2-1280/3

2-1280/3

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

5 NOVEMBER 2002


Wetsontwerp houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving


Evocatieprocedure


Wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek

Wetsvoorstel tot wijziging, wat de kieskringen voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers betreft, van het Kieswetboek

Wetsvoorstel tot wijziging van verschillende kieswetten teneinde de bestraffing van kiezersbedrog mogelijk te maken


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER WILLE


INHOUD


  1. Inleiding
  2. Inleidende uiteenzetting door de minister van Binnenlandse Zaken
    1. 1. De provincialisering van de kieskringen voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers
    2. 2. De wederinvoering van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers
    3. 3. De invoering van een kiesdrempel
    4. 4. De mogelijkheid voor de kandidaten om zich, bij de parlementsverkiezingen van juni 2003, tegelijkertijd kandidaat te stellen voor de Kamer in de kieskring van hun woonplaats, en voor de Senaat
  3. Inleidende uiteenzetting door de heer Frans Lozie over het wetsvoorstel tot wijziging, wat de kieskringen voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers betreft, van het Kieswetboek (stuk Senaat, nr. 2-449/1)
  4. Inleidende uiteenzetting van de heer Verreycken over het wetsvoorstel tot wijziging van verschillende kieswetten teneinde de bestraffing van kiezersbedrog mogelijk te maken (stuk Senaat, nr. 2-49/1)
  5. Algemene bespreking
  6. 1. Algemene opmerkingen
  7. 2. Antwoorden van de minister
  8. 2.1. Op opmerkingen van de leden
  9. 2.2. Op de grondwettelijke bezwaren
    1. Opmerking betreffénde de grondwettigheid van de verklaring van taalgebruik die opgelegd wordt aan kandidaten op lijsten ingediend in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde
    2. Opmerking betreffende de overgangsbepaling volgens welke men zich tegelijkertijd kandidaat kan stellen voor de Kamer, in de kieskring waarin men zijn woonplaats heeft, en in de Senaat
    3. Opmerking dat het voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven voorgestelde systeem kan leiden tot de overdracht van een zetel van de ene kieskring naar de andere en dus onverenigbaar is met de regel bepaald in artikel 63 van de Grondwet, krachtens welke het totale aantal zetels in de Kamer verdeeld moet worden over de kieskringen die zorgen voor de verkiezing van de leden
    4. Opmerking dat het voorgestelde systeem voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven niet alleen de Franstalige en de Nederlandstalige kandidaten in Brussel anders behandelt, maar ook de kiezers
    5. Opmerking dat het verschil in behandeling door het in stand houden van het apparenteringssysteem in één geval, namelijk de verbinding van Franstalige kandidatenlijsten in Brussel-Halle-Vilvoorde met de lijsten van de kieskring Waals-Brabant, moet worden verantwoord in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet
    6. Bezwaren tegen de kiesdrempel
  10. 3. Verderzetting van de algemene bespreking
  11. Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving (nr. 2-1280/3)
  12. Wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek (stuk Senaat, nr. 2-1281/1)

I. INLEIDING

De commissie heeft het wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek (stuk Senaat, nr. 2-1281/1) en het wetsontwerp houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving (stuk Senaat, nr. 2-1280/1) besproken in haar vergaderingen van 8, 14 en 15 oktober 2002.

Beide wetsontwerpen zijn oorspronkelijk in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als één wetsvoorstel, door de heren Coveliers, Eerdekens, Bacquelaine, Van der Maelen, mevrouw Gerkens en de heer Tavernier, op 14 mei 2002.

Op 15 juli 2002 werd dit wetsvoorstel door de commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt van de Kamer gesplitst in, enerzijds, een wetsvoorstel tot wijziging van het Kieswetboek in toepassing van artikel 78 van de Grondwet en, anderzijds, een wetsvoorstel houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving in toepassing van artikel 77 van de Grondwet.

De Kamer heeft het wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek aangenomen op 25 september 2002 en de Senaat heeft het op 30 september 2002 geëvoceerd.

De Kamer heeft het wetsontwerp houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving aangenomen op 25 september 2002 en overgezonden aan de Senaat op 27 september 2002.

De commissie heeft beslist om het wetsvoorstel tot wijziging van verschillende kieswetten teneinde de bestraffing van kiezersbedrog mogelijk te maken (stuk Senaat, nr. 2-49/1) ingediend door de heer Verreycken en het wetsvoorstel tot wijziging, wat de kieskringen voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers betreft, van het Kieswetboek (stuk Senaat, nr. 2-449/1) ingediend door de heer Lozie, samen te onderzoeken met deze wetsontwerpen.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

De ontwerpen die op de agenda van deze vergadering staan, komen voort uit een parlementair initiatief van de heren Hugo Coveliers c.s. Die ontwerpen concretiseren het politieke akkoord over de politieke vernieuwing.

Ze strekken er in hoofdzaak toe :

­ de kieskringen voor de verkiezing van de Kamer op het niveau van het grondgebied van de provincies uit te breiden, behalve wat de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven betreft, die ongewijzigd blijven;

­ het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers opnieuw in te voeren. Die wijziging betreft tegelijkertijd de verkiezing van de Kamer en van de Senaat, evenals die van het Europees Parlement;

­ een kiesdrempel in te voeren of meer in het bijzonder, een drempel van toelating tot de verdeling van de zetels voor de verkiezing in de Kamer en de Senaat;

­ en ten slotte, het voor de kandidaten bij wijze van overgang mogelijk te maken zich tegelijkertijd kandidaat te stellen voor de Kamer in de kieskring van hun woonplaats, en voor de Senaat, bij de eerste parlementsverkiezingen die volgen op de inwerkingtreding van de ontworpen wet, dit wil zeggen bij de verkiezingen van juni 2003.

Het voorstel van wet nr. 50-1806/1 werd, op initiatief van de diensten van de Kamer, tijdens de bespreking in het Parlement opgesplitst in twee verschillende voorstellen :

­ het eerste voorstel (stuk Kamer, nr. 50-1806/18) regelt de verplichte bicamerale aangelegenheden (artikel 77 van de Grondwet) voor zover het tegelijkertijd de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat betreft;

­ het tweede voorstel (stuk Kamer, nr. 50-2035/1) regelt de optioneel bicamerale aangelegenheden (artikel 78 van de Grondwet) voor zover het de bepalingen van het oorspronkelijke voorstel vermeldt, die uitsluitend betrekking hebben op de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De minister licht de belangrijkste voorgestelde wijzigingen bondig toe.

II.1. De provincialisering van de kieskringen voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers

Er dient opgemerkt te worden dat de kieskringen momenteel al samenvallen met de provinciegrenzen in de provincies Limburg (kieskring Hasselt-Tongeren-Maaseik), Luxemburg (kieskring Aarlen-Marche-en-Famenne-Bastenaken-Neufchâteau-Virton), Namen (kieskring Namen-Dinant-Philippeville) en Waals-Brabant (kieskring Nijvel).

De hervorming van de provincialisering heeft dus betrekking op de provincies Antwerpen, Henegouwen, Luik, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen.

Terzelfder tijd krijgen de nieuwe kieskringen als benaming de naam van de overeenstemmende provincie.

De provincialisering van de kieskringen leidt tot de afschaffing van de lijstenverbinding, aangezien die omschreven wordt als een groepering van lijsten, ingediend in meerdere kieskringen van een zelfde provincie.

Het willekeurige systeem van de bijkomende zetelverdeling wordt dus afgeschaft in de genoemde provincies, namelijk in de provincie Antwerpen, Henegouwen, Luik, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen.

Over de regeling voor de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel deelt de minister mee wat volgt : zoals momenteel reeds het geval is voor de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, zullen de lijsten op taalvlak afzonderlijk voorgesteld worden in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezing in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Zoals de kandidaat-senatoren, moeten de kandidaten die voorkomen op een in die kieskring voorgedragen en ingediende lijst, bovendien een verklaring afleggen inzake taalgebruik in de akte van bewilliging van hun kandidaatstelling. Als ze verkozen zijn, bepaalt die verklaring of ze tot de Nederlandse of Franse taalgroep van de Kamer behoren. Het hoofdbureau van de kieskring is ertoe gehouden de kandidaten die deze verklaring niet hebben afgelegd, te schrappen. Zij kunnen, net als de andere kandidaten, bij de Raad van State een beroep indienen tegen de beslissing tot verwerping van hun kandidatuur. De Raad van State zal zich in hoogste aanleg uitspreken over deze beroepen.

De lijsten van Nederlandstalige kandidaten die worden voorgedragen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde zijn dezelfde als die voorgedragen in de kieskring Leuven.

Zij zullen zonder onderscheid worden ingediend bij de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde of bij de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Leuven.

Teneinde tegenspraak te voorkomen bij de beslissingen die deze bureaus nemen tussen de voorlopige en definitieve vaststelling van de kandidatenlijsten, voorziet het ontwerp in een reglement dat als volgt kan worden samengevat :

­ Het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde wordt belast met de verrichtingen betreffende de lijsten van Nederlandstalige en Franstalige kandidaten, ingediend in die kieskring. Minstens één van de bijzitters van dat bureau moet magistraat zijn op de rechtbank van eerste aanleg te Brussel en tot de andere taalrol dan die van de voorzitter moeten behoren.

­ Het hoofdbureau van de kieskring Leuven wordt belast met de verrichtingen betreffende de kandidatenlijsten, ingediend in die kieskring.

­ Er wordt een gezamenlijk bureau opgericht voor de verrichtingen die tegelijkertijd de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de kieskring Leuven betreffen.

Het gezamenlijke bureau bestaat uit de leden van elk van de twee bureaus.

Het is gevestigd in de hoofdplaats van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, dat wil zeggen in Brussel, en wordt voorgezeten door de bureauvoorzitter van de kieskring met het grootste aantal inwoners, dat wil zeggen, eigenlijk door de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

Staken de stemmen binnen het gezamenlijke bureau, dan is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Het gezamenlijke bureau is bevoegd voor :

· de formulering en het drukken van het stembiljet dat, aangezien het gaat om lijsten van Nederlandstalige kandidaten, gemeenschappelijk is voor de twee kieskringen (dezelfde kandidaten strijden om de stemmen van de kiezers);

· de verrichtingen van stemopneming, aanwijzing en bekendmaking van de verkozenen;

· de opstelling van het verkiezingsverslag.

Het maximum aantal kandidaten dat op de lijsten kan staan, die worden voorgedragen in de kieskring Leuven of in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, is gelijk aan het totale aantal te verkiezen volksvertegenwoordigers in elk van de twee kieskringen.

Wat de zetelverdeling in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel betreft, voorziet het ontwerp in het volgende :

­ Vooraleer over te gaan tot de overdracht van de 22 zetels in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde verdeelt het hoofdbureau van de kieskring de zetels tussen de lijsten van Nederlandstalige kandidaten en de lijsten van Franstalige kandidaten.

­ De procedure die het hoofdbureau daartoe volgt, wordt beschreven in artikel 11 van het ontwerp (stuk Kamer, nr. 50-2035/1) en is dezelfde als die van toepassing op de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, vooraleer zij gewijzigd werd door de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen.

­ De zetels die behoren tot de lijsten van Nederlandstalige kandidaten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde worden daarna samengevoegd met die welke behoren tot de lijsten, ingediend in de kieskring Leuven. Alle zetels samen worden verdeeld tussen de betrokken lijsten volgens het systeem D'Hondt (artikelen 167 en 168 van het Kieswetboek).

­ De lijstenverbinding blijft trouwens mogelijk tussen de lijsten van Franstalige kandidaten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en die welke worden ingediend in de kieskring Waals-Brabant. De zetels die tot deze lijsten behoren, worden verdeeld volgens de klassieke procedure van lijstenverbinding in de artikelen 169 tot 171 van het Kieswetboek.

II.2. De wederinvoering van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers

Dat onderscheid werd afgeschaft door de wet van 27 december 2000 en wordt opnieuw ingevoerd voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat (stuk Kamer, nr. 50-1806/18).

Het maximum aantal kandidaat-opvolgers wordt vastgesteld op de helft plus één van de voor de effectieve mandaten voorgedragen kandidaten, met een verplicht minimum van zes kandidaat-opvolgers.

De wet voorziet dat, indien de helft decimalen bevat, die steeds worden afgerond naar de bovenste eenheid.

