2-1260/4

2-1260/4

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

10 DECEMBER 2002


Wetsontwerp betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR MEVROUW TAELMAN


De commissie voor de Justitie heeft voorliggend wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 15 en 22 oktober, 6 en 13 november en 10 december 2002, in aanwezigheid van de minister van Justitie.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

Het voorliggend ontwerp, dat op 1 maart 2002 door de Ministerraad, na tweede lectuur gezien een aantal aanpassingen gebeurden ingevolge de bemerkingen van de Raad van State, en navolgend in de plenaire vergadering van de Kamer op 20 juli 2002 werd goedgekeurd, regelt een aantal opsporingsmethoden, die door volgende punten als bijzonder worden aangemerkt :

­ hun heimelijk karakter;

­ de mogelijke inbreuk die zij uitmaken op fundamentele grondrechten;

­ hun eventuele aantasting van het beginsel van loyauteit in de bewijsgaring;

­ het feit dat zij het recht op een billijk proces in het gevaar zouden kunnen brengen.

Het regeringsbeleid voorziet in een globale aanpak van de georganiseerde criminaliteit en het zware banditisme, met de klemtoon op het verkrijgen van meer en beter bewijs in strafzaken, dit met inachtneming van de rechten van verdediging.

Ter zake verwijst de minister naar de wet van 8 april 2002 betreffende de anonieme getuige, en de wet van 7 juli 2002 betreffende de bescherming van de bedreigde getuige.

Aansluitend bij de materiële getuigenbescherming, doch qua toepassingsveld veel ruimer, is de wet van 2 augustus 2002 betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media.

Een ander uitvloeisel van dit beleid is het wetsontwerp tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken.

Het wetsontwerp regelt een aantal onderzoeksmethoden waarvan de meeste reeds in de praktijk worden toegepast, zij het op een precaire juridische basis.

Het was noodzakelijk de ministeriële circulaires terzake, daterend van 24 april 1990 en 5 maart 1992, om te zetten in wetteksten, teneinde ondoorzichtigheid en onzekerheid in te ruilen voor ondubbelzinnige normering, transparantie en duidelijke controle.

Voor het overheidsoptreden (politie/parket/onderzoeksrechter) wordt een solide wettelijke basis gelegd, terwijl de controlemechanismen (operationele uitwerking van de opsporingen, rapportage, plegen van misdrijven tijdens de uitvoering, toezicht door de onderzoeksgerechten) nauwkeurig worden uitgedokterd, zodat het soms bestaande wantrouwen tegen dergelijke technieken wordt weggenomen.

Niet alleen de rechten van verdediging en de eisen van een billijke procesvoering zullen hierdoor gebaat zijn, ook aan de verzuchtingen van de optredende politieambtenaren, die alle belang hebben bij een duidelijk wettelijk kader, wordt tegemoet gekomen.

De minister wil eerst even stilstaan bij een aantal problemen die in de wordingsgeschiedenis van de tekst als heikele punten zijn ervaren.

Zo is er in eerste instantie de rol van de onderzoeksrechter : gelet op de soms toch ernstige bedreiging van fundamentele rechten bij de toepassing van deze methode, wilden sommigen de bevoegdheid tot het aanwenden ervan bijna uitsluitend aan de onderzoeksrechter toekennen.

Maar de onderzoeksrechter ­ en de wet-Franchimont bevestigt dat ­ treedt in wezen slechts reactief op, zodat die methoden niet zouden kunnen worden aangewend in het kader van een proactieve recherche.

Vandaar dat de tekst een aantal compromissen biedt zoals bijvoorbeeld het ontworpen artikel 16 tot aanvulling van artikel 28septies van het Wetboek van strafvordering.

Vervolgens is er het probleem van de kennisgeving van de uitgevoerde bijzondere opsporingsmethoden aan de betrokken persoon met het oog op de controle van de legitimiteit.

Dat probleem rijst vooral als de methoden zijn gebruikt in het kader van een opsporingsonderzoek dat in een seponering is geëindigd.

Een laattijdige kennisgeving sluit het hervatten van de opsporingen dan definitief uit, en dat terwijl een seponering altijd voorlopig is zolang de strafvordering niet is uitgedoofd.

Na de nodige amendementen heeft de Kamercommissie voor de Justitie uiteindelijk een bruikbare en aanvaardbare tekst goedgekeurd.

De hiërarchische structuur van het openbaar ministerie oefent steeds een controle uit op geseponeerde dossiers waarin bijzondere opsporingsmethoden zijn gebruikt.

Toch is ook een politiek controlesysteem ingevoerd : de jaarverslagen van het College van procureurs-generaal en van de federale procureur moeten een aantal statistische gegevens bevatten.

In diezelfde optiek hoeft na afloop van het opsporingsonderzoek geen verslag te worden uitgebracht bij de raadkamer over de informantenwerking.

Het ontwerp regelt 3 methoden : de observatie, de infiltratie en de informantenwerking, en legt de basis voor de technieken die worden toegepast binnen deze methoden (pseudokoop, flashroll, frontstore, vertrouwenskoop, enz.).

Bijkomend normeert het ontwerp een aantal aanverwante, reeds gedeeltelijk in de praktijk door oneigenlijk gebruik van bestaande rechtsfiguren toegepaste methoden, die evenwel niet als « bijzonder » worden aangemerkt : de inkijkoperatie, het gericht afluisteren, het onderscheppen van post, de uitgestelde tussenkomst en het inwinnen van gegevens over bankrekeningen en banktransacties.

De methoden hebben uitsluitend een gerechtelijke finaliteit, en mogen alleen worden aangewend door politieambtenaren onder permanente controle van de magistratuur. De rode draad doorheen de tekst is die van subsidiariteit en proportionaliteit, dus enerzijds indien de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan, en anderzijds moet het strafrechtelijk feit waaromtrent men bewijs poogt te verkrijgen voldoen aan een bepaald strafminimum of een welbepaalde strafrechtelijke kwalificatie hebben.

De permanente controle over de uitvoering van bijzondere opsporingsmethoden (niveau magistratuur) ligt bij de procureur des Konings, ook als deze werden bevolen door de onderzoeksrechter.

Het is evident dat in geval van gerechtelijk onderzoek de onderzoeksrechter zelf beslist welke methoden hij beveelt, wijzigt of stopzet, en dat ook hij controle uitoefent op de uitvoering van deze methoden, van zodra zijn ambt gevat is. Niettemin blijft ook in dat geval de procureur des Konings zijn controlebevoegdheid behouden. De machtigingen in dit verband verleend door de onderzoeksrechter worden door de procureur des Konings ten uitvoer gelegd. Het vertrouwelijk dossier berust immers bij het openbaar ministerie, maar de onderzoeksrechter heeft echter ten allen tijde inzage in dat vertrouwelijk dossier.

Op het niveau van de politiediensten ­ en meer bepaald binnen de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst ­ ligt de controle over de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethoden bij een officier die daartoe aangewezen is door de directeur-generaal van de algemene directie van de gerechtelijke politie, na advies van de procureur des Konings.

Een gerechtelijke controle post factum, en dan nog naar aanleiding van een kennisname van het dossier binnen de door het Wetboek van strafvordering reeds voorziene omstandigheden, kan gebeuren door de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling.

Het ontwerp voorziet eveneens dat, wanneer bijzondere opsporingsmethoden worden toegepast in zijn arrondissement, de procureur des Konings de federale procureur daarvan moet inlichten, én omgekeerd.

Artikel 47quater van het Wetboek van strafvordering verbiedt het gebruik van provocatie. Dat betekent dat een politieambtenaar die een bijzondere opsporingsmethode gebruikt, een verdachte niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan die welke hij reeds van plan was te plegen.

Doet hij dat wel, dan is de sanctie de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering voor het uitgelokte feit.

Het ontwerp wil een duidelijk antwoord bieden op het probleem van de misdrijven gepleegd bij de aanwending van bijzondere opsporingsmethoden.

Het ontworpen artikel 47quinquies van het Wetboek van strafvordering huldigt het principe dat er in het kader van een bijzondere opsporingsmethode geen misdrijven mogen worden gepleegd, maar voegt er een aantal uitzonderingen aan toe.

Een strafuitsluitende of beslissende verschoningsgrond wordt in het leven geroepen wanneer onder bepaalde omstandigheden toch misdrijven worden gepleegd.

Strikt noodzakelijke feiten, die voorzienbaar zijn en die in evenredigheid zijn met het nagestreefde doel, mogen worden gepleegd met de voorafgaande machtiging van de procureur des Konings.

Voor de magistraten die die machtiging verlenen, geldt uiteraard ook de opheffing van de strafbare aard van die feiten.

Die regeling kan ook worden toegepast op niet-voorzienbare strafbare feiten, op voorwaarde dat de procureur des Konings onverwijld wordt ingelicht.

Ten slotte wordt ook voorzien in een rechtvaardigingsgrond. Zo kunnen de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken organisatorische maatregelen nemen die strikt noodzakelijk zijn om de afscherming van de identiteit en de veiligheid van de politieambtenaren te garanderen bij de voorbereiding en de uitvoering van hun opdracht.

Tot die maatregelen horen onder andere de organisatie en de uitbouw van een safehouse voor undercoveragenten.

Het ontworpen artikel 47sexies regelt de observatie, die pas beschouwd wordt als een bijzondere opsporingsmethode als ze stelselmatig is. Dat is het geval als de observatie langer dan vijf opeenvolgende dagen duurt, als zij meer dan vijf niet-opeenvolgende dagen binnen de periode van één maand in beslag neemt, als er technische hulpmiddelen worden gebruikt (artikel 47sexies, § 1, derde lid, geeft een volledige definitie), of als ze op internationaal niveau of door gespecialiseerde diensten wordt uitgevoerd.

Voor de stelselmatige observatie geldt het algemeen geformuleerde subsidiariteitsbeginsel dat is ontleend aan artikel 90ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering op voorwaarde dat de verlenging de termijn van een maand vanaf de machtiging niet overschrijdt. Wordt een technisch hulpmiddel gebruikt, dan speelt er een expliciete evenredigheid : het feit dat wordt onderzocht moet strafbaar zijn met een gevangenisstraf van ten minste één jaar of meer.

Is de observatie met technische hulpmiddelen erop gericht om inkijk te krijgen in een woning dan moet het misdrijf voorkomen op de lijst van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering of moet het gepleegd zijn in het kader van een criminele organisatie (artikel 324bis van het Strafwetboek).

Bij de infiltratie wordt het proportionaliteitsbeginsel enger omschreven : de feiten waarrond speurwerk wordt verricht dienen een misdrijf uit te maken dat gepleegd werd binnen het kader van een criminele organisatie zoals omschreven in artikel 324bis van het Strafwetboek of moeten de bewakingsmaatregel van artikel 90ter toelaten (telefoontap).

Ab initio werd gesteld dat burgerinfiltratie verboden was. Evenwel kan de machtigende magistraat toestemming geven aan de infiltrant om zich kortstondig te laten bijstaan door een burger omwille van diens deskundigheid.

Deze magistraat kan ook toelating verlenen tot het nemen van maatregelen om de fysieke, psychische en morele integriteit van de undercover agent te vrijwaren (bodytransmitters en dergelijke).

De politionele onderzoekstechnieken die kunnen aangewend worden binnen deze methode worden bepaald bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Wat de informantenwerking in artikel 47decies betreft, onthouden we dat hier geen propotionaliteitsbeginsel speelt en dat er evenmin een subsidiariteitsvereiste gesteld wordt. Binnen de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie wordt een nationaal informantenbeheerder aangeduid die onder het gezag van de federale procureur staat.

Binnen elke gedeconcentreerde gerechtelijke dienst wordt een lokale informantenbeheerder, die onder het gezag staat van de procureur des Konings aangeduid en aan deze rapporteert over de informantenwerking. Hij kan worden bijgestaan door een vertegenwoordiger van de lokale politie indien die aan informantenwerking doet.

De werkingsregels rond informantenbeheerders en contactambtenaren worden door de Koning bepaald.

Het onderscheppen van post is een bevoegdheid van de procureur des Konings.

De duur van de maatregel moet in de beschikking worden vermeld en niets belet dat onderschepte post nadien terug in het circuit van de postoperator wordt gebracht.

De postoperator is verplicht zijn medewerking te verlenen en is daarbij gehouden tot geheimhouding.

Behoudens heterdaad is uitsluitend de onderzoeksrechter (artikel 88sexies van het Wetboek van strafvordering in ontwerp) bevoegd om onderschepte post te openen en kennis te nemen van de inhoud.

Controle van bankrekeningen is een bevoegdheid van de procureur des Konings overeenkomstig het ontworpen artikel 46quater van het Wetboek van strafvordering.

Het laat toe bij een bank- of kredietinstelling na te gaan of een bepaald persoon daar over rekeningen beschikt en welke bewegingen die rekeningen hebben gekend in het verleden. Bovendien wordt een « monitoring » van bankrekeningen toegelaten : de magistraat kan beslissen om in een vernieuwbare periode van maximum twee maanden de bankverrichtingen onder toezicht te plaatsen.

Naar analogie met het onderscheppen van post zijn ook hier een gesanctioneerde medewerkingsplicht en een geheimhoudingsplicht voorzien.

Een hiaat in de bestaande wetgeving wordt opgelost door in artikel 90ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering het direct afluisteren op te nemen. Het gaat hier om het direct afluisteren en opnemen van communicaties, door middel van technische hulpmiddelen, in een woning of in een private plaats, niet zijnde een woning. Deze bevoegdheid komt toe aan de onderzoeksrechter.

De bewaakte zending wordt juridisch omschreven als een uitgestelde tussenkomst (artikel 40bis van het Wetboek van strafvordering in ontwerp). Het gaat om het uitstellen, met machtiging van de procureur des Konings, van het vatten van de daders en van het in beslag nemen van alle in artikel 35 van het Wetboek van strafvordering bedoelde zaken.

De inkijkoperatie is vooral gemotiveerd door onderzoekseconomische redenen en zal in de meeste gevallen worden gecombineerd met de bijzondere opsporingsmethoden van observatie, in welk geval de wettelijke vereisten van die methode van toepassing zijn.

De inkijkoperatie zal hoe dan ook steeds het optreden van een onderzoeksrechter vergen. Ze kan overal gebeuren, ook in een woning.

Het doel van de inkijkoperatie is het opnemen van de plaatsgesteldheid, het verzamelen van bewijzen en het plaatsen van technische hulpmiddelen in het kader van een observatie.

Aldus eindigt de uiteenzetting over dit sleutelontwerp, waar de mensen in het veld reeds lang naar uitkijken en dat een uiterst efficiënt wapen moet worden in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het zware banditisme.

II. ALGEMENE BESPREKING

A. Hoorzitting

I. Uiteenzetting van de heer Vandermeersch, vertegenwoordiger van de « Association syndicale des magistrats »

De heer Damien Vandermeersch verklaart dat hij aanwezig is als vertegenwoordiger van de Association syndicale des magistrats. Eerder heeft hij aan een hoorzitting in de Kamer deelgenomen als vertegenwoordiger van de Vereniging van onderzoeksrechters. Wat hij denkt blijft echter hetzelfde.

Hij vat het debat aan met enkele belangrijke en pertinente algemene beschouwingen.

Er mag geen misverstand bestaan over de demarche van de ASM : deze is vragende partij voor een wetgeving in deze materie. Er bestaat geen wettelijke regeling voor de bijzondere opsporingsmethoden. Magistraten, advocaten en mensen van het terrein vragen om rechtszekerheid terzake. Observaties, infiltraties, het onderscheppen van post en het onderzoek van bankrekeningen en -verrichtingen gebeuren reeds zonder dat er een wetgeving bestaat. Die is nodig.

Een belangrijk element van de bijzondere opsporingsmethoden is dat ze een aantasting van de persoonlijke levenssfeer inhouden. Dat stellen we vast in alle concrete maatregelen die de bijzondere maatregelen inzake opsporing begeleiden.

Er moet ook duidelijkheid komen over het geheime karakter. Er zijn andere ernstige aantastingen van de persoonlijke levenssfeer, zoals de huiszoekingen en de telefoontaps, die vergelijkbare maatregelen zijn. Moet er voor zeer verwante methoden een geheel andere wetgeving komen ?

Over het geheime karakter, dat constant een rol speelt bij de bijzondere opsporingsmethoden bestaat momenteel veel verwarring.

In een strafprocedure is er een tijd voor de geheimhouding en een tijd voor de tegenspraak, bijvoorbeeld wanneer voor de feitenrechter over de schuldvraag wordt gedebatteerd. Er bestaat wel degelijk een reden om niet te raken aan het geheim van het onderzoek. Spreker heeft de indruk dat het geheime karakter van de bijzondere opsporingsmethoden ook tijdens de tegenspraak moet behouden blijven.

Hij beseft dat bepaalde elementen geheim moeten worden gehouden. Ze zijn trouwens niet altijd nodig en essentieel om de waarheid aan het licht te brengen. Zo moet de identiteit van de informant altijd geheim blijven aangezien het gaat om een gegeven woord ook al moet het onderzoek worden stopgezet.

Het is met het oog op de rechten van de verdediging niet noodzakelijk dat bekend is welke apparaten of technieken bij de opsporing of de observatie werden gebruikt. Wel belangrijk is het om te weten dat de wet en alle regels inzake de bescherming van de individuele rechten en vrijheden werden nageleefd.

Dit moet in het wetsontwerp worden verduidelijkt. De bijzondere opsporingsmethoden zijn geen schandelijke praktijken. Er moet worden gezocht naar transparantie, vooral in de fase van het rechtspreken. De rechter moet weten wat er echt is gebeurd.

Spreker geeft een recent voorbeeld. Veertien dagen geleden zei een lid van het parket dat de collega's van de zetel niets begrepen van informanten. Inderdaad, zodra er sprake is van informanten beginnen rechters te twijfelen of denken ze dat er afspraken zijn gemaakt en gaan ze over tot de vrijspraak. De methode moet dus transparant zijn zodat ze tot een veroordeling kan leiden.

Als de rechter de indruk heeft dat sommige essentiële elementen voor hem verzwegen werden, dan heeft hij de neiging te stellen dat hij niet over alle elementen beschikt en dat hij geen veroordeling kan uitspreken. Wat dat betreft, stelt spreker zich vragen over het geheime of undercover dossier.

Er is nergens vastgelegd wat het moet bevatten. Misschien moeten alleen de identiteit van de informant erin worden vermeld en ook de technische aspecten van de actie, namelijk vanuit welk huis een camera werd gebruikt. Het belangrijkste is te weten dat een persoon met fotografisch materiaal werd geobserveerd. Dat kan in die termen worden neergeschreven. Spreker heeft voor een dergelijk onderzoek geen behoefte aan een undercover dossier.

Hij vreest echter dat in het undercover dossier ook heel wat andere informatie staat. Of de rechter zal dat misschien denken. Dit leidt tot problemen inzake tegenspraak en doelmatigheid.

De relatie tussen de bijzondere opsporingsmethoden en het pro-actief onderzoek is vanuit dit oogpunt dan ook interessant. De definitie van pro-actief onderzoek die in het wetsontwerp staat, gaat een beetje verder dan de definitie die in de wet-Franchimont staat. Er is sprake van strafbare feiten die zullen worden gepleegd, natuurlijk op basis van ernstige aanwijzingen.

Het gevaar bestaat dat men ervan uitgaat dat bepaalde bevolkingsgroepen en inwoners van bepaalde wijken strafbare feiten zullen plegen. We weten dat op sommige plaatsen meer strafbare feiten worden gepleegd en de verleiding zou kunnen bestaan om bepaalde fenomenen eerder onder controle te krijgen.

Het pro-actief onderzoek is volgens spreker vooral een zaak van informatiebeheer. Politie en justitie verzamelen bepaalde gegevens en het gaat erom dat dit weldoordacht wordt gebruikt. Er is een uitvoerig debat geweest over de inlichtingen en de rol van het CBO. Dit is een essentieel element en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft ongetwijfeld opmerkingen over het probleem van het informatiebeheer.

Observatie en infiltratie gebeuren naar aanleiding van strafbare feiten. Er wordt niet preventief opgetreden aangezien men reeds in de eerste fase van het eigenlijke onderzoek zit. Spreker hoopt dat fenomenen zullen worden geobserveerd waarbij strafbare feiten werden gepleegd en niet waarbij in de al dan niet nabije toekomst strafbare feiten zullen worden gepleegd. Het gevaar bestaat dat men gaat « vissen » of dat onder het mom van een gerechtelijk onderzoek inlichtingen worden ingewonnen. Informatievergaring is interessant, maar houdt een grove aanslag op de individuele rechten en vrijheden in.

In de wet zijn er drie actoren : de politie, het parket en de onderzoeksrechter. In het ontwerp wordt overigens heel weinig aandacht geschonken aan de rechten van de verdediging. Tussen de drie actoren is er een soort verschuiving.

In sommige bepalingen wordt de politie een grote verantwoordelijkheid en zelfs een zekere autonomie toegekend, aangezien bepaalde inlichtingen a posteriori kunnen worden gegeven.

De procureur des Konings is de centrale figuur en er wordt zo weinig mogelijk een beroep gedaan op de onderzoeksrechter. Men kan zich afvragen of zijn functie niet louter instrumentair wordt.

Spreker geeft enkele voorbeelden.

Ten eerste, de wettelijkheidscontrole. De onderzoeksrechter moet verslag uitbrengen aan de Raadkamer over een dossier dat hij helemaal niet kent, dat hij niet heeft onderzocht en waarbij hij geen enkele handeling heeft gesteld. Dat laatste staat overigens in de tekst. Een magistraat, een onderzoeksrechter, opent dus een onderzoek, maar hij mag niets doen. Hij moet verslag uitbrengen aan de Raadkamer, maar waarover moet hij verslag uitbrengen ?

Dit moet duidelijk zijn : de procureur des Konings moet verslag uitbrengen aan de Raadkamer omdat hij degene is die het dossier heeft opgesteld. De onderzoeksrechter kan geen verslag uitbrengen over een zaak waarvoor hij geen verantwoordelijkheid op zich kan nemen omdat hij het verloop ervan niet heeft gevolgd en misschien zelfs niet over de vereiste informatie beschikt.

Welke meerwaarde en welke waarborgen biedt deze werkwijze ? De onderzoeksrechter verklaart eenvoudigweg dat hij een verslag heeft gemaakt, dat hij een dossier van het parket heeft ontvangen met een bepaalde methode en dat hij het verslag indient. Spreker gelooft niet dat hij er meer over kan zeggen.

Hij vestigt er de aandacht op dat de onderzoeksrechter geen enkele handeling mag stellen. Er is sprake van de overgangen van de eerste en de tweede fase, maar als er een bijkomend onderzoek nodig is, wie zal daarvoor worden aangesproken ? Zal de onderzoeksrechter het toch mogen doen ? Deze bepaling wijkt af van de normale procedure en lijkt helemaal niet zinvol.

Men moet een beslissing nemen. Als men de dekking van de onderzoeksrechter noodzakelijk acht, moeten we een onderzoek gelasten zoals bij huiszoekingen en telefoontap. Een onderzoeksrechter kan in dat geval een meerwaarde bieden.

Tweede voorbeeld : de « discrete visuele controle ». Met dat begrip wordt in feite een geheime huiszoeking bedoeld. Men mag zonder dat de bewoners ervan op de hoogte zijn, huizen binnengaan en doorzoeken.

Hiermee wordt een afwijkend systeem ingevoerd, want op deze maatregel kan een beroep worden gedaan in het kader van een mini-onderzoek. Volgens spreker biedt discrete visuele controle minder waarborgen dan een huiszoeking. Bij een huiszoeking is de aanwezigheid van een getuige of van de verdachte vereist. De betrokkene wordt onmiddellijk op de hoogte gebracht van de huiszoeking en er kan onmiddellijk worden overgegaan tot inbeslagname.

Men mag dus een woning binnengaan zonder dat de bewoners ervan op de hoogte zijn, zonder de aanwezigheid van een getuige, zonder dat er wordt overgegaan tot inbeslagname. Spreker vindt dat deze maatregel meer waarborgen zou moeten bieden dan de huiszoeking, die wordt uitgevoerd in het kader van een mini-onderzoek. Men kan zich afvragen waarom er een beroep wordt gedaan op de onderzoeksrechter als zijn enige opdracht erin bestaat een document te ondertekenen.

