4-1118/1

4-1118/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

15 JANUARI 2009


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek der successierechten, teneinde de aangifte van nalatenschap te vervangen door een administratieve procedure tot vereffening van de successierechten

(Ingediend door de heer Guy Swennen)


TOELICHTING


Dat erfenissen een bron zijn van betwistingen en ruzie voor het leven tussen de erfgenamen wordt sinds jaar en dag blijkbaar ervaren als een niet te vermijden fenomeen in onze samenleving.

Uit een recente enquête van de krant De Tijd — bijlage « Netto » (9 juni 2007) blijkt het om ronduit indrukwekkende aantallen geschillen te gaan. Van de tien ondervraagden die ooit al een erfenis verwierven, zijn er niet minder dan vier die daarover woordenstrijd kenden of nog ondervinden met een andere erfgenaam. Net niet de helft wordt dus ten gevolge van een erfenis geconfronteerd met ruzie, welke bovendien in liefst zes van de tien gevallen blijkt te leiden tot een blijvende verbreking van de familiebanden.

De Nederlandse Volkskrant (1 april 2005) berichtte op basis van een onderzoek van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat in ruim een kwart van de families erfeniskwesties ontstaan. De KNB kwam tot die conclusie op basis van een onderzoek bij meer dan honderd leden. Tien procent van de bevraagde notarissen gaf aan dat het bij de helft van de erfenissen tot twisten leidt. Een ander Nederlands onderzoek (Het Volk, 10 april 2007) kwam ook tot de vaststelling dat erfenisverdelingen in een kwart van de families tot ruzie of breuk leidt.

Familietherapeute Else-Marie van den Eerenbemt ondervroeg 1 821 mensen in dat verband. Als men daarbij voor ogen houdt dat de familieleden en rechtstreekse omgeving van de erfgenamen bij wijze van spreken participeren in die ruzies en men er ook nog rekening mee houdt dat zogezegde opgeloste ruzies niet in de cijfers vervat zitten doch wel een blijvende onderhuidse wrevel veroorzaakt hebben, dan is het duidelijk dat erfenissen een bron zijn van verzuring tussen een gigantisch hoog aantal mensen in onze samenleving en blijkbaar ook in Nederland.

De Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen bevestigt de omvang van de erfenisruzies. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal gerechtelijke procedures inzake erfenissen, doch een rondvraag leert dat het niet om bijzonder grote aantallen gaat omdat de erfgenamen na een relatief korte periode of na jarenlang geruzie opteren voor de afhandeling, het zekere boven het onzekere verkiezen, een lange en kostelijke gerechtelijke procedure willen vermijden en tegelijkertijd een punt willen zetten achter een pijnlijke ervaring van kommer en kwel, ergernis en andere ellende. Toch doet deze vaststelling niets af aan het feit dat het geschetste kwaad van de onherstelbare geslagen wonden een brede maatschappelijke realiteit is : die van de vele vechterfenissen.

In de volksmond wordt de oorzaak ervan al snel geklasseerd als een gevolg van veelal opgekropte wrijvingen die al lang in familieverband sluimeren en aan de oppervlakte komen bij het openvallen van de erfenis. Diezelfde volksmond stelt dat geld en hebzucht altijd wel doen vechten. Ongetwijfeld bevatten die stellingen een kern van waarheid.

Andere verklaringen van de (toenemende) erfenisruzies zijn volgens de geciteerde Nederlandse onderzoeken divers van aard en zijn stellig van toepassing als verklaring van heel wat vechterfenissen in ons land : mondiger burgers, lossere familiebanden, een algemene « verruwing » van onze samenleving, een groeiend aantal stiefoudersituaties en nieuwsamengestelde gezinnen in het algemeen, het ontbreken van een testament.

Uit een grondige studie van ons erfrecht blijkt daarnaast een andere onthutsende waarheid : onze wetgeving inzake erfrecht is de oorzaak van heel veel erfenisruzies, mede omdat ze achterhaald is — wegens nog afstammend uit de napoleontische tijd — of omdat die wetgeving onduidelijk is of ronduit van aard om ruzie te veroorzaken. Niemand zal tegenspreken dat het de plicht is van de wetgever om elke onderdeel in het erfrecht dat aanzet of verplicht tot vechterfenissen te schrappen of te veranderen. Maar er is meer, de uitdaging moet groter zijn : waarom geen bepalingen in ons erfrecht opnemen die bewust preventief ruzies voorkomen ? Zo een wetgevende vernieuwing moet hand in hand gaan met een algemene modernisering van ons erfrecht, die voluit oog heeft voor een heel nieuwe maatschappelijke werkelijkheid.

