4-1426/1 | 4-1426/1 |
4 MEI 2010
I. INLEIDING
Het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen heeft beslist om een grondige analyse te maken van de problematiek van het zogenaamde « glazen plafond » in België en over de manier waarop deze kan worden aangepakt.
Om een beter beeld te krijgen van de huidige situatie werden eerst een aantal hoorzittingen georganiseerd, waarop onder meer vertegenwoordigers van verschillende sectoren en van de sociale partners, alsook experten belast met gelijke kansen werden uitgenodigd. Het Adviescomité voor Gelijke Kansen heeft haar vergaderingen van 25 maart, 1 en 28 april, 16 juni en 14 juli 2009 gewijd aan de hoorzitting van :
— mevrouw Annicq Bergmans, luitenant-kolonel MAB, synthese-officier DG HR, Defensie;
— mevrouw Michèle Mons delle Roche, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne;
— mevrouw Michèle Lenoble-Pinson, professor, Faculté de philosophie, lettres et sciences humaines, Facultés universitaires Saint-Louis;
— mevrouw Marcia De Wachter, directeur van de Nationale Bank van België;
— mevrouw Lily Kerrinckx, voorzitter van de werkgroep « Gendergelijkheid », Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt (VSOA);
— professor Veerle Draulans, Genderstudies, Faculteit Sociale Wetenschappen, Centrum voor Sociologisch onderzoek, KULeuven;
— mevrouw Ingrid Pelssers, opdrachthouder Emancipatiezaken, Vlaamse overheid;
— mevrouw Gratia Pungu, gewezen ambtenaar belast met gelijke kansen en ondervoorzitter van de commissie « Brussel-Hoofdstad » van de Conseil des femmes francophones de Belgique;
— mevrouw Edmée De Groeve, voorzitter van de raad van bestuur van de NMBS, voorzitter van de raad van bestuur van de Luchthaven Brussels South Charleroi;
— professor Marieke Wyckaert, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Onderzoekseenheid Economisch Recht, KULeuven;
— mevrouw Sandra Vercammen, verantwoordelijke afdeling Vrouwen, Gelijke Kansen, ACV;
— mevrouw Gitta Vanpeborgh, verantwoordelijke gender mainstreaming, ABVV;
— mevrouw Sabine Slegers, nationaal secretaris, ACLVB;
— mevrouw Clarisse Ramakers, juridisch adviseur, FNUCM;
— de heer Bjorn Cuyt, Studiedienst UNIZO;
— mevrouw Sonja Kohnenmergen, eerste adviseur, sociaal departement VBO, belast met de Europese sociale aangelegenheden;
— professor Herman Van den Broeck, Vlerick Leuven Gent Management School;
— de heer Jean Van den Eynde, Managing Director, Russell Reynolds Associates.
Het verslag van de hoorzittingen bevindt zich in bijlage. De rapporteurs hebben op basis van deze hoorzittingen een aantal vaststellingen en aanbevelingen geformuleerd, die besproken werden tijdens de vergaderingen van 12 januari, 9 maart en 4 mei 2010. De aanbevelingen werden door het Adviescomité aangenomen op 4 mei 2010.
II. VASTSTELLINGEN
A. Ontwerptekst
1. Over de hoorzittingen in een notendop
In 2009 hield het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen vijf hoorzittingen waarbij 18 personen en instellingen werden gehoord om te peilen naar het bestaan van het « glazen plafond » in ons land. Het overzicht van deze hoorzittingen wordt in bijlage bij dit verslag gevoegd.
Op die manier verwierf het AC een brede waaier aan inzichten over de deelname van vrouwen aan besluitvorming en over strategieën en goede praktijken om dit te bevorderen.
Enkele vrouwen die zelf een vooraanstaande functie bekleden in diverse sectoren zoals de financieel-economische wereld, het leger, het gerecht, de academische wereld, getuigden over hun persoonlijke ervaring en over algemene inzichten ter zake.
Ook vertegenwoordigers van de sociale partners, werknemers en werkgevers, getuigden over de inzichten en strategieën die zij ter zake hanteren.
Gelijke kansenambtenaren en experten belast met gelijke kansen getuigden vanuit hun werkveld en reikten ons hun inzichten aan.
Ten slotte gaven academici en wetenschappers duiding bij de verschillende begrippen en de stand van het wetenschappelijke onderzoek.
2. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvorming in cijfers
Het AC stelt vast dat de sprekers die gehoord werden tijdens de hoorzittingen en alle geconsulteerde bronnen de ongelijke vertegenwoordiging van vrouwen in besluitvorming bevestigen.
Het bestaan van een glazen plafond is evident.
Bij het glazen plafond (verticale segregatie) gaat het om onzichtbare barrières die de doorstroming van vrouwen naar hogere functies belemmeren. Daarnaast wijzen een aantal sprekers ook op het bestaan van een horizontale segregatie (de concentratie van vrouwen en mannen in verschillende sectoren en beroepen).
Om de ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvorming aan te tonen, werden verschillende cijfers weergegeven tijdens de hoorzittingen. Hieronder een kort overzicht.
2.1. Het leger
Defensie heeft al een lange weg afgelegd, maar vrouwen vormen — op basis van de cijfers die Annicq Bergmans, luitenant-kolonel bij Defensie ons meedeelde — nog steeds een minderheidsgroep binnen het departement. Vrouwen maken 8,37 % uit van het militaire personeelsbestand (3 143 vrouwelijke personeelsleden tegenover zo een 35 000 mannen). Als we het vrouwelijk burgerpersoneel ook meerekenen, komen we op iets meer dan 10 % vrouwelijke personeelsleden.
Er is een aanhoudende dalende trend in de categorie vrouwelijke soldaten. Slechts 4,29 % van de gerekruteerde soldaten is een vrouw. Bij de officieren is ongeveer 17,47 % een vrouw (een totaal van 397 vrouwen) en bij de onderofficieren 9,9 % (een totaal van 1 112 vrouwen).
2.2. De magistratuur
Michèle Mons delle Roche, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne gaf de volgende cijfers : in 2009 zijn er bij de zittende magistratuur 896 mannen en 739 vrouwen. Dus een verhouding van 55 % mannen tegenover 45 % vrouwen. Bij het parket telt men anno 2009 453 mannen tegenover 375 vrouwen, hetzelfde percentage als bij de zittende magistratuur. In 1967 was er bij de zittende magistratuur nog een verhouding van 97 % mannen tegenover 3 % vrouwen. En bij de parketten was er een soortgelijke tendens van 98 % mannen tegenover slechts 2 % vrouwen. Er is duidelijk vooruitgang geboekt binnen de magistratuur en er is nu een veel evenwichtiger verhouding man-vrouw.
Evenwel blijkt dit evenwicht niet uit de verdeling van de topfuncties binnen justitie.
Meer in detail tonen de cijfers dat momenteel 22 % van de korpsoversten bij de parketten een vrouw is. 6 van de 27 procureurs des Konings zijn vrouwen en 1 van de 5 arbeidsauditeurs is een vrouw. Bij de rechtbanken van 1e aanleg zijn 5 van de 27 voorzitters een vrouw.
2.3. De werkgevers- en werknemersorganisaties
a) Werkgeversorganisaties
Op federaal niveau zijn de werkgeversorganisaties verenigd in de Nationale Arbeidsraad. De representatieve werkgeversorganisaties die in de NAR zetelen zijn het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO), de Union des Classes moyennes (UCM) en de Boerenbond.
In de raden van bestuur van al deze werkgeversorganisaties zetelen in totaal 139 mensen : 123 mannen tegenover 16 vrouwen.
Volgens cijfers — gegeven door Clarisse Ramakers van de UCM — telt de categorie zelfstandigen in België 30 % vrouwen. 42,75 % van deze vrouwen zijn werkgevers.
b) Werknemersorganisaties
Vrouwen vertegenwoordigen net iets meer dan 20 % van de top van de 3 vakbonden, zowel in het hoogste orgaan (19 mannen tegenover 5 vrouwen), als in het op één na hoogste orgaan (95 mannen tegenover 26 vrouwen). Al de vakbonden ijveren voor gelijke kansen van mannen en vrouwen op de werkvloer. Binnen hun eigen structuren zien we evenwel dat er zeker nog geen sprake is van een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen aan de top. Geen enkele van de drie grote vakbonden heeft een vrouwelijke voorzitter.
Volgens Sabine Slegers, nationaal secretaris van de liberale vakbond, het ACLVB, zijn bijna de helft van de leden van het ACLVB vrouwen. Slechts 20 % van de vrouwen is syndicaal actief. Aan de top is er sinds 2007 voor het eerst een leidinggevende vrouw (1 op 4).
Het dagelijks bestuur van de christelijke vakbond, het ACV, telt volgens Sandra Vercammen, verantwoordelijke afdeling Vrouwen, Gelijke Kansen, momenteel 3 vrouwelijke algemeen secretarissen op 8 leden.
Het ABVV, de socialistische vakbond, kwam niet met cijfers, maar volgens Gitta Vanpeborgh, verantwoordelijke gender mainstreaming van het ABVV, kan de vakbond principieel met quota instemmen. Ze zijn niet alleen vanuit democratisch, maar ook vanuit economisch oogpunt gerechtvaardigd.
2.4. De universiteiten
Aan de Belgische universiteiten zijn iets meer dan de helft van de studenten meisjes. Volgens Prof. Michèle Lenoble-Pinson vervrouwelijkt in heel Europa niet alleen het aantal studenten maar eveneens het academisch personeel. België lijkt daar evenwel een achterstand op te lopen.
In 2002 telde het academische korps, volgens een onderzoek van Jérôme de Heneau en Danièle Meulders, in de Franse Gemeenschap 14 % vrouwen. Voor de drie hoogste functies, docenten, hoogleraren en gewone hoogleraren bedroeg dat percentage slechts 12,5 %. In Vlaanderen is de situatie gelijkaardig. In 2002 bestond slechts 13 % van het academische personeel uit vrouwen.
Volgens een recentere Nederlandse studie zetelen in de raden van bestuur van de Belgische universiteiten maar 16,5 % vrouwen en in slechts 11,4 % van de gevallen is de decaan een vrouw. België scoort daarmee samen met Malta en Duitsland het slechtst in Europa.
2.5. De overheidsadministraties
De Vlaamse administratie telt zo'n 45 000 personeelsleden, diensten als de VRT, OVAM, Kind en Gezin en VDAB inbegrepen. De topfuncties bestaan voor 20 % uit vrouwen. Tegen 2015 wil men dat cijfer optrekken naar 33 %.
In het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werken veel vrouwen, maar er is een groot onevenwicht tussen het aantal mannen en vrouwen in topfuncties. Zo zijn er slechts 7 vrouwelijke diensthoofden tegenover 80 mannelijke diensthoofden. Er is 20 jaar na zijn oprichting nog steeds geen vrouwelijke bestuursdirecteur in het Brussels Gewest.
2.6. Studie « Vrouwen aan de top », Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, 2009
De cijfers, die als steekproef werden weergegeven tijdens de hoorzittingen, worden bevestigd door de studie « Vrouwen aan de top » van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (IGVM). In dit rapport wordt de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen geanalyseerd in topfuncties in uiteenlopende domeinen. Via het verspreiden van statistieken wil het IGVM zowel beleidsmakers als het brede publiek sensibiliseren. Met deze publicatie over vrouwen aan de top wil het Instituut het debat stimuleren over de aan- of afwezigheid van vrouwen in besluitvormingsorganen en een eerste aanzet geven tot een reflectie over een mogelijke oplossing.
3. Over de standstill van ons land inzake gelijke kansen
Meer verontrustend nog dan de cijfers, die de ongelijkheid uitdrukken, is de standstill in ons land inzake gelijke kansen : we maken geen vooruitgang meer. Integendeel, we gaan zelfs achteruit in vergelijking met andere landen.
Een aantal internationale indicatoren stellen de statistieken voor ons land in een globaal perspectief.
Er is de Gender Empowerment Measure (GEM) of de Gendermachtsindex van de Verenigde Naties waarop ons land meer dan behoorlijk scoort. Bij de opstelling van deze index wordt rekening gehouden met drie indicatoren : economische participatie, politieke participatie en de macht over economische grondstoffen. Op deze index staat België op een 6e plaats op 108 onderzochte landen (cijfers 2009). Het goede resultaat van ons land op deze index vloeit voort uit de relatief hoge politieke deelname van vrouwen in ons land (gemiddeld 35 % vrouwelijke parlementsleden). Onze quota-wetgeving op kieslijsten speelt hier zeker een belangrijke rol. Belangrijk is ook de hoge scholingsgraad van vrouwen in ons land. Zo behalen 25 % meer vrouwen dan mannen een 3e graad onderwijscyclus.
Maar op andere genderindicatoren gaat ons land achteruit.
Op de Gender Devolopment Index (GDI) of de VN-genderontwikkelingsindex doen we het veel minder goed. Deze index geeft het ontwikkelingsniveau van verschillende landen weer, in verhouding tot drie indicatoren : de gemiddelde levensverwachting, de graad van onderwijs en de levensstandaard. In de GDI-ranking staan we op de 58e plaats op 155 onderzochte landen. Een flinke stap achteruit ten opzichte van 2006 toen we nog op de 12e plaats stonden van 136 onderzochte landen.
En recent stond ons land te kijk op de Gender Gap Index van het Wereld Economisch Forum. Concreet wordt hier naar vier deelindexen gekeken : de economische participatie en kansen, de opleiding, de gezondheid en overlevingskansen en de politieke macht van vrouwen. In 2009 staan we op de 33e plaats op 134 landen. In 2007 stonden we nog op de 19e plaats. Met deze 33e plaats staan we net onder Namibië en net boven Wit-Rusland. Geen waardeoordeel, maar toch tekenend. Vooral het feit dat andere, armere landen grote stappen vooruit zetten, terwijl wij stagneren, is verontrustend.
Ten slotte tikt ook het CEDAW-Comité uit Genève in haar concluderende opmerkingen (concluding observations) geformuleerd op 7 november 2008 (42e sessie) ons land op de vingers. Enerzijds onderlijnen ze de indrukwekkende vooruitgang die ons land gemaakt heeft inzake vrouwelijke vertegenwoordiging in de politieke en publieke besluitvorming sinds de wet van 1994. Anderzijds drukken ze hun bezorgdheid uit over de tweederderegel die in publieke advies- en beheersorganen onvoldoende wordt nageleefd (punt 19). Ook betreuren ze de bijzonder lage vertegenwoordiging van vrouwen in de Belgische diplomatie (13,5 %), en wordt ons land opgeroepen om ter zake bijzondere maatregelen te treffen (punten 21 en 22). Eveneens vragen ze ons land om betere naar geslacht opgesplitste statistieken bij te houden (punt 47).
Het Adviescomité leidt uit deze internationale cijfers af dat ons land zich moet herpakken. Stilstaan is achteruitgaan, vooral in sociale en economische besluitvorming. Stilstaan is achteruit gaan !
4. Over de redenen van de ondervertegenwoordiging van vrouwen
De metafoor van het glazen plafond wordt vaak gebruikt om de ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvorming te verklaren.
Volgens Prof. Veerle Draulans duikt het begrip van het « glazen plafond » op in de VS rond 1986. Het begrip verwijst naar een onzichtbare barrière die vrouwen belemmert op te klimmen naar leidinggevende functies.
Het glazen plafond kan zelfs worden becijferd : het gaat daarbij om een rekenregel die zich baseert op het aantal beschikbare vrouwen, het aantal vrouwen in groeifuncties (meestal wetenschappelijk of academisch opgeleide vrouwen en potentiële kaderleden) in een organisatie en het percentage vrouwen in het hoger management. Daarop past men de regel van drie toe : men neemt als basis het percentage vrouwen in het hogere management en men deelt dat door het aantal vrouwen in groeifuncties. Het resultaat geeft de dikte van het glazen plafond weer in een bepaalde sector. In sommige sectoren heeft het glazen plafond een dikte van 100 %, zoals in de bouwsector of in de Kerk.
Maar zowel Prof. Veerle Draulans als Prof. Marieke Wyckaert wijzen erop dat het glazen plafond in de VS nu plaats maakt voor het beeld van het labyrint. Dit begrip wordt gehanteerd door Prof. Alice Eagly, sociaal psycholoog, in haar publicatie Through the Labyrinth. The Truth about how women become leaders (2007). Vrouwen worden tijdens hun loopbaan meer gehinderd door een geheel van hindernissen, dan door een glazen plafond dat meestal gedefinieerd wordt in termen van discriminatie. Een labyrint is alleen maar overzichtelijk als men het van boven kan bekijken, maar als men erin doorloopt, moet men telkens weer keuzes maken waarvan men de consequenties niet kent.
Prof. Eagly benadrukt hoe groot nog altijd de weerstand is tegen leidinggevende vrouwen. Uit enquêtes blijkt dat dit vrij diep is ingebed en te maken heeft met allerlei associaties en stereotypen.
Tijdens de hoorzittingen werd een waaier van redenen aangehaald om de ondervertegenwoordiging van vrouwen te verklaren.
Macht en besluitvorming is nog steeds een mannenwereld. Eeuwenlang is macht het voorrecht geweest van mannen, vandaag kunnen vrouwen slechts geleidelijk toetreden. Seksestereotypen wegen nog zwaar door. Ook in het taalgebruik heerst een mannelijke dominantie, zoals onder meer bij de beroepsnamen (geneesheer, ...), het hij/zij-gebruik, .....
Mannen kiezen voor mannen. « Ons kent ons, maar ons kent haar niet ! ». Vrouwen hebben het nog steeds moeilijk om binnen te dringen in de mannelijke netwerken (old boys network). Nochtans spelen die netwerken nog steeds een zeer belangrijke rol voor selecties aan de top.
Dat stereotiepe denkbeelden over vrouwen nog steeds de capaciteiten van vrouwen onderschatten toont Marcia De Wachter, directeur van de Nationale Bank van België, aan de hand van het « Goldberg-paradigma ». Dit paradigma bestaat weliswaar veertig jaar, maar werd onlangs op een aantal Belgische studenten toegepast met hetzelfde resultaat. Veertig jaar geleden kregen studenten papers te lezen met exact dezelfde inhoud, alleen stond op de ene paper een vrouw als auteur en op de andere een man. Papers met een vrouwennaam kregen systematisch een lager waarderingscijfer, tenzij het over een typisch vrouwelijk onderwerp ging.
Maar ook vrouwen zelf houden deze perceptie in stand. Veel vrouwen hebben een te laag zelfbeeld of tonen een gebrek aan ambitie. Ook de vrouwelijke rolmodellen en netwerken ontbreken vaak.
Ook de traditionele taak- en rolverdeling blijft bestaan, en het grootste deel van de gezinslast rust nog steeds op vrouwen. Loopbaanonderbrekingen en deeltijds werken zijn nog steeds een hindernis om de top te bereiken. De levensloop van vrouwen en mannen verschilt, wat in het huidige carrièremodel nog te vaak een nadeel voor vrouwen betekent. De carrière piekt rond 30 jaar, en dit terwijl 40 % van de vrouwen tussen 30 en 40 jaar deeltijds werkt aangezien dit de periode is dat ze kleine kinderen hebben.
5. Over de argumenten voor een gelijke deelname van vrouwen en mannen aan besluitvorming
Opvallend tijdens de verschillende hoorzittingen is de vaststelling dat de huidige crisis wordt aangegrepen om van meer gelijke kansen voor mannen en vrouwen een prioriteit te maken.
De voorbije maanden beklemtoonden velen dat de huidige financiële crisis, die de grootste is in ongeveer een eeuw tijd, een hoog testosterongehalte kent. Bankiers, toezichthouders, centrale banken, hedgefondsen, investeringsfondsen, traders, ministers van Financiën ... zijn allemaal mannenbastions. Zij dragen als groep dan ook een enorme verantwoordelijkheid voor deze financiële crisis.
Het besef groeit dat er meer vrouwen aan de top zullen nodig zijn om de globale economie terug op te bouwen en om financiële crisissen van deze aard in de toekomst te vermijden. Er is politieke wil nodig om de financiële en economische besluitvorming evenals de zorg en het werk te herverdelen onder mannen en vrouwen. En dat moet op alle niveaus en in alle domeinen gebeuren : in de banken, in de privésector, aan de universiteiten, in de overheidsdiensten, in de ziekenhuizen, in de scholen. Ook aan de top moeten mannen en vrouwen gelijk aanwezig zijn.
Naast de financiële crisis kent onze planeet nog andere, diepere crisissen : een klimaatcrisis, een voedselcrisis, ... Het staat vast dat het herstel van al deze problemen de beste talenten en ideeën zal vereisen die in onze samenleving leven.
Crisissen zijn opportuniteiten. Deze crisis is een tijdsvenster, een uitgelezen ogenblik om de discussie over genderquota te voeren.
Ten gronde worden verschillende argumenten aangehaald die pleiten voor een grotere deelname van vrouwen aan besluitvorming, niet alleen omdat dit politiek correct zou zijn, maar ook omdat dit een noodzaak is :
— Rechtvaardigheidsargument (gelijkheidsbeginsel) : alle mensen zijn gelijk voor de wet en verdienen gelijke kansen.
— Democratisch argument : de samenleving bestaat zowel uit mannen als uit vrouwen. Dit moet dan ook worden weerspiegeld op het besluitvormingsniveau.
— Opleidingsinvestering : de Belgische overheid investeert ongelofelijk veel in de opleiding van hoger geschoolden en vrouwen maken daar meer dan de helft van uit. Door dit talent onvoldoende aan te boren, gaat een enorme investering verloren.
— Talentbenutting : vrouwen vandaag zijn hoog opgeleid. Ongeveer 25 % meer vrouwen dan mannen doorlopen de derde cyclus van het onderwijs met goed resultaat. Dit talent en potentieel moet worden benut. Door de vergrijzing is er een enorm tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten.
— Economische macht van vrouwen : 80 % van alle aankoopbeslissingen wordt door vrouwen genomen. En dan hebben we het niet enkel over wat er in de winkelkar komt. Ook duurzame investeringen, auto's, huizen, de financiële portefeuille wordt door vrouwen beslist.
— Armoedebestrijding : studies tonen aan dat vrouwen vaker dan mannen in de armoede terechtkomen. Dit vaak door een zwakke positie op de arbeidsmarkt (deeltijds werken, lagere lonen, ...). Hun positie op de arbeidsmarkt moet dus worden verstevigd.
— Verandering : vrouwen staan meer voor verandering dan mannen. Ze zullen ook meer opkomen voor vrouwenrechten.
— Goed bestuur (argument good governance) : een grotere diversiteit in de raad van bestuur is een troef. Goed bestuur vereist een juist evenwicht tussen controle, strategie en ondernemerschap. Meer diversiteit betekent dan ook dat de verschillen in inzichten, in achtergrond en in kwaliteiten mee betrokken worden in de besluitvorming.
— Hefboom voor betere bedrijfsresultaten : er is een begin van wetenschappelijk bewijs dat meer vrouwen in besluitvormingsorganen van bedrijven een hefboom kunnen zijn voor betere bedrijfsresultaten :
• Studies van McKinsey : bedrijven met meer vrouwen in bestuursfuncties scoren beter op waarden als leiderschap, doelgerichtheid, verantwoordelijkheidszin, innovatie, externe oriëntatie en motivatie.
• Studie Goldman Sachs : meer vrouwen aan de top betekent betere financiële prestaties op vlak van rendement, eigen vermogen, operationeel resultaat en dividendgroei.
• Prof. Van den Broeck : wetenschappelijk onderzoek naar vrouwelijk en mannelijk denken toont aan dat vrouwelijke denkers een meer holistische visie hebben.
Diversiteit betekent meer creativiteit en meer economische groei.
6. Over de vooropgestelde strategie
Het Adviescomité stelt vast dat er algemeen wordt aangenomen dat vrouwen in besluitvorming ondervertegenwoordigd zijn en dat dit problematisch is. Iedereen is het eens over het belang van een evenwichtige vertegenwoordiging, en over de meerwaarde van meer vrouwen in besluitvorming.
De discussie is al lang niet meer of vrouwen moeten doorstromen. Maar hoe ? Moeten die vrijblijvend zijn, of dwingend, zoals quota ? De vraag is ook in welke mate de overheid regulerend mag of moet optreden naar de publieke sector toe en zelf het voorbeeld moet geven, dan wel hetzelfde moet doen naar de private sector toe ?
De vraag is ook hoe lang men de huidige ongelijkheid nog kan dulden ? Wil men de voorkeur geven aan de weg van de geleidelijkheid, dan wel het systeem een duwtje in de rug geven ?
Voordeel van het invoeren van dwingende maatregelen :
— Quota in de politiek en het ritsmechanisme hebben gewerkt in verschillende landen. Ook in België. Anno 2009 telt het Belgische parlement 36 % vrouwen (80 op 221) tegenover slechts 16 % vrouwen in 1994. De quotumregelingen die in de Belgische kieswet zijn opgenomen, hebben duidelijk bijgedragen tot meer evenwicht in de politieke besluitvorming. Onze wetgeving wordt internationaal als voorbeeld aangehaald.
— Quota in het bedrijfsleven hebben een zeer gunstig effect teweeggebracht in Noorwegen. Omdat het opkrikken van het aantal vrouwen in raden van bestuur via soft law niet het verhoopte resultaat gaf, hebben ze in 2003 een wet aangenomen die bepaalde dat op 1 januari 2008 de bedrijven minstens 40 % vrouwen in hun raden van bestuur moesten hebben. Het resultaat is behaald, omdat de bedrijven voldoende tijd kregen om het quotum te halen en omdat er een duidelijke sanctie was bij het niet naleven van de wet.
— Ook in andere landen zoals Spanje, werkt men met quota of leeft het debat volop (Nederland, Frankrijk, ...).
— Quota hebben een signaalfunctie : het is een manier voor de overheid en politici om duidelijk te maken dat ze gendergelijkheid willen bereiken in alle geledingen van de maatschappij, dat ze geloven dat taken gelijk verdeeld moeten zijn tussen mannen en vrouwen en dat het belangrijk is dat het bestuur van bedrijven waarvan de aandelen in handen zijn van hetzij een grote groep aandeelhouders hetzij van de overheid een afspiegeling van de samenleving moet zijn.
— Zelfregulering werkt niet. Dat heeft de huidige financiële crisis op het vlak van corporate governance wel bewezen.
— Volgens een raming van de Verenigde Staten zouden we zonder bijkomende maatregelen nog 65 jaar moeten wachten vooraleer er mogelijk gelijkheid is in de raden van bestuur. De economie kan niet wachten op zo een trage natuurlijke evolutie.
Dwingende maatregelen, zoals quota, zijn controversieel en voor sommigen onverdedigbaar. Maar de ervaringen in de landen en de instellingen waar ze worden gehanteerd, leren ons dat ze een gunstig effect hebben op een duurzame economische ontwikkeling en gerechtvaardigd zijn vanuit een democratische invalshoek.
Uit de hoorzittingen blijkt evenwel dat quota alleen niet volstaan.
Naast dwingende maatregelen zijn er ook begeleidende maatregelen nodig (een gezinsvriendelijk HR-beleid, objectieve functioneringsevaluatie, ...). Die worden verder uitgewerkt in de aanbevelingen.
7. Over het wetgevend kader in ons land
Het Adviescomité stelt vast dat in ons land de laatste jaren geleidelijk een wetgevend kader is gegroeid op verschillende bevoegdheidsniveaus om deelname van vrouwen aan besluitvorming te bevorderen. In het bijzonder in de politieke en publieke besluitvorming.
Tijdens de hoorzittingen refereerden verschillende sprekers naar aspecten van deze wetgeving. De rapporteurs geven hierna een overzicht van deze wetgeving.
Het gelijkheidsbeginsel is fundamenteel in een democratische rechtsstaat. In België wordt het principe « alle Belgen gelijk voor de wet » bekrachtigd in artikel 10, eerste lid van de Grondwet.
Ondanks deze gelijkheid in rechte stelt men vast dat vrouwen en mannen nog steeds niet dezelfde kansen hebben.
In de politieke besluitvorming is al een hele weg afgelegd. In 1994 voerde de wet Smet-Tobback een quotum in van ten hoogste twee derde kandidaten van hetzelfde geslacht op kieslijsten. Deze wet werd in 2002 geamendeerd door pariteit op de kieslijsten op te leggen. Ook werd in 2002 het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet ingeschreven. Anno 2009 telt het Belgische parlement 36 % vrouwen (80 op 221) tegenover slechts 16 % vrouwen in 1994 (35 op 221). Hierdoor staan we volgens cijfers van de Interparlementaire Unie momenteel op de 14e plaats in de wereldranglijst.
De quota die in de Belgische kieswet opgenomen zijn, hebben ontegensprekelijk bijgedragen tot meer evenwicht in de politiek. De Belgische wetgeving wordt internationaal als voorbeeld aangehaald.
Inzake public governance bestaat sinds 1990 de wettelijke verplichting (gewijzigd door de wet van 17 juli 1997 en de wet van 3 mei 2003) die bepaalt dat binnen de federale adviesorganen hoogstens twee derde van de leden van hetzelfde geslacht mag zijn. In 1997 werd een gelijkaardige verplichting vastgelegd voor de Vlaamse adviesorganen en in 1999 voor de Vlaamse beheersorganen. Beide decreten werden op 13 juli 2007 vervangen door één quotadecreet. Ook in het Waals Gewest voerde men via het decreet van 15 mei 2003 dezelfde verplichting in voor de Waalse adviesorganen en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd de wettelijke verplichting ingevoerd via de ordonnanties van 27 april 1995 en 5 juli 2001.
Een publieke instelling moet immers ruime verantwoording afleggen, dus ook ten opzichte van het brede publiek. Daarin speelt een democratische vertegenwoordiging bijgevolg een belangrijke rol.
Wat betreft de economische besluitvorming werd voor een aantal economische overheidsbedrijven reeds een quotumregeling uitgewerkt. Voor de NMBS Holding werd voorzien dat een derde van de raad van bestuur genderdivers moet zijn (artikel 162bis, ingevoegd bij wet van 22 maart 2002). Bij koninklijk besluit van 14 juni 2004 en koninklijk besluit van 18 oktober 2004 werd dezelfde maatregel ingevoerd ten aanzien van de raad van bestuur van Infrabel en van de NMBS. Via het koninklijk besluit van 28 september 2006 legde de staatssecretaris voor Overheidsbedrijven vast dat minstens een derde van de raad van bestuur van de nieuwe Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij van het andere geslacht moet zijn.
Daarnaast is er ook nog de wet gender mainstreaming van 12 januari 2007. België heeft deze wet aangenomen met als doel de genderdimensie in de Belgische federale beleidsstructuren te integreren. Gender mainstreaming is dus niet langer een vrijblijvend engagement. Concreet voorziet deze wet dat de genderdimensie wordt geïntegreerd in de managementplannen van de federale overheid, in alle beheerscontracten en elk ander beleidsplanningsinstrument van alle federale overheidsdiensten, in elke strategische en operationele doelstelling en in de opmaak van de begroting.
8. Zelfregulering
Het Adviescomité stelt vast dat in bepaalde sectoren ook zelfregulering en eruit voortvloeiend strategische plannen zijn gegroeid.
In 2004 werd op initiatief van de CBFA (Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen), Euronext Brussel en het Verbond van Belgische Ondernemingen een Commissie Corporate Governance opgericht om voor alle beursgenoteerde vennootschappen één code inzake deugdelijk bestuur uit te werken, de zogenaamde Code Lippens. In deze versie werd nergens melding gemaakt van de noodzaak van een genderdiverse samenstelling van een raad van bestuur. De nieuwe Corporate Governance Code, editie 2009, voor beursgenoteerde bedrijven maakt voor de eerste keer melding van de noodzaak aan genderdiversiteit in raden van bestuur.
Wat de niet-beursgenoteerde bedrijven betreft, werd in 2005 eveneens een Code opgesteld, de zogenaamde Code Buysse, met aanbevelingen voor een duurzaam bestuur van bedrijven. In juni 2009 werd deze code verder uitgebreid. In deze nieuwe versie werd diversiteit eveneens opgenomen als voorwaarde voor een goed ondernemingsbestuur.
Op 23 september 2004 ondertekenden de drie Belgische vakbonden het Charter Gendermainstreaming voor gelijkheid van vrouwen en mannen. Hierin engageren ze zich om enerzijds de gelijke kansen problematiek tussen vrouwen en mannen meer aandacht te schenken in hun dagelijkse werking en anderzijds iets te doen aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen in eigen rangen.
Daarin wordt expliciet het principe van gendermainstreaming onderschreven als een bijkomend en noodzakelijk instrument voor het versterken van de positie van de vrouw. Een geïntegreerde aanpak, systematisch en structureel werken en de aanwezigheid van vrouwen in de besluitvorming zijn elementen die hierin sterk aan bod komen. Gendermainstreaming impliceert voor de vakbonden dat er gelijkheid moet zijn in de structuren en de basiswerking van de vakbond en dat men zich ook moet uitspreken over de instrumenten ter bevordering van die gelijkheid.
Het charter heeft binnen de drie vakbonden als resultaat opgeleverd dat gendergelijkheid opnieuw centraal staat in de sociale dialoog, zowel in de Nationale Arbeidsraad als in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Het Adviescomité neemt met belangstelling akte van dit initiatief. Op zich zeker een bemoedigend engagement, maar het Adviescomité stelt vast dat het nog onduidelijk is tot welk resultaat ze zullen leiden. Concrete cijfers die een verbetering aanduiden van het doorstromen van vrouwen naar de top van de vakbonden kunnen nog niet worden voorgelegd.
9. Wetgeving in het buitenland
Het Adviescomité stelt vast dat ook in andere landen wetgeving ontstaat om het glazen plafond te doorbreken in de sociaal-economische sectoren.
9.1. Noorwegen
Het meest aangehaalde voorbeeld is de wetgeving in Noorwegen. De Noorse wetgever heeft in 2003 een minimumpercentage vastgelegd (40 %) van vrouwen in raden van bestuur en raden van commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen. Op het moment van aankondiging was het percentage topvrouwen kleiner dan 7 %. De bedrijven kregen de tijd tot 1 januari 2008 op sanctie van de beurs geschrapt te worden. Het resultaat is dat vandaag 44,4 % vrouwen in het bestuur van de beursgenoteerde bedrijven zetelen. De door tegenstanders voorspelde dramatische gevolgen (minder buitenlandse investeringen, koersdalingen op de beurs) zijn uitgebleven.
9.2. Spanje
De Noorse aanpak werkte inspirerend voor onder meer Spanje. Premier Zapatero liet in 2007 een wet goedkeuren om tegen 2015 bestuursraden van bedrijven te laten bestaan uit minstens 40 % vrouwen.
9.3. Zwitserland
Vanaf 1 maart 2005 begon in Zwitserland een quotumregeling van 30 % vrouwen in raden van bestuur van bedrijven waarin de overheid een aandeel heeft. Een voorstel van de conseillère nationale Maria Roth-Bernasconi, die een minimumvertegenwoordiging vroeg voor alle grote bedrijven, stuitte evenwel op een neen in juni 2009.
9.4. Nederland
De Tweede Kamer in Nederland heeft eind november 2009 een wetsvoorstel goedgekeurd waardoor in Nederlandse bedrijven van meer dan 250 werknemers uiterlijk tegen 2016 ten minste 30 % vrouwelijke bestuurders en/of commissarissen moeten zetelen. Volgens een onderzoek van de Rotterdamse Erasmus universiteit gingen er het afgelopen jaar maar 14 van de 116 nieuwe benoemingen naar vrouwelijke bestuurders. Het tempo van de vrouwelijke doorstroming naar de top ligt dus ook in Nederland veel te laag. De indieners van het voorstel stellen dat indien de regel voor positieve discriminatie ten voordele van vrouwelijke bestuurders tegen 2016 vruchten heeft afgeworpen, kan worden overwogen de wet gewoon weer af te schaffen.
9.5. Frankrijk
Ook in Frankrijk werd door de UMP een wetsvoorstel ingediend om binnen 5 jaar te komen tot een vertegenwoordiging van 50 % vrouwen in raden van bestuur van grote Franse bedrijven. Het wetsvoorstel zal in januari 2010 worden besproken.
10. Wetsvoorstellen en beleidsintenties
In de Belgische Senaat zijn tal van wetsvoorstellen hangende die het glazen plafond willen doorbreken. Hierna volgt een overzicht in chronologische volgorde.
10.1. Ondersteuning van vrouwelijk ondernemerschap
Voorstel van resolutie ter ondersteuning van het vrouwelijk ondernemerschap (stuk Senaat, nr. 3-171), ingediend door mevrouw Sabine de Bethune op 22 augustus 2003.
10.2. Evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in sommige economische overheidsbedrijven : De Post, Belgacom en de NMBS
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 18 § 1, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, met het oog op een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de raden van bestuur (stuk Senaat, nr. 3-210), ingediend door mevrouw de Bethune c.s. op 2 september 2003.
10.3. Openstelling van het ambt van rechter in handelszaken voor meewerkende echtgenoten
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 205 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het ambt van werkend of plaatsvervangend rechter in handelszaken open te stellen voor meewerkende echtgenoten (stuk Senaat, nr. 4-238), ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s. op 1 oktober 2007.
10.4. Evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in instellingen van openbaar nut en federale wetenschappelijke instellingen
Wetsvoorstel ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de bestuursorganen van de instellingen van openbaar nut en de federale wetenschappelijke instellingen (stuk Senaat, nr. 4-429), ingediend door de dames Olga Zrihen en Anne Marie Lizin op 29 november 2007.
10.5. Zitting garanderen van vrouwen in beslissingsorganen van autonome overheidsbedrijven en genoteerde vennootschappen
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 maart betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen, ten einde te garanderen dat vrouwen zitting hebben in de beslissingsorganen van de autonome overheidsbedrijven en de genoteerde vennootschappen (stuk Senaat, nr. 4-430), ingediend door de dames Anne-Marie Lizin en Olga Zrihen op 29 november 2007.
10.6. Evenwichtige samenstelling van mannen en vrouwen van de statutaire organen van de Nationale Bank van België
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België om een evenwichtige samenstelling van haar statutaire organen te waarborgen (stuk Senaat, nr. 4-673) (herindiening stuk Senaat, nr. 3-191), ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s. op 2 april 2008.
10.7. Evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de hogere rechtscolleges
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 129 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 69 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State om een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de hogere rechtscolleges te waarborgen (stuk Senaat, nr. 4-672), ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s. op 2 april 2008.
10.8. Evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raden van bestuur van economische overheidsbedrijven en beursgenoteerde vennootschappen
Wetsvoorstel ter bevordering van de evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van economische overheidsbedrijven en van vennootschappen die een publiek beroep op het spaarwezen hebben gedaan (stuk Senaat, nr. 4-685) (herindiening van stuk Senaat, nr. 3-2088), ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s. op 9 april 2008.
10.9. Grotere participatie van vrouwen aan besluitvorming
Wetsvoorstel houdende diverse bepalingen voor een grotere participatie van vrouwen aan de besluitvorming, met name bij de overheidsdiensten, de economische overheidbedrijven, de rechterlijke macht en de sociale partners (stuk Senaat, nr. 4-1309), ingediend door mevrouw Tilmans op 5 mei 2009.
11. Regeringsbeleid van mevrouw Milquet, minister bevoegd voor Gelijke Kansen
— regeerakkoord
— beleidsnota
— 18 november 2009 :
Minister van Gelijke Kansen Joëlle Milquet wil een wetsontwerp indienen om quota op te leggen voor het aantal vrouwen in de raden van bestuur van overheidsbedrijven en beursgenoteerde bedrijven. Binnen zeven jaar zouden de bedrijven voor één derde uit vrouwen moeten bestaan.
B. Bespreking van de ontwerptekst
Vaststelling 2
Mevrouw Somers wenst dat het woord « evident » nader verduidelijkt wordt.
Mevrouw Zrihen geeft aan dat de cijfers bewijzen dat er inderdaad een onevenwicht bestaat op het vlak van de verdeling van de leidinggevende functies over mannen en vrouwen.
Mevrouw de Bethune zal dit herformuleren.
Vaststelling 3
Mevrouw Somers wijst erop dat de derde vaststelling, die handelt over « de standstill van ons land inzake gelijke kansen », verschillende internationale indicatoren aanhaalt, waaronder de Gender Development Index en de Gender Gap Index. Uit deze indicatoren blijkt dat België het sinds een aantal jaren minder goed doet. Senator Somers meent dat deze cijfers met enige nuance moeten worden bekeken : de zogenaamde achteruitgang van België op deze rankinglijsten moet worden gezien in het licht van de enorme vooruitgang van bepaalde ontwikkelingslanden.
Mevrouw Zrihen aanvaardt de nuance dat België niet vanaf hetzelfde niveau is gestart als sommige andere landen. Het gaat in geen geval om een waardeoordeel.
Mevrouw de Bethune gaat akkoord om dit deel te herformuleren. Het was vooral de intentie erop te wijzen dat ons land niet snel genoeg vooruit gaat. Als rapporteur besluit ze daaruit dat er eerder een achteruitgang is in België.
Vaststelling 6
Mevrouw Somers merkt op dat deze vaststelling, over de « vooropgestelde strategie », heel eenzijdig is opgesteld. Er wordt duidelijk gepleit voor quota. Toch waren bepaalde sprekers tijdens de hoorzittingen tegen de invoering van quota. De senator citeert een aantal gehoorden :
— luitenant-kolonel Bergmans heeft erop gewezen dat het leger voldoende vrouwen moet aantrekken als het wil dat voldoende vrouwen doorstoten naar de hogere functies;
— volgens mevrouw Mons delle Roche, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne, moeten vrouwen vertegenwoordigd zijn, maar ze moeten daarom niet binnendringen. Zij praat liever over kwaliteit dan over quota : « Mannen en vrouwen zijn verschillend en complementair. Het evenwicht tussen de complementariteit, de kwaliteit en het prestatievermogen vindt men niet in de quota »;
— ook professor Lenoble-Pinson heeft zich zeer terughoudend geuit tegen de quota, omdat zij vreest dat onbekwame vrouwen verantwoordelijke functies zouden opnemen. Bovendien stelt ze dat quota op lange termijn een gevaarlijke maatregel zijn;
— UNIZO is eveneens de mening toegedaan dat quota geen duurzame oplossing bieden. De basisfilosofie van UNIZO is duidelijk : de juiste man of vrouw op de juiste plaats;
— ten slotte is het VBO ook geen voorstander van quota : zowel voor het individu als voor de onderneming is het van wezenlijk belang dat een man of een vrouw alleen in dienst wordt genomen of promotie krijgt op basis van zijn of haar capaciteiten, vaardigheden, motivatie en persoonlijkheid.
Bijgevolg dienen zowel de voordelen als de nadelen van quota te worden vermeld.
Mevrouw Zrihen merkt op dat sommigen het argument van de competentie en de kwaliteit gebruiken, maar dat het competentieargument voor mannen nooit ter sprake komt. De senator voegt daaraan toe dat competentie en kwaliteit door ervaring ontstaan. Van alle bestaande maatregelen vindt spreekster dus de quota het nuttigst. Zij ziet geen andere maatregel waardoor vrouwen geholpen kunnen worden om bepaalde leidinggevende functies in te nemen. Door quota wordt er op strategische en pragmatische, doch niet geheel billijke wijze voor gezorgd dat vrouwen toegang krijgen tot communicatie- en beslissingsfuncties.
De senator herinnert eraan dat de rapporteurs aan bewustmaking willen doen in verband met het glazen plafond, om zo tot een eerlijker verdeling van de functies te komen, die een echte weerspiegeling van de samenleving inhoudt.
Mevrouw de Bethune is het ermee eens dat de tegenargumenten nogal summier aangehaald worden. Ze zal bijgevolg de contra-argumenten aanvullen, opdat een consensustekst kan worden bereikt. De senator wijst wel op het verschil aan overtuigingskracht en aan krachtdadigheid van de verschillende argumenten in het debat over de invoering van quota : tijdens de hoorzittingen is ruim voor de quota gepleit.
Mevrouw Fremault is overtuigd van de noodzaak van de quota, die het enige instrument vormen waarmee vrouwen in staat worden gesteld het glazen plafond te doorbreken.
Na het aanbrengen van een aantal wijzigingen in aanbeveling 6, is mevrouw Somers van mening dat deze nog steeds geen objectieve weergave vormt van de standpunten die tijdens de hoorzittingen werden toegelicht.
Mevrouw de Bethune meent dat reeds rekening werd gehouden met de opmerkingen van openVLD aangaande vaststelling 6, en dat de huidige versie een meer genuanceerde visie biedt op de pro en contra van het invoeren van quota in de raden van bestuur van bedrijven. Bijgevolg wenst senator de Bethune de structuur van het ontwerpverslag te behouden zonder er iets aan toe te voegen. In eerste instantie worden de vier argumenten tegen de invoering van quota opgesomd, telkens met een illustratie : het glazen plafond bestaat niet, het gevaar van stigmatisering door quota, de aanwezigheid van onvoldoende vrouwen in de middenkaders en het gevaar van overbevraging van een kleine groep vrouwen. Daarna worden de argumenten in het voordeel van de invoering van quota opgesomd, ook telkens geïllustreerd met één citaat.
Mevrouw Somers merkt dan toch nog op dat, in de logica van senator de Bethune, de uitspraak van Marcia De Wachter, tussen de contra-argumenten, niet op haar plaats staat aangezien zij voor quota pleit. Ook de paragraaf over landen waar reeds quota zijn ingevoerd staat tussen de contra-argumenten. Misschien is dit ook niet de meest aangewezen plaats voor deze paragraaf ?
Mevrouw de Bethune wijst erop dat dit een overgangsparagraaf is naar de argumenten die pleiten voor quota.
Mevrouw Zrihen verduidelijkt dat het ontwerp van verslag uit twee delen bestaat. Het eerste deel bestaat uit vaststellingen die volgen uit de verschillende hoorzittingen. Over dat deel kan niet echt een controverse ontstaan, aangezien het gewoon weergeeft wat de mensen op de hoorzittingen zijn komen vertellen.
