4-1258/1 | 4-1258/1 |
26 MAART 2009
Dit wetsvoorstel beoogt de consumenten een betere bescherming te bieden.
De wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van de schulden van consumenten heeft tot voorwerp de reglementering van de activiteiten van minnelijke invordering, dit wil zeggen de schuldinvorderingen buiten een gerechtelijke procedure via het versturen van betalingsherinneringen, ingebrekestellingen en andere niet-gerechtelijke stappen.
Die wijze van invordering is de jongste jaren aanzienlijk toegenomen wegens de kostprijs van gerechtelijke procedures en de consumptiediversificatie welke ervoor zorgen dat de schuldeisers van kleine bedragen toenemen (vaste telefoon of gsm, diverse aankopen op krediet, verkopen per correspondentie, schuldvorderingen inzake energie, water of gezondheidszorg, enz.). Voor al die schuldvorderingen doet de gerechtelijke invordering voor de schuldeiser het risico ontstaan dat hij kosten moet maken die een puur verlies zijn, indien de consument insolvabel is. Hij zal dan vaak kiezen voor de minnelijke weg die goedkoper is en een invorderingspercentage oplevert dat vergelijkbaar is.
De wet van 20 december 2002 regelt de minnelijke invordering van schulden (dit zijn in feite de handelingen van minnelijke invordering) en de activiteit van minnelijke invordering van schulden uitgeoefend door zij die er een beroep van maken.
De minnelijke invordering van schulden wordt gedefinieerd als « iedere handeling of praktijk die tot doel heeft de schuldenaar ertoe aan te zetten een onbetaalde schuld te betalen » (artikel 2, § 1, 1º, van de wet). De handelingen van minnelijke invordering vormen het voorwerp van artikel 3 dat ertoe strekt technieken en procedures van invordering te bestrijden die een inbreuk kunnen vormen op het privéleven of de consument in verwarring brengen. Die bepaling viseert zowel de schuldeiser zelf als degene waarop hij een beroep doet om zijn schuldvordering te innen (advocaat, gerechtsdeurwaarder, een invorderingsvennootschap).
De activiteit van de minnelijke invordering van een schuld wordt gedefinieerd als de activiteit welke bestaat in het minnelijk invorderen van onbetaalde schulden voor andermans rekening evenals het minnelijk invorderen van overgedragen schuldvorderingen tegen vergoeding. Hoewel in zijn oorsprong de tekst alle personen viseerde die de activiteit van invordering uitoefenden, werd de definitie gewijzigd tijdens de parlementaire voorbereidingen. Een nuance werd aangebracht om onduidelijke redenen en heeft aan de definitie een precisering toegevoegd die van de activiteit van minnelijke invordering uitsluit het verhalen van schulden uitgeoefend door een advocaat, of een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris in uitoefening van zijn beroep of ambt. De exacte draagwijdte van deze uitsluiting is voorwerp van discussie. De algemene opvatting heeft gesteld dat de artikelen 4 tot 8 van de wet niet van toepassing zijn op de invordering uitgeoefend door gerechtsdeurwaarders en advocaten (zie bijvoorbeeld C. Biquet-Mathieu, De wet van 20 december 2002, inzake het minnelijk invorderen van schulden van de consument, JT 18 oktober 2003, blz. 669).
Bijgevolg viseert de activiteit van invordering in werkelijkheid slechts de vennootschappen van invordering. Die activiteit wordt geregeld door de artikelen 4 tot 7 die onder meer voorzien in het verbod om de consument enige andere vergoeding te vragen dan de in de overeenkomst overeengekomen bedragen. Vermits gerechtsdeurwaarders en advocaten worden uitgesloten van de definitie van activiteit van invordering, zijn zij dus niet betrokken door dit verbod.
Die uitsluiting heeft tot belangrijke misbruiken geleid wat de gerechtsdeurwaarders betreft. De bijzonderheid bij gerechtsdeurwaarders is dat de vergoeding van hun prestaties wordt vastgelegd door een tarief bepaald door een koninklijk besluit van 30 november 1976. Dit tarief laat toe een vast recht te vorderen, kosten van inlichtingen en een ontvangstrecht voor het verzenden van elke brief van ingebrekestelling tot betaling. Deze bedragen worden normaal gezien ontvangen in het kader van de gewone gerechtelijke opdracht van de gerechtsdeurwaarder die erin bestaat een ingebrekestelling te versturen aan de schuldenaar en hem vervolgens te dagvaarden voor de rechtbanken indien hij in gebreke blijft uit te voeren. Evenwel, men heeft reeds onderstreept dat de minnelijke invordering vaak elke gerechtelijke procedure uitsluit. De vraag rijst dus te weten of het minnelijk invorderen in de uitsluiting van de definitie valt : een invordering gedaan door een gerechtelijk mandataris in de uitoefening van zijn functie.
