(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans
In Nederland slaan koekjesbakkers en frituuruitbaters de handen ineen voor de gezondheid van de burgers : zij hebben afgesproken met de Nederlandse minister Hoogervorst (Volksgezondheid) om voortaan vloeibaar vet te gaan gebruiken die meer onverzadigde vetzuren bevatten.
« Vloeibaar vet is in, vast vet is uit », aldus hun boodschap. De frituuruitbater die nog hard vet in zijn oven gooit, is verkeerd bezig.
In hard vet, zoals frituurvet, zitten namelijk twee slechte stoffen : transvetten en verzadigde vetzuren. Die beschadigen het goede cholesterol, waardoor de aderen dichtslibben en de kans op een hartaanval groeit. Als het aandeel van foute vetten verlaagd zou worden dan zou het risico op hart- en vaatziekten met enkele tientallen procenten kunnen dalen, aldus de redenering.
Vloeibare vetten hebben naar verhouding minder transvetten en verzadigde vetzuren. Daarvoor zitten de vloeibare delen vol met onverzadigde vetzuren die het cholesterol juist gunstig beïnvloeden.
De koekjesbakkers, de margarineproducenten, de fabrikanten van kroketten, de frituuruitbaters en de aardappelverwerkers hebben de handen ineengeslagen. Een speciale Task Force onder de naam « Verantwoorde Vetzuursamenstelling » wil het gebruik van het betere vet stimuleren.
Daarbij passen de fabrikanten zoveel mogelijk hun eigen productieproces aan, waarbij « gezonder » vet wordt gebruikt. De kwaliteit van bijvoorbeeld de half voorgebakken frieten of kroketten stijgt daardoor.
Eind volgend jaar moet de helft van de cafetaria overgestapt zijn op de betere grondstof, hoewel de woordvoerster toegeeft dat « horecaondernemers moeilijk te bereiken zijn ».
De plannen om het goede vet te promoten sluit aan op het overheidsbeleid. Wat goed is voor uw gezondheid, is ook goed voor het gezondheidsbudget. Als er minder zieke mensen zijn, gaan de kosten voor de gezondheidszorg minder omhoog.
Bijna gelijktijdig met de promotie van het gezonde, onverzadigde vet, zal er ook een campagne van start gaan tegen overgewicht van werknemers. Gedacht wordt aan het gratis verstrekken van fruit in de kantine.
Graag had ik dan ook volgende vragen voorgelegd aan de geachte minister :
1. Wat vindt hij van het Nederlandse initiatief vanwege de voedingsindustrie om het gebruik vaste vetten, die meer transvetten en verzadigde vetten bevatten, te verminderen ten voordele van de vloeibare vetten ?
2. Is hij bereid om samen met de voedingsindustrie en de horeca gezondere onverzadigde vetten te promoten ? Zo ja, kan hij uitvoerig toelichten met welke sectoren hij dit wenst te doen, alsook aan te geven welke de concrete doelstellingen zijn die hij zal nastreven ? Zo neen, kan hij uitvoerig toelichten waarom niet, alsook aangeven welke beleidsalternatieven hij zal invoeren om het gebruik van vaste vetten terug te dringen ?
3. Welke beleidsmaatregelen heeft de geachte minister tot op heden getroffen om het gebruik van vaste vetten terug te dringen en meent de geachte minister dat deze maatregelen volstaan ?
Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid als volgt te antwoorden.
Een analoog initatief als het Nederlandse « Task force voor vetzuursamenstelling » zou kunnen kaderen binnen het Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan dat ik in maart 2006 in België zal lanceren.
Het NVGP-B wil ondermeer de risicofactoren aanpakken, die leiden tot een stijging in het voorkomen van overgewicht en obesiteit en een aantal chronische aandoeningen die hierdoor in de hand worden gewerkt, en op die manier het gezondheidsniveau van de Belgische bevolking verhogen.
Het NVGP-B baseert zich hiervoor op de internationale initiatieven die bestaan op niveau van de Europese Unie en de Wereldgezondheidsorganisatie, en in het bijzonder de WGO Globale strategie betreffende voeding, fysieke activiteit en gezondheid.
Één van de nutritionele doelstellingen van dit NVGP-B is om de hoeveelheid ingenomen vetten te beperken en de samenstelling van de ingenomen vetten te verbeteren.
