4-1631/1

4-1631/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

4 MEI 2010


Mensenhandel


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER CLAES


Inhoudstafel

  • 1. INLEIDING
  • 2. HOORZITTING MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN HET CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING
  • 1. Uiteenzettingen
  • 2. Gedachtewisseling
  • 3. HOORZITTING MET DE MINISTER VAN JUSTITIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE PARKETTEN
  • 1. Uiteenzetting door de heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie
  • 2. Uiteenzetting van de heer Visart de Bocarmé, procureur-generaal bij het hof van beroep te Luik
  • 3. Uiteenzetting door de heer Johan Delmulle, Federaal Procureur
  • 4. Uiteenzetting van de heer Frédéric Kurz, Advocaat-Generaal en hoofdcoördinator van het Expertisenetwerk Mensenhandel
  • 5. Uiteenzetting door de heer Freddy Gazan, adjunct-adviseur-generaal bij de Dienst strafrechtelijk beleid
  • 6. Uiteenzetting van mevrouw Karin Carlens, eerste substituut bij het parket van Brussel
  • 7. Uiteenzetting door mevrouw Cathérine Collignon, eerste substituut bij het parket van Luik
  • 8. Uiteenzetting door de heer Luc Falmagne, arbeidsauditeur te Luik
  • 9. Uiteenzetting van de heer Charles-Eric Clesse, eerste substituut bij het arbeidsauditoraat van Charleroi
  • 4. HOORZITTING MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE IN MENSENHANDEL GESPECIALISEERDE POLITIEDIENSTEN
  • 1. Uiteenzetting van de heer W. Bontinck, Centrale Dienst Mensenhandel
  • 2. Uiteenzetting van de heer Christian Deville, eerstaanwezend commisaris van de lokale politie van Charleroi
  • 3. Uiteenzetting van de heer Johan Debuf
  • 4. Uiteenzetting van de heer Patrick Bourgeois, diensthoofd FGP Brussel
  • 5. HOORZITTING MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE SOCIALE-INSPECTIEDIENSTEN
  • 1. De heer Paul Neuville, Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD)
  • 2. De heer Ludo Beck, algemene directie Toezicht op de Sociale Wetten
  • 3. Mevrouw Brigitte Doudelet, sociale inspectrice en directrice van de Sociale inspectie Luik
  • 4. De heer Peter Van Hauwermeiren, sociaal inspecteur en directeur Sociale inspectie regio Oost-Vlaanderen
  • 5. De heer Bruno Devillé, controleur bij de Sociale inspectie van Brussel en lid van de cel Mensenhandel (MH)
  • 6. Algemene bespreking
  • 6. HOORZITTING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DE OPVANGCENTRA
  • 1. De heer Denis Xhrouet, vertegenwoordiger van ESPERANTO
  • 2. De heer Christian Meulders, vertegenwoordiger van de onthaalcentra Pag-Asa, Payoke en Sürya
  • 3. Algemene bespreking
  • 7. HOORZITTING MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE FEDERALE OVERHEIDSDIENSTEN EN DE BALIES
  • 1. Mevrouw Renée Raeymaeckers, Dienst Vreemdelingenzaken, dienst MINTEH
  • 2. De heer Jean-Pierre Jacques, advocaat aan de balie van Luik
  • 3. De heer Jérôme Toussaint, FOD Buitenlandse Zaken
  • 4. Mevrouw Gerrigje Veldhuis, dienst Protocol, FOD Buitenlandse Zaken
  • BIJLAGE 1
  • BIJLAGE 2
  • BIJLAGE 3
  • BIJLAGE 4
  • BIJLAGE 5

  • 1. INLEIDING

    Tijdens haar vergadering van dinsdag 1 december 2009 heeft de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve aangelegenheden eenparig beslist een werkgroep « Mensenhandel » op te richten, bestaande uit 10 leden.

    Tijdens haar vergadering van dinsdag 8 december 2009 heeft de commissie de werkgroep samengesteld en het mandaat ervan goedgekeurd (zie bijlage 1).

    Op 5 januari 2010 heeft de werkgroep haar eerste vergadering gehouden waarbij het Bureau van de werkgroep is samengesteld. Op voorstel van mevrouw Somers wordt de heer Claes eenparig als voorzitter verkozen. De heer Monfils en mevrouw Désir worden respectievelijk als eerste en tweede ondervoorzitter verkozen.

    De werkgroep heeft beslist om eerst een balans op te maken van de huidige situatie inzake mensenhandel in ons land en dat het daarom aangewezen was de mensen die op het terrein met de problematiek te maken hebben, te horen. Hij vraagt dan ook dat de leden meedelen aan het secretariaat welke organisaties moeten worden gehoord, zodat daarvan een lijst kan worden opgesteld.

    Doel is om uiteindelijk te komen tot een analyse van de sterke en zwakke punten, zowel op het vlak van wetgeving als beleid.

    Door de werkgroep werden hoorzittingen gehouden met de volgende personen of organisaties :

    Dinsdag 19 januari 2010

    Vertegenwoordigers van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding :

    — de heer Edouard Delruelle, adjunct-directeur;

    — de heer Koen Dewulf, hoofd van de dienst Mensenhandel;

    — mevrouw Patricia Le Cocq, juriste bij de dienst Mensenhandel;

    — de heer Stef Janssens, analist bij de dienst Mensenhandel.

    Dinsdag 2 februari 2010

    Gedachtewisseling met de heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie en hoorzitting met vertegenwoordigers van de parketten :

    — de heer Johan Delmulle, Federaal procureur;

    — de heer Frédéric Kurz, substituut-generaal te Luik, verantwoordelijke voor het expertisenetwerk inzake mensenhandel;

    — de heer Freddy Gazan, hoofd van de Dienst voor het strafrechtelijk beleid;

    — de heer Cédric Visart de Bocarmé, procureur-generaal bij het hof van beroep te Luik.

    Woensdag 24 februari 2010

    Vertegenwoordigers van de parketten :

    — mevrouw Karin Carlens, eerste substituut bij het parket van Brussel;

    — mevrouw Cathérine Collignon, eerste substituut bij het parket van Luik;

    — de heer Luc Falmagne, arbeidsauditeur te Luik;

    — de heer Charles-Eric Clesse, eerste substituut bij het arbeidsauditoraat te Charleroi.

    Dinsdag 2 maart 2010

    Vertegenwoordigers van de gespecialiseerde politiediensten :

    — de heer Wim Bontinck, hoofdcommissaris, diensthoofd Mensenhandel, Federale Gerechtelijke Politie;

    — de heer Christian Deville, hoofdcommissaris Lokale Politie Charleroi;

    — de heer Johan Debuf, hoofdinspecteur Politiezone Schaarbeek, Sint-Joost-ten-Node en Evere;

    — de heer Patrick Bourgeois, hoofdcommissaris Federale Gerechtelijke Politie Brussel.

    Dinsdag 16 maart 2010

    Vertegenwoordigers van de sociale inspectie :

    — de heer Paul Neuville, Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD);

    — de heer Ludo Beck, algemene directie Toezicht op de Sociale Wetten;

    — mevrouw Brigitte Doudelet, Sociale Inspectiedienst arrondissement Luik;

    — de heer Peter Van Hauwermeiren, Sociale Inspectiedienst arrondissement Oost-Vlaanderen;

    — de heer Bruno Devillé, Sociale Inspectiedienst arrondissement Brussel.

    Dinsdag 30 maart 2010

    Vertegenwoordigers van de gespecialiseerde opvangcentra :

    — de heer Denis Xhrouet, Esperanto;

    — de heer Christian Meulders, Sürya;

    — mevrouw Heidi De Pauw, Pag-Asa;

    — mevrouw Solange Cluydts, Payoke.

    Dinsdag 20 april 2010

    — mevrouw Renée Raeymaeckers, Dienst Vreemdelingenzaken, Bureau MINTEH;

    — de heer Jean-Pierre Jacques, advocaat bij de Balie van Luik;

    — de heer Christiaan Sys, de heer Jerôme Toussaint, mevrouw Gerrigje Veldhuis en mevrouw Lindsey Sandra, FOD Buitenlandse Zaken.

    Door de vroegtijdige beëindiging van de legislatuur was het voor de werkgroep niet meer mogelijk haar werkzaamheden af te ronden. Daarom heeft de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve aangelegenheden op 4 mei 2010 beslist dat de voorzitter van de werkgroep erop zal toezien dat er een verslag wordt gepubliceerd dat enkel de weergave van de gehouden hoorzittingen bevat.

    2. HOORZITTING MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN HET CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING

    Op 19 januari 2010 werd een hoorzitting gehouden met vertegenwoordigers van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding :

    — de heer Edouard Delruelle, adjunct-directeur;

    — de heer Koen Dewulf, hoofd van de dienst Mensenhandel;

    — mevrouw Patricia Le Cocq, juriste bij de dienst Mensenhandel;

    — de heer Stef Janssens, analist bij de dienst Mensenhandel.


    1. Uiteenzettingen

    De heer Edouard Delruelle, adjunct-directeur van het Centrum, vindt dat de oprichting van een werkgroep in de Senaat een belangrijk politiek signaal is want dit wijst erop dat de strijd tegen mensenhandel een prioriteit is voor het beleid.

    Hij wijst op de wettelijke grondslag waarop het Centrum steunt om de mensenhandel en mensensmokkel te bestrijden. In die materie heeft het Centrum als kerntaak de strijd tegen de mensenhandel aan te moedigen. Het belangrijkste instrument daartoe in het kader van die wettelijke opdracht is het opstellen van een jaarlijks evaluatieverslag van de beleidsmaatregelen tegen de mensenhandel, met een bijzondere aandacht voor de analyse van het verschijnsel. Het Centrum voert die opdracht in volledige onafhankelijkheid uit. Het Centrum zorgt ook voor het secretariaat van de interdepartementale cel, vervult de rol van coördinator voor de gespecialiseerde opvangcentra en kan in rechte optreden.

    Dit verslag kwam tot stand na nauw overleg tussen het Centrum en de actoren op het terrein : parketten, auditoraten, politiediensten, inspectiediensten. Het Centrum heeft ook Europese actoren uitgenodigd om hun vaststellingen, analyses en aanbevelingen te vernemen. In het verslag richt het Centrum zich op de juridische en jurisprudentiële analyse van de dossiers over mensenhandel en op de evolutie van de verschijnselen van mensenhandel. Het jaarverslag 2008 « Bestrijden met mensen en middelen » is het twaalfde evaluatieverslag dat het Centrum in het kader van zijn opdracht opstelde. In dat verslag, net als in het vorige verslag, wijst het Centrum eerst op de wettelijke opdracht die het uitvoert en de rol die het daarmee tegelijk de facto vervult van « nationaal rapporteur mensenhandel » of van gelijkwaardig mechanisme.

    De heer Koen Dewulf, hoofd van de dienst Mensenhandel, overloopt de belangrijkste vaststellingen en aanbevelingen van het Centrum zoals die werden geformuleerd in het laatste jaarverslag « Mensenhandel en Mensensmokkel 2008 : Bestrijden met mensen en middelen ».

    Er zijn drie centrale vaststellingen in het rapport :

    1. De verdergaande professionalisering van de criminele netwerken die zich toeleggen op mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting; zij passen zich aan aan de nieuwe wet van 2005. Exploitatie in de prostitutie wordt verdoezeld, via schijnconstructies en tussenpersonen, prostitutie op meer verdoken plekken. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de verdergaande professionalisering van de criminele netwerken met het oog op economische uitbuiting. Het gaat om organisaties die op meer grootschalige wijze te werk gaan en banden hebben met de georganiseerde misdaad. Er wordt gebruik gemaakt van het vrij dienstenverkeer (schijndetachering) en gewerkt met personen en personen van wie wordt gezegd of verwacht dat ze een beroep doen op het vrij personenverkeer (schijnzelfstandigheid). Zo probeert de georganiseerde misdaad ook te infiltreren in de transportsector.

    2. Slachtoffers vertonen steeds vaker een win-win-profiel. De voordelen voor het slachtoffer worden aantrekkelijk gemaakt, de slachtoffers gaan hun situatie eerder voorstellen als vrijwillige prostitutie en de geneigdheid van het slachtoffer om de stap te zetten naar of desgevallend mee te werken met politie en justitie wordt kleiner. Dat heeft ook te maken met de derde centrale vaststelling die een impact heeft op de aantrekkelijkheid van het slachtofferstatuut.

    3. Het recht op het vrij personenverkeer biedt perspectieven aan mensenhandelaars én aan slachtoffers die niet langer een visum moeten hebben. Controles op situaties waarbij EU-onderdanen zijn betrokken verlopen op een minder veeleisende manier op het vlak van de documenten die ze moeten kunnen voorleggen. Er zijn voorbeelden opgedoken waarbij binnen het recht op verblijf dat EU-onderdanen hebben tot drie maanden, de ene partner uitgebuit wordt in de bouwsector en de andere partner in de prostitutie.

    In de eerste aanbeveling wordt gepleit voor een blijvende sensibilisering van de controle- en inspectiediensten rond slachtofferdetectie.

    De verschillende controlediensten en in het bijzonder de inspectiediensten moeten blijvend gesensibiliseerd worden om tijdens grote controle-acties de slachtoffers van mensenhandel te detecteren en ze in contact te brengen met de gespecialiseerde centra. Tijdens het hele proces, van detectie tot op het einde van de reflectieperiode, moet voldoende rekening gehouden worden met de antropologische achtergrond van het slachtoffer. Personen met dezelfde afkomst of inzicht in de etnisch-culturele context van het slachtoffer, kunnen soms door hun aanwezigheid of bemiddeling het slachtoffer daadwerkelijk sensibiliseren voor de kansen en mogelijkheden die worden aangeboden. Dat kan niet als een algemene regel gelden maar er moet geval per geval nagegaan worden of zo een contact vertrouwenwekkend zou kunnen zijn.

    In gevallen van mensenhandel met het oog op economische exploitatie, mogen de inspectiediensten hun ondervragingen niet alleen richten op de verdachte exploitanten maar ook op de illegale arbeidskrachten. Dit geldt zeker in de atypische sectoren. Bij de voorbereiding van acties moet zeker ingepland worden dat ook slachtoffers ondervraagd zullen worden, naar modaliteiten van rekrutering, tewerkstelling, respect van de arbeidsvoorwaarden, beschikking over eigen identiteitsdocumenten, bewegingsvrijheid, omstandigheden van huisvesting, ...

    Omgekeerd moeten ook bij acties op het domein van of bij vaststellingen van huisjesmelkerij, controlediensten de illegale bewoners bevragen over de wijze waarop ze hun huur moeten betalen en een mogelijke vermenging van de relatie verhuurder/werkgever nagaan. Ze moeten ook de werksituatie nagaan om eventuele gevallen van economische exploitatie inzake mensenhandel te spotten.

    De tweede aanbeveling beoogt de training van het personeel van gesloten centra om slachtoffers van mensenhandel te herkennen.

    Het is van maatschappelijk belang dat illegale werknemers niet louter en alleen gepercipieerd worden als illegalen die zo snel mogelijk moeten gerepatrieerd worden. Regelmatig komen er slachtoffers mensenhandel in de gesloten centra terecht met het oog op repatriëring. Vooral slachtoffers van mensenhandel met het oog op economische exploitatie lopen hierbij het grootste risico maar dit kan ook gebeuren bij slachtoffers van mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie.

    Het Centrum beveelt aan dat het personeel van de gesloten centra getraind wordt op onderscheidingsvermogen om slachtoffers van mensenhandel te detecteren en hiervoor nauw samen te werken met de opvangcentra mensenhandel.

    De derde aanbeveling betreft het sensibiliseren van het medisch personeel. Dat sensibiliseren voor de detectie van slachtoffers lijkt een beate aanbeveling, maar ze is echt wel belangrijk. Personen die seksueel worden uitgebuit, zitten vaak vast in die situatie. Er is een initiatief van een derde nodig om ze in contact te brengen met een gespecialiseerd centrum of met de politie, waar ze dan een verklaring kunnen afleggen. Daarom precies is het aangewezen dat personen die in de prostitutie werken en daar bepaalde gezondheidsrisico's en trauma's hebben opgelopen, door het medische urgentiepersoneel, de behandelende arts of het personeel van de dienst spoedgevallen worden doorverwezen naar een gespecialiseerd centrum.

    De werkgroep van de Inderdepartementale Cel is ter zake op het ogenblik actief. Hij is een uitloper van een samenwerking tussen een ziekenhuis in de streek van Luik, de lokale politie en een opvangcentrum. Die samenwerking heeft overigens geleid tot de derde aanbeveling.

    Een vierde aanbeveling betreft de effectieve en efficiënte toepassing van de reflectieperiode van 45 dagen voor de slachtoffers. In die periode kunnen de slachtoffers onderhevig zijn aan tal van invloeden vanuit de omgeving waar ze worden uitgebuit, van hun familie, van personen die hen op het gespecialiseerd centrum begeleiden enzovoort. Sommige slachtoffers zijn heel kwetsbaar omdat ze bedreigd worden, of door hun leeftijd, door sociale omstandigheden, door toxicomanie of nog andere factoren. Daarom zou de regel moeten zijn dat de reflectieperiode voor iedereen wordt gerespecteerd, zodat de kansen maximaal zijn dat fragiele slachtoffers vertrouwen krijgen in de begeleiding en nadien in politiediensten en gerechtelijke overheden. Vaak hebben de slachtoffers immers in het verleden een negatieve ervaring gehad met de politie of is de culturele kloof voor hen te groot. Vandaar die vierde aanbeveling, ook al zit er een risico op misbruik aan vast.

    Wat de vijfde aanbeveling betreft, voegt de heer Edouard Delruelle eraan toe dat het Centrum over het algemeen voor aangepaste oplossingen pleit voor de erkenning van de slachtofferstatus. Hij herinnert eraan dat België over een uitstekend rechtsmiddel beschikt, namelijk de erkenning van slachtoffers, vóór het vonnis, zodra het onderzoek begint. De tekst vermeldt dat iemand als slachtoffer wordt erkend wanneer hij bereid is om met de mensenhandelaars te breken, om samen te werken met de gerechtelijke overheid en om door een gespecialiseerd centrum te worden opgenomen. In ruil wordt het slachtoffer beschermd. Die bepaling is lovenswaardig, maar de soms enigszins strikte, mechanische toepassing ervan valt te betreuren.

    Het Centrum pleit voor meer aangepaste oplossingen. Er worden bijvoorbeeld onvolledige dossiers geseponeerd, hoewel de slachtoffers meewerken, omdat de mensenhandelaars op de vlucht zijn of de mensenhandel vooral in een ander land plaatsvindt. Een ander voorbeeld is dat deze procedure nog steeds niet is aangepast aan de situatie van minderjarigen. Zij zien zichzelf niet meteen als slachtoffer en kunnen moeilijk de banden met de daders verbreken omdat ze uiterst kwetsbaar zijn. Het is dus aangewezen bijzondere aandacht te besteden aan bepaalde categorieën slachtoffers.

    In die redenering past de zesde aanbeveling : het zou aangewezen zijn de magistraten meer te wijzen op de objectieve dimensie van de mensenhandel. Om aan te tonen dat een zaak geen mensenhandel is, worden bepaalde vonnissen geveld op grond van het gemiddeld inkomen in het land van herkomst. Stel dat dit twee euro per uur is. De argumentatie is dan dat die persoon niet echt wordt uitgebuit omdat hij in ons land betere levensomstandigheden heeft gevonden dan in zijn eigen land. Het spreekt voor zich dat men geen vergelijking mag maken met het inkomen van het land van herkomst maar wel met dat van een gewone werknemer in België. Als iemand zijn levensomstandigheden verbetert, betekent dat niet dat hij geen slachtoffer is volgens de vastgestelde criteria.

    Bovendien zijn er slachtoffers die zichzelf niet als slachtoffer zien, hoewel ze dat objectief gezien wel zijn. Misschien moet men evolueren naar een status van « objectief slachtoffer » of met andere woorden, iemand die objectief gezien het slachtoffer is van mensenhandel. Hoe het slachtoffer zichzelf ziet, is momenteel het enige criterium, hoewel dat volgens het rechtsmiddel zelf niet het geval is.

    De zevende aanbeveling, aldus de heer Dewulf, heeft betrekking op de problematiek van betrouwbare tolken. Die betrouwbaarheid is essentieel, zowel bij grootschalige gecoördineerde acties als bij ondervragingen, kortom in elke context waarin een slachtoffer bereid kan worden gevonden om verklaringen af te leggen.

    Er zijn moeilijkheden bij het uitwerken van een betrouwbaar tolkensysteem over de arrondissementen heen. In deze aanbeveling stelt het Centrum voor om zo veel mogelijk te werken met een nationale tolkenlijst of met een lijst van tolken die in meerdere arrondissementen kunnen worden ingezet. Soms wordt namelijk vastgesteld dat een tolk die in een arrondissement is ingezet, in een ander betrokken is bij feiten van mensensmokkel, als getuige, als belanghebbende partij of gewoon als iemand die weet heeft van feiten van mensenhandel of mensensmokkel.

    Het gebeurt nogal geregeld dat vreemdelingen als tolk een of ander voordeel of bescherming proberen te verkrijgen, of dat een tolk de ondervraagde aanwijst of influistert hoe de verklaring het best wordt afgelegd. Soms laat de tolk zich daar zelfs voor betalen. Dat is zeker niet schering en inslag, maar sommige vaststellingen geven wel aan dat het systeem dat momenteel wordt gebruikt, tekortkomingen kent en soms zelfs contraproductief kan zijn voor de opsporing van slachtoffers.

    De achtste aanbeveling verwijst naar de titel van het jaarverslag « Mensenhandel en -smokkel 2008 — Bestrijden met Mensen en Middelen ». De aanbeveling slaat dus op het beheer van de middelen en op de manier waarop het Centrum de strijd tegen de mensenhandel wil voeren, en voor een stuk aanpassen aan de manier waarop de netwerken werken. Basis daarvan is netwerkanalyse en het onderzoek naar financiële verrichtingen en geldstromen, wetende dat in de strijd tegen de mensenhandel het businessmodel van de illegale actoren een belangrijk gegeven is. Daarbij is de uitwisseling van informatie, al dan niet elektronisch, tussen inspectiediensten en gerechtelijke arrondissementen heel belangrijk. Die verloopt zeer moeilijk, onder andere omdat er geen wettelijke basis voor bestaat. Het gebeurt regelmatig dat zowel inspectie als politie een onderzoek opstarten en dat controle-instanties elkaar voor de voeten lopen. Met de aanbeveling willen we zowel meer efficiëntie nastreven als praktische problemen uit de wereld helpen door meer coördinatie en een betere onderlinge afstemming in alle situaties waar dat belangrijk is. We willen ook dat de beschikbare informatie wordt uitgewisseld tussen de diensten die het onderzoek voeren.

    De heer Delruelle spreekt over de negende aanbeveling betreffende de coördinatie van de strijd tegen de mensenhandel. De netwerken opereren vaak in verschillende gerechtelijke arrondissementen en zelfs in meerdere landen. In België zou een andere territoriale bevoegdheidsverdeling misschien aangewezen zijn in de strijd tegen de mensenhandel. De samenwerking tussen twee parketten van twee verschillende gerechtelijke arrondissementen is immers moeilijk en zelfs moeilijker als er drie zijn. Het Centrum vraagt de overheid hier aandacht voor te hebben. Om doeltreffend te kunnen optreden, moet er in de strijd tegen de mensenhandel coördinatie zijn tussen de arrondissementen.

    Vanuit dezelfde redenering pleit hij voor een actiever optreden van het federaal parket in dit dossier, dat volgens hem in essentie lijkt aan te sluiten op de materies die dit rechtscollege behandelt.

    De tiende aanbeveling betreft internationale samenwerking. Op internationaal vlak zouden wij er baat bij hebben om doeltreffender samen te werken.

    Hij geeft als voorbeeld van slechte praktijken de talrijke samenwerkingsproblemen inzake inbeslagneming en verbeurdverklaring, die nochtans de belangrijkste middelen zijn om netwerken te bestrijden. Wanneer die netwerken over verschillende landen verspreid zijn, is het uiterst moeilijk een doeltreffend beleid te voeren inzake inbeslagneming en verbeurdverklaring.

    Als voorbeeld van goede praktijken verwijst hij naar de samenwerking van de landen van de Euregio — België, Nederland, Duitsland — die dankzij hun netwerk met een enigszins ongepolijste naam, de NeBeDeAgPol — Nederland, Belgique, Deutschland, Agence de Police — een voorbeeld zijn van kwaliteitsvolle structurele samenwerking. Andere specifieke partnerschappen — Joint Investigation teams — zijn ook succesvol, met name tussen Parijs, Brussel en Luik. De internationale coördinatie moet worden aangemoedigd.

    Koen Dewulf licht de aanbevelingen 11 en 12 toe. De definitie van mensenhandel bevat een lacune als het over seksuele exploitatie gaat. De uitbuiting van een slachtoffer door een individu voor zichzelf alleen, al dan niet met de hulp van een bemiddelaar, valt inderdaad niet onder de huidige omschrijving van seksuele exploitatie. Ik neem aan dat we het daar nog over kunnen hebben bij de gedachtewisseling die zo dadelijk volgt.

    Als besluit en twaalfde aanbeveling herhaalt hij wat in de inleiding al is gezegd over het belang van de parlementaire opvolging. De parlementaire hoorzittingen over mensenhandel die vroeger hebben plaatsgevonden waren erg stimulerend voor het beleid. Het Centrum is heel blij dat er nu een Werkgroep Mensenhandel is opgericht.

    Het verslag van het Centrum « Mensenhandel/Mensensmokkel : bestrijden met mensen en middelen » kan worden geraadpleegd op de website www.diversiteit.be/publicaties2009.


    2. Gedachtewisseling

    Een lid vraagt welke evolutie kan worden vastgesteld inzake mensenhandel. Is er in de mensenhandel een verschuiving naar bepaalde groepen of landen, bijvoorbeeld sinds 2004, toen tien nieuwe lidstaten tot de Europese Unie toetraden ? Door het wegvallen van heel wat vroegere grenzen krijgen ook sommige maffiagroepen uit die nieuwe lidstaten gemakkelijker toegang tot ons land.

    Hoe verloopt de samenwerking met de nieuwe lidstaten ? Is die verbeterd sinds ze lid zijn geworden van de EU ? En wat gebeurt er aan de buitengrenzen van de Europese Unie ?

    De heer Stef Janssens, analist bij de dienst Mensenhandel van het Centrum, antwoordt dat in het verleden de seksuele exploitatie vooral een activiteit was van Albanese netwerken. Een tiental jaar geleden werd daartegen echter een scherpe gerechtelijke actie gevoerd en sedertdien hebben vooral de Bulgaarse en deels ook de Roemeense netwerken de Albanese vervangen.

    De Bulgaarse netwerken hebben zich onmiddellijk als echte criminele ondernemers gemanifesteerd. Ze opereren heel business-gericht en zetten constructies op, waaronder het systeem van de gezelschapsdames, die een intermediaire rol spelen, waardoor het veel moeilijker is de geldtransfers te traceren. Zo houden de gezelschapsdames zich bezig met de administratieve rompslomp, bekommeren ze zich over de problemen van de prostituees en zamelen ze het geld in, zoals de vitrinehuur.

    Als de pooier niet rechtstreeks het geld inzamelt, wordt de bewijsvoering tegen hem moeilijker. Toen de pooier vroeger het geld rechtstreeks ontving, kon dat worden geobserveerd en konden daar foto's van worden gemaakt. Nu is het veel moeilijker om na te gaan welk geld afkomstig is van seksuele uitbuiting en welk geld voortkomt uit vitrinehuur. Door dit soort constructies wordt de bewijslast veel moeilijker.

    Ook de Nigeriaanse netwerken zijn nog altijd actief. Ze gebruiken meestal voodoopraktijken gebaseerd op religieuze symbolen, om de meisjes te imponeren en er macht over te verwerven.

    Daarnaast worden we ook geconfronteerd met de debt bondage-dossiers die vooral aan de Aziatische netwerken gerelateerd zijn. Mensen worden na een smokkeltransport via prostitutie of economische arbeid gedwongen de kosten hiervan af te betalen. Soms gaat dat gepaard met een regularisatie, aangeleverd door een advocaat maar waarvoor het slachtoffer extra moet betalen.

    De Roemeense netwerken zijn vooral in handen van de Roma. Ze opereren clangeoriënteerd en vaak met minderjarige meisjes zodat er echt sprake is van gedwongen prostitutie. Er bestaat ook verband met de georganiseerde bedelarij.

    Ten slotte vermeldt de heer Janssens nog het systeem van de meer verdoken prostitutie. In bepaalde etnische cafés hebben zich nieuwe netwerken geïnstalleerd. Zo zijn er Turkse cafés specifiek gericht op Turkse klanten. De politie krijgt moeilijk zicht op deze situaties. Voor die etnische cafés heeft ze iemand van de eigen etnie nodig om er te infiltreren en informatie te gaan zoeken.

    Voor de bestrijding van de schijnconstructies zijn hulpmiddelen, zoals een telefoontap, heel belangrijk. Via een telefoontap kan vaak achteraf de link tussen de pooier en het slachtoffer worden gelegd. Uit verdere fenomeenanalyse zal moeten blijken wat de gevolgen zijn van de uitbreiding van de EU.

    In de omgeving van de Aarschotstraat in Brussel is de Albanese maffia vervangen door een maffia die hoofdzakelijk uit de EU komt. De Roemeense netwerken opereren meer gediversifieerd dan de Bulgaarse.

    In elk geval wordt uitgekeken naar januari 2012 om te zien of er met Roemenië en Bulgarije beter zal kunnen worden samengewerkt, of er meer informatie zal worden uitgewisseld over constructies en netwerken die mensen exploiteren en of er gemakkelijker tot confiscatie zal kunnen worden overgegaan.

    Een lid stelt dat het ook inzake mensenhandel beter is te voorkomen dan te genezen. Zijn opmerkingen en vragen hebben dan ook betrekking op ontrading.

    In het verleden heeft de regering ontradingscampagnes opgezet in de landen van herkomst. Daarbij werden zowel ambtenaren ingezet als advertenties geplaatst. Moeten die campagnes worden geïntensifieerd of is de conclusie dat ze tot weinig resultaat leiden ?

    Toen de commissie enkele jaren geleden een bezoek bracht aan Oekraïne, stelde ze vast dat de plaatselijke politiediensten weinig interesse toonden omdat mensenhandel een geldstroom genereert. Hij vraagt zich af of onze diplomatieke vertegenwoordigers in het buitenland voldoende ondernemen om de medewerking te krijgen van de plaatselijke politiediensten. Als de mensenhandel in de landen van herkomst al gedeeltelijk kan worden tegengehouden, dan wordt hier het onderzoek gemakkelijker.

    De heer Koen Dewulf merkt op dat voor sommige migranten de geldtransfers belangrijker zijn dan de steun die ze zouden kunnen ontvangen.

    Binnenlandse Zaken heeft al een twaalftal doorgedreven campagnes gevoerd in Afrika, in Oost- en Centraal-Azië en in Brazilië om illegale migratie tegen te gaan of migratie van personen die geen project of middelen hebben of slecht geadviseerd zijn.

    Hoewel preventie deel uitmaakt van dat soort campagnes, is het niet echt een item. Er zijn vooral pogingen tot preventie. Zo is op vraag van de Belgische ambassade in China een folder opgesteld die Chinezen die naar ons land willen komen, wijst op de risico's van uitbuiting. Dat wil echter niet zeggen dat onze ambassades in het buitenland uitgebreid inlichtingen verschaffen over de hele context van mensenhandel of wijzen op indicatoren van mensenhandel. Zeker voor personen die nagenoeg autonoom emigreren is het leerzaam kennis te kunnen maken met die indicatoren. Zeker is dat we momenteel niet over performante preventie-instrumenten beschikken.

    Mevrouw Patricia Le Cocq, jurist van de dienst mensenhandel van het Centrum, onderstreept het belang van preventie. De regering heeft in het actieplan speciaal aandacht aan dat aspect willen besteden. In bepaalde landen van herkomst werden aangepaste preventieprogramma's uitgevoerd. Wat het departement Buitenlandse Zaken en het afgeven van visa betreft, werd een computersysteem ontwikkeld om de controle ter zake te verscherpen. Het bureau van de interdepartementale coördinatiecel heeft op verzoek van de Belgische ambassade in China, die vaststelde dat veel kandidaten voor immigratie niet wisten in wat voor omstandigheden ze in België gingen aankomen, een informatiedocument gemaakt. Die tekst strekt om de aandacht van de kandidaten op de werknemersrechten te vestigen. Het is de bedoeling die publicatie uit te breiden tot andere ambassades die door dat verschijnsel worden getroffen.

    Een lid stelt vast dat het Centrum er in het jaarverslag en in zijn uiteenzetting nadrukkelijk op wijst dat de slachtoffers van prostitutie en seksuele uitbuiting steeds meer uit vrije wil gekomen zijn. Het Centrum vestigt er de aandacht op dat het belangrijk is dat de reflectietijd van 45 dagen in acht wordt genomen. Welke psychologische opvang wordt er in de gespecialiseerde centra geboden, om die mensen te helpen zich bewust te worden van hun slachtofferrol ? Heeft dat resultaat ? Er dienen zich in de netwerken momenteel meer kandidaten voor prostitutie aan dan dat er plaatsen zijn. Is bewustwording in die context mogelijk ?

    De heer Edouard Delruelle onderstreept dat het raadzaam is dat de werkgroep de gespecialiseerde centra hoort. Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding heeft een coördinerende rol, maar heeft geen rechtstreeks contact met de slachtoffers.

    Mevrouw Patricia Le Cocq verklaart dat in een eerste fase een eerstelijnsdienst die meent met een slachtoffer te worden geconfronteerd — zelfs wanneer het zichzelf niet als dusdanig erkent — er moet op toezien dat er contact wordt gelegd tussen die persoon en de werknemer van een opvangcentrum, zodat deze laatste een vertrouwensband met het slachtoffer kan proberen tot stand te brengen.

    Wat de specifieke psychologische begeleiding betreft, hebben de opvangcentra geen psychologen. Indien het slachtoffer dergelijke speciale begeleiding nodig heeft, werkt het centrum samen met gespecialiseerde diensten.

    Aanvankelijk kan dus het contact met een sociaal werker het slachtoffer eventueel helpen om voldoende tot rust te komen, zodat het zich van zijn toestand bewust kan worden.

    De heer Edouard Delruelle voegt eraan toe dat na het voorbereidende werk, waardoor het slachtoffer zich als dusdanig leert zien, ook de nazorg van belang is. Men moet niet denken dat de rol van de gespecialiseerde centra beperkt blijft tot opvang in hun lokalen. Ze zorgen voor uitgebreide begeleiding, opdat de mensen niet opnieuw in de kringen terechtkomen die hen uitbuiten.

    Een lid stelt vast dat het slachtofferstatuut niet zo aantrekkelijk lijkt en dan ook minder wordt aangevraagd. Heeft het Centrum voorstellen of suggesties ter zake ?

    De heer Koen Dewulf antwoordt dat het Centrum geen formele aanbeveling heeft uitgewerkt. In het jaarverslag wordt wel vastgesteld dat er op dat vlak een probleem bestaat. De EU-context van vrij verkeer verklaart deels waarom er minder een beroep wordt gedaan op het slachtofferstatuut. Hij hoopt dat de werkgroep van de Senaat werk zal maken van het slachtofferstatuut. Hij wijst erop dat de gespecialiseerde centra momenteel niet vertegenwoordigd zijn in de interdepartementale coördinatiecel, waardoor ze ook niet worden betrokken in het debat over het statuut.

    Belangrijk is de effectieve vergoeding van slachtoffers. Het slachtofferstatuut is ontstaan in de jaren negentig. Het daaraan gekoppelde recht om hier te verblijven moest slachtoffers ertoe overhalen mee te werken aan het onderzoek, zich te laten begeleiden en zich terug te trekken uit de exploitatie. Toch lijkt het statuut steeds minder aantrekkelijk.

    In de economische exploitatie krijgen slachtoffers te weinig garanties over hun loon of hun belangen wanneer ze het land moeten of willen verlaten. Kortom, de verblijfsvergunning is weliswaar nog belangrijk voor een groot aantal slachtoffers maar minder belangrijk dan in de jaren negentig. De aandacht zou meer moeten worden toegespitst op effectieve hulp. We zouden veel meer moeten luisteren naar wat de slachtoffers van de procedure denken, welke voordelen ze op prijs stellen en welke elementen belangrijk zijn om hun medewerking te krijgen. Op dat vlak is er nog veel werk te doen.

    Een lid merkt op dat het Centrum in rechte kan optreden maar dat het jaarverslag geen overzicht bevat van de rechtszaken die het Centrum met betrekking tot mensenhandel heeft opgestart. In hoeveel rechtszaken kreeg het Centrum in 2008 gelijk ? Hoeveel zaken werden aangespannen ? Tegen wie waren ze gericht ? Hoe is de spreiding over de verschillende sectoren ?

    De heer Koen Dewulf meent dat die opmerking deels terecht is. Het Centrum zal onderzoeken hoe het daarover informatie kan verschaffen. Het is evenwel moeilijk om nu al statistieken voor te leggen over veroordelingen voor mensenhandel omdat de wetswijziging van 2005 nog niet tot voldoende rechtspraak heeft geleid.

    In 2001 heeft het Centrum een overzicht gegeven van de rechtspraak. Het overweegt om dat opnieuw te doen. De opmerking beschouwt hij alleszins als een duidelijke aanbeveling.

    Bij de totstandkoming van voorliggend verslag is wel nagegaan welke informatie over veroordelingen kon worden gegeven. Het is echter delicaat cijfermatige gegevens te verstrekken over jurisprudentie aangezien er geen globaal beeld wordt gegeven. Dat moet verstrekt worden door de dienst strafrechtelijk beleid, wat nog niet gebeurd is.

    De heer Stef Janssens antwoordt dat het Centrum zich jaarlijks burgerlijke partij stelt in een twintigtal dossiers van mensenhandel en mensensmokkel. Veel van die dossiers zijn al lopende op het ogenblik dat dit gebeurt. Met andere woorden, het Centrum neemt slechts uitzonderlijk zelf het initiatief.

    Sommige dossiers lopen over vele jaren. Veel hangt ook af van de snelheid waarmee een dossier voor de rechtbank wordt ingeleid. Dit alles maakt het niet gemakkelijk om de gegevens duidelijk in kaart te brengen. Desalniettemin probeert het Centrum de belangrijkste dossiers te bespreken zowel in de dossieranalyse als via de jurisprudentie.

    De heer Koen Dewulf preciseert dat het Centrum, zowel in de gerechtelijke dossiers als in de dossiers waar het als burgerlijke partij toegang toe heeft, dezelfde evolutie vaststelt. De schematische en cijfermatige voorstelling daarvan verdient een aanbeveling. Intern is er over gediscussieerd of dit best gebeurt in het jaarverslag of via de website van het Centrum.

    Een lid stelt vast dat het Informatie- en analysecentrum mensensmokkel en mensenhandel (IAMM) nog niet operationeel is. Kan de minister hier niet voor zorgen ?

    Dat centrum heeft tot taak gegevens te verzamelen en uit te wisselen en strategische analyses op te zetten. Hoe kan de informatie-uitwisseling tussen de verschillende diensten worden geoptimaliseerd ? Misschien kan de vertegenwoordiger van de minister verduidelijken of er een koninklijk besluit in de maak is om de werking van dat centrum te regelen ?

    De heer Koen Dewulf antwoordt dat het Centrum zich in alle voorbereidende vergaderingen constructief heeft opgesteld. Het is bereid om samen met bepaalde FOD's en inspectiediensten data en expertise ter beschikking te stellen van het Informatie- en analysecentrum mensensmokkel en mensenhandel. In de Europese context zal datacollectie zeker heel belangrijk worden.

    Inzake nationale contactpunten en nationale rapporteurs worden er ernstige inspanningen geleverd. Het zal er op aankomen dat alle verantwoordelijken nu een tandje bij steken om de afspraken na te komen en het overleg uit de impasse te halen, waar ze jammer genoeg in terecht zijn gekomen.

    De heer Minet, vertegenwoordiger van de minister van Justitie, voelt zich door die woorden aangesproken. Hij stelt voor de regering te horen in verband met de coördinatie van de middelen ter bestrijding van mensenhandel en het verzamelen van gegevens ter zake. Die aspecten maken deel uit van een geheel, van de organisatie van de interdepartementale cel en van een beheerscomité dat precies tot stand is gekomen om rond dat probleem te werken, samen met het bureau van de interdepartementale cel.

    In verband met het IAMM, het Informatie- en analysecentrum mensensmokkel en mensenhandel, herinnert hij aan de problemen die gerezen zijn. De uitwisseling van de gegevens van de diverse partners — de doelstelling van het IAMM — is onmogelijk gemaakt doordat het koninklijk besluit eiste dat die uitwisseling van gegevens anoniem was. Één van de doelstellingen van het IAMM was evenwel de gegevens met elkaar te combineren. Dat vereiste een minimum aan informatie om bepaalde dossiers te identificeren en de informatie samen te brengen.

    De wetgevingsdiensten van de FOD Justitie hebben nu werk gemaakt van een nieuwe tekst voor het koninklijk besluit. Er komt een debat over dat ontwerp.


    3. HOORZITTING MET DE MINISTER VAN JUSTITIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE PARKETTEN

    Op 2 februari organiseerde de werkgroep een gedachtewisseling met de minister van Justitie, de heer Stefaan De Clerck, en een hoorzitting met de hierna volgende vertegenwoordigers van de parketten, die op 24 februari 2010 werd voortgezet :

    — de heer Johan Delmulle, federale procureur;

    — de heer Frédéric Kurz, substituut-procureur-generaal te Luik, verantwoordelijk voor het expertisenetwerk mensenhandel;

    — de heer Freddy Gazan, hoofd van de Dienst voor het strafrechtelijk beleid;

    — mevrouw Karin Carlens, eerste substituut bij het parket te Brussel;

    — mevrouw Cathérine Collignon, eerste substituut bij het parket te Luik;

    — de heer Luc Falmagne, arbeidsauditeur te Luik;

    — de heer Charles-Eric Clesse, eerste substituut bij het arbeidsauditoraat te Charleroi.


    1. Uiteenzetting door de heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie

    De minister geeft een overzicht van het Belgische antimensenhandelbeleid dat sinds de vorige legislatuur gevoerd wordt.

    1. De wet

    De Belgische wetgeving inzake mensenhandel werd vastgesteld door de wet van 10 augustus 2005, die ertoe strekt de Belgische rechtsregels in overeenstemming te brengen met het Protocol van de Verenigde Naties en met het desbetreffende kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie. Onze wetgeving gaat nog verder omdat zij de modi operandi van de uitbuiting (dwang, geweld, misbruik van gezag, enz.) als verzwarende omstandigheden verordent.

    Er is een duidelijk onderscheid tussen het misdrijf mensenhandel enerzijds en het misdrijf mensensmokkel anderzijds.

    Van mensensmokkel is sprake wanneer uit winstbejag bijstand wordt verleend aan een persoon die geen onderdaan is van de Europese Unie, opdat die persoon op illegale wijze het grondgebied van een lidstaat kan binnen komen, er kan verblijven of erdoor kan reizen.

    Bij mensenhandel wordt het eventuele financiële voordeel verkregen door de (Belgische, Europese, of andere) slachtoffers economisch of seksueel uit te buiten, of te exploiteren voor bedelarij, gedwongen delinquentie, en gedwongen orgaanafstand.

    2. De Interdepartementale Coördinatiecel ter bestrijding van de mensenhandel en de mensensmokkel

    De interdepartementale cel is een coördinatieorgaan dat in 1995 werd opgericht bij koninklijk besluit van 16 juni 1995 (Belgisch Staatsblad van 14 juli 1995). Hij verenigt alle (zowel operationele als politieke) federale actoren die zich bezighouden met de bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel.

    De interdepartementale cel (en zijn Bureau) heeft een spilfunctie in het geïntegreerde en gecoördineerde antimensenhandelbeleid. Daarnaast onderwerpt de cel de resultaten over de mensenhandel- en mensensmokkelbestrijding aan een kritische evaluatie.

    2.1. Werkzaamheden onder de vorige legislatuur (2004 tot 2008)

    De Interdepartementale Coördinatiecel ter bestrijding van de mensenhandel en de mensensmokkel startte zijn werkzaamheden in oktober 2004.

    Diverse werkgroepen van de cel kregen een duidelijk omschreven mandaat :

    — werkgroep voor onderzoek naar een beter systeem voor de bescherming van de slachtoffers :

    Deze werkgroep, die onder het voorzitterschap van de Dienst Vreemdelingenzaken staat, leverde een verslag af waarvan een aantal aanbevelingen vervolgens in de praktijk werden omgezet (bijvoorbeeld : standaardprocedures voor de slachtoffers ontwikkelen, enz.)

    — werkgroep over sancties tegen opdrachtgevers die een beroep doen op een tussenpersoon-mensenhandelaar :

    Deze werkgroep kreeg de taak een wetsontwerp op te stellen om de opdrachtgevers die een beroep doen op tussenpersonen-mensenhandelaars, zowel burgerrechtelijk als strafrechtelijk aansprakelijk te maken. In de eerste plaats is het de bedoeling de opdrachtgevers te ontraden nog een beroep te doen op dergelijke tussenpersonen en hen waakzamer te maken in hun contractrelaties. De werkgroep werkte een wetsontwerp uit dat onder de vorige legislatuur niet werd besproken.

    De minister heeft dat dossier opnieuw geactiveerd. De huidige werkzaamheden verlopen in samenwerking met de kabinetten van de ministers Devlies en Milquet. De eerste versie van de tekst verkreeg niet de verhoopte instemming, onder meer van de vertegenwoordigers van de ondernemingen. De laatste hand wordt nu gelegd aan een nieuwe versie.

    — werkgroep voor de officiële erkenning van de onthaalcentra voor de slachtoffers van mensenhandel :

    Dit project had tot doel de aanwijzing van de centra te objectiveren, te overwegen om andere kandidaten te erkennen, zoals bijvoorbeeld de opvangcentra voor minderjarige slachtoffers van mensenhandel, en een betere financiering van de centra uit te werken, bijvoorbeeld via overeenkomsten tussen de federale staat en de centra met het oog op gewaarborgde financiering over langere periodes. Onder de vorige legislatuur werd het eerste tekstontwerp, over de erkenning van de centra, afgerond.

    Wat het aspect financiering betreft, werden de werkzaamheden enigszins vertraagd door het hoge aantal betrokken departementen, dat het proces logger maakte. Daarover werd dan ook nog geen tekst afgewerkt.

    — werkgroep over de tolken tijdens de controleoperaties en de gerechtelijke procedure die naar aanleiding van feiten van mensenhandel wordt opgestart :

    Aangezien tolken in de context van mensenhandel- en mensensmokkelbestrijding belangrijk zijn, richtte de interdepartementale cel een ad-hocwerkgroep in over het inzetten van tolken tijdens de onderzoeksprocedure. Die werkgroep is tijdens de vorige legislatuur niet bijeengekomen.

    2.2. Werkzaamheden tijdens de huidige legislatuur (2008 tot nu)

    2.1.1. Goedkeuring van het actieplan ter bestrijding van de mensenhandel in België (voor de periode 2008-2011)

    Dat actieplan is een belangrijk onderdeel van het Belgische antimensenhandelbeleid. Het werd voorbereid door de interdepartementale cel, en is door de Ministerraad goedgekeurd op 11 juli 2008.

    Dat plan stelt de initiatieven vast die ter zake genomen werden en zullen worden (tot in 2011) en organiseert de mensenhandelbestrijding in een geïntegreerde en gecoördineerde aanpak rond vier centrale thema's : preventie, vervolging van handelaars, bescherming van slachtoffers, en partnerships met organisaties die eveneens worden geconfronteerd met vormen van mensenhandel.

    2.2.2. De goedkeuring van de ministeriële circulaire van 28 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel

    Van de diverse verwezenlijkingen van de interdepartementale cel vormt de goedkeuring van de ministeriële circulaire van 28 september 2008 een belangrijke stap naar een Belgisch antimensenhandelbeleid met meer respect voor de slachtoffers, en dat onder meer rekening houdt met de minderjarige slachtoffers en met het huispersoneel binnen het diplomatieke milieu.

    De ministeriële circulaire over de multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van de mensenhandel (en van de slachtoffers van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel) heeft tot doel te bepalen op welke wijze de potentiële slachtoffers van mensenhandel (en ook van sommige zwaardere vormen van mensensmokkel) worden gedetecteerd, doorverwezen, onthaald en begeleid. Ook bepaalt die circulaire op welke wijze het statuut van « slachtoffer van mensenhandel » eventueel moet worden toegepast.

    In het belang van een efficiënte organisatie van de operaties richt de circulaire zich eveneens op een multidisciplinaire aanpak tegenover de slachtoffers van mensenhandel. Die aanpak impliceert dat de rol van iedere potentiële actor van de mensenhandelbestrijding moet worden omschreven. Het is zaak een multidisciplinaire samenwerking uit te werken tussen de diverse actoren die zich bezighouden met de slachtoffers van mensenhandel.

    2.2.3. Opvolging van de ad-hocwerkgroepen die onder de vorige legislatuur werden ingericht

    De diverse ad-hocwerkgroepen hebben uiteraard hun werkzaamheden in hun respectieve werkvelden voortgezet. De diverse initiatieven worden overigens overgenomen in het actieplan ter bestrijding van de mensenhandel in België en sommige van de vraagpunten die in de werkgroepen ter sprake kwamen, werden nog besproken tijdens de laatste vergadering van de cel, op 3 juli 2009.

    De werkzaamheden van de groep « opdrachtgevers » lopen nog.

    Tot slot reactiveert het actieplan het dossier « tolken ». De behandeling ervan staat momenteel onder het voorzitterschap van het College van procureurs-generaal, in overleg met de Dienst strafrechtelijk beleid.

    De interdepartementale cel heeft eveneens een werkgroep ingericht die de taak heeft diverse initiatieven om mensenhandel te voorkomen in praktijk te brengen.

    — Zo werd voor sommige Belgische ambassades een flyer uitgewerkt, die nu « proefdraait ». Het gaat om een document dat zij moeten overhandigen aan personen die bij de ambassade een arbeidsvisum aanvragen. De flyer wijst mensen die in België willen werken op een aantal voorwaarden die de werkgever tegenover de werknemer in acht moet nemen, zo niet is er misschien wel sprake van verborgen uitbuiting. Hij bevat ook diverse aanspreekpunten (websites) waar men terecht kan.

    — Tot slot werkt deze groep momenteel ook aan de ontwikkeling van initiatieven van bewustmakingsinitiatieven voor de medische wereld. Die beroepssector zou immers wel eens geconfronteerd kunnen worden met mensenhandelslachtoffers en een eerste advies kan bepalend zijn.

    3. IAMM — CIATTEH (Informatie- en analysecentrum mensenhandel en mensensmokkel — centre d'information et d'analyse du trafic et de la traite des êtres humains)

    Het koninklijk besluit van 16 mei 2004 betreffende de bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Belgisch Staatsblad van 28 mei 2004) heeft geleid tot de oprichting van het Informatie- en Analysecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel (IAMM). In artikel 13 van dit koninklijk besluit wordt bepaald dat strategische analisten, ter beschikking gesteld door de verschillende partners bij het IAMM, de opdracht hebben om strategische analyses uit te voeren op grond van de verkregen anonieme gegevens van de partners.

    Tijdens de vergadering van 27 januari 2005 van de Interdepartementale Coördinatiecel ter bestrijding van de mensensmokkel en mensenhandel werd een mandaat voor een strategische analyse inzake economische uitbuiting in het kader van mensenhandel goedgekeurd. Het mandaat omvatte : beeldvorming van economische uitbuiting in het kader van mensenhandel binnen de sectoren vermeld in het samenwerkingsprotocol met uitzondering van de prostitutiesector en dit in België voor de periode van 2002-2004 (1) .

    Het mandaat bepaalde, overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 mei 2004, dat de analisten zich voor de uitvoering van de analyse dienden te baseren op anonieme gegevens.

    Door deze beperking werden twee wettelijk gedefinieerde soorten gegevens van het potentiële bronnenmateriaal uitgesloten : de persoonsgegevens en de gecodeerde gegevens. Persoonsgegevens gaan over de gegevens over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Gecodeerde persoonsgegevens zijn persoonsgegevens die slechts door middel van een code in verband kunnen worden gebracht met een geïdentificeerd of identificeerbare persoon (2) .

