4-1141/1

4-1141/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

21 JANUARI 2009


Wetsvoorstel betreffende een algemene regeling voor de rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en de bescherming van werknemers tegen tabaksrook

(Ingediend door de heer Dirk Claes c.s.)


TOELICHTING


Roken heeft heel wat negatieve gevolgen, niet alleen voor de roker zelf, maar ook voor hen die rond hem staan, de ongeboren kinderen in zijn omgeving en voor de hele maatschappij. Deze niet-exhaustieve opsomming moet dat verduidelijken (1)  :

— roken is verslavend : de nicotine in de sigaretten beïnvloedt het centrale zenuwstelsel en stoppen met roken veroorzaakt ontwenningsverschijnselen. Bovendien veroorzaakt roken naast een lichamelijke ook een psychologische afhankelijkheid;

— wie zijn leven lang rookt, heeft 50 % meer kans om vroegtijdig (gemiddeld 10 jaar vroeger dan gemiddeld) te overlijden aan een aandoening veroorzaakt door het roken;

— wereldwijd sterven zo'n 10 000 mensen per dag ten gevolge van het roken;

— wie rookt, heeft 20 keer meer kans om longkanker te krijgen dan wie niet rookt. Ook wie niet zelf rookt, maar vaak in een rokerige omgeving zit en passief meerookt, heeft een sterk verhoogde kans op longkanker;

— bij 93,4 % van de mannen die aan longkanker overlijden, is dit gerelateerd aan tabaksgebruik. Bij vrouwen ligt dit cijfer iets lager, wellicht omdat vrouwen vroeger minder rookten dan mannen. Vrouwen blijken bij het roken van dezelfde hoeveelheden sigaretten en eenzelfde rookduur bovendien méér kans op longkanker te hebben dan mannen. De kans om longkanker te overleven, is klein;

— naast longkanker kunnen, zij het in mindere mate, ook kankers van de luchtwegen en de darmen (bij mannen) aan roken worden toegeschreven. Andere kankers die gerelateerd worden aan roken zijn kankers in de keel (strottenhoofd), de slokdarm, de alvleesklier, de nieren en de blaas;

— wie sterft aan een longaandoening, was hoogstwaarschijnlijk een roker of een passief meeroker. In 2001 gold dat voor 73 % van de mannen en 38 % van de vrouwen;

— in 2001 stierven 9 527 Vlamingen aan hart- en vaatziekten, waarvan 1 843 door blootstelling aan tabaksrook. Roken veroorzaakt ook tromboses en hersenbloedingen, vrouwen die de pil nemen en roken zijn hier extra gevoelig voor;

— wie rookt, heeft meer kans op maagzweren en zweren in de dunne darm;

— wie rookt, heeft meer kans op ademhalingsproblemen na een operatie. Ook wonden helen minder vlot en het roken verkleint de slaagkansen van de operatie. Roken kan ook de werking van een aantal geneesmiddelen ongunstig beïnvloeden;

— roken levert tijdens een zwangerschap zowel voor de moeder als voor het ongeboren kind, tal van problemen en risico's op. De moeder loopt meer kans op een buiten-baarmoederlijke zwangerschap, bloedingen tijdens de laatste maanden van de zwangerschap, misselijkheid en infecties aan de urinewegen. De foetus van een rokende moeder rookt sowieso mee. Er is dan een zwaar verhoogde kans op een miskraam, een laag geboortegewicht en een premature geboorte. Bovendien zijn baby's van rokende moeders rustelozer en hebben zij een minder sterke zuigreflex. Ook hun latere fysieke en mentale ontwikkeling wordt er door afgeremd. Baby's van rokende ouders lopen aanzienlijk meer risico op wiegendood;

— het zwanger worden zelf ondervindt eveneens gevolgen van het roken : onvruchtbaarheid bij zowel man als vrouw en moeilijkere in vitro fertilisatie;

— bovenstaande gevolgen voor moeder en kind gelden ook wanneer de partner van de moeder rookt en de moeder gedwongen wordt passief mee te roken;

— de verkoop van tabaksproducten leverde de schatkist in 1990 bijna 1 miljard euro op, in 2003 stegen die inkomsten tot meer dan 2 miljard euro. Maar tabaksgebruik kost de staat ook handenvol geld. Volgens berekeningen van de Wereldbank bedragen de kosten van het roken 6 tot 15 % van de totale ziektekosten. In België kwam dit in 2002 neer op 2,162 miljard euro. Dit bedrag houdt echter géén rekening met de uitgaven van de patiënt die niet door de ziekteverzekering worden terugbetaald en de indirecte kosten als ziekteverzuim;

— een Britse studie wees uit dat een daling van het tabaksverbruik met 40 % 115 000 nieuwe arbeidsplaatsen zou creëren in Groot-Brittannië. De reden hiervoor is dat ex-rokers meer geld overhouden voor ontspanning, een sector die veel arbeidsintensiever is dan de tabakssector.