Wat ook het antwoord zij op deze vraag, het is zeker dat de handelingen die de gerechtsdeurwaarder niet stelt in zijn hoedanigheid van ministerieel ambtenaar maar als eenvoudig mandataris, niet onderworpen zijn aan enige wettelijk tarief (RPDB, Gerechtsdeurwaarder, nrs. 226 en 227). Dit is meer in het bijzonder het geval voor de minnelijke invordering (Civ. Luik, 1e kamer, 1 februari 2002, JLMB 2002/13, blz. 550). Het is dus een misbruik dat de gerechtsdeurwaarders het barema hebben toegepast op handelingen die in werkelijkheid niet worden gesteld in de uitoefening van een functie van ministerieel ambtenaar.
Op een zeer late en confidentiële wijze heeft de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders zich uitgesproken over deze vraag. In richtlijn 2008/001 van 21 februari 2008 werd zij ertoe gebracht eraan te herinneren dat het barema van het koninklijk besluit slechts kon worden toegepast op ingebrekestellingen verstuurd door een gerechtsdeurwaarder « in de mate waarin het gegeven mandaat aan de gerechtsdeurwaarder bestaat in een instructie om over te gaan tot het versturen van een ingebrekestelling met een duidelijk mandaat om te gaan tot de gerechtelijke invordering ». Dit laat evenwel ambiguïteit bestaan. Het is inderdaad onmogelijk voor de consument om te oordelen of in praktijk de gerechtsdeurwaarder al dan niet over een mandaat beschikt om over te gaan tot gerechtelijke invordering.
De schuldeisers hebben niet gewacht om het voordeel vast te stellen dat zij konden trekken uit de tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder in de activiteit van minnelijke invordering. Inderdaad, nu het barema vastgesteld door het koninklijk besluit toelaat aan de gerechtsdeurwaarders om kosten te vorderen voor stappen van invordering, heeft de schuldeiser er alle belang bij om een beroep te doen op een gerechtsdeurwaarder aangezien de rechten en kosten betaald door de consument zullen toelaten om de invorderingsprocedure te financieren.
Ondanks de beslissing van de Nationale Kamer hebben vele gerechtsdeurwaarders gratis hun diensten aangeboden aan schuldeisers door de consumenten te laten betalen voor de kost van hun interventies berekend volgens het tarief vastgesteld door het koninklijk besluit van 30 november 1976. Op die manier heeft men gezien dat de brutomarge van bepaalde studies van gerechtsdeurwaarders vermenigvuldigd werd met twee of drie in een tijdspanne van enkele jaren.
Deze situatie heeft zeer zorgwekkende gevolgen voor consumenten die per definitie reeds fragiel zijn gezien het gaat om schuldvorderingen die zij niet meer kunnen betalen :
— de kosten van invordering gevorderd door de gerechtsdeurwaarder voegen zich bij de voorziene boetes in de onderliggende overeenkomst, hoewel deze boetes worden geacht ondermeer de kosten van invordering te dekken;
— de kosten voorzien door het barema voor het versturen van een ingebrekestelling omvatten :
a) een vast recht voor het versturen van een ingebrekestelling, zijnde 14,96 euro voor de bedragen hoger dan 125 euro (artikel 7 van het koninklijk besluit van 30 november 1976);
b) een vast recht van 6,21 euro voor de opzoekingen en inlichtingen met betrekking tot de identiteit, het domicilie en de staat van de debiteur (artikel 13 b);
c) een proportioneel recht van 1 % met een minimum van 10,11 euro op het bedrag in hoofdsom en de interesten wanneer een veroordeling of een schuld wordt uitgevoerd in de handen van de gerechtsdeurwaarder (artikel 8).
Op die manier wordt bijvoorbeeld de invordering van een verzekeringspremie burgerlijke aansprakelijkheid voertuigen van 219,98 euro verhoogd met 13 % omwille van het enige feit van tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder, hoewel de schuldeiser beschikt over algemene voorwaarden die reeds in een verhoging van 15 % voorzien in het geval van laattijdige betaling. De tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder heeft dus betrekking op een hoofdsom verhoogd met bijna 28 %. Hoe bescheidener de schuldvordering, hoe meer deze proportie toeneemt. Indien de gerechtsdeurwaarder verschillende herinneringen verstuurt en minieme provisies ontvangt, is het niet zeldzaam dat op het einde van de rekening het gevorderde bedrag verschillende keren de schuldvordering in hoofdsom vertegenwoordigt.