    Gelet op de ondervonden problemen kwam het beheerscomité IAMM tot de vaststelling dat op basis van het bestaande koninklijk besluit het onmogelijk is om tot een juiste gegevensvergaring te komen, een strategische analyse uit te voeren of enig beeld te beschrijven.

    De ondervonden problemen werden in een nota van 23 maart 2006 weergegeven en door de voorzitster van het beheerscomité IAMM tijdens de vergadering van de Interdepartementale Cel van 30 maart 2006 uiteengezet. Als mogelijke oplossingen gaf het beheerscomité aan :

    — De enige mogelijkheid om de doelstellingen te bereiken, bestaat erin om het IAMM wettelijk toe te staan om gebruik te maken van persoonsgegevens in plaats van anonieme gegevens.

    — Om het IAMM toe te laten zijn taken optimaal te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk om een budget te voorzien om over de nodige materiële en personele middelen te kunnen beschikken.

    In het actieplan voor de strijd tegen de mensenhandel werden verschillende voorstellen inzake het IAMM geformuleerd en goedgekeurd door de Ministerraad van 11 juli 2008.

    Deze voorstellen worden momenteel uitgewerkt door zijn beleidscel.

    4. De Circulaire van de minister van Justitie met betrekking tot het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake mensenhandel (Col 01/2007).

    Die nieuwe richtlijn van 1 februari 2007 heeft de opsporing en de vervolging van mensenhandel geactualiseerd, om ze aan te passen aan de nieuwe bepalingen van de wet van 10 augustus 2005 (hoofdzakelijk wat het toepassingsgebied ervan betreft).

    Het doel van die ministeriële richtlijn is het uitwerken van een gecoördineerd en coherent, eenvormig strafbeleid met betrekking tot de opsporing en de vervolging inzake de strijd tegen mensenhandel. Dat betekent dat ze zich niet beperkt tot de « traditionele » vormen van uitbuiting zoals prostitutie en economische uitbuiting. Andere vormen, die recenter aan het licht zijn gekomen, zoals illegale adoptie, schijnhuwelijken, gedwongen bedelarij, organenhandel, ... vallen onder die richtlijn. De circulaire wordt jaarlijks door de Dienst Strafbeleid geëvalueerd.

    5. Follow-up op internationaal gebied

    De regering zorgt ook voor een actieve follow-up van het beleid inzake de bestrijding van mensenhandel op internationaal gebied.

    De Dienst Strafbeleid heeft systematisch deelgenomen aan talrijke werkzaamheden en conferenties, waaronder UNDOC (United Nations Office on Drugs and Crime), betreffende het Verdrag van Palermo (georganiseerde misdaad) en zijn protocollen (waaronder de protocollen over mensenhandel en -smokkel).

    Ook de Europese initiatieven worden op de voet gevolgd. Het Bureau van de Interdepartementale Cel heeft bijvoorbeeld de « mensenhandeldeskundige » van de Europese Commissie uitgenodigd voor een ontmoeting, om een netwerk van efficiënte contacten tot stand te brengen.

    België zorgt ten slotte voor een degelijke en efficiënte aanwezigheid in alle tekstonderhandelingen in de context van de Europese Unie.

    Tevens heeft het Bureau van de Interdepartementale Cel een brochure in het Engels gemaakt waarin het Belgisch model wordt voorgesteld. Dat document werd op verscheidene internationale conferenties uitgedeeld.

    6. Conclusie

    Kenmerkend voor het beleid inzake de bestrijding van mensenhandel in België is de multidisciplinaire aanpak. Het Belgische model wordt in Europa als een voorbeeld beschouwd.

    De jongste jaren werd de klemtoon hoofdzakelijk gelegd op de aspecten van bestraffing van de plegers of van bescherming van de slachtoffers. Nu worden er inspanningen geleverd voor andere aspecten, zoals preventie.


    2. Uiteenzetting van de heer Visart de Bocarmé, procureur-generaal bij het hof van beroep te Luik

    De mensensmokkel en de mensenhandel breiden voortdurend uit, het zijn criminaliteitsvormen die continu een ander voorkomen krijgen, en waartegen wij iedere dag strijd voeren.

    De toename van mensenhandel en mensensmokkel rechtvaardigt dat de regering de bestrijding van die criminaliteitsvormen als prioritair beschouwt.

    Zoals we weten, is België een van de eerste landen in de Unie dat een integrale en geïntegreerde aanpak van de mensenhandel ontwikkelde.

    Onze wetgeving blijft een prototype, en het behoeft geen verder betoog dat België op internationaal vlak een voortrekkersrol speelt in de mensenhandelbestrijding. Dat deze subcommissie werd ingericht, is daarvan een bijkomend bewijs.

    Terwijl de Belgische wetgever recentelijk fundamentele initiatieven tegen de mensenhandel en de mensensmokkel heeft genomen, stellen wij vast dat ook het openbaar ministerie niet stil zit.

    Spreker zal het niet hebben over de betrokken wetgeving, maar zal wel dieper ingaan op de rol van het openbaar ministerie in de bestrijding van de mensenhandel.

    Het openbaar ministerie oefent de strafvordering uit, maar speelt daarnaast ook een essentiële rol in het uitwerken van het strafrechtelijk beleid. Spreker wil hier de diverse taken van het openbaar ministerie bij de toepassing van het strafrechtelijk beleid uiteenzetten.

    1. Eind 2001 keurden de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal de oprichting van « expertisenetwerken » goed.

    Er werden dus expertisenetwerken opgericht in bepaalde, prioritair geachte domeinen van het strafrechtelijk beleid. Zij werden onder de parketten-generaal verdeeld volgens de zogeheten portefeuilleverdeling binnen het College van procureurs-generaal.

    Ieder netwerk staat dan ook onder het beheer van een procureur-generaal overeenkomstig de opdrachten die omschreven worden in het koninklijk besluit van 6 mei 1997 betreffende de specifieke taken van de leden van het College van procureurs-generaal.

    Het gemeenschappelijke doel van de expertisenetwerken bestaat erin om, onder andere via concrete projecten, alle magistraten van het openbaar ministerie en in het bijzonder het College van procureurs-generaal te ondersteunen bij het uitwerken en het voeren van het strafrechtelijk beleid in het betrokken domein, niet zonder de goede werking van het openbaar ministerie uit het oog te verliezen.

    Volgens artikel 4, vierde lid, van de wet van 12 april 2004 houdende verticale integratie van het openbaar ministerie zorgt het expertisenetwerk ervoor, onder het gezag van het College van procureurs-generaal en onder de leiding en het toezicht van de voor de betreffende aangelegenheden speciaal aangewezen procureur-generaal, « dat de informatie en documentatiedoorstroming tussen de leden van het openbaar ministerie wordt bevorderd »; bovendien kunnen de expertisenetwerken « door het college worden belast met elke ondersteuningsopdracht met het oog op de uitoefening van zijn bevoegdheden. »

    De activiteiten van de expertisenetwerken sluiten dan ook aan bij de tenuitvoerlegging van een algemeen, coherent strafrechtelijk beleid, waarvan de coördinatie in handen is van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal.

    Het netwerk mensenhandel en mensensmokkel bestaat binnenkort 10 jaar, en heeft tal van geslaagde verwezenlijkingen op zijn actief. Het heeft ook tal van projecten lopen.

    Het netwerk mensenhandel kan er prat op gaan dat het een aanzienlijke meerwaarde betekent voor alle actoren die zich bezighouden met de bestrijding van mensenhandel. Zijn werking en belangrijkste verwezenlijkingen worden hierna uiteengezet.

    a) Het expertisenetwerk « mensenhandel en mensensmokkel » is samengesteld uit de referentiemagistraten van de parketten-generaal, de arbeidsauditoraten-generaal, de parketten van eerste aanleg, de arbeidsauditoraten, het federale parket, een vertegenwoordiger van de Dienst strafrechtelijk beleid, een coördinator van de statistisch analisten en een vertegenwoordiger van het directoraat-generaal wetgeving en fundamentele rechten en vrijheden. Ook andere diensten die actief zijn in de bestrijding van de mensenhandel (de onthaalcentra voor de slachtoffers van de mensenhandel, het Centrum voor gelijkheid van kansen, de cel mensenhandel van de federale politie, de Dienst Vreemdelingenzaken, ...) kunnen bij de activiteiten van het netwerk worden betrokken.

    Op zijn jaarlijkse algemene vergadering bespreekt het expertisenetwerk de probleempunten in de actie van het openbaar ministerie inzake mensenhandel; ook worden de resultaten meegedeeld van de kwalitatieve evaluatie die de Dienst strafrechtelijk beleid voor het afgelopen jaar maakte van de richtlijn over het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake mensenhandel.

    Die voltallige vergadering vond plaats op 30 oktober 2009, en was hoofdzakelijk gewijd aan een uitwisseling van praktijkervaringen over diverse specifieke probleempunten.

    Evenwel wordt opgemerkt dat zich bij de organisatie van die vergaderingen herhaaldelijk reële moeilijkheden voordoen wegens het grote gebrek aan financiële middelen.

    b) Het expertisenetwerk wordt bijgestaan door een coördinatieteam, dat instaat voor het dagelijks beheer en de coördinatie van de activiteiten van het netwerk.

    Wat de samenstelling betreft, is dat team beperkt tot de vertegenwoordigers van de parketten-generaal, de arbeidsauditoraten-generaal en een vertegenwoordiger van de Dienst strafrechtelijk beleid. Een van de leden van het coördinatieteam wordt aangewezen als hoofdcoördinator van het netwerk. Op dit ogenblik is dat de heer Frédéric Kurz, advocaat-generaal bij het arbeidshof te Luik.

    Het coördinatieteam van het expertisenetwerk komt meermalen per jaar bijeen, op verzoek van de terreinmagistraten, om specifieke probleempunten te bespreken waarvoor het een duidelijk advies probeert te geven. Het team steunt en/of neemt deel aan tal van werkgroepen, zoals :

    I. een werkgroep die zich bezighoudt met schijnhuwelijken en gedwongen huwelijken : er werden een handleiding en een circulaire opgesteld; het zijn werkdocumenten die tot doel hebben de diverse actoren in die complexe aangelegenheid (onder meer de ambtenaren van de burgerlijke stand) bij te staan en te helpen bij het opsporen van geplande schijnhuwelijken;

    II. een werkgroep die een wetsontwerp uitwerkt waardoor opdrachtgevers die een beroep doen op tussenpersonen-mensenhandelaars kunnen worden bestraft; het gaat erom repressief op te treden tegen personen die winst halen uit de exploitatie van anderen.

    Een aannemer of onderaannemer kan immers een veroordeling oplopen wegens mensenhandel voor economische exploitatie terwijl de opdrachtgever of de hoofdaannemer niet kon weten dat de arbeidsomstandigheden van de werknemers in strijd waren met de menselijke waardigheid, of nog, zelfs het ontstaan van dergelijke praktijken bevorderden. Dat is een fundamentele bekommernis, die overigens aansluit bij de werkzaamheden van de Raad van de Europese Unie.

    De problematiek is zeker niet onbelangrijk, want deze assemblee zal de hiervoor vermelde werkzaamheden van de werkgroep wellicht bespreken en het is de taak van de commissie om er de grootst mogelijke aandacht aan te besteden.

    III. een werkgroep die zich buigt over de problematiek van gedeeltelijke inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen in de dossiers huisjesmelkerij, waarin zich geregeld moeilijkheden met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissingen voordoen; de werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van het COIV, een gemeenteontvanger, vertegenwoordigers van de FOD Financiën, een vertegenwoordiger van het notariaat en werkende magistraten.

    Vooreerst werden tijdens de diverse vergaderingen de onderscheiden problemen geïdentificeerd die zich op het terrein voordoen.

    De tweede fase bestaat in het opstellen van een document met good practices en met de door de deelnemers aanbevolen wetswijzigingen.

    IV. een werkgroep over het statuut van de tolken tijdens controles en de gerechtelijke procedure die naar aanleiding van feiten van mensenhandel wordt ingesteld (normaal gezien vat die werkgroep zijn werkzaamheden binnenkort aan).

    V. een stek op het internet, als onderdeel van het Omptranet, werd eveneens uitgewerkt. Er worden geregeld diverse documenten toegevoegd (rechtspraak, agenda, rechtsleer, ...) die voor de magistraten nuttig kunnen zijn. De site wordt permanent uitgebreid en wil de magistraten van het openbaar ministerie niet alleen een collectie relevante informatie ter beschikking stellen, maar hen ook in staat stellen om snel, spontaan en op doeltreffende wijze te communiceren.

    Het is de bedoeling dat alle potentiële gebruikers over een duidelijk, praktisch en volledig instrument beschikken.

    Het project wordt het best voortgezet zodat de werking van het tool, dat voor elke gebruiker immers een belangrijke meerwaarde kan inhouden, nog kan worden verbeterd. Toegang tot het Omptranet werd eveneens toegekend aan een vertegenwoordiger van het ministerie van Justitie — DG Wetgeving, die onder meer de taak heeft de werkzaamheden van het coördinatieteam te volgen.

    Wat nu de eigenlijke activiteiten van het expertisenetwerk betreft, is de uiteindelijke balans meer dan positief, onder meer dankzij de motivatie van alle betrokkenen die actief bijdragen aan de werkzaamheden van het netwerk inzake identificatie en bestrijding van de criminaliteitsvormen.

    2. Binnen de werkzaamheden van het expertisenetwerk beschikt het openbaar ministerie naast een performant wetgevingsarsenaal ook over reële, specifieke tools voor het strafrechtelijk beleid.

    — Het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake mensenhandel wordt bepaald door een circulaire van het College van procureurs-generaal (COL 1/2007); die circulaire omschrijft onder meer de rol van de verbindingsmagistraten, de prioriteiten inzake opsporing- en vervolging, de methodes om die criminaliteitsvorm in beeld te brengen, de noodzaak om de belangen van de slachtoffers in aanmerking te nemen, en de wijze waarop het optreden van het openbaar ministerie in die aangelegenheid moet worden geëvalueerd.

    Voorts wordt nog opgemerkt dat de bijlagen bij die circulaire bestaan uit een nota over het begrip tewerkstelling in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, een lijst van ongeveer 70 indicatoren aan de hand waarvan feiten van mensenhandel kunnen worden verondersteld, kwalitatieve en kwantitatieve evaluatiecriteria over het optreden van het openbaar ministerie, een model van controleverslag voor de politiediensten en een lijst van specifieke preventiecodes en kwalificaties.

    — Een werkgroep heeft een circulaire over de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel uitgewerkt.

    Die circulaire organiseert de samenwerking tussen de diverse dienstverleners bij de toepassing van het beschermingsstatuut voor slachtoffers in de diverse, door de wet bepaalde fasen.

    De werkgroep was samengesteld uit de verschillende betrokken diensten (Dienst Vreemdelingenzaken, onthaalcentra, Centrum voor gelijkheid van kansen, federale politie, Dienst strafrechtelijk beleid, en ook tal van magistraten van het openbaar ministerie die deel uitmaken van het expertisenetwerk mensenhandel).

    Bij de verspreiding van de vermelde circulaire heeft het College van procureurs-generaal ook een circulaire (COL 8/2008) uitgevaardigd die meer in het bijzonder de rol van het openbaar ministerie omschrijft.

    — Een specifieke circulaire over mensensmokkel is bijna afgerond en zal binnenkort worden verspreid ter attentie van alle magistraten van het openbaar ministerie.

    3. Nog steeds met het oog op de coördinatie van de diverse initiatieven inzake de bestrijding van de mensenhandel werd een Interdepartementale coördinatiecel ter bestrijding van de mensenhandel en de mensensmokkel opgericht.

    Die cel verenigt alle actoren uit de praktijk en alle politieke actoren die actief zijn in de bestrijding van de mensenhandel.

    Het College van procureurs-generaal is lid van de Interdepartementale coördinatiecel ter bestrijding van de mensenhandel en de mensensmokkel, en van het beheerscomité van het Informatie- en analysecentrum mensenhandel en mensensmokkel (IAMM), die werden ingericht door het koninklijk besluit van 16 mei 2004.

    De interdepartementale cel moet zorgen voor een doeltreffende coördinatie tussen de diverse betrokken departementen en het IAMM heeft de opdracht een optimale informatiestroom te waarborgen tussen de diverse actoren die betrokken zijn bij de bestrijding van de beide criminaliteitsvormen. Er moeten relevante strategische analyses worden uitgevoerd, die aan de onderscheiden partners zullen worden meegedeeld, zodat iedere partner op basis van die analyses, in overeenstemming met zijn eigen doelstellingen de nodige beleidsacties of strategische en/of operationele acties kan ondernemen.

    De werking van het IAMM botste evenwel zeer snel op wettelijke beperkingen, zoals de eerbiediging van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het vermelde koninklijk besluit bepaalt dat de informatie-uitwisseling tussen de diverse betrokken partners enkel betrekking mag hebben op anonieme gegevens en niet op gecodeerde of gedepersonaliseerde gegevens, en al snel bleek het dan ook onmogelijk om de geplande strategische analyses op basis van dergelijke gegevens te realiseren.

    Dat belangrijke obstakel voor de goede werking van het IAMM lijkt enkel via een wetswijziging verholpen te kunnen worden.

    Men kan niet wegsteken dat het ontbreken van een minimum aan (personele en financiële) werkingsmiddelen een probleem vormt voor de invoering van die nieuwe structuren.

    4. Het College van procureurs-generaal is — moet het nog worden herhaald — een partner van het actieplan ter bestrijding van de mensenhandel en de mensensmokkel in België, dat de Belgische regering in juli 2008 goedkeurde.

    Dat plan geeft het College van procureurs-generaal diverse opdrachten, zoals :

    VI. een synthese van de evaluatiegegevens maken;

    VII. specifieke indicatoren voor mensenhandel in kinderen uitwerken ter gelegenheid van een bijwerking van de richtlijn COL 1/2007;

    VIII. de speurders feedback geven over de processen en de veroordelingen inzake mensenhandel;

    IX. specifieke magistratenopleidingen inrichten; daartoe wordt in samenwerking met het Instituut voor gerechtelijke opleiding het programma voor een nieuwe opleidingscyclus uitgewerkt;

    X. een « persconferentie » organiseren over de onderzoeken en veroordelingen inzake mensenhandel, in overleg met de overheden die beschikken over bruikbare gegevens.

    Op 16 oktober 2009 werd, onder de auspiciën van het College van procureurs-generaal, voor het eerst een dergelijke persconferentie georganiseerd.

    Het is de bedoeling om, naast de occasionele mededelingen, herhaaldelijk ruchtbaarheid te geven aan de onderzoeken, vervolgingen en veroordelingen inzake mensenhandel.

    Met het oog op de bewustmaking van het publiek vond die mededeling bovendien plaats op dezelfde dag als de « Antitrafficking day » die de Europese Commissie sinds 2007 ieder jaar organiseert.

    Die beide evenementen willen het multidisciplinaire karakter van het verschijnsel mensenhandel onder de aandacht te brengen.

    Beide gebeurtenissen kenden veel succes, en kunnen de organisatoren alleen maar aanmoedigen voor 2010.

    5. Om het aspect preventie te benadrukken neemt het College van procureurs-generaal naast die activiteiten, via de hoofdcoördinator van het expertisenetwerk, ook deel aan :

    XI. de initiatieven van andere sprekers, zoals het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, de Samilia Foundation, de Koning Boudewijnstichting,

    XII. de werkzaamheden inzake mensenhandel van de supranationale instellingen : UNO (UNGift), Europese Unie (deskundigengroep), Raad van Europa (uiteenzettingen), OVSE (uiteenzettingen, seminaries), EuroJust, IAB (seminaries).

    Zoals blijkt uit wat voorafgaat, zijn mensenhandel en mensensmokkel criminaliteitsvormen waartegen alle sprekers die hier het woord krijgen zij aan zij optreden in de sectoren preventie, bescherming en repressie.

    Het is belangrijk dat tussen die instanties een hechte samenwerking blijft bestaan, nu zij allen hetzelfde doel nastreven dat hun respectieve opdrachten overstijgt.

    Men beseft niet altijd hoe zeer het buitenland het Belgische wapenarsenaal tegen mensenhandel en de mensensmokkel benijdt. De omvang van die criminaliteitsvormen rechtvaardigt dat de bestrijding ervan een prioriteit blijft voor de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht.

    Wat de rechterlijke macht betreft, onderstreept spreker dat het met kracht, overtuiging en doorzettingsvermogen is dat wij iedere vorm van exploitatie van mensen zullen blijven opsporen.


    3. Uiteenzetting door de heer Johan Delmulle, Federaal Procureur

    De georganiseerde mensenhandel en de mensensmokkel zijn opgenomen in de lijst van artikel 144ter van het Gerechtelijk Wetboek. Het federaal parket is bevoegd om de strafvordering uit te oefenen voor de misdrijven op deze lijst, indien dit met het oog op een goede rechtsbedeling is vereist.

    Het uitgangspunt is dat de bevoegdheid van de federale procureur om de strafvordering uit te oefenen subsidiair is ten aanzien van de bevoegdheid van de parketten van eerste aanleg. Het is slechts wanneer er een meerwaarde is in het licht van de goede rechtsbedeling dat de federale procureur de strafvordering kan uitoefenen.

    Een meerwaarde bestaat bijvoorbeeld wanneer er in hoofde van het federaal parket een bijzondere expertise bestaat die niet in gelijke mate op het lokale vlak voorhanden is. In het domein van de mensenhandel en mensensmokkel is een dergelijke expertise evenwel vaak in grote mate ook aanwezig in de lokale parketten, denken we maar aan het parket van Brugge, Brussel, Antwerpen, Luik, enz. In alle lokale parketten zijn trouwens referentiemagistraten inzake mensenhandel en mensensmokkel aangeduid.

    Om die reden voert het federaal parket zelf een aantal onderzoeken maar hecht het evenveel belang aan haar wettelijke taken van coördinatie en het vergemakkelijken van de internationale samenwerking in het domein van de mensenhandel en mensensmokkel.

    Zo werden in het raam van de internationale samenwerking contacten gelegd met Bulgarije waarbij het federaal parket aan de Bulgaarse autoriteiten een strafdossier heeft meegedeeld betreffende een criminele organisatie die zich bezighield met mensenhandel met het oog op prostitutie. De activiteiten van deze organisatie in België en in West-Europa werden immers aangestuurd vanuit Bulgarije en het was de bedoeling dat Bulgarije de achterliggende structuren van de organisatie zou ontmantelen, wat trouwens eind vorig jaar is gelukt en gepaard ging met de aanhouding van verschillende kopstukken en de inbeslagname van diverse onroerende en roerende goederen.

    Het dossier Mandev is ontstaan door het feit dat de FGP Brussel merkte dat er in het Brussels prostitutiemilieu een grote toename was van Bulgaarse prostituees en pooiers. Bovendien viel het op dat zowel deze vrouwen als hun pooiers afkomstig waren van Sliven, een stad in Bulgarije. Uit diverse lopende dossiers bleek dat het prostitutiemilieu in Brussel werd gedirigeerd vanuit Bulgarije.

    Op vraag van het federaal parket werd een dossier geopend met alle informatie over de organisatie in Sliven, Bulgarije. Deze informatie betrof alles wat kon gehaald worden uit andere gerechtelijke dossiers en politionele informatie (telefoonnummers, namen, plaatsen, enz.). Zowel veroordeelde pooiers als prostituees werden specifiek ondervraagd over het Bulgaarse luik. Sommigen legden verklaringen af onder hun eigen naam, anderen anoniem. Uiteindelijk kon op die manier een groot deel van de Bulgaarse organisatie in kaart gebracht worden.

    Dan waren er twee mogelijkheden : of zelf vervolgen en doen veroordelen bij verstek en hopen dat vroeg of laat iemand in het buitenland aangehouden zou kunnen worden, of de feiten meedelen aan Bulgarije. Er werd gekozen voor de laatste oplossing. Het zou de Bulgaren voor hun verantwoordelijkheid stellen, ze zouden zelf het probleem kunnen aanpakken en als signaal naar het milieu zou dit een veel grotere weerslag hebben.

    De feiten werden door het federaal parket (persoonlijk) aangegeven bij de hoogste gerechtelijke instantie in Bulgarije. Alhoewel er aanvankelijk enig scepticisme was betreffende de bereidheid van de Bulgaarse autoriteiten, bleek uiteindelijk dat zij het Belgisch dossier niet alleen als basis hebben genomen maar zelf een dossier zijn opgestart. In het kader van hun dossier hebben zij een uitgebreide rogatoire commissie naar België gestuurd, hoofdzakelijk om verklaringen af te nemen.

    In de loop van oktober 2009 is de Bulgaarse overheid dan opgetreden tegen de organisatie in Bulgarije, werden de belangrijkste leden aangehouden en werden er tal van roerende en onroerende goederen in beslag genomen. Deze zaak maakte veel ophef in Bulgarije en had zijn weerslag in het gehele prostitutiemilieu in West Europa (de organisatie was eveneens actief in Nederland, Frankrijk en Duitsland).

    Daarnaast neemt het federaal parket, ter ondersteuning van de lokale parketten, ook geregeld deel aan vergaderingen in Eurojust.

    Samengevat strekt het beleid van het federaal parket er toe om door een gezamenlijke inspanning en in volkomen synergie met de lokale parketten de georganiseerde mensenhandel en mensensmokkel aan te pakken. Een geïsoleerde aanpak van het fenomeen door het federaal parket zal weinig kans op slagen hebben en zou trouwens betekenen dat het personeelskader van dit parket gevoelig zou dienen te worden uitgebreid en/of dat andere beleidsprioriteiten zouden dienen te worden afgebouwd.

    Wat de eigen strafonderzoeken van het federaal parket betreft, blijkt uit het jaarrapport van het federaal parket 2007-2008 de volgende cijfers :

    Code Aantal dossiers

    Nombre de dossiers
    Omschrijving — Description Detail

    Détail
    2008 2007 2006 2005 2008 2007
    37 91 54 38 93 37A verkrachting. — 37A viol
    37B aanranding van de eerbaarheid. — 37B attentat à la pudeur
    37E aanzetten tot ontucht. — 37E incitation à la débauche
    37F ontucht van minderjarigen. — 37F débauche de mineurs
    37H prostitutie. — 37H prostitution
    37J schunnige films, prenten, voorwerpen of boeken. — 37J films, images, objets ou livres obscènes
    37K pedofilie. — 37K pédophilie
    37L mensenhandel. — 37L traite des êtres humains
    37N kinderpornografie. — 37N pédopornographie
    37O publiciteit in verband met prostitutie en ontucht. — 37O publicité relative à la prostitution et à la débauche
    37P incest. — 37P inceste
    3
    4
    9
    10
    1
    1
    5
    3
    52
    2
    1
    2
    0
    2
    0
    0
    0
    4
    1
    45
    0
    0
    55 10 25 11 38 55A wet op de vreemdelingen. — 55A loi relative aux étrangers
    55B onwettig verblijf. — 55B séjour illégal
    55C huisjesmelkerij. — 55C pratiques de marchands de sommeil
    55D mensenhandel - uitbuiting door arbeid. — 55D traite des êtres humains - exploitation par le travail
    55F mensenhandel - het opleggen inbreuken te plegen. — 55F traite des êtres humains - contrainte à commettre des délits
    55G mensensmokkel (art.77bis (r) art.77 quinquies wet van 15 december 1980). — 55G trafic des êtres humains (art. 77bis (r) art. 77quinquies de la loi du 15 décembre 1980)
    55H schijnhuwelijk. — 55H mariage de complaisance
    1
    2
    1
    1
    1
    4

    0
    11
    3
    1
    2
    0
    5

    3

    Het weze benadrukt dat het telkenmale complexe en grootschalige onderzoeken betreft, met een belangrijke nationale en internationale component, waarbij de georganiseerde mensenhandel en mensensmokkel werd geviseerd.

    Vonnissen en arresten in 2007

    Verdeling vonnissen per belangrijkste materies
    Mensenhandel 4

    Vonnissen en arresten in 2008

    Verdeling vonnissen per belangrijkste materies
    Mensenhandel en mensensmokkel 5


    4. Uiteenzetting van de heer Frédéric Kurz, advocaat-generaal en hoofdcoördinator van het Expertisenetwerk Mensenhandel

    1. Overzicht van de wetsbepalingen

    Artikel 433quinquies van het Strafwetboek omschrijft het misdrijf mensenhandel als « de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem, teneinde :

    1º) ten aanzien van deze persoon de misdrijven te laten plegen die bedoeld worden in de artikelen 379, 380, § 1 en § 4, en 383bis, § 1;

    2º) ten aanzien van deze persoon het misdrijf te laten plegen dat bedoeld wordt in artikel 433ter;

    3º) deze persoon aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid;

    4º) bij deze persoon organen of weefsels weg te nemen of te laten wegnemen in strijd met de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen;

    5º) of deze persoon tegen zijn wil een misdaad of een wanbedrijf te doen plegen ».

    Er bestaan drie graden van verzwarende omstandigheden (artikelen 433sexies tot 433octies van het Strafwetboek) :

    — eerste graad : wanneer het misdrijf werd gepleegd

    * door een persoon die gezag heeft over het slachtoffer of door een persoon die misbruik heeft gemaakt van het gezag of de faciliteiten die zijn functies hem verlenen,

    * door een openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die handelt naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening,

    — tweede graad :

    * ingeval het misdrijf is gepleegd ten opzichte van een minderjarige,

    * ingeval het is gepleegd door misbruik te maken van de bijzonder kwetsbare positie waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken,

    * ingeval het is gepleegd door direct of indirect gebruik te maken van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang,

    * ingeval het leven van het slachtoffer opzettelijk of door grove nalatigheid in gevaar is gebracht,

    * ingeval het misdrijf een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, hetzij het volledig verlies van een orgaan of van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking heeft veroorzaakt,

    * in geval van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt,

    * ingeval het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidende persoon heeft of niet;

    — derde graad :

    * ingeval het misdrijf de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt zonder het oogmerk te doden,

    * ingeval het een daad van deelneming aan de hoofd- en bijkomende bedrijvigheid van een criminele organisatie betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.

    Het misdrijf mensenhandel wordt gestraft met een gevangenisstraf van één tot vijf jaar en met een geldboete van 500 tot 50 000 euro. Poging tot dat misdrijf wordt gestraft met een gevangenisstraf van één tot drie jaar en met een geldboete van 100 tot 10 000 euro. Bij verzwarende omstandigheden worden de straffen verhoogd :

    — in de eerste graad, tot opsluiting van 5 tot 10 jaar en tot een geldboete van 750 tot 75 000 euro;

    — in de tweede graad, tot opsluiting van 10 tot 15 jaar en tot een geldboete van 1 000 tot 100 000 euro;

    — in de derde graad, tot opsluiting van 15 tot 20 jaar en tot een geldboete van 1 000 tot 150 000 euro.

    2. Specifieke kenmerken van de Belgische wet

    2.1. De uiteenlopende aard van de misdrijven

    — Het misdrijf mensenhandel werd van artikel 77bis van de vreemdelingenwet van 15 december 1980 verplaatst naar artikel 433quinquies van het Strafwetboek; bijgevolg worden feiten van mensenhandel niet langer gezien als beperkt tot buitenlandse slachtoffers;

    — mensensmokkel wordt voortaan specifiek en uitsluitend behandeld in artikel 77bis van de gewijzigde wet van 15 december 1980;

    — hulp bij illegale immigratie wordt nog steeds bestraft overeenkomstig artikel 77 van de wet van 15 december 1980;

    — uitbuiting van bedelarij wordt voortaan als een specifiek misdrijf strafbaar gesteld in artikel 433ter van het Strafwetboek;

    — beoefening van huisjesmelkerij, waarbij de bijzonder kwetsbare positie van een persoon wordt misbruikt door hem roerende of onroerende goederen ter beschikking te stellen om daaruit een abnormaal hoog profijt te trekken, is strafbaar op basis van de artikelen 433decies en volgende van het Strafwetboek; dat misdrijf zit niet begrepen in het misdrijf mensenhandel.

    2.2. Uitbreidingen tegenover het internationale recht

    De definitie die de Belgische wetgever aan mensenhandel geeft, is op diverse vlakken uitgebreider, net zoals de mogelijkheid om de daders van dat misdrijf te vervolgen :

    — het Protocol van de Verenigde Naties (3) , het Verdrag van de Raad van Europa (4) , en het kaderbesluit van de Europese Unie (5) omschrijven het misdrijf mensenhandel aan de hand van drie componenten : handeling, middel, oogmerk, behalve indien het slachtoffer jonger is dan 18 jaar; in die laatstgenoemde situatie is er steeds sprake van mensenhandel ook als geen van de opgesomde middelen werd aangewend; het Belgische recht beschouwt het middel, ongeacht de leeftijd van het slachtoffer, niet als een component van het misdrijf maar als een verzwarende omstandigheid (6) ;

    — de vermelde internationale instrumenten bepalen dat het geen verschil uitmaakt of een slachtoffer van mensenhandel met de geplande uitbuiting instemde wanneer een van de opgesomde middelen, ongeacht hetwelk, werd aangewend, deze regeling geldt niet voor de slachtoffers die nog geen 18 jaar zijn (voor hun geval doet de aanwending van een middel niet ter zake); in het Belgische recht is de instemming hoe dan ook van geen belang;

    — de internationale juridische instrumenten lijken aan te nemen dat er economische exploitatie is in geval van op zijn minst gedwongen tewerkstelling of dienstverlening, slavernij of analoge praktijken, en onderdrukking (7) ; de Belgische wet ziet economische exploitatie als het tewerkstellen of laten tewerkstellen in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid; de bijlagen 1 en 2 bij de circulaire COL 1/2007 verduidelijken het begrip « arbeidsomstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid »;

    — in de opsomming van de middelen preciseert de Belgische wet dat de door de dader misbruikte kwetsbare positie van het slachtoffer voortkomt uit zijn illegale of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand — of uit zwangerschap, handicap of lichamelijk gebrek.

    2.3. Wat is de wetgevingscontext ?

    1. Over het oogmerk seksuele exploitatie

    1.1. Het gebruik van het woord « laten » in artikel 433quinquies, 1º, van het Strafwetboek levert een moeilijkheid op. Dat artikel bepaalt : « Levert het misdrijf mensenhandel op, de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde : 1º ten aanzien van deze persoon de misdrijven te laten plegen die bedoeld worden in de artikelen 379, 380, § 1 en § 4, en 383bis, § 1. »

    De parlementaire voorbereiding voor de wet van 10 april 2005 stelt : « Met de woorden « de misdrijven te laten plegen » beoogt het ontwerp niet als zodanig de persoon die werft teneinde zelf een ander uit te buiten. Dergelijk gedrag wordt strafbaar gesteld in artikel 380 van het Strafwetboek. Een onderscheid moet evenwel worden gemaakt tussen de persoon die een ander uitbuit buiten het kader van mensenhandel en de uitbuiter die zich bevindt aan het einde van het netwerk en aldus heeft deelgenomen aan de mensenhandel. Deze laatste kan als mededader van het misdrijf mensenhandel worden vervolgd op grond van artikel 433quinquies. » (8)

    Om te kunnen spreken van het misdrijf mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie zoals bedoeld in artikel 433quinquies, 1º, is dan ook vereist dat de exploitant de laatste schakel in een netwerk is. Wie bijgevolg aanwerft en zelf, dus los van enig netwerk, andermans seksualiteit of prostitutie exploiteert, kan worden gestraft op basis van artikel 380 van het Strafwetboek; in dat geval is van mensenhandel geen sprake.

    Een recente beslissing van de correctionele rechtbank te Luik gaat in die zin (9) De rechtbank weigerde in het haar voorgelegde geval de tenlastelegging mensenhandel aan te nemen omdat er nergens een netwerk in aanwezig was : Reste que la traite des êtres humains ne vise pas en tant que tel celui qui recrute en vue d'exploiter lui-même autrui. Ce comportement est puni par l'article 380 du Code Pénal. Le texte de l'article 433quinquies du Code Pénal vise en réalité l'exploitant qui se situe au bout d'une filière (...). Il doit être question en quelque sorte d'une organisation, d'une association de personnes ayant pour but l'utilisation de personnes aux fins visées par la loi. Tel n'est nullement le cas en l'espèce. »

    Die interpretatie dat de wettekst het bestaan van een netwerk zou impliceren als vereiste, werpt een probleem op.

    De hamvraag daarbij is wanneer de procureur des Konings moet dagvaarden op basis van artikel 380 dan wel op basis van artikel 433quinquies van het Strafwetboek, of nog op basis van die beide bepalingen, want het antwoord op die vraag is van kapitaal belang voor de mogelijkheid om iemand het beschermingsstatuut van slachtoffer van mensenhandel toe te kennen, nu dat statuut kan leiden tot een onbeperkte verblijfsvergunning in België.

    Tijdens de jaarlijkse vergadering van het expertisenetwerk mensenhandel hebben de magistraten van het openbaar ministerie van Luik en Antwerpen opgemerkt dat de voormelde interpretatie van artikel 433quinquies van het Strafwetboek niet in overeenstemming is met de tekst van die bepaling en al evenmin met de ratio legis van de wet.

    Vooreerst verwijst het Belgische recht, zoals hiervoor werd aangegeven, in zijn definitie van mensenhandel naar een handeling en een oogmerk. Indien nu wordt aangenomen dat er ook een netwerk moet bestaan voor er sprake kan zijn van het misdrijf mensenhandel, dan voegt men voor de strafbaarstelling een extra voorwaarde toe. De tekst van de bepaling is niet gericht op de voorwaarde van een netwerk.

    Voorts levert een dergelijke interpretatie uitermate aanvechtbare gevolgen op :

    — primo, worden sommige situaties van mensenhandel niet langer als mensenhandel beschouwd, zodat de slachtoffers geen aanspraak kunnen maken op het beschermingsstatuut;

    — secundo, zouden de Belgische slachtoffers, indien die interpretatie wordt gevolgd, als eersten uit de boot vallen ! Hun aanwerving gebeurt immers niet in het buitenland, dus over het algemeen buiten een netwerk. In het merendeel van de gevallen echter is het in België dezelfde persoon die de slachtoffers aanwerft en exploiteert; welnu, precies om de tenlastelegging mensenhandel te kunnen aanwenden wanneer het slachtoffer een Belgische onderdaan is, heeft de wet van 10 augustus 2005 de strafbaarstelling van mensenhandel verplaatst van de wet van 15 december 1980 naar het Strafwetboek;

    — tertio, ontstaat, volgens de redenering dat er zonder netwerk geen sprake is van mensenhandel, een fundamenteel onderscheid tussen seksuele exploitatie en sommige andere exploitatievormen. Artikel 433quinquies bevat het woord « laten » immers enkel in 1º en 2º, voor de seksuele exploitatie en de uitbuiting van de bedelarij. Aannemen dat enkel voor die exploitatievormen een netwerk vereist is om van mensenhandel te kunnen spreken, komt neer op het invoeren van een stelsel waarbij de slachtoffers van mensenhandel, afhankelijk van de door hen ondergane exploitatievorm, op afzonderlijke wijze worden bejegend. Zo zou het slachtoffer van economische uitbuiting het beschermingsstatuut genieten zonder dat een netwerk moest worden vastgesteld, in tegenstelling tot het slachtoffer van seksuele exploitatie of van uitbuiting van bedelarij (10) ; de parketten zouden dan ook het oogmerk economische uitbuiting in aanmerking kunnen nemen, zelfs bij een persoon die in de seksindustrie aan het werk werd gezet. Het is niet uitgesloten dat het Grondwettelijk Hof daarover een prejudiciële vraag voorgelegd krijgt;

    — quarto, impliceert het bestaan van een netwerk, in de bewuste interpretatie, per definitie het bestaan van een vereniging met het oogmerk om misdrijven te plegen (11) en/of van een criminele organisatie (12) , hetgeen een verzwarende omstandigheid uitmaakt. Mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie zou dan ook, in tegenstelling tot mensenhandel met een ander oogmerk, sowieso vaststaan als een misdrijf met een verzwarende omstandigheid.

    Kortom, die redenatie betreft het vraagpunt dat de misdrijven bedoeld in de artikelen 380 Sw. en 433quinquies Sw. naast elkaar bestaan en dus, de lege ferenda, dat een integratie van het eerste artikel in het tweede (13) te overwegen is.

    2. Artikel 2 van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 433quinquies van het Strafwetboek teneinde de definitie van mensenhandel uit te breiden tot seksuele uitbuiting, dat werd ingediend door mevrouw N. Lanjri e.a. op 6 januari 2010 (14) , komt aan de hierboven vermelde bekommernis tegemoet door het oogmerk seksuele uitbuiting te omschrijven als « de prostitutie van deze persoon te exploiteren, of met het oog op andere vormen van seksuele exploitatie, met inbegrip van pornografie ».

    De toelichting bij dat voorstel bespreekt evenwel niet de voorgaande opmerkingen, die misschien kunnen worden toegevoegd.

    1. Over het oogmerk economische exploitatie

    Zoals hoger werd aangegeven, heeft de Belgische wetgever het oogmerk economische exploitatie aanmerkelijk uitgebreid door te spreken van « aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid. »

    Zijn verwijzing naar het begrip menselijke waardigheid maakt het werk van de speurders en de magistraten er beslist niet makkelijker op. Daarom bevat circulaire COL 1/2007 een bijlage 1 om dat begrip te omschrijven, en een bijlage 2 met indicatoren van economische exploitatie ten behoeve van de speurders en van het openbaar ministerie.

    De heer Kurz denkt niet dat een wetswijziging nodig is om de invulling van het begrip omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid te preciseren. De criteria om te toetsen of de omstandigheden in strijd zijn met de menselijke waardigheid moeten gaandeweg door de rechtspraak worden vastgesteld. De omstandigheden kunnen immers variëren en betreffen zowel de eigenlijke arbeidsomstandigheden (onder meer op het vlak van veiligheid), de levensomstandigheden die de werkgever eventueel regelt (onderdak, voeding, toegang tot de zorg), de kenmerken van de arbeidsrelatie (inschaling, wijze van indienstneming, ...), als de administratieve situatie van de werknemers (wegnemen van verblijfsdocumenten, ...).

    Wanneer zij de realiteit van economische exploitatie beoordelen, behandelen de rechtscolleges dan ook ieder geval afzonderlijk, en geven zij blijk van voldoende flexibiliteit om te kunnen inspelen op de evolutie van de tewerkstellingssituaties. Zo bijvoorbeeld is bezoldigen onder de weddeschalen op zich geen economische exploitatie in de zin van artikel 433quinquies, 3º, van het Strafwetboek in tegenstelling tot wat de parlementaire voorbereiding van de wet vooropstelde.

    2. De slachtoffers van huisjesmelkers

    De wet van 10 augustus 2005 voegde in boek II, titel VIII, van het Strafwetboek een hoofdstuk IIIquater in over het misbruik van andermans bijzonder kwetsbare positie door de verkoop, verhuur of terbeschikkingstelling van goederen met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren, waarin bepalingen zijn opgenomen die de praktijken van huisjesmelkers strafbaar stellen (art. 433decies tot 433quinquiesdecies Sw.).

    Die praktijken zijn geen mensenhandel sensu stricto.

    Bijgevolg worden de slachtoffers van het misdrijf niet beschouwd als slachtoffers van mensenhandel en komen zij niet in aanmerking om het beschermingsstatuut te genieten dat de artikelen 61/62 en volgende van de wet van 15 december 1980 instellen ten voordele van slachtoffers van mensenhandel.

    Toch moet worden vastgesteld dat veel van de slachtoffers van die praktijken een buitenlandse nationaliteit hebben en illegaal in het land verblijven.

    Die situatie impliceert dus niet alleen dat de slachtoffers van huisjesmelkers minder erkenning genieten, maar ook dat de middelen ter bestrijding van die criminaliteitsvorm afgezwakt zijn, zeker nu de slachtoffers, uit vrees te worden uitgewezen, er geen enkel belang bij hebben om de feiten waarvan zij het slachtoffer zijn aan te geven bij de overheid.

    Het ware dan ook interessant om, de lege ferenda, te overwegen om slachtoffers van huisjesmelkers, na afloop van de procedure die omschreven is in artikel 61/2 van de wet van 15 december 1980, het slachtofferstatuut toe te kennen.

    3. Inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen

    Een multidisciplinaire werkgroep (magistraten, notariaat, administratie van de domeinen, COIV, ontvanger) heeft zich gebogen over de moeilijkheden die zich voordoen bij de inbeslagneming en verbeurdverklaring van de goederen die eigendom zijn van de huisjesmelkers en die gediend hebben of bestemd waren om het misdrijf te plegen.

    Pro memorie, volgens artikel 433terdecies van het Strafwetboek is de verbeurdverklaring zoals bepaald in artikel 42, 1º, van het Strafwetboek verplicht, zelfs ingeval de zaken niet het eigendom zijn van de veroordeelde en onverminderd de rechten van derden; die verbeurdverklaring is toepasselijk op zowel onroerende als roerende goederen, op een deel ervan of nog op de kamer.

    Krachtens artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter beslag leggen op deze goederen.

    Uit de werkzaamheden van de werkgroep blijkt dat, naast good practices voor de onderscheiden actoren, ook sommige wetswijzigingen wenselijk zijn, onder meer :

    — opdat de verbeurdverklaring met uitstel werkbaar is, moet een wettekst bepalen dat voorafgaandelijk uitgevoerde inbeslagneming moet gebeuren in handen van het openbaar ministerie, met verbod het goed te vervreemden, tot de proefperiode afgelopen is of tot het uitstel wordt herroepen,

    — om de persoon wiens goed in beslag werd genomen correct te informeren is een wijziging nodig van artikel 35bis van het Wetboek van strafvordering — over de vermeldingen die het exploot van de optredende gerechtsdeurwaarder bij een bewarend onroerend beslag moet bevatten — zodat het voor artikel 1568 van het Gerechtelijk Wetboek preciseert dat enkel de punten 1º en 2º van die bepaling moeten worden vermeld (aangezien de punten 3º en 4º betrekking hebben op het beroep tegen een inbeslagneming in civielrechtelijke zaken);

    — artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek legt de verzegeling van het inbeslaggenomen goed op, maar in de praktijk blijkt dat moeilijk uit te voeren; het is dan ook wenselijk de verzegeling facultatief te maken, wat de huidige tekst niet bepaalt.

    4. De opdrachtgevers

    Naar aanleiding van de regeerverklaring van 2003 en het verslag Mensenhandel 2003 van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (15) , werd onder leiding van de Interdepartementale Cel ter bestrijding van de mensenhandel een werkgroep opgericht die de opdracht kreeg een tekst op te stellen met betrekking tot een mechanisme van solidaire aansprakelijkheid tussen de opdrachtgever en de aannemer. De werkgroep heeft al diverse teksten besproken.

    Bovendien moet krachtens richtlijn 2009/52/EG van het Europese Parlement en van de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen een strafrechtelijke sanctie worden bepaald voor het misdrijf tewerkstelling van illegale werknemers door een werkgever die weliswaar niet wordt vervolgd uit hoofde van mensenhandel, maar die werk of diensten laat verrichten door een onderdaan van een derde land die op onregelmatige wijze in de Unie verblijft, in de wetenschap dat die persoon het slachtoffer is van mensenhandel (art. 9, 1, d).

    Die bepaling — die net zoals de andere bepalingen van de richtlijn moet worden omgezet — voegt bijgevolg het onderscheid in tussen de opdrachtgever die gebruik maakt van binnen een context van mensenhandel verricht werk en daar ook geld uitslaat enerzijds, en de persoon die dader is van het misdrijf mensenhandel anderzijds.

    De werkgroep legt momenteel de laatste hand aan een tekst die sancties op het vlak van civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid bepaalt wanneer de opdrachtgever wist of had moeten weten dat de werknemers worden tewerkgesteld in arbeidsomstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid.

    Deze kwestie moet in een nabije toekomst dan ook bijzondere aandacht krijgen.


    5. Uiteenzetting door de heer Freddy Gazan, adjunct-adviseur-generaal bij de Dienst strafrechtelijk beleid

    De Dienst strafrechtelijk beleid is een autonome dienst binnen de FOD Justitie. De mandaathouders van de dienst vallen niet onder de administratieve structuur van het departement. Het idee daarachter is dat de minister van Justitie maar ook het College van procureurs-generaal beschikken over een ondersteunende structuur voor de besluitvorming, die zoveel mogelijk onafhankelijk kan optreden binnen een context van wetenschappelijke objectiviteit.

    Een inhoudelijk overzicht geven van een aantal acties van de Dienst strafrechtelijk beleid heeft amper nut, nu de Dienst strafrechtelijk beleid in de tot nog toe gehouden diverse uiteenzettingen aan bod kwam als kruispunt voor informatie-uitwisseling met de inbreng van zijn eigen analyses en acties als meerwaarde. Spreker wenst veeleer de aanzet te geven tot de bespreking van een aantal kwesties :

    I/ vooreerst is er de kwestie van de omvang van de mensenhandel

    Hoe zit het met die criminaliteitsvorm en welke resultaten werden behaald ?

    Op 20 oktober 2009 verscheen de volgende krantenkop in het eerbiedwaardige Britse dagblad « The Guardian » : « Inquiry fails to find single trafficker who forced anybody into prostitution ». Niet dat er onvoldoende middelen werden ingezet : gedurende zes maanden waren er honderden plaatsopnemingen, en kregen 822 etablissementen of appartementen uit het sekshandelmilieu het bezoek van alle 55 politiebrigades die het Verenigd Koninkrijk rijk is.

    Officieel heet die « Operation Pentameter » een succes te zijn want 528 criminelen die actief zijn in één van de ergste criminaliteitsvormen van onze samenleving werden aangehouden. Het onderzoek dat The Guardian naar die operatie voerde, toont evenwel aan dat daar niets van aan is. 122 van de 548 vermelde aanhoudingen vonden nooit plaats; 153 personen waren al terug op vrije voeten weken voor de politie het cijfer van 548 aanhoudingen meedeelde, 106 van hen zonder tenlastelegging en 47 wegens een lichter misdrijf. Van de overblijvende 253 aangehouden personen werden er 73 aangeklaagd wegens niet-naleving van de immigratieregels, 76 wegens diverse misdrijven inzake drugs, verkeer, het openhouden van een huis van ontucht, en nog anderen waren gewoonweg verdwenen, zo niet in persoon dan wel uit de politieregisters.

    In werkelijkheid werden 67 personen beschuldigd van mensenhandel maar werden er slechts 22 vervolgd en 15 veroordeeld. Die veroordelingen waren echter gebaseerd op misdrijven naar Brits recht, waarvan de werkingssfeer verder reikt dan het in het Protocol van de Verenigde Naties omschreven misdrijf. Een persoon vervoeren die zich vrijwillig prostitueert is volgens de Verenigde Naties geen misdrijf maar volgens het Britse rechtsstelsel is het dat wel. Uiteindelijk werden slechts 5 personen veroordeeld omdat zij vrouwen het land hadden binnengebracht en hen hadden gedwongen zich te prostitueren. Het probleem is echter dat de veroordeling van die vijf personen gesteund was op andere onderzoeken.

    Zoals wellicht te verwachten was, bracht dat artikel heel wat reacties teweeg die grosso modo wijzen op de juridische moeilijkheid om de dwang te bewijzen of die stellen dat de journalist van The Guardian werd beïnvloed door verenigingen die er niet tegen gekant zijn dat prostitutie als beroep wordt gebanaliseerd. Sommigen voerden ook aan dat zelfs zo'n klein aantal gevallen de volle aandacht van de overheid verdient.

    In diezelfde periode verscheen in België het geschiedkundige werk « Du sordide au mythe. L'affaire de la traite des Blanches » van professor Chaumont en Christine Machiels, aspirante van het FNRS (Fonds de la recherche scientifique). Dat werk toont aan hoe sommige bewegingen het zogenaamde schandaal van de in België geïmporteerde « petites anglaises » grotendeels hebben uitgevonden of in stand gehouden, al zijn wel enkele gevallen van die handel bewezen.

    Welke lessen moeten we daar nu uit trekken ? Dat het niet kan om geen onderscheid te maken tussen een bestaande maar te relativeren realiteit en het discours waartoe die realiteit aanleiding geeft. Bij de publieke opinie heeft het begrip mensenhandel een weerklank van zowel nobele als minder nobele gevoelens en het is dan ook belangrijk dat men het erover eens is welke lading dat begrip dekt en met welk doel het wordt gebruikt.