Onderhavig voorstel is onderdeel van een reeks wetsvoorstellen die in dat verband een effectieve trendbreuk willen realiseren.

Het betreft de afschaffing van de aangifte van nalatenschap en de invoering van een administratieve procedure ter vervanging daarvan. De huidige regeling van de aangifte van nalatenschap is wel degelijk een bron van vechterfenissen. Een genuanceerde benadering in dit verband dringt zich echter op. Het is niet omdat het opstellen van de aangifte van nalatenschap tot noodzakelijk gevolg heeft dat de erfgenamen bij wijze van spreken voor het eerst oog in oog staan, en naar aanleiding daarvan de twistpunten voor het eerst deels of volledig aan de oppervlakte komen, dat daarom het systeem van de aangifte van nalatenschap intrinsiek de oorzaak van de eventuele vechterfenis in kwestie is. De aangifte van nalatenschap als oorzaak van opgedreven spanningen en dus in heel wat gevallen van erfenisspanning doet zich voor vanuit een andere invalshoek die verder in deze toelichting aan bod komt. Zonder twijfel is het gegeven van de verplichte confrontatie van de erfgenamen en hun verwachtingen en aanspraken juist een positief aspect van de aangifte van nalatenschap. De ogenschijnlijk uitsluitende functie van de aangifte van nalatenschap is het samenbrengen van alle gegevens die als basis moeten dienen voor het heffen van een belasting : de successierechten.

In de praktijk is de aangifte van de nalatenschap véél meer dan een fiscale verplichting voorafgaand aan een heffing. Het is een conglomeraat van deelfuncties die in het kielzog van de verplichting tot aangifte van nalatenschap gestalte krijgt. De aangifte van nalatenschap noopt de erfgenamen dus in de eerste plaats — in zoverre dat voordien nog niet gebeurd was — tot een oefening om een juiste opgave en inzicht te geven over de samenstelling en de waarde van de nalatenschap van de overledene, en tot een opgave wie gerechtigd of geroepen is een deel van of geheel de nalatenschap te ontvangen, nadat daarop successierechten berekend en betaald zijn.

Een waaier aan mogelijke twistpunten dient daarom aan de orde te komen. Zijn er goederen van de nalatenschap verdwenen ? Houden bepaalde erfgenamen niets achter ? Is er een huwelijkscontract en/of testament, en wat zijn de gevolgen ervan voor de verdeling tussen de erfgenamen ? Als er aantoonbare legaten en giften eerder gedaan zijn, zonder hierop successierechten te betalen, dan moeten de reservataire erfgenamen bevestigen of zij al dan niet de inkorting zullen vragen. Kan er betwist worden door degenen die niet erven wat zij verwacht hadden ? En zo verder.

Of de confrontatie tussen de erfgenamen of mogelijke erfgenamen naar aanleiding van de aangifte van nalatenschap nu positief of negatief verloopt, het kan niet ontkend worden dat de bij wet verplichte oefening een nuttige loswekende en opborrelende, en ja zelfs structurerende functie heeft. Het impliceert de definitieve opstart van de verdere gang van zaken.

Tegenover dit positieve aspect van de aangifte van nalatenschap staat echter een stevig aantal manifeste nadelen. Er dient hier ten stelligste benadrukt dat in de hervorming die onderhavig voorstel vooropstelt, de geschetste positieve functie voluit behouden blijft. Zoals verder zal blijken wordt deze functie in feite nog danig versterkt, omdat zij zich in een objectiever en vollediger kader zal voordoen.

De grote nadelen van de aangifte van nalatenschap

1. Schrijnend gebruiksonvriendelijk

Niemand zal tegenspreken dat de aangifte van nalatenschap in de huidige vorm absoluut gebruiksonvriendelijk is; bij nader inzien zou men zelfs kunnen gewagen van een ingebakken vijandigheid van de overheid/administratie jegens de erfgenamen die gehouden zijn tot de aangifte.