Overdadig gebruik van vetten in het algemeen, en zeker van verzadigde vetzuren, heeft een nadelige invloed op factoren die het risico op hart- en vaatziekten doen toenemen (dyslipidemie) en verhoogt het risico voor bepaalde kankers en diabetes type 2.
Ook het soort vetstoffen dat we innemen is een belangrijke determinant voor onze gezondheid. De inspanningen moeten zich vooral toespitsen op het verminderen van de verzadigde vetzuren.
Een vermindering van het verbruik van verzadigde vetzuren vraagt om een vermindering van de consumptie van dierlijke vetten (met uitzondering van die van vis), maar ook van eetwaren die bepaalde plantaardige vetten bevatten (gehydrogeneerde vetten, palmolie, ...). Het totaal aan verzadigde vetzuren zou niet hoger mogen liggen dan 10 % van de totale energieinname/dag (TEI). De inname is niet noodzakelijk voor het menselijk lichaam.
De Belg neemt nu gemiddeld 16 % van de TEI aan verzadigde vetzuren in, waardoor de aanbevolen limiet ruimschoots overschreden wordt.
Omdat veel bronnen van verzadigde vetzuren ook rijk zijn aan cholesterol, vormt een vermindering van die consumptie ook een efficiënte maatregel om de gemiddelde dagelijkse cholesterolinname lager dan 300 mg te houden.
Verder is er ook de problematiek van de transvetzuren.
Transvetzuren bekomen door de katalytische hydrogenatie van onverzadigde vetzuren of op natuurlijke wijze geproduceerd door biohydrogenering in de maag van bepaalde dieren (herkauwers) hebben gelijkaardige effecten op het organisme als verzadigde vetzuren. Volgens sommige studies zijn transvetzuren zelfs negatiever dan verzadigde, al openen sommige transvetzuren zoals geconjugeerde linolzuren (CLA) een aantal interessante perspectieven. Dit is nog steeds voorwerp van verder wetenschappelijk onderzoek. Daarom eet men best zo weinig mogelijk vetten die het resultaat zijn van processen die de fysisch-chemische eigenschappen van de vetstof wijzigen. Dat zijn vooral producten die gedeeltelijk gehydrogeneerde olie bevatten (volledige hydrogenatie van olie laat geen transvetzuren meer na, maar resulteert in verzadigde vetstoffen). Frituuroliën gerechten, afhankelijk van de samenstelling van de frituurolie, zijn eveneens een potentiële bron van transvetzuren en/of verzadigde vetzuren.
De voorbije jaren heeft de voedingsindustrie grote inspanningen gedaan om het gehalte aan transvetzuren te verlagen bij de productie van vetten (zowel om te smeren als om te bakken). De meeste producten in de winkelrekken bevatten daarom een geringe hoeveelheid van transvetzuren (minder dan 1 % voor smeerbare producten en minder dan 5 % voor bakproducten). Maar transvetzuren komen wel nog in grotere hoeveelheden voor in producten die rijk zijn aan verborgen vetten en in elke vorm van eetwaren die bereid werd met (gedeeltelijk) gehydrogeneerde vetten.
Met moet dus voorzichtig zijn met de stelling « vaste vetten vervangen door vloeibare vetten ». Het houdt meer in dan dat.
Voor de poly-onverzadigde vetzuren vormt de totale inname geen probleem, maar de verdeling van de verschillende varianten is van groot belang. Wetenschappelijke bevindingen van de laatste jaren tonen het belang aan van een evenwicht tussen de twee families van essentiële poly-onverzadigde vetzuren, de omega-6 (met als belangrijkste linolzuur) en de omega-3 (met als belangrijkste alfalinoleenzuur of ALA). Blijkbaar ligt de verhouding tussen omega 3/omega 6 momenteel te hoog : ze zou niet hoger mogen zijn dan 5.
Concreet realiseert men een gezond evenwicht tussen deze vetzuren door een vermindering van bronnen van linolzuur (maïsolie, zonnebloemolie, ...) ten voordele van bronnen van ALA (koolzaad-, lijn-, noten- en sojaolie) en van EPA en DHA (vis, vooral vette soorten zoals zalm, bepaalde voedingsmiddelen afkomstig van dieren die zijn gekweekt met rantsoenen die veel omega-3 bevatten). Niet al deze oliën zijn echter geschikt om te verhitten.
