3-25/3

3-25/3

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

15 JUNI 2004


Voorstel van resolutie tot uitbreiding van de verplichtingen van het mandaat van de internationale financiële organisaties

De rol van de internationale financiële
instellingen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR MEVROUW DE BETHUNE EN DE HEER GALAND


I. INLEIDING

De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging hield een drietal hoorzittingen ter voorbereiding van de bespreking van het voorliggend voorstel van resolutie tot uitbreiding van de verplichtingen van het mandaat van de internationale financiële organisaties van mevrouw Anne-Marie Lizin.

Gehoord werden op 26 november 2003, de heer Willy Kiekens, Alternate Executive Director bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF), op 1 maart 2004, de heer Guy Quaden, Gouverneur van de Nationale Bank van België en op 13 mei 2004, de heer Gino P. Alzetta, Alternate Executive Director bij de Wereldbank.

Het voorstel van resolutie werd op 15 juni 2004 in commissie besproken.

II. HOORZITTINGEN

II.1. Hoorzitting en gedachtewisseling met de heer Willy Kiekens, Alternate Executive Director bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF)

Het is nuttig eraan te herinneren dat het IMF een internationale organisatie is, die het grootste deel van de soevereine staten als lid heeft, namelijk 184. In de Raad der gouverneurs zetelt één vertegenwoordiger per lidstaat. Meestal is dat de minister van Financiën of de gouverneur van de Nationale Bank.

Deze raad komt éénmaal per jaar samen, naar aanleiding van de algemene vergadering.

In de schoot van de algemene vergadering kan elke lidstaat haar opinie geven over de wijze waarop zowel het IMF als de Wereldbank functioneren.

Voor de politieke en de dagelijkse werking zijn er andere organen. De leden van de raad van bestuur worden gekozen door alle lidstaten.

Daarin hebben, naar het voorbeeld van de Veiligheidsraad, vijf landen een permanente vertegenwoordiger, omwille van het belang van hun economie. Het zijn de Verenigde Staten, Japan, Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland.

De 19 andere bestuurders moeten om de twee jaar verkozen worden met een gekwalificeerde meerderheid, wat betekent dat zij verkozen moeten zijn door een groep landen. Zo heeft België 10 landen rond zich kunnen scharen die afgesproken hebben dat zij om de twee jaar één van hen als bestuurder aanwijzen. Naast België gaat het om Luxemburg, Centraal-Europese landen als Oostenrijk, Hongarije, Tsjechië, Slovakije en Slovenië, en Turkije, Kazachstan en Wit-Rusland. Het is dus een verscheiden, maar omvangrijke groep.

In de beraadslagingen van de Raad brengt de bestuurder één stem per land uit, maar het stemmenaantal is gewogen in verhouding tot de inbreng van dat land in het kapitaal van het IMF. Dat aandeel wordt berekend aan de hand van criteria als het BBP, de externe reserves en het aandeel van dat land in de internationale handel.

Zo heeft België 2,5 % in het IMF, en in totaal kan het 5,25 % stemmen uitbrengen. Dat is een vrij hoog stemmenaantal, als men weet dat slechts drie landen dat percentage overschrijden, waaronder de Verenigde Staten, die met hun 17 % belangrijke beslissingen die een gekwalificeerde meerderheid van 85 % vereisen, kunnen tegenhouden.

Dat geldt voor aangelegenheden als wijzigingen van de statuten of kapitaalverhogingen.

Het is het enige land dat dergelijke beslissingen op eigen houtje kan tegenhouden.

Daarna volgen Duitsland en Japan, elk met 7 %.

Lager in de schaal van het stemmengewicht komen België, en vervolgens Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

De Belgische bestuurder vertegenwoordigt dus 10 landen, waarvan hij het gemeenschappelijke standpunt moet vertolken. In de meeste gevallen is er voldoende samenwerking om tot een consensus te komen. De correspondenten die de standpunten uitwerken zijn in elk land de minister van Financiën en zijn bestuur, de gouverneur van de Centrale Bank die meestal ook de afgevaardigde is bij het IMF die de stemmen uitbrengt, en de Centrale Bank.

Een verslag van elke beslissing van de raad van bestuur wordt aan de 20 correspondenten gestuurd, en soms zelfs aan de eerste minister als hij geïnformeerd wil worden.

In welke mate kunnen de parlementen op de hoogte gebracht woorden van wat er in het IMF en de Wereldbank gebeurt ? In het licht van de legitimiteit van de beslissingen is dat een belangrijke vraag.

Het Belgische Parlement beschikt over verschillende mogelijkheden om geïnformeerd te worden.

Vooreerst is het zo dat iedere belangrijke wijziging van de statuten van het IMF en iedere verhoging van het kapitaal moet worden goedgekeurd in een wet. Dat is voor het Parlement de kans om te wegen op de beslissing en de beleidsvoering van het IMF. In de regel vraagt het IMF om de vijf jaar een kapitaalsverhoging.

Het Amerikaans Congres is bijzonder actief op dat vlak en terughoudend om zonder voorwaarden een kapitaalsverhoging toe te staan. Eén van de redenen is dat het zeer kritisch staat ten overstaande van dat beleid.

Een tweede mogelijkheid ontstaat jaarlijks, naar aanleiding van de bespreking van de begroting. Bij deze gelegenheid wordt er door het ministerie van Financiën een financiële afrekening gemaakt van de bewegingen tussen de lidstaten en het IMF.

Een derde mogelijkheid is toegang te krijgen tot het rapport dat de afgevaardigde in de raad van bestuur tweemaal per jaar opstelt voor de politieke autoriteiten van de lidstaten waarvoor hij verkozen is.

Ten slotte is er de mogelijkheid dat de minister van Financiën, c.q. de gouverneur van de Nationale Bank of de vertegenwoordiger van België in het IMF toelichting geeft aan de commissie voor de Financiën of voor de Buitenlandse Zaken van de parlementaire assemblee die erom vraagt.

Terloops stipt hij aan dat zowel de directeur-generaal van het IMF, de heer Köhler, als de voorzitter ervan, de heer Wolfersohn, jaarlijks een dialoog hebben met een interparlementaire werkgroep op internationaal vlak die telkenjare in een ander land wordt georganiseerd. De laatste maal was dat in Genève. De parlementen van de gehele wereld kunnen daaraan deelnemen via teleconferentie.

De heer Mahoux vraagt zich af welke redenen het Amerikaanse Congres heeft om zich terughoudend op te stellen ten opzichte van het IMF.

De heer Kiekens legt uit dat de Verenigde Staten vooral vrezen dat zij hun blokkeringsminderheid verliezen. De ontwikkelingslanden dringen er immers meer en meer op aan om een groter gewicht te krijgen in de weging van de stemmen en de zetelverdeling in de raad van bestuur.

Op het kapitaal wordt ingetekend volgens een formule van quota, die gegrond zijn op economische criteria.

Aangezien België vroeger een grote externe goudreserve bezat en dat zijn economie heel open was, heeft het een hoog quotum gekregen.

Het resultaat is dat ons quotum zelfs iets hoger is dan dat van India.

Deze formule wordt praktisch ongewijzigd toegepast sinds de oprichting van het IMF.

Het quotum van landen die sindsdien economisch sterk gegroeid zijn is niet dienovereenkomstig geëvolueerd. Bij kapitaalverhogingen wordt de formule doorgaans niet toegepast omdat een meerderheid van 85 % vereist is. De landen wier aandeel dreigt te verminderen als de formule wordt toegepast, blokkeren iedere beslissing die hun gunstige positie in gevaar zou brengen.

Vandaar dat er een evolutie is in de kapitaalinbreng van bepaalde landen die niet meer helemaal overeenstemt met de omvang van hun economische groei. Dat is vooral het geval van groeilanden zoals Mexico, Korea, Singapore, Thailand, Turkije.

Andere landen, bijvoorbeeld vele Afrikaanse landen, zijn oververtegenwoordigd. Subsahara-Afrika beschikt slechts over 5 %, ondanks het feit dat er 45 landen zijn en 600 miljoen inwoners.

Dat wijst erop dat de Afrikaanse economie marginaal is; eerlijk is deze regeling niet, gelet op het feit dat de betrekkingen van de geïndustrialiseerde landen met Afrika zeer intens zijn.

Hoe kan men die toestand verhelpen ?

Er dient aan herinnerd te worden dat bij de oprichting van het IMF, elk stichtend land over een basisquotum van 250 stemmen beschikte, of 13 % van de stemcapaciteit.

Door de opeenvolgende kapitaalverhogingen vertegenwoordigen die basisstemmen nog maar een miniem deel van die capaciteit.

Men zou het aantal basisstemmen kunnen verhogen. België is daar voorstander van, maar omdat de grote landen er 1 à 2 % stemmen mee dreigen te verliezen, zijn zij tegen.

Het aantal bestuurders, 11 op de 24, met 30 % van de stemcapaciteit, is onvoldoende.

Zij dringen erop aan om meer bestuurders te krijgen ten nadele van Europa dat naargelang van de omstandigheden over 6 tot 9 bestuurders beschikt.

De grote landen als Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Nederland en de Scandinavische landen behoren daartoe.

Spanje verbindt zich met Latijns-Amerika en is dus af en toe aanwezig.

Het Belgisch standpunt is duidelijk, en wordt gesteund door de leden van de groep : meer basisstemmen en een gerichte verhoging voor groeilanden.

Dat zou het gewicht van die landen met 30 tot 36 % van de stemmen verhogen.

De meerderheid blijft stevig in handen van de ontwikkelde landen.

Dat lijkt hem normaal, aangezien de kredieten verantwoord moeten worden door diegenen die de fondsen ter beschikking stellen.

De tweede opdracht van de spreker betreft de aangewende middelen. Maar eerst zal hij de vragen van de leden beantwoorden.

De heer Hostekint meent te weten dat er een nauwe verwevenheid is tussen het IMF en de Wereldbank.

De heer Kiekens herinnert eraan dat beiden een gespecialiseerde taak hebben. Hij komt daarop terug in het tweede deel van zijn uiteenzetting.

Vooraf wil hij nog meedelen dat het IMF werkt met een internationale staff van medewerkers, komende uit 145 landen. Het gaat om goed geschoolde economisten en andere gespecialiseerde ambtenaren. Aan het hoofd staat de directeur-generaal, die tevens voorzitter is van de raad van bestuur. Er zijn 2 800 internationale ambtenaren, wier werktaal het Engels is, maar er wordt ook gewerkt met Frans, Spaans, Arabisch en Russisch op de ministeriële conferenties.

Mevrouw Lizin vraagt of Turkije tevreden is met haar status in de groep, dan wel of ze andere wegen uitgaat.

De heer Kiekens zegt dat Turkije een geopolitiek belangrijk partner is in de groep. Hij heeft de indruk dat ze tevreden zijn over de samenwerking, vermits de 10 landen op een conferentie te Brussel, het akkoord tot samenwerking met 10 jaar hebben verlengd.

Turkije heeft een duidelijke politiek van integratie in de EU en in de Europese Instellingen, net zoals dat al het geval was in de 50-er jaren. Het was dus een zeer bewuste keuze van Turkije om zich aan te sluiten bij een Europese groep en niet bijvoorbeeld bij een groep uit het Midden-Oosten, zoals Iran, Saoedi-Arabië of Egypte.

In dat laatste geval zou Turkije ongetwijfeld een bestuurder kunnen krijgen, maar de Turken houden die boot af, omdat ze ervan uitgaan dat ze in de Belgische groep een betere samenwerking kunnen hebben. Dat bevestigt dat ze duidelijk hebben gekozen voor Europa en de NAVO. Deze samenwerking is bijzonder constructief, en de ambassadeur in Ankara bevestigt telkens weer de bijzonder goede samenwerking met het ministerie van Financiën en de Centrale Bank.

De Belgische afgevaardigde in het IMF te Ankara bevestigt dat de Belgische ambassadeur zeer goed geïnformeerd is over de economische situatie in Turkije.

Wat betreft de opdrachten van het IMF, kan hij op een ietwat uitdagende manier stellen dat het IMF na de oorlog werd opgericht om de globalisering te bevorderen.

In de tussenoorloogse periode was er immers een financiële catastrofe ontstaan tengevolge van een hoge mate aan protectionisme, van competitieve devaluatie van wisselkoersen en van economische neergang.

Door lid te worden, engageren de lidstaten er zich toe een economisch beleid te voeren dat gericht is op internationale stabiliteit.

Om dat te bevorderen moesten ze na de oprichting stabiele wisselkoersen respecteren en de goedkeuring krijgen van het fonds om een devaluatie of appreciatie van hun munt door te voeren.

Dat stelsel werd opgegeven in 1971 en vervangen door een stelsel van vlottende wisselkoersen, maar met de verplichting van de lidstaten om jaarlijks met het IMF overleg te plegen over hun economisch beleid. Dat zijn de zogenaamde consultaties, die aan de internationale gemeenschap de gelegenheid geven om aan de lidstaten na een kritische doorlichting van hun economisch beleid advies te geven over hoe dat beleid moet worden bijgestuurd, met als expliciet doel internationale financiële crisissen te voorkomen.

Toezicht uitoefenen op het economisch beleid van alle lidstaten is één van de belangrijkste taken van het Fonds, zowel ten aanzien van de grote economieën zoals de VS en Japan als ten aanzien van de ontwikkelingslanden.

Vandaag nog heeft het IMF zijn consultaties met België afgesloten met een voorlopig kort advies. Dat advies is gepubliceerd op de website van het IMF.

Na het werkbezoek aan het land gaat een groep economisten een uitgebreid rapport schrijven over de economisch toestand in België, en dat rapport zal dan worden besproken in de raad van bestuur begin februari. Het daaropvolgend advies van de raad wordt ook gepubliceerd in de tweede helft van februari.

Eén van de belangrijke taken van de raad van bestuur bestaat erin deze rapporten nauwgezet te lezen, ze kritisch te beoordelen en er commentaar op te geven. Zulks neemt ongeveer 70 % van hun tijd in beslag.

Anderzijds brengt spreker ook zesmaandelijks een rapport uit ten behoeve van de Belgische regering, met daarin onder andere de belangrijke statements die hij maakte in de raad van bestuur.

De publicatie van het kritisch rapport is niet verplicht. Het zijn de landen zelf die beslissen over de publicatie ervan.

De heer Mahoux denkt te hebben begrepen dat er eigenlijk twee rapporten zijn. Enerzijds is er het rapport van de bestuurder voor het land dat hij vertegenwoordigt. Het is de regering die dan beslist het al dan niet te publiceren en het eventueel aan het parlement voor te leggen.

Het tweede is een intern rapport.

Spreker zegt dat dit niet helemaal klopt. Op het niveau van het IMF zijn er twee rapporten, dat wil zeggen het rapport dat elke bestuurder voor de raad van bestuur maakt enerzijds, en het rapport opgesteld door de deskundigen. Die rapporten worden slechts gepubliceerd mits het betrokken land daarmee instemt. Het IMF dringt er bij de landen op aan dat ze die verslagen publiceren. De situatie is dus anders dan vijf jaar geleden, toen het rapport vertrouwelijk was en zelfs binnen de regering als vertrouwelijk werd behandeld.

Ongeveer 70 % van de landen accepteren dat het wordt gepubliceerd. Informatie die market sensitive is kunnen ze echter tegenhouden.

Indien de regering bijvoorbeeld het advies krijgt te devalueren, is het duidelijk dat die informatie niet gepubliceerd zal worden voor de maatregel genomen is.

Sinds het nieuwe systeem bestaat, heeft België geaccepteerd dat beide IMF-rapporten gepubliceerd werden.

De heer Mahoux dringt erop aan dat er maatregelen worden genomen om de parlementsleden systematisch te informeren over de inhoud van die rapporten. De heer Kiekens verwijst naar de website van het IMF (www.imf.org) waarop een uitstekende documentatie per land te vinden is.

De heer Noreilde merkt op dat dit gezaghebbende documenten zijn. Welke specialisten stellen ze op, en wie wordt door het team bezocht ?

De heer Kiekens legt uit dat er bij het IMF area departments zijn. Zo is er een European department dat de bilaterale relaties met de Europese landen ondersteunt. Het team van experts heeft een mission chief, die bepaalde landen opvolgt. Zo is de mission chief voor ons land tevens bevoegd voor Frankrijk. Hij wordt bijgestaan door een economist, die belast is met het opvolgen van het economisch beleid van het desbetreffende land. Er is ook een fiscaal analist bij, en een expert inzake de organisatie van de arbeidsmarkt. Het team bestaat in totaal uit vier personen. Bij wijze van voorbeeld citeert hij de werkzaamheden van het team dat België bezoekt.

Vrijdag is er een technische vergadering met het studiedepartement van de NBB. De week daarop is er een onderhoud voorzien met de minister van Financiën, zijn medewerkers, en een delegatie van het ministerie, de administrateur-generaal van de Thesaurie, met de minister van Begroting, de minister voor Arbeid en Pensioenen, de minister voor Sociale Zekerheid en met de minister van Economische Zaken. Verder volgen er nog gesprekken met de Centrale raad voor het bedrijfsleven, het VBO en de vakbonden, de voorzitter van de Bankcommissie en het Planbureau. Ten slotte is er nog de Hoge Raad voor Financiën, waar ook de gewestelijke materie aan bod komt. Vroeger waren er ook contacten met de ministers van de gewesten, maar deze contacten verlopen nu via de ambtenaren belast met de fiscale aspecten in de Hoge Raad. Ten slotte is er nog de Hoge raad voor de arbeid en de gewestelijke diensten voor de Arbeidsbemiddeling.

De heer Devolder vraagt of er ook contacten zijn met de EU-instanties.

De heer Kiekens bevestigt dat, buiten het bilateraal toezicht, er ook jaarlijks een consultatie is met de ECB en de Europese commissie over de aspecten van het beleid die op Europees niveau worden gevoerd. Deze rapporten staan eveneens op de website van het IMF.

De heer Mahoux wijst erop dat aangezien het eigenlijk om externe audits gaat, men het statuut ervan goed moet bepalen. Meer bepaald de wijze waarop de ambtenaren gerekruteerd worden moet verduidelijkt worden. Is er in dat verband een weging van de stemmen in de raad van bestuur ? Zijn de examens internationaal of worden ze per staat georganiseerd ? Aangezien de rol van de audit verschilt al naargelang de kredieten die bepaalde landen vragen, is het heel belangrijk dat die audits betrouwbaar zijn voor de landen die de grootste behoefte aan kredieten hebben. In die zin lijkt de rol van het IMF hem veel belangrijker dan die van bijvoorbeeld de OESO, omdat de rapporten van die laatste instelling geen verplichtingen met zich brengen.

De heer Kiekens antwoordt dat de reglementering die de aanwerving van de IMF-ambtenaren regelt, bepaalt dat het IMF moet rekruteren op grond van zeer hoge beroepskwalificaties en op basis van een geografische spreiding die zo breed mogelijk is. Dat laatste criterium mag in geen geval ten koste van de professionele kwaliteit gaan.

Een andere regel van de statuten van het IMF bepaalt dat de ambtenaren alleen verantwoording verschuldigd zijn aan hun hiërarchie en geen richtlijnen mogen krijgen van hun land.

Dat laatste verbod geldt vanzelfsprekend niet voor de leden van de raad van bestuur. Die nemen als ambassadeur deel aan de vergaderingen. Ze kunnen niet uit hun ambt worden ontzet en worden vekozen voor twee jaar.

Mevrouw de Bethune zou, aansluitend met het betoog van de heer Mahoux, meer willen weten over de onderlinge verhouding Wereldbank/IMF. Het is inderdaad zo dat er over arme landen, die slechts 5 % van de stemmen bezitten in het IMF ook wordt gerapporteerd. Nu is het zo dat België via haar vertegenwoordiger een zeer grote inspraak heeft, en dat ze aldus mee de beoordeling van de arme landen tot stand brengt.

Waarom is er in deze commissie overigens in dat verband geen debat met de minister van ontwikkelingssamenwerking ?

De heer Galand heeft begrepen dat de IMF-filosofie erin bestaat de monetaire stabiliteit als waarborg voor aanhoudende groei te beschermen. Maar niemand zal ontkennen dat zelfs de Amerikanen dat principe niet langer als heilig beschouwen. Monetaire stabiliteit wordt niet langer als de enige ontwikkelingsfactor beschouwd. Er spelen andere factoren mee, zoals de nulgroei, zoals de heer Latouche, die ook pleit voor een ander ontwikkelingsmodel, zeer recentelijk nog geschreven heeft (Pour une société de croissance, Le Monde diplomatique, november 2003, blz. 18 en 19).

De vereiste van aanhoudende groei om het fundamentele welzijn en de fundamentele rechten van de volkeren tot stand te brengen wordt ter discussie gesteld. Indien het erom gaat te zorgen voor gezondheidszorg, te voldoen aan de behoefte aan drinkwater, de honger te bestrijden, moet men vaststellen dat het IMF in zijn taak is mislukt. In dat verband verwijst hij naar de heer Kiekens die heeft uitgelegd dat men in 1971 het systeem met vaste wisselkoersen, vooral met de vaste verhouding tussen goud en de dollar, heeft veranderd. Dat was een beslissing van de Amerikanen, die ons als derde landen echter zeer weinig waarborgen biedt, omdat het resultaat ervan voortdurende onstabiliteit is. Dat heeft de groeiende verarming van de volkeren van het Zuiden veroorzaakt. Duitsland, een land als het onze, is nochtans bereid om de noodzaak van de strijd tegen armoede in herinnering te brengen. Hoe heeft het IMF de schok van Cancun en de kritiek op de Wereldhandelsorganisatie doorstaan ?

De heer Mahoux wenst nog een laatste opheldering over de juiste functie van de heer Kiekens bij het IMF. Klopt het dat hij er niet de vertegenwoordiger is van België, maar een bestuurder van het Fonds ?

De heer Kiekens antwoordt dat hij als bestuurder handelt wanneer het Fonds algemene zaken behandelt, maar ook als vertegenwoordiger van zijn land als het om de belangen van dat land gaat.

Mevrouw Lizin verwijst naar haar recente ervaring bij een bezoek aan Soedan met de commissie voor de Rechten van de Mens, waar de vertegenwoordigers van de commissie ongeveer een uur de tijd kregen om hun standpunt over armoedebestrijding kenbaar te maken. Die beperking van hun spreektijd was aan het bezoek van de IMF-afgevaardigde te wijten. Dat voorbeeld wijst erop hoeveel belang die landen aan het Fonds hechten en verklaart dat ze de afgelegde weg van hun PRSP (Program on reduction of Severe Poverty) naar het IMF nauwgezet volgen alsook wat dat PRGF hun zal opleveren. Alles staat in het teken van de hulp.

Om de Amerikaanse oorlog in Irak te kunnen financieren, heeft men getolereerd dat de dollarvoorraad in omloop steeg. Ze vraagt zich af men de gevolgen van die operatie zonder commentaar zal dragen. Hebben de Europese landen, die niet enthousiast waren, geen strategie om de Amerikanen diets te maken dat dit financieel gezien niet correct was ?

De heer Kiekens antwoordt dat die vraag het belang aantoont van de consultaties overeenkomstig artikel IV. Het resultaat van die consultaties geeft tweemaal per jaar aanleiding tot een advies van het Fonds betreffende de world economic outlook, dat wil zeggen een verslag over de economische toestand van de Staten en de ontsporingen die men ontdekt. Wat België betreft, heeft men die consultatie steeds als zeer belangrijk beschouwd.

Als voorbeeld geeft hij de uiterst belangrijke beslissing de Belgische frank aan de Duitse mark te koppelen. België heeft dat idee uit het IMF-rapport gehaald.

De strategie van de regering om het fiscaal deficit in de jaren '80 te verminderen, werd eveneens dit uitgestippeld in nauwe samenwerking met het IMF. Dat werd nooit bekendgemaakt, maar is tekenend voor de rol die het IMF speelt.

Hij verzoekt de leden om punt 7 van het recente rapport over België te lezen, over het fiscaal beleid op middellange termijn.

Op de vraag van de heer Galand over de evolutie van de Amerikaanse economie en haar vermogen om te bepalen welk beleid de rest van de wereld moet voeren, antwoordt hij dat het overleg met de Verenigde Staten de gelegenheid voor de rest van de wereld is om zijn bezorgdheid mee te delen aan de Amerikanen. Het Fonds heeft duidelijk meegedeeld waarover het bezorgd is.

Het IMF heeft vastgesteld dat er tussen de economieën steeds meer wanverhouding optreedt. Zo is bijvoorbeeld op amper vier jaar tijd de fiscale toestand in de Verenigde Staten met 6 % van het BNP achteruitgegeaan. Geleidelijk brokkelt ook de buitenlandse positie van de Verenigde Staten af met 5 % van zijn BBP, wat betekent dat er een tekort van 600 miljard dollar is. De Amerikaanse economie heeft dus 75 % van de wereldwijde spaartegoeden nodig alleen maar om te financieren wat de Amerikanen overconsumeren ten opzichte van de productie. Wie is bereid dat tekort van de Verenigde Staten te financieren ? Natuurlijk de arme landen, net als de rijke landen, en in het bijzonder Europa en Japan.

Het is werkelijk onaanvaardbaar dat sterk groeiende landen die aanvaarden dat tekort te financieren, kapitaal zouden moeten aantrekken omdat zij een enorm groeicijfer hebben. Het zijn vooral de Aziatische landen die bereid zijn internationale reserves op te bouwen, die dus bereid zijn het fiscale tekort en het begrotingstekort van de Verenigde Staten op te vangen, ten belope van 600 miljard dollar per jaar.

China, Taiwan, Hong Kong, Korea en Maleisië hebben externe reserves van 1 000 miljard dollar. Dat zijn reserves die de bevolking van die landen niet kan investeren, onder meer door de ondergewaardeerde wisselkoersen. Vooral hun lopende rekening bevat schulden en ze verminderen de consumptie op bijna artificiële wijze door een wisselbeleid dat samenhangt met een stabilisatie van de wisselkoersen ten opzichte van de dollar.

Dat heeft grote gevolgen voor Europa. Steeds vaker kunnen de Verenigde Staten hun tekort niet financieren zonder een devaluatie van hun munt en de bijbehorende appreciatie van de euro. Normaal gezien moet die herverdeling in de wisselkoersen evenwichtig verlopen over de hele wereld. Maar Japan, China en andere Aziatische landen verkiezen stabiele wisselkoersen ten opzichte van de dollar zodat de export naar de Verenigde Staten makkelijker verloopt. Het is dus de Europese economie die ruimschoots benadeeld werd door de wereldwijde aanpassing, zodat zij ook slechts weinig gegroeid is in verhouding tot de Aziatische economieën.

Er moet worden benadrukt dat dat debat thans gevoerd wordt, en vaak wordt gevoed met analyses van het IMF. Als de G7 vergaderen, bestaat hun basisdocumentatie uit IMF-verslagen.

De heer Mahoux stelt vast dat de gouverneurs van de ECB een monetaristisch beleid blijven voeren. Als de analyses van het IMF kloppen, rijzen er vragen bij het nut van het voortzetten van dat beleid. Hij erkent wel de bekwaamheid van de deskundigen van de genoemde instellingen, maar stelt vast dat er soms onjuiste en dus onbetrouwbare analyses worden gegeven. Hij herinnert zich de foute analyses ten tijde van de Aziatische crisis. De commissie heeft daarover een aantal deskundigen gehoord en hen gevraagd hoe zij tot dergelijke conclusies waren gekomen. Zij antwoorden dat zij zich gebaseerd hadden op de adviezen van de deskundigen van het IMF.

Daar trekt hij twee conclusies uit : als onze deskundigen toch steeds verwijzen naar het IMF, kunnen we beter het IMF rechtstreeks ondervragen. Vervolgens had het IMF de Aziatische crisis blijkbaar niet zien aankomen, of heeft het zijn correspondenten toch niet correct ingelicht.

Mevrouw Lizin gaat nog verder en vraagt zich af of het feit dat het IMF niet heeft gewaarschuwd, misschien bewust werd georganiseerd buiten de instellingen van het IMF, in overleg tussen de Verenigde Staten en de landen die de dollar steunen, met de bedoeling de eurozone te destabiliseren.

Mevrouw Crombé-Berton wenst te vernemen of de verzwakking van de Europese en Japanse economie na de depreciatie van de dollar louter te wijten was aan de beslissing om de dollarkoers te laten zakken zonder dat de Amerikaanse Centrale Bank ingreep, dan wel aan andere factoren als het opbouwen van een deficit, of aan een combinatie van beide.

De heer Kiekens stipt aan dat de stijging en daling van de dollarkoers het resultaat zijn van perfect op te sporen factoren. De stijging in de tweede helft van de jaren '90 kwam onder meer door kapitaal dat de Verenigde Staten binnenkwam nadat investeerders er (al dan niet terecht) van overtuigd waren dat de productiviteit en rentabiliteit van investeringen in dat land hoger lagen dan elders.

Nu vindt de omgekeerde beweging plaats. De oorzaak is dat het Amerikaanse fiscale beleid, in combinatie met andere factoren zoals de overinvestering (bubble) in technologie, een terugval in investeringen heeft veroorzaakt net als de noodzaak voor meer financiering gezien de omvang van het deficit. Sedert het jaar 2000 hadden de VS een fiscaal overschot van 1,2 % op hun BBP, terwijl dat dit jaar 6 % bedraagt. Dat is een terugval met 600 miljard dollar.

Aangezien dat allemaal gefinancierd moest worden, was er een waardeverlaging, met als weerslag de waardeverhoging van de Europese munt. Dat andere munten niet in waarde stijgen ligt aan de bewuste politiek van de Japanse Centrale Bank om liquiditeiten te creëren. In Japan is er deflatie en de prijzen dalen. Investeerders speculeren op een prijsdaling en stellen hun investeringen uit. De Japanse Centrale Bank wil die deflatie een halt toeroepen en creëert liquiditeiten. Maar niemand wil lenen in yen, zelfs niet aan nultarief. De enige overblijvende mogelijkheid bestaat erin dollars te kopen en yens te verkopen, dus de eigen nationale munt in waarde te doen verminderen ten opzichte van de Amerikaanse, terwijl het net andersom zou moeten. De Aziatische handelspartners die hun situatie niet willen zien verslechteren in vergelijking met die van Japan, behouden eveneens de koers van hun munt omdat zij vrezen marktaandelen in Azië te verliezen. China heeft zijn eigen redenen : het heeft een banksysteem dat geen vrije kapitaalbewegingen toestaat en het wil zijn vrij kwetsbare systeem beschermen. Daarom houdt het zijn munt stabiel ten opzichte van de dollar.

Volgens de berekeningen van het IMF is de euro ongeveer 5 % overgewaardeerd ten opzichte van al zijn handelspartners. Echter ten opzichte van de dollar is de euro ondergewaardeerd. Daarom bestaat het risico dat de dollar nog meer gedeprecieerd wordt.

Een mogelijke oplossing is dat Japan en China erin slagen orde te scheppen in hun economie en dat de Aziatische economieën als gevolg daarvan kunnen accepteren dat hun munt geapprecieerd wordt ten opzichte van de dollar, wat een billijke verdeling over alle economische zones van de wereld zou vergemakkelijken.

De Verenigde Staten hebben een andere opdracht : hun fiscaal tekort, dat aan de basis van hun leningen ligt, verminderen.

Mevrouw Lizin vraagt zich af of het niet mogelijk is dat Europa bijvoorbeeld samen met China een strategie ontwikkelt. We hebben een heel sterke munt, die ten opzichte van de dollar nog stijgt. De Verenigde Staten financieren hun oorlog op onze kosten. België bevindt zich immers, zoals Frankrijk en Duitsland, voortdurend in een moeilijke situatie. Kan het IMF voor een tegenoffensief zorgen, of wordt het te zeer door de Verenigde Staten gedomineerd ?

De heer Kiekens antwoordt dat de conclusie van de laatste vergadering van het Fonds in Dubai voor alle landen het advies bevatte dat ze allemaal hun billijk deel moeten doen in het herstel van de geldmarkt : de Verenigde Staten moeten hun begrotingstekort verminderen, Europa moet structurele maatregelen nemen om zijn arbeidsmarkt te hervormen en op het stuk van het management van zijn productiviteit.

De heer Mahoux meent dat de deskundigen niet objectief kunnen worden genoemd, zelfs die van het IMF niet. Ze zijn aan een bepaalde economische ideologie gebonden. Wanneer men bijvoorbeeld het probleem van Japan bekijkt, is het opvallend dat de Japanners zo weinig vertrouwen in hun munt hebben dat ze niet meer investeren. Er is echter geen beleid van overheidsinvesteringen in Japan, dat voor een nieuwe start kan zorgen. Noch voor de rijke landen, noch voor de arme economieën stelt het IMF dergelijk investeringsbeleid voorop, omdat men het als een uitgavebeleid beschouwt. Toch is dat beleid een onderdeel van de heropleving. Het kan interessant zijn de IMF-instanties positief te zien oordelen over die investeringen, het kan bepaalde landen ertoe aanzetten ze te gebruiken.

De heer Kiekens is het oneens met die uitleg en het voorbeeld van Japan bewijst het. Het IMF had Japan niet mogen adviseren overheidsinvesteringen te doen. Het heeft niets opgeleverd, behalve een schuldenlast die 160 % bedraagt van zijn BBP en een tekort van 7 %. Het vertrouwen van de consumenten, die met een catastrofale schuld en met een bijzonder acute vergrijzing van de bevolking worden geconfronteerd, is bijgevolg volledig zoek.

De heer Mahoux verwijt dergelijke beleidsvormen een houding van alles of niets, gebaseerd op een bepaald economisch model. Economie is evenwel geen exacte wetenschap, vaak worden de lijnen op al te dubbelzinnige wijze uitgezet, zonder de vereiste nuances. Hij herinnert zich dat zijn liberale collega's er zich op een vergadering in Tokio over verwonderden dat een land met een tekort het nog ging vergroten met overheidsinvesteringen. Ze verwierpen het idee dat die investeringen ook maar een bijdrage tot de herleving konden leveren en hadden alleen oog voor de stijging van de productiviteit en voor kostenbeheersing op het gebied van de werkgelegenheid. Op die manier houdt men geen rekening met een evenwicht in een economisch beleid, dat ook aan het sociale aspect denkt.

Mevrouw Crombé-Berton komt terug op het deflatieprobleem van Japan en vraagt wat de oplossing daarvoor kan zijn. Daarenboven moet men wel toegeven dat de Amerikaanse groei bestaat omdat de Verenigde Staten een put hebben gegraven, zelfs wanneer men abstractie maakt van de oorlogsinspanning. Onrechtstreeks hebben wij van de Amerikaanse groei geprofiteerd.

Moeten wij onze rentevoeten doen dalen om de opwaardering van de dollar te voorkomen, of moeten we het stabiliteitspact door het tekort teniet laten gaan, zoals de Fransen en de Duitsers doen, zodat er weer groei komt zoals in de Verenigde Staten ?

De heer Noreilde meent ook dat er ideologische verschillen zijn die een verschillende aanpak kunnen verantwoorden. Wat is anderzijds de indruk van de heer Kiekens over de Europese monetaire politiek, en wat zal er gebeuren met het stabiliteitspakt ? Hij gelooft sterk in een monetair beleid, en is ervan overtuigd de economische groei te danken is aan het verantwoordelijkheidsgevoel van de Europese lidstaten. De heer Dehaene is ermee begonnen en de huidige regering zet dat beleid voort. Het is betreurenswaardig dat Duitsland, dat altijd heeft borg gestaan voor een rigoureus financieel beleid, nu zelf de teugels laat vieren. Misschien is dat net omwille van ideologische redenen in hoofde van de heer Schröder.

Hij denkt dat dit geen goede politiek is, en dat we moeten vasthouden aan een streng financieel beheer. Graag vernam hij wat het IMF meent over het stabiliteitspakt, vooral in het licht van een interview in De Standaard, waaruit af te leiden valt dat het IMF, ook wat betreft België, geen absoluut voorstander meer zou zijn van een nominaal begrotingsevenwicht en dat we moeten toestaan dat ad hoc-maatregelen worden genomen onder de vorm van plafonnering van uitgavengroei. Uiteindelijk komt het erop neer dat het IMF pleit voor een aanpassing van het stabiliteitspakt in die zin. Denkt de spreker dat dit realistisch is ?

De heer Galand is ervan overtuigd dat de groeicijfers niet noodzakelijk de economische toestand van het land weerspiegelen, omdat ze vervalst worden door speculatieve en oncontroleerbare stromen. Daarom moet men die stromen controleren, bijvoorbeeld door een Tobintaks in te voeren.

Voorts is duidelijk dat de Staten er niet in slagen ontstane kapitalen die niet worden geïnvesteerd om interne evenwichten tot stand te brengen, maar aan elke overheidscontrole ontsnappen, onder controle te krijgen. Dat geldt momenteel voor Rusland, waar opvalt dat de oligarchieën zich van bij het scheppen van binnenlandse rijkdom kunnen afschermen van elke vorm van flankerende overheidsmaatregelen.

Vervolgens valt te noteren dat het IMF-beleid ten opzichte van de minst ontwikkelde landen zijn beperkingen heeft getoond omdat het heel wat landen in het zuiden heeft gedestabiliseerd, onder andere in Afrika, waar altijd onrust heerst die uitmondt in oorlog. Het kan niet worden ontkend dat het IMF daar gedeeltelijk verantwoordelijk voor is als gevolg van zijn beleid van structurele aanpassingen. Welk advies denkt hij de Wereldbank en de Staten te geven om er geleidelijk aan een verhoging van het financieel vermogen van de mensen te kunnen structureren, zodat ze aan hun basisbehoeften kunnen voldoen, door in te werken op de vraag in plaats van op de investeringen. Via de vraag moet het mogelijk zijn tot een bevrediging van de basisbehoeften te komen. Men mag dus niet langer vrede nemen met groei want als die er is, ontglippen de tot stand gekomen kapitalen overbiddelijk naar lonende oorden en dompelt ze het land van herkomst in een debacle.

De heer Hostekint sluit aan bij de vraag van de heer Galand. Hij zou de discussie die totnogtoe bijna uitsluitend op financieel en monetair vlak is gevoerd, een sociale dimensie willen geven. Het IMF en de Wereldbank werden opgericht onmiddellijk na WO II, om meer financiële en monetaire stabiliteit te bieden. Men is daar een hele tijd in geslaagd, maar nu stelt men vast dat de rijken rijker zijn geworden, en de armen armer. Krachtens de statuten, moeten de lidstaten zich schikken naar de richtlijnen van het IMF en de Wereldbank. Nu is het zo dat het toestaan van een lening door de Wereldbank onderworpen aan stringente voorwaarden. Dat heeft meestal tot gevolg dat de minst ontwikkelde landen nog meer in de problemen komen en dat het vooral de bevolking is die het slachtoffer wordt van die zeer strenge voorwaarden. Hij zou willen weten in hoeverre wordt rekening gehouden met sociale elementen wanneer het IMF een plan opstelt met de betrokken lidstaat. Het financiële aspect primeert weliswaar, maar het sociale gevolg van een plan moet ook onder ogen worden genomen. Meer globaliseren was de bedoeling van het IMF. Nu is er een beweging van andersglobalisten die de economische wereldorde willen aanpakken, zodat er meer rechtvaardigheid komt vooral in het belang van de derde wereld in het zuiden.

Mevrouw Lizin wenst terug te komen op de samenwerkingsmechanismen tussen het IMF en de Wereldbank. Het is de Wereldbank die het programma van de PRSP opstelt samen met het betreffende land. Hoe beoordeelt het IMF de PRSP-aanpak ?

Men had een algemene kijk op dergelijke plannen beloofd op het einde van het jaar. Voorziet men bijna automatisch in betaalfaciliteiten ? Hoe wordt de link gelegd tussen het plan dat met de Wereldbank is overeengekomen, en het beheer van de toegekende bedragen ?

Tevens kent ze uit gespecialiseerde werken de financieringsmethoden van het terrorisme, weet ze dat er in verdachte omstandigheden geld in omloop is in de olieproducerende landen, zoals Saoedi-Arabië en de emiraten, in Soedan, in Congo en in andere landen (goudsmokkel en andere smokkel). Neemt het IMF maatregelen tegen die kanalen, die zich in de schemerzone bevinden ? Wordt de olie-industrie daarover geconsulteerd ?

De heer Kiekens zal de vragen beantwoorden in de volgorde waarin ze zijn gesteld.

Wat de toestand in Japan betreft, is het duidelijk dat de balansen van de banken moeten worden gesaneerd en daarom is de sector in de diepte te herstructureren. Tevens moeten de rekeningen van heel wat ondernemingen in moeilijkheden worden gesaneerd.

Het IMF erkent dat het Amerikaanse tekort heeft bijgedragen tot de nakende groei in de Verenigde Staten. Dat is een positief punt dat erg geapprecieerd wordt. Op te merken is evenwel dat er in de financiële wereld in de wereldeconomie, vooral in Europa, ergere ontsporingen blijven bestaan. Het is Europa dat eronder lijdt.

Wat het Europees monetair beleid betreft, meent het IMF dat de rentevoet de juiste is. Het monetair beleid moet dus niet worden gewijzigd.

Het IMF was een van de eersten om een soepele interpretatie van het stabiliteitspact aan te bevelen, hoewel het tegelijk benadrukte dat het op de lange termijn moest worden geëerbiedigd. De voornaamste regel uit dit pact is die van het fiscale evenwicht. Vanwege de vergrijzing van de bevolking zal de belastingdruk aanzienlijk toenemen vanaf 2010. Het IMF beveelt aan om het pact te eerbiedigen, zodat de situatie gemiddeld in evenwicht blijft, dat wil zeggen rekening houdend met de economische cycli. Voor België betekent deze aanbeveling dat men zich vooral moet bekommeren om het structurele evenwicht en niet te veel aandacht moet schenken aan de tijdelijke gevolgen van de schommelingen van de economische cyclus. In elke fase van die cyclus moet de begroting in evenwicht blijven. Volgens het fonds kan men in periodes van ongunstige conjunctuur beter een nominaal tekort aanvaarden dan fiscale maatregelen nemen om een ongustige cyclus om te buigen. Op Europees niveau heeft het Fonds als eerste aangeraden om niet in te grijpen wanneer een achteruitgang enkel te wijten was aan de schommelingen van de cyclus.

Wat Frankrijk en Duitsland betreft, beide landen hebben reeds enkele jaren achter elkaar meer dan 3 % tekort op de begroting en het Fonds raadt structurele maatregelen aan ­ dat wil zeggen buiten de cyclus om, om het tekort geleidelijk terug te brengen onder de grens van 3 %. Die maatregelen moeten het tekort jaarlijks met minstens 0,5 % van het BIP verminderen, en dat gedurende drie jaar.

Het is aanvaardbaar dat Duitsland deze maatregelen nog niet neemt voor de begroting van 2004, op voorwaarde dat de regering nu overtuigende maatregelen aankondigt voor de toekomst. Hoe staat het daarmee ? De regering heeft deze voorwaarden niet nageleefd en het tekort blijft groeien.

Hoe moet men de speculatieve kapitaalstromen onder controle houden ? Is er nood aan een Tobin-taks ? Spreker verwijst naar de verklaring die hij twee jaar geleden in de Senaatscommissie heeft afgelegd. Hij blijft bij zijn toenmalige standpunt. Het Fonds is geen voorstander van die taks omdat die de internationale financiële instabiliteit nog kan doen toenemen. Het Fonds heeft nu enkele grote strategieën om de internationale financiële stabiliteit te verhogen en situaties zoals in Mexico, Azië, Rusland en Brazilië te voorkomen.

In tegenstelling tot wat een senator hier beweerde, heeft het Fonds wel degelijk gereageerd, hoewel het de crisis inderdaad niet heeft zien aankomen.

De eerste strategie bestaat erin dat de betrokken landen meer ruchtbaarheid moeten geven aan de informatie die ter beschikking kan worden gesteld van de marktdeelnemers. Betrouwbare statistieken en dergelijke zijn in dat opzicht erg belangrijk. De marktdeelnemers moeten zich niet baseren op de gegevens van het IMF, die toen trouwens geheim waren. Sedertdien heeft het Fonds regels vastgesteld voor het maken en bekendmaken van die statistieken. De meeste groeilanden hebben deze richtlijnen gevolgd. Het Fonds heeft ook besloten om al zijn analyses bekend te maken, zodat de marktdeelnemers hun geld met kennis van zaken kunnen beleggen. Het Fonds is ervan overtuigd dat dit, veel meer dan het uitlokken van allerlei paniektoestanden, zal bijdragen tot de stabiliteit. Het is vooral paniek die tot speculatie leidt.

De tweede strategie bestaat erin om geen vaste wisselkoersen te hanteren. Speculatie wordt vooral gevoed door het vooruitzicht van wisselkoerswinsten. Uit een analyse is gebleken dat alle grote crisissen van de jaren negentig plaatsvonden in landen met vaste wisselkoersen ­ hetzij op formele, hetzij op informele basis.

De derde strategie in het ontmoedigen van buitensporige leningen op korte termijn, die vooral in stelsels met vaste wisselkoersen voorkomen. In dat geval hebben de beleggers er immers belang bij hun beleggingen te financieren met leningen tegen lage tarieven in een vreemde munt.

Zo gaven onder andere de Thaise en de Koreaanse marktdeelnemers er de voorkeur aan hun acties op korte termijn te financieren met dollars en yen tegen lage intrestvoeten veeleer dan tegen hogere intrestvoeten op de plaatselijke markt. Ze meenden immers dat de wisselkoers tussen de dollar en de plaatselijke munt niet zou veranderen. Hoe is dat te voorkomen ? Het banksysteem moet die kapitaalstromen tegenhouden. Het zijn vooral de banken die instaan voor de kapitaaloverdracht op zeer korte termijn. De banken kopen dollars en lenen vervolgens hetzij aan de regering in de plaatselijke munt, zoals dat in Rusland gebeurde, hetzij rechtstreeks aan de ondernemingen in de plaatselijke of in een vreemde munt. Als er in die context een wisselkoerscrisis plaatsvindt, gaan de banken failliet omdat ze zich in een buitensporig kwetsbare positie hebben gemanoeuvreerd (in sommige gevallen tot meer dan 100 % van hun eigen kapitaal). Op een bepaald ogenblik is dat voordelig want het geeft opbrengsten op eigen kapitaal van 20 %. Als de wisselkoers echter verandert, stuikt het banksysteem in elkaar met als gevolg een tussenkomst van de Staat ten belope van 20 tot 30 % van het BIP in fiscale middelen.

Het IMF heeft hieruit de conclusies getrokken en doet steeds meer aan overleg overeenkomstig artikel IV, teneinde na te gaan hoe het in de groeilanden staat met het toezicht op de banken.

Op de vraag van de heer Hostekint naar het algemeen beleid van het IMF en van de Wereldbank met betrekking tot de armste landen antwoordt spreker dat zowel het IMF als de Wereldbank erg met die kwestie begaan zijn.

Twintig procent van de wereldbevolking bezit 80 % van de jaarinkomsten.

Twintig procent van de wereldbevolking heeft daarentegen nog geen dollar per dag om te overleven. De kloof is enorm en neemt, wat Afrika betreft, nog steeds toe.

Het IMF stelt vast dat de situatie van de landen die willen toetreden tot de wereldeconomie, verbetert. Het gaat om 24 landen ­ met een bevolking van 3 miljard mensen ­ die gedurenden meer dan 10 jaar een gemiddelde groei van 5 % kennen, terwijl die in de ontwikkelde landen slechts 2,5 % bedraagt. Die blijvende groei is een essentiële voorwaarde om de levensstandaard in die landen op hetzelfde niveau te brengen als de onze. China, Brazilië, Mexico en andere landen kennen een blijvende groei van meer dan 5 %. China is een perfect voorbeeld. India komt ook op dat niveau : het land kan een steeds hogere groei aan, dankzij een vrij recent beleid dat ertoe strekt om het land open te stellen voor de internationale mededinging en voor een deregulering van de economie. Het beste voorbeeld daarvan is de bijzonder concurrentiële informaticasector. Veertig procent van de export in India bestaat uit informaticaproducten en -knowhow.

Andere landen, met een bevolking van ongeveer 1,5 miljard mensen, glijden steeds verder af, vooral in Afrika ten zuiden van de Sahara waar de levensstandaard van de bevolking de laatste 25 jaar steeds verder verslechtert. Uit berekeningen blijkt dat de jaarlijkse groei per inwoner met 0,2 % afneemt.

Het IMF hanteert een algemeen aanvaarde internationale strategie, die gebaseerd is op drie krachtlijnen en de « consensus van Monterey » wordt genoemd.

De eerste krachtlijn is dat de Staten zelf verantwoordelijk zijn voor de verbetering van hun economisch beleid, de strijd tegen corruptie, de verbetering van hun « governance » en van de armoedebestrijding, waarbij de armen meer kansen moeten krijgen om volwaardig deel te nemen aan het maatschappelijke en economische leven. Er moet vooral werk worden gemaakt van de verbetering van de volksgezondheid en het basisonderwijs. De laatste zes jaar zijn de uitgaven voor basisonderwijs en basisgezondheidszorg in de arme landen verdubbeld.

In 1999 bedroegen die uitgaven ongeveer 6 % van hun BBP. Momenteel hoopt het Fonds dat die uitgaven 12 % van hun BBP bedragen. Daaruit blijkt het succes van het beleid van het IMF en de Wereldbank dat erin bestaat de regeringen te adviseren om hun niet-productieve uitgaven ­ bijvoorbeeld voor bewapening ­ te verminderen en hun uitgaven ten voordele van de armen te verhogen. Toch geven de arme landen nog jaarlijks 200 miljard dollar uit aan bewapening en dat is veel meer dan ze uitgeven voor onderwijs. Wanneer het IMF verslagen opstelt over landen zoals Pakistan en India laat het nooit na om erop te wijzen dat de militaire uitgaven nog steeds veel hoger zijn dan die voor de basisbehoeften.

De tweede krachtlijn bestaat erin de ontwikkelingshulp te verhogen. Het IMF heeft gezorgd voor de ondertekening van een internationaal akkoord waarbij de betrokken landen zich ertoe verbinden de millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling te bereiken, dat wil zeggen : de vermindering met de helft van de armoede via de verwezenlijking van 8 concrete doelstellingen, waaronder onderwijs. De arme landen zullen die doelstellingen zelfs met een beter beleid, niet bereiken zonder een aanzienlijke verhoging van de ontwikkelingshulp.

Het IMF heeft vastgesteld dat de ontwikkelingshulp (ODA-officiële ontwikkelingshulp) in 1960 ongeveer 0,4 % van de BBP's bedroeg, terwijl dat nu nog slechts 0,22 % is of 54 miljard dollar, terwijl de militaire uitgaven 600 miljard dollar bedragen.

Volgens de berekeningen van de Wereldbank moet dat bedrag minstens worden verdubbeld.

In Monterrey heeft men een akkoord bereikt over een verhoging van de ontwikkelingshulp met 16 miljard dollar, wat nog te weinig is om de ontwikkelingslanden toe te staan de millenniumdoelstellingen te behalen.

De hele agenda van de Doha-round hield daarmee verband.

Deze strategie zal niet voor alle ontwikkelingslanden even gunstig zijn. De armste landen zijn meestal economisch afhankelijk en importeren landbouwproducten. De Doha-round heeft tot doel de subsidies in de ontwikkelde landen, die momenteel ongeveer driehonderd miljard dollar bedragen (6 keer meer dan de officiële ontwikkelingshulp), af te schaffen. Dat zal onvermijdelijk resulteren in hogere prijzen voor landbouwproducten op de wereldmarkt, met als gevolg hogere rekeningen voor de armste landen.

De landen die meer voordeel zullen halen uit dat beleid zijn een aantal exportgerichte landen onder de geïndustrialiseerde landen, namelijk Canada en Nieuw-Zeeland, en landen uit de middengroep als Brazilië en Argentinië.

Over het algemeen is het een zeer complex beleid dat in de goede richting gaat, maar waarvan niet alle landen onmiddellijk de vruchten zullen plukken.

Gevreesd wordt onder andere dat de arme landen de concurrentie niet aankunnen met de grote landbouwbedrijven in Argentinië, de Verenigde Staten en Europa.

Er moet nog een korte toelichting gegeven worden over het PRSP en de strijd tegen het terrorisme. Vaak, en terecht misschien, heeft men het IMF en de Wereldbank verweten voorwaarden op te leggen die de betrokken landen zich niet eigen maken of niet erkennen (« there is no ownership »). Het fenomeen wordt nu onderkend en het beleid wordt aangepast voor zover de politici en de hele bevolking aanvaarden dat dat het juiste beleid is. De regeringen worden dan ook uitgenodigd om NGO's, parlementsleden, vakbonden, werkgeversverenigingen, en potentiële internationale geldschieters, te betrekken bij het uitstippelen van een strategie die door de bevolking en door de internationale partners aanvaard wordt.

Het IMF speelt een heel bijzondere rol in de strijd tegen het terrorisme. Met de FATAF (Financial action task force) heeft het een methode uitgewerkt om het beleid van alle landen te beoordelen. Elk land wordt verzocht om met het Fonds te beraadslagen en om zijn maatregelen tegen witwaspraktijken en tegen de financiering van het terrorisme ter discussie voor te leggen. Verslagen worden opgemaakt, en gepubliceerd als het betrokken land het toestaat. Zo kan het Fonds een sleutelrol spelen om landen te helpen terrorisme en witwaspraktijken doeltreffend te bestrijden.

II.2.1. Hoorzitting met de heer Guy Quaden, gouverneur van de Nationale Bank van België

De heer Quaden verduidelijkt van tevoren dat zijn uiteenzetting niet zal handelen over het bestuur van het IMF of van de Wereldbank, maar wel over de globalisering van de financiële markten.

Vooreerst is het zo dat het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank (WB) opgericht zijn om de stabiliteit van de financiële markten te waarborgen in een internationale context die momenteel door een gematigde inflatie gekenmerkt wordt.

De centrale banken hebben dan weer een andere prioriteit : de zuiver monetaire stabiliteit waarborgen, in een context van behoud van de koopkracht en gematigde geldontwaarding.

Het algemene doel van deze instellingen is het vermijden van ernstige en « systemische » verstoringen die het bankwezen of de financiële markten kunnen ontregelen.

Volgens hem moet het hele systeem steunen op drie pijlers : de genoemde stabiliteit, de doeltreffendheid, die zorgt voor een grotere groei, en de billijkheid, die leidt tot een zekere rechtvaardigheid, wat het voornaamste doel is. Het systeem moet werken dank zij een constante wisselwerking tussen die drie pijlers.

Het globale systeem moet beschouwd worden in het licht van de bijdrage van de financiële markten tot de economie.

Er is ontegensprekelijk sprake van een internationalisering van de financiële markten, die leidt tot een grotere openheid. Dat blijkt onder meer uit de vergelijking van de financiële indicatoren van de geïndustrialiseerde landen en die van de ontwikkelingslanden. Die indicatoren zijn gebaseerd op de voorraden financiële activa en passiva van de geïndustrialiseerde landen.

Er is minder kapitaalvlucht.

In de ontwikkelingslanden wijst de curve op een vermindering van de beperkingen op de kapitaalstromen. Die trend heeft zich vooral in de jaren '90 voorgedaan.

In het algemeen kan men stellen dat er in de wereld een toename is van inkomsten en uitgaven, in de context van een steeds grotere openheid.

De drijvende krachten van deze beweging zijn de toenemende technologische evolutie, en de voluntaristische politiek. Het resultaat van deze analyse is dat de tendensen van opening onsamendrukbaar zijn en onomkeerbaar.

Dank zij de technologische vooruitgang hebben zich systemen kunnen ontwikkelen met een grotere opslagcapaciteit en een gemakkelijke overdracht van gegevens. Zo kunnen miljarden euro's in enkele seconden overgeschreven worden.

De financiële evolutie is te danken aan innovatie (bijvoorbeeld « afgeleide producten »). Globalisering is bijgevolg onvermijdelijk. De vraag is hoe men die evolutie in goede banen kan leiden.

Deregulering is een politieke keuze. Na de crisis van de jaren '30 werden de financiële markten afgeschermd.

Nu is er ontegensprekelijk een tendens naar meer openheid. Er is ook het opmerkelijke voorbeeld van de EU en de monetaire Unie. Die politieke constructies hebben zonder twijfel voorheen ongeziene geldstromen op gang gebracht.

Doeltreffendheid

Doeltreffendheid kan voor alle partijen voordelen opleveren : minder kosten voor kredietnemers, en een gediversifieerd aanbod met steeds kleinere risico's voor spaarders. De doeltreffendheid is reëel, wat blijkt uit de steeds lagere kosten om schulden aan te gaan.

Stabiliteit

Het tweede aspect is de stabiliteit. Internationalisering leidt ongetwijfeld tot meer doeltreffendheid, maar niet noodzakelijk tot meer stabiliteit. Dit ongewenste resultaat is het gevolg van een onaangepast beleid en een onevenredige globalisering. Dit is vooral te wijten aan het feit dat economische actoren alsmaar meer risico's nemen.

Dit leidt tot een « systemisch » risico, en een hogere volatiliteit van verhoogde inkomstenbronnen.

In de laatste 20 jaar is de ontwikkeling van de internationale geldstromen gepaard gegaan met schokken in de financiële sector en systemische crisissen. Zo was er het faillissement van de Barings Bank, en van de BCCI. Er is ook de crisis van de « loan banks » geweest in de Verenigde Staten, van een Japanse bank en een aantal Scandinavische banken.

Ook de ontwikkelingslanden met een sterke economische groei hebben financiële crisissen gekend. Vaak zijn de oorzaken ervan intern, zoals de meer gediversifieerde oorsprong van de kapitalen.

Nochtans wijst zelfs professor Stiglitz erop dat er soms externe oorzaken zijn, zoals de « besmetting ». Een financiële zeepbel spat uit elkaar, en dat heeft gevolgen voor de financiering van de ontwikkelingslanden.

Er is een bepaald kuddegedrag bij gebrek aan het nodige vertrouwen.

Het IMF veroorzaakt een evolutie van de fondsen en hulp voor de ontwikkelingslanden.

De internationalisering brengt meer efficiëntie met zich en bijgevolg grotere risico's voor de stabiliteit.

De FSAP (Financial Sector Assessment Programs), die tot stand worden gebracht door specialisten die elk land analyseren, wijzen erop dat er sneller moet worden ingegrepen. De « Lamfalussy »-comités (genoemd naar de gewezen EMF-directeur) die belast worden met de controle op de banken, de verzekeringsmaatschappijen en de beurzen, zijn geïnstalleerd. In België heeft de wet van 2 augustus 2002 de controle op de financiële instellingen geherstructureerd, door alle diensten te fuseren tot een enkele CBFA.

De Nationale Bank van België heeft meer bevoegdheden gekregen om het macro-economische toezicht uit te oefenen, terwijl instellingen zoals de CBFA met het micro-economische toezicht zijn belast. Het verschil tussen die vormen van toezicht wordt echter steeds relevanter.

Billijkheid

De billijkheid gebiedt dat alle spelers op dezelfde manier worden behandeld, of het nu om grote of kleine schuldenaars gaat. Gelijke behandeling moet gelijke informatie omvatten. Dat behelst twee aspecten : die internationalisering van de kapitalen en de verfijning van de financiële producten. Zelfs voor de bankbedienden zijn de producten te ingewikkeld geworden. Het bedrijfseconomisch toezicht moet dus ook het informeren van de consumenten omvatten.

Men stelt ook een fiscale harmonisering vast waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen het inkomen dat de belastingplichtige uit arbeid haalt en het inkomen dat hij uit zijn spaargeld haalt. Bepaalde staten doen aan dumping om kapitaal uit andere staten aan te trekken. De EU moet die praktijk bestrijden.

De billijkheid heeft ook te maken met de relatie tussen debiteuren en crediteuren. De debiteuren zijn vaak de armste landen. Men moet rekening houden met hun zorgen. Ook de geldschieters moeten correct worden behandeld indien men morgen nog iemand bereid wil vinden om geld te lenen.

Corporate governance

Wat corporate governance betreft, ziet men allerlei schandalen die het debat over de controle op de multinationals gaande houden. Eerst was er ENRON in de VS en vervolgens, in Europa, Parmalat en Ahold. Gelukkig was er geen enkele bank bij betrokken. Dat wijst erop dat de controle op de banken beter functioneert.

Ook het witwassen van misdaadgeld is een probleem waarover we het moeten hebben. We moeten vaststellen dat de technologische vooruitgang niet alleen de vooruitgang in de maatschappij ten goede komt, maar ook de kringen die zich bezighouden met witwaspraktijken. Dat verschijnsel moet worden bestreden en daar wordt aan gewerkt.

Het IMF en de OESO hebben op internationaal niveau initiatieven genomen om die plaag te bestrijden.

Besluit

Het algemene besluit dat men uit bovenstaand ovezicht kan trekken is dat de financiële markten, die lang goed beschermd zijn geweest, sinds de jaren '70 soepeler zijn geworden.

Die trend is gedeeltelijk ideologisch te verklaren, met name door het streven naar minder controle en meer openheid, en is anderzijds te wijten aan de technologische ontwikkelingen waardoor binnen een seconde bewegingen over grote afstanden mogelijk zijn geworden, die moeilijk kunnen worden verzoend met hinderlijke controle.

Het meest verspreide standpunt onder hen die aan theorievorming rond die problemen doen, is dat de toegenomen vrijheid toch de problemen, zoals het gebrek aan voldoende stabiliteit en billijkheid, niet uitsluit.

Dat heeft ertoe geleid dat sommigen opnieuw wilden reguleren, vooral in de EU-ruimte. Het zou echter niet meer om een terugkeer naar de systemen van de jaren '30 gaan, maar om een soepele regulering, die is aangepast aan de industrielanden en aan de ontwikkelingslanden.

II.2.2. Gedachtewisseling

De heer Galand verwijst naar een diagram in de vorm van een champagnecoupe, waaruit duidelijk de ongelijke verdeling van de rijkdom onder de landen blijkt. De rijkdom is sterk geconcenteerd in de rijke landen, terwijl 20 % van de arme landen geen financiële middelen heeft.

Bovendien kan alleen een bepaalde categorie van de bevolking zich verrijken.

De versnelde deregulering veroorzaakt bijkomende onstabiliteit en wereldwijde onrechtvaardigheid.

Er is meer behoefte aan informatie op bepaalde gebieden, maar niet iedereen neemt aan die beweging deel, omdat ze geen financiële middelen hebben.

Hij geeft het voorbeeld van de Indische landbouwer, die geen enkele informatie heeft over de toekomst van zijn oogst terwijl machtige multinationals, die zijn producten zullen kopen, over satellietgegevens beschikken, met informatie over de kwaliteit van de producten en de weersverwachtingen, waardoor ze kunnen speculeren.

Wat de zorg betreft om het krediet te beveiligen, dient opgemerkt dat de sparende burger niet immuun is voor de roofdieren van het spaarwezen.

Ook het probleem van de bescherming van die spaarder verdient de nodige aandacht.

Een ander probleem is dat van de talloze belastingparadijzen, zelfs binnen de EU. Het biedt de predatoren de mogelijkheid enorme bedragen op de financiële markt te vangen, waarbij ze de belastingen omzeilen.

Wat te denken van de Tobintaks als weermiddel tegen de vluchtigheid van de kapitalen ?

Tot slot maakt hij zich zorgen over het beleid van de IFI's ten opzichte van de landen van het zuiden. Men heeft bijvoorbeeld de schulden in Congo zich laten opstapelen tot 15 miljard dollard, op de Filippijnen heeft men Marcos alleen laten heersen en straffeloos laten moorden en dan hebben we het nog niet over Irak.

Hij beklemtoont dat er een regulerende macht moet komen in het internationale concert (IMF-Wereldbank-OESO).

Mevrouw Durant maakt zich zorgen over de vluchtigheid van de kapitalen, die soms nefast is voor de bevolking van de landen van het zuiden. Met welke middelen kan men dat verschijnsel tegengaan ?

Het antwoord moet rekening houden met de beperkingen van het beleid van de IFI. Op te merken is, dat die bevolkingen helemaal geen toegang meer hebben tot krediet, op microkredieten na.

Hoe kunnen trouwens de « afgeleide producten » worden beheerst ?

Vaak wordt gewezen op de moeilijkheden die onze Belgische banken ondervinden als zij elders willen investeren om risicokapitaal te ondersteunen. Het probleem is echter wederzijds : heel wat Congolese ondernemingen zouden voordeel kunnen halen uit dergelijke kredieten om zich te ontwikkelen en te exporteren naar België, als zij tenminste geholpen zouden kunnen worden wat betreft het risicokapitaal dat zij willen investeren. Die hulp zou van hier kunnen komen en zou ook een vorm van ontwikkelingshulp zijn.

De heer Dedecker ziet in dit debat een tegenstelling tussen ontwikkelingshulp en het gebrek aan democratie opduiken.

Stelt het IMF als doel de mensonterende leefomstandigheden te bestrijden ?

De Belgische vertegenwoordiger in het IMF vertegenwoordigt ook niet-EU-landen. Stelt hij verslagen op over die landen, of over andere landen zonder te gewagen van die problematiek ?

Mevrouw de Bethune herinnert eraan dat verscheidene resoluties van het Parlement in verband met de globalisering ook handelen over de schuld van de derde wereld en de kwijtschelding daarvan. Het is belangrijk daarop steeds terug te komen. Sommige programma's daarrond, zoals IPIC-2 werken niet goed. Dat moet worden aangehaald.

De voorzitster pleit ervoor de Staten opnieuw te laten ingrijpen in financiële stromen, waarvan het IMF een fervent tegenstander is.

Brede kritiek wordt aldus onterecht tegengewerkt. Het volstaat te denken aan Rusland als voorbeeld, waar maffia-achtige speculaties optreden die rechtstreeks invloed hebben op de Russische armoede. Aangezien de verantwoordelijkheidszin nooit is hersteld, komt er kritiek.

Er moeten ook hervormingen komen binnen het IMF. In het licht van haar ervaringen met het PRSP en het PRJF heeft zij ondervonden dat het IMF zich nog nooit gebogen heeft over de kostprijs van een redelijke gezondheid of onderwijs voor iedereen.

Vandaar haar voorstel van resolutie om een dergelijke verplichte stap op te nemen in de akkoorden van Bretton-Woods (de « Articles of Agreement »), daarbij rekening houdend met de invloed op de stabiliteit.

De economische en sociale rechten, die alle democratische Staten binnen de IFI's trouwens onderschrijven, kunnen niet worden ontkend.

De gouverneur herhaalt de basisprincipes die volgens hem al die problemen oplossen.

Het eerste is dat de globalisering voor- en nadelen heeft maar dat zij onomkeerbaar is. De technische evolutie maakt iedere blokkering of achteruitgang onmogelijk.

Het tweede is dat de IFI's, net als de Internationale Handelsorganisatie, verbeterd kan worden.

De grondvraag hier is of de wereld er minder slecht aan toe is met of zonder die instellingen.

Grote armoede treft veel mensen, maar toch is er de jongste tien jaren vooruitgang geboekt. Landen als China en Indië zijn daar het bewijs van.

Het Afrikaanse continent gaat echter in sneltreinvaart richting armoede.

De internationalisering leidt in sommige gevallen tot meer armoede maar de invloed van interne problemen binnen de organisatie van een Staat mogen niet worden onderschat.

Wat de volatiele munten en de impact op de wisselkoersen betreft, verwijst hij naar de hoorzitting die plaatshad in de commissie voor Financiën in de Senaat in 2000.

Denken dat de Tobintaks snel zal worden ingevoerd, is een illusie. In ieder geval zouden met een enkele taks wel twee doelen worden bereikt. De markten zouden stabieler worden en billijker, met geld voor ontwikkeling.

Het nadeel van de Tobin-tax bestaat er echter in dat er geen onderscheid tussen bona fide en mala fide kapitaal-transferten kan gemaakt worden. Professor Stiglitz beaamt trouwens die analyse.

Het onderscheid tussen de bona fide en de mala fide kapitaal-transferten bestaat reeds sedert de jaren zeventig vermits er een systeem van dubbele markt bestond.

Enerzijds was er de markt met stabiele wisselkoersen, voorbehouden voor internationale transacties, en anderzijds de wisselende markt voor strikt financiële transacties. Het verschil bedroeg gemiddeld 10 %. Dat systeem heeft de speculatie niet doen afnemen.

De Tobintaks kan zijn doel alleen bereiken als er een zo breed mogelijk akkoord wordt gesloten. Een akkoord dat beperkt blijft tot de EU-landen, is onvoldoende.

De beste manier om grote schommelingen te voorkomen is het aantal munten te verlagen. De euro is daar het beste voorbeeld van. Dat moet gecombineerd worden met een stabieler beleid gericht op het beperken van de speculatie.

Professor Stiglitz geeft ook aan dat sociale rechtvaardigheid moet samengaan met vertrouwen in de belangrijkste financiële operatoren.

De euro biedt de mogelijkheid de internationale betalingen te diversifiëren. De euro maakt momenteel een groot deel uit van de internationale reserves.

De verhouding van de US-dollar en de euro in de handelstransacties is 40/50 % tegenover 25 %.

In de reserves van de centrale banken is het aandeel van de dollar groter en veel munten zijn aan de dollar gekoppeld (zoals in China). De centrale banken kopen nog steeds dollars.

Het volstaat te verwijzen naar de lijst van de OESO met alle landen die de morele normen niet in acht nemen. Die lijst staat boven elke verdenking. Spreker is ervoor gewonnen de staten die die normen niet in acht nemen, onder druk te zetten.

De moraal heeft twee facetten : de spaarders zijn inderdaad het slachtoffer van gewetenloze financiers, maar ook van hun eigen hebzucht.

Er zijn ernstige crisissen geweest, zoals in Argentinië, en terroristische aanvallen.

Het verschil met de jaren '30 is dat de stabiliteit van de banken erop is vooruitgegaan. De bescherming van de spaarder kan echter worden verbeterd.

Bij de algemene vergadering van het IMF, waaraan de gouverneur deelneemt, stelt men een verschil in perceptie vast tussen Europa en de Verenigde Staten. Europa meent dat Amerika een harteloze bevolking heeft, die zich niet om de arme naties bekommert. De Verenigde Staten zien het IMF als een bureaucratie, die gedomineerd wordt door de sociaal-democraten, die teveel geld aan de arme landen geven.

De gouverneur wenst echter te onderstrepen dat het IMF nooit ongevoelig is gebleven voor de sociale gevolgen van zijn programma's. Er valt een positieve ontwikkeling waar te nemen.

Mevrouw Lizin geeft toe dat men de pro's en de contra's moet vermelden : de afgevaardigden van de landen zijn beïnvloedbaar.

De gouverneur dringt erop aan dat de gouverneurs blijven rekening houden met hun collectief geheugen : ze kunnen zich niet ontdoen van de invloed van de perceptie veroorzaakt door hun land van herkomst.

Wat de schuld van de derde wereld betreft, zijn er uitstekende redenen om de schuld kwijt te schelden, maar dan op drie voorwaarden :

­ de financieringsbronnen moeten blijven bestaan en daarom moet men de geldschieters beschermen.

­ men mag de goede betalers niet bederven door alle schulden zonder onderscheid kwijt te schelden.

­ men moet garanderen dat het gewonnen geldbedrag goed wordt aangewend en voorkomen dat er op dat niveau corruptie ontstaat.

II.3.1. Hoorzitting met de heer Gino P. Alzetta, Alternative Executive Director van de Wereldbank

De heer Alzetta verduidelijkt eerst zijn eigen rol, die erin bestaat als plaatsvervanger zitting te hebben in de raad van bestuur van de Bank.

Hij vertegenwoordigt er niet alleen België, maar ook Oostenrijk, Wit-Rusland, de Tsjechische Republiek, Hongarije, Kazachstan, Luxemburg, de Slovaakse Republiek, Slovenië en Turkije.

Hij vestigt vervolgens de aandacht op een aantal minder gekende facetten van het beleid van de Bank :

­ de mensenrechten;

­ de betrekking tussen de Wereldbank en de nationale parlementen;

­ de armoedebestrijding;

­ de deelname van ontwikkelingslanden aan de beslissingen van de Bank;

Om de huidige werking goed te begrijpen, moet men teruggrijpen naar de oorsprong van de Bank.

Het doel van de Conferentie van Bretton-Woods was het oprichten van drie pijlers om drie grote doelstellingen te verwezenlijken :

­ de wederopbouw van Europa vergemakkelijken (Wereldbank);

­ zorgen voor financiële en monetaire stabiliteit (IMF);

­ de handel herstellen en stimuleren (GATT, de latere WHO).

Sinds haar oprichting is de Bank geëvolueerd. Zij is nu wereldwijd actief en haar huidige kredietnemers zijn de ontwikkelingslanden en de landen die in een overgangsfase verkeren.

Aan België werden tussen 1949 en 1957 vier leningen toegekend, voor een totaal bedrag van 76 miljoen dollar. De laatste drie waren bestemd voor de ontwikkeling van de infrastructuur in Congo.

Hij beschrijft de Groep van de Bank en begint met de International Bank for Reconstructin and Development (IBRD), het niet-concessionele loket van de Groep.

De IBRD is in 1945 opgericht, en telt momenteel 184 leden. Om lid te zijn van de IBRD moet men lid zijn van de VN en van het IMF. De enige VN-lidstaten die geen lid zijn van de IBRD zijn Monaco, het Vatican, Palau, Noord-Korea en Cuba.

De Bank kent leningen tegen markttarieven toe met terugbetalingstermijnen tot 20 jaar.

Ongeveer 6 % van het totaal van het huidige ingetekende kapitaal (het toegestane kapitaal bedraagt bijna 180 miljard dollar) is effectief gestort door de lidstaten. Het saldo vormt het « callable capital » dat als waarborg dient voor de leningen van de Bank op de kapitaalmarkten. Dankzij de hoedanigheid van haar aandeelhouders (soevereine staten), geniet zijn een AAA-rating waardoor zij tegen de meest voordelige tarieven kan lenen. Zo kan zij dat geld op haar beurt uitlenen tegen voordelige tarieven.

Zij verstrekt alleen leningen aan regeringen of instellingen waarvoor regeringen borg staan.

Vervolgens beschrijft hij de andere filialen (agentschappen) die een specifiek doel nastreven.

Vooreerst is er de International Development Association (IDA). Zij werd in 1960 opgericht, in de periode dat een aantal Afrikaanse landen hun onafhankelijkheid verwierven. De IDA werd opgericht om de Groep van de Wereldbank in staat te stellen kredieten toe te kennen tegen gunstiger voorwaarden dan de Bank zelf. De IDA is dus het concessionele loket van de Groep. Zij leent aan de armste landen (regeringen of instellingen waarvoor regeringen borg staan) tegen gunstige voorwaarden (kredieten zonder interest met een looptijd van 40 jaar).

Sinds kort kent de IDA giften toe.

De fondsen van de IDA komen niet van de kapitaalmarkten; zij leent alleen het geld van de geldschieters uit. Daarom moet zij om de drie jaar haar inkomsten opnieuw samenstellen.

De IFC (International Finance Corporation) werd gesticht in 1956 en kent kredieten toe voor de ontwikkeling van de privé-sector in de ontwikkelingslanden.

Zij leent aan de privé-sector zonder waarborg van regeringen en koppelt haar financiële bijdrage gewoonlijk aan technische bijstand en raadgevingen om een gunstig klimaat voor investeringen te creëren.

Zij is overal in de wereld actief.

Zij beschikt over een brede waaier instrumenten, waaronder leningen, deelname in het kapitaal, quasi-equity, waarborgen, ...

Vervolgens is er de MIGA (Multilateral Investment Guarantee Agency), opgericht in 1988, dat een gelijkaardige rol speelt als de Nationale Delcrederedienst in België.

Maar in tegenstelling tot de Nationale Delcrederedienst, beperkt het MIGA zijn activiteiten strikt tot de dekking van investeringen en gaat het om à la carte dekkingen (geen algemeen beleid).

Ten slotte is er het ICSID (International Centre for Settlement of Investment for Disputes). Die arbitrage-instelling is opgericht in 1996.

De activiteiten van de bank zijn oorspronkelijk ontwikkeld in Europa, om de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog te financieren.

Vervolgens heeft de Bank zich gericht op de onafhankelijk geworden Afrikaanse landen. Pas dan is zij echt een instelling voor ontwikkelingsfinanciering geworden.

Na de val van de Berlijnse muur is de Groep zich ook gaan richten op de landen van Centraal- en Oost-Europa en op de vroegere Sovjetrepublieken. Zij is in die regio's echter minder gespecialiseerd dan de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling.

Spreker geeft vervolgens een overzicht van de verdeling van de activiteiten per regio en per sector.

Hij vermeldt dat 50 % van de door de International Development Association toegekende hulp, wordt gereserveerd voor Afrika.

In de jaren 70 was zij voor alles een bank die infrastructuur financierde, maar in de jaren 80 is zij zich meer op structurele aanpassingen gaan richten. Op dat domein heeft zij verscheidene successen geboekt. In de jaren 90 heeft zij zich vooral toegelegd op de sociale sector en op de gezondheidszorg. In 2000 heeft zij de millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling goedgekeurd. Zij heeft dan vrij snel beseft dat het halen van die doelstellingen een bepaalde mate van groei vereiste die alleen kon worden tot stand gebracht met meer hulp uit de particuliere sector. Die sector kan zich echter niet ontwikkelen zonder geschikte infrastructuur. Daarom legt de Bank zich opnieuw toe op de financiering van infrastructuur.

Die terugkeer naar de infrastructuur is gericht op het leveren van diensten aan de armsten, niet alleen via leningen aan soevereine landen, maar ook via partnerschappen tussen de overheid en de particuliere sector om te voorkomen dat staten te veel schulden opbouwen.

De Bank is ook erg actief in de strijd tegen HIV-Aids, die moet worden geleverd via innovatieve procédés en bij voorkeur op regionaal in plaats van lokaal niveau.

Deze ziekte ontwikkelt zich vooral langs de grote wegenassen in zuidelijk Afrika en vergt dus de uitbouw van internationale programma's.

De Bank steunt ook het HIPC-initiatief (initiatief tot schuldverlichting van de armste schuldenlanden). Dat blijft natuurlijk steeds een aanpak die erop gericht is de fouten uit het verleden te corrigeren. Momenteel beraadt de Bank zich over een programma dat er meer op gericht is in de toekomst nieuwe schulden te voorkomen.

Die aanpak zal het HIPC-initiatief geenszins hinderen.

Een ander thema dat de Bank structureel aanpakt is de strijd tegen corruptie. Dat is ook nodig, aangezien volgens schattingen jaarlijks 1 000 miljard dollar overheidsinkomsten wordt gederfd door corruptie.

De heer Wolfersohn is met deze strijd begonnen tijdens de Jaarvergadering in Hong Kong in 1997, toen het C-woord nog taboe was.

De Bank heeft ook haar samenwerking met het middenveld opgedreven. Dat komt met name tot uiting in de strategieën om de armoede terug te dringen.

De Bank speelt een actieve rol in landen die worden getroffen door conflicten. Zij heeft met name een « post-conflict »-fonds opgericht.

De Bank beheert ook een groot aantal fiduciaire fondsen, die meestal thematisch zijn.

Spreker heeft het vervolgens over de directiestructuur van de Bank.

De raad van bestuur heeft de dagelijkse leiding over de Bank, onder de leiding van de Raad van bestuurders.

De Voorzitter is tegelijk de CEO (Chief Executive Officer).

Dat leidt wel eens tot problemen op het vlak van de « corporate governance ».

In totaal zijn er 24 bestuurders en 24 plaatsvervangers.

De 5 grootste aandeelhouders hebben elk 1 zetel in de raad van bestuur. De anderen moeten zich hergroeperen.

Spreker vertegenwoordigt een groep van 10 landen, waaronder Slovenië dat « geslaagd » is aangezien het geen leningen meer zal vragen aan de Bank.

Voor belangrijke stemmingen in de Raad van bestuurders is een meerderheid van 85 % vereist. De Verenigde Staten beschikken met 16,41 % van het kapitaal dus over een blokkeringsminderheid.

De Europese landen beschikken samen over 30 % van de stemmen.

Hun macht binnen de Raad van de Bank blijft echter beperkt. Terwijl bij het IMF de euro leidt tot een samenhangender beleid, is dat effect bij de Wereldbank veel minder groot aangezien de discussies over het beleid van de Bank op Europees niveau meer samenhangen met het buitenlands beleid. En het is bekend dat Europa niet echt eensgezind was qua buitenlands beleid ten aanzien van Irak.

De Europese bestuurders trachten toenadering te zoeken. Zij vergaderen tweewekelijks, maar een consensus blijft moeilijk.

Begin 2004 zullen Europese bestuurders en vertegenwoordigers van de Europese Commissie (4 commissarissen en verschillende DG's) elkaar in Brussel ontmoeten om na te gaan welke synergieën mogelijk zijn tussen Europa en de Wereldbank. De Europese eenstemmigheid zal langzaam moeten groeien.

II.3.2. Gedachtewisseling

Mevrouw Lizin meent dat hiertoe een proces moet worden tot stand gebracht. Voor men middelen toekent moet men coördineren.

De specialisten die Frankrijk afvaardigt zijn bijvoorbeeld afkomstig van de Schatkist en niet van het departement dat de ontwikkelingssamenwerking beheert. Er moet dus een intern proces tot stand worden gebracht dat beide takken doet samenwerken.

De heer Alzetta meent dat de rol van de verschillende departementen van Financiën zeer belangrijk is.

Men moet toegeven dat, rekening gehouden met de behandelde onderwerpen, de teams van Financiën in de eurozone in dezelfde geest samenwerken, wat niet altijd het geval is bij de teams van Buitenlandse Zaken.

Het ontwikkelingsbeleid sluit vaak aan bij het buitenlands beleid, dat vaak van land tot land verschilt. Elk land heeft zijn eigen interessegebieden en die zijn niet noodzakelijk dezelfde als die van de andere landen.

Toen hij nog verantwoordelijk was voor de Internationale Betrekkingen van de Belgische Thesaurie, heeft spreker een aanvang gemaakt met het zoeken van meer samenhang tussen Ontwikkelingssamenwerking, Buitenlandse Zaken en Financiën. De eerste test voor die opgevoerde coördinatie was het beleid van hernieuwde betrokkenheid van België en de internationale financiële instellingen bij de DRC.

De heer Galand merkt op dat er bij overleg met een contactgroep van de NGO's bedenkingen zijn gemaakt. Hij vraagt zich af of spreker bij de raad van bestuur van de Bank zich gedraagt als een vertegenwoordiger van de Bank, dan wel of hij België vertegenwoordigt.

Hoe volgt hij de verklaring van de Belgische regering ? De regering zegt een beleidsverandering te wensen ten aanzien van de zeer arme landen met zware schulden en met betrekking tot de kwijtschelding van de schuld, zodat men tot een schuldvermindering van 3 % komt.

Als arm land vindt men de Wereldbank slechts op zijn weg om zich tot de orde te laten roepen wanneer de financiële doelstellingen niet bereikt worden.

Bovendien beheerst de Bank het multilaterale veld door zijn « diversificatie ».

Hij herinnert eraan dat het aangewezen orgaan om op dat niveau te handelen het UNDP is. Het volstaat het programma te bekijken voor drinkwater, dat voorziet in een investering van 13 miljoen dollar, wat weinig is. De Bank handelt met de privé-sector, ook wat het toekennen van de leningen betreft. Zo loopt er een project dat door Lyonnaise des Eaux en de Indische regering beheerd wordt. Men komt dan tot de situatie dat zij die water krijgen diegenen zijn die kunnen betalen, en niet diegenen die er geen hebben. Het is wenselijk te verwijzen naar de Belgische situatie, waar de waterdistributie een overheidsdienst is, die eenieder de toegang tot water waarborgt.

Spreker meent dat de afgevaardigde van België de Bank hierop moet wijzen en moet proberen dat concept ingang te doen vinden bij de Bank.

Volgens mevrouw Lizin moet het mandaat van de afgevaardigde van België gericht zijn op de toepassing van de economische en sociale rechten, alsook de rechten van de mens zonder meer.

De heer de Galand verkiest de stellingen van Stiglitz boven die van Wolfersohn. Hoe kunnen we die ommekeer tot stand brengen ?

Mevrouw Lizin verwijst naar het wetsvoorstel betreffende de follow-up van het optreden van de regering op het stuk van de Millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling (stuk Senaat nr. 3-579/1 tot 5). Dat voorstel werd in de Senaat goedgekeurd en aan de Kamer overgezonden.

Artikel 2 van de nieuwe wet bepaalt dat de regering elk jaar bij de Senaat een voortgangsrapport indient over de stadia die bereikt werden om de millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling te realiseren.

Dat rapport bestaat uit twee delen :

1º het eerste deel handelt over de activiteiten die de vertegenwoordigers van België hebben uitgevoerd in het Internationaal Monetair Fonds, in de Wereldbank en in het UNDP;

2º het tweede deel bevat een analytisch overzicht van de voortgang die de regering heeft gemaakt bij het realiseren van de Millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling.

Dat verslag moet worden opgesteld door de minister van Financiën en door de minister van Ontwikkelingssamenwerking.

Wat de milleniumdoelstellingen betreft kan dat geen onoverkomelijk probleem zijn, aangezien de doelstellingen de verplichting tot financieel kwantificeerbare resultaten inhouden.

Vervolgens heeft spreekster vragen over de relatie Werelbank/overheidsdiensten.

Ze verwijst naar de Wereldconferentie der Steden die onlangs in Parijs plaatsvond, waar de vraag werd gesteld naar meer coördinatie in de internationale politiek op het gebied van water en afval. De Wereldbank zou daarin een rol kunnen spelen.

Volgens de heer Alzetta is de Bank daarmee bezig. Zijn diensten onderzoeken hoe de Bank een rol kan spelen in de ondesteuning van « sub-sovereign entities », die bestanddelen van staten kunnen zijn (provincies, gemeenten ...).

Over dat idee werd voor het eerst nagedacht door de Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling.

De Wereldbank heeft fiduciaire verplichtingen waardoor ze niet rechtstreeks kan optreden. Haar fiduciaire verplichtingen en haar beheersregels zijn streng, zodat ze haar AAA-rating kan behouden.

De heer Alzetta bevestigt dat de Bank met heel wat problemen begaan is. Hij is voorstander van een selectiever interventiebeleid dat op de comparatieve voordelen steunt.

Dat is misschien niet het ideaal (in de beperking toont zich de meester), maar dat is inherent aan de essentie van een internationale instelling.

Zo vermeldt hij zijn ervaring bij de IDA, waar hij als « deputy » steeds gepleit heeft voor meer selectiviteit. Soms is het onmogelijk selectiever te zijn, omdat iedereen zijn niche verkiest, zodat de toestand soms onbeheersbaar wordt.

Zo is er tijdens de eerste IDA-14-vergadering die in februari in Parijs is gehouden, aan de « deputies » gevraagd om een beperkt aantal (4-5) thema's vast te leggen. Uiteindelijk zijn er 14 thema's aanbevolen. Na een lange bespreking is het aantal thema's teruggebracht tot 4 ... met 14 sub-thema's.

Dezelfde redenering geldt voor de Bank.

Hij is ervan overtuigd dat er tussen de instellingen meer samenwerking hoort te komen en dat men zich op een kleiner aantal thema's moet toeleggen. In dit verband meldt spreker dat er binnenkort in Kopenhagen een gelegenheid komt om dit in de praktijk te brengen, wanneer een groep specialisten zal trachten daar een aantal ontwikkelingsthema's vast te leggen.

De economisten zullen vervolgens aan het werk gaan om te bepalen welke thema's de grootste impact op de ontwikkeling zullen hebben tegen de laagste kostprijs.

De heer Galand vindt deze initiatieven overbodig.

De internationale gemeenschap heeft al een lijst opgemaakt van de problemen en de oplossingen daarvoor tijdens de conferentie van Rio en Monterrey. In Rio hebben de Verenigde Staten een bijdrage geëist van de Wereldbank, om bepaalde zaken tot stand te brengen. Noch Rio +5, noch Rio +10 hebben enig resultaat opgeleverd.

Men stelt zelfs vast dat de hulp uit Japan verminderd is.

De verantwoordelijkheid van bepaalde staten in hun hoedanigheid van gangmakers van de ontwikkeling moet worden bepaald.

Dat de Wereldbank een soort « imprimatur » moet geven wat de geloofwaardigheid van de projecten betreft, is niet aanvaardbaar.

Wij moeten onze Europese begrippen op het vlak van de historische ontwikkeling in de denkwijze van de Bank integreren.

Een andere vraag die zich opdringt is hoe de parlementen bij dit proces betrokken kunnen worden.

De heer Alzetta antwoordt dat de Bank doet wat de donatoren vragen. Zij ontplooit weinig eigen initiatieven.

Zij is ook bescheidener geworden in haar aanpak. Tussen 1980 en 2004 heeft er een fundamentele verandering plaatsgevonden in de houding van de bank.

De Bank kan echter het beleid van de regeringen inzake openbare ontwikkelingshulp niet wijzigen.

De Belgische groep beschikt, met zijn 4,80 % van het kapitaal ­ zelfs al betekent dit de derde plaats in de rangschikking naar orde van grootte ­ slechts over een beperkte invloed. De bestuurders vormen trouwens ook geen homogeen blok.

Zo zijn niet alle leden dezelfde mening toegedaan wat de problematiek betreft van de integratie van de mensenrechten in het beleid van de Bank.

De divesiteit binnen het personeel biedt daarentegen voordelen.

Er zijn 85 Belgen bij de vaste personeelsleden en 56 bij de consultants en tijdelijke personeelsleden.

De Belgisch-Oostenrijkse afdeling is voorzitter van het personeelscomité.

De onderwerpen die daar aan bod komen zijn talrijk, maar de diversiteit binnen de instelling is één van de centrale thema's. Andere belangrijke thema's die door het comité worden behandeld zijn de genderproblematiek, de kwestie van het evenwicht tussen de rassen en de problematiek van de nationaliteiten.

Een onderwerp dat de Belgisch-Oostenrijkse afdeling graag op de agenda wil zetten is dat van de culturele verschillen.

De meeste ambtenaren bij de Bank hebben diploma's van Amerikaanse universiteiten (Harvard, Yale, Chicago, ...). Hun denksporen komen niet altijd overeen met wat men in Europa over economisch beleid denkt. Het is dus aan te raden om bij de aanwerving meer te letten op de opleidingsachtergrond.

De heer Alzetta meldt ook dat de Bank overweegt om het thema mensenrechten op de agenda te plaatsen.

Mevrouw Lizin vindt dat het thema een noodzakelijke voorwaarde is.

Ontwikkeling moet immers als einddoel hebben de democratie tot stand te brengen.

De heer Galand benadrukt dat armoede niet de oorzaak is van onderontwikkeling. Onderontwikkeling kan diverse oorzaken hebben. Het echte probleem is te weten wat de armoede veroorzaakt. Zo kan armoede voortkomen uit een gebrek aan infrastructuur. Vanuit die invalshoek bekeken, is de armoede in India niet dezelfde als de armoede in Afrika. De manier waarop de Bank hierover denkt is te veralgemenend. Vice-premier Michel heeft onlangs in de Senaatscommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging tijdens een discussie over de situatie in Congo verklaard dat de Bank niet dezelfde doelstelling nastreeft, of ten minste niet dezelfde methode gebruikt, wanneer het gaat om het opnieuw samenstellen van het leger.

De heer Galand zegt in Kinshasa afgevaardigden van de Bank ontmoet te hebben die zich niet bewust waren van de verschillen, omdat zij zich niet achter een algemeen denkbeeld wilden scharen.

De heer Alzetta antwoordt dat de bank geen kredieten kan verlenen zonder voorwaarden te stellen. De regering in Kinshasa heeft op zich laten wachten wat het voldoen aan bepaalde voorwaarden betreft.

Intussen zijn de onderhandelingen doorgegaan en zou de Bank de lening die de demobilisatie en de reïntegratie van de strijders moet financieren, eind mei aan de raad van bestuur moeten voorleggen.

Mevrouw Lizin vindt dat men uiteraard moet nagaan waartoe de fondsen worden aangewend.

De heer Alzetta snijdt vervolgens de problematiek aan van het parlementair toezicht en de transversale contacten met de parlementen. Er moeten vooral contacten komen tussen de parlementen van het Noorden en het Zuiden. De parlementen van het Zuiden zijn trouwens duidelijk nauw betrokken bij de interventies van de Bank, aangezien zij in het algemeen de leningen die hun regeringen vragen, moeten goedkeuren.

Mevrouw Lizin geeft toe dat er in bepaalde landen protestdiscussies plaatsvinden. Het gaat dan om kritische discussies die zijn ingegeven door een verantwoordelijkheidsgevoel.

Volgens de heer Cornil zou het in dit opzicht interessant zijn om de vertegenwoordigers van de landen van het Zuiden te ontmoeten. Men stelt een gebrek aan samenhang vast wat de hervorming van de IFI's betreft. De voorwaarden die de Bank stelt aan een land dat om een financiering vraagt leiden paradoxaal genoeg tot een opgelegd beleid met negatieve gevolgen voor de bevolking (bijvoorbeeld op het vlak van de privatisering van de overheidsdiensten).

Men dient zich ook af te vragen in hoeverre het mensenrechtenbeleid verwezenlijkt moet worden opdat de Bank leningen kan toekennen, bijvoorbeeld in Birma of in Irak.

De heer Alzetta denkt dat de sprekers verwijzen naar het begrip « fiscal space », dat slaat op de budgettaire flexibiliteit van een land in het kader van het begrotingsplan dat met het IMF is overeengekomen. Dit plan houdt soms financiële beperkingen in voor een aantal landen, wanneer zij een pro-actief volksgezondheidsbeleid willen voeren dat buiten de begroting dreigt te vallen.

Op dat vlak verwijst hij met voldoening naar de recente contacten tussen de heren Wolfersohn en Verwilghen. De heer Wolfersohn heeft dat onderwerp ter studie voorgelegd, en het zal waarschijnlijk een agendapunt zijn voor de nieuwe directeur-generaal van het IMF (de heer Rato) wanneer hij de minister van Financiën zal ontmoeten.

De bespreking zal dus vorderen. Belangrijk is ook de oproep van de heer Piot om meer « fiscal space » vrij te maken om de strijd tegen het HIV-virus beter te financieren.

De heer Alzette wijst erop dat Myanmar (Birma) geen enkele lening van de Bank meer ontvangt.

Er zijn andere soortgelijke gevallen. Het gebeurt immers dat landen een betalingsachterstand hebben opgelopen, waardoor zij geen nieuwe kredieten kunnen verkrijgen en de uitbetaling van eerder toegekende kredieten wordt stopgezet.

De betalingsachterstand van Irak vormt geen onoverkomelijk probleem omdat het slechts om een bedrag van 80 à 90 miljoen dollar gaat, dat Irak zou moeten kunnen betalen.

In Irak heeft de Bank sinds de toename van de onveiligheid geen personeel meer. De ambtenaren van de Bank zijn samen met die van de VN vertrokken na de aanslag die in augustus 2003 het leven heeft gekost aan de heer Vieira de Mello, de Hoge Afgevaardigde van de Verenigde Naties in Irak.

De Bank heeft geen veiligheidsvoorzieningen : zij hangt volledig af van de VN, met wie zij de lokalen ter plaatse deelt.

Dat betekent niet dat zij op institutioneel vlak niet actief is.

Zo bestaan er videoconferenties tussen Amman en Bagdad, waarmee Iraakse verantwoordelijken vanop afstand een opleiding kunnen volgen. Een groot aantal ambtenaren van de Bank verblijven tijdelijk of permanent in Amman.

In de herfst van 2003 heeft de Bank een tiental « assessments » uitgevoerd op verschillende domeinen om ze te evalueren en de grote lijnen uit te stippelen van het toekomstige optreden van de Bank en de internationale gemeenschap.

De Bank blijft contacten onderhouden met Soedan, maar wegens een betalingsachterstand kunnen de transacties niet op een normale manier hervat worden.

Mevrouw Lizin verwijst naar een uitleg van de heer Reynders, minister van Financiën, waarin hij beweerde dat zijn budget voor ontwikkelingssamenwerking voldoende was. Wat te denken van de Tobin-taks ?

De heer Alzetta meeent eveneens dat 0,7 % van het BBP moet volstaan, op voorwaarde dat die maatregel ook echt uitgevoerd wordt.

Wat de Tobin-taks betreft, moet eerst verduidelijkt worden of die in de eerste plaats bedoeld is om de financiële markt te reguleren, dan wel om de ontwikkeling te financieren.

Volgens de heer Galand gaan de twee aspecten samen omdat het einddoel hetzelfde is.

Als de taks inkomsten oplevert, kan men de fondsen voor ontwikkelingssamenwerking verhogen.

De heer Alzetta vindt dat men zich moet bezinnen over de bestemming van de inkomsten uit de Tobin-taks.

De heer Galand is de mening toegedaan dat men hoe dan ook verder moet kijken dan de EURO-zone om een internationale omgeving van rechtsstaten uit te bouwen.

Anders dreigt er een oncontroleerbare financiële luchtbel te ontstaan. Dat zal de corruptie, de drugshandel en de fiscale paradijzen alleen maar in de hand werken, zeker als een beroep wordt gedaan op het spaarwezen : de rampen bij Parmalat en Vivendi hebben dat voldoende bewezen.

Hij staat dan ook volledig achter de zienswijze van de heer Alzetta, die vindt dat een regulering van bepaalde geldstromen nodig is.

Thatcherisme is in deze niet op zijn plaats, en er zou een horizontale bespreking daarover met de parlementsleden georganiseerd moeten worden. Die mogelijkheid bestaat bij de Bank.

Mevrouw Lizin dringt erop aan dat het thema van de mensenrechten op de agenda geplaatst wordt van de groep van tien landen die de heer Alzetta vertegenwoordigt, en dat men parlementsleden uit die tien landen uitnodigt.

De heer Alzetta wijst erop dat zeven van de tien landen uit die groep reeds lid zijn van de EU. De vertegenwoordigers van die tien landen vergaderen meermaals per jaar en de EU-lidstaten onder hen krijgen nog vaker de gelegenheid om te vergaderen.

Mevrouw Lizin dringt erop aan dat het thema van de mensenrechten op de agenda geplaatst wordt van de groep van tien landen die de heer Alzetta vertegenwoordigt, en dat men parlementsleden uit die tien landen uitnodigt.

De heer Alzetta wijst erop dat zeven van de tien landen uit die groep reeds lid zijn van de EU. De vertegenwoordigers van die tien landen vergaderen meermaals per jaar en de EU-lidstaten onder hen krijgen nog vaker de gelegenheid om te vergaderen.

III. ALGEMENE BESPREKING VAN HET VOORSTEL VAN RESOLUTIE

Mevrouw Lizin, indienster van het voorstel, licht haar initiatief toe. Het voorstel van resolutie strekt ertoe de basisopdrachten van de internationale financiële instellingen, met name het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank, uit te breiden met de verplichting rekening te houden met het respecteren van de mensenrechten. Daartoe dienen de statuten van beide instellingen te worden aangepast.

De vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken wijst erop de doelstelling van de promotie van de mensenrechten te delen, maar ook op het gevaar dat elk voorstel van wijziging van betrokken statuten door andere lidstaten, met name door de Verenigde Staten, zou worden aangegrepen om andere wijzigingen voor te stellen. Het hoeft geen betoog dat deze andere wijzigingen hoogstwaarschijnlijk niet in de lijn van de bedoelingen van de indienster van dit voorstel van resolutie zouden liggen. De minister acht het op diplomatiek vlak dan ook niet wenselijk om ­ in de gegeven omstandigheden ­ op de bedoelde wijziging aan te dringen.

Mevrouw Lizin antwoordt dat het net de bedoeling is de Verenigde Staten onder druk te zetten.

Naar aanleiding van de hoorzitting met de heer Gino P. Alzetta dient mevrouw Lizin een amendement nr. 1 (zie Stuk Senaat 3-25/2, 2003/2004) in dat ertoe strekt de punten 2 en 3 van het dispositief te doen vervallen.

Dit amendement wordt eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

IV. STEMMINGEN

Het voorstel van resolutie, aldus geamendeerd, wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 1 bij 1 onthouding.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitster,
Sabine de BETHUNE.
Pierre GALAND.
Anne-Marie LIZIN.