Vooreerst dient vastgesteld dat er geen aangifteformulier wordt toegezonden; men moet het aangifteformulier ophalen bij de bevoegde administratie. Vervolgens, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de aangifte van de personenbelasting, zijn er geen duidelijke rubrieken : het document is zo goed als blanco. Van een bijlage zoals bij de aangestipte belastingaangifte is geen sprake. Daartegenover staat dat er toch een vrij hoge graad aan allerhande vormvoorschriften, en dito risico op allerhande fouten met boetes tot gevolg, bestaat. Ook in tegenstelling tot de fiscus inzake de inkomstenbelasting, is er hier geen hulp mogelijk. Bij de personenbelasting kan men steeds een gesprek vragen met de betrokkenen administratie; er worden zelfs op grote schaal zitdagen georganiseerd om de belastingplichtigen te assisteren en/of te adviseren. Niets van dit alles wat betreft de aangifte van nalatenschap. Als men zich wendt tot de bevoegde administratie, krijgt men steevast als antwoord : wij mogen geen advies geven. Dit alles nestelt zich dan nog in een materie die op zichzelf al bijzonder ingewikkeld is. Er wordt van de meest diverse onderdelen verwacht dat er geschat wordt, dat er een appreciatie gegeven wordt van de waarde van goederen. Voor veel erfgenamen is het daarnaast een haast onmogelijke opdracht om een juist en volledig overzicht te krijgen van de precieze samenstelling van de nalatenschap. Zeker als het gaat over erfgenamen die al een verdere graad van bloedverwantschap met de erflater hebben. En ten slotte, rijzen in een heel aantal gevallen juridische vragen in de zeer complexe materie van het erfrecht, waar zelfs heel veel juristen zo goed als geen, minstens veel te weinig, kaas van gegeten hebben. Globaal genomen is de omschrijving « schrijnend gebruiksonvriendelijk » dus zeker op zijn plaats en voor bepaalde aspecten zelfs een eufemisme.

2. Per definitie asociaal

Door de geschetste hoogdrempeligheid en complexiteit, is de aangifte van nalatenschap voor de meeste burgers een onmogelijke opdracht. Enkel mensen met een bepaalde scholingsgraad zijn in staat zelf een aangifte van nalatenschap in te vullen. Vele anderen kunnen niet anders dan raad te vragen bij een notaris, bij een advocaat, bij een boekhouder of enig ander persoon. En dit met alle kosten van dien, waardoor het kosteloos invullen van de aangifte van nalatenschap slechts voor mensen met een voldoende scholing weggelegd is. Daarom is de aangifte van nalatenschap per definitie asociaal.

3. Geen rechtszekerheid

Een heikel punt bij heel veel aangiftes van nalatenschap betreft de waardebepaling van de onroerende goederen. Dit blijkt in de praktijk een zuivere oefening van puur nattevingerwerk. Omdat er geen vaststaande criteria zijn, of juister : helemaal geen criteria. Als toemaatje komt daar bovenop dat een verkeerde inschatting leiden kan tot forse boetes. Dit alles is zonder meer een schoolvoorbeeld van rechtsonzekerheid.

Deze rechtsonzekerheid wordt nog vergroot door het uitgebreide en ingewikkelde systeem van boetes en interesten indien in de aangifte fouten, zelfs onbewust of ongewild (bij gebrek aan informatie), gemaakt worden. Opmerkelijk is ten andere dat de erfgenamen hiertegen nauwelijks een vorm van beroep of verhaal hebben en op die manier quasi rechteloos ten aanzien van de administratie staan.

4. Een bijkomende bron van vechterfenissen

Erfgenamen die al op gespannen voet staan, worden nog eens op scherp gesteld en als het ware geactiveerd om te vechten over diverse rubrieken; dat wordt vermeden als de overheid een voorstel doet. Hoger werd reeds aangegeven dat de aangifte van nalatenschap op zich geen bron van vechterfenissen is omdat het nu eenmaal een verplichte oefening is die de erfgenamen of mogelijke erfgenamen en hun respectieve aanspraken voor het eerst met elkaar confronteert om hun kaarten op tafel te leggen. Dit heeft een positieve functie, die behouden wordt en nog versterkt, zoals verder aangegeven. Ontegensprekelijk heeft de aangifte van nalatenschap echter een aantal nadelen die doen vechten.