II.3. De invoering van een kiesdrempel

Het ontwerp van wet (stuk Kamer, nr. 50-1806/18) voert een dergelijke drempel in zowel voor de verkiezing van de Kamer als van de Senaat.

Het gaat in werkelijkheid om een drempel van toelating tot de verdeling van de zetels.

Tot de verdeling worden alleen toegelaten :

­ voor de verkiezing van de Kamer :

· de lijsten die minstens 5 % van het algemene totaal van de geldig uitgebrachte stemmen in de kieskring hebben verkregen. Het betreft alle kieskringen, behalve de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven;

· de lijsten van Franstalige kandidaten die in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde minstens 5 % van het algemene totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van het geheel van de lijsten, hebben verkregen;

· de lijsten van Nederlandstalige kandidaten en de kandidatenlijsten die in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven minstens 5 % van het algemene totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van het geheel van deze lijsten, hebben behaald.

­ voor de verkiezing van de Senaat :

· de lijsten die minstens 5 % van het algemene totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van de lijsten, voorgedragen voor het Franse kiescollege of voor het Nederlandse kiescollege, volgens het geval, hebben behaald.

Voor de verkiezing in de Kamer van volksvertegenwoordigers gaat het bijgevolg over een drempel waaraan per kieskring moet worden voldaan en niet op het niveau van heel Vlaanderen of Wallonië, volgens het geval. Zo kan een lijst wel worden toegelaten tot de verdeling van de zetels in een kieskring, en niet in een andere. Bovendien dient er opgemerkt te worden dat het feit dat een lijst wordt toegelaten tot de verdeling van de zetels niet noodzakelijk betekent dat er effectief zetels aan deze lijst worden toegewezen. Alles hangt af van de hoegrootheid van het kiescijfer voor de toepassing van het systeem D'Hondt.

II.4. De mogelijkheid voor de kandidaten om zich, bij de parlementsverkiezingen van juni 2003, tegelijkertijd kandidaat te stellen voor de Kamer in de kieskring van hun woonplaats, en voor de Senaat

Op dat punt voorziet het ontwerp (stuk Kamer, nr. 50-1806/18) dat de kandidaat die tegelijkertijd voor de Kamer en voor de Senaat is verkozen, ertoe gehouden is te kiezen tussen de twee mandaten en zijn keuze mee te delen aan elk van de twee assemblees binnen drie dagen na de bekendmaking van zijn verkiezing door het hoofdbureau. In de assemblee waarin hij niet wenst zitting te nemen wordt hij vervangen door de eerste opvolger van de lijst waarop hij verkozen is.

Tot slot wijst de minister erop dat :

­ de wijzigingen aangebracht in de organieke wet tot beperking en controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers gerechtvaardigd zijn door de herinvoering van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers;

­ de wijzigingen aangebracht in de wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming gerechtvaardigd worden door het feit dat de kandidaten worden voorgedragen op afzonderlijke taallijsten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

III. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER FRANS LOZIE OVER HET WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING, WAT DE KIESKRINGEN VOOR DE VERKIEZINGEN VOOR DE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS BETREFT, VAN HET KIESWETBOEK (STUK SENAAT, NR. 2-449/1)

De heer Lozie wijst erop dat dit wetsvoorstel hetzelfde uitgangspunt heeft als de door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerpen. De samenstelling en de bevoegdheid van de federale Kamers werd in 1995 grondig gewijzigd waarbij voortaan de Kamer van volksvertegenwoordigers als enige federale assemblee nog over de government making power beschikt. Deze grondige wijziging van de federale staatsinrichting leidde evenwel niet tot een adequate aanpassing van het kiessysteem. Voor de verkiezingen van de Kamer werden een vrij groot aantal kieskringen behouden terwijl de kieskringen van de Senaat een volledig gewest bestrijken. Dit heeft ertoe geleid dat de politieke tenoren bijna verplicht zijn zich kandidaat te stellen voor de Senaat en dit terwijl de eigenlijke politieke macht in de Kamer ligt.

Om dit probleem op te lossen stelt de heer Lozie in zijn wetsvoorstel dan ook voor om elke politieke formatie toe te laten zes « landelijke » kandidaten voor te dragen bij de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Tevens worden de kieskringen voor de Kamer samengesmolten tot provinciale kieskringen, behalve voor het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. In het voorstel wordt eveneens de apparentering afgeschaft.

Het wetsvoorstel stelt derhalve in grote lijnen ook dezelfde oplossing voor als de te bespreken ontwerpen.

Het grote verschil van het wetsvoorstel van de heer Lozie met de ontwerpen die reeds in de Kamer zijn gestemd is dat deze laatsten kaderen in een ruimer plan van de regering om, middels een Grondwetsherziening, de Senaat nog verder te hervormen waarbij diens rol herleid wordt, aldus de heer Lozie, een veredelde « Rotary »-club. Het is pas in deze tweede fase dat de kieskring van de Kamer zal worden uitgebreid tot het « landelijke » niveau zoals thans reeds geldt voor de Senaat. Een ander verschil met het regeringsontwerp is dat de heer Lozie niet raakt aan de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. In zijn voorstel blijven de drie huidige arrondissementen Leuven, Nijvel en Brussel-Halle-Vilvoorde.

Alhoewel hij ervan overtuigd is dat de door hem voorgestelde oplossing beter is, heeft hij geen bezwaren tegen de ter bespreking voorliggende ontwerpen, mede omdat zij nog niets wijzigen inzake de bevoegdheden van de Senaat.

IV. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE HEER VERREYCKEN OVER HET WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN VERSCHILLENDE KIESWETTEN TENEINDE DE BESTRAFFING VAN KIEZERSBEDROG MOGELIJK TE MAKEN (STUK SENAAT, NR. 2-49/1)

De heer Verreycken zet uiteen dat bij elke verkiezing kandidaten op lijsten worden geplaatst die helemaal niet de intentie hebben het mandaat ook daadwerkelijk te vervullen. Waar dit onmogelijk voorafgaandelijk kan worden vastgesteld, hoogstens vermoed, kan evenwel het ontslag tijdens de eerste drie maanden na de verkiezingen als bewijs van laakbaar kiezersbedrog worden beschouwd.

De in het voorstel voorziene sanctie is een geldboete gelijk aan de som van drie maanden mandaatsvergoeding voor de assemblee waarvoor de betrokkene zich verkiesbaar stelde.

V. ALGEMENE BESPREKING

V.1. Algemene opmerkingen

De heer Destexhe wenst te weten of het invoeren van een kiesdrempel van 5 % een verschil zal uitmaken voor de rechtstreeks verkozen Franstalige senatoren, aangezien er slechts vijftien zetels te begeven zijn, wat betekent dat men uiteraard meer dan 5 % moet halen om verkozen te worden.

Spreker vraagt zich af of die kiesdrempel van 5 % algemeen geldt of specifiek is voor de Waalse kieskring en voor de Brusselse kieskring.

Spreker wenst te weten of het invoeren van die drempel van 5 %, die in Brussel afzonderlijk wordt berekend voor Franstaligen en voor Nederlandstaligen, niet discriminerend is, aangezien al naargelang het om een Nederlandstalige of een Franstalige lijst gaat, een kieslijst niet evenveel stemmen moet halen.

De heer Dallemagne heeft de indruk dat het enthousiasme dat drie jaar geleden in de parlementaire commissie voor politieke vernieuwing heerste, sindsdien is weggeëbd. Essentiële initiatieven die de Senaat had genomen inzake politieke vernieuwing, werden door de federale regering terzijde geschoven. De kans die de machtswisseling in 1999 bood om te zorgen voor een alternatief in de verhouding tussen burger en bestuurders, werd niet gegrepen. De kans om de impact van de stem van de burger te vergroten, werd niet benut.

De heer Dallemagne verklaart dat zijn fractie de voorliggende ontwerpen om verscheidene redenen niet zal goedkeuren :

­ omdat ze ongrondwettig zijn, zoals de Raad van State meer dan eens onderstreept heeft;

­ omdat ze democratisch gezien een stap achteruit zijn;

­ omdat ze een stap achteruit zijn voor de Franstaligen in de rand in het bijzonder en voor alle Franstaligen in het algemeen;

­ omdat ze in een periode net voor verkiezingen behandeld worden;

­ omdat ze onzekerheid laten bestaan over bepaalde belangrijke zaken.

1. De heer Dallemagne verwijst naar de strenge kritiek van de Raad van State, die in hoge mate de kritiek bevestigt die het cdH had geuit bij het sluiten van het akkoord van 26 april. De Raad van State wijst er immers op dat voorliggende ontwerpen ernstige grondwettigheidsproblemen doen rijzen. In zijn eerste advies laat de Raad van State zich soms voorzichtig uit, wegens de korte termijn waarbinnen hij zijn advies moest verstrekken en omdat de vragen die hij aan de indieners van het voorstel had gesteld, onbeantwoord waren gebleven.

De Raad van State onderstreept dat artikel 64 van de Grondwet uitdrukkelijk verbiedt dat er voorwaarden tot verkiesbaarheid worden toegevoegd voor de kandidaten die deelnemen aan de verkiezingen voor de Kamer. Dat is niet zo in artikel 69 van de Grondwet, dat over de verkiezingen voor de Senaat gaat. Artikel 8 van het ontwerp legt evenwel twee bijkomende verkiesbaarheidsvereisten op : enerzijds door de kandidaten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde te verplichten tot een « verklaring van taalgebruik » en, anderzijds, door de kandidaten voor de Kamer die tegelijk kandidaat zijn voor de Senaat te verplichten zich kandidaat te stellen in het arrondissement van hun woonplaats. Hij leidt eruit af dat artikel 64 van de Grondwet geschonden wordt.

De meerderheid heeft gepoogd haar tekst te amenderen, rekening houdend met het advies van de Raad van State. Die heeft in zijn advies op de amendementen zijn kritiek evenwel bevestigd, omdat hij vond dat de ingediende amendementen de grondwettigheidsproblemen niet regelden, noch voor de kieskringen Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde, noch voor de gelijktijdige kandidaturen voor Kamer en Senaat.

Tevens was de Raad van State van oordeel dat het systeem dat voor de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven wordt voorgesteld, een schending is van artikel 63 van de Grondwet, dat een nauwgezette zetelverdeling per kieskring oplegt. De amendementen die de meerderheid heeft ingediend, doen de bezwaren van de Raad van State hierover niet teniet.

Ten derde meent de Raad van State dat dit systeem leidt tot een verschillende behandeling van de Franstalige en de Vlaamse kiezers in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, waarbij eerstgenoemden slechts kunnen stemmen voor de kandidaten van hun kieskring, terwijl de laatstgenoemden kunnen stemmen voor kandidaten van twee verschillende kieskringen. Hij meent ook dat er een verschillende behandeling ontstaat van Franstalige en Nederlandstalige kandidaten, omdat de Franstaligen alleen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde naar stemmen kunnen dingen. De Raad van State wijst erop dat er voor die verschillende behandeling geen enkele verklaring wordt gegeven en heeft dus vragen bij de verenigbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, die discriminatie verbieden.

De heer Dallemagne meent dat de amendementen van de meerderheid ook op dat vlak de grondwettelijke bezwaren niet uit de weg hebben kunnen ruimen.

Ten vierde vraagt de Raad van State zich af of de invoering van een kiesdrempel van 5 % verenigbaar is met artikel 62, tweede lid, van de Grondwet, dat een evenredige vertegenwoordiging oplegt.

Al deze bezwaren mogen niet terzijde geschoven worden, niet alleen omdat de Grondwet nageleefd moet worden, maar ook omdat het Arbitragehof bepaalde delen van de hervorming zou kunnen vernietigen of schorsen.

Volgens de heer Dallemagne is de politieke en rechtsonzekerheid die voortvloeit uit het opzettelijk negeren van de Grondwet door de meerderheid voor iedereen nadelig.

Hoewel de meerderheid herhaaldelijk gevraagd werd rekening te houden met de grondwettelijke bezwaren, heeft zij deze waarschuwingen terzijde geschoven en loopt zij het risico er binnen afzienbare tijd de gevolgen van te dragen.