In de wet-Franchimont wilde men huiszoeking, telefoontap en aanhoudingsbevel uitsluiten, gelet op het belang van die maatregelen. Discrete visuele controle lijkt een even grote, of zelfs een grotere schending van de privacy. We moeten logisch blijven. Daarom pleit spreker ervoor dat er een beroep wordt gedaan op de onderzoeksrechter.

De verschuiving tussen de actoren ­ grotere bevoegdheid van de politie, centrale positie van het parket, rol van de onderzoeksrechter en beperkte gerechtelijke controle ­ en het vertrouwelijke dossier waarvan men de inhoud niet kent, leidt ons verder weg van de doelstelling waarnaar we de jongste jaren streven, namelijk meer controle op het gerecht. Het parket krijgt een sleutelfunctie. Ingevolge het personeelstekort zijn de parketten enorm verzwakt. Als de procureur des Konings een centrale rol moet vervullen, moet hij daartoe over de nodige middelen beschikken.

Als het de bedoeling is een systeem te creëren waarbij het parket meer bevoegdheden krijgt inzake inbreuken op de rechten en vrijheden van het individu, dan moeten de parketten in de eerste plaats meer middelen krijgen, anders wordt de gerechtelijke controle volledig verzwakt. Het parket, volledig opgeslorpt door de vele taken, zal niet meer in staat zijn een feitelijke controle uit te oefenen en de politiediensten zullen de bijzondere onderzoeksmethoden leiden. Spreker denkt niet dat de politiemensen op het terrein daarvoor pleiten. Hij ontmoet hen dagelijks.

Ze pleiten veeleer voor een gedeelde verantwoordelijkheid met de gerechtelijke overheden. Ze zijn er geen voorstander van om in het geheim en zonder controle te werken. De politiemensen zijn steeds beter opgeleid en ze wensen een verdeling van de verantwoordelijkheid omdat de functies en de taken verschillen. De jurist kan advocaat, rechter of lid van het parket zijn. In het debat over de rijkswacht werd er gezegd : « We hebben juristen, hebben we dan nog parketmagistraten of rechters nodig? » Spreeker zou kunnen antwoorden : u hebt juristen bij de rijkswacht, u hebt geen advocaten, leden van het parket of magistraten meer nodig ... Maar neen, de functies zijn verschillend.

Er is een verschuiving op het vlak van de inhoud van de functies en spreker vreest dat de wet alle functies op het niveau van de politiediensten zal concentreren. Op die manier komt de democratische controle in gevaar en kan de grondrechter misschien alleen maar hopen dat alles volgens de regels is verlopen. Andere rechters zullen vinden dat ze geen zicht hebben op wat er is gebeurd.

Spreker stipt aan dat zijn opmerkingen niet als kritiek mogen worden beschouwd. Het is echt een kwestie van evenwicht, waarbij iedereen zijn rol moet kunnen vinden. Het gaat om een politieke keuze. Men heeft het telkens over de rechter van het onderzoek en de onderzoeksrechter. Als de verantwoordelijkheid aan verschillende actoren wordt gegeven, dan moeten ze over de nodige middelen kunnen beschikken. Spreker veronderstelt dat ook de advocaten zullen vragen over welke waarborgen ze zullen beschikken om hun werk te kunnen doen. Wat de toegang van de onderzoeksrechter tot het geheim dossier betreft ... Men heeft toegang tot een geheim dossier, maar men mag er niet over praten en het niet gebruiken in het dossier. Dat is geen waarborg.

De heer Dubié vraagt of de onderzoeksrechter enkel aangever zal zijn ?

De heer Vandermeersch antwoordt dat de onderzoeksrechter als alibi zal worden gebruikt. Men zal zeggen : de onderzoeksrechter is verantwoordelijk. Als men zijn werk goed wil doen, dan moet men ook kunnen nagaan of alles volgens de regels is verlopen. Bij een huiszoeking is ook van belang wat daarna gebeurt.

Er is een voorafgaande controle en er kan later ook worden bijgestuurd. Als een politieagent de waarheid verdraait om een huiszoekingsbevel te krijgen, zal hij de volgende keer veel meer elementen moeten voorleggen. Op die manier proberen we een evenwicht te verzekeren tussen een doeltreffend optreden en de bescherming van de individuele rechten en vrijheden. De loyaliteit van een politieman kan men maar beoordelen over een bepaalde tijdsduur. Als men slechts kort op een bepaalde plaats aanwezig is, draagt men op dat punt geen verantwoordelijkheid meer.

Mevrouw Clotilde Nyssens verwijst naar het feit dat speciale methoden worden gebruikt die nog niet gelegaliseerd zijn. Worden die enkel gebruikt voor zware criminele feiten of binnen heel het toepassingsgebied van de wet ? Spreekster heeft de indruk dat het toepassingsgebied van de voorgestelde wet zeer ruim is opgevat en niet beperkt is tot de zware misdaad.

Wat is het doel van de speciale methoden ? Gaat het om een gewone of buitengewone methode die voor alle soorten inbreuken kan worden aangewend, of is ze voorbehouden voor de zware misdaad, bijvoorbeeld beperkt tot het federale parket ?

De heer Vandermeersch antwoordt dat sommige maatregelen moeten worden voorbehouden voor de zware misdaad, om de eenvoudige reden dat ze zeer tijdrovend zijn. Zo staat er een natuurlijke rem op de telefoontap vanwege het tijdrovende karakter van de maatregel. Sommige maatregelen vereisen veel energie of kunnen mensen in gevaar brengen, zoals infiltratie. Er moet altijd een afweging gemaakt worden van de middelen die worden ingezet en het belang van de zaak.

Daarbij wil spreker een klein voorbehoud maken voor de observatie van korte duur. Voor vele misdrijven kan een korte observatie tot een betrapping op heterdaad leiden. Een korte observatie kan, zowel à charge als à décharge, gerechtvaardigd zijn, maar spreker waarschuwt er wel voor dat dit enige autonomie van de politiediensten vergt. Het is immers niet niks als een burger gedurende vier of vijf dagen door de politie wordt geobserveerd. Ook hier moeten we dus proportionaliteit en een snelle gerechtelijke controle nastreven. Vaak zijn de politiediensten blij met een gerechtelijke opdracht om te observeren. Het is een teken van transparantie. In het omgekeerde geval bestaat het gevaar dat men van de helft van de observaties geen spoor meer terugvindt.

Mevrouw Nathalie de T' Serclaes onderstreept dat de bijzondere technieken veel tijd en geld kosten. Hoe vaak en in het kader van welke dossiers worden die methoden momenteel in de praktijk gebruikt ?

De heer Vandermeersch geeft een tweeledig antwoord. De methoden bestaan en worden gebruikt, en daarom is een wettelijke regeling nodig. In sommige hypotheses is het gebruik ervan inderdaad noodzakelijk.

Ook observatie vergt energie en tijd, maar tast het minst de privé-sfeer aan. Persoonlijk maakt hij steeds een kantschrift op voor een observatie omdat hij vindt dat hij daarvoor de verantwoordelijkheid op zich moet nemen. Spreker baseert zich op het huidige artikel 56 van het Wetboek van strafvordering. Observatie is een aantasting van de privé-sfeer en hij vindt daarom dat ze door de onderzoeksrechter moet worden bevolen, zodat er een spoor van is in het dossier.

Op die manier gaat spreker te werk in het kader van een onderzoek. Als er gebruik gemaakt wordt van een bijzondere onderzoeksmethode, eist hij niet dat de personen op voorhand worden ingelicht ­ dat zou zinloos zijn ­ maar wil hij dus wel dat de bevindingen zeer gedetailleerd worden beschreven. Dan kan op basis van de verklaringen van de verdachte zelf nagegaan worden dat er niets werd achtergehouden. Vaak gebeurt het dat de verklaringen van de verdachte, die niet weet dat hij werd geschaduwd of in contact is geweest met een undercoveragent, volledig overeenstemmen met de verslagen van de politie, behalve op het ogenblik van de inbreuk zelf. Een dergelijke transparantie in het dossier versterkt de geloofwaardigheid van het politiewerk.

De ervaring van spreker is dat, als men de politie om een volledig verslag vraagt, dat geen problemen oplevert.

Een belangrijke praktische, maar geen wettelijke moeilijkheid is de bescherming van de informant. Als bij hem een huiszoeking moet worden verricht omdat zijn naam in het dossier vermeld wordt, kan men ten aanzien van de politie niet doen alsof hij niet bestaat, want dat zouden de andere verdachten meteen opmerken. De enige reden om informatie achter te houden is dus de bescherming van de informant.

Het gaat vooral om een praktisch probleem : als de verdachte zelf de naam van de informant vermeldt, moet spreker hem laten ondervragen. Ook dan proberen we altijd woord te houden, desnoods door de zaak stil te leggen. Het is al gebeurd dat dossiers niet konden worden voortgezet omdat de informant in gevaar was. Dit zijn evenwel praktische overwegingen.

Onder de bijzondere opsporingsmethoden die momenteel worden toegepast, is er in de eerste plaats de observatie.

Vervolgens zijn er de informanten, waarop vrij vaak een beroep wordt gedaan in verscheidene materies. Het beheer ervan is evenwel moeilijk.

De langdurige observatie is eerder uitzonderlijk.

Ook infiltratie is uitzonderlijk, omdat daarvoor zeer gespecialiseerde agenten moeten worden ingezet.

Een regeling voor informanten die infiltreren is nodig om ontsporingen te voorkomen.

Inkijkoperaties bestaan momenteel niet. Er wordt hetzij een huiszoeking, hetzij een observatie uitgevoerd. Dat is dus een nieuwe maatregel.

De mogelijkheid om afluisterapparatuur te plaatsen werd tot nog toe geregeld via een huiszoeking, maar spreker is blij dat daarover nu een uitdrukkelijke bepaling komt.

Het onderscheppen van briefwisseling is geen bijzondere opsporingsmethode.

Spreker zou al deze bijzondere methoden op hetzelfde niveau plaatsen als de telefoontap. Hopelijk blijven ze uitzonderlijk omdat ze nogal wat investeringen vergen, en omdat ze door de wet ook als uitzonderlijk worden bestempeld. Dit geldt ook voor de telefoontap. Het parlement heeft ervoor geopteerd dat na de maatregel de betrokkenen volledig worden ingelicht.

Men zegt wat opgenomen werd. Ook personen die niet op de hoogte waren en niet betrokken zijn bij het dossier, worden daarna op de hoogte gebracht. In een democratie is het gezond dat de burger wordt ingelicht over het feit dat hij werd geobserveerd, zodat hij vragen kan stellen en eventueel rekenschap kan vragen. Spreker vindt het heel belangrijk dat de redenen voor de observatie kunnen worden gegeven.

Wanneer voor een bepaald dossier bij iemand een huiszoeking wordt verricht, begrijpt hij dat beter als hem de reden daarvoor wordt gegeven. Door de huiszoeking kan worden nagegaan of de aantijgingen tegen iemand correct zijn of niet. Het is niet gemakkelijk te bewijzen wat niet bestaat. Daarentegen kan een ernstig onderzoek, misschien met huiszoeking, uiteindelijk een positief element zijn voor de persoon in kwestie en kan hij daar begrip voor opbrengen. Zo is de werkelijkheid op het terrein. Het is dus belangrijk om op een bepaald ogenblik doorzichtigheid te bieden en een verantwoording te geven. Justitie blijft de instelling waar men het gevoel heeft over alle elementen te beschikken die op het spel staan in de rechtszaal. Spreker denkt dat dit een essentiële waarborg is voor justitie.

II. Uiteenzetting van de heer Van Outrive, beheerder van de Liga voor mensenrechten

De heer Lode Van Outrive begint met een vijftal algemene beschouwingen. Het was in het ontwerp van de regering blijkbaar niet de bedoeling het toepassingsgebied van de bijzondere opsporingsmethoden te beperken tot de grote criminaliteit. Dat is al een eerste punt van kritiek. Die zienswijze heeft twee negatieve gevolgen die trouwens tijdens het kamerdebat al werden geformuleerd.

Ten eerste, de aanwending buiten de zware misdadigheid zou een nietigheid van bewijzen kunnen meebrengen, als blijkt dat er andere, gewone bewijsmiddelen voorhanden waren. Ten tweede, de politie zou die bijzondere opsporingsmethoden gemakshalve, al dan niet in het kader van een pro-actief onderzoek, kunnen richten op mindere feiten en niet zozeer op de zware misdadigheid.

Daardoor zou het ontwerp wel eens een contraproductief effect kunnen sorteren : minder aandacht voor de bestrijding van de zware criminaliteit. Anders gezegd, de algemene rechtsprincipes van proportionaliteit en subsidiariteit worden in het gedrang gebracht. De bijzondere opsporingsmethoden worden gebanaliseerd als ze niet uitzonderlijk worden toegepast.

Een tweede bedenking is een verschuiving van de rechterlijke naar de uitvoerende macht en naar al degenen die ten dienste staan van de uitvoerende macht. Die verschuiving is typisch voor deze legislatuur. De heer Vandermeersch heeft daarnet al gewezen op de marginalisering van de rol van de onderzoeksrechter en het verlenen van doorslaggevende bevoegdheden aan de procureur, die uiteindelijk toch werkt onder het gezag van de minister van Justitie.

Er staan in het ontwerp ook een paar merkwaardige zaken over de rol van het Parlement. Zo zouden de technieken die bij infiltratie worden gebruikt, bij koninklijk besluit of bij richtlijnen van de procureurs-generaal kunnen worden vastgelegd. Ook de afscherming van de identiteit van politieambtenaren zou op die manier worden geregeld. Dat lijken nochtans zaken die thuishoren bij de maatregelen van strafvordering. Spreker vraagt zich echt af of de Senaat zich ermee akkoord kan verklaren dat bepaalde maatregelen van strafvordering zo maar even bij koninklijk of ministerieel besluit of bij circulaire worden geregeld.

Ten derde, er zijn ook pertinente opmerkingen gemaakt over het inperken van het recht op verdediging.

Ten vierde, de Kamer heeft het ontwerp gewijzigd op het gebied van bescherming van het beroepsgeheim. Enkel het beroepsgeheim van dokters en advocaten wordt beschermd tegen ingrepen krachtens bijzondere opsporingsmethoden. Waarom enkel die beroepsgroepen ? Er zijn nog veel andere beroepsgroepen voor wie het beroepsgeheim belangrijk is. In het kamerdebat werden de psychologen en de maatschappelijke werkers geciteerd. De Senaat kan nog voor een aanvulling zorgen.

Nog een vijfde opmerking. In België is niet veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het functioneren van het grote gerechtelijk onderzoek zoals dat vroeger door de rijkswacht en de gerechtelijke politie en nu door de federale gerechtelijke politie wordt uitgevoerd.

Spreker komt nu tot een aantal specifieke punten. Is het noodzakelijk bijzondere opsporingsmethoden aan te wenden ? Zoals gezegd is er nauwelijks onderzoek geweest. In het kader van de commissie-Franchimont is door de Université catholique de Louvain een studie uitgevoerd waarin gewezen werd op de gevaren van het aanwenden van bijzondere methoden. Daarin werd de grootste terughoudendheid aanbevolen.

Enkel de parlementaire onderzoekscommissie over de georganiseerde criminaliteit is wat grondiger ingegaan op het aanwenden van bijzondere opsporingsmethoden. Die commissie heeft gewezen op de ethische en juridische problemen en aangedrongen op grote voorzichtigheid bij de aanwending ervan.

In het parlementair debat in de Kamer werden cijfers bekendgemaakt uit een beperkt onderzoek van het Nationaal Instituut voor criminologie en criminalistiek. Deze cijfers wijzen op een tendens om van die methodes gebruik te maken, niet zozeer bij het bestrijden van de zware criminaliteit maar ook bij kleine feiten, zogenaamde middenklasse-misdrijven.

Bij een wettelijke regeling moeten de principes van proportionaliteit en subsidiariteit gerespecteerd blijven. In de wet zou zo nauwkeurig mogelijk moeten worden bepaald welk soort zware criminaliteit men met de bijzondere opsporingsmethodes te lijf wil gaan.

Een ander aspect waarop spreker wil ingaan is de vraag waarom er een onderscheid wordt gemaakt tussen de bijzondere opsporingsmethoden en andere onderzoeksmethoden of -technieken.

Enerzijds gaat het over de bijzondere opsporingsmethoden ­ observatie, infiltratie en informantenwerking ­ en anderzijds over enige andere onderzoeksmethoden : het onderscheppen van post, de inkijkoperatie, direct afluisteren, de uitgestelde tussenkomst en het inwinnen van gegevens over bankrekeningen en banktransancties. Er wordt ook nog een derde en afzonderlijke type van methode onderscheiden : de technieken die kunnen worden aangewend ter gelegenheid van infiltratie. Men denkt hierbij aan pseudo-koop, gecontroleerde zending, fictieve heling ook frontstore genoemd. We moeten echter vaststellen dat alle vermelde methodes en technieken dezelfde operationele kenmerken vertonen : een geheim karakter, het gebruik van listen, de inbreuk op de privé-levenssfeer en de inbreuk op de grondregels van de strafrechtelijke procedure. Waarom wordt dan geen gelijke reglementering toegepast. Ook de Raad van State heeft daarop gewezen.

De regering heeft met die opmerking evenwel geen rekening gehouden.

Dan is er de vraag waarom het toepassingsgebied zo heterogeen en buitenmatig groot is. Inzake toepassingsgebied worden er drie categorieën onderscheiden :

­ Technieken die bij elk misdrijf kunnen worden aangewend : observatie zonder het gebruik van de technische middelen, het beroep op tipgevers, de uitgestelde tussenkomst;

­ Technieken die kunnen worden aangewend bij elk misdrijf dat kan worden bestraft met minstens één jaar gevangenisstraf : de observatie met gebruik van technische middelen, het onderscheppen van de post, het inwinnen van gegevens over bankrekeningen en banktransacties;

­ Technieken die kunnen worden aangewend bij elk misdrijf bepaald in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, of in het kader van de georganiseerde misdaad, zoals vermeld in artikel 324bis van het Strafwetboek. Het betreft hier de observatie met behulp van technische middelen bij inkijk in een woning, infiltratie, discrete visuele controles en direct afluisteren.

Hierbij kunnen volgende kritische bedenkingen worden gemaakt. Iedere observatie, hoe gewoon of met welke technische hulpmiddelen ook, betekent altijd een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en kan naar het oordeel van de Liga voor mensenrechten niet zomaar worden toegestaan. De voorgestelde maximale toepassing is absoluut niet aangewezen.

Een beroep doen op tipgevers of informanten heeft ogenschijnlijk niets te maken met een inmenging in de persoonlijke levenssfeer, maar geeft wel aanleiding tot ethische problemen. Kan men zo maar bij de bestrijding van om het even welk delict relaties tussen de politiediensten en het crimineel milieu algemeen toestaan ? De rechtspraak aanvaardt het beroep op informanten, maar wees steeds op het subsidiaire en het uitzonderlijke karakter van de aldus verworven bewijzen. De nieuwe wet zou met die vaststelling rekening moeten houden.

Alle proportionaliteit is zoek. De bijzondere technieken zouden moeten worden voorbehouden voor de bestrijding van zware misdrijven. Het zou beter zijn in de wet een klaar en duidelijke lijst op te nemen van delicten waarvoor de bijzondere opsporingsmethoden kunnen worden toegepast.

Voor een derde categorie wordt de aanwending verbonden aan misdrijven die worden opgesomd in andere wetten. De opsomming in het fameuze artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering ­ de lijst van delicten waarbij telefoontap is toegestaan ­ is veel te ruim, maakt te veel inbreuken op de persoonlijke levenssfeer mogelijk.

Anderzijds is de bepaling van de georganiseerde misdaad in artikel 324bis zo ruim en zo vaag dat een rechtsonderhorige niet weet waar hij aan toe is.

Voorts wijst spreker ook nog op de tegenspraak tussen enerzijds de stelling van de minister dat slechts in geval van zware misdrijven een inbreuk kan worden gepleegd op de privé-levenssfeer ­ hij verwijst naar de memorie van toelichting ­, en anderzijds de ruime aanwendingsmogelijkheden van bijzondere methoden en technieken waarin de tekst voorziet.

Wat het proactief onderzoek betreft, zou de wet de genoemde methoden uitdrukkelijk moeten uitsluiten. Zeker bij het gewoon verzamelen van informatie zouden geen bijzondere opsporingsmethoden mogen worden gebruikt.

De heer Damien Vandermeersch voegt eraan toe dat er ook voor de gegevensbank nog altijd een probleem is.

De heer Lode Van Outrive bevestigt dat de problematiek van het informatiseren, verzamelen en registreren van gegevens absoluut nog niet geregeld is, ondanks de recente wet op de politiehervorming. De nieuwe politie functioneert al, maar heel eigenaardig staat het nieuwe informaticasysteem nog niet op punt. In heel die politiehervorming heeft men voortdurend de wagen voor de paarden gespannen. Mensen worden benoemd, zonder dat ze over een infrastructuur en werkingsmiddelen beschikken.

Spreker schrijft een boek met als ondertitel « La réforme des services de police. L'histoire politique d'une grande improvisation ». Zelden werd op die schaal geïmproviseerd als bij de politiehervorming. Het idee is goed : de twee niveaus, het management, de plannen. Maar de manier waarop alles wordt georganiseerd en de chaos die werd teweeg gebracht, is ongehoord. Er is een enorme machtsconcentratie bij de uitvoerende macht, maar de rechterlijke macht werd gemarginaliseerd.

De heer Damien Vandermeersch wijst erop dat databanken helemaal niet bestaan. Waar komen de gegevens vandaan en waarvoor worden ze gebruikt ? Voor de gerechtelijke dossiers en ook daarbuiten ? Die zaken moet prioritair worden geregeld door de wetgever. Dat raakt de kern van de proactiviteit.

De heer Lode Van Outrive is het daarmee volledig eens.

Spreker wil ten slotte nog iets zeggen over de schending van het recht op een rechtmatig proces. Gegevens met betrekking tot de gebruikte technieken en de tipgever of de politieambtenaren die betrokken zijn bij de observatie of de infiltratie, moeten volgens het ontwerp omwille van de veiligheid niet bij naam worden genoemd in de processen-verbaal die worden opgesteld bij de onderscheiden fasen van het onderzoek. De Kamer heeft dat terecht gewijzigd in die zin dat daarover wel een proces-verbaal wordt opgemaakt.

Die processen-verbaal komen terecht in het fameuze geheime dossier. De gerechtelijke politieambtenaar mag in het proces-verbaal echter vermelden wat hij wil en zoals hij dat wil. De politie krijgt daardoor een discretionaire bevoegdheid waardoor ze ervoor kan zorgen dat in de processen-verbaal niet te veel wordt vermeld.

Men zou zich kunnen inspireren op wat het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft gezegd over de anonieme getuigen. Ingeval van anonieme getuigen, moeten drie voorwaarden altijd vervuld zijn : er moet doeltreffend en voldoende in concreto worden gemotiveerd waarom de getuige anoniem moet blijven; er moet in verschillende mechanismen worden voorzien om de handicaps van de verdediging te compenseren; een veroordeling mag niet uitsluitend en beslissend steunen op een anonieme getuige.

Hoe kan de wetgever de tekst verbeteren ? In de wet zou moeten worden vermeld dat een veroordeling nooit uitsluitend en beslissend op geheime elementen kan steunen.

Het kan geen probleem zijn om dat in de wet te vermelden.

De rechter ten gronde kan nooit de regelmatigheid van de gevolgde procedure controleren, want hij heeft geen toegang tot de vertrouwelijke rapporten. Die blijven steeds uitsluitend in handen van de procureur. De rechter ten gronde zou minstens de mogelijkheid moeten krijgen om de voorwaarden te onderzoeken waarin de bijzondere opsporingsmethoden werden aangewend. Tot daar twee suggesties om de rechten van de verdediging te verbeteren.

III. Uiteenzetting van mevrouw Maïté De Rue, vertegenwoordiger van de Ligue des droits de l'homme

Mevrouw Maïté De Rue meent dat dit wetsontwerp zeer belangrijk is. Een wetgevend initiatief was verwacht en gewenst. Het verheugt haar dat over deze zaak een parlementair debat kan worden gehouden.