Ten eerste is er de timing van de aangifte van nalatenschap. Zij doet zich voor zeer kort na het overlijden van een in heel vele gevallen naaste familielid, waardoor de emotionele spanning nog bijzonder hoog is, hetgeen de ontvlambaarheid van de confrontatie tussen de erfgenamen bijzonder hoog maakt. Met heel wat overbodige ruzies tot gevolg.

Ten tweede bevat de opdracht die de erfgenamen door de aangifte van nalatenschap krijgen een lange waslijst aan onzekerheden en mogelijke betwistingen. De in heel wat gevallen aanwezige spanning en achterdocht wordt daardoor nodeloos op de spits gedreven. De aangifte van nalatenschap zaait als het ware onnodig twistpunten tussen de erfgenamen, twistpunten welke voor een groot stuk kunnen vermeden worden, omdat de administratie dat zelf zou kunnen oplossen.

5. Overbodig en zelfs pijnlijk bureaucratisch

Vrijwel onmiddellijk na het overlijden (en alleszins binnen de maand) wordt aan de vermoedelijke erfgenamen een quasi afstandelijke melding gemaakt door de administratie dat ze geacht worden aangifte te doen van de nalatenschap binnen de vijf maanden. Een ambtelijke melding die in volle rouwperiode en verwerking van het overlijden van een dierbare niet onmiddellijk getuigt van respect of eerbied. Maar er is uiteraard meer. In tijden dat de roep om vereenvoudiging van de regelgeving bijzonder groot is, kan de aangifte van nalatenschap bestempeld worden als het prototype van absoluut overbodige bureaucratie.

Enerzijds weet de overheid voor een heel aantal onderdelen van de aangifte van nalatenschap beter dan de meeste erfgenamen wat ingevuld moet worden, en toch wordt als het ware een spelletje gespeeld met zij die gehouden zijn tot de aangifte van nalatenschap. De beste illustratie betreft de aangifte en de waardebepaling van de onroerende goederen. Bij het overgrote deel van de opengevallen erfenissen weet de overheid perfect welke onroerende goederen — al dan niet in onverdeeldheid — eigendom waren van de erflater op het ogenblik van het overlijden. Toch wordt de aangifte gevraagd. Inzake waardebepaling van de onroerende goederen kan de administratie vooraf een perfecte schatting doen. En heel objectief, bijvoorbeeld aan de hand van een formule, gebaseerd op het geïndexeerd kadastraal inkomen. Toch wordt de erfgenaam uitgedaagd tot een bizar en ongelijk duel. Hij wordt verplicht tot een schatting, waarbij de administratie op forfaitaire basis beslist wie de « winnaar » van het zogenaamde duel is. Het is een bureaucratisch spel van kat en muis. Een systeem dat een moderne rechtsstaat en administratie onwaardig is.

De werkwijze wordt omgekeerd : de invoering van de administratieve procedure tot vereffening van de successierechten

De hogergeschetste nadelen van de aangifte van nalatenschap tonen aan dat de wetgever in dit verband tot hiertoe allesbehalve fris en creatief nagedacht heeft over hoe de successierechten op een hedendaagse en dus « klantvriendelijke » wijze kunnen worden geïnd. De overheid heeft er zelfs niet bij stilgestaan, het was altijd zo, en waarom zou het dus moeten veranderen .... Wel, omdat een moderne administratie niet mag blijven vasthangen aan een volstrekt oubollige werkwijze, die haaks staat op een gerechtvaardigde actuele verwachting van de burger. Het is zonder meer een kwestie van het vertrouwen van de burger te behouden en dringend te vergroten. Een oud spreekwoord stelt dat het de kleine dingen zijn die het doen. De hervorming van de ouderwetse aangifte van de nalatenschap is één van de treffende illustraties die daartoe een substantiële bijdrage kan leveren. Zeker omdat een haalbaar alternatief voor de hand ligt. Het principe is eenvoudig : de administratie stelt een ontwerp op aan de hand van de gegevens die zij kan kennen en weten en op die basis wordt een ontwerp opgemaakt. De burger wordt vervolgens uitgenodigd om enerzijds het ontwerp aan te vullen met de gegevens die de administratie niet kan kennen, en anderzijds om te reageren op het voorstel. Dergelijke hervorming is ontegensprekelijk realistisch en verzoent de actuele mogelijkheden van de administratie met de terechte vraag naar klantvriendelijkheid vanwege de burger.