2. De heer Dallemagne beschouwt de hervorming als een achteruitgang voor de democratie en de parlementaire vertegenwoordiging. Het opnieuw invoeren van het systeem van de opvolgers verzwakt het gewicht van de kiezers in de aanwijzing van de verkozenen, terwijl de wet van 27 december 2000 dat systeem juist afgeschaft heeft om de kiezer meer zeggenschap te geven en de devolutieve kracht van de lijststem te halveren. De meerderheid heeft dat toen beslist om alle kandidaten zoveel mogelijk dezelfde kansen te bieden en om rekening te houden met de voorkeurstemmen van de kiezers.

Deze redenering werd doorgetrokken met de zogenaamde « Istasse, Monfils en Lizin »-wetten van 22 januari 2002. Het betreft, enerzijds, de bijzondere wet van 22 januari 2002 tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, om de devolutieve kracht van de lijststemmen met de helft te beperken en om het onderscheid af te schaffen tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en, anderzijds, de wet van 22 januari 2002 tot beperking met de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen en tot afschaffing van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.

Deze wetten hebben tot doel de kans te verminderen op een gedeeltelijke verkiezing om een vacature in te vullen wanneer de reserve van « opvolgers » (niet-verkozen kandidaten) uitgeput zou zijn.

Dat de meerderheid hierop terugkomt zonder dat het nieuwe stelsel ook maar één keer toegepast werd, toont aan hoe weinig coherent haar beleid is en hoe zij met de ene hand wil terugnemen wat zij met de andere aan de burgers gegeven heeft. De heer Dallemagne herinnert eraan dat de heer Daniel Bacquelaine, fractieleider van de MR in de Kamer, deze zienswijze deelt en daarvan gewag heeft gemaakt in de commissie voor de Binnenlandse Zaken.

In tegenstelling tot de heer Bacquelaine meent de heer Dallemagne dat de uitbreiding van de kieskringen in het algemeen een verbetering inhoudt voor de representatieve democratie. De nieuwe bepalingen kunnen echter in grotere provincies voor problemen zorgen en leiden tot een grotere afstand tussen de kiezers en hun verkozenen terwijl de burgers steeds meer belang hechten aan het dichten van de kloof tussen de burger en zijn verkozene. Op dat vlak gaat de democratie achteruit.

Bovendien zal de uitbreiding de verschillen in de leefwereld van de burgers doen vervagen. De nivellering die hieruit zal voortvloeien zal nadelig zijn voor de landelijke gebieden en voordelig voor de stedelijke gebieden. Ook hier zal de behoefte van de burgers aan politici die dicht bij hem staan, niet bevredigd worden.

Vele leden van de meerderheid delen deze zienswijze. Verschillende volksvertegenwoordigers hebben de moed gehad zich in de Kamer openlijk te verzetten tegen deze democratische achteruitgang. PS-volksvertegenwoordiger François Dufour heeft erop gewezen dat de politieke partijen alle geloofwaardigheid zullen verliezen door steeds maar verkeerde oplossingen aan te reiken voor echte problemen.

Om de gevolgen van deze rampzalige hervorming enigszins bij te sturen zal het cdH amendementen indienen om in de eerste plaats een nieuwe kieskring met de negen Duitstalige gemeenten op te richten en Henegouwen in twee afzonderlijke kieskringen op te delen.

3. Verder stelt de heer Dallemagne namens het cdH dat de hervorming om minstens vier redenen nadelig is voor de Franstaligen.

Ten eerste hebben de Franstaligen ermee ingestemd te onderhandelen over de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, terwijl deze kwestie voor hen altijd onbespreekbaar geweest is. Hiermee hebben zij een gevaarlijke bal aan het rollen gebracht.

Ten tweede verbreken deze voorstellen voorgoed een uitermate sterke band die Brussel verbindt met een rand die op cultureel, maatschappelijk en economisch vlak zijn natuurlijk achterland (Halle-Vilvoorde) vormt. In dat opzicht draagt dit akkoord in zich de kiem voor de definitieve splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

Ten derde, worden de Franstaligen van de rand en hun invloed gemarginaliseerd door een meer homogene Nederlandstalige groep. Tegelijkertijd versterken ze op politiek en numeriek vlak het Vlaamse gewicht in Brussel. Zo bevestigt de nieuwe zeteltelling nogmaals de ondergang van de Brusselse utopie waarin Franstaligen en Brusselse Vlamingen één kiezerskorps vertegenwoordigen en, niet in het belang van hun eigen gemeenschap, maar in dat van Brussel, dezelfde doelstellingen nastreven.

Ten vierde maken de voorstellen een onderscheid tussen Nederlandstaligen en Franstaligen van Vlaams-Brabant omdat een Nederlandstalige uit Tervuren (kieskring Leuven) voortaan wel voor een Nederlandstalige Brusselaar mag stemmen, terwijl een Franstalige van diezelfde kieskring niet voor een Franstalige Brusselaar mag stemmen. Op cultureel vlak haalt het akkoord de banden tussen de Brusselse Vlamingen en die van Vlaams-Brabant strakker aan door de banden die vandaag bestaan tussen de Franstaligen uit de rand en de Brusselse Franstaligen te verbreken. Een dergelijke onaanvaardbare vorm van discriminatie is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en blijkt nu al ongrondwettig te zijn.

4. De heer Dallemagne verzet zich hevig tegen de mogelijkheid om tegelijk voor de twee federale Kamers op te komen. Dit is een onaanvaardbare bepaling die de kloof tussen de burger en de politiek nog groter kan maken. De burger zal immers niet meer begrijpen waartoe zijn stem nog dient.

5. De heer Dallemagne benadrukt dat de hervorming van het kiessysteem er komt op een tijdstip dat niet betaamt voor een democratie als de onze. De regering heeft ervoor gekozen haar ontwerp van hervorming in te dienen een jaar vóór de verkiezingen en iedereen weet dat het ten vroegste 7 maanden voor die verkiezingen kan worden goedgekeurd. De regering wil de regels van het verkiezingsspel veranderen vlak voordat het spel gespeeld wordt. Hij staat achterdochtig tegenover deze verandering, vooral omdat verschillende bepalingen van de hervorming zijn ingegeven door de grote tenoren van de meerderheid die hun vele media-optredens zo ruim en zo vaak mogelijk willen doen renderen.

Het probleem met de timing van de hervorming kan nog groter worden door de beroepen waartoe de ongrondwettigheid ervan ongetwijfeld aanleiding zal geven. Als tegen deze hervorming beroepen worden ingesteld bij het Arbitragehof, zullen dat vorderingen tot schorsing ervan zijn vanwege de dringende noodzakelijkheid. Zo zullen over een systeem dat van toepassing is op de verkiezingen van 2003, twijfels blijven bestaan bijna tot die verkiezingen gehouden worden. Deze onzekere situatie is ongezond en onze democratie onwaardig. Hoe kan men in deze omstandigheden voorkomen dat de burger de indruk krijgt dat deze verkiezingen een doorgestoken kaart zijn ?

6. Na de besprekingen blijven nog veel onzekerheden en belangrijke vragen bestaan :

­ Waarom geldt de hervorming niet voor de gewestverkiezingen en wel voor de verkiezingen van het Europees Parlement ­ die toch tegelijk georganiseerd worden ? Wat is zo dringend voor de ene verkiezing en niet voor de andere ? Vanwaar zo'n verschillende behandeling ? Zullen de opvolgers opnieuw worden ingevoerd ? Welke omvang zullen de verschillende arrondissementen hebben ?

­ Waarom heeft de meerderheid bij de herinvoering van de drempels op de verkiezingsuitgaven geen rekening gehouden met de voorstellen van de werkgroep Barbeaux-Tavernier ? Worden die voorstellen nog besproken in de commissie voor de Binnenlandse Zaken in oktober 2002 ?

De heer Dallemagne herhaalt dat het cdH zijn goedkeuring niet kan hechten aan een hervorming die een onderdeel is van een ruimer akkoord dat ongunstig is voor de Franstaligen, diverse belangrijke constitutionele bepalingen schendt en zeker geen vooruitgang betekent voor de democratie aangezien de kiezers, door toedoen van de partijapparaten, nog minder greep op de zaak zullen hebben.

De heer Moureaux acht de hervorming een evenwichtig en aanvaardbaar compromis. Hij wijst erop dat de heer Dallemagne geen alternatief voorstelt voor deze hervorming van de kieswetgeving. Spreker merkt op dat er reeds lang eentalige lijsten bestaan.

De heer Moureaux stelt desondanks vast dat Europa op het vlak van de verkiezingen een gevaarlijke ontwikkeling doormaakt.

Om te beginnen wordt in de verkiezingen de nadruk gelegd op personen. De afschaffing van de devolutieve kracht van de lijststem, de uitbreiding van de kieskringen en de afschaffing van de opvolgers ­ een systeem dat momenteel gedeeltelijk wordt heringevoerd ­ maken het mogelijk die personencultus te bestrijden. Spreker ziet liever dat verkiezingscampagnes gevoerd worden op basis van ideeën.

Daarnaast maakt spreker zich zorgen over de kiesdrempel van 5 %. Dankzij die invoering zou de vorming van een meer samenhangende meerderheid mogelijk moeten worden. Spreker was gekant tegen het oorspronkelijke voorstel van de dubbele drempel, namelijk 5 % binnen het arrondissement en 5 % in totaal. Met een dergelijk systeem zouden nieuwe politieke groeperingen meteen enorme resultaten moeten boeken.

Dat dit systeem wordt verdedigd onder het mom van de « nieuwe politieke cultuur » is verbazingwekkend. Het zou immers alleen de politieke macht van de grote partijen bestendigen. Nieuwe partijen en partijen die in een nabij verleden slechts 3,5 % behaalden, moeten zich dan ook afvragen of zij zouden bestaan hebben als deze regel er altijd al was geweest.

De drempel van 5 % zoals nu bepaald in het ontwerp, zal spreker er niet van weerhouden het ontwerp goed te keuren, maar hij wijst er toch op dat die drempel de voorbode kan zijn van een gevaarlijke tendens. Hij verwijst naar Duitsland, waar een politieke partij die erg groot is in een aantal kieskringen, nauwelijks aanwezig zal zijn in de Bundestag. Hij vraagt zich af of de democratie daarbij gebaat is, ook al wordt de regeringsvorming vergemakkelijkt. De Franse minister van Binnenlandse Zaken heeft al een voorstel tot wijziging van het Franse kiessysteem laten bekend worden dat er in een notendop op neerkomt dat er in Frankrijk nog slechts twee politieke groeperingen zullen overblijven die nog enige kans maken om in het Parlement te komen.

In een tijd waarin wordt getracht de kloof met de burger te dichten en waarin men wil luisteren naar de stem van de man in de straat, worden de zaken bemoeilijkt.

Er valt iets te zeggen voor de voorgestelde drempel, maar de heer Moureaux meent dat voorzichtigheid geboden is en dat moet worden weerstaan aan de verleiding om concurrenten uit de weg te ruimen met kiesregels. Concurrenten moeten worden uitgeschakeld bij de verkiezingen in plaats van door de kieswet te manipuleren.

Mevrouw Thijs is van mening dat de meerderheidspartners, om de coalitie in stand te houden, zich wensen neer te leggen bij de voorgestelde hervorming van het kiesstelsel, omdat zij hieruit voordeel halen.

Voor haar is het niet duidelijk wie de vragende partij is geweest voor de hervorming. Nergens wordt verwezen naar eventuele onrechtvaardigheden in het bestaande kiessysteem. Kortom, er wordt een hervorming doorgevoerd waarnaar niet gevraagd is.

Mevrouw Thijs herinnert aan de vergaderingen van de Commissie voor Politieke Vernieuwing waaraan zij deelgenomen heeft. Vanaf 1999 werden daar de grote fundamentele vragen van ons democratisch staatsbestel besproken. Pas in oktober 2001 heeft de eerste minister voor het eerst gesproken over het instellen van provinciale kieskringen en voor een nationale kandidaatsstelling voor de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Niet alleen beantwoorden de voorgelegde ontwerpen aan geen enkele behoefte, mevrouw Thijs meent eveneens dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de echte vragen en problemen van de mensen. Die hebben vooral betrekking op het door de federale regering gevoerde beleid in verband met werkloosheid en de economische crisis. De invloed van de kiezer op het beleid is er alleen door verkleind.