Mevrouw Somers blijft erbij dat de verslaggeving in vaststelling 6 niet voldoende objectief gebeurd is : doordat een aantal getuigenissen niet werden opgenomen, pleit de tekst duidelijk voor de invoering van quota. Senatoren Somers en Lijnen stellen dan ook voor vaststelling 6 volgende wijzigingen voor :
— na het eerste gedachtestreepje (Lily Kerrinckx) wordt een nieuw gedachtestreepje ingevoegd met volgende tekst : « Michèle Mons delle Roche, procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg vindt dat vrouwen vertegenwoordigd moeten zijn, maar dat ze daarom niet moeten binnendringen. Ze praat liever over kwaliteit dan over quota. Mannen en vrouwen zijn verschillend en complementair. Het evenwicht tussen complementariteit, kwaliteit en prestatievermogen vindt men niet terug in de quota. »;
— bij het tweede gedachtestreepje (Sabine Slegers) worden volgende zinnen toegevoegd : « Binnen het ACLVB willen ze de juiste persoon op de juiste plaats en gelijke kansen voor vrouwen en mannen. De invoering van quota ontneemt kansen aan mannen die normaal gezien ook voor de openstaande functie in aanmerking komen. »;
— bij het derde gedachtestreepje (Bjorn Cuyt) wordt de zin « Quota zijn volgens hem op dit ogenblik nog niet opportuun » geschrapt en worden volgende zinnen toegevoegd : « Quota bieden volgens hem geen duurzame oplossing. Verder stelt hij dat de techniek van quota ook belangrijke perverse effecten heeft. Desbetreffend geeft hij twee voorbeelden uit Noorwegen. De Noorse mediamagnaat Hegnar wijst erop dat hij met een derde van de aandelen geen zitting heeft in de raad van bestuur omdat de quota opleggen dat het een vrouw moet zijn. Volgens de auteur Petra Sjouweman moeten Noorse bedrijven in hun beslissingsorganen 40 % vrouwen opnemen. Bij gebrek aan voldoende kandidaten wendt men zich tot de Zweedse en Deense vrouwen en tot overheidsinstellingen. Volgens Cuyt is de basisfilosofie van UNIZO duidelijk : de juiste man of vrouw op de juiste plaats. »;
— bij het vierde gedachtestreepje (Veerle Draulans) wordt volgende zin toegevoegd : « Een ander probleem is volgens Veerle Draulans de stigmatisering. »;
— na het vierde gedachtestreepje (Veerle Draulans) wordt een nieuw gedachtestreepje ingevoegd met volgende tekst : « Sonja Kohnenmergen (VBO) stelt dat men geneigd is het probleem op te lossen door een beroep te doen op de overheid. De verleiding is groot om de zaak te regelen via wetgevende initiatieven, zoals het opleggen van quota, en stelt dat het niet zal verbazen dat het VBO dit echt geen goede oplossing vindt. Integendeel zou dat de vrouwen stigmatiseren dat ze quota nodig hebben om toegang te krijgen tot leidinggevende functies. Dergelijke verplichtingen zijn niet werkbaar en zouden zich tegen de werkneemsters kunnen keren. Zowel voor het individu als voor de onderneming is het van wezenlijk belang dat een man of een vrouw alleen in dienst wordt genomen of promotie krijgt op basis van zijn of haar capaciteiten, vaardigheden, motivatie en persoonlijkheid. »;
— na dit nieuwe gedachtestreepje (Sonja Kohnenmergen) wordt nog een nieuw gedachtestreepje ingevoegd met volgende tekst : « Mieke Wyckaert, docent KUL, gelooft niet in positieve discriminatie en stelt dat wij het Noorse model niet moeten volgen. Met dergelijk model is het risico heel groot dat we vrouwen negatief gaan stigmatiseren, dat de perceptie gecreëerd wordt dat vrouwen worden benoemd omdat ze een vrouw zijn en niet omdat ze bekwaam zijn. Wyckaert blijft geloven dat het competentiemodel op lange termijn het enige is dat voor vrouwen haalbaar is. Volgens haar moet het nodige materiaal worden aangeleverd om verder aan bewustwording te doen. De nieuwe corporate governance code voor beursgenoteerde bedrijven, editie 2009, maakt voor de eerste keer melding van de noodzaak aan diversiteit in de raden van bestuur. »;
— de paragraaf « Maar de ervaringen in de landen ... vanuit een democratische invalshoek » wordt geschrapt;
— de twee laatste paragrafen van vaststelling 6 worden als volgt herschreven : « Uit de hoorzittingen blijkt, volgens diegenen die voor quota pleiten, dat ze evenwel alleen niet volstaan. Volgens de voorstanders van quota zijn naast dwingende maatregelen ook begeleidende maatregelen nodig (een gezinsvriendelijk HR-beleid, objectieve functioneringsevaluatie, ...). Over de noodzaak van begeleidende maatregelen is iedereen het eens. Tal van goede praktijken bestaan. ».
Mevrouw de Bethune gaat niet akkoord met de inhoud van de wijzigingen voorgesteld door de senatoren Somers en Lijnen, maar aangezien het de bedoeling is het voorstel per consensus aan te nemen, zal ze de wijzigingen in vaststelling 6 aanbrengen.
De andere leden aanvaarden eveneens dat de wijzigingen aangebracht worden in vaststelling 6.
C. Vaststellingen
1. Over de hoorzittingen in een notendop
In 2009 hield het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen vijf hoorzittingen waarbij 18 personen en instellingen werden gehoord om te peilen naar het bestaan van het « glazen plafond » in ons land. Het overzicht van deze hoorzittingen wordt in bijlage bij dit verslag gevoegd.
Op die manier verwierf het Adviescomité een brede waaier aan inzichten over de deelname van vrouwen aan besluitvorming en over strategieën en goede praktijken om dit te bevorderen.
Enkele vrouwen die zelf een vooraanstaande functie bekleden in diverse sectoren zoals de financieel-economische wereld, het leger, het gerecht, de academische wereld, getuigden over hun persoonlijke ervaring en over algemene inzichten ter zake.
Ook vertegenwoordigers van de sociale partners, werknemers en werkgevers, getuigden over de inzichten en strategieën die zij ter zake hanteren.
Gelijke kansenambtenaren en experten belast met gelijke kansen getuigden vanuit hun werkveld en reikten ons hun inzichten aan.
Ten slotte gaven academici en wetenschappers duiding bij de verschillende begrippen en de stand van het wetenschappelijke onderzoek.
2. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvorming in cijfers
Op basis van de tijdens de hoorzittingen genoemde cijfers, stelt het Adviescomité vast dat er inderdaad een onevenwichtige vertegenwoordiging is van vrouwen in besluitvorming.
Het bestaan van een glazen plafond is een realiteit voor het Adviescomité.
Bij het glazen plafond (verticale segregatie) gaat het om onzichtbare barrières die de doorstroming van vrouwen naar hogere functies belemmeren. Daarnaast wijzen een aantal sprekers ook op het bestaan van een horizontale segregatie (de concentratie van vrouwen en mannen in verschillende sectoren en beroepen).
Om de ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvorming aan te tonen, werden verschillende cijfers weergegeven tijdens de hoorzittingen. Hieronder een kort overzicht.
2.1. Het leger
Defensie heeft al een lange weg afgelegd, maar vrouwen vormen — op basis van de cijfers die Annicq Bergmans, luitenant-kolonel bij Defensie ons meedeelde — nog steeds een minderheidsgroep binnen het departement. Vrouwen maken 8,37 % uit van het militaire personeelsbestand (3 143 vrouwelijke personeelsleden tegenover zo'n 35 000 mannen). Als we het vrouwelijk burgerpersoneel ook meerekenen, komen we op iets meer dan 10 % vrouwelijke personeelsleden.
Er is een aanhoudende dalende trend in de categorie vrouwelijke soldaten. Slechts 4,29 % van de gerekruteerde soldaten is een vrouw. Bij de officieren is ongeveer 17,47 % een vrouw (een totaal van 397 vrouwen) en bij de onderofficieren 9,9 % (een totaal van 1 112 vrouwen).
2.2. De magistratuur
Michèle Mons delle Roche, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne gaf de volgende cijfers : in 2009 zijn er bij de zittende magistratuur 896 mannen en 739 vrouwen. Dus een verhouding van 55 % mannen tegenover 45 % vrouwen. Bij het parket telt men anno 2009 453 mannen tegenover 375 vrouwen, hetzelfde percentage als bij de zittende magistratuur. In 1967 was er bij de zittende magistratuur nog een verhouding van 97 % mannen tegenover 3 % vrouwen. En bij de parketten was er een soortgelijke tendens van 98 % mannen tegenover slechts 2 % vrouwen. Er is duidelijk vooruitgang geboekt binnen de magistratuur en er is nu een veel evenwichtiger verhouding man-vrouw.
Evenwel blijkt dit evenwicht niet uit de verdeling van de topfuncties binnen justitie.
Meer in detail tonen de cijfers dat momenteel 22 % van de korpsoversten bij de parketten een vrouw is. 6 van de 27 procureurs des Konings zijn vrouwen en 1 van de 5 arbeidsauditeurs is een vrouw. Bij de rechtbanken van 1e aanleg zijn 5 van de 27 voorzitters een vrouw.
2.3. De werkgevers- en werknemersorganisaties
a) Werkgeversorganisaties
Op federaal niveau zijn de werkgeversorganisaties verenigd in de Nationale Arbeidsraad. De representatieve werkgeversorganisaties die in de NAR zetelen zijn het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO), de Union des Classes moyennes (UCM) en de Boerenbond.
In de raden van bestuur van al deze werkgeversorganisaties zetelen in totaal 139 mensen : 123 mannen tegenover 16 vrouwen.
Volgens cijfers — gegeven door Clarisse Ramakers van de UCM — telt de categorie zelfstandigen in België 30 % vrouwen. 42,75 % van deze vrouwen zijn werkgevers.
b) Werknemersorganisaties
Vrouwen vertegenwoordigen net iets meer dan 20 % van de top van de 3 vakbonden, zowel in het hoogste orgaan (19 mannen tegenover 5 vrouwen), als in het op één na hoogste orgaan (95 mannen tegenover 26 vrouwen). Al de vakbonden ijveren voor gelijke kansen van mannen en vrouwen op de werkvloer. Binnen hun eigen structuren zien we evenwel dat er zeker nog geen sprake is van een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen aan de top. Geen enkele van de drie grote vakbonden heeft een vrouwelijke voorzitter.
Volgens Sabine Slegers, nationaal secretaris van de liberale vakbond, het ACLVB, zijn bijna de helft van de leden van het ACLVB vrouwen. Slechts 20 % van de vrouwen is syndicaal actief. Aan de top is er sinds 2007 voor het eerst een leidinggevende vrouw (1 op 4).
Het dagelijks bestuur van de christelijke vakbond, het ACV, telt volgens Sandra Vercammen, verantwoordelijke afdeling Vrouwen, Gelijke Kansen, momenteel 3 vrouwelijke algemeen secretarissen op 8 leden.
Het ABVV, de socialistische vakbond, kwam niet met cijfers, maar volgens Gitta Vanpeborgh, verantwoordelijke gender mainstreaming van het ABVV, kan de vakbond principieel met quota instemmen. Ze zijn niet alleen vanuit democratisch, maar ook vanuit economisch oogpunt gerechtvaardigd.
2.4. De universiteiten
Aan de Belgische universiteiten zijn iets meer dan de helft van de studenten meisjes. Volgens Prof. Michèle Lenoble-Pinson vervrouwelijkt in heel Europa niet alleen het aantal studenten maar eveneens het academisch personeel. België lijkt daar evenwel een achterstand op te lopen.
In 2002 telde het academische korps, volgens een onderzoek van Jérôme de Heneau en Danièle Meulders, in de Franse Gemeenschap 14 % vrouwen. Voor de drie hoogste functies, docenten, hoogleraren en gewone hoogleraren bedroeg dat percentage slechts 12,5 %. In Vlaanderen is de situatie gelijkaardig. In 2002 bestond slechts 13 % van het academische personeel uit vrouwen.
Volgens een recentere Nederlandse studie zetelen in de raden van bestuur van de Belgische universiteiten maar 16,5 % vrouwen en in slechts 11,4 % van de gevallen is de decaan een vrouw. België scoort daarmee samen met Malta en Duitsland het slechtst in Europa.
2.5. De overheidsadministraties
De Vlaamse administratie telt zo'n 45 000 personeelsleden, diensten als de VRT, OVAM, Kind en Gezin en VDAB inbegrepen. De topfuncties bestaan voor 20 % uit vrouwen. Tegen 2015 wil men dat cijfer optrekken naar 33 %.
In het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werken veel vrouwen, maar er is een groot onevenwicht tussen het aantal mannen en vrouwen in topfuncties. Zo zijn er slechts 7 vrouwelijke diensthoofden tegenover 80 mannelijke diensthoofden. Er is 20 jaar na zijn oprichting nog steeds geen vrouwelijke bestuursdirecteur in het Brussels Gewest.
2.6. Studie « Vrouwen aan de top », Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, 2009
De cijfers, die als steekproef werden weergegeven tijdens de hoorzittingen, worden bevestigd door de studie « Vrouwen aan de top » van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (IGVM). In dit rapport wordt de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen geanalyseerd in topfuncties in uiteenlopende domeinen. Via het verspreiden van statistieken wil het IGVM zowel beleidsmakers als het brede publiek sensibiliseren. Met deze publicatie over vrouwen aan de top wil het Instituut het debat stimuleren over de aan- of afwezigheid van vrouwen in besluitvormingsorganen en een eerste aanzet geven tot een reflectie over een mogelijke oplossing.
3. De geringe vooruitgang van ons land in de internationale rangschikkingen
Inzake gelijke kansen is er geen noemenswaardige vooruitgang in ons land : we gaan zelfs achteruit in vergelijking met andere landen.
Een aantal internationale indicatoren laten toe de statistieken voor ons land in een internationaal perspectief te plaatsen.
Er is de Gender Empowerment Measure (GEM) of de Gendermachtsindex van de Verenigde Naties waarop ons land meer dan behoorlijk scoort. Bij de opstelling van deze index wordt rekening gehouden met drie indicatoren : economische participatie, politieke participatie en de macht over economische grondstoffen. Op deze index staat België op een 6e plaats op 108 onderzochte landen (cijfers 2009). Het goede resultaat van ons land op deze index vloeit voort uit de relatief hoge politieke deelname van vrouwen in ons land (gemiddeld 35 % vrouwelijke parlementsleden). Onze quota-wetgeving op kieslijsten speelt hier zeker een belangrijke rol. Belangrijk is ook de hoge scholingsgraad van vrouwen in ons land. Zo behalen 25 % meer vrouwen dan mannen een 3e graad onderwijscyclus.
Maar op andere genderindicatoren gaat ons land achteruit.
Op de Gender Devolopment Index (GDI) of de VN-genderontwikkelingsindex doen we het veel minder goed. Deze index geeft het ontwikkelingsniveau van verschillende landen weer, in verhouding tot drie indicatoren : de gemiddelde levensverwachting, de graad van onderwijs en de levensstandaard. In de GDI-ranking staan we op de 58e plaats op 155 onderzochte landen. Een flinke stap achteruit ten opzichte van 2006 toen we nog op de 12e plaats stonden van 136 onderzochte landen.
En recent stond ons land te kijk op de Gender Gap Index van het Wereld Economisch Forum. Concreet wordt hier naar vier deelindexen gekeken : de economische participatie en kansen, de opleiding, de gezondheid en overlevingskansen en de politieke macht van vrouwen. In 2009 staan we op de 33e plaats op 134 landen. In 2007 stonden we nog op de 19e plaats. Met deze 33e plaats staan we net onder Namibië en net boven Wit-Rusland. Geen waardeoordeel, maar toch tekenend. Vooral het feit dat andere, armere landen grote stappen vooruit zetten, terwijl wij stagneren, is verontrustend.
Ten slotte tikt ook het CEDAW-Comité uit Genève in haar concluderende opmerkingen (concluding observations) geformuleerd op 7 november 2008 (42e sessie) ons land op de vingers. Enerzijds onderlijnen ze de indrukwekkende vooruitgang die ons land gemaakt heeft inzake vrouwelijke vertegenwoordiging in de politieke en publieke besluitvorming sinds de wet van 1994. Anderzijds drukken ze hun bezorgdheid uit over de tweederderegel die in publieke advies- en beheersorganen onvoldoende wordt nageleefd (punt 19). Ook betreuren ze de bijzonder lage vertegenwoordiging van vrouwen in de Belgische diplomatie (13,5 %), en wordt ons land opgeroepen om ter zake bijzondere maatregelen te treffen (punten 21 en 22). Eveneens vragen ze ons land om betere naar geslacht opgesplitste statistieken bij te houden (punt 47).
Het Adviescomité leidt uit deze internationale cijfers af dat ons land zich moet herpakken en bijzonder alert dient te blijven om de vooruitgang in de verschillende betrokken domeinen verder te zetten. Stilstaan is achteruit gaan !
4. Over de redenen van de ondervertegenwoordiging van vrouwen
De metafoor van het glazen plafond wordt vaak gebruikt om de ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvorming te verklaren.
Volgens Prof. Veerle Draulans duikt het begrip van het « glazen plafond » op in de VS rond 1986. Het begrip verwijst naar een onzichtbare barrière die vrouwen belemmert op te klimmen naar leidinggevende functies.
Het glazen plafond kan zelfs worden becijferd : het gaat daarbij om een rekenregel die zich baseert op het aantal beschikbare vrouwen, het aantal vrouwen in groeifuncties (meestal wetenschappelijk of academisch opgeleide vrouwen en potentiële kaderleden) in een organisatie en het percentage vrouwen in het hoger management. Daarop past men de regel van drie toe : men neemt als basis het percentage vrouwen in het hogere management en men deelt dat door het aantal vrouwen in groeifuncties. Het resultaat geeft de dikte van het glazen plafond weer in een bepaalde sector. In sommige sectoren heeft het glazen plafond een dikte van 100 %, zoals in de bouwsector of in de Kerk.
Maar zowel Prof. Veerle Draulans als Prof. Marieke Wyckaert wijzen erop dat het glazen plafond in de VS nu plaats maakt voor het beeld van het labyrint. Dit begrip wordt gehanteerd door Prof. Alice Eagly, sociaal psycholoog, in haar publicatie Through the Labyrinth. The Truth about how women become leaders (2007). Vrouwen worden tijdens hun loopbaan meer gehinderd door een geheel van hindernissen, dan door een glazen plafond dat meestal gedefinieerd wordt in termen van discriminatie. Een labyrint is alleen maar overzichtelijk als men het van boven kan bekijken, maar als men erin doorloopt, moet men telkens weer keuzes maken waarvan men de consequenties niet kent.
Prof. Eagly benadrukt hoe groot nog altijd de weerstand is tegen leidinggevende vrouwen. Uit enquêtes blijkt dat dit vrij diep is ingebed en te maken heeft met allerlei associaties en stereotypen.
Tijdens de hoorzittingen werd een waaier van redenen aangehaald om de ondervertegenwoordiging van vrouwen te verklaren.
Macht en besluitvorming is nog steeds een mannenwereld. Eeuwenlang is macht het voorrecht geweest van mannen, vandaag kunnen vrouwen slechts geleidelijk toetreden. Seksestereotypen wegen nog zwaar door. Ook in het taalgebruik heerst een mannelijke dominantie, zoals onder meer bij de beroepsnamen (geneesheer, ...), het hij/zij-gebruik, ...
Mannen kiezen voor mannen. « Ons kent ons, maar ons kent haar niet ! ». Vrouwen hebben het nog steeds moeilijk om binnen te dringen in de mannelijke netwerken (old boys network). Nochtans spelen die netwerken nog steeds een zeer belangrijke rol voor selecties aan de top.
Dat stereotiepe denkbeelden over vrouwen nog steeds de capaciteiten van vrouwen onderschatten toont Marcia De Wachter, directeur van de Nationale Bank van België, aan de hand van het « Goldberg-paradigma ». Dit paradigma bestaat weliswaar veertig jaar, maar werd onlangs op een aantal Belgische studenten toegepast met hetzelfde resultaat. Veertig jaar geleden kregen studenten papers te lezen met exact dezelfde inhoud, alleen stond op de ene paper een vrouw als auteur en op de andere een man. Papers met een vrouwennaam kregen systematisch een lager waarderingscijfer, tenzij het over een typisch vrouwelijk onderwerp ging.
Maar ook vrouwen zelf houden deze perceptie in stand. Veel vrouwen hebben een te laag zelfbeeld of tonen een gebrek aan ambitie. Ook de vrouwelijke rolmodellen en netwerken ontbreken vaak.
Ook de traditionele taak- en rolverdeling blijft bestaan, en het grootste deel van de gezinslast rust nog steeds op vrouwen. Loopbaanonderbrekingen en deeltijds werken zijn nog steeds een hindernis om de top te bereiken. De levensloop van vrouwen en mannen verschilt, wat in het huidige carrièremodel nog te vaak een nadeel voor vrouwen betekent. De carrière piekt rond 30 jaar, en dit terwijl 40 % van de vrouwen tussen 30 en 40 jaar deeltijds werkt aangezien dit de periode is dat ze kleine kinderen hebben.
5. Over de argumenten voor een gelijke deelname van vrouwen en mannen aan besluitvorming
Opvallend tijdens de verschillende hoorzittingen is de vaststelling dat de huidige crisis wordt aangegrepen om van meer gelijke kansen voor mannen en vrouwen een prioriteit te maken.
De voorbije maanden beklemtoonden velen dat de huidige financiële crisis, die de grootste is in ongeveer een eeuw tijd, een hoog testosterongehalte kent. Bankiers, toezichthouders, centrale banken, hedgefondsen, investeringsfondsen, traders, ministers van Financiën ... zijn allemaal mannenbastions. Zij dragen als groep dan ook een enorme verantwoordelijkheid voor deze financiële crisis.
Het besef groeit dat er meer vrouwen aan de top zullen nodig zijn om de globale economie terug op te bouwen en om financiële crisissen van deze aard in de toekomst te vermijden. Er is politieke wil nodig om de financiële en economische besluitvorming evenals de zorg en het werk te herverdelen onder mannen en vrouwen. En dat moet op alle niveaus en in alle domeinen gebeuren : in de banken, in de privésector, aan de universiteiten, in de overheidsdiensten, in de ziekenhuizen, in de scholen. Ook aan de top moeten mannen en vrouwen gelijk aanwezig zijn.
Naast de financiële crisis kent onze planeet nog andere, diepere crisissen : een klimaatcrisis, een voedselcrisis, ... Het staat vast dat het herstel van al deze problemen de beste talenten en ideeën zal vereisen die in onze samenleving leven.
Crisissen zijn opportuniteiten. Deze crisis is een tijdsvenster, een uitgelezen ogenblik om de discussie over genderquota te voeren.
Ten gronde worden verschillende argumenten aangehaald die pleiten voor een grotere deelname van vrouwen aan besluitvorming, niet alleen omdat dit politiek correct zou zijn, maar ook omdat dit een noodzaak is :
— Rechtvaardigheidsargument (gelijkheidsbeginsel) : alle mensen zijn gelijk voor de wet en verdienen gelijke kansen.
— Democratisch argument : de samenleving bestaat zowel uit mannen als uit vrouwen. Dit moet dan ook worden weerspiegeld op het besluitvormingsniveau.
— Opleidingsinvestering : de Belgische overheid investeert ongelofelijk veel in de opleiding van hoger geschoolden en vrouwen maken daar meer dan de helft van uit. Door dit talent onvoldoende aan te boren, gaat een enorme investering verloren.
— Talentbenutting : vrouwen vandaag zijn hoog opgeleid. Ongeveer 25 % meer vrouwen dan mannen doorlopen de derde cyclus van het onderwijs met goed resultaat. Dit talent en potentieel moet worden benut. Door de vergrijzing ontstaat er een enorm tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten.
— Economische macht van vrouwen : 80 % van alle aankoopbeslissingen wordt door vrouwen genomen. En dan hebben we het niet enkel over wat er in de winkelkar komt. Ook duurzame investeringen, auto's, huizen, de financiële portefeuille wordt door vrouwen beslist.
— Armoedebestrijding : studies tonen aan dat vrouwen een hoger armoederisico hebben dan mannen (Lily Kerrinckx, Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt). Dit vaak door een zwakke positie op de arbeidsmarkt (deeltijds werken, lagere lonen, ...). Hun positie op de arbeidsmarkt moet dus worden verstevigd.
— Verandering : vrouwen staan meer voor verandering dan mannen. Ze zullen ook meer opkomen voor vrouwenrechten.
— Goed bestuur (argument good governance) : een grotere diversiteit in de raad van bestuur is een troef. Goed bestuur vereist een juist evenwicht tussen controle, strategie en ondernemerschap. Meer diversiteit betekent dan ook dat de verschillen in inzichten, in achtergrond en in kwaliteiten mee betrokken worden in de besluitvorming.
— Hefboom voor betere bedrijfsresultaten : Marcia De Wachter, directeur van de Nationale Bank van België, wees tijdens de hoorzittingen op het bestaan van een begin van wetenschappelijk bewijs dat meer vrouwen in besluitvormingsorganen van bedrijven een hefboom kunnen zijn voor betere bedrijfsresultaten :
• Studies van McKinsey : organisaties die meer dan 2 of 3 vrouwen in een directiecomité en hogere bestuursfuncties hebben, scoren beter op waarden als leiderschap, doelgerichtheid, verantwoordelijkheidszin, innovatie, externe oriëntatie en motivatie dan bedrijven zonder vrouwen aan de top. Die bedrijven hebben vaak betere marges en een betere marktkapitalisatie.
• Studie Goldman Sachs : in beursgenoteerde ondernemingen met vrouwen aan de top worden betere financiële prestaties geleverd op het vlak van rendement, eigen vermogen, operationeel resultaat en dividendgroei.
Jean Van den Eynde, Managing Director Russell Reynolds Associates, wijst in zijn uiteenzetting op het bestaan van een studie die door zijn kantoor werd uitgevoerd over de diversiteit in raden van bestuur. Deze studie, gebaseerd op empirische observatie van de arbeidsmarkt, toont aan dat diversiteit leidt tot betere beslissingen.
— Duurzaam lange termijn denken : volgens wetenschappelijk onderzoek van Prof. Van den Broeck, Vlerick Management School, is er een verschil tussen mannelijk en vrouwelijk denken. Mannelijke denkers zijn heel sterk in het vinden van competitieve, directe oplossingen. Mannelijk denken is goed in crisissituaties. Vrouwelijke denkers daarentegen brengen vanuit verschillende hoeken informatie bijeen om tot een beslissing te komen. Ze creëren daardoor een meer holistische visie. Het vrouwelijk denken is duurzamer op lange termijn.
6. Over de vooropgestelde strategie
Het Adviescomité stelt vast dat er algemeen wordt aangenomen dat vrouwen in besluitvorming ondervertegenwoordigd zijn en dat dit problematisch is. Iedereen is het eens over het belang van een evenwichtige vertegenwoordiging, en over de meerwaarde van meer vrouwen in besluitvorming.
Zo stelt Sonja Kohnenmergen adviseur bij het VBO, in haar uiteenzetting dat diversiteit op alle niveaus een economische en sociale troef is voor de maatschappij.
De discussie is al lang niet meer of vrouwen moeten doorstromen. Maar hoe ? Moeten die vrijblijvend zijn, of dwingend, zoals quota ? De vraag is ook in welke mate de overheid regulerend mag of moet optreden in de publieke sector en zelf het voorbeeld moet geven, dan wel hetzelfde moet doen ten opzichte van de private sector ?
De vraag is ook hoe lang men de huidige ongelijkheid nog kan dulden ? Wil men de voorkeur geven aan de weg van de geleidelijkheid, dan wel het systeem een duwtje in de rug geven ?
Uit de hoorzittingen blijkt dat verschillende strategieën kunnen worden aangewend om het glazen plafond voor vrouwen te doorbreken. Algemeen wordt er aangenomen dat die strategieën elkaar versterken en ondersteunen.
Over tal van strategieën bestaat er eensgezindheid. Zo is het aanvaard dat er een mentaliteitsverandering moet komen : een cultuuromslag die zich verzet tegen de vooroordelen over vrouwen en leidinggeven. Ook over de noodzaak van meer wetenschappelijk onderzoek en het verzamelen van statische gegevens is men het eens.
Dwingende maatregelen, zoals quota, zijn meer controversieel en verschillende sprekers stellen zich vragen bij de haalbaarheid en de wenselijkheid van quota.
— Lilly Kerrinckx, voorzitter werkgroep « Gendergelijkheid », Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, stelt dat er in de openbare sector geen sprake is van een glazen plafond en verzet zich tegen het invoeren van quota. « Mensen moeten worden gekozen omwille van hun bekwaamheid en niet omwille van hun geslacht ». Wel stelt mevrouw Kerrinckx dat er een barrière is bij de instroom van vrouwen. Het uitwerken van gezinsvriendelijke oplossingen die de combinatie arbeid-gezin mogelijk maken, is daarbij essentieel.
— Michèle Mons delle Roche, procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg, vindt dat vrouwen vertegenwoordigd moeten zijn, maar dat ze daarom niet moeten binnendringen. Ze praat liever over kwaliteit dan over quota. Mannen en vrouwen zijn verschillend en complementair. Het evenwicht tussen complementariteit, kwaliteit en prestatievermogen vindt men niet terug in de quota.
— Sabine Slegers, nationaal secretaris van het ACLVB, die meent dat we op korte termijn wel naar quota moeten evolueren, wijst op het gevaar van stigmatisering door quota. Vooral vrouwen hebben schrik dat ze zullen worden gekozen louter omwille van hun vrouw-zijn. Binnen het ACLVB willen ze de juiste persoon op de juiste plaats en gelijke kansen voor vrouwen en mannen. De invoering van quota ontneemt kansen aan mannen die normaal gezien ook voor de openstaande functie in aanmerking komen.
— Bjorn Cuyt, Studiedienst UNIZO, vreest dat er onvoldoende vrouwen vertegenwoordigd zijn in de middenkaders om overal naar leidende functies te kunnen doorstromen. Quota bieden volgens hem geen duurzame oplossing. Verder stelt hij dat de techniek van quota ook belangrijke perverse effecten heeft. Desbetreffend geeft hij twee voorbeelden uit Noorwegen. De Noorse mediamagnaat Hegnar wijst erop dat hij met een derde van de aandelen geen zitting heeft in de raad van bestuur omdat de quota opleggen dat het een vrouw moet zijn. Volgens de auteur Petra Sjouweman moeten Noorse bedrijven in hun beslissingsorganen 40 % vrouwen opnemen. Bij gebrek aan voldoende kandidaten wendt men zich tot de Zweedse en Deense vrouwen en tot overheidsinstellingen. Volgens Cuyt is de basisfilosofie van UNIZO duidelijk : de juiste man of vrouw op de juiste plaats.
— Prof. Veerle Draulans, die voorstander is van quota, wijst wel op het gevaar van overbevraging. Als vrouwen hun competentie hebben bewezen en visibiliteit hebben gekregen, bestaat het risico dat men steeds op dezelfde vrouwen beroep gaat doen. Een ander probleem is volgens Veerle Draulans de stigmatisering.
— Sonja Kohnenmergen (VBO) stelt dat men geneigd is het probleem op te lossen door een beroep te doen op de overheid. De verleiding is groot om de zaak te regelen via wetgevende initiatieven, zoals het opleggen van quota, en stelt dat het niet zal verbazen dat het VBO dit echt geen goede oplossing vindt. Integendeel zou dat de vrouwen stigmatiseren dat ze quota nodig hebben om toegang te krijgen tot leidinggevende functies. Dergelijke verplichtingen zijn niet werkbaar en zouden zich tegen de werkneemsters kunnen keren. Zowel voor het individu als voor de onderneming is het van wezenlijk belang dat een man of een vrouw alleen in dienst wordt genomen of promotie krijgt op basis van zijn of haar capaciteiten, vaardigheden, motivatie en persoonlijkheid.
— Mieke Wyckaert, docent KUL, gelooft niet in positieve discriminatie en stelt dat wij het Noorse model niet moeten volgen. Met dergelijk model is het risico heel groot dat we vrouwen negatief gaan stigmatiseren, dat de perceptie gecreëerd wordt dat vrouwen worden benoemd omdat ze een vrouw zijn en niet omdat ze bekwaam zijn. Wyckaert blijft geloven dat het competentiemodel op lange termijn het enige is dat voor vrouwen haalbaar is. Volgens haar moet het nodige materiaal worden aangeleverd om verder aan bewustwording te doen. De nieuwe corporate governance code voor beursgenoteerde bedrijven, editie 2009, maakt voor de eerste keer melding van de noodzaak aan diversiteit in de raden van bestuur.
Voordeel van het invoeren van dwingende maatregelen :
— Quota in de politiek en het ritsmechanisme hebben gewerkt in verschillende landen. Ook in België. Anno 2009 telt het Belgische parlement 36 % vrouwen (80 op 221) tegenover slechts 16 % vrouwen in 1994. Volgens Gratia Pungu, attachee Brussels Hoofdstedelijk Gewest, hebben de quotumregelingen die in de Belgische kieswet zijn opgenomen, duidelijk bijgedragen tot meer evenwicht. Onze wetgeving wordt internationaal als voorbeeld aangehaald.
— Prof. Veerle Draulans wijst op het gunstige effect die quota in het Noorse bedrijfsleven hebben teweeggebracht. Omdat het opkrikken van het aantal vrouwen in raden van bestuur via soft law niet het verhoopte resultaat gaf, hebben ze in Noorwegen in 2003 een wet aangenomen die bepaalde dat op 1 januari 2008 de bedrijven minstens 40 % vrouwen in hun raden van bestuur moesten hebben. Het resultaat is behaald, omdat de bedrijven voldoende tijd kregen om het quotum te halen en omdat er een duidelijke sanctie was bij het niet naleven van de wet.
— Ook in andere landen zoals Spanje, werkt men met quota of leeft het debat volop (Nederland, Frankrijk, ...). Dit komt verder uitgebreid aan bod in de rubriek over de wetgeving in het buitenland.
— Quota hebben een signaalfunctie volgens Marcia De Wachter, directeur van de Nationale Bank van België : het is een manier voor de overheid en politici om duidelijk te maken dat ze gendergelijkheid willen bereiken in alle geledingen van de maatschappij, dat ze geloven dat taken gelijk verdeeld moeten worden tussen mannen en vrouwen en dat het belangrijk is dat het bestuur van bedrijven waarvan de aandelen in handen zijn van hetzij een grote groep aandeelhouders hetzij van de overheid een afspiegeling van de samenleving moet zijn.
— Zelfregulering werkt niet volgens Marcia De Wachter, directeur van de Nationale Bank van België. Dat heeft de huidige financiële crisis op het vlak van corporate governance wel bewezen. Prof. Veerle Draulans treedt deze visie bij en stelt dat eisen stellen helpt.
— Volgens een raming van de Verenigde Staten zouden we zonder bijkomende maatregelen nog 65 jaar moeten wachten vooraleer er mogelijk gelijkheid is in de raden van bestuur. De economie kan niet wachten op zo een trage natuurlijke evolutie, aldus Edmée De Groeve, voormalig voorzitter van de raad van bestuur van de NMBS.
Uit de hoorzittingen blijkt, volgens diegenen die voor quota pleiten, dat ze evenwel alleen niet volstaan.
Volgens de voorstanders van quota zijn naast dwingende maatregelen ook begeleidende maatregelen nodig (een gezinsvriendelijk HR-beleid, objectieve functioneringsevaluatie, ...). Over de noodzaak van begeleidende maatregelen is iedereen het eens. Tal van goede praktijken bestaan.
7. Over het wetgevend kader in ons land
Het Adviescomité stelt vast dat in ons land de laatste jaren geleidelijk een wetgevend kader is gegroeid op verschillende bevoegdheidsniveaus om deelname van vrouwen aan besluitvorming te bevorderen. In het bijzonder in de politieke en publieke besluitvorming.
Tijdens de hoorzittingen refereerden verschillende sprekers naar aspecten van deze wetgeving. De rapporteurs geven hierna een overzicht van deze wetgeving.
Het gelijkheidsbeginsel is fundamenteel in een democratische rechtsstaat. In België wordt het principe « alle Belgen gelijk voor de wet » bekrachtigd in artikel 10, eerste lid van de Grondwet.
Ondanks deze gelijkheid in rechte stelt men vast dat vrouwen en mannen nog steeds niet dezelfde kansen hebben.
In de politieke besluitvorming is al een hele weg afgelegd. In 1994 voerde de wet Smet-Tobback een quotum in van ten hoogste twee derde kandidaten van hetzelfde geslacht op kieslijsten. Deze wet werd in 2002 geamendeerd door pariteit op de kieslijsten op te leggen. Ook werd in 2002 het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet ingeschreven. Anno 2009 telt het Belgische parlement 36 % vrouwen (80 op 221) tegenover slechts 16 % vrouwen in 1994 (35 op 221). Hierdoor staan we volgens cijfers van de Interparlementaire Unie momenteel op de 14e plaats in de wereldranglijst.
De quota die in de Belgische kieswet opgenomen zijn, hebben ontegensprekelijk bijgedragen tot meer evenwicht in de politiek. De Belgische wetgeving wordt internationaal als voorbeeld aangehaald.
Inzake public governance bestaat sinds 1990 de wettelijke verplichting (gewijzigd door de wet van 17 juli 1997 en de wet van 3 mei 2003) die bepaalt dat binnen de federale adviesorganen hoogstens twee derde van de leden van hetzelfde geslacht mag zijn. In 1997 werd een gelijkaardige verplichting vastgelegd voor de Vlaamse adviesorganen en in 1999 voor de Vlaamse beheersorganen. Beide decreten werden op 13 juli 2007 vervangen door één quotadecreet. Ook in het Waals Gewest voerde men via het decreet van 15 mei 2003 dezelfde verplichting in voor de Waalse adviesorganen en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd de wettelijke verplichting ingevoerd via de ordonnanties van 27 april 1995 en 5 juli 2001.
Een publieke instelling moet immers ruime verantwoording afleggen, dus ook ten opzichte van het brede publiek. Daarin speelt een democratische vertegenwoordiging bijgevolg een belangrijke rol.
Wat betreft de economische besluitvorming werd voor een aantal economische overheidsbedrijven reeds een quotumregeling uitgewerkt. Voor de NMBS Holding werd voorzien dat een derde van de raad van bestuur van het andere geslacht moet zijn (artikel 162bis, ingevoegd bij wet van 22 maart 2002). Bij koninklijk besluit van 14 juni 2004 en koninklijk besluit van 18 oktober 2004 werd dezelfde maatregel ingevoerd ten aanzien van de raad van bestuur van Infrabel en van de NMBS. Via het koninklijk besluit van 28 september 2006 legde de staatssecretaris voor Overheidsbedrijven vast dat minstens een derde van de raad van bestuur van de nieuwe Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij van het andere geslacht moet zijn.
Sinds meer dan tien jaar bestaat in België een wetgeving in verband met het voeren van gelijkekansenbeleid voor de private en publieke sector. Voor de privésector geldt sinds 14 juli 1987 het koninklijk besluit over de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Sedert het koninklijk besluit van 27 februari 1990 zijn alle openbare besturen in België verplicht om een gelijkekansenbeleid te voeren. Deze wetgeving heeft tot doel « feitelijke ongelijkheden » op te heffen. De overheidsdiensten zijn verplicht om een gelijkekansenambtenaar te benoemen, gelijkekansenplannen op te stellen en een interne begeleidingscommissie samen te stellen die het positieve-actiebeleid mee begeleidt en evalueert. In de privésector moet jaarlijks verslag worden uitgebracht over gelijke kansen tussen mannen en vrouwen aan de ondernemingsraad of aan de vakbonden.
Daarnaast is er ook nog de wet gender mainstreaming van 12 januari 2007. België heeft deze wet aangenomen met als doel de genderdimensie in de Belgische federale beleidsstructuren te integreren. Gender mainstreaming is dus niet langer een vrijblijvend engagement. Concreet voorziet deze wet dat de genderdimensie wordt geïntegreerd in de managementplannen van de federale overheid, in alle beheerscontracten en elk ander beleidsplanningsinstrument van alle federale overheidsdiensten, in elke strategische en operationele doelstelling en in de opmaak van de begroting.
8. Zelfregulering
Het Adviescomité stelt vast dat in bepaalde sectoren ook zelfregulering en eruit voortvloeiend strategische plannen zijn gegroeid.
In 2004 werd op initiatief van de CBFA (Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen), Euronext Brussel en het Verbond van Belgische Ondernemingen een Commissie Corporate Governance opgericht om voor alle beursgenoteerde vennootschappen één code inzake deugdelijk bestuur uit te werken, de zogenaamde Code Lippens. In deze versie werd nergens melding gemaakt van de noodzaak van een genderdiverse samenstelling van een raad van bestuur. De nieuwe Corporate Governance Code, editie 2009, voor beursgenoteerde bedrijven maakt voor de eerste keer melding van de noodzaak aan genderdiversiteit in raden van bestuur.
Wat de niet-beursgenoteerde bedrijven betreft, werd in 2005 eveneens een Code opgesteld, de zogenaamde Code Buysse, met aanbevelingen voor een duurzaam bestuur van bedrijven. In juni 2009 werd deze code verder uitgebreid. In deze nieuwe versie werd diversiteit eveneens opgenomen als voorwaarde voor een goed ondernemingsbestuur.
Op 23 september 2004 ondertekenden de drie Belgische vakbonden het Charter Gender mainstreaming voor gelijkheid van vrouwen en mannen. Hierin engageren ze zich om enerzijds de gelijke kansen problematiek tussen vrouwen en mannen meer aandacht te schenken in hun dagelijkse werking en anderzijds iets te doen aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen in eigen rangen.
In dat charter wordt expliciet het principe van gender mainstreaming onderschreven als een bijkomend en noodzakelijk instrument voor het versterken van de positie van de vrouw. Een geïntegreerde aanpak, systematisch en structureel werken en de aanwezigheid van vrouwen in de besluitvorming zijn elementen die hierin sterk aan bod komen. Gender mainstreaming impliceert voor de vakbonden dat er gelijkheid moet zijn in de structuren en de basiswerking van de vakbond en dat men zich ook moet uitspreken over de instrumenten ter bevordering van die gelijkheid.
Het charter heeft binnen de drie vakbonden als resultaat opgeleverd dat gendergelijkheid opnieuw centraal staat in de sociale dialoog, zowel in de Nationale Arbeidsraad als in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Het Adviescomité neemt met belangstelling akte van dit initiatief. Op zich zeker een bemoedigend engagement, maar het Adviescomité stelt vast dat het nog onduidelijk is tot welk resultaat ze zullen leiden. Concrete cijfers die een verbetering aanduiden van het doorstromen van vrouwen naar de top van de vakbonden kunnen nog niet worden voorgelegd.
9. Wetgeving in het buitenland
Het Adviescomité stelt vast dat ook in andere landen wetgeving ontstaat om het glazen plafond te doorbreken in de sociaal-economische sectoren.
9.1. Noorwegen
Het meest aangehaalde voorbeeld is de wetgeving in Noorwegen. De Noorse wetgever heeft in 2003 een minimumpercentage vastgelegd (40 %) van vrouwen in raden van bestuur en raden van commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen. Op het moment van aankondiging was het percentage topvrouwen kleiner dan 7 %. De bedrijven kregen de tijd tot 1 januari 2008 op sanctie van de beurs geschrapt te worden. Het resultaat is dat vandaag 44,4 % vrouwen in het bestuur van de beursgenoteerde bedrijven zetelen. De door tegenstanders voorspelde dramatische gevolgen (minder buitenlandse investeringen, koersdalingen op de beurs) zijn uitgebleven.
9.2. Spanje
De Noorse aanpak werkte inspirerend voor ondermeer Spanje. Premier Zapatero liet in 2007 een wet goedkeuren om tegen 2015 bestuursraden van bedrijven te laten bestaan uit minstens 40 % vrouwen.
9.3. Zwitserland
Vanaf 1 maart 2005 is in Zwitserland een quotaregeling van kracht van 30 % vrouwen in raden van bestuur van bedrijven waarin de overheid een aandeel heeft. Een voorstel van de conseillère nationale Maria Roth-Bernasconi, die een minimumvertegenwoordiging vroeg voor alle grote bedrijven, stuitte evenwel op een neen in juni 2009.
9.4. Nederland
De Tweede Kamer in Nederland heeft eind november 2009 een wetsvoorstel goedgekeurd waardoor in Nederlandse bedrijven van meer dan 250 werknemers uiterlijk tegen 2016 ten minste 30 % vrouwelijke bestuurders en/of commissarissen moeten zetelen. Volgens een onderzoek van de Rotterdamse Erasmus universiteit gingen er het afgelopen jaar maar 14 van de 116 nieuwe benoemingen naar vrouwelijke bestuurders. Het tempo van de vrouwelijke doorstroming naar de top ligt dus ook in Nederland veel te laag. De indieners van het voorstel stellen dat indien de regel voor positieve discriminatie ten voordele van vrouwelijke bestuurders tegen 2016 vruchten heeft afgeworpen, kan worden overwogen de wet gewoon weer af te schaffen.
9.5. Frankrijk
Ook in Frankrijk werd door de UMP een wetsvoorstel ingediend om binnen 5 jaar te komen tot een vertegenwoordiging van 50 % vrouwen in de raden van bestuur van grote Franse bedrijven. Het wetsvoorstel werd begin januari 2010 gestemd in de Assemblée Nationale en zal later worden besproken in de Senaat.
10. Wetsvoorstellen en beleidsintenties
In de Belgische Senaat zijn tal van wetsvoorstellen hangende die het glazen plafond willen doorbreken. Hierna volgt een overzicht in chronologische volgorde.
10.1. Ondersteuning van vrouwelijk ondernemerschap
Voorstel van resolutie ter ondersteuning van het vrouwelijk ondernemerschap (stuk Senaat, nr. 3-171), ingediend door mevrouw Sabine de Bethune op 22 augustus 2003.