    Een ander vraagpunt betreft de resultaten : weten of de acties die wij al zoveel jaren voeren enige doeltreffende uitwerking hebben. Die vraag is niet nieuw. Zoals uit het vermelde werk blijkt, verklaarden de moraliserende verenigingen ten tijde van de handel in « petites anglaises » het uiteindelijk kleine aantal gevallen van bewezen handel vanuit hun eigen bewustmakingsactie. Precies omdat zij in het veld actief waren, waren er maar weinig gevallen, beweerden ze. Die vaststelling kwam er dus op neer dat men vaststelde welke hoge toegevoegde waarde die verenigingen hadden en voorkwam dat er vragen werden gesteld over hun nut.

    Wat kan er vandaag worden vastgesteld over de efficiëntie ? Op het vlak van de outputcapaciteit (d.w.z. statistieken over het aantal veroordelingen, over toekenning van het slachtofferstatuut, enz.), werd ongetwijfeld vooruitgang geboekt, maar wat met de outcome ? Het Centrum voor gelijkheid van kansen heeft vastgesteld dat de exploitanten hun strategie hebben verfijnd en een klein gedeelte van hun inkomsten uit mensenhandel aan de geëxploiteerden laten. Moeten we daaruit besluiten dat het met de exploitatie van de slachtoffers al bij al nog meevalt ? Moeten we ons verheugen over de doeltreffendheid van ons beleid waardoor het aantal slachtoffers verminderd is ? Of moeten we daarentegen dat achterpoortje, waardoor het mechanisme waardoor men anderen exploiteert blijft bestaan en complexer wordt, onderzoeken ?

    Ook de definitie van het verschijnsel mensenhandel speelt een essentiële rol. De graad van welslagen van ons beleid inzake mensenhandel is afhankelijk van de vraag of men de exploitatie van andermans prostitutie al dan niet als mensenhandel beschouwt. Wanneer men een onderscheid maakt tussen uitbating en uitbuiting, heeft dat gevolgen inzake de efficiëntie van de strafwet. Moet het nog worden herhaald dat België paradoxaal genoeg verplicht is om het verhuren van een plaats met het oog op prostitutie te verbieden (artikel 2 van de Conventie van New York van 20 maart 1950), terwijl het verhuren ervan voor prostitutie toegestaan is wanneer er geen oogmerk is om abnormale winst te maken (artikel 380, § 1, 3º, van het Strafwetboek. (16)

    II/ Hoe is de aanpak van die criminaliteitsvorm in België gestructureerd ?

    De Interdepartementale cel en zijn Bureau.

    Deze structuur, die ons in het buitenland zoveel lof oplevert, weerspiegelt een integraal en geïntegreerd beleid. De Dienst strafrechtelijk beleid is er fier op dat hij de aanzet heeft gegeven tot de oprichting van een Bureau waarin de hoofdactoren inzake de bestrijding van de mensenhandel moeten samenwerken. Over de cel zelf is spreker meer gematigd. Niet dat de cel in vraag moet worden gesteld maar de verhouding tussen zijn opdracht en zijn samenstelling houdt een probleem in op het vlak van de doelmatigheid. De cel doet immers voorstellen en aanbevelingen, en bestaat uit politieke beslissingnemers en uit anderen die niet die bevoegdheid hebben. De vraag rijst dan ook of de politieke wereld, die bij zijn besluitvorming een eigen logica hanteert, al dan niet rekenschap is verschuldigd aan de cel. Enerzijds is het, op het vlak van de transparantie, positief dat adviseurs worden betrokken bij het besluitvormingsproces, en anderzijds is realisme geboden : de echte beslissingen worden niet genomen in een zo grote groep waar de deelnemers uiteenlopende verantwoordelijkheidsniveaus hebben. Zo zagen we bijvoorbeeld tijdens een andere regeerperiode op een welbepaald ogenblik dat in de cel vrijwel geen politici aanwezig waren en dat zij werd voorgezeten door de Dienst strafrechtelijk beleid, die zich afvroeg of de cel in de woestijn predikte.

    Het Informatie- en analysecentrum van de mensenhandel en de mensensmokkel (IAMM).

    Het idee voor dit centrum ontstond tijdens de Task Force die destijds bij de eerste minister werd georganiseerd. Het is een aanlokkelijk principe : het gaat erom de her en der verspreide gegevens te groeperen, zoals alle steentjes bij een mozaïek, om onze kennis te laten groeien. Zo kan men in gegevens die los van elkaar geen enkele betekenis lijken te hebben toch een betekenis zien zodra ze naast elkaar worden gelegd. Spreker had destijds evenwel gevraagd dat de Task Force een simulatieoefening zou uitvoeren, met name dat iedereen tegen de volgende vergadering zijn gegevenscategorieën zou meebrengen om die naast elkaar te leggen en daaruit te distilleren wat voor resultaat wellicht kon worden behaald. Helaas werd tijdens de bewuste vergadering die oefening niet gemaakt. Tijdens de daadwerkelijke installatie van het IAMM werd een oefening over economische handel gemaakt. Daaruit is nochtans snel gebleken dat onder meer het verbod op toegang tot personaliseerbare gegevens een grote rem vormde voor de mogelijkheden. En nochtans was oorspronkelijk wel degelijk gepland om het IAMM enkel met open bronnen te laten werken.

    Interessant om weten is dat de Amerikanen op het vlak van terrorisme momenteel grote investeringen doen (17) in gegevensgaring op basis van sociale netwerken. Maar ook daar is het een controversieel thema want eerst moet een oceaan van gegevens worden verzameld waaruit men hopelijk, eventueel, een milliliter nuttige informatie kan halen.

    Wat de mensenhandel betreft, moet de interesse van de Europese Unie voor dat thema mogelijk maken dat de bestrijding ervan wordt verdeeld.

    III/ Op internationaal vlak

    Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de multilaterale en de bilaterale aanpak. Zo blijken er kennelijke remmen te bestaan op de evaluatie van de vooruitgang die werd geboekt inzake het verdrag tegen de georganiseerde transnationale criminaliteit, met onder meer de protocollen mensenhandel en mensensmokkel. Het evaluatiemechanisme is wellicht sterk geïnspireerd op dat van het verdrag tegen corruptie dat zelf bij de tenuitvoerlegging veel moeilijkheden blijkt te ondervinden. Hoe zal die evaluatie dan verlopen voor een verdrag met drie protocollen die gezamenlijk een veel ruimere werkingssfeer hebben dan enkel corruptie ? De vraag rijst dan ook of niet het regionale uitgangspunt, of zelfs het bilaterale uitgangspunt, de mogelijkheid biedt om vooruitgang te boeken. Op regionaal vlak is er alvast de Europese Unie en haar ontwerp van richtlijn (bovendien hebben wij zopas een evaluatie van de mensenhandel binnen Schengencontext achter de rug) of de Raad van Europa met het GRETA-evaluatieproces dat ons land zich hoopt eigen te maken. Op bilateraal niveau : hoewel we een min of meer goede beurt maken in de rekenschap die we afleggen aan de Amerikanen die zo vrij zijn de landen een cijfer te geven voor hun bestrijding van mensenhandel — en gelukkig komt België er tot nu toe goed uit — kan door deze activiteiten de bewustmaking worden verhoogd en de strijd worden opgevoerd. Vooral omdat aan die evaluatie onder meer financiële hulp gekoppeld is. De Unie blijft evenmin achter want het onderwerp mensenhandel is aanwezig in tal van verdragen die zij met onder meer de Balkanstaten en met Afrikaanse landen heeft afgesloten. Op dit ogenblik wordt er gedacht aan het aanstellen van een Europees coördinator.

    Conclusies

    Een praktijkwaarnemer kan moeilijk ontkennen dat er dingen gebeuren. Niettemin is de bloei van de mensenhandel helaas nog niet voorbij, gelet op het verband tussen mensenhandel en armoede en het streven naar een toekomst die subjectief gezien elders beter lijkt. Er moet dus worden gezocht naar een systematische oplossing. Dat belet niet dat dankzij de scherpe interesse voor dat thema de slachtoffers ervan, wanneer zij worden opgemerkt, op een adequate actie moeten kunnen rekenen. Daartoe dient de Dienst strafrechtelijk beleid.

    Wat de situatie in België betreft, merkt de heer Gazan op dat, hoewel mensenhandel veel ruimer is dan de exploitatie van andermans prostitutie, een vorige regering had beslist om in het regeerakkoord op te nemen « dat aan de sociale en juridische onzekerheid van de prostituees een einde zou worden gemaakt. ». De dienst van spreker nam destijds het initiatief om voorstellen uit te werken, onder meer een voorstel dat equivalent was aan de casinowet. Dankzij laatstgenoemde wet kon het personeel, niettegenstaande het illegaal was, sociale bescherming genieten. De nota kreeg geen weerklank. Welnu, wij weten dat alle mogelijke acties om die personen te beschermen, bijdragen tot hun empowerment, een fase die noodzakelijk is voor hun zelfbevestiging.

    Een ander randverschijnsel van mensenhandel, dat eveneens verband houdt met de wet van 1995 : toen circulaire COL 10/2004 werd afgeschaft om door een andere circulaire te worden vervangen, verdween tegelijkertijd ook het volledige gedeelte over de kinderpornografie. In dat domein bestaan dus geen specifieke richtlijnen. Wat de minderjarigen betreft, wijst spreker erop dat, zoals vermeld, verhuren aan minderjarigen met het oogmerk op prostitutie slechts strafbaar is wanneer de gevraagde huurprijs abnormaal hoog ligt. Dat is niet aanvaardbaar. Evenzo, terwijl sommigen de cliënten willen veroordelen die wel moesten weten dat de persoon van wie zij cliënt waren het slachtoffer was van mensenhandel, moet worden opgemerkt dat een enigszins vergelijkbare bepaling bestaat — met name de bepaling die een zware sanctie oplegt voor de cliënten van minderjarige mannelijke of vrouwelijke prostitués — die niet de minste veroordeling oplegt terwijl soms toch minderjarigen worden opgemerkt die zich prostitueren. Dat pleit voor een realistisch beleid, en de dienst van spreker wenst daar aan mee te werken.

    Een lid komt terug op het probleem van de wettelijke definitie van de mensenhandel. De nieuwe, actuele vormen van mensenhandel zijn veel uitgebreider dan de wet voorziet. Is het niet opportuun om de definitie van mensenhandel in de wet dan ook uit te breiden ?

    De procureur-generaal stelt vast dat er op dit moment niet echt een probleem is met de wettelijke definitie van « mensenhandel » en dat het begrip zo breed is, dat men er bijna alle vormen van mensenhandel die men ziet, in kan onderbrengen. Het probleem is dat er zich een jurisprudentie moet vormen en dat er veroordelingen moeten komen. Er is onzekerheid, omdat de gerechtshoven soms zeer verschillend reageren op basis van dezelfde wet. Het College van procureurs bekijkt af en toe alle beslissingen van de correctionele rechtbanken en dringt dan aan op een beroepsprocedure of een procedure in cassatie, om de interpretatie van de wet eenvormiger te maken.

    De wet van 10 augustus 2005 is nog te recent om er reeds alle valstrikken van te kennen. We hebben nog niet genoeg overzicht. De jurisprudentie dient zich nog aan te passen en zich toe te leggen op de praktische toepassing van de wet.


    6. Uiteenzetting van mevrouw Karin Carlens, eerste substituut bij het parket van Brussel

    1. Situatie op het vlak van mensenhandel in Brussel

    In Brussel bestaat de mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie in twee varianten.

    In de eerste plaats is er de zichtbare prostitutie :

    — in de omgeving van de Aarschotsstraat, waar in een vijftigtal vitrines 200 à 300 prostituees werkzaam zijn per 24 uur;

    — in de ruim 100 « carré's » (appartementen) van Sint-Joost en Schaarbeek zijn meer dan 150 prostitués actief per 24 uur; het betreft voornamelijk Belgische en Afrikaanse prostituees;

    — de straatprostitutie in de omgeving van de Louisalaan, Alhambra en het Fontainasplein; het gaat meestal om Belgische, Afrikaanse en Oost-Europese prostituees en Zuid-Amerikaanse travestieten; in totaal wordt hun aantal geschat op tussen de 20 en 150 personen per 24 uur.

    Bij de verborgen prostitutie zijn naar schatting tussen de 200 en 500 personen betrokken. Het gaat daarbij om prostitutie in sauna's, massagesalons, appartementen. Hieronder vallen eveneens de prostitutie via escorte, in cabarets, clubs, stripteaseuses. Soms gebeurt er ook prostitutie in cafés (bijvoorbeeld Belgisch-Turkse VZW's in Brussel, Laken, Molenbeek en Schaarbeek).

    Er kunnen een aantal prostitutiefilières onderscheiden worden.

    1. Bulgaarse filière :

    — piramidale, maffiose structuur;

    — uitvalsbasis in Sliven (Bulgarije);

    — « uitvoer » van meisjes naar Nederland, Duitsland, België, die bovendien snel geroteerd worden;

    — ongeveer 70 % van de prostitutie in de Aarschotsstraat;

    — handlangers ter plaatse controleren de slachtoffers (soms « lover boys »);

    — geld en slachtoffers worden getransporteerd in minibusjes;

    2. Roemeense filière :

    — vroeger Roemeense meisjes met Albanese pooiers;

    — nu is er een instroom van Roemeense meisjes met pooiers uit de regio Galati-Braila-Giurgiulesti;

    3. Albanese filière :

    — minder georganiseerd;

    — zeer gewelddadig;

    — gearriveerd midden de jaren '80, na de oorlog in Joegoslavië;

    — vaak valse Italiaanse documenten of regulier verblijf via schijnhuwelijk in België;

    — minder zichtbaar, nu ook verschuiving naar drugstrafiek en diefstal;

    4. Afrikaanse filière :

    — met valse papieren tot in Europa waarbij vaak look-a-like documenten gebruikt worden;

    — worden geëxploiteerd door een « madame » en moeten een som terugbetalen die kan variëren tussen de 40 000 en 65 000 euro; daarna zijn ze wel vrij, in tegenstelling tot andere filières;

    — gewezen prostituees worden soms zelf « madames »;

    — vaak afkomstig uit Nigeria;

    — worden onder druk gezet door Voodoo rituelen (ouders zijn er vaak van op de hoogte);

    — wonen in Antwerpen, werken in Brussel;

    — moeilijk om identiteit te bepalen, doen soms asielaanvraag voor landen in oorlog (Sierra Leone, Liberia of Soedan).

    Verschillende partijen zijn betrokken in de uitbuiting van de prostituee.

    1. De pooiers die iemand aanwerven, zijn soms onderdeel van een filière, of soms zijn het « lover-boys ». Zij oefenen druk uit op de slachtoffers door geweld, door bedreiging van de familie of door misbruik te maken van de verliefdheid.

    2. De exploitant van de bar, die meestal niet de eigenaar is; de inkomsten van deze exploitanten liggen zeer hoog.

    3. De verhuurder van een « carré » (kamer, appartement).

    4. « Dames de compagnie ». Zij begeleiden de vitrine-prostituees maar controleren ze eigenlijk voor het netwerk.

    5. De uitbaters van massagesalons en dergelijke.

    6. De transporteurs van de slachtoffers en van het geld. Door de nieuwe wet op de mensenhandel kunnen deze nu worden opgepakt.

    7. De prostituees zelf die 12 uur per dag werken, 6 dagen op 7. Zij zijn armoedig gehuisvest.

    2. Problemen met de toepassing van de huidige wetgeving

    1. Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, artikel 61/2

    Dit artikel heeft betrekking op de slachtoffers van mensenhandel of mensensmokkel met verzwarende omstandigheden. Mevrouw Carlens merkt op dat dit bij mensensmokkel altijd het geval is want men maakt misbruik van de precaire situatie van een persoon.

    In sommige gevallen rijst er evenwel een capaciteitsprobleem. Wanneer het gaat om handel of smokkel volstaan een aantal verklaringen om de dader te vervolgen. Hoe moet dit echter georganiseerd worden als er 160 slachtoffers ineens worden aangetroffen ? Moeten dan alle 160 de beschermingsprocedure krijgen ? Bestaat niet het risico dat dit opnieuw tot misbruiken leidt ?

    2. Wettelijke onderzoeksmiddelen

    Het arsenaal beschikbare middelen is goed : men beschikt over de BOM-wet, kan feiten laten samenhangen met buitenlandse feiten; men heeft mogelijkheden om vervoer en huisvesting van slachtoffers te bestraffen.

    3. De toepassing in de praktijk is soms moeilijker :

    Voor telefoontap moet een onderzoeksrechter de toelating geven. Sommige onderzoeksrechters die weinig kennis hebben van de mensenhandel, begrijpen niet altijd de noodzaak van de inzet van deze middelen.

    Soms worden de verdachten onmiddellijk na de verwijzing vrijgelaten, waardoor ze aan veroordeling ontsnappen.

    Hoewel de voorziene straffen voor mensenhandel zeer zwaar zijn, worden niet altijd zware straffen uitgesproken.

    De gerechtelijke samenwerking met Bulgarije verloopt moeizaam.

    In het Brusselse justitiepaleis zijn er door een tekort aan politiepersoneel problemen met het naar de zaal brengen van verdachten. Daardoor moeten processen soms worden uitgesteld.

    De richtlijn inzake mensenhandel van 2007 is voor wat België betreft verouderd.


    7. Uiteenzetting door mevrouw Cathérine Collignon, eerste substituut bij het parket van Luik

    De mensensmokkel en de mensenhandel nemen voortdurend uitbreiding.

    De ontwikkeling van die criminaliteitsvormen rechtvaardigt dat de regering de bestrijding ervan als prioritair beschouwt.

    De heer Visart, procureur-generaal te Luik, zette al de diverse opdrachten van het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van het strafrechtelijk beleid uiteen. De heer Kurz heeft enkele mogelijke suggesties aangestipt om het wettenarsenaal te verbeteren.

    Spreekster zal vooral de praktische problemen aankaarten, zowel op het niveau van de rechtbanken als op het terrein.

    1. Juridische overwegingen

    I. Het naast elkaar bestaan van artikel 433quinquies, 1º, en artikel 380, 1e lid, 1º en 4º, onder meer in het licht van het vonnis van 11/02/2009 van de correctionele rechtbank te Luik, 8e kamer.

    De feiten zijn de volgende.

    Op 23 januari 2008 registreerde de Anderlechtse politie de klacht van het slachtoffer (23 jaar) tegen beklaagde.

    Het slachtoffer vertelde hoe zij kort daarvoor, op de dag dat zij de relatie met haar vroegere partner beëindigde, toevallig beklaagde ontmoette. Hij nam haar onder de arm en stelde haar onderdak voor in een appartement in Seraing, boven een drankgelegenheid. Opgemerkt wordt dat het meisje wordt beschreven als een kwetsbare persoon en zij bevestigde, net zoals de personen uit haar omgeving, dat zij aan het gezag van haar ouders wilde ontsnappen.

    Zij bleef drie maanden in Seraing. Daarna logeerde ze bij de beklaagde en diens huidige partner, om vervolgens bij een vriend onderdak te vinden.

    Aanvankelijk verliep alles goed, tussen beiden ontstond een vriendschappelijke relatie die later een liefdesrelatie werd. Toen zij hem meedeelde dat zij uit werken wilde gaan, sprak de beklaagde haar spontaan over prostitutie, waarbij hij haar grote winsten voorspiegelde.

    Zij aanvaardde, en kwam al snel in een bar in Sint-Truiden terecht.

    Zij werkte er als serveerster maar ook in de kamers. De bazin van de bar inde 50 % van de ontvangsten. Op de resterende 50 % legde de beklaagde onmiddellijk de hand. Het slachtoffer verklaarde dat zij hem steeds haar geld gaf uit angst en omdat zij door hem werd bedreigd. Zij legde uit dat zij al met een vuistwapen werd bedreigd en dat de beklaagde dreigde om haar familie kwaad te doen.

    Twee maanden later werd zij ertoe gedwongen om van Sint-Truiden te verhuizen naar Seraing, waar de beklaagde voor haar een vitrine klaar had. Zij vertelde dat haar shift liep van 14.00 u. tot 06.00 u., dubbel zo lang als bij de meeste prostituees.

    De beklaagde werd steeds veeleisender en kwam geregeld de ontvangsten (1 000 tot 1 500 euro) ophalen. Hij werd ook steeds gewelddadiger : hij sloeg en verkrachtte haar meer dan eens. Zij was onherkenbaar geworden.

    Zij ondernam verschillende pogingen om aan de beklaagde te ontsnappen, onder meer met de hulp van haar ter plaatse gekomen broer, die met een wapen werd bedreigd. Uiteindelijk slaagde ze erin te ontsnappen en werd ze naar een opvangcentrum in Brussel gebracht.

    De beklaagde bleef haar familie en haar broer bedreigen, in een poging haar terug te vinden.

    Parallel met de voormelde feiten had hij haar ook haar identiteitskaart en bankkaarten afgepakt, en sloot hij op haar naam tal van leningen op afbetaling af.

    Toen het openbaar ministerie de vordering opstelde, gaven voor de tenlastelegging, en dan vooral de tenlastelegging mensenhandel, de afhankelijke en kwetsbare toestand van het slachtoffer de doorslag, samen met de exploitatie van het slachtoffer, met name :

    — beklaagde weet dat de persoon kwetsbaar is; zij is de ex-partner van één van zijn vrienden en op de dag van hun ontmoeting werpt hij zich op als redder en beschermer; hij zondert haar af, geeft haar onderdak buiten haar familiale milieu en beperkt het contact met haar ouders en haar vrienden;

    — hij geeft haar door aan een vriend om te worden verkracht (zonder wetswijziging kan die gedraging op zich niet worden gestraft als een overtreden van artikel 433quinquies dat wel verwijst naar de artikelen 379, 380, § 1, 1º en 4º, en 383bis, maar niet naar artikel 375 Sw.);

    — hij plaatst haar onder zijn controle;

    — zodra zij van hem afhankelijk is, sluit hij haar steeds vaker op, slaat hij haar, brengt hij haar in een staat van economische afhankelijkheid;

    — die persoon is het middel geworden om zijn seksuele lusten en die van anderen te botvieren en om al zijn behoeften te financieren.

    De rechtbank heeft de beklaagde op basis van artikel 433quinquies vrijgesproken en op basis van artikel 380 Sw. veroordeeld.

    Artikel 433quinquies werd ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2005, vanuit de noodzaak om de Belgische wetgeving af te stemmen op de internationale en de Europese instrumenten. Volgens artikel 433quinquies zijn de materiële componenten van mensenhandel de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over die persoon, en omvat de morele component het oogmerk van seksuele, economische, criminele, of andere exploitatie bij het stellen van de genoemde handelingen.

    De Belgische wetgever heeft dus beslist, door middel van artikel 433quinquies, tot grotere strengheid dan het kaderbesluit van 19 juli 2002 van de Raad van de Europese Unie, nu hij de modi operandi, zoals het gebruik van dwang, macht, bedrog, of misbruik van gezag of van een situatie van kwetsbaarheid, bestempelt als verzwarende omstandigheden en niet als componenten van het misdrijf.

    De dader van de voormelde feiten werd vervolgd op basis van zowel artikel 433quinquies, 1 als van artikel 380, § 1, 1º en 4º. De beklaagde had, los van elke organisatie of vereniging, een Belgisch slachtoffer aangeworven en de prostitutie van dat slachtoffer geëxploiteerd.

    Sinds de inwerkingtreding van de wet van 10 augustus 2005 was het geregeld voorgevallen dat die twee misdrijven naast elkaar bestonden, en de rechters waren dan van oordeel dat er een volkomen samenloop van misdrijven was en veroordeelden de beklaagde(n) uit hoofde van beide.

    Naar het oordeel van de Luikse rechters, die daarbij verwezen naar de memorie van toelichting, betrof mensenhandel zoals omschreven in artikel 433quinquies 1º niet de persoon die een ander aanwerft om zelf de prostitutie van die ander te exploiteren, maar eigenlijk wel de exploitant die de laatste schakel van netwerk vormt.

    De rechtbank preciseert zelfs : « il doit être, en quelque sorte, question d'une organisation, d'une association de personnes ayant pour but l'utilisation de personnes aux fins visées par la loi. »

    Op grond van die motivering werd de beklaagde dan ook vrijgesproken voor de tenlastelegging mensenhandel.

    Die beslissing doet twee vragen rijzen.

    1/ Waarom de parlementaire voorbereiding raadplegen terwijl men een duidelijke tekst voor zich heeft liggen ?

    De parlementaire voorbereiding voegt zonder enige twijfel aan de tenlastelegging een extra voorwaarde toe. Aangenomen moet worden dat op grond van artikel 433quinquies, § 1, het misdrijf pas vastgesteld is indien er twee personen aanwezig zijn, en dus een feitelijke vereniging (normaal gezien een verzwarende omstandigheid).

    2/ De Belgische wet wilde de bewijslevering voor mensenhandel vergemakkelijken door de modi operandi te bestempelen als verzwarende omstandigheden in plaats van als misdrijfcomponenten, wat niet langer het geval zal zijn voor seksuele exploitatie en dat is in strijd met de andere geledingen van artikel 433quinquies.

    Bovendien zullen door die interpretatie tal van slachtoffers het bijzondere statuut dat hen door de tenlastelegging mensenhandel wordt geboden, mislopen. Zo onder meer de Belgische slachtoffers die, hoewel slachtoffer van mensenhandel, zeer zelden slachtoffer zijn van een netwerk en nooit van mensensmokkel.

    Mevrouw Collignon stelt dan ook voor om bij de essentie van mensenhandel zelf te blijven, die erin bestaat profijt te trekken uit de noodlijdende situatie van een derde met als belangrijkste oogmerk die persoon uit te buiten, zonder dat een en ander per se binnen een netwerk moet gebeuren.

    II. De verbeurdverklaringen van onroerende goederen : ten gevolge van het arrest van 27 mei 2009 van het Hof van Cassatie is de verbeurdverklaring van onroerende goederen, indien niet in een tekst bepaald, niet meer mogelijk, zelfs wanneer het onroerend goed heeft gediend om het misdrijf te plegen. Onder die voorwaarden is het niet meer mogelijk een onroerend goed verbeurd te verklaren bij beklaagden die worden vervolgd op basis van de misdrijven van artikel 380 en/of 433quinquies Sw.

    III. Vandaag wordt het misdrijf huisjesmelkerij, sinds de wet van 10 augustus 2005, behandeld als een autonoom misdrijf en dus niet langer als een bijzondere vorm van mensenhandel.

    De tekst van artikel 433decies is vrijwel identiek aan het vroegere artikel 77bis, § 1bis van de wet van 15 december 1980, op vijf innovaties na : de uitbreiding van de tenlastelegging tot de Belgische slachtoffers, de uitbreiding tot roerende goederen, het in aanmerking nemen van de precaire situatie en de verwijzing naar de menselijke waardigheid en de verplichte verbeurdverklaring van de onroerende goederen zelfs indien zij eigendom zijn van een derde.

    Het artikel luidt als volgt :

    « Met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijfentwintigduizend euro wordt gestraft hij die rechtstreeks of via een tussenpersoon misbruik maakt van de bijzonder kwetsbare positie van een persoon ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand of zijn precaire sociale toestand door, met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren, een roerend goed, een deel ervan, een onroerend goed, een kamer of een andere in artikel 479 bedoelde ruimte, te verkopen, te verhuren of ter beschikking te stellen in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken. »

    De tenlastelegging vergt dus dat de 5 misdrijfcomponenten verenigd zijn :

    — terbeschikkingstelling, verhuur of verkoop;

    — een roerend of een onroerend goed;

    — omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid;

    — een abnormaal profijt;

    — de bijzonder kwetsbare situatie van het slachtoffer.

    De eerste twee voorwaarden vormen niet zozeer een probleem, de andere voorwaarden wel.

    Omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid : uit het verslag van de commissie voor de Justitie is naar voren gekomen dat sommige parlementsleden vrezen dat het een vaag begrip is, aangezien geen enkele wet een omschrijving geeft van een onderdak dat in strijd is met de menselijke waardigheid.

    Volgens tal van auteurs hoeft dat criteria niet verder in detail te worden omschreven, aangezien dat zal afhangen van de gegevens van de zaak, en elke magistraat zal in eer en geweten oordelen of de levens- en huisvestingsomstandigheden van de slachtoffers al dan niet in strijd zijn met de menselijke waardigheid.

    Hoewel het begrip menselijke waardigheid niet werd omschreven, heeft de wetgever indicatoren aangereikt voor een betere omschrijving ervan.

    De rechtspraak kan eveneens een goede informatiebron vormen.

    Een abnormaal profijt : ook voor het abnormale profijt zijn de gegevens van de zaak bepalend. Bij het doornemen van de parlementaire voorbereiding stellen we vast dat de redenering was dat voor een woonst die door de daartoe bevoegde overheid onbewoonbaar was verklaard, de abnormale aard van het profijt de facto voldoende was bewezen.

    In de praktijk blijkt in ruil voor onderdak in een onbewoonbaar verklaarde woonst wel eens een verwaarloosbare huurprijs te worden gevraagd, waarbij het slachtoffer dat wordt gehoord dan verklaart dat het zonder dat onderdak op straat komt te staan.

    Wat is een « abnormaal profijt » ? Op basis van de parlementaire voorbereiding, mag geen huurprijs worden gevraagd voor een onbewoonbaar onderdak. Bijgevolg vormt iedere huurprijs, hoe klein ook, een abnormaal profijt.

    Onmiddellijk rijst dan ook een andere vraag, met name de vraag naar het recht op onderdak.

    Misbruik van de bijzonder kwetsbare positie waarin een persoon verkeert en het ontbreken van een keuzemogelijkheid : de meeste auteurs zijn — terecht — van oordeel dat dit aspect geen misdrijfcomponent is maar voortvloeit uit de kwetsbare positie van het slachtoffer.

    Via amendementen werd geprobeerd om die woorden « zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte keuze en aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik... » weg te laten, omdat men vond dat die formulering de werkingssfeer van het artikel zou beperken. Moest worden aangetoond dat het slachtoffer geen andere echte en aanvaardbare keuzemogelijkheid had ?

    De minister van Justitie antwoordde negatief omdat naar zijn mening de wet de personen die in een kwetsbare positie verkeren immers wil beschermen. Iedere andere interpretatie zou contra legem zijn.

    De invoeging heeft niet tot doel de huidige werkingssfeer van dat misdrijf in te perken.

    In de praktijk hebben tal van advocaten het in hun pleidooi nochtans over deze zinsnede, waarbij zij onderstrepen

    1/ dat het om een bijkomende voorwaarde gaat;

    2/ dat het openbaar ministerie niet het bewijs levert dat een keuzemogelijkheid ontbreekt.

    Was het niet beter geweest om die zinsnede, die aanleiding geeft tot verwarring, weg te laten, indien de intentie van de wetgever toch zo duidelijk was ?

    De slachtoffers van het misdrijf worden niet beschouwd als slachtoffers van mensenhandel en lopen het beschermingsstatuut mis. Dat is jammer.

    Soms is het bij de aanvang van een onderzoek immers moeilijk om alle misdrijven juist te labelen en is het noodzakelijk de slachtoffers opnieuw te horen nadat zij een veilig onderkomen vonden. Het slachtoffer dat beschermingsstatuut ontnemen, is tevens zichzelf middelen ontnemen om het onderzoek voort te zetten want de buitenlander die erin toestemt iedere maand 200 tot 400 euro op te hoesten voor een onbewoonbaar onderdak moet die inkomsten haast wel op illegale wijze verkrijgen, en meer dan waarschijnlijk doordat hij wordt uitgebuit.

    Wat tot slot de verbeurdverklaring betreft, verplicht de wet van 2005 de verbeurdverklaring zelfs indien het goed niet aan de veroordeelde toebehoort. De rechters omzeilen dat uit eigen beweging door, wanneer zij verbeurdverklaring als straf uitspreken, uitstel toe te kennen (eigenlijk zou men na het vonnis de inbeslagneming moeten kunnen verlengen met het verbod het goed te vervreemden) ofwel door gedeelten van gebouwen verbeurd te verklaren, zie onder meer rechtbank van eerste aanleg te Luik 23/04/2007 — hof van beroep te Luik 10 januari 2006 (waarbij zij eigenlijk een onuitvoerbare beslissing wijzen).

    2. Praktische overwegingen

    Het is niet makkelijk om een waarheidsgetrouw beeld van de criminaliteitsvormen mensenhandel en mensensmokkel te verkrijgen.

    1. BEELD VAN DE CRIMINALITEITSVORM

    Als gevolg van de evolutie en de versteviging van het wetgevingsarsenaal en de uitbreiding van de grenzen gaan criminogene groepen evolueren en wordt slachtoffers van mensenhandel opsporen ingewikkelder. Ook het optreden van de lokale en federale politie van Luik op het terrein brengt bij de criminele organisaties een gedragswijziging teweeg.

    In Luik nemen de Afrikaanse en Albanese prostitutie af na de acties van de politiemensen die tot zware veroordelingen leidden. Een andere vorm van mensenhandel duikt op : mensenhandel uit de Oostbloklanden en dan hoofdzakelijk uit Roemenië. Zoals aangegeven is er een gedragsverandering merkbaar : de prostituees komen aan als deel van een stel (om geen verdenking te wekken), blijven drie maanden en vertrekken dan om door anderen te worden vervangen. Vaak zijn zij in het bezit van hun identiteitspapieren, gaan zij goed gekleed en zijn zij duidelijk wanneer zij praten over de weg die zij aflegden. De richtlijn van 2007 heeft de verdienste te bestaan maar is in veel opzichten al voorbijgestreefd (meer bepaald wat de indicatoren betreft).

    Die prostituees zijn er weinig toe geneigd aangifte van de feiten te doen omdat zij enerzijds vaak vinden hier beter af te zijn dan thuis en omdat zij — onterecht — denken dat zij, wegens de opengestelde grenzen, het bijzondere statuut van slachtoffer van mensenhandel niet nodig hebben.

    Ons wetgevingsarsenaal wordt ons door de andere Europese partners benijd maar mensenhandel blijft een moeilijke aangelegenheid. Vooreerst zijn de wetteksten die mensenhandel beteugelen complex en bij wijlen zelfs onduidelijk, zodat de opsporingsonderzoeken en de gerechtelijke onderzoeken die de speurders en de magistraten moeten voeren, beslist geen sinecure zijn. Voorts geven zij ook aanleiding tot uitgebreide debatten voor de feitenrechters.

    De begrippen verduidelijken en een nog duidelijker wetgeving goedkeuren, zouden beslist een stap in de goede richting betekenen.

    Ook de logge procedures om een organisatie op te rollen, worden met de vinger gewezen : bijzondere opsporingsmethoden, telefoontap en niet zelden rogatoire opdrachten (die veelal moeten worden vertaald). Die opdrachten zijn vaak tijdrovend en het resultaat geeft niet altijd voldoening. Telefoontap is duur en bovendien moeten de gesprekken vaak nog worden vertaald. Ook gebeurt het dat de gesprekken in een dialect zijn waarvoor in heel België slechts één of twee tolken beschikbaar zijn.

    Het complexe karakter van mensenhandel schrikt veel actoren nog af. Enerzijds ligt mensenhandel zeer gevoelig en anderzijds wordt het nog vaak miskend.

    De eerstelijnsactoren, die instaan voor de opsporing van de slachtoffers, zijn vaak het minst geïnformeerd. Vaak zijn het wijkagenten of politieagenten van de sectie interventie, maar die laatsten hebben niet altijd de juiste reflexen.

    Hetzelfde geldt voor al het personeel uit de medische sector. Ook zij staan op de eerste lijn maar hun basisopdracht behelst niet de slachtoffers doorverwijzen, en wanneer zij met een probleemgeval worden geconfronteerd, voelen zij zich vaak ongemakkelijk omdat zij niet weten tot wie zij zich moeten richten. Naast de opsporing vormt ook het beroepsgeheim een probleem.

    De gemeentes vaardigen steeds strengere reglementen inzake prostitutie uit. Doordat iedere vorm van prostitutie op het grondgebied van een gemeente wordt verboden, gaan de vitrines dicht en verhuizen de prostituees en/of prostitueren zij zich in private plaatsen. Private prostitutie is verborgen prostitutie.

    2. MIDDELEN

    Voor een doeltreffende bestrijding van de mensenhandel, zou in grote parketten zoals dat van Luik, één magistraat zich uitsluitend met de dossiers mensenhandel moeten bezighouden. Die magistraat heeft de beste kennis van vreemdelingenrecht, sociale wetgeving en fiscale wetgeving, om op doeltreffende wijze greep te krijgen op de problematiek. Een magistraat die bij wijlen actief kan zijn op het terrein door op basis van de ingewonnen inlichtingen zeer gerichte acties te plannen.

    Wegens tijdgebrek laat de magistraat dat soort van acties en controles vaak aan anderen over.

    In Luik staat spreekster niet alleen in voor de mensenhandel (met uitzondering van de economische exploitatie) maar ook voor andere aangelegenheden zoals alle zedenzaken tussen volwassenen (exploitatie van prostitutie, verkrachting, zedenfeiten, aanranding van de eerbaarheid, ...), wat op jaarbasis een groot aantal bijzonder gevoelige dossiers uitmaakt. Gelukkig krijgt zij steun van zowel de referentiemagistraat van het parket-generaal als van de magistraat-hoofdcoördinator van het expertisenetwerk mensenhandel.

    Op logistiek vlak ten slotte krijgt de magistraat niet echt veel hulp. Hij heeft geen voltijds griffier of beambte tot zijn beschikking, en al evenmin een jurist, zodat hij eigenlijk zelf het leeuwendeel van het tikwerk of de juridische opzoekingen moet verrichten.

    Zolang geen bijkomende middelen kunnen worden vrijgemaakt om de personeelsformatie van magistraten te versterken, vormt het promoten van samenwerking en een zo sterk mogelijke synergie tussen de magistraten mensenhandel en ECOFIN van het parket en het auditoraat de beste oplossing, zoals in Luik al gebeurt.

    3. LUIKSE INITIATIEVEN

    In Luik kwamen in 2009 twee initiatieven tot stand.

    Een eerste initiatief werd genomen op provincieniveau en behelsde de inrichting van een werkgroep met de volgende doelstellingen :

    1/ de mechanismen voor de opsporing van slachtoffers van mensenhandel up-to-date brengen;

    2/ die slachtoffers informatie verstrekken over hun statuut want slechts weinigen zien zichzelf als een slachtoffer en zijn dus onwetend over of staan weigerachtig tegenover de bescherming die voor hen bestaat;

    3/ bewustmakings- en opleidingsacties opzetten voor de eerstelijnswerkers (maatschappelijke werkers, medisch personeel, wijkagenten, ...).

    In dezelfde geest is de magistraat van het parket, op initiatief van de plaatselijke politie en de directeur van de VZW SURYA, in twee grotere ziekenhuizen in de Luikse regio de maatschappelijke werkers gaan opzoeken.

    De vergaderingen waren een succes en de maatschappelijke werkers hebben zeer hoge verwachtingen. Uiteindelijk vragen zij niets anders dan te worden geïnformeerd en beter te worden georiënteerd. Daags na de afloop van een van de vergaderingen nam een maatschappelijk werker, omdat een en ander minder vaag was geworden, al contact op met Surya voor een vraag.

    Een tweede initiatief vindt plaats op lokaal niveau en bestaat in de redactie van een protocolovereenkomst tussen het parket en de administratieve diensten van de stad Luik (dienst volksgezondheid en huisvesting, stedenbouw, brandweer, ...) inzake huisjesmelkerij. Die protocolovereenkomst behelst informatieuitwisseling, coördinatie van de acties van de administratieve en gerechtelijke overheden en de in te zetten middelen bij overtredingen van artikel 433decies.


    8. Uiteenzetting door de heer Luc Falmagne, arbeidsauditeur te Luik

    Volgens de heer Falmagne is de huidige wetgeving uitstekend.

    Er bestaat evenwel een middelentekort bij zowel de politiediensten (onderzoeksdiensten, buurtpolitie, enz.) als bij de arbeidsinspectiediensten.

    Toen hij nog in Brussel werkte, functioneerde het systeem behoorlijk want de inspectiediensten werkten veeleer proactief. Bovendien kon dankzij zes jaar werk een Braziliaans netwerk worden opgerold.

    Bij de uitoefening van zijn functie in Luik stelt hij vast dat de arbeidsinspectiediensten moeten worden aangezet tot meer proactiviteit, wat tot nu toe niet altijd het geval was. Bovendien moeten de personen binnen de arbeidsinspectie ook onderzoek kunnen voeren. Welnu, de sociale inspecteurs hebben niet de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, en dat vormt een obstakel.

    Voorts vestigt hij er de aandacht op dat in Brussel ook slavernij van huispersoneel in de ambassades voorkomt. Het zijn moeilijke dossiers want alles gebeurt intra muros.

    Tot slot is het aantal behandelde dossiers de twee afgelopen jaren gelijk gebleven.


    9. Uiteenzetting van de heer Charles-Eric Clesse, eerste substituut bij het arbeidsauditoraat van Charleroi

    De heer Clesse stelt enkele problemen in het licht die zowel in de toepassing als in de interpretatie van de wet voorkomen.

    Hoewel het misdrijf huisjesmelkerij op zich geen mensenhandel is, dient spreker ook de handelingen in van een colloquium over mensenhandel waarin de meest problematische bepalingen in de artikelen 433terdecies en volgende van het Strafwetboek onder de loep worden genomen (zie bijlage).

    1. Prostitutie

    Krachtens artikel 433quinquies van het Strafwetboek wordt onder meer gestraft « hij die [...], ten einde eens anders driften te voldoen, de ontucht, het bederf of de prostitutie van een minderjarige van het mannelijke of vrouwelijke geslacht opwekt, begunstigt of vergemakkelijkt » (verwijzing naar artikel 379 van het Strafwetboek), hij die een van de activiteiten uitvoert met het oog op organisatie en uitbuiting van ontucht of prostitutie, zelfs met toestemming van de betrokkene, in de omstandigheden die worden opgesomd in artikel 380, § 1, 1º tot 4º (verschillende vormen van ontucht en prostitutie van meerderjarigen) en § 4, 1º tot 5º (verschillende vormen van ontucht en prostitutie van minderjarigen, met inbegrip van het verkrijgen van seksuele diensten van een minderjarige), of, ten slotte, hij die beelddragers « die houdingen of seksuele handelingen met pornografisch karakter voorstellen waarbij minderjarigen betrokken zijn of worden voorgesteld, » verkoopt, verspreidt, of in voorraad heeft (verwijzing naar artikel 383bis, § 1, van het Strafwetboek).

    Het feit dat naar deze misdrijven wordt verwezen, betekent dat wat de dader nastreeft moet kunnen leiden tot het plegen van deze misdaden of misdrijven, zoals zij worden strafbaar gesteld.

    De uitermate ruime formulering van deze bepalingen dreigt tot gevolg te hebben dat één enkele daad twee verschillende strafbaarstellingen kan veroorzaken, waaraan soms verschillende gevolgen verbonden zijn, inzonderheid wat de straf betreft, of de teksten betreffende de (voor)onderzoeksverrichtingen (18) .

    Is iemand die bijvoorbeeld « ten einde eens anders driften te voldoen, een meerderjarige [...] aanwerft [...] met het oog op het plegen van prostitutie » ook niet iemand die « een persoon aanwerft [...] teneinde ten aanzien van deze persoon het misdrijf te laten plegen dat bedoeld wordt in artikel 380, § 1, van het Strafwetboek » (en dus het misdrijf waarvan sprake is in artikel 433quinquies, § 1, eerste lid, 1º van het Strafwetboek) ?

    Dit probleem is plots acuut geworden sinds een Luikse rechtbank geweigerd heeft om de kwalificatie mensenhandel in overweging te nemen wegens het ontbreken van een netwerk in de betreffende zaak : « Reste que la traite des êtres humains ne vise pas en tant que tel celui qui recrute en vue d'exploiter lui-même autrui. Ce comportement est puni par l'article 380 du Code pénal. Le texte de l'article 433quinquies du Code pénal vise en réalité l'exploitant qui se situe au bout d'une filière (...). Il doit être question en quelque sorte d'une organisation, d'une association de personnes ayant pour but l'utilisation de personnes aux fins visées par la loi. Tel n'est nullement le cas en l'espèce » (19) .

    Deze interpretatie van de wettekst, die het bestaan van een netwerk vereist, lijkt contra legem. Het opgeworpen probleem is echter van groot belang en leidt onrechtstreeks tot de vraag wanneer het openbaar ministerie moet aanklagen op grond van artikel 380 van het Strafwetboek en wanneer op grond van artikel 433quinquies, of op grond van beide. In wezen gaat het om de status van de slachtoffers van mensenhandel.

    Tijdens de parlementaire voorbereiding werd gepreciseerd dat de woorden « misdrijven te laten plegen » op zich geen betrekking hebben op diegene die aanwerft om zelf iemand anders te exploiteren. Dit gedrag wordt strafbaar gesteld in artikel 380 van het Srafwetboek (20) . Artikel 380, § 1, 1º (of § 4, 1º, over ontucht en prostitutie van minderjarigen) van het Strafwetboek is echter niet beperkt tot het geval waarbij de dader een persoon zou aanwerven met het oog op het plegen van prostitutie om die persoon zelf te exploiteren (21) .

    In ieder geval, als het de bedoeling van de wetgever was om met de uitdrukking « misdrijven te laten plegen » niet het gedrag aan te klagen van de persoon die aanwerft teneinde zelf iemand anders te exploiteren, ware het wellicht eenvoudiger en duidelijker geweest dit uitdrukkelijk te vermelden.

    2. Bedelarij

    Hoewel deze vorm van uitbuiting bij ons weten nooit door een parket werd aangeklaagd, roept zij toch enige vragen op.

    De lege lata betreft de aanklacht alleen het feit dat iemand een van de betreffende handelingen uitvoert teneinde het misdrijf te laten gebeuren. Het feit van het slachtoffer te werven om zijn bedelarij persoonlijk te exploiteren lijkt volgens de huidige bewoordingen van de wet echter niet onder mensenhandel te vallen (22) .

    Zou het niet makkelijker zijn om bedelarij te beschouwen als een vorm van arbeid die in strijd is met de menselijke waardigheid, en dit als dusdanig strafbaar te stellen ? Wat exploitatie van arbeid betreft zou dit ertoe leiden dat zowel het feit van zelf het slachtoffer aan het werk te zetten als het feit van dit te laten gebeuren door een derde, strafbaar wordt gesteld.

    3. Exploitatie door arbeid

    a) Mensenhandel en overtreding van het sociaal strafrecht

    Dwangarbeid bestaat allang. Reeds in 1930 heeft de Internationale Arbeidsorganisatie een Conventie goedgekeurd om alle vormen van dwangarbeid en verplichte arbeid af te schaffen. Ook het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens verwijst in artikel 4.2 naar dwangarbeid : « Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten ». De IAO definieert dwangarbeid als arbeid die wordt verricht onder dreiging van een straf — niet noodzakelijk een strafrechtelijke maatregel — en tegen de wil van de persoon.

    Om het begrip exploitatie door arbeid zo ruim mogelijk te definiëren heeft de Belgische wetgever ervoor gekozen om te verwijzen naar werkomstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, zoals in de Franse wetgeving (23) . Arbeidsexploitatie mag niet worden verward met niet aangegeven arbeid of het inzetten van vreemde werkkrachten. Dit plaatst feitenrechters voor vele problemen, omdat zij vaak oordelen dat het feit van geen bezoldiging te betalen die overeenkomt met de loonschalen, van niet te voorzien in werkkledij, van de veiligheidsnormen niet na te leven, enz., stuk voor stuk afzonderlijke misdrijven zijn op het gebied van het sociaal strafrecht, die in hun ogen niet onder mensenhandel vallen.

    In dit opzicht zijn de Delfi-criteria van de IAO niet verhelderend, omdat zij meer weg hebben van wiskundige formules (24) . Het zou interessant zijn om een groep deskundigen samen te brengen en hen een praktische handleiding te laten publiceren die in de rechtsleer gezaghebbend zou zijn.

    b) Arbeid die in strijd is met de menselijke waardigheid

    De tewerkstelling moet in strijd zijn met de menselijke waardigheid. Dit begrip is in Belgisch recht niet onbekend. De Grondwet en een aantal sociaalrechtelijke bepalingen — bijvoorbeeld over het leefloon — verwijzen ernaar (25) .

    Het begrip menselijke waardigheid wordt niet door de wetgever gedefinieerd. In zekere zin is dat beter zo. Een invulling willen geven aan het begrip menselijke waardigheid zou het immers alleen maar uithollen en de gevallen beperken waarin de wet kan worden toegepast.

    Chagrijnige geesten zullen wellicht tegenwerpen dat een dergelijk beginsel onverenigbaar is met de vereiste van voorspelbaarheid waaraan strafrechtelijke bepalingen moeten voldoen, overeenkomstig artikel 12 van de Grondwet en artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Wij merken echter op dat het Grondwettelijk Hof zich inzake de vorige wetgeving heeft uitgesproken over de grondwettelijkheid van vrij onduidelijke wettelijke begrippen als « misbruik van de bijzonder kwetsbare positie van een vreemdeling » en « abnormaal profijt ».

    De soepelheid van dit begrip moet worden behouden om de rechter niet op te sluiten in een dwingend en beperkend keurslijf.

    4. Wegnemen van organen

    Spreker heeft in samenwerking met Frédéric Lugentz die vorm van mensenhandel nader bekeken in het werk dat onder de leiding van H-D. Bosly en C. De Valkeneer tot stand kwam, « Les infractions contre les personnes » (26) . De huidige formulering, die teruggaat op de wet van 13 juni 1986, dreigt een groot probleem te veroorzaken.

    Die vorm van mensenhandel kwam niet aan bod in het kaderbesluit van 19 juli 2002. De omzetting ervan vloeit voort uit het Protocol van Palermo betreffende mensenhandel, dat het wegnemen van organen toevoegt aan de seksuele en economische uitbuiting (27) .

    Wat wordt bestraft, is dus mensenhandel met als doel het wegnemen van organen waarbij de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen (28) wordt geschonden, of « het wegnemen van organen van het lichaam van een persoon, « donor » genoemd, met het oog op het voor therapeutische doeleinden transplanteren van die organen op het lichaam van dezelfde of een andere persoon, « receptor » genoemd » (29) .

    De heer Clesse verklaart dat het niet in acht nemen van de bepalingen van de wet van 13 juni 1986 reeds straffen met zich mee brengt (zie de artikelen 17 en 18 van die wet), zodat de vervolging voor overtreding van artikel 433quinquies, § 1, eerste lid, 4º, van het Strafwetboek met die straffen gepaard kan gaan.

    Er werd een wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek aangenomen (30) .

    Het wegnemen van weefsels en cellen met het oog op het transplanteren ervan met therapeutische doeleinden, dat vroeger geregeld werd door de wet van 13 juni 1986, werd eruit gelicht bij artikel 27, eerste lid, 1º, van de wet van 19 december 2008. Het toepassingsgebied van artikel 433quinquies, § 1, eerste lid, 4º, van het Strafwetboek blijkt hierdoor dus verkleind te zijn.

    De wet van 19 december 2008 « is van toepassing op de donatie, de wegneming, het verkrijgen, testen, bewerken, preserveren, bewaren, distribueren en gebruiken van menselijk lichaamsmateriaal, bestemd voor de toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek » (artikel 3, § 1) en sluit het wegnemen van organen « met het oog op de transplantatie, zoals bedoeld in de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen » van zijn toepassingsgebied uit (artikel 3, § 3).

    Ongeacht de definitie van een « orgaan », in vergelijking met « weefsels en cellen » (31) , wordt bij de huidige stand van de wet het misdrijf, waarbij men bij het slachtoffer organen of weefsels wegneemt of laat wegnemen in strijd met de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, niet strafbaar gesteld op grond van artikel 433quinquies van het Strafwetboek. Hetzelfde geldt voor het wegnemen van weefsels en cellen, ongeacht het geplande gebruik ervan, of het nu wetenschappelijk dan wel geneeskundig is.

    Tegenover de feitelijke uitsluiting van vormen van ongeoorloofd wegnemen van menselijk lichaamsmateriaal uit het toepassingsgebied van mensenhandel staat het wettigheidsbeginsel van de strafbaarheidsstellingen, want het strafrecht wordt strik geïnterpreteerd.