De heer Tobback is van mening dat, in het algemeen, een kiessysteem coherent moet zijn en moet kunnen rekenen op de democratisch legitimatie van de bevolking. Het huidige kiessysteem is echter een hybride combinatie van een stelsel van de evenredige vertegenwoordiging en een doorgedreven cultus van bekende personen, die daardoor aanzienlijke persoonlijke verkiezingsscores behalen. De voorgestelde halvering van het effect van de kopstem lijkt de spreker een halfslachtige maatregel, die de logica van het huidige kiessysteem dan ook niet doorbreekt.

Spreker legt uit dat zijn partij sinds 1994 pleit voor één Vlaamse kiesomschrijving voor de Kamer, naar het voorbeeld van de Senaat en de Europese Unie. Het huidige kiesstelsel heeft ertoe geleid dat de grote politieke leiders in de Senaat zetelen terwijl de politieke beslissingsmacht bij de Kamer van volksvertegenwoordigers ligt. Het lid is van oordeel dat, voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers de kiezer dan ook de mogelijkheid moet geboden worden te kunnen stemmen voor de grote politieke leiders die eventueel regeringsverantwoordelijkheid zullen dragen.

Spreker is van oordeel dat het creëren van een Vlaamse kiesomschrijving ook een aanpassing vereist van het electoraal statuut van de provincie Vlaams-Brabant. Hij meent dat de huidige voorgestelde hervorming onvoldoende is en hij wenst dan ook een splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Deze splitsing stuit echter op de weerstand van de Franstalige bevolking van Brussel die deze hervorming een te grote toegeving vindt in het voordeel is van de Nederlandstalige bevolking van Brussel.

De heer Lozie deelt de analyse van de heer Tobback en is eveneens voorstander van één kiesomschrijving per gewest voor de verkiezingen van de Kamer. De door het ontwerp voorziene oplossing zet in elk geval een stap in die richting, die op termijn onvermijdelijk is. Wat de regeling voor het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde betreft vindt hij de oplossing die wordt voorgesteld in elk geval een verbetering ten aanzien van de huidige situatie.

De heer Verreycken stelt vast dat er reeds een aantal interessante verklaringen zijn afgelegd. De heer Moureaux bekritiseert de overdreven mediatisering en verkleutering van de politiek. Tevens heeft hij bezwaren tegen het afmaken van politieke tegenstrevers buiten het kieshokje, door de manipulatie van de kieswet.

Wat de eigenlijke ontwerpen betreft, vindt de heer Verreycken het bepaald onfatsoenlijk dat het Parlement, op enkele maanden vóór de verkiezingen nog inderhaast een nieuwe kieswet moet stemmen. De uitbreiding naar provinciale kieskringen zal de bestaande vedettencultus alleen maar stimuleren en het mediacircus nog meer aan belang doen winnen.

De heer Verreycken wijst er ook op dat de invoering van een kiesdrempel van 5 % de door deze meerderheid zo vaak ingeroepen politieke vernieuwing dreigt in de kiem te sporen.

De klap op de vuurpijl is, aldus de heer Verreycken, evenwel de herinvoering van de nog maar pas afgeschafte lijst van kandidaat-opvolgers. Er zullen dus ministers van de Vlaamse regering aan de verkiezingen deelnemen alhoewel zij niet de minste intentie hebben om hun mandaat op te nemen als ze verkozen worden. Politieke « zwaargewichten » zullen kandidaat zijn voor Kamer en Senaat hoewel zij in het beste geval in slechts één assemblee zullen zetelen. Daarnaast zullen ook de ministers door hun opvolger worden vervangen. Van de ongeveer 113 rechtstreeks verkozen Vlaamse kamerleden en senatoren zullen er minstens 30 hun mandaat niet opnemen. Een vierde van de te begeven mandaten zal dus worden uitgeoefend door opvolgers. Om dit soort misbruiken te beteugelen heeft de heer Verreycken trouwens reeds in 1999 een wetsvoorstel ingediend (wetsvoorstel tot wijziging van verschillende kieswetten teneinde de bestraffing van kiezersbedrog mogelijk te maken, stuk Senaat, nr. 2-49/1, zie hoofdstuk IV van dit verslag voor de inleidende uiteenzetting). Het toelaten van dit manifest soort kiezersbedrog brengt de bevolking wel erg ver van de burgerdemocratie die door de regering aan het begin van deze legislatuur werd voorgespiegeld.

De heer Verreycken is er zeker van dat hij niet de enige is met deze mening en citeert daarom de heer De Croo in een recent dubbelinterview met de voorzitters van Senaat en Kamer in het weekblad Knack : « Na de verkiezingen van 2003 krijgen we een parlement van plaatsvervangers. Er zal een colonne van politieke slaven ontstaan die iedere dag bidden want hun politieke lot kan elke minuut veranderen. De partijen zijn strak geleide politieke parastalen. Zij beslissen over het bestaan van de parlementsleden. Zij bepalen de lijstvorming. »

Deze scherpe veroordeling belette niet dat de heer De Croo dit ontwerp goedkeurde waardoor hij zijn stelling, dat de politici slaven zijn van hun partij, perfect illustreerde.

Deze kieshervorming werd van de Franstaligen afgekocht door verregaande communautaire toegevingen, drie ten nadele van de Nederlandstaligen, één ten nadele van de Duitstaligen. De eerste toegeving is de paritaire Senaat. De tweede toegeving betreft het verlenen van nog meer constitutieve autonomie en middelen aan Brussel. De derde toegeving is de niet-splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. De laatste toegeving is de weigering om de 70 000 Duitstaligen een eigen vertegenwoordiging in de Kamer te geven.

Na deze inleidende beschouwingen gaat de heer Verreycken iets dieper in op de principes van de rechtsstaat en van behoorlijk bestuur en de ter tafel liggende ontwerpen te toetsen aan deze principes.

De heer Verreycken stelt het procédé, waarbij een ontwerp van de regering wordt ingediend als een wetsvoorstel om het advies van de Raad van State niet te moeten vragen, scherp aan de kaak. Onder de druk van de oppositie in de Kamer werd toch het spoedadvies van de Raad van State ingewonnen ­ enkel een summier, onderzoek door een Franstalige kamer ­ zodat het door de regering beoogde doel slechts gedeeltelijk werd bereikt.

Het indienen van een regeringsontwerp vermomd als een initiatief van individuele volksvertegenwoordigers kan alleen maar omschreven worden als intellectuele valsheid in geschriften waarbij het ontlopen van het wettelijk verplichte advies van de Raad van State het onrechtmatig beoogde voordeel is.

Dat het wetsvoorstel nr. 1806/001 geen initiatief is van de indieners maar van de regering blijkt uit het feit dat het op regeringsniveau werd uitgewerkt en goedgekeurd in de Ministerraad van 26 april 2002. Bovendien blijkt uit een vergetelheid in de toelichting bij het wetsvoorstel wie de werkelijke auteur is : « Omdat de regering overal provinciale kieskringen wil creëren, maar ook de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde wenst te handhaven, stelt zij een regeling voor waarbij de Nederlandstalige kandidaten van Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven op dezelfde lijsten zullen staan » (stuk Kamer, nr. 1806/001, blz. 6).

Spreker vraagt zich af wat de rechtsgeldigheid is van een wet die totstandkomt op grond van een vals stuk. Eén van de basisregels van behoorlijk bestuur is dat de overheid de regels die ze zelf heeft uitgevaardigd respecteert (patere legem quem ipse fecisti).

Hij meent dat het tekenend is voor de aftakeling van de rechtsstaat dat niemand zich wezenlijke vragen stelt bij een procédé dat steunt op valsheid in geschriften.

De voorgestelde regeling is in strijd met verschillende grondwettelijke bepalingen. De Raad van State heeft reeds op een aantal ervan gewezen.

Eén fundamentele ongrondwettigheid heeft de Raad evenwel niet vermeld. Het feit dat het advies van een Franstalige kamer komt, is daar zeker niet vreemd aan. De nieuwe regeling is namelijk, evenals de oude, duidelijk in strijd met de grondwettelijke indeling van het land in taalgebieden, gewesten en provincies. Een groot deel (meer dan 550 000 inwoners) van het Nederlandse taalgebied en van het Vlaamse Gewest onderwerpen aan verkiezingen voor Frans-Brusselse en Waalse kandidaten (Europa en Senaat) is duidelijk in strijd met de letter en de geest van het begrip eentalig taalgebied in onze Grondwet. Het niet voorzien van een vertegenwoordiging voor de Duitstaligen is trouwens ook strijdig met het principe van de taalgebieden dat in onze Grondwet is opgenomen.

Een andere ongrondwettigheid, aldus de heer Verreycken, bestaat erin dat de nieuwe wettelijke bepalingen het niet mogelijk maken vast te stellen hoeveel volksvertegenwoordigers er respectievelijk in de kieskring Leuven en in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde gekozen zullen zijn. Artikel 63, §§ 2 en 3 van de Grondwet bepalen nochtans dat elke kieskring een aantal zetels toegewezen krijgt, in verhouding tot zijn bevolkingsaantal. Dit betekent dat Leuven thans recht heeft op zeven Kamerzetels en Brussel-Halle-Vilvoorde op 22, samen 29 zetels. De wet bepaalt niet wie in Leuven en wie in Brussel-Halle-Vilvoorde verkozen wordt, wat flagrant in strijd is met de Grondwet.

De heer Verreycken wijst erop dat er wel een onrechtstreekse manier is om te bepalen wie in Leuven en wie in Brussel-Halle-Vilvoorde verkozen is, namelijk de plaats waar de kandidatenlijst wordt neergelegd. Wordt de lijst in Leuven neergelegd, dan zijn alle kandidaten die op die lijst verkozen worden Leuvense verkozenen. Hun lijst wordt weliswaar ook voorgelegd aan de kiezers van Brussel-Halle-Vilvoorde, en de zetelverdeling gebeurt ook op basis van de (Vlaamse) stemmen van Brussel-Halle-Vilvoorde, maar dit neemt niet weg dat het een Leuvense lijst is en blijft, en dat alle erop gekozen kandidaten in Leuven verkozen zullen zijn, wat er trouwens automatisch toe leidt dat ze worden ingedeeld in de Nederlandse taalgroep.

Indien dus alle Vlaamse partijen ervoor zouden opteren om hun lijsten te Leuven neer te leggen, dan zou dit betekenen dat geen enkele van hun kandidaten een taalkeuze zou moeten maken, en dat alle Vlaamse verkozenen, op grond van hun verkiezing te Leuven, tot de Nederlandse taalgroep zouden behoren. Dit zou ertoe leiden dat er te Leuven tussen de vijftien en achttien verkozenen zouden zijn, terwijl Leuven grondwettelijk slechts recht heeft op zeven verkozenen.

Omgekeerd, indien alle Vlaamse partijen hun lijsten in Brussel zouden neerleggen, dan moeten alle kandidaten van die partijen een taalkeuze maken en zijn de verkozenen ervan per definitie gekozen door de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, ook al worden de kandidaten ook voorgelegd aan de kiezers te Leuven en ook al bepalen deze kiezers mee welke Vlaamse kandidaten verkozen zullen zijn. Het zijn en blijven verkozenen van de kieskring waar ze zijn voorgedragen, namelijk Brussel-Halle-Vilvoorde. Indien geen enkele lijst te Leuven wordt ingediend, zou dit er dus toe leiden dat er in Brussel-Halle-Vilvoorde 29 verkozenen zullen zijn, terwijl de kieskring er volgens de Grondwet slechts 22 mag tellen. De kieskring Leuven zou dan geen verkozenen tellen, terwijl die kieskring nochtans recht heeft op zeven verkozenen.

Wat er moet gebeuren indien dezelfde partij (met hetzelfde lijstnummer of letterwoord) zowel een lijst te Leuven als een lijst te Brussel zou neerleggen (al dan niet met dezelfde kandidaten) is evenmin geregeld. Is één van beide lijsten onontvankelijk, en, zo ja, welke ? Komen beide lijsten op de stembrief ? Worden de stemmen dan samengeteld ?

Een andere indicatie voor de ongrondwettelijke situatie is het feit dat de Franstalige lijsten in Brussel-Halle-Vilvoorde 29 kandidaten zullen mogen tellen, terwijl er in die kieskring (voor hen) maximaal 22 zetels te begeven zijn.

Het is nochtans een van de zogenaamde indieners, de heer Coveliers, die heeft opgeworpen dat er mogelijk een grondwettelijk rijst indien men meer kandidaten op de lijsten zou toelaten dan er te begeven plaatsen zijn (zie Kamerverslag, stuk nr. 1806/008, blz. 53).