10.2. Evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in sommige economische overheidsbedrijven : De Post, Belgacom en de NMBS
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 18 § 1, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, met het oog op een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de raden van bestuur (stuk Senaat, nr. 3-210), ingediend door mevrouw de Bethune c.s. op 2 september 2003.
10.3. Openstelling van het ambt van rechter in handelszaken voor meewerkende echtgenoten
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 205 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het ambt van werkend of plaatsvervangend rechter in handelszaken open te stellen voor meewerkende echtgenoten (stuk Senaat, nr. 4-238), ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s. op 1 oktober 2007.
10.4. Evenwichtige aanwezigheid mannen en vrouwen in instellingen van openbaar nut en federale wetenschappelijke instellingen
Wetsvoorstel ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de bestuursorganen van de instellingen van openbaar nut en de federale wetenschappelijke instellingen (stuk Senaat, nr. 4-429), ingediend door de dames Olga Zrihen en Anne-Marie Lizin op 29 november 2007.
10.5. Zitting garanderen van vrouwen in beslissingsorganen van autonome overheidsbedrijven en genoteerde vennootschappen
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 maart betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen, ten einde te garanderen dat vrouwen zitting hebben in de beslissingsorganen van de autonome overheidsbedrijven en de genoteerde vennootschappen (stuk Senaat, nr. 4-430), ingediend door de dames Anne-Marie Lizin en Olga Zrihen op 29 november 2007.
10.6. Evenwichtige samenstelling van mannen en vrouwen van de statutaire organen van de Nationale Bank van België
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België om een evenwichtige samenstelling van haar statutaire organen te waarborgen (stuk Senaat, nr. 4-673) (herindiening stuk Senaat, nr. 3-191), ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s. op 2 april 2008.
10.7. Evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de hogere rechtscolleges
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 129 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 69 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State om een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de hogere rechtscolleges te waarborgen (stuk Senaat, nr. 4-672), ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s. op 2 april 2008.
10.8. Evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van economische overheidsbedrijven en beursgenoteerde vennootschappen
Wetsvoorstel ter bevordering van de evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van economische overheidsbedrijven en van vennootschappen die een publiek beroep op het spaarwezen hebben gedaan (stuk Senaat, nr. 4-685) (herindiening van stuk Senaat, nr. 3-2088), ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s. op 9 april 2008.
10.9. Grotere participatie van vrouwen aan besluitvorming
Wetsvoorstel houdende diverse bepalingen voor een grotere participatie van vrouwen aan de besluitvorming, met name bij de overheidsdiensten, de economische overheidbedrijven, de rechterlijke macht en de sociale partners (stuk Senaat, nr. 4-1309), ingediend door mevrouw Tilmans op 5 mei 2009.
11. Regeringsbeleid van mevrouw Milquet, minister bevoegd voor Gelijke Kansen
— regeerakkoord
— beleidsnota
— 18 november 2009 :
Minister van Gelijke Kansen Joëlle Milquet wil een wetsontwerp indienen om quota op te leggen voor het aantal vrouwen in de raden van bestuur van overheidsbedrijven en beursgenoteerde bedrijven. Binnen zeven jaar zouden de raden van bestuur van bedrijven voor één derde uit vrouwen moeten bestaan.
III. AANBEVELINGEN
A. Voorstel van aanbevelingen
1. Het Adviescomité is bezorgd over het bestaan van het glazen plafond in alle domeinen van de besluitvorming en meent dat maatregelen zich opdringen om de standstill in ons land, die eveneens blijkt uit internationale indexen, ten goede om te buigen.
2. Gezien de financiële en economische crisis en het wereldwijde debat over de nieuwe regulering in de bankensector, de beurzen en op economisch vlak, adviseert het Adviescomité om bij voorrang te streven naar een grotere deelname van vrouwen aan economische en financiële besluitvorming. Het Adviescomité meent dat er in eerste instantie werk moet worden gemaakt van een evenwichtige man/vrouw vertegenwoordiging in economische overheidsbedrijven en beursgenoteerde bedrijven. Dit neemt niet weg dat eenzelfde dynamiek gegenereerd moet worden in de andere domeinen van de samenleving zoals het onderwijs, de gezondheidssector, de culturele instellingen, ...
3. Het Adviescomité is voorstander van een globale strategie, gaande van kennisverzameling en onderzoek, sensibiliseringsacties, positieve actiemaatregelen en dwingende maatregelen, en dit in alle domeinen van besluitvorming, bij voorrang in de sociale en economische besluitvorming. België zou daarmee aansluiten bij een trend die ook in andere landen — Noorwegen, Spanje, Frankrijk, Nederland, ... leeft.
4. Het Adviescomité meent dat wettelijke quota noodzakelijk zijn om een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen te waarborgen in de raden van bestuur en directiefuncties van economische overheidsbedrijven. Deze quotaregelingen zouden onmiddellijk ingang moeten vinden bij de eerstvolgende samenstelling van de raden van bestuur. Ter zake kan de wetgeving die reeds een quotumvereiste oplegt aan de NMBS Holding (artikel 162bis, ingevoegd bij wet van 22 maart 2002), de NMBS (koninklijk besluit van 18 oktober 2004) en Infrabel (koninklijk besluit van 14 juni 2004), als voorbeeld dienen. Economische overheidsbedrijven dragen inzake corporate governance een belangrijke voorbeeldfunctie naar de samenleving toe.
5. Daarnaast meent het Adviescomité dat wettelijke quota ook noodzakelijk zijn om een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen te waarborgen in raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven. Belangrijk daarbij is dat er een haalbare overgangsperiode van bijvoorbeeld 6 jaar en een effectieve sanctie bij niet-naleving wordt voorzien. Deze bedrijven, die vandaag reeds onderworpen zijn aan tal van reglementeringen, doen een publiek beroep op het spaarwezen en hebben eveneens een grote maatschappelijke relevantie. Bovendien kunnen verschillende onder hen rekenen op overheidssteun wanneer ze zich in een moeilijke financiële situatie bevinden. Het Adviescomité verklaart zich tevens voorstander van elke maatregel die de genderdiversiteit in privéondernemingen stimuleert, zoals het publiceren van een jaarlijkse rangschikking hierover.
6. Het Adviescomité meent dat er op systematische wijze gewaakt moet worden over de toepassing van het bestaande wettelijke kader, ondermeer wat betreft de toepassing van het Verdrag en de Strategie van Lissabon, de gendermainstreamingswet van 12 januari 2007 en de bijhorende koninklijke besluiten.
7. Het Adviescomité meent dat er daarnaast ook maatregelen moeten worden genomen die de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt versterken. Er moet uitvoering worden gegeven aan de koninklijke besluiten (koninklijk besluit van 14 juli 1987 en 27 februari 1990) die positieve acties voorstellen ter bevordering van het gelijkekansenbeleid voor mannen en vrouwen voor de private en de publieke sector. Het betreft onder meer maatregelen die de carrière helpen plannen, die de carrière ondersteunen en die een balans werk-privé mogelijk maken. Het Adviescomité vraagt de overheid, de bedrijven en de sociale partners om ter zake een stimulerend beleid te voeren :
• maatregelen die de carrière helpen plannen :
º het wervingsbeleid herbekijken : open rekruteringsinstrumenten gebruiken en niet de informele sociale netwerken, selectiecriteria aanpassen, zorgen voor evenwichtig samengestelde selectiejury's;
º loopbaanplanning op maat mogelijk maken;
º professionele ontwikkeling aanbieden, specifieke voorbereiding op leiderschap;
• maatregelen die de carrière ondersteunen :
º het belang van rolmodellen : vrouwen in topfuncties met kinderen fungeren als rolmodellen;
º mentoren en coachen, die vrouwen begeleiden bij hun loopbaan;
º ondersteuning van opbouw van sociaal kapitaal en netwerking door vrouwen;
• maatregelen die een evenwichtige balans werk-privé mogelijk maken voor vrouwen en mannen :
º flexibele werkomstandigheden aanbieden : glijdende werkuren, verdichte werkweek, telewerk. Zo krijgen ook medewerkers met een gezinslast de kans om zich te bewijzen voor een promotie;
º ondersteuning voor kinderopvang aanbieden;
º mannen aanmoedigen gebruik te maken van de balans werk-privé instrumenten;
º bewustmaking rond deeltijds werken en gevolgen voor carrière, pensioen. Tegelijkertijd is er nood aan een opwaardering van het deeltijds werken, zeker op het vlak van pensioenen. Deeltijds werken is niet altijd een vrijwillige keuze, maar vaak een manier om de combinatie tussen gezin en arbeid leefbaar te houden.
8. Het Adviescomité meent daarenboven dat er ook begeleidende maatregelen moeten worden genomen zoals :
— bewustwording over, en verzet tegen vooroordelen over vrouwen en leidinggeven en een verdere taalfeminisering. Beide zijn essentieel om een aanzienlijke cultuuromslag te creëren, noodzakelijk om het glazen plafond voor vrouwen te doorbreken;
— statistisch en wetenschappelijk onderzoek : het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen zorgt voor een jaarlijkse update van de publicatie « Vrouwen en mannen. Genderstatistieken en indicatoren », met daarin de cijfers van de raden van bestuur van de overheidsbedrijven en de beursgenoteerde ondernemingen;
— het opzetten van een observatorium van de pariteit in het Instituut om elke evolutie en vooruitgang te meten, zowel op het vlak van de sociaal-economische besluitvorming als op de andere terreinen van besluitvorming.
9. Ook benadrukt het Adviescomité het belang van een voortgezet globaal gelijke kansenbeleid in overeenstemming met het VN-Vrouwenrechtenverdrag (CEDAW), tot verdere afbouw van de seksestereotypen, acties tegen geweld op vrouwen, aandacht voor vrouwen binnen minderheidsgroepen, vrouwenrechten wereldwijd, ...
10. Het Adviescomité ondersteunt bijgevolg de intentie die de minister van gelijke kansen, mevrouw Milquet, eind 2009 heeft geuit om quota op te leggen voor vrouwen in de raden van bestuur van overheidsbedrijven en beursgenoteerde bedrijven.
11. Het Adviescomité adviseert de verschillende bevoegde Senaatscommissies om de hangende en eventueel nieuwe wetsvoorstellen die deze doelstellingen beogen, te behandelen en goed te keuren.
12. Het Adviescomité beslist om eind 2010 in het kader van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie, de bijeenkomst van de CCEC, het netwerk van parlementaire comités voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen van EU lidstaten, die in de Belgische Senaat zal plaatsvinden, te wijden aan het thema van de grotere deelname van vrouwen aan de sociale en economische besluitvorming, en hierbij een forum tot ervaringsuitwisseling te creëren met de andere EU-landen.
B. Bespreking van het voorstel van aanbevelingen
Mevrouw de Bethune overloopt kort de aanbevelingen. In aanbeveling 4 gaat het over de economische overheidsbedrijven, aangezien alle leden het daarover min of meer eens zijn. Aanbeveling 5 focust op de beursgenoteerde bedrijven, wat niet door alle leden gesteund wordt. Aanbeveling 6 stelt maatregelen voor die de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt kunnen versterken : maatregelen die de carrière helpen plannen, maatregelen die de carrière ondersteunen en maatregelen die de combinatie tussen professioneel en privé-leven vergemakkelijken.
Mevrouw Zrihen voegt daaraan toe dat de hoorzittingen met talrijke deskundigen een volledig overzicht mogelijk hebben gemaakt van het concept van het glazen plafond. Het is de bedoeling een referentietekst te kunnen voorstellen, die tevens zo dicht mogelijk aanleunt bij de realiteit. Aangezien het over de samenleving in haar geheel gaat, is het belangrijk om algemene doelstellingen en strategieën uit te werken.
Mevrouw Somers merkt op dat de OpenVLD-fractie voorstander is van de invoering van quota in de raden van bestuur van economische overheidsbedrijven, maar niet in de raden van bestuur van privé-bedrijven omdat de overheid zich niet mag mengen in privé-aangelegenheden. Er kunnen echter wel flankerende maatregelen worden genomen om de aanwezigheid van vrouwen in de raden van bestuur te bevorderen.
De heer Destexhe meldt dat de MR een standpunt heeft dat sterk lijkt op dat van mevrouw Somers. De senator legt uit dat het formuleren van quota voor de privé-ondernemingen ook problematisch is in de ogen van de MR, al zijn ze er niet zo scherp tegen gekant als OpenVLD. Men zou bijvoorbeeld de aanwezigheid kunnen voorstellen van ten minste één vrouw in de raden van bestuur, in plaats van een quotum van 30 % te eisen. De MR is echter wel voorstander van een pariteit in de autonome overheidsbedrijven, door quota in die bedrijven in te voeren. Op dat niveau behoort een consensus dus tot de mogelijkheden.
De senator is van mening dat de publieke sector het voorbeeld moet geven. Een artikel dat onlangs is verschenen in La Libre Belgique meldde immers dat, bij het Brussels Gewest, geen enkele hogere functie werd ingenomen door een vrouw en dat op het niveau van de middenkaders niet eens een derde vrouwen zijn. De heer Destexhe vindt dus dat er niet onmiddellijk quota moeten worden toegepast in beursgenoteerde bedrijven. Dat neemt niet weg dat dit ooit nog zal moeten.
In het algemeen is mevrouw Van Hoof van mening dat ruimer moet worden gedacht. Omwille van de economische crisis, wordt momenteel vooral gesproken van de economische overheidsbedrijven. Toch vindt de senator dat ook universiteiten, ziekenhuizen en andere sectoren aangepakt moeten worden.
Mevrouw de Bethune noteert het voorbehoud over de quota, maar tevens dat er een akkoord kan worden gevonden met betrekking tot de overheidsbedrijven.
Aanbeveling 1
Mevrouw Somers stelt voor de eerste aanbeveling aan te vullen als volgt : « Het meent immers dat het onaanvaardbaar is dat bekwame vrouwen die volstrekt in staat zijn om beslissingsfuncties uit te oefenen, worden afgewezen alleen omdat ze geen man zijn. Dergelijke discriminatie is volstrekt ontoelaatbaar en moet worden bestreden door te zorgen voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen bij de toewijzing van leidinggevende functies. »
Mevrouw Zrihen stelt voor de woorden « de standstill in ons land » te vervangen door de woorden « de situatie in ons land ».
De heer Destexhe wenst dat de eerste zin van de eerste aanbeveling zou luiden als volgt : « Het Adviescomité is bezorgd over het glazen plafond dat op alle vlakken van de besluitvorming aanwezig is en meent dat er zich maatregelen opdringen om deze situatie, die tevens uit internationale gegevens blijkt, in ons land op duurzame wijze ten goede om te buigen. ».
Aanbeveling 2
Mevrouw Somers wenst dat aanbeveling 2 opgesplitst wordt in 2 aanbevelingen, zodat een onderscheid kan worden gemaakt tussen de economische en financiële besluitvorming en de economische overheidsbedrijven en de beursgenoteerde bedrijven. De tweede aanbeveling zou bijgevolg gaan tot « economische en financiële besluitvorming ». Daarna zou een nieuwe aanbeveling worden ingevoegd met volgende tekst : « Het Adviescomité meent dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft te vervullen in de economische overheidsbedrijven en stelt dat er werk moet worden gemaakt van een evenwichtige man/vrouw vertegenwoordiging in de raden van bestuur van deze bedrijven. Het Adviescomité ondersteunt dan ook het initiatief van de minister van Gelijke Kansen om deze evenwichtige vertegenwoordiging op te leggen in de raden van bestuur van economische overheidsbedrijven. ».
Mevrouw de Bethune heeft een ander voorstel voor aanbeveling 2 : de eerste zin, tot « economische en financiële besluitvorming » wordt behouden. De tweede zin wordt volledig geschrapt. De derde zin wordt als volgt aangepast : « Tegelijk meent het Adviescomité dat eenzelfde dynamiek gegenereerd moet worden in de andere domeinen van de samenleving zoals het onderwijs, de gezondheidssector, de culturele instellingen, ... ». Bijgevolg worden de overheidsbedrijven en de beursgenoteerde bedrijven hier niet vermeld. Aanbeveling 4 behandelt reeds de economische overheidsbedrijven, en daar kan dan ook de voorbeeldfunctie van de openbare sector worden vermeld.
Op deze manier wordt de logica van het advies behouden : in aanbeveling 2 gaat het over de financiële crisis en het feit dat moet worden gewerkt aan de aanwezigheid van vrouwen in de economische besluitvorming; in aanbeveling 3 wordt de wens voor een globale strategie geuit; aanbeveling 4 wordt dan gewijd aan de economische overheidsbedrijven, waarover blijkbaar wel een consensus zal kunnen worden gevonden.
Mevrouw Somers wenst de woorden « en directiefuncties » in aanbeveling 4 te schrappen.
De voorzitter benadrukt dat de publieke sector een voorbeeldfunctie heeft. Hij stelt de rapporteurs voor om alles wat voor problemen zou kunnen zorgen in één aanbeveling samen te voegen.
Mevrouw de Bethune antwoordt dat dit gebeurd is : het is voornamelijk aanbeveling 5, over de beursgenoteerde bedrijven, dat onderhevig zal zijn aan discussie omwille van de uiteenlopende standpunten van de verschillende partijen. Aanbeveling 4 handelt over de economische overheidsbedrijven.
Aanbeveling 3
Mevrouw Somers wijst erop dat de OpenVLD-fractie niet akkoord gaat met aanbeveling 3. Het gaat hier om « positieve actiemaatregelen en dwingende maatregelen », wat een andere verwoording is voor quota. Indien deze woorden geschrapt zouden worden, kan OpenVLD misschien instemmen met deze aanbeveling.
Mevrouw de Bethune merkt op dat het eigenlijk wel algemeen geformuleerd is en dat er niet duidelijk gezegd wordt welke maatregel voor welke sector moet worden ingevoerd.
Mevrouw Zrihen vindt dat aanbeveling 3 niet echt dwingend is, aangezien er wordt voorgesteld om verschillende elementen van de strategie te combineren. Op Europees vlak neigt men werkelijk naar een algemene strategie. Het is belangrijk dat België tijdens het voorzitterschap van de Europese Unie kan aantonen dat het heeft nagedacht over mogelijke oplossingen voor het probleem van het glazen plafond en dat we alles in het werk stellen om dit probleem van de baan te helpen.
De heer Vastersavendts stelt voor de woorden « positieve actiemaatregelen en dwingende maatregelen » te vervangen door het woord « actiemaatregelen ». Zo wordt de algemene draagwijdte van aanbeveling 3 behouden.
De senatoren Somers en Lijnen wensen de 2e zin, met een opsomming van voorbeeldlanden, waar quota worden gehanteerd of waar voorstellen zijn ingediend om quota in te voeren, te schrappen.
Aanbeveling 4
Mevrouw de Bethune herinnert eraan dat er beslist was om de woorden « en directiefuncties » te schrappen. De verwijzing naar de voorbeeldfunctie van de economische overheidsbedrijven kan in de eerste zin van de aanbeveling worden vermeld.
Aanbeveling 5
Er bestaat geen akkoord onder de leden over aanbeveling 5.
De heer Destexhe stelt voor de eerste 4 zinnen van aanbeveling 5 te schrappen en alleen de volgende zin te behouden : « Het Adviescomité verklaart zich tevens voorstander van elke maatregel die de genderdiversiteit in privé-ondernemingen stimuleert, zoals het publiceren van een jaarlijkse rangschikking hierover. » Hij vindt wel dat het invoeren van quota het voor de Staat mogelijk zou moeten maken een sterk signaal uit te sturen naar alle actoren van het economische, sociale en politieke leven van ons land. Hij verklaart dus voorstander te zijn van het invoeren van quota in de raden van bestuur en de bestuursorganen van de economische overheidsbedrijven.
De senatoren Somers en Lijnen stellen voor aanbeveling 5 door volgende zin te vervangen : « Het Adviescomité verklaart zich voorstander van flankerende maatregelen die de genderdiversiteit in beursgenoteerde bedrijven stimuleren, zoals het publiceren van een jaarlijkse rangschikking hierover, sensibilisering, ed. ». Zij zijn van mening dat de overheid zich niet te mengen heeft in de samenstelling van de raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven.
Met het oog op het bereiken van een gezamenlijk standpunt, stelt mevrouw de Bethune voor aanbeveling 5 een nieuwe tekst voor : « Het Adviescomité meent dat maatregelen noodzakelijk zijn om een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen te bevorderen in raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven. De leden van het Adviescomité zijn voorstander van maatregelen die de genderdiversiteit in beursgenoteerde bedrijven jaarlijks stimuleren, zoals het publiceren van een jaarlijkse rangschikking en sensibilisering hierover, en dergelijke. Sommige leden van het Adviescomité menen daarenboven dat wettelijke quota en een effectieve sanctie bij niet-naleving noodzakelijk zijn, mits een haalbare overgangsperiode. »
Mevrouw Lijnen wijst erop dat uit de werkzaamheden duidelijk gebleken is dat OpenVLD geen voorstander is van het invoeren van quota in de raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven. Ze stelt voor een zin toe te voegen aan het voorstel van tekstwijziging van mevrouw de Bethune : « Andere leden zijn van mening dat hierover verder studiewerk dient verricht te worden. ».
Aanbeveling 7
Mevrouw Somers gaat akkoord met aanbeveling 7 mits er een aantal wijzigingen aangebracht worden. De senator stelt volgende formulering voor : « Het Adviescomité vraagt de overheid, bedrijven en sociale partners om een stimulerend beleid te voeren om de carrière van vrouwen te helpen plannen, te ondersteunen en een balans werk-privé mogelijk te maken voor vrouwen en mannen. ». Daarna komt de opsomming van de diverse maatregelen.
De senator wenst de laatste reeks maatregelen aan te vullen. Het eerste puntje zou als volgt herschreven moeten worden : « flexibele werkomstandigheden : glijdende werkuren, annualisering van de arbeidsduur op jaarbasis, meer formules voor thuis- en telewerk; flexibel en rationeel gebruik van tijdskrediet; themaverloven, waarbij voltijdse, langdurige uittreding van meer dan 1 jaar ontmoedigd moet worden ». Het tweede puntje wordt als volgt herschreven : « ondersteuning voor huishoudelijke taken en kinderopvang aanbieden, onder meer door uitbreiding van het dienstenchequesysteem voor flexibele, buitenschoolse kinderopvang alsook voor kinderopvang aan huis ».
Mevrouw de Bethune wijst erop dat ze persoonlijk voorstander is van dit laatste punt. Ze stelt echter voor dat het Adviescomité zich houdt aan het advies dat indertijd geformuleerd werd over de huishoudelijke economie (stuk Senaat, nr. 4-887).
De heer Destexhe stelt voor om in het eerste voorstel voor het eerste punt (« maatregelen die de carrière helpen plannen »), de woorden « selectiecriteria aanpassen » te laten vallen, aangezien dit te vaag klinkt. Elk objectief criterium hoort a priori hetzelfde te zijn voor mannen en voor vrouwen (zelfde diploma, zelfde selectiecriteria, enz.).
De senatoren Somers en Lijnen stellen voor bij het eerste voorstel van het derde punt (« maatregelen die een evenwichtige balans werk-privé mogelijk maken voor vrouwen en mannen »), na de woorden « meer formules voor deeltijds thuis- en telewerk » de volgende woorden in te voegen : « , meer resultaatsgericht werken ». Het voorzien van de mogelijkheid van meer resultaatsgericht werken door de werkgever is een aanvullend voorbeeld van flexibele werkomstandigheden, maar dit is niet in alle bedrijven mogelijk.
Steeds onder het derde punt van aanbeveling 7, wensen de dames Somers en Lijnen het 4e voorstel te vervangen als volgt : « bewustmaking rond deeltijds werken : gevolgen voor loon, carrière en pensioen. ». De opwaardering van het deeltijds werken staat in contradictie met het feit dat vrouwen aangemoedigd moeten worden om van het deeltijds werken af te stappen en dit ingevolge de gevolgen voor hun loon en carrière.
Aanbeveling 8
De heer Destexhe stelt voor om bij het eerste streepje van aanbeveling 8, de woorden « en een verdere taalfeminisering » te schrappen. Hij vraagt zich af op welke manier het Adviescomité de « taalfeminisering » wil bevorderen. Is de Belgische wetgever trouwens wel bevoegd voor die materie ? En hoe gaat dit bijdragen tot het niet-discrimineren van vrouwen bij hun aanwerving of hun bevordering ?
De senator vraagt zich ook af of het tweede en derde streepje elkaar niet overlappen. Ze kunnen misschien worden samengevoegd.
De dames Somers en Lijnen stellen voor het eerste gedachtestreepje van aanbeveling 8 als volgt te vervangen : « bewustwording over en verzet tegen vooroordelen over vrouwen en leidinggeven. Dit is essentieel om een cultuuromslag te creëren en noodzakelijk om het glazen plafond voor vrouwen te doorbreken ».
Aanbeveling 10
In aanbeveling 10 zijn de woorden « en beursgenoteerde bedrijven » een discussiepunt.
Wat de beursgenoteerde bedrijven betreft, merkt de heer Destexhe op dat sommige leden tegen de quota zijn. De MR is echter voorstander van sterke stimulerende maatregelen. Bij die maatregelen stelt de senator voor om een soort jaarlijks klassement te publiceren, wat op een soort name and shame-taktiek neerkomt.
De heer Destexhe, alsmede de dames Somers en Lijnen, wensen dat de woorden « en beursgenoteerde bedrijven » in aanbeveling 10 geschrapt worden. Ze menen dat de overheid zich niet te mengen heeft in de samenstelling van de raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven.
Mevrouw de Bethune stelt voor aanbeveling 10 volledig te schrappen.
Aanbeveling 11
De senatoren Somers en Lijnen stellen voor aanbeveling 11 volledig te schrappen. Ze menen dat het niet aan het Adviescomité is te vragen om de hangende voorstellen in andere commissies te agenderen, laat staan te vragen om ze goed te keuren en dit gelet op de verschillende standpunten aangaande quota in het Adviescomité.
C. Aanbevelingen
1. Het Adviescomité is bezorgd over het glazen plafond dat op alle vlakken van de besluitvorming aanwezig is en meent dat er zich maatregelen opdringen om deze situatie, die tevens uit internationale gegevens blijkt, in ons land op duurzame wijze ten goede om te buigen. Het Adviescomité vindt het onaanvaardbaar dat competente vrouwen niet hogerop kunnen komen in hun loopbaan om de simpele reden dat ze geen man zijn.
2. Gezien de financiële en economische crisis en het wereldwijde debat over de nieuwe regulering in de bankensector, de beurzen en op economisch vlak, adviseert het Adviescomité om bij voorrang te streven naar een grotere deelname van vrouwen aan economische en financiële besluitvorming. Deze dynamiek moet ook worden doorgetrokken in de andere domeinen van de samenleving zoals het onderwijs, de gezondheidssector, de culturele instellingen, ...
3. Het Adviescomité is voorstander van een globale strategie, gaande van kennisverzameling en onderzoek, sensibiliseringsacties en positieve actiemaatregelen, en dit in alle domeinen van besluitvorming, bij voorrang in de sociale en economische besluitvorming.
4. Economische overheidsbedrijven dragen inzake corporate governance een belangrijke voorbeeldfunctie naar de samenleving toe. Het Adviescomité meent dat wettelijke quota noodzakelijk zijn om een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen te waarborgen in de raden van bestuur van economische overheidsbedrijven. Deze quotaregelingen zouden onmiddellijk ingang moeten vinden bij de eerstvolgende samenstelling van de raden van bestuur. Ter zake zal de wetgeving die reeds een quotumvereiste oplegt aan de NMBS Holding (artikel 162bis, ingevoegd bij wet van 22 maart 2002), de NMBS (koninklijk besluit van 18 oktober 2004) en Infrabel (koninklijk besluit van 14 juni 2004), als voorbeeld dienen.
5. Het Adviescomité meent dat maatregelen noodzakelijk zijn om een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen te bevorderen in de raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven. De leden van het Adviescomité zijn voorstander van maatregelen die de genderdiversiteit in beursgenoteerde bedrijven jaarlijks stimuleren, zoals het publiceren van een jaarlijkse rangschikking en sensibilisering hierover, en dergelijke meer.
Sommige leden van het Adviescomité menen daarenboven dat wettelijke quota en een effectieve sanctie bij niet-naleving noodzakelijk zijn, mits een haalbare overgangsperiode. Andere leden zijn van mening dat hierover verder studiewerk dient verricht te worden.
6. Het Adviescomité meent dat er op systematische wijze gewaakt moet worden over de toepassing van het bestaande wettelijke kader, ondermeer wat betreft de toepassing van het Verdrag en de Strategie van Lissabon, de gendermainstreamingswet van 12 januari 2007 en de bijhorende koninklijke besluiten.
7. Het Adviescomité meent dat er daarnaast ook maatregelen moeten worden genomen die de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt versterken. Maatregelen die de carrière helpen plannen, die de carrière ondersteunen en die een balans werk-privé mogelijk maken. Het Adviescomité vraagt de overheid, de bedrijven en de sociale partners om ter zake een stimulerend beleid te voeren :
• maatregelen die de carrière helpen plannen :
º het wervingsbeleid herbekijken : open rekruteringsinstrumenten gebruiken en niet de informele sociale netwerken, zorgen voor evenwichtig samengestelde selectiejury's;
º loopbaanplanning op maat mogelijk maken;
º professionele ontwikkeling aanbieden, specifieke voorbereiding op leiderschap;
• maatregelen die de carrière ondersteunen :
º het belang van rolmodellen : vrouwen in topfuncties met kinderen fungeren als rolmodellen;
º mentoren en coachen, die vrouwen begeleiden bij hun loopbaan;
º ondersteuning van opbouw van sociaal kapitaal en aandacht voor netwerking door vrouwen;
• maatregelen die een evenwichtige balans werk-privé mogelijk maken voor vrouwen en mannen :
º flexibele werkomstandigheden aanbieden : glijdende werkuren, verdichte werkweek, meer formules voor deeltijds thuis- en telewerk, meer resultaatsgericht werken. Zo krijgen ook medewerkers met een gezinslast de kans om zich te bewijzen voor een promotie;
º ondersteuning voor kinderopvang en huishouden aanbieden;
º mannen aanmoedigen gebruik te maken van de balans werk-privé instrumenten;
º bewustmaking rond deeltijds werken : gevolgen voor loon, carrière en pensioen;
º maatregelen overwegen om de verloven die een beter evenwicht tussen privé- en beroepsleven bevorderen beter te verdelen tussen vrouwen en mannen.
8. Het Adviescomité meent daarenboven dat er ook begeleidende maatregelen moeten worden genomen zoals :
— bewustwording over, en verzet tegen vooroordelen over vrouwen en leidinggeven. Dit is essentieel om een cultuuromslag te creëren en noodzakelijk om het glazen plafond voor vrouwen te doorbreken;
— statistisch en wetenschappelijk onderzoek : het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen zorgt voor een jaarlijkse update van de publicatie « Vrouwen en mannen. Genderstatistieken en indicatoren », met daarin de cijfers van de raden van bestuur van de overheidsbedrijven en de beursgenoteerde ondernemingen. Eveneens zal het Instituut optreden als observatorium van de pariteit om elke evolutie en vooruitgang te meten, zowel op het vlak van de sociaal-economische besluitvorming als op de andere terreinen van besluitvorming.
9. Ook benadrukt het Adviescomité het belang van een voortgezet globaal gelijke kansenbeleid in overeenstemming met het VN-Vrouwenrechtenverdrag (CEDAW), tot verdere afbouw van de seksestereotypen, acties tegen geweld op vrouwen, aandacht voor vrouwen binnen minderheidsgroepen, vrouwenrechten wereldwijd, ...
10. Het Adviescomité beslist om eind 2010 in het kader van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie, de bijeenkomst van de CCEC, het netwerk van parlementaire comités voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen van EU lidstaten, die in de Belgische Senaat zal plaatsvinden, te wijden aan de rol van de vrouw in het economisch proces, meer bepaald haar grotere rol bij de sociale en economische besluitvorming, en hierbij een forum tot ervaringsuitwisseling te creëren met de andere EU-landen.
IV. STEMMINGEN
Het voorstel van aanbevelingen is eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Sabine de BETHUNE. Ann SOMERS. Olga ZRIHEN. | Alain DESTEXHE. |
V. BIJLAGE
Verslag van de hoorzittingen.
Hoorzittingen van 25 maart 2009
1. Uiteenzetting door mevrouw Annicq Bergmans, luitenant-kolonel MAB, synthese-officier DG HR, Defensie
Mevrouw Bergmans zal eerst de nadruk leggen op Defensie in het kader van het in het nationale actieplan aangegane engagement om meer vrouwen te laten deelnemen aan operaties. De luitenant-kolonel zal vervolgens stilstaan bij de feitelijke situatie van voornamelijk het militaire vrouwelijke personeel en ten slotte afsluiten met enkele uitdagingen voor de toekomst.
Door de aard van de Belgische militaire opdrachten en taken heeft Defensie een verantwoordelijkheid die verder reikt dan die van een gewone organisatie of van andere overheidsdiensten. Indien nodig moeten de waarden en normen van onze democratische samenleving effectief worden verdedigd. Die waarden en normen liggen aan de basis van het functioneren van Defensie en moeten haar gedrag sturen.
Gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen is een van die waarden. Dat wordt vertaald in de interne visie van Defensie : hoe zal Defensie er over vijf à tien jaar uitzien ? Het wordt eveneens vertaald in haar externe visie : welk effect wil Defensie hebben op de samenleving, vooral in een operationele context ? Mevrouw Bergmans denkt vooral aan het in praktijk brengen van VN-resolutie 1325 met betrekking tot vrouwen, vrede en veiligheid.
De resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad vraagt om de erkenning van de rol van vrouwen bij conflictpreventie, conflictbeheer en vredesopbouw. Aan de VN-lidstaten wordt gevraagd de nodige stappen te doen om de deelname van vrouwen aan die processen te versterken en daarnaast vrouwen te beschermen voor, tijdens en na conflicten. Het betreft dus een heel ambitieuze opdracht waaraan ook Defensie zijn steentje moet en kan bijdragen. Dat is mogelijk door ervoor te zorgen dat beleidsmatig de nodige stappen worden ondernomen om die resolutie op het terrein effectief toe te passen. Dit kan onder meer door voldoende vrouwen te laten deelnemen aan operaties, maar ook door ervoor te zorgen dat militairen ter plekke zich van deze problematiek bewust zijn en beschikken over voldoende gendercompetentie en cultural awareness.
De luitenant-kolonel wenst vooral aandacht te besteden aan de doelstelling om meer vrouwen aan operaties te laten deelnemen. Dat is immers een belofte die Defensie heeft gedaan in het nationale actieplan met betrekking tot VN-resolutie 1325. Dat is voor Defensie een hele uitdaging. Momenteel streeft Defensie ernaar dat vrouwen 5 % van het uitgezonden contingent uitmaken. Het uitgezonden percentage varieert sterk volgens het type opdracht, de gewenste samenstelling van het detachement en de eenheden die effectief worden aangeduid voor het uitvoeren van de opdracht. Er zal wellicht worden opgemerkt dat 5 % weinig is. Om dit te verklaren spreekt mevrouw Bergmans eerder van glazen muren en horizontale segregatie dan van het glazen plafond. Die segregatie zal in de praktijk ook bijdragen aan de feitelijke loonkloof tussen mannen en vrouwen. Deelname aan operaties wordt immers bijkomend verloond.
Na meer dan dertig jaar van gelijke rechten en ook gelijke kansen, zijn de vrouwelijke militairen nog steeds sterk in de minderheid. Ze maken 8,37 % uit van het militaire personeelsbestand. Als we het vrouwelijk burgerpersoneel ook meerekenen, komen we op iets meer dan 10 % vrouwelijke personeelsleden, ondanks het feit dat alle functies openstaan voor jonge mannen en vrouwen en er zich steeds meer vrouwen op de arbeidsmarkt begeven.
Het totale percentage vrouwelijke militairen stagneert rond 8 %. Opmerkelijk is ook de aanhoudend dalende trend in de categorie van de vrouwelijke soldaten, de categorie van de vrijwilligers. Die trend zet zich jammer genoeg ook door in de instroom. Slechts 4,29 % van de gerekruteerde soldaten is vrouw. Bij de officieren en onderofficieren is dat respectievelijk 17,47 % en 9,9 %.
De reden hiervoor moet worden gezocht in de budgettaire beperkingen. Defensie moet de jongste jaren prioriteiten leggen in de functies waarvoor ze nog kan werven. Voorrang wordt gegeven aan de operationele functies. Voor de categorie van de soldaten zijn die functies, waarvan een groot aantal in de infanterie, blijkbaar minder attractief voor de vrouwelijke bevolking. Voor die categorie van personeelsleden wordt ook geopteerd voor een loopbaanbeleid binnen Defensie, waarbij de personeelsleden eerst worden tewerkgesteld in een fysiek meer belastende functie om later in de loopbaan te kunnen terugvallen op fysiek minder belastende functies.
Defensie is een goede werkgever en biedt mooie loopbaanperspectieven. Ze stelt echter nogal wat eisen aan haar jonge militaire personeelsleden in het eerste deel van hun loopbaan. Het accent ligt nog altijd op voltijdse arbeid, op geregeld terugkerende langdurige afwezigheden ingevolge de voorbereiding en de deelname aan militaire operaties, en mobiliteit wat de plaats van tewerkstelling betreft. Die eisen maken de combinatie van zorg met werk niet bepaald eenvoudig voor jonge gezinnen, noch voor de mannen als voor de vrouwen, zeker als men rekening houdt met de vaak toch nog traditionele Belgische rollenpatronen. Nochtans tracht Defensie zijn personeel zo goed mogelijk te ondersteunen.
Toch heeft Defensie in de toekomst meer vrouwen nodig in haar operaties. Zij hebben een toegevoegde waarde als we in conflictgebieden contacten willen leggen met de plaatselijke vrouwelijke bevolking. Defensie moet bereid zijn rekening te houden met de specifieke veiligheidsbehoeften van de lokale vrouwelijke bevolking en hen te betrekken in het vredesproces. Die toegevoegde waarde is niet alleen belangrijk in de eenheden van de medische component, maar evenzeer in die van de landcomponent omdat daar de contacten met de bevolking het frequentst zijn en ook deel uitmaken van onze opdrachten.
Net als voor de rest van de Belgische arbeidsmarkt, geldt de vaststelling dat vrouwen ook bij Defensie, meer dan hun mannelijke collega's, kiezen voor een harmonieuze verhouding tussen werk en privéleven. Uit de cijfers over de deeltijdse arbeid blijkt dat één op vijf militaire vrouwen kiest voor deeltijdse arbeid. Bij het burgerpersoneel is dat nog meer uitgesproken : bijna 44 % van het vrouwelijke personeel kiest voor een deeltijdse werkformule. Mevrouw Bergmans wijst erop dat dit een van de oorzaken van de feitelijke loonkloof is.
Vrouwen kiezen vaak voor functies in eenheden waarin de masculiene waarden minder hoog in het vaandel worden gedragen, in eenheden waarin ze zich goed voelen. In bepaalde eenheden met weinig of geen vrouwen bestaat bijgevolg nog steeds een sterk masculiene organisatiecultuur. Dat zal voorlopig ook zo blijven. Zo vinden we nog altijd zeer weinig vrouwen in functies zoals para, duiker, ontmijner, piloot, waaraan nochtans bijkomende kwalificatietoelagen worden toegekend.
Vrouwelijke kaderleden met de juiste competenties en de juiste ambities op het juiste moment stromen door. Interne doorstroming is immers meestal gekoppeld aan het slagen voor examens en het volgen van cursussen binnen een bepaalde window of opportunity.
Zo kunnen vrouwelijke kaderleden meestal doorgroeien naar de hogere managementfuncties in hun personeelscategorie. De eerste vrouwelijke kandidaten voor de graad van generaal staan klaar; met andere woorden, ze beschikken over voldoende anciënniteit om door een volgend selectiecomité te kunnen worden benoemd. Het is eveneens belangrijk dat ze beschikken over de juiste competenties en het juiste profiel om de vrijgekomen vacatures te kunnen invullen en de uitdaging volwaardig te kunnen aangaan. We zien ook dat slechts enkele vrouwen een loopbaan uitbouwen in echte operationele functies. De eerste vrouwelijke operationele korpscommandanten moeten nog worden aangewezen (1) .
Mevrouw Bergmans sluit haar uiteenzetting af door erop te wijzen dat Defensie al een lange weg heeft afgelegd, maar dat vrouwen vormen nog steeds een minderheidsgroep binnen het departement. Niet iedereen is zich altijd voldoende bewust van het subtiele spel van wederzijdse interactie tussen minderheids- en meerderheidsgroep. De diversiteit tussen mannen en vrouwen blijft een kwetsbaar en gevoelig onderwerp omdat het vaak wordt geassocieerd met positieve discriminatie. Een volgehouden inspanning blijft dan ook noodzakelijk, ook al was het maar om een voldoende instroom van vrouwen te garanderen en zo het engagement van het nationale actieplan om meer vrouwen te laten deelnemen aan operaties, na te komen.
2. Uiteenzetting door mevrouw Michèle Mons delle Roche, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne
Mevrouw Mons delle Roche is verbaasd over het kleine aantal vrouwen aan het hoofd van een onderneming. Ze hebben soms een kaderfunctie, maar geen directiefunctie. Hun meerwaarde en kwaliteiten als vrouw stromen dus niet door tot directiefuncties.
Het is onmogelijk Justitie, een openbare dienst, met een privéonderneming te vergelijken. Volgens spreekster is het grootste verschil dat de korpsoverste verantwoordelijk is voor zijn naaste medewerkers, die hij nochtans niet zelf heeft gekozen.
Tot voor kort was het « togaberoep » van advocaat en magistraat uitsluitend voorbehouden voor mannen. Dat is onder meer het gevolg van het verschil in opvoeding tussen meisjes en jongens.
De wet die vrouwen toeliet tot de magistratuur werd maar op 21 februari 1948 aangenomen. Er was wel al sprake van in 1946. Daarom deed procureur-generaal Delwaide er wellicht een uitspraak over in zijn openingsrede aan het begin van het gerechtelijk jaar op 16 september 1946. De beroemde openingsrede werd gepubliceerd onder de titel La femme magistrat ?.
Volgens de heer Delwaide is de vrouw fysiek zwakker en heeft ze bovendien te kampen met menstruaties, zwangerschappen en menopauze, factoren die psychische gevolgen hebben. Psychologen merken op dat de vrouw tijdens deze periodes nog gevoeliger en prikkelbaarder is, dat ze zich nog minder kan bedwingen, dat ze meer last heeft van stemmingswisselingen en depressies die kunnen leiden tot mentale stoornissen. Menstruatie en zwangerschap kunnen haar onderscheidingsvermogen aantasten; vele vrouwen veranderen psychisch tijdens deze periode. Men heeft vastgesteld dat vrouwen dan meer misdrijven begaan.
Volgens procureur-generaal Delwaide moet een rechter eigenlijk alle kwaliteiten hebben, maar hij selecteert er drie : sereniteit, toewijding en aanzien.
Wat de sereniteit betreft, meent hij dat het « zwakke geslacht » zowel fysiek als psychologisch benadeeld is. Justitie vereist immers duidelijkheid en geen gevoel of intuïtie.
Met betrekking tot de toewijding vraagt hij zich af of men in het justitiepaleis een kinderdagverblijf moet installeren met een kindermeisje en de hoorzittingen moet schorsen op de uren van de voeding. Dat kan immers niet gebeuren in de raadszaal. Wat doet men ten slotte met een vrouwelijke magistraat die plotseling moet braken ?
Bovendien zal volgens de heer Delwaide een vrouwelijke voorzitter die acht maanden zwanger is en een openbare zitting moet leiden of als een « slingerend fregat » naar het Te Deum gaat, het aanzien schade toebrengen.
Mevrouw Mons delle Roche kan niet nalaten nog iets te citeren : « nog enkele negatieve kenmerken van een vrouw zijn het gebrek aan logica en koppigheid en de voorliefde voor kitsch en kleding ».
Deze toespraak werd iets meer dan zestig jaar geleden gehouden. We hebben na de wet van 1948 nog dertig jaar moeten wachten alvorens vrouwen toegang kregen tot het ambt van korpsoverste.
Op het parket was spreekster gedurende enkele jaren de enige vrouw en de jongste korpschef die in 1985 werd benoemd. Ze werd door haar mannelijke collega's niet met open armen ontvangen. Ze was vrouw en pas 35 jaar, de minimumleeftijd, op het ogenblik dat ze werd benoemd. Door bepaalde collega's werd ze gesteund en geaccepteerd. Anderen keerden haar de rug toe, precies omdat ze een vrouw was. Kan ze zo'n zware verantwoordelijkheid dragen ? Ze heeft twee kleine kinderen; hoe zal ze haar beroepsleven en haar familieleven met elkaar verzoenen ? Al snel kwam ze onder de voogdij van het parket-generaal en moest ze twee keer zo hard werken als haar mannelijke collega's. Ze heeft moeten bewijzen dat de vrouwelijke status niet onverenigbaar is met bepaalde functies, zelfs niet met die van korpsoverste van een parket. Ze heeft ook haar capaciteiten als magistraat moeten bewijzen om in een mannenwereld aanvaard te worden.
Haar persoonlijkheid, haar opvoeding, de morele steun van haar man en kinderen, een goede organisatie thuis en haar volharding waren een pluspunt voor het succes in haar loopbaan.
Sinds de wet op de tijdelijke en niet hernieuwbare mandaten voor korpschefs is de toestand een beetje veranderd : verschillende procureurs des Konings werden op rust gesteld of voldeden niet aan de voorwaarden voor een nieuw mandaat of wensten geen nieuw mandaat meer. Er zijn momenteel 22 % vrouwen korpsoverste bij de parketten : 6 van de 27 procureurs des Konings zijn vrouwen en 1 van de 5 arbeidsauditeurs. Wat de rechtbanken van eerste aanleg betreft, zijn 5 van de 27 voorzitters vrouwen; bij de handelsrechtbanken zijn er 3 vrouwelijke voorzitters en bij de arbeidsrechtbanken 7. Er dient wel te worden opgemerkt dat er minder handelsrechtbanken en arbeidsrechtbanken zijn dan rechtbanken van eerste aanleg en parketten.