Ons voorstel komt ook tegemoet aan een aantal andere nadelen die we hierboven uiteengezet hebben. Zo komt de « ijskoude douche » later in het verwerkingsproces van de rouwenden, komt er meer ruimte en tijd om een aantal elementen rustig na te gaan of op te zoeken, is er meer ruimte voor overleg indien er meerdere erfgenamen zijn en zijn de erfgenamen niet zelf belast met soms moeilijke schattingen of gegevens. Ook ingeval van betwistingen tussen de erfgenamen, beschikken die over meer inzicht in de problematiek, is er meer tijdsruimte voor overleg.

In het begin van deze toelichting werd reeds aangegeven dat de aangifte van nalatenschap verplicht tot een confrontatie tussen de erfgenamen of mogelijke erfgenamen en hun aanspraken. We hebben daarbij nadrukkelijk gewezen op de nuttige functie van deze verplichte oefening. Dit gegeven heeft een loswekende, opborrelende en zelfs structurerende functie, welke niet wordt alleen behouden, maar zelfs versterkt, in huidig voorstel. Dit omdat de confrontatie tussen de standpunten van de erfgenamen niet wegvalt, maar zich wel in andere omstandigheden voordoet en daardoor in een rustiger kader. Rustiger, niet alleen omdat de administratie al een heel aantal knelpunten en mogelijke twistpunten uit de wereld geholpen heeft door zelf over heel wat punten een voorstel te formuleren. Bovendien zijn de omstandigheden ook serener omdat de confrontatie tussen de erfgenamen zich verder in de tijd voordoet, te rekenen vanaf het overlijden van de erflater, waardoor het rouwproces en de daarmee gepaard gaande emoties al enigszins afgezwakt zijn.

Het hoger aangegeven feit van de overbodige bureaucratie rijst uiteraard niet alleen voor de aangifte en schatting van de onroerende goederen. De administratie is bijvoorbeeld perfect op de hoogte van een aantal gegevens die nodig zijn om de belastbare basis te bepalen voor de heffing van de successierechten. Van een aantal andere gegevens is de administratie niet bij machte om die te achterhalen. Dit is echter een evoluerend gegeven. Mits een aantal wetswijzigingen kan de wetgever van heel wat meer gegevens op de hoogte zijn.

Een ruwe schets van wat de administratie niet en wel op de hoogte is geeft volgend onvolledig overzicht :

Wat weet de administratie of wat kan ze weten :

1. De wettelijke erfgenamen (en hun noodzakelijke identiteitsgegevens); of deze erfgenamen verwerpen dan wel aanvaarden (al dan niet onder het voorrecht van boedelbeschrijving).

2. Betreffende de roerende goederen :

— rekeningen in allerhande vormen via de bankinstellingen;

— kluisinhoud via de bankinstellingen;

— auto's via inschrijving DIV.

3. Vennootschapsvormen en allerhande gegevens in dat verband.

4. Onroerend vermogen : de kadastrale gegevens zijn beschikbaar betreffende in België gelegen goederen.

5. Schenkingen (behoudens de zogeheten « handgiften ».

6. Levensverzekeringen (via bankinstellingen/verzekeraars).

Wat weet de administratie in de huidige stand van de wetgeving niet (of minder goed) :

1. Testamenten : mits een aanpassing zou er een sluitend inzicht kunnen zijn in het nationaal register van notariële testamenten; helemaal onmogelijk is het echter om zicht te krijgen op de eigenhandige testamenten, waarvan geen inventaris bestaat.

2. Schulden : afhankelijk van het soort schuld is dit te achterhalen of niet te achterhalen. Hypothecaire leningen bijvoorbeeld wel, diverse zogenaamd particuliere leningen dan weer niet.

3. De begrafeniskosten, een klassieke « passiefpost » bij de aangifte van nalatenschap.

4. De roerende goederen : huisraad, waardevol meubilair, juwelen, kunstwerken.

5. Huwelijkscontracten : tot op heden is er geen register dat een afdoend overzicht biedt.

6. De schenkingen onder vorm van handgiften.

Zoals hoger uitdrukkelijk aangegeven, zijn beide opsommingen allesbehalve limitatief.