Het is voor de heer Verreycken duidelijk dat aan deze voor de Vlamingen ongrondwettelijke situatie in de provincie Vlaams-Brabant slechts een einde kan komen door de kieskringen in overeenstemming te brengen met de grondwettelijke indeling van het land in taalgebieden, gewesten en provincies, en dus, door de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen. De in het ontwerp voorziene herindeling van de kieskringen in provinciale kieskringen is daar een unieke gelegenheid toe.

Wat de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde betreft, circuleert een VLD-nota (zie De Standaard van 13 augustus 2002) die stelt dat de niet-splitsing voor Vlaanderen voordeliger is : in het nieuwe systeem zouden « slechts » één à twee Vlaamse Kamerzetels verloren gaan (van 11 naar 9) terwijl er bij een splitsing van de kieskring drie à vier zetels verloren worden (van 11 naar 8 of 7).

De heer Verreycken meent dat het merkwaardig is dat de VLD de splitsing afwijst op grond van een beweerd verlies van enkele Vlaamse Kamerzetels terwijl deze partij in het kader van dezelfde kieshervorming voorstelt om de Senaat in de toekomst paritair samen te stellen waardoor zes Senaatszetels worden prijsgegeven. Als men aanneemt dat er 2,14 keer meer Kamerleden dan senatoren zijn dan komt dit verhoudingwijs overeen met een verlies van twaalf Kamerzetels.

De VLD-nota gaat er ook van uit dat in een aparte kieskring Halle-Vilvoorde de Franstaligen één à twee op de acht zetels zouden halen waarbij over het hoofd wordt gezien dat na een splitsing de provincie Vlaams-Brabant de nieuwe kieskring wordt (= Leuven + Halle-Vilvoorde). Die kieskring heeft recht hebben op vijftien zetels (één meer dan Brussel, wat op zich psychologisch ook zeer belangrijk is).

Bovendien, betoogt de heer Verreycken, wijst de ervaring met de verkiezingsuitslagen voor de Vlaamse Raad en voor de provincieraad van Vlaams-Brabant uit dat het stemmenaantal voor Franstaligen in een gesplitste kieskring drastisch daalt (met 40 tot 50 %) omdat ze moeten opkomen met een anti-Vlaamse eenheidslijst zonder de grote Brusselse Franstalige kopstukken en de gekende partijlogo's.

De heer Verreycken houdt voor dat een splitsing onmiskenbare voordelen biedt, al was het maar omdat het de enige oplossing is die de grondwettelijke indeling van het land in taalgebieden, gewesten en provincies eerbiedigt.

Een splitsing is ook het enige dat het Franstalige politiek gestook in Vlaams-Brabant kan doen ophouden. In een gesplitste kieskring gaat het electoraal belang en opbod van de Franstalige partijen in Halle-Vilvoorde teloor. Hoogstens kan er nog een Franstalige kartellijst opkomen voor de Kamer, doch levert veel minder Franstalige stemmen op.

Het is duidelijk dat de Franstalige partijen door de niet-gesplitste kieskring een voet tussen de deur houden om het eentalig statuut van een groot deel van Vlaams-Brabant op de helling te zetten. Zij rekenen erop dat de tijd in hun voordeel speelt door de steeds verder uitdijende migratie van Franstaligen uit Brussel naar Vlaams-Brabant.

De splitsing is derhalve gewoon een kwestie van goed bestuur en federale loyauteit. Het regeerprogramma van de huidige Vlaamse regering stelt trouwens dat de splitsing in de eerste helft van deze legislatuur verwezenlijkt moest worden. De niet-gesplitste kieskring is een overblijfsel van het unitaire België en is totaal onaangepast aan de federale staatsstructuur.

De heer Verreycken vraagt hoe lang Vlaamse politici zullen blijven dulden en verdedigen dat in dit land, dat zich « federaal » noemt, in een groot deel van het eentalig Nederlandse taalgebied nog steeds Waalse en Frans-Brusselse verkiezingen worden gehouden ? Hij stelt vast dat er heel wat geografische Vlamingen zijn die in de media verkondigen dat dit een slecht ontwerp is maar die, als het er op aankomt, het ontwerp stemmen.

In elk geval ligt de kiezer niet wakker van de hervorming van de kieswet. Hij vraagt echter dat de kieswet in overeenstemming wordt gebracht met de Grondwet. Hij zal daartoe dan ook een aantal amendementen indienen.

De heer Caluwé stelt vast dat de voorliggende ontwerpen door de leden van de meerderheid met weinig enthousiasme worden verdedigd. Zij hebben op een eerlijke manier uiting gegeven aan een aantal bekommernissen. Eigenlijk verbaast hem dit niet omdat hij vaststelt dat geen enkele meerderheidspartij deze kieshervorming in zijn programma voorzien had.

Als deze ontwerpen een project zijn van de eerste minister dan is hij wel erg ver verwijderd van wat hij destijds voorhield in zijn « Burgermanifesten » of van de plannen die gesmeed werden in zaal F van deze assemblee. Nooit was er toen sprake van het invoeren van kiesdrempels of proviciale kieskringen.

Alles wijst er dus op, aldus de heer Caluwé, dat deze ontwerpen geen politiek project zijn maar een persoonlijk project dat de doelstellingen van een aantal mensen op korte termijn moet dienen. Men voert provinciale kieskringen in maar doet dat niet voor Waals en Vlaams Brabant.

Deze kieshervorming moet ook worden gerelateerd aan de afzwakking van de lijststem die tot doel had om de persoonlijke voorkeur van de kiezer zwaarder te laten doorwegen bij de verdeling der mandaten. Met deze wordt het echter mogelijk om zowel voor Kamer als Senaat te kandideren terwijl het hoogstens mogelijk is om in een assemblee te zetelen. Daarnaast wordt opnieuw de lijst van opvolgers ingevoerd en worden de kieskringen « geprovincialiseerd ». Door al deze ingrepen wordt het onmogelijk om vanuit werk aan de basis vanonder uit politieke bekendheid op te bouwen. Het resultaat van de hervorming zal ertoe leiden dat er nog slechts drie soorten verkozenen zullen overblijven :

1. de gevestigde politieke « vedetten » die een ministerieel mandaat uitoefenen of partijvoorzitter zijn;

2. de kapitaalkrachtigen die voldoende middelen hebben om zichzelf in de belangstelling te werken;

3. de mediafiguren.

De eerste categorie zal in beide Kamers verkozen worden en zullen worden opgevolgd door mensen wier politieke lot volledig afhangt van degenen die zij opvolgen. Dit zijn de « politieke slaven » waarover de heer De Croo het reeds heeft gehad. Zo komen we geleidelijk tot een « vazaldemocratie »: bij de volgende verkiezingen zullen er politici verkozen worden in Kamer en Senaat die reeds ergens burgemeester zijn en minister in de Vlaamse regering. Eenzelfde persoon stuurt zijn vazallen-opvolgers naar de assemblees waar hij niet zetelt maar waarvoor hij zichzelf heeft laten verkiezen.

Het huidige systeem maakt het voor jonge politici mogelijk om geleidelijk aan vanuit de basis bekendheid te verwerven. In de toekomst zullen alleen bekende figuren verkozen worden of ja-knikkers.

De heer Caluwé stelt dat het huidige kiessysteem zeker voor verbetering vatbaar is maar de voorgestelde hervorming is niet coherent of consequent. Zo zou men kunnen denken aan het invoeren van het Duitse kiessysteem waarbij iedere kiezer enerzijds een stem kan uitbrengen voor een lokale kandidaat en anderzijds een stem kan uitbrengen op een lijst van een ruimere kiesomschrijving. Op die manier wordt een evenwichtiger vertegenwoordiging gevonden tussen « lokale » en « nationale » mandatarissen.

In dit systeem wordt ook de evenredigheid van de vertegenwoordiging niet aangetast omdat al de uitgebrachte stemmen over de nationale lijst worden verdeeld. Daardoor blijven bepaalde politieke stromingen ook op parlementair vlak vertegenwoordigd, wat in elk geval beter is voor de democratie. Bij de thans voorgelegde hervorming weigert men echter over een aantal principes na te denken maar wordt het Parlement verplicht om een ontwerp te stemmen dat enkel persoonlijke motieven dient.

Kortom, de voorgestelde hervorming van de kieswet dient, volgens de heer Caluwé, enkel de persoonlijke electorale belangen van zij die op dit ogenblik aan de macht zijn. Daarbij is het uitgangspunt niet eens het partijbelang maar het hoogst persoonlijk belang van een aantal partijvedetten. Hij betreurt het ten zeerste dat ons democratisch bestel op deze manier aan het afglijden is.

Naast deze principiële bezwaren stelt hij vast dat de kieshervorming een aantal fundamentele Vlaamse toegevingen bevat. Het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde wordt niet gesplitsts en de bestaande situatie wordt bovendien nog uitgebreid tot het kiesarrondissement Leuven.

De hervorming leidt in elk geval tot een verlies van twee Vlaamse zetels. Als de uitslag dezelfde zou zijn als in 1999 dan zal MR meer zetels halen dan de VLD, zelfs al haalt de VLD meer stemmen. Ook ECOLO zal een zetel meer halen dan CD&V, al haalt die laatste 20 000 stemmen meer. De voorgestelde hervorming is dus niet rechtvaardig.

De hervorming is ook inconsequent. De nadelen van de apparentering worden ingeroepen om de provinciale kieskringen in te voeren, terwijl de afschaffing van de apparentering op zich had kunnen volstaan. Voor Brussel-Halle-Vilvoorde blijft de aparte kieskring evenwel gehandhaafd.

De voorgestelde hervorming kadert in een voor de Vlamingen nog veel nadeliger afspraak : na de volgende verkiezingen wordt de Senaat een volledig paritaire assemblee. Deze toegeving komt boven alle andere toegevingen van de Vlamingen aan de Franstaligen die hen beletten politiek gebruik te maken van hun numerieke meerderheid.

Hij begrijpt niet welk belang de Vlaamse partijen kunnen inroepen om dergelijke fundamentele toegevingen te verantwoorden.

In elk geval zal de schending van de Grondwet ertoe leiden dat deze wet op een aantal essentiële punten door het Arbitragehof vernietigt of geschorst zal worden nog vóór de verkiezingen gehouden worden.

Mevrouw Nagy meldt dat haar fractie de voorliggende wetsontwerpen steunt.

Zij wijst nogmaals op de grote verwezenlijkingen die de ontwerpen inhouden.

1. De provinciale kieskringen bieden een grotere garantie voor de vertegenwoordiging van bepaalde categorieën, bijvoorbeeld vrouwen en jongeren, omdat er makkelijker lijsten zullen kunnen worden opgesteld waarop iedereen vertegenwoordigd is. Uit studies (met name van het CRISP) blijkt dat de vertegenwoordiging van vrouwen beter gewaarborgd is in grotere kieskringen.

2. Het opnieuw invoeren van de lijst met opvolgers is een goede zaak. Bij de gemeenteraadsverkiezingen is gebleken dat het ontbreken van een lijst met opvolgers problemen veroorzaakt. Bovendien strookt deze herinvoering met het feit dat het programma van een politieke partij zal primeren op de bekende gezichten ervan.

3. Over het behoud van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde kan zij zich alleen maar verheugen. De Franstaligen in dit arrondissement moeten immers de mogelijkheid behouden om vertegenwoordigd te worden in de Kamer.

Mevrouw De Schamphelaere betreurt de manier waarop deze regering tewerk is gegaan inzake de politieke vernieuwing, die toch een van de hoofdpunten was van het regeerakkoord.

Spreekster herinnert aan de oprichting in het begin van de zittingperiode van de belangrijke gemengde Commissie voor politieke vernieuwing. Vele senatoren en volksvertegenwoordigers hebben zich week na week ingezet voor deze commissie om ons kiesstelsel democratischer te maken.

Twee jaar geleden heeft de eerste minister er zijn standpunten uiteengezet over, onder andere, de hervorming van het kiesstelsel. Nu blijkt dat de Commissie voor politieke vernieuwing buiten spel is gezet. De fractie van spreekster betreurt dat ten zeerste, omdat zij van mening is dat een hervorming van het kiesstelsel van het Parlement moet uitgaan. Wat de werkwijze betreft, betreurt zij ook de laattijdigheid van de hervorming. In het beste geval zullen er ten hoogste acht maanden verlopen tussen de verschijning van de wet in het Belgisch Staatsblad en de verkiezingen.