Mevrouw Mons delle Roche weidt vervolgens even uit over de verhouding mannen-vrouwen in de magistratuur. Ze heeft de evolutie vrouwen-mannen in de staande en zittende magistratuur geanalyseerd. Daarvoor heeft ze zich gebaseerd op de gegevens vanaf 1967, het begin van de informatisering.
Er moet evenwel een voorafgaande opmerking worden gemaakt : in 2009 zijn er 1635 zittende magistraten en 828 staande magistraten. Er zijn dus dubbel zoveel zittende magistraten. In 1967, het jaar van de informatisering, waren bij de zittende magistratuur 785 mannen en 24 vrouwen, of 97 % mannen tegenover slechts 3 % vrouwen. Het parket telde 418 mannen en 7 vrouwen, 98 % mannen tegenover slechts 2 % vrouwen. In 2009 waren er bij de zittende magistratuur 896 mannen en 739 vrouwen, dus 55 % mannen tegenover 45 % vrouwen. Bij het parket telde men 453 mannen en 375 vrouwen, hetzelfde percentage als bij de zittende magistratuur.
Deze cijfers roepen enkele bedenkingen op. Vooreerst heeft het tot 1994 geduurd om 32 % vrouwelijke tegenover 68 % mannelijke magistraten te tellen. Een tweede bedenking is dat er een evenwichtiger verhouding mannen-vrouwen is vanaf 2001. In 2009 is de verdeelsleutel 55 % mannen en 45 % vrouwen, zowel bij de zittende als bij de staande magistratuur. In 2000-2001 ging de Hoge Raad voor de Justitie namelijk over tot de eerste benoemingen. Ten derde kunnen we op het eerste gezicht besluiten dat de verhouding mannen-vrouwen op niveau van de zittende magistratuur en het parket min of meer gelijklopend is geëvolueerd. Maar zoals gezegd, telt de zetel in vergelijking met het parket twee keer meer magistraten. Kortom, zodra het mogelijk is, nemen dubbel zoveel vrouwen een functie op als zetelend rechter.
Hoe valt dit te verklaren ? Het werk bij de zittende magistratuur is, met uitzondering van dat van de onderzoeksrechter, totaal verschillend van het werk op het parket. Het werk bij de zittende magistratuur laat de vrouw toe de werklast evenwichtig te verdelen en beroepsleven en privéleven beter met elkaar te verzoenen.
Met uitzondering van onvoorziene omstandigheden kent de magistraat van de zetel in principe de dagen van zitting en kan hij de arresten en uitspraken vastleggen op het moment dat het hem het beste past. Hij moet zich enkel houden aan de limieten van het Gerechtelijk Wetboek. Een parketmagistraat, daarentegen, moet naast de hoorzittingen, die hij in principe ook vooraf kent, aanwezig zijn op het parket, wachtdiensten houden overdag en 's nachts. Hij heeft geen flexibele uren en kan niet deeltijds werken. De overuren, wachtdiensten, plaatsopnemingen gedurende de nacht worden niet als extra uren gerekend. De meerderheid van de parketmagistraten wensen er overigens ook geen boekhouding over bij te houden, zoals ambtenaren dat zouden doen.
Bijgevolg kan men begrijpen dat vrouwen met kinderen zich meer aangetrokken voelen tot de geborgenheid van de zetel dan tot het hectische ritme van het parket.
Al enkele jaren coacht mevrouw Mons delle Roche toekomstige magistraten die drie verblijfsseminaries volgen van een week per jaar. Ze vertellen haar hoe moeilijk het is een keuze te maken tussen het parket en de zetel, vooral wanneer ze kinderen hebben. Soms zeggen ze dat ze bang zijn geen oplossing te zullen hebben voor hun kinderen omdat ze geen familie hebben die vlakbij woont en die voor hen kan zorgen wanneer ze ziek zijn of wanneer ze 's nachts worden opgeroepen voor een plaatsopneming. Ze zeggen ook dat hun echtgenoot soms weigert verlof te nemen om voor de kinderen te zorgen. Sommige mannen willen zich niet verontschuldigen voor een verplichte vergadering op het einde van de dag omdat ze als zelfstandige in een onderneming werken waar ze carrière willen maken.
De gerechtelijke wereld vervrouwelijkt steeds meer, wat een goede zaak is. Man en vrouw zijn immers verschillend maar complementair. Mannen en vrouwen doen elk hun inbreng, met hun eigen kwaliteiten en gebreken, zodat Vrouwe Justitia daaruit voordeel kan halen.
Het evenwicht tussen mannen en vrouwen ligt in gelijkheid. Het zou bijgevolg jammer zijn dat de rechtspraak voortaan in hoofdzaak door vrouwen zou geschieden. De vorige situatie was weliswaar betwistbaar, maar vrouwen moeten zich niet in zekere zin gaan wreken op mannen door het merendeel van die functies in te nemen. Mevrouw Mons delle Roche vreest nochtans ten zeerste dat dit in de nabije toekomst het geval zal zijn, want sedert enkele jaren zijn er meer vrouwelijke dan mannelijke stagiairs.
Uit de cijfers van de inschrijvingen aan de rechtsfaculteiten blijkt dat zich meer vrouwen dan mannen inschrijven. Tussen 1968 en 2008 is het aandeel van de vrouwen op de arbeidsmarkt in de juridische sector met 30 % gestegen.
De Hoge Raad voor de Justitie heeft ook het aantal geslaagden van de toegangsexamens tot de gerechtelijke stage en van het examen beroepsbekwaamheid meegedeeld, de twee essentiële toegangswegen tot de magistratuur. Voor het jaar 2000 waren er in totaal 967 Franstalige en Nederlandstalige inschrijvingen. Aan Franstalige kant waren er 55 geslaagden, onder wie 36 vrouwen en 19 mannen en aan Nederlandstalige kant waren er 53 geslaagden, onder wie 39 vrouwen en 14 mannen. Voor het jaar 2008 waren er op 1 023 inschrijvingen 29 geslaagden aan Franstalige kant, onder wie 21 vrouwen en 8 mannen en 26 geslaagden aan Nederlandstalige kant, onder wie 8 vrouwen en 18 mannen.
Mevrouw Mons delle Roche ziet daarvoor verschillende verklaringen. De vrouwen emanciperen zich en willen in toenemende mate werken. Bovendien heeft de bezoldiging van de magistraten nog steeds geen aanvaardbaar niveau bereikt. Indien hij geen eigen vermogen heeft en behoudens uitzonderingen, kan een mannelijke magistraat maar moeilijk een gezin onderhouden als zijn echtgenote niet werkt.
Spreekster wil ook even inpikken op de uitspraken die een belangrijke chef bij de federale gerechtelijke politie van Brussel zou hebben gedaan. Hij zou namelijk hebben gezegd dat de vervrouwelijking van de magistratuur acute problemen met zich meebrengt die nadelig zijn voor de gerechtelijke onderzoeken, onder meer omdat vrouwen minder beschikbaar zijn dan mannen als gevolg van hun moederlijke verplichtingen.
Gelukkig heeft de heer Bulthé, procureur des Konings te Brussel, duidelijk gezegd waar het op staat. Hij zei immers dat het parket (te Brussel) juist dankzij de vrouwen een kwalitatief hoogstaande dienstverlening kan bieden. Hij wees erop dat 60 % van het parketpersoneel te Brussel uit vrouwen bestaat, dat het merendeel van de sectie-oversten vrouwen zijn, dat de wachtdiensten dag en nacht hoofdzakelijk door vrouwen worden verzekerd en dat de gespecialiseerde wachtdiensten — inzonderheid voor gijzelnemingen — hoofdzakelijk uit vrouwen zijn samengesteld.
Tot besluit zegt mevrouw Mons delle Roche dat het gerecht niet kan worden teruggevoerd tot een gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Ze denkt dat een goede rechtbank evenwichtig moet zijn op dat gebied, maar ook op filosofisch gebied. Het gerecht is en zal nooit volledig rechtvaardig zijn, want het is menselijk. Het zijn immers mensen die recht spreken en die kunnen zich soms vergissen.
Voor spreekster is een goede magistraat iemand die gerechtigheid zoekt, ongeacht of het een man is of een vrouw.
3. Uiteenzetting door mevrouw Michèle Lenoble-Pinson, professor, Faculté de philosophie, lettres et sciences humaines, Facultés universitaires Saint-Louis
Mevrouw Lenoble-Pinson wijst erop dat aan onze universiteiten iets meer dan de helft van de studenten meisjes zijn.
We zien aan de universiteiten een massale toevloed van briljante vrouwelijke studenten in de eerste graden. Aan de faculteiten Letteren en Wijsbegeerte, Rechtsgeleerdheid en Geneeskunde bestaat meer dan de helft van de studenten uit meisjes. Tegelijk vervrouwelijkt in heel Europa ook het personeel van de academische instellingen. Het bestaat uit het technische en administratieve korps, het wetenschappelijke korps en het academische korps. Spreekster zal zich voornamelijk beperken tot het academische korps.
De uiteenzetting is gebaseerd op de resultaten van een enquête die twee onderzoekers, Jérôme de Henau en Danièle Meulders, in 2002 voerden bij de vrouwelijke gewone hoogleraren, waartoe ook mevrouw Lenoble-Pinson behoorde. Destijds telden de Franstalige universiteiten 551 gewone hoogleraren, onder wie 49 vrouwen.
Noch in het wetenschappelijke korps, noch in het academische korps is de pariteit bereikt. Het percentage vrouwen daalt aanzienlijk naarmate men hoger opklimt in de academische hiërarchie. Aan de top van de academische loopbaan is de ongelijkheid enorm.
Een eerste factor verdient zeker bijzondere aandacht. Immers, zowel de besluitvormingsorganen van de universiteit als die van het NFWO bestaan hoofdzakelijk uit mannen, wat het glazen plafond zeker verstevigt. Dat plafond wordt nog ondoorzichtiger op het ogenblik dat vrouwen in aanmerking komen voor de hoogste academische graden.
Bovendien worden slechts weinig vrouwen bekroond met wetenschappelijke prijzen en als dat al gebeurt, is dat een item in de pers. Aangezien echter slechts weinig vrouwen prijzen krijgen, lezen we in de pers niets over vrouwen aan de universiteit of in de wetenschap.
Tot slot kunnen de academische spin-offs slechts weinig vrouwen bekoren.
Sinds 2002 is de situatie verbeterd. In 2002 telde het academisch korps in de Franse Gemeenschap 14 % vrouwen. Voor de drie hoogste functies — docenten, hoogleraren en gewone hoogleraren — bedroeg dat percentage nog slechts 12,5 % en slechts 8 % bij de gewone hoogleraren.
Het doctoraat is een cruciale fase in het afhaken van vrouwen. Veel meisjes beginnen aan een proefschrift, maar maken het niet af. Als ze het wel afmaken, geraken ze vaak nooit aan een plaats als hoogleraar. Nog anderen doen er niet aan voort, onder meer om zich bezig te houden met de opvoeding van de kinderen. Ze verliezen tijd, publiceren minder en laten zich voorbijsteken. Kortom, het doctoraal proefschrift is een verschrikkelijke beproeving.
In Vlaanderen is de situatie haast dezelfde. In 2002 bestond 13 % van het academisch korps uit vrouwen.
In de bedrijfswereld speelt zich hetzelfde scenario af. In 2001 werden slechts zeven van de honderd grootste in België gevestigde ondernemingen door een vrouw geleid.
Welke obstakels verhinderen of vertragen de gelijkheid ?
De universiteit is een mannenwereld, beheerd door en voor mannen. De mannen zijn in de meerderheid in de selectiecommissies, wat in het nadeel is van de vrouwen. De universiteiten willen ook geen gelijkheid. Ze bagatelliseren het kleine percentage vrouwen of schrijven het toe aan buitengewone omstandigheden.
Ook de stereotypen over de plaats van de vrouw in het wetenschappelijk onderzoek spelen een rol. Zijn ze daar echt op hun plaats ? Daar voegen zich nog de vooroordelen bij ten opzichte van de vrouw in de wetenschap. De faculteit Wetenschappen telt wel minder vrouwen, maar het grootste deel slaagt op een briljante wijze. Aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte daarentegen zijn er wel veel meisjes, maar vele haken af in de loop van de studie. Die feiten kunnen de vrouwen ontmoedigen.
Vrouwen krijgen bovendien slechts weinig informatie over het onderzoek. De ongelijkheid inzake gezinsverantwoordelijkheid weegt zwaar, vooral tijdens het doctoraat. De leeftijd van de vrouw speelt een belangrijke rol. De periode van het moederschap (normaal tussen 25 en 35 jaar) valt vaak samen met het schrijven van het proefschrift. Vrouwen die moederschapsverlof nemen, worden bovendien vaak ongunstig beoordeeld of ondergewaardeerd.
Vrouwen slagen er haast nooit in om vóór hun 35e de achterstand in de academische loopbaan in te halen. Kinderen hebben nochtans meestal een stimulerend effect op hun academische moeder. Ze zijn er trots op dat ze naar de universiteit gaat en moedigen haar aan. Kinderen hebben is dus absoluut niet negatief voor de loopbaan. Het is ook bewezen dat de leden van het academische kader die moeder zijn, niet minder publiceren dan vrouwen zonder kinderen.
Toch stellen we vast dat vrouwen inzake benoemingen over het algemeen twee jaar achterstand hebben ten opzichte van de mannen. Een vrouw wordt bijvoorbeeld twee jaar later dan een man benoemd tot docent. Er zijn in de academische wereld bovendien weinig verwijzingen naar vrouwen. Er is natuurlijk het voorbeeld van Marie Curie ...
Mevrouw Lenoble-Pinson is verantwoordelijk voor de twee uitgaven van de gids voor de vervrouwelijking van de namen van functies en beroepen. Ze laat de vrouw de keuze die namen al dan niet te gebruiken. Als de kinderen in de maatschappij echter alleen horen spreken over de rector, de advocaat of de magistraat, kan de idee dat die beroepen ook door vrouwen kunnen worden uitgeoefend, in hun hoofd niet rijpen. Die uitsluitend mannelijke taal kan de vrouwen op een geniepige wijze benadelen.
Na een grondige analyse van het materiaal waarover ze beschikte, komt spreekster tot de vaststelling dat geen enkele fundamentele hindernis een meisje belet om universiteitsprofessor te worden, maar veeleer de continue opeenstapeling van kleine nadelen of hindernissen die uiteindelijk kleine muren worden. Het is dus wel degelijk een feit dat de man veel sneller doorstoot in de academische loopbaan en verder geraakt dan de vrouw.
Kan de politiek een oplossing bieden ? Volgens de enquête waarnaar mevrouw Lenoble-Pinson verwijst, weigeren de universiteiten categoriek een politieke oplossing. Ze zijn immers van oordeel dat de universiteit « groot genoeg » is om de eigen zaken te beheren en vrezen dat dit externe verplichtingen tot gevolg zou hebben, wat ze zeker niet waarderen. Aangezien alle universiteiten kritisch ingesteld zijn, zouden ze zichzelf in twijfel moeten trekken, vragen moeten stellen bij de situatie van de vrouw en zich moeten reorganiseren. Dan zouden de vrouwen op het einde van het academisch parcours in dezelfde omstandigheden kunnen werken als de mannen.
Voornoemde enquête reikt ook zeer concrete maatregelen aan die de situatie zouden kunnen verbeteren. De universitaire wereld zou er zich eerst en vooral van bewust moeten zijn dat de academische wereld weinig vrouwen telt en blijk moeten geven van het voornemen de vrouwelijke onderzoekers te steunen.
De professor geeft enkele voorbeelden van concrete maatregelen :
— de oprichting van crèches met ruime openingsuren;
— de organisatie van de belangrijke vergaderingen tijdens de werkuren of, in ieder geval, tijdens de openingsuren van de crèches;
— de oprichting van een oppasdienst voor de kinderen tijdens het verblijf van de moeder in het buitenland, wat vaak noodzakelijk is voor het proefschrift, of van een oppasdienst voor zieke kinderen. Aangezien die dienst niet bestaat, gaan de vrouwen naar het buitenland vóór de geboorte van hun eerste kind, terwijl de meeste mannen die verplaatsingen nog maken als ze al een of twee kinderen hebben;
— als er geen opvang is, moet het loon van de vrouw verhoogd worden zodat ze thuishulp kan betalen;
— vrouwen moeten hun loopbaan kunnen onderbreken zonder dat dit gevolgen heeft voor de berekening van hun anciënniteit of voor de vertraging die ze oplopen bij hun publicaties;
— in geval van verblijf in het buitenland moet in dezelfde regio voor de echtgenoot een baan worden gevonden die gelijkwaardig is aan die welke hij in België heeft;
— het ouderschapsverlof voor mannen moet worden gevaloriseerd;
— tijdens de afwezigheid van de vrouw moet een plaatsvervanger college geven en haar functies bij de universiteit waarnemen;
— er moeten prijzen of leerstoelen en onderzoeksbeurzen worden gecreëerd die speciaal tot vrouwen zijn gericht.
Tot slot, deeltijds werken werd als een mogelijkheid voor vrouwen naar voren geschoven, maar dat wordt niet gewaardeerd. Met deeltijds werk kan een vrouw geen volwaardige universitaire carrière uitbouwen. Ze komt dan automatisch op een zijspoor terecht.
Kortom, er zijn momenteel te weinig vrouwen actief aan de universiteiten. Stel u een open schaar voor, het onderste gedeelte zijn de 55 % meisjes die aan de universiteit studeren, bij het scharnierpunt waar de bladen elkaar kruisen, keert de tendens om. Hoe hoger men in de carrière opklimt — het doctoraat —, hoe groter het vrouwelijk deficit wordt. Nochtans zijn de meisjes bij de aanvang van de studie talrijker dan de jongens. De ongelijkheid, die pas na verloop van tijd duidelijk wordt, moet worden weggewerkt.
Om tot universitair docent te worden benoemd moet een vrouw beter zijn dan een man, er moeten bijvoorbeeld meer wetenschappelijke publicaties achter haar naam staan. Wat ze ook doet, een vrouw moet alles dubbel zo goed doen als een man vooraleer men overtuigd is dat ze even goed is.
4. Gedachtewisseling
Mevrouw Hermans wenst te weten wat ze moet verstaan onder « voldoende instroom garanderen ». Bedoelt luitenant-kolonel Bergmans dat voldoende vrouwen op het lage niveau moeten instappen om vervolgens door te groeien ?
Mevrouw Bergmans bedoelt hiermee dat het leger voldoende vrouwen moet aantrekken als het wil dat voldoende vrouwen doorstoten naar de hogere functies. Vrouwen kunnen een bijdrage leveren, zeker ook bij buitenlandse operaties. Nu blijven vrouwen vaak aan de kant staan en kiezen ze niet voor een job bij Defensie. Dat is jammer want onder meer in Afghanistan kunnen onze mannen ter plaatse om religieuze en culturele redenen geen contact leggen met de vrouwelijke bevolking. In Afrika is het voor lokale vrouwen veel makkelijker om contact te leggen met vrouwelijke militairen omdat ze vaak door eigen mannelijke militairen zijn misbruikt. Mannelijke soldaten boezemen met andere woorden niet altijd vertrouwen in. Het is belangrijk dat vrouwen aan dergelijke operaties deelnemen. Het is wel een probleem om voldoende vrouwen warm te maken voor een dergelijke veeleisende loopbaan die weliswaar veel voldoening biedt, maar moeilijk combineerbaar is met een gezin.
Mevrouw Vienne merkt op dat er wellicht meer universitair geschoolden onder de vrouwen dan onder de mannen zijn en ze vaak hoger opgeleid zijn. Dat betekent evenwel niet dat ze toegang krijgen tot leidinggevende functies.
Zijn vrouwen in het leger vooral aanwezig in betrekkingen met lagere of hogere kwalificatievereisten ? Zijn daarover cijfers beschikbaar ? Hoeveel van die vrouwen hebben een universitair diploma en hoeveel hebben een diploma van het secundair onderwijs ? Welke hiërarchische positie bekleden ze in vergelijking met hun mannelijke collega's en rekening houdend met hun diploma ?
Mevrouw Bergmans antwoordt dat er 3 143 vrouwelijke personeelsleden bij het leger zijn 397 officieren, 1 112 onderofficieren en 1 634 beroepsvrijwilligers.
De luitenant-kolonel beschikt niet over cijfers met betrekking tot de spreiding van mannen en vrouwen, maar 90 % van de officieren in het leger heeft een universitair diploma. Ze worden gerekruteerd op basis van hun universitair diploma of ze behalen het in de Koninklijke Militaire School. Alle onderofficiers hebben een diploma van het secundair onderwijs. Sommige hebben zelfs een graduaatsdiploma of genoten een professionele bacheloropleiding. De vrijwilligers moeten enkel de eerste drie jaren van het secundair onderwijs hebben gevolgd.
Mevrouw de Bethune heeft op 24 maart 2009 de uiteenzetting van de luitenant-kolonel over het NAP 1325 in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging gehoord. Uit haar relaas maakt ze op dat er bij het leger een te kleine instroom is aan vrouwelijke kandidaten zodat er later te weinig vrouwen voor operaties kunnen worden ingezet.
Er wordt terecht verwezen naar het probleem van de combinatie tussen werk en gezin. Overigens is dat een probleem dat zich ook in andere sectoren voordoet. Heeft het leger mogelijke oplossingen in zicht ? Kan het zich inspireren op creatieve oplossingen in andere landen ?
Senator de Bethune heeft enkele jaren geleden zelf onderzoek gedaan naar de vertegenwoordiging van vrouwen in de diplomatie. Daaruit bleek onder meer dat de Scandinavische landen en Canada hun diplomatiek korps sterk hebben vervrouwelijkt door het statuut aantrekkelijker te maken voor vrouwen en door bepaalde punctuele oplossingen.
Mevrouw Bergmans antwoordt dat Defensie probeert al haar militairen op familiaal vlak zo goed mogelijk te ondersteunen. Daartoe werden intern crèches opgericht en wordt ook kinderopvang georganiseerd tijdens de schoolvakanties.
Defensie stelt vast dat zowel mannen als vrouwen meer en meer problemen hebben met mobiliteit en met deelnemen aan operaties. Aangezien vrouwen meestal een werkende partner hebben, moeten ze altijd rekening houden met de combinatie tussen gezin en werk. Het is in het belang van Defensie een oplossing te vinden voor de globaliteit van het personeel, met behoud van de attractiviteit van het militaire beroep.
Daarom probeert Defensie het aantal rotaties te verdelen tussen de eenheden die operaties moeten uitvoeren, zodat er rustpauzes worden ingebouwd voor het gezin, zeker als man en vrouw militair zijn.
Daarnaast is een systeem van deeltijdse arbeid ingevoerd, zodat vier vijfde werken mogelijk wordt. Die mogelijkheid vervalt evenwel als de eenheid van de persoon in kwestie voor een operatie wordt uitgestuurd.
Bovendien bestaan er verschillende vormen van loopbaanonderbreking. Die lopen gelijk met die bij het openbaar ambt, evenwel enigszins aangepast aan de militaire context. Loopbaanonderbreking kan een impact hebben op de loopbaan. Zo kunnen anciënniteitsjaren verloren gaan, waardoor men een achterstand in de loopbaan oploopt. Dat geldt natuurlijk evengoed voor mannen als voor vrouwen. Loopbaanonderbreking heeft verder ook een impact op de loonkloof en het eventueel doorstromen in de militaire carrière.
Mevrouw de Bethune dacht dat de Mercuriale van Delwaide van de jaren 40 geschiedenis was. De uitspraken van de heer Audenaert van enkele weken geleden tonen echter aan dat de mentaliteit van toen nog niet helemaal is gewijzigd.
De senator heeft twee vragen. De eerste vraag gaat over de combinatie tussen gezin en arbeid. De ongepaste uitspraak van de heer Audenaert heeft betrekking op het feit dat er in de magistratuur, in tegenstelling tot het leger of de ambtenarij, geen passende systemen voor familiale verlofregelingen zijn. Op een vraag aan de toenmalige minister van Justitie, de heer Vandeurzen, kreeg mevrouw de Bethune als antwoord dat hij wachtte op het resultaat van een onderzoek om eventueel beleidsvoorstellen uit te werken.
Meent mevrouw Mons delle Roche, op basis van haar ervaring of van eventuele studies waar ze kennis van heeft, dat betere familiale verlofstelsels in de gerechtelijke wereld de problemen zouden kunnen oplossen ? Senator de Bethune denkt vooral aan het parket. Ze heeft immers de indruk dat vrouwen meer door de zittende magistratuur dan door de staande magistratuur worden aangetrokken. Dit heeft niet alleen betrekking op de vrouwen, want de mannen van de nieuwe generatie staan voor dezelfde gezinszorg. Ook voor hen moet het beroep worden gemoderniseerd.
Wat moet er de komende vijftien tot twintig jaar gebeuren om de pariteit in de magistratuur in evenwicht te houden ?
De tweede vraag gaat concreet over het glazen plafond. De magistratuur « vervrouwelijkt », maar in de hoogste rechtbanken, het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof, zien we dat nog te weinig. Het is volgens mevrouw de Bethune onaanvaardbaar dat er bijvoorbeeld in het Grondwettelijk Hof slechts één vrouw zetelt.
De senator stelt voor om voor de hoogste rechtbanken met quota te werken, naar analogie met de politiek. Voor het Grondwettelijk Hof is ze er om democratische redenen zelfs een absolute voorstander van. Wat denkt mevrouw Mons delle Roche hierover ? Ziet ze andere strategieën om vrouwen de kans te geven tot de top van de magistratuur door te stoten ?
Mevrouw Mons delle Roche antwoordt dat er in de huidige regeling geen plaats is voor deeltijdse arbeid bij de zittende magistratuur of bij het parket. Bij de zittende magistratuur is het onmogelijk te bepalen hoeveel tijd een magistraat nodig heeft voor een dossier, want sommige dossiers vergen meer tijd dan andere. Er is ook tijd nodig om na te denken over een uitspraak. In ieder geval is deeltijds werken bij de magistratuur niet echt vanzelfsprekend.
Er wordt al jaren geprobeerd de werklast bij het gerecht te evalueren. Als men daarin slaagt, is het misschien mogelijk deeltijdse arbeid in te voeren bij het parket. De vraag is inderdaad groot, maar een dergelijke maatregel kan de gerechtelijke achterstand nog doen toenemen. Het is ook belangrijk dat een magistraat een dossier kan volgen van het begin tot het einde. Als een magistraat deeltijds werkt, kan hij een dringend dossier krijgen dat al door een andere magistraat werd bestudeerd, en dat is tijdverlies.
Er zijn twee tegenstrijdige opvattingen : de moeders die vragen om deeltijds te werken en de anderen die dit weigeren om niet louter een ambtenarenfunctie te moeten uitoefenen. Deze laatsten willen eerder in hun werkregeling een oplossing vinden voor hun gezinssituatie. Ze krijgen immers dezelfde bezoldiging, ongeacht het aantal werkuren. Een ambtenarenfunctie zou hen meer ondergeschikt maken aan het ministerie van Justitie. Bij het parket hebben de magistraten echter een gemengd statuut : ze hangen tegelijkertijd af van de uitvoerende macht en van het ministerie van Justitie, dat hen positieve injuncties kan geven, maar geen negatieve. Ze willen geen ambtenaren worden, maar hun gemengd statuut behouden.
Er werd niet bepaald wat een voltijdse baan is. Dat begrip lijkt enigszins achterhaald, want de magistraten zouden heel goed dag en nacht kunnen werken. Het probleem is het grote tekort aan magistraten : de criminaliteit neemt toe, maar het statutair personeelsbestand wordt jammer genoeg niet aangepast.
Mevrouw Mons delle Roche is het eens met senator de Bethune wat de hogere functies betreft. Ze denkt bijvoorbeeld aan die van korpschef bij het Grondwettelijk Hof. Vroeger waren het mannen die mannen benoemden. Het was een ketting zonder eind. Nu komt het de Hoge Raad voor de Justitie toe de benoeming van alle magistraten, en inzonderheid die van korpschef, voor te stellen aan de minister. Die Raad telt echter evenveel vrouwen als mannen. Er is al een evolutie merkbaar. We zijn op de goede weg, en hopelijk zullen vrouwen ooit nog hogere functies kunnen krijgen, bijvoorbeeld die van korpschef bij het parket-generaal.
Mevrouw Vienne meent dat mannen en vrouwen niet dezelfde opvatting hebben over hun loopbaan, wat wellicht een gevolg is van de opvoeding. Vrouwen hebben een meer holistische visie op hun leven. Ze lijken immers in staat verschillende zaken tegelijkertijd te kunnen doen : ze kunnen immers zitting hebben in instellingen, denken aan hun kind dat kampt met problemen op school en nadenken over de maaltijd die ze zullen bereiden.
De senator vindt het jammer dat vrouwen systematisch halftijds gaan werken. Een loopbaan wordt voltijds uitgebouwd. Vrouwen zullen nooit het glazen plafond kunnen doorbreken als ze aanpassingen vragen om hun werk te kunnen combineren met huishoudelijke taken, want ze zullen hoe dan ook een schuldgevoel hebben. Ze komen dan in concurrentie met mannen die wel alle tijd hebben om zonder enige remming hun loopbaan uit te bouwen. Bij het uitbouwen van een loopbaan is het halftijds werken een valstrik voor de vrouwen. Ze moeten zich meer inzetten voor structurele maatregelen om hun loopbaan te kunnen plannen. Waarom zou het niet mogelijk zijn borstvoeding te geven tijdens de rechtspraak ? Hoe zou dat een gezond oordeel kunnen belemmeren ? Wat denkt mevrouw Mons delle Roche daarover ?
We hebben overigens ook te kampen met het sociologische verschijnsel dat een beroep aan prestige inboet naarmate het meer door vrouwen wordt beoefend. De onderwijzer was vroeger een held. Voor vrouwelijke onderwijzers gold dat niet langer. Ook het ambt van rechter werd vervrouwelijkt. Hoe wordt haar status beoordeeld door de bevolking ? Ook de arts heeft aan gezag ingeboet. Dat geldt voor alle beroepen, behalve voor de priesters. De vraag rijst dan ook hoe we ervoor kunnen zorgen dat een beroep niet ongeloofwaardig wordt zodra het door een vrouw wordt uitgeoefend ?
Hoe vergaat het de jonge vrouwen tegenwoordig ? Hoe reageren zij in de magistratuur ? Er zijn steeds meer jonge vrouwen, ook met een universitair diploma, die hun loopbaan opgeven omdat ze gewonnen zijn voor de idee dat ze zelf hun kinderen moeten opvoeden.
Wat deeltijds werken betreft, is mevrouw Mons delle Roche het volstrekt eens met senator Vienne. Ze denkt dat deeltijds werken gevaarlijk is voor de kwaliteit van het werk en is ertegen gekant. Bij de rechterlijke macht hebben wij vrouwen privileges; ze hebben recht op zwangerschaps- en borstvoedingsverlof.
Het klopt dat het prestige van bepaalde beroepen door de vervrouwelijking afneemt. Het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen zou het probleem van dichtbij moeten bekijken. We komen uit een wereld waar het de mannen waren die werkten. Vandaag werken de vrouwen ook. Waarom worden ze niet erkend ? Waarom genieten ze niet hetzelfde prestige ?
De jonge vrouwen die met mevrouw Mons delle Roche samenwerken, weten dat kinderen hebben verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Ze hebben ook de wil om hun werk beter te doen dan de mannen. De substituten die 's avonds als laatsten naar huis gaan, zijn vaak vrouwen.
Mevrouw Van Ermen wil haar eigen ervaring delen. Het was voor haar niet gemakkelijk om geneeskunde te studeren, want dat was toen nog een echte mannenwereld. Van de 300 studenten geneeskunde waren er maar 18 vrouwen, terwijl er in 1975, toen de KUL haar 750-jarig bestaan vierde, voor alle andere studierichtingen meer vrouwen dan mannen waren ingeschreven.
Als intra muros-arts botsen veel vrouwen in de geneeskunde op het glazen plafond. Er zijn dan wel meer vrouwelijke artsen, maar de vrouwen zetelen nog altijd niet in de raad van bestuur van de ziekenhuizen. Op één vrouw in Antwerpen na, zijn geen vrouwen lid van een bestuursorgaan van de Orde van geneesheren. Bij de fusies van de ziekenhuizen in 1986 waren het ook de vrouwen die eerst uit de boot vielen.
Ten slotte is senator Van Ermen ervan overtuigd dat veel vrouwen die naast hun gezinstaken ook een beroep uitoefenen, op de toppen van hun tenen lopen. Ze denkt dat de toekomst van de vrouwen en van de mensen in het algemeen in grote mate afhangt van de nieuwe man, de man die zijn vrouw bijstaat.
Mevrouw Hermans heeft twee vragen. Gelooft mevrouw Mons delle Roche dat het werken met quota, zoals senator Tilmans voorstelt, een oplossing kan bieden ?
Persoonlijk verwacht senator Hermans niet veel van vakantieregelingen. Ze is veeleer voorstander van flankerende maatregelen, zodat de combinatie gezin-echtgenoot-kinderen beter te combineren is met werk. Zou het de zaken in de magistratuur vergemakkelijken als vrouwen over betaalbare gezinshulp, kinderopvang en dies meer zouden kunnen beschikken ?
Wat de quota betreft, denkt mevrouw Mons delle Roche dat senator Tilmans tot op zekere hoogte gelijk heeft. De kwaliteiten van de werkende vrouw zijn niet alleen een kwestie van quota. De vrouwen moeten vertegenwoordigd zijn, maar ze moeten daarom niet binnendringen. Ze praat liever over kwaliteit dan over quota. Mannen en vrouwen zijn verschillend en complementair. Het evenwicht tussen de complementariteit, de kwaliteit en het prestatievermogen vindt men niet in de quota; die zijn evenwel noodzakelijk.
Er wordt ook een uitkering voorgesteld om bijvoorbeeld kinderopvang te garanderen zodat de begunstigde haar functie weer kan uitoefenen. Spreekster zou zich niet verzetten tegen een eventueel voorstel van de wetgever om personen die aan kinderopvang doen, te betalen. Ze stelt echter vast dat de vrouwen in het algemeen gestresseerd zijn omdat ze zich afvragen of de persoon in kwestie haar taak goed vervult.
De voorzitter is geen voorstander van quota, ook al is ze ervan overtuigd dat ze de zaken vaak hebben versneld, onder andere in de politiek. Het is waarschijnlijk het minst slechte systeem voor de toegang van vrouwen tot verantwoordelijke functies.
In het voorstel dat ze heeft ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1309/1), wil mevrouw Tilmans het aandeel van één geslacht in een functie beperken. Ze heeft 60 % voorgesteld, maar dat geldt zowel voor vrouwen als voor mannen.
Mevrouw Zrihen merkt op dat telkens weer blijkt dat het moederschap — en dus het feit dat vrouwen instaan voor het voortbestaan van de mensheid — de positie van de vrouwen bezwaart, vermits mannen veeleer oog lijken te hebben voor oorlogvoering dan voor voortplanting. Deze logica dient te worden omgekeerd. In sommige landen telde de militaire dienstplicht mee in de berekening van het pensioen, terwijl de moederschapsperiode nog steeds niet meegerekend wordt in de pensioensystemen. De bijdrage van vrouwen aan de evolutie van de samenleving moet als dusdanig worden erkend.
De toestand aan de universiteiten is tekenend voor deze problematiek. Het moment waarop de loopbaan volop moet worden uitgebouwd, valt samen met de kinderwens en het stichten van een gezin. In Frankrijk is uit recente statistieken gebleken dat precies de leeftijd van 25 tot 35 jaar de « meest vruchtbare » periode is, niet enkel voor de voortplanting maar ook inzake intelligentie en ondernemingszin. Als daar geen rekening mee wordt gehouden, worden vrouwen rechtstreeks benadeeld omdat ze genoodzaakt worden te kiezen. Die gedwongen keuze is onrechtvaardig, want voor veel vrouwen betekent het dat de professionele loopbaan op de tweede plaats komt.
In de huidige samenleving zijn er steeds meer eenoudergezinnen; steeds meer vrouwen moeten een voltijdse loopbaan uitbouwen, al was het maar om hun gezin veilig te stellen voor het geval dat het onderhoudsgeld niet wordt betaald.
De problematiek van het glazen plafond beperkt zich niet tot het bestrijden van discriminatie. Er moet ook worden erkend dat het ontbreken van structuren om ons te helpen die dubbele opdracht te volbrengen — tegelijk een economische en een sociale meerwaarde creëren — geen natuurlijk fenomeen is, maar wel een georganiseerd systeem dat er uitsluitend op gericht was om functies voor te behouden voor de helft van de mensheid, die dat dan als natuurlijk beschouwde. Daarom is het omkeren van die logica problematisch. Het gaat er niet om feministische standpunten te verdedigen, het doel is een zekere billijkheid te bereiken. Het is ook geen punt of er dan ergens meer of minder vrouwen, dan wel meer of minder mannen zullen zijn. Wanneer er niet langer op basis van het geslacht wordt geredeneerd, moet men ertoe komen dat individuen, ongeacht hun geslacht, hun opdracht en hun functie zo goed en zo efficiënt mogelijk uitoefenen, in het algemeen belang.
Als mevrouw Zrihen dan toch het quotasysteem verdedigt, is het omdat ze denkt dat het de enige manier is om meetbare vooruitgang te boeken. Bovendien is het wetenschappelijk bewezen dat voor elke gedragswijziging in een groep, er pas een evolutie mogelijk is vanaf het moment dat de minderheidsgroep ten minste 40 % van de groep uitmaakt.
Welke objectieve voorwaarden kunnen we, door beleidsfuncties te bekleden, creëren om de verhouding tussen mannen en vrouwen bij te sturen zodat het evenwicht in de besluitvorming en de keuzes die worden gemaakt, een afspiegeling zijn van de sociologische samenstelling van onze samenleving ?
Mevrouw Lenoble-Pinson is van mening dat vrouwen zeker moeten worden geholpen tijdens die moeilijke periode tussen 25 en 35 jaar, opdat ze hun proefschrift kunnen afmaken en vooruitgaan. Ze heeft echter wel twijfels over een quotasysteem. Om die quota te bereiken dreigen we op bepaalde gebieden incompetente vrouwen te krijgen, terwijl de meeste vrouwen die nu hoge functies bekleden, briljante mensen zijn.
Mevrouw Vienne meent dat in een gezonde benadering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, de voorgestelde maatregelen altijd op de beide geslachten van toepassing moeten zijn. Als mevrouw Lenoble-Pinson zegt dat er in geval van verblijf in het buitenland voor de echtgenoot in dezelfde regio een gelijkwaardige job moet worden gevonden, dan moet dat ook in de omgekeerde richting gelden. Het is belangrijk dit steeds op gelijkwaardige wijze te benaderen.
De senator heeft de tijd gekend dat de invoering van quota voor vrouwen in de politiek tot gevolg had dat nichtjes of vriendinnen op de lijsten prijkten. Aanvankelijk was het misschien wel de bedoeling om kost wat kost vrouwen op de lijsten te plaatsen, zonder dat het om een bewuste persoonlijke keuze ging, maar de vrouwen zelf hebben beseft dat dergelijke praktijken niet wenselijk zijn. Een quotum is geen privilege dat aan mannen wordt toegekend, maar een plicht die aan vrouwen wordt opgelegd.
Mevrouw Vienne wil de verdienste van het quotasysteem niet ontkennen, maar ziet ook geen andere manier om de bevolking hiervoor te sensibiliseren. Ze heeft de indruk dat het een noodzakelijke tussenstap is. Het doel is zeker niet incompetente vrouwen op verantwoordelijke posten te krijgen. Quota zijn een instrument om vrouwen meer zelfvertrouwen te geven.
Zonder quotasysteem in de politiek zouden vrouwen wellicht nog aan het « ploeteren » zijn om inspraak te krijgen in onze samenleving. Het is dus een overgangsmaatregel.
Volgens mevrouw Lenoble-Pinson is het een maatregel die op lange termijn gevaarlijk is.
Mevrouw Van Ermen herinnert eraan dat Simone Weil destijds in Frankrijk voorgesteld heeft dat vrouwen tussen vijfentwintig en vijfendertig jaar — dus wanneer ze het productiefst zijn — hun loopbaan gewoon zouden voortzetten, maar dat ze per kind een jaar vroeger met pensioen zouden kunnen gaan. Zo'n maatregel zou ook gunstig zijn om de denataliteit tegen te gaan.
Mevrouw Michelle Lamensch, journaliste bij de krant Le Soir merkt op dat mevrouw Lenoble zegt dat ze zeer terughoudend is tegenover quota omdat ze vreest dat onbekwame vrouwen verantwoordelijke functies zouden opnemen. Nochtans barsten de universiteiten van de vrouwen.
Overigens stelt men nooit vragen bij het behouden van onbekwame mannen in verantwoordelijke functies.
Mevrouw Lenoble-Pinson antwoordt dat er uiteraard ook onbekwame mannen zijn, maar als onbekwame vrouwen toegang krijgen tot hoge functies, zullen ze nadeel berokkenen aan alle andere vrouwen.
Mevrouw Lamensch repliceert dat voor de hoge functies selecties bestaan die even streng zijn voor vrouwen als voor mannen. Ze ziet het probleem niet, in de wetenschap dat er steeds meer bekwame vrouwen zijn.
Mevrouw Zrihen verwijst naar het opmerkelijke project van Gisèle Halimi, namelijk de meestbegunstigingsclausule ten voordele van de Europese vrouw die erin bestaat een « wetgevend boeket » samen te stellen van de beste wetten voor de vrouwen uit de verschillende lidstaten. Als we erin slagen dat « wetgevend boeket » op Europees niveau samen te stellen, kunnen we eindelijk beschikken over de best mogelijke wetgeving voor vrouwen.
Gisèle Halimi onderstreept dat België het beste systeem heeft van de 27 lidstaten, namelijk een quotasysteem dat op politiek vlak een evolutie in de regelgeving inzake gelijkheid mogelijk maakt.
Het is belangrijk dat die regelgeving ruimte laat aan het woord en de mogelijkheid biedt om een wetgevend kader uit te werken dat een evolutie naar gelijkheid mogelijk maakt.
Er kan een inventaris van onbekwame mannen worden opgesteld. Het verschil is dat wanneer een vrouw onbekwaam is, ze zowel door mannen als door vrouwen wordt aangevallen. Wanneer daarentegen een man onbekwaam is, heeft hij altijd wel tienduizend goede excuses, als zijn onbekwaamheid al niet met stilzwijgen wordt bedekt.
Vrouwen moeten de tijd krijgen om zich te bekwamen in de beroepen en functies waarvan ze lange tijd waren uitgesloten.
Mevrouw Vienne is lid van de commissie die zich over de economische crisis buigt. Er zijn al veel experts gehoord, allen mannen. Zijn er dan geen vooraanstaande vrouwen in de financiële sector ? De senator stelde zich vragen bij de afwezigheid van vrouwen onder de leidinggevenden van die grote instellingen. De uitleg is simpel. De leden van de raden van bestuur van die instellingen worden niet gekozen op basis van hun verdiensten of hun diploma's, maar worden door hun gelijken gecoöpteerd. Als mannen nieuwe leden kiezen, wijzen ze mannen aan met wie ze een gelijke cultuur delen. Alleen quota kunnen die logica breken. Zonder quota zal dat systeem blijven bestaan. Die mannen gaan naar dezelfde universiteiten, naar dezelfde clubs en ze gaan naar dezelfde plekken op vakantie. Vrouwen netwerken veel minder op die manier.
De voorzitter merkt op dat we niet van het ene uiterste in het andere mogen vallen. De combinatie van privéleven en werk moet verbeteren, maar we mogen het niet te ver drijven. Dat de vervrouwelijking van een beroep een vermindering van het prestige met zich meebrengt is te wijten aan het feit dat vrouwen het beste van twee werelden willen. Ze moeten ook persoonlijke inspanningen kunnen doen om hun functies te vrijwaren, zonder de indruk te wekken dat ze van de situatie profiteren. Het komt erop aan een evenwicht te vinden.
Hoorzittingen van 1 april 2009
1. Uiteenzetting door mevrouw Marcia De Wachter, directeur van de Nationale Bank van België
Vrouwen hebben net als bepaalde minderheden maar rechten gekregen na oorlogsperioden of perioden van grote crisis. De huidige financiële crisis is een algemene systeemcrisis en vooral een algemene corporate governance crisis. De tijd is rijp om op tal van terreinen grote hervormingen teweeg te brengen, ook in het voordeel van de vrouwen.
De financiële crisis kent een hoog testosterongehalte. Bankiers, centrale banken, investeringsfondsen, traders, ministers van Financiën, ... Al die mannenbastions hebben zich opgeworpen als de grote redders en moeten nu ook de collectieve verantwoordelijkheid nemen voor de collectieve blindheid en hebzucht en voor het collectieve falen van de corporate governance die tot nu toe heerste en die gebaseerd was op principes die de mannen hebben bedacht. Vrouwen hebben van de mannen geen lessen in corporate governance meer te leren.
Deze financiële crisis is dus een uitgelezen ogenblik om de discussie over genderquota op te nemen en tot actie over te gaan. Het dossier is meer dan rijp. Alle elementen zijn de voorbije jaren tot in de details uitgepluisd. Nu gaat het om de politieke wil om de financiële en economische macht, evenals de zorg en het werk, te herverdelen onder mannen en vrouwen. Dat moet op alle echelons gebeuren : in de banken, in de privésector, aan de universiteiten, in de overheidsdiensten, in de ziekenhuizen, in de scholen. Ook aan de top moeten mannen en vrouwen gelijk aanwezig zijn.