Indien men in overweging neemt dat het contentieux van minnelijke invordering betrekking heeft op duizenden dossiers en men rekening houdt met een invorderingsgraad van ongeveer 60 %, stelt men vast dat die operaties voor bepaalde studies van gerechtsdeurwaarders een bron van verschillende honderdduizenden euro's bedraagt. De jaarrekeningen van bepaalde studies tonen zelfs omzetten van verschillende miljoenen euro's.
Het gebruik van het briefhoofd van een gerechtsdeurwaarder en de vermelding van zijn functie zijn van die aard dat zij doen geloven dat er een gerechtelijke procedure nakende is, hoewel de instructie van de schuldeiser is om niet te dagvaarden. Dit zijn manifest verwarrende berichtgevingen verboden door artikel 3, § 2, van de wet van 20 december 2002 en door de wet van 14 juli 1998 op de handelspraktijken.
De gevorderde rechten en kosten worden rechtstreeks ontvangen door de gerechtsdeurwaarder en worden nooit teruggevorderd van de schuldeiser indien de consument volledig insolvabel is. In werkelijkheid komt de gerechtsdeurwaarder tussen voor zijn eigen rekening en zijn eigen profijt. Hij heeft dus als objectief belang zoveel mogelijk ingebrekestellingen en herinneringen tot betaling te versturen. Hij is aan geen enkele controle onderworpen aangezien de schuldeiser zich nooit zorgen zal maken over de vermenigvuldiging van kosten, waarvan men hem nooit de terugbetaling zal vragen. Deze techniek is in strijd met het artikel 2, 4º van het koninklijk besluit van 30 november 1976 dat verbiedt aan de gerechtsdeurwaarders om aan hun cliënten een volledige of gedeeltelijke terugbetaling van hun rechten toe te staan.
De diensten van schuldbemiddeling zijn op die manier vaak geconfronteerd geworden met dossiers waarin de schuldvordering vermenigvuldigd is geworden met twee of drie, omwille van het enkele feit van de tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder.
Bij deze illegale praktijken hoort de vaststelling dat gerechtsdeurwaarders het tarief van het koninklijk besluit van 30 november 1976 op zeer verschillende wijze toepassen, dat het onduidelijk is en moeilijk begrijpbaar voor de consumenten. De schuldbemiddelingsdiensten onderstrepen de zeer talrijke vergissingen in de afrekeningen van de gerechtsdeurwaarders die zij verifiëren. Men stelt bovendien vast dat bovenop het barema bepaalde studies dossier- of onderzoekskosten aanrekenen waarvoor geen enkele uitleg bestaat.
Bij de ernstige gevolgen van deze praktijken voor de consumenten voegt zich het feit dat de wet omstandigheden creëert inzake concurrentie die objectief ongelijk zijn tussen de gerechtsdeurwaarders en de vennootschappen van invordering van schuldvorderingen. Deze ongelijke behandeling is des te onrechtvaardiger aangezien de activiteit exact dezelfde is en dat de tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder — buiten zijn opdracht van ministerieel ambtenaar — geen enkele bijkomende garantie biedt voor de consument. Men heeft reeds opgemerkt dat de schuldbemiddelingsdiensten kloegen over de vele vergissingen en de variërende toepassing van het barema in de afrekeningen van gerechtsdeurwaarders.
Deze omstandigheden van ongelijke concurrentie hebben de zeer belangrijke ontwikkeling toegelaten van bepaalde studies die meer dan tien personen tewerkstellen in het kader van hun activiteit van minnelijke invordering. Nu zij de kost van de tussenkomst ten laste leggen van de consumenten, kunnen bepaalde studies openbare aanbestedingen verwerven door een tussenkomst voor te stellen die quasi gratis is voor de schuldeiser, aangezien alle honoraria en kosten worden gevorderd van de consumenten, bovenop de te innen schuldvordering. Het gebeurt zelfs in bepaalde gevallen dat een gerechtsdeurwaarder er zich financieel toe verbindt ten aanzien van de schuldeiser om hem een minimumpercentage aan invordering te garanderen.