Bovendien is het kiesstelsel in ons land altijd vrij stabiel gebleven. De aangebrachte wijzigingen hebben de kloof tussen meerderheid en minderheid steeds overstegen. De belangrijkste hervormingen van 1921 en 1948 werden door het hele Parlement gedragen. Nooit werd een belangrijke hervorming alleen door de meerderheidspartijen ontworpen.

Het lid stelt dat dit aantoont dat het kiesstelsel steeds werd beschouwd als een sleutelgegeven van het per definitie delicate Belgische evenwicht. Als er al aan het kiesstelsel moest worden geraakt, diende dat op basis van een bijzonder ruime consensus te gebeuren zodat elke zweem van bevoordeling van deze of gene partij vermeden te worden.

Ook op dit vIak meent de huidige meerderheid te moeten innoveren, of liever te moeten breken met een vorm van wijsheid die tot traditie was geworden.

Zowel inhoudelijk als formeel kan de kieshervorming die ons vandaag wordt voorgesteld als revolutionair worden omschreven.

De invoering van de provinciale kieskringen doet het arrondissement verdwijnen uit de electorale indeling van ons land. Deze omwenteling wordt verantwoord door te verwijzen naar de « oneerlijke effecten » van het stelsel van apparentering. De indieners van het voorstel hebben enerzijds niet overwogen om het bestaande stelsel te perfectioneren, en hebben de apparentering, dat bij uitstek onrechtvaardige stelsel, op één plaats laten bestaan, namelijk tussen het Franstalige kiescollege van Brussel-Halle-Vilvoorde en het voormalige arrondissement Nijvel, nu de provinciale kieskring van Waals-Brabant.

Spreekster stelt dat de provinciale kiesdrempel van 5 % dient ter instandhouding van de posities van bepaalde meerderheidspartijen. Dit heeft tot gevolg dat reële kiesdrempel ongewijzigd blijft in provincies als West-Vlaanderen en Limburg, licht opgetrokken wordt in Oost-Vlaanderen, omzeild wordt in Vlaams-Brabant en ernstig opgetrokken wordt in Antwerpen. Deze verwarde situatie is kenmerkend voor het gebrek aan samenhang van de gehele hervorming, die een zweem van opportunistisme en pre-electorale berekening vertoont.

Spreekster is van oordeel dat deze hervorming een zeer eigenaardige timing vertoont. Een belangrijk vertegenwoordiger van de grootste regeringspartij was de mening toegedaan dat de stemming toch maar beter voor 8 oktober 2002 zou gebeuren, om te vermijden dat zij in het zittingsjaar voorafgaand aan de verkiezingen zou vallen. Dit betekent dat zelfs in het meest gunstige scenario, met een ongehoord vlotte goedkeuringsprocedure in de Senaat, een onmiddellijke publicatie in het Belgisch Staatsblad en een verkiezing die met geen dag wordt vervroegd, er hoogstens acht maanden zullen verlopen tussen de inwerkingtreding van deze wetgeving en haar eerste toepassing.

Het lid is van oordeel dat de man in de straat maar al te goed begrepen heeft dat deze nazomer niet moet worden omschreven als het einde van het voorlaatste jaar van deze legislatuur, maar als de nauwelijks verborgen ouverture van de verkiezingscampagne. Een dergelijke timing neigt naar politieke zelfbediening. Met name de overgangsmaatregelen, of anders gezegd die bepalingen van het wetsontwerp die specifiek geschreven zijn met het oog op de eerstvolgende verkiezingen, versterken veeleer de indruk dat deze hervorming een stuk op bestelling is, dat niet meer of niet minder beoogt dan het politieke gesternte van een aantal ministers en partijleiders te bezweren.

Spreekster vindt de hervorming van het kiesstelsel ongewenst, ongrondwettig en onfatsoenlijk.

Het lid vindt deze hervorming ongewenst omdat zij de belangen van de Vlamingen in dit land eens te meer te grabbel gooit. Reeds uit de vele incoherenties waarvan de hervorming blijk geeft, valt af te leiden dat zij in het bijzonder op maat is geschreven van de Franstalige politieke partijen, die hun pro formaverzet tegen de invoering van provinciale kieskringen in Henegouwen en Luik beloond zien met een aantal compensaties.

Er werd al verwezen naar het onbegrijpelijke behoud van één enkele vorm van apparentering, met name tussen Brussel-Halle-Vilvoorde en Waals-Brabant. Dit is niet enkel een vorm van apparentering die provinciegrenzen overschrijdt, maar zelfs een apparentering die de kiezers uit de drie gewesten van ons land samen brengt. Dit is de duidelijkst denkbare, voorafspiegeling van een très grand Bruxelles de l'avenir waarvan een aantal personen dromen, die het woord « territorialiteit » als een vloek beschouwen, tenminste als het wordt ingeroepen om bevoegdheidsoverschrijdingen vanwege de Franse Gemeenschap in Vlaams-Brabant een halt toe te roepen.

Spreekster is de mening toegedaan dat tussen 1989 en de onzalige Lombard-akkoorden het stelsel van de poolvorming in Brussel werd gehanteerd om de Vlamingen in Brussel een kleine, maar werkbare vertegenwoordiging te garanderen. Het huidige stelsel wordt nu toegepast om de Franstaligen in Vlaams-Brabant een verankering te bezorgen in de Franse taalgroep van Kamer en Senaat. Hoewel Vlaams minister-president Dewael de splitsing van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, als beleidsprioriteit aanzag, zal hij samen met zijn federale ambtsgenoot de geschiedenis ingaan als de man die de federale logica probeerde tegen te houden en zelfs om te keren. Inderdaad, zo goed als op hetzelfde moment waarop de Vlamingen, in Brussel poolvorming en werkelijke invloed moeten omruilen voor vaste vertegenwoordiging en politieke marginaliteit, wordt het instrument van de poolvorming geëxporteerd naar Vlaams Brabant.

Het lid wijst op de symbolische betekenis van dit aspect van de kieshervorming : het is de erkenning door bepaalde Vlaamse partijen dat er een parallellisme bestaat tussen de situatie van de Franstaligen in Vlaams-Brabant en die van de Vlamingen in Brussel. Dezelfde middelen worden immers ingezet, zodat men kan aannemen dat ook dezelfde toestanden een oplossing moeten krijgen. Dit is niet alleen een aanfluiting van het homogene karakter van Vlaams-Brabant, maar meteen een ridiculisering van het tweetalige karakter van Brussel.

Spreekster is van oordeel dat deze anti-Vlaamse hervorming verantwoord wordt door te verwijzen naar de positieve gevolgen voor de vertegenwoordiging van de Brusselse Vlamingen in het federale parlement. Deze plotse bezorgdheid lijkt niet oprecht. Is het niet deze meerderheid die het niet nodig vond de grondwettelijke vereiste van een Vlaamse Brusselaar in de Senaat naast zich neer te leggen ? Daarenboven lijkt de splitsing van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, slechts in het kader van bepaalde scenario's, nefast te zijn voor de vertegenwoordiging van de Brusselse Vlamingen. Wanneer in een kieskring die beperkt blijft tot de negentien gemeenten hetzij apparentering met Vlaams-Brabant, hetzij poolvorming, hetzij een vorm van vaste vertegenwoordiging wordt doorgevoerd, kan integendeel worden aangenomen dat in plaats van de huidige ene Brusselse Vlaming twee of drie vertegenwoordigers van de Vlaamse hoofdstad, in de Kamer van volksvertegenwoordigers zouden zetelen.

Het lid is van mening dat Vlaanderen eens te meer toegevingen doet in het kader van deze kieshervorming. In Vlaams-Brabant gaan twee Vlaamse zetels verloren door deze wijziging van het kiesstelsel, en waarschijnlijk zal het dan nog gaan om verkozenen van het arrondissement Leuven. Er zullen dus twee Nederlandstalige Leuvenaars hun zetel moeten afstaan aan twee Franstalige Brusselaars. Dit kan beschouwd worden als een voorafspiegeling van het grote « zeteltransfer », die de paarsgroene meerderheid hoopt te verwezenlijken, wanneer zij in een volgende regeerperiode de paritaire Senaat kan invoeren.

Spreekster is van oordeel dat deze kieshervorming de burger niet dichter bij de politiek brengt. De provinciale kieskringen zijn een symbool voor de centralistische logica die de huidige meerderheid toepast op alle domeinen van de politiek : net als het onderwijs, de economie en de cultuur moet de politiek voortaan grootschaliger worden, met andere woorden, verder van de mensen gaan staan. De timide verdediging die tegen dit evidente gegeven wordt opgeworpen overtuigt geenszins : wie kan nu in ernst geloven dat de belangstelling en de erkenning van de mensen voor de politiek zal toenemen wanneer zij op hun kiesbulletins dezelfde namen gaan terugvinden als in hun TV-programma ? Een dergelijke argumentatie is niet ernstig en beledigt niet alleen het vakmanschap van artiesten en politici, maar vooral het gezond verstand van de kiezer.

Spreekster stipt aan dat de paars-groene coalitie angst heeft voor de lokale verankering van de christen-democratie. Die lokale verankering moest volgens de paars-groene « to do list » beëindigd worden op 8 oktober 2000. Men kent het resultaat van de jongste gemeenteraadsverkiezingen : CD&V is en blijft de sterkste partij in de Vlaamse gemeenten. Nu gebleken is dat aan dit feit niet veel te doen valt, streeft men hetzelfde doel na met andere middelen : de lokale christen-democratie zal niet gebroken, maar irrelevant worden gemaakt, door het doorstoten van lokale politici naar het federale niveau aartsmoeilijk te maken. Ware het niet zo droevig, dan zou men hartelijk lachen met de stelling van een aantal meerderheidspolitici als zouden deze mensen net méér kansen krijgen door de herinvoering van het pas afgeschafte systeern van de opvolgers. Deze argumentatie ter verdediging van de hervorming, is eigenlijk de ultieme veroordeling ervan : een kiesstelsel dat zijn toevlucht moet nemen tot kunstgrepen om zeker te zijn dat bekwame en beloftevolle politici een kans krijgen, is een slecht stelsel, niet meer of niet minder.

Spreekster vindt daarenboven dat de wijziging van het kiesstelsel elke jongere of elke minderheidsgroep die overweegt zich intens met politiek bezig te houden, ontmoedigt.

Welke jongere zal nog in staat zijn om zonder hulp van papa, zonder een bevriend journalist of zonder serieuze financiële armslag een campagne te voeren in een volledige provincie. Het is volgens het lid evident dat in een dergelijk kiessysteem de macht van de hoge partijgremia buitenmate wordt vergroot ten nadele van wie zich soms kritisch durft opstellen. De auteurs van deze hervorming lijken volledig uit het oog verloren te hebben dat partijen in eerste instantie actoren van democratische meningsvorming zijn.

Mevrouw De Schamphelaere wijst er ook op dat het fenomeen van de dubbelkandidaturen de reeds beperkte kansen van de jongeren, nog meer beperkt. Zelfs wanneer ­ met een minachting voor de wil van de kiezer ­ alle lijsttrekkers voor Kamer en Senaat ontslag nemen, hetzij om een ministerportefeuille te aanvaarden, hetzij om in een regionaal parlement te blijven zetelen, dan nog betekent dit geen meerwaarde voor nieuwe kandidaten, vermits de kieslijsten vooraf rekening zullen houden met de voorkeuren van de stemmenkanonnen, en hun vertrouwelingen de eerste opvolgersplaatsen zullen monopoliseren. Naar erkende paars-groene traditie is de voorgestelde hervorming daarenboven ongrondwettig.

Spreekster wijst erop dat het advies van de Raad van State vernietigende kritiek had op alle hoofdpunten van de hervorming. De argumenten die de regering naderhand heeft aangevoerd om de vernietigende kritiek van de Raad van State te ontzenuwen, overtuigt allerminst. Zo heeft de Raad van State vragen gesteld bij de verzoenbaarheid van de regeling van de kiesdrempel met het grondwettelijk verankerde principe van de evenredige vertegenwoordiging.