Feit is dat het ook een veranderend gegeven is van wat de administratie kan weten. Dat is een eerste reden waarom in dit wetsvoorstel geopteerd wordt om de Koning jaarlijks te laten bepalen welke gegevens de administratie in het voorstel van vereffening aan de erfgenamen bezorgt. Een tweede reden is hoger reeds uitvoerig aangetoond. Het vergt een volledige technische medewerking van heel de administratie om een volledige lijst op te maken van alle gegevens die de administratie kan kennen. Een derde reden betreft de noodzaak van eenvormigheid bij de administratie. Het is evident dat om die reden een uniform geheel aan directieven bepaald wordt.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2 vervangt het huidige hoofdstuk V, de aangifte van nalatenschap van het Wetboek der successierechten. De verplichting tot aangifte in hoofde van de erfgenamen wordt opgeheven en vervangen door een procedure tot vereffening, uitgaande van de administratie.

Artikel 35 (nieuw) voorziet erin dat de administratie ten vroegste drie maanden en ten laatste vier maanden na het overlijden een ontwerp voorstel tot vereffening en verdeling overmaakt aan de erfgenamen.

Artikel 36 (nieuw) beschrijft de drie delen van het voorstel.

Een eerste deel is een informatief gedeelte dat uitgebreid ingaat op de vereffening en verdeling, bij wijze van handleiding over het hoe en wat ervan (vergelijkbaar met de toelichting bij het aanslagbiljet in de personenbelasting, het zij dan in een menselijker taal) : een opgave van de elementen van de vereffening en verdeling, de impact van elk van deze elementen, de procedure die zal gevolgd worden, de geldende tarieven van de successierechten en (zeer belangrijk) waar informatie bekomen kan worden over een en ander (wat een actieve administratie veronderstelt !).

Het tweede deel is een eerste voorstel tot vereffening en verdeling (en de bijhorende heffing van successierechten), in de wetenschap uiteraard dat deze eerste verdeling uitsluitend gebaseerd is op de gegevens waarover de administratie beschikt of kan beschikken, dat zowel wat betreft de erfgenamen als wat betreft de goederen die deel uitmaken, in actief en in passief, van de nalatenschap. In de bovenstaande toelichting zijn daar voorbeelden van opgesomd. In principe gaat het hier om de gegevens die ook in het op dit moment bestaande artikel opgesomd worden. Het overgrote deel van deze elementen, zeker wat betreft de inkomsten, zijn gekend bij de administratie, het gebeurt evenwel niet allemaal.

Vandaar dat een derde deel een opvraging is van de elementen waarover zij de administratie niet beschikt of (voorlopig) niet kan beschikken. Voorbeelden hiervan zijn het al dan niet bestaan van een eigenhandig testament (wat in de toekomst opgelost kan worden door het verplichten van hetzij een registratie in een register, hetzij het aanmelden van het bestaan ervan), wijzigingen aan het huwelijksstelsel (in de toekomst op te vangen door een register van huwelijkscontracten), eventuele waardevolle roerende goederen (schilderijen, juwelen, ...), specifieke uitgaven, ...

Vermits een en ander, zoals hierboven beschreven, evolutief is, laten we het aan de Koning over om jaarlijks (tegen uiterlijk 31 december) de inhoud van de drie delen vast te leggen bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit voor het jaar nadien.

Tot slot wordt voorzien dat het verzoek van de administratie om waar nodig bijkomende inlichtingen te verschaffen, eveneens binnen de drie maand teruggezonden moet worden, waarna in functie daarvan een al dan niet aangepast voorstel wordt overgemaakt door de administratie.

Artikel 37 (nieuw) geeft de erfgenamen samen of elk afzonderlijk de mogelijkheid te reageren op het voorstel. Het voorziene bezwaar kan diverse redenen kennen, bijvoorbeeld het rechtzetten van materiële vergissingen, het alsnog aanmelden van een testament, het inbrengen van kosten indien die hoger uitvallen dan eerst aangegeven, ....