In een maatschappij die geconfronteerd wordt met stijgende problemen van armoede, is het ontoelaatbaar dat een groep misbruik maakt van het monopolie dat hem wordt toegewezen door de wet, voor bepaalde handelingen, om alzo de schulden van de zwakste consumenten te doen oplopen. Bovendien, zelfs in de veronderstelling dat deze beroepsgroep de wet naar behoren zou toepassen, zal er een ambiguïteit blijven om te weten wanneer een gerechtsdeurwaarder zijn minnelijke invordering doet in het kader van zijn opdracht van ministerieel ambtenaar en wanneer hij handelt als eenvoudige operator van minnelijke invordering.
Teneinde deze ambiguïteit uit te klaren, wijzigt het wetsvoorstel de wet van 20 december 2002 om ze toepasselijk te maken op elke activiteit van minnelijke invordering, of ze nu uitgaat van een vennootschap van invordering, een gerechtsdeurwaarder, of een advocaat of een gerechtelijk mandataris in de brede betekenis. De minnelijke invordering wordt alzo ook van toepassing op ingebrekestellingen verstuurd door een gerechtsdeurwaarder, zelfs indien hij eveneens als opdracht heeft te dagvaarden bij gebrek aan betaling. Tot aan de dagvaarding zal geen enkele gerechtsdeurwaarder noch enige andere acteur inzake minnelijke invordering, enig ander recht of kost kunnen vorderen van de consument dan deze uitdrukkelijk voorzien in de onderliggende overeenkomst.
Het lijkt zorgzaam en evenwichtig om alle operatoren op gelijke voet te plaatsen en het lijkt in moeilijke economische omstandigheden die de bevolking ondervindt, niet abnormaal de kosten van invordering ten laste van de consument te beperken tot de kosten van dagvaarding en van uitvoering van de daaropvolgende gerechtelijke beslissing. We herinneren er inderdaad aan dat de contractuele clausules zeer vaak reeds een boetebeding bevatten dat precies bestemd is om een forfaitaire vergoeding voor de inningskosten vast te leggen. Het zal de gerechtsdeurwaarders inderdaad ontzegd worden om nog een recht te ontvangen voor de kosten met betrekking tot de ingebrekestelling en andere voorafgaande inlichtingen aan de dagvaarding. Het lijkt niet overdreven deze beroepscategorie te vragen bij te dragen — zoals anderen — aan de strijd tegen de armoede en de schuldopstapeling, aangezien zij nog steeds een belangrijk deel van haar inkomsten haalt uit vorderingen ingesteld door schuldeisers.
Ten slotte, in het kader van een herziening van de wet, is het opportuun toe te laten dat door de minister aangewezen agenten de activiteit van alle actoren inzake minnelijke invordering controleren, wat ook hun hoedanigheid zij, onder voorbehoud van respect voor het beroepsgeheim met betrekking tot de gerechtsdeurwaarders en de advocaten.
Artikel 2, 1º
Dit artikel schrapt de uitzondering waarin de wet van 20 december 2002 voorziet. Daaruit volgt dat voortaan elke activiteit van minnelijke invordering zal worden geviseerd door de wet, of ze nu wordt uitgevoerd door een gerechtsdeurwaarder, een advocaat, een gerechtelijk mandataris of een vennootschap voor invordering van schuldvorderingen. Aangezien de minnelijke invordering wordt gedefinieerd als elke handeling of praktijk met als doel de schuldenaar ertoe aan te zetten zijn onbetaalde schuld te betalen, met uitzondering van elke inning op basis van een uitvoerbare titel, vestigt de wet op die manier een duidelijk onderscheid tussen enerzijds handelingen gesteld voor het bekomen van een vonnis en, anderzijds, de handelingen gesteld ter uitvoering van een uitvoerbaar vonnis.
Voortaan zijn op die manier alle handelingen van invordering gesteld voorafgaandelijk aan het bekomen van een uitvoerbare titel geviseerd door het verbod om aan de consument enige andere vergoeding te vragen dan die overeengekomen in het onderliggende contract. Dagvaarding voor de rechtbank, waarvan het voorwerp is de schuldenaar op te roepen voor de rechter om zijn veroordeling te bekomen, is geen handeling van invordering op zich. De kosten van de dagvaarding zullen dus kunnen worden berekend overeenkomstig het barema van gerechtsdeurwaarders en inbegrepen zijn in de kosten welke zullen worden ten laste gelegd van de schuldenaar of indien die zijn schuld betaalt na de dagvaarding maar vóór de zitting, in de afrekening van de verschuldigde sommen.
De artikelen 6 en 7 van de wet zullen voortaan eveneens toepasselijk zijn op gerechtsdeurwaarders, advocaten en gerechtelijke mandatarissen. Overeenkomstig artikel 6 moet de inning beginnen met een geschreven ingebrekestelling die de consument toelaat onder meer de naam van zijn oorspronkelijke schuldeiser te kennen, de duidelijke identiteit van de persoon die overgaat tot de minnelijke invordering, de afrekening van zijn schuldvordering, de omschrijving van de verbintenis die de aanleiding is van de schuld, enz. Het bezoek aan het domicilie van de consument in het kader van een minnelijke invordering zal worden geregeld door het artikel 7, wat ook de identiteit zij van de persoon die zich met de minnelijke invordering bezighoudt.
Artikel 2, 2º
De gerechtsdeurwaarders, advocaten en gerechtelijke mandatarissen zijn niet gehouden tot de verplichting tot inschrijving. Het is nodig hen te verwijderen uit het toepassingsgebied van het artikel 4 en de administratieve sancties van artikel 16. De agenten zullen niettemin, en indien zij het opportuun achten, feiten kunnen meedelen aan de deontologische overheden van de betrokken beroepen.
Artikel 3, 1º
Aangezien de voorgestelde wijziging ertoe strekt om eveneens de ingebrekestellingen voorafgaandelijk aan de dagvaarding te dekken, is het gerechtvaardigd de schuldeiser toe te laten voorlopige maatregelen te nemen zonder te wachten op het verstrijken van de termijn van het artikel 6, § 3, indien en voor zover zij worden toegelaten door de rechter. Het betreft bewarende beslagen toegestaan door de beslagrechter op voorlegging van een dossier dat aantoont dat de schuldvordering zeker is, opeisbaar en effen en dat er bovendien hoogdringendheid is om de gevorderde maatregel te vragen. Aangezien de bepaling enkel de activiteit van minnelijke invordering viseert, gedefinieerd in het artikel 2, § 2, als de invordering voor andermans rekening, verbiedt dit de schuldeiser niet zelf voorlopige maatregelen te nemen — zelfs zonder toestemming van de rechter — wanneer het mogelijk is (bewarend derdenbeslag op basis van private titels, bijvoorbeeld). Onderstrepen we eveneens dat de wijziging welke zou worden aangebracht elke gerechtsdeurwaarder en elke advocaat zal verplichten een ingebrekestelling te versturen binnen de termijn van 15 dagen voor het betekenen van een dagvaarding.
Artikel 3, 2º
Aangezien bepaalde operatoren niet onderworpen zijn aan de verplichting van inschrijving, heeft de indicatie van het nummer in de ingebrekestelling geen voorwerp.
Artikel 3, 3º
Wij verwijzen naar de uiteenzetting geleverd onder het artikel 3, 1º.
Anke VAN DERMEERSCH Freddy VAN GAEVER. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In het artikel 2 van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in paragraaf 1, 2º, wordt het zinsdeel « , met uitzondering van de minnelijke invordering van schulden gedaan door een advocaat of een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris in de uitoefening van zijn beroep of functie » opgeheven;
2º in paragraaf 2 worden de woorden « artikelen 11 tot 13 » vervangen door de woorden « artikelen 4 en 16 ».
Art. 3
In artikel 6 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º paragraaf 1, tweede lid, wordt aangevuld met het zinsdeel « met uitzondering van de maatregelen toegestaan door een gerechtelijke beslissing »;
2º in paragraaf 2, 2º, wordt tussen het woord « evenals » en de woorden « de gegevens van het bevoegd toeziendhoudend bestuur » het zinsdeel « voor de personen onderworpen aan de verplichting tot inschrijving voorzien in het artikel 4 » ingevoegd;
3º paragraaf 3 wordt aangevuld met een derde zin, luidende :
« De termijn van 15 dagen is niet van toepassing voor de maatregelen toegestaan door een gerechtelijke beslissing ».
Art. 4
Artikel 11 van dezelfde wet wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende :
« § 6. Ten aanzien van advocaten, gerechtsdeurwaarders en andere gerechtelijke mandatarissen, zullen de agenten slechts kunnen binnendringen in de beroepslokalen en er overgaan tot een beslag op documenten met toestemming van de procureur des Konings of een onderzoeksrechter. In dat geval zal er worden gehandeld overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van strafvordering ».
19 maart 2009.
Anke VAN DERMEERSCH Freddy VAN GAEVER. |