Bovenstaande opsomming bevat redenen genoeg om te pleiten voor een wetgeving die het roken afremt en optreedt voor de rechten van niet-rokers, die beschermd moeten worden tegen de kwalijke gevolgen van het tabaksgebruik. De bestaande wetgeving rond roken is — door zijn versnipperde vorm — echter ontoereikend en gaat volgens de indieners van het wetsvoorstel niet ver genoeg.

Het koninklijk besluit van 19 januari 2005 betreffende de bescherming van de werknemers tegen tabaksrook bepaalt dat werknemers het recht hebben te beschikken over werkruimten en sociale voorzieningen die vrij zijn van tabaksrook. Dit recht houdt een verbod op roken op de werkvloer in.

Het koninklijk besluit van 13 december 2005 verbiedt het roken op openbare plaatsen. Dit besluit maakt echter één uitzondering : horecazaken moeten onder bepaalde voorwaarden, die onder andere kunnen afhangen van de verhouding aan bereide maaltijden in de totale omzet, niet aan dit verbod voldoen.

Het koninklijk besluit van 15 september 1976 houdende reglement op de politie van personenvervoer per tram, pre-metro, metro, autobus en autocar verbiedt het roken in trams, bussen, metro en premetro evenals in de stations van de metro en de premetro. Noch de passagiers, noch de personeelsleden mogen roken in de voertuigen, ook niet wanneer deze stilstaan of parkeren.

Anno 2008 geldt met andere woorden een verstrengde rookwetgeving op gesloten openbare plaatsen. De uitzonderingen in de wetgeving zijn echter ongelukkig. De uitzondering op het rookverbod in drankgelegenheden zorgt op het terrein voor verwarring en ongunstige effecten. Zo bijvoorbeeld geldt, net als in cafetaria's van sport- en culturele infrastructuur, een rookverbod in jeugdhuizen. Door de uitzondering op het rookverbod voor drankgelegenheden trekken jonge bezoekers en vrijwilligers weg en ruilen het rookvrije jeugdhuis voor het café verderop. Een jammere zaak voor diegenen die zich vrijwillig inzetten voor de jeugdhuizen. De huidige rookwetgeving wordt dan ook als onrechtvaardig en discriminerend aangevoeld. De Raad van State heeft duidelijk gesteld dat er in cafés ook beter een rookverbod zou worden ingevoerd (zie advies 39/108/3 van 20 oktober 2005).

Met de invoering van een algemeen rookverbod zou België het voorbeeld van onder andere Ierland, Italië, Frankrijk, Schotland volgen en zich aansluiten bij een Europese trend die het beschermen van de volksgezondheid voorop stelt. Het belang daarvan mag en kan niet onderschat worden. Zoals de federale overheidsdienst Volksgezondheid op zijn website schrijft : « In België wordt het aantal doden door tabaksgebruik geschat op meer dan 20 000. Volgens een studie uit 2006 bedraagt het aantal dagelijkse rokers in ons land 29 % bij personen ouder dan 15 jaar. Die rokers brengen hun gezondheid dag na dag schade toe, maar ook die van twee derde van de niet-rokers uit hun omgeving. »

In navolging van onder meer Roger Blanpain, professor emeritus arbeidsrecht aan de KUL, bekritiseren de indieners de bestaande wetgeving (2) . Aldus Blanpain :

— garandeert de Grondwet een bescherming van de gezondheid (art. 23);

— is het huidige onderscheid tussen verschillende soorten horecazaken niet alleen zeer moeilijk te controleren, het is eveneens onwettig. De caféhouder is als werkgever immers ook verplicht zijn werknemers, ook in het verbruikersgedeelte, een gezonde werkomgeving te verschaffen. Artikel 20, 2º, van de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 legt de werkgever de plicht op ervoor te zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemer. Deze bepaling is van openbare orde;

— mogen werknemers niet blootgesteld worden aan chemische agenten, terwijl omgevingsrook duizenden chemische stoffen bevat, waarvan er minstens 40 als kankerverwekkend gekend zijn;

— is het zo dat wie de gezondheid van anderen schaadt, de rekening moet betalen. Caféhouders zijn als werkgevers, indien er in hun onderneming wordt gerookt, zowel strafrechtelijk verantwoordelijk als burgerlijk aansprakelijk voor de gezondheidsschade die hun werknemers ondergaan doordat er wordt gerookt en de werknemers dat passief ondergaan.