Het lid wijst erop dat de Raad van State de eenmalige « dubbelkandidatuur » voor Kamer en Senaat bij de verkiezingen van 2003 in strijd acht met de letter en de geest van de Grondwet. De grondwetgever heeft er immers voor geopteerd de verkiezingsvoorwaarden voor de Kamer zo veel mogelijk te beperken en een uitbreiding van deze voorwaarden te onttrekken aan de gewone wetgever, om de Grondwetgever zelf bevoegd te houden voor dergelijke delicate keuze. De « truc met de vormvoorschriften » die de meerderheid nu bovenhaalt om de duidelijke tekst van artikel 64 van de Grondwet buiten spel te zetten is doorzichtig. Het verbinden van een kandidaatstelling aan een bepaald gebied is wel degelijk een verkiezingsvoorwaarde, die de Grondwetgever niet heeft willen toelaten. En zelfs indien de dubbelkandidatuur formeel toch overeind zou kunnen blijven, is zij strijdig met de geest van de Grondwet die het dubbelmandaat tussen beide federale kamers verbiedt. Spreekster werpt het volgende bezwaar op : waarom een dubbelkandidatuur zonder dubbelmandaat ?

Spreekster stipt aan dat de regeling inzake Vlaams-Brabant, de omzeiling van het communautaire mijnenveld strijdig is met de Grondwet. Niet alleen waagt de federale wetgever zich buiten zijn terrein door aspecten van taalregeling aan te pakken, waarvoor hij niet bevoegd is, maar hij raakt ook aan basisevenwichten van de Federale Staat. Ook in Brussel-Halle-Vilvoorde worden de voorschriften van artikel 64 van de Grondwet geschonden. Het hele stelsel van de twee kiescolleges in één kieskring staat of valt met de « verklaring van taalgebruik », die de poorten van de Kamer van volksvertegenwoordigers sluit voor wie in Brussel-Halle-Vilvoorde kandidaat wil zijn en zich tot de Duitse taalrol rekent, of ­ sterker nog ­ geen keuze wil maken tussen de Nederlandse of de Franse taalaanhorigheid. Niet alleen is dit een krasse variante op de invoering van bijkomende verkiezingsvoorwaarden, die natuurlijk ook hier verdoezeld wordt als een eenvoudig vormvoorschrift ­ het is meteen ook een totale ontkenning van de communautaire geloofwaardigheid van deze meerderheid, enerzijds, voorwendt de gemeenschappen te willen verzoenen maar, anderzijds, op verdoken wijze, de subnationaliteit invoert in het centrum van het land.

Spreekster wijst erop dat de Raad van State trouwens het hele stelsel van de kieskring met twee kiescolleges ongrondwettig en discriminatoir acht. De regering probeert tevergeefs de vernietigende kritiek van de Raad te ontzenuwen door te verwijzen naar het kiesstelsel voor de Senaat of naar het arrest van het Arbitragehof over de organisatie van de Europese verkiezingen. Hier worden echter twee dingen met elkaar vergeleken die niet vergelijkbaar zijn. Inderdaad heeft het Arbitragehof argumenten gezien voor de grondwettigheid van de vroegere regeling van de Europese verkiezingen in het globale communautaire evenwicht van de staatshervorming van 1988.

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat deze hervorming, om onduidelijke redenen, de regeling voor de verkiezing van deze hoge vergadering (die uitdrukkelijk als opdracht heeft een ontmoetingsplaats tussen de gemeenschappen te zijn) extrapoleert naar de verkiezing voor de Kamer van volksvertegenwoordigers (die bij uitstek een politieke kamer is). Het lid is de mening toegedaan dat deze regeling een aanfluiting is van het territorialiteitsbeginsel en in strijd is met de grondwettelijke bepaalde samenstelling van de federale wetgevende Kamers.

Daarbij wijst ze op de ongrondwettigheid waarvan de kiezers van het arrondissement Leuven het slachtoffer worden. Door het ondoorzichtige kiesstelsel dat in Vlaams-Brabant en Brussel wordt op poten gezet, zal het onmogelijk worden uit te maken wie in Brussel-Halle-Vilvoorde verkozen zal zijn. Zo wordt afgeweken van het basisbeginsel van ons kiesstelsel dat de bevolkingscijfers bepalend zijn voor het aantal verkozenen van elke kieskring. De wet van de grote getallen zal ertoe leiden dat het Leuvense minstens één en waarschijnlijk twee verkozenen zal inleveren aan Franstalig Brussel, zoals eerder al aangetoond. Voor de Leuvenaars geldt bijgevolg de grondwettelijke garantie van artikel 63 niet, wat men van regeringszijde probeert te verantwoorden met een verwijzing naar artikel 42 van het Gerechtelijk Wetboek en het beginsel van de nationale soevereiniteit. Een dergelijk verweer is natuurlijk niet erg overtuigend, en is het des te minder wanneer het enkel wordt toegepast op de inwoners van het arrondissement Leuven, en niet op de andere burgers van dit land.

Ergens is dit onderdeel van de kieshervonning typerend voor het geheel : interne logica, grondwettigheid, gelijke behandeling, politieke geloofwaardigheid, alles moet wijken voor het ene doel : de verkiezing winnen, te allen prijze.

Daartoe mag veel worden opgeofferd, daarvoor is alles te koop ­ en dat maakt deze hervorming onfatsoenlijk. Zelfs extreem-rechts wordt ingezet om de paars-groene doelstellingen te bereiken. Inderdaad leidt de poolvorming ertoe dat de stemmen van het Front National en soortgelijke fenomenen voortaan geen verloren stemmen zullen zijn, maar ertoe zullen bijdragen dat MR en Ecolo een extra-zetel krijgen, ten koste van de Vlaamse partijen. Het is een opvatting als een andere over het cordon sanitaire, en het zegt veel over de oprechtheid van de verontwaardiging van sommigen, die met tremolo's in de stem spreken over het onverdraagzame Vlaanderen.

Het grootste onfatsoen van deze hervorming, is echter het feit dat ze wordt doorgevoerd ­ dat ze erdoor wordt gejaagd. Deze politieke zelfbediening op enkele maanden voor de verkiezingen, betekent een drievoudige vertrouwensbreuk :

­ een vertrouwensbreuk binnen de politieke wereld, die ervan uitging dat het kiesstelsel geen speelgoed was van een toevallige meerderheid, maar een vaststaande spelregel. Tot nog toe volstaat een gewone meerderheid om het kiesstelsel te wijzigen, en dat moest niet anders zijn : niemand zou het immers in zijn hoofd halen om met 51 % de spelregels te wijzigen tegen de zin van de resterende 49 %. Die zekerheid is vandaag verdwenen, en men kan zich de vraag stellen of het voortaan niet nodig zal zijn het kiesstelsel een quasi constitutionele stabiliteit te geven;

­ een vertrouwensbreuk, vervolgens, tussen de politieke wereld en de bevolking, die een bevestiging krijgt van de ergste anti-politieke slogans over politieke zelfbediening en egotripperij, zonder enige belangstelling voor de problemen die de mensen echt interesseren;

­ een vertrouwensbreuk ten slotte (maar zeker niet de eerste sinds 1999) tussen de politiek en de instellingen die onze rechtsstaat bewaken.

De verdedigers van dit voorstel mogen echter niet uit het oog verliezen dat er buiten de Raad van State nog instellingen zijn die de rechtsstaat bewaken. Het Arbitragehof is er één van, en tegen deze instelling kan men niet zomaar ingaan, noch zijn argumentatie afdoen als onduidelijk, achterhaald of irrelevant. Een monsterlijke kieswetgeving als deze vraagt om een beoordeling door het constitutionele Hof. De bewuste keuze van de meerderheid om in een verkiezingsjaar te sleutelen aan de kieswetgeving, zal ertoe leiden dat in de maanden voor de verkiezingen onduidelijkheid zal bestaan over de toelaatbaarheid van het kiesstelsel. Verkiezingen zullen worden georganiseerd op basis van een wetgeving die op hetzelfde moment wordt onderworpen aan het oordeel van de rechter.

Dat zal dan wellicht de slechtste dienst zijn aan de democratie : over welke legitimiteit zal het volgende Parlement beschikken als het Arbitragehof, na de verkiezingen, de kieswet vernietigt. Indien daarentegen het Arbitragehof de Kieswet niet vernietigt, zal dat wellicht zijn op basis van overwegingen over de appreciatieruimte van de wetgevende macht in kieszaken. Toch zal de discussie over de kieswetgeving niet luwen, want over appreciatieruimte heeft wel iedereen zijn eigen oordeel. Zelden voorheen zullen de instellingen zo geschokt zijn, gewoon omdat de meerderheid het overbodig vond met enkele fundamentele regels van politieke wijsheid rekening te houden.

Mevrouw de Schamphelaere besluit door de aandacht te vestigen op de nefaste gevolgen van de hervorming voor de evenwichtige politieke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. De vermindering van het aantal kieskringen van 11 tot 5 zal concreet leiden tot een vermindering van het aantal vrouwelijke kandidaten op verkiesbare plaatsen. Bovendien zorgt geen enkele maatregel voor een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen op de lijsten van de opvolgers. Aangezien deze plaatsen dikwijls voorbehouden zijn aan de trouwe partijdienaars, is het niet zeker dat vrouwelijke kandidaten kunnen rekenen op een billijke vertegenwoordiging.

Mevrouw Willame-Boonen meent dat het ontwerp de rechten van de Franstalige Brusselaars niet ontziet. Het zet immers een stap in de richting van een splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Het voert een discriminatie in tussen de Franstaligen en de Nederlandstaligen in Vlaams-Brabant, aangezien deze laatsten voor een Nederlandstalige Brusselse kandidaat mogen stemmen, terwijl de Franstaligen er niet voor een Franstalige Brusselse kandidaat mogen stemmen. Dat zal nieuwe banden scheppen tussen het Brussels Gewest en de provincie Vlaams-Brabant.

Bovendien stelt spreekster vast dat de toegevingen die Franstaligen tijdens de communautaire onderhandelingen hebben verkregen, namelijk een paritaire Senaat en de constitutieve autonomie voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, verschoven zijn naar de volgende zittingsperiode. Welke garanties hebben de Franstaligen dat deze verworvenheden effectief uitgevoerd zullen worden ?

Voor de heer Van Hauthem gaat in het voorliggende ontwerp geenszins om de politieke vernieuwing. De werkelijke bedoeling van de kieshervorming is de regenboogcoalitie, inzonderheid de SP.A, bij de eerstvolgende verkiezingen in een gunstige positie te plaatsen. Spreker meent dat deze partij het meeste voordeel hoopt te halen uit de invoering van de provinciale kieskringen : de grote populariteit van haar ministers zal de slechte resultaten die alle peilingen voor de Vlaamse socialisten voorspellen, moeten compenseren.

De invoering van een kiesdrempel van 5 % per kieskring zal volgens spreker nieuwe politieke partijen beletten vertegenwoordigd te zijn in het Parlement. Het is tekenend dat juist voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, waar de kleine partijen van de meerderheid de 5 % niet halen, de indieners van het voorstel besloten hebben dat percentage toe te passen op een uitgebreide kieskring, die ook die van Leuven omvat.

Wat is bovendien de politieke visie van een regering die in het begin van de regeerperiode in naam van de politieke vernieuwing verklaart de lijsten van de opvolgers te zullen afschaffen, en die ze met voorliggend ontwerp opnieuw invoert ?

De hervorming van de kieswet is volgens spreker geen uiting van politieke vernieuwing. Het is onzin om binnen een zelfde legislatuur, en telkens onder het mom van politieke vernieuwing, het systeem van de lijst van opvolgers af te schaffen om het vervolgens opnieuw in te voeren.

Provinciale kieskringen

De invoering van de provinciale kieskringen hebben evenmin iets te maken met politieke vernieuwing, aldus de heer Van Hauthem. Alhoewel het systeem van de apparentering in sommige gevallen inderdaad een loterij is, is het ongeloofwaardig om de provinciale kieskringen als remedie tegen de apparentering voor te stellen. Dit ontwerp bereikt het omgekeerde van de leuze die de regering hoog in het vaandel voert, namelijk « de politiek dichter bij de burger » brengen.

In de regeerverklaring van 1999 leest de heer Van Hauthem het volgende : « Meer dan vandaag wordt het de kiezer die bepaalt wie hem in het Parlement vertegenwoordigt. » Deze kieswethervorming komt hier in elk geval niet aan tegemoet : een kleine berekening leert dat, met de nieuwe kieswet, er tussen de 20 en 30 opvolgers in het Parlement zullen terechtkomen.