    Men kan echter twijfelen over het nut van dat onderscheid bij de bestrijding van de mensenhandel, ook in het licht van fundamentele principes als daar zijn het niet discrimineren tussen personen die zich in een vergelijkbare toestand bevinden, zowel vanuit het standpunt van de daders als vanuit dat van de slachtoffers van het misdrijf.

    Aldus kan het slachtoffer van bovenvermeld gedrag, indien het een verboden wegneming moet ondergaan in strijd met de wet van 19 december 2008, geen beroep doen op de bepalingen betreffende de bestraffing van de mensenhandel (met name op die welke het specifiek beschermen).

    De pleger van het misdrijf zal, eveneens bij de lege lata strenger worden gestraft indien de wegneming heeft plaatsgevonden op grond van de wet van 13 juni 1986, dan indien de gepleegde handeling ertoe strekte de bepalingen van de wet van 19 december 2008 te negeren. Dat negeren wordt echter strafrechtelijk gestraft op grond van artikel 24 van de wet van 19 december 2008 (maar dan moet het misdrijf gepleegd zijn (32) ).

    De gerechtelijke overheden kunnen de opsporings- en onderzoeksdaden die het Wetboek van strafvordering mogelijk maakt inzake mensenhandel niet ten uitvoer leggen. De efficiëntie van het onderzoek dreigt daar dus onder te lijden.

    Wat dat betreft, moet de wetgeving worden herzien.

    5. « Market deals » en het probleem van de slachtoffers-daders

    Indien het slachtoffer gedwongen wordt om tegen zijn wil een misdrijf te plegen, blijft het niettemin vervolgbaar voor dat misdrijf. Is het denkbaar dat dit slachtoffer tegelijk slachtoffer in de zin van de strafprocedure is en verdachte of beschuldigde, voor het wordt veroordeeld wegens die « misdaad of dat misdrijf » dat men het heeft doen plegen ?

    Buitenlandse onderdanen die hier illegaal verblijven, meestal onderdanen van Maghreb-landen, worden in het raam van « market deals » gedwongen om in flats verdovende middelen te verkopen. Hoewel ze gedwongen worden te « dealen », worden ze vaak vervolgd wegens overtreding van de artikelen van het Strafwetboek betreffende de verkoop van verdovende middelen. De parketten zijn niet erg geneigd de dealer als slachtoffer van mensenhandel te beschouwen.

    Er rijst een praktisch probleem in verband met de mogelijkheid voor het slachtoffer om een beroep te doen op de verschoningsgrond van artikel 71 van het Strafwetboek. Kan het de mening toegedaan zijn dat het « gedwongen werd door een macht die het niet heeft kunnen weerstaan » ? A priori niet, want het feit dat het slachtoffer van mensenhandel het misdrijf heeft gepleegd tegen zijn wil, lijkt ons niet te beantwoorden aan de definitie van onweerstaanbare dwang, die impliceert dat de wil van de dader volledig wordt vernietigd, een extreme toestand die door de rechtspraak strikt wordt geïnterpreteerd (33) .

    Dus zelfs wanneer het slachtoffer van mensenhandel tegen zijn wil heeft gehandeld, betekent dat nog niet dat het misdrijf waartoe het is gekomen, gepleegd werd onder een onweerstaanbare dwang of onder een macht die als onweerstaanbaar wordt beschouwd. Er is bijgevolg voor het slachtoffer van mensenhandel niet noodzakelijkerwijze sprake van een verschoningsgrond voor zijn gedrag.

    Die toestand is wellicht een onverwacht gevolg van de keuze van de wetgever om, in tegenstelling tot het kaderbesluit van 19 juli 2002, de werkwijzen niet als bestanddelen van het misdrijf te beschouwen, maar als verzwarende omstandigheden ervan.

    Het kan misschien interessant zijn om die bepaling te herzien, om de slachtoffers, die door het openbaar ministerie als slachtoffer worden beschouwd, de mogelijkheid te bieden zich te beroepen op de onweerstaanbare dwang.

    6. Verzwarende omstandigheden

    De wettekst maakt een onderscheid tussen « openbaar officier » en « openbaar ambtenaar ». De heer Clesse ziet het verschil in nuance niet.

    7. De opdrachtgevers

    Richtlijn 2009/52/EG van het Europees parlement en van de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen bepaalt dat er in een strafbaar feit moet worden voorzien wanneer de inbreuk wordt begaan door een werkgever die weliswaar niet vervolgd wordt voor mensenhandel, maar die werk of diensten laat verrichten door een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land in de wetenschap dat deze persoon het slachtoffer van mensenhandel is (art. 9, 1, d van de richtlijn).

    Die bepaling maakt een onderscheid tussen de opdrachtgever die gebruikt maakt van en baat heeft bij werk dat verricht wordt in de context van mensenhandel en de persoon die de inbreuk van mensenhandel pleegt. Het is nuttig de opdrachtgevers, die nooit voor de correctionele rechtbanken worden vervolgd, te straffen.

    Het spreekt vanzelf dat een hoofdaannemer die bestekken accepteert die veel te laag lijken of die ernstige sociale fraude doen vermoeden, die vaststelt dat er buitenlandse werknemers op zijn werf aanwezig zijn en niet informeert naar hun status, enz., in de praktijk hoofdelijk aansprakelijk moet kunnen worden gesteld voor de civiele sancties die tegen zijn onderaannemer worden uitgesproken, en zelfs als medeplichtig moet kunnen worden beschouwd aan het misdrijf van mensenhandel indien zijn onderaannemer daar schuldig aan wordt bevonden.

    8. Straf

    Het is raadzaam te voorzien in een parallel met de strafbaarstelling van de huisjesmelkers en het bedrag van de geldboete te vermenigvuldigen met het aantal slachtoffers dat de bodemrechter heeft erkend.

    (zie ook de bijlage achteraan het verslag).


    4. HOORZITTING MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE IN MENSENHANDEL GESPECIALISEERDE POLITIEDIENSTEN


    1. Uiteenzetting van de heer W. Bontinck, Centrale Dienst Mensenhandel

    1. De verfijning van de strijd tegen mensenhandel vanuit het gezichtspunt van de centrale dienst mensenhandel

    Spreker baseert zich op zijn ervaring bij de Centrale Dienst Mensenhandel waarvan hij al sinds 2000 deel van uitmaakt. Wanneer hij de Belgische aanpak van mensenhandel vergelijkt met wat in de 26 andere EU lidstaten gebeurt, kan hij enkel vaststellen dat België niet slecht presteert. Een EU evaluatie in de context van Schengen mensenhandel en een studiedag LABOREX over economische uitbuiting in de EU toonden dit opnieuw aan. Dit betekent niet dat we ons mogen nestelen in zelfgenoegzaamheid.

    Wanneer spreker in zijn verdere bijdrage het begrip « mensenhandel » gebruikt, kan dit in veel gevallen ook vervangen worden door het begrip « mensensmokkel ».

    Zijn bijdrage stoelt op twee vaststellingen.

    Wanneer een inspecteur van een inspectie- of van een controledienst of een politieagent in contact komt met een mogelijk slachtoffer van mensenhandel, moet deze al het mogelijke doen voor haar of zijn identificatie als slachtoffer mensenhandel. Het is misschien de eerste maal zij of hij in beeld komt en een tweede kans krijgt men allicht niet meer. De mensenhandelaar zal overigens hemel en aarde verzetten om die persoon zo snel mogelijk te verplaatsen. Een mogelijk slachtoffer van mensenhandel, zal zich om uiteenlopende redenen niet altijd « outen » als slachtoffer. Het is haar of zijn keuze. Het is misschien voor de eerste keer dat zij of hij een keuze kan maken. We moeten die keuze dan ook respecteren maar alle informatie aanreiken om haar of hem de juiste keuze te laten maken.

    Mensenhandel in België en onze buurlanden mogen we vandaag niet meer vergelijken met de situatie zoals die bestond in de jaren negentig. De uitbuiters leerden uit het verleden. Het gaat niet noodzakelijk om situaties van « slavernij ». De controle bij zowel economische als seksuele uitbuiting gebeurt nu op verfijndere manieren. Het blijft dan ook de uitdaging om snel en innoverend te reageren op nieuwe trends bij mensenhandel.

    Om sommige van deze ideeën te kaderen, schetst spreker summier de taken van de Centrale Dienst Mensenhandel (CDM).

    De dienst startte in 1993 als een centraal aanspreekpunt voor de Belgische politiemensen maar ook de buitenlandse collegae met inbegrip van Europol en Interpol. Zij kunnen met hun vraag of informatie bij de CDM terecht die een oplossing tracht te vinden. Vanuit diezelfde opdracht zoekt de dienst naar verbanden tussen de Belgische onderzoeken inzake mensenhandel onderling maar ook tussen Belgische en internationale onderzoeken.

    Daarnaast is de CDM ook het politiële contactpunt voor elke niet-politiedienst, organisatie en ook de individuele burger wanneer ze iets met de politie willen delen. Dit voorkomt dat zij nergens gehoor vinden of her en der hun verhaal moeten doen.

    Vervolgens vervult de CDM een rol van raad- en signaalgever voor de verschillende overheden. Antwoorden op parlementaire vragen mensenhandel belanden daarom altijd bij de CDM.

    Als vierde opdracht verspreidt de dienst de « expertise » inzake mensenhandel binnen de politie. Hier gaat het om de uitwerking van opleidingen, informatiedagen, maar ook om het aanreiken van informatie op het politie-intranet, handboekjes, checklists, nieuwsbrieven, « beelden », ... Een externe nieuwsbrief gaat naar de partners. De expertise komt ook van pas bij het deelnemen aan werkgroepen of het uitwerken van richtlijnen voor Justitie en Binnenlandse Zaken. Diezelfde expertise maakt dat binnen de geïntegreerde politie de dienst om de vier jaar het politieplan « mensenhandel » uitwerkt.

    Ten vijfde is de CMD ook een operationele dienst. Zo biedt de dienst een gespecialiseerde steun bij de analyse van in beslag genomen beeldmateriaal en monitort hij het Internet met aangepaste middelen naar het gebruik ervan voor mensenhandel en mensensmokkel in de context van eigen onderzoek of in steun aan justitie en lokale of federale onderzoekers.

    Ten slotte sleutelt de dienst permanent aan het partnerschap om mensenhandel op een doeltreffender manier aan te pakken.

    Gelet op deze opdrachten belicht de heer Bontinck zeven punten met een politieel belang voor de doeltreffende aanpak van mensenhandel.

    In de eerste plaats kan men niet om de vaststelling heen dat een hele reeks (al lang) gekende problemen voor de politiële controles en opsporing onder leiding van de magistraten niet wordt verholpen. Mensen op het terrein vragen zich vaak af of de politieke wereld wel een efficiënte justitie en politie wenst. Enkele voorbeelden :

    — het ontbreken van een departementsoverstijgend « onthaalconcept », in samenwerking met andere organisaties zoals Dienst Vreemdelingenzaken, IOM, het Rode Kruis, dat beantwoordt aan de fundamentele mensenrechten voor de geïntercepteerde mensen in onwettig verblijf;

    — het tekort aan (betrouwbare en goede) tolken voor de verschillende onderzoeksdaden (verhoor van mogelijke slachtoffers mensenhandel, mensen in onwettig verblijf, van smokkelaars, voor telefoonafluisteringen) en hun correcte betaling;

    — de dure en tijdverslindende telefoonafluisteringen als gevolg van het ontbreken van correcte modaliteiten bij het toekennen van licenties aan telefonieproviders en de « wegwerpproducten » die ze aanbieden maar ook de daaruit voortvloeiende (administratieve) werklast;

    — de soms onbegrijpelijke beslissingen van de rechters (kamer van inbeschuldigingstelling, ter zitting) bij of na onderzoeken mensenhandel of mensensmokkel die maandenlang mensen en middelen vergden; die daardoor aan « ontrading » inboeten en die de meewerkende slachtoffers van mensenhandel of van ernstiger vormen van mensensmokkel aan enorme veiligheidsrisico's blootstellen.

    Ten tweede is de richtlijn van de minister van Justitie voor de opsporing en vervolging van mensenhandel te vrijblijvend. Elke magistraat, maar ook elke politieman ontwikkelt in functie van lokale inzichten een eigen praktijk. Ze leggen eigen accenten. Wat de ene magistraat of politiemens vooropstelt, neemt de andere dan weer niet op. Om kwalitatieve opsporingen en vervolgingen te initiëren, is een afdwingbare richtlijn met minimale en gestandaardiseerde onderzoeksdaden aangewezen. Hierbij denken we aan het gebruik van technische hulpmiddelen bij het onderzoek, de systematische technische vaststellingen, de stelselmatige opsporing en identificatie van de slachtoffers die de dadergroep maakte, de invulling van de notie inlichtingen die het slachtoffer kan geven, de verificaties via Europol om aan te tonen dat de verdachte deel uitmaakt van een groter en/of internationaal netwerk, ... Minimum standaarden voor het onderzoek mensenhandel vergemakkelijken de evaluatie van het onderzoek om « uitrechercheren » te voorkomen, vereenvoudigen de uitwisseling van informatie maar bevorderen vooral de samenwerking met andere landen voor een (nieuw) onderzoek mensenhandel.

    Als derde vaststelling merkt de heer Bontinck op dat vooral bij bovenlokale en internationale onderzoeken mensenhandel — zelfs na het samen leggen of delen van alle onderzoeksinformatie — politiemensen, maar allicht ook magistraten, vaak op hun honger blijven zitten. Niemand hakt uiteindelijk de knoop door hoe en wie een dergelijk onderzoek mensenhandel voortzet. Het federale parket neemt die rol niet op. Dezelfde moeilijkheden ondervindt de CDM wanneer hij (inter)nationale dossiers initieert of verbanden aantoont na vergelijking van Belgische onderzoeken mensenhandel met internationale informatie vanuit EUROPOL en daarover het federale parket informeert.

    Met een vierde bedenking gaat spreker in op de sleutelrol die referentiemagistraten mensenhandel vervullen bij de opsporing en vervolging van mensenhandel. Sommige krijgen dit als exclusieve opdracht. Andere magistraten moeten dit met andere taken combineren. In grotere gerechtelijke arrondissementen behandelt een magistraat een zeer groot aantal dossiers mensenhandel. In kleinere is het werkaanbod allicht minder omvangrijk. De ervaring met en de inschatting van het vervolgtraject bij gelijkaardige dossiers kan verschillen.

    De optie van de verschillende parketten in West-Vlaanderen om voortaan alle dossiers mensenhandel en mensensmokkel voor de ganse provincie in één parket samen te brengen en aan één referentiemagistraat mensenhandel toe te vertrouwen, kan enkel maar leiden tot een coherente en kwaliteitsvolle aanpak van dossiers inzake mensenhandel. Een dergelijke demarche zou passen in een hervorming van het gerechtelijke landschap met oog op de goede rechtsbedeling. De creatie van een « nationale multidisciplinaire recherchecapaciteit » mensenhandel met sociale inspecteurs, politiemensen, maar ook met vertegenwoordiger(s) van de Dienst Vreemdelingenzaken zou complementair zijn voor bovenlokale en/of internationale onderzoeken. Dat kan ook op deze hervorming aansluiten. Daarnaast vermijdt men de discussie over het dossiermatig samenbrengen van mensen uit verschillende regio's en diensten die zowel magistraten als (politie)chefs op allerlei manieren afremmen.

    De vijfde reflectie houdt verband met de slachtoffers van mensenhandel. De vertaling van slachtoffergerichte benadering maakt België tot voorbeeld voor andere landen. De richtlijn 8/2008 over het slachtofferstatuut is daarvan een goede illustratie. Hier en daar behoeft die richtlijn bijsturing. Het blijft een uitdaging hoe de opsporing van mensenhandelaars moet verzoend worden met gerechtigheid voor de slachtoffers als zij geen beroep doen op het beschermingsstatuut. Is een compensatie voor het geleden onrecht enkel voor die laatste voorzien, of moeten we die ook toekennen aan hen die — om welke reden dan ook — snel opteerden voor een terugkeer naar het land van herkomst ? Volstaat het niet dat die slachtoffers zich (ambulant) laten bijstaan en begeleiden in erkend gespecialiseerd centrum voor slachtoffers van mensenhandel in het land van herkomst om die compensatie voor het geleden onrecht toe te kennen ? Wat met iemand die zich in België in een gespecialiseerd centrum aanbiedt maar verklaringen of inlichtingen geeft die leiden tot de arrestatie van mensenhandelaars in Duitsland ? Kan die ook genieten van het (gunstiger) slachtofferstatuut in België, in overleg met de Duitse justitie en dit in het belang van veiligheid van het slachtoffer ?

    Als zesde piste verwijst spreker naar de « bestuurlijke enforcement » als mogelijke aanpak van mensenhandel. De ontradende en repressieve aanpak van mensenhandel is toegespitst op slachtoffers en daders. Een aantal magistraten gaf al aan dat hun middelen en mankracht, maar ook die van inspectie-, controle- en politiediensten niet onbeperkt zijn. Daarom moet worden gezocht naar alternatieve, maar even doeltreffende initiatieven. Zelden rijst de vraag hoe en wat een « administratieve enforcement » structureel, systematisch of complementair kan bijdragen tot de integrale aanpak van mensenhandel. Hierbij denkt de heer Bontinck aan de rol van de provincie en de steden of gemeenten met hun verschillende diensten — zoals de brandweer — die betrokken zijn bij controles, meldingen, vergunningen of de aflevering van documenten. Een gelijkaardige reflectie geldt ook voor het kadaster, de milieu-inspectie, de voedselinspectie ... De verschillende partners kunnen met een linking-pin deel uitmaken van een groter « administratieve enforcement netwerk mensenhandel ». Voor een dergelijke demarche is een goede (wettelijke) basis, structuur en procedure voor de informatiedeling gewenst.

    Als laatste en zevende reflectie waarschuwt spreker voor de idee van een allesomvattende datacollectie mensenhandel als hefboom voor een doeltreffende mensenhandelaanpak. Elke partner kon al intern sleutelen aan een betere datacollectie « mensenhandel » op basis van projecten of studies. Vanuit de politie kunnen heel wat vragen worden beantwoord. Het Centrum voor de gelijkheid van kansen kan daarvan getuigen. Als elke partner dezelfde oefening waagt, zit een nationale rapporteur mensenhandel in een comfortabele positie. Een eventuele lacune bij deze datacollectie moet de reden zijn voor een gerichte actie om een dergelijke blinde vlek weg te werken. En niet omgekeerd. Hij verwijst naar de voorstellen (in 2008, 2009) van de CDM voor een gerichte, maar korte, overdachte en multidisciplinaire opsporing en tussenkomst naar de exploitatie van de bedelarij van minderjarigen die ook andere misdrijven — onder controle of dwang — plegen. In sommige gevallen gaat het om mensenhandel. Hoewel wordt verwezen naar buitenlandse ervaringen, opteren sommigen vandaag nog steeds voor « het goede » (maar onhaalbare) beeld vooraleer te ageren, terwijl er nog geen Belgische data beschikbaar zijn.


    2. Uiteenzetting van de heer Christian Deville, eerstaanwezend commissaris van de lokale politie van Charleroi

    De heer Deville legt uit dat hij zich sinds 1994 met mensenhandel bezighoudt. Indertijd ging dat alleen om prostitutie. Hij was toen de enige politieman die zich bezighield met prostitutie in de straten van Charleroi. De BOB van de rijkswacht hield zich bezig met prostitutie in bars en privé-huizen. Sinds de fusie is prostitutie in bars en privé-huizen nog steeds het terrein van de FGP en is de lokale politie van Charleroi bezig met de straatprostitutie.

    In het begin waren de prostituées jonge vrouwen van Belgische afkomst. In de jaren 1998-1999 heeft de politie de massale instroom genoteerd van vrouwen van Afrikaanse afkomst. Op dat moment werden ook de politiediensten versterkt. Rond het jaar 2000 hebben de Afrikaanse vrouwen de streek verlaten en zijn ze naar Brussel en Antwerpen getrokken. Ze werden vervangen door vrouwen van Albanese afkomst. Bij de fusie van de politiediensten is er op het niveau van de lokale politie een cel « Mensenhandel » opgericht, waar 12 agenten deel van uitmaken.

    De straatprostitutie neemt momenteel 3 % van de tijd van zijn ploeg in beslag. De rest wordt besteed aan de economische mensenhandel, die sedertdien gegroeid is.

    In Charleroi zegt spreker dat hij geluk heeft, omdat de diensten zowel op politiek niveau als op het niveau van de zonechef en de magistratuur heel goed samenwerken met de federale politie, met de referentiemagistraat bij het arbeidsauditoraat, waar twee magistraten zich bezighouden met mensenhandel en met de financiële dossiers die verband houden met de mensenhandel. Zijn dienst werkt tevens samen met de VZW's die op dat gebied actief zijn (Surya, Le Nid, ...).

    Hij bevestigt dat het vinden van tolken op dit moment een groot probleem is : er zijn vaak zeldzame talen waarvoor men soms erg moeilijk een tolk vindt.

    Ondanks de goede structuur en de goede samenwerking is er één element dat soms voor problemen zorgt in het gerechtelijk proces : de feitenrechter. Vijf jaar geleden heeft zijn team een groot dossier samengesteld tegen huisjesmelkers. Zijn dienst had vijf gebouwen in beslag genomen, met alles wat dit inhoudt wat zware procedures betreft. Hoewel er een sterk dossier bestond (met foto's en verslagen van de brandweer) vond de feitenrechter dat er geen reden was om het gebouw in beslag te nemen. Men heeft de gebouwen dus opnieuw vrijgegeven, na maanden werk.

    Dit probleem is nog steeds niet opgelost en de politie werd verzocht om niet meer aan te sturen op beslaglegging op gebouwen, in het kader van de huisjesmelkerij.

    Wat de algemene organisatie betreft, organiseert de referentiemagistraat inzake mensenhandel om de 3 maanden een vergadering met de betrokken politiediensten : de lokale politie, de federale politie, de spoorwegpolitie, de luchthavenpolitie en soms ook de wegpolitie. Alle strafdossiers en lopende onderzoeken worden er bekeken en er wordt informatie uitgewisseld. Er bestaat een overeenkomst met het parket dat de politiedienst die een onderzoek heeft gestart, dit ook afhandelt.

    Er wordt maandelijks een bijeenkomst gehouden met het arbeidsauditoraat. Zijn cel neemt hieraan deel, samen met de lokale gerechtelijke politie en alle sociale diensten. Ook zijn er vertegenwoordigers aanwezig van het Waals gewest, van de RVA, van de sociale inspectie, enz ... Ook hier worden de lopende dossiers bekeken, echter zonder dat de inhoud ervan wordt bekendgemaakt. De hulp van de sociale diensten is in dit verband onmisbaar. Tijdens deze vergaderingen kunnen de diensten de hulp inroepen van de politie, niet alleen om hun veiligheid te waarborgen maar ook om gevallen van mensenhandel of van illegaal verblijf op te sporen.

    Wat in het dossier « Mensenhandel » nog het meeste opvalt is het gebrek aan motivatie om het fenomeen op alle niveaus tegen te gaan. De burgemeesters bevestigen dat er in hun gemeente geen prostitutie is, maar beseffen helemaal niet dat er op hun grondgebied wel slachtoffers van economische uitbuiting wonen. Men moet de verantwoordelijken dus bewust maken op alle niveaus : mensenhandel is een realiteit die overal bestaat en het fenomeen dient op alle mogelijke manieren bestreden te worden.


    3. Uiteenzetting van de heer Johan Debuf

    In de politiezone Brussel-Noord bestaat de sectie mensenhandel (MH) uit vijf personen. De prioriteit van de zone is de raamprostitutie van de omgeving van de Aarschotstraat in Sint-Joost-ten-Node. Hoewel de sectie alle vormen van MH moet aanpakken wordt beleidsmatig voorrang gegeven aan wat het meest storend is. Iedere verkiezing wordt door de gemeente druk uitgeoefend om meer controles uit te oefenen. Niet zozeer controles om de MH tegen te gaan maar om de boel « op te kuisen ». Een van de gevolgen is dat de fenomenen zich gewoon verplaatsen. Wanneer bepaalde gemeentes optreden tegen de straatprostitutie kan je vaststellen dat die zich gewoon naar het grondgebied van een andere gemeente verplaatst.

    Ongeveer 80 % van de tijd van de sectie van spreker wordt besteed aan de raamprostitutie. In de periode 2004-2008 was de strijd tegen de prostitutie en de MH die er mee samenhing opgenomen in de prioriteiten van het zoneplan. Sedert 2008 is dat niet langer het geval omdat er een gespecialiseerde sectie bestaat — sommige zones hebben niet eens een sectie mensenhandel. Hij is er zeker van dat in iedere gemeente van het land prostitutie bestaat, alleen is die zeer moeilijk te detecteren als ze verborgen gebeurt.

    De basis van alle dossiers is de opsporing. Voor zijn sectie is dat vrij gemakkelijk omdat, door de controle, de slachtoffers vrij gemakkelijk kunnen worden opgespoord. Uiteindelijk kan bijna iedere prostituee als een slachtoffer beschouwd worden. Daarom zijn er inzake MH prioriteiten vastgelegd, ook door het parket, namelijk het aanpakken van de schrijnendste gevallen van MH.

    In de Aarschotstraat zijn er 57 bars. Bij 32 controles tussen 1 juli 2009 en 31 december 2009, werden 265 verschillende vrouwen gecontroleerd, meestal van Bulgaarse of Roemeense afkomst. Van die 265 gecontroleerde vrouwen zijn er 95 « nieuwe » vrouwen. Dat is een vast gegeven : bij alle controles wordt vastgesteld dat een kwart tot een derde van de vrouwen totaal nieuw is : dit wil zeggen dat zij daarvoor niet gekend waren door zijn dienst. Het gaat dan om meisjes van iets ouder dan 18 jaar die achter een vitrine zitten. Het is zonder meer duidelijk dat het in dergelijke gevallen om mensenhandel gaat. Dit zijn signalen dat de mensenhandel zeer goed draait.

    Het is een business waar veel geld mee gemoeid is en waar een mensenleven minder waard is dan het geld dat er mee kan worden verdiend. Het gaat telkens om zeer moeilijke onderzoeken. Je hebt geen klager en geen slachtoffer, wat betekent dat je alles zelf moet uitzoeken. Op dit vlak verloopt de samenwerking met de referentiemagistrtaten zeer goed. Wanneer het echter gaat om onderzoeksrechters of de zittende magistratuur zijn er echter problemen. Sommige onderzoeksrechters kennen de problematiek niet goed of totaal niet. Sommige onderzoeksrechters zijn totaal niet geïnteresseerd in de materie. Het hangt er dus van af welke onderzoeksrechter zich met een bepaald dossier bezig houdt of je al dan niet resultaten boekt. Als je pech hebt dan loopt je dossier en het onderzoek vast omdat de onderzoeksrechter weigert om telefoontaps toe te laten. Sommigen denken dat je dit dossier kan aanpakken met een verhoor of met observatie. Zodra je echter begint met een verhoor verraadt je dat je een onderzoek bezig bent en verdwijnt iedereen onmiddellijk.

    Daarom is het van belang dat iedereen beseft wat mensenhandel precies is. Op dat vlak is er op alle niveaus een gebrek aan kennis. Spreker heeft de stellige indruk dat bij de basisopleiding in de politiescholen vooral aandacht besteed wordt aan de omgang met de burger. Wat echter achterwege blijft is de gerechtelijke opleiding.

    De informatie over wat MH inhoudt is ook niet doorgedrongen tot de burger. Vaak zijn de hulpdiensten wel vertrouwd met het fenomeen : verpleegsters in hospitalen brengen vaak slachtoffers aan, net zoals de brandweer. Zij zijn een kostbare bron van informatie. Zij moeten wel geïnformeerd worden over de signalen die ze kunnen opvangen.

    Een groot probleem van de onderzoeken inzake MH is dat de slachtoffers zich soms geen slachtoffer voelen. Het volstaat niet om de vrouwen in de bars te doen stoppen met werken en te repatriëren naar hun land van oorsprong. Zij zullen onmiddellijk opnieuw in het netwerk worden ingeschakeld, desnoods met valse documenten of via schijnhuwelijken.

    De politie moet in haar werk een vertrouwensband opbouwen met de slachtoffers. Heel vaak zal een prostituee het niet hebben over haar eigen situatie maar soms de situatie aankaarten van een slachtoffer in een nog ergere situatie. Op die manier wordt informatie verkregen zonder dat de prostituees zichzelf kenbaar maken.

    De aard van het werk vergt dat men veel met informanten werkt, die vaak zelf vreemdeling zijn waardoor er een taalprobleem rijst. Tolken kunnen echter niet betaald worden voor gesprekken met een informant. Dus mist men ofwel veel van de informatie die gegeven wordt ofwel moet men beroep doen op iemand die gratis wil tolken — met alle risico's vandien. Dit probleem moet nader onderzocht worden.

    In de gerechtelijke afwikkeling van een onderzoek kan men wel een beroep doen op tolken maar ook daar rijzen veel problemen. Tolken zijn niet altijd beschikbaar maar worden vooral zeer slecht betaald. Sommigen wachten nog op de betaling van prestaties van twee jaar geleden. Door de slechte betalingsvoorwaarden van het parket van Brussel weigeren sommige tolken nog samen te werken met de Brusselse politie.

    Aangezien men niet kan werken met de slachtoffers moeten er andere methodes gebruikt worden om de daders te vervolgen. Zo moeten zij proberen de verblijfsplaatsen van de slachtoffers te achterhalen.

    Op politionele basis kan geen telefonieonderzoek — het volgen van het telefoonverkeer — gestart worden. Daarvoor is de toelating van een onderzoeksrechter nodig. Niet alleen moet de parketmagistraat overtuigd worden van de noodzaak van een dergelijk onderzoek, deze moet op zijn beurt de onderzoeksrechter overtuigen. Het gebeurt niet zelden dat deze oordeelt dat het niet nodig is. Vooraleer de beroepsprocedure tegen deze beslissing is afgewikkeld, is het telefoonnummer al lang veranderd.

    Een dergelijk telefonieonderzoek is nodig en levert resultaten op. Door te weten wie met wie belt kunnen patronen worden onderkend.

    De telefoontap is erg tijdrovend, ook voor de onderzoeksrechter die de beslissing moeten nemen, en zeer duur. Zij zijn dan ook niet snel bereid om daarvoor toelating te geven. Als het echter lukt levert de telefoontap zeer goede resultaten op.

    Spreker heeft nog geen enkel dossier gehad waarbij de inzet van dergelijke onderzoeksmiddelen niet tot een veroordeling heeft geleid waarbij zeer zware straffen werden uitgesproken.

    Wie als mensenhandelaar wordt opgepakt wordt een tijd opgesloten. Door de trage rechtsprocedure slagen de advocaten er echter vaak in om deze personen vrij te krijgen vooraleer ze voor de rechtbank moeten verschijnen. Daartoe vragen ze vaak bijkomende onderzoeksdaden terwijl het eigenlijke politieonderzoek al lang is afgelopen. Vooral in de vakantieperiode, waarin de raadkamer wordt voorgezeten door rechters van de burgerlijke rechtbank, worden deze mensenhandelaars vaak vrijgelaten. Daarop verdwijnen de betrokkenen naar hun land van oorsprong om van daar uit opnieuw in de MH ingeschakeld te worden.

    Zo zijn vijf Bulgaarse mensenhandelaars opnieuw vrijgelaten terwijl hun zaak nog altijd niet is voorgekomen. Deze zaak wordt geblokkeerd omdat men wacht op de resultaten van de rogatoire commissie die naar Bulgarije moet gestuurd worden.

    De samenwerking met de Bulgaarse politie verloopt zeer goed omdat zijn sectie daar persoonlijke contacten heeft met de lokale politie die hen wegwijs maakt. Als deze samenwerking via de officiële instanties verloopt, zoals Interpol, dan duurt alles veel te lang.

    Zo vermeldt hij het geval van een Albanese mensenhandelaar die gearresteerd werd onder een valse naam in België maar die, onder zijn echte naam, een gevangenisstraf van 12 jaar moest uitzitten in Italië. Van bij zijn arrestatie is de Italiaanse overheid op de hoogte gebracht van al zijn gegevens teneinde alles te kunnen verifiëren. Na vijf maanden werd hij vrijgelaten. Te laat bevestigde de Italiaanse overheid dat het om dezelfde persoon ging. Feit is dat de papieren veel te lang onderweg zijn gebleven om effectief te zijn. Het loont wellicht de moeite om de samenwerkingsprocedures met onze buurlanden eens opnieuw te onderzoeken.

    Mensenhandeldossiers zijn altijd bovenlokaal. Op dit vlak rijst er het probleem van de bevoegdheden van de parketten, die graag elk met hun eigen onderzoek resultaten willen halen. Ook de lokale politie moet resultaten kunnen voorleggen. Het is echter moeilijk om jaarlijks resultaten te kunnen voorleggen. Wanneer een onderzoek start duurt het vaak een jaar voor alle elementen bij elkaar zijn gesprokkeld om tot vervolging te kunnen overgaan. Je moet samenwerken met het buitenland, bepaalde uitleveringen rond krijgen, ... Als je dan op de resultaten van dat jaar beoordeeld wordt lijkt het alsof je helemaal niets hebt gedaan. Zijn resultaten zijn dan ook tweejaarlijks.

    In de gemeentes Schaarbeek en Sint-Joost hebben de burgemeesters een gemeentelijk reglement opgesteld dat is geïnspireerd door het Antwerpse voorbeeld. Het probleem is dat men een totaal andere wetgeving moet inroepen, stedenbouwkundige regels bijvoorbeeld, omdat in België het statuut van de prostitutie niet geregeld is. Er zal met dit reglement een controle mogelijk zijn van de omstandigheden waarin de prostituees moeten werken.

    Ten slotte stipt spreker aan dat naast de prostitutie ook de problematiek van de huisjesmelkerij, de bedelarij en de economische uitbuiting niet uit het oog verloren mogen worden. MH is een gediversifieerde business die enorm veel geld opbrengt. Op dit ogenblik dweilen we nog altijd met de kraan open.


    4. Uiteenzetting van de heer Patrick Bourgeois, diensthoofd FGP Brussel

    De tweede afdeling van de Federale Gerechtelijke Politie te Brussel houdt zich bezig met alle fenomenen van mensenhandel en mensensmokkel.

    Wat betreft de dossiers mensensmokkel gaat het voornamelijk om clandestiene transporten en pseudo-legale vormen van immigratie.

    Daarnaast houdt de dienst zich ook bezig met alle vormen van uitbuiting inzake mensenhandel. Vijf vormen kunnen worden onderscheiden :

    — seksuele;

    — en economische uitbuiting — met deze twee fenomenen houdt zijn dienst zich het meest mee bezig;

    — de bedelarij (zeldzamer);

    — orgaanhandel -waar zijn dienst geen ervaring mee heeft;

    — het doen plegen van misdrijven — een fenomeen dat langzaam begint op te komen.

    Zijn dienst is onderverdeeld in drie onderzoeksgroepen : mensensmokkel, mensenhandel (seksuele en economische uitbuiting), en seksuele uitbuiting van minderjarigen (kinderporno en sekstoerisme). Deze laatste onderzoeksgroep vergt een zeker ervaring op gebied van het verhoor van minderjarigen.

    De dienst bestaat uit een 40-tal onderzoekers, waarvan 18 of 19 zich toespitsen op de mensensmokkel. Een 13-tal houdt zich bezig met de mensenhandel en 5 onderzoekers met de seksuele uitbuiting van minderjarigen.

    De strijd tegen de mensenhandel wordt al goed ondersteund door het huidige kader. Spreker schetst kort het referentiekader van de dienst.

    De omzendbrief van de minister van Justitie (COL 2/2002) van 20 februari 2002 tot regeling van de taakverdeling, de samenwerking, de coördinatie en de integratie tussen de lokale en de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie voorziet :

    — een taakverdeling inzake de opdrachten van de gerechtelijke politie tussen de lokale en federale politie;

    — dat mensenhandel en mensensmokkel onder de bevoegdheid van de federale politie vallen.

    De richtlijn COL 01/2007 van de minister van Justitie met betrekking tot het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake mensenhandel geeft instructies over de manier waarop mensenhandel aangepakt moet worden. Ze legt ook prioriteiten vast. Het voornaamste doel is de strafrechtelijke vervolging van de verantwoordelijke daders. Dit gebeurt via beeldvorming en door middel van controles.

    Naast dit reguliere onderzoekswerk van de dienst, worden ook bijkomende opdrachten opgelegd door het Nationaal Veiligheidsplan 2008-2011. Op grond van dit veiligheidsplan wordt van zijn dienst verwacht om op grond van de vrije capaciteit bijkomende prioriteiten vast te leggen. In dit kader heeft de dienst een bijzondere aandacht vastgelegd voor :

    — seksuele uitbuiting in de verdoken prostitutie (het project DARKNESS). Tot 2008 was de dienst voornamelijk bezig met zichtbare prostitutie. Nu worden ook geregeld onderzoeken gedaan naar verdoken prostitutie;

    — economische uitbuiting;

    — een gericht onderzoek naar de huizen en panden waarin de slachtoffers van mensensmokkel worden ondergebracht. Sommige eigenaars weten immers goed dat ze hun pand ter beschikking stellen van mensensmokkelaars.

    Het doel van de dienst is zoveel mogelijk uitbuiters voor de rechtbanken te brengen. Dit zou moeten resulteren in reactieve dossiers : dossiers, PV's, rechtbanken en vonnissen. Het probleem is dat mensenhandel in gesloten milieu's plaatsvindt. Er zijn bijna nooit rechtstreekse klachten. De dienst moet dus zelf informatie gaan zoeken. Dit gebeurt meestal via contacten met tipgevers, via contacten met informanten of door het voeren van proactieve onderzoeken. Dit laatste is regelmaat geworden omdat het inderdaad toelaat om bepaalde opsporingen te doen die tot de identificatie van het entourage van het slachtoffer en de uitbuiter leiden. Het proactieve onderzoek laat een aantal opsporingen toe maar heeft ook een aantal beperkingen, dwangmaatregelen zijn bijvoorbeeld niet mogelijk.

    In het kader van de zichtbare prostitutie vermeldt de heer Bougeois het proactieve onderzoek NEON dat betrekking heeft op de straat- en vitrineprostitutie in de bars en carrés in de omgeving van Schaarbeek en Evere maar ook de prostitutie die in drankgelegenheden gebeurt en waar de passe op een andere plaats gebeurd. Dit proactief onderzoek gebeurt in samenwerking met de verschillende politiezones. De zone BRUNO, bijvoorbeeld, is zeer actief in het NEON dossier.

    Voor de verdoken prostitutie is er een proactief onderzoek DARKNESS. Het onderzoek over de panden inzake mensensmokkel heet HOTEL.

    Spreker wenst de knelpunten van de procedure te schetsen door ze te situeren in de verschillende stappen van een gerechtelijk onderzoek.

    Een voorafgaande opmerking betreft de specificiteit van Brussel. De inplanting van organisaties en bendes is zeer groot in de hoofdstad en Brussel is manifest een uitvalsbasis. Het fenomeen is dus sterk aanwezig, in vergelijking met andere steden. In Brussel zijn ook veel illegale vreemdelingen. Dit geldt zowel voor de zichtbare prostitutie als voor de smokkelorganisaties. Veel transporten worden vanuit Brussel georganiseerd. Het aanbod aan bruikbare informatie voor een proactief onderzoek is dus zeer groot in Brussel maar de beschikbare onderzoekscapaciteit laat dit niet toe.

    Het overzicht van de knelpunten schetst spreker in de verschillende fasen van het onderzoek.

    1) Aanvang van het onderzoek :

    90 % van de onderzoeken « seksuele uitbuiting » worden opgestart op grond van eigen informatie. Het is zeer uitzonderlijk dat een onderzoek wordt gevoerd op basis van een kantschrift dat een onderzoek vordert op grond van vaststellingen van seksuele uitbuiting.

    Deze eigen informatie wordt vergaard door, naast de onderzoeken die de dienst voert, met eigen capaciteit regelmatig op zoek te gaan naar deze informatie. Dit gebeurt in het kader van de proactieve onderzoeken waarover afspraken zijn gemaakt met het parket over wat de dienst mag of niet mag doen. Dit betekent dat de onderzoekers op stap gaan en het vertrouwen proberen te vinden van het slachtoffer. De dienst probeert op basis van die vertrouwensrelatie zoveel mogelijk elementen te verzamelen die nuttig zijn om de entourage van het slachtoffer te identificeren. Zo worden de woonplaats en de contacten van het slachtoffer in de mate van het mogelijke gecheckt. Het spreekt voor zich dat dit aspect van de taken veel tijd in beslag neemt en dus de nodige capaciteit vergt.

    De capaciteit en de budgetten van de dienst zijn dus vrij belangrijk en spreker wenst hier nogmaals de nadruk op te leggen.

    De informatievergaring is moeilijk : er bestaat wantrouwen tegenover de politiedienst; er is een taalprobleem, de precaire toestand van het slachtoffer, het slachtoffer durft niet uit zijn of haar situatie stappen; het slachtoffer vreest voor de gevolgen als het met de politie spreekt.

    Om in contact te komen met de slachtoffers zijn er tolken nodig. Het probleem van de kosten van een tolk wordt door zijn dienst opgelost in het kader van een proactief onderzoek. Blijft het probleem van het gebruik van een tolk in het kader van de informantwerking. Men loopt het risico om de vertrouwelijkheid omtrent de persoon van de informant en de informatie die hij doorspeelt te schenden. Er wordt dan eerder geopteerd voor een derde persoon die de informant zelf kiest om te vertalen.

    Ook al gebeurt het zelden, zijn er soms klachten van de slachtoffers. Dit gebeurt wanneer een meisje pas in de prostitutie werd gedwongen en dat er nog tegenkanting is. Soms stelt de onderzoeker de uitbuiting zelf vast tijdens een controle, soms meldt een andere prostituee het geval van een nieuweling die problemen heeft.

    Ook zijn er problemen met de reflectieperiode voor de slachtoffers. De wet voorziet dat een reflectieperiode van 45 dagen ambsthalve wordt toegekend en dat een opvang in gespecialiseerde centra moet worden voorzien.

    Een eerste probleem is het misbruik van de slachtofferprocedure. Het statuut van slachtoffer van mensenhandel is lofwaardig maar de misbruiken zijn reëel. Sommige personen beweren al 5 jaar op het grondgebied te zijn, zonder te kunnen aanduiden waar zij wonen of wie ze kennen. In sommige gevallen wordt telkens een andere versie van de feiten gegeven.

    Een tweede probleem is dat de politie niet altijd weet wie ze in een opvangcentrum plaatsen. Sommige slachtoffers hebben gerechtelijke antecedenten, sommigen worden er in geplaatst om andere slachtoffers op te sporen. Het is ook al gebeurd dat twee jonge meisjes in een opvangcentra zaten en dat één van hen verdween en het andere enkele weken later werd ontvoerd. De veiligheid van de slachtoffers in de opvangcentra, na aflegging van verklaringen, is dus niet gegarandeerd en moet dus opgevolgd worden.

    De toekenning en het gevolg van het statuut slachtoffer mensenhandel geldt enkel voor feiten in België, wat kan betreurd worden gelet op de internationale rotatie van de slachtoffers binnen de filières. Mensenhandel is een internationaal fenomeen. Een internationale verruiming van het statuut zou dus nuttig zijn.

    Het statuut slachtoffer mensenhandel maakt het mogelijk een definitief verblijf toe te kennen wanneer een veroordeling wordt uitgesproken of wanneer een vordering voor mensenhandel wordt ingesteld. Er is echter niets geregeld wanneer één van de verdachten overlijdt of wanneer hij het land verlaat en het parket het onderzoek stopt. We moeten er op letten om het slachtoffer niet een tweede keer te benadelen.

    Spreker legt nogmaals de nadruk op de moeilijkheden in de contacten met de informanten. De informanten zijn van essentieel belang voor een onderzoek omdat de mensenhandel gebeurt in gesloten milieus en informatie zeer moeilijk verkregen wordt. Het aantal informanten is daarenboven zeer beperkt. Vaak zijn informanten ook in illegaal verblijf. De politiediensten kunnen dan een afspraak maken en een tijdelijke verblijfsvergunning afleveren. Dit belet niet dat deze personen geen werk hebben en dus niet in hun levensbehoeften kunnen voorzien. De enige mogelijkheid die ze hebben om geld te verdienen is terug in het illegale circuit te stappen. Één van de voorwaarden om als informant te worden erkend is echter dat men niet mag deelnemen aan criminele activiteiten Indien het mogelijk was om deze informanten tijdelijk toe te laten te werken dan zouden zij zich kunnen losrukken uit het criminele milieu.

    2) Opbouw van het onderzoek

    Spreker legt eerst de nadruk op de specificiteit van het onderzoek. Medewerking inzake opsporing mensenhandel is miniem, alles gebeurt in de anonimiteit en in de illegaliteit. Daarenboven heeft mensenhandel een internationaal karakter. Het gebeurt vaak dat een illegale organisatie een 40-tal Roemeense meisjes in België uitbuit maar dat de mensenhandelaars alles controleren vanuit Roemenië.

    Dit heeft tot gevolg dat de onderzoeken van lange duur zijn waardoor het parket soms tot seponering beslist. Om dit te vermijden heeft de FGP Brussel dan ook beslist om een langer proactief onderzoek te voeren en pas in fine, als het dossier volledig is, een proces verbaal op te stellen dat naar het parket gaat.

    Lange onderzoeken hebben ook tot gevolg dat verouderde informatie soms geen waarde meer heeft en dat het parket verzoekt om de informatie te actualiseren.

    Betreffende het gebruik van de bijzondere opsporingsmethodes (toepassing van de BOM-wet) wijst spreker er op dat mensenhandel gebeurt in het milieu van de illegaliteit. Identificatie of registratie van de betrokken persoon (geen adres, geen voertuig enz) is zeer moeilijk. Er wordt meestal gewerkt met telefoonnummers en bijnamen. De FGP moet daarom zelf de betrokkenen identificeren. Dit kan alleen via observatie.

    De doelstelling van de observatie is dubbel. In de eerste plaats beoogt ze het vergaren van bewijslast. Het is immers niet altijd opportuun om onmiddellijk op te treden. Vaak gaan de onderzoekers hun onderzoek uitbouwen om een bende volledig te kunnen oprollen. De tweede doelstelling van een observatie is dus het in beeld brengen en houden van de bende/organisatie in de loop der tijd.

    Er bestaan 2 soorten observaties : defensieve (enkel informatiegaring) en offensieve (observatie en tussenkomst). Gelet op de beperkte observatiecapaciteit hebben offensieve observaties voorrang op de defensieve.

    Om de complexiteit van de onderzoeksdaden te illustreren verwijst de heer Bourgeois naar de telefoonbewaking. De hoge kostprijs van de telefoonbewaking is een reden tot grondige evaluatie alvorens ze wordt toegestaan.

    De bereidwilligheid van de onderzoeksrechter is ook van essentieel belang : in Brussel zijn de referentiemagistraten inzake mensenhandel perfect op de hoogte van de dossiers.

    De samenwerking varieert naar gelang de onderzoeksrechter. In de mensensmokkel werkt zijn dienst vaak met dezelfde onderzoeksrechter. Dit heeft het voordeel dat de onderzoeksrechter de materie goed kent en flexibeler en sneller optreedt. Verdachten hebben vaak verschillende telefoonnummers die ze slechts een paar dagen gebruiken. Als een telefoontap wordt aangevraagd moet dit dus zeer snel worden toegekend.

    3) Onthaal

    Het onthaal van de slachtoffers is niet aangepast. Er bestaat geen aangepaste infrastructuur « onthaal ». Onlangs werd zijn dienst geconfronteerd met 150 slachtoffers mensensmokkel terwijl ze er 50 dachten te vinden.

    Over het klaarstomen van het statuut « slachtoffer MH/MS » merkt spreker op dat er te weinig tijd en mogelijkheden zijn. De taalbarrière maakt het contact moeilijk en door het gebrek aan tolken wordt dit zeker niet opgelost. Omdat er prioriteiten moeten worden gelegd, wordt er meestal voor gekozen om de daders te ondervragen met een tolk,waarbij de slachtoffers dan uit de boot vallen.

    Betreffende de opvang van de slachtoffers in de gespecialiseerde centra, is spreker van oordeel dat er meer transparantie zou moeten zijn over de opvangcapaciteit. Soms weigeren de centra slachtoffers op te vangen bij gebrek aan plaats.

    Ook de noties « verlaten van het milieu » (vroeger) en « verlaten van de daders verantwoordelijk voor uitbuiting » (nu) » zijn niet altijd duidelijk : in de praktijk gebruikt men eerder het criterium « verlaten van het milieu ».

    De termijnen zijn te kort : 12 uur voor een administratieve aanhouding en 24 uur voor een gerechtelijke aanhouding. Dit is onvoldoende om tijd te besteden aan de slachtoffers.

    De administratieve beslissingen zijn soms onuitvoerbaar. Dit geldt namelijk voor het bevel om het grondgebied te verlaten. Dit betekent dat de slachtoffers vaak gewoon terug op straat belanden zodat ze niets anders kunnen dan terug te keren naar de smokkelaars.

    4) Afhandeling van de dossiers

    De daders zijn vaak illegaal in het land. Zij worden in voorlopige hechtenis genomen. Recent heeft hij in twee dossiers, waarin er gedurende maanden een telefoontap is geweest en intens onderzoekswerk is gebeurd, moeten vaststellen dat de daders werden vrijgelaten voor zij naar de rechtbank zijn verwezen. In het dossier « Sunset », waarbij 22 verdachten werden aangehouden, zijn de verdachten allemaal vrijgelaten. In het daaropvolgende dossier, heeft hij van die 22 verdachten er 6 opnieuw gearresteerd. Hetzelfde is gebeurd in een zaak van mensenhandel met seksuele uitbuiting in het Nigeriaanse milieu : personen die illegaal in het land verblijven worden toch vrijgelaten. Hij beseft dat verdachten rechten hebben maar iemand die illegaal in het land verblijft vrijlaten zonder voorwaarden getuigt van wereldvreemdheid. Hoe ga je dat aan de slachtoffers uitleggen ?

    5) Voorstellen tot verbetering

    — met de eigenheid van de situatie in Brussel moet worden rekening gehouden wat zou moeten resulteren in de erkenning van een specifieke onderzoekscapaciteit;

    — de nodige budgettaire ruimte moet worden voorzien voor proactief onderzoek inzake illegale prostitutie;

    — informatievergaring is moeilijk omwille van de kosten voor tolken in pro-actief onderzoek of buiten een gerechtelijk onderzoek;

    — reflectieperiode voor de getuigen : het slachtofferstatuut van mensenhandel zou niet ambtshalve mogen worden toegekend maar moeten afhangen van een evaluatie ofwel moet een apart doorgangscentrum worden opgericht om risico's te beperken;

    — toekenning van het statuut zou moeten worden uitgebreid tot feiten gepleegd in andere EU-landen ofwel moet het slachtoffer kunnen worden overgedragen naar het land waar de feiten van mensenhandel zijn gepleegd;

    — als de vervolging van de daders van mensenhandel wordt afgebroken omwille van feiten die los staan van de wil van het slachtoffer moeten het slachtoffer zekere garanties geboden worden;

    — voor wat de informanten betreft : zij zouden vlugger moeten worden toegelaten om legale arbeid te verrichten;


    5. HOORZITTING MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE SOCIALE-INSPECTIEDIENSTEN


    1. De heer Paul Neuville, Sociale inlichtingen- en opsporingsdienst (SIOD)

    Spreker is coördinator bij de sociale inlichtingen- en opsporingsdienst en was vroeger inspecteur bij de sociale inspectie waar hij aan het hoofd stond van de cel mensenhandel in Waals-Brabant.

    De SIOD is een koepelorganisatie die de gemeenschappelijke acties van de verschillende federale diensten van de sociale inspectie probeert te coördineren, de inspecties ondersteunt en strategische plannen opstelt voor de arrondissementscellen. De arrondissementscellen worden voorgezeten door de arbeidsauditeur; zij verenigen vertegenwoordigers van de inspectiediensten, de dienst financiën, de politie en overige uitgenodigde diensten. Hun opdracht is sociale fraude bestrijden door de werknemers op het terrein te controleren.