Om deze redenen, overwegende dat de huidige rookwetgeving enkel op partiële wijze een rookverbod oplegt; overwegende dat dit partiële rookverbod onrechtvaardig en discriminerend is ten aanzien van die sectoren die zich hieraan moeten houden en bijgevolg oneerlijke concurrentie oplevert; overwegende dat België zich met de invoering van een algemeen rookverbod zou inschrijven in een Europese trend die de volksgezondheid dient en op deze wijze tot voorbeeld strekt voor andere Europese landen, wil het voorliggende wetsvoorstel :

— tegemoet komen aan de hierboven vermelde kritieken en tekortkomingen in de bestaande wetgeving en hiermee een verdere stap zetten in het terugdringen van het tabaksgebruik, waartoe ook België zich heeft geëngageerd, gegeven de raamovereenkomst inzake de bestrijding van het tabaksgebruik van de Wereldgezondheidsorganisatie, aangenomen op 21 mei 2003, in werking getreden op 27 februari 2005 en door België geratificeerd op 1 november 2005;

— zorgen voor een algemeen rookverbod op alle publieke plaatsen en op de werkvloer zonder verwarrende en onlogische uitzonderingen. De huidige regeling wanneer een rokerszone wel en wanneer niet mag worden gecreëerd, is onlogisch. Deze onlogica dient daarom rechtgetrokken te worden. Door dit wetsvoorstel zullen alle horeca-inrichtingen in de toekomst op dezelfde voet worden behandeld;

— tegelijkertijd voorzien in tegemoetkomende maatregelen voor verstokte rokers door het non-discriminatoir toelaten van rookkamers, en op zo'n manier georganiseerd dat zij de hinder voor niet-rokers uitsluiten; deze rookkamers dienen uitgerust te zijn met een rookafzuigsysteem of een luchtverversingssysteem;

— Om de horeca-inrichtingen, die door deze wet verplicht geacht worden een aparte rookkamer te installeren, tegemoet te komen, zou het best, gekoppeld aan dit wetsvoorstel, in financiële compensatiemaatregelen voorzien worden, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van fiscale aftrekmaatregelen of de verlaging van het geldende BTW-tarief in de horecasector in te voeren of alleszins te bepleiten. Deze optie zou ook onderzocht moeten worden voor horeca-inrichtingen die in het verleden reeds financiële inspanningen hebben geleverd in het kader van de huidige wetgeving;

— Eveneens gekoppeld aan dit wetsvoorstel, ter wille van de horeca-inrichtingen die niet de mogelijkheid hebben een rookkamer te installeren wegens ruimtegebrek en die daardoor dreigen gediscrimineerd te worden ten aanzien van die horeca-inrichtingen die dit wel kunnen, is het de bedoeling om de gewesten hierbij te betrekken. Meer bepaald zouden de gewesten betrokken moeten worden op het vlak van ruimtelijke ordening om te voorzien in mogelijke compensatiemaatregelen zoals rookoverkappingen of rooktenten. De rokers krijgen zo toch de gelegenheid om te roken in normale omstandigheden.

Om zo min mogelijk hinder te veroorzaken, neemt het wetsvoorstel de relevante bepalingen van de bestaande koninklijke besluiten die een rookverbod invoeren over, zodat de uitvoering van deze voorgestelde regelgeving tot noodzakelijke, maar niet al te drastische aanpassingen moet leiden. Door de overneming en opheffing van de bestaande koninklijke besluiten houdt bovendien de versnippering van de huidige wetgeving op te bestaan. Daar dit wetsvoorstel de bepalingen van de huidige rookwetgeving gewoon overneemt, wordt een artikelsgewijze toelichting niet strikt nodig geacht.

Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat het onvrijwillig passief « mede »-roken niet meer kan als men zich in een openbare gelegenheid bevindt en het laat anderzijds toe dat iedere openbare gelegenheid toch een rookkamer met luchtverversing kan voorzien. We vragen ook dat de verschillende overheden rooktenten of rookoverkappingen zouden toelaten.

Eveneens om die reden, om redenen van continuïteit, en om afdwinging van het rookverbod te garanderen, wordt de opsporing, vervolging en bestraffing van overtredingen van de bepalingen in dit wetsvoorstel afgestemd op de huidige bepalingen die dit voor de huidige rookverbodwetgeving nu reeds mogelijk maken (art. 11, 11bis, 13, 16, 17, 19 en 20 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten).

Ten slotte, de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is bepaald op 1 juli 2010, wat een geruime tijd laat aan de betrokkenen om zich aan de wet te confirmeren.