Artikel 38 (nieuw) geeft aan wanneer het definitief voorstel aan de erfgenamen moet overgemaakt worden. Deze termijn varieert uiteraard naargelang al dan niet bezwaar is ingediend. Ingeval het bezwaar verregaande opzoekingen vergt kan de voorziene termijn van drie maand eenmalig voor eenzelfde periode verlengd worden.

Ingeval van bezwaar wordt dat aangegeven in de definitieve afrekening, evenals de motivatie om er al dan niet rekening mee te houden. In voorkomend geval kunnen de erfgenamen op basis hiervan een betwisting voor de rechtbank brengen.

Artikel 3 wil tegemoet komen aan de rechts(on)zekerheid wat betreft de waardebepaling van onroerende goederen door de Koning te gelasten een eenvormig en objectief systeem daartoe uit te werken.

Artikel 4 betreft de inwerkingtreding van de wet.

Guy SWENNEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Hoofdstuk V. van het Wetboek der successierechten dat de artikelen 35 tot 47 bevat, wordt vervangen als volgt :

« Hoofstuk V Voorstel tot vereffening van de successierechten en definitief voorstel.

Art. 35. Ten vroegste drie maanden en ten laatste vier maanden na het overlijden stuurt de administratie der Financiën, ten kantore van de successierechten binnen welk gebied de overledene zijn laatste fiscale woonplaats had, op basis van de haar op dat moment gekende gegevens, een voorlopig voorstel tot vereffening van de successierechten aan de vermoedelijke erfgenamen van de overledene.

Art. 36. § 1. Het voorlopig voorstel omvat drie delen :

— een eerste deel beschrijft uitgebreid de elementen van vereffening en verdeling van erfenissen, het belang van elk onderdeel, de procedure die gevolgd wordt voor de vereffening van de successierechten, de successierechten die gelden, de mogelijkheden tot het bekomen van informatie en de mogelijkheden om beroep in te stellen;

— een tweede deel omvat een eerste voorstel tot vereffening van de successierechten op basis van de gegevens die de administratie gekend zijn op het ogenblik van de opmaak van het ontwerp voorstel;

— het derde deel omvat een vragenlijst naar de gegevens die een invloed kunnen hebben op de vereffening en verdeling, die niet gekend zijn of kunnen zijn door de administratie, evenals een verzoek om voor zover nodig of gewenst, de gegevens in het tweede deel van het voorlopig voorstel te betwisten, tezamen met de motivatie daartoe.

De Koning bepaalt jaarlijks uiterlijk tegen 31 december bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit de precieze inhoud van de in deze paragraaf bedoelde delen voor het volgend kalenderjaar.

§ 2. Het voorlopig voorstel wordt vergezeld van een verzoek van de administratie aan de vermoedelijke erfgenamen om binnen een termijn van uiterlijk drie maanden, voor zover nodig of gewenst, de aanvullende of betwiste gegevens, zoals bedoeld het voorlaatste lid van vorig artikel, te verschaffen.

§ 3. Binnen de maand na de ontvangst van de bijkomende inlichtingen en eventuele bezwaren, bedoeld in de vorige paragraaf, en anderzijds bedoeld in artikel 37, stuurt de administratie een aangepast voorstel aan de erfgenamen van de overledene.

Art. 37. De erfgenamen of elk van hen kunnen uiterlijk binnen de drie maanden na de ontvangst van het voorstel, bedoeld in paragraaf 3 van het vorig artikel, schriftelijk bezwaar aantekenen. Aan het bezwaar worden de stavingstukken toegevoegd.

Art. 38. Ingeval geen bezwaar wordt aangetekend binnen de termijn bedoeld in vorig artikel, stuurt de administratie het definitief voorstel binnen de maand.

Is wel bezwaar aangetekend, stuurt de administratie haar definitief voorstel binnen de drie maanden, volgend op de ontvangst van het bezwaar. Deze termijn kan ingeval het bezwaar ingewikkelde opzoekingen vergt, éénmaal voor eenzelfde periode verlengd worden.

Het definitief voorstel omschrijft de bezwaren die zijn ingebracht en de reden waarom er al dan niet rekening mee gehouden is. ».

Art. 3

De Koning werkt een eenvormig en objectief systeem uit om de waarde van een onroerend goed te bepalen.

Art. 4

Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk binnen het jaar na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

3 december 2008.

Guy SWENNEN.