Het zullen meer dan ooit de partijbureaus zijn die beslissen wie verkozen wordt en het politieke gewicht van de mandatarissen wordt dan ook zeer relatief wanneer men het aantal kieskringen in Vlaanderen terugbrengt van 11 naar 5.

Vlaams Brabant : kieshervorming à la carte

Niet minder dan drie Leuvense ministers uit de paars-groene regering zullen, aldus de spreker, mogen scoren in het grotere, electoraal bijgevolg interessantere, kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. De hervorming heeft derhalve niets te maken met een efficiënt bestuur of een verfijning van de democratie maar met de individuele belangen van enkele kopstukken uit de huidige regering.

Gelijktijdige kandidaatstelling voor Kamer en Senaat

Voor de heer Van Hauthem is de gelijktijdige kandidatuur voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat een uiting van cynisme. Deze mogelijkheid wordt voorgesteld als een overgangsmaatregel in afwachting van de hervorming van de Senaat. Men misbruikt het argument dat men na de volgende verkiezingen bepaalde plannen heeft om de Senaat ter hervormen om de populariteit de politieke tenoren maximaal te verzilveren bij de volgende verkiezingen.

Aangezien de hervorming van de Senaat een grondwetsherziening vergt, kan men er niet van uitgaan dat de gelijktijdige kandidaatstelling slechts een tijdelijke maatregel is.

Deze maatregel zal voor gevolg hebben dat politieke tenoren voor de Senaatsverkiezingen campagne voeren in heel Vlaanderen, voor de Kamerverkiezingen in de eigen provincie terwijl ze na de verkiezingen er toch zullen voor opteren geen van beide mandaten uit te oefenen. Twee opvolgers zullen evenwel in de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat kunnen zetelen.

De kieshervorming waarvoor de Vlamingen een prijs betalen ...

Voor de spreker is het duidelijk dat de Franstaligen geen vragende partij waren voor deze kieshervorming. De Vlamingen hebben er dan ook een prijs voor moeten betalen, namelijk de paritaire Senaat. De heer Van Hauthem is van oordeel dat deze prijs erger is dan de prijs die in 1970 is betaald toen de Vlamingen hun numerieke meerderheid op politiek vlak hebben prijsgegeven.

Als men de balans opmaakt van de werking van de huidige Senaat dan is die niet positief, noch voor de Senaat als ontmoetingsplaats van de gemeenschappen, noch voor de Senaat als reflectiekamer.

De Vlaamse numerieke meerderheid werd in 1970 politiek geneutraliseerd door het invoeren van de taalpariteit voor de regering, enerzijds, en door de introductie van de bijzondere meerderheden en de alarmprocedures in de grondwet, anderzijds. Boven op deze maatregelen, zal de Senaat voortaan paritair worden samengesteld terwijl hij nochtans zeer belangrijke bevoegdheden behoudt, waaronder de grondwetsherziening en de bijzondere meerderheidswetten.

Niet-splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde

In de eerste plaats verwijst de heer Van Hauthem naar de meer dan pertinente opmerkingen van de Raad van State waarmee de huidige meerderheid, eens te meer, geen rekening houdt. In dat verband verwijst hij naar de zogenaamde « Lambermont » en « Lombard »-akkoorden.

De Vlaamse politieke eis voor de splitsing van het kiesarrondissement wordt reeds sedert 1974 naar voor gebracht en staat reeds lang in alle partijprogramma's van de Vlaamse politieke partijen. Deze eis is zelfs ingeschreven in het Vlaams regeerakkoord.

Spreker stelt vast dat de huidige meerderheid het normaal vindt dat men voor de verkiezingen van de wetgevende Kamers en voor de verkiezingen van het Europees Parlement kieskringen heeft die enerzijds bestaan uit een tweetalige kieskring Brussel waar voor de Franstaligen een ééntalige kieskring « Halle-Vilvoorde » aan vast hangt, terwijl voor de Vlamingen geen analoge regeling bestaat.

In 1993 heeft men de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van de wetgevende Kamers geschoeid op de leest van de kieskring voor de Europese parlementsverkiezingen en heeft men bijgevolg een nieuwe kieskring gecreëerd « Waals Brabant-Brussel + Halle-Vilvoorde ». De logica vereist dat een dergelijke kieskring aan Vlaamse kant zou worden gecompenseerd met, bijvoorbeeld, een kieskring « Brussel-Halle-Vilvoorde-Nijvel ». Dit zou op zijn minst een evenwichtige regeling zijn.

In het wetsontwerp is echter voor de verkiezingen van de senatoren een nieuwe kieskring « Wallonië-Brussel-Halle-Vilvoorde » voorzien. Dit heeft voor gevolg dat een kandidaat voor de Senaat uit Luik stemmen kan ronselen tot in de gemeenten die tot het arrondissement Halle-Vilvoorde behoren.

Volksvertegenwoordiger Goris argumenteerde in een vrije tribune in De Standaard van 13 augustus 2002 dat de niet-splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de Vlamingen « gunstiger » zou zijn dan de splitsing, waarmee hij bedoelde dat er in het nieuwe systeem slechts 1 à 2 Vlaamse zetels zouden verloren gaan (van de huidige 11 naar 9), terwijl een splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde 3 à 4 Vlaamse zetels zou kosten.

De heer Van Hauthem vindt het merkwaardig dat de VLD de splitsing afwijst op grond van een beweerd verlies van een aantal Kamerzetels, terwijl dezelfde partij, in dezelfde kieshervorming, zonder verpinken en zonder enige tegenprestatie, voorstelt om de Senaat in de toekomst paritair samen te stellen.

Dit impliceert immers dat op de 70 toekomstige senatoren slechts 35 zetels bestemd zijn voor Vlamingen in plaats van de huidige 41 die gebaseerd zijn op het bevolkingsaantal terwijl het prijsgeven van 6 senaatszetels overeenstemt met een verlies van 12 Kamerzetels.

Bovendien, aldus de spreker, baseert de heer Goris zich op verkeerde cijfers. Wanneer de heer Goris stelt dat in een eigen kieskring « Halle-Vilvoorde » de Franstaligen 1 à 2 op de 8 zetels zouden halen, verliest hij uit het oog dat, na de splitsing, de provincie Vlaams-Brabant de nieuwe Vlaamse kieskring wordt die recht geeft op 15 zetels.

De verkiezingsuitslagen voor het Vlaamse Parlement en voor de provincieraad van Vlaams-Brabant bewijzen dat de Franstaligen in een gesplitste kieskring hun stemmenaantal dramatisch zien dalen (met 40 tot 50 %). Zo haalden de Franstalige politieke partijen in 1999 voor het Vlaams Parlement in Halle-Vilvoorde welgeteld 36 683 stemmen met een eenheidslijst. Dit was juist genoeg voor één zetel in het Vlaams Parlement. In datzelfde jaar haalden zij voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers echter 67 000 stemmen. Wanneer de Franstaligen apart opkomen in een kieskring « Halle-Vilvoorde » moeten zij dit doen met een eenheidslijst en zonder de Brusselse kopstukken.

In een aparte kieskring « Vlaams-Brabant » zou een Franstalige eenheidslijst voor de Kamerverkiezingen wellicht slechts één zetel halen. Deze zetel zou bovendien geen echte « Franstalige » zetel zijn aangezien de betrokkene wordt beschouwd als een Franssprekende Vlaming, die de eed in het Nederlands zou moeten afleggen en die in de Nederlandse taalgroep zou zetelen.

Wat de kieskring « Brussel » betreft, was de heer Goris in zijn vrije tribune van oordeel dat de Vlamingen geen enkele van de 14 te verdelen zetels in de wacht zouden kunnen slepen, tenzij met een eenheidslijst. Een Vlaamse vraag om drie gewaarborgde Vlaamse volksvertegenwoordigers te Brussel te krijgen wordt door de heer Goris van tafel geveegd omdat « die eis op Franstalig hoongelach wordt onthaald ». De heer Van Hauthem vindt het hoogst merkwaardig dat de heer Goris en de VLD niet datzelfde hoongelach laat weerklinken wanneer de Franstaligen eisen dat 4 miljoen Franstaligen evenveel senatoren krijgen als 6 miljoen Vlamingen !

Ook zonder gewaarborgde vertegenwoordiging in Brussel hebben de Vlaamse lijsten, op basis van hun proportioneel aandeel in de Brusselse stemmen, steeds recht op 2 volksvertegenwoordigers. Het volstaat dat het zogenaamde systeem van poolvorming van de stemmen (telling en verdeling van de zetels per taalgroep afzonderlijk) in Brussel wordt toegepast opdat de Vlaamse lijsten steeds 2 Vlaamse Brusselse verkozenen zouden hebben. Het systeem van poolvorming werd overigens reeds voor de Brusselse Gewestraad toegepast, en zal met het voorliggende wetsontwerp worden ingevoerd in de niet-gesplitste kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Ook met behoud van apparentering tussen de Vlaamse lijsten in Brussel en deze in Vlaams-Brabant zouden er in Brussel minstens twee, en meestal zelfs drie, Vlaamse volksvertegenwoordigers gekozen zijn.

Samenvattend stelt de heer Van Hauthem dat op de 29 zetels die in Vlaams-Brabant en Brussel te begeven zijn een gesplitste kieskring zeker 15 Vlaamse zetels in Vlaams-Brabant oplevert (waarvan hoogstens 1 door een Franstalige bezet zou worden) en, afhankelijk van het gekozen systeem, 3 of 2 Vlaamse zetels te Brussel. In de meest ongunstige rekening zou dit in totaal 16 Vlaamse zetels, in het beste geval 17 of zelfs 18 Vlaamse zetels opleveren. De regeling zoals voorgesteld in het wetsontwerp geeft in het beste geval 17 en in het slechtste geval 16 Vlaamse zetels. Het is voor de heer Van Hauthem dan ook duidelijk dat de voordelen van de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, met name de halvering van de Franstalige stemmen in Halle-Vilvoorde, duidelijk opwegen tegen het handhaven van een status quo op het vlak van zetels zonder splitsing. De voordelen van een splitsing van het kiesarrondissement « Brussel-Halle-Vilvoorde » zijn legio, al was het maar omdat ze de enige is die de grondwettelijke indeling van het land in taalgebieden, gewesten en provincies eerbiedigt. Het is, aldus de spreker ook de enige die het Franstalige politieke gestook in Vlaams-Brabant kan doen ophouden.

Als de Senaat hervormd wordt dan kost de niet-splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde de Vlamingen 4 kamerzetels.

De heer Van Hauthem besluit dat de voorliggende hervorming van de kieswetgeving niets te maken heeft met politieke vernieuwing maar alles met het cynisch manipuleren van de kieswet om de paarsgroene excellenties op een zo succesvol mogelijke wijze te lanceren voor de nakende verkiezingen.

Mevrouw Thijs wenst te weten of de voorliggende ontwerpen de kieswet beogen te wijzigen om reële gebreken weg te werken dan wel om aan electorale zelfbediening te doen.

De kieswethervorming wordt verantwoord door de gebreken van het huidige kiesstelsel waarbij vooral de apparentering « onvoorspelbaar » en « onrechtvaardig » wordt genoemd. Mevrouw Thijs meent echter dat de apparentering weliswaar onvoorspelbaar is maar niet onrechtvaardig.

Het Belgische kiesstelsel is gebaseerd op politieke partijen en niet op individuele kandidaten die ondergeschikt zijn aan de partijen. De zetels worden eerst verdeeld tussen de partijen vooraleer ze toegewezen worden aan de kandidaten. In ons kiesstelsel krijgen de partijen de zetels waarop ze recht hebben, met deze nuancering dat de delerreeks van het systeem « D'Hondt » de grotere partijen ietwat bevoordeelt ten aanzien van de kleine partijen. Dat ons kiesstelsel gebaseerd is op partijen wordt onder meer geïllustreerd doordat men niet mag stemmen op kandidaten van verschillende lijsten en dat bij het geautomatiseerd stemmen de kiezer eerst een keuze moet maken tussen de partijen vooraleer hij voor een kandidaat kan stemmen.

De apparentering ontneemt aan de partijen geen zetels waar ze recht op hebben. Ze is enigszins onvoorspelbaar voor de kandidaten maar die onvoorspelbaarheid is door de vergroting van de kieskringen na het Sint-