De Ligue werd echter wel ongerust bij het achtereenvolgens lezen van het door de minister van Justitie opgestelde voorontwerp van wet, het in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediende wetsontwerp en het wetsontwerp zoals het door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd goedgekeurd.

Samen met andere vertegenwoordigers van de civiele maatschappij, de Liga voor mensenrechten, het Syndicat des avocats pour la démocratie en de Association syndicale des magistrats kregen zij de gelegenheid om uiting te geven aan onze ongerustheid. Die ongerustheid blijft bestaan over het ontwerp waarvan de bespreking nu aanvangt.

Spreekster staat aan de kant van de Liga voor mensenrechten en gelooft dat het belangrijk is te zeggen dat verenigingen van verschillende taalrol dezelfde bezorgdheid hebben in verband met de strijd tegen de criminaliteit en in verband met de veiligheid. Zij zal drie algemene opmerkingen formuleren. Daarna zal zij vier concrete punten van het wetsontwerp analyseren.

Dit wetsontwerp zorgt niet voor een evenwicht tussen, enerzijds, de noodzaak om de zware en georganiseerde criminaliteit doeltreffend te bestrijden en, anderzijds, de noodzaak om de individuele rechten en vrijheden te beschermen en te respecteren. Dat evenwicht is nochtans de essentie van elke strafrechtelijke procedure in een democratische Staat.

Het wetsontwerp doet overmatig en onverantwoord afbreuk aan fundamentele rechten als het recht op een rechtvaardig proces en de persoonlijke levenssfeer.

Een tweede algemene opmerking is dat het ontwerp de bijzondere opsporingsmethoden en de proactieve recherche bagatelliseert. Die methoden moeten de uitzondering blijven en worden voorbehouden voor de strijd tegen bepaalde ernstige vormen van criminaliteit. Dat zegt iedereen en dat staat ook in de toelichting.

Het wetsontwerp bereikt die doelstelling echter niet. Er zullen immers meer technieken worden toegestaan, zelfs meer dan wat in de omzendbrieven van 1990 en 1992 was vooropgesteld. Die technieken zullen ook in een bijzonder ruime materiële toepassingssfeer mogen worden aangewend, zoals in het kader van de proactieve recherche, wanneer dus nog geen misdrijf werd gepleegd. Zoals de heer Damien Vandermeersch al zei, is de proactieve recherche in dit ontwerp bijzonder ruim opgevat.

Een derde en laatste algemene opmerking is dat geen rekening werd gehouden met kritische adviezen. Zo heeft de Raad van State een kritisch en bijzonder gemotiveerd advies uitgebracht, maar er is geen rekening gehouden met zijn opmerkingen.

We moeten ons goed bewust zijn van wat op het spel staat. Een tekst die zo onevenwichtig is, zal het tegenovergestelde bereiken van wat werd nagestreefd. Het is de bedoeling de zware en georganiseerde criminaliteit doeltreffend te bestrijden. Als in het kader van het plegen van misdrijven door politieagenten zoveel ontsporingen worden geduld, met een geheim dossier, kan worden verwacht dat het toepassen van die technieken aanleiding geeft tot buitenvervolgingstellingen door de onderzoeksgerechten of tot vrijspraken door vonnisgerechten. Dat is uiteraard niet wat wij willen of wat de burger van de wetgever verwacht.

Spreekster stipt nu vier concrete punten van het ontwerp aan.

Ten eerste, het wettelijk kader waarnaar in de toelichting wordt verwezen en dat bepaalde methoden zou machtigen. Ten tweede, de respectieve rol van de onderzoeksrechter en van het parket in het kader van de toepassing van die technieken. Ten derde de uitlokking door de politie. Ten vierde het plegen van misdrijven door de politieambtenaren en de burgers die ook betrokken zijn bij de toepassing van de bijzondere opsporingstechnieken.

Ten eerste, het wettelijk kader. Bij het lezen van de toelichting en de werkzaamheden van de minister van Justitie en de Kamer stellen we vast dat ons wordt gezegd dat zowel de wet-Franchimont als bepaalde Europese en internationale verdragen de Belgische wetgever ertoe verplichten bepaalde technieken in te voeren en ze te gebruiken in het kader van de proactieve recherche. Spreekster vindt dat een misleidende interpretatie van de wet-Franchimont en de internationale verdragen.

De wet-Franchimont heeft in het Wetboek van strafvordering een artikel 28bis ingevoegd dat bepaalt dat de proactieve recherche deel uitmaakt van het opsporingsonderzoek en dat het instellen van een proactieve recherche voorafgaande schriftelijke toestemming van het parket behoeft, onverminderd de naleving van de specifieke wettelijke bepalingen die de bijzondere opsporingstechnieken regelen.

Volgens de toelichting betekent zulks dat de bijzondere opsporingstechnieken inderdaad zouden kunnen worden aangewend in het kader van de proactieve recherche. Wat is er in werkelijkheid echter gebeurd in 1998, in de nasleep van de gebeurtenissen en de zaak-Dutroux, toen men besefte tot welke ontsporingen de proactieve recherche en de bijzondere opsporingstechnieken konden leiden ? Men heeft toen gezegd dat er dringend een minimaal wettelijk kader nodig was voor de proactieve recherche.

Toen werd dat artikel 28bis ingevoerd en werd het overige geregeld met een vertrouwelijke ministeriële omzendbrief. Er bestaat een omzendbrief van 1998 over de proactieve recherche. Op dat ogenblik dacht men dat er geen tijd was voor de regeling van de bijzondere opsporingsmethoden. De commissie-Franchimont hield zich daarmee bezig. Op geen enkel ogenblik is toen gezegd dat men het eens was om de bijzondere opsporingstechnieken te gebruiken in de proactieve recherche.

Spreekster komt vervolgens tot de Europese en internationale verdragen. Er wordt verwezen naar het Toepassingsverdrag van de Schengenakkoorden, een Europees Verdrag aangaande rechtshulp in strafzaken, een Verdrag van de Verenigde Naties. Die verdragen zeggen helemaal niet dat België verplicht is die technieken toe te staan.

Ten tweede, de respectieve rol van het parket en van de onderzoeksrechter in dit wetsontwerp. Spreekster verwijst naar wat de heer Vandermeersch al heeft gezegd.

Men moet zich uiteraard baseren op de fundamentele beginselen die herbevestigd werden in de wet-Franchimont. Het opsporingsonderzoek houdt geen dwangmaatregel noch schending van de individuele vrijheden in. De onderzoeksrechter leidt het gerechtelijk onderzoek. Hij ziet toe op de regelmatigheid van de bewijsvoering en op de loyaliteit in de bewijsverkrijging.

In ons rechtssysteem wordt er altijd van uitgegaan dat een onafhankelijk en onpartijdig rechter tussenbeide moet komen als een individuele vrijheid wordt geschonden. Hij moet niet alleen toestemming geven voor het aanwenden van een techniek ­ zo zou hij pas echt geïnstrumentaliseerd worden ­ maar waarborgen bieden voor heel het onderzoek. Met de uitzonderingen op de regel dat het parket geen daden mag stellen die de individuele vrijheden schenden, mag het principe zelf natuurlijk niet worden uitgehold. Deze uitzonderingen moeten strikt worden geïnterpreteerd en beperkt blijven.

Dit ontwerp eerbiedigt die fundamentele principes helemaal niet, want het parket krijgt hierin een overwicht. In haar beginstadium moet de procedure volgens spreekster worden geanalyseerd vanuit het oogpunt van het toelaten van bepaalde technieken en in haar later stadium vanuit het oogpunt van de controle op de aangewende technieken.

Het wetsontwerp dat door de Kamer werd goedgekeurd, geeft een overwicht aan het parket. Het is immers de procureur des Konings die de toelating geeft om een reeks observaties en infiltraties uit te voeren, om briefwisseling te onderscheppen en in beslag te nemen. In geval van ontdekking op heterdaad kan hij de briefwisseling openen. Hij kan uitgestelde tussenkomsten en het inwinnen van bankgegevens toestaan. Het gaat hier om methodes die de individuele vrijheden schenden. Als het inwinnen van bankgegevens, dus van inlichtingen over het bestaan van rekeningen en over de bewegingen op iemands rekening, al geen schendingen van de individuele vrijheid meer zijn ... Men kan er inderdaad andere ideeën op nahouden.

Aanvaarden dat het parket de toelating verstrekt voor het aanwenden van die technieken, komt neer op een schending van de artikelen 28bis en 55 en 56 van het Wetboek van strafvordering waarin de rolverdeling wordt bepaald tussen het parket en de onderzoeksrechter. Op dat punt dient het wetsontwerp volledig te worden herzien.

Het parket oefent controle uit op de aanwending van de technieken voor het gebruik waarvan de onderzoeksrechter zijn toestemming heeft gegeven. Dat is volledig in strijd met de artikelen 55 en 56 van het Wetboek van strafvordering, waarin wordt bepaald dat de onderzoeksrechter het onderzoek leidt. Spreekster vraagt zich af hoe een onderzoeksrechter nog een gerechtelijk onderzoek à charge of à décharge zal kunnen voeren en toezien op de loyaliteit van de bewijsverkrijging en op de regelmatigheid van de procedure, als men hem een deel van het dossier uit handen neemt of de controle over deze of gene infiltratietechniek aan het parket toevertrouwt.

Spreekster denkt dat het ontwerp ook op dit punt volledig moet worden herwerkt. Bij deze herwerking moet rekening worden gehouden met de uitspraken van onderzoeksrechter Damien Vandermeersch over de verzwakking van de parketten en de verschuiving van bevoegdheden naar de politie.

Het derde punt betreft de politieprovocatie. De politieprovocatie bestaat in het uitlokken van een strafbaar feit dat anders niet zou zijn gepleegd.

Men dient zich er terdege rekenschap van te geven dat er een nauw verband bestaat tussen de politieprovocatie die zowel volgens de Belgische als de Europese jurisprudentie verboden is, en de infiltratie. De grens tussen toegestane infiltratie en verboden politieprovocatie valt in de praktijk soms zeer moeilijk te trekken.

In artikel 47quater van onderhavig ontwerp wordt bepaald dat een politieambtenaar een verdachte niet tot andere strafbare feiten mag brengen dan deze waarop diens opzet reeds tevoren was gericht. Ingeval van inbreuk op dit verbod wordt de onontvankelijkheid van de strafvordering voor deze feiten uitgesproken.

Spreekster zou hierbij twee kritische opmerkingen willen formuleren.

In de eerste plaats is de definitie van de politieprovocatie in dit wetsontwerp veel restrictiever dan in de Belgische en de Europese jurisprudentie.

Het Hof van Straatsburg heeft in een arrest van 1998 in de zaak-Texeira de Castro tegen Portugal elke politie-interventie veroordeeld die iemand kan beïnvloeden om een strafbaar feit te plegen.

Het Belgische Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat onder uitlokking elk middel moet worden verstaan dat erin bestaat een misdadig opzet te doen ontstaan of dat opzet aan te moedigen bij hem die het misdrijf zal uitoefenen. Het gaat dus niet alleen om iemand die helemaal niet van plan is een strafbaar feit te plegen, maar ook om iemand die met een voornemen rondliep, maar dit zonder interventie van de politie nooit zou uitvoeren. Het lijkt veel wijzer, duidelijker en beter voor de rechtszekerheid om de uitlokking in het wetsontwerp te verbieden. Er bestaat veel jurisprudentie over de definitie van uitlokking.

Het wetsontwerp zou veel uitvoeriger moeten ingaan op de gevolgen van een uitlokking. Zo zou er absolute onontvankelijkheid van vervolging moeten komen en mag geen onderscheid tussen de feiten worden gemaakt.

In zijn arrest van 1998 heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens ook gepreciseerd dat de aanwezigheid van een uitlokking de verdachte vanaf het begin het recht op een eerlijk proces ontzegt.

Een laatste punt is de mogelijkheid dat politieagenten strafbare feiten plegen. Het is cruciaal dat het Parlement zich hierover uitspreekt en een dergelijke beslissing niet overlaat aan de uitvoerende macht.

Het Parlement moet ook een ethische kwestie uitklaren. Zodra toelating wordt verleend voor een infiltratie, staat men toe dat een politieagent een strafbaar feit pleegt. Men aanvaardt dus dat de overheden, die in onze democratische samenleving de taak hebben strafbare feiten te voorkomen en op te sporen, toestemming krijgen om die feiten te laten plegen. Ook over deze ethische vraag moet het Parlement zich uitspreken.

Spreekster heeft twee opmerkingen.

Een eerste opmerking : het wetsontwerp bepaalt dat politieagenten strafbare feiten kunnen plegen bij de toepassing van alle onderzoekstechnieken en de bijzondere opsporingsmethoden, zoals de observatie, de infiltratie en de contacten met de informanten.

Spreekster is het ermee eens dat voor een infiltratie een strafbare feit moet worden begaan, al was het maar dat een valse identiteit wordt aangenomen. De politieagent die in het misdaadmilieu infiltreert moet een valse identiteit aannemen. Zij ziet echter niet in waarom politieagenten strafbare feiten zouden moeten begaan bij de observaties en de contacten met informanten.

Het grote verschil tussen observatie en infiltratie bestaat erin dat er in het laatste geval een contact is tussen de politieagent en het misdaadmilieu.

Als er geen contact is, moeten er geen strafbare feiten worden gepleegd. Er kunnen natuurlijk verkeersovertredingen worden begaan. Zo is het mogelijk dat een politiepatrouille bij een observatie door een rood licht moet rijden. Spreekster ziet echter niet in welke andere strafbare feiten zouden moeten worden gepleegd.

Hetzelfde geldt voor de contacten met de informanten. Die contacten bestaan erin bij een persoon uit het misdaadmilieu informatie tegen betaling in te winnen. Het is ook mogelijk dat de politie een oogje moet dichtknijpen voor sommige strafbare feiten die door de informanten worden begaan.

Meer is er niet. Spreekster vraagt zich af waarom politieagenten toestemming krijgen om strafbare feiten te plegen bij het contact met informanten.

De wetgever moet de gevallen waarin politieagenten strafbare feiten mogen plegen, zeer strikt afbakenen.

Een tweede opmerking : het wetsontwerp legt de politieagenten te weinig beperkingen op voor het begaan van strafbare feiten. De wet bepaalt enerzijds dat er een evenredigheid moet zijn met het nagestreefde doel en anderzijds dat de strafbare feiten niet ernstiger mogen zijn dan die waarvoor de methodes worden toegepast.

Toch moet men veel verder gaan. Er zou een negatieve lijst van strafbare feiten moeten komen waaraan politieagenten zich nooit mogen bezondigen. Spreekster denkt aan twee soorten : strafbare feiten die kunnen leiden naar procedurefouten en strafbare feiten die de fysieke integriteit van personen aantasten.

Zij kan zich niet voorstellen dat in een democratische staat politieambtenaren slagen en verwondingen zouden mogen toebrengen of moorden zouden mogen plegen.

In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp staat dat in bepaalde gevallen een politieagent er zou kunnen toe komen de fysieke integriteit van een persoon aan te tasten om zijn vel te redden of er zou kunnen worden toe gebracht slagen toe te brengen omdat « het milieu » hem misschien op de proef wil stellen. De gemene strafrechtelijke bepalingen zijn ruim voldoende om een antwoord te geven op dergelijke situaties. Rechtsfiguren als de noodtoestand of de wettige zelfverdediging kunnen daarvoor een oplossing bieden. Een negatieve lijst is dus volledig verantwoord. Ook de Raad van State spreekt zich in die zin uit in het advies waarin hij herinnert aan de artikelen 2, 3 en 4 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Het ontwerp staat burgers en politieinformanten toe strafbare feiten te plegen. Dat lijkt bijzonder gevaarlijk.

Politieambtenaren die bijzondere opsporingstechnieken toepassen worden, zo goed en zo kwaad als dat kan, opgeleid en gecontroleerd door hun oversten en de gerechtelijke instanties. Op burgers heeft men echter geen vat. Men weet niet wat er werkelijk gebeurt. Spreekster onderstreept dus nogmaals het gevaar van de bepalingen die op hen van toepassing zijn.

Als conclusie meent de spreekster dat het ontwerp grondig moet worden herzien. Het is onevenwichtig. Zij verwijst naar wat de onderzoekscommissie van de Senaat over de georganiseerde criminaliteit zegde en wat het risico uitmaakt waarmee we vandaag worden geconfronteerd : de bijzondere opsporingsmethoden kunnen zelf een groot gevaar voor de democratie vormen.

Mevrouw Clotilde Nyssens heeft de belangrijke opmerking over de onderzoeksrechter goed begrepen.

Men gaat in tegen de wet-Franchimont. Men wijzigt de regels van het spel. Tijdens het debat over de wet-Franchimont werd reeds gediscussieerd over de rol van de onderzoeksrechter, namelijk over de vraag of die het onderzoek moet leiden of enkel de vrijheden moet garanderen.

Spreekster concludeert dat men van de onderzoeksrechter de rechter van het onderzoek maakt zoals die in sommige landen bestaat, waar hij enkel toeziet op de regelmatigheid van de procedure. Maar hier zijn er zelfs geen garanties meer. De uiteenzetting van mevrouw De Rue, die is geïnspireerd door de Ligue des droits de l'homme, legt de nadruk op de rechten en vrijheden van individuen in de procedure.

Op welke precieze punten zou de rol van de rechter kunnen worden aangepast met betrekking tot de wet-Franchimont ? Welke bevoegdheden zou hij in het kader van deze ontwerpen moeten krijgen om de vrijheden te vrijwaren ?

In sommige landen is er geen onderzoeksrechter die zich met de grond van de zaak bezighoudt. Hij controleert er enkel of de individuele vrijheden worden nageleefd. Als zij het goed heeft begrepen, zou hij die rol in het ontwerp niet krijgen. Welke bevoegdheden zou de onderzoeksrechter in dit ontwerp moeten krijgen om de regelmatigheid van de procedure te verzekeren ?

Mevrouw De Rue denkt dat er geen halve maatregelen mogelijk zijn : ofwel blijft men binnen het huidige systeem, ofwel gaat men de strafprocedure in België grondig wijzigen.

In het huidige systeem moet er een toelating zijn van de onderzoeksrechter voor methoden die de individuele vrijheid aantasten en moet hij er in het kader van het onderzoeken controle over kunnen uitoefenen. Als men de voorkeur geeft aan een rechter voor de rechten en vrijheden naast de onderzoeksrechter, moet de Belgische strafprocedure radicaal worden herzien.

Spreekster verwees naar de besluiten van de commissie-Franchimont die uit de Duitse en Italiaanse experimenten, die overigens geen onverdeeld succes waren, afleidde dat, indien men wou opteren voor het concept van de rechter van het onderzoek, er een volledig contradictoire procedure moest worden gevoerd, bijvoorbeeld zoals in Groot-Brittannië.

De rechter van het onderzoek moet oordelen over alle betwistingen tussen beschuldiging en verdediging. Het gehele systeem moet dus worden herzien : niet alleen de opsporing en het onderzoek, maar ook de procedure ten gronde. Men kan niet snel enkele specifieke aanpassingen aanbrengen met betrekking tot de bijzondere opsporingsmethoden.

IV. Uiteenzetting van de heren Thomas en De Schutter, vertegenwoordigers van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

De heer Thomas stipt aan dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geen bijzondere bezwaren tegen het wetsontwerp heeft, maar dat professor De Schutter vier belangrijke opmerkingen zal uiteenzetten.

Spreker zal zijn betoog beperken tot een reactie op wat vorige sprekers gezegd hebben over de controle in het algemeen.

Hij komt even terug op het onderscheid dat de heer Vandermeersch maakte tussen drie verschillende korpsen die aan verschillende vormen van controle onderworpen zijn : de politie, het parket en de parketmagistraten en de onderzoeksrechter of zelfs de rechter ten gronde.

De politie kan op eigen initiatief een onderzoek voeren of pro-actief te werk gaan. Wanneer dat pro-actieve onderzoek van een zeker belang is of op vrij systematische wijze wordt verricht, zal de politie enkel onder toezicht of onder impuls van het parket kunnen handelen. Die onderzoeken leiden niet altijd tot gerechtelijke vervolging en behandeling door een rechter ten gronde.

Voor die gevallen zijn de politiediensten en zelfs het parket onderworpen aan specifieke controlesystemen. Wat de politie betreft, zijn er vier systemen naast elkaar, waarvan de meeste nog moeten worden geïnstalleerd.

Naast het Comité P (politie) werd er een controleorgaan gecreëerd, dat nog niet of nog maar pas is samengesteld.

Op dit ogenblik is het niet duidelijk wat het verschil is tussen de rol van dit controleorgaan, dat door een federale magistraat wordt voorgezeten, en van het Comité P. De algemene inspectie van de federale politie onder de verantwoordelijkheid van inspecteur-generaal Luc Closset oefent interne controle uit. Ten slotte is er de commissie, waarvan spreker de voorzitter is en die inzagerecht heeft in de behandeling van alle gegevens. Ze kan eventueel een en ander rechtzetten.

Volgens zijn hypothese is er overigens geen proces. Spreker gaat ervan uit dat het hele onderzoek niet tot een echte procedure leidt. De commissie kan eventueel een onnauwkeurigheid rechttrekken, een gelegenheid aangrijpen, een overschrijding van de wet op het privé-leven rechtzetten en aanbevelingen formuleren voor de hiërarchische oversten van de politie of zelfs voor de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, die de leiding hebben over de politiediensten.

Voorts is er het parket. Het parket heeft een eigen hiërarchie, van de substituut tot de procureur-generaal of zelfs de minister van Justitie zelf, als men rekening houdt met zijn positief injunctierecht.

Nadat het de gegevens heeft verzameld, kan het parket beslissen niet te vervolgen. Het parket wordt enkel gecontroleerd door zijn eigen hiërarchie. Men kan zich inderdaad op het werk van het parket beroepen in geval van burgerlijkepartijstelling voor de onderzoeksrechter of voor de rechtbank. Op dat ogenblik is de tussenkomst van de onderzoeksrechter vereist.

De onderzoeksrechter baseert zich op het werk dat het parket hem bezorgt. Spreker herhaalt dat het parket geen controleur heeft.

De rechter heeft het gemakkelijker. Er staat niemand boven hem, alleen de hogere rechtbank.

Er werd een onderscheid gemaakt tussen de onderzoeksrechter en de rechter van het onderzoek. Er wordt wel eens gezegd dat we in België geen rechter van het onderzoek hebben. Dat is misschien waar, maar we hebben wel onderzoeksrechtbanken : de raadkamer met haar beroepscollege en de kamer van inbeschuldigingstelling. We beschikken dus wel degelijk over een hiërarchisch systeem, waarbij een burger of een intern controleorgaan beroep kan aantekenen. Bovendien zijn onze controleprocedures contradictoir omdat de advocaten voor de onderzoeksrechtbanken pleiten, dus voor de rechter van het onderzoek.

De onderzoeksrechter overkoepelt het werk van het parket en moet verslag uitbrengen bij de raadkamer, dus de onderzoeksrechtbank.

Vervolgens, als de raadkamer de zaak naar de rechter ten gronde verwijst, zal een controle op tegenspraak worden gevoerd.

Als we wensen dat er een behoorlijke controle is op de bijzondere maatregelen op het vlak van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals aanbevolen in dit systeem, moeten we weten waar we naartoe willen op het vlak van de controleorganen. We moeten kiezen of alle taken aan de politie worden opgedragen, en enkel aan die, of aan de politie overkoepeld door het parket, terwijl we weten dat alles stopt op het niveau van het parket omdat er soms geen echte vervolging voor de rechtbank komt.

Als men de onderzoeksrechter « op het spoor wil zetten » wordt alles ideaal, perfect, maar zwaar, zelfs als de controles volmaakt en op tegenspraak kunnen worden uitgevoerd, met de burgers, geholpen en vertegenwoordigd door hun raadgevers.

Daarom heeft de Commissie voor de persoonlijke levenssfeer, telkens als ze geraadpleegd werd of zelf advies gaf, wat hier het geval was ­ aanvankelijk over ontwerpen over telefoontaps, en later over het huidige onderwerp ­ steeds de voorkeur gegeven aan het systeem van een onderzoeksrechter en de controlewaarborgen die deze biedt en die de hele juridische context van de onderzoeksrechter biedt. De voorzitter van de Commissie voor de persoonlijke levenssfeer is nochtans parketmagistraat.