    Mensenhandel wordt op een gespecialiseerde en multidisciplinaire manier aangepakt. In België zijn in het bijzonder de politiediensten en de sociale-inspectiediensten hierbij betrokken. Er zijn gespecialiseerde cellen voor de sociale inspectie en het toezicht op de sociale wetten, ook de federale gerechtelijke politie staat ter beschikking.

    In de grote agglomeraties heeft de lokale politie ook specialisten in haar rangen.

    Deze multidisciplinaire aanpak omvat ook een samenwerking tussen de politiediensten, de sociale-inspectiediensten en de dienst Vreemdelingenzaken. Er worden zowel controles uitgevoerd door de arrondissementscellen als door het platform COL 01.

    De multidisciplinaire aanpak heeft vier grote voordelen.

    Ten eerste zijn de controles veel vollediger. De politie houdt zich hoofdzakelijk bezig met de mensenhandel. De sociale inspectie controleert de sociale wetgeving, wat kan leiden tot strafrechtelijke sancties en administratieve boetes; een onderdeel betreft de regularisatie.

    Ten tweede beschikken de magistraten over meer middelen om tegen mensenhandel op te treden. De arbeidsauditoren en de parketmagistraten werken nauw samen waarbij de auditoraten het sociale luik voor hun rekening nemen.

    Ten derde wordt het werk verdeeld tijdens de controles. De inspecties nemen het sociale luik voor hun rekening, waardoor de politie zich meer kan toeleggen op het luik mensenhandel.

    Ten vierde zijn de controles doeltreffender. Toen er vroeger minder samenwerking was, werden er twee processen-verbaal van verhoor afgenomen. Nu wordt er in de meeste gevallen een gezamenlijk proces-verbaal van verhoor opgesteld. De eerste vijftien of twintig vragen zijn altijd dezelfde, zowel voor het sociale onderdeel als voor het onderdeel mensenhandel. De doeltreffendheid werd dus verhoogd. Door een gezamenlijk verhoor af te nemen, kunnen de kosten voor het tolken worden verminderd wanneer het om werknemers gaat die geen Frans spreken.

    Op 31 mei 2001, hebben de sociale inspectie en het toezicht op de sociale wetten een miniprotocol ter bestrijding van de mensenhandel opgesteld. Voor de inspectie was dat een eerste grote stap voorwaarts. Er vonden elke maand acties plaats. Toen betreurden wij de benaming van dat miniprotocol. Wij hadden het liever de « strijd tegen de illegale tewerkstelling van buitenlandse werknemers en mensenhandel » genoemd. Het spreekt voor zich dat de inspectie alleen geen acties gaat ondernemen tegen de mensenhandel.

    Het feit dat dit protocol enkel betrekking heeft op die twee diensten, vormde een probleem. De SIOD heeft beslist dit miniprotocol op te nemen in de arrondissementscellen die een andere structuur hebben met vertegenwoordigers van de magistratuur, het auditoraat, het parket en de politiediensten, wat de multidisciplinaire aanpak ten goede komt.

    Jaarlijks stelt de SIOD een strategisch plan en operationele plannen op voor de arrondissementscellen. In 2010 is de strijd tegen het zwartwerk een prioriteit voor de arrondissementscellen waarbij men zich op vier groepen concentreert : de zwartwerkers, werknemers die een uitkering cumuleren, werknemers die economisch worden uitgebuit en in mensonwaardige omstandigheden werken en ten slotte, buitenlandse werknemers die illegaal worden tewerkgesteld.

    Er werd hun gevraagd 10 000 controles uit te voeren in 2010. Er werden kwalitatieve en kwantitatieve normen uitgewerkt voor de 21 arrondissementscellen. De resultaten van de controles worden naar de overige inspectiediensten gestuurd, naar de RVA, het RIZIV en de RSVZ om het hele sociale gedeelte te bestrijken en fraude met sociale bijdragen en sociale uitkeringen op te sporen.

    Het platform COL 01 groepeert min of meer dezelfde diensten als de arrondissementscellen. Wat is het verschil ? De arrondissementscellen richten zich in de eerste plaats op de sociale fraude, maar tijdens een controle kunnen zij feiten vaststellen die met mensenhandel te maken hebben. De leden van die diensten moeten dus over de nodige bekwaamheid, gevoeligheid en opleiding beschikken om juist te reageren.

    Het platform COL 01 is op zijn beurt echt gericht op mensenhandel. De SIOD en de inspecties organiseren regelmatig opleidingen en bijeenkomsten om sociale inspecteurs gevoelig te maken voor die problematiek. Zo worden er interne opleidingen georganiseerd, andere worden door de politie gegeven of eventueel door de SIOD.

    In het kader van de integratie van het protocol binnen de arrondissementscellen hebben wij geprobeerd de betrokkenen op te leiden en gevoelig te maken voor het opsporen van gevallen van mensenhandel.

    In de arrondissementscellen moeten de diensten die niet bevoegd zijn, de reflex hebben om onmiddellijk de informatie door te geven aan de verbindingsmagistraat of, als ze hem niet kunnen bereiken, aan de arbeidsauditeur; in laatste instantie moeten zij zich wenden tot een politiedienst. De informatie twee dagen later doorgeven heeft geen zin meer want heel vaak zullen de werknemers al verdwenen zijn.

    Zij moeten beseffen dat mensenhandel veel ernstiger is dan de overtreding van de sociale wetgeving. Zodra zij de indruk hebben dat zij te maken hebben met een slachtoffer van mensenhandel, moeten zij voorrang geven aan de bescherming van het slachtoffer. Daartoe moeten er procedures worden opgesteld.

    Ten slotte werkt de SIOD nauw samen met de politiediensten. Wat de mensenhandel betreft, hebben de SIOD en de sociale inspectie zich verenigd om politieagenten een opleiding te geven, hun uitleg te geven over onze bevoegdheden en hun aan te tonen hoe belangrijk samenwerking is. Er moet altijd worden benadrukt dat er een permanente samenwerking moet zijn. Die opleiding was een succes zowel voor hen als voor de SIOD.

    De SIOD organiseert ook regelmatig opleidingen voor syndicale vrijgestelden van het ACV en het ABVV. Wij nodigen hen ook uit om informatie door te geven.

    Spreker meent dat het onderscheid tussen het illegaal tewerkstellen van buitenlandse werknemers en mensenhandel voor heel wat betrokkenen nog onvoldoende gemaakt wordt. Bij bepaalde politiediensten bijvoorbeeld bestaat nog steeds verwarring. Het gaat om twee soorten controles die helemaal verschillend zijn en heel verschillende gevolgen hebben. De SIOD wijst hier bij elke gelegenheid op.

    In zijn jaarverslagen maakt hij een duidelijk onderscheid tussen de statistieken over de illegale tewerkstelling van buitenlandse werknemers en de statistieken over mensenhandel.

    Voor de sociale inspectie beschikt de SIOD over nationale statistieken voor 2008. Er waren 2 693 buitenlandse werknemers die illegaal werden tewerkgesteld. De dossiers van de slachtoffers van mensenhandel werden grotendeels door de politie behandeld. In bepaalde gevallen werd het dossier door de sociale inspectie ingeleid. Zij behandelden de dossiers van 26 slachtoffers in 2006 en 25 in 2007. Die cijfers zijn niet enorm maar de samenwerking is er wel degelijk. Het werk wordt verdeeld tijdens de controles. De vaststellingen die te maken hebben met de slachtoffers van mensenhandel worden door de politie gedaan.

    Tot slot wijst spreker erop dat hij een functionaris hoorde verklaren dat er in zijn regio geen mensenhandel is. Spreker meent dat mensenhandel overal voorkomt, zowel in het noorden als in het zuiden van het land, ook al is het vooral in grote steden en agglomeraties.

    Wat telt, is dat de informatie doorstroomt. Daarom moet, naast de inspectie en de politiediensten, ook de burger worden gesensibiliseerd. De burger is geneigd te geloven dat buitenlandse werknemers die illegaal worden tewerkgesteld of slachtoffers van mensenhandel er in ieder geval beter aan toe zijn bij ons dan in hun land van herkomst. Op dat vlak moet er nog werk worden geleverd want zonder informatie kunnen magistraten niet optreden.

    Tijdens een bezoek aan een opvangcentrum vroeg spreker of Belgen het slachtoffer zijn geweest van mensenhandel sinds de nieuwe hervorming. Het antwoord was bevestigend. Het hoofd van het opvangcentrum sprak over een bewoner die in een frietkraam had gewerkt waar iedereen hem kon zien. Niemand is ook maar nagegaan of die man in waardige omstandigheden werkte. In feite woonde hij achter het frietkraam in rampzalige omstandigheden en werkte hij in mensonwaardige omstandigheden.

    Dat is een voorbeeld dat aantoont dat mensenhandel overal kan bestaan en dat het niet alleen maar om prostitutie gaat. In ongeveer 50 % van de gevallen gaat het om economische uitbuiting. Politie en inspectie hebben dus een belangrijke rol te vervullen. De samenwerking is echt zinvol en doeltreffend. Dat is een grote rijkdom voor België, samen met de erg geavanceerde wetgeving.


    2. De heer Ludo Beck, algemene directie Toezicht op de sociale Wetten

    De algemene directie Toezicht op de sociale wetten heeft als taak controle uit te oefenen op de arbeidswetgeving om vooral de werknemer te beschermen. Daartoe beschikt ze over een 250-tal inspecteurs die dagelijks de baan op gaan. De jongste jaren bestaat de activiteit voor 40 % uit de strijd tegen de sociale fraude in al haar aspecten, met inbegrip van de tewerkstelling van niet-geregistreerde werknemers, zijnde werknemers zonder arbeids- of verblijfsvergunning.

    Spreker beklemtoont evenwel dat de acties vooral zijn toegespitst op de arbeids- en beloningsvoorwaarden van de werknemers.

    De vorige spreker heeft al uitgelegd dat er een multidisciplinaire samenwerking bestaat tussen diverse overheidsdiensten waarbij zijn inspectiedienst één van de actoren is. Op basis van het in 2001 gesloten samenwerkingsprotocol tussen de overheidsdiensten Werk en Sociale Zekerheid is er geregeld informatie-uitwisseling en worden er gecoördineerde acties georganiseerd. Die worden lokaal overgenomen door de 22 arrondissementele cellen.

    Tweemaal per maand worden er gezamenlijke controles gehouden met doelgerichte acties. Soms zijn die inderdaad gericht op mensen die illegaal tewerkgesteld zijn in ons land of op mensenhandel. Alle partijen die aan die acties deelnemen, waaronder de politie en de Dienst Vreemdelingenzaken, wisselen de verkregen gegevens uit. Die acties zijn echter nog voor verbetering vatbaar.

    Mensenhandel bestaat niet alleen in de horeca of de exotische restaurants. In 2008 gebeurden controles op de tewerkstelling van vreemde werknemers in tal van sectoren zoals land- en tuinbouw, voedingsnijverheid, metaalbewerking, bouw, groothandel, kleinhandel, wegvervoer,horeca, telecommunicatie, schoonmaak, sport, recreatie en ontspanning en huishoudens die dienstboden te werk stellen. In totaal werden 2 683 werknemers gecontroleerd. Het aantal meldingen aan de magistratuur — met als gevolg een proces-verbaal — en de strafrechtelijke rapporten stijgt gestaag. In 2007 ging het om 2 800 dossiers en in 2008 al om ongeveer 3 000.

    Al die controles vergen veel voorbereiding en personeel. Een enkele inspectiedienst kan het werk niet aan. Een multidisciplinaire aanpak is vereist, te meer omdat er, meer dan vroeger, sprake is van criminele sectoren. Bij criminaliteit is de sterke arm van de wet welkom.

    De uitwisseling van informatie is ontzettend belangrijk. Dat gebeurt op verschillende niveaus : op het niveau van de interdepartementale cel, op dat van de diensten zelf, op het lokale niveau in het kader van de COL 10 en met de arrondissementele cellen, waarbij ook de diensten van de gewesten betrokken zijn.

    De samenwerking met Justitie gebeurt door uitwisseling van informatie en het doorsturen van de vaststellingen. Vaak wordt gebruik gemaakt van administratieve geldboetes. Het is overigens vooral tegen de arbeids- en beloningsvoorwaarden dat de meeste inbreuken worden vastgesteld.

    Met de politiediensten wordt niet alleen informatie uitgewisseld maar wordt ook een gezamenlijke vorming georganiseerd zodat er inzicht in elkaars competenties ontstaat en eenheid in de aanpak. De inspecteurs te velde weten op die manier tot wie ze zich voor een specifiek probleem moeten richten.

    Tot besluit vermeldt spreker nog enkele niet onbelangrijke problemen.

    De jongste vijf jaar is er meer dan ooit sprake van met economische migratie en sociale dumping, met niet correcte loon- en arbeidsvoorwaarden.

    Ook veiligheid en gezondheid op de werven is een groot probleem. Ondanks de ondersteuning van vele diensten en vakorganisaties is het niet evident alle voorschriften en mededelingen verstaanbaar te maken voor de vele vreemde werknemers. Het taalprobleem wordt gedeeltelijk opgevangen met labels, maar het kan nog beter.

    Een ander probleem vormt de discriminatie op de werkvloer. Tot begin 2009 waren er weinig klachten, maar sinds de wetten van 2008 neemt het aantal toe. Momenteel zijn er al een 300-tal dossiers. De dienst heeft het ook moeilijk om de aansprakelijkheid van de opdrachtgever vast te stellen. Slachtoffer en dader zijn gemakkelijker te identificeren.

    De samenwerking met de andere diensten en de uitwisseling van informatie tussen de actoren in het kader van het protocol verlopen nogal vlot. Met de fiscale overheden ligt dat anders. De uitwisseling zou elektronisch moeten gebeuren. Een databank waar alle betrokken diensten toegang toe hebben, zou het werk efficiënter maken.

    Voorinformatie is eveneens belangrijk. Die bestaat tussen de vier sociale inspectiediensten. Met het programma Genesis kan elke inspecteur online meteen zien wat daags ervoor bij een bepaalde werkgever is gebeurd. Goede informatie, zeker die van de politiediensten, is de waarborg voor een goede afhandeling van een dossier.


    3. Mevrouw Brigitte Doudelet, sociale inspectrice en directrice van de Sociale inspectie Luik

    Spreekster is behalve sociale inspectrice en directrice voor de regio Luik ook lid van de in 2004 opgerichte Interdepartementale cel ter bestrijding van de mensenhandel.

    a) De rol van de sociale inspectie in de interdepartementale cel

    De interdepartementale cel omvat twee organen : de cel zelf, die bestaat uit de leden van diverse federale overheidsdiensten en de beleidsverantwoordelijken, en het bureau van de cel, waarin enkel de leden van de diverse federale overheidsdiensten zitten.

    Het bureau van de cel vergadert eens per maand om projecten voor te bereiden, die vervolgens aan de cel worden voorgelegd. De cel komt ongeveer twee keer per jaar bijeen. Het bureau houdt zich bezig met de voorbereiding van de projecten, de teksten, en een actieplan dat in 2009 werd uitgewerkt.

    Momenteel komt de cel vaker bijeen omdat hij voor het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie tijdens het tweede semester van dit jaar diverse evenementen voorbereidt, zoals de trafficking day op Europees niveau in oktober. Voor dat evenement wordt ook op de politieke steun van de cel gerekend.

    Binnen de cel neemt de sociale inspectie deel aan vergaderingen, stelt zij verslagen of onderdelen van gemeenschappelijke verslagen op, vult zij vragenlijsten in van de Europese Unie en van diverse internationale organisaties (bijvoorbeeld IOM of UNODC, die afhangen van de UNO), geeft zij het actieplan vorm, en deelt zij met de cel specifieke informatie van de sociale inspectie.

    b) De opdrachten en belangrijkste doelstellingen van de sociale inspectie

    De sociale inspectie is bevoegd voor sociale zekerheid (een bevoegdheid die ze deelt met de RSZ), DIMONA en sociale documenten (een bevoegdheid die ze deelt met andere inspectiediensten), jaarlijkse vakantie, arbeidsongevallenverzekering (exclusieve bevoegdheden van de sociale inspectie), tewerkstelling van werknemers met buitenlandse nationaliteit (een bevoegdheid die zij deelt met andere federale of gewestelijke diensten), deeltijdse arbeid (een bevoegdheid die zij eveneens met andere diensten deelt).

    De vier belangrijkste doelstellingen van de sociale inspectie betreffen de regularisaties inzake sociale zekerheid. De regering legt geregeld cijfermatige doelstellingen op.

    Voor de periode 2007-2009 waren de doelstellingen van de sociale inspectie voor een driejarige periode; momenteel heeft zij een plan voor de periode 2010-2011, met doelstellingen die gespreid zijn over een periode van twee jaar : de bestrijding van zwartwerk en van sociale fraude, de bestrijding van grensoverschrijdende fraude en de behandeling van de dossiers binnen de toegemeten termijnen.

    c) De plaats van mensenhandel binnen de opdrachten en de doelstellingen van de sociale inspectie

    Het optreden van de sociale inspectie inzake mensenhandel sluit aan bij de bestrijding van het zwartwerk.

    Bij de zwartwerkbestrijding speurt de sociale inspectie inbreuken op inzake DIMONA, sociale documenten, deeltijdse arbeid en tewerkstelling van werknemers met een buitenlandse nationaliteit.

    De controles gebeuren door de arrondissementscellen ter uitvoering van het strategische plan van de SIOD, of als onderdeel van de eigen acties van de sociale inspectiedienst.

    Waarom is de sociale inspectie belangrijk in de bestrijding van de mensenhandel ? Net zoals andere inspectiediensten is ook de sociale inspectiedienst een terreinspeler, een eerstelijnsactor. Zij organiseert regelmatige controles. Wegens haar zichtbaarheid hoort de bestrijding van de mensenhandel zeker thuis in haar opdrachten.

    Daarnaast voert de sociale inspectie proactief onderzoek op de werkvloer — werven, handelszaken, restaurants, enz. — naar tewerkstelling van werknemers die illegaal in het land verblijven.

    Het gaat om werknemers die zich in een precaire situatie bevinden en bijzonder kwetsbaar zijn op het vlak van economische exploitatie. De sociale inspectie ontvangt inlichtingen van de politie, van het arbeidsauditoraat, en van de procureur des Konings; klachten en aangiftes over misbruik worden haar eveneens overgezonden.

    Artikel 433quinquies van het Strafwetboek omschrijft het misdrijf mensenhandel. De sociale inspectie houdt zich vooral bezig met economische uitbuiting, dat wil zeggen met tewerkstelling in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid.

    De sociale inspectie heeft een veel kleinere rol te spelen in de bestrijding van onder andere seksuele exploitatie, huisjesmelkerij, bedelarij, ook al neemt zij op verzoek van de politie of van de gerechtelijke overheid soms deel aan onderzoeken naar seksuele uitbuiting.

    d) De multidisciplinaire samenwerking

    De sociale inspectie is slechts een schakel in de keten; zij kan niet alleen optreden.

    Zij werkt samen met andere diensten, onder meer in het kader van de circulaire van september 2008. Het gaat hoofdzakelijk om samenwerking met de politiediensten en de andere betrokken inspectiediensten, dat wil zeggen het toezicht op de sociale wetten en de RSZ, aangezien de RVA niet bevoegd is inzake mensenhandel.

    De sociale inspectie werkt eveneens samen, vooral voor informatie-uitwisseling, met het arbeidsauditoraat en de procureur des Konings, en met nog andere diensten zoals de Vreemdelingendienst en de gespecialiseerde centra voor slachtofferonthaal.

    Bij de proactieve onderzoeken en controles op het terrein stellen de diensten van spreekster diverse inbreuken vast, dat wil zeggen specifieke gevallen van sociale fraude waarvoor de dienst een proces-verbaal opstelt, inbreuken inzake DIMONA, inzake tewerkstelling van werknemers met een buitenlandse nationaliteit, of inzake deeltijdse arbeid. In sommige gevallen kunnen zij ook gevallen van mensenhandel opsporen. Dan kan een proces-verbaal op basis van het Strafwetboek worden opgesteld.

    Hoever reikt die multidisciplinaire samenwerking op het terrein ? Waar eindigt de rol van de sociale inspectie ?

    De werkvloer is het actieterrein van de sociale inspectie. Daar spoort zij in de situaties van economische uitbuiting eventuele feiten van mensenhandel op.

    De sociale inspectie wordt soms gevraagd voor het horen van de slachtoffers. Zij kan in dat stadium een rol spelen, hoofdzakelijk om feiten van economische uitbuiting vast te stellen en van de slachtoffers alle nuttige inlichtingen te vernemen over de uitbuiter en de periodes van tewerkstelling.

    Het achterhalen van volledige netwerken daarentegen is in principe niet de rol van de sociale inspectie. Dat is de taak van de politiediensten want voor dergelijke onderzoeken is een bijzondere expertise vereist die de diensten van spreekster niet beheersen.

    e) De gevallen en de problemen

    Het gaat om gevallen van economische uitbuiting. In het Luikse is momenteel een arbeidsauditeur werkzaam die vroeger in Brussel werkte en daar ervaring in die problematiek heeft opgedaan.

    Er werden verschillende gevallen opgespoord, onder meer in bouw- en de schoonmaaksector, en de dossiers lopen.

    De praktijk wijst uit dat het verschijnsel zich niet tot één regio beperkt maar zich vaak over verschillende regio's vertakt. Zo wordt op de ene plaats een geval van economische uitbuiting vastgesteld terwijl de uitbuiter de zetel van zijn activiteiten, zijn maatschappelijke zetel of zijn woonplaats in een andere regio heeft. Ook gebeurt het dat de kantoren van de bedrijfsleiders en van de boekhouding in een andere regio liggen.

    Dat alles toont aan dat samenwerking met de sociale inspectie in de andere regio's noodzakelijk is. Idem dito voor de gerechtelijke overheden.

    f) Problemen of lacunes van het huidige systeem

    Zoals al eerder werd aangegeven is België inzake wetgeving al goed uitgerust. Wij hebben goede omschrijvingen. Het statuut van de slachtoffers is zeer behoorlijk. De lacunes betreffen dan ook niet de wetgeving.

    Het horen van de slachtoffers van mensenhandel daarentegen is zeer tijdrovend. De betrokkenen drukken zich vaak uit in een vreemde taal, zodat er een beroep moet worden gedaan op betrouwbare tolken die bovendien binnen een redelijke termijn beschikbaar moeten zijn, en dat is niet altijd makkelijk.

    Bovendien, wanneer iemand wordt opgegeven in een andere staat moet worden nagegaan of dat opgegeven statuut correct is. De samenwerking met de buitenlandse overheden, ongeacht of het gaat om een lidstaat van de Europese Unie, is evenwel moeilijk.

    De onderzoeken naar mensenhandel vergen veel tijd. Indien de regering wenst dat de sociale inspectie meer in die onderzoeken investeert, dan moet het personeelsbestand worden verstevigd. De sociale-inspectiedienst beschikt voor heel België over ongeveer 250 terreininspecteurs. De mensenhandel is slechts een van haar talrijke opdrachten.

    Vorig jaar investeerde de sociale inspectie in een specifieke opleiding voor de referentie-inspecteurs mensenhandel, dus voor ongeveer 30 tot 40 personen.

    Bovendien moeten internationale akkoorden worden afgesloten wil men via een goede samenwerking met andere landen inlichtingen verkrijgen en de dossiers verder kunnen afhandelen.


    4. De heer Peter Van Hauwermeiren, sociaal inspecteur en directeur Sociale inspectie regio Oost-Vlaanderen

    Spreker is al een twintigtal jaren actief te zijn in de Sociale Inspectie, vijf jaar als controleur, tien jaar als inspecteur en nu als directeur van de regio Oost-Vlaanderen.

    a) de bevoegdheden en organisatie van de sociale inspectie

    « Sociaal inspecteurs » is een verzamelnaam voor een aantal ambtenaren die bij verschillende inspectiediensten werken.

    Die diensten zijn bevoegd voor de controle op sociale wetten, inclusief de strafbepalingen. Hoewel sociaal inspecteurs bepaalde politionele bevoegdheden hebben, zijn ze geen officier van gerechtelijke politie. Bovendien treden ze niet enkel repressief op, maar geven ze ook informatie en doen ze aan preventie.

    De bevoegdheden van de sociale inspectie zijn zeer ruim. De daden die ze mag stellen bij de controle van werkgevers, zijn opgesomd in de arbeidsinspectiewet van 16 november1972 : « De sociaal inspecteurs (...) mogen bij de uitoefening van hun opdracht overgaan tot elk onderzoek, elke controle, en elk verhoor, alsook alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen van de wetgevingen waarop zij toezicht uitoefenen, werkelijk worden nageleefd. »

    Die algemene formulering biedt heel wat controlemogelijkheden.

    Voor het overzicht van de materiële bevoegdheden van de verschillende inspectiediensten verwijst spreker naar de tabel op bladzijde 4 van bijlage 3. Het betreft de vier kerndiensten : Toezicht Sociale Wetten (TSW), Sociale Inspectie (SI), Rijksdienst voor arbeidsvoorziening(RVA) en de Inspectiedienst van de RSZ (RSZ). Het is een beetje een lappendeken. Sommige diensten hebben overlappende bevoegdheden, enkele diensten hebben op bepaalde terreinen een exclusieve bevoegdheid. Voor mensenhandel en mensensmokkel is alleen de RVA niet bevoegd. Hetzelfde geldt voor verblijf op het grondgebied.

    Er bestaan in de Sociale Inspectie sinds tien of vijftien jaar cellen MERI, wat staat voor mensenhandel en risicosectoren. Elke regio heeft een dergelijke cel die gerichte controles doet op de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten.

    Wat het aandeel van de activiteit van de cellen MERI in de totale activiteit van de dienst betreft, vermeldt spreker dat het aantal afgehandelde dossiers in 2009 op een 12 % ligt, de bestede arbeidstijd op een 13 %. In 2007 was er een kentering, met vooral een daling in de arbeidstijd, van 20 % in 2006 naar 16 % in 2007, en dan verder naar 13 % in 2008.

    Dat heeft ongetwijfeld te maken met de andere, eerder financiële, prioriteiten die sinds 2007 aan de dienst zijn opgelegd.

    b) rol van de sociale inspectie in de strijd tegen de mensenhandel.

    Volgens de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers moet de sociale inspectie optreden tegen tal van inbreuken. Spreker vermeldt er een achttal.

    Een eerste inbreuk betreft « Illegaal arbeid doen of laten verrichten door een buitenlandse onderdaan die niet (zware inbreuk) of wel (lichte inbreuk) is toegelaten tot een verblijf in België van meer dan drie maanden. »

    Wanneer de werkgever voor de zware inbreuk wordt veroordeeld, kan de rechtbank de sluiting van de onderneming bevelen (tijdelijk of definitief, gedeeltelijk of volledig).

    De werkgever is ook hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de vergoeding voor de kosten van repatriëring, huisvesting, verblijf en gezondheidszorg van de buitenlandse werknemers en de leden van hun gezin die onwettig in België verblijven.

    Verbeurdverklaring kan ook voor goederen die niet aan de overtreder toebehoren.

    Die bepalingen betreffen niet de mensenhandel maar de bestrijding van illegale tewerkstelling.

    De dienst kan ook inbreuken vaststellen die verder gaan dan het loutere feit dat mensen illegaal aan het werk zijn. Zo worden inbreuken vastgesteld bij het helpen binnenkomen van buitenlandse onderdanen of het bemiddelen om hen aan een job te helpen.

    De wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers voorziet eveneens een ruime waaier van inbreuken.

    « Al wie een buitenlandse onderdaan België heeft laten binnenkomen om er te worden tewerkgesteld of tot dit binnenkomen heeft bijgedragen, voor zover de buitenlandse onderdaan geen houder is van een geldige arbeidskaart; »

    « Al wie aan een buitenlandse onderdaan heeft beloofd, tegen betaling van welke vergoeding ook, hetzij een betrekking voor hem te zoeken, hetzij hem een betrekking te bezorgen, hetzij formaliteiten te vervullen die bij de wet van 30 april 1999 of de uitvoeringsbesluiten ervan zijn voorgeschreven; »

    « Al wie van een buitenlandse onderdaan een vergoeding in welke vorm ook heeft gevraagd of aangenomen, hetzij om voor hem een betrekking te zoeken, hetzij hem een betrekking te bezorgen, hetzij om formaliteiten te vervullen die bij de wet van 30 april 1999 of de uitvoeringsbesluiten ervan zijn voorgeschreven; »

    « Al wie als tussenpersoon is opgetreden tussen een buitenlandse onderdaan en een werkgever of de autoriteiten die zijn belast met de toepassing van de bepalingen van de wet van 30 april 1999 of van de uitvoeringsbesluiten ervan, of ook tussen een werkgever en diezelfde autoriteiten, waarbij men daden heeft gesteld welke hetzij die buitenlandse onderdaan, hetzij de werkgever, hetzij de genoemde autoriteiten op een dwaalspoor kunnen brengen; »

    Inbreuken worden ook vastgesteld :

    « Voor al wie het krachtens de wet van 30 april 1999 georganiseerde toezicht verhindert;

    Voor wie geweigerd heeft de arbeidskaart aan de buitenlandse werknemer te overhandigen of hem deze heeft bezorgd tegen betaling van een bedrag of vergoeding in welke vorm ook;

    Voor wie nagelaten heeft de bevoegde overheid onmiddellijk op de hoogte te brengen van het beëindigen van de tewerkstelling van een buitenlandse werknemer vóór het einde voorzien in de arbeidsovereenkomst en, in ieder geval, bij de beëindiging van de tewerkstelling vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de arbeidskaart. »

    Die inbreuken betreffen nog altijd niet de mensenhandel maar gaan wel die richting uit.

    De sociale inspectie wordt geconfronteerd met situaties die alsmaar complexer worden.

    Inzake het vrij verkeer van werknemers stelt spreker dat bepaalde categorieën van werknemers die in dienst willen treden bij een Belgische werkgever nog over een arbeidskaart, een arbeidsvergunning, moeten beschikken.

    Niet-EU-onderdanen moeten een arbeidsvergunning hebben, EU-onderdanen niet. Mensen uit Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Slovenië hebben sinds 1 mei 2009 geen arbeidskaart meer nodig. Bulgarije en Roemenië zitten nog tot eind 2011 in een overgangsperiode. Er zijn tal van vrijstellingen : vestigingsvergunning, erkende vluchtelingen, echtgenoot van Belg, studenten, ...

    Daarnaast kunnen buitenlandse arbeidskrachten zich ook als zelfstandige in België vestigen. EU-onderdanen hebben daarvoor geen beroepskaart meer nodig, niet-EU-onderdanen wel, maar er zijn tal van vrijstellingen.

    Door het vrij verkeer van diensten kunnen buitenlandse zelfstandigen en ondernemingen uiteraard ook in België aan de slag, maar daaraan zijn de nodige voorwaarden verbonden. Het moet gaan om begrensde activiteiten, om een onderneming met een substantiële activiteit in het land van oorsprong en met werknemers die in het land van oorsprong wettig tewerkgesteld zijn.

    De controle daarop is vaak problematisch want door de gebrekkige internationale samenwerking is het niet altijd eenvoudig om bepaalde zaken te bewijzen. Belangrijk is dat werknemers die in dienst zijn van buitenlandse ondernemingen en in België komen werken, de Belgische loon- en arbeidsvoorwaarden moeten krijgen.

    Door de uitbreiding van het begrip mensenhandel tot economische exploitatie met de wet van 2005 en door de expertise en ruime aanwezigheid op het terrein, heeft de sociale inspectie in de strijd tegen de mensenhandel vooral een ondersteunende rol in een multidisciplinaire aanpak van de arbeidsexploitatie.

    Ze is een eerstelijnsactor. Met voor de vier inspectiediensten samen een kleine duizend inspecteurs die elk dagelijks een aantal werkgevers controleren, is de sociale inspectie zeer ruim op het terrein aanwezig. De inspecteurs moeten alert zijn voor mensenhandel en hebben dan ook nood aan sensibilisering en opleiding.

    De financiële impact van het optreden van de Sociale Inspectie voor de werkgever is heel belangrijk. Ook voor het illegaal tewerkstellen van vreemde werknemers zijn de sancties zwaar. Bovendien kan de rechter bij illegale tewerkstelling bijzondere maatregelen uitspreken, zoals verzegeling, sluiting van de onderneming, verbeurdverklaring van materiaal en illegaal verworven vermogensvoordeel.

    Uiteraard kan de Sociale Inspectie ook de loon- en socialezekerheidssituatie van de slachtoffers regulariseren.

    Samenvattend kan worden gezegd dat de sociale inspectie met Toezicht Sociale Wetten, Sociale Inspectie en RSZ-inspectie een ondersteunende rol speelt bij het gemeenrechtelijk misdrijf mensenhandel, maar dat het niet een kernactiviteit is. De kernactiviteit is de controle op illegale tewerkstelling van buitenlandse werknemers, aldus een tak van het sociaal strafrecht.

    Wat is eerder een taak voor de politiediensten dan voor de inspectiediensten ?

    Ten eerste, het opstellen van het proces-verbaal mensenhandel zelf. In 2009 werden met de hele dienst een 20 tal pv's voor mensenhandel opgesteld. Dit is vooral een taak voor de politie, maar lokaal kunnen er andere afspraken zijn, ook afhankelijk van de context kan een andere regeling worden afgesproken.

    Uiteraard zal de sociale inspectie altijd meewerken aan de bewijsvoering van het misdrijf mensenhandel.

    De toepassing van de verblijfswet van 15 december 1980 is niet echt het terrein van de sociale inspectie maar eerder dat van de politiediensten die mee op controle gaan. Zij leggen de contacten met Dienst Vreemdelingenzaken en nemen maatregelen tegen illegaal verblijvende vreemdelingen.

    Ook de opvangcentra voor slachtoffers worden doorgaans door de politiediensten gecontacteerd en niet door de inspectiediensten.

    c) de tendensen in de illegale tewerkstelling en de controleaanpak

    Behalve in de klassieke risicosectoren — exotische restaurants, bouw, tuinbouw, kleinhandel — komt illegale tewerkstelling en mensenhandel ook in andere sectoren voor, in het bijzonder in de vleesverwerkende nijverheid, de schoonmaaksector, carwash en markten.

    In Oost-Vlaanderen werd bijvoorbeeld enkele jaren gewerkt rond illegale tewerkstelling in de vleesverwerkende nijverheid. Uiteraard gebeurde dit samen met de dienst Toezicht Sociale Wetten, die bijvoorbeeld in een aantal dossiers terbeschikkingstelling kon aantonen.

    Er zijn ook veroordelingen geweest voor mededaderschap van de opdrachtgever en de boekhouder. Zijn dienst werd vaak geconfronteerd met fictieve constructies. Franse firma's die Polen detacheerden om in België te komen werken. Of die firma's in Frankrijk bestaan en of in Polen de minimumlonen worden betaald, zijn vragen die niet altijd eenvoudig te beantwoorden zijn, net omdat de samenwerking met buitenlandse instellingen niet altijd evident is.

    Sinds een paar jaar stelt zijn dienst ook misbruik van identiteit vast door meervoudige Dimona-meldingen, bijvoorbeeld in de fruitteelt. Één legale identiteit wordt gebruikt voor 10 à 15 Dimona-meldingen door evenveel werkgevers. De sociale inspectie is daartegen opgetreden en merkt dat het fenomeen iets minder lijkt voor te komen.

    Uitkeringsfraude neemt dan weer toe, bijvoorbeeld vennoten die gedurende enkele maanden in een vennootschap zitten, dan ontslag nemen en onmiddellijk naar het OCMW gaan voor een uitkering. Zo heeft spreker heeft weet van een firma die in twee jaar tijd 70 Bulgaarse en Roemeense vennoten heeft gehad. Elke persoon was een paar maanden vennoot, werd ingeschreven in de gemeente en kort daarna ontslagen.

    Meer en meer gebeurt het ook dat mensen na één dag in dienst al meteen economisch werkloos worden en uitkeringen krijgen, terwijl ze vaak wel aan het werk zijn. Dat de zaakvoerder in dat geval bijvoorbeeld de helft van de werkloosheidsuitkering opstrijkt is niet denkbeeldig.

    De sociale inspectie merkt ook een verschuiving naar semilegale of fictieve statuten. Spreker verwijst bijvoorbeeld naar Chinese studenten. Hij heeft het gevoel dat het aantal illegaal tewerkgestelde mensen in Chinese restaurants aan het afnemen is. Wel worden vaker Chinese studenten aangetroffen die in een Belgische onderwijsinstelling zijn ingeschreven maar enkel Chinees spreken, geen Nederlands, Frans of Engels.

    Op die manier krijgen ze een arbeidskaart voor studenten en worden ze deeltijds in Chinese restaurants aan het werk gezet.

    De sociale inspectie constateert ook (schijn)zelfstandigheid in de prostitutie en bij gedetacheerde werknemers. In de prostitutie wordt iets minder illegale tewerkstelling in de bars vastgesteld maar wordt vermoed dat er meer tewerkstelling is in privéwoningen.

    Sinds enkele jaren hanteert de sociale inspectie in sommige regio's een sterk financieel gerichte aanpak, waarbij ze verschillende gegevens matcht : dagprestaties, btw-aangiften, gegevens van Banksys, personen- en vennootschapbelasting.

    Met al die gegevens, gekoppeld aan observaties en aangepaste verhoren van werkgever en werknemers, probeert de dienst bijvoorbeeld de omzet te berekenen en het aantal personeelsleden dat voor een dergelijke omzet vereist is. In Limburg en West-Vlaanderen zijn op die manier in een aantal dossiers mooie resultaten geboekt.

    Arbeidsauditeurs vragen de Sociale Inspectie ook steeds vaker een berekening van het vermogensvoordeel met het oog op een verbeurdverklaring.

    d) de noden en knelpunten

    De sociale inspectie heeft nood aan een continue sensibilisering van inspecteurs en niet alleen van de gespecialiseerde inspecteurs van de cellen MERI.

    Ook vorming is nodig, bijvoorbeeld rond valse verblijfs- en identiteitsdocumenten.

    Om identiteitsfraude door meervoudige Dimona-meldingen op te sporen, zou er in de Dimona-databank ook een alarm kunnen worden gecreëerd.

    Over andere focussen in de doelstellingen van de dienst heeft ook mevrouw Doudelet het al gehad. Een grote prioriteit is het opsporen van ontdoken socialezekerheidsbijdragen.

    De capaciteit van de sociale inspectie is beperkt. De inspecteurs kunnen niet alles doen in de mate dat ze zouden willen. Onderzoeken naar illegale tewerkstelling en mensenhandel zijn ook arbeidsintensief. Het kruisen van databanken volstaat niet. De inspecteurs moeten ter plaatse gaan en uitgebreide verhoren afnemen. Dat vraagt heel wat arbeidsuren.

    Knelpunten zijn verder de diverse statuten en heel vaak schijnstatuten van arbeidskrachten — in België gevestigd zelfstandige, vennoot in Belgische onderneming, vanuit buitenland gedetacheerd werknemer of zelfstandige, ... — en de gebrekkige samenwerking met buitenlandse instanties.

    Voor het herkwalificeren van een sociaal statuut bijvoorbeeld is de medewerking van buitenlandse instellingen nodig en dat loopt vaak mank, zelfs met buurlanden zoals Duitsland en Luxemburg.

    Tot slot overloopt spreker nog de statistieken Sociale Inspectie voor 2009.

    Voor mensenhandel werden 19 processen-verbaal tegen 33 werknemers zijn opgesteld. Voor illegale tewerkstelling van buitenlandse werknemers zijn er tegen 1298 werknemers processen-verbaal opgesteld.

    Het aantal illegaal tewerkgestelde buitenlandse werknemers is vooral hoog in de klassieke sectoren zoals horeca, bouwsector, groot- en kleinhandel en land- en tuinbouw.


    5. De heer Bruno Devillé, controleur bij de Sociale inspectie van Brussel en lid van de cel Mensenhandel (MH)

    De cellen MH werken zowel rond de tewerkstelling van illegalen als rond dossiers van mensenhandel. Spreker is gespecialiseerd in MH-dossiers en in het bestrijden van Braziliaanse netwerken. Beide vallen soms samen.

    Sinds de bekendmaking van de nieuwe wet van 2005 nam zijn dienst deel aan bepaalde specifieke acties inzake MH. In Brussel kon er over de taakverdeling immers onmiddellijk een overeenkomst worden gesloten tussen het parket en het arbeidsauditoraat. Alle dossiers over economische uitbuiting, ook al waren ze eerst aan het parket aangegeven, werden overgedragen aan het arbeidsauditoraat dat die dossiers beheerde.

    Op grond hiervan deed het arbeidsauditoraat vanaf eind 2005/begin 2006 steeds meer een beroep op zijn dienst om op te treden of een onderzoek in te stellen in dossiers over economische uitbuiting.

    Hij geeft een overzicht van de behandelde dossiers van 2006 tot 2009.

    In 2006 heeft zijn dienst negen dossiers van mensenhandel behandeld en ertoe bijgedragen dat elf mensen de bijzondere status van slachtoffer van mensenhandel kregen.

    In 2007 behandelde de dienst 18 dossiers van mensenhandel en zorgde ervoor dat twintig mensen de bijzondere status van slachtoffer van mensenhandel kregen.

    In 2008 werden 15 dossiers behandeld en kregen twintig mensen de status van slachtoffer van mensenhandel. Dat was enigszins een uitzonderlijk jaar, niet vanwege de cijfers maar vanwege het aantal slachtoffers dat in opvangcentra kon worden geplaatst na een actie. Het is in die periode dat er in hotel Conrad werd ingegrepen.

    In 2009 werden er acht onderzoeken ingeleid en kregen twaalf personen de status van slachtoffer van mensenhandel. Op vier jaar tijd heeft zijn dienst dus 50 dossiers van mensenhandel behandeld of ingeleid en ertoe bijgedragen dat 63 personen de bijzondere status van slachtoffer van mensenhandel kregen.

    De cel MH bestond uit slechts vier personen en slechts twee van hen waren intensief bezig met dat soort dossiers. De cijfers tonen aan dat er, in ieder geval voor Brussel en op het vlak van economische uitbuiting, handenvol werk is en dat men zich erop moet toeleggen.

    Welke rol kan de arbeidsinspectie in het algemeen en de sociale inspectie in het bijzonder vervullen in dit soort dossiers ?

    De sociale inspectie moet gevoelig worden gemaakt voor de eerstelijnscontroles; ze moet passend reageren en de goede reflexen hebben op het juiste moment.

    Bovendien moet men in Brussel soms optreden in de nasleep van het onderzoek, wat erg verschillend is in de overige gewesten. Dat kan verder reiken dan de oorspronkelijke rol van de dienst. Soms komt het voor dat bepaalde magistraten vragen om een politie-onderzoek uit te voeren omdat ze weten dat de dienst dit soort dossiers al heeft behandeld en dat er samenwerkingsverbanden zijn tussen het parket en de onderzoeksrechter.

    Spreker benadrukt dat zijn dienst weliswaar enige ervaring heeft opgedaan, maar niet is opgeleid, noch over de nodige middelen beschikt om dat soort specifieke acties uit te voeren — bijvoorbeeld buurtonderzoek, medisch onderzoek van de slachtoffers enz.

    Dat reikt verder dan de rol van de sociale inspectie, ook al worden die opdrachten soms van haar verlangd.

    Zij vervult een doorslaggevende rol op bepaalde momenten van het onderzoek, zoals tijdens het verhoor van de slachtoffers.

    De inspecteurs van de sociale inspectie zijn immers gespecialiseerd in de arbeidswereld; zij kennen de praktijken en de finesses, maar dat is niet het geval voor de politie.

    Zij vervullen dus een fundamentele rol in het verzamelen van informatie, aangezien zij ook de praktijken van de ondergrondse economie kennen, de daglonen van een illegale werknemer uit een bepaald land en in een bepaalde sector. De sociale inspectie kan dus vergelijkingen maken en wijzen op elementen van economische uitbuiting.

    De sociale inspectie heeft ook een belangrijke rol te vervullen op het einde van het onderzoek. Men mag niet vergeten dat al die ingeleide dossiers van mensenhandel voor de rechtbank eindigen. Spreker heeft al heel wat hoorzittingen bijgewoond en stelt vast dat het « consolideren » van het dossier en het becijferen van het niet-verschuldigde bedrag, het bedrag van de fraude, soms beslissende elementen vormen. Dat argument kan in het bijzonder doorslaggevend zijn wanneer de onderzoeksrechter gevoelig gemaakt wordt voor de financiële aspecten.

    Die opdracht kan enkel worden gewaarborgd door de sociale-inspectiedienst, want dat is haar hoofdfunctie.

    Helaas hebben de sociale-inspectiediensten een tekort aan middelen. Er is niet voldoende personeel, middelen en materiaal om bepaalde onderzoeken uit te voeren. Spreker geeft als voorbeeld het tekort aan voertuigen van de sociale inspectie. De onderzoeken worden uitgevoerd met het openbaar vervoer of eigen voertuigen. Wanneer onderzoeken moeten worden uitgevoerd in bepaalde wijken, aarzelen sommige inspecteurs om hun eigen voertuig te gebruiken, vooral omdat zij vaak al herkend worden en het onderzoek ongetwijfeld strafrechtelijke gevolgen zal hebben.

    Bovendien werd er veel over de risicosectoren gesproken, meer bepaald de sectoren die in het miniprotocol worden omschreven dat met de collega's van het TSW werd opgesteld.

    De ervaring heeft geleerd welke drie sectoren in Brussel het meest aan mensenhandel doen. Die handel is vaak heel hard, brengt verwondingen en verschillende vormen van geweld met zich mee die het slachtoffer tot zelfmoord kunnen drijven.

    Die drie sectoren komen niet helemaal overeen met de risicosectoren die in het begin werden omschreven. In die top-3 staat de tewerkstelling van huisbedienden op de eerste plaats. Spreker vermeldde al het dossier van hotel Conrad, maar de sociale inspectie heeft al te maken gehad met enorm veel gevallen van mensen die thuis door een gezin worden uitgebuit.

    Het kan om intrafamiliale uitbuiting gaan — een nicht die men uit een ver land laat overkomen en die dag en nacht moet werken — of om de uitbuiting van personen bij ambtenaren of hoge ambtenaren thuis. De sociale inspectie krijgt maandelijks dat soort informatie.

    Er moet worden benadrukt dat die sector niet onder de gebruikelijke controle valt omdat die uitbuiting thuis plaatsvindt en niet zichtbaar is. Dit vormt een probleem voor de opsporing ervan.

    De tweede sector is klassieker, maar men stelt een daling van het aantal dossiers van mensenhandel vast : de bouwsector. Twee à drie jaar geleden kregen talrijke mensen uit de bouwsector de status van slachtoffer van mensenhandel, meer bepaald in het milieu van de Braziliaanse netwerken. Hun aantal daalt echter. De sociale inspectie heeft immers een goed inzicht verworven in die illegale milieus. In feite zijn er steeds meer gevallen maar ze zijn veel voorkomend en vertonen geen verzwarende omstandigheden en wijzen niet op een duidelijke handel. Het gaat « enkel » om praktijken van het milieu, hoe betreurenswaardig ook.

    Er werd met de gerechtelijke instanties overleg gepleegd om zich te beraden. Als de basiscriteria werden toegepast, zouden de 300 tot 400 illegale Brazilianen die jaarlijks worden opgespoord, de status van slachtoffer van mensenhandel krijgen. Heeft die status nog zin met zo'n aantal ?

    De derde sector is typerend voor Brussel. Die erg harde werkelijkheid betreft de tewerkstelling van personeel in de ambassades of de woonplaats van ambassadeurs. De uitbuiters zijn dus ingedekt door hun diplomatieke onschendbaarheid. Er bestaan enorm veel dossiers hierover en talrijke personen staan onder de status van slachtoffer van mensenhandel. Die dossiers betreffen ambassades uit het Midden-Oosten, Afrika, Zuid-Amerika. Het gaat om erg zware gevallen van uitbuiting.

    Bijvoorbeeld, een huisbediende werkte 20 uur van de 24 in de woonplaats van een ambassadeur. Op een nacht werd zij door de zoon van de ambassadeur gewekt die haar vroeg om een barbecue klaar te maken voor zijn vrienden.

    Zij had die zoon opgevoed want ze was al een vijftiental jaar in dienst bij dat gezin. Omdat ze protesteerde dat ze moe was, werd ze ermee bedreigd in stukken naar haar land te worden teruggestuurd. Die vrouw is weggevlucht uit de ambassade.

    Spreker geeft dit voorbeeld om duidelijk te maken dat er achter de muren van sommige diplomatieke gebouwen soms dingen gebeuren die men nauwelijks kan geloven.

    In dit soort dossiers kan er slechts een gerechtelijke beslissing worden genomen met betrekking tot de kwalificatie van de feiten inzake mensenhandel of de voltooiing van de procedure, in het bijzonder voor het slachtoffer.

    Momenteel lijkt de situatie enigszins op te klaren dankzij een omzendbrief eind 2008 die de status verlengt en papieren toekent aan personen die bij diplomatiek personeel in dienst waren.

    Tot slot, hoewel de inspectiedienst, als expert in dit soort dossiers, een rol te vervullen heeft, heeft hij helaas niet genoeg middelen ter beschikking, vooral door de overige opdrachten die hij moet uitvoeren.


    6. Algemene bespreking

    Een lid verwijst naar een aantal recente feiten. De toestand in het Conrad Hotel waarbij een heel leger dienstmeisjes werd uitgebuit. In de diamantwijk in Antwerpen leven tal van slachtoffers van mensenhandel verstopt in de kelders. In het boek Mijn Woestijn van Waris Dirie en de op dat boek gebaseerde film Desert Flower worden die praktijken van mensenhandel goed beschreven.

    We weten dus wat er aan de hand is, maar hebben de indruk dat we machteloos staan.

    Hoewel het onaanvaardbaar lijkt, aanvaarden mensen soms een illegale tewerkstelling omdat ze er uiteindelijk baat bij hebben. Dat kunnen mensen zonder papieren zijn, maar ook burgers uit EU-lidstaten die hier zwartwerk verrichten. Als bij een sociale inspectie ook de politie of de DVZ aanwezig zijn worden de mensen zonder papieren uitgewezen.

    Het klopt dat de rechten van werknemers, zelfs van illegale werknemers, moeten worden geëerbiedigd, maar spreekster heeft het er moeilijk mee dat mensen twee keer slachtoffer zijn. Zo vergaat het ook mensen zonder papieren die een verkrot pand huren van een huisjesmelker en ook nog worden uitgewezen.

    Kunnen we de sociale rechten van werknemers beschermen en tegelijk voorkomen dat mensen twee keer slachtoffer zijn ?

    Een lid maakt volgende opmerking. Mensen die hier illegaal verblijven voelen zich genoodzaakt om het even welk werk te aanvaarden om te kunnen overleven. Gaat het werkelijk om mensenhandel als die mensen, die geen klacht indienen en in zekere zin met de werkvoorwaarden instemmen, bij een inspectie wordt ontdekt of gaat het daarbij louter om zwartwerk ? Zwartwerk en mensenhandel moeten toch op een andere manier worden bestraft.

    De heer Ludo Beck is van oordeel dat het lid voor een deel gelijk heeft. Hij heeft beklemtoond dat een multidisciplinaire aanpak en samenwerking tussen de diensten — waaronder de sociale inspectie, politie, DVZ en arbeidsinspectie — nodig zijn, gelet op de complexiteit van de materie.

    Jaarlijks worden er 80 000 bezoeken afgelegd en 40 000 dossiers samengesteld. De 22 arrondissementele cellen voeren echter maar twee acties per maand uit. Dat zijn de gecoördineerde acties die door de buitenwereld soms als razzia's worden voorgesteld.

    Als mensen illegaal tewerkgesteld worden dan kunnen de politie en de DVZ niet anders dan daartegen op te treden.

    Uit ervaring weet spreker dat men bij die acties alsmaar meer oog heeft voor het sociale aspect. Op het ogenblik van de vaststelling slaagt men er veel meer dan vroeger in, de betrokkene zijn loon te laten uitbetalen nog voor hij wordt opgeleid, precies om te voorkomen dat de werkgever tweemaal winst maakt en de betrokkene tweemaal verlies lijdt.

