(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Uit een recent onderzoek blijkt dat de Belgische debiteuren hun rekeningen gemiddeld met 16,3 dagen vertraging betalen. De gemiddelde achterstand van debiteuren die ingaan op kortingen verleend om betalingsachterstand te vermijden bedraagt nauwelijks minder, namelijk 15,7 dagen.
Op Europees niveau blijkt dat één op de vier gevallen van insolventie te wijten is aan betalingsachterstand.
Daardoor gaan elk jaar 450 000 arbeidsplaatsen verloren.
Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie hebben om deze reden op 29 juni 2000 de richtlijn betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties goedgekeurd. Deze richtlijn 2000/35/EG werd in het Belgisch recht omgezet door de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties en is dus nu reeds meer dan een jaar in werking getreden.
1. Hoeveel geschillen werden er sinds de inwerkingtreding met eis tot toepassing van de wet van 2 augustus 2002 voor de rechtbanken gebracht ?
2. Kan men stellen dat de richtlijn in de praktijk een verbetering heeft teweeggebracht voor de positie van de crediteuren ?
3. In hoeveel gevallen werd de wettelijk bepaalde interest aan de crediteur toegekend ?
4. In hoeveel gevallen kon de crediteur een schadevergoeding bekomen voor :
gerechtskosten;
invorderingskosten ? In hoeveel gevallen werden advocatenkosten hierin begrepen ?
5. In hoeveel gevallen en onder welke omstandigheden werd het recht van eigendomsvoorbehoud erkend ? Voor welke aard van goederen ?
Antwoord : De wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties is erop gericht de rechtspositie van de schuldeisers bij niet-betwiste schuldvorderingen te verbeteren door te voorzien in een aantal minimumgaranties. Deze bestaan uit regelen, voor zover de partijen niets anders zijn overeengekomen op een wijze die niet onbillijk is voor de schuldeiser, wat betreft de voorwaarden voor betalingen die worden verricht tot vergoeding van handelstransacties, namelijk het voorzien in een uniforme betalingstermijn van dertig dagen en in een specifieke wettelijke interest alsmede het weglaten van het vereiste van een voorafgaande ingebrekestelling voor het doen intreden van de moratoire interest.
Daarnaast heeft de wet het recht ingevoerd om herziening te vragen van contractuele bedingen die een kennelijke onbillijkheid behelzen ten aanzien van de schuldeiser en heeft ze het recht op een redelijke schadeloosstelling erkend voor alle relevante invorderingskosten die ontstaan zijn door de betalingsachterstand, waaronder advocatenkosten.
De wetgever heeft echter geen specifieke regeling opgenomen in verband met het eigendomsvoorbehoud omdat hij van oordeel was dat zowel het Belgisch materieel recht als internationaal privaatrecht in overeenstemming was met de Europese richtlijn 2000/35/EG van 29 juni 2000.
De gevraagde statistische gegevens worden door de parketten niet systematisch bijgehouden. Om een idee te hebben over de toepassing van de wet, heeft de procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent mij de volgende gegevens verstrekt, die echter wegens tijdsgebrek niet volledig zijn.
1. Deze zijn per arrondissement : 73 in Kortrijk, 7 in Brugge (waarvan het merendeel in Oostende) en geen enkele zaak in Ieper en Veurne. Gent en Dendermonde konden geen precieze cijfers geven.
2. De parketten merken op dat deze vraag voor interpretatie vatbaar is maar deze van Veurne, Ieper en Kortrijk neigen eerder naar een negatief antwoord. De procureur des Konings te Kortrijk preciseert dat de conventionele rente en forfaitaire verhoging in de regel voordeliger uitvallen voor de schuldeiser, en dat, in geval de schuldeiser toepassing vordert van een schadevergoeding overeenkomstig de wet van 2 augustus 2002, hij krachtens de wet zelf geen rechtsplegingsvergoeding kan bekomen. De overige parketten namen geen standpunt in.
3. Alleen het parket van Kortrijk gaf een antwoord, namelijk dat altijd de wettelijke interest wordt toegekend, ook al is de conventioneel bedongen rente hoger.
4. Wat de gerechtskosten betreft gaf alleen het parket van Gent een antwoord : de gerechtskosten worden toegekend zoals bepaald in het Gerechtelijk Wetboek.
De kosten van uitvoering komen ten laste van de partij die ze veroorzaakt. Administratieve en juridische kosten in verband met de zaak moeten krachtens de wet « transparant » zijn en dus aan de hand van stukken bewezen. Gent kent deze kosten, ook advocatenkosten, toe indien ze bewezen worden aan de hand van stukken, niet wanneer een vergoeding ex aequo et bono wordt gevraagd, hetgeen het geval is in de overgrote meerderheid van de gevallen. In Kortrijk worden kosten van invordering toegekend in 10 % van de gevallen. In de overige gevallen wordt dit niet door de schuldeiser gevorderd, omdat de regeling inzake rechtsplegingsvergoeding voor hem volstaat of zelfs voordeliger uitvalt.
5. Nopens het recht van eigendomsvoorbehoud zijn er zelden of nooit betwistingen. Gent merkt op dat de enige partijen die een eigendomsvoorbehoud inroepen, de faillissementscuratoren zijn, die zich beroepen op de specifieke regeling voorzien in artikel 101 van de faillissementswet.