Tegen 2020 zullen er evenveel vrouwen als mannen op de Belgische arbeidsmarkt zijn. Uit de cijfers van de Human development index blijkt dat momenteel 25 % meer vrouwen dan mannen de derde cyclus van onderwijs met goed resultaat doorlopen. Het is een van de positieve factoren inzake gender empowerment measurement die België wereldwijd op de zevende plaats zet, na Noorwegen, Zweden, Finland, Denemarken, IJsland en Nederland.
Volgens de werkgelegenheidsstatistieken bedraagt in die zes landen het verschil inzake de werkgelegenheidsgraad mannen versus vrouwen echter maar 11 % tegenover 21 % in België.
Bovendien ligt het werkloosheidscijfer bij vrouwen in België een kleine vier procent hoger dan in de zes aangehaalde landen. De cijfers van vrouwen in topfuncties in onze directiecomités, raden van bestuur en bepaalde overheidsinstellingen zijn niet goed. Ze zijn ook niet goed in onze grote universiteiten, grote ziekenhuizen, grote OCMW's en noem maar op.
Waarom is het nodig dat vrouwen opklimmen ?
Het is belangrijk voor het concurrentievermogen. Door de vergrijzing worden we vanaf volgend jaar geconfronteerd met een zeer groot tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten. Om het cynisch te zeggen : de globalisering heeft nood gebracht aan goedkope arbeidskrachten en, zoals Alan Greenspan zei, « where women arrive, wages decrease ». Vrouwen zijn een onderbenutte productiefactor. Vrouwen aan de slag krijgen is een belangrijke sleutel voor vele economische problemen die op ons afkomen, inclusief de vergrijzing en de strijd tegen armoede.
Gek genoeg merken we dat in landen met een verouderende bevolking vrouwen minder werken. Of omgekeerd : in landen waar de participatiegraad van vrouwen hoog is, worden ook meer kinderen geboren. Als we er in België zouden in slagen de participatiegraad van vrouwen op te trekken tot op het niveau van Scandinavië, dan zou dat een flinke duw in de rug zijn van de Belgische economie en concurrentiekracht.
Vrouwen hebben ook meer economische macht. Tachtig procent van alle aankoopbeslissingen wordt door vrouwen genomen. Ook over duurzame investeringen, auto's, huizen, de financiële portefeuille wordt door vrouwen beslist. Kapitaalmarkten en investeerders hechten meer belang aan bedrijven die aan genderdiversiteit doen.
Vrouwen aan de top kunnen ook een hefboom zijn voor betere bedrijfsresultaten. Studies van McKinsey tonen dat organisaties die meer dan twee of drie vrouwen in een directiecomité en hogere bestuursfuncties hebben, beter scoren op waarden als leiderschap, doelgerichtheid, verantwoordelijkheidszin, innovatie, externe oriëntatie en motivatie. Die bedrijven hebben vaak betere marges en een betere marktkapitalisatie. Ook uit studies van Goldman Sachs blijkt hetzelfde.
Bedrijven hebben er dus alle belang bij vrouwelijk talent aan te boren en een vrouwvriendelijk beleid te voeren. Bedrijven hebben meer behoefte aan vrouwen dan vrouwen aan bedrijven, alleen weten heel wat bedrijven het nog niet. Overheidsdiensten weten het vaak ook niet, afgaand op het schaarse aantal vrouwen dat een topfunctie bekleedt in de overheidsdiensten.
In België hebben de politici zelf quota ingesteld in de politieke wereld en het ritsmechanisme ingevoerd. Ook Noorwegen heeft met veel succes een getrapt systeem tot quota geïntroduceerd : ze hebben het eerst geprobeerd met soft law en daarna met hard law. Dat systeem heeft gewerkt, want na vier jaar zijn de vrouwen in de raden van bestuur er opgeklommen van zes naar veertig procent. Belangrijk in het Noorse systeem was dat er een sanctie was. De sanctie die de bedrijven het meest pijn doet is het publiek maken van de namen van bedrijven die de quota niet respecteren. Bedrijven willen liefst reputatieschade vermijden. Ze betalen nog liever veel geld om het stil te houden.
Quota zijn voor de overheid en de politici een manier om duidelijk te maken dat ze gendergelijkheid in alle geledingen van de maatschappij willen bereiken, dat ze geloven dat talenten gelijk verdeeld zijn tussen mannen en vrouwen, dat het belangrijk is dat het bestuur van bedrijven waarvan de aandelen in handen zijn van hetzij een grote groep aandeelhouders hetzij van de overheid, zoals bij sommige banken al het geval is, een afspiegeling van de samenleving is.
De gelijke aanpak geldt a fortiori voor overheidsbedrijven, waar ook al met succes wettelijke quota zijn opgelegd. Desondanks is er bij sommige daarvan nog geen resultaat geboekt.
Quota hebben effect. In de voorbije dertig jaar zijn de politieke quota in tal van landen ingevoerd. Het resultaat is dat de meeste landen voldoende diversiteit hebben in de politieke vertegenwoordiging en in de ministerportefeuilles. Er is zeker nog verbetering mogelijk inzake het gewicht van die portefeuilles. Noorwegen, Spanje en Zwitserland hebben hard law gebruikt om de diversiteit te versnellen. Noorwegen had in 2008 veertig procent vrouwen in raden van bestuur, Spanje plant dat cijfer tegen 2015 te bereiken en Zwitserland wil tegen volgend jaar dertig procent vrouwen in de raden van bestuur.
Quota hebben uiteraard vooral een signaalfunctie, maar tegelijk kunnen en zullen ze een invloed hebben op het aantal vrouwelijke benoemingen in topfuncties, want vrouwen in topfuncties trekken vrouwen aan. De Bankcommissie en de Nationale Bank tellen twee vrouwelijke directieleden; in hun directoraat zijn vrouwen in de senior kaderfuncties sneller en veel talrijker opgeklommen dan in de andere directoraten.
Vrouwen trekken vrouwen aan; mannen trekken mannen aan. Hoe meer vrouwen werken, vooral als ze voltijds werken, hoe groter de kans dat ze tot de top doorstoten. Vandaar dat het jammer is dat de hoger opgeleide vrouwen in België veel minder werken dan de mannen. Ook daar is bewustmaking nodig.
Tegen het huidige tempo zal het nog honderd jaar duren voor we in België de quota van de raden van bestuur in Noorwegen bereiken. Als de huidige financiële crisis op het vlak van corporate governance ons iets heeft geleerd, is het precies dat zelfregulering en soft law niet werken.
Nogmaals, mannen zullen voor mannen kiezen. Mannen die beweren dat vrouwen moeten worden gekozen omwille van hun persoonlijke kwaliteiten, wil mevrouw De Wachter graag herinneren aan het Goldberg-paradigma dat onlangs nog op Belgische studenten toegepast werd met hetzelfde resultaat. Veertig jaar geleden kregen studenten papers te lezen met exact dezelfde inhoud, alleen stond op de ene paper een vrouw als auteur en op de andere een man. Papers met een vrouwennaam kregen systematisch een lager waarderingscijfer, tenzij het over een typisch vrouwelijk onderwerp ging.
Quota zijn er niet om competente mannen te vervangen door mediocre vrouwen, maar om bekwame, gekwalificeerde vrouwen te rekruteren die mediocre mannen vervangen. In Noorwegen is de slogan « I am quoted » geworden : « I am quoted and I am proud of it ». De Noorse dames vinden het geen stigma om dankzij quota te zijn vooruitgegaan. Ze zijn fier dat Noorwegen het best scorende land inzake genderdiversiteit is.
Spreekster heeft nog geen verstandig woord van kritiek gehoord op de noodzaak tot gendervertegenwoordiging en de versnelling ervan. Een evenwichtige participatie van mannen en vrouwen is een kwestie van een democratische wetgeving over vrouwen in bestuursraden en, zo mogelijk uiteraard, in directiecomités. Het is een belangrijke stap naar gelijkheid tussen seksen -vrouwen zullen voor meer vrouwen kiezen — en naar een eerlijkere samenleving, naar een gelijkere verdeling van macht, van werk en van zorg. Voor welvaartscreatie en sociale inclusie, vooral voor de vrouwen die ook het grootste slachtoffer zijn van armoede, is het belangrijk dat vrouwen naar de top gaan en het plafond doorbreken.
Wetgeving zal de invloed van vrouwen in beslissingsprocessen die belangrijk zijn voor onze economie, laten toenemen. Vrouwen zullen meer aandacht hebben voor de lange termijn, voor zuinigheid, voor klantgerichtheid, voor empowerment van de medewerkers. Mannen vechten voor cijfers, vrouwen voor mensen. Het gebruik van alle menselijke capaciteiten in onze economie, die verder productiefactor arm is, is noodzakelijk. Het zou dom zijn om in de toekomst maar van de helft van de bevolking gebruik te maken.
Zo zal diversiteit worden gecreëerd. Diversiteit zal creativiteit genereren en creativiteit zal economische groei genereren. Onze toekomst zal afhangen van de competitiviteit die we kunnen genereren door onze talenten, bekwaamheid en kunde te innoveren en door oplossingen met meerwaarde te creëren. De sterke innovatiecultuur, die in België veel te weinig wordt beklemtoond, zal maar mogelijk zijn als we van de unieke, wezenlijke competenties van mannen en vrouwen gebruik maken. De winnaars van de concurrentieslag, die heviger heerst dan ooit, zullen degenen zijn met de beste talenten in gemengde teams.
De financiële crisis biedt een unieke kans om de politieke wil te tonen op dit vlak en om in de ondernemingen, de overheidsdiensten en administraties een nieuwe corporate governance op te stellen en helder te maken.
2. Uiteenzetting door mevrouw Lily Kerrinckx, voorzitter van de werkgroep « Gendergelijkheid », Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt (VSOA)
We moeten ons eerst afvragen welke prioriteiten vrouwen zelf stellen. We hebben de carrièrevrouw, die zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder wil opklimmen. We hebben de vrouwen die werken en wel een hogere functie ambiëren, maar die inbinden omdat werk en gezin moeilijk te combineren zijn. We hebben de vrouwen die werken, maar geen ambitie hebben en dus geen hogere functie ambiëren. En tot slot hebben we de vrouwen die niet op de arbeidsmarkt komen.
In België is het armoederisico bij vrouwen groter dan bij mannen. De gezinssamenstelling wordt complexer. Naast het klassieke gezin zijn er nu ook alleenstaanden, samenwonenden en nieuw samengestelde gezinnen. Om vrouwen weg te houden uit de armoede moet men ze met alle mogelijke middelen doen inzien dat ze een eigen loopbaan moeten uitbouwen en eigen pensioenrechten moeten opbouwen. Dat is belangrijker dan na te gaan of er een glazen plafond is.
Het VSOA heeft net een studie uitgevoerd op basis van statistieken van 2008, dus zeer recent materiaal. Daaruit kan men alleen maar besluiten dat er in de openbare sector geen sprake is van een glazen plafond. Het gaat niet op om besluiten te trekken louter en alleen op basis van het aantal mannen en het aantal vrouwen in een hogere functie. Dat zou alleen kloppen indien er in een onderneming of organisatie evenveel mannen als vrouwen werken.
Mevrouw Kerrinckx geeft het voorbeeld van een onderneming met duizend mannen en drie vrouwen waar dertien hogere functies te begeven zijn. Door daarop een quotum van 30 % toe te passen, komen alledrie de vrouwen en tien mannen in een hogere functie terecht. Dat kan natuurlijk niet, want die drie vrouwen beschikken misschien niet over de nodige bekwaamheden.
Het VSOA is dus tegen het invoeren van quota. Als we een quotum van dertig procent opleggen, wil dat eigenlijk zeggen dat minder dan dertig procent van de vrouwen bekwaam is om door een selectieproef te geraken. Er zijn echter veel meer bekwame vrouwen. Het VSOA wil de meest bekwame en geschikte persoon op de juiste plaats.
Om een juist beeld te krijgen van de situatie, moet men eerst berekenen hoeveel vrouwen en mannen er in de onderneming werken, hoeveel vrouwen respectievelijk mannen er een hogere functie bekleden en dan beide percentages vergelijken. Dat geeft wel een eerlijk beeld. Spreekster geeft enkele voorbeelden.
Bij Defensie tellen we 35 000 mannen en 3 188 vrouwen. 12,5 % van de mannen is officier tegenover 12,1 % van de vrouwen. De Post telt 17 062 mannen en 6 880 vrouwen. 7,3 % van de mannen bekleedt een functie in categorie H tegenover 7,6 % van de vrouwen. Bij de spoorwegen zijn er 35 014 mannen en 3 317 vrouwen. 0,23 % van de mannen zit in de categorieën 0 en 1 tegenover 0,33 % van de vrouwen. Bij Belgacom werken 9 880 mannen en 4 101 vrouwen. 23,3 % van de mannen werkt in niveau A tegenover 23 % van de vrouwen. Uit deze voorbeelden blijkt duidelijk dat er geen glazen plafond bestaat.
Wel is er een barrière bij de instroom. Vrouwen met kinderen zijn minder aanwezig op de arbeidsmarkt dan vrouwen zonder kinderen. Om meer vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen, moeten dus gezinsvriendelijke oplossingen worden gezocht. Voorbeelden zijn : meer kinderopvang, opvang op flexibele uren en waar nodig — bijvoorbeeld bij ploegenwerk — dag en nacht, onmiddellijke opvang voor zieke kinderen, meer opvang in de vakantieperiodes van de kinderen. Projecten die al zijn opgestart, zoals de legercrèche in Florennes, moeten dringend worden afgewerkt en projecten die voorgesteld zijn, zoals dat bij de spoorwegen, moeten eindelijk worden opgestart. Nieuwe projecten zijn een must. Het VSOA vraagt ook waar mogelijk flexibele werkuren.
Om ervoor te zorgen dat meer vrouwen willen doorstromen, moeten bovendien de opleidingen tijdens de werkuren worden gepland en alle hogere rangen de mogelijkheid worden geboden viervijfde te werken. Nog een mogelijkheid, die de politie heeft ingevoerd, bestaat erin vijf dagen te presteren op vier dagen tijd. Op die manier kunnen ouders een dag per week vrij hebben om voor de kinderen te zorgen. Vergaderingen moeten een begin- en een einduur hebben, zodat de kinderopvang kan worden geregeld, en vaker overdag plaatshebben. Ook vraagt het VSOA dat er vrouwen in de selectiecomités zitten.
3. Uiteenzetting door mevrouw Veerle Draulans, Genderstudies, Faculteit Sociale Wetenschappen, Centrum voor Sociologisch onderzoek, KULeuven
Mevrouw Draulans werkt aan de KULeuven en de Universiteit Tilburg waar ze door haar werk zicht heeft op de doorstroming van mannen en vrouwen in hun beroepsleven. Ze bekleedt ook een bestuursmandaat bij de VZW Emmaüs, een christelijke vereniging voor gezondheids- en welzijnszorg in Mechelen.
Het begrip « glazen plafond » is in 1986 of 1987 geïntroduceerd. Eigenlijk gaat het om een rekenregel. Een willekeurig voorbeeld gebaseerd op een Nederlandse situatie maakt duidelijk hoe men de dikte van het glazen plafond kan berekenen. Men doet dat op basis van het aantal beschikbare vrouwen, het aantal vrouwen in groeifuncties in een organisatie en het percentage vrouwen in het hoger management. Groeifuncties zijn in dit geval meestal wetenschappelijk of academisch opgeleide vrouwen en potentiële kaderleden. Daarop past men de regel van drie toe : men neemt als basis het percentage vrouwen in het hogere management en men deelt dat door het aantal vrouwen in groeifuncties. Het resultaat geeft de dikte van het glazen plafond weer in een bepaalde sector.
In sommige sectoren heeft het glazen plafond een dikte van 100 %, zoals bijvoorbeeld in de bouwsector of in de Kerk. Onderwijs en de zorgsector geven soms redelijk bevredigende of verrassende resultaten.
Inzake aantallen maakt mevrouw Draulans nog een paar kanttekeningen. Zo moet men bijvoorbeeld erg goed opletten met percentages in raden van bestuur. Omdat het hier maar over kleine aantallen gaat, geeft één of een paar vrouwen meer meteen een groot procentueel verschil, dat overkomt als een echte sprong. Daarom wordt de studenten altijd duidelijk gemaakt dat ze bij kleine aantallen moeten opletten met procenten.
Uit gesprekken die spreekster voerde met vrouwen in hogere beleidsfuncties of die daarvoor werden gevraagd, maakt ze op dat ze dikwijls overbevraagd worden. Als vrouwen hun competentie hebben bewezen en visibiliteit hebben gekregen, bestaat het risico dat men steeds op dezelfde vrouwen een beroep gaat doen, die dan bovendien nog zelf vinden dat ze een maatschappelijke taak hebben en dat ze die moeten opnemen.
Inzake de quota meent mevrouw Draulans dat ze het zich als academicus kan veroorloven een persoonlijk standpunt te verdedigen. Dat luidt : eisen stellen helpt. Toen in 2002 iemand van Janssen-Cilag haar kwam vragen of ze wilde meewerken aan een onderzoek, vroeg die onder andere naar voorbeelden van wat het bedrijf concreet zou kunnen doen om dingen te veranderen. De professor stelde voor dat ze voortaan in hun contracten met headhunterskantoren zouden laten opnemen dat in elke lijst van potentiële kandidaten minstens een of twee vrouwen moesten voorkomen, zoniet geen contract. Op hun vraag of zoiets echt kan werken, antwoordde zij kortweg : probeer het gewoon. Tot hun eigen verbazing had het meteen effect. De headhunterskantoren zelf waren nog het meest verrast. Ze hadden zich niet aan die vraag verwacht. Ze gingen op zoek en vonden al snel vrouwen, soms herontdekten ze vrouwen van wie ze kort tevoren niet hadden gezien dat ze bepaalde capaciteiten hadden. Eisen stellen werkt dus wel.
Een van de risico's is dat talentvolle vrouwen zich overbevraagd voelen. Vrouwen van onze generatie willen uit plichtsbewustheid meestal al de taken uitvoeren, die ze worden opgelegd. Vraag is dan of al die taken wel combineerbaar zijn. Uit de statistieken kan men bijna nooit opmaken of het gaat over vrouwen met of zonder kinderen.
Een ander probleem van de quota is de stigmatisering. In Duitsland, waar quota werden vastgelegd voor de academische wereld, worden sommige vrouwen als Quotumfrau bestempeld.
In Noorwegen verplichtte de wet om vanaf 1 januari 2006 op zoek te gaan naar meer vrouwen. De beursgenoteerde bedrijven kregen tot 1 januari 2008 de tijd om veertig procent vrouwen in hun board op te nemen. Als ze daar niet in slaagden, zouden ze worden bestraft. De context van Noorwegen is natuurlijk niet de onze. Het land kent een sterke vrouwenbeweging. Het had al in 1981 zijn eerste vrouwelijke eerste minister en het realiseerde al heel vroeg dat veertig procent van de ministers vrouwen waren. Voor de publieke sector zijn er al sinds de jaren tachtig quota vastgelegd. Dat stootte wel op heel wat weerstand, ook van vrouwen zelf, die voorstelden om vooral te werken aan een attitudeverandering. Terugblikkend op de paar jaren ervaring besluiten ook de Noorse vrouwen, ook zij die daar aanvankelijk niet voor waren, dat werken met quota inderdaad werkt.
In de quota-discussie hoort men vaak zeggen « dat vrouwen niet willen ». Dat moet eerder worden vertaald als « vrouwen maken hun ambities niet bekend ». Dat zijn twee totaal verschillende boodschappen. Als vrouwen hun ambities minder bekend maken, houdt dat in dat leidinggevenden daar alert voor moeten zijn en vrouwen moeten uitdagen. Uit interviews die spreekster had met vrouwen in hogere posities viel het op dat meer dan de helft een duwtje in de rug nodig had of dat iemand anders ze moest stimuleren om te kandideren.
In Nederland is op 28 mei 2008 een charter in werking getreden dat gebaseerd is op « vrijwilligheid en harde doelstellingen die worden gemonitord ». Nieuwe ondertekenaars kunnen zich melden op de website www.talentnaardetop.nl. De website vermeldt allerlei interessante up-to-date informatie waarvoor bedrijven niet ongevoelig zijn. Mevrouw Draulans kon recent nog merken dat zo een charter werkt. Ze kreeg namelijk een mailtje van de universiteit van Tilburg, meer bepaald van de groep die zich bezighoudt met doorstromingskansen, om te zeggen dat er dringend nog een en ander moest worden bijgestuurd om de doelstellingen te halen.
De professor vermoedt dat de Belgische situatie het midden houdt tussen de Nederlandse en de Noorse. Wat haar in Nederland blijft verrassen, is hoe men aankijkt tegenover kinderopvang. Zo ontmoet ze daar studentes met veel potentieel die ervan overtuigd zijn dat het hun taak is thuis te blijven zodra er een baby wordt geboren. Dat hoort ze Vlaamse studentes niet zeggen. Wat er nog maar op wijst dat de context bepalend is.
In 1996 hebben Milliken en Martins 34 managementonderzoeken geanalyseerd, uitgaande van de vraag of een actief diversiteitsbeleid effect heeft. Dat onderzoek richtte zich op vier domeinen : het affectieve, cognitieve, symbolische en communicatieve. Het leidde tot de conclusie dat werken aan het diversiteitsbeleid op affectief vlak een kost betekent voor bedrijven en organisaties, terwijl het op de drie andere vlakken uitgesproken winst betekent.
De affectieve kost heeft te maken met weerstand. Mensen identificeren zich met hun organisatie, hebben gevoelens van tevredenheid en betrokkenheid, krijgen te maken met rolconflicten en discriminatie.
In de academische wereld bijvoorbeeld, wordt er internationaal gekandideerd. Een collega die op een tweede plaats was beland, zei dat hij het slachtoffer was van positieve discriminatie. Het kan een uitleg zijn om te ontsnappen aan de vraag waarom maar op de tweede plaats, maar het kan ook een voorbeeld zijn van affectieve kost. Uit het onderzoek van Milliken en Martins blijkt dat de affectieve kost meer speelt voor gender- en etniciteitsverschillen dan voor leeftijdsverschillen. Ooit was iedereen jong en oud worden we allemaal. Leeftijd heeft dus een grotere factor van herkenbaarheid. Gender en etniciteit zijn een niet veranderbare vorm van verschil.
De winstpunten van een actief diversiteitsbeleid zijn dat een bedrijf of organisatie die de man/vrouw-gelijkheid nastreven als een aantrekkelijke werkgever worden bestempeld, dat consumenten er gevoelig voor zijn en de gendergelijkheid checken. Iemand die aan klantbemiddeling doet bij bedrijven als IBM vertelde mevrouw Draulans dat bepaalde klanten bij een onderhandeling expliciet vragen hoe het staat met het diversiteitsbeleid van het bedrijf en het contract laten afhangen van de score die het kan voorleggen. In de Benelux maken we vooruitgang op dat gebied.
Een ander winstpunt is dat diverse ideeën een rijkere inhoud geven aan informatie en besluitvorming. Gaandeweg heeft spreekster geleerd dat organisaties moeten worden uitgedaagd om over die thematiek te denken vanuit de business case. Zelf is ze geneigd een besluit te nemen vanuit een rechtvaardigheidsoogpunt. Dat schijnt een nogal naïef uitgangspunt te zijn voor bedrijven die immers meer belang hechten aan winst.
Wie een actief diversiteitsbeleid wil voeren, mag ook de weerstand niet minimaliseren, zowel bij mannen als bij vrouwen. Het is verrassend hoe hoog de weerstand bij vrouwen is. Ze zijn bang van een stigma en willen terecht op basis van competenties en talenten worden gewaardeerd.
Mevrouw Draulans illustreert dit aan de hand van een onderzoek dat ze deed voor Janssen Pharmaceutica en Johnson & Johnson in Europa. Het eerste onderzoek werd gedaan in 2002 en wordt vervolgd. Vorig jaar nog werd onderzoek gedaan bij Tibotec-Virco. Het onderzoek heeft betrekking op doorstromingskansen voor mannen en vrouwen. Ze legt slechts een beperkt aantal resultaten voor, uitgevoerd bij kaderleden van Janssen Pharmaceutica Beerse/Geel. Ze heeft zich beperkt tot de kaderleden, gelet op het thema dat de commissie bespreekt. Het onderzoek gebeurde vanuit een online-enquête, waarin ook de informatie uit personeelsbestanden werd opgenomen. Uit de resultaten blijkt vooral hoe groot de verschillen in perceptie zijn en hoe anders de beeldvorming over mannen en vrouwen onderling is. Ze tonen duidelijk stereotypering aan.
Een klassiek stereotype is dat vrouwelijke kaderleden minder bereid zijn een buitenlandse opdracht te aanvaarden dan hun mannelijke collega's, maar uit personeelsgegevens blijkt dat dit niet zo is. Het onderzoek toont aan dat die verkeerde beeldvorming voortkomt uit de sollicitatiegesprekken. Aan sollicitanten wordt de standaardvraag gesteld of ze bereid zijn in de toekomst een buitenlandse opdracht te aanvaarden. De vrouwelijke sollicitanten antwoorden eerlijk dat hun bereidheid van bepaalde factoren afhangt, terwijl de mannelijke sollicitanten gewoon « ja » antwoorden. Na aanwerving blijken de mannen evenwel op precies dezelfde manier te reageren als de vrouwen. Dan antwoorden ze dat hun bereidheid afhankelijk is van de situatie. Intussen heeft de beeldvorming wel haar werk gedaan.
Op de vraag welke acties nodig zijn om ook de doorstromingskansen van vrouwen te vergroten, werd zowel door mannen als door vrouwen vooral gewezen naar acties waar zowel mannen als vrouwen baat bij hebben.
Sommige grafieken vertonen een spiegeleffect. Uit de grafieken over de verloning bijvoorbeeld blijkt dat ongeveer evenveel vrouwen vinden dat voor hetzelfde werk mannen meer verdienen, als mannen die de stelling ontkennen. Bovendien blijkt uit de grafieken bij vrouwen een grote onzekerheid te bestaan tegenover acties specifiek op vrouwen gericht. Niet de helft van de vrouwen wil weten van specifieke trainingsprogramma's of vrouwelijke rolmodellen.
Interessant ook is de grafiek over het quotum, een woord dat we met opzet niet hebben gebruikt. Bijna 60 % van de mannen staat hier afkerig tegenover en minder dan 20 % van de vrouwen vindt het belangrijk cijferdoelstellingen op papier te zetten. Inmiddels heeft Janssen Pharmaceutica de doelstelling opgenomen, niet in de vorm van een quotum, maar wel als een doelstelling op jaarbasis.
Het onderzoek heeft wel geleerd dat vrouwelijke kaderleden veel meer dan mannelijke kaderleden gevoelig zijn voor het bereiken van gelijkheid van man en vrouw op het werk. Het belangrijkste voor vrouwen is dat ze steun krijgen van de top. Daarnaast hechten ze belang aan flexibiliteit, parttimewerk zonder al te veel nefaste gevolgen voor de carrière, onderbreking van de loopbaan en transparantie over de jobs en promoties, in die volgorde.
Op de vraag of vrouwen een specifieke leiderschapstijl hebben, antwoordt meer dan 60 % van de vrouwelijke kaderleden dat die bestaat, terwijl 51 % van de mannelijke kaderleden denkt dat zo een vrouwelijke stijl niet bestaat.
De grafiek over de beoordeling van de eigen leiderschapscompetenties op een schaal van 0 tot 10 is een ware eyeopener en sluit aan bij het verhaal over de sollicitaties. Bij de vrouwelijke kaderleden vindt 63 % hun competenties sterk, bij de mannelijke kaderleden is dat 75 %. Op de grafiek die de leiderschapskwaliteiten meet op een schaal van 0 tot 10 scoren vrouwen tussen 6 en 8, maar mannen altijd boven 7 of hoger, wat mevrouw Draulans weer doet aanknopen bij het duwtje in de rug dat vrouwen nodig hebben omdat hun zelfbeeld en de perceptie van het eigen talent lager ligt dan bij mannen. Die vaststelling over een lager zelfbeeld bij vrouwen wordt ook bevestigd in de grafiek over de eigen beoordeling uitgevoerd bij 3 500 respondenten over de verschillende echelons.
Spreekster droomt ervan over vijf jaar nog eens een soortgelijk onderzoek te doen om te zien of er vooruitgang is gemaakt. Ze vreest echter dat het voorlopig een droom zal blijven, gelet op de economische situatie in het algemeen en de situatie in de farmaceutische sector.
Ze wil ook graag verwijzen naar het onderzoekswerk van professor Alice Eagly. Zij is sociaal psycholoog aan de Northwestern University en heeft gedurende haar hele academische loopbaan onderzoek gedaan naar mannen, vrouwen en leiding geven. Ze werd in Leuven ontvangen voor de viering van tien jaar genderstudies, waar haar publiekslezing voor velen een eyeopener was.
Alice Eagly publiceerde in 2007 Through the Labyrinth. The Truth about how women become leaders (2) . In dat boek verdedigt ze de stelling dat we de metafoor van het glazen plafond beter zouden begraven. Focussen op het glazen plafond leidt volgens Eagly tot een foute diagnose. Vrouwen worden tijdens hun loopbaan meer gehinderd door een geheel van hindernissen, dan door een glazen plafond dat meestal gedefinieerd wordt in termen van discriminatie. Eagly verkiest de metafoor van het labyrint. Een labyrint is alleen maar overzichtelijk als men het van boven kan bekijken, maar als men erin rondloopt moet men telkens weer keuzes maken waarvan men de consequenties niet kent.
Alice Eagly benadrukt bovendien dat we in het hele verhaal niet mogen onderschatten hoe groot de invloed van de weerstand tegen leidinggevende vrouwen nog altijd is. Uit de cijfers die ze geeft van enquêtes waarin mannelijke en vrouwelijke collega's worden gevraagd of ze voor een vrouwelijke baas willen werken, blijkt dat die weerstand vrij diep is ingesleten en te maken heeft met allerlei associaties en stereotypen die draaien rond emotionaliteit, gebrek aan besluitvaardigheid enzovoort.
Ten slotte wil mevrouw Draulans nog de sterke aanbevelingen voor management van Alice Eagly meegeven. Ze zijn illustratief en moeten in het hele besluitvormingsproces worden meegenomen. Als er beslist wordt om quota in te voeren, dan moeten er tegelijkertijd ook zaken worden gelanceerd zoals de Nederlandse website www.talentnaardetop.nl, cursussen en dergelijke meer om bepaalde processen mee in gang te zetten.
De aanbevelingen van Alice Eagly zijn niet enkel gefocust op vrouwen en gezin of op de combinatie arbeid en gezin. Ook mevrouw Draulans vindt het belangrijk niet in die val te trappen. In de hele samenwerking met Janssen Pharmaceutica heeft ze vanaf het begin gewerkt op organisatiecultuur en heeft ze de work-life balance aan een andere werkgroep overgelaten. Anders had ze meteen de reactie gekregen dat het wijzigen van de organisatiecultuur en het werken aan genderdiversiteit gelijk staan met kinderopvang op het werk. Het probleem is natuurlijk niet opgelost met kinderopvang op het werk.
Spreekster overloopt de aanbevelingen van Alice Eagly :
1. bewustwording over en verzet tegen vooroordelen over vrouwen en leiding geven;
2. verander de norm van de lange werkdagen;
3. beperk de subjectiviteit in de evaluatie van functionering. Een klassiek voorbeeld zijn de aanwervingen. Uit onderzoek blijkt dat wanneer pianisten bij audities achter een gordijn spelen vrouwelijke kandidaten meer kans hebben dan wanneer ze gewoon zichtbaar zijn;
4. gebruik open rekruteringsinstrumenten en niet de informele sociale netwerken, want mannen opteren voor de voor hen bekende cirkel en dat is negatief voor vrouwen;
5. verzeker een minimum representatie en niet één of twee. Als men gaat voor 40 %, dan is die er wel. Mevrouw Draulans is heel erg gehecht aan deze aanbeveling en meent dat ze zeker moet worden meegenomen in de discussie over quota;
6. vermijd één enkele vrouw in een team. Uit de ervaring blijkt dat één enkele vrouw in een team psychologisch gewoon leidt tot negeren; de meerderheid kijkt over één individu heen;
7. ondersteun de opbouw van sociaal kapitaal door vrouwen. Eagly focust onder andere op het feit dat vrouwen door de dubbele belasting van de combinatie arbeid en gezin eigenlijk heel weinig tijd overhouden om te investeren in hun netwerk of sociaal kapitaal. Vroeg of laat is dat nadelig voor de doorstromingskansen in de loopbaan van vrouwen.
8. bereid vrouwen voor op line management, geef ze uitdagende opdrachten, zodat ze ervaring opdoen met verantwoordelijkheid en groeikansen krijgen;
9. ontwikkel een gezinsvriendelijk HR-beleid.
Tot slot geeft Eagly nog volgende belangrijke aanbevelingen voor het management :
— geef medewerkers met sterke gezinslast meer ruimte om zich te bewijzen voor een promotie. Dat gebeurt in Vlaanderen zeer weinig. In de academische wereld is dat zelfs een discussiepunt;
— geef vrouwen die aan een doctoraat werken en twee of drie kinderen krijgen — en dus afwezig zijn wegens zwangerschapsverlof — twee of drie jaar extra om te publiceren, zodat de lat min of meer gelijk kan worden gelegd. In het bedrijfsleven kan men precies hetzelfde doen;
— geef vrouwen die een stap terug doen, de kans om weer te keren, desnoods via alumniprogramma's en dergelijke;
— stimuleer mannen gebruik te maken van maatregelen om arbeid en gezin op elkaar af te stemmen. In Vlaanderen ligt dit erg moeilijk.
Professor Draulans heeft drie slotbedenkingen. Ze gelooft heel sterk in rolmodellen. Een vrouw die lesgeeft aan vrouwelijke en mannelijke studenten heeft impact op de vrouwelijke studenten. Ze hoort van studentes dat ze verrast vaststellen dat zoiets blijkbaar toch kan. Het geeft hen een zekere uitdaging.
In bepaalde bedrijfssectoren en organisaties hoort ze dat het zoeken naar vrouwen op alle niveaus intussen bijna vanzelfsprekend is geworden. Wel wordt er vaak alleen nog maar naar de individuen gezocht en worden de achterliggende mechanismen of het isolement van die individuen en de noodzakelijke begeleidende maatregelen over het hoofd gezien. Toch is men zich er wel van bewust geworden dat men moet zorgen voor een betere balans.
Een laatste punt van zorg, waar spreekster zelf voortdurend tegenaan loopt en dat we riskeren uit het oog te verliezen, is het taalgebruik. We slagen er wel in hier en daar meer vrouwen op hogere functies te krijgen, maar zelfs in die organisaties bestaan er teksten, adviezen, voorstellen die uitsluitend in de hij-vorm zijn geschreven. « De klant : hij; de patiënt : hij; de zieke : hij; ... ». Op dat punt maken we geen enkele vooruitgang, terwijl we dat thema op het vlak van bewustwording echt moeten meenemen. We lossen de beeldvorming niet alleen op met 40 % vrouwen in de board. Mevrouw Draulans ervaart overigens zelf dat men het label « zeurkous » opgekleefd krijgt als men daar telkens opnieuw de aandacht op blijft vestigen. Ook van vrouwelijke collega's trouwens, die opmerken dat ze « echt wel weten dat die teksten ook op vrouwen slaan ». Terwijl het zo simpel is : gebruik een meervoudsvorm en men is van het probleem verlost. Dit is een blijvend punt van aandacht omdat adviezen en teksten een veel breder publiek bereiken dan enkel de mensen in de board.
4. Gedachtewisseling
Mevrouw Zrihen deelt volledig het standpunt van professor Draulans over het gebruik der talen. De senator heeft in haar verschillende parlementaire functies vastgesteld dat de invoering van een vrouwelijke benaming voor sommige functies in de Franse taal geen gemakkelijke oefening was. Er bestond zelfs geen software voor.
Achter die terminologie schuilt echter de hele symboliek. Zo is het voor buitenstaanders belangrijk te weten of een functie door een man dan wel door een vrouw wordt uitgeoefend.
In tegenstelling tot mevrouw Kerrinckx vindt senator de Bethune dat het glazen plafond en de instroom van vrouwen en hun plaats in de loopbaan complementair zijn voor het bereiken van de gelijkheid van de vrouw. Tijdens de vorige hoorzitting vertelde een vrouwelijke luitenant-kolonel, mevrouw Annicq Bergmans, ook dat het probleem in het leger ligt bij de instroom van vrouwen. Het ene is niet tegenstrijdig met het andere. De senator is ervan overtuigd dat de voorstellen van mevrouw Kerrinckx passen in een positief actieplan voor gelijke kansen in een loopbaan.
Het rapport waaraan het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen nu werkt, gaat voornamelijk over het glazen plafond, over vrouwen aan de top van een organisatie, van een hiërarchie, een dienst ... Dat is iets anders dan de instroom, maar is daar wel aan gerelateerd.
Mevrouw de Bethune kan de analyse van mevrouw De Wachter volgen en deelt ook volkomen haar standpunt over het belang van quota. Marcia De Wachter verwijst naar het Noorse voorbeeld, waarvan mevrouw Draulans dan weer zegt dat het moet worden gesitueerd in een andere culturele context. Mevrouw De Wachter verwijst ook naar Zwitserland en andere landen. Zelfs Frankrijk, dat toch niet bepaald een vrouwvriendelijke cultuur heeft, staat op het ogenblik verder dan België.
Kan mevrouw De Wachter, die een van de hoogste functies bekleedt bij de Nationale Bank, aanbevelingen formuleren voor haar eigen instelling of voor de Europese Centrale Bank ? Zijn vrouwen daar even sterk ondervertegenwoordigd en moet daar niet dezelfde strategie worden gevolgd ?
Waar wil het Adviescomité voor Gelijke Kansen met het commissieverslag precies naartoe ? Het thema is enorm uitgebreid en, zoals mevrouw De Wachter al zei, levert de huidige crisis ook kansen die parlementsleden niet mogen laten voorbijgaan. Senator de Bethune is van mening dat zij en haar collega's zich niet mogen beperken tot enkele algemene inzichten; ze moeten komen tot positieve maatregelen. Daarbij zullen ze keuzes moeten maken en zich focussen op enkele concrete maatregelen. Mogelijk moeten ze dan opnieuw een beroep doen op de expertise van mevrouw De Wachter. Kan zij of een van de andere spreeksters misschien nu zeggen welke concrete maatregelen prioritair moeten worden geformuleerd voor de private en de publieke sector ?
Mevrouw Lanjri was bijzonder aangenaam verrast te horen dat in Noorwegen vrouwen zeggen « I'm quoted and I'm proud of it ». Er wordt namelijk dikwijls gezegd dat veel vrouwen bang zijn voor stigmatisering. De vraag is hoe je een mentale verandering kunt realiseren zodat in de eerste plaats de vrouwen zelf quota als iets positief beginnen te ervaren. Veel vrouwen, zeker zij die op topfuncties zijn geraakt, hebben vaak heel hard moeten vechten en hebben zich dubbel zo hard moeten bewijzen om daar te geraken. Als ze dan de laatste stap zetten, willen ze die graag toeschrijven aan hun capaciteiten en niet aan hun vrouw zijn. Hoe komt het dat in de Scandinavische landen quota vanzelfsprekend zijn ? In België stellen we toch nog altijd vast dat er aardig wat vooroordelen bestaan over het werken met quota, zowel voor vrouwen als voor minderheden of allochtonen.
Voorts lijkt het belangrijk dat de overheid het voorbeeld geeft in het realiseren van meer diversiteit. Uiteraard moeten zowel de privé- als de publieke sector daaraan bijdragen, maar men kan niet aan de privésector vragen dat hij inspanningen opbrengt voor de diversiteit, als de overheid zelf het slechte voorbeeld geeft. De cijfers bewijzen dat er ook in de publieke sector nog veel werk is om de instroom te bevorderen. Hoe komt het dat zo weinig vrouwen instromen ? Welke aanbevelingen kan het Adviescomité voor Gelijke Kansen geven om concreet werk te maken van de quota bij de instroom ? Mevrouw Draulans zei dat het argument van de moeilijke combinatie gezin en werk beter niet te veel wordt gebruikt, maar als weinig vrouwen instromen, heeft dat toch ook daarmee te maken. Dan rijst natuurlijk de vraag waar men moet beginnen, bij de kip of het ei ? Moet men eerst zorgen dat de organisatiecultuur zich aanpast en dat men minder lange werkdagen, schoolbelcontracten en dergelijke krijgt of moet men eerst meer vrouwen in de organisatie krijgen om die organisatiecultuur te kunnen realiseren.
Mevrouw Lanjri merkt nog op dat mannen vrouwen nogal eens verwijten dat ze niet kunnen netwerken. Dat heeft zeker te maken met het feit dat vrouwen inderdaad een dubbele dagtaak hebben, dat ze naast hun politieke werk en hun professionele bezigheid ook nog tal van gezinstaken hebben en daardoor minder tijd om op café te gaan en te netwerken. Wat vinden de spreeksters daar zelf van ? Wat is hun eigen ervaring ? En wat kunnen vrouwen daaraan doen ? Als vrouwen vaststellen dat de eigenlijke beslissingen niet op de vergadering maar achteraf op café worden genomen, moeten ze dan eerst de regels van de mannen overnemen om ze nadien te veranderen of moeten vrouwen zich daar van meet af aan tegen verzetten met het gevaar dat ze nooit tot de club zullen behoren ?
Mevrouw De Wachter wijst erop dat in het Eurosysteem de resultaten ronduit bedroevend zijn. In de executive board waarvan zestien landen deel uitmaken, heeft er maar één vrouw zitting. Die is dan nog wel aangetreden ter vervanging van een andere vrouw van wie het mandaat een einde nam. Er zitten weinig of geen vrouwen in de gremia die veel reële economische en financiële macht hebben. Nochtans ontbreekt het niet aan vrouwelijke juristen of economisten die daarvoor gekwalificeerd zijn. De Europese studie Women and men in decision making omtrent diversiteit, die ook verwijst naar de situatie in de centrale banken, bevestigt de afwezigheid van vrouwen. Vooral de Oost-Europese centrale banken, waar de lonen relatief lager liggen dan in de privésector, tellen relatief meer vrouwen in leidinggevende functies. Wat bewijst dat vrouwen dat werk wel degelijk aankunnen. Overigens zien we ook in de centrale banken in Azië heel wat vrouwelijke gouverneurs die het goed doen. Azië is Europa trouwens aan het voorbijsteken inzake genderdiversiteit.
Vrouwen moeten zo hoog mogelijk aan de top aanwezig kunnen zijn, op de eerste en de tweede plaats. Als een vrouw in een directiecomité komt met zes of acht leden, is de neiging groot om haar verantwoordelijk te maken voor communicatie, human resources of voor de support en de catering, kortom voor zorgfuncties. Vrouwen moeten ook economische en financiële portefeuilles krijgen. Europa zet wat dat betreft grote stappen vooruit onder het bewind van voorzitter Barroso.
Niet alle vrouwen hebben last van een vrouwelijk stigma. Europees commissaris Neelie Kroes bekommert zich daar waarschijnlijk niet om. Vrouwelijke parlementsleden voelen zich niet gestigmatiseerd omdat ze door het ritsprincipe een hogere plaats op de verkiezingslijst hebben gekregen.
Er zijn bekwame vrouwen. Het is niet moeilijk een lijst op te maken van 500 vrouwen die de nodige bekwaamheden en anciënniteit hebben om een bestuursfunctie te bekleden. Het is evenmin moeilijk een lijst op te maken van vrouwen die deel zouden kunnen uitmaken van de raad van bestuur van banken die overheidssteun hebben gekregen.
Vrouwen komen na hun benoeming al snel tot de vaststelling dat veel zaken georganiseerd zijn voor mannen. Toen mevrouw De Wachter in de bank kwam, was alles er afgesteld op mannen. Men leefde er als in een ivoren toren, met typische gezinnen : de man die buitenshuis werkt, de vrouw die aan de haard blijft met de kinderen.
Op de hoogste niveaus zijn de vrouwen erg solidair omdat ze het leed van de anderen beter begrijpen. Mia De Vits of Els Witte, de gewezen voorzitster van de VRT, zeggen vaak aan Marcia De Wachter dat haar verklaringen perfect weergeven wat vrouwen in hun beroepsleven ervaren. Ze krijgen allemaal met dezelfde frustraties te maken.
Wanneer een vrouw een voorstel voorlegt aan een comité, wordt dat onmiddellijk van de tafel geveegd of zelfs geridiculiseerd. Wanneer een man even later hetzelfde idee formuleert, vindt men dat formidabel. Vrouwen zijn gestigmatiseerd ...
Mevrouw De Wachter heeft ettelijke keren meegemaakt dat de aanwezigen in een vergadering alleen werden aangesproken met « mijne heren », maar als in zo een vergadering een vrouw het woord neemt, wordt ze gezien als « de vrouw » van dienst. Toen spreekster de eerste keer binnenkwam in de regentenraad van de Nationale Bank, was er een regent die haar vlakaf zei dat hij het spijtig vond dat de « tijd van de mannenclub » voorbij was.
Zodra de vrouw het hoogste niveau beklimt, krijgt ze een stigma. Dat komt niet door het quotum, maar vooral door het feit dat ze als vrouw aantreedt. Mevrouw De Wachter zegt dan ook altijd dat er geen glazen plafond is, alleen een dikke laag mannen boven de vrouwen.
Anderzijds zijn er door de vergrijzing meer kansen voor diversiteit. Daardoor kunnen in openbare functies meer vrouwen doorstromen naar de top. Ondanks het feit dat de vrouwen in de overheidsdiensten wel in de meerderheid zijn, slagen er toch weinig in de top te bereiken. De diversiteit in de overheidsdiensten is in de volgende jaren echt een essentiële doelstelling.