    Er wordt gestreefd naar een evenwicht tussen de controles en het aantal gecoördineerde acties. Controles zijn noodzakelijk om de buitenwereld te laten weten dat controle een werkelijkheid is en dat er een pakkans is. Samenwerking bestaat en er wordt gebruik gemaakt van de databank Genesis waardoor elke inspecteur online data kan uitwisselen. In verhouding tot het aantal controles zijn de gecoördineerde acties met de politiediensten een minderheid.

    Men probeert het sociaal aspect te laten primeren maar de inspecteurs moeten hun werk doen. Dus wordt er gezocht naar een evenwicht. Bovendien is het niet altijd mogelijk een controle te doen zonder aanwezigheid van de politie, gelet op de soms gevaarlijke omstandigheden waarin de inspecteurs moeten werken. In bepaalde kringen hebben ze echt bescherming nodig.

    De missie van de sociale inspectiediensten is de bescherming van de loon- en arbeidsvoorwaarden van de werknemer. Een werknemer kan op korte termijn belang hebben bij zwartwerk, maar op lange termijn is het voor hem beter dat zijn loon wordt aangegeven.

    Een lid begrijpt dat een multidisciplinaire aanpak nuttig is maar zij denkt dat ook de samenwerking met de landen van herkomst nuttig kan zijn, zeker omdat heel wat illegale werknemers, uit EU-landen komen. Wat omvat de samenwerking met die landen ?

    De heer Ludo Beck antwoordt dat het een hele vooruitgang is als men er in slaagt de opdrachtgevers aansprakelijk te stellen.

    De heer Peter Van Hauwermeiren bevestigt dat informatie-uitwisseling en vooral samenwerking met buitenlandse instanties een probleem is. Als een land niet wil nagaan wat het sociaal statuut is van een onderdaan die naar België wordt gedetacheerd, dan kunnen de sociale inspectiediensten niets doen.

    In het Gentse leeft een grote Turkse gemeenschap. Een aantal van hen doet nogal eens een beroep op Bulgaren voor tewerkstelling in diverse sectoren met een statuut dat gaat in de richting van mensenhandel, zonder dat er dwang bij te pas kwam. Zoals daarnet al is gezegd, aanvaarden mensen soms hun eigen uitbuiting. Voor zijn dienst kan dat echter niet. De verantwoordelijkheid van een inspecteur ter plaatse is dan ook bijzonder groot, maar spreker verheelt niet dat inspecteurs soms onderling en ook met de politiediensten van mening verschillen.

    Het is trouwens niet nodig onmiddellijk ter plaatse vast te stellen of iemand slachtoffer is. Een inspecteur moet zijn gezond verstand gebruiken. Als hij aanvoelt dat er sprake is van dwang, machtsuitoefening, onverantwoorde ongelijkheid tussen twee partijen, kan hij contact opnemen met een magistraat, ook al blijkt later dat zijn vermoeden onterecht was.

    Het komt er op aan kansen niet te ontlopen.


    6. HOORZITTING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DE OPVANGCENTRA

    Op 30 maart 2010 heeft de werkgroep een hoorzitting georganiseerd met vertegenwoordigers van de opvangcentra :

    — De heer Denis Xhrouet, Esperanto;

    — De heer Christian Meulders, Sürya;

    — Mevrouw Heidi De Pauw, Pag-Asa;

    — Mevrouw Solange Cluydts, Payoke.


    1. De heer Denis Xhrouet, vertegenwoordiger van ESPERANTO

    Esperanto vangt minderjarige en meerderjarige slachtoffers van mensenhandel op.

    Het centrum is erkend door de Franse Gemeenschap en wordt gesubsidieerd door de federale Staat om niet begeleide minderjarige vreemdelingen die het slachtoffer zijn van mensenhandel te begeleiden. Het treedt vooral op in verband met de situatie van de minderjarige vreemdelingen die het slachtoffer zijn van mensenhandel.

    Esperanto heeft in zijn zevenjarig bestaan 144 gevallen behandeld. Momenteel stelt men vast dat er een probleem is met de doelgroep, de jonge slachtoffers van mensenhandel.

    Om dat te illustreren geeft spreker enkele statistieken (zie bijlage 4). Op de eerste regel staan de nieuwe opvangdossiers in een jaar. In het midden en in het roze ziet men de cijfers van de Dienst Vreemdelingenzaken over jongeren die de status hebben van slachtoffer van mensenhandel. De laatste curve, in het blauw, staat voor de situatie van jongeren die door Esperanto opgevangen worden en die de status van slachtoffer van mensenhandel gekregen hebben.

    Voor 2004, 2005 of 2006 vermelden de statistieken van de Dienst Vreemdelingenzaken 15 à 20 nieuwe dossiers van jeugdige slachtoffers van mensenhandel. In 2009 ziet de toestand er helemaal anders uit, want indien de cijfers kloppen, heeft de Dienst Vreemdelingenzaken dan slechts twee gevallen behandeld. Kennelijk heeft de Dienst Vreemdelingenzaken in 2009 slechts vijf nieuwe gevallen behandeld. Dat is zeer weinig in vergelijking met het aantal minderjarige vreemdelingen dat op ons grondgebied aankomt. Volgens de cijfers zijn dat er tussen 1 000 en 1 300. Men kan zich moeilijk voorstellen dat er slechts vijf het slachtoffer van mensenhandel zijn.

    Over het hele jaar 2009 heeft Esperanto niettemin 22 jongeren opgevangen die in een kwetsbare situatie verkeerden. Het uitgangspunt van Esperanto was dat die jongeren vermoedelijk het slachtoffer zijn van mensenhandel. Vijf van die 22 jongeren hebben geweigerd klacht in te dienen omdat ze dat familiaal niet konden maken. Vaak gaat het om jongeren met een Rom-afkomst of om jongeren afkomstig uit Oost-Europese landen. Bij sommigen is het duidelijk dat ze werden uitgebuit en hebben de politiediensten dat ook vastgesteld. Toch kunnen we niets doen om die jongeren de status van slachtoffer van mensenhandel te geven, omdat ze weigeren hun familie aan te klagen.

    Vijf andere jongeren wensen niet op het Belgisch grondgebied te blijven en willen naar hun land terugkeren.

    In twee andere gevallen vond de uitbuiting niet in België plaats.

    Vier andere jongeren hebben de status van slachtoffers van mensenhandel niet nodig, omdat ze al een status hebben in België. Het gaat hoofdzakelijk om Belgische meisjes.

    Twee andere jongeren hebben asiel aangevraagd en nog twee andere zijn niet begeleide minderjarige vreemdelingen — NBMV — in de ruime zin van de circulaire van de dienst Vreemdelingenzaken.

    Niets wijst erop dat ze de procedure van de mensenhandel zullen volgen.

    Onder de vier jongeren die de status van slachtoffer van mensenhandel niet nodig hebben, waren er twee Belgische meisjes met banden met Brusselse stadsbendes, die persoonlijk beschermd moesten worden. De dienst Aide à la jeunesse of de jeugdrechtbank verwijst ze door naar Esperanto, met een samenwerkingsakkoord met de jeugdrechter. Een jonge Franse verkeert overigens in hetzelfde geval.

    Het laatste meisje is Servische en ze heeft een erkende status. In haar geval gaat het om een huwelijk naar gewoonterecht of een gedwongen huwelijk. Zij heeft evenmin speciaal behoefte aan de status van slachtoffer van mensenhandel.

    Wat de jongeren die niet op ons grondgebied willen blijven betreft, zijn de vijf situaties duidelijk verschillend, maar ze hebben gemeen dat het om meisjes gaat die afkomstig zijn uit Oost-Europa. Drie ervan hebben ons land verlaten en zijn in het raam van gezinshereniging naar Italië, Frankrijk of Spanje gegaan. De twee andere zijn naar Bulgarije en Slowakije teruggekeerd. Hun terugkeer heeft wat meer tijd gekost en verliep in samenwerking met de Internationale Organisatie voor Migratie. Men diende de veiligheid van die meisjes te verzekeren, door te zorgen voor opvang in het land van herkomst.

    In de vijf beschreven gevallen gaat het dus om vrijwillige terugkeer.

    In de twee gevallen waarin de uitbuiting niet plaatsvond in België, maar in Duitsland en in Frankrijk, was er geen enkele reden om de procedure mensenhandel toe te passen.

    De jongeren die weigeren klacht in te dienen omdat ze hun familie willen beschermen, zijn jonge Roma. Men kan zich afvragen of ze er zich bewust van zijn dat ze door hun familie worden uitgebuit.

    Het laatste geval ging om een jongen uit Nicaragua. Hij wou geen klacht indienen in een zedenzaak die in Brussel heeft plaatsgevonden. Hij zal zeer binnenkort naar Nicaragua terugkeren. Zijn vader zit momenteel in de gevangenis.

    We moeten vaststellen dat weinig jongeren de procedure voor slachtoffers van mensenhandel aanvatten. Onder de jongeren die dat toch doen, vermeldt spreker het geval van een meisje dat uit Nigeria afkomstig is en dat het slachtoffer was van de Antwerpse prostitutie en het geval van een jonge Afghaan, die het slachtoffer was van mensenhandel in Zaventem, met als verzwarende omstandigheid dat hij minderjarig was. Dat zijn de enige twee jongeren die de status van slachtoffer van mensenhandel hebben kunnen genieten en dus bescherming hebben gekregen. Dat is zeer weinig.

    De huidige toestand is dus zorgwekkend en lijkt erop te wijzen dat er een en ander fout gaat. De minderjarigen worden immers van bij het begin slecht geïdentificeerd en dat heeft verscheidene oorzaken, zoals het gebrek aan informatie bij de politie en de toezichthoudende dienst die in 2005 is opgericht. De toestand is immers sinds die tijd steeds ingewikkelder geworden. De opvangwet bepaalt dat de jongeren in federale centra in Steenokkerzeel en Neder-over-Heembeek aankomen.

    Spreker meent dat de problematiek van de mensenhandel in die centra niet wordt aangepakt. Het zijn plaatsen waar de jongeren zich kunnen installeren en waar men hun behoeften moet bepalen, maar in die tussentijd verdwijnen er heel wat jongeren.

    Esperanto omringt de jongeren met belangrijke veiligheidsmaatregelen, wat niet gebeurt in federale centra, waar men hun de procedure betreffende mensenhandel niet uitlegt. Esperanto is een centrum waarvan de locatie geheim wordt gehouden; de jongeren kunnen er hun verhaal kwijt en tot rust komen.

    Eén van de problemen waarmee Esperanto geconfronteerd wordt, is dat het niet meer over verblijfspapieren beschikt voor die jongeren. De wachttijd wordt een tijd van onrust. Het is essentieel dat de jongere wordt gerustgesteld over zijn aanwezigheid bij ons, alsook over zijn rechtspositie en over de hulp die wordt verstrekt bij de erkenning als slachtoffer van mensenhandel.

    Een ander probleem is dat de opvang van minderjarigen een bijzondere problematiek is waarbij heel wat spelers betrokken zijn : jeugdparketten, toezichthoudenden diensten, SAJ en SPJ van de Franse Gemeenschap. Helaas werken die diensten niet altijd goed samen.

    Spreker pleit voor een officiële erkenning van Esperanto als gespecialiseerd centrum voor jonge slachtoffers van mensenhandel, zodat het eindelijk kan beschikken over een referentiepersoon en een niet te omzeilen contactpersoon. Momenteel draait het centrum bij de gratie bepaalde personen. De minderjarige slachtoffers van mensenhandel moeten echt een afzonderlijke erkenning verwerven, net zoals Esperanto als referentiecentrum. Ook de symbolische waarde van zo'n erkenning is heel belangrijk.

    Ons land kampt ook met grote moeilijkheden op het vlak van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en het onthaal in het algemeen. Momenteel wordt aangenomen dat 20 % van de minderjarigen gevaar lopen, omdat ze slachtoffer zijn van mensenhandel, omdat ze grote psychologische moeilijkheden doormaken, of omdat jonge meisjes zwanger zijn of een baby bij zich hebben. Al die minderjarigen verkeren in een moeilijke situatie. Weliswaar gaat het om 20 % van 1 300 gevallen, op zich niet veel, maar ieder verhaal is pakkend vanwege de ellende die eruit spreekt.


    2. De heer Christian Meulders, vertegenwoordiger van de onthaalcentra Pag-Asa, Payoke en Sürya

    Spreker schetst eerst de algemene context van de opdrachten van de onthaalcentra.

    De jongste jaren werd de wetgeving aan de hand van ingrijpende wijzigingen in overeenstemming gebracht met de diverse Europese richtlijnen. Die wijzigingen betreffen zowel de omzetting in het strafrecht als de toekenning van verblijfsdocumenten.

    Dankzij een circulaire inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, werd de rol van de onderscheiden actoren opnieuw gedefinieerd. Die circulaire geeft eenieder een goed begrip van waar het bij de samenwerking en het overleg om draait, vooral waar het de slachtoffers van de mensenhandel betreft. De circulaire wijst op de complementaire aard van de opdrachten van de terreinactoren in de bestrijding van de mensenhandel. Hij heeft de verdienste de slachtoffers opnieuw de centrale bekommernis van eenieder te maken, overeenkomstig de wens die sinds 1994 in ons land bestaat om rekening te houden met het humanitaire aspect van die problematiek.

    Die procedure verleent het slachtoffer een aantal rechten maar ook een aantal verplichtingen die uit die rechten voortvloeien. De eerstelijnsactoren moeten de betrokken persoon immers kunnen identificeren als een slachtoffer. Iedere actor treedt gelijktijdig op, zowel inzake opsporing, oriëntering als onthaal van potentiële slachtoffers van mensenhandel of mensensmokkel.

    Het actieterrein van de onthaalcentra bestrijkt vier domeinen : onthaal, begeleiding, huisvesting van iedere persoon die een potentieel slachtoffer is van mensenhandel of van mensensmokkel, en tot slot, een punt dat de onthaalcentra nog verder ontwikkelen, de bewustmaking, informatieverstrekking, opleiding en preventieve scholing voor de onderscheiden terreinactoren en het grote publiek.

    Het onthaal hangt samen met een periode van expertise. Die expertise werd mettertijd ontwikkeld. Met uitzondering van het centrum Payoke, dat al een twintigtal jaar actief is, werden de onthaalcentra ongeveer allemaal op hetzelfde ogenblik opgericht. Pag-Asa vierde onlangs zijn vijftienjarig bestaan en Surya is eind dit jaar vijftien jaar bezig.

    Het onthaal gebeurt de klok rond, zeven dagen per week. Iedere vraag over potentiële slachtoffers wordt beantwoord, ongeacht of het nu gaat om meerderjarigen, minderjarigen, vrouwen, mannen, koppels met of zonder kinderen, singles met kinderen, ouderen, gehandicapten. De vraag kan uitgaan van een eerstelijnsdienst of van een particulier die wordt geconfronteerd met een potentieel slachtoffer van mensenhandel.

    Bij het onthaal wordt de situatie geanalyseerd om te bepalen of voor de betrokken persoon de procedure slachtoffer van mensenhandel kan worden opgestart. Die analyse gebeurt door een multidisciplinair team. In geval van bijzondere moeilijkheden vragen de onthaalcentra een magistraat om een bijkomend advies over de situatie.

    Afhankelijk van het resultaat van de analyse stellen de onthaalcentra de betrokken persoon een actieschema voor opdat hij zelf met kennis van zaken over zijn toekomst kan beslissen.

    Er worden twee vormen van begeleiding voorgesteld : huisvesting of begeleiding extra muros. Bestaat er voor de betrokken persoon geen oplossing, dan krijgt zijn aanvraag een nieuwe oriëntering. Men zal hem duidelijk uitleggen wat hij daarna moet doen. Die precisering is belangrijk want niet zelden sturen de sociale diensten naar de onthaalcentra personen door die alle mogelijkheden voor hulpverlening hebben uitgeput. Zij zijn niet noodzakelijk slachtoffer van mensenhandel, maar het zijn buitenlanders zonder rechten. Uit de activiteitenverslagen van de onthaalcentra blijkt duidelijk dat, hoewel tal van dossiers worden opgesteld, uiteindelijk slechts weinigen door de centra worden begeleid.

    De begeleiding verloopt in fasen, zoals door de wetgever werd bepaald. Onder meer worden er verblijfsdocumenten afgegeven. Zo is er een reflectiefase van 45 dagen, die bestaat in de afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten, een instrument dat te weinig is ontwikkeld omdat het vaak voorbijgestreefd is.

    De politiediensten die een slachtoffer oppakken zullen soms onmiddellijk een politieondervraging verrichten, zonder in contact te treden met de onthaalcentra. Vaak leggen personen een aanvullende verklaring af die geen uitstaans heeft met de eerste verklaring. Sommige advocaten beweren dan dat die personen, terwijl zij tijdens de eerste verklaring een ander verhaal deden, enkel een verklaring afleggen om documenten te verkrijgen. Van die reflectiefase wordt onvoldoende gebruik gemaakt omdat de eerstelijnsdiensten de procedure niet altijd kennen.

    Een andere fase in de begeleiding behelst, nadat de persoon een verklaring heeft afgelegd, de afgifte van een attest van immatriculatie, die wordt gevolgd door het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (BIVR), tot een definitieve verblijfsaanvraag, indien het dossier bij de rechtbank terechtkomt.

    De begeleiding beslaat diverse niveaus. De eerste fase van het onthaal behelst duidelijke en precieze uitleg over de procedure opdat de betrokken persoon weet waar hij aan begint. De centra zijn onafhankelijk, dat wil zeggen dat zij niet meteen een overheidsdienst zijn of verbonden zijn aan een politiedienst. Zij geven de persoon in alle objectiviteit uitleg en hebben geen persoonlijk belang; hun werk bestaat er niet in de personen er tegen elke prijs toe te overhalen de netwerken aan te geven. De centra koppelen het krijgen van onderdak of werk niet aan de voorwaarde dat onthullingen worden gedaan. Het is hun opdracht de betrokken personen uit te leggen dat zij eventueel een recht kunnen genieten, waaruit overigens ook verplichtingen voortvloeien en dat een risico inhoudt.

    Dankzij de objectieve en onafhankelijke aard van de onthaalcentra worden de betrokken niet ook nog eens het slachtoffer van de instelling die wordt geacht hen te beschermen.

    Bijgevolg is begeleiding onder dwang ondenkbaar. Ondenkbaar dat een politiedienst een slachtoffer van mensenhandel zou brengen met handboeien aan. Het is de bedoeling met de betrokken persoon te werken aan de erkenning, door de betrokkene zelf, van zijn hoedanigheid van slachtoffer. Dat kan gebeuren binnen de context van het bevel het grondgebied te verlaten.

    De huisvesting gebeurt in de onthaalcentra, althans bij Pag-Asa en Sürya. Payoke kon een geprivilegieerd partnerschap ontwikkelen wegens de specifieke aard van de hulpstructuren in het Nederlandstalige landsgedeelte. Huisvesting bieden is slechts een van de vele opdrachten van de onthaalcentra.

    De huisvesting duurt vijf tot zes maanden. Tijdens die periode helpt het personeel van het onthaalcentrum de persoon om zelfstandig voor huisvesting te zorgen en zich mettertijd buiten het onthaalcentrum te vestigen. Tijdens de huisvesting moet de betrokkene verplicht de taal leren van het gewest waar hij verblijft. Die verplichting is opgenomen in de begeleidingsovereenkomst, een gemeenschappelijk instrument dat de drie onthaalcentra enkele jaren terug vormgaven tijdens een overlegvergadering in het Centrum voor gelijkheid van kansen.

    Begeleiding is slechts doeltreffend indien iedereen meewerkt. De wijkagent speelt een essentiële rol in de opsporing van slachtoffers van mensenhandel of van mensensmokkel, aangezien hij vanuit zijn positie makkelijk omgang krijgt met de mensen. Wanneer bij ons een buitenlander aankomt met een toeristenvisum, dan moet die op de gemeente aangifte doen van zijn aankomst, waarna de wijkagent wordt gevraagd om een verificatie te verrichten. Indien niet wordt geverifieerd of de betrokken persoon na het verlopen van de toestemming tot tijdelijk verblijf de woonplaats wel degelijk heeft verlaten, dan kan een mechanisme van exploitatie als huispersoneel in gang worden gezet. Al te vaak worden jonge meisjes die zogezegd komen studeren of een tante komen bezoeken verplicht om hun verblijf te verlengen en zich met de kinderen bezig te houden, waarbij zij terechtkomen terecht in een situatie van uitbuiting.

    Exploitatie als huispersoneel is overigens uiterst moeilijk te bewijzen. Het hof van beroep te Luik wees het arrest Bineta Diallo, waarin de rechter stelt dat de persoon wist dat hij vrij kon vertrekken omdat hij nergens aan was vastgemaakt. De betrokkene kon de deur uitgaan en bijgevolg was er geen dwang. De exploitatiemechanismen die wij het vaakst tegenkomen zijn psychologische dwang, financiële dwang en sociale dwang.

    Ook de sociale inspecteurs spelen een grote rol bij de opsporing van de mensenhandelslachtoffers want zij controleren tal van etablissementen. Het is belangrijk om de onthaalcentra in te schakelen om te proberen met de betrokken persoon een vertrouwensband tot stand te brengen opdat hij zou meewerken of op zijn minst zou aanvaarden dat hij wordt geïdentificeerd als slachtoffer van mensenhandel.

    Voor de slachtoffers kunnen worden opgespoord moeten vooreerst de terreinactoren worden opgeleid. Wie onwetend is over de mechanismen die bij mensenhandel en mensensmokkel worden toegepast, kan onmogelijk bepalen of een persoon een slachtoffer is en dus, die persoon naar een bevoegde dienst sturen. De opleiding moet multidisciplinair zijn. Zij moet worden verstrekt door een werknemer van een onthaalcentrum en een politieagent die op het terrein actief is zodat kan worden aangetoond dat het mogelijk is te werken met een sociale dienst. « De onmogelijke samenwerking » is een mythe. Telkens wanneer een regelmatige samenwerking tussen een politiedienst en een onthaalcentrum wordt opgezet, levert dat na enige tijd kwalitatief hoogstaand werk op.

    De moeilijkheden komen hoofdzakelijk voort uit de wijzigingen die binnen de politiediensten en de magistratuur worden doorgevoerd. Zo is Luik al aan zijn derde referentiemagistraat toe in acht en een half jaar.

    Niet alleen de eerstelijnsactoren maar ook andere personen moeten bewust worden gemaakt. Het nationale actieplan heeft de opleiding van het psycho-medisch-sociaal personeel aangekaart. Wat de seksuele uitbuiting betreft, hebben de grote steden de plaatsen van de prostitutie echt afgebakend. Bij de prostituees zitten vaak slachtoffers van mensenhandel. Aangezien het om verborgen plaatsen gaat, is het voor de eerstelijnsdiensten moeilijk om erop af te stappen.

    De ziekenhuizen bijvoorbeeld moeten bewust worden gemaakt van de problematiek mensenhandel. Spreker verhaalt hoe een maatschappelijk werker in een openbaar ziekenhuis twijfels had bij een opgenomen meisje. Het meisje kreeg voortdurend controle voor de deur en kon zich nooit in het Frans tot het verzorgend personeel richten. Sürya heeft dat meisje ontmoet, maar zij bleek meerderjarig te zijn. Zes maanden later bood zij zich samen met een ander meisje aan bij een politiedienst om een verklaring af te leggen dat zij het slachtoffer waren van seksuele uitbuiting in nachtwinkels, telefoonwinkels en pitarestaurants. De eigenaars van die etablissementen belden een pooier en de jonge meisjes werden naar diverse plaatsen gebracht ... Het ziekenhuis heeft een kentering teweeggebracht.

    In Luik, waar dergelijke situaties legio voorkomen, probeert men op de personen af te stappen. Ook de Interdepartementale cel ter bestrijding van de mensenhandel onderzoekt het probleem.

    Spreker verklaart dat de onthaalcentra geen verdeelcentra van verblijfsdocumenten zijn. Het is niet hun taak om zo veel mogelijk documenten aan zoveel mogelijk personen af te leveren. Sommige diensten vrezen dat de centra en de procedure voor mensenhandel het er niet makkelijker op maken voor personen om het land binnen te komen en er te verblijven. In de praktijk moeten zoveel actoren hun advies verstrekken dat het vrijwel onmogelijk is misbruik te maken van de situatie.

    Hun actieterrein houdt verband met de eerbiediging van de rechten van een persoon die misschien wel een slachtoffer is. Werd die persoon in goede omstandigheden onthaald ? Heeft de maatschappelijk werker voldoende tijd uitgetrokken om de betrokkene toelichting te geven over zijn situatie ? Heeft hij de tijd genomen om met die persoon een advocaat te raadplegen ? Wanneer de persoon een opleiding wenste te volgen, werd hij dan op correcte wijze georiënteerd ? De drie onthaalcentra hebben recentelijk besloten om een rooster voor bestendige evaluatie uit te werken om op al die vragen een antwoord te vinden en de moeilijkheden af te bakenen.

    Momenteel staat de aanmaak van dat evaluatierooster en van een geïnformatiseerde gemeenschappelijke database centraal op de agenda van de samenwerking.

    België heeft voor een multidisciplinaire aanpak gekozen zodat verschillende actoren in de strijd tegen mensenhandel worden ingezet. In 2008 trad de omzendbrief in werking omtrent de uitvoering van de multidisciplinaire aanpak met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel in bepaalde verzwarende omstandigheden. In de omzendbrief wordt de rol van de verschillende diensten verduidelijkt. In 2010 zal de omzendbrief aan een grondige evaluatie worden onderworpen. De centra pleiten voor een nauw overleg met de andere actoren actief op het terrein.

    In het kader van de multidisciplinaire aanpak werd de interdepartementale coördinatiecel ter bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel opgericht. Alle actoren vergaderen in die cel met andere relevante diensten, federale departementen en vertegenwoordigers van de bevoegde ministers. De cel wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de minister van Justitie. De cel is belast met de coördinatie van de verschillende initiatieven in het kader van de fenomenen mensenhandel en mensensmokkel. Ze dient op kritische wijze de resultaten van de strijd tegen mensensmokkel en mensenhandel te evalueren en indien nodig, mee te werken aan de formulering van voorstellen en aanbevelingen met betrekking tot het beleid. Het is echter opvallend dat de drie centra, die toch een belangrijke rol werden toegewezen in de omzendbrief, geen deel uitmaken van de cel.

    Spreker vraagt dan ook dat een vertegenwoordiging van de gespecialiseerde centra deel kan uitmaken van de interdepartementale cel opdat de belangen van de slachtoffers te allen tijde worden behartigd in de werkzaamheden van dat belangrijk orgaan.

    In 2008 keurde de regering het nationaal actieplan goed. Helaas moet worden vastgesteld dat het grotendeels dode letter blijft. Zo bijvoorbeeld de erkenning en de financiering van de opvangcentra van slachtoffers mensenhandel.

    Elk gespecialiseerd centrum moet subsidies zoeken. Er bestaat momenteel geen structurele financiering. De subsidies van elk gespecialiseerd opvangcentrum komen van diverse niveaus : federaal, gewestelijk en soms internationaal. De centra moeten elk jaar een enveloppe vragen aan de Nationale Loterij en aan het ministerie van Werk. Het gaat hier niet over het aspect logies. Het wordt tijd dat op langere termijn wordt gedacht om diverse projecten te kunnen ontwikkelen. In vergelijking met vijftien jaar geleden is de toestand veranderd. Het is van kapitaal belang over middelen te beschikken naast de gebruikelijke subsidies om te zorgen voor kwaliteitsvolle opvang die aan steeds strengere normen moet beantwoorden. De federale staat heeft de opdracht van de opvangcentra gewild. Met uitzondering van Payoke zijn de opvangcentra niet uit privé-initiatieven ontstaan. Ze zijn het resultaat van een politieke wil die ertoe heeft geleid dat verschillende spelers een mandaat hebben gekregen. Er moet dus in de middelen worden voorzien om die openbare dienst te vervullen.


    3. Algemene bespreking

    Een lid wenst een verduidelijking over de buitenlandse niet-begeleide minderjarigen, die ook vaak slachtoffers van mensenhandel zijn. Omdat ze al een beschermd statuut hebben, levert het bekomen van het statuut van slachtoffer mensenhandel hen weinig meerwaarde op. Het gevolg is dat de mensenhandelaars die ze uitbuiten, onvoldoende in kaart kunnen worden gebracht. Dit moet worden verbeterd. Het verkrijgen van het statuut van niet-begeleide minderjarige moet niet worden bemoeilijkt, maar misschien moeten de criteria voor de toekenning van het statuut van slachtoffer mensenhandel voor minderjarigen worden aangepast. Alleszins moet de wetgever ervoor zorgen dat minderjarigen klacht kunnen indienen tegen hun uitbuiters.

    Het lid komt terug op de vraag naar de erkenning van de centra voor buitenlandse niet-begeleide minderjarigen en slachtoffers mensenhandel. De drie centra — Minor Ndako, Juna en Esperanto — worden door de gemeenschappen gefinancierd, maar de centra willen vooral een erkenning omdat ze dan rechtstreeks met DVZ kunnen werken en aangeven wie een slachtoffer van mensenhandel is. Is dit correct ?

    De centra houden zich vooral bezig met een welbepaalde vorm van mensenhandel, meer in het bijzonder prostitutie en seksuele uitbuiting. Dat is historisch zo gegroeid. Geven de centra ook steun en begeleiding aan slachtoffers van mensenhandel in andere sectoren, zoals bijvoorbeeld, de exploitatie in de bouw en de huiselijke kring, economische uitbuiting ? Begeleiden de centra ook de minderjarigen die daarvan slachtoffer zijn ?

    België is een van de weinige landen waar de persoon die erkend wil worden als slachtoffer mensenhandel, zich verplicht moet laten begeleiden. Begeleiding heeft maar succes als ze vrijwillig is. Ze kan best niet worden opgelegd, tenzij door een rechter. We kunnen de link erkenning-begeleiding dan ook beter doorknippen. Voorbeelden uit het buitenland tonen overigens aan dat heel wat slachtoffers om begeleiding vragen.

    Volgens het lid is er ook nood aan één of meer opvangcentra in Oost- en West-Vlaanderen wegens de mensenhandel aan de kust en in het havengebied.

    De heer Xhrouet antwoordt dat het een illusie is te denken dat een jongere geen klacht indient omdat hij andere mogelijkheden heeft. De circulaire van 2005 van de Dienst Vreemdelingenzaken is achterhaald. Ze is in de praktijk niet toepasbaar en wordt bijgevolg niet toegepast. Nu hebben de jongeren geen enkel verblijfsdocument wanneer ze in de centra zijn, wat in het verleden niet het geval was. De eerste taak van de centra is voor de jongere een paspoort te laten maken en ervoor te zorgen dat hij over een aankomstverklaring beschikt om op het grondgebied te kunnen blijven en minimale gezondheidszorg te krijgen. Anders is hij hier volstrekt illegaal. De Dienst Vreemdelingenzaken werkt anders. Indien de jongere een aankomstverklaring heeft, zal hij een BIVR hebben wanneer hij een paspoort overlegt en dat is zeer moeilijk. Nu hebben de jongeren niets. De jongeren hebben het werkelijk moeilijk om klacht in te dienen, omdat het systeem goed georganiseerd is. De jongeren weten niet altijd wie hen heeft uitgebuit, noch in welke stad ze zich bevinden. Het is bijgevolg al heel moeilijk te bepalen waar de uitbuiting heeft plaatsgevonden. Tevens kan de familie de oorzaak van de uitbuiting zijn of in het land van herkomst onder druk worden gezet.

    Het werk van de centra bestaat er hoofdzakelijk in die jongeren opnieuw vertrouwen te geven. Daarna kunnen ze opnieuw contact opnemen met de familie en, in sommige gevallen, zelfs met de uitbuiters. Soms leidt dat tot het opdoeken van een netwerk.

    De loyaliteit voor de familie is van doorslaggevend belang. De jongeren willen de banden niet verbreken, omdat ze vrezen zonder middelen in België te stranden. Bij gedwongen huwelijken of huwelijken naar gewoonterecht bijvoorbeeld zal het meisje, zelfs wanneer zij meent mishandeld te worden door haar veronderstelde man en haar schoonfamilie, meestal weigeren klacht tegen die familie in te dienen. De risico's zijn te groot. Indien ze klacht indient, dreigt ze de bruggen met de familie op te blazen en, aangezien ze niet altijd op de procedure « mensenhandel » kan rekenen, geen enkele status in België te hebben. Ze belandt dan in een kafkaiaanse toestand. En dat geldt voor de meeste families. Rom-jongens met wie een vertrouwensband werd opgebouwd, leggen uit hoe diefstallen in woningen worden georganiseerd, maar weigeren de feiten bij de politie aan te klagen, omdat hun familie er direct bij betrokken is.

    Spreker vindt het jammer dat het niet mogelijk is bepaalde jongeren te erkennen zolang ze geen aankomstverklaring of paspoort kunnen overleggen. Ze worden verplicht het centrum op achttien jaar te verlaten, omdat ze niets hebben. Ze belanden dus in de illegaliteit. Dat is meer dan eens gebeurd. De problematiek van de minderjarigen is dus heel speciaal en er moeten aangepaste antwoorden op komen. De Dienst Vreemdelingenzaken geeft toe dat de toestand onaanvaardbaar is en een werkgroep probeert die problematiek te analyseren, te kwantificeren en onderzoekt of het mogelijk is die jongeren, van wie verondersteld wordt dat ze slachtoffer zijn, een eigen status te geven. Die groep heeft contacten met de parketten en de eerstelijnsdiensten.

    Net als de jongeren bevinden de centra zich in een precaire toestand. De beroepsmensen die minderjarige vreemdelingen die het slachtoffer zijn van mensenhandel begeleiden, moeten als dusdanig worden erkend. Er zijn een aantal verenigingen die een deel van hun activiteiten wijden aan die jongeren die slachtoffer of vermoedelijk slachtoffer zijn, maar Esperanto is de enige in de Franse Gemeenschap die er een exclusieve activiteit van maakt.

    Dat werkinstrument, dat tot stand werd gebracht op verzoek van de subsidiërende overheid, moet op de juiste wijze wordt gebruikt. Het werd opgericht in 2002, omdat de minderjarige slachtoffers van mensenhandel zomaar verdwenen. De toestand is vandaag ongewijzigd, terwijl we een periode hebben gekend waarin dat niet langer het geval was.

    Terwijl België gidsland wil zijn inzake de opvang van minderjarige en meerderjarige slachtoffers van mensenhandel, moeten we vaststellen dat er een lacune bestaat in de aanpak van dat probleem voor minderjarigen. Die leemte zal worden aangevuld wanneer de betrokkenen duidelijk geïdentificeerd worden. Dat impliceert een officiële erkenning. De opvangcentra willen rechtstreeks in contact staan met de Dienst Vreemdelingenzaken en de toezichthoudende diensten, en ze willen erkend worden als een instantie waar men niet omheen kan en die als deskundige kan worden aangezocht.

    De heer Meulders verklaart dat de wetgever naar aanleiding van de reflectie over de nieuwe circulaire een specifieke procedure heeft uitgewerkt voor mensen die door diplomaten worden uitgebuit. Die procedure impliceert het openen van een onderzoek en vervolgens het innemen van een standpunt door een magistraat, zonder dat daarom naar de rechtbank moet worden gegaan. Ons systeem biedt voldoende waarborgen om misbruik van die procedure te voorkomen en om geen statussen te scheppen waardoor bepaalde personen met een voorgekookt verhaal een verblijfsdocument in de wacht kunnen slepen.

    Spreker is er voorstander van om voor de niet-begeleide minderjarigen de verplichting in te stellen tot samenwerking met een bevoegde gerechtelijke dienst, zonder dat het tot vervolging voor een rechtbank komt, indien op grond van gegevens uit het onderzoek kan worden aangetoond dat een jongere werkelijk een slachtoffer is van mensenhandel.

    Die jongere kan dan een status toegekend krijgen op grond van een inburgeringsverslag, zoals de slachtoffers van diplomaten. Op die manier kan men de problemen, veroorzaakt door de plicht om klacht in te dienen, omzeilen. Het kan gaan om een verklaring waardoor de toestand kan worden onderzocht en de jongere kan worden erkend als slachtoffer. Het slachtoffer van een verkeersongeval, het slachtoffer van mensenhandel, het slachtoffer van verkrachting, of het nu minderjarig of meerderjarig is, heeft er behoefte aan als dusdanig te worden erkend — door een gerechtelijke instantie, door een overheid die de staat vertegenwoordigt — om de beproeving te boven te komen en zijn leven weer op te nemen. Indien men ermee volstaat de minderjarige slachtoffers de status van NBMV te geven, dreigen ze hun toestand niet te begrijpen en terug te vallen.

    Voor volwassenen daarentegen bestaat er in de meeste landen geen verplichting tot begeleiding.

    Mevrouw Heidi De Pauw merkt op dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen België en het buitenland wat betreft de verplichte begeleiding. De Europese Commissie heeft het Belgische systeem in een light versie overgenomen en aanbevolen aan de lidstaten. Het grote verschil is evenwel dat in België slachtoffers op het einde van de rit een kans hebben op een definitieve verblijfsvergunning. Dat is meestal niet het geval in de andere EU-landen. Daar moeten de slachtoffers na het begeleidingsproces terugkeren naar hun land van oorsprong.

    Begin van de jaren negentig heeft de Belgische wetgever gekozen voor een multidisciplinaire aanpak waarbij een evenwicht wordt nagestreefd tussen enerzijds de strijd tegen netwerken van mensenhandelaren die mensen uitbuiten, en anderzijds de hulp aan en opvang van de slachtoffers. Dat hulpverlening en begeleiding alleen kunnen slagen als dat op vrijwillige basis gebeurt is grotendeels correct. De hulpverlening is bij ons overigens meestal ook vrijwillig. Het slachtoffer krijgt een package aangeboden. Daarbij worden het hulpverleningspakket en de procedure die in ons land voorwaardelijk is, uitgelegd. Dat impliceert geen contact met de vermoedelijke daders en meewerken met Justitie met in ruil daarvoor een voorlopige verblijfsvergunning en een definitieve vergunning na een veroordeling. Slachtoffers die de hulpverlening niet willen aanvaarden, kunnen niet terecht in de centra. De drie centra gaan in een eerste gesprek duidelijk het wettelijke kader uitleggen aan de slachtoffers, die uiteindelijk zelf een keuze maken.

    Spreekster is van oordeel dat er wellicht iets moet gebeuren, ook in België, voor de slachtoffers die niet willen, kunnen of durven meewerken met de gerechtelijke overheden of niet willen, kunnen of durven in het hulpverleningspakket stappen.

    Die begeleiding moeten de slachtoffers volgen omdat de centra op het einde van de rit een sociaal rapport moeten opmaken voor de DVZ waarvoor de integratie in de Belgische maatschappij vaak doorslaggevend is bij de beoordeling van het slachtoffer. Meer en meer merkt men dat de DVZ dat sterk onderstreept en alsmaar meer naar integratievormen vraagt, zoals de taal spreken, werken enzovoort.

    Op de vraag naar opvangcentra in Oost- en West-Vlaanderen merkt spreekster op dat de drie centra in België bevoegd zijn voor het hele grondgebied. Die drie centra werken dus samen met de diensten in Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Charleroi, Luik enzovoort.

    Mevrouw Solange Cluydts wijst op het volgende : in de beginjaren werden in de drie centra vooral vrouwen opgevangen die werden uitgebuit in de prostitutiesector. Sinds de jongste wetgeving rond mensenhandel die meer focust op economische exploitatie en specifieke vormen van uitbuiting, zoals bedelarij, begeleiden de drie centra voor het merendeel slachtoffers van economische exploitatie. In Brussel bijvoorbeeld focussen de sociale inspectiediensten vooral op de exploitatie in de bouw, met als gevolg bij Pag-Asa een enorm aantal slachtoffers uit de bouwsector, vooral Brazilianen. In het Antwerpse doet men geregeld controles in de Chinese restaurants. Uit de cijfers van het jaarrapport blijkt ook dat veel slachtoffers van economische uitbuiting Chinezen zijn. Door de nieuwe wetgeving en de focus op de economische exploitatie hebben politie- en inspectiediensten regels en richtlijnen uitgewerkt om bepaalde sectoren systematisch te controleren. Men beperkt zich dus niet meer louter tot de prostitutiesector en ontdekt dus ook in andere sectoren meer slachtoffers van economische uitbuiting. Die worden dan naar de opvangcentra doorverwezen.

    Op grond van de Belgische wetgeving genieten slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel met verzwarende omstandigheden, extra bescherming met betrekking tot de procedure en het statuut. Ook dat wordt gereflecteerd in de cijfers. Vorig jaar zijn er heel wat gevallen van mensensmokkel vastgesteld omdat in Brussel de procureur aandacht heeft gehad voor de Pakistaanse en Indische netwerken. De slachtoffers daarvan worden ook door ons opgevangen en begeleid.

    Een lid merkt op dat er vaak wordt gezegd dat het advies van de centra aan de DVZ bepalend is voor de toekenning van een verblijfsvergunning. Zij is van oordeel dat de DVZ alle mogelijke informatiebronnen moet benutten en in de centra een bevoorrechte partner kan vinden voor de beoordeling van iemands situatie. Als een verblijfsvergunning alleen afhangt van het positief rapport van een centrum, dan is het alsof het centrum de beslissing neemt, en niet de DVZ.

    Een lid verwijst naar haar bezoek aan Payoke : zij vernam er immers dat er weinig slachtoffers van gedwongen huwelijken worden opvangen. Blijkbaar reiken de tentakels niet zo ver. Er bestaan daarover dan ook geen transparante gegevens.

    Mevrouw Solange Cluydts antwoordt dat tijdelijke verblijfsdocumenten op elk ogenblik van de procedure kunnen worden toegekend, dat noch het opvangcentrum noch de DVZ bepalen wie al dan niet slachtoffer is en dat het de parketmagistraat is die beslist of iemand een verblijfsdocument krijgt.

    In 99 % van de gevallen gaat regularisatie van een verblijf gepaard met een vonnis. Bij een vonnis gaat de DVZ altijd automatisch een verblijfsregularisatie aanbieden. Alleen wanneer een dossier wordt geseponeerd of wanneer iemand twee jaar in de procedure zit, wordt veel belang gehecht aan de integratie van de persoon in kwestie. Die integratie wordt opgevolgd door één van de drie centra. Van de integratiediensten krijgen de centra de punten die op de toetsen werden behaald. Die informatie wordt dan aan de DVZ voorgelegd met het oog op een regularisatie op basis van de zogeheten STOP-procedure. Bij een vonnis, wanneer duidelijk is dat een persoon een slachtoffer van mensenhandel is en de daders worden vervolgd, vraagt de DVZ geen inbreng van de centra.

    Een lid komt terug op het feit dat slechts een kleine minderheid het statuut slachtoffer mensenhandel krijgt. Voor de verlenging van een verblijf geven de centra wel een advies aan de DVZ. Als magistraten een dossier niet goed kennen, rekenen ze blijkbaar op het advies van de centra.

    Het lid betwist niet dat een belangrijke rol is weggelegd voor begeleiding en steun door de centra, maar het kan toch niet dat slachtoffers die niet kunnen of willen worden begeleid, daarom niet worden geregulariseerd. Daarenboven is ze de mening toegedaan dat een slachtoffer tegen een beslissing moet kunnen ingaan als het van oordeel is dat een advies niet overeenstemt met de realiteit. Met andere woorden, het advies moet tegensprekelijk zijn.

    Mevrouw De Pauw repliceert dat als slachtoffers toekomen en nog geen klacht hebben ingediend, de centra eerst onderzoeken of het werkelijk gaat over een slachtoffer mensenhandel en of die persoon bereid is in de procedure te stappen. Het slachtoffer heeft dus altijd de vrije keuze om de voorwaarden van de procedure te aanvaarden.

    Wie niet in de procedure kan of wil stappen, om welke reden dan ook, staat in België inderdaad wel in de kou. Dat heeft te maken met de wettelijke procedure mensenhandel.

    Het is belangrijk te benadrukken dat de procureur beslist over het statuut en dat de DVZ op basis van zijn vonnis een beslissing neemt met betrekking tot de verblijfsvergunning of regularisatie.

    De heer Xhrouet beklemtoont dat de centra hun mening aan het slachtoffercentrum geven, die het op zijn beurt aan de Dienst meedeelt. Er is dus nooit rechtstreeks contact met de magistraat.

    De heer Meulders herinnert eraan dat de circulaire in contacten tussen de opvangcentra en de magistraten voorziet. De wetgever heeft die uitwisseling in de procedure opgenomen opdat iedereen op elk tijdstip kennis kan nemen van het dossier. Wanneer de magistraat de indruk heeft dat het dossier de verkeerde kant opgaat voor de status van het slachtoffer, kan hij de centra aanmanen. Wanneer het opvangcentrum het gevoel heeft dat het slachtoffer de neiging heeft weer contact op te nemen met het milieu, kan het de magistraat waarschuwen en hem suggereren de procedure te versnellen.

    Op die manier ontstaat er een dialoog, maar het is de magistraat die de Dienst Vreemdelingenzaken advies moet geven over de status wanneer een verblijfsdocument gaat verstrijken. De opvangcentra hebben geen enkele invloed op de magistraat of op de Dienst Vreemdelingenzaken. Er moet overigens een hele reeks attesten bij het sociaal rapport in het raam van de « Stop procedure » (seponering na twee jaar procederen) worden gevoegd, maar het subjectieve advies van de centra heeft geen enkele invloed op de beslissing inzake de regularisering.

    Mevrouw Cluydts bevestigt dat er bij Payoke inderdaad geen slachtoffers van gedwongen huwelijken zijn omdat die niet beschouwd worden als slachtoffer van mensenhandel. De centra begeleiden overigens alleen slachtoffers van mensenhandel.


    7. HOORZITTING MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE FEDERALE OVERHEIDSDIENSTEN EN DE BALIES


    1. Mevrouw Renée Raeymaeckers, Dienst Vreemdelingenzaken, dienst MINTEH

    De dienst MINTEH houdt zich binnen de Dienst Vreemdelingenzaken bezig met de afgifte van verblijfsdocumenten. Hij neemt deel aan de geïntegreerde en multidisciplinaire aanpak die voor de bestrijding van de mensenhandel werd gekozen.

    Voor de toekenning van die documenten en bijgevolg voor de follow-up van de verblijfsstatus van de slachtoffers, staat de dienst MINTEH in contact met de centra Pag-Asa, Payoke en Sürya. De dienst houdt zich dus bezig met slachtofferbescherming en heeft geen bevoegdheid inzake dadervervolging.

    Een andere opdracht van de dienst behelst de vertegenwoordiging van de Dienst Vreemdelingenzaken binnen de Interdepartementale cel ter bestrijding van de mensenhandel, zowel in het bureau van de cel — dat maandelijks bijeenkomt om de agendapunten die de cel zal bespreken voor te bereiden — als in de cel zelf. In verband daarmee heeft de Dienst Vreemdelingenzaken een ad-hocwerkgroep over het slachtofferstatuut voorgezeten, over slachtoffers in het algemeen en in het bijzonder, zoals de niet begeleide minderjarige vreemdelingen of het diplomatiek personeel. Tot besluit van zijn reflectie formuleerde die werkgroep een aantal aanbevelingen.

    De Dienst Vreemdelingenzaken zat eveneens de werkvergaderingen voor die uitmondden in de multidisciplinaire circulaire van 2008.

    Voorts ondersteunt hij, via twee gespecialiseerde diensten, de diensten op het terrein.

    De ene gespecialiseerde dienst wordt intern de « Dienst Opsporingen » genoemd en bereidt acties op het terrein voor, in samenwerking met de politiediensten of de sociale-inspectiediensten. De andere gespecialiseerde dienst is de zogenaamde « Gerechtelijke sectie », die bij de acties op het terrein concrete ondersteuning verleent, onder meer door tijdens de controle van de betrokken personen rechtstreeks contact met de Dienst Vreemdelingenzaken te onderhouden.

    Een ander onderdeel van de opdrachten van de Dienst Vreemdelingenzaken wordt door de uitvoeringsbureaus waargenomen. Bij hen vindt het eerste contact met de betrokken personen plaats, in het bijzonder met asielzoekers van wie er sommigen potentiële slachtoffers zijn. Het personeel van alle uitvoeringsbureaus kreeg een opleiding om slachtoffers van mensenhandel op te sporen. Uiteraard gaat het om een basisopleiding, en verdere verfijning is beslist welkom.

    Het personeel van de gesloten centra werd eveneens bewust gemaakt van de problematiek en er worden geregeld ontmoetingen georganiseerd over het slachtofferstatuut, de opsporing en de contacten die eventueel nodig zijn met de begeleidingscentra. De opdracht van de Dienst Vreemdelingenzaken wordt ook uitgeoefend door een aantal immigratieambtenaren, die in de landen van herkomst informatiecampagnes gaan voeren om op die manier illegale immigratie te voorkomen. Zij verzamelen inlichtingen die zij overzenden aan de politiediensten.

    De dienst MINTEH heeft als basisopdracht de potentiële slachtoffers op te sporen en te informeren. Het personeel van de Dienst Vreemdelingenzaken, van het Commissariaat-generaal en van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen volgde daarover een basisopleiding. Niet zelden treden de collega's die de asielaanvragers ondervragen in contact met de dienst MINTEH om nadere inlichtingen te verkrijgen. Eventueel verhoren zij de betrokken personen en verwijzen zij hen door naar een centrum.

    Opvang behoort niet meteen tot de opdrachten van de dienst MINTEH; daar staan de drie begeleidingscentra voor in.

    Het gerechtelijk onderzoek behoort niet tot de bevoegdheden van de dienst MINTEH, maar bij de toekenning van een document wordt nagegaan of het slachtoffer aan dat onderzoek meewerkt. Er zijn dus altijd contacten met de auditoraten en de parketten.

    De dienst MINTEH is vooral betrokken bij de afgifte van verblijfsdocumenten.

    In de procedure voor de afgifte van verblijfsdocumenten werd een reflectieperiode ingebouwd om het slachtoffer de gelegenheid te bieden tot rust te komen en na te denken over eventuele meewerking aan de procedure. Het slachtoffer kan ervoor kiezen een klacht in te dienen, met alle gevolgen van dien, of geen klacht in te dienen, met als gevolg dat zijn terugkeer wordt georganiseerd.

    In de volgende fase wordt de betrokken persoon ingeschreven in het vreemdelingenregister, eerst tijdelijk en later onbeperkt.

    Een slachtoffer dat tijdens de eerste fase meteen klacht indient, ontvangt geen bevel om het grondgebied te verlaten. Een slachtoffer dat daarentegen nog geen klacht indiende maar in een begeleidingscentrum terechtkomt, ontvangt een bevel om het grondgebied te verlaten met een termijn van 45 dagen. Die periode acht het begeleidingscentrum nodig om het slachtoffer behoorlijk te kunnen informeren over alle openstaande mogelijkheden en de gevolgen die eraan verbonden zijn.

    De slachtoffers die klacht indienden ontvangen een positief, oranjekleurig document : het attest van immatriculatie, dat drie maanden geldig is. Zodra dat document werd afgeleverd, wordt in contact getreden met het arbeidsauditoraat of het parket, om na te gaan wat voor gevolg de gerechtelijke procedure heeft. Het parket of de auditeur wordt verzocht om een antwoord te geven op de vragen die de wet bepaalt.

    De cijfers spreken voor zich (zie bijlage 5, blz. 8). In 2009 werden 124 nieuwe dossiers over potentiële slachtoffers ingediend. Sinds 2005 en 2006 betreft een groot aandeel van de dossiers de economische sector, meer zelfs dan het aandeel dossiers over prostitutie, die uiteraard sterk nog vertegenwoordigd zijn.

    Afhankelijk van de betrokken sector hebben de slachtoffers een enigszins ander profiel. In de economische sector gaat het duidelijk vaker om mannen dan om vrouwen. Ook de leeftijd is gestegen. Bij de mannen is de leeftijd voortaan 25 tot 30 jaar, terwijl bij de prostitutiedossiers de vrouwen over het algemeen jonger zijn.

    Er werden geen gevallen van bedelarijslachtoffers meer geregistreerd. De sector mensensmokkel bleef dan weer vrij stabiel in vergelijking met de andere jaren.