De commissie spreekt die voorkeur niet heel expliciet uit omdat dat niet haar rol is. Het is een probleem van politieke verantwoordelijkheid om ervoor te kiezen de rol van het parket of die van de rechter te benadrukken.

Als oud-magistraat en controleur die tussen de vele controleorganen wat verloren loopt, onderstreept spreker dat het heel belangrijk is dat we, als uitvoerders of verantwoordelijken voor die technieken, de nadruk leggen op de pro-actieve politie, zonder gerechtelijke procedure achteraf, ofwel op het parket met zijn eigen hiërarchie, ofwel op de onderzoeksrechter in zijn gerechtelijke context.

Professor De Schutter zal enkele punten in het huidige ontwerp uitdiepen.

De heer De Schutter stipt aan dat de heer Thomas al heeft aangegeven dat het uitgangspunt van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, misschien ietwat te beperkt is.

Daardoor doet de commissie in feite niets anders dan nagaan in welke mate het ontwerp problemen zou kunnen meebrengen inzake de bescherming van de privacy en van de voorschriften van de sleutelwet van 8 december 1992. Het is de commissie zeker niet ontgaan dat er ook een andere reeks kritische bedenkingen mogelijk zijn zoals deze die door de voorgangers geformuleerd zijn. Spreker denkt dan aan de strafrechtelijke aspecten, het verschuiven van de hoofdverantwoordelijkheid van onderzoeksgerecht naar het parket, de wijze waarop het misdrijfrecht van de politieambtenaar wordt uitgewerkt en diens meer. We gaan er echter van uit dat deze aangelegenheden exclusief procesrechtelijke aspecten betreffen en dat die niet onder de huidige opdracht van de commissie vallen. De leden van de commissie kunnen zich wel scharen achter de bedenkingen die reeds geformuleerd werden.

We hebben naar het ontwerp gekeken als naar un mouton à cinq pattes.

De eerste poot is de legaliteit. Wat dit betreft juicht de commissie toe dat de op het terrein al lang gebruikte technieken eindelijk een wettelijke basis krijgen.

De tweede poot is de transparantie. De commissie meent dat er een poging is gedaan om de onderscheiden optredens die in de opsporings- en onderzoeksmethoden naar voren worden geschoven, echt voldoende transparant te maken, zodat het wie, hoe, waarom, wanneer enzovoorts eindelijk duidelijk wordt, ook al kunnen daarbij nog enkele bedenkingen worden geformuleerd.

De derde poot is de controleerbaarheid, waarover de heer Thomas het daarnet al heeft gehad. Er zijn vandaag inderdaad al heel wat mechanismen voorhanden en het is niet omdat ze niet goed functioneren, dat we er nieuwe moeten bij maken. We moeten er wel voor zorgen ­ vooral in het raam van de gegevensverwerking door de federale politie ­ dat er eindelijk werk wordt gemaakt van het controleorgaan van artikel 44, 7º, van de wet op het politieambt. Er moeten ook duidelijke en geen voorlopige procedures worden vastgelegd in een van de boekdelen over de gegevensverwerking. Hierover heeft de commissie trouwens reeds haar, zij het vertrouwelijk, advies kunnen geven, maar is men nog niet tot een finale regeling gekomen.

Het is de taak van de Volksvertegenwoordiging nu te eisen dat de spelregels in verband met de controlemogelijkheden van informatie die vergaard wordt via observatie, informantenwerking en dergelijke, effectief en transparant worden opgesteld en dat iedereen zijn verantwoordelijkheid opneemt.

Voorzitter Thomas heeft gealludeerd op de verschillende lagen van controle. Laten we niet vergeten dat tot en met het college van procureurs een verslag moet worden opgesteld en dat ook de minister verslag moet uitbrengen aan het Parlement. Het Parlement moet ook zijn verantwoordelijkheid opnemen, het verslag ernstig onderzoeken en sterk bekritiseren, indien de methodes en hun aanwending niet overeenstemmen.

Spreker meent dat de commissie eerder gematigd gereageerd heeft met de uitgangsfilosofie dat het beter en ook slechter kan. Het komt er immers vooral op aan dat de andere poten ­ transparantie, openheid en de wil tot controleren ­ alle kansen krijgen.

Poot vier is de subsidiariteit, poot vijf de proportionaliteit.

Met betrekking tot de subsidiariteit verschijnen er in het wetsontwerp inderdaad meermaals noties van de ultieme ratio, een van de fundamentele garanties die in alle opzichten in bijna alle technieken naar voren zou moeten komen. Het moet duidelijk zijn dat het gebruik van die methodes een meerwaarde biedt en dat deze positief uitdraait in haar afweging tegenover de schending van de privacy.

Uitgangspunt is het fameuze artikel 8 van het EVRM. De tweede paragraaf daarvan bepaalt dat afwijkingen tegenover het recht op privacy mogelijk zijn, maar dat ze wettelijk moeten zijn vastgelegd, dat ze transparant, toegankelijk en begrijpelijk zijn voor de burger, en er moeten precieze voorwaarden worden vastgelegd.

Daarnet werd al kritiek uitgeoefend omtrent de lage drempel, de drempel van één jaar. De commissie is er evenwel niet over gevallen. Spreker verwijst in dit verband naar de Schengen-uitvoeringsovereenkomst, de grensoverschrijdende observatie en de Europese Unieovereenkomst inzake gerechtelijke samenwerking en andere overeenkomsten inzake kleine rechtshulp. Telkens verschijnt hier die grens van één jaar.

Het uitgangspunt van de commissie is dat als men terechtkomt in de sfeer van internationale verplichtingen, waar de drempel van één jaar ingeschreven staat, het niet noodzakelijk is die drempel op te trekken. Men kan daardoor immers in moeilijkheden komen inzake de samenwerkingsverplichtingen met andere lidstaten. Het komt erop aan dat, gezien de lage drempel, de motivering van het gebruik van de methodes grondig en fundamenteel gebeurt en dat hieraan voldoende openbaarheid wordt gegeven. Het gaat als het ware om responsabilisering in een aantal aangelegenheden die beter bij de onderzoeksrechter terechtkomen dan bij de procureur. Dit zijn echter opties van een andere aard. Als ze bij de procureur blijven, moet hij de machtiging voldoende motiveren, zoals voorgeschreven voor observatie en infiltratie, en er moet hierop een strikte controle worden uitgeoefend.

Men kan niet lichtzinnig rechtmatig gebruik maken van het observatierecht bij een vermoedelijk delict met een drempel van één of twee jaar. De machtiging en de motiveringspunten die omschreven zijn in de onderscheiden artikels moeten correct, volledig en transparant worden ingevuld, dat is voor de commissie een veiligheidsnet.

Men beweert dat men meer naar de grote criminaliteit moet gaan en de lijn van artikel 90ter volgen. Spreker verklaart dat hij geen expert is, maar de lijst van artikel 90ter werd al vier of vijf keer geamendeerd. De lijst van de misdrijven waarover het kan gaan, is ellenlang en werd onlangs nog aangevuld met een lijst humanitaire aangelegenheden. Dat is geen goede wetgevingstechniek, al weten we ook dat bepaalde toepassingsgevallen gaan over een aangelegenheid die niet in de lijst werd opgenomen.

De éénjarige drempel is voor de commissie geen probleem, op voorwaarde dat er voldoende ernst en zorgvuldigheid aan de dag wordt gelegd en dat de machtiging wordt gemotiveerd zoals voorgeschreven, dat er een controle op is en dat men de durf heeft te interveniëren als het niet ernstig verloopt.

De commissie heeft wel een suggestie voor de informantenwerking. Dat niet wordt voorzien in de drempel van één jaar zou voor de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer kunnen worden onderschreven, behalve wanneer de informant niet uit eigen beweging informeert, maar gevraagd wordt door de politie. Wanneer het initiatief uitgaat van de politie, moet de beperking worden ingeschreven dat dit alleen kan met de éénjaardrempel. Dit om het actieterrein toch wat af te bakenen.

Er wordt heel wat overgelaten aan koninklijke besluiten en uitvoeringsmodaliteiten. Als dat de optie is dan worden, in tegenstelling tot het wetsontwerp zelf, de koninklijke besluiten ook beter geadviseerd door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Andere, niet onbelangrijke onderzoeksmethodes zijn het onderscheppen van post en de bankverrichtingen. Het onderscheppen van de post kan een zware aantijging en een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zijn. Het briefgeheim is in tegenstelling tot het bankgeheim zelfs een grondwettelijk recht. De onderzoeksrechter is de enige die toestemming kan geven voor het openen van de post. De procureur kan het initiatief nemen tot onderschepping van de post, eventueel met een schriftelijke en gemotiveerde machtiging of medewerkingverplichting voor de postoperator. Het onderscheppen van de post zal wellicht nooit door de procureur zelf gebeuren, maar via een ambtenaar van de politie. Er moet een motivering zijn, vergelijkbaar met de voorwaarden voor observatie en infiltratie. Het onderscheppen van de post is een ernstige aangelegenheid. De plaats van verzending en de afzender zijn op zich belangrijke elementen van de persoonlijke levenssfeer.

De bestaande afspraken over de bankverrichtingen worden nu gelegaliseerd. De afspraken over de vermelding van bankrekeningen worden nu al door een aantal banken correct nageleefd. De privacy-commissie is van mening dat de toegang tot bankverrichtingen, tot inhoudelijke transacties van A naar B, overeenstemt met het inkijken van post. Het gaat om informatie over het financieel briefgeheim en financiële transacties behoren tot de privé-sfeer. Ook in de tapwetgeving wordt een onderscheid gemaakt tussen het natrekken van de telefoonnummers die ik heb opgebeld of die mij hebben opgebeld, en de inhoud van de boodschap. Er is een parallel met het briefgeheim : een bankrekeningnummer kennen is één zaak, nagaan welke transacties ermee verricht zijn, betekent volgens de commissie een ernstige ingreep in de privacy en moet aan de onderzoeksrechter worden overgelaten.

V. Uiteenzetting van de « Union professionnelle des magistrats », vertegenwoordigd door de heer Henry

De heer Henry verklaart dat de Union professionelle des magistrats blij is dat er met dit wetsontwerp een wettelijke regeling komt voor de bijzondere opsporingsmethoden. Ze bestaan al een tiental jaar en werden tot nog toe gecontroleerd op basis van twee richtlijnen van de minister van Justitie uit 1990 en 1992.

Zijn analyse gaat vooral over de bepalingen met betrekking tot de wettigheidscontrole beschreven in artikel 47undecies van het ontwerp. Dat artikel bepaalt dat de procureur des Konings die in zijn opsporingsonderzoek bijzondere opsporingsmethoden gebruikt, de onderzoeksrechter vordert voor verslag aan de raadkamer.

Sedert de wet van 11 juli 1994 kon de procureur des Konings criminele feiten correctionaliseren wegens verzachtende omstandigheden of redenen van verschoning wanneer er geen onderzoek was gevorderd. In dat geval kon hij de beklaagde rechtstreeks voor de bevoegde rechtbank dagvaarden.

Een tussenkomst van de onderzoeksrechter zoals bedoeld in het ontwerp, was enkel nodig voor de regeling van de procedure overeenkomstig artikel 127 van het Wetboek van strafvordering. De wijziging van de desbetreffende bepalingen in 1994 werd ingegeven door het streven naar een versnelling van de strafprocedure. Aangezien het onderzoek voor verslag de procedure enkel verzwaarde en vertraagde, werd het afgeschaft.

De inbreng van de raadkamer was immers mettertijd zuiver formeel geworden en hield zeer weinig kwalitatieve waarborgen in.

De UPM denkt dat de bepaling van artikel 47undecies de procedure nodeloos verzwaart. Wat de rechten van de verdediging en de waarborgen met betrekking tot de bewijsmiddelen betreft, moet de officier van gerechtelijke politie krachtens het ontwerp immers een proces-verbaal opstellen waarin verslag wordt uitgebracht over de verschillende fasen van uitvoering van de bijzondere opsporingsmethode en over de toelatingen die hij daartoe van de procureur des Konings kreeg. De procureur des Konings moet schriftelijk de verleende toelatingen bevestigen in het proceduredossier.

De beklaagde en zijn raadsman beschikken dus over een volledig overzicht van de politiemethoden die werden gebruikt om de aanwijzingen en bewijsmiddelen te verzamelen op basis waarvan de procureur des Konings beslist heeft de zaak voor de correctionele rechtbank te brengen.

Een verplichte beoordeling door het onderzoeksgerecht zou enkel een procedureel voordeel opleveren als daarmee mogelijke nietigheden worden weggenomen, zodat ze later niet meer kunnen worden opgeworpen.

Dat gebeurt in dit ontwerp niet. Daarom lijkt de wettigheidscontrole voor de rechtspractici een nutteloze procedurele stap die de procedure in haar geheel nog zal vertragen.

Zo bedraagt de normale termijn voor de vaststelling van een dossier dat voor de raadkamer moet komen, waarbij geen beklaagden zijn aangehouden, nu een jaar, met andere woorden er verstrijkt een jaar tussen de vordering van de procureur des Konings en de behandeling door de bevoegde rechtbank ten gronde.

Deze stap is nutteloos omdat hij een dubbel gerechtelijk debat opent over alle dossiers waarin gebruik werd gemaakt van een bijzondere opsporingsmethode. Dit dubbele debat is zeker geen waarborg voor een meer doeltreffende bestrijding van de zware misdaad.

Mevrouw Clotilde Nyssens merkt een zekere logica. Wat de rol van de onderzoeksrechter betreft, zegt men dat hij daar pro forma is, dat hij als alibi dient, dat hij niets te zeggen heeft en dat het verslag aan de raadkamer dus nutteloos is. Daaruit concludeert men dat men de onderzoeksrechter niet nodig heeft. Dat is een belangrijke politieke keuze. Uit alle vorige interventies had spreekster geconcludeerd dat men de wet-Franchimont moest respecteren en de onderzoeksrechter zijn bevoegdheden moest teruggeven en ze zelfs moest herwaarderen. Men heeft echter zo vaak gezegd dat de onderzoeksrechter als alibi en als voorwendsel fungeert en bijgevolg nutteloos is, dat spreekster die opmerking enigszins had verwacht.

De heer Henry zegt dat dit de zaken bemoeilijkt en dat er een tweevoudig debat is. Uit de vorige interventies had spreekster begrepen dat er juist geen gerechtelijk debat was en dat in het ontwerp alleen sprake was van vormvoorschriften. Wat wenst hij ? Wat is zijn mening ? Zou hij deze paragraaf behouden als er werkelijk een contradictoir debat zou zijn en nietigheden mogelijk kunnen worden gezuiverd ?

De heer Henry antwoordt dat als de nietigheden zouden worden gezuiverd, deze paragraaf van nut kan zijn voor de procedure. Op dit ogenblik echter bepaalt het door de Kamer goedgekeurde ontwerp uitdrukkelijk dat de officieren van gerechtelijke politie die de bijzondere opsporingsmethodes toepassen, processen-verbaal moeten opstellen waarin ze de aangewende bijzondere opsporingsmethodes omschrijven en verslag uitbrengen over de controle die de procureur des Konings daarop uitoefende. Als een dergelijk proces-verbaal opgenomen wordt in het proceduredossier, kan het debat gevoerd worden voor de feitenrechter.

Wat spreker artikel 47undecies verwijt, is dat door het verplichte verslag aan de raadkamer, de onderzoeksrechter geïnstrumentaliseerd wordt. Hij zal zeggen : « Mijnheer de voorzitter van de raadkamer, dit is een dossier dat me door het parket werd overgezonden en waarin het parket de toelating geeft om speciale opsporingsmethodes te gebruiken. Ik heb niets te zeggen, ik heb niets gedaan en kan ook niets doen omdat de wet me dat verbiedt. Ziezo, mijnheer de voorzitter, ik stel voor de verdachte opnieuw naar de correctionele rechtbank te verwijzen. »

Hoe zal een advocaat die procedureel onderlegd is, reageren ? Hij zal de procureur des Konings een eerste keer interpelleren en zeggen : « Mijnheer de procureur des Konings, u heb Dupont geobserveerd. Leg ons eens uit welke middelen u hebt gebruikt, leg ons uw geheim dossier voor. Wie heeft geobserveerd ? Volgens welke methode ? Van waaruit werd hij geobserveerd? » Op die manier zal hij trachten te weten te komen wie de tipgevers en informanten waren die mee de waarheid aan het licht hebben gebracht. Het wetsontwerp garandeert de bescherming van de informanten en tipgevers, maar hierdoor krijgt de verdediging een middel in handen om die informatie te bemachtigen. Het verslag voor de raadkamer is overbodig omdat de processen-verbaal zich in de proceduremap bevinden en het debat dus opnieuw geopend zal worden, behalve als die elementen eruit gezuiverd worden. Dat staat echter niet in het wetsontwerp. Het debat zal opnieuw geopend worden voor de feitenrechter.

Geplaatst tegenover twee verschillende rechtsmachten, zal men de wettigheid van de gebruikte methodes kunnen opwerpen en wordt discussie mogelijk over de evenredigheid van de gebruikte middelen. Kortom, er dreigt een flessenhals te ontstaan op het niveau van de raadkamer. Het debat kan evengoed voor de feitenrechter worden gevoerd, gezien de waarborgen die in het ontwerp zijn vervat.

De heer Dubié besluit dat er dus gekozen moet worden tussen twee opties : ofwel doet men volledig afstand van de rol van de onderzoeksrechter, ofwel geeft men hem de bevoegdheid om de nietigheden te zuiveren, maar dan geeft men hem ook een echte rol. Het gaat uiteraard om een politieke keuze.

De heer Henry bevestigt dit.

Als parketmagistraat kan hij wellicht wat verduidelijking verschaffen bij wat de andere sprekers hebben gezegd.

Ook al ontbreekt het de parketten op schrijnende wijze aan middelen, toch vertrouwen de procureurs des Konings de leiding en de controle over de bijzondere opsporingsmethodes toe aan hun meest ervaren magistraten en niet aan de eerste de beste substituut.

Die waarborg zou wellicht niet bestaan als de controle over het gebruik van de bijzondere opsporingsmethodes toevertrouwd was aan alle onderzoeksrechters van een arrondissement. Door de personalisering van de leiding en de controle over de bijzondere opsporingsmethodes, geven de politieagenten die het gebruik van een dergelijke methode komen voorstellen, zich snel rekenschap van de beperkingen waarmee de parketmagistraat rekening moet houden; deze laatste van zijn kant zal heel vlug merken welke politieagent betrouwbaar en welke dat veel minder is. Van de politieagent die hij minder betrouwbaar acht, zal hij veel meer concrete informatie vragen over de evenredigheid en de subsidiariteit van de gebruikte technieken.

VI. Uiteenzetting van de heer D. Bosquet en R. De Baerdemaeker, vertegenwoordigers van de « Ordre des barreaux francophones et germanophone »

De heer Robert De Baerdemaeker legt uit dat hij bestuurder is van de orde van Franstalige en Duitstalige balies die voorheen deel uitmaakte van de Nationale Orde van advocaten.

De Orde van de balies moet waken over de uitoefening van de rechten van de verdediging. Ze volgt dan ook het wetgevend werk in alle domeinen waar de rechten van de verdediging aan bod komen.

De Orde vond het nodig op dit ontwerp te reageren omdat, zoals de heer Vandermeersch zei, in het gerecht elkeen zijn rol te spelen heeft. Het fundamenteel principe is het contradictoire debat dat aan de basis ligt van ons rechtsstelsel. Dat contradictoire debat betreft uiteraard de te berechten persoon die moet verschijnen, en op voet van gelijkheid met de vervolgende partij zijn rechten moet kunnen laten gelden.

Het ontwerp, zoals het nu voorligt, roept uitermate belangrijke vragen op omdat het een normale uitoefening van de rechten van de verdediging in gevaar brengt.

Hetgeen zopas is gezegd, verontrust spreker en zal alle advocaten verontrusten. Het basisprincipe is immers dat er in geval van inbeschuldigingstelling controle mogelijk is op de manier van vervolging. Dat is een democratisch basisprincipe. Als er geen openbare confrontatie voor een rechtbank is, betekent dat een aantasting van dat principe.

Strafrechtspecialist Denis Bosquet heeft het ontwerp grondig onderzocht.

De heer Denis Bosquet wil erop wijzen dat het uitermate moeilijk is nog iets toe te voegen aan wat er reeds is gezegd, in het bijzonder aan de uiteenzetting van de heer Vandermeersch. Hij is een vooraanstaande Brusselse parketmagistraat. Hij heeft het democratisch debat en de eerbiediging van de fundamentele vrijheden benadrukt.

Op verzoek van de OBFG heeft spreker een korte nota opgesteld. Ze bevat vier punten die fundamenteel lijken. Eén ervan is reeds uitgebreid besproken : het verdwijnen van het belangrijkste aspect van de fundamentele rol van de onderzoeksmagistraat, namelijk de eerbiediging van de individuele vrijheden. Op basis van dit principe mag de onderzoeksmagistraat een arrestatiebevel uitreiken. Hetzelfde geldt voor het bevel tot huiszoeking, opening van de briefwisseling, telefoontap en DNA-monsterneming.

De wetgever heeft de onderzoeksmagistraat altijd als een centrale figuur beschouwd, die de toelating moet geven om de individuele vrijheden aan te tasten.

In het wetsontwerp worden bijzondere onderzoekstechnieken toegestaan, die Damien Vandermeersch « verborgen huiszoekingen » noemt en waarbij men afluisterapparatuur in een woning kan installeren. Men geeft politiemensen de toelating een overtreding te begaan. De wet bepaalt dat ze dat niet mogen, maar dat ze niet worden gestraft als ze het wel doen. Dit is een eigenaardige formulering.

Wat de balie veel meer verontrust, is dat de politieambtenaren bovendien de toelating hebben in geval van noodzaak overtredingen te begaan terwijl ze worden vergezeld door burgers en experts, zonder de procureur des Konings om toelating te vragen.

Dat betekent dat ambtenaren van de gerechtelijke politie, anonieme burgers en experts op het terrein aan het werk kunnen gaan. Ze zullen overtredingen mogen begaan met de toelating van de procureur des Konings en ze zullen daarvoor niet worden vervolgd of gestraft. Alles zal in een vertrouwelijk dossier worden opgenomen dat aan geen enkele controle wordt onderworpen. Dit gedeelte van het wetsontwerp is uitermate gevaarlijk. Spreker is ervan overtuigd dat deze methoden al jaren worden toegepast en dat er geen enkele controle op bestaat.

Nu wordt op dat gebied eindelijk wetgevend opgetreden. Dat is een goede zaak, maar het moet wel correct en doordacht gebeuren.

Spreker geeft de uiteenzetting in zijn hoedanigheid van advocaat. Of het nu gaat om een gedagvaarde of om een slachtoffer, een burgerlijke partij of de verdediging van een verdachte, een beklaagde, of een beschuldigde voor het Assisenhof, hoe kan men de betrokkene ervan overtuigen dat de procedure waarborgen biedt voor een tegensprekelijk debat, de wettigheid van het bewijs en een loyale bewijsvoering als de vervolgende partij in het bezit is van informatie die de advocaat niet heeft en die het resultaat kan zijn van een misdrijf gepleegd door politieagenten of door individuen die door die agenten op straat gekozen werden en als dat misdrijf overigens niet in de wet is omschreven ?

Er was sprake van verkeersovertredingen, het openbaar voeren van valse identiteiten en andere misdrijven. Er moet een definitie komen van de misdrijven die toegelaten zijn, dus niet worden vervolgd, en die het mogelijk zullen maken dergelijke vertrouwelijke dossiers op te stellen die aan geen enkele controle zullen worden onderworpen. De heer Henry, substituut van de procureur des Konings, zal een proces-verbaal opstellen waarin grosso modo gezegd wordt dat wat hij heeft vastgesteld in orde is.

De verdediging zal verplicht zijn dat te aanvaarden en zal geen vragen mogen stellen. Over welke observaties gaat het ? Waar en wanneer hadden ze plaats ? Door wie ? Hoe lang ? Hoe werden ze gewijzigd, opgedreven en wat waren de resultaten ervan ? Daarvan zal niets worden opgenomen in het proces-verbaal dat bij het dossier van de procedure zal worden gevoegd.