Een ander merkwaardig verschijnsel is dat zoveel vrouwen tussen 40 en 50 jaar de financiële sector de rug toekeren. Dat betekent dat de maatregelen om de vrouwen in die sector te houden niet aantrekkelijk genoeg zijn om de vrouwen tot aan de top te brengen. Jarenlange ervaring gaat op die manier verloren. Dat fenomeen moet worden onderzocht.
Over de dubbele last geeft mevrouw De Wachter het voorbeeld van Jenny Claes die SKF leidt, een Zweeds bedrijf dat kogellagers en onderdelen van vrachtwagens produceert. Jenny Claes was eerst werknemer in het bedrijf en is uiteindelijk de nummer één geworden. Ze vertelt dat, toen ze begon, de meerderheid van de werknemers in het bedrijf vrouwen waren en de nummer één een man. Niets was er toegelaten. Geen sprake van flexibiliteit, van loopbaanonderbreking, geen ziekteverlof, enzovoort. Toen Jenny Claes de leiding kreeg, zei ze tegen de vrouwen dat ze zich op de vloer onder elkaar mochten organiseren in ploegen, dat ze mochten vakantie nemen wanneer en hoeveel ze wilden, als ze er maar voor zorgden dat er iemand de taken overnam. De vrouwen hebben er nu meer dan honderd verschillende regimes van flexibiliteit en de productiviteit van het bedrijf is toegenomen. Ze zegt dan ook altijd : « Een gelukkige moeder is een gemotiveerde werknemer. » Dat is iets wat vele vrouwelijke chefs uiteraard veel beter begrijpen. Overigens duurt de kindertijd minder lang dan moeders aanvankelijk denken. Als de kinderen groot zijn, verlaten ze het ouderlijk huis. Met andere woorden, de flexibiliteit voor de dubbele last is vooral van belang in het begin van de loopbaan, niet meer als de kinderen het huis uit zijn. Spreekster pleit dan ook voor een beleid aangepast aan de levensfases van de vrouw.
Wat het creëren van netwerken betreft, verklaart de CEO van Orange in Frankrijk dat vrouwen daar sterker in zijn dan mannen. Hij schrijft het succes van de draagbare telefoons toe aan de vrouwen. Zij willen in contact komen met anderen.
Professor Draulans heeft drie opmerkingen. Eerst en vooral meent ze dat een uitspraak als « ik ben een quotumvrouw en daar ben ik fier op » slechts kan worden gedaan als de eenderdegrens, die zo belangrijk is om een cultuurverandering te realiseren, inderdaad overschreden is. Dan is men met genoeg om zich geruggensteund te voelen. Als men als enige vrouw in een vergadering met tien of vijftien zit, dan vreest spreekster dat weinigen zich aan een dergelijke uitspraak zullen wagen.
Hoe zijn de politici destijds omgesprongen met de ritsregeling ?
Mevrouw Draulans ziet zelf wel dat er heel wat veranderd is. In het begin van de jaren negentig was ze geregeld de enige vrouw in vergaderingen, maar dat is nu anders. In Nederland heeft ze zich kandidaat gesteld voor een vacature waarbij uitdrukkelijk vermeld stond dat « de universiteit een gelijkekansenbeleid voert en dat vrouwen uitdrukkelijk uitgenodigd worden om te solliciteren ». Ze heeft daar ook nooit het gevoel gehad dat een van haar collega's haar daarover verwijten maakte, maar ze geeft toe dat men het daar wel handig had opgelost door tegelijk een man en een vrouw aan te werven. Spreekster merkt trouwens ook dat bepaalde organisaties onderaan hun vacatures de volgende bedenking zetten : « Wij voeren als organisatie een beleid waarbij we de combinatie tussen professioneel leven en andere levenssferen proberen te vergemakkelijken. Dat mag dus geen drempel zijn om zich kandidaat te stellen. »
Onderzoeksmatig vindt professor Draulans de aanpak van de instroom een heel groot probleem. Samen met de ingenieursfaculteit heeft ze een onderzoek opgezet, onder andere met geld van het Europees Sociaal Fonds, rond instroom van vrouwelijke ingenieurs in de algemene ingenieursrichting en hun doorstroming en behoud in het beroep. Amper 14 % van de eerstejaarsstudenten in de algemene ingenieursrichting is een vrouw. Bij de ingenieurs-architecten is dat overigens meer dan 50 %. Uit het onderzoek blijkt dat de kantelmomenten bij de twaalf-dertienjarigen liggen. Spreekster heeft onderzoek gedaan bij jongens en meisjes in sterke wiskunderichtingen die moesten beslissen of ze zes uur wiskunde of meer gingen volgen, met het oog op latere studiekeuze. Zelfs in die klassen zaten al 15 % meisjes die voor meer dan zes uur kozen. Toen gepeild werd naar verdere toekomstplannen, kozen de meisjes voor psychologie en geneeskunde. In de literatuur vindt men de hypothese dat dat komt omdat meisjes met levende materie willen werken.
Mevrouw Draulans wil de instroomproblematiek dus even opentrekken. Het hangt allemaal verschrikkelijk sterk samen met de stereotypering van beroepen en dat betekent dat men moet inwerken op twaalf-dertienjarigen die voor een kantelmoment staan. Die jongeren beginnen te weten wat ze uitdagend vinden en hun seksuele identiteit begint zich te vormen. Het is op die leeftijd dat de seksuele identiteit bepaalt of een bepaald vak iets voor hen is of niet. Dan ontstaat bijvoorbeeld het idee dat je als meisje niet aantrekkelijk bent voor jongens als je sterk bent in wiskunde. Dat is een heel moeilijk te bespelen mechanisme.
Tot slot gaat de professor nog even in op de shortlist. Zo'n shortlist heeft natuurlijk alles te maken met het sociaal netwerk en het sociaal kapitaal van vrouwen en dat is nauw verbonden met « zichtbaarheid ». « Zichtbaarheid » is natuurlijk een heel sterk aspect, maar tegelijk ook een risico. Op zo'n lijst komen mogelijk vrouwen die al « zichtbaar » zijn en een van onze opdrachten is ervoor te zorgen dat er van onderuit vrouwen blijven instromen. We moeten blijven zoeken naar nieuwe namen en talentrijke jongere vrouwen steunen in het « zichtbaar » worden. Anders riskeren we te blijven vissen in het bekende-talentvijvertje en namen op een shortlist te zetten die voor een deel al bekend zijn.
Dat bevestigt alleen maar de stelling van Alice Eagly over het investeren in sociaal kapitaal, ook in het professioneel leven. Zelf heeft mevrouw Draulans drie kinderen en als ze in haar loopbaan op iets heeft bezuinigd, dan is het wel op sociaal kapitaal en op buitenlandse reizen en congressen. Op een bepaald moment in zijn loopbaan kan men niet alles blijven combineren. Wanneer over vijftien jaar haar pensioen nadert, zal ze voor zichzelf de balans opmaken en proberen na te gaan in welke mate die beslissingen op het geheel van haar loopbaan hebben gewogen. Als ze zichzelf vergelijkt met mannelijke collega's, dan weet ze heel goed op welke terreinen ze zichzelf beperkingen heeft opgelegd. Nu haar kinderen voortstuderen, is er meer tijd en ruimte voor het onderhouden van een sociaal netwerk, buitenlandse reizen en congressen. Het kan allemaal makkelijker en dat is een verademing, maar ze wil het ene niet tegenover het andere stellen.
In tegenstelling tot Marcia De Wachter en Veerle Draulans, meent mevrouw Kerrinckx dat ze het onderwerp vanop de werkvloer en niet van bovenuit bekijkt. Alles wat ze heeft gezegd, komt uit een studie die ze gedurende vier maanden heeft uitgevoerd en waarbij ze een hele reeks vragen voorlegde aan de afgevaardigden, de leiders en de leden zelf van iedere groep. Geen enkele vrouw sprak daarbij over een glazen plafond, geen enkele vrouw vond dat ze op de werkvloer achtergesteld werd, maar de vrouwen — alleen de vrouwen — vroegen wel om gezinsvriendelijke maatregelen.
Ze vindt het jammer dat het voorbeeld van Noorwegen is gegeven. Inzake gendergelijkheid steken Noorwegen, Zweden en Denemarken torenhoog boven ons uit. In die landen stromen veel meer vrouwen in en zijn er ongeveer evenveel mannen als vrouwen op de arbeidsmarkt. Ze hebben dus niet hetzelfde probleem als wij. Ze staan verder en we kunnen onszelf dus niet met hen vergelijken.
Spreekster is het er helemaal mee eens dat we moeten nagaan waarom vrouwen tussen 40 en 45 afhaken. Het belangrijkste is dat we alle mogelijke inspanningen doen om meer vrouwen aan te zetten in te stromen, dat we hen rond de leeftijd van 40-45 een duwtje geven om aan het werk te blijven en ook dat we hen duidelijk maken dat ze hogerop kunnen geraken. Het grootste probleem is dat vrouwen ofwel niet hogerop kunnen geraken door gezinsomstandigheden ofwel niet hogerop willen geraken. Dat heeft ze geconcludeerd uit haar recente bevraging bij de leden van het VSOA.
Voorts klopt het dat een vrouw, zodra de kinderen groot zijn, meer tijd heeft voor een sociaal netwerk. Het is en zal voor haar altijd moeilijk blijven om dat te onderhouden als ze kinderen heeft. Ze zal altijd moeten afwegen of er meer tijd gaat naar de kinderen of naar de carrière. Die vraag kan niemand in haar plaats beantwoorden. Iedereen moet in zijn leven eigen prioriteiten stellen en bepalen wat hij of zij wil bereiken.
De voorzitter vindt het beeld van het labyrint vrij interessant, waarbij voor sommige aspecten het begrip « glazen plafond » wordt behouden.
Er werd onderstreept dat de verzoening van beroepsleven met gezinsleven een rode draad blijft, die een invloed heeft op de functies die men uitoefent. De senator denkt hierbij vooral aan wat wij gewoonlijk de « derde halftime » noemen. In tegenstelling tot een voetbalwedstrijd, waar alles zich in het midden afspeelt, speelt de derde halftime zich vooral af in het café, waar tussen 22.30 uur en middernacht alle beslissingen die in de loop van de wedstrijd werden genomen, nog eens worden besproken. Als men de volgende ochtend opnieuw vergadert, ontdekt men dat de beslissing die de vorige avond werd genomen, niet meer geldig is en dat een andere wordt toegepast en dat is hoogst onaangenaam.
Kleine oorzaken hebben soms grote gevolgen. Tijdens het selectiegesprek worden de vrouwen onder andere ondervraagd over hun beschikbaarheid en hun gezinsplanning. Al die elementen, die bepalend zijn voor de indienstneming, hebben een rechtstreekse invloed op de loopbaan.
Men mag bovendien een praktische gegevenheid niet verwaarlozen. De periode waarin de loopbanen gestalte krijgen — tussen 25 en 35, 38 of zelfs 40 jaar — valt ook samen met de periode waarin de vrouwen moeten beslissen of ze al dan niet kinderen willen.
Er is nagedacht over de vraag of quota discriminerend zijn. Mevrouw Zrihen zegt dat er een enorme druk is voor de plaatsen op de verkiezingslijsten. Veel mannen klagen over die quota en vinden ze onaanvaardbaar : « Ze willen er niet van weten, u plaatst ze op de lijsten zonder vragen te stellen over hun bekwaamheid, enzovoort ». De senator antwoordt vaak met een glimlach dat de quota binnenkort het probleem worden van de mannen en dat ze er goed aan doen er zich zorgen over te maken. De quota op zich zijn niet discriminerend, maar ze vormen misschien slechts een fase. Het is geen ultiem doel. De statistieken over de politieke activiteit bewijzen echter dat dit het beste systeem is, zelfs op het Europese niveau. Mevrouw Halimi heeft in een studie de vooruitgang aangetoond.
De voorzitter eindigt met een toekomstbeschouwing : zelfs als een evenwicht kan worden bereikt, zal er nog altijd een loondiscriminatie zijn voor de posten die hoofdzakelijk door vrouwen worden bekleed. Dat is een echte handicap in het onderwijs en de gezondheidszorg. Waarom evolueren barema's veel trager in functies die door vrouwen worden uitgeoefend ? Wordt er onbewust nog altijd van uitgegaan dat de mannen de wereld doen draaien ? Eenoudergezinnen, waar vrouwen vaak de belangrijkste plaats innemen, worden op die manier benadeeld ?
Hoorzittingen van 28 april 2009
1. Uiteenzetting door mevrouw Ingrid Pelssers, opdrachthouder Emancipatiezaken, Vlaamse Overheid
Mevrouw Pelssers is opdrachthouder Emancipatiezaken van de Vlaamse overheid; dit is een onafhankelijke mandaatfunctie. Ze moet dus met haar voorstellen niet eerst langsgaan bij de secretaris-generaal van de administratie, maar heeft een rechtstreekse lijn met de minister verantwoordelijk voor bestuurszaken, momenteel minister-president Peeters. Die onafhankelijkheid geeft ook meer kracht aan de functie. Ze werkt niet alleen rond de genderproblematiek, maar ook rond andere kansengroepen. Elk jaar stelt haar dienst een jaarrapport op. Hij heeft ook een voorstellingsbrochure en een strategisch meerjarenplan.
Spreekster zal het hebben over de streefcijfers van de Vlaamse overheid, over de man-vrouw verhouding in managementfuncties, over de knelpunten en over een aantal acties.
Als we spreken over man-vrouw en management, dan hebben we het vooral over hoog opgeleide vrouwen. In de jaren vijftig ontstond een mannelijk carrièremodel. De man was toen nog kostwinner met een thuiswerkende vrouw. De piek in de loopbaan doet zich voor rond dertig jaar, het moment waarop vrouwen kinderen krijgen. In het Vlaams Gewest werkt 40 % van de vrouwen tussen 30 en 40 jaar deeltijds. Bij mannen ligt dit percentage veel lager. Er is nood aan een vrouwelijk carrièremodel of een gender evenwichtig carrièremodel met veel flexibiliteit.
Bedrijven kunnen een vrouw tijdens haar loopbaanonderbreking bijvoorbeeld vier dagen per maand op het bedrijf laten werken of van thuis uit laten werken, zodat ze de band met het bedrijf behoudt. Op die manier kan ze na de loopbaanonderbreking snel op de arbeidsmarkt worden geactiveerd. Vreemd genoeg zijn er voor het Vlaams Gewest geen cijfers over het uittreden van vrouwen, noch over het aantal vrouwen dat na het uittreden opnieuw in de arbeidsmarkt treedt. We vermoeden wel een sterke gap bij hoog opgeleide vrouwen.
De Vlaamse administratie telt zo'n 45 000 personeelsleden, diensten als de VRT, OVAM, Kind en Gezin, VDAB inbegrepen, en wil 33 % vrouwen in topfuncties tegen 2015. Nu is dat nog 20 %; drie jaar geleden was dat 11 %.
Ook voor het middenkader is het streefcijfer 33 % tegen 2010. Momenteel vinden we in het middenkader 25 % vrouwen. Er was een terugval, maar de cijfers van het afgelopen jaar gaan weer in stijgende lijn. 33 % bereiken voor eind 2010 is haalbaar, maar zal veel inzet vragen.
De streefcijfers zijn verankerd voor de hele Vlaamse overheid, maar entiteitgebonden. De Lijn heeft bijvoorbeeld een streefcijfer van 25 % vrouwen in managementfuncties.
70 tot 80 % van deze entiteiten heeft een beheersovereenkomst, waarop de leidend ambtenaar — man of vrouw — wordt geëvalueerd. Helaas weegt het genderaspect nog te weinig door in het geheel van de evaluatie.
In 2006 waren er bij de Vlaamse overheid ten gevolge van een reorganisatie 32 topfuncties vacant. Dat was een uitgelezen kans om meer vrouwen op topniveau te krijgen. De dienst Emancipatiezaken heeft toen een grootschalige advertentiecampagne gevoerd, informatiesessies belegd met Ingrid Lieten en andere vrouwelijke topambtenaren, waarop een honderdtal vrouwen aanwezig was. De minister van Bestuurszaken heeft op voorstel van de dienst Emancipatiezaken een brief gestuurd naar alle vrouwen die technisch gezien in aanmerking kwamen. Dit alles had als resultaat dat de helft van de kandidaten voor die topfuncties vrouwen waren. Zo'n hoge score had men nog nooit gehaald. Normaal zijn er voor topfuncties 10 tot maximum 25 % vrouwelijke kandidaten. Uiteindelijk maakten de vrouwen maar 20 % uit van de benoemde topambtenaren, wat een stuk minder is dan het streefcijfer van 33 %.
De dienst Emancipatiezaken heeft experts van de KULeuven laten onderzoeken wat de oorzaken konden zijn van deze lage score. Drie elementen bleken cruciaal om een topfunctie in de wacht te kunnen slepen : een leeftijd ouder dan veertig, kabinetservaring en werkervaring bij de Vlaamse overheid. Onder andere door de campagne kwamen heel veel van de vrouwelijke kandidaten van buiten de Vlaamse overheid. Zij hadden wel sterke profielen, maar scoorden minder goed op de drie cruciale factoren die de genderuitval veroorzaakten. Alle geselecteerde vrouwen kwamen uit de Vlaamse overheid, behalve één, die financieel directeur was bij de Universiteit Gent, wat eigenlijk ook een semi-overheidsinstelling is. Ook het element van de leeftijd speelde tegen de vrouwelijke kandidaten, die doorgaans jonger waren dan het gemiddelde van de benoemde topambtenaren. Ten slotte had maar een derde van de vrouwelijke kandidaten recentelijk of in een vorige functie kabinetservaring opgedaan.
Men kan er niet omheen dat bij de Vlaamse, en wellicht ook bij de federale overheid, wordt gekeken naar de partijverhoudingen. Men kan de vrouwen stimuleren om die spelregels mee te spelen — persoonlijk moedigt mevrouw Pelssers vrouwen ook aan een kabinetsfunctie uit te oefenen — en tegelijkertijd proberen het model ook structureel te veranderen. Het systeem dient te worden veranderd door competenties voorop te zetten, want als dat niet gebeurt, zijn vrouwen en andere kansengroepen daar het slachtoffer van.
Vrouwen zijn actief bij politieke partijen, maar ook daar werkt de genderuitval. Als partijen kandidaten voor een topfunctie naar voren schuiven, komen vrouwen meestal pas op de derde of de vierde plaats. Politieke vrouwenwerking is dus zeer belangrijk, maar uiteindelijk moeten we de spelregels zelf ook durven te veranderen. Er moeten bewustmakingsacties worden gevoerd.
De dienst Emancipatiezaken organiseert ook netwerkbijeenkomsten zoals Vlechtwerk. Dat is een zeer succesvol project waar mevrouw Pelssers zeer trots op is. Ondanks de geringe promotie nemen er driehonderd mensen aan deel. Vlechtwerk staat voor het vervlechten van vrouwelijkheid en mannelijkheid, van taakgericht en mensgericht werken. Het is een netwerk waarin bewust ook een derde mannen worden opgenomen, omdat een cultuurverandering alleen samen kan worden gerealiseerd.
Wat kunnen we doen om meer vrouwen in topfuncties te krijgen bij de Vlaamse overheid en in de Belgische samenleving in het algemeen ?
Ten eerste moet de ambitie worden geprikkeld door te focussen op netwerken, mentoring en coaching. Ten tweede moet worden gewerkt aan flexibiliteit. Op dat vlak is het noodzakelijk nog meer creativiteit aan de dag te leggen. Dat vraagt een algemene cultuurverandering in bedrijven, zeker als gevraagd wordt dat ook mannen in topfuncties hun functie flexibel uitoefenen, dat ze bijvoorbeeld ook viervijfde werken.
Een derde punt is de discussie over quota of streefcijfers. In Noorwegen heeft men voor de bestuursraden van beursgenoteerde bedrijven een quotum van veertig procent voorop gesteld, dat binnen een aantal jaren moet worden bereikt. Dat kan een interessant model zijn. In België is het zeer moeilijk om quota te doen aanvaarden. Ingrid Pelssers pleit voor het model van streefcijfers. In de feiten kunnen die een sterk afdwingend karakter hebben. Spreekster pleit niet voor positieve discriminatie, maar wel voor het werken aan kansen. Mensen moeten worden geprikkeld, maar ook het management en de politieke partijen of ministers moeten ertoe worden gedwongen de nodige initiatieven te nemen opdat iedereen maximale kansen krijgt. Mevrouw Pelssers spreekt liever over streefcijfers dan over quota omdat dat makkelijker wordt aanvaard, maar het model van Noorwegen kan voor België interessant zijn voor de raden van bestuur van overheidsbedrijven. Voor de raden van bestuur van bedrijven in de private sector is het moeilijker, omdat veel Belgische bedrijven familiebedrijven zijn. We kunnen moeilijk opleggen dat eigen familie geen deel kan uitmaken van de raad van bestuur. Binnen de managementorganen kan het systeem van quota wel worden opgelegd.
Een vierde punt is openheid van regels. We hebben er geen baat bij niet competentiegericht te selecteren, ook niet voor overheidsfuncties in midden- en topkaders. We moeten competentiegericht zoeken, maar we moeten ook de regels veranderen. Iedere emancipatiebeweging vereist een structuur- en een cultuurverandering.
Dat is het pleidooi van mevrouw Pelssers. Het is een moeilijk verhaal, maar vrouwen kunnen het realiseren. Spreekster hoopt dat de mannen daar ook aan willen meewerken. Vrouwen moeten worden gestimuleerd om mee te doen in de spelregels, maar er moeten ook systemen worden opgebouwd waarin het informele wordt vervangen door het formele.
2. Uiteenzetting door mevrouw Gratia Pungu, gewezen ambtenaar belast met gelijke kansen en ondervoorzitter van de commissie « Brussel-Hoofdstad » van de Conseil des Femmes Francophones de Belgique
Mevrouw Pungu is ambtenaar in het bestuur Economie en Werkgelegenheid van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ze houdt zich echter niet meer bezig met de gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Het is op basis van haar ervaring als voormalig ambtenaar belast met de gelijkheid van vrouwen en mannen en als voorzitter van de commissie Gelijke Kansen van de Liga voor Mensenrechten dat ze een uiteenzetting geeft over het glazen plafond. Ze zal ingaan op de vooruitgang die is geboekt en op de nog bestaande tekortkomingen; hierbij zal haar aandacht hoofdzakelijk gaan naar de openbare sector, ook al kunnen bepaalde elementen ook op de privésector worden toegepast.
De eerste vraag die moet worden gesteld — zeker als het gaat om diversiteit bij de overheid — is welke plaats we aan de vrouw willen geven. Gaat het om de beslissingsfuncties of om alle functies binnen de administratie ? Welke instrumenten werden tot op heden gebruikt om dat doel te bereiken ? Spreekster zal het ook hebben over de quota en de streefcijfers waarvan Ingrid Pelssers reeds een voorsmaakje heeft gegeven.
In het Brussels Gewest werken we zowel op lokaal als op gewestelijk vlak nog altijd met het oude koninklijke besluit van 27 februari 1990, dat er destijds kwam op initiatief van Miet Smet en dat gelijkheidsplannen en positieve actie in de openbare sector invoert.
De vraag is in België gesteld. Ze werd door een institutioneel beleid gedragen in de jaren negentig doordat steeds meer vrouwen tot de arbeidsmarkt toetraden en doordat ook hun opleidingsniveau steeds hoger werd, wat in tegenspraak was met hun zwakke vertegenwoordiging in de hogere functies in de administratie. Het debat gaat echter over de noodzaak om de formele gelijkheid die in de wet staat te toetsen aan de gelijkheid in de realiteit. Die laatste vorm van gelijkheid heeft twee essentiële takken; enerzijds is er de eis voor sociale rechtvaardigheid en democratie, anderzijds is er de economische efficiëntie. De spanning tussen die twee debatten is waarneembaar in de standpunten en de instrumenten die in de overheidssector zullen worden gebruikt. Onder economische efficiëntie worden ook alle aspecten verstaan die het discours voor diversiteit in de privésector ondersteunen.
De kwestie van de quota is bekend. De quota vinden hun oorsprong in de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de economie en in de beslissingsfuncties. Spreekster gaat niet heel de geschiedenis van de wet Smet-Tobback en de éénderde-tweederde vertegenwoordiging van vrouwen in beleidsorganen in herinnering brengen. Ze herinnert er enkel aan dat die paritaire bepalingen geleidelijk zijn aangenomen en dat ze uiteindelijk hebben geleid tot de plaatsen voor vrouwen op de kieslijsten en zelfs tot een gewaarborgde vertegenwoordiging in de regeringen. Dat debat heeft het vraagstuk van de quota opnieuw op gang gebracht, vooral dan binnen de vrouwenbeweging. Het kan ook niet worden beperkt tot de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek.
De tijdelijke uitzonderlijke maatregelen die ertoe strekken de vertegenwoordiging van vrouwen in besluitvorming te corrigeren, worden erkend, ook op internationaal niveau, onder andere door het CEDAW-verdrag van de Verenigde Naties (Convention on the Elimination of all forms of discrimination against Women).
Het koninklijk besluit van 27 februari 1990, dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog altijd van kracht is, geldt alleen voor de overheidssector. De privésector had ook een bepaling, maar die is facultatief en gekoppeld aan bepaalde voorwaarden met betrekking tot een crisistoestand in de onderneming. In het koninklijk besluit wordt gevraagd gelijkekansenplannen uit te werken met betrekking tot de vorming, de sensibilisering, de cijfergegevens betreffende de situatie van mannen en vrouwen in de administratie. Die plannen zouden ook een onderdeel moeten bevatten over arbeidstijdindeling.
Het gaat dus om een gedetailleerde en becijferde bepaling, en dit in tegenstelling tot sommige recente bepalingen met betrekking tot « diversiteit ». Het koninklijk besluit is niet perfect, want het gaat uit van een verplichting, zonder dat evenwel in sancties of incentives is voorzien. We stellen in het Brussel Hoofdstedelijk Gewest en in de 19 gemeenten vast dat het vaak om eenmalige maatregelen gaat : een gelijkekansenplan, een diagnose en aanpassingsmaatregelen die hoofdzakelijk gericht zijn op een herverdeling van de arbeidstijd, de vorming en de sensibilisering.
In de wereld bestaan veel precedenten met betrekking tot becijferde doelstellingen, positieve acties en quota. Mevrouw Pungu denkt in dat verband aan de omkering van de segregatiepolitiek ten gunste van de zwarte minderheid in de Verenigde Staten, aan het CEDAW-verdrag, aan de belangrijke rechtspraak van het Hof van Luxemburg inzake het communautair recht, aan de taalquota die sinds de jaren dertig in de federale en de regionale overheidsadministraties bestaan. Zo geldt voor de directiefuncties in het Brussels Gewest nog altijd een 50/50-verdeling tussen Franstaligen en Nederlandstaligen.
In 1990 werd de stand van zaken opgemaakt voor de volledige overheidssector. Van 1990 tot 2004 was een algemeen beeld van de overheidssector beschikbaar, maar dat is nu verdwenen. Er werden drie vaststellingen gemaakt : vrouwen maakten destijds 37 % van het totaal aantal ambtenaren uit, 13 % in het niveau 1 en 70 % in het tijdelijke en contractuele personeel. In 2004 was er in het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bijna een pariteit. Dezelfde vaststelling gold ook voor de Brussels gemeenten.
Er is echter een groot onevenwicht tussen de geslachten bij de ambtenaren van niveau A en vooral bij de hoogste functies in de administratie, namelijk de secretaris-generaal, de adjunct-secretaris-generaal, de bestuursdirecteur A5. Zelfs bij de diensthoofden zijn er slechts 7 vrouwen voor 80 mannen, hoewel de administratie relatief jong is.
Het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk gewest en in mindere mate de gemeenten hebben initiatieven genomen om de situatie te verbeteren. Zo werd een nieuwe graad A2 ingevoerd die het mogelijk maakt dat vrouwen een eerste promotie maken, maar bij de hervorming die het aantal directiefuncties heeft verminderd, zijn heel wat kleine promoties verdwenen die voordien voor vrouwen toegankelijk waren.
Twintig jaar na zijn oprichting heeft het Brussels Gewest nog altijd geen vrouwelijke bestuursdirecteur. Een vrouw is gedurende acht jaar waarnemend bestuursdirecteur geweest, totdat ze terugkeerde naar haar vroegere graad. Bijgevolg zijn vrouwen niet betrokken bij de grote beleidsdiscussies, ook al maken ze bijna de helft van het personeel uit.
Nochtans is een van de belemmeringen voor de vrouwen weggevallen aangezien men niet langer over een grote anciënniteit — die soms tien jaar kon bedragen — moet beschikken om bepaalde functies in de administraties te bekleden. Nu volstaan twee tot drie jaar anciënniteit. Dus telkens een obstakel wegvalt dat vrouwen tegenhoudt om hogerop te klimmen, wordt er een nieuwe gecreëerd.
Vorig jaar heeft België een evaluatie van het beleid voor vrouwen voorgesteld aan het CEDAW-comité. Mevrouw Pungu vestigt de aandacht op de aanbevelingen die het CEDAW-comité heeft gemaakt op basis van de gegevens over heel België met betrekking tot de positie van de vrouw in het beleid. In aanbeveling 19 erkent het comité dat heel wat vooruitgang is geboekt inzake de deelname van vrouwen in het politieke en het publieke leven sinds de tenuitvoerlegging van de wet van 1994 betreffende de bevordering van de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kieslijsten. Het comité stelt evenwel met bezorgdheid vast dat de vastgelegde quota in sommige gevallen niet tot de verwachte resultaten hebben geleid. Ook maakt het zich zorgen over het feit dat de quota die werden vastgelegd in het koninklijk besluit betreffende de verplichte quota in de overheidssector niet werden gehaald en dat de juridische bepalingen van die decreten in het algemeen niet zijn toegepast of in sommige gemeenschappen en gewesten werden vervangen door een nieuwe wet.
Mevrouw Pungu nodigt de leden van het Adviescomité uit om die aanbevelingen te lezen, en met name de aanbevelingen 19, 20, 21 en 47 die hoofdzakelijk betrekking hebben op de federale overheid, maar ook op de deelstaten, de positie van de vrouw in de diplomatieke loopbaan en de verzameling en analyse van de beschikbare cijfergegevens in België. Ondanks het beschikbare wettelijke arsenaal lijken de resultaten zeer zwak in vergelijking met de internationale statistieken.
Spreekster besluit met de impact van de crisis. Ze herinnert zich de maatregelen die in 1990 werden genomen. Ze heeft 25 jaar geleden een carrière in de federale administratie aangevat. Destijds was naar aanleiding van de crisis een wervingsstop ingesteld voor universitairen die een dergelijke carrière aanvatten. Die stop was in het nadeel van de vrouwen. Hun carrière werd ondergraven en er werd een glazen plafond ingesteld. Voor de kleinste promotie moest men vastbenoemd zijn en over meerdere jaren anciënniteit beschikken. Veel vrouwen hebben daar bijgevolg onder geleden; omdat niet werd aangeworven, bleven ze gedurende tien jaar tijdelijk werknemer.
Dat bleek ook uit de cijfers van 1990. De vrouwen waren goed voor 70 % van de contractuele jobs; dat was niet omdat ze niet voor de examens slaagden, maar omdat de wervingsstop hen ervan weerhield hun carrière uit te bouwen en vast benoemd te worden.
De toestand in de gemeenten is nog zorgwekkender. Dat is des te meer zo omdat sinds de jaren negentig nieuwe opdrachten werden gecreëerd, zoals de veiligheidscontracten. Bijna al die functies zijn contractueel.
De vorige crisis heeft de vrouwen dus heel wat problemen opgeleverd met betrekking tot hun toegang tot vastbenoemde functies in de overheid. Men zou niet willen dat de mannen ook met dergelijke onzekere statuten worden geconfronteerd. Mevrouw Pungu vindt dus niet dat alle ambtenaren contractueel zouden moeten zijn. De oplossing moet elders worden gezocht. In dat opzicht maakt de contractualisering van de leidinggevende functies in naam van de economische efficiëntie het de vrouwen niet makkelijker om toegang te krijgen. Met andere woorden, ook al worden ze niet aan ambtenaren toegekend, de leidinggevende functies zijn niet in het voordeel van vrouwen. Dat moet worden bestudeerd.
Die situatie heeft een impact op onze slechte resultaten inzake de loonkloof. Sommige vrouwen hebben geen carrière, worden minder betaald en zullen daar heel hun leven voor opdraaien, ook wanneer ze met pensioen gaan.
De impact van de diversiteitsmaatregelen moet van nabij worden opgevolgd. Dankzij het koninklijk besluit van 1990 beschikken we over een gedetailleerd arsenaal. Zoals de Liga voor Mensenrechten onderstreepte, bevatten de diversiteitsmaatregelen veel soft law-bepalingen en diversiteitscharters, met andere woorden niets dat rechtszaken mogelijk maakt. Een koninklijk besluit door een charter vervangen is dan ook een beetje boerenbedrog.
Bovendien moet men de categorieën van personen die moeten worden bevorderd, uitbreiden. Als de genomen maatregelen niet meer even gedetailleerd zijn, verliezen we diepgang.
Mevrouw Pungu heeft geen voorkeur tussen streefcijfers en quota. Er moeten echter doelstellingen worden vastgelegd en er moet een diagnose worden gemaakt. Met een eenvoudige diagnose, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 1990, kan de stand van zaken worden opgemaakt. Die is vandaag echter niet meer volledig en was vaak fragmentarisch. Er is politieke wil nodig om naar iets anders over te schakelen en om op basis van die diagnose de wil te vinden om evenwichtige promoties en gerechtigheid in te stellen.
3. Uiteenzetting door mevrouw Edmée De Groeve, voorzitter van de raad van bestuur van de NMBS, voorzitter van de raad van bestuur van de Luchthaven Brussels South Charleroi
Mevrouw De Groeve zal vertellen wat ze heeft ervaren en hoe ze het probleem van het glazen plafond ziet.
Spreekster heeft een loopbaan van tweeëndertig jaar in de privésector achter de rug. In 2004 werd ze benoemd tot voorzitster van de NMBS, daarna van de luchthaven van Charleroi en van de Nationale Loterij.
In haar loopbaan in de privésector heeft ze veel meegemaakt. De jongeren die vandaag de universiteit verlaten denken vaak dat alles gemakkelijk zal zijn. Dat is niet zo vanzelfsprekend. Pas als men een voorzitterschap uitoefent, wordt alles veel makkelijker.
Mevrouw De Groeve is haar loopbaan begonnen bij Sigma Coatings, een firma van de Finagroep. Ze is meertalig, wat essentieel is om door het glazen plafond te raken. Het is belangrijk in verschillende talen een idee te kunnen overbrengen en te kunnen overtuigen.
Spreekster heeft tweeëndertig jaar bij dat bedrijf gewerkt en had het trieste privilege de enige vrouw in België te zijn die drie dagen en drie nachten door vakbondsmensen werd opgesloten. Dat heeft haar de kans geboden een beleid van « nabijheid » te voeren met de sociale onderhandelaars, maar ook om zichzelf in vraag te stellen. Men kan uiteraard nooit aanvaarden dat men van zijn vrijheid wordt beroofd, maar het betekent ook dat men niet tijdig de voortekenen van een verslechtering van de situatie heeft opgemerkt.
Sindsdien heeft ze over dat thema heel wat lezingen gegeven aan universiteiten over heel de wereld. Die ervaring heeft sporen nagelaten.
In 2004 heeft de federale regering haar benoemd tot voorzitter van de NMBS. Ze wist niet wat haar overkwam. Ze heeft een opleiding in economie en zakenrecht. De NMBS is een maatschappij van technici en ze had sinds dertig jaar geen trein van dichtbij gezien. Hoe moest ze dat aanpakken ? Ze heeft die taak opgenomen als een spoorbeambte en heeft geleerd fier te zijn te mogen meewerken aan de ontwikkeling van de NMBS.
Het glazen plafond dat bestaat al langer dan vandaag. Op 8 maart 1910 werd in Kopenhagen het internationaal jaar van de vrouw uitgeroepen. Volgend jaar wordt de honderdste verjaardag van die dag gevierd. Mevrouw De Groeve wil graag hulde brengen aan de vrouwen die ons zijn voorgegaan, in het bijzonder aan Mary Parker Follett, die een voorbeeld blijft. Honderdveertig jaar geleden al beschreef zij de confrontatie met het glazen plafond die de vrouwen, en ook sommige mannen, vandaag nog ervaren. Wie als jong gediplomeerde in een bedrijf komt, moet blijk geven van veel bescheidenheid, want men heeft nog veel te leren. Spreekster zegt dat ze de eerste jaren van haar loopbaan enorm veel heeft geleerd. Ze heeft ook ervaren dat het niet gemakkelijk is de enige vrouw te zijn in een managementteam of in een bestuursraad. Een vrouw moet toch altijd een beetje meer doen dan de mannen. Ze heeft immers twee loopbanen, een professionele en een loopbaan als moeder en echtgenote. En die zijn niet altijd gemakkelijk te combineren.
Mevrouw De Groeve heeft drie kinderen en een kleindochter. Haar kinderen hebben het soms wel moeilijk gehad door haar keuze een loopbaan uit te bouwen. Die keuze was niet vanzelfsprekend. Op directieniveau hebben de mannen de vervelende gewoonte om 's avonds of in het weekend vergaderingen te beleggen. En daar moet je aan deelnemen als je je plaats wil behouden.
Intussen is alles gelukkig geëvolueerd. Vaders houden zich meer bezig met hun kinderen en vragen ook naar huis te kunnen gaan op een redelijk uur.
Het voorbeeld van Noorwegen is zeer sprekend. Er werden zaken opgelegd, maar dat werkte niet. De wetgever is dan opgetreden om een en ander af te dwingen.
Mevrouw De Groeve is tegen de quota omdat dat niet natuurlijk is. Als er echter geen quota worden opgelegd, zullen de vrouwen wellicht nog lang moeten wachten. Volgens een raming in de Verenigde Staten zouden we nog 65 jaar moeten wachten vooraleer er in de raden van bestuur gelijkheid is voor mannen en vrouwen. Spreekster twijfelt er sterk aan of de economie kan wachten op de natuurlijke evolutie om dat te bereiken.
Hoe kan men de inzet van vrouwen in bedrijven ondersteunen ? Wie als vrouw het voorrecht heeft de NMBS voor te zitten, heeft de plicht de loopbaan van vrouwen in het eigen bedrijf te ondersteunen. Zo organiseert mevrouw De Groeve sinds vier jaar bij de NMBS de Ladies Day. Haar mannelijke collega's hebben er wel een beetje mee gelachen. Bij die gelegenheid vroeg men aan de vrouwen waarover zij zich zorgen maakten. Men heeft vastgesteld dat het beruchte glazen plafond, waarover het eerst werd gesproken in de Verenigde Staten in de jaren tachtig, wel degelijk bestaat, en niet alleen in de hoge functies. Het komt ook voor in sommige beroepen.
Bij de NMBS namen vroeger vrouwen vaak de taak van overwegwachter op zich. Tussen hun huishoudelijke taken door, bedienden ze de slagbomen. Het stemrecht heeft verandering gebracht. We hebben tot 1968 moeten wachten vooraleer vrouwen werden toegelaten tot de examens. Pas in 1998 werd een vrouw als treinbegeleider bij de NMBS in dienst genomen. Vandaag is spreekster fier op haar 73 treinbegeleidsters en op de dame die verantwoordelijk is voor het werktuigatelier van de NMBS.
Het glazen plafond bestaat niet enkel in verticale, maar ook in horizontale richting. We hebben moeten vechten om vooruit te komen. Er zijn inderdaad meer mannelijke dan vrouwelijke kandidaten voor de verschillende plaatsen.
Iedereen die een functie heeft met verantwoordelijkheid, heeft de plicht de loopbaan van vrouwen te bevorderen, zowel op het vlak van de indienstneming als op het vlak van bevordering. In de drie bedrijven waar ze actief is, let mevrouw De Groeve in het bijzonder op het percentage vrouwen dat in dienst wordt genomen. Voor een vrouwelijke voorzitter is dat wel gemakkelijker. Zelf heeft ze dat punt opgenomen in de doelstellingen van de afgevaardigd bestuurder.
De enige manier om vooruit te komen is de gegevens structureren en becijferen zodat na enkele jaren de vooruitgang kan worden gemeten. Wettelijke bepalingen kunnen bijdragen aan het doorbreken van het glazen plafond, maar dat volstaat niet.
Alle mensen die verantwoordelijkheid dragen in hun functie, in het bijzonder op politiek vlak, moeten erover waken dat de samenstelling van de maatschappij ook in de ondernemingen tot uiting komt. Dat geldt zowel voor de openbare sector als voor privéondernemingen. Als de vrouwen werkelijk invloed willen uitoefenen, moeten ze beginnen op het niveau van de raden van bestuur, waar beslist wordt over strategie en beleid. Het is op dat niveau dat ze hun verantwoordelijkheid moeten opnemen.
4. Uiteenzetting door professor Marieke Wyckaert, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Onderzoekseenheid Economisch Recht, KULeuven
Mevrouw Wyckaert is docent aan de KULeuven en ook advocaat. Het is vooral de ervaring in dat laatste beroep die ze met de leden van het Adviescomité wil delen. Ze is wat men noemt een corporate lawyer en ziet dus als professional en als vrouw, wat er gebeurt in raden van bestuur, bij het hoger kader en het hoger management. Statistieken bestaan nauwelijks, maar ze heeft die geenszins nodig om vast te stellen dat vrouwen in die kringen zwaar ondervertegenwoordigd zijn.
Spreekster beschouwt zichzelf als een bevoorrechte getuige omdat ze haar loopbaan als advocaat heeft kunnen uitbouwen zonder dat haar vrouw-zijn ooit tegen haar heeft gespeeld. Men heeft haar altijd gewaardeerd voor haar competentie. Als ze het goed deed, was dat door haar competentie, deed ze het minder goed, dan was dat door gebrek aan competentie. Net als mevrouw De Groeve blijft ze geloven dat competentie voor vrouwen hun eerste en belangrijkste wapen is.
Met haar uiteenzetting heeft mevrouw Wyckaert geen wetenschappelijke pretenties en claimt ze evenmin representativiteit. Ze wenst alleen maar enkele gedachten uit twintig jaar praktijkervaring als toeschouwer op raden van bestuur te delen.
Men kan er niet rond dat te weinig vrouwen zitting hebben in Belgische raden van bestuur, in Belgische directiecomités, en in het Belgisch management. Erger nog, hoe hoger op de loopbaanladder, hoe minder vrouwen. Nochtans — en daarover bestaan wel cijfergegevens — is de instroom perfect. Er zijn gemiddeld meer vrouwelijke studenten en ze scoren gemiddeld beter dan de mannelijke studenten. De start lijkt veelbelovend voor vrouwen, maar nadien loopt het mis. Waarom en waar ?
Vrouwen haken af en stoppen met werken, of ze blijven hangen in hun loopbaan net onder hun niveau. Ook mannen haken ongetwijfeld af of blijven soms hangen, omdat er, net als minder competente vrouwen, ook minder competente mannen zijn. Statistisch haken echter meer vrouwen af.
In eerste instantie haken vrouwen dikwijls af onder familiale en/of sociale druk. Klassiek weegt de gezinslast nog steeds zwaarder op de vrouw dan op de man. Soms bekopen vrouwen de zware combinatie werk en gezin zelfs met hun gezondheid.
Daarnaast is het niet inlossen van verwachtingen een andere reden voor afhaken.
Een aantal loopbaanremmen gelden ook voor mannen, maar dan wel in mindere mate. Nochtans betekent de aanwezigheid van vrouwen op hoog niveau een verrijking. Vrouwen werken vanuit andere invalshoeken dan mannen, zoeken meer naar consensus, zijn meer dan mannen teamplayers. Vrouwen worden in grote organisaties opvallend vaak op handen gedragen door een ploeg, veel meer dan hun mannelijke tegenspelers.
Soms loopt het met vrouwen op hoog niveau ook mis. Ze worden gewaardeerd voor hun technische competenties, maar het ontbreekt hen aan overtuigingskracht en worden daarop zwaarder afgerekend dan hun mannelijke collega's.
Men mag bij dat alles ook niet uit het oog verliezen dat het afhaken van vrouwen een economisch verlies betekent. We investeren ongelooflijk veel in de opleiding van hoger geschoolden in België en vrouwen maken daar meer dan 50 % van uit. We investeren volop in de opleiding van jonge vrouwen die na hun universitaire carrière, die meestal beter loopt dan die van mannen, vol moed starten, maar toch afhaken.
Mevrouw Wyckaert heeft het gevoel dat de situatie niet, of te traag verbetert. Hoe kunnen we de kansen voor vrouwen verbeteren ?
Spreekster neemt als corporate lawyer vaak als enige vrouw deel aan raden van bestuur. Plagend vraagt men haar dan wel eens of er geen vrouwelijke bestuurders moeten bijkomen. Ze gelooft echter niet in positieve discriminatie voor vrouwen. Volgens haar moeten wij het Noorse model, de 40 %-regel, niet volgen. Met zo een model is het risico heel groot dat vrouwen negatief gestigmatiseerd worden, dat de perceptie gecreëerd wordt dat vrouwen worden benoemd omdat ze een vrouw zijn en niet omdat ze bekwaam zijn. Mevrouw Wyckaert blijft geloven dat het competentiemodel op lange termijn het enige is dat voor vrouwen haalbaar is.
Waar moet dan wel werk van worden gemaakt ? Van opvoeding, bewustwording, begeleiding en onderzoek. Men moet telkens opnieuw de zaak bespreekbaar maken en dat begint zeer jong. Toen haar jongste zoon op driejarige leeftijd naar huis kwam en haar vertelde dat mama's in het algemeen minder slim zijn dan papa's, stelde ze vast dat mentaliteitsvorming al heel jong begint, ook al had haar zoontje schitterende kleuterleidsters. Het probleem is ook dat zelfs vrouwen zich niet eens bewust zijn van de beeldvorming die in de maatschappij leeft.