Één van de krachtlijnen van het NVGP-B heeft als doel om de private sector aan te zetten acties te ondernemen om op een efficiënte wijze bij te dragen tot de verwezenlijkingen van de doelstellingen en actiepunten.
De ontwikkelde krachtlijnen en voorgestelde acties zijn uitgewerkt na een ruime raadpleging en consensus van de maatschappelijke actoren.
De consument is tegenwoordig meer en meer afhankelijk is van wat hem wordt aangeboden. Terwijl hij nog wel een eigen keuze kan maken met betrekking tot de voedingsmiddelen die hij wenst te gebruiken, hetzij door keuze tussen verschillende gelijkaardige voedingsmiddelen in het winkelpunt of tussen verschillende gerechten in de Horeca, is dit veel minder het geval met betrekking tot de portiegrootte en voedingswaarde van de voedingsmiddelen. Zo is er betrekkelijk weinig differentiatie wat betreft het gehalte aan zout, aan vetten en koolhydraten, voedingsvezels, enz. Deze informatie is beschikbaar als de nutritionele etikettering op het etiket vermeld is.
De actoren uit de private sector hebben dus een belangrijke rol te spelen met betrekking tot de doelstellingen van het NVGP-B.
Vandaar dat het NVGP-B ondermeer de horeca en voedingsindustrie oproept om in constructieve samenwerking de doelstellingen van het NVGP-B te helpen verwezenlijken.
De domeinen waar hun rol in belangrijke mate het slagen van het NVGP-B zullen bepalen zijn onder andere :
1. vorming en opleiding van professionelen;
2. aanbod, samenstelling en keuze van voedingsmiddelen;
3. informatieverstrekking over voedingsmiddelen.
Het NVGP-B roept de betrokken sectoren op om de doelstellingen en principes van het NVGP-B bekend te maken bij haar leden en initiatieven te ontwikkelen voor de vorming van de professionelen actief binnen de bedrijven bij de ontwikkeling van voedingsmiddelen en bij de samenstelling en bereiding van gerechten en maaltijden.
Een dergelijke vorming kan ertoe bijdragen dat bij de formulering en ontwikkeling van producten de waarde voor de gezondheid van het product voor de consument als volwaardig element wordt meegenomen, naast de traditionele elementen zoals organoleptiek, conveniënce, prijs, technologie.
Dit geldt evenzeer voor groot- en kleinkeukenrestauratie waar het gezondheidselement kan worden ingewerkt in de samenstelling, de keuzemogelijkheden, de portiegroottes.
De verantwoordelijkheid voor een dergelijke continue vorming ligt bij de betrokken sectoren, die als volwaardige partner in de voedings- en gezondheidsdiscussie haar rol te spelen heeft. Ter evaluatie van de door hen genomen initiatieven in deze context wordt hen gevraagd om jaarlijks een rapport op te maken waarin de genomen initiatieven worden vermeld.
De producten van de voedingsindustrie en de Horeca bereiken grote lagen van de bevolking. Het huidig voedingspatroon van de Belgische bevolking is het resultaat van dit grote aanbod en de keuzes die de consument in die context maakt.
Relatief kleine ingrepen in de samenstelling van voedingsmiddelen en maaltijden kunnen dan ook een grote weerslag hebben op vlak van de hele bevolking.
Het NVGP-B roept de betrokken actoren op om het initiatief te nemen hun leden aan te sporen om hun producten en activiteiten kritisch onder de loep te houden en opportuniteiten te identificeren voor acties die de doelstellingen van het NVGP-B kunnen helpen verwezenlijken.
Het NVGP-B vraagt de sectoren ondermeer om in deze context de kwantiteit (verminderen) en kwaliteit van de vetten te verbeteren, gebruikt voor de productie of bereiding van voedingsmiddelen.
De vooruitgang van de initiatieven en de collectieve acties ondernomen in dit kader dienen eveneens onderwerp uit te maken van een jaarlijks rapport.
Tot nu toe zijn er geen speciale initiatieven genomen om het gebruik van vaste vetten terug te dringen. De voorgestelde initiatieven in het kader van het NVGP gaan uiteraard verder dan de responsabilisering van de privé-actoren. Het NVGP steunt ook op een brede sensibilisering van de consument. Het effect van deze maatregelen zal opgevolgd worden aan de hand van toekomstige onderzoeken die de voeding van de Belg onder de loep zal nemen of andere gezondheidsimpactstudies.