Damien Vandermeersch had het daarnet over de instrumentalisering van het optreden van de onderzoeksrechter. Dit proces-verbaal zal, mutatis mutandis, de instrumentalisering van een controle behelzen die in feite niet bestaat. Spreker wilde daarop wijzen, temeer daar, naar het voorbeeld van wat beslist werd inzake telefoontaps, enerzijds, en inzake de DNA-afdrukken, ­ bij koninklijk besluit tot toepassing van de wet van 1999 ­ anderzijds, de mogelijkheid om een beroep te doen op die technieken die indruisen tegen de individuele vrijheden, namelijk de eerbiediging van de privé-levenssfeer, beperkt werd tot artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering.

Spreker wijst erop dat, behoudens enkele uitzonderingen, het criterium van dit ontwerp de wet betreffende de voorlopige hechtenis is. De misdrijven waarvoor de bijzondere methoden of sommige daarvan mogen worden aangewend, zijn alle misdrijven van het Strafwetboek waarop een straf van één jaar staat. Dat betekent dus bijna het volledige Strafwetboek, met uitzondering van gewone slagen en verwondingen. Dat zal gaan van het niet bijstaan van personen in gevaar tot moord.

Spreker vestigt de aandacht op de bijzonder gevaarlijke combinatie van deze twee elementen : enerzijds, het feit dat het criterium dat van de wet van juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis is en, anderzijds, de mogelijkheid voor agenten op het terrein om misdrijven te plegen, daarbij vergezeld door niet-geïdentificeerde, niet-identificeerbare en niet-gecontroleerde burgers.

Verder komt spreker terug op wat de heer Vandermeersch heeft gezegd.

Het gevaar dat bepaalde politiezones, steden en gerechtelijke arrondissementen worden gecriminaliseerd, is des te groter daar de bijzondere opsporingsmethodes, zoals bepaald in het wetsontwerp, zullen kunnen worden toegepast voor feiten van stadscriminaliteit, zoals carjacking, gekwalificeerde diefstal, gewone diefstal, slagen en verwondingen, inbraak, diefstal met geweldpleging. Als dit wetsontwerp ongewijzigd wordt goedgekeurd, kunnen die politiemethodes inderdaad worden aangewend ten opzichte van mensen die misdrijven plegen, maar zich kunnen laten bijstaan door andere personen die hetzelfde doen.

Dat is bijzonder onrustwekkend in het licht van het respect voor de democratische regels. We moeten teruggaan tot de filosofie die de wetgever altijd voor ogen had toen hij regels opstelde met betrekking tot telefoontaps en DNA in het kader van de in de wet welomschreven misdrijven. Die lijst is al heel lang en wordt in elke legislatuur nog langer.

Spreker wil ook nog wijzen op een probleem dat in de strafrechtelijke procedure steeds terugkomt en dat misschien kan worden geregeld op het ogenblik dat de « grote Franchimont » wordt besproken. De strafrechtelijke procedure blijft één van de rechtsdomeinen waarvoor er bijna geen sancties en theorieën van nietigheid bestaan. Dat is erg, want de strafrechtelijke procedure is, zoals de heer Franchimont zo graag zegt, het recht van de eerlijke mensen, het recht dat het ons mogelijk maakt te leven in een maatschappij waar gecontroleerde regels inzake democratie gelden. Het strafrecht is het recht van de « slechten ».

Zodra echter wetgevend moet worden opgetreden ­ en in een aantal domeinen moet men strikter worden en zich aanpassen aan een bepaalde vorm van misdadigheid ­ bestaat er een groot risico dat die strafrechtelijke procedure aanzienlijk wordt uitgebreid, zonder de essentiële waarborgen van de theorieën van de nietigheid, artikel 235bis in de kamer van inbeschuldigingstelling, de opheffing van de nietigheid. Het is nog altijd beter dat ze tweemaal of zelfs driemaal kan worden opgeheven dan dat ze helemaal niet wordt opgeheven.

Er bestaat geen goede regel inzake strafrechtelijke procedure zonder de noodzakelijke waarborgen om de misbruiken te voorkomen die in alle maatschappijen bestaan. We mogen ook niet te veel denken dat het doel de middelen heiligt. We moeten op het gepaste ogenblik reageren, maar dan wel doordacht.

De heer Henry vindt dat paragraaf 2 van artikel 47sexies zeer precies is. Hij gaat veel verder dan de karikatuur die de advocaat heeft gemaakt van het proces-verbaal dat zal moeten worden opgesteld door de officier van gerechtelijke politie die deze bijzondere technieken leidt. Die paragraaf bepaalt : « de officier van gerechtelijke politie stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de observatie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant in het gedrang kunnen brengen. In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie en worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies opgenomen ».

De procureur des Konings bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie. In dezelfde tekst is ook bepaald dat de procureur des Konings moet nagaan of de bewijzen op loyale wijze werden verkregen. Meer bepaald moet hij de subsidiariteit en de proportionaliteit controleren van de middelen die werden gebruikt om die bewijsmiddelen te verkrijgen. Bijgevolg zal de procureur geen proces-verbaal opstellen waarin hij verklaart dat hij de regelmatigheid van de bewijzen heeft nagegaan en goed bevonden. Anders zal de advocaat zeggen dat controle op basis van zulk een proces-verbaal onmogelijk is. Dan vraagt en verkrijgt hij voor de rechter ten gronde dat de vervolgingen onontvankelijk worden verklaard. Spreker beschouwt dit niet als een formalistische tekst. De bepaling is duidelijk : een officier van de gerechtelijke politie stelt het proces-verbaal op van de verschillende fasen in de uitvoering van de observatie en de andere bijzondere opsporingsmethoden.

De heer Bosquet meent dat er in de algemene filosofie van de vertrouwelijke dossiers een gebrek aan evenwicht en transparantie is, wat contra-productief zou kunnen werken. Het spreekt voor zich dat het risico bestaat dat wordt gepleit voor de onontvankelijkheid van de vervolgingen en dat er buitenvervolgingstellingen en vrijspraken komen op basis van een procedure die strijdig is met de basisprincipes van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en van de rechtspraak van Straatsburg. Indien het ontwerp ongewijzigd blijft, zou spreker willen weten wat het Europees Hof er over enkele jaren van denkt.

Als we op een constructieve manier te werk willen gaan en een aanpassing willen uitvoeren met vertrouwelijke dossiers die uitsluitend aan de procureur des Konings worden voorgelegd, en als we de onderzoeksrechter zijn controlemogelijkheid ontnemen, is een rechter van het onderzoek nodig. Dat is fundamenteel. Dat is de filosofie van Franchimont. Nu wordt een serieuze stap achteruit gedaan. Dat is verontrustend.

Mevrouw Maïté De Rue preciseert dat de wet inderdaad bepaalt dat een proces-verbaal moet worden opgesteld, maar dat daarin geen elementen worden vermeld die de veiligheid van de informanten, de politieambtenaren of de afscherming van de technieken in gevaar brengen. Dat verontrust haar. Daarmee bedoelen we niet dat het parket er zo maar iets in zal vermelden. Uit de praktijk blijkt echter dat, om de anonimiteit van de informanten en de politieambtenaren en de afscherming van de technieken te waarborgen, het niet volstaat hun naam te schrappen. Een aantal fasen van de toepassing van bijzondere opsporingstechnieken moet dan worden verzwegen om de veiligheid te waarborgen. De veiligheid kan niet worden gewaarborgd door enkel de naam weg te laten.

Mevrouw Clotilde Nyssens besluit dat, wat de inhoud van het proces-verbaal en het geheime dossier betreft, vooral wordt gevreesd voor een gebrek aan controle op het dossier van de onderzoeksrechter. Of heeft de vrees eerder te maken met de inhoud van dat geheime dossier ?

De heer Bosquet antwoordt dat vanzelfsprekend voor beide zaken wordt gevreesd.

Mevrouw Clotilde Nyssens vraagt wie zal weten wat daarin staat. Wat wil men dat er in de wet verandert : wil men enkel dat de onderzoeksrechter meer macht krijgt in de raadpleging van het dossier, of wil men ook dat de inhoud van het proces-verbaal wordt aangepast ?

De heer Bosquet antwoordt dat het belangrijkste zeker is dat de onderzoeksrechter zijn positie behoudt. We moeten altijd voor ogen houden dat het openbaar ministerie en de verdediging elk een specifieke taak hebben, en dat de onderzoeksrechter een onafhankelijk magistraat is die onderzoeksdaden à charge of à décharge stelt.

Het is zijn diepe overtuiging dat de onderzoeksrechter deze controle nooit uit handen mag geven.

Ook moet worden voorzien in de mogelijkheid dat de rechter ten gronde stukken uit het dossier opvraagt die tot dan toe geheim zijn gebleven. Het is denkbaar dat de rechter ten gronde iets interessants ontdekt en de verdediging uitnodigt om ervan kennis te nemen. Het gevaar bestaat dat een onherstelbaar onevenwicht wordt gecreëerd als een geheim dossier ­ spreker blijft terzake bezorgd over mogelijke strafbare feiten gepleegd door burgers en politie ­ alleen aan het openbaar ministerie ter kennis wordt gegeven. Het openbaar ministerie is één en ondeelbaar; het is op de hoorzittingen aanwezig, houdt zijn rekwisitoor, ondervraagt de getuigen en de verdediging, kwalificeert de strafbare feiten en vraagt de rechtbank over te gaan tot een veroordeling op basis van elementen die het ministerie alleen kent en kan verdoezelen, en die de verdediging niet kan aanvechten.

Spreker haalt een voorbeeld aan dat treffend aangeeft dat wetgevend moet worden opgetreden met betrekking tot de schrapping van de nietigheden en artikel 235bis in de wet-Franchimont. Hij verwijst naar het Agusta-Dassault proces. De heer Dassault werd in Frankrijk als getuige verhoord en hij vertelde aan de Franse onderzoeksmagistraat dat bij alle overheidscontracten onder tafel wordt betaald. Dit gaat in de richting van een beschuldiging. De verdediging van de heer Dassault vraagt het Hof van Cassatie dit stuk te verwijderen omdat de heer Dassault in Frankrijk als getuige werd gehoord en zichzelf niet kan betichten. Dat is een schending van het zwijgrecht. Het Hof van Cassatie verwijdert het stuk, maar het heeft het wel gelezen. Dit is nogal hypocriet. Stafhouder Franchimont is erin geslaagd deze regels fundamenteel te wijzigen. Hij heeft ervoor gezorgd dat de rechter ten gronde geen kennis meer neemt van onderzoeksstukken die misschien tijdens het onderzoek, voor de raadkamer of voor de kamer van inbeschuldigingstelling, kunnen worden vernietigd.

Spreker maakt een vergelijking tussen beide ideeën. Als alleen het parket het geheim dossier kent, dan kan dat met geheimhouding van zijn bronnen een veroordeling vragen en krijgen zonder dat de verdediging kan weten of de bewijzen wettelijk werden verzameld of kennis kan nemen van bezwarende elementen die tot de veroordeling hebben geleid. Hier kunnen we met een echt probleem worden geconfronteerd.

Mevrouw Nathalie de T' Serclaes onderstreept dat er geen wetgeving is. Jarenlang waren er min of meer vertrouwelijke rondzendbrieven, die altijd wel bekend raakten bij parlementsleden en advocaten. Alle onderzoekscommissies hebben aangetoond dat de politiediensten deze technieken hebben gebruikt. Iedereen zegt dat, maar toch overheerst de kritiek op het wetsontwerp. Als parlementslid weet spreekster niet meer hoe het verder moet. Men heeft het vaak over de het gerechtelijk onderzoek, maar er is ook een andere fase.

Tijdens het opsporingsonderzoek heeft de procureur des Konings de leiding, tijdens het gerechtelijk onderzoek de onderzoeksrechter. Daarover werd tijdens de vorige regeerperiode reeds gediscussieerd.

Tijdens het opsporingsonderzoek, waarin veel bijzondere technieken worden gebruikt, moet ook in een correcte controle worden voorzien en hier treedt de onderzoeksrechter niet op. Tot op heden deed de politie alles zelf en gaf ze vage informatie aan een magistraat die niet echt gespecialiseerd was.

Momenteel beschikt elk gerechtelijk arrondissement over een parketmagistraat die gespecialiseerd is in bijzondere opsporingsmethoden. Dat is een garantie die enkele jaren geleden niet bestond. Er is dus vooruitgang.

Er werd gezegd dat men dat zou doen voor de carjackings. Systematische carjackings in meerdere arrondissementen door internationaal georganiseerde bendes zijn zwaarwichtige feiten die voor de slachtoffers zeer traumatisch zijn.

Het kan logisch zijn dat een democratische rechtstaat zichzelf en zijn burgers beschermt. Dat evenwicht moeten we in deze wetsontwerpen proberen te behouden. Spreekster wil niet beweren dat deze tekst perfect is. Zij begrijpt de kritiek. Vroeger bestonden er geen richtlijnen voor het opstellen van een dossier. Dat dossier werd bij het strafdossier gevoegd. Alles zou in processen-verbaal moeten worden neergeschreven, wat vroeger niet gebeurde. Nu bestaat dit dossier tenminste; dat is een vooruitgang, ook al kunnen nog verbeteringen worden aangebracht. Men geeft de indruk te denken dat de behandeling door de onderzoeksrechter een fantastische oplossing is; spreekster is daar niet zo zeker van. Zij heeft wel geen proceservaring.

De heer Dubié preciseert dat de onderzoeksrechter werkt à charge en à décharge.

De heer Bosquet antwoordt dat hij geen vervolgende partij is.

Mevrouw de T' Serclaes bevestigt dit. Maar het is niet omdat men alles via hem laat gaan dat de zaken beter zouden verlopen.

De heer Bosquet benadrukt het belang zo veel mogelijk zekerheden in te bouwen.

Mevrouw de T' Serclaes preciseert dat ze voor een meer doeltreffende opsporing van de daders van misdrijven moet zorgen. Er is jaren over deze tekst gediscussieerd en eindelijk is hij in een wetsontwerp uitgemond. Men moet nu efficiënt zijn.

Wat zijn de twee of drie essentiële punten die volgens de Orde zouden moeten worden gewijzigd ?

De heer Bosquet antwoordt dat, zelfs indien de onderzoeksrechter geen absolute garantie kan bieden, men wel kan rekenen op bijzonder voortreffelijke mensen.

Aan de onderzoeksmagistraat ­ die men zelfs heeft omschreven als de belangrijkste persoon van het Rijk ­ werden altijd al het onderzoek naar de schendingen van de fundamentele grondwettelijke rechten toevertrouwd zoals het recht op individuele vrijheid, de onschendbaarheid van de woning, het recht op het briefgeheim, op de eerbiediging van het privé-leven en de fysieke integriteit, kortom alles waaraan we bijzonder gehecht zijn omdat we in een democratie leven. En plots zien we de opdracht van de onderzoeksrechter verglijden, zelfs verdwijnen voor zaken die nog fundamenteler zijn.

Toen spreker las dat men, indien de tekst onveranderd wordt aangenomen, en weliswaar onder bepaalde voorwaarden, in zijn huis camera's zou kunnen plaatsen, dacht hij onmiddellijk aan Big Brother.

Terecht werd herinnerd aan de mededeling van vertrouwelijke gegevens of van bankgegevens. De lezing van een privé- of professionele bankrekening kan verschillende, veel belangrijker informatiegegevens opleveren dan onverschillig welke post. Het is de foto van het vermogen en van zijn bewegingen, van iemands privé-leven, van zijn beroepsleven, van hetgeen iemand ontvangt en betaalt, wanneer hij met vakantie gaat, enz. Het is de foto van een leven aan de hand van een jaar rekeninguittreksels. En dat wil men mogelijk maken, buiten de onderzoeksrechter om ... Voor spreker moet de onderzoeksrechter in dergelijke materies de enige blijven die beslist. Damien Vandermeersch zegde dat hij proces-verbaal opmaakt wanneer hij anonieme informatie ontvangt. Hij is daartoe niet verplicht, maar hij doet het met de bedoeling correcties aan te brengen.

Spreker meent dat dit wetsontwerp het mogelijk zal maken sommige zaken, die in feite onderzoeksdaden zijn, als informatie te beschouwen. Daarom sprak professor Franchimont een waarschuwing uit met betrekking tot de mini-instructie. Bovendien geeft de bevoegdheid die de onderzoeksrechter heeft om een dossier dat hij belangrijk acht bij zich te houden, de mogelijkheid een onontbeerlijke correctie aan te brengen.

Voortaan zullen bepaalde zaken, waarvoor de raadpleging van de onderzoeksrechter noodzakelijk was, worden toevertrouwd aan het parket, die ze zal doorspelen aan de politie, die dan een aantal belangrijke initiatieven kan nemen weliswaar onder controle, maar in sommige gevallen een controle a posteriori.

Wat verstaat men onder volstrekte noodzakelijkheid ?

Gaat men dit begrip uithollen zoals men, sinds twaalf jaar, de volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid heeft uitgehold om iemand in voorlopige hechtenis te nemen ? De wetgever van 1990 had genoeg van gemeenplaatsen en meende dat de voorlopige hechtenis belangrijk was. De openbare veiligheid werd vervangen door de volstrekte noodzakelijkheid. Na zes maanden was dat begrip een formaliteit. Men sprak daarnet over de banalisering van bepaalde bijzondere methodes. Spreker zou niet willen dat voortaan de volstrekte noodzakelijkheid, die de mogelijkheid zou geven dat men op onverschillig wie een beroep doet en dat die een strafbaar feit stelt, zou worden gebanaliseerd. Hij vreest dat we in die richting evolueren. De wetgever kan dat probleem aanpakken en wetgevend optreden. We weten dat er sedert jaren wordt afgeluisterd, dat er geheime dossiers en undercoverdossiers bestaan en dat informatie zonder enige controle circuleert ...

Vertrouw dat toe aan de onderzoeksmagistraat. Men zal daarmee drie zaken tegelijk bereiken. Ten eerste zal de onderzoeksmagistraat zijn prerogatieven niet verliezen. Ten tweede zullen de betrokken documenten bij het dossier worden gevoegd zodat het beginsel van de tegensprekelijkheid en het loyaliteitsbeginsel worden geëerbiedigd. Ten derde is er de controle van de rechter over de grond van de zaak. Indien men dat niet doet, volgt men een filosofie inzake strafvervolging waarbij 50 % van de informatie enkel bekend is aan de vervolgende partij of de speurders. Dat zal van geen belang meer zijn voor de rechter over de grond van de zaak, degene die straffen zal opleggen, voor de raadkamer die over het dossier zal oordelen, voor de verdediging die moet pleiten of voor het parket dat over die informatie zal beschikken. Maar zoals Damien Vandermeersch zegde, worden de advocaten en de vonnisgerechten in dat geval overbodig.

Er is nu de mogelijkheid om deze belangrijke materie wettelijk te regelen. De wetgever kan tegen de burgers die hij vertegenwoordigt, zeggen dat hij hun bezorgdheid deelt. Spreker denkt aan de georganiseerde bendes die in bepaalde gebieden in Brussel carjackings plegen en die auto's in het buitenland opnieuw verkopen. Dat is georganiseerde criminaliteit. Er moet een antwoord worden gegeven op die bezorgdheid maar niet op onverschillig welke manier ten nadele van een aantal zaken die verontrustend zouden kunnen worden bij ontsporingen.

De heer Henry vindt het als parketmagistraat dikwijls erg schokkend te horen zeggen dat de onderzoeksrechter à charge en à décharge onderzoekt en niet de procureur des Konings. Spijtig, maar indien de procureur geloofwaardig wil zijn, moet hij aan de rechtbank een dossier voorleggen waarin hij op zeer oordeelkundige wijze de elementen à charge en à décharge afweegt om niet het risico te lopen belachelijk te worden gemaakt door een vrijspraak. Hij weegt alle elementen af en vervolgt enkel die misdrijven voor de rechtbank waarvoor hij in eer en geweten meent voldoende belastende elementen te hebben.

Uiteraard heeft ook hij hiervoor de elementen à charge en à décharge tegenover elkaar moeten afwegen. Men zegt van een onderzoeksrechter dat hij zijn onderzoek à charge en à décharge voert, en dat verheugt ons, maar van een procureur des Konings zegt men niet dat hij zijn opsporingsonderzoek alleen à charge voert. De procureur des Konings heeft geen privé-belangen te verdedigen. Hij treedt op namens de samenleving en tracht recht te laten wedervaren aan het slachtoffer, aan de benadeelde partij. Het opsporingsonderzoek is niet louter à charge. Wil de procureur des Konings geloofwaardig zijn, dan moet hij zijn opsporingsonderzoek à charge en à décharge voeren.

VIII. Uiteenzetting van de heer Quairiat, vertegenwoordiger van de Association syndicale des magistrats

De heer Quairiat komt terug op de verantwoording van eerste substituut Henry voor zijn eigen stellingname en die van zijn vereniging met betrekking tot de efficiëntie.

Hij wil er namelijk op wijzen dat het een illusie is om totale efficiëntie te willen nastreven.

De Franstalige Syndicale vereniging van magistraten (ASM) spreekt zich onomwonden uit voor het goedkeuren van een wet op de bijzondere opsporingsmethoden. Deze broodnodige wetgeving zal echter geen voldoening schenken als ze alleen wordt ingegeven door de zorg voor efficiëntie inzake vervolging, opsporing en repressie. Er moet ook met andere dingen rekening worden gehouden : de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de mensenrechten in het algemeen. Een evenwichtige benadering is absoluut noodzakelijk.

Spreker meent te weten dat de procureurs-generaal hevige voorstanders zijn van dit ontwerp en begrijpt dat : zij spelen hun rol. Het parket laat zich eerst in met de opsporing en de vervolging en pas nadien met de rechten van de verdediging. Mocht men zich alleen bezighouden met de efficiëntie van de vervolging en van de bestraffing, dan zou men ­ zoals mevrouw Nyssens zonet heeft gezegd ­ net zo goed de onderzoeksrechter en de grondrechter kunnen afschaffen en het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek en ook het proces aan politieambtenaren te kunnen overlaten en, waarom niet, meteen ook de advocatuur afschaffen !

Spreker overdrijft doelbewust, maar dit ontwerp bevat elementen die wijzen op een evolutie in die richting. In dit verband denkt hij dat de geestdrift en de wil van de procureurs-generaal moet worden getempeerd. Meester Bosquet is hem zojuist voor geweest met het gezegde dat de strafwet er is voor de slechte mensen en de strafprocedure voor de brave mensen. Eigenlijk beschermt het recht ons allemaal en beschermt het a priori de mensen die zich aan niets schuldig hebben gemaakt.

Spreker komt terug op het technische vraagstuk. Men mag niet vergeten dat dit ontwerp past in een andere wet waarin het opsporingsonderzoek en het pro-actieve onderzoek worden gedefinieerd.

De in 1998 en in 2001 gewijzigde strafwet stipuleert dat de pro-actieve onderzoeksmethoden mogen worden aangewend nog vóór een strafbaar feit wordt gepleegd, in alle gevallen behoudens de uitzonderingen waarin de wet voorziet.

De bijzondere opsporingsmethoden moeten worden beschouwd als een uitzondering op het algemene beginsel van de eerbiediging van de individuele vrijheden en rechten.

Het pro-actieve onderzoek is de uitzondering, en de bijzondere opsporingsmethoden zijn de uitzondering in de uitzondering. In dit verband blijkt dit ontwerp ­ althans op twee punten ­ de individuele rechten niet te eerbiedigen.

In verband met het voorhanden zijn van een strafbaar feit, stelt de spreker vast dat de Kamer het ontwerp enigszins heeft gecorrigeerd, maar in artikel 47octies is nog steeds sprake van « personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij strafbare feiten (...) plegen of zouden plegen ».

Er is ook sprake van strafbare feiten in het kader van een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek.

Deze uitdrukking komt verschillende keren voor in het ontwerp, maar er wordt geen precieze definitie gegeven van het potentiële strafbare feit. Zo kan iedereen er vroeg of laat toe worden gebracht een strafbaar feit te plegen. Het strafbaar feit moet vervolgd worden met een straf van minimum één jaar; dat betekent dat tegen iedereen bijzondere opsporingsmethoden kunnen worden aangewend.