De overheid moet volgens professor Wyckaert nog zwaar investeren in de strijd tegen de zichtbare, maar vooral tegen de onzichtbare kleinering van de vrouw als economisch volwaardige speler. Het haast automatische rolpatroon waarbij de man alles op alles zet voor de carrière en de vrouw met enig geluk een interessante, maar niet al te veeleisende baan overhoudt en voor de kinderen zorgt, is in onze maatschappij nog altijd stevig ingebed.
Het wordt zelfs moeilijker. Als ze de krant lees, maakt spreekster zich vaak boos om het beeld dat zelfs vrouwelijke journalisten van de vrouw schetsen. Ze maakt zich ook boos over sommige reclameboodschappen waarin vrouwen in een typisch vrouwelijk rolpatroon worden gedrongen. Kortom er is nog veel werk aan de winkel.
Vrouwen zijn geen minderheidsgroep meer, en zijn het ook nooit echt geweest. Ze worden wettelijk ook niet meer gediscrimineerd want de wetgever heeft zijn werk al gedaan. Het wordt dus moeilijker omdat de verborgen verleiders moeilijker zijn uit te roeien dan de openlijke discriminatie. In de Verenigde Staten spreekt men overigens niet meer over het « glazen plafond » omdat dat juridisch niet meer bestaat. Wettelijk mogen vrouwen evenveel als de mannen. Voor vrouwen is er nog wel een « labyrint » waarin het moeilijk is om de weg te vinden.
De overheid moet in het kader van maatschappelijke ontwikkeling het globale plaatje voor ogen houden bij elke keuze die ze maakt. Zo heeft mevrouw Wyckaert geen enkel probleem met onthaasting en meer ruimte geven voor het gezin, op voorwaarde dat in de wetteksten en in de beeldvorming beide geslachten gelijk worden behandeld. In een gezin is de aanwezigheid van mannen even belangrijk als die van vrouwen. Dus mogen ook mannen worden gestimuleerd om hun deel van de taken in het gezin op te nemen.
Er is één element waar noch vrouwen, noch mannen buiten kunnen : de vrouwen dragen en baren de kinderen. Dat is een objectief, onveranderlijk gegeven waarmee rekening moet worden gehouden. Daar stopt het echter niet mee. Eens de kinderen er zijn, moet de gezinslast binnen het gezin gelijk worden verdeeld of moet daar tenminste aandacht voor zijn.
De overheid moet ook aandacht hebben voor het fenomeen van de onherstelbare carrièrevertraging door zwangerschap en zorg voor jonge kinderen. We denken zeer rechtlijnig over carrières alsof ze starten op een bepaalde dag en lopen tot er 45 jaar voorbij zijn. Zo werkt dat niet. Voor vrouwen is er een moment waarop ze heel even kinderen op de wereld zetten. Daarvoor moeten ze nadien niet worden gesanctioneerd. Bedrijven en overheid hebben daar nog werk te doen.
Inzake omkadering heeft ook mevrouw Wyckaert, met twintig jaar carrière en drie kinderen, ervaren welke heksentoeren een vrouw moet uithalen om opvang voor haar kinderen te vinden toen ze ouder dan drie jaar waren. Het is een regelrechte schande dat België dat wettelijk niet beter heeft geregeld. We doen het niet slecht met crèches, maar vanaf de leeftijd van drie jaar wordt het een stuk moeilijker. Er moet een goed, duidelijk en betaalbaar fiscaal en sociaal statuut inzake opvang komen. Het argument dat zwakkere vrouwen moeten worden beschermd en niet in statuten van privékinderopvang mogen worden gestoken, aanvaardt spreekster niet want die zwakkere vrouwen doen nu de zwarte jobs en hebben ook geen sociale en fiscale omkadering. Degelijke opvangmogelijkheden ook voor schoolgaande kinderen versterken de carrièremogelijkheden van vrouwen.
Professor Wyckaert besluit met te zeggen dat ze gelooft in netwerking en ondersteuning, in streefcijfers — en niet in quota —, in onderzoek en statistieken. Het nodige materiaal moet worden aangeleverd om verder aan bewustwording te doen. De nieuwe corporate governance code, editie 2009, voor beursgenoteerde bedrijven maakt voor de eerste keer melding van de noodzaak aan diversiteit in raden van bestuur. Die bedrijven maken vooruitgang. De aandacht voor die bedrijven moet worden vastgehouden, want ze is broodnodig.
De overheid moet consequent zijn. Als ze de gelijke behandeling van de vrouw promoot, dan moet ze dat ook zelf doen, in de raden van bestuur, in de adviesraden en adviescomités. Er zijn waardevolle vrouwen genoeg. Wetgeving wordt geloofwaardiger naarmate degenen die ze uitvaardigen zelf geloofwaardig zijn.
5. Gedachtewisseling
De voorzitter is er ook van overtuigd dat we ons vóór alles moeten richten op de competentie van de vrouwen. Zelf heeft ze in haar beroepsloopbaan nooit het voordeel van de quota genoten, maar ze heeft kunnen vaststellen dat ze de zaken vergemakkelijken en, in tegenstelling tot het criterium van de competentie, een vlotte controle mogelijk maken.
Het glazen plafond blijft bestaan, want nog geregeld worden nieuwe argumenten ingeroepen om functies met beslissingsbevoegdheid niet aan vrouwen toe te vertrouwen. De overheid telt veel vrouwen onder haar personeel, maar slechts enkelen zijn topmanagers, hoewel de jonge vrouwen van vijfentwintig tot vijfendertig jaar thans beter vertegenwoordigd zijn in niveau A, de ideale springplank naar de top.
Alles moet nog worden gedaan, ook al is het glazen plafond een doolhof geworden. Quota zijn niet de ideale formule, maar totnogtoe zijn ze het meest efficiënte controlemiddel. In een vorige vergadering zei een vrouwelijke hoogleraar geen voorstander te zijn van quota. Zij zou liever hebben dat vrouwen zich kunnen doen gelden dankzij hun competentie en hun aangeboren charisma. Jammer genoeg stellen we vast dat zulks op veel plaatsen helemaal niet het geval is.
We moeten toegeven dat vrouwen, die vaak ook de huishoudelijke taken op zich moeten nemen en instaan voor hun gezin, zich niet altijd voldoende inzetten.
Het probleem blijft bestaan. Alle vrouwen moeten bijzonder waakzaam zijn en, als eersten het voorbeeld geven, ook in hun gezin, aan hun zonen en dochters. Tijdsverdeling en de conceptie van een evenwichtige verdeling tussen het privé- en het beroepsleven beginnen allereerst thuis.
Mevrouw Vienne wijst er eerst op dat de wetgeving moet worden verbeterd zodat vrouwen toegang krijgen tot leidinggevende functies in de maatschappij. Daarbij wordt telkens verwezen naar de quota. Dat lijkt haar echter niet de beste aanpak, want de spreeksters zijn dikwijls vrouwen die deze quota niet nodig hadden om hun functie te verwerven. Er kan misschien beter over meer structurele invloeden in de maatschappij worden gesproken.
De senator is het volkomen eens met wat ze heeft gehoord. In een ideale maatschappij zouden er voldoende mogelijkheden voor kinderopvang zijn, wat bevorderlijk zou zijn voor de loopbaan van vrouwen. Dat is echter niet het geval. Die strijd moet dus nog worden gevoerd, maar daarvoor is niet de federale overheid, maar zijn wel de gewesten bevoegd.
Verder lijkt het haar eigenaardig dat iedereen het normaal vindt dat vrouwen blijven instaan voor de dagelijkse taken in het gezin. Doen ze dat niet, dan worden ze slechte moeders genoemd. Er moet dus een grondige mentaliteitsverandering komen, maar op dat gebied kan moeilijk wetgevend worden opgetreden. Daarom werd gekozen voor quota. Dat is misschien niet de ideale oplossing, maar er bestaat geen betere volgens de senator.
Eén van haar dochters kwam, samen met haar mannelijke collega's, bij Fortis in aanmerking voor een directiefunctie. Zij heeft haar promotie een jaar later gekregen omdat ze een nieuw samengesteld gezin heeft met vijf kinderen, en men zich afvroeg of ze die functie wel zou aankunnen. Zij heeft moeten vechten voor haar promotie en ze heeft die ook gekregen, maar het had niet op die wijze moeten gebeuren.
Mevrouw Vienne is bereid dienaangaande een voorstel in te dienen, en ze is ervan overtuigd dat haar collega's het zullen goedkeuren, als daarmee kan worden afgestapt van de quota.
In privébedrijven heerst ook een logica van coöptatie. Als de raad van bestuur alleen uit mannen bestaat, nodigen ze andere mannen uit die ze ontmoeten, onder meer in de sportclubs of op alle mogelijke plaatsen waar zij naartoe kunnen, terwijl de vrouwen voor hun kinderen zorgen of voor de kinderen van anderen.
Die logica moet met wetgevende middelen worden doorbroken, zoniet zullen de vrouwen er niet op vooruitgaan.
Mevrouw Zrihen wil nogmaals wijzen op het groot belang van dit debat over het glazen plafond, op een moment dat men wil laten uitschijnen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen zo groot is dat men zich kan afvragen wat vrouwen dan nog meer zouden willen. Het is wellicht geen louter toeval dat die vraag ook telkens opduikt aan de vooravond van politieke beslissingen, zoals nu de lijstvorming.
In tegenstelling tot senator Vienne die zei dat vrouwen er langzaam op vooruitgaan, heeft mevrouw Zrihen echter de indruk dat ze erop achteruitgaan. Het lijkt alsof ze alles hebben verkregen : het recht om te werken, een zekere mate van economisch comfort, inspraak ...wat een leven ! De werkelijkheid is dat ze het recht hebben om een driedubbele dagtaak af te werken, maar daarbij niet mogen vergeten slank en elegant, beschikbaar en jong te blijven. Iedereen gelukkig, want vaak is het ook hun taak om alles wat op te leuken.
We mogen ons niet louter beperken tot vaststellingen, we moeten er ook dieper op ingaan. Een eerste vaststelling is dat vrouwen in de academische wereld meer hoogstaand werk leveren. Een tweede vaststelling is dat in verschillende Europese landen, en recentelijk nog in Frankrijk, blijkt dat de periode tussen 20 en 30 jaar de meest vruchtbare leeftijd is, de beste periode dus om zwanger te worden. In de loopbaan is men rond die leeftijd over het algemeen bezig met onderzoek, schrijven, publiceren en zich positioneren. Er moeten dus keuzes worden gemaakt. Een derde vaststelling is dat vrouwen dan wel efficiënt en goed georganiseerd kunnen zijn, maar dat hun verantwoordelijkheid voor het gezin zo groot is dat de carrière vaak op de tweede plaats komt. In eenoudergezinnen echter rijzen er vaak economische problemen en blijkt het dat vrouwen stranden op een lager professioneel niveau.
Beheerders van rusthuizen zeggen dat vrouwen verkiezen halftijds te werken omdat hen dat meer comfort biedt. Het biedt echter vooral de werkgever meer comfort; hij kan over vier handen beschikken in plaats van twee, binnen dezelfde werkuren. Het is vaak omdat het werk zo zwaar is, dat vrouwen het niet zomaar kunnen combineren met huishouden en gezin.
Zijn er andere oplossingen ? De quota. We gaan erop achteruit omdat we daar steeds meer kritiek op krijgen. Het quotasysteem wordt afgedaan als een discriminerende, onfaire manier om vrouwen vooruit te helpen. Studies van mevrouw Miet Smet wijzen uit dat men in de besluitvormingsorganen een vertegenwoordiging van 40 % moet bereiken. Dat is de kritische drempel om minderheidsgroepen aan hun trekken te laten komen, zo blijkt uit managementonderzoek. Dat is een technische vaststelling, wat betekent dat voor een verbetering van de toestand niet enkel de politieke wil van de wetgever nodig is, maar dat ook een bijzondere strategie moet worden gevolgd. We moeten niet wachten op meer kinderopvangplaatsen en op correcte arbeidsomstandigheden. We moeten niet wachten tot algemeen wordt aanvaard dat vrouwen tijdelijk onbeschikbaar zijn vanwege de meerwaarde die ze de maatschappij te bieden hebben door het op de wereld zetten van kinderen. Het gaat erom aanwezig te zijn en hun belangen te verdedigen.
Het wetgevend werk moet er dus op gericht zijn een vertegenwoordiging van 40 % op te leggen in de besluitvormingsorganen, in het bijzonder in de privésector.
Mevrouw De Groeve herinnert eraan dat de NMBS wat dat betreft een voortrekkersrol heeft vervuld. In de drie raden van bestuur van de NMBS-groep zetelen veel vrouwen : in de raad van bestuur van de NMBS en in die van de holding zijn 50 % van de leden vrouwen en in die van Infrabel zijn twee van de zes bestuurders vrouwen. De aanwezigheid van vrouwen in een raad van bestuur draagt bij tot een grotere openheid van geest en zorgt voor meer sereniteit in de aanpak van sommige onderwerpen.
Spreekster is dus bijzonder fier dat de NMBS, die vaak als een mannenbastion wordt aanzien, het goede voorbeeld geeft en vrouwen laat participeren. Ze zou echt wel willen dat de politiek nog meer hierop aandringt opdat de overheidsbedrijven een voorbeeld zouden stellen.
In privébedrijven hoort men vaak zeggen dat het onmogelijk is om vrouwen te vinden die willen toetreden tot de raad van bestuur. Mevrouw De Groeve is ervan overtuigd dat dat een voorwendsel is.
Mevrouw Pungu vraagt of de stimulansen bij bedrijven niet herbekeken moeten worden, vooral in deze tijden van crisis. Ze herinnert zich dat in een vorige crisisperiode, de erkenning als bedrijf in moeilijkheden, wat een verlichting van de socialezekerheidsbijdragen met zich bracht, of een vrijstelling om RVA-stagiairs in dienst te nemen, gekoppeld was aan de verplichting om een plan voor gelijke behandeling van mannen en vrouwen voor te leggen. Hele sectoren van onze economie moesten aldus die regel in acht nemen.
Nu steeds meer bij de staat wordt aangeklopt om de bedrijven te helpen, is het misschien goed om naar die methodes terug te grijpen.
Mevrouw De Groeve benadrukt het belang van talenkennis. We leven in een internationale context en in de vennootschappen waar ze actief is, is het lang niet meer zo dat het werkterrein tot het Belgische grondgebied beperkt is. De NMBS onderhoudt contacten met haar buitenlandse collega's en moet de prestaties van haar organisatie via benchmarking kunnen toetsen. Daarvoor is een goede talenkennis vereist.
Het argument dat een man naar een internationale vergadering werd gestuurd omdat er geen vrouwen waren met voldoende talenkennis wordt echter vaak aangevoerd.
Spreekster wil dus nogmaals het belang van bekwaamheid onderstrepen. Ze zou het ook niet op prijs hebben gesteld als men haar enkel had geselecteerd omdat ze een vrouw was. Dat zou ze als beledigend hebben ervaren.
Men wordt gekozen op grond van bekwaamheid, maar een goede dossierkennis en hard werken horen er ook bij. Omdat een vrouw vaak niet zomaar meteen wordt aanvaard, moet ze meer blijk geven van dossierkennis dan mannen. De weg naar de top verloopt niet zonder slag of stoot en dat moeten jonge vrouwen beseffen.
Mevrouw Vienne is van mening dat er nog veel werk verzet moet worden ten aanzien van de vrouwen en hun dochters. Vrouwen hebben de neiging zichzelf te onderschatten en tegelijk perfect te willen zijn. Ze willen op alle vlakken goed zijn en wensen misschien, onbewust, dat hun vader fier op hen is. Er is een probleem met de wijze waarop vrouwen zichzelf op professioneel vlak bekijken.
Er wordt ook veel gemakkelijker van vrouwen dan van mannen gezegd dat ze onbekwaam zijn. De experts in de commissie over de bankencrisis waren uitsluitend mannen en geen van hen gaf de indruk zich onbekwaam te voelen. Ze bleken integendeel zeer zeker en fier op zichzelf ...Vrouwen hebben de neiging de uitmuntendheid te willen bereiken, terwijl op professioneel vlak weinig mensen daarin slagen.
Als minister moest mevrouw Vienne een kabinetssecretaris vervangen. Die post gaf recht op een dienstauto en een aantrekkelijke bezoldiging. Er werd haar een jonge vrouw aanbevolen die meer diploma's had dan haar voorganger. Die kandidate zei haar dat ze graag voor haar zou werken, dat ze zich maximaal zou inzetten en zelfs geen dienstauto aanvaardde. Waarom was ze bereid minder goede voorwaarden te aanvaarden dan haar voorganger ? Vrouwen stellen minder eisen inzake wedde en onderhandelen slechter over hun arbeidsvoorwaarden. In heel wat privésectoren is dat van belang. Vrouwen moeten worden aangespoord opdat ze meer vertrouwen in zichzelf zouden hebben en meer zouden durven eisen.
Mevrouw Zrihen merkt op dat de looneisen en het aantal mannen en vrouwen in een beroep bepalend zijn. Dat ziet men duidelijk in het onderwijs. De laatste staking voor looneisen in het onderwijs dateert van bijna tien jaar geleden. Dat heeft te maken met de vervrouwelijking van de sector.
Bij de artsen leidt de vervrouwelijking duidelijk tot een destructurering van het beroep en een wijziging van de dienstroosters. Elke keer wanneer een sector vervrouwelijkt, stelt men een daling van de looneisen vast.
Er bestaat een academische factor die vrouwen de mogelijkheid geeft de beste te zijn : omdat ze geen jongens zijn, compenseren ze dit blijkbaar door een grotere arbeidsinzet. Er is echter ook een educatief aspect. In de opvoeding van meisjes wordt altijd het groepsbelang voorop gesteld, de vereiste niet egoïstisch te zijn, de zorg voor de anderen, enz, terwijl bij de jongens de nadruk wordt gelegd op het feit de beste te zijn. Dat zijn karikaturale schema's, maar de senator is er niet zeker van dat wij daar in de praktijk zo ver van verwijderd zijn.
Het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen wil tegelijk de openbare en de privésector over dit glazen plafond aanpakken. Mevrouw Zrihen denkt niet dat er een groot verschil is tussen de samenstelling van de instellingen en de kansen op bevordering. Dat zou een interessante bijdrage zijn aan de evolutie van de geesten en van onze samenleving omdat een democratie slechts tot stand komt indien vrouwen en mannen even goed vertegenwoordigd zijn.
Hoorzittingen van 16 juni 2009
1. Uiteenzetting door mevrouw Sandra Vercammen, verantwoordelijke afdeling Vrouwen, Gelijke Kansen, ACV
Voor het ACV is de participatie van vrouwen aan de besluitvorming een ethische kwestie en een kwestie van democratie en geloofwaardigheid van de overheid en de hele samenleving. In die zin is het gelijkheidsprincipe niet enkel van toepassing op de overheid, maar ook op alle domeinen van de maatschappij. Uiteraard spelen ook andere, bijvoorbeeld economische argumenten mee in het debat, zoals het benutten van het talent van vrouwen en mannen. Precies daarom blijft het debat niet beperkt tot streefcijfers of quota, maar gaat het ook over het gebruiken van de juiste instrumenten voor de juiste doelstellingen. Voor ons is het eveneens een kwestie van kwaliteit van de besluitvorming. Het ACV is ervan overtuigd dat een grotere deelname van vrouwen aan de besluitvorming de kwaliteit van die besluitvorming kan versterken.
Mevrouw Vercammen gaat in op enkele initiatieven rond gendergelijkheid waarin het aspect gender mainstreaming een belangrijke rol speelt. Naast specifieke acties, zoals streefcijfers of quota, speelt immers ook gender mainstreaming een belangrijke rol.
Spreekster verwijst in de eerste plaats naar het charter gender mainstreaming dat de drie vakbonden samen hebben uitgewerkt en goedgekeurd in september 2004. Daarin wordt expliciet het principe van gender mainstreaming onderschreven als een bijkomend en noodzakelijk instrument voor het versterken van de positie van de vrouw. Een geïntegreerde aanpak, systematisch en structureel werken en de aanwezigheid van vrouwen in de besluitvorming zijn elementen die hierin sterk aan bod komen. Gender mainstreaming impliceert dat er gelijkheid moet zijn in de structuren en de basiswerking van de vakbond en dat men zich ook moet uitspreken over de instrumenten ter bevordering van die gelijkheid.
De nadruk moet ook op een transparant en efficiënt beleid van genderstatistieken liggen. Dat punt vinden we trouwens ook terug in het charter gender mainstreaming. Op basis van objectiveerbare gegevens en cijfermateriaal kan een goed beleid worden uitgestippeld waar niemand meer naast kan kijken. Goede en correcte cijfers maken een deel van de discussie overbodig en vormen ook een goed vertrekpunt voor het toekomstig debat.
Belangrijke punten in het charter zijn eveneens de systematiek, het belang van een actieplan, coördinatie, rapportage en opvolging. Het ACV hanteert die elementen ook in zijn eigen Actieplan gelijke kansen voor mannen en vrouwen.
Belangrijk is ook dat bestaande wettelijke instrumenten die het mogelijk maken het debat over de positie van vrouwen ook in het bedrijf en op de werkvloer te voeren, beter benut en geherwaardeerd worden. Instrumenten zoals de sociale balans, het positief actieplan of het jaarlijkse gelijkekansenrapport, zijn vandaag onderbenut en kunnen echt wel helpen om vooruitgang te boeken en het debat te voeren, ook op het gebied van de werkgelegenheid en het bedrijfsleven.
Een tweede reeks initiatieven is eerder op Europees en internationaal niveau genomen.
Ten eerste is er de Europese Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, met een beleidsvisie en een middellangetermijnprogramma om vooruitgang te boeken in het emancipatiebeleid in de Europese Unie. Ook daarin komen de aspecten « economische onafhankelijkheid » en « deelname van vrouwen aan de besluitvorming » aan bod. Ook voor Europa vormen de gender mainstreaming als methode en de specifieke actie, complementaire instrumenten en methodieken.
Ten tweede zijn er de inspanningen van de sociale partners in het kader van de Europese sociale dialoog en meer bepaald het Actiekader gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Dat Actiekader legt beleidsprioriteiten vast die de nationale sociale partners beloven na te leven en die als aanknopingspunt dienen voor het uitwerken van een jaarlijks rapport dat mee de opvolging van de prioriteiten moet waarborgen. Vier prioriteiten zijn in dat kader geformuleerd : 1. de loonkloof aanpakken; 2. oplossingen formuleren voor de combinatie van arbeid en gezin; 3. antwoorden zoeken op rollen en voor stereotypen die een invloed blijven hebben op de werkverdeling op de werkvloer, thuis en in de samenleving; en 4. het betrekken van vrouwen bij de besluitvorming. De sociale partners, werkgevers en vakbonden samen, hebben zich op Europees niveau geëngageerd om op die vlakken stappen vooruit te doen.
Mevrouw Vercammen denkt dat de Belgische sociale partners dat proces verder kunnen versterken en kunnen sturen of laten sturen, onder meer door de Nationale Arbeidsraad.
Spreekster verwijst ook graag naar initiatieven van het Europees Vakverbond, dat ook een charter gender mainstreaming heeft uitgewerkt, en naar het Internationaal Vakverbond, dat op zijn stichtingscongres een actieprogramma goedkeurde, dat nadien door de Algemene Raad verder werd uitgewerkt. Ook daarin worden streefcijfers en minimumdoelstellingen naar voren geschoven, om op korte termijn een sterkere vertegenwoordiging van vrouwen in de verschillende verbonden van de verschillende continenten te kunnen realiseren.
Mevrouw Vercammen wil nog iets zeggen over het Actieplan van het ACV. Wie pleit voor een sterkere positie van vrouwen in de samenleving en op de werkvloer, moet ook in eigen huis consequent zijn. Bovendien kunnen de eigen ervaringen een rol spelen in het globale debat.
Het ACV Actieplan m/v vertrekt van enkele fundamentele principes. Het hele functioneren van het ACV als organisatie moet mee het bad in. Daarmee bedoelt spreekster dat niet enkel moet worden gefocust op meer vrouwen aan de top, maar ook op meer vrouwen aan de basis. Die instroom is ook nodig om doorstroming naar beleidsfuncties mogelijk te maken. Dat is een heel belangrijk principe.
Belangrijk is uiteraard ook de gender mainstreaming op verschillende vlakken, zowel op dat van de eigen kerntaak — sociaal overleg en belangenverdediging — als op dat van het eigen personeelsbeleid. Het loopt allemaal niet van een leien dakje, maar het zijn wel belangrijke principes die in het oog worden gehouden.
Het ACV garandeert bovendien dat het thema van de gendergelijkheid op de agenda blijft en niet wordt « weggeïntegreerd ». Mevrouw Vercammen herinnert zich heel goed dat een van de leidinggevenden meteen na het ACV-congres van 2002 niet te beroerd was om toe te geven dat hij had gehoopt dat het hele Actieplan een stille dood zou sterven, maar dat hij ook wel inzag dat door een bepaalde systematiek en methodiek te hanteren het Actieplan niet meer van tafel te vegen was. Hij erkende ook dat het belangrijk was en dat het een zekere confrontatie inhield met zijn eigen kijk op de realiteit in de organisatie.
Tot slot gaat spreekster nog in op de precieze doelstellingen die het ACV heeft geformuleerd in het kader van zijn Actieplan gelijke kansen voor mannen en vrouwen.
Het ACV heeft streefcijfers geformuleerd om te komen tot ten minste een derde vrouwen in de ACV-instanties. In 2006 was er een eerste evaluatie, de volgende is gepland voor 2010 en elk jaar wordt er een voortgangsrapport gemaakt. Het is dus niet omdat geen verplichte quota worden opgelegd, dat de streefcijfers niet als dwingend kunnen worden aangevoeld. Door jaarlijks het gelijkekansenrapport en het voortgangsrapport aan de Algemene Raad voor te leggen, hanteert het ACV eigenlijk een soort name and shame-methode. Alle organisaties moeten reageren op de vraag welke bijdrage ze het afgelopen jaar hebben geleverd aan de uitvoering van het Actieplan en wat ze het komende werkjaar zullen ondernemen. Naast die eerder kwalitatieve benadering maakt het ook een cijfermatige balans op. Het werkt dus voortdurend aan haar statistisch materiaal om elk jaar snel en makkelijk de gegevens te kunnen opvragen over het aantal vrouwen in de ACV-beleidsinstanties, nationaal, regionaal, in de beroepscentrales en in de verbonden.
Het ACV heeft streefcijfers opgelegd, maar wel slimme streefcijfers. Het heeft bijvoorbeeld geen zin de beroepscentrale Bouw en Industrie een streefcijfer van 30 % op te leggen als ze maar 10 % vrouwelijke leden heeft. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de segregatie op de arbeidsmarkt. Voor de instanties van de beroepscentrales geldt daarom een evenredige vertegenwoordiging, maar voor bijvoorbeeld de afvaardiging naar het nationaal Algemeen Congres en de nationale Algemene Raad wordt wel 30 % vrouwen verwacht, omdat de vakbond ook inspanningen moet doen om de segregatie op de arbeidsmarkt aan te pakken. Daar ligt precies het belang van het werken met een actieplan, een gender mainstreaming en een omkadering van streefcijfers.
Mevrouw Vercammen gaat nog even in op enkele elementen van evaluatie.
De genderbenadering is meer dan alleen het wegwerken van de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de besluitvorming. Om meer vrouwen in de besluitvorming te krijgen, is een proactief beleid nodig op verschillende terreinen, zoals onderwijs, tewerkstelling, collectieve voorzieningen. Dat beleid moet het vrouwen mogelijk maken ook effectief in te gaan op de incentives om hun talenten in de samenleving in te zetten.
Dat betekent ook stappen doen in de bedrijfswereld. De sociale partners moeten nadenken hoe ze op dat punt sterker kunnen optreden. Het ACV pleit in dat verband voor het inzetten van de juiste instrumenten, zoals het benutten van de sociale balans, een actieplan gelijke kansen en een jaarlijks verslag. Het is er echt van overtuigd dat zulke instrumenten op zijn minst het debat op de werkvloer kunnen versterken en dat ze beter werken dan het opleggen van streefcijfers of quota aan bedrijven.
Tot slot, het debat voeren blijft heel belangrijk. Mevrouw Vercammen verwijst hierbij naar de KAV-actie « Broed op uw keuze », die partners in het gezin stimuleert na te denken over de keuzes die ze in de loop van hun leven maken en de impact ervan op de opbouw van rechten en loopbaankansen. Dat debat moet ook op het bedrijfsniveau worden gevoerd. De instrumenten waarnaar spreekster verwees, mogen geen taboe blijven, want ze dragen echt bij tot het inzetten van talenten van vrouwen.
2. Uiteenzetting door mevrouw Gitta Vanpeborgh, verantwoordelijke gender mainstreaming, ABVV
Mevrouw Vanpeborgh komt net terug van de Internationale Arbeidsconferentie in Genève, waar regeringen, vakbonden en werkgevers discussiëren en samen normen uitwerken. Dergelijke uitwisselingen zijn heel belangrijk.
Spreekster stelt het op prijs dat het Adviescomité de quota en het glazen plafond op de agenda heeft geplaatst. In deze economische en financiële crisistijd is gelijkheid immers geen evident thema. Ook wanneer het thema in de eigen werking wordt aangesneden, wordt het vaak afgedaan als een luxeprobleem. Op de conferentie in Genève is echter gebleken dat de gendergelijkheid zeker geen luxeprobleem is in tijden van economische en financiële crisis. Integendeel, uit de discussies blijkt dat gelijkheid net nu zeer belangrijk is en dat via die gelijkheid juist vooral duurzame economische welvaart kan worden gecreëerd. Het omgekeerde is niet per definitie het geval. Om die reden werd op de IAO-conferentie gepleit voor meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Mevrouw Vanpeborgh zal toelichten wat het ABVV de afgelopen vijf jaar heeft gerealiseerd op het vlak van gendergelijkheid.
De drie vakbonden hebben op 23 september 2004 een charter ondertekend. Dat gebeurde in alle openheid en ze hebben er ook veel ruchtbaarheid aan gegeven. Aanleiding voor het charter was een onderzoek naar de situatie op de arbeidsmarkt en in de eigen kringen. De tekst van het charter en de zeven grote principes waarop het steunt, kunnen op de websites van de vakbonden worden geraadpleegd.
Met het charter streven de vakbonden twee fundamentele doelstellingen na. Enerzijds is het noodzakelijk om de syndicale betrokkenheid en de interne doorstroming van vrouwen binnen de vakbonden te vergroten. Ook binnen de vakbonden stromen vrouwen nog altijd moeilijk door naar de top. Anderzijds moeten zowel vrouwen als mannen gevoelig worden gemaakt voor het thema gendergelijkheid. Het gaat om meer dan de doorstroming van vrouwen naar de top. Zelfs als een kleine groep vrouwen naar de top doorstroomt, bevinden ze zich nog altijd in de minderheid en is het niet altijd makkelijk om het thema gendergelijkheid op de agenda te plaatsen.
Het charter heeft mooie resultaten opgeleverd binnen de drie vakbonden. De grootste verwezenlijking is dat gendergelijkheid opnieuw centraal staat in de sociale dialoog, zowel in de Nationale Arbeidsraad als in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. De interprofessionele akkoorden, de IPA's, zijn een andere zaak. Over het recentste IPA waren de vakbonden heel ongelukkig, maar in het IPA 2007-2008 hebben ze heel wat punten ingeschreven gekregen. Dat neemt niet weg dat er nog heel wat moet worden gerealiseerd vooraleer we kunnen spreken van effectieve gender mainstreaming.
In het ABVV werd sinds de ondertekening van het charter een genderdepartement opgericht, dat onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de voorzitter en van de algemeen secretaris valt. Via dat departement wil de vakbond niet alleen het beleid bijschaven, maar ook de eigen structuren en cultuur wijzigen. Onlangs werd onderzoek gedaan naar de daling van de vrouwelijke vertegenwoordiging binnen de gewestelijke structuren.
Het genderdepartement stelt jaarlijks een actieplan op, dat gestoeld is op vier strategische doelstellingen : de verdere institutionele verankering van het charter, meer zichtbare acties, een grotere gendergevoeligheid bij vrouwen én mannen en de bevordering van de externe samenwerking met vrouwenorganisaties en -platformen en met de politieke wereld.
Wat de institutionele verankering betreft, is het ABVV erin geslaagd om in 2006 haar statuten aan te passen. Het desbetreffende artikel luidt nu als volgt : « In al zijn interprofessionele instanties streeft het ABVV naar de pariteit man-vrouw. Bij gebrek daaraan garandeert het minstens een eenderde vertegenwoordiging van de vrouwen. Wanneer een geleding of een instantie een eenderde vertegenwoordiging van de vrouwen niet kan bereiken, zorgt ze voor een vertegenwoordiging die overeenstemt met de eigen samenstelling ». In sommige van de centrales zitten relatief minder vrouwen, maar de verhoudingen moeten worden gerespecteerd. « Instanties die deze representatieve vertegenwoordiging niet kunnen bereiken via directe verkiezingen stellen bij hun installatie zelf een correctiemechanisme op om op termijn stapsgewijs die doelstelling te bereiken ».
Het ABVV heeft dus wel degelijk regels. In 2010 zullen de resultaten van de statuutwijziging van het vorige congres op een nieuw statutair congres worden voorgelegd. De instanties zullen dan ook op mogelijke tekortkomingen worden gewezen.
De vraag naar quota is principieel verdedigbaar. Op de Internationale Arbeidsconferentie was geen algemeen, wereldwijd draagvlak voor quota; toch hebben enkele landen, waaronder Noorwegen, toegegeven dat quota tot resultaten leiden.
Quota zijn zeker controversieel, maar de ervaringen in de landen en de instellingen waar ze worden gehanteerd leren dat ze een gunstig effect op een duurzame economische ontwikkeling hebben en gerechtvaardigd zijn vanuit een democratische invalshoek.
Quota alleen volstaan echter niet om vrouwen voldoende te laten wegen op het beleid en om de gendergelijkheid te realiseren. Er moet niet alleen aan de top, maar vooral aan de basis worden gewerkt. Er is nood aan capacity building van meisjes en vrouwen om aan de top te komen en aan de top te blijven. Cruciaal zijn maatregelen om arbeid en gezin te combineren, zowel inzake de infrastructuur als op arbeidsorganisatorisch vlak. Er is echter bovenal nood aan een mentaliteitsverandering bij mannen en vrouwen om genderstereotiepe gedragspatronen en rolverwachtingen te doorbreken. We onderschatten hoe sterk het genderstereotiepe denken onze handelingen en onze verwachtingen bepaalt. Dat geldt zowel voor mannen als voor vrouwen.
Principieel zijn verplichte quota zeker verdedigbaar. Het is echter niet vanzelfsprekend om quota op te leggen in de directie- en beheersorganen van de sociale partners. Historisch hebben de sociale partners altijd op hun autonomie gestaan. Dat neemt niet weg dat vooruitgang moet worden geboekt. Er moet een tijdschema worden opgesteld want niet alle sociale partners hebben nu al hetzelfde niveau bereikt inzake de doorstroming van vrouwen en de gendergevoeligheid.
Het ABVV zal op de ingeslagen weg voortgaan. Als op haar statutair congres in 2010 blijkt dat de regels inzake de samenstelling van bestuurs- en directieorganen onvoldoende impact hebben, zal ze een tandje bijsteken. Quota alleen zijn echter niet zaligmakend.
3. Uiteenzetting door mevrouw Sabine Slegers, nationaal secretaris, ACLVB
De ACLVB is zeer tevreden dat het thema gender mainstreaming opnieuw in een Senaatscommissie wordt behandeld en dat de sociale gesprekspartners aan de gedachtewisseling kunnen deelnemen. Gender mainstreaming in het algemeen, maar ook de doorstroming van vrouwen naar hogere en topfuncties, ligt haar zeer na aan het hart.
Net als bij het ACV en het ABVV is de impact van het charter ook in de interne werking van de ACLVB zeer groot geweest. Op haar voorlaatste congres in 2008 heeft ze nogmaals bevestigd dat gelijkheid van mannen en vrouwen op alle niveaus een essentieel element is in de werking van de vakbond. Voor de eerste keer werd de paritaire vertegenwoordiging in de beleidsorganen in de ACLVB-statuten ingeschreven. Het nationaal bureau zal jaarlijks een evaluatie maken van de inspanningen en vorderingen van het afgelopen jaar.
De discussie is niet langer meer of vrouwen moeten doorstromen. Iedereen is het daarover eens. De discussie gaat wel nog over de vraag hoe die doelstelling moet worden bereikt : vrijblijvend of via het opleggen van quota's ?
Bij de voorbereiding van haar jongste statutair congres werd bij de ACLVB heel hard gediscussieerd over de invoering van quota. Ook in eigen rangen zijn er voor- en tegenstanders. Uiteindelijk heeft het congresbureau van de quota afgezien omdat de organisatie er nog niet rijp voor is. Op het ogenblik zou de benoeming van vrouwen in uitvoerende functies meer kwaad doen dan goed. Men vreesde in eerste instantie een stigmatiserend effect. Als iemand lid wordt van het uitvoerend comité omdat ze een vrouw is dan kan de geloofwaardigheid van de betrokkene in het gedrang komen en dreigt ze te worden tegengewerkt niet alleen door collega's leidinggevende mannen, maar ook door medewerkers die op een lager niveau staan.
Ten tweede wil de ACLVB de juiste persoon op de juiste plaats en gelijke kansen voor mannen en vrouwen. De invoering van quota ontneemt kansen aan mannen die normaal gezien ook voor de openstaande functie in aanmerking komen.
Quota alleen helpen de vrouwen niet vooruit. Een mentaliteitsverandering in de bedrijfscultuur is nodig. Er zijn trouwens ook niet onmiddellijk vrouwen te vinden om de hoogste functies te bemannen. In de ACLVB zijn vrouwen nog te weinig doorgestroomd naar het middenkader. Zowel mannen als vrouwen vonden het moment nog niet rijp. Wel moet men ernaar streven dat over twee tot vijf jaar wel naar quota kan worden geëvolueerd.
De ACLVB heeft de jongste twee jaar enorme vooruitgang geboekt. In 2004 heeft de toenmalige directie het Gender Charter goedgekeurd. De organisatie besefte toen dat moest worden gewerkt aan de uitvoering van het charter. In 2004 werd daartoe een actieplan uitgewerkt.
In haar statutair congres van 2007 heeft de ACLVB in haar statuten twee nieuwe artikelen ingeschreven. Het eerste luidt als volgt : « De ACLVB neemt principes van gendergelijkheid op in haar werking, haar interne organisatie en haar actieterrein. De ACLVB streeft naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de schoot van haar eigen instanties binnen de organen van de werknemersvertegenwoordiging en meer in het algemeen in alle domeinen van het sociaal overleg. Het nationaal bureau stelt een jaarrapport op betreffende de verwezenlijking van deze doelstelling in de eigen organisatie. »
Een tweede artikel had betrekking op de oprichting van een interne werking Vrouw en Vakbond. Men moet niet alleen streven naar vrouwen aan de top van de vakbond, maar ook meer vrouwen betrekken bij de syndicale werking. Bijna de helft van de leden zijn vrouwen. Slechts 20 % van de vrouwen is syndicaal actief. Samen met de syndicale afgevaardigden werkt Vrouw en Vakbond in de bedrijven aan gender mainstreaming.
Bij de wissel aan de ACLVB-top in 2007 kon voor het eerst iedereen zich kandidaat stellen. Drie mannen en één vrouw hebben gekandideerd voor de vier functies. Voor de eerste keer in het bestaan van de ACLVB is een van de vier leidinggevende functies naar een vrouw gegaan. De verkiezing is democratisch verlopen. Mevrouw Slegers is verkozen door het nationaal comité bestaande uit vakbondafgevaardigden en eigen medewerkers.
Voor de functies van financieel directeur en personeelsdirecteur hebben de vrouwen het niet gehaald, niet omdat ze vrouw waren, maar omdat de selectietesten en de gesprekken hadden uitgewezen dat de mannelijke kandidaten beter geschikt waren.
In het nationaal bureau van de ACLVB is het aantal vrouwen inmiddels toegenomen met meer dan 10 %. Belangrijk is ook dat haar personeelsbeleid zeer sterk veranderd is. Het middenkader — secretarissen en medewerkers die later in de beleidsorganen terechtkomen — staat nu wel degelijk open voor vrouwen. Vroeger heerste een mentaliteit van « dat is geen functie voor vrouwen ». Vrouwen kandideerden dan ook niet. Te meer omdat zij er voortdurend op gewezen werden dat die functies moeilijk verenigbaar zijn met het gezinsleven. Dat is nu verleden tijd. De jongste twee jaar werden een groot aantal vrouwen aangesteld als bestendig secretaris, zonesecretaris, diensthoofd. Die vrouwen staan nu klaar om door te stromen. Doorstroming naar de top is nu een kwestie van tijd.
Mevrouw Slegers gelooft in een aanpak waarbij de vakbonden zichzelf elk jaar opnieuw verplichtingen opleggen. Zeker een organisatie als de ACLVB is meer gebaat met een dergelijke aanpak dan met quota die van bovenaf worden opgelegd.
4. Uiteenzetting door mevrouw Clarisse Ramakers, juridisch adviseur, FNUCM
De UCM verheugt zich haar mening te kunnen geven over deze zeer lovenswaardige doelstelling, namelijk de evenredige vertegenwoordiging van beide seksen in de hogere hiërarchische functies.
Over het algemeen is de UCM geen voorstander van het opleggen van quota omdat de betrokken personen daardoor kunnen worden gestigmatiseerd, wat een depreciatie van hun vaardigheden en hun geloofwaardigheid tot gevolg kan hebben.
Wat het politiek kader, het openbaar ambt en de overheidsbedrijven betreft, denkt de UCM dat de Kamers het best in staat zijn om de nodige maatregelen te nemen. Wat het gerecht betreft, zou het advies van de Hoge Raad voor de Justitie misschien wel nuttig zijn.
De besluitvormingsorganen van de sociale partners zijn duidelijk privéondernemingen, het komt hen dus toe de beste methode te bepalen om ervoor te zorgen dat de raden van bestuur zo goed mogelijk de beide seksen vertegenwoordigen.
In België telt de categorie zelfstandigen 30 % vrouwen. Werkgeversorganisaties, zoals de UCM en het VBO — of UNIZO — vertegenwoordigen deze realiteit op het terrein. 42,75 % van deze vrouwen zijn werkgevers. In totaal zijn 13,25 % van de vrouwen zelfstandigen en werkgevers. Het is dus moeilijk om quota op te leggen omdat ze mogelijk niet zouden overeenstemmen met de realiteit op het terrein.
Het zou daarentegen interessant zijn iets te doen met betrekking tot het aantal vrouwen die als zelfstandige werken, door de zin voor het ondernemerschap in het algemeen en in het bijzonder bij vrouwen te bevorderen.
In dat verband denkt de UCM aan een aantal maatregelen op diverse gebieden. We weten dat de belangrijkste hinderpaal voor het vrouwelijk ondernemerschap bestaat in het op elkaar afstemmen van beroeps- en gezinsleven, met de onzekerheid die inherent is aan het statuut van zelfstandige en de moeilijkheid om kinderopvang te vinden die aangepast is aan hun werkuren. De diverse studies die op dat gebied werden gevoerd, tonen aan dat deze hinderpaal van doorslaggevend belang is; het is dus geen probleem van bekwaamheid of toegang tot financieel krediet.
In dat verband heeft de UCM, net als andere organisaties, een reeks netwerken opgericht, meer bepaald het netwerk Diane. Eind 2008 telde dat netwerk 1100 vrouwen, die elkaar steunen om de uitdagingen van het statuut van zelfstandige het hoofd te bieden.
De UCM denkt dat we, door te zorgen voor een mentaliteitswijziging, de vrouwen de mogelijkheid kunnen geven het statuut van zelfstandige te verwerven, of toegang te krijgen tot de hogere functies in de werkgeversorganisaties.
De UCM is het dus volkomen eens met dit initiatief, maar ze stelt zich wel vragen bij de opportuniteit van de quota.
5. Uiteenzetting door de heer Bjorn Cuyt, Studiedienst UNIZO
De heer Cuyt meent dat een correcte analyse van het glazen plafond belangrijk is. Juiste conclusies trekken is een andere zaak en uit een analyse kunnen ook uiteenlopende conclusies worden getrokken.
Ten slotte moeten we ook naar duurzame oplossingen zoeken. UNIZO vindt dat quota geen duurzame oplossing bieden. Professor Michelle Ryan van de Rijksuniversiteit Groningen vestigt de aandacht op een « glazen klip » die vrouwen bedreigt. Als vrouwen toch het glazen plafond doorbreken, is hun positie vaak zeer risicovol en zijn ze bijzonder kwetsbaar.
UNIZO is een unie van zelfstandige ondernemers. In de bestuursorganen zitten alleen zelfstandige ondernemers. Een zelfstandig ondernemer heeft zijn eigen kapitaal in zijn zaak geïnvesteerd. Dat betekent ook dat alle mandaten bij UNIZO worden opgenomen op basis van vrijwilligheid. De heer Cuyt verwijst ook naar de VZW Markant, het netwerk van ondernemende vrouwen, die ingebed zit binnen UNIZO en binnen de raad van bestuur.
UNIZO heeft al heel wat verbintenissen aangegaan met het oog op de gelijkheid van kansen. We mogen van vrouwen evenwel geen kansengroep maken. Vrouwen mogen niet worden gestigmatiseerd, net zo min als mannen of allochtonen.
UNIZO heeft veel inspanningen gedaan op het vlak van het personeelsbeleid. Spreker verwijst naar de HRM Coach, een handleiding voor een personeelsbeleid voor KMO-bedrijfsleiders, en Jobkanaal. Ook de code-Buysse bevat richtlijnen over de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de bestuursorganen.