Dirk CLAES
Wouter BEKE
Nahima LANJRI
Elke TINDEMANS.

WETSVOORSTEL


Hoofdstuk 1. — Inleidende bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Hoofdstuk 2. — Definities

Art. 2

Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder :

1º roken : het roken van tabak, producten op basis van tabak of van soortgelijke producten;

2º gesloten plaats : plaats door wanden afgesloten van de omgeving en voorzien van een plafond of zoldering;

3º plaats toegankelijk voor het publiek :

a) plaats waarvan de toegang niet beperkt is tot de gezinssfeer;

b) de niet-exhaustieve lijst van zulke plaatsen bevat onder meer inrichtingen of gebouwen van volgende aard :

i. overheidsplaatsen;

ii. stations;

iii. luchthavens;

iv. handelszaken;

v. plaatsen waar al dan niet tegen betaling aan het publiek diensten worden verstrekt, met inbegrip van plaatsen waar voedingsmiddelen en/of dranken ter consumptie worden aangeboden;

vi. plaatsen waar zieken of bejaarden worden opgevangen of verzorgd;

vii. plaatsen waar preventieve of curatieve gezondheidszorgen worden verstrekt;

viii. plaatsen waar kinderen of jongeren op schoolgaande leeftijd worden opgevangen, gehuisvest of verzorgd;

ix. plaatsen waar onderwijs of beroepsopleidingen worden verstrekt;

x. plaatsen waar vertoningen plaatsvinden;

xi. plaatsen waar tentoonstellingen worden georganiseerd;

xii. plaatsen waar sport wordt beoefend.

4º openbaar vervoer : personenvervoer dat openbaar toegankelijk is en waar iedereen die dat wil — tegen het geldende tarief — gebruik van kan maken;

5º werkruimte :

a) elke arbeidsplaats, ongeacht of deze zich binnen of buiten een onderneming of inrichting bevindt en ongeacht of deze zich in een gesloten of een open ruimte bevindt, met uitzondering van de ruimte in open lucht;

b) elke open of gesloten ruimte binnenin de onderneming of de inrichting waar de werknemer toegang tot heeft;

6º sociale voorzieningen : de sanitaire voorzieningen, de refter en lokalen bestemd voor rust of eerste hulp;

7º rookkamer : ruimte afgesloten door wanden en een zoldering waar gerookt mag worden;

8º het Comité : het Comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis hiervan, de syndicale afvaardiging, of bij ontstentenis hiervan, de werknemers zelf overeenkomstig de bepalingen van artikel 48 en volgende van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;

9º horeca-inrichting : elke voor het publiek toegankelijke plaats of lokaal, ongeacht de toegangsvoorwaarden, waar de belangrijkste en permanente activiteit eruit bestaat maaltijden en/of dranken, voor te bereiden en/of voor consumptie, al dan niet ter plaatse aan te bieden, en dit zelfs kosteloos;

10º rookverbodsteken : verbodsteken met een diameter van minstens negen centimeter en uitgevoerd in de volgende kleuren :

a) grond : wit;

b) afbeelding sigaret : zwart;

c) rand en dwarsbalk : rood.

Hoofdstuk 3. — Rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek

Art. 3

§ 1. Het is verboden te roken in gesloten plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn. Deze plaatsen dienen rookvrij te zijn.

Aan de ingang van en binnen elke plaats bedoeld in het eerste lid worden rookverbodstekens conform het model vastgesteld of goedgekeurd door de Koning, zo aangebracht dat alle aanwezige personen er kennis van kunnen nemen. De Koning bepaalt de bijkomende voorwaarden waaraan de signalisatie van het rookverbod beantwoordt.

§ 2. Het verbod bedoeld in § 1, eerste lid, geldt eveneens permanent, dus ook wanneer zij buiten dienst zijn, in alle voertuigen die gebruikt worden voor het openbaar vervoer.

§ 3. Elk element dat tot roken kan aanzetten of dat laat uitschijnen dat roken toegestaan is, is verboden in de plaatsen bedoeld in § 1 en § 2.

Art. 4

§ 1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 3, kan de uitbater van een gesloten plaats, die toegankelijk is voor het publiek een rookkamer installeren.

Deze rookkamer is geen doorgangszone en is zodanig geconstrueerd en ingericht dat de ongemakken van de rook ten opzichte van de niet-rokers maximaal verminderd worden.

De rookkamer wordt duidelijk als lokaal voor rokers geïdentificeerd en wordt aangeduid door allerhande middelen die toelaten ze te situeren. In de rookkamer kunnen enkel dranken worden meegenomen.