Zo is het niet-betalen van een alimentatievergoeding strafbaar met gevangenisstraf van één jaar. Iedere gescheiden ouder kan op een goede dag zijn alimentatievergoeding eens niet betalen. Wij kunnen veronderstellen dat betrokkene een strafbaar feit zou kunnen plegen en er kunnen dus bijzondere opsporingsmethoden ten aanzien van hem worden aangewend.

Dit is een idioot voorbeeld, maar de huidige tekst laat deze interpretatie open. Aldus verzoekt spreker om de strafbare feiten die op een dag zouden kunnen worden begaan, preciezer te formuleren dan met de bewoordingen « personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij onverwijld strafbare feiten (...) plegen of gaan plegen » wat al beter is dan « strafbare feiten (...) zouden plegen » of nog « personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij onverwijld strafbare feiten in het kader van een criminele organisatie plegen of zouden plegen, enzovoorts ... ».

In de tweede plaats moeten wij ons buigen over het gewicht van het strafbaar feit. In de meeste gevallen wordt in de wet een beperking opgelegd tot strafbare feiten die een gevangenisstraf van minimum één jaar tot gevolg kunnen hebben. Dit geldt voor alle strafbare feiten, behalve voor verkeersovertredingen.

Men mag zich geen illusies maken over de formuleringen in de tekst. Er is sprake van een correctionele hoofdgevangenisstraf van één jaar of van een zwaardere straf. Dat betekent niet dat het gaat om strafbare feiten die gestraft worden met een gevangenisstraf van één jaar of meer dan één jaar. De huidige formulering van het ontwerp beoogt bij voorbeeld ook de strafbare feiten die worden bestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar, omdat één jaar hierin ligt vervat, of van drie maanden tot één jaar of van één tot drie jaar. Men zou dus op zijn minst moeten preciseren dat het gaat om strafbare feiten die een correctionele hoofdgevangenisstraf tot gevolg kunnen hebben van minstens een jaar of een zwaardere straf.

Met betrekking tot de problematiek van de rechterlijke controle of van het gebrek eraan, hetzij door de onderzoeksrechter, hetzij door de grondrechter, stelt de Franstalige Syndicale Vereniging van magistraten, de ASM, voor om een einde te maken aan het bestaan van dat dossier bis, aan die geheime informatie, die het strafonderzoek bij wijze van spreken zal bezoedelen, wanneer het vroeg of laat in handen van de correctionele rechtbank komt en het toegankelijk wordt voor alle partijen, incluis de verdachte, de beklaagde of de beschuldigde op het ogenblik dat de rechtspleging wordt geregeld, dit wil zeggen op het ogenblik dat het pro-actief onderzoek is afgerond en er niemand meer moet worden beschermd, de belangrijke uitzondering van de vermelding van de identiteit van de informanten niet te na gesproken.

Welk belang heeft de verdachte er nog bij te weten dat hij geïnfiltreerd werd door agent Van Piperzeel of Dupont wanneer het dossier afgesloten is en naar de raadkamer gestuurd is voor de procedureregeling ?

Voor de informanten zou men voorzichtiger moeten zijn, want hun leven en fysieke integriteit kunnen gevaar lopen.

De heer Dubié vraagt of het gevaar niet schuilt in het feit dat agent Van Piperzeel of Dupont vlug bekend zal zijn in het milieu en bijgevolg nooit een infiltratie meer zal kunnen doen ?

De heer Quairiat antwoordt dat ze werken onder een valse identiteit, maar het is waar dat die informatie vlug verspreid zal worden in situaties die niet geregeld zijn zoals nu. Het gaat eens te meer om het evenwicht tussen de rechten van de verdediging en die van de beschuldiging. Meester Bosquet heeft dat zeer goed uitgelegd. Om dat evenwicht tijdens het proces te bewaren, moeten bepaalde zaken op bepaalde ogenblikken openbaar worden gemaakt. Spreker wil wel een uitzondering maken voor de identiteit van de informanten, maar voor de politieagenten geldt dat principe zeker.

Wat het probleem van de wettigheidscontrole en de efficiëntie ervan betreft. Wanneer het dossierbis, het geheime dossier, vertrouwelijk blijft tot op het einde van het proces, wat met zich brengt dat de partijen van het proces, meer bepaald de rechter ten gronde, eventueel de onderzoeksrechter, de advocaten en beschuldigden er geen toegang toe hebben, lijkt de wettigheidscontrole zoals ze wordt vooropgesteld en op dit ogenblik uitgevoerd met machtiging van het parket, absoluut onvoldoende. Behoudt men het geheime of confidentiële karakter van het dossier, dan moet er voor de politieagenten die de regels inzake bijzondere opsporingsmethoden overtreden een andere dan een disciplinaire sanctie zijn. Zolang de controle echter intern blijft, kan de eventueel benadeelde partij onmogelijk klacht indienen of de zaak aan het licht brengen. Hij kent de feiten niet; hij weet niet of bepaalde methoden onwettig gebruikt werden.

De ASM stelt dus voor om ook de overtreding van de wettelijke bepalingen inzake bijzondere opsporingsmethoden strafbaar te stellen, met een eventuele klacht tegen de politieagenten die in de fout zijn gegaan.

De ASM denkt aan een gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar, omdat we toch iets concreet moeten voorstellen ... Wanneer het gaat om een straf van een jaar, zou aan de hand van bijzondere opsporingsmethoden kunnen worden nagegaan of de betrokken agenten de regels al dan niet overtreden hebben. Er zouden bijvoorbeeld ook geldboetes kunnen worden ingesteld ...

Wanneer we de nietigheden niet kunnen kennen of inroepen, moet er een sanctie zijn die verder gaat dan een vermaning, zonder gevolg, van de procureur des Konings. Het parket en de procureur des Konings hebben er immers alle belang bij om de overtredingen te vervolgen en de verdediging heeft er alle belang bij de beschuldigde te verdedigen. Het is naïef om, zoals de heer Henry, te verklaren dat het parket à charge en à décharge onderzoekt. De parketsubstituten zijn in het algemeen eerlijke mensen, maar hun taak bestaat in het vervolgen en niet in het aanbrengen van elementen à charge en à décharge.

De heer Bosquet antwoordt dat het niet het belangrijkste is dat de identiteit van Van Piperzeel of Van de Put onthuld wordt, maar wel dat men weet wat ze gedaan hebben en hoe ze dat gedaan hebben. Indien uit het proces-verbaal kan worden afgeleid dat ze op onregelmatige wijze te werk gegaan zijn, moeten hun namen bekend worden gemaakt.

De informanten moeten anoniem blijven. Spreker sluit zich bovendien aan bij de opmerking dat de onthulling van de identiteit van de agenten die een infiltratie hebben uitgevoerd, met zich brengt dat ze « verbrand » zijn. Zij moeten anoniem blijven, maar de methodes die ze gebruikt hebben, moeten transparant zijn.

De heer Dubié besluit dat hun identiteit dus maar bekend zou gemaakt worden wanneer blijkt dat er onregelmatigheden gebeurd zijn.

De heer Bosquet antwoordt bevestigend.

B. Opmerkingen van de leden

De heer Vandenberghe wijst erop dat de verschillende onderzoekscommissies, zowel in Kamer als Senaat, en ook de Opvolgingscommissie georganiseerde criminaliteit, hebben aangedrongen op een wettelijke regeling voor de bijzondere opsporingstechnieken in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Ook de begeleidingscommissie Comité I heeft dit onderwerp reeds aangesneden. Hetzelfde probleem geldt immers voor de bijzondere opsporingstechnieken die door de Staatsveiligheid worden gehanteerd. Deze worden echter in voorliggend wetsontwerp buiten beschouwing gelaten.

Spreker herinnert eraan dat de CD&V voorstander was van een globale anti-terrorismewet, een anti georganiseerde criminaliteitswet. Nu is men terechtgekomen in een vorm van salamiwetgeving. Er is een wet over de anonieme getuigen, over de nieuwe vormen van bewijsvoering, enz. Er bestaat uiteraard geen twijfel over het feit dat de fractie instemt met het feit dat een wettelijk kader wordt verleend aan een aantal technieken die in het verleden bij circulaire moesten worden geregeld, bij gebreke van wettelijke bepalingen.

Het fundamenteel belang van de bijzondere opsporingsmethoden heeft te maken met de evolutie van de criminaliteit. Het essentieel kenmerk van de rechtsstaat is het evenredigheidsbeginsel. Indien de mensen een onkreukbaar gedrag vertonen, is uiteraard weinig reactie nodig. Gezien echter de omvang van de criminaliteit (internationaal georganiseerde criminaliteit), die ook in de hand wordt gewerkt door de internationalisering van onze samenleving, dient adequaat te worden gereageerd. Het kenmerkende is dat de politiek over het algemeen reageert en zelden anticipeert. De nieuwe evolutie is de koppeling van de georganiseerde criminaliteit met het terrorisme; de financiering van het terrorisme gebeurt in wezen door samenwerking met de georganiseerde criminaliteit. Men dient dan ook te beschikken over bepaalde opsporingstechnieken die toelaten een aangepast bewijs te brengen. De wettelijke basis moet er tevens voor zorgen dat een aantal duidelijke grenzen worden gesteld aan de te hanteren technieken. Verder moet de wet procedurele problemen vermijden. Er moet worden vermeden dat de opsporingsdiensten die de technieken ten uitvoer leggen zouden worden aangeklaagd wegens het ongeoorloofd karakter van de vervolgingstechnieken en in de onzekerheid vertoeven omtrent de rechtmatigheid tot de gerechtelijke uitspraak. Dit blijft uiteraard een zeer delicaat punt. Anderzijds wordt door de wetgever vermeden dat in de fase van de vervolging de samenstelling van het bewijs in gevaar wordt gebracht door bewijselementen verworven via deze bijzondere opsporingstechnieken- en methodes.

De door de Kamer gestemde tekst poogt een compromis betreffende deze uitgangspunten uit te werken; de voorgestelde regeling wordt dan ook positief onthaald door de CD&V-fractie; het slechtste is helemaal geen regeling te hebben.

De heer Guilbert onderstreept dat het belangrijk is dat er in deze materie een wet tot stand komt, gezien de ontwikkeling van de zware criminaliteit. Hoewel de voorliggende tekst onontbeerlijk is, meent spreker dat van die bijzondere opsporingsmethoden geen misbruik mag worden gemaakt en dat ze zeer duidelijk moeten worden omschreven.

Spreker verwijst naar de hoorzittingen, waaruit blijkt dat de voorliggende tekst enkele problemen oplevert. Hij haalt de rol van de onderzoeksrechter aan. De huidige functieverdeling tussen onderzoeksrechter en procureur moet blijven bestaan.

De tekst stelt ook vragen over de strafbare feiten die mogen worden begaan door de politieambtenaren.

De heer Vandermeersch vroeg waarom ze strafbare feiten zouden moeten plegen bij een observatie. Er rijst ook een vraag over het gebrek aan informatie over de concrete uitvoering van die methoden en over de concrete toepassing van die technieken. Er is ook het probleem rond het begrip « geheim ». De heer Vandermeersch heeft op de verwarring terzake gewezen. In het ontwerp blijft het geheim behouden tot in de fase van de tegenspraak. Dat kan mogelijk ongewenste gevolgen hebben voor de verdediging en voor de rechter. Spreker heeft ook opgemerkt dat de onderzoeksrechter geen enkele daad meer mag verrichten en dat hij zich wel eens gebruikt zou kunnen voelen. De inkijkoperaties dreigen eveneens de privacy te schenden. De parketten dreigen overbelast te worden. Bovendien bestaat het risico dat er een democratisch tekort ontstaat.

De Liga voor de mensenrechten ging in dezelfde richting. Ze wees op het risico dat de bijzondere opsporingsmethoden dagelijkse kost worden, waarbij de rechterlijke macht naar de uitvoerende macht afglijdt. Ze merkte ook op dat de rol van de onderzoeksrechter marginaal wordt en dat de neiging bestaat om bijzondere opsporingsmethoden te gebruiken voor minder belangrijke misdrijven, aangezien het toepassingsgebied van de wet steeds ruimer wordt.

Volgens de « Ordre des barreaux » brengt het ontwerp de mogelijkheden tot uitoefening van de rechten van de verdediging in gevaar. Zij heeft de nadruk gelegd op de gevaren van het verdwijnen van de rol van de onderzoeksmagistraat, omdat de methoden gebruikt kunnen worden voor welk misdrijf ook.

Het is belangrijk dat er een wet komt betreffende de bijzondere opsporingsmethoden, maar die wet dreigt de beginselen overhoop te halen waarop het strafvorderingsrecht berust (legaliteitsbeginsel, enz.).

Op die manier doet de proactieve opsporing de vraag rijzen van de wettigheid van het optreden van de gerechtelijke politie. Het uitgangspunt van het optreden is in principe het misdrijf, terwijl de bijzondere opsporingsmethoden meestal worden ingezet voor het feit wordt gepleegd.

Tevens dreigt het beginsel van de geheimhouding voor bepaalde delen van het dossier met de voeten te worden getreden. Langdurige observatie strookt niet met het beginsel van het onmiddellijk ingrijpen van gerecht en politie, noch met het loyaliteitsbeginsel bij het zoeken van het bewijs in strafzaken.

De bijzondere opsporingsmethoden doen ten slotte vragen rijzen over het eerbiedigen van de privacy, het recht op veiligheid en op een billijk proces.

De heer Guilbert verwijst naar de amendementen die hij heeft ingediend en die verschillende kenmerken hebben : bepaalde amendementen strekken ertoe de bijzondere opsporingsmethoden in te perken in het raam van de proactiviteit.

Andere willen de strafbare feiten beperken die de politieambtenaren mogen plegen in het raam van die methoden.

Een derde soort amendementen heeft tot doel de toepassing van de technieken te beperken afhankelijk van de schending van de vrijheid.

Nog andere amendementen beogen de oproepingen van de politie te beperken.

Tot slot zijn er amendementen die ertoe strekken de bevoegdheden van de onderzoeksrechter te herstellen en aan elkeen, procureur en onderzoeksrechter, zijn taak terug te geven.

De heer Mahoux verwijst naar de conclusies van de Commissie georganiseerde criminaliteit en naar de werkzaamheden van de betreffende opvolgingscommissie.

Men wordt heen en weer geslingerd tussen technieken die meer efficiëntie bieden, en het eerbiedigen van de rechten van de verdediging, de rechten van de mens en de privacy. In grote trekken meent spreker dat er hoe dan ook een wettelijk raamwerk moet komen voor een bestaande praktijk inzake zware (georganiseerde) misdaad. De meningen lopen uiteen over de manier waarop in het voorliggende ontwerp een hele reeks bijzondere technieken bij het parket worden ondergebracht. De meest gangbare opinie is dat het optreden van de onderzoeksrechter grotere waarborgen biedt voor de rechten van de verdediging en voor het vrijwaren van de privacy. Het gaat om een zeer belangrijk inhoudelijk probleem. Treedt het parket efficiënter op dan de onderzoeksrechter ? Indien ze even efficiënt optreden, waarom dan niet een beroep doen eerder op de onderzoeksrechter dan op het parket ?

Spreker zal aandacht besteden aan het organiseren van uitlokking. Hij verwijst naar de andere wetgevingen, waar bepaalde technieken als uitlokking in aanmerking kwamen. Nuancering is nodig; niet alle technieken kunnen systematisch als uitlokking worden beschouwd. Er moet een evenwicht worden gevonden tussen de technieken die aan de georganiseerde misdaad moeten worden aangepast (efficiëntie) en de rechten van de verdediging alsook de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rol van de onderzoeksrechter lijkt hem op dat punt zeer belangrijk.

Mevrouw Taelman verwijst naar het verslag van de Kamer en meer bepaald naar de cijfers die de minister heeft gegeven met betrekking tot het aantal steunaanvragen wat betreft de bijzondere opsporingsmethoden voor 2001. Er wordt gesproken over 1 149 aanvragen waarvan een 500-tal technische steun betreffen. Dit betekent dat er meer dan 600 aanvragen voor de bijzondere opsporing nu reeds in de praktijk worden toegepast. Dat zijn er 2 per dag en is dus een belangrijk aantal; een dringend wetgevend optreden is dus duidelijk noodzakelijk. Het is beter voor de rechtszekerheid dat er een wettelijk kader is dan de zaken te laten gebeuren in de grijze zone, met zogenaamd « geheime » omzendbrieven. Een wetgevend kader is gunstig voor de politie-ambtenaar die dan weet waaraan hij zich moet houden, en voor de rechtsonderhorige. Ook in andere landen merkt men dat de bijzondere opsporingstechnieken ingang vinden in de wet. Dit lijkt een normale tendens in een democratische rechtstaat.

Spreekster is verheugd over een aantal inhoudelijke wijzigingen die in de Kamer werden doorgevoerd. Hierdoor werden een aantal garanties toegevoegd.

Het wetsontwerp is broodnodig, zou dringend van toepassing moeten worden, al is het maar om de rechtszekerheid van alle partijen in dit kader te vergroten.

Mevrouw de T' Serclaes is verheugd over het feit dat men eindelijk van plan is te legifereren inzake de bijzondere opsporingsmethoden. De technieken die sinds enige tijd op het terrein worden toegepast dienen wettelijk te worden omkaderd. Daar is iedereen het over eens.

Een tweede belangrijk element is dat de bijzondere opsporingsmethoden het voorwerp uitmaken van een controle vanwege het gerecht. Het wetsontwerp geeft duidelijk aan welke controle steeds wordt uitgeoefend, met inbegrip van een controle door het College van procureurs-generaal die statistieken in hun verslag dienen weer te geven. Op dit vlak wordt tegemoetgekomen aan de wensen van het Parlement uitgedrukt in de diverse aanbevelingen van de betreffende onderzoekscommissies.

Toch rijzen er een aantal vragen.

Bij alle handelingen die worden gesteld in het kader van de bijzondere opsporingsmethoden wordt de controle uitgeoefend door de procureur des Konings. Spreekster stelt hierbij de coherentie in vraag met de wet-Franchimont. Daarbij wordt duidelijk gesteld dat de procureur des Konings de leiding heeft van de opsporing, terwijl de onderzoeksrechter het onderzoek dirigeert. In voorliggend ontwerp wordt de controle van de bijzondere opsporingstechnieken uitsluitend toevertrouwd aan de procureur des Konings.

De onderzoeksrechter wordt dus in zekere zin ontheven van zijn toezicht op het onderzoek, wat de bijzondere opsporingsmethoden betreft. Hieruit kunnen problemen ontstaan, ook in het raam van het verdere strafgeding.

Tijdens de hoorzittingen had een van de sprekers vragen bij het gewicht van artikel 47undecies, dat de onderzoeksrechter de verplichting oplegt om verslag uit te brengen aan de raadkamer, zonder dat hij gerechtigd is ambtshalve enige daad van onderzoek te stellen. Deze bepaling brengt de onderzoeksrechter in een bizarre positie, hij wordt een soort deurwaarder.

Een ander probleem dat tijdens de hoorzittingen aan bod kwam, is het vertrouwelijk dossier. Zoals in ieder eerlijk proces moeten de partijen toegang hebben tot de stukken van het dossier. Het begrip proces-verbaal vraagt om nadere toelichtingen. Gaat het om volledige processen-verbaal ?

Een laatste zaak betreft de informanten. Dat is een moeilijke materie en controles zijn noodzakelijk. Er is voorzien in een structuur van verantwoordelijkheden voor de federale procureur en de procureurs des Konings. Spreker wenst zekerheid te krijgen over de controle op de lijst met informanten en hun betrouwbaarheid.

De heer Vandenberghe verwijst naar het debat over de bewijsmiddelen; welke bewijsmiddelen kan een procureur verzamelen en onder welke voorwaarden ? De algemene beginselen stellen dat de bewijslast bij het openbaar ministerie ligt. Wanneer de wet bepaalde bewijsmiddelen toelaat is het aan het openbaar ministerie te functioneren binnen de wettelijke voorwaarden. Een tweede regel van gemeen recht is dat de kwaliteit van het bewijs ook kan worden getoetst door de bodemrechter. In de debatten wordt gesteld dat er een verzameling van bewijzen is waar men het niet alleen aan het openbaar ministerie kan overlaten. Ofwel past men het gemeen recht toe waarbij het verzamelen van bewijs onder wettelijke voorwaarden wordt gecontroleerd door de bodemrechter of de rechter ad hoc, ofwel stelt men dat het verzamelen van bepaalde bewijzen dermate delicaat is dat een bijkomende garantie in het leven moet worden geroepen. Welk spoor volgt men hier ? Het is in ieder geval zo dat de verzamelde bewijzen op een bepaald moment moeten kunnen worden gecontroleerd.

Mevrouw Nyssens was verrast door de heftige uitlatingen tijdens de hoorzittingen. Zij begrijpt dat zulks steeds gebeurt bij zeer belangrijke wetsontwerpen. Er moet een evenwicht komen tussen de efficiënte opsporing van strafbare feiten en het naleven van de rechten van de verdediging. Het is duidelijk dat iedereen ervoor pleit een wettelijke omkadering te vinden voor de bijzondere technieken.

Mevrouw Nyssens wenst meer uitleg over het toepassingsgebied van de wet. Dat is zeer ruim en is niet beperkt tot misdrijven die betrekking hebben op grote criminaliteit. Waarom is de drempel voor het gebruik van de bijzondere technieken zo laag ?

Een tweede vraag betreft de rol van de onderzoeksrechter. De onderzoeksrechter wordt in voorliggend ontwerp opzijgezet. Is dit, in de algemene filosofie van de minister, een eerste stap om een verschuiving teweeg te brengen in onze strafrechtspleging en aldus meer macht te geven aan de uitvoerende instellingen of de rol van de onderzoekrechter in het algemeen te wijzigen ? Of is deze verschuiving beperkt tot dit ontwerp ?

Een volgende zaak betreft de practische toepasbaarheid van de wet, vooral daar waar het de verhouding betreft tussen politiediensten en parket. Is de minister van mening dat het parket voldoende snel zal kunnen reageren op de vraag van de politiediensten en dat de procureur de politie behoorlijk zal kunnen controleren ?

Vaak wordt gesteld dat voorliggend ontwerp enkel een legalisering vormt van de bestaande technieken. De inkijkoperatie lijkt haar nochtans geen reeds voorkomende techniek. Is deze inkijkoperatie absoluut noodzakelijk bij de opsporing van de grote criminaliteit ? Is een huiszoeking niet voldoende ? De waarborgen bij deze inkijkoperatie lijken ontoereikend.

Een laatste opmerking betreft de transparantie en de tegensprekelijkheid. Het lijkt spreekster normaal dat in de fase van het onderzoek bepaalde elementen geheim zijn; wat echter bij de afhandeling van de zaak bij de bodemrechter ? Worden deze elementen dan allen transparant of blijven ze geheim ?

Hoe worden de nietigheden gezuiverd ? Wanneer kan de verdediging een vergissing in de procedure opwerpen ? Is het werkelijk efficiënt te moeten wachten tot het einde van het proces ?

Volgens de heer Mahoux zijn de bijzondere maatregelen en methoden die worden voorgesteld, even indringend als een huiszoeking. Hij heeft dan ook vragen bij het feit dat voor huiszoekingen de interventie van een onderzoeksrechter noodzakelijk is, maar dat die bijzondere methoden kunnen worden toegepast zonder onderzoeksrechter.

De afgelopen jaren hebben de uitvoerende instellingen geen duidelijk standpunt ingenomen over de onafhankelijkheid van het parket ten opzichte van de uitvoerende instellingen. De toestand is altijd een beetje vaag en dubbelzinnig geweest, zonder duidelijke regeling. De heer Mahoux is niet gekant tegen een band tussen de parketten en de uitvoerende instellingen, maar er moet duidelijkheid komen en de aanwezigheid van een onderzoeksrechter lijkt hem een vereiste.