Sommigen beogen een grotere participatie van vrouwen aan de besluitvorming, met name bij overheidsdiensten, de economische overheidsbedrijven, de rechterlijke macht en de sociale bedrijven. UNIZO durft openlijk de vraag te stellen of de overheid in al die geledingen wel kan ingrijpen. De sociale partners zijn autonome organen met intern verkozen bestuursorganen en beslissingsniveaus. Is het bovendien wenselijk dat quotaverplichtingen of streefcijfers overal tegelijk worden opgelegd ? Zijn er voldoende vrouwen vertegenwoordigd in de middenkaders om overal naar leidende functies te kunnen doorstromen ?
De techniek van de quota heeft ook belangrijke perverse effecten. De heer Cuyt geeft twee voorbeelden uit Noorwegen, een land dat inzake gelijkheid van mannen en vrouwen een voortrekkersrol speelt. De Noorse mediamagnaat Trygve Hegnar wijst erop dat hij met een derde van de aandelen geen zitting heeft in de raad van bestuur omdat de quota opleggen dat het een vrouw moet zijn. Bovendien moeten volgens de auteur Petra Sjouweman Noorse bedrijven in hun beslissingsorganen 40 % vrouwen opnemen. Bij gebrek aan voldoende vrouwelijke kandidaten, wendt men zich tot Zweedse en Deense vrouwen en dit zelfs bij Noorse overheidsinstellingen.
Voor alle duidelijkheid : UNIZO ziet het glazen plafond als een reëel probleem. Zowel binnen de eigen organisatie als in de politieke wereld wordt vooruitgang geboekt. Het gaat allemaal echter heel traag, misschien wat te traag. Toch denkt ze dat quota geen oplossing zijn omwille van de perverse effecten ervan.
Langetermijnsensibilisering is nodig. Door de loopbaan van een personeelslid effectief als loopbaan te benaderen, kunnen arbeid en gezin beter op elkaar worden afgestemd, wat een essentiële voorwaarde is om het glazen plafond te doorbreken. Alleen door een loopbaan te zien als loopbaan en niet als een geheel van momentopnames, ontstaat er een duurzame oplossing. In sommige ondernemingen die spijtig genoeg niet vaak in de picture komen, kan men duidelijk zien dat de pariteit van mannen en vrouwen, ook op directieniveau, een ander beleid mogelijk maakt.
UNIZO wil mee zoeken naar een oplossing. Haar basisfilosofie daarbij is wel de juiste man of vrouw op de juiste plaats.
6. Uiteenzetting door mevrouw Sonja Kohnenmergen, eerste adviseur, sociaal departement VBO, belast met de Europese sociale aangelegenheden
De gelijkheid tussen vrouwen en mannen is een politieke doelstelling, zowel op Europees als op nationaal niveau. Het VBO heeft die doelstellingen altijd onderschreven, omdat ze ervan overtuigd is dat de diversiteit op alle niveaus een economische en sociale troef is voor de maatschappij. Ze denkt echt dat het gemengd karakter van elke activiteit de energieën versterkt, de uitwisselingen en ideeën verrijkt en de dynamiek stimuleert.
Vrouwen de kans geven om door te stoten naar het besluitvormingsniveau is een bron van rijkdom voor de ondernemingen en een motor voor de ontwikkeling. Het VBO denkt dat de maatschappij alles te winnen heeft bij een valorisering van alle beschikbare vaardigheden en talenten. Dat maakt ook de financiële autonomie van de vrouwen en hun ontplooiing mogelijk, wat van wezenlijk belang is in een democratische samenleving.
We stellen echter vast dat vrouwen, hoewel hun tewerkstellingsgraad 55 % bedraagt, ondervertegenwoordigd zijn in de besluitvormingsorganen van de ondernemingen, zowel in openbare als in privéondernemingen, en bij de overheid. Het glazen plafond blijft dus een realiteit.
Ook al is het opleidingsniveau van vrouwen gelijk aan dat van mannen of zelfs hoger, toch blijken ze nog altijd stereotiepe studie- en beroepskeuzes te maken. Er is nog altijd sprake van typisch mannelijke of vrouwelijke beroepen, en daar spreken we al decennia over. Er zijn nog altijd te weinig vrouwen aanwezig in wetenschappelijke opleidingen — burgerlijk ingenieur, industrieel ingenieur — net die opleidingen die toegang geven tot managementfuncties met veel verantwoordelijkheid.
Of we het nu willen of niet, in de huidige mentaliteit valt de verantwoordelijkheid voor het gezin nog altijd grotendeels op de schouders van de vrouwen, ook al is er een positieve evolutie merkbaar bij de jongere generaties. Daardoor hebben vrouwen niet de materiële beschikbaarheid die vereist wordt voor managementfuncties op hoog niveau. Ze moeten hun ambities dan ook gedeeltelijk opbergen om hun diverse taken te kunnen uitvoeren. Sommigen wensen niet te postuleren voor managementfuncties omdat ze menen dat hun rol in het gezin aan kwaliteit zou inboeten. Als je meer beschikbaar moet zijn voor het gezin, ben je minder beschikbaar voor het beroepsleven. Dat verschijnsel wordt perfect geïllustreerd door het feit dat het voor het overgrote deel vrouwen zijn die een beroep doen op de regeling van tijdskrediet.
Vrouwen worden nog altijd geconfronteerd met vooroordelen in verband met hun capaciteiten, en meer bepaald hun leiderscapaciteiten, ook al stellen we in dat opzicht een gunstige evolutie vast. Zowel mannen als vrouwen moeten nadenken over de gegrondheid van die vooroordelen, vooral bij de wervingsprocedures of bij promoties voor vacante betrekkingen. De gehele samenleving zou er baat bij hebben.
Gelet op die vaststellingen begrijpen wij dan ook dat vrouwen op alle niveaus acties willen ondernemen om vrouwelijke kaderleden te stimuleren om toegang te kunnen krijgen tot leidinggevende functies. Zowel op nationaal niveau — met name via de interprofessionele akkoorden — als op Europees niveau worden er acties gevoerd met betrekking tot de sociale dialoog, en, in het bijzonder, het actiekader voor de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen.
Het is normaal dat men, op dit gebied, geneigd is het probleem op te lossen door een beroep te doen op de overheid. De verleiding is groot om de zaak te regelen via wetgevende initiatieven, zoals het opleggen van quota. Het VBO vindt dat echt geen goede oplossing. Integendeel, zoals de UCM al zei, zou dat de vrouwen stigmatiseren en het zou averechtse gevolgen hebben door te insinueren dat ze quota nodig hebben om toegang te krijgen tot leidinggevende functies. Dergelijke verplichtingen zijn niet werkbaar en zouden zich tegen de werkneemsters kunnen keren. Zowel voor het individu als voor de onderneming is het van wezenlijk belang dat een man of een vrouw alleen in dienst wordt genomen of promotie krijgt op basis van zijn of haar capaciteiten, vaardigheden, motivatie en persoonlijkheid.
Er moet dus tegelijkertijd iets worden gedaan vóór en tijdens het beroepsleven en alle acties moeten worden geïntegreerd in een totaalstrategie.
Concrete maatregelen, zoals een efficiënte kinderopvang en een aangepaste buitenschoolse begeleiding, zouden het in ieder geval mogelijk maken de taken binnen het gezin evenwichtiger te verdelen, dankzij een vorm van outsourcing van de huishoudelijke taken. In dat verband wijst spreekster erop dat één van de laatste interprofessionele akkoorden, dat al redelijk oud is, de buitenschoolse opvang heeft ingericht en het mogelijk heeft gemaakt op dat vlak talrijke initiatieven te ontplooien.
Maatregelen met betrekking tot de versoepeling van de werktijd, zoals tijdskrediet, variabele uurroosters of verlofregelingen — zoals het ouderschapsverlof, dat ook door een interprofessioneel akkoord werd ingevoerd — kunnen de gezinnen en dus de vrouwen helpen toegang te krijgen tot functies op het niveau van de besluitvorming.
Sommige ondernemingen voeren al acties, zij hebben daarvoor dus niet gewacht op wettelijke bepalingen. Die acties moedigen vrouwen aan zich kandidaat te stellen voor hogere functies. Er zijn sensibiliseringsvergaderingen, faciliteiten om een opleiding te volgen, assertiviteitstrainingen en men probeert vergaderingen te houden binnen de normale werkuren van het bedrijf. Die flexibiliteit heeft echter grenzen die verband houden met de goede werking en de continuïteit van de prestaties in de onderneming. Het VBO wenst dat deze acties vrijwillig blijven, althans in de privésector, om niet op dezelfde bezwaren te stoten als die met betrekking tot de quota.
De echte sleutel tot succes is het feit dat de toegang van veel meer vrouwen tot leidinggevende functies de ondernemingen een niet te verwaarlozen creatieve en innoverende impuls zou geven. De praktische voorbeelden op het terrein zijn veel belangrijker dan dwingende wettelijke bepalingen.
Het VBO steunt aanmoedigings- en begeleidingsmaatregelen, maar ze is formeel tegen elke vorm van quota gekant.
7. Gedachtewisseling
De voorzitter stelt vast dat een groot deel van de sociale partners tegen de quota gekant is. Zelf is ze ervan overtuigd dat de quota geen ideale oplossing zijn.
Quota zouden vrouwen in hun waardigheid aantasten en negatieve effecten hebben. Sommige sociale partners hebben zelfs gezegd dat ze niet echt klaar zijn voor volledige gelijkheid in de beheersorganen. In het verleden was het sociaal overleg alleen voor mannen, maar de overlegorganen evolueren en hoewel ze nog op hevige weerstand stuiten, veroveren vrouwen er toch een plaats.
Ze benadrukken dat er nood is aan een tussenkader om vrouwen op topfuncties voor te bereiden en dat het belangrijk is om vrouwen bij de vakbondsvertegenwoordiging te betrekken omdat er niet alleen aan de top, maar ook aan de werkvloer moet worden gedacht.
Dat beroeps- en gezinsleven moeilijk met elkaar te verzoenen zijn, is een eerste handicap voor vrouwen. Op dat vlak moet er nog heel wat vooruitgang worden gemaakt. Er wordt zelfs gezegd dat sommige vrouwen met topfuncties gezins- en beroepsleven moeilijk met elkaar kunnen verzoenen. Dat komt de mannen misschien goed uit, omdat ze liever niet te veel vrouwen aan de top zien.
De sociale partners betreuren het dat vrouwen zich vaak op quota moeten beroepen om aan de top te geraken. Persoonlijk heeft mevrouw Tilmans dat niet moeten doen, maar ze stelt wel vast dat de vrouwen dankzij de quota beter vertegenwoordigd zijn in de Senaat. Zonder opgelegde quota zouden er wellicht minder vrouwen in de parlementaire assemblees zitting hebben gehad.
Bekwaamheid en persoonlijkheid van het individu zijn ongeacht het geslacht van doorslaggevend belang. We moeten uiteraard mannen niet uitsluiten; vrouwen aan de top moeten bekwaam zijn en over natuurlijk leiderschap beschikken. We mogen ons echter niet laten verleiden tot het afwijzen van quota omdat we uitsluitend bekwame mannen en vrouwen aan de top willen.
De voorzitter is in elk geval verrast dat vrouwen en mannen niet evenwichtig vertegenwoordigd zijn in de raden van bestuur en in de beheersorganen van de sociale partners. Er is nog heel wat werk aan de winkel.
Mevrouw Vienne meent dat het fundamentele probleem niet de vraag is of we het genderevenwicht in de leiding van onze ondernemingen moeten herstellen, maar wel of we dat geleidelijk aan moeten doen, dan wel het systeem een duwtje in de rug moeten geven.
De senator zal het niet hebben over vrouwen die geen carrière willen maken. Het is volkomen gerechtvaardigd dat we, of we nu man of vrouw zijn, voorrang willen geven aan de opvoeding van onze kinderen. We moeten echter vaststellen dat in onze joods-christelijke traditie vooral vrouwen voor de opvoeding kiezen.
We moeten ons toespitsen op een systeemanalyse van de factoren die maken dat vrouwen die voor een carrière kiezen en even bekwaam en beschikbaar zijn als mannen, niet tot op het niveau van de besluitvorming in de ondernemingen geraken.
De sociale partners zeggen dat er zich in de vakbondswereld een geleidelijke verandering aftekent. Mevrouw Vienne was het enige vrouwelijke kaderlid bij de Mouvement ouvrier chrétien (Franstalige zusterorganisatie van het ACW); ze had alleen mannelijke collega's. Bij het CSC (Franstalige zusterorganisatie van het ACV) en in de meeste andere organisaties was de situatie identiek. Als we de koe niet bij de horens vatten, kan het status quo nog honderd jaar duren.
Ofwel doen we het stap voor stap, ofwel moeten we de wet veranderen. Vrouwen hebben geen zitting in de Senaat omdat dat mooi staat. Ze zijn in staat om commissies te leiden en alle maatschappelijke thema's aan te snijden. Hetzelfde geldt voor de ondernemingen.
De senator haalt het voorbeeld van haar dochter, staflid bij Fortis, aan. Hoewel ze de eerste was van het promotie-examen, zat ze niet in de eerste benoemingstrein. De directie heeft ter verantwoording voor die anomalie trachten in te roepen dat haar gezin een nieuw samengesteld gezin is en dat ze kinderen heeft, waardoor haar beschikbaarheid niet voor de hand ligt. Ze heeft echter geargumenteerd dat haar gezinsleven nooit haar professionele afspraken had doorkruist. Ze heeft die promotie opgeëist en ze uiteindelijk ook gekregen.
In dat verband is een belangrijke rol weggelegd voor de vakbonden. Dergelijke situaties doen zich immers vaak voor. Mevrouw Vienne is dan ook een grote voorstander van de quota. Ze vindt het hoog tijd dat vrouwen hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen op alle niveaus van de ondernemingen.
We moeten verder gaan op wetgevend vlak en net als in de politiek quota eisen. Het probleem van de bekwaamheid is een vals probleem.
Mevrouw Zrihen meent dat de verwijzing naar het verzoenen van beroeps- en gezinsleven treffend is. Uit alle statistieken blijkt dat proefbuisbaby's de minderheid zijn ! De meeste kinderen zijn bijgevolg de vrucht van een man-vrouwrelatie. Als het kind ter wereld komt, valt het als bij toeval plots uitsluitend onder de volle verantwoordelijkheid van de vrouw, aangezien mannen niet met dezelfde vragen over onontbeerlijke zorg en permanente omkadering geplaagd zitten.
België heeft het quotasysteem voor de kieslijsten ingevoerd. Het is een doeltreffend instrument dat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen versterkt.
Dat de quota discriminerend zouden zijn, houdt geen steek. Als de vrouwen hun doelstellingen inzake gelijkheid en pariteit hebben gehaald, kunnen hun mannelijke collega's zich op dezelfde quota beroepen om de omgekeerde discriminatie te vermijden.
Tussen hun vijfentwintig en achtendertig jaar moeten vrouwen, net als mannen, het beste van zichzelf tonen in hun beroepsleven en precies dan staan ze geregeld voor de keuze : hun beroepsbekwaamheden bijspijkeren ofwel een gezin stichten. Onder druk van de biologische klok missen ze vaak een aantal promotiekansen. Mevrouw Zrihen denkt in het bijzonder aan vrouwelijke onderzoekers, die artikels moeten publiceren om erkenning te genieten in de wetenschappelijke wereld.
Kinderopvangstructuren zouden doeltreffender kunnen zijn. De openingsuren van kinderdagverblijven zouden kunnen worden uitgebreid, onthaalmoeders zouden dichter bij huis of dichter bij het werk van de ouders kunnen werken.
Het werk- en leefritme van de leden van het Europees Parlement is bijzonder veeleisend, want de parlementsleden zijn verplicht om een week per maand in het buitenland te verblijven. De kinder-opvang gaat echter met hen mee zodat ze tot de meest onmogelijke uren kunnen doorwerken. De politieke wil was aanwezig en zodoende werden de vereiste middelen uitgetrokken.
De ontwikkeling van het gezinsleven noopt ons tot een herziening van de kinderopvangsystemen. Eenoudergezinnen zijn vandaag niet langer een vrouwenzaak alleen. Mannen die aan gedeeld ouderschap doen, worden met dezelfde organisatorische problemen geconfronteerd. Er zullen dus gemeenschappelijke eisen groeien.
Om een doorbraak te bekomen in de dossiers inzake kinderopvang en -begeleiding en inzake gezinsondersteuning moet het beeld van de nieuwe gezinnen doordringen tot bij de hoge instanties, die de agenda's bepalen en de prioriteiten vastleggen. Vakbondslui weten dat punten over kinderopvang, glijdende uurregelingen en deeltijds werk altijd onderaan de agenda worden geplaatst. Het vergt strijd om ze op tijd behandeld te krijgen. Pariteit in zo'n belangrijke organen en egalitaire vertegenwoordiging zijn geen privileges. We moeten ons gewoonweg aanpassen aan de gendersamenstelling van de maatschappij en de gezinstaken eerlijk verdelen, ongeacht of ze mannen of vrouwen te beurt vallen. Eigenlijk vormen quota's geen discriminatie, want ze versnellen alleen de procedure die leidt tot rechtvaardigheid en tot een sociologisch adequate vertegenwoordiging van de maatschappij.
Mevrouw Lanjri merkt op dat sommige sprekers tegen quota of streefcijfers zijn omdat de voordelen ervan niet zouden opwegen tegen de nadelen. Buitenlandse voorbeelden bewijzen echter het tegendeel. Ook in eigen land is in de politiek en de adviesraden aangetoond dat quota hun nut hebben. Spreekster herinnert zich de hele discussie toen men vijftien jaar geleden op Vlaams niveau wilde vastleggen dat adviesraden maximum twee derde leden van hetzelfde geslacht mogen tellen. Ook toen werd er aangevoerd dat vooral de competentie belangrijk was en dat men geen competente vrouwen vond. Zodra het principe echter wettelijk verankerd was, ging men ook echt naar vrouwen op zoek. Want ze bestaan natuurlijk wel, competente vrouwen, je moet ze alleen weten te vinden. Ook in het buitenland, waar men op het niveau van de bestuursraden al verder staat, blijkt dat quota zin hebben en vaak nodig zijn om een eerste doorbraak te forceren.
De vraag is natuurlijk of we quota of streefcijfers bedoelen. Zelf staat senator Lanjri niet afkerig tegenover quota, want ze hebben op verschillende domeinen al hun nut bewezen. Het absolute minimum voor haar is wel dat de wet streefcijfers oplegt. Quota zouden de indruk kunnen wekken dat je de lat voor vrouwen lager wil leggen. Dat wil niemand, ook de vrouwen niet. Als voor een functie een bepaalde bekwaamheid wordt gevraagd, dan moet de lat voor iedereen gelijk liggen. We vragen dus geen positieve discriminatie, wel positieve actie. Soms moet je immers een extra inspanning doen om een vrouw te vinden, andere kanalen aanboren of een vooropleiding geven. Dat heeft men bij de Antwerpse politie gedaan. Vrouwen kregen daar vooraf training voor de praktische proeven, maar daarna moesten ze wel slagen voor het examen en dat was precies hetzelfde als voor de mannen.
Spreekster wil wel discussiëren over het woordgebruik — quota, streefcijfer, slimme streefcijfers — maar ze is er zeker van dat wanneer wettelijk bepaalde normen worden opgelegd, men dan ook de moeite zal doen om vrouwen te zoeken. Uiteraard kunnen de streefcijfers variëren afhankelijk van de sector. We weten allemaal dat in sommige sectoren vrouwen oververtegenwoordigd zijn en mannen in andere sectoren.
Voor sommigen zijn quota omstreden, maar mevrouw Lanjri vindt ze absoluut gerechtvaardigd en nodig. Quota of streefcijfers moeten er zijn, maar dat is niet het enige. Ook begeleidende maatregelen, zoals coaching, begeleiding, vorming, maatregelen inzake combinatie tussen gezin en arbeid en dergelijke meer, moeten er zijn om vrouwen in beleidsfuncties te krijgen.
De senator merkt op dat de NAR nog steeds niet paritair is samengesteld. Die telt zeven vrouwen en achttien mannen. De scheeftrekking is vooral veroorzaakt is door het VBO, vertegenwoordigd door één vrouw en zeven mannen, en door UNIZO, vertegenwoordigd door drie mannen en geen enkele vrouw. Ook in het dagelijks bestuur van de NAR is er een duidelijk onevenwicht tussen mannen en vrouwen. Ook de NAR zou hier het goede voorbeeld moeten geven. Pas dan kan hij geloofwaardig optreden tegenover andere organisaties en bedrijven.
Mevrouw de Bethune is ervan overtuigd dat de voordelen van quota opwegen tegen de nadelen. Tegen vrouwen die ermee verveeld zitten dat ze als « quotavrouw » door het leven moeten, zegt ze altijd het volgende : mochten examens worden georganiseerd waar de competenties voor de functie worden gemeten, dan zou de pariteit al heel lang zijn bereikt. Het probleem is niet dat vrouwen niet over de nodige competenties beschikken, maar wel het gewicht van de tradities, de netwerken, de cultuur enzovoort.
De senator heeft recent een vergadering van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging bijgewoond waar een gedachtewisseling met een Burundese delegatie plaatsvond over de verkiezingen en de mensenrechten in dat land. Ook daar kwamen de quota aan bod; in de Burundese grondwet staat immers een quotum van 30 % ingeschreven voor de politieke vertegenwoordiging van vrouwen op alle niveaus. De Burundese minister van Buitenlandse Zaken erkende dat het niet altijd makkelijk is om competente vrouwen én mannen te vinden.
Quota alleen zullen niet volstaan. Het is een efficiënt instrument om een structuur te doorbreken en een mentaliteitsverandering teweeg te brengen. Er zijn echter ook beleidsplannen nodig die verder gaan dan quota alleen.
Het debat dat het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen voert, gaat ook over de kenmerken van vrouwelijk leiderschap. Die worden in de huidige samenleving ondergewaardeerd.
Als voorbeeld verwijst de senator naar de slechte evaluatie die de uittredende vrouwelijke Vlaamse ministers net voor de verkiezingen in de media kregen. Dat was onaanvaardbaar en seksistisch. Het verheugt haar dat de Nederlandstalige Vrouwenraad daartegen heeft geprotesteerd. De structurele vraag is echter op welke criteria de media zich baseren om de mannen gunstig te evalueren en de vrouwen niet.
De slechte score van de vrouwelijke ministers lijkt eerder te wijten aan een onderwaardering van de kenmerken van het vrouwelijke leiderschap.
Volgens mevrouw de Bethune heeft senator Vienne terecht gesteld dat de huidige bankencrisis een exponent is van een aantal slechte kanten van het mannelijke leiderschap. Die kunnen worden bijgestuurd door de goede kanten van het vrouwelijke leiderschap. Een professor van de Vlerick Management School, én een man, heeft overigens gezegd dat het mannelijke denken de oorzaak is van de financiële crisis.
Ook de vrouwelijke senatoren zullen aan het einde van de legislatuur waarschijnlijk een negatieve beoordeling krijgen omdat de aard van het werk dat ze doen niet naar waarde wordt geschat door diegenen die het in de media voor het zeggen hebben.
Kortom vrouwelijke leiderschap is een belangrijk gegeven dat veel meer aandacht moet krijgen.
Mevrouw Vanpeborgh heeft horen concluderen dat alle sociale partners zich tegen quota hebben uitgesproken. Ze wil dat nuanceren. Ze heeft gezegd dat het ABVV principieel met quota kan instemmen. Ze zijn niet alleen vanuit democratisch, maar ook vanuit economisch oogpunt gerechtvaardigd. Binnen haar organisatie worden trouwens quota gehanteerd. Zo wordt in het bureau van het ABVV het quotum van een derde vrouwen gehaald.
Wel is het zo dat quota niet alles hebben opgelost. Er zijn nu meer vrouwen in het bureau, maar ze zijn niet altijd zichtbaar. Dat betekent niet dat ze minder hard werken. Spreekster vreest inderdaad dat de vrouwen zullen worden afgerekend op hun mindere zichtbaarheid en aanwezigheid in de media. Nochtans hebben ze heel wat werk verzet en was hun mandaat gerechtvaardigd.
We kunnen moeilijk eisen dat de regels die binnen het ABVV gehanteerd worden, door alle sociale partners worden toegepast. De vertegenwoordigers van de andere vakbonden, van UNIZO en het VBO hebben zojuist op enkele problemen gewezen. Zo werd gewezen op het tekort aan vrouwelijke werkgevers. Dat leidt tot een mindere vertegenwoordiging in de organen, waardoor de toepassing van quota problematisch wordt. Het is echter wel belangrijk dat alle sociale partners becijferde doelstellingen en actieplannen uitwerken. Niet alle organisaties maken hiervan even hard werk.
Mevrouw Vanpeborgh wil de werkzaamheden van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven zeker niet ophemelen. Ze heeft alleen willen aangeven dat binnen die organen heel wat dingen gerealiseerd werden, zij het onvoldoende. Mevrouw Lanjri heeft echter wel gelijk met haar kritiek op de samenstelling van die organen. Die laat te wensen over. In de NAR is er geen sprake van een paritaire samenstelling. Het ABVV kaart dat vaak aan. Het antwoord is dat de NAR niet louter een adviesorgaan, maar ook een beslissingsorgaan is. De CRB is wel een adviesorgaan; daar worden de quotaregels strikt nageleefd. De afgelopen jaren hebben vooral de vakbonden meer vrouwen naar die twee raden afgevaardigd.
Mevrouw Slegers beaamt wat de voorgaande spreker zegt over de samenstelling van de NAR. Er is echter verandering op komst.
Over de beheerscomités van de sociale parastatale instellingen valt echter beter nieuws te melden. In de beheerscomités van de RVA, de RSZ, de Rijksdienst voor pensioenen zijn, zeker bij de vakbondsafgevaardigden, de vrouwen in de meerderheid. Dat ligt onder meer aan het feit dat bij de drie vakbonden de nationaal secretarissen vrouwen zijn. In de RSZ rijst zelfs een probleem omdat voor de mannen ondervertegenwoordiging dreigt.
Met quota wordt niet altijd hetzelfde bedoeld. In de ACLVB is het bijvoorbeeld nog te vroeg om quota van 40 % op te leggen. In dat geval zou inderdaad sprake zijn van een glazen klip.
Verandering in het personeelsbeleid is echter heel belangrijk. De ACLVB rekruteert nu volop vrouwelijke secretarissen, diensthoofden, zoneverantwoordelijken dus voor functies in de nationale bureaus en uitvoerende comités. De vakbond werkt niet met quota, maar legt haar eigen instanties wel een jaarlijkse verantwoording op met paritair beheer als streefdoel.
Mevrouw Vercammen wil vooral benadrukken dat het om een en-en-verhaal gaat. Niet alle quota zijn gelijk. Dankzij de invoering van quota voor de politieke vertegenwoordiging werden quota, of althans kwantificeerbare streefcijfers, bespreekbaar binnen de vakbonden. Dat moeten de sociale partners erkennen.
De streefcijfers en de wijze waarop ze worden gehanteerd, tonen duidelijk aan dat een breuk is gemaakt met de cultuur, de geplogenheden en de manier waarop de doorstroming binnen het ACV traditioneel werd georganiseerd. Dat betekent niet dat het in de toekomst altijd zo zal gaan, maar het dagelijkse bestuur van het ACV telt momenteel drie vrouwelijke algemeen secretarissen op acht leden. Dat zijn allen zeer competente vrouwen, maar enkele van hen is men echt buiten het aanwezige middenkader moeten gaan zoeken.
Dat is de essentie van het en-en-verhaal : op korte termijn doordachte stappen durven doen en tegelijkertijd een beleid inzake gender mainstreaming uitwerken waarbij wordt nagegaan welke de noden van mannen en vrouwen zijn met betrekking tot de combinatie van arbeid en privéleven.
De heer Cuyt wil heel kort ingaan op de quota in beslissingsorganen. Hij heeft vanuit zijn functie binnen de UNIZO-studiedienst vooral te maken met Vlaamse organen en daar bestaat de eenderderegel al. De SERV moet voor een derde bestaan uit leden van het andere geslacht. Daar zit soms het probleem. De samenstelling van die beslissings- en overlegorganen is soms zo complex dat het heel moeilijk is om er een evenwicht in te vinden. Door quota kom je soms vast te zitten. Een streefcijfer is iets anders.
Spreker maakt een duidelijk onderscheid tussen engagementen van overheidsinstellingen, gerechtelijke instellingen, overheidsondernemingen versus sociale partners en privéondernemingen. Ik zeg niet dat de sociale partners geen inspanningen moeten doen, dat de privéondernemingen geen inspanningen moeten doen, maar het ligt toch anders dan bij de overheidsinstellingen of de adviesorganen. In Vlaanderen is wettelijk bepaald dat adviesorganen voor maximum twee derde uit leden van hetzelfde geslacht mogen bestaan.
Tot slot merkt de heer Cuyt vaak op dat bij de sociale partners, maar ook in de politieke wereld, de vrouwelijke collega's ontbreken op netwerkevents. En dat zijn net de plaatsen waar effectief informele promoties worden afgedwongen. Een cultuurswitch bereik je niet met quota alleen, daar moet je ook andere middelen voor inzetten.
Hoorzittingen van 14 juli 2009
1. Uiteenzetting door professor Herman Van den Broeck, Vlerick Leuven Gent Management School
Een paar maanden geleden heeft professor Van den Broeck gezegd dat de financiële crisis onder meer aan de mannen te wijten was.
Spreker wil een viertal punten benadrukken. Ten eerste zal er sprake zijn van het verschil tussen de sociologische benadering enerzijds en de diversiteit- en competentiebenadering anderzijds. Ten tweede zal hij dieper ingaan op de hersenwerking. Vervolgens zal het mannelijk testosteron aan bod komen, om tot slot te komen tot het glazen plafond.
De sociologische benadering houdt in dat de samenstelling van de maatschappij (vb. 50 % mannen en 50 % vrouwen) weerspeigeld wordt in alle geledingen van de maatschappij. Dat is een ernstige kwestie waar zeker aan moet worden gewerkt. Voorbeeldgedrag appelleert om bepaalde zaken te doen, onder meer de ambitie te hebben om door te groeien in de leidinggevende regionen van allerlei organisaties.
Een andere benadering die daaraan vasthangt, is de diversiteit- en competentiebenadering. Hierin is niet alleen sprake van de individuele competenties, maar vooral van de inherente verschillen tussen het mannelijke denken en het vrouwelijke denken. Professor Van den Broeck benadrukt het feit dat het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk denken niet gelijk is aan het verschil tussen mannen en vrouwen. Veel mannen zijn vrouwelijke denkers en omgekeerd zijn ook veel vrouwen mannelijke denkers. Zo was bijvoorbeeld Margaret Thatcher bij uitstek een mannelijk denker.
Hoe komt het verschil tussen het mannelijk en het vrouwelijk denken tot stand ? De twee hersenhelften worden verbonden door het corpus callosum. Afhankelijk van het niveau van testosteron in de baarmoeder gedurende de twaalf eerste weken (wanneer de hersenen zich ontwikkelen), ontwikkelt zich het mannelijk denken of het vrouwelijk denken. Bij het vrouwelijk denken is de activiteit in het corpus callosum veel intenser. Bij het geven van opdrachten zit de hersenactiviteit gespreid over beide hersenhelften. Vrouwelijke denkers combineren veel meer de informatie om tot een bepaalde beslissing te komen.
Bij mannelijke hersenen daarentegen is vooral activiteit in de linkerprefontale kwab te zien. Mannelijke denkers zijn bijgevolg heel sterk in het snel vinden van competitieve, directe oplossingen. De zogenaamde bezorgdheid van het vrouwelijke denken vindt men hier niet terug. Vrouwen worden wel eens betere zorgers genoemd omdat zij vanuit veel meer hoeken en aspecten informatie bijeen brengen om tot een beslissing te komen. Het vrouwelijk denken is duurzamer op lange termijn, terwijl het mannelijke denken beter is in crisissituaties.
Daarnaast blijkt uit onderzoek dat drie grote dimensies, telkens voorgesteld door een Gausscurve, verantwoordelijk zijn voor de waardenbepaling en het functioneren. De eerste dimensie bestaat uit de twee uitersten « actief » en « gereserveerd ». « Actief » betekent initiatief nemen, de wil hebben om iets te doen, zaken willen aftasten en vernieuwing. « Gereserveerd » wijst erop dat men eerder rustig zal nakijken vooraleer iets te ondernemen. De tweede dimensie verbindt « holistisch » en « individualistisch » met elkaar. « Holistisch » betekent duurzaam en langetermijn denken, breed denken, de maatschappij ecologisch denken; « individualistisch » daarentegen betekent mijn afdeling, mijn positie, mijn maatschappij, mijn omgeving, mijn job, mijn partij. Ten derde zijn er de begrippen « conservatief » en « progressief », te begrijpen in termen van maatschappelijke waarden (min of meer religieus, ...).
Het grootste verschil tussen mannelijke en vrouwelijke denkers is terug te vinden in de tweede dimensie : het vrouwelijk denken neigt veel meer naar « holistisch », terwijl het mannelijk denken naar « individualistisch » neigt. Het vrouwelijk denken neemt meer factoren in rekening en neemt bijgevolg beslissingen die duurzamer zijn. Het individualisme is eigenlijk een optimalisatie van het hic et nunc. Ook hier moet men er zich van bewust zijn dat de verdeling volgens een Gausscurve gebeurt : er bestaan ook mannen die holistischer zijn dan vrouwen en vrouwen die individualistischer zijn dan mannen.
Wat de twee andere dimensies betreft, zijn de vrouwen over het algemeen iets actiever en progressiever dan de mannen.
Professor Van den Broeck past deze dimensies toe op het glazen plafond. Hoe hoger in een organisatie, hoe « conservatiever », hoe « individualistischer » en hoe « actiever ». Zowel bij de overheid als in de private sector tonen de personen die op het hoogste niveau zitten de wil om actief en vernieuwend te zijn en grenzen te verleggen. Dit is merkwaardig, want ze zijn eigenlijk actief voor die positie om op dat moment te scoren. Hoe hoger vrouwen in de hiërarchie zitten, hoe meer ze aansluiten bij dat profiel. Men slaagt er blijkbaar wel in om, door het glazen plafond heen, vrouwen die meer individualistische en conservatieve waarden hanteren naar boven te laten klimmen. Zij worden dan als waardig gepercipieerd om een bepaalde hoge positie te bekleden.
Boven het glazen plafond zitten meestal voornamelijk mannen met traditionele waarden en een sterk competitief denken. Soms wordt wel eens gezegd dat vrouwen ambitieuzer zijn dan mannen. Professor Van den Broeck merkt op dat men hier niet over vrouwen spreekt, maar over vrouwelijk denken, dat ook ambitieus kan zijn, maar niet ten koste van alles. Bij mannelijk denken is dit wel het geval.
Hoe komt dit ? Terwijl bij vrouwen het testosterongehalte heel weinig varieert, piekt bij een mannelijke toppoliticus of topmanager die een contract moet onderhandelen plots het testosterongehalte. Mannen hebben dan slechts één doel voor ogen : winnen. Op belangrijke beslissingsmomenten lopen mannen dan ook het gevaar dat ze beslissingen nemen om te winnen, waarbij ze de kwaliteit op lange termijn uit het oog verliezen. Dit kan bijgevolg tot idioot gedrag leiden.
2. Uiteenzetting door de heer Jean Van den Eynde, Managing Director Russell Reynolds Associates
Russell Reynolds Associates is een « executive search and assessment » kantoor. Het wordt ook wel een headhunter genoemd. Het werkt voornamelijk voor privé-instellingen, maar komt ook soms tussen als de overheid op zoek gaat naar extern talent.
Russell Reynolds Associates heeft een studie gemaakt over diversiteit in de raden van bestuur (3) . De centrale stelling in dat document kan als volgt worden samengevat : diversiteit in de raden van bestuur en in de directiecomités leidt tot betere beslissingen. De analyse van Russell Reynolds Associates is gebaseerd op empirische observatie van de arbeidsmarkt.
Iemand die bijdraagt tot een beslissingname in een groep is beïnvloed door drie elementen. In de eerste plaats is er de opleiding die deze persoon genoten heeft en de ervaring die hij/zij reeds heeft opgedaan. Opleiding en ervaring hebben een invloed op de manier waarop iemand beslissingen neemt. Het tweede element betreft demografische aspecten : iedereen is op een of andere manier voorbestemd (ras, geslacht, generatie, socio-economische situatie). Ten derde spelen ook de persoonlijke waarden een belangrijke rol.
In het verleden waren de directiecomités en raden van bestuur veelal een soort « clubs ». Er werden voornamelijk mensen gezocht met dezelfde ideeën en een vergelijkbaar verleden. Uiteraard roepen voorstellen die ertoe strekken de competenties en perspectieven in de besluitvormingsorganen uit te breiden, weerstand op, want niemand wenst zijn comfortzone te verlaten en iemand met andere perspectieven toe te laten.
Wij staan dus voor twee spanningsvelden : soms is het goed zich in een groep gelijkgestemden te bevinden om de zaken vooruit te laten gaan, maar anderzijds draagt een verscheidenheid aan meningen en perspectieven bij aan betere oplossingen. Waar is de gulden middenweg ? Er moeten mensen worden geïntroduceerd die verschillend zijn maar zich allen extreem betrokken voelen. Men kan zich raden van bestuur voorstellen met drie of vier bestuurders die erg dicht bij elkaar staan en in crisistijden het gevoel hebben tot dezelfde club te behoren, uitgebreid met karakters die met andere ideeën aankomen zodat crisissen zoals wij die nu kennen, kunnen worden voorkomen.
Is er voldoende talent om aan quota of streefcijfers te voldoen ? Wanneer Russell Reynolds Associates een opdracht krijgt om een bestuurder te zoeken, overhandigt de gedelegeerd bestuurder van het bedrijf meestal een profiel. Daarin staat dikwijls dat het liefst om iemand gaat die reeds CEO geweest is. Zo een persoon heeft bijgevolg al heel wat ervaring. Daarnaast zijn er een aantal comfortgegevens : als een CEO beoordeeld wordt door andere CEO's, weten zij hoe moeilijk het is en is er een bepaalde solidariteit tussen mensen in dezelfde situatie.
Wat de vrouwen betreft, wenst de heer Van den Eynde dieper in te gaan op de verschillende generaties vrouwen. In de generatie van de 65-plussers, was er vooral sprake van de iron ladies : vrouwen die toen tot de top konden doorstoten, waren heel harde vrouwen. Tegenwoordig vindt men meer 30- en 40-jarige vrouwen die beantwoorden aan de vrouwelijke kant van beslissingname en denken, maar toch reeds een brede ervaring hebben en ook interessante perspectieven kunnen brengen.
Naast de ervaring en bepaalde technische competenties, wordt van een goede bestuurder verwacht dat hij kritisch is en situaties kan analyseren op een constructieve manier. Vrouwen bekijken in vele gevallen situaties op een evenwichtigere en meer holistische manier.
3. Gedachtewisseling
Mevrouw Van Ermen meent te begrijpen uit de uiteenzetting van professor Van den Broeck dat het mannen zijn die de vrouwen boven het glazen plafond hijsen. Is het niet mogelijk dat vrouwen zelf naar boven klimmen ?
De heer Van den Broeck denkt dat beide facetten bestaan. Spreker denkt dat de sociologische aanpak nog steeds geldt : het zijn nog steeds diegenen die in een machtspositie zitten die oordelen. Daarnaast merkt hij op dat in veel bedrijven geen vooroordelen tegen vrouwen meer bestaan. Hij waarschuwt wel tegen allerlei sociologische beslissingen; de competenties blijven het belangrijkste aspect.
Mevrouw Tilmans vraagt of men kan besluiten dat vrouwen die opklimmen in de hiërarchie evolueren naar een mannelijker denkproces.
De heer Van den Broeck gelooft niet echt in die stelling. Natuurlijk zien deze vrouwen hoe mannen op het hoogste niveau zich gedragen en nemen ze deze manier van handelen over, maar men kan daaruit niet besluiten dat vrouwen dan volledig het mannelijk denken overnemen.
Mevrouw Fremault heeft in het Parlement van de Franse Gemeenschap meegewerkt aan de invoering van quota in de instellingen van openbaar nut.
Er wordt vaak gezegd dat een minimumaantal vrouwen deel moet uitmaken van de raden van bestuur opdat vrouwen echt een verschil zouden kunnen maken in het beleid van het bedrijf. Kunnen sprekers bevestigen dat 30 % noodzakelijk en voldoende is ?
Volgens de heer Van den Eynde is er moeilijk een cijfer op te plakken. Een enkele vrouw in een raad van bestuur heeft het vaak moeilijk, die toestand lijkt voor mannen ook moeilijk te zijn. Als er twee of drie vrouwen zijn, kan er sprake zijn van onderlinge solidariteit. Niet alleen het aantal is echter belangrijk : hun invloed in bepaalde comités als een auditcomité, een benoemingscomité of een beleidscomité is minstens even belangrijk. Vrouwen moeten dus ook in deze comités aanwezig zijn.
De heer Van den Broeck wenst daar twee punten aan toe te voegen. Ten eerste bestaat in de psychologie de wet van het sociale gelijk : wanneer 2 of 3 personen instemmen met een voorstel van een persoon die het woord neemt, zullen de andere aanwezige personen het gevoel krijgen dat dit een goed voorstel is. In de politiek vertaalt zich dit als volgt : de meerderheid zal wel gelijk hebben. Wanneer men dus de holistische stem wil horen, is het belangrijk dat minstens 30 à 40 % vrouwelijke denkers in de groep zitten.
Bovendien bestaat er een grotere bedreiging, maar deze hangt niet echt samen met het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk denken. In veel raden van bestuur komt men tegenwoordig het fenomeen van de pluralistic ignorance tegen : de enthousiaste voorzitter heeft een studie gemaakt en licht dat gedurende twee uur uitbundig toe terwijl de andere leden het er niet echt mee eens zijn. Niemand reageert echter en het voorstel wordt goedgekeurd, terwijl iedereen van mening is dat dit niet de juiste keuze is.
Mevrouw de Bethune wenst te weten of de sprekers een concrete illustratie kunnen geven van een succesverhaal of een advies dat gevolgd is en een verschil uitgemaakt heeft. Bestaat daar een rapport of een wetenschappelijk onderzoek over ?
De senator is ervan overtuigd dat er zeker een kritische massa moet aanwezig zijn. Ze is dan ook voorstander van quota als instrument. Het volstaat echter niet quota in te voeren. In de politieke wereld ging de invoering van quota gepaard met een aantal andere sensibiliserende maatregelen. Kunnen de sprekers bepaalde maatregelen adviseren voor de economische wereld ?
Tot slot, merkt mevrouw de Bethune op dat Thatcher zeer vrouwelijk was, in het bijzonder wat betreft haar enorme perfectionnisme, de manier waarop ze alles onder controle wilde hebben, haar volhardendheid en haar doorzettingskracht. In politieke debatten maken mannen veel gemakkelijker compromissen en zijn ze sneller geneigd in groep te spelen.
De heer Van den Broeck is ervan overtuigd dat er reeds veel best practices zijn. Voorts pikt hij in op de opmerking van senator de Bethune. Mannen kunnen elkaar tot de dood bekampen voor niets, maar tegelijk laat de activiteit in hun linker prefontale kwab toe dat ze plots kunnen inzien dat het niet meer belangrijk is. Vrouwelijke denkers zullen er hen onmiddellijk op wijzen dat het discussiepunt niet belangrijk is. Als de vrouwen iets wel belangrijk vinden, dan laten ze het niet meer los. Twee of drie jaar later kunnen ze er zelfs nog op terugkomen. Spreker meent dus dat doorzetting en koppigheid bij beide partijen moet worden genuanceerd. Vrouwelijk denken kan ook nadelen hebben.
Wat een voorbeeld van een succesverhaal betreft, verwijst de heer Van den Eynde naar een McKinsey-studie (4) die aantoont dat bedrijven waar vrouwen beter vertegenwoordigd zijn in raden van bestuur en in directiecomités op lange termijn ook beter presteren. Er bestaat dus een begin van wetenschappelijk bewijs dat meer vrouwen meer welvaart voor het bedrijf brengen.
Mevrouw Tilmans wijst erop dat vrouwen een grote tekortkoming hebben : zij twijfelen veel vaker aan hun eigen capaciteiten dan mannen. Zij zetten dus minder vastberaden stappen in hun carrière. Zijn sprekers het hiermee eens ? Klopt deze bewering ook voor een hoger besluitvormingsniveau ?
De heer Van den Eynde meent dat deze vaststelling klopt. Als dit probleem echter op langere termijn wordt bekeken, heeft dat niet steeds een negatief resultaat. Het effect kan wel negatief zijn in crisissituaties waarin mannen het voortouw nemen en knopen doorhakken waar vrouwen meer op hun hoede zijn. Voor bepaalde promoties kan dit dus een nadeel zijn voor de vrouwen.
De heer Van den Broeck merkt op dat het beter is een denker te vertrouwen die twijfelt aan wat hij zelf zegt. Vrouwen doen dat. We weten tegelijkertijd dat iemand die twijfelt, gepercipieerd wordt als iemand die er niet voluit voor gaat.
Spreker heeft meer sympathie voor voorstellen voor degelijke systemen voor kinderopvang, wat vrouwelijke denkers toelaat een volwaardige carrière uit te bouwen. Ook opleiding in bedrijven kan een belangrijke rol spelen, maar dan moet men niet stil blijven staan bij aantallen. Een belangrijk aspect is de vraag hoe de besluitvorming anders is bij mannelijke en vrouwelijke denkers en hoe dat het bedrijf kan helpen betere beslissingen te nemen.
(1) Bij het ter perse gaan van dit verslag is dit ook gebeurd.
(2) Alice H. Eagly en Linda L. Carli, Through the Labyrinth. The Truth About How Women Become Leaders, Harvard Business School Press, 2007.
(3) Russell Reynolds Associates, Different Is Better. Why Diversity Matters in the Boardroom, 2009.
(4) McKinsey & Company, Women matter. Gender diversity, a corporate performance driver, 2007.