    Bij de 124 gevallen van 2009 valt vooral de daling van het aantal gevallen tegenover de vorige jaren op. De dienst MINTEH heeft dat met de begeleidingscentra besproken maar tot nog toe is er geen objectieve verklaring voor. In 2009 was er weliswaar de regularisatiecampagne, maar de eventuele impact daarvan is niet gekend.

    De economische sector is nog steeds belangrijk voor veel dossiers, al zijn dat er in 2009 wat minder wegens de algemene afname van het aantal dossiers. De cijfers van de sector prostitutie daarentegen blijven vrij stabiel.

    Wat de afgifte van de verblijfsdocumenten betreft, kan het attest van immatriculatie dat het vermoedelijke slachtoffer tijdens de reflectieperiode ontvangt, één keer worden verlengd, eveneens voor drie maanden, in afwachting van een duidelijk antwoord van het parket of het auditoraat. Het gebeurt vrij zelden. Over het algemeen ontvangt de betrokken persoon onmiddellijk het document « fiche A », die als inschrijving in het vreemdelingenregister geldt.

    Vanaf dat ogenblik wordt de betrokken persoon gevraagd om alle mogelijke stappen te ondernemen om zijn identiteit te bewijzen en zijn paspoort over te leggen. Voor de slachtoffers ligt dat delicaat want vaak werden hun documenten hen door de mensenhandelaars afgenomen.

    De eerste kolom van de tabel « Aantal afgeleverde AI's en BVG's (reflectieperiode) » (zie bijlage 5, blz. 11) geeft weer hoeveel attesten van immatriculatie werden afgeleverd in de periode 2006-2009. De tweede kolom vermeldt hoeveel bevelen om het grondgebied te verlaten naar aanleiding van mensenhandel werden afgeleverd. Het gaat dus wel degelijk om een BGV met een termijn van 45 dagen en niet om een BGV zoals dat aan het einde van de procedure wordt afgeleverd. Vastgesteld wordt dat vrij veel vermoedelijke slachtoffers ervoor kiezen om onmiddellijk klacht in te dienen en dus onmiddellijk het attest van immatriculatie te ontvangen.

    Na het attest van immatriculatie en voor zover de procureur of de auditeur het antwoord bezorgde op de vragen die de wetgeving bepaalt (de gerechtelijke procedure loopt nog steeds, de vreemdeling werkt nog steeds mee, enz.) verleent de dienst MINTEH het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (fiche A), dat zes maanden geldig is. Om de zes maanden wordt het dossier herzien en de aanvraag tot verlenging of tot toekenning van een document gaat uit van het begeleidingscentrum.

    Net zoals bij het attest van immatriculatie wordt ook hier in contact getreden met de gerechtelijke overheid. Fiche A wordt verlengd zolang de gerechtelijke procedure loopt.

    De tabel met de cijfers over de afgifte van fiche A (zie bijlage 5, blz. 13) vermeldt voor de periode 2006-2009 hoeveel fiches A uitsluitend wegens mensenhandel werden afgeleverd, dus met toepassing van de artikelen 61/2 en volgende van de wet, en hoeveel fiches A werden afgeleverd om humanitaire redenen, dus aan personen die de potentiële slachtoffers vergezellen, of aan de slachtoffers zelf die ex-slachtoffers zijn geworden en niet langer onder de noemer mensenhandel vallen maar wel een aanvraag om humanitaire redenen indienden.

    De tweede kolom vermeldt het aantal verlengingen van dat type van documenten.

    Zo werden in 2009 onmiddellijk 103 fiches A afgeleverd en 11 fiches A om humanitaire redenen. Tijdens datzelfde jaar werden 536 verlengingen van een fiche A voor mensenhandel geregistreerd, tegenover 117 om humanitaire redenen. Soms houden de humanitaire redenen verband met de toekenning van documenten aan de familie, zonder dat er eigenlijk sprake is van gezinshereniging, wat door een andere dienst wordt behandeld.

    Bij het einde van de procedure, in de vonnisfase, kan een onbeperkt verblijf worden toegekend indien de klacht leidde tot een veroordeling of indien de procureur of de auditeur in zijn vordering de tenlastelegging mensenhandel of mensensmokkel noteerde. In dit stadium wordt de betrokkene opnieuw, op zeer officiële wijze, verzocht om zijn identiteit aan te tonen. Wie een identiteitsdocument kan voorleggen, krijgt een attest van onbeperkte inschrijving in het vreemdelingenregister toegekend, de zogenaamde fiche B. Kan de betrokken persoon geen identiteitsdocument voorleggen, dan moet hij op geldige wijze aantonen dat het hem niet mogelijk is dat bewijs te bemachtigen. In dat geval wordt het document via een uitzonderingsprocedure toch toegekend, op voorwaarde dat de verantwoording volkomen vaststaat.

    In de tabel over het aantal fiches B dat werd afgeleverd in de periode 2006-2009 (zie bijlage 5, blz. 15) vermeldt de eerste kolom hoeveel van de ongeveer 200 personen die een aanvraag tot erkenning als slachtoffer van mensenhandel indienden, uiteindelijk dit status na vonnis hebben verkregen.

    De tweede kolom vermeldt het aantal fiches B dat om humanitaire redenen werd toegekend. Vaak gaat het om vroegere slachtoffers die hebben aangetoond dat zij voldoende geïntegreerd zijn. Die procedure, die voor de rechtbank verloopt, en door de centra genoegzaam gekend is, is enigermate flexibel voor personen die niettegenstaande zij op een bepaald ogenblik van hun leven als slachtoffer werden beschouwd in fine toch niet het formele statuut verkregen.

    Voor de niet begeleide minderjarige vreemdelingen is de procedure iets minder strikt dan voor de volwassen vreemdelingen. Bij de aanvang van de procedure zal de minderjarige nooit een bevel om het grondgebied te verlaten ontvangen noch zal aan zijn voogd eventueel een bevel tot terugleiding worden betekend. Zelfs indien geen klacht werd ingediend komt de minderjarige meteen terecht in de fase van het attest van immatriculatie.

    De begeleidingscentra, Pag-Asa, Sürya, en Payoke, staan in voor de administratieve follow-up, maar voor de minderjarige slachtoffers van mensenhandel gebeurt de dagelijkse opvang door gespecialiseerde centra, waarvan er een per gewest is : Esperanto in Wallonië, Juna in Vlaanderen, en Minor N'Dako in Brussel. De niet begeleide minderjarige vreemdelingen krijgen een voogd toegewezen.

    De cijfers over de minderjarigen zijn eveneens zeer expliciet (zie bijlage 5, blz. 17). Vastgesteld wordt dat van 2006 tot 2009 een zeer klein aandeel minderjarige potentiële slachtoffers het statuut heeft verkregen : over het algemeen minder dan 10 %. In 2009 waren het er dertien en nadien uiteindelijk twaalf, omdat een van hen na de leeftijdtest als meerderjarig werd beschouwd. Van die twaalf minderjarigen zijn er slechts twee daadwerkelijk NBMV's. De anderen zijn begeleide minderjarigen die documenten hebben verkregen omdat hun ouders slachtoffers zijn. Een van hen was samen met zijn ouders een slachtoffer. Die wraakroepende situatie moet bij de evaluatie in aanmerking worden genomen.

    Omdat zo weinig niet begeleide minderjarige vreemdelingen het statuut toegewezen krijgen, rijzen bij de mensen op het terrein vragen. Na de ad-hocgroep en de vergaderingen over de multidisciplinaire circulaire werd grote aandacht geschonken aan de minderjarigen : grotere flexibiliteit en over het algemeen grotere aandacht tijdens de volledige procedure.

    Dat initiatief moet nochtans in feiten worden omgezet, zodat de niet begeleide minderjarige vreemdelingen die slachtoffer zijn beter kunnen worden opgespoord. Een werkgroep waaraan de Dienst Vreemdelingenzaken, de politie en in het bijzonder de heer Bontinck deelnemen en ook het Centrum voor gelijkheid van kansen en de dienst voogdij, gaven vorm aan een vragenlijst, die aan de mensen op het terrein zal worden uitgedeeld, zoals de voogden, de politiediensten, de Dienst Vreemdelingenzaken, Fedasil. Die vragenlijst wil nagaan waarom zo weinig minderjarigen daadwerkelijk in de procedure voor mensenhandel terechtkomen.

    Er bestaat hierover al een vaag maar te subjectief idee. Voor minderjarigen moet het best wel ingewikkeld zijn om een klacht in te dienen en samen te werken met de politie en de magistraten. Een andere verklaring die Fedasil en sommige voogden geven is dat voor de NBMV's andere verblijfsstatuten beschikbaar zijn, onder andere de asielaanvraag, de circulaire van 15 september 2005 die hen de mogelijkheid biedt om een statuut te verkrijgen op vrij vlotte wijze of aanvragen tot regularisatie. De vragenlijst zal die aangelegenheid veel preciezer beantwoorden.

    Bij de algemene procedure kan worden beslist om een einde te maken aan de verblijfsvergunning indien de persoon opnieuw in contact treedt met de daders of om andere redenen. Die bepaling betreft de personen die in het bezit zijn van een attest van immatriculatie en de bezitters van de fiche A. De meest frequente reden is evenwel gewoonweg het einde van de procedure zelf.

    Er wordt dan een bevel om het grondgebied te verlaten toegekend. In dat geval gaat het niet meer om een bevel het grondgebied te verlaten voor mensenhandel waar wel degelijk om een document dat het verblijf beëindigt van een persoon die niet of niet meer wordt erkend als slachtoffer.

    Wat de lopende evaluatie van het systeem betreft, is er enerzijds de bijna twee jaar oude multidisciplinaire circulaire die bepaalt dat zij zal worden geëvalueerd. De circulaire heeft positieve punten, vooreerst meer erkenningsmogelijkheden voor de slachtoffers in een diplomatieke context. In het verleden hadden die slachtoffers geen enkele mogelijkheid om een statuut en een definitief verblijfsdocument te verkrijgen omdat de dader van het misdrijf diplomatieke onschendbaarheid genoot.

    Bovendien bepaalt de multidisciplinaire circulaire dat bij het eind van de procedure voor die personen het parket of vooral het auditoraat, nu het hoofdzakelijk om economische exploitatie gaat, met ons in contact kan treden om te bevestigen dat die persoon wel degelijk een slachtoffer was. In 2009 heeft het Brusselse auditoraat de dienst MINTEH een reeks dossiers overgezonden onder verwijzing naar de multidisciplinaire circulaire. In alle gevallen hebben de slachtoffers die werkzaam waren voor diplomatiek personeel de fiche B verkregen, dus onbeperkt verblijf. Dat is dan ook een grote vooruitgang, waaruit blijkt dat het systeem goed functioneert.

    Voorts schenkt de circulaire grotere aandacht aan de NBMV's, maar er is nog meer nodig. De evaluatie en de vragenlijst zullen verfijning mogelijk maken.

    Een ander punt dat de circulaire aanstipt betreft het overleg en de informatie-uitwisseling tussen alle actoren. Dat punt moet nog verder concreet worden ontwikkeld. Sommige auditoraten doen dat systematisch maar helaas bestaat daarvoor nog geen algemeen beleid. De evaluatie van de circulaire is dus aan de gang. Eind april, begin mei 2010, zullen groepen worden samengesteld om alle actoren te horen.

    De Dienst Vreemdelingenzaken zal het voorzitterschap van een werkgroep voor zijn rekening nemen. Om te vermijden dat de werkgroep tegelijk rechter en partij is, zal die werkgroep niet de eigen bevoegdheden behandelen maar het maatschappelijk werk. De Dienst Vreemdelingenzaken daarentegen zal via de dienst MINTEH deelnemen aan de groep die zich met die dienst bezighoudt voor de verblijfsstatus van de personen In principe moeten al die werkzaamheden beëindigd zijn twee jaar na de inwerkingtreding van de circulaire, dat wil zeggen in september 2010.

    Volgens spreekster werd veel vooruitgang geboekt inzake de opleiding maar de opsporing en de informatieverstrekking aan de slachtoffers zijn nog voor verbetering vatbaar, via een permanente opleiding.

    Veel personen worden bewust gemaakt en opgeleid maar er blijven behoeften bestaan, onder meer wegens de wijzigingen in de personeelsbezetting. De opleiding in de politiediensten en van het personeel van de Dienst Vreemdelingenzaken moet worden voortgezet. Dat initiatief is eveneens interessant voor de personen die geen rechtstreekse actoren zijn maar die in contact kunnen komen met een potentieel slachtoffer, zoals de mensen op het terrein in de ziekenhuizen, de scholen, de sociale diensten. Men kan hen nuttigheidshalve een zeer praktische tool aanreiken, een eenvoudig te volgen procedure om doeltreffend te kunnen optreden. Doordat dergelijke informatie ontbreekt, weten de mensen op het terrein niet altijd tot wie zij zich moeten richten.

    Tot slot wenst spreekster meer duidelijkheid en meer eenvormigheid in de antwoorden van de magistraten op de vragen waarin de wet voorziet. Sommigen van hun antwoorden leveren soms moeilijkheden op en de dienst MINTEH moet zeer geregeld de betrokken magistraten opnieuw contacteren voor verduidelijking, bijvoorbeeld wanneer een procedure die afloopt wordt voortgezet naar aanleiding van een burgerrechtelijke of andere vordering. De antwoorden verschillen naar gelang van het parket of het auditoraat.


    2. De heer Jean-Pierre Jacques, advocaat aan de balie van Luik

    Spreker kreeg in het raam van het interuniversitaire netwerk Odysseus de opdracht van de Europese commissie om te evalueren hoe België de Europese richtlijn 2004/81 van 29 april 2004 heeft omgezet. Het huidige systeem voor bescherming van de slachtoffers is immers ontstaan uit een Europese richtlijn die België heeft omgezet bij de wet van 15 september 2006.

    In een eerste fase heeft spreker enkele aspecten opgelijst die zuiver juridisch problematisch leken. Die omzetting is niet slecht, maar ze is voor bepaalde aspecten toch niet volledig en voor andere onvolmaakt.

    Het eerste aspect vloeit voort uit het opschrift van de Europese richtlijn 2004/81, die toestond dat een verblijfstitel werd toegekend aan personen die onderdanen waren van derde landen, dat wil zeggen van buiten de Europese Unie. De richtlijn dateert van 2004, dus van vóór de toetreding van twaalf nieuwe lidstaten. Sindsdien is er een en ander veranderd.

    De richtlijn maakt het dus mogelijk dat aan personen die het slachtoffer zijn van mensenhandel een verblijfstitel wordt toegekend. België heeft dat aspect goed omgezet. De richtlijn kende echter ook een status toe aan personen die hulp hebben gekregen bij illegale immigratie. Dat aspect van de richtlijn werd niet omgezet. Men kan dat betreuren. Dat heeft wellicht met de Belgische context te maken. De misdrijven in verband met mensenhandel, die voordien reeds in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied stonden, werden door de Belgische wet van 10 augustus 2005 in twee soorten opgesplitst : enerzijds de misdrijven van mensenhandel als dusdanig, die werden opgenomen in het Strafwetboek, en anderzijds de misdrijven van mensensmokkel, die in de artikelen 77 en 77bis van de wet van 15 december 1980 werden gelaten.

    De wetgever heeft waarschijnlijk geoordeeld dat aangezien er reeds misdrijven van mensensmokkel in het arsenaal van de wet van 15 december 1980 bestonden, het niet noodzakelijk was het aspect van de richtlijn betreffende personen die hulp bij illegale immigratie hebben gekregen, om te zetten. Het doel van de Belgische omzetting is personen aan te wijzen die de verblijfstitel van mensenhandel kunnen krijgen, te weten mensen die het slachtoffer zijn van het misdrijf bedoeld in artikel 433 van het Strafwetboek (inbreuken van mensenhandel), maar ook de mensen die het slachtoffer zijn van mensensmokkel.

    Nochtans was de opzet van de richtlijn ietwat anders. Mensen die hulp hebben gekregen bij illegale immigratie zijn niet allemaal slachtoffer van mensensmokkel. Het misdrijf van mensensmokkel geldt niet speciaal voor mensen die via de familie of een ander kanaal, los van de maffia, hulp krijgen bij illegale immigratie en bescherming kunnen krijgen. Daarin voorzag de omzetting niet, terwijl de richtlijn het toestond.

    Het volgende bezwaar met betrekking tot de omzetting is wat algemener. Men dient ook te weten dat de Europese leidinggevenden niet gewonnen waren voor meer bescherming voor de slachtoffers. Het idee van de Europese richtlijn is overigens de mensenhandel of het verschijnsel van de mensenhandel of de mensensmokkel efficiënt te bestrijden door middel van het toekennen van een verblijfstitel. De Europese wetgever gaat er vanuit dat wanneer men de slachtoffers een verblijfstitel toekent, ze verklaringen zullen afleggen, waardoor de mensensmokkel of -handel efficiënt bestreden kan worden.

    Afgaande op zijn beroepspraktijk, denkt spreker dat het een illusie is te denken dat alleen het toekennen van een verblijfstitel aan iemand van wie men erkent dat hij het slachtoffer is van mensenhandel, volstaat om mensensmokkel of -handel efficiënt te bestrijden. De strijd hangt veel meer af van andere zaken, zoals de tenuitvoerlegging van aangepaste beleidsvormen door de betrokken actoren. Bovendien is het toekennen van een verblijfstitel afhankelijk van de medewerking van de slachtoffers.

    Artikel 61/3, § 4, van de wet van 15 december 1980 eist van de vreemdeling dat hij zijn identiteit kan bewijzen. Het lijkt wat moeilijk aan die vereiste te voldoen in het raam van mensenhandel, en meer bepaald van mensensmokkel. Één van de modi operandi van de mensensmokkel is immers het achterhouden van de identiteitsdocumenten, of zelfs het gebruik van valse documenten. Het lijkt dus wat paradoxaal dat men iemand als slachtoffer van eventuele mensensmokkel kan beschouwen, terwijl hij valse documenten heeft gebruikt, of zijn documenten niet meer heeft, omdat de pleger van het misdrijf ze heeft.

    Artikel 110bis, § 5, van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om een BIVR voor onbeperkte tijd te krijgen voor een vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden om als slachtoffer te worden erkend en die een identiteitsdocument voorlegt, tenzij hij op geldige wijze aantoont dat hij in de onmogelijkheid verkeert om zich dat document in België te verschaffen. De vereiste om zijn identiteit te bewijzen of aan te tonen dat men het document onmogelijk kan verwerven, staat alleen in het koninklijk besluit, maar niet in de wet of in de richtlijn. Kennelijk gaat het koninklijk besluit verder dan wat de wet vereist.

    Tevens was in de Europese richtlijn uitdrukkelijk bepaald dat automatisch kosteloze rechtshulp moest worden verleend aan een slachtoffer van mensenhandel. Dat punt werd evenmin omgezet. Het volstond de wet van 1998 betreffende de kosteloze rechtsbijstand, de juridische eerstelijns- en tweedelijnsbijstand, te wijzigen door aan die wet de kosteloze rechtshulp toe te voegen.

    In de praktijk beschikt de persoon die als slachtoffer is erkend over een inschrijvingsbewijs, een A-kaart die zes maanden geldig is. Met die A-kaart kan hij het leefloon en sociale bijstand genieten. Met de documenten die hij gaat voorleggen, zal hij dus geen problemen hebben om te bewijzen dat hij onvermogend is en kosteloze juridische tweedelijnsbijstand te genieten. Voor een slachtoffer dat geconfronteerd wordt met een arsenaal aan middelen om het te beschermen, was het gemakkelijker geweest dat het automatisch de status en de hoedanigheid kreeg van begunstigde van rechtsbijstand. Het is betreurenswaardig dat het slachtoffer, wanneer het door een advocaat geholpen wil worden, stappen moet zetten bij het bureau voor rechtsbijstand en moet aantonen dat het onvermogend is, terwijl het het recht heeft om bijstand te genieten, aangezien dat uitdrukkelijk in de richtlijn is bepaald.

    Wat eveneens problemen oplevert, is dat het momenteel toegekende verblijfsrecht bijna uitsluitend aan de strafprocedure gekoppeld is. De Europese richtlijn voorzag evenwel in haar overwegingen in de mogelijkheid om « in overweging te nemen om op andere gronden, [...] toestemming voor verblijf te verlenen aan onderdanen van derde landen die weliswaar binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, maar niet of niet langer voldoen aan de daarin gestelde voorwaarden, aan de leden van hun familie [...] ». In de praktijk bestaan er mogelijkheden om een vreemdeling die slachtoffer is van mensenhandel en geen status meer heeft, te regulariseren, maar ze werden onvoldoende in het licht gesteld.

    Vervolgens onderstreept spreker de onvolkomenheden van het systeem, die hij heeft vastgesteld in zijn advocatenpraktijk. Het systeem is zeker niet slecht, maar kan beter. Het eerste punt is symptomatisch en anekdotisch. Het eerste document dat een slachtoffer of een persoon die zegt het slachtoffer van mensenhandel of -smokkel te zijn krijgt, is het bevel het grondgebied te verlaten. Het systeem zit zo in elkaar, maar gelet op de wil van de wetgever om de slachtoffers te beschermen, is er iets paradoxaals. Men kan niet iemand beschermen door hem te vragen het grondgebied binnen vijfenveertig dagen te verlaten. Het opschrift van het document kan gewijzigd worden, waardoor de persoon die zegt slachtoffer te zijn, het beter kan begrijpen.

    De voorwaarden voor het afgeven van dat eerste verblijfsdocument, dat eigenlijk een bevel is om het grondgebied binnen vijfenveertig dagen te verlaten, doen eveneens problemen rijzen. Men kan immers een einde maken aan die eerste verblijfstitel wanneer de vreemdeling actief, vrijwillig en op eigen initiatief, opnieuw contact heeft aangeknoopt met de vermoedelijke plegers van het misdrijf. Het is dus mogelijk dat men een einde heeft gemaakt aan de verblijfstitel van een persoon die om persoonlijke redenen bij het opstarten van het dossier opnieuw contact had aangeknoopt met de vermoedelijke plegers, die op het einde van het onderzoek, na twee, drie of vier jaar, niet als plegers, maar eveneens als slachtoffers werden erkend. Het begrip vermoedelijke pleger moet ruim worden beoordeeld. Dat alles hangt niet van het slachtoffer of van zijn advocaat af, maar alleen van het verslag van de magistraat die met het dossier belast is, dat aan de Dienst Vreemdelingenzaken zal worden gezonden.

    De magistraten moeten de gegevens die ze aan de Dienst Vreemdelingenzaken zenden eenvormig maken en verduidelijken, want de afgifte van de verblijfstitel hangt ervan af. Er moet dus een speciale inspanning worden geleverd.

    Spreker betreurt tevens het ontbreken van een specifiek rechtsmiddel inzake mensenhandel, dat bij wet georganiseerd wordt. Weliswaar worden alle beslissingen over verblijf door de Dienst Vreemdelingenzaken genomen en ter controle van de wettigheid voorgelegd aan de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, zoals bepaald in de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980. Het gaat slechts om een wettigheidscontrole en niet om een opportuniteitscontrole. Vanuit het standpunt van het slachtoffer moet de opportuniteit inzake mensenhandel een criterium zijn waardoor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bij betwisting de beslissingen van de Dienst Vreemdelingszaken anders kan beoordelen. Momenteel is dat niet het geval.

    Hetzelfde geldt voor het probleem van de proportionaliteit van de beslissing. Is het proportioneel het verblijf te beëindigen van een persoon wiens procedure eventueel reeds verscheidene jaren loopt, wanneer de procedure afloopt hetzij omdat de pleger overleden is, hetzij omdat hij België ontvlucht is, hetzij omdat hij geïdentificeerd en gevonden is, maar zich in een land bevindt waar hij niet kan worden uitgeleverd ? De strafprocedure loopt dan af om redenen die helemaal los staan van het slachtoffer. Dat verliest zijn verblijfsstatus, maar heeft geen enkele wettelijke mogelijkheid tot betwisting. Wanneer immers de strafprocedure afloopt, zijn de wettelijke voorwaarden om het verblijf te beëindigen, vervuld. Men zou de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kunnen vragen de proportionaliteit van de maatregel te controleren in het raam van een specifiek rechtsmiddel voor de slachtoffers.

    Spreker stelt ook vast dat de wet van 15 september 2006, die de splitsing tot stand bracht tussen de misdrijven mensenhandel en mensensmokkel, duidelijkheid heeft gebracht in het geheel van die misdrijven, maar heeft nagelaten de slachtoffers van huisjesmelkers als slachtoffers van mensenhandel te beschouwen, in de zin dat men een status en bescherming gekoppeld aan dat misdrijf kan verkrijgen. Dat is een zeer ernstige nalatigheid.

    In het verleden was het met artikel 77bis, § 1bis, mogelijk de slachtoffers van huisjesmelkers als slachtoffers van mensenhandel te beschouwen. Vandaag is dat niet meer het geval, omdat het misdrijf van huisjesmelkerij onder de artikelen 433decies tot 433quinquiesdecies van het Strafwetboek valt. Wanneer men slachtoffer is van dat misdrijf, staan die bepalingen evenwel niet toe dat men de status geniet van de wet van 15 december 1980. Nu zijn de slachtoffers van mensensmokkel of mensenhandel de meest waarschijnlijke slachtoffers van huisjesmelkers, want hun huisvesting is soms erbarmelijk. De wetgeving ter zake moet worden gewijzigd. Het toepassingsgebied van hoofdstuk 4 van de wet van 15 december 1980 moet worden uitgebreid tot de slachtoffers van het misdrijf bedoeld in artikel 433decies, te weten het misdrijf van de huisjesmelker.

    Betreurenswaardig ten slotte zijn de wazige begrippen die de wetgever gebruikt, omdat ze de facto een beoordelingsbevoegdheid met zich brengen voor de overheden die er gebruik van maken. Terwijl die beoordelingsbevoegdheid geen tegengewicht kent. Spreker heeft als advocaat van slachtoffers niet de mogelijkheid vragen te stellen bij de manier waarop men beoordeelt of een vreemdeling onmiddellijk met justitie heeft samengewerkt. De parketmagistraat zal een advies geven waarin staat of de vreemdeling al dan niet onmiddellijk heeft meegewerkt. Wat betekent samenwerken of onmiddellijke verklaringen afleggen ? Men mag ook niet vergeten dat de vreemdeling voor alles een slachtoffer is. Na een politie-inval ontmoeten de vreemdelingen die het slachtoffer zijn van mensenhandel met het oog op economische winst of op prostitutie voor het eerst de diverse optredende diensten (politie, de diensten van de FOD Sociale Zekerheid en de sociale inspecteurs) waarmee ze onmiddellijk moeten samenwerken. Ze kennen hen niet, ze weten niet dat ze de status van slachtoffer van mensenhandel kunnen genieten, ze weten zelfs niet wat mensenhandel voor hen betekent.

    Bij het eerste verhoor van het slachtoffer beëindigt de politiebeambte zijn verhoor met de vraag of de persoon zichzelf als slachtoffer van mensenhandel beschouwt. In negen gevallen op tien is het antwoord negatief. Dat heeft als reden dat het slachtoffer bang is wanneer het opgevangen en verhoord wordt door de politiediensten. Het weet immers niet wat de status is, het kent er de voorwaarden niet van. Het verklaart dus geen slachtoffer te zijn van mensenhandel, want het meent dat zijn arbeidsomstandigheden en zijn uitbuiting nog niet zo erg zijn in vergelijking met wat het te wachten staat of wat zijn familie in zijn land van herkomst te wachten staat.

    Het probleem is dat de verdediging het proces-verbaal van het eerste verhoor voor de correctionele rechtbank voorlegt en vraagt waarom het slachtoffer zich burgerlijke partij heeft gesteld. Het slachtoffer kreeg vier jaar lang sociale bijstand, terwijl het zich bij zijn eerste verhoor voor de politiediensten niet als een slachtoffer beschouwde.

    Het probleem zit hem in de aanpak van de verdediging op grond van wazige begrippen die in de wet van 15 december 1980 worden vermeld. Hoe oordeelt men over de samenwerking van de vreemdeling met de overheden ? Wanneer meent men dat hij een duidelijke wil tot samenwerking te kennen geeft ? Welke criteria gebruikt men ? Wat dat betreft is de circulaire niet duidelijk genoeg. Een wetgevende ingreep is misschien niet nodig, maar in elk geval moeten de voorwaarden nader worden bepaald.

    Ten slotte stelt spreker vast dat er een hele reeks mogelijkheden bestaat om de status van slachtoffer van mensenhandel te beëindigen om redenen die volledig losstaan van de wil van het slachtoffer.

    Bijvoorbeeld wanneer een slachtoffer duidelijk gedrag heeft ondergaan dat met mensenhandel gelijkstaat, maar de gegevens die het kent — plaatsen, personen, visuele herkenning of herkenning van het terrein — niet volstaan om een strafdossier af te ronden, zal het dossier binnen zes maanden worden afgesloten. Het is mogelijk dat een slachtoffer onvoldoende gegevens kent, omdat het in onwetendheid is gehouden (omstandigheden waarin het werd vastgehouden of opgesloten), omdat het onmiddellijk uit het buitenland is aangevoerd en het volledig vervreemd is door de context waarin het in België belandt, of omdat het om mensenhandel voor privé-prostitutie gaat. Dan laat men een Moldavisch of Nigeriaans meisje naar de rijke villa's aan de rand van de grote steden komen. Dat is de moderne mensenhandel. De verschijningsvorm van het misdrijf past zich aan aan de verschijningsvorm van de bestraffing. Ze weten dat de politie binnenvalt in de rosse buurt, ze plaatsen de meisjes dus niet meer achter ramen en laten ze niet meer onder de hoede van een pooier.

    De prostitutie wordt dus privé georganiseerd. Het is dan ook onmogelijk dat het slachtoffer informatie heeft over plaatsen, mensen, enz. Toch gaat het om mensenhandel, want de mensen die het systeem organiseren vullen hun zakken.

    Aan die slachtoffers alleen een verblijfstitel afgeven, zal de kwaliteit van hun verklaringen niet verbeteren. Indien de vermoedelijke pleger gevlucht is of niet kan worden uitgewezen, of wanneer hij overlijdt — allemaal oorzaken die volledig los staan van de wil van het slachtoffer — wordt de strafprocedure stopgezet, verliest het slachtoffer zijn status en keert het terug naar de illegaliteit. Er zijn wel mogelijkheden om de status van dat gewezen slachtoffer te regulariseren, zoals een wijziging van status. Dat wordt evenwel aan het oordeel van de magistraat overgelaten en de criteria zijn niet talrijk genoeg, tenzij dat van de goede integratie van de persoon. Verbetering is dus noodzakelijk.

    Men moet daar op aandringen, want considerans nr. 18 van de richtlijn bepaalt :« wanneer een betrokken onderdaan van een derde land een ander soort verblijfstitel aanvraagt (...). Bij de behandeling van een dergelijke aanvraag houden de lidstaten rekening met het feit dat aan de betrokken onderdaan van een derde land uit hoofde van deze richtlijn een verblijfstitel is afgegeven ». De richtlijn bepaalde uitdrukkelijk dat men er rekening mee moest houden dat de gewezen slachtoffers die een aanvraag indienen om van status te wijzigen, voordien de status van slachtoffer hadden verkregen. Die wijziging van status moet een uitdrukkelijk bepaalde mogelijkheid zijn wanneer de strafprocedure niet tot resultaat leidt om redenen die los staan van de wil van het slachtoffer. Vele slachtoffers hebben de strafprocedure getrotseerd, hebben risico's genomen door verklaringen af te leggen en uiteindelijk wordt de strafprocedure stopgezet om redenen die volledig losstaan van hun wil. Ze zijn dan weer op zichzelf aangewezen en riskeren represailles van de plegers. Men moet ze dus blijven beschermen.

    Men kan besluiten dat de vreemdeling die het slachtoffer is van mensenhandel te afhankelijk is van de strafprocedure en haar wederwaardigheden. Hij is tevens afhankelijk van het gespecialiseerd centrum dat hem opvangt. Bij een conflict tussen een slachtoffer en een centrum, moet de advocaat optreden. Gelukkig komt het zelden tot een conflict, want de centra leveren uitstekend werk. Niettemin verschilt de praktijk van centrum tot centrum.

    Sommige slachtoffers worden uit een centrum uitgesloten en opgevist door een ander. Het gaat niet om conflicten. Het centrum beëindigt de begeleiding eenvoudigweg omdat het slachtoffer niet meer aan bepaalde voorwaarden voldoet. Het slachtoffer gaat dan op zoek naar een ander opvangcentrum. Indien het er geen vindt, blijft het in de anonimiteit of in de illegaliteit.

    De onderzoeksrechter weigert dan de burgerlijke partijstelling. Dat is illegaal en meestal volstaat een brief aan de voorzitter van de rechtbank om de zaak vlot te trekken. Sommige magistraten hebben geen oren naar het idee van slachtoffer van mensenhandel. Ze menen dat de vreemdeling al in hoge mate van het systeem geprofiteerd heeft door op onregelmatige wijze op het grondgebied te blijven en door een beroep te doen op de diensten van de plegers van de misdrijven. Men moet wat afstand nemen.

    Maakt het systeem in zekere zin de slachtoffers niet tot objecten ? Dat risico zal de komende jaren nog toenemen, gezien de afname van het aantal dossiers die mevrouw Raeymaeckers vaststelt. Een van de mogelijke verklaringen is dat Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2007 tot de Europese Unie zijn toegetreden. Bulgaarse en Roemeense onderdanen kunnen dus niet langer de status van slachtoffer van mensenhandel genieten, aangezien ze ten opzichte van de Europese Unie geen onderdanen van derde landen meer zijn.


    3. De heer Jérôme Toussaint, FOD Buitenlandse zaken

    Wat de rol van de FOD Buitenlandse zaken in de strijd tegen mensenhandel betreft, verklaart spreker dat er eerst en vooral actief wordt deelgenomen aan de vergaderingen van het Bureau van de Interdepartementale Coördinatiecel, orgaan dat hoofdzakelijk de opdracht heeft om het Belgisch beleid ter zake ten uitvoer te leggen, meer bepaald het actieplan dat de Belgische regering voor de periode 2008-2011 heeft aangenomen. Zijn specifieke rol in het Bureau van de Interdepartementale Coördinatiecel is te zorgen voor de medewerking van de diplomatieke diensten en posten in het buitenland, dat wil zeggen de tenuitvoerlegging van het regeringsbeleid ter zake, in het bijzonder op het gebied van de preventie, de bewustmaking en de gegevensuitwisseling.

    De FOD Buitenlandse zaken moet er tevens op toezien dat België actief deelneemt aan de werkzaamheden van de internationale organisaties die voor die zaken bevoegd zijn. Men speelt er dus een coördinerende rol, met name voor het Belgische antwoord op de diverse vragenlijsten.

    Er zijn nog andere niveaus waarop wordt gewerkt, bijvoorbeeld wanneer bij gelegenheid projecten in bepaalde derde landen worden gefinancierd. Het gaat om projecten die hoofdzakelijk worden uitgevoerd door de Internationale Organisatie voor Migratie en die gefinancierd worden aan de hand van een specifiek budget van Buitenlandse zaken, het budget « Preventieve Diplomatie — Conflictpreventie ».

    De directie-generaal Consulaire Zaken neemt regelmatig initiatieven tegen fraude inzake visa, paspoorten en andere identiteitsdocumenten. Er werd een dienst « Monitoring » opgericht voor het afgeven van de visa door de diplomatieke diensten en gemiddeld eenmaal per jaar vinden de consulaire dagen plaats.

    Drie vrij recente en concrete voorbeelden illustreren de inbreng van de FOD Buitenlandse zaken in die strijd goed.

    Einde 2008 heeft het departement op verzoek van de Dienst Vreemdelingenzaken en van de federale politie aan twaalf diplomatieke posten gevraagd een uitgebreide evaluatie te maken van de praktische afwikkeling van de terugkeer van de slachtoffers van mensenhandel naar hun land van herkomst. Aan de hand van die evaluatie kan men zeer nuttige informatie inwinnen en de onderzochte staten ertoe aanzetten zich op dat gebied reactiever en proactiever op te stellen.

    Eind vorig jaar werd in het Bureau van de Interdepartementale Coördinatiecel een nieuw project uitgevoerd. Er werd een folder bezorgd aan vier van onze consulaire posten. Die folder moet worden overhandigd aan de kandidaat-begunstigden van een arbeidskaart die naar België willen komen. We hebben het vooral over precaire of potentieel gevaarlijke beroepen. Dat vademecum, dat voortaan systematisch bij de visa wordt gevoegd, bevat een samenvatting van de sociale rechten, van het arbeidsrecht in België en vooral een lijst met de gegevens van de instellingen die hen bij misbruik kunnen helpen. Het gaat nog om een testfase en indien de resultaten goed zijn, zal dat project waarschijnlijk tot andere consulaire posten worden uitgebreid.

    De FOD Buitenlandse zaken speelt ook een proactieve rol in de strijd tegen de seksuele uitbuiting van kinderen, ook kinderprostitutie genoemd, bijvoorbeeld door het organiseren van een preventie- en bewustwordingscampagne.


    4. Mevrouw Gerrigje Veldhuis, dienst Protocol, FOD Buitenlandse zaken

    De dienst Protocol van de FOD Buitenlandse zaken behandelt de mogelijke uitbuiting en mensenhandel bij huisbedienden van diplomaten. Buitenlandse zaken is gemachtigd een verblijfsvergunning te geven aan personen die in het kader van het Verdrag van Wenen van 1961 in België als huisbediende bij een buitenlandse diplomaat komen werken. De dienst Protocol zorgt voor de kaarten en de bijbehorende administratie en is dus ook de instantie die deze personen identificeert. Het specifieke aan deze groep is dat we de personen bij naam kennen, dat ze hier legaal werken, maar wel in de privéwoning van een diplomaat.

    Voor de actieve bestrijding van de uitbuiting van huispersoneel door buitenlandse diplomaten is in de dienst Protocol een specifieke ambtenaar aangesteld. De controle van de dienst verloopt in verschillende fases. De dienst voert een erg nadrukkelijke preventieve controle uit vóór een huisbediende naar België kan komen en oefent ook toezicht uit tijdens de duur van het contract tussen de diplomaat en de huisbediende in België. Bovendien kan de dienst actief ingrijpen bij geschillen of ernstige klachten tijdens de duur van het contract en ook nog erna.

    De dienst Protocol heeft een reglementering uitgewerkt voor de tewerkstelling van huisbedienden door diplomaten. Buitenlandse zendingen worden er systematisch aan herinnerd dat ze die moeten respecteren.

    Buitenlandse zendingen zijn verplicht de dienst Protocol op de hoogte te brengen van de wens van een diplomaat om een huisbediende aan te werven. Dit moet gebeuren met een officiële nota vergezeld van een arbeidscontract dat door beide partijen, diplomaat en huisbediende, ondertekend is. Daarvoor wordt een modelcontract gebruikt dat werd opgesteld in samenwerking met de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Alle andere contracten die eventueel worden gebruikt, moeten alle elementen van het modelcontract bevatten en op die manier aan de Belgische wetgeving met betrekking tot de tewerkstelling van huisbedienden beantwoorden.

    Als de arbeidsvoorwaarden in het contract overeenkomen met de in België gangbare normen, kijkt de dienst Protocol nog of andere elementen het laten overkomen van een huisbediende in de weg staan, zoals voorgaande inbreuken op de arbeidsvoorwaarden van huispersoneel, een schuldenlast of andere zaken die de situatie voor een huisbediende precair kunnen maken.

    Als alle controles positief uitvallen, zet de dienst de visumprocedure in gang om de huisbediende te laten overkomen. Een aanvraag wordt gericht aan de dienst Vreemdelingenzaken en de Belgische ambassade die het visum zal uitreiken, wordt op de hoogte gebracht. Deze ambassade krijgt ook het contract doorgemaild, want de gemachtigde van de ambassade moet met elke huisbediende die in dat kader naar België komt, een persoonlijk gesprek voeren.

    Tijdens dat gesprek moet hij met de bediende ook het arbeidscontract overlopen en nagaan of de bediende het begrepen heeft.

    Bij aankomst in België is de bediende verplicht zijn verblijfsvergunning persoonlijk op de dienst Protocol af te halen. Op dat moment heeft hij opnieuw een persoonlijk gesprek met de bevoegde ambtenaar. Hij krijgt de gelegenheid vragen te stellen en er wordt ingegaan op de werksituatie, de vergoeding en dergelijke meer. De huisbediende krijgt ook de adressen van instanties die belangrijk kunnen zijn, zoals van de FOD, de ombudsman voor deze sector, politie en ook van de dienst Protocol zelf.

    De identiteitskaart voor huisbedienden is maar één jaar geldig. Dat wil zeggen dat alle bij de dienst Protocol geregistreerde huisbedienden ten minste één keer per jaar de kans krijgen op een persoonlijk gesprek over hun werksituatie. De praktijk wijst echter uit dat huisbedienden geen jaar wachten om een probleem te bespreken, maar ook uit zichzelf naar de dienst Protocol komen.

    Als er iets mis gaat, wordt actief ingegrepen. De jaarlijkse persoonlijke gesprekken op zich blijken in sommige gevallen al voor een verbetering in de situatie van huisbedienden te zorgen. De werkgevers ervaren ze dus wel degelijk als een vorm van controle. Bij geschillen over het arbeidscontract kan de dienst Protocol bemiddelen. Het gaat hier over het detecteren van mogelijke vormen van uitbuiting.

    De dienst Protocol kan ook een officiële nota sturen naar het posthoofd van de betrokken ambassade, de werkgever van de diplomaat, om erop aan te dringen de situatie recht te zetten, en de directie van de dienst Protocol kan de ambassadeur bij zich roepen om hem duidelijk te maken dat een bepaalde situatie voor België niet aanvaardbaar is. Er zijn dus gradaties in de interventies.

    Het spreekt vanzelf dat wanneer de uitbuiting kan worden aangetoond, noch de diplomaat, noch een ander lid van dezelfde zending nog een huisbediende uit het buitenland kan laten overkomen zolang de situatie niet op een voor de huisbediende aanvaardbare manier wordt rechtgetrokken.

    Bij aanwijzingen of vermoedens dat de huisbediende een slachtoffer van mensenhandel is, wordt onmiddellijk een gespecialiseerd opvangcentrum ingeschakeld. Omdat die zaken zich vaak in Brussel afspelen, is dat meestal Pag-Asa. De procedure slachtoffer mensenhandel wordt dan ook in gang gezet. Er is dan samenwerking met de dienst Vreemdelingenzaken voor de verblijfsvergunning. De verdere informatie-uitwisseling verloopt vaak via het begeleidingscentrum en soms ook via de FOD Justitie, maar het is inderdaad niet altijd evident om van Justitie informatie te krijgen waarmee de dienst Protocol een standpunt kan bepalen tegenover de diplomaat en de zending. Daar moet nog aan gewerkt worden.

    Tot slot nog enkele cijfers : in België zijn er 5 300 diplomaten die in theorie recht hebben op een huisbediende in het kader van het Verdrag van Wenen. Gemiddeld zijn er in ons land 600 à 700 van dergelijke huisbedienden aanwezig. Per jaar vertrekken er een 150 à 200 en komen er ongeveer even veel aan.

    Dit jaar heeft de dienst Protocol nog niet moeten ingrijpen. In 2009 zijn vier personen doorverwezen naar een opvangcentrum. Ze zitten nu in de procedure voor slachtoffers van mensenhandel.

    Actieve bemiddeling, waarbij de personen rond de tafel zitten, gebeurt een viertal keer per jaar.

    In 2009 heeft de dienst protocol ongeveer twintig maal een officiële nota naar een zending, dus eigenlijk naar een ander land, moeten sturen. Het gaat daarbij telkens over andere facetten, bijvoorbeeld het systematisch niet betalen van vakantiegeld. Het ontbieden van het posthoofd is een vijftal keer gebeurd.

    Het ingrijpen gebeurt altijd in verschillende stappen. Wanneer de informatie binnenkomt, moet ook de andere partij eerst gehoord worden. De problemen zijn niet altijd dramatisch, maar in vele gevallen, gaat het toch om wantoestanden, zoals die ook voorkomen in andere milieus waar huisarbeid wordt verricht. Natuurlijk bezondigen niet alle diplomaten zich daaraan. Het zijn vaak ambtenaren die één keer per week een poetsvrouw hebben en niet meer. Maar het is huisarbeid, dus een moeilijk terrein, en het gaat om diplomaten die beschermd zijn.

    De rapporteur, De voorzitter,
    Dirk CLAES. Philippe MOUREAUX.

    BIJLAGE 1

    Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de administratieve Aangelegenheden

    Werkgroep « Mensenhandel »

    1. De samenstelling van de werkgroep

    CD&V De heer Dirk Claes
    CD&V Mevrouw Nahima Lanjri
    MR M. Philippe Monfils
    MR M. Richard Fournaux
    Open Vld Mevrouw Ann Somers
    VB De heer Yves Buysse
    PS Mme Caroline Désir
    sp.a Mevrouw Fatma Pehlivan
    cdH Mme Céline Frémault vervangen door de heer du Bus de Warnaffe
    Ecolo M. José Daras

    2. Opdracht van de werkgroep

    De werkgroep heeft als opdracht een balans op te maken van de actuele situatie van de mensenhandel in ons land. Daartoe zal hij :

    — de verschillende vormen van mensenhandel onderzoeken, met inbegrip van de nevenverschijnselen, zoals daar zijn clandestiene arbeid en kinderarbeid, voor zover deze activiteiten kaderen in de brede waaier van activiteiten van netwerken en leiden tot economische slavernij;

    — de wettelijke bepalingen onderzoeken met het oog op de vervolging van mensenhandelaars en de bescherming van de slachtoffers van de gedwongen prostitutie;

    — de materiële middelen onderzoeken van politie en parketten in de strijd tegen de mensenhandel.

    3. Doel van de werkgroep

    De werkgroep moet een analyse voorleggen van de huidige situatie op het vlak van mensenhandel in ons land. In deze analyse wordt onderzocht of de bestaande wetgeving en het huidige beleid volstaan om het fenomeen te bestrijden.

    In zijn conclusies, die aan de commissie worden gericht, kan de werkgroep voorstellen formuleren om de bestaande wetgeving op bepaalde punten te verbeteren of aan te passen.

    De werkgroep kan eveneens aanbevelingen voorstellen aan de regering om het beleid inzake mensenhandel te verbeteren.

    4. Werking van de werkgroep

    De werkgroep kan in het kader van zijn werkzaamheden de bevoegde ministers en diensten horen, hoorzittingen organiseren en overheidsdiensten en organisaties bezoeken.

    De regering wordt gevraagd de werkgroep op de hoogte te houden van elke beslissing die zij in verband met dit onderwerp neemt.

    Voor de hoorzittingen kan de werkgroep een beroep doen op de niet-permanente diensten van de Senaat (verslaggeving)2..


    BIJLAGE 2

    Uittreksel uit de handelingen van het colloquium dat de Revue de droit pénal et de criminologie in mei 2010 organiseerde over onder meer « Marchands de sommeil. Questions spéciales. »

    Het uittreksel handelt niet over de verbeurdverklaring van het gebouw, die alleen maar problemen oplevert. Omdat de verbeurdverklaring het volledige gebouw kan betreffen of het gedeelte ervan dat diende om het misdrijf te plegen, ontstaan in de praktijk problemen : hoe moet je een kamer verbeurdverklaren ? Wie neemt de onderhoudskosten op zich ? Wordt de staat mede-eigenaar van het gebouw indien de verbeurdverklaring slechts een gedeelte van het gebouw betreft ? Kan de staat uit onverdeeldheid treden door gedwongen verkoop te bewerkstelligen ?

    Momenteel kan die wettekst niet worden toegepast. De wetgever zou een grondige hervorming moeten opstarten.

    Voorts rijzen er nog diverse vragen over de slachtoffers van huisjesmelkerij (die niet het statuut genieten dat wel aan de slachtoffers van mensenhandel wordt toegekend) en over een nieuw onderkomen voor de slachtoffers. In het licht van het voormelde colloquium stippen wij de volgende punten aan :

    § 3. Derde vraag : het ter beschikking stellen van een goed aan het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn

    I. De wettekst

    Artikel 433quaterdecies bepaalt onder meer :

    « Naargelang van het geval kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter beslag leggen op het roerend goed, het deel ervan, het onroerend goed, de kamer of enige andere in artikel 433decies bedoelde ruimte. Indien hij beslist tot inbeslagneming moet voormeld roerend goed, het deel ervan, het onroerend goed, de kamer of enige andere in artikel 433decies bedoelde ruimte worden verzegeld, of met schriftelijk akkoord van de eigenaar of verhuurder, ter beschikking worden gesteld van het OCMW teneinde opgeknapt en tijdelijk verhuurd te worden. (...) »

    II. De partners van het akkoord

    Het roerend of onroerend goed kan slechts met de instemming van de eigenaar of de verhuurder ter beschikking van het OCMW worden gesteld. Aangezien de eigenaar niet noodzakelijk de huisjesmelker is, is het niet ongewoon dat die instemming wordt gegeven door zijn huurder, die in de ogen van de slachtoffers de verhuurder is.

    Kortom, een wel vreemde procedure waarbij de gerechtelijke overheid een eigenaar zijn gebouw kan ontnemen na instemming van een derde, die niet de eigenaar is. Die situatie is misschien in strijd met zowel artikel 16 van de Grondwet als met artikel 1 van het eerste Additioneel protocol van 20 maart 1952 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, die beide het respect voor de eigenaar als fundamenteel recht bevestigen.

    Het voormelde artikel 1 bevat drie afzonderlijke normen : « la première, qui s'exprime dans la première phrase du premier alinéa et revêt un caractère général; la deuxième, figurant dans la seconde phrase du même alinéa, vise la privation de propriété et la soumet à certaines conditions; quant à la troisième, consignée dans le second alinéa, elle reconnaît aux États le pouvoir, entre autres, de réglementer l'usage des biens conformément à l'intérêt général. » (34)

    Vooral de tweede norm, over de eigendomsontnemende maatregelen, geniet onze interesse want hij omvat de materiële onteigening par quoi l'on entend une paralysie complète des prérogatives de la propriété » (35) zonder dat het eigendomsrecht wegvalt (36) . Zo besliste het Hof in zijn arrest Karagiannis (37) dat het bezetten door de publieke overheid van terreinen die een individu toebehoren, waardoor laatstgenoemde de beschikking over zijn goed volledig verliest, een materiële onteigening uitmaakte. Wij bevinden ons zonder enige twijfel in een gelijkaardig geval.

    Om toelaatbaar te zijn moet de eigendomsontneming een openbaar nut nastreven, een begrip dat, aldus het Hof van Cassatie, niet noodzakelijk impliceert dat de materiële eigendomsoverdracht of de eigendomsoverdracht in rechte plaatsvindt ten gunste van de publieke overheid, die het goed voor openbaar gebruik zou bestemmen Un transfert obligatoire de propriété d'un individu à un autre peut, dans certaines circonstances, représenter un moyen légitime de servir l'intérêt general. Ainsi, un transfert de propriété opéré dans le cadre d'une politique légitime — d'ordre social, économique ou autres — peut répondre à l'utilité publique, meme si la collectivité dans son ensemble ne se sert ou ne profite pas elle-même du bien dont il s'agit. » (38) Die rechtspraak lijkt ons te kunnen worden uitgebreid naar het door ons opgeworpen hypothesegeval.

    Artikel 1, 2e lid, van het eerder genoemde Additionele protocol verleent de staten het recht om de wetten aan te nemen die zij noodzakelijk achten om het gebruik van goederen te reglementeren in het algemeen belang (39) . In de zaak Tas vs. België (40) , die handelt over de verbeurdverklaring die bepaald is in artikel 433terdecies van het Strafwetboek, bracht het Hof in zijn beslissing over de ontvankelijkheid zijn vaste rechtspraak in herinnering dat une ingérence au sens de cet alinéa doit être prévue par la loi et poursuivre un ou plusieurs buts légitimes; de surcroît, il doit exister un rapport raisonnable de proportionnalité entre les moyens et le ou les buts visés. En d'autres termes, il incombe à la Cour de rechercher si l'équilibre a été maintenu entre les exigences de l'intérêt général et l'intérêt du ou des individus concernés ». (41)

    Toegegeven, in de aan het Hof voorgelegde zaak Tas hadden de Belgische rechtscolleges de verzoeker, die eigenaar van het gebouw was, veroordeeld als huisjesmelker, met verbeurdverklaring van zijn gebouw. De draagwijdte van die beslissing kan evenwel worden uitgebreid. Het Hof wijst erop dat en matière de confiscation de biens ayant été utilisés illégalement, (l'équilibre entre le but de combattre le trafic des êtres humains (42) et les droits fondamentaux) dépend de maints facteurs et, parmi les circonstances à considérer, figure l'attitude du propriétaire. La Cour doit donc chercher si les autorités belges ont eu égard au degré de faute ou de prudence (du propriétaire) ou, pour le moins, au rapport entre sa conduite et l'infraction qui avait lieu. De plus, il convient de prendre en compte la procédure qui s'est déroulée dans l'ordre juridique interne pour évaluer si celle-ci offrait au requérant, compte tenu de la gravité de la mesure encourue, une occasion adéquate d'exposer sa cause aux autorités compétentes, alléguant, le cas échéant, une violation de la légalité ou l'existence de comportements arbitraires ou déraisonnables ».