C. Antwoord van de minister

De minister wenst te verwijzen naar de aanbevelingen in verband met voorliggend onderwerp die door diverse onderzoekscommissies werden opgesteld. De eerste in 1985, door de commissie Wynincks en de laatste, door de parlementaire onderzoekscommissie georganiseerde criminaliteit. Daartussen richtten ook de Commissie bende van Nijvel I en II, de Commissie mensenhandel en de Onderzoekscommissies sekten en vermoorde en vermiste kinderen, aanbevelingen op dit vlak. Allen onderstreepten zij de noodzaak van een wettelijk kader voor de bijzondere opsporingsmethoden, en dit met een dubbele doelstelling : rechtszekerheid verschaffen aan eenieder, inbegrepen de politiediensten, en een kader te creëren dat een evenwicht toelaat bij maatregelen die men wenst aan te wenden in de strijd tegen vormen van georganiseerde criminaliteit en zwaar banditisme.

De maatregelen zijn tweeërlei « bijzonder »: enerzijds wijken zij af van de algemene principes en anderzijds zijn zij eerder zeldzaam. 500 interventies op een jaar is niet zo veel. Men moet trouwens niet onder stoelen of banken steken dat de vooruitgang in de strijd tegen de zware criminaliteit wordt gerealiseerd door het bestaan en de aanwending van deze bijzondere technieken, die steeds verfijnder worden.

Men kan inderdaad betreuren dat de wettelijke omkadering van de bijzondere opsporingstechnieken in een apart wetsontwerp wordt gegoten. Nochtans werden elk van de onderwerpen op een vrij diepgaande wijze uitgespit (anonieme getuigen, enz.). In de Kamercommissie voor de Justitie werd voor de bijzondere opsporingsmethoden beroep gedaan op alle actoren die ermee werken (het openbaar ministerie, de onderzoeksrechters en de politiediensten).

De minister verwijst naar de inleidende uiteenzetting waarbij de doelstellingen en de draagwijdte van voorliggend ontwerp nader werden uiteengezet. De minister betreurt dat bepaalde sprekers die op de hoorzitting werden uitgenodigd het ontwerp op een al te negatieve wijze benaderden. De geformuleerde opmerkingen kunnen grosso modo in vijf categorieën worden opgedeeld.

Een algemene opmerking betreft de bescherming van het privé-leven. De minister verwijst hiervoor naar het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dat gunstig was ten opzichte van het ontwerp. Vooral de transparantie dat het ontwerp biedt beschouwde de commissie als een pluspunt. Zij achtte dat er voldoende garanties en controlemechanismen werden ingebouwd voor de bescherming van het privé-leven.

Een eerste veel geformuleerde kritiek heeft betrekking op de rol van de onderzoeksrechter. Er wordt gesproken over een mogelijke verglijding van de bevoegdheden van de onderzoeksrechter naar de procureur des Konings.

Een tweede vraag betreft het toepassingsveld van de bijzondere opsporingsmethoden. Als uitgangspunt stelt men dat deze enkel zijn aan te wenden voor de zware en georganiseerde criminaliteit. Een referentiekader is nodig.

Een derde reeks opmerkingen betreft het dossier en meer bepaald het vertrouwelijk dossier. Een aantal opmerkingen stellen dat de rechter ten gronde en ook de verdediging een aantal elementen zouden moeten kunnen inkijken.

Een vierde opmerking betreft de proactieve recherche. Een aantal leden zijn van mening dat deze moet worden uitgesloten uit het toepassingsgebied van de bijzondere opsporingsmethoden.

Een vijfde opmerking heeft betrekking op de misdrijven die door politiemensen worden gepleegd naar aanleiding van bijzondere opsporingsmethoden. Een limitatieve lijst zou moeten worden opgesteld.

1) De positie van de onderzoeksrechter.

De figuur van de onderzoeksrechter werd reeds in meerdere debatten in vraag gesteld. Sommigen zweren bij de onderzoeksrechter zoals deze nu bestaat, anderen zouden hem liever zien als een rechter van het onderzoek en nog anderen opteren voor een rechter van de vrijheden die tussenkomt bij inbreuk op grondwettelijke of internationaal gewaarborgde vrijheden.

De minister verwijst naar de bewoordingen van de inleidende uiteenzetting : « gelet op de soms toch ernstige bedreiging van fundamentele rechten bij de toepassing van deze methoden, waren er die de bevoegdheid tot het aanwenden ervan quasi uitsluitend wensten toe te kennen aan de onderzoeksrechter ». De onderzoeksrechter is echter een figuur die in wezen slechts reactief optreedt, zodat dergelijk standpunt impliceert dat deze methoden niet zouden kunnen worden aangewend in het kader van de proactieve recherche.

Vandaar dat men in de tekst bepaalde compromissen aantreft, zoals het voorgestelde artikel 16 tot aanvulling van artikel 28septies van het Wetboek van strafvordering. Tijdens de besprekingen over de hervorming Franchimont was er een addendum dat precies voorzag in de invoering van de proactieve recherche door dat artikel 28septies. Voordien bestond dat niet. Dat verklaart waarom de onderzoeksrechter bij bepaalde maatregelen niet kan ingrijpen. De bijzondere methoden wegen zwaar door in een politieonderzoek om proactieve informatie te verkrijgen en de procureurs des Konings controle te laten uitoefenen.

2) Het toepassingsgebied van de bijzondere opsporingsmethoden.

Er wordt bepaald dat zwaar banditisme en georganiseerde criminaliteit de voorrang krijgen. Men wil immers ook een betere kwaliteit bereiken van het bewijs in strafzaken, tegelijkertijd met inachtneming van de rechten van verdediging. Dan komt men tot de lijst waarop men de bijzondere opsporingsmethoden kan toepassen. Men zou hier een zekere flexibiliteit moeten kunnen tot stand brengen. Er zijn twee ankerpunten. Een eerste betreft de wet op de voorlopige hechtenis, een tweede drempel betreft het Shengen-akkoord.

3) Het vertrouwelijk dossier (artikel 47septies en artikel 47novies). Het betreft een absolute noodzaak gelet op het geheime karakter van de methodes. De processen-verbaal kunnen dan ook slechts bij het dossier worden gevoegd na de afsluiting van het strafdossier. Er is trouwens een zeer specifieke controle ingesteld, die opstart bij het gelasten van de officier van de gerechtelijke politie.

4) Het vierde element betreft de uitsluiting van de proactieve recherche. Het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden zou aldus dienen te worden ingeschreven in het kader van een opsporing of een onderzoek. Dit is echter in strijd met artikel 28bis, § 2, in fine van het Wetboek van strafvordering, dat duidelijk met zich meebrengt dat de bijzondere opsporingsmethoden ook dienen te worden ingezet in het kader van de proactieve recherche. De minister verwijst ook naar de hoorzittingen in de Kamer met de heer Brammertz en de heer Schins, die de noodzaak daarvan aantoonden. De wet-Franchimont huldigt trouwens hetzelfde principe. Ook de finaliteit van het wetsontwerp toont aan dat het zowel gepleegde als te plegen misdrijven betreft.

5) Een vijfde reeks opmerkingen betreffen de vraag waarom het wetsontwerp niet opteert voor een enumeratieve en limitatieve lijst van strafbare feiten die een politieambtenaar belast met de uitvoering van bijzondere opsporingsmethoden pleegt.

Er werd geopteerd voor een abstracte omschrijving om drie redenen. Een eerste reden is dat de bevoegde magistraat uitdrukkelijk aangeeft welke misdrijven volgens hem toelaatbaar zijn. Hij zal deze in een afzonderlijke en schriftelijke beschikking opnemen. Een tweede reden is de onmogelijkheid om elke situatie waarin een politieman zich kan bevinden te voorzien. Daarom ook moet de procureur zo snel mogelijk standpunt innemen als een bepaald probleem zich voordoet. Alle misdrijven in een lijst opnemen is praktisch onmogelijk. Een derde reden is dat het uitsluiten van bepaalde misdrijven een onmiddellijk gevolg heeft op de betrouwbaarheid van een persoon die tussenkomt in een bijzondere opsporingsmethode. Het crimineel milieu zou een misdrijf dat niet wordt gepleegd kunnen uitlokken, wetend dat de infiltrant daar niet kan op ingaan.

De minister verwijst verder naar de uiteenzetting van de Union professionnelle des magistrats, vertegenwoordigd door de heer Henry. De heer Henry is vertrouwensmagistraat te Bergen en is dus erg vertrouwd met de dagelijkse praktijk van de bijzondere opsporingsmethoden. Hij onderstreepte de belangrijke opdracht van controle van de bijzondere technieken door de vertrouwensmagistraat. Controle wordt trouwens ook uitgeoefend via de algemene controle op de politiediensten, intern en extern via het Comité P. Voldoende garanties zijn dus ingebouwd.

Met betrekking tot de inkijkoperatie, en meer bepaald de vergelijking met een huiszoeking, antwoordt de minister dat de inkijkoperatie enkel kan worden gemachtigd door de onderzoeksrechter. Ook het directe afluisteren moet via de onderzoeksrechter gebeuren. De tenuitvoerlegging zal wel gebeuren via het openbaar ministerie. Men moet er zich van vergewissen dat er niet veel federale politiemensen zijn. Daarom is de inkijkoperatie een noodzaak. Men kan aldus eerst nakijken of het wel de moeite loont extra manschappen in te zetten om verdere maatregelen te treffen.

De zuivering van de nietigheden zal gebeuren volgens de algemene regels. Dit betekent dat men kan zuiveren, hetzij in de fase van het onderzoek voor de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling, hetzij voor de bodemrechter.

De minister vraagt een snelle behandeling van voorliggend ontwerp, niet in het minst omdat er een werkelijke wil bestaat voor de regeling van deze technieken binnen de magistratuur en de federale politie.

D. Replieken van de leden en antwoord van de minister

De heer Mahoux antwoordt dat er geen enkele reden is om de behandeling van het ontwerp te vertragen. Spreker onderstreept echter het belang van het inbouwen van voldoende waarborgen op het vlak van de eerbiediging van het privé-leven en van de rechten van de verdediging. Iemand systematisch observeren gedurende meerdere dagen lijkt hem zeer vergaand, meer vergaand dan een huiszoeking. Enkel als men bijzondere technieken aanwendt, dient de onderzoeksrechter tussen te komen. Heeft dit een specifieke reden, bijvoorbeeld dat de tussenkomst van de onderzoeksrechter de operatie minder efficiënt zou maken ?

De heer Vandenberghe meent dat alles in een algemeen kader dient te worden geplaatst. In se is een observatie van meerdere dagen uiteraard ingrijpend, maar men moet rekening houden met het algemeen kader. Er zullen bijvoorbeeld pv's worden opgesteld, die kunnen worden gecontroleerd. Anderzijds is een lange observatie niet vaak de meest geschikte methode. Allerlei mechanismen verhinderen dat er misbruik wordt gemaakt van de technieken.

De minister antwoordt dat de bijzondere methoden slechts onder twee voorwaarden gebruikt mogen worden. Er is zowel de voorwaarde van subsidiariteit als die van evenredigheid. Met betrekking tot de stelselmatige observatie benadrukt de minister dat de machtiging voor een observatie schriftelijk gegeven moet worden en bepaalde zaken moet vermelden. Er zijn dus processen-verbaal waarin bijzondere aanwijzingen zijn opgenomen. De reden voor de observatie moet duidelijk gemaakt worden en moet gecontroleerd kunnen worden. Als er bovendien geraakt wordt aan grondrechten, bijvoorbeeld de onschendbaarheid van de woning, is het optreden van de onderzoeksrechter vereist en kan de machtiging alleen slaan op de lijst bedoeld in artikelen 90ter en 324bis van het Strafwetboek.

De inkijkoperatie en het direct afluisteren vereisen steeds de tussenkomst van de onderzoeksrechter.

Mevrouw de T' Serclaes wenst op te merken dat men niet echt kan spreken van subsidiaire methoden, aangezien de bijzondere opsporingsmethoden reeds frequent worden toegepast. Het wetsontwerp zal enkel zorgen voor een wettelijke omkadering.

Mevrouw de T' Serclaes heeft geen enkel probleem met de aanwending van bijzondere methoden bij de opsporing of de proactieve recherche. Er wordt echter ook gesteld dat de bijzondere methoden worden aangewend in het kader van een onderzoek. Hoe kan men dan de onderzoeksrechter, in het kader van het onderzoek, een andere rol toebedelen ?

Met betrekking tot artikel 47undecies, vraagt spreekster zich af of dit artikel moet worden behouden. De onderzoeksrechter wordt immers slechts beschouwd als een briefbezorger.

De heer Mahoux vraagt nogmaals of de tussenkomst van de onderzoeksrechter de doeltreffendheid van de bijzondere opsporingsmethoden zou kunnen beperken.

De minister antwoordt dat de subsidiariteit geen rol speelt voor de informanten.

De minister benadrukt dat de onderzoeksrechter het onderzoek steeds leidt. Spreker verwijst naar het voorgestelde artikel 56bis (artikel 5 van het ontwerp). De onderzoeksrechter mag op ieder ogenblik het vertrouwelijk dossier raadplegen met betrekking tot de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden, zonder dat hij in het kader van zijn onderzoek de inhoud ervan moet vermelden. Hij kan de machtiging steeds wijzigen, aanvullen of verlengen, als hij dat kan motiveren. Hij kan de machtiging ook te allen tijde intrekken. Telkens als de machtiging wordt gewijzigd, aangevuld of verlengd, gaat hij na of aan de voorwaarden voor de bijzondere onderzoeksmethode is voldaan.

De heer Vandenberghe meent dat het toepassingsgebied van de bijzondere opsporingsmethoden te ruim is omschreven. Permanente observatie wordt mogelijk voor alle misdrijven. Hoe kan dit worden verantwoord gelet op de nodige proportionaliteit ?

De minister antwoordt dat men slechts tot observatie zal overgaan als men een reeks van indiciën heeft dat misdrijven worden gepleegd die niet niet met de gewone middelen kunnen worden vastgesteld. Men moet ook steeds verantwoorden waarom men dat doet. De procureur des Konings kan een machtiging tot observatie verstrekken wanneer het onderzoek zulks vereist en en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.

De heer Vandenberghe stipt aan dat de minister het beginsel van subsidiariteit aanhaalt. Hij vestigt echter de aandacht op de proportionaliteit. De observatie kan toch een schending van de privacy met zich meebrengen; is het evenredig als men stelt dat deze observatietechniek kan worden aangewend voor alle misdrijven, inclusief de overtredingen.

De minister verwijst naar artikel 47ter waar men de algemene begripsomschrijving vindt.

Artikel 47quater geeft de algemene voorwaarden voor het gebruik van de bijzondere opsporingsmethoden.

III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Dit artikel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden

Artikel 2

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 36 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat ertoe strekt artikel 28bis, § 2, in fine aan te vullen met de woorden « en onverminderd de specifieke bepalingen die de politionele onderzoekstechnieken regelen ».

De huidige tekst van artikel 2 verwijst naar de bijzondere wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de bijzondere opsporingsmethoden en de andere methoden en vereist dus niet dat eventueel gebruik van de politionele onderzoekstechnieken in het kader van de proactieve recherche eveneens zou onderworpen zijn aan de regeling zoals die in het koninklijk besluit zal vervat zijn. Via dit amendement wil de indiener aan deze lacune verhelpen.

De minister antwoordt dat de politionele onderzoekstechnieken in ieder geval aan dezelfde voorwaarden dienen te voldoen als de bijzondere opsporingsmethoden en bovendien slechts in dat kader kunnen worden toegepast.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Artikel 2 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Artikel 3

Dit artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Artikel 4

Artikel 47ter

De heer Guilbert dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat ertoe strekt het tweede lid van § 1 aan te vullen.

Het gaat erom het evenredigheidsbeginsel in herinnering te brengen, dat de krijtlijnen moet aangeven waarbinnen het begrip « proactieve recherche » moet worden aangewend. Spreker verwijst naar de verantwoording van zijn amendement.

De minister onderstreept dat de bijzondere methoden inderdaad kunnen worden aangewend bij proactieve recherche. Proactieve recherche vereist volgens artikel 28bis een redelijk vermoeden. Dat volstaat echter niet om gebruik te maken van bijzondere methoden. Daarvoor zijn ernstige aanwijzingen vereist. Wat dat betreft is het evenredigheidsbeginsel opgenomen.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 18 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) over de rol van de onderzoeksrechter.

Indien de methoden worden aangewend in het kader van het gerechtelijk onderzoek, dan moeten ze onder de controle van de onderzoeksrechter staan; zoniet is men incoherent en holt men de rol van de onderzoeksrechter uit.

De minister is van oordeel dat die verduidelijking niet nodig is. Hij verwijst naar artikel 47ter, § 1, tweede lid, met name naar de woorden « onverminderd het artikel 56bis ». Dat artikel gaat over de controle door de onderzoeksrechter.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 37 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat ertoe strekt te verduidelijken, in § 2, vierde lid, dat de controle die hier wordt bedoeld een uitvoeringscontrole behelst.

De minister antwoordt dat de voorgestelde bepaling verder gaat en niet enkel de controle over de tenuitvoerlegging behelst, maar ook de controle over de bewaking van de integriteit en de veiligheid van de uitvoerende politieambtenaar.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Artikel 47quater

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/2), dat over uitlokking gaat. Het amendement stelt voor de definitie van het Hof van Cassatie van het begrip « uitlokking » over te nemen.

De minister antwoordt dat het ontwerp gebaseerd is op de wetgeving in Nederland waar de bijzondere methoden reeds worden toegepast. Het is ook gebaseerd op de definitie die de Raad van Europa hiervan geeft. Uiteraard geeft die modernere definitie geen andere inhoud aan het begrip dan de definitie van het Hof van Cassatie. Sindsdien heeft het Hof van Cassatie zijn definitie overigens verfijnd.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 19 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat dezelfde richting uitgaat als het amendement van mevrouw Nyssens.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Artikel 47quinquies

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/2), dat ertoe strekt de rechtspositie van de burgers die betrokken worden bij de uitvoering van bijzondere opsporingstechnieken nader te bepalen. Het moet ook gaan om betrouwbaar geachte burgers.

De minister verwijst naar de bespreking terzake in de Kamer. In het eerste lid van dat artikel, gaat het alleen om politieambtenaren. De woorden « andere personen » slaan dus eveneens op politieambtenaren.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/2), dat elke opzettelijke aantasting van de fysieke integriteit van personen verbiedt.

De minister vreest dat het amendement een tegenstrategie in de hand dreigt te werken. Het spreekt vanzelf dat het misdaadmilieu zal proberen de politieambtenaar één van de strafbare feiten uit de lijst te doen plegen (lakmoesproef).

De heer Guilbert dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat ongeveer hetzelfde beoogt als het amendement van mevrouw Nyssens, namelijk een beperking van de strafbare feiten die door politieambtenaren met vrijstelling van straf mogen worden gepleegd.

In verband met de tegenstrategieën verwijst de minister naar het verslag van de onderzoekscommissie over de georganiseerde criminaliteit. Hij verwijst ook naar de aanbevelingen van de Raad van Europa over dit onderwerp. Zodra er een beperkende lijst is opgesteld, biedt men het criminele milieu een passe-partout om het politiewerk te blokkeren.

Het tweede lid bepaalt in ieder geval dat de strafbare feiten die de politieambtenaren plegen in het raam van hun opdracht niet ernstiger mogen zijn dan de strafbare feiten waarvoor de methoden worden aangewend en noodzakelijkerwijze evenredig moeten zijn met het beoogde doel. Om de tegenstrategie te voorkomen, wordt dus de voorkeur gegeven aan een globale definitie in plaats van aan een lijst.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Mahoux wijst op het gevaar van de voorgestelde bepaling, die in vrijstelling van straf voorziet. Vanzelfsprekend moeten personen die een gevaarlijk beroep hebben, beschermd worden. Men moet zich echter ook indekken tegen allerlei excessen.

De heer Vandenberghe stipt aan dat § 2 zeer algemeen is geformuleerd. Men zou deze bepaling kunnen interpreteren als zou men strafbare feiten noodzakelijk achten om de opdracht te doen slagen. Wat is het strikte toepassingsgebied van de in het ontwerp voorgestelde bepaling, als het niet de uitlokking is ?

De minister wijst naar het gevaar dat de amendementen van de heer Guilbert en Mevr Nyssens met zich meebrengen, namelijk een uitlokking, maar dan in de andere richting. Het crimineel milieu zal de politieman, infiltrant, uitnodigen om een misdrijf te begaan dat hij niet mag plegen. Het amendement betreft niet het geval van een politieman die iemand uitlokt om een misdrijf te begaan, maar heeft het omgekeerde effect.

Artikel 47quinquies heeft een logische structuur. Het uitgangspunt is dat de politieambtenaar binnen het kader van zijn opdracht geen strafbare feiten mag plegen. De regel is het verbod.

Hij blijft wel vrij van straf indien hij strikt noodzakelijke strafbare feiten pleegt, in het kader van zijn opdracht en met het oog op het welslagen ervan of ter verzekering van zijn veiligheid. Uitdrukkelijk akkoord van de procureur des Konings is nodig.

Bovendien mogen de strafbare feiten niet ernstiger zijn dan die waarvoor de methoden worden aangewend.

De heer Vandenberghe meent dat de tekst enigszins onjuist is, in die zin dat het niet gaat om strafbare feiten, maar wel om wederrechtelijke feiten. Er wordt een wederrechtelijke handeling gepleegd, maar de strafrechtelijke schuld ontbreekt. Men kan aldus niet spreken van een strafbaar feit. Het feit dat het bijzonder opzet niet aanwezig is, blijkt dan uit het akkoord van het openbaar ministerie.

De heer Mahoux wenst nog op te merken dat de draagwijdte van de bepaling algemeen is. Zij betreft niet enkel de infiltratie, maar alle bijzondere opsporingsmethoden.

Uitdrukkelijk akkoord van de procureur des Konings is nodig. Wat betekent dit juist ? Wat bij slagen en verwondingen ?

De minister antwoordt dat de procureur des Konings zal bepalen welke strafbare feiten in het raam van de opdracht van de politieambtenaar te verwachten zijn en door hem mogen worden gepleegd.

Bepaalde gevallen, bijvoorbeeld als de politieambtenaar slagen en verwondingen dient toe te dienen uit wettelijke zelfverdediging, zijn niet voorzienbaar en kunnen slechts achteraf aan de procureur des Konings worden meegedeeld. Geen enkele procureur zal vooraf toelaten dat een infiltrant bijvoorbeeld een moord pleegt in het kader van zijn opdracht.

De heer Mahoux vraagt of men deze beperkingen niet in de wet dient in te schrijven.

De minister meent dat dit wordt opgevangen door het tweede lid van paragraaf 2. De strafbare feiten mogen niet ernstiger zijn dan die waarvoor de methoden worden aangewend en moeten noodzakelijk evenredig zijn met het nagestreefde doel. Bovendien is er ook de controle van de onderzoeksrechter en de federale procureur op de procureur des Konings.

De heer Vandenberghe vraagt hoe deze problematiek in het buitenland wordt geregeld. Een oplossing zou misschien kunnen zijn dat de procureur des Konings de procureur-generaal of de federale procureur onverwijld van zijn akkoord dient in te lichten.

De minister ziet daarvan de meerwaarde niet in. Het feit dat de PK de toelating geeft, is een enorme verantwoordelijkheid voor deze korpsoverste. Dit is op zich een belangrijke waarborg. In Nederland wordt deze problematiek op de wijze voorgesteld in het ontwerp opgelost.

In verband met het akkoord van de procureur des Konings, dient de heer Guilbert amendement nr. 20 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3). Het amendement bepaalt dat dat akkoord voorafgaand en schriftelijk moet zijn en naargelang van het geval, van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter afkomstig moet zijn.

De minister meent dat de tekst van het ontwerp ondubbelzinnig is. Het akkoord moet immers voorafgaand en schriftelijk zijn, zowel voor observatie als voor infiltratie. Tevens zegt het ontwerp dat de toestemming van de procureur des Konings uitgaat. De procureur des Konings voert het strafrechtelijk beleid. Bovendien loopt het contact met de politiediensten in de huidige praktijk over de procureur des Konings. De minister kan het met dit amendement dus niet eens zijn.

Mevrouw Nyssens verwijst naar de algemene bespreking, waar de heer Mahoux vragen stelde bij de uitholling van de rol van de onderzoeksrechter. Is het efficiënter via de procureur des Konings te werken ?

De heer Mahoux wenst een algemeen antwoord op de vraag hoe de procedure juist verloopt bij de verschillende opsporingstechnieken, vooral in de fase van de opsporing. Is de procureur meer efficiënt voor de tenuitvoerlegging en is er controle ? Verschillende amendementen hebben immers betrekking op deze problematiek.