De oppervlakte van de rookkamer bedraagt maximaal een vierde van de totale oppervlakte van het lokaal waarin maaltijden en/of dranken ter consumptie opgediend worden.

De rookkamer is voorzien van een rookafzuigsysteem of een verluchtingssysteem dat de rook afdoende verwijdert.

De Koning bepaalt de bijkomende voorwaarden waaraan de rookkamer beantwoordt.

Art. 5

De uitbater en de klant zijn, elkeen voor wat hem aangaat, verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten.

Art. 6

Wijzigingen aan deze bepalingen kunnen enkel worden doorgevoerd na eerst het advies van de Hoge Gezondheidsraad te hebben ingewonnen.

Art. 7

Met de straffen bedoeld in artikel 13 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten, wordt gestraft hij die het bepaalde in deze wet of zijn uitvoeringsbesluiten overtreedt.

Art. 8

Zijn van overeenkomstige toepassing op deze wet, de artikelen 11, 11bis, 16, 17, 19 en 20 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten.

Hoofdstuk 4. — Rookvrije werkplaats

Art. 9

§ 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers en de werknemers en op de daarmee gelijkgestelde personen, bedoeld in artikel 2, § 1, 1º, a) tot d), en 2º, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

§ 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op :

1º de als private vertrekken te beschouwen gesloten plaatsen van alle instellingen van maatschappelijke dienstverlening en van de gevangenissen, waar de bewoners en niet-bewoners kunnen roken onder de voorwaarden die er voor hen zijn vastgelegd;

2º privé-woningen, behalve de ruimten die exclusief bestemd zijn voor professioneel gebruik en waar werknemers tewerk worden gesteld.

Art. 10

Elke werknemer heeft het recht te beschikken over werkruimten en sociale voorzieningen, vrij van tabaksrook.

Art. 11

De werkgever verbiedt het roken in de werkruimten en de sociale voorzieningen, evenals in het vervoermiddel dat voor gemeenschappelijk vervoer van en naar het werk door hem ter beschikking wordt gesteld van het personeel.

De werkgever neemt de nodige maatregelen teneinde erover te waken dat derden die zich in de onderneming bevinden, geïnformeerd worden omtrent de maatregelen die hij toepast overeenkomstig deze wet.

Art. 12

In afwijking van het verbod bedoeld in artikel 11, bestaat de mogelijkheid te voorzien in een rookkamer binnen de onderneming, na voorgaand advies van de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk.

De rookkamer, die uitsluitend tot het roken bestemd is, wordt afdoende verlucht of wordt voorzien van een rookafzuigsysteem dat de rook afdoende verwijdert. De Koning bepaalt de bijkomende voorwaarden waaraan de rookkamer beantwoordt.

De regeling van de toegang tot deze kamer tijdens de werkuren wordt vastgesteld, na voorafgaand advies van de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk.

Deze regeling veroorzaakt geen ongelijke behandeling van de werknemers.

Art. 13

De werkgever en de werknemer zijn, elkeen voor wat hem aangaat, verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten.

Met de straffen bedoeld in hoofdstuk 11 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wordt gestraft hij die het bepaalde in deze wet of zijn uitvoeringsbesluiten overtreedt.

Art. 14

Wijzigingen aan deze bepalingen kunnen enkel worden doorgevoerd na eerst het advies van de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk te hebben ingewonnen.

Hoofdstuk 5. — Opheffingsbepalingen

Art. 15

Opgeheven worden :

1º artikel 35, 10º, van het koninklijk besluit van 15 september 1976 houdende reglement op de politie van personenvervoer per tram, pre-metro, metro, autobus en autocar;

2º de artikelen 7, § 3, en artikel 13, 3º, van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten;

3º het koninklijk besluit van 19 januari 2005 betreffende de bescherming van de werknemers tegen tabaksrook en zijn uitvoeringsbesluiten;

4º het koninklijk besluit van 13 december 2005 tot het verbieden van het roken in openbare plaatsen en zijn uitvoeringsbesluiten.

Art. 16

Deze wet treedt in werking op 1 juli 2010.

De Koning kan een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid.

14 januari 2009.

Dirk CLAES
Wouter BEKE
Nahima LANJRI
Elke TINDEMANS.

(1) Vlaamse Liga tegen Kanker (http://www.vlk.be/rubriek.asp ?rubid=261).

(2) Roger Blanpain, « Rookverbod bij openbaar vervoer », noot onder vonnis vredegerecht Mechelen 2 november 2005, Rechtskundig Weekblad, 2005-2006 — nr. 29, blz. 1153-1154.