    Kan echt worden aangenomen dat het openbaar ministerie aan dat evenwicht tegemoet komt wanneer het met de verhuurder een akkoord sluit om het goed dat een derde toebehoort ter beschikking te stellen van het OCMW ? Naar onze mening niet.

    Hoewel de wettekst het openbaar ministerie de keuze laat, zal het openbaar ministerie ervoor zorgen enkel het akkoord te vragen van de eigenaar(s) (43) van het in beslag genomen goed. De lege ferenda ware het nuttig iedere verwijzing naar de verhuurder weg te laten.

    III. De vorm van het instrumentum

    De wet zegt niets over de vorm en de inhoud van het schriftelijke akkoord. Derhalve kan dat akkoord blijken uit een gewone uitwisseling van brieven tussen de gerechtelijke overheid en de eigenaar of de verhuurder, kan het worden opgenomen in een proces-verbaal van een politie- of een inspectiedienst, of worden genoteerd in een pro justitia dat de bevoegde magistraat opmaakt, enz.

    IV. De kosten voor een opknapbeurt

    A. Het voorschieten van de kosten

    Wie zal de kosten voorschieten, want vaak is een voorafgaande opknapbeurt van het goed vereist ? (44)

    Indien we vervolging van de eigenaar of de verhuurder uitsluiten, dan is het maar moeilijk denkbaar dat een eigenaar ermee zou instemmen zijn goed ter beschikking te stellen van het OCMW en zelf de kosten voor de opknapbeurt te dragen indien hij zich niets te verwijten heeft. En indien zij beklaagden zijn, dan is het maar de vraag of zij ermee zullen instemmen om voor een gebouw dat verbeurd zal worden verklaard kosten voor te schieten dat zij wellicht nooit meer zullen terugkrijgen ?

    Worden die partijen vervolgd, dan kunnen de kosten voor de opknapbeurt worden gelijkgesteld met gerechtskosten (45) , te meer daar de programmawet van 27 december 2006 (II) (46) in artikel 2 het volgende bepaalt voor strafzaken : « De gerechtskosten omvatten de kosten veroorzaakt door : 1º elke strafrechtspleging in de fase van het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek, de uitspraak; (...) ». Misschien biedt de ruime formulering van die tekst de mogelijkheid om de kosten te dekken die de terbeschikkingstelling aan het OCMW met zich brengt (47) . Het goed wordt bijgevolg ten laste van de Staat opgeknapt, op vordering van het openbaar ministerie of van de onderzoeksmagistraat. Dat lijkt weinig denkbaar want het impliceert dat een of meer aannemers worden aangesteld, bestekken worden aangevraagd, plannen worden getekend, vergunningsaanvragen worden ingediend bij de administratieve overheid, enz. Voelt de bevoegde magistraat zich desondanks geroepen om de werkzaamheden te superviseren, dan worden die kosten nadien, overeenkomstig het gemene recht en artikel 162 van het Wetboek van strafvordering (48) naargelang de uitkomst van de procedure, ten laste gelegd van de veroordeelde, de burgerlijke partij die in het ongelijk werd gesteld of ten laste van de Staat.

    Die theoretische hypothese daargelaten, lijken de kosten voor de opknapbeurt te moeten worden gedragen door het OCMW, aanvankelijk althans. Zo dienden bij de parlementaire voorbereiding die leidde tot de goedkeuring van het vroegere artikel 77bis, § 4bis, van de wet van 15 december 1980, mevrouw de Bethune en mevrouw Thijs een amendement nr. 65 (49) in, om de OCMW's niet meer te verplichten woningen op te knappen, vooral wegens de kosten van dergelijke opknapbeurt en de vraag door welke mensen dat moet gebeuren. De minister antwoordde « dat dit een overweging is die elk OCMW voor zich moet maken. Bovendien gaat het zeker niet altijd om grote werken die veel kosten met zich meebrengen. Het OCMW is ook niet verplicht om de woning op te knappen. Door dit artikel wil men voornamelijk vermijden dat wanneer er een actie is, een woning jaren leeg blijft staan omwille van een gerechtelijke procedure. »

    Kortom, niemand zal het risico nemen die kosten op zich te nemen. De eigenaar noch de verhuurder hebben er enig belang bij; de bevoegde magistraat loopt het risico de staat op te zadelen met hoge uitgaven; het OCMW is er niet zeker van of het zijn kosten kan terugvorderen van de staat of, zoals wij hierna zullen zien, van de eigenaar. De tekst lijkt bijgevolg niet toepasselijk.

    B. De terugvordering van kosten

    1. Eerste hypothese : de kosten worden als gerechtskosten beschouwd

    Als die kosten als gerechtskosten kunnen worden beschouwd en als, ondanks de omvang van de opdracht, de bevoegde magistraat zich geroepen voelt om toezicht te houden op de werkzaamheden, dan zullen zij overeenkomstig het gemeen recht en artikel 162 van het Wetboek van strafvordering (50) , afhankelijk van het einde van de procedure, aan de veroordeelde of aan de Staat worden aangerekend.

    2. Tweede hypothese : de kosten worden niet als gerechtskosten beschouwd

    De parlementaire voorbereiding van de programmawet van 2 augustus 2002, die paragraaf 4bis in artikel 77bis invoegde, verduidelijkt het volgende « Indien de verdachte wordt vrijgesproken, zal hij opnieuw de vrije beschikking kunnen bekomen van zijn pand en zelfs van een opgeknapt pand. » (51) . Die beknopte commentaar lost het probleem slechts gedeeltelijk op. Wij sluiten ons aan bij V. Guerra (52) wanneer hij een onderscheid maakt tussen de verdachte die veroordeeld wordt en hij de verdachte die vrijgesproken wordt.

    In de eerste hypothese wordt het pand van de verdachte in beslag genomen. V. Guerra acht het dan weinig waarschijnlijk dat de eigenaar de kosten van het opknapwerk terugbetaalt. Het in beslag genomen pand zal immers door het bestuur der Domeinen opnieuw verkocht worden en de verkoopprijs zal de kosten van het opknapwerk dekken. Geen enkele tekst verduidelijkt echter hoe het OCMW zijn kosten terugvordert. De lege ferenda, zou een koninklijk besluit dat de procedure voor de terugvordering van de kosten door het OCMW bepaalt, nuttig zijn.

    In de tweede hypothese, wanneer het OCMW zich, in geval van teruggave van het goed aan de eigenaar, niet tegen de Staat kan keren (53) , kan het zich dan keren tegen de eigenaar, die vrijgesproken is of buiten vervolging is gesteld, op grond van de theorie van de verrijking zonder oorzaak ? Het probleem blijft omstreden.

    Er is sprake van verrijking zonder oorzaak wanneer iemand, door een persoonlijk feit, iemand anders een verrijking verschaft die overeenkomt met zijn correlatieve verarming, zonder dat die verrijking noch die verarming oorzakelijk gerechtvaardigd is (54) . Die theorie vindt zijn grondslag in een rechtvaardigheidsbeginsel waarbij niemand zich mag verrijken ten koste van de ander (55) .

    Het is in hoofdzaak door de afwezigheid van een oorzakelijk verband dat het OCMW de terugvordering van de voorgeschoten kosten die ten laste zijn van de eigenaar moeilijk kan terugvorderen. Zoals professor Van Ommeslaghe verduidelijkt, gaat het om de belangrijkste voorwaarde die echter het minst goed omschreven is (56) . Het volstaat dat de verrijking of de verarming gerechtvaardigd is om de vorige situatie niet te moeten herstellen (57) . De oorzaak kan wettelijk of overeengekomen zijn.

    Ook al vindt de verrijking van een partij zijn grondslag in de wet, er is geen reden om de theorie van de verrijking zonder oorzaak in te roepen. In de rechtsleer citeert men unaniem de artikelen 549 (58) , 564 (59) , 599 (60) , enz. van het Burgerlijk Wetboek. Men moet echter vaststellen dat in al die gevallen, de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er geen grond is voor de vergoeding van de verarmde. In casu bepaalt artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek daadwerkelijk dat het goed dat ter beschikking werd gesteld van het OCMW moet worden opgeknapt, maar het bepaalt niet dat de vernieuwingswerken ten goede moeten komen van de eigenaar van het goed. Sommigen kunnen hierin echter een oorzaak zien waardoor de toepassing van dat algemeen rechtsbeginsel wordt uitgesloten (61) . Bovendien zou de overeenkomst tussen het OCMW en de eigenaar of de verhuurder ook de oorzaak van de verrijking kunnen zijn. De discussie ter zake plaatst het OCMW voor een relatieve onzekerheid over de uitkomst van een dergelijke procedure.

    Al die obstakels kunnen ontmoedigend werken voor het OCMW. Zal het OCMW het risico nemen om de kosten te dragen voor het opknappen van een pand, als het er niet zeker van is dat het zich tegen de eigenaar kan keren of de kosten kan terugvorderen van de Staat. Elke OCMW-voorzitter die zijn financiën als een goede huisvader beheert, zal weigeren een dergelijk risico te nemen (62) .

    De lege ferenda zou het nuttig zijn zich te baseren op een systeem van inbeheerneming van een verlaten gebouw door een vastgoedmakelaar. In dat kader moet de makelaar toezien op het onderhoud van de woning (63) en kan in die zin renovatie- of aanpassingswerken laten uitvoeren om aan de minimumcriteria voor bewoonbaarheid te voldoen die vastgesteld zijn door het besluit van het Waals Gewest van 11 februari 1999 (64) . Voor en na de werken moet de makelaar een inventaris laten opmaken waarvan de kosten gedeeld worden met de zakelijk gerechtigde (65) . Één keer per jaar of op verzoek van de vrederechter moet de vastgoedmakelaar een financieel verslag voorstellen aan de zakelijk gerechtigden waarin hij dus verslag uitbrengt van zijn beheer (66) .

    De vastgoedmakelaar ontvangt de huurgelden en verrekent die met zijn vordering voor de verschillende uitgevoerde renovatie- en aanpassingswerken (67) en met zijn vordering voor het beheer, namelijk de kosten voor het onderhoud en het beheer van de woning (68) . Bovendien bepaalt de Code wallon du logement dat, als de zakelijk gerechtigde bij beslissing van de vrederechter terug het beheer van zijn woning krijgt, hij de vastgoedmakelaar het saldo van de door deze laatste gemaakte kosten moet terugbetalen.

    Een identieke procedure zou moeten worden opgenomen in de artikelen 433terdecies en volgende van het Strafwetboek om alle moeilijke kwesties op te lossen die momenteel de toepassing van de wettekst in de weg staan.

    V. Een huurovereenkomst tussen het OCMW en de nieuwe huurders ?

    A. Een huurovereenkomst ... en welke ?

    1. De huurwet

    Artikel 433quaterdecies in fine bepaalt dat de huur tijdelijk moet zijn zonder echter een beperking in de tijd te geven. Het tijdelijk karakter van de huur hangt af van de duur van de gerechtelijke procedure tegen de eigenaar van de woning of van de verhuurder. Op het einde van de huur zal het goed immers ofwel aan hem — in geval van vrijspraak — ofwel aan de eigenaar te goeder trouw worden teruggegeven ofwel ten gunste van de Staat in beslag worden genomen.

    De wet van 20 februari 1991 houdende wijziging en aanvulling van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake huishuur (69) is, volgens de bewoordingen van artikel 1, van toepassing op de huurovereenkomsten voor een woning die de huurder als hoofdverblijfplaats dient. Het OCMW dat gebruik maakt van een dergelijke huurovereenkomst moet de bepalingen van de huurwet naleven, zo ook de duur van de huurovereenkomst, die, behoudens afwijking (70) , negen jaar bedraagt. Een dergelijke duur blijkt in tegenspraak te zijn met artikel 433quaterdecies in fine.

    Het is mogelijk om de afwijking van artikel 3, § 6, van de huurwet aan te voeren en een huurovereenkomst af te sluiten voor een duur van drie jaar of minder : hier zijn de oorzaken en voorwaarden voor vervroegde opzegging bij een huurovereenkomst van negen jaar niet van toepassing op de huurovereenkomst van korte duur (71) . Toch lijkt het moeilijk om, zodra de huurovereenkomst ondertekend is, de duur van die huurovereenkomst te bepalen die zal verschillen naar gelang van de externe criteria die belicht worden.

    Om dat probleem te verhelpen en de tijdelijkheid van de verhuring in acht te nemen, kunnen partijen in het instrumentum een beding van vervroegde opzegging opnemen. De commentaar bij de rechtspraak, van M. Higny en M. De Smedt (72) , met beslissingen pro en contra die mogelijkheid, wijst op de problemen waarop de OCMW's die van dergelijk beding gebruik willen maken kunnen stoten.

    Aldus blijkt een bepaalde rechtsleer het gebruik van een beding van vervroegde opzegging toe te staan (73) en lijken een aantal vrederechters het te accepteren, zoals die van het 1e kanton van Verviers, die de mening is toegedaan dat « si la loi se contente d'indiquer que le bail de courte durée n'est pas régi par les dispositions concernant les causes de résiliation anticipée prévue pour les baux de neuf ans, elle n'interdit pas explicitement aux parties d'en convenir autrement. Il faut donc en conclure que les clauses de résiliations anticipée peuvent être prévues au contrat, même si une telle clause est peu conciliable avec la ratio legis du bail de courte durée » (74) .

    Sommigen denken echter dat de enige wijze om een huurcontract met een korte looptijd op te zeggen, de betekening is door een van beide partijen van een opzeggingstermijn van minstens drie maanden voor het verstrijken van de overeengekomen looptijd. De wettekst maakt geen gewag, aldus de vrederechter van het 3e kanton van Luik, van een andere mogelijkheid om een huurcontract met een korte looptijd te beëindigen (75) .

    Die discussie zal er de OCMW's zeker niet toe aanzetten gebruik te maken van huurcontracten met een korte looptijd.

    2. Een huurcontract voor een doorgangswoning of een transitwoning ?

    Wanneer er behoefte is aan een doorgangswoning, betekent dat, dat men binnen twee of drie dagen een oplossing moet vinden (76) en gaat het om een woning die het OCMW voor een korte periode verhuurt aan personen die zich in een noodsituatie bevinden. Het huurcontract beloopt maximum 4 maanden en kan eenmaal worden verlengd (77) . Een dergelijke woning biedt een antwoord op de toestand van mensen die dakloos zijn, onder andere omdat hun woning ongezond of onbewoonbaar is verklaard, of wegens een uitzetting.

    Maar om subsidies te krijgen voor een doorgangswoning, moet het OCMW eigenaar zijn van de doorgangswoning of over een erfpachtregeling van lange duur beschikken en zich ertoe verbinden om de woning ten minste voor 9 jaar als doorgangswoning te gebruiken. Dat doet de mogelijkheden om van dat systeem gebruik te maken teniet.

    Een transitwoning is een woning die werd gerenoveerd of verbouwd dankzij een subsidie van het Waals Gewest. Ze is bestemd voor de tijdelijke huisvesting van « gezinnen in precaire toestand » (78) of van gezinnen die wegens overmacht geen woning hebben. Maar het huurcontract van dergelijke woning moet minstens voor zes maanden gelden en er moet voor de woning een procedure van erkenning door de gemeente lopen in het raam van de gemeentelijke verankering. Dat kan wel eens lang duren.

    Geen van beide mogelijkheden zijn in onderhavig geval dus realiseerbaar.

    3. Uitgesloten huurcontracten

    Het pand dat door het OCMW ter beschikking wordt gesteld moet gerenoveerd worden en tijdelijk verhuurd. Dat impliceert dat het verhuurde goed vooraf gerenoveerd werd en sluit uit dat een renovatiecontract wordt ondertekend waardoor in bepaalde omstandigheden een pand kan worden verhuurd dat mensonwaardig is (79) .

    Het is ook uitgesloten dat het pand als sociale woning verhuurd wordt. Die panden worden immers beheerd door sociale huisvestingsmaatschappijen die, zelfs wanneer een of meer OCMW-vertegenwoordigers deel uitmaken van hun raad van bestuur, rechtspersonen zijn die losstaan van de OCMW's, zodat niet aan de voorwaarde van de wet is voldaan.

    B. Einde van de verhuring bij opheffing van het beslag of vrijspraak

    Welk lot wacht de eventuele nieuwe bewoners wanneer de beschuldigde wordt vrijgesproken of wanneer het beslag tijdens de procedure wordt opgeheven ? Het klopt dat de vrijgesproken eigenaar de onmiddellijke teruggave van zijn pand kan eisen. Kan hij echter het huurcontract opzeggen dat de huurder aan het OCMW bindt, terwijl hij er geen partij van is ? Dat lijkt ons moeilijk, vooral omdat het huurcontract geregistreerd is, een wettelijke verplichting voor de verhuurder. Door het huurcontract te laten registreren, is het tegenstelbaar aan derden. Vanaf die bepaalde datum van het contract geniet de huurder een wettelijke bescherming tegen uitzetting door de nieuwe eigenaar. En het is daar dat het schoentje knelt ! Want dankzij de registratie is de huurder beschermd bij verkoop, maar het geval waarin een pand opnieuw door zijn eigenaar wordt beheerd nadat het ter beschikking is gesteld van een derde, die het verhuurd heeft, is niet geregeld.

    Ook hier moet in de aan te nemen wetgeving de tegenstelbaarheid van het huurcontract tussen OCMW en huurder aan de eigenaar van het pand worden opgenomen.

    VI. Het lot van het huurgeld

    Wie zal het huurgeld innen terwijl de procedure loopt ? Indien de eigenaar of de verhuurder worden vervolgd wegens overtreding van de artikelen 433decies en volgende van het Strafwetboek, is het mogelijk dat het geïnde huurgeld aan het OCMW toekomt, onverminderd de teruggave ervan bij een buitenvervolgingstelling of een vrijspraak en na aftrek van de kosten welke die instelling heeft gemaakt (80) . Wanneer de eigenaar veroordeeld wordt, blijft het huurgeld eigendom van het OCMW

    De lege ferenda kan het nuttig zijn inspiratie te putten uit de Waalse huisvestingscode, die toestaat dat onbewoonde woningen in beheer worden genomen door een willekeurige vastgoedbeheerder, zoals de gemeenten of de autonome gemeentebedrijven (81) . Het door de beheerder beheerde pand kan worden verhuurd. In dat geval zal de vastgoedbeheerder een geschreven huurovereenkomst sluiten betreffende een hoofdverblijfplaats (82) . Hij ontvangt het huurgeld en rekent het toe aan zijn schuldvordering voor de diverse renovatie- en herstructureringswerkzaamheden die werden uitgevoerd (83) alsook aan zijn schuldvordering voor het beheer.

    Het is ook raadzaam te bepalen wat er moet gebeuren met het saldo na de toerekening aan de kosten voor werkzaamheden en beheer. Billijk zou zijn, dat het saldo van het huurgeld op een geblokkeerde rekening komt. Dat saldo komt de eigenaar toe wanneer zijn goed hem wordt teruggegeven bij een gerechtelijke beslissing of bij buitenvervolgingstelling. Bij verbeurdverklaring van het goed, komt het saldo het OCMW toe.

    VIII. Een pragmatische oplossing in het bestaande recht : de verkoop van het goed

    Bij de huidige stand van de wetgeving blijkt de verkoop van het onroerend goed op grond van de artikelen 28octies en 61sexies Sv. de meest pragmatische oplossing voor een magistraat die geconfronteerd wordt met een pand in slechte staat dat verzegeld is. Is het goed roerend, dan zal hij wel tot vervreemding moeten overgaan. Het ter terbeschikking van het OCMW stellen zou immers niet zinvol zijn en de handhaving van het beslag op dergelijk goed (84) kan slechts leiden tot de geleidelijke waardevermindering ervan (85) .

    § 4. Vierde vraag : het herhuisvesten van slachtoffers

    I. De wettekst

    Volgens artikel 433quinquiesdecies :

    « In de in artikel 433decies van het Strafwetboek bedoelde gevallen kunnen slachtoffers op beslissing, naargelang het geval, van de bevoegde minister, van de bevoegde overheid of de door hen aangewezen ambtenaren, in overleg met de terzake bevoegde diensten, in voorkomend geval worden opgevangen of gehuisvest. Deze huisvestingskosten komen ten laste van de beklaagde. Wanneer de beklaagde wordt vrijgesproken, worden de kosten ten laste gelegd al naargelang het geval, van de Staat of van het bevoegde OCMW. » (86) .

    II. Inleidende beschouwingen

    Het verslag van de Koning Boudewijnstichting stipte aan dat er in de strijd tegen de onbewoonbaarheid van woningen een probleem van nieuwe huisvesting rijst voor de personen die in die woningen verblijven. Ook al kan de oplossing simpel lijken — en radicaal — voor illegalen, namelijk verwijdering (of repatriëring), er lijkt in Franstalig België weinig te zijn bepaald inzake nieuwe huisvesting voor personen die in een wettige situatie verkeren (Belgen, genaturaliseerde Belgen enz.). Ook zal de burgemeester vaak aarzelen om het gebouw te verzegelen want hij heeft geen oplossing voor de nieuwe huisvesting. In Brussel zou dankzij een solidariteitsfonds dat gevoed wordt met de boetes van frauduleuze eigenaars, de nieuwe huisvesting van die personen kunnen worden gefinancierd. Er zou in transit- en instapwoningen moeten worden voorzien op gemeentelijk niveau. In Wallonië worden de gemeenten ook aangemoedigd om in transit- en instapwoningen voor nieuwe huisvesting te voorzien. In het kader van de LOI (lokale opvanginitiatieven) financiert Fedasil ook de OCMW's voor dergelijke projecten.

    III. Nieuwe huisvesting ... maar voor welke slachtoffers

    In het begin behield de overheid de mogelijkheid om slachtoffers te herhuisvesten binnen de wet van 15 december 1980 (87) , waardoor de mogelijkheid van nieuwe huisvesting beperkt bleef tot buitenlandse slachtoffers. Een amendement (88) , gesteund door de minister van Justitie (89) , heeft die mogelijkheid uitgebreid naar elk slachtoffer van huisjesmelkers, dus ook Europeanen en Belgen.

    Het verslag van de commissie voor de Justitie meent dat de bedoeling van artikel 433quinquiesdecies beperkt was tot het tijdelijk herhuisvesten van slachtoffers van huisjesmelkers die met hun eigen middelen geen andere woning kunnen vinden (90) . Men moet echter de residuaire aard van die oplossing onderstrepen. De bevoegde magistraat mag de slachtoffers voorlopig in het gebouw laten blijven. Ondanks de inbeslagname blijft dit een daadwerkelijke verblijfplaats, ook al is die mensonwaardig (91) .

    IV. Het verstrekken van nieuwe huisvesting door de burgemeester

    Indien de burgemeester een besluit van onbewoonbaarheid en uitzetting neemt, wordt het probleem van de nieuwe huisvesting opnieuw acuut, want hij moet vooraf inlichtingen hebben ingewonnen over de oplossingen inzake nieuwe huisvesting voor diegenen die worden uitgezet (92) . Inderdaad, « les dégâts sociaux et humains d'une expulsion qui ne seraient pas agrémentés d'une solution de relogement sont souvent irréparables » (93) .

    Elke medaille heeft haar keerzijde. In dergelijk geval zullen de verplichtingen die de burgemeester heeft om de inwoners van het pand dat door het besluit van onbewoonbaarheid wordt getroffen, ertoe leiden dat hij vaak een oogje dichtknijpt en er volgens N. Bernard de voorkeur aan geeft de inwoners in een afgekeurde en ongezonde woning te laten wonen in plaats van ze op straat te zetten (94) . Bovendien, verklaart L. Tholome, « l'action du bourgmestre en matière de salubrité est évidemment subordonnée à l'existence ou non d'un tissu étoffé de logements sociaux ou à loyers modérés, de logements d'urgence, de places disponibles dans les maisons d'accueil (...) » (95) .

    Wat meer is : wanneer de burgemeester de kosten voor de nieuwe huisvesting door de huisjesmelker wil laten betalen, moet hij de ontoepasbare beroepsprocedure bij de bevoegde minister in acht nemen. Dat betekent dat bij de huidige stand van de wetgeving geen enkele huisjesmelker ooit iets zal moeten betalen voor de nieuwe huisvesting van zijn slachtoffers.

    V. De bevoegde minister

    A. Beschouwingen vooraf

    Bepalen wie de bevoegde minister, de bevoegde overheid of de door hen aangewezen ambtenaren zijn, is niet gemakkelijk. Voor vreemdelingen is de bevoegde minister die van de FOD Binnenlandse Zaken, maar er is geen enkel aanknopingspunt om te bepalen welke minister bevoegd is voor het vinden van nieuwe huisvesting voor een Belgisch burger of een Europees onderdaan. Toch zijn er steeds meer die aanspraak kunnen maken op dat recht op nieuwe huisvesting.

    Moet men de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken uitbreiden tot het geval van de onderdanen van de Europese Unie ? We denken het niet. De gewestministers zijn daarentegen bevoegd inzake huisvesting. Moet men zich niet veeleer tot hen wenden ?

    B. De bevoegdheden van de FOD Binnenlandse Zaken

    De FOD Binnenlandse Zaken is onderverdeeld in vijf algemene directies die in de eerste plaats tot doel hebben om de burger bij te staan en te helpen (96) . Drie van hen zijn voor ons interessant.

    Ten eerste is er de AD Civiele Veiligheid, die verantwoordelijk is voor de Civiele Bescherming en de brandweer. Vervolgens zorgt de AD Veiligheid en Preventie voor het voorbereiden, het opstellen en de uitvoering van het integraal veiligheidsbeleid van de minister van Binnenlandse Zaken. Ten slotte behandelt de AD Vreemdelingenzaken de asielaanvragen, de verblijfsaanvragen, enz.

    Deze laatste algemene directie maakt de minister van Binnenlandse Zaken bevoegd voor vreemde slachtoffers in de zin van de wet van 15 december 1980. Hij is echter niet bevoegd voor slachtoffers die Belg zijn of burgers van de Europese Unie.

    De minister heeft tot op heden geen bevoegde ambtenaar aangeduid aan wie de aanvraag voor opvang of huisvesting van slachtoffers kan worden voorgelegd.

    C. Gewestelijke bevoegdheden

    In de jaren 1970 heeft de federale Staat zijn bevoegdheden inzake huisvesting aan de gewestelijke overheden overgeheveld. Hij heeft slechts twee grote bevoegdheden overgehouden : inzake huurovereenkomsten via de huurwet en inzake fiscaliteit.

    De volgende ministers zijn bevoegd : in het Waals Gewest, de minister van Wonen, Vervoer en Territoriale Ontwikkeling; in het Vlaams Gewest, de minister van Wonen, Energie, Steden en Sociale Economie; in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de minister-president. Net als hun federale collega heeft geen enkele onder hen een bevoegde ambtenaar aangewezen.

    VI. De te volgen procedure

    Er bestaat geen procedure om een aanvraag aan de bevoegde minister voor te leggen en zijn goedkeuring te verkrijgen. Het volstaat dus om een aanvraag per post of e-mail te versturen en ... te wachten. Indien de minister niet antwoordt, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend.

    Dit artikel is dus eigenlijk niet uitvoerbaar. In de praktijk kan het gebeuren dat een informele woning wordt gevonden dankzij een informeel optreden van het OCMW of het Rode Kruis. Maar aangezien de procedure in zo'n geval niet werd gevolgd, en er geen ministeriële beslissing is geweest, heeft de niet-vrijgesproken beklaagde het recht om te betwisten dat hij moet instaan voor de huisvestingskosten.

    De lege ferenda, zou een wettekst de bevoegde minister moeten aanduiden en de te volgen procedure beschrijven.

    V. Huisvestingskosten

    Aangezien de wet bepaalt dat deze kosten « ten laste van de beklaagde » komen en niet van de veroordeelde of van de schuldige (97) , moet men besluiten dat deze financiële last reeds voor de veroordeling wordt opgelegd, ook in geval van seponering (98) . Een strikte interpretatie van de strafwetgeving noopt ons er immers toe te oordelen dat de beklaagde moet instaan voor deze kosten wanneer hij technisch gezien niet vrijgesproken is (99) . Hoewel dit voor de Staat duurder is, is het dan ook wenselijk dat wanneer er geen sprake is van een misdrijf, het Openbaar ministerie de zaak niet seponeert, maar de beklaagde voor de correctionele rechtbank daagt om zijn vrijspraak te verkrijgen. De lege ferenda, zou de volgende formulering een rechtvaardige oplossing bieden : « Wanneer hij veroordeeld is, of wanneer hij een schorsing van de uitspraak van de straf geniet, blijven de kosten ten laste van de beklaagde ». Dit voorkomt problemen in geval van seponering.

    Sommige parlementsleden « vinden het in het licht van de rechten van de verdediging onaanvaardbaar dat er in feite een voorlopige boete wordt opgelegd in het kader van een strafprocedure » (100) . Het antwoord hierop tijdens de parlementaire voorbereiding van de programmawet van 2 augustus 2002 roept heel wat vragen op : « De minister wijst er op dat dit artikel van toepassing is in geval er personen op een andere plaats gehuisvest moeten worden. Indien een gerechtelijke overheid vaststelt dat dit gebeurt door de fout van de verhuurder, is het logisch dat deze laatste instaat voor de kosten die met deze nieuwe huisvesting gepaard gaan. Dit is geen straf, maar een verplichting van de verhuurder. Indien de verhuurder uiteindelijk vrijgesproken wordt, worden de kosten terugbetaald » (101) . Terugbetaald, ja, maar door wie ? Nog een vraag die onbeantwoord blijft.

    BIJLAGE 3

    Uiteenzetting van de heer Peter van Hauwermeiren — Sociaal inspecteur


    BIJLAGE 4

    Esperanto


    BIJLAGE 5

    Dienst MINTEH


    (1) Protocol van 1 juni 2001 betreffende de samenwerking inzake de bestrijding van de mensenhandel afgesloten tussen de Sociale Inspectie van het ministerie van Sociale Zaken en de Inspectie van de Sociale Wetten van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.

    (2) Artikel 1, 3o van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

    (3) Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, en tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, ondertekend op 15 november/december 2000, en in werking getreden in december 2003.

    (4) Verdrag van 16 mei 2005 van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel, in werking getreden op 1 januari 2008; door België bekrachtigd op 27 april 2009.

    (5) Kaderbesluit van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel.

    (6) Pro memorie, de wetgever wilde de bewijslast voor het openbaar ministerie verlichten, wenste te vermijden dat in de rechtspraak uiteenlopende interpretaties van de modus operandi zouden voorkomen, en wenste alle mogelijke situaties te bestrijken waarin niet meteen duidelijk blijkt dat een welbepaald middel werd aangewend.

    (7) Die begrippen zijn opgenomen in de IAO-conventie nr. 29, de UNO-overeenkomst betreffende de slavernij en het aanvullend UNO-verdrag betreffende de afschaffing van slavernij, de slavenhandel en aan slavernij gelijkaardige instellingen en praktijken. Het kaderbesluit van de Europese Unie is enigszins genuanceerder want het gewaagt uitdrukkelijk van uitbuiting op arbeidsgebied, die alvast de vermelde begrippen omvat.

    (8) Memorie van Toelichting, Stuk 51-1560/00, pp. 18 en 19.

    (9) Corr. Luik, 11 februari 2009, Araceli.

    (10) Hoewel het oogmerk economische exploitatie erop doelt iemand « aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten » in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid : in het Belgische recht is het bij geen enkel misdrijf strafbaar om iemand aan het werk te zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid.

    (11) Vereniging die wordt samengesteld met het oogmerk aanslagen te plegen op personen of eigendommen.

    (12) Gestructureerde vereniging van twee of meer personen die duurt in de tijd, met als oogmerk het in onderling overleg plegen van misdaden en wanbedrijven die strafbaar zijn met gevangenisstraf van drie jaar of een zwaardere straf, om direct of indirect vermogensvoordelen te verkrijgen (art. 324bis, Sw.).

    (13) Opgemerkt wordt dat de werkgroep die het voorontwerp van wet dat later de wet van 10 augustus 2005 werd, uitwerkte, die integratie had besproken en vervolgens verworpen.

    (14) Stuk Senaat, nr. 4-1589/1.

    (15) Zie Verslag 2007, blz. 120.

    (16) Allesbehalve aanvaardbaar is dat de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren ook bij de criteria in artikel 380, § 4, 3o, wordt vermeld, in verband met prostitutie van minderjarigen, terwijl prostitutie van kinderen ontoelaatbaar moet zijn.

    (17) Het Nederlandse tijdschrift over misdaad en veiligheid « Crimelink », nr. 4, oktober 2009, blz. 10.

    (18) Zo staat artikel 90ter, § 2, van het Wetboek van Strafvordering, toe dat de overheid privécommunicatie of -telecommunicatie afluistert en er kennis van neemt wanneer het onderzoek een strafbaar feit van mensenhandel betreft dat gepaard gaat met een van de verzwarende omstandigheden bedoeld in de artikelen 433sexies tot 433octies van het Strafwetboek, terwijl de overtreding van artikel 383bis, § 1, van dit Wetboek alleen niet volstaat om dergelijke onderzoeksopdrachten te wettigen. Deze nuancering wat betreft de wettelijke kwalificatie van de feiten die onderzocht dienen te worden, is belangrijk aangezien omwille van de proportionaliteitsvereiste wordt verwezen naar de lijst van misdrijven die is opgenomen in artikel 90ter, § 2, van het Wetboek van Strafvordering, om andere opsporings- of onderzoeksdaden te wettigen.

    (19) Corr. Liège, 11 februari 2009, Araceli.

    (20) Memorie van toelichting, stuk Kamer nr. 51-1560/1, zittingsperiode 2004-2005, p. 18, in fine. Zie hierover ook M.A. Beernaert en P. Le Cocq, « La loi du 10 août 2005 modifiant diverses dispositions en vue de renforcer la lutte contre la traite et le trafic des êtres humains et contre les pratiques des marchands de sommeil », o.c., blz. 370.

    (21) Inzake het zelf of via een tussenpersoon exploiteren van ontucht of prostitutie, zie art. 380, § 1, 4°, van het Strafwetboek.

    (22) Idem, blz. 370, nota 118.

    (23) Zie onder andere de artikelen 225-13 tot 225-16 van het Franse Strafwetboek, betreffende de werk- en woonomstandigheden die in strijd zijn met de waardigheid van de persoon.

    (24) Deze criteria zijn echter uitermate interessant als geheugensteun voor onderzoekers tijdens het uitvoeren van hun opdracht.

    (25) Het is niet onze bedoeling om het begrip « waardigheid van de persoon » in filosofische zin te bestuderen.

    (26) (dir. H-D. Bosly et C. De Valkeneer), Brussel, Larcier, 2010.

    (27) Artikel 3, a), van het aanvullend Protocol van de Verenigde Naties inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de grensoverschrijdende, georganiseerde criminaliteit.

    (28) Wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, Belgisch Staatsblad, 14 februari 1987, blz. 2129.

    (29) Artikel 1, § 1, eerste lid van de wet. Wat overigens niet wordt beschouwd als het wegnemen van organen in de zin van die wet, is « het overbrengen van een embryo, het wegnemen en transplanteren van testes en ovaria, het gebruiken van eicellen en sperma » (artikel 1, § 1, derde lid).

    (30) Belgisch Staatsblad, 30 december 2008, blz. 68774 e.v. Die wet werd van kracht op 14 juli 2009. Zie commentaar : B. Fonteyn en P. Slegers, « L'utilisation de matériel corporel humain à des fins scientifiques : commentaires à propos de la loi du 19 décembre 2008 », J.T., 2009, blz. 205 e. v.

    (31) Overeenkomstig artikel 2, 7o, van de wet van 19 december 2008, wordt het orgaan gedefinieerd als het « gedifferentieerd, vitaal deel van het menselijke lichaam, dat is opgebouwd uit verschillende weefsels en dat met een aanzienlijke autonomie zijn structuur, zijn vascularisatie en zijn vermogen om fysiologische functies te ontwikkelen, behoudt ». Het wegnemen van organen impliceert bijgevolg het wegnemen van weefsels, maar het omgekeerde is niet noodzakelijk het geval.

    (32) Die werkelijke verwezenlijking van het ongeoorloofde oogmerk is echter geen vereiste bij mensenhandel (zie supra).

    (33) Zie Cass., 31 oktober 2007, P.071309.F.

    (34) EHRM, Broniowski vs. Polen, 22 juni 2004, § 134.

    (35) S. Van Drooghenbroeck, La convention européenne des droits de l'Homme, 2002-2004, Vol. 2, Articles 7 à 59 de la convention — protocoles additionnels, Brussel, Larcier, Les dossiers du J.T., no 57, blz. 160, no 529.

    (36) EVRM, IRS e.a. vs. Turkije, 20 juli 2004.

    (37) Karagiannis e.a. vs. Griekenland, 16 januari 2003, § 41.

    (38) Back vs. Finlande, 20 juli 2004, § 60 (arrest over een vermindering van schuldvordering binnen een schuldherzieningsplan), Pincova en Pinc vs. Tsjechische Republiek, I5 november 2002, § 51 (arrest over de teruggave aan de initiële eigenaar van goederen die onder het communistische regime verbeurd waren verklaard), Allard vs. Zweden, 24 juni 2003, § 52 (arrest over een woning die werd gesloopt zonder de instemming van de andere mede-eigenaars van het terrein waarop zij was opgetrokken).

    (39) EHRM, Agosi vs. Verenigd Koninkrijk, 24 oktober 1986, § 51, Reeks A, nr. 108.

    (40) 12 mei 2009.

    (41) Het Hof citeert : Sporrong en Lönnroth vs. Zweden, 23 september 1982, §§ 72 en 73, reeks A, nr. 52; James e.a. vs. Verenigd-Koninkrijk, 21 februari 1986, reeks A, nr. 98.

    (42) Vreemd genoeg vergist het Hof zich, want het vermeldt als oogmerk mensenhandel, terwijl het ingediende verzoekschrift de verbeurdverklaring van de goederen van een huisjesmelker betreft.

    (43) Indien het gaat om een gebouw waarop onverdeeldheid rust, of dat door de echtgenoten onder het wettelijk stelsel werd aangekocht, enz., moet de mede-eigenaars om hun akkoord worden gevraagd.

    (44) Zie daarover P. Herbots, « Huisjesmelkerij », NjW., 2005, blz. 1123, nr. 22.

    (45) In die zin : Ch.-E. Clesse en F. Lugentz, « Les marchands de sommeil » in Les infractions contre les personnes (H.-D. Bosly en C. De Valkeneer, dir.), Brussel, Larcier, 2010, blz. 690-691.

    (46) Belgisch Staatsblad 28 december 2006, in werking getreden op 8 januari 2007.

    (47) Dat het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken (en het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, dat werd vernietigd bij arrest nr. 188928 van 17 december 2008 van de Raad van State, Chambre belge des experts judiciaires en matière automobile et autres) het bestaan van dergelijke herstelkosten of het tarief ervan niet vermeldt, is niet relevant nu die tekst in zijn artikel 66 een residuaire bepaling bevat : « buitengewone en door dit » algemeen « reglement » op de gerechtskosten in strafzaken « niet bepaalde kosten » die voor het opsporingsonderzoek of het onderzoek van een zaak vereist zijn, kunnen « niet worden gemaakt dan met machtiging hetzij van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, hetzij met machtiging van de voorzitters der hoven van assisen, in geval deze krachtens hun vrije macht handelen. De procureurs-generaal geven de minister van Justitie onverwijld kennis van de verleende machtiging. Binnen de grenzen vastgesteld door de minister van Justitie kunnen de procureurs-generaal de vorderende overheid vrijstellen van de machtiging bedoeld in het eerste lid. » Het is dan ook aangewezen hier die tekst toe te passen.

    (48) « Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, verwijst hen in de kosten, zelfs jegens de openbare partij. De burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld in de kosten jegens de Staat en jegens de beklaagde of in een gedeelte ervan. Zij wordt veroordeeld in alle kosten door de Staat en door de beklaagde gemaakt, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij. De kosten worden door het vonnis bepaald. » Zie eveneens de artikelen 194 en 365 van hetzelfde wetboek, en artikel 50 van het Strafwetboek.

    (49) Stuk Senaat, nr. 2-1248/2.

    (50) « Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, verwijst hen in de kosten, zelfs jegens de openbare partij. De burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld in de kosten jegens de Staat en jegens de beklaagde of in een gedeelte ervan. Zij wordt veroordeeld in alle kosten door de Staat en door de beklaagde gemaakt, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij. De kosten worden door het vonnis bepaald. ». Zie ook de artikelen 194 en 365 van hetzelfde Wetboek, en artikel 50 van het Strafwetboek.

    (51) Amendement nr. 28 van de regering, Parl. st., Kamer 2001-2002, 1823/7, blz. 12.

    (52) V. Guerra, op. cit., blz. 565.

    (53) Amendement nr. 68 (ingediend door de dames De Bethune en Thys, verslag namens de commissie voor de Sociale Zaken, Parl.st., o.c., pp. 38-39) dat bepaalt dat, in geval van teruggave van een goed aan de eigenaar, het OCMW dat dergelijke kosten ten laste zou hebben genomen, door de Staat wordt terugbetaald, werd niet aangenomen.

    (54) P. Van Ommeslaghe, Droit des obligations, Vol. II, syllabus van de ULB, blz. 1985/412.

    (55) Idem, blz. 1985/413.

    (56) Idem, blz. 1987/414.

    (57) R. Dekkers, Précis de droit civil belge, T. 2, Brussel, Bruylant, 1955, blz. 181, nr. 314.

    (58) Wie te goeder trouw is, mag de vruchten behouden van iets dat hij heeft teruggegeven.

    (59) Duiven, konijnen, vissen, die naar een andere til, warande of vijver overgaan, behoren de eigenaar van deze zaken toe.

    (60) De blote eigenaar is geen vergoeding verschuldigd aan de vruchtgebruiker voor de verbeteringen die deze laatste aan het goed heeft aangebracht.

    (61) Bovendien, zoals wij verduidelijken aan de hand van F. Lugentz in onze bijdrage over de huisjesmelkers (op. cit., p. 692, nota nr. 162), tijdens de parlementaire voorbereiding die leidde tot het aannemen van het oude artikel 77bis, § 4bis, van de wet van 15 december 1980, stipte de regering, die kritiek kreeg vanwege het financiële risico voor het OCMW door dergelijke goederen ter beschikking te stellen, aan dat « het betrokken OCMW de afweging moet afmaken over het al of niet uitvoeren van een bepaalde investering. Zal de investeringskost gezien de potentiële risico's opwegen tegen de opbrengsten ? » (Ontwerp van programmawet, verslag namens de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, stuk Senaat, 2001-2002, 2-1248/6, blz. 39). Een gelijkaardige situatie, waarin het OCMW in zekere zin beslist om op te treden op basis van het vermeende voordeel van wat als een investering wordt beschouwd, lijkt de toepassing van de theorie van de verrijking zonder oorzaak, het toeval, een wil om te speculeren uit te sluiten, wat al een oorzaak vormt. (Zie S. Stijns, D. Van Gerven en P. Wery, « Chronique de jurisprudence — Les obligations : les sources (1985-1995) », J.T., 1996, blz. 700, nr. 29, P. Van Ommeslaghe, op. cit., p. 187/417).

    (62) Zo heeft het OCMW van Charleroi in 2005 geweigerd een woning ter beschikking te stellen waarop door de onderzoeksrechter beslag was gelegd omdat de uit te voeren werken te duur waren.

    (63) Artikel 83, § 3, van de Code wallon du logement van 29 oktober 1998.

    (64) Artikel 83, par. 3, al. 2, van de Code wallon du logement en art. 7 van het besluit van de Waalse regering van 20 mei 1999.

    (65) Artikel 7 van het besluit van de Waalse regering van 20 mei 1999.

    (66) Artikel 83, § 5, van de Code wallon du logement en art. 9 van het besluit van de Waalse regering van 20 mei 1999.

    (67) Artikel 83, § 4, al. 1 van de Code wallon du logement.

    (68) Artikel 81, al. 3, 3o en 83, par. 4, al. 2 van de Code wallon du logement.

    (69) Belgisch Staatsblad, 22 februari 1991.

    (70) De wetgever heeft in drie afwijkingen voorzien : 1) de huurovereenkomst van korte duur gesloten voor een duur die korter is dan of gelijk aan drie jaar (artikel 3, § 6, van de wet) 2) de huurovereenkomst gesloten voor een termijn die een duur van negen jaar te boven gaat (artikel 3, § 7, van de wet) 3) de huurovereenkomst gesloten voor het leven (artikel 3, § 8, van de wet).

    (71) Y. Merchiers, « Les baux en général », Rep. Not., T. VIII, Boek I, Bruxelles, Larcier, 1997, blz. 93, nr. 84.

    (72) « Le bail de résidence principale : modifications législatives et jurisprudence récente », Le bail et le leasing immobilier (Dir. B. Kohl), C.U.P., vol. 112, Louvain-La-Neuve, Anthémis, 2009, nr. 107-1 tot 108-2, blz. 174 tot 178.

    (73) A. Pauwels-Massart, Bestendig handboek huishuur, I, B-II-3-28.

    (74) 18 oktober 2005, Échos log., 2006, blz. 21. In dezelfde zin, vermeldt M. Higny en M. De Smedt : J.P. Tournai (2ème canton), 3 juni 2008, JLMB, 2009, blz. 500; Civ. Liège, 15 maart 2006, JLMB, 2007, blz. 995.

    (75) 30 juni 2006, JLMB, 2007, blz. 998. Zie ook : J.P. Zomergem, 18 jan. 2008, RW, 2009, blz. 887.

    (76) C. Emonts, Carrefour du logement 2007 : remettre l'habitant au cœur du logement — un défi pour les élus. Logement, transit et urgence, http://www.uvcw.be/articles/33,512,510,510,2102.htm, site geraadpleegd op 15 januari 2010.

    (77) Definitie afkomstig van de omzendbrief van POD Maatschappelijke Integratie van 16 december 2008, Projectoproep « Verhoging van het aantal doorgangswoningen » — 2008, kenmerk POLAR 2008/04.

    (78) Met « gezin in precaire toestand » bedoelt men : a) de alleenstaande waarvan het belastbaar jaarinkomen niet hoger is dan 12 000 euro, verhoogd met 2 200 euro per kind ten laste, b) verscheidene personen waartussen al dan niet verwantschapsbanden bestaan, waarvan het belastbaar jaarinkomen in totaal niet hoger is dan 16 400 euro, verhoogd met 2 200 euro per kind ten laste, c) het gezin dat begeleid wordt door een door de regering erkende Schuldbemiddelingsdienst en waarvan de maandelijkse middelen niet hoger zijn dan 120 % van het leefloonbedrag voor de samenstelling voor dat gezin.

    (79) De partijen die een renovatiecontract willen sluiten moeten dat schriftelijk doen, door vermelding in het instrumentum van : — de werkzaamheden die de huurder zal uitvoeren; — de — realistische — termijn die hij daarvoor nodig zal hebben; — de tegenprestatie van de verhuurder; — de looptijd van de verbintenis, die niet noodzakelijk gebonden is aan de termijn die nodig is voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

    (80) Ch. E. Clesse, La répression des marchands de sommeil, op.cit., blz. 272-273, nr. 47.

    (81) Het door de Waalse huisvestingscode ingestelde mechanisme behelst een woning. De twee criteria die aanwijzingen zijn voor leegstand staven die interpretatie. Ze hebben te maken met de uiting van de leegstand en zijn niet noodzakelijk aanwijzingen van een toestand van verwaarlozing die naar ongezondheid neigt. Aldus staat een woning volgens artikel 7 van vermelde Code leeg wanneer ze door de burgemeester of door de Waalse regering sinds ten minste twaalf maanden onbewoonbaar is verklaard, of wanneer ze gedurende ten minste twaalf opeenvolgende maanden niet voorzien is van het meubilair dat vereist is op grond van haar bestemming. Voor meer informatie, zie de website http://www.uvcw.be/fiches/logement-inoccupe/index.cfm (geraadpleegd op 15 januari 2010).

    (82) Artikel 82 van de Waalse huisvestingscode.

    (83) Artikel 83, § 4, eerste lid van de Waalse huisvestingscode.

    (84) Die goederen zijn « vervangbaar » en de waarde ervan is « eenvoudig bepaalbaar » (artikelen 28octies, § 2, en 61sexies, § 2, Sv.

    (85) In die zin : Ch-E Clesse et F. Lugentz, « les marchands de sommeil » in Les infractions contre les personnes, Brussel, Larcier, 2010, te verschijnen.

    (86) Deze bepaling neemt het vroegere artikel 77bis, § 4ter, over van de wet van 15 december 1980, ingevoegd bij artikel 192 van de voornoemde programmawet van 2 augustus 2002.

    (87) Die mogelijkheid werd geïntegreerd in artikel 77bis, § 4ter door de programmawet van 2 augustus 2002. Het ontwerp van de regering nam die mogelijkheid op in een nieuw artikel 77septies van de wet van 15 december 1980.

    (88) Amendement nr. 1 van mevrouw Lanjri en de heer Van Parys, Parl. St., Kamer 2004-2005, 51-1560/2.

    (89) Amendement nr. 13 van de regering, Parl. St., Kamer, 2004-2005, 51-1560/2. Dit amendement strekt ertoe artikel 77septies van het wetsontwerp te schrappen.

    (90) Verslag van de commissie voor de Justitie van de Kamer, Parl. St., Kamer, 2004-2005, 51-1159/4, blz. 42 en 43.

    (91) Het probleem van de betaling van de huur rijst echter. Wordt de magistraat die toelaat dat de verhuur en de betaling van de huur in handen van de verhuurder of de eigenaar blijft, niet medeplichtig of mededader van het misdrijf ?

    (92) Zie hierover : N. Bernard, « Motivation et conséquence sur le plan administratif d'un arrêté d'inhabitabilité », La lutte contre les logements insalubres à Bruxelles (Dir. N. Bernard en G. De Pauw), Brussel, Bryulant, 2004, blz. 94 e.v.

    (93) N. Bernard, « Expulsions de logement, relogement et dignité humaine », Le droit au logement : vers la reconnaissance d'un droit fondamental de l'être humain, Brussel, Bruylant, 2009, blz. 113.

    (94) Ibidem.

    (95) « Chronique d'une « mort juridique » annoncée », noot onder J.P. Seneffe, 7 dec. 1999, Echos log., 2002, blz. 213.

    (96) Zie de website www.civieleveiligheid.be.

    (97) Vergelijk de formulering van dit artikel 433quinquiesdecies van het Strafwetboek met die van artikel 433terdecies, eerste en tweede lid, van hetzelfde Wetboek, die betrekking hebben op de « schuldige ».

    (98) De parlementaire voorbereiding van de programmawet van 2 augustus 2002 bevestigt deze interpretatie, en komt overeen met de wens van de regering.

    (99) Omwille van de rechtvaardigheid, en wanneer de seponering onder meer ingegeven is door het ontbreken van een misdrijf, is het wenselijk dat het Openbaar ministerie de beklaagde voor de correctionele rechtbank daagt en zijn vrijspraak vraagt. In ieder geval zou de wetgever de lege feranda de tekst moeten wijzigen en de volgende formulering goedkeuren : « Wanneer hij veroordeeld is, of wanneer hij een schorsing van de uitspraak van de straf geniet, blijven de kosten ten laste van de beklaagde ». Deze formulering voorkomt problemen in geval van seponering.

    (100) Ontwerp van programmawet, verslag namens de commissie voor Sociale Aangelegenheden, Stuk Kamer, o.c., blz. 37.

    (101) Idem.