Mevrouw de T' Serclaes wijst erop dat de onderzoeksrechter de enige is, in de fase van het onderzoek, die beslist over de aanwending van de bijzondere opsporingsmethoden. Hij delegeert enkel de tenuitvoerlegging.

De minister antwoordt dat er in een gerechtelijke procedure twee fasen bestaan, namelijk de proactieve en de reactieve fase. Bij de besprekingen van de wet-Franchimont werd beslist dat de proactieve fase toebehoort aan de procureur des Konings (artikel 28ter Wetboek van strafvordering). De reactieve fase daarentegen splitst zich op in de opsporing, waarbij de leiding toekomt aan de procureur des Konings, en in het onderzoek, waarbij de onderzoeksrechter de leiding neemt en de controle uitoefent. De tenuitvoerlegging ligt echter steeds bij de procureur des Konings en de politiediensten. De bijzondere opsporingsmethoden volgen hetzelfde stramien. Indien observatie wordt toegepast in een tamelijk lichte zaak, ligt het initiatief bij de procureur des Konings. Bij georganiseerde criminaliteit (toepassing van artikel 90 Wetboek van strafvordering of artikel 324bis van het Strafwetboek) is het vanzelfsprekend dat de onderzoeksrechter tussenkomt. De tenuitvoerlegging is een andere zaak. Wat belangrijk is, is dat er controle is, zowel bij de opsporing als bij het onderzoek.

Wat betreft het onderscheppen van post, moet men een onderscheid maken. Indien het louter onderscheppen betreft, om te weten wie met wie communiceert, is de procureur des Konings bevoegd. Bij onderscheppen en openen liggen de zaken anders.

In dat geval gaat het om de schending van een recht dat door de Grondwet gewaarborgd wordt. Het spreekt vanzelf dat hiervoor het akkoord van de onderzoeksrechter vereist is.

Sommige onderzoeksrechters menen inderdaad dat zij ook zouden moeten kunnen instaan voor de tenuitvoerlegging van de methoden. De minister gaat hiermee niet akkoord. De onderzoeksrechters zijn reeds overbelast. Tenuitvoerlegging moet kunnen door de PK en de politiediensten. Er zijn voldoende controlemechanismen ingebouwd, intern, en extern door het Comité P en de federale procureur.

Amendement nr. 20 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 38 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat de personen bedoeld in het derde lid van het voorgestelde artikel 47quinquies, § 2, onderwerpen aan de vereisten van het tweede lid van § 2. Het proportionaliteitsbeginsel moet ook gelden voor personen die aan de uitvoering van de opdracht noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend en voor de personen bedoeld in artikel 47octies, § 1, tweede lid.

De minister antwoordt dat het tweede lid de strafbare feiten betreft bedoeld in het eerste lid. Het spreekt vanzelf dat het tweede lid ook van toepassing is op de personen bedoeld in het derde lid. Dit blijkt voldoende duidelijk uit de tekst.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 39 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat verduidelijkt dat de strafuitsluitende verschoningsgrond voor magistraten die een machtiging geven tot het plegen van strafbare feiten enkel kan gelden onder de voorwaarden van proportionaliteit. De summiere verwijzing naar « met inachtneming van dit wetboek » lijkt niet voldoende.

De minister antwoordt dat de artikelen 66 en 67 over het mededaderschap en de medeplichtigheid van toepassing zijn op de magistraat die de machtiging geeft. Een verschoningsgrond is ingevoegd. Het amendement is niet noodzakelijk.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 40 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat § 2 aanvult met een nieuw lid dat de mogelijke beperking van de bescherming van het recht op fysieke integriteit, stringenter omschrijft. De indiener verwijst naar de verantwoording van het amendement.

De minister verwijst naar de reeds gevoerde discussie op dat vlak. Men kan beslissen een lijst op te stellen van misdrijven die niet gepleegd mogen worden door de politieambtenaar. Dit roept het probleem op van de contrastrategie. Aldus opteert de regering voor een algemene regel, gekoppeld aan het proportionaliteitsprincipe. Deze regeling komt tegemoet aan de eisen van het EVRM. De rechtspraak is het hiermee eens.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/2), dat bepaalt dat de politieambtenaren de procureur des Konings schriftelijk en binnen de 24 uur in kennis dienen te stellen van de strafbare feiten die zij hebben gepleegd, indien voorafgaande kennisgeving niet mogelijk is.

De heer Mahoux vraagt naar de juiste betekenis van de woorden « onverwijld, sans délai ». De draagwijdte daarvan wordt betwist, voornamelijk in het frans. Sommige parketten, bijvoorbeeld bij naturalisatie, oordeelden dat « sans délai » betekende dat er geen termijn was vastgesteld.

De minister antwoordt dat « sans délai » uiteraard betekent « immédiatement », stante pede. Daarom verkiest hij de voorgestelde tekst van het ontwerp ook boven de tekst van het amendement, die een termijn verleent van 24 uur. De schriftelijke bevestiging is noodzakelijk om achteraf controle te verrichten over de subsidiariteit en de proportionaliteit.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 21 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat ertoe strekt § 3 te doen vervallen.

De heer Dubié verwijst naar de verantwoording van het amendement.

De minister bevestigt dat het niet aan de politieambtenaren is om te beslissen welke strafbare feiten ze mogen plegen bij het gebruik van een bijzondere opsporingsmethode. Het akkoord van de procureur des Konings is noodzakelijk en is een schriftelijke waarborg in het dossier.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 22 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat ertoe strekt de laatste zin van § 4 te doen vervallen. De indiener verwijst naar de verantwoording van het amendement.

De minister legt uit dat deze zin in de Kamer werd ingelast op basis van een amendement van de dames Dardenne en Talhaoui (amendement nr. 128).

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 35 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat ertoe strekt de laatste zin van § 4 te vervangen door een formulering uit het Strafwetboek zelf.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Artikel 47sexies

De heer Guilbert dient amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat ertoe strekt § 1 aan te vullen met een vierde lid, dat observatie beperkt tot strafbare feiten die een minimale correctionele gevangenisstraf van een jaar tot gevolg hebben.

De minister verduidelijkt dat deze bepaling slaat op visuele observatie in een openbare ruimte. Het gaat dus niet om een indringing. Het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel en de voorafgaande machtiging van de procureur des Konings die allemaal in acht moeten worden genomen, bieden voldoende waarborgen.

Het amendement wordt verworpen met 9 tegen 1 stem.

De heer Mahoux wenst te weten of de personen die het voorwerp uitmaakten van een observatie gedurende verscheidene dagen hiervan achteraf worden geïnformeerd.

De minister antwoordt van niet. A priori moet men wel de toelating vragen aan de procureur des Konings, die deze slechts zal verlenen indien de voorwaarden van proportionaliteit en noodzakelijkheid zijn vervuld. De inkijkoperatie en de observatie in de private woningen vereisen de tussenkomst van de onderzoeksrechter. Na de observatie wordt er een pv opgemaakt dat zich in het dossier bevindt.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 60 in (stuk Senaat, nr. 2- 1260/3), dat artikel 47sexies, § 2, vervangt. De formulering houdt beter rekening met de vereiste proportionaliteit, ook voor de observatie zonder gebruik van technische hulpmiddelen.

De minister onderstreept dat de procureur des Konings nooit zal toelaten dat observatie wordt uitgevoerd voor minieme misdrijven (vereiste van subsidiariteit) of wanneer het onderzoek zulks niet vereist.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat ertoe strekt de bijzondere opsporingsmethoden te beperken tot de meest ernstige feiten. Hun werkingssfeer moet zeer nauwkeurig worden vastgesteld door een limitatieve opsomming van de strafbare feiten waarvoor deze methodes mogen worden gebruikt.

De minister is geen voorstander van een lijst; dit druist in tegen de internationale verbintenissen van Schengen en tegen het akkoord van wederzijdse rechtshulp van 2000.

De heer Guilbert dient amendement nr. 23 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat bepaalt dat de onderzoeksrechter machtiging moet verlenen tot een observatie met gebruik van technische hulpmiddelen, daar het om een schending van het recht op privacy gaat.

De minister verduidelijkt dat deze hulpmiddelen vaak in het kader van de proactieve recherche gebruikt worden. Het optreden van de onderzoeksrechter is dus niet mogelijk (artikel 28ter).

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 25 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat hetzelfde beoogt als amendement nr. 23.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 32 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat hetzelfde beoogt als amendement nr. 11.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat § 4 wil doen vervallen.

Het kan worden toegestaan dat bij infiltratie een strafbaar feit moet worden begaan, maar dat geldt niet voor de observatie.

De minister merkt op dat observerende politiemensen strafbare feiten mogen plegen. Zo mogen ze bijvoorbeeld het verkeersreglement overtreden.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/2), dat hetzelfde beoogt als amendement nr. 12.

Dit amendement wordt ingetrokken.

De heer Guilbert dient amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat misdrijven tegen de veiligheid van de Staat, gijzelnemingen, misdrijven van seksueel misbruik en seksuele exploitatie, al dan niet met commerciële doeleinden, en misdrijven tegen personen absoluut wil uitsluiten.

De minister wijst erop dat er zich bijvoorbeeld bij een achtervolging van een geobserveerde persoon een verkeersongeval met gewonden kan voordoen. De burgerrechtelijke gevolgen moeten dan geregeld kunnen worden. Een lijst lijkt hem niet wenselijk (gevaar voor tegenstrategie). In ieder geval moet er een voorafgaande toestemming zijn. Het kan gebeuren dat een misdrijf gepleegd wordt zonder toestemming. Dat moet dan onmiddellijk gemeld worden. Bovendien geldt in deze het evenredigheidsbeginsel (artikel 47quinquies, § 2).

De heer Vandenberghe antwoordt dat het evident is dat sommige misdrijven nooit kunnen gebruikt worden in het kader van de wet. Zo bijvoorbeeld is foltering een inbreuk op artikel 3 van het EVRM. Men zou de formulering van de voorgestelde bepaling wel kunnen aanpassen. Zo bijvoorbeeld stelt spreker voor het begrip strafbaar feit te vervangen door het woord wederrechtelijk feit. Dit wijst duidelijker aan dat bepaalde omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat een inbreuk wordt gepleegd op de strafwet, zonder dat het echter om een misdrijf gaat. Zo is foltering een misdrijf, terwijl dit niet het geval is voor door het rood licht rijden.

De heer Mahoux onderstreept dat de procureur des Konings een verslag opmaakt, in elke stap van de procedure (toelating en de gevolgen van de aanwending van de bijzondere techniek) zodat er zich een spoor bevindt in het dossier. Aldus is controle mogelijk. Wel vreest hij dat dit gemakkelijk kan leiden tot het opwerpen van nietigheden wegens procedurefouten.

De minister kan zich hierbij aansluiten. Het is uiteraard beter een wettelijk kader te hebben dan helemaal geen regeling. Men mag ook niet vergeten dat het aanwenden van bijzondere opsporingsmethoden de uitzonderingsregeling blijft.

Het amendement wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 41 in (stuk Senaat, nr. 2- 1260/3) dat de woorden door de politiediensten, in §4, eerste lid, vervangt door de woorden « door de politiediensten of door personen bedoeld bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid ».

De minister antwoordt dat de procureur des Konings enkel machtiging verleent voor het plegen van bepaalde strafbare feiten aan politiemensen. Wat niet politiemensen betreft is de procureur des Konings vrij om al dan niet vervolging van deze personen in te stellen.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 24 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat ertoe strekt § 5 te doen vervallen. Aangezien een observatie enige tijd in beslag neemt, begrijpt de indiener niet waarom observatie spoedeisend zou kunnen zijn en waarom de gerechtelijke overheid dan haar machtiging achteraf zou moeten geven.

De minister verwijst naar de definitie van observatie in het ontwerp. Verschillende situaties zijn mogelijk (...of...of...of). Hij geeft het voorbeeld van observatie naar aanleiding van gijzelneming.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 42 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat in het voorgestelde artikel 47sexies, § 6, ook de verwijzing opneemt naar § 4.

De minister verduidelijkt dat hier wordt bepaald dat de procureur des Konings een afzonderlijke machtiging opstelt om de misdrijven te bepalen die kunnen worden gepleegd. Het is dus best mogelijk dat de procureur des Konings van oordeel is dat in een bepaalde observatie geen misdrijven mogen worden gepleegd. Dat is in de meeste gevallen zelfs de regel.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 26 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat ertoe strekt het tweede lid van artikel 47sexies, § 7, te vervangen. Het gaat om de rol van de onderzoeksrechter en de inperking van de strafbare feiten die mogen worden gepleegd.

De minister verwijst naar de reeds gevoerde bespreking dienaangaande.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 43 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat in het verlengde ligt van het amendement nr. 41.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Article 47septies

De heer Guilbert dient amendement nr. 27 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat ertoe strekt het eerste lid van § 1 te vervangen. Er mag niet langer worden gestipuleerd dat het verslag van de officieren van gerechtelijke politie « waarheidsgetrouw » moet zijn. Bovendien wordt bepaald dat de officier, naargelang van het geval, verslag uitbrengt bij de procureur des Konings of bij de onderzoeksrechter over elke fase in de uitvoering van de observatie waarover hij de leiding heeft.

De minister verduidelijkt dat het woord « waarheidsgetrouw » dient om zoveel mogelijk waarborgen te bieden. Het betekent dat het verslag zo nauwkeurig en zo strikt mogelijk moet zijn.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 28 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat ertoe strekt het tweede lid van § 1 te doen vervallen. Er wordt verwezen naar de verantwoording bij dit amendement.

Dit amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 44 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat in het derde lid van § 2 de derde volzin vervangt. Het lijkt aangewezen dat de officier van gerechtelijke politie die de facto de leiding over de uitvoering van de observatie uitoefent en de pv's opstelt, in deze pv's ook verwijst naar de uitdrukkelijke toestemming tot het plegen van misdrijven.

De minister meent dat de veiligheid van de politieambtenaren maximaal worden gewaarborgd. Daarom moeten deze geheim blijven. De onderzoeksrechter en de procureur des Konings hebben wel steeds toegang tot deze gegevens.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 50 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), betreffende de geheimhouding. De handhaving van de geheimhouding is niet langer gerechtvaardigd zodra over de procedure beslist is.

De minister verduidelijkt dat de beslissing om een bijzondere opsporingsmethode te gebruiken en het resultaat daarvan in elk geval in het proces-verbaal en dus in het dossier zijn opgenomen. De onderzoeksrechter heeft toegang tot het geheime deel van het dossier. De partij die de regelmatigheid van de bewijsmiddelen wil controleren moet zich wenden tot de onderzoeksrechter, die zijn onderzoek ten laste en ten onlaste voert. De minister verwijst ook naar artikel 47undecies.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Artikel 47octies

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 51 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat ertoe strekt de woorden « zouden plegen » te vervangen door de woorden « weldra gaan plegen ». Uit het gebruik van de voorwaardelijke wijze blijkt niet dat het strafbaar feit nakend moet zijn, waardoor de mogelijkheid om gebruik te maken van bijzondere opsporingsmethodes al te zeer wordt uitgebreid.

De minister benadrukt het verschil tussen de proactieve en de reactieve fase. Dezelfde terminologie wordt gebruikt in artikel 28bis, § 2.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 45 in (stuk senaat, nr. 2-1260/3) in dat de bedoeling heeft de burgerinfiltratie uit te sluiten.

De minister onderstreept de terughoudendheid ten opzichte van burgerinfiltratie. De tekst van het ontwerp kan dus worden begrepen in de zin van het amendement van de heer Vandenberghe.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 29 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), betreffende de rol van de onderzoeksrechter. Hij verwijst naar de verantwoording bij het amendement.

De minister antwoordt dat men oog moet hebben voor de resultaten. De infiltratie biedt zeer goede resultaten in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/2) dat ertoe strekt de laatste volzin van § 2, tweede lid, te doen vervallen. De machtiging van de Koning wordt betwist.

De minister bevestigt dat het principe in de wet moet worden opgenomen, maar niet noodzakelijk alle voorwaarden en nadere regels met betrekking tot de te volgen procedure. Het koninklijk besluit moet uiteraard de in de wet vastgestelde principes volgen.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 46 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat ertoe strekt de tweede volzin van het tweede lid van § 2 te doen vervallen. Verder strekt het ertoe een nieuw derde lid in te voegen dat de politionele onderzoekstechnieken als bedoeld in het tweede lid opsomt. Het is aangewezen dat de wetgever een wettelijke basis creëert voor de verschillende maatregelen die op dit ogenblik zijn geviseerd en wenselijk worden geacht, zonder een vrijbrief te geven. Op deze wijze komt men ook tegemoet aan de bezwaren van de Raad van State.

De minister antwoordt dat dit amendement dezelfde strekking heeft als amendement nr. 4 van mevrouw Nyssens.

Ook het amendement nr. 47 van de heer Vandenberghe gaat in dezelfde richting.

De amendementen worden verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Amendementen nrs. 30 en 31 van de heer Guilbert (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) hebben dezelfde strekking als zijn amendement nr. 29.

Deze amendementen worden verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Artikel 47novies

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 52 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) met betrekking tot het geheim dossier. Er kan worden verwezen naar de bespreking van amendement nr. 50 van dezelfde indienster.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Artikel 47decies

De heer Guilbert stelt bij amendement nr. 15 (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) voor het beroep op informanten te beperken tot misdrijven met een zekere ernst.

De minister stipt aan dat het principe van subsidiariteit en dat van proportionaliteit niet konden worden toegepast op de informanten, omdat het onmogelijk is vooraf te weten wat de informant zal aanbrengen. Uiteraard werden de beslissing van het Europees Hof van Justitie geëerbiedigd. De informanten worden duidelijk gescreend, de persoon moet betrouwbaar zijn.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 48 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat ertoe strekt in § 4 in te voegen dat het uitvoeringsbesluit voor de informantenwerking in de Ministerraad dient overlegd te worden (net zoals het besluit bedoeld in artikel 47octies).

De minister verwijst naar zijn antwoord op amendement nr. 37.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Artikel 47undecies

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/2) dat de rol van de onderzoeksrechter betreft. Het amendement beoogt de onderzoeksrechter zijn rol van leider van het onderzoek terug te geven.

De minister bevestigt dat huidig ontwerp helemaal niets wijzigt aan de verhouding tussen de onderzoeksrechter en de raadkamer, en aan de controle van de regelmatigheid van het verloop van de procedure door de kamer van inbeschuldigingstelling. De onderzoeksrechter doet verslag aan de raadkamer.

Mevrouw de T' Serclaes wenst meer uitleg over de precieze rol van de onderzoeksrechter en de procureur des Konings in deze wettigheidscontrole. Wat is de juiste betekenis van het verslag van de onderzoeksrechter ?

De minister antwoordt dat de procureur des Konings, alvorens over te gaan tot rechtstreekse dagvaarding voor de correctionele rechtbank, verplicht is via de raadkamer te gaan, waarbij de raadkamer tussenkomst om verslag te doen. De onderzoeksrechter heeft het dossier gekregen van de procureur des Konings en brengt verslag uit bij de onderzoeksrechter. De raadkamer oefent de wettigheidscontrole uit.

Mevrouw de T' Serclaes vraagt waarom deze regeling enkel toepasselijk is in geval van observatie en infiltratie.

De minister antwoordt dat men deze regeling moeilijk kan uitbreiden tot de informantenwerking, anders zal men geen informanten meer vinden.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Guilbert dient amendement nr. 33 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), eveneens met betrekking tot de rol van de onderzoeksrechter.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 53 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat uitdrukkelijk verwijst naar de artikelen 131, 134 en 235bis van het Wetboek van strafvordering over de controle van de regelmatigheid van de procedure.

De minister bevestigt dat deze artikelen toepasselijk zijn. Het amendement lijkt hem overbodig.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Stemming over artikel 4

Artikel 4 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 5

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/2), dat opnieuw de rol van de onderzoeksrechter betreft.

De minister antwoordt dat, met betrekking tot de voorlopige hechtenis, de onderzoeksrechter beveelt, maar de procureur des Konings ten uitvoer legt.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 54 van Mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) heeft dezelfde strekking als amendement nr. 51 op artikel 4, artikel 47octies.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 55 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) stelt voor in het vijfde lid, de woorden « zonder dat hij van de inhoud ervan in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek gewag kan maken ». De indienster meent dat de onderzoeksrechter gewag moet kunnen maken van het vertrouwelijk dossier, zodat de rechten van de verdediging en het recht op een eerlijk proces zijn gewaarborgd.

De minister meent dat er inderdaad een evenwicht dient te worden gevonden tussen de veiligheid van de politiemensen en de rechten van de verdediging. De onderzoeksrechter heeft toegang tot het vertrouwelijk dossier.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Het artikel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 6

De heer Guilbert dient amendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) met dezelfde strekking als amendement nr. 11, op artikel 4, artikel 47sexies, § 2.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 56 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), dat bepaalt dat de beslissing met betrekking tot het onderscheppen van post steeds schriftelijk en gemotiveerd moet zijn. Dat was ook de mening van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De minister antwoordt dat het gaat om post die aan een postoperator toevertrouwd wordt. De medewerking van deze laatste is dus onmisbaar, en daarvoor is een schriftelijke en met redenen omklede vordering, die bij het strafdossier gevoegd wordt, steeds vereist.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Het artikel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 7

Het artikel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 8

De heer Guilbert dient amendement nr. 17 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3). De indiener verwijst naar zijn amendementen nrs. 11 en 16.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

De heer Vandenberghe dient amendement nr. 49 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3) dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 89ter, § 2, het 2º te doen vervallen. Een inkijkoperatie met als enig doel het verzamelen van bewijzen van de aanwezigheid van zaken als bedoeld in het 1º, is de facto een huiszoeking.

De minister verduidelijkt dat de inkijkoperatie enkel tot doel heeft bewijzen te verzamelen over de aanwezigheid van bepaalde zaken. Zij gaat dus niet gepaard met beslag of verbeurdverklaring. Als er voldoende bewijzen zijn, kan er eventueel een huiszoeking plaatsvinden.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Het artikel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Artikelen 9 tot 12

De artikelen worden aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 13

Mevrouw Nyssens dient amendementen nrs. 57 en 58 in (stuk Senaat, nr. 2-1260/3), die de rol van de onderzoeksrechter betreffen. De indienster vindt dat de verantwoordelijkheid inzake het inwinnen van gegevens over bankrekeningen en banktransacties niet door de procureur des Konings moet worden gedragen, maar door de onderzoeksrechter.

De minister antwoordt dat de gegevens over bankrekeningen en bankverrichtingen van essentieel belang zijn in de strijd tegen de georganiseerde misdaad. De procureur is de meest aangewezen persoon om deze maatregel te laten uitvoeren. Het inwinnen van dergelijke gegevens is bovendien minder ingrijpend dan bijvoorbeeld het onderscheppen en openen van post.

De amendementen worden verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Het artikel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 14

De heer Guilbert dient amendement nr. 34 in (doc. Senaat, nr. 2-1260/3), dat de inkijkoperaties buiten het toepassingsgebied van het mini-onderzoek wil houden. Ook de huiszoeking valt immers buiten die procedure.

De minister antwoordt dat de inkijkoperaties minder ingrijpend zijn dan huiszoekingen. Zij hebben alleen tot doel informatie in te winnen om te bepalen of een optreden van de politie nodig is.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Het artikel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 15

Het artikel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 16 (nieuw)

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 59 in, dat voorziet in een straf voor diegenen die voorbijgaan aan de regels die moeten zorgen voor een minimum aan doorzichtigheid. De indienster vraagt om strenge controles, en vraagt zich af of een tuchtstraf wel doeltreffend genoeg is.

De minister denkt van wel. Indien men misbruik maakt van een bijzondere techniek, heeft dit als eerste gevolg dat de opsporing of het onderzoek nietig is. Dit is een zeer zwaar gevolg. Er is dus ook een disciplinaire sanctie. Men mag echter niet vergeten dat er zowel interne controle is op de politiediensten, als externe controle (Comité P, magistraat en de federale procureur).

Het amendement wordt verworpen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

IV. EINDSTEMMING

Het wetsontwerp in zijn geheel is aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Martine TAELMAN. Josy DUBIÉ.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het door de Kamer
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50-1688/15 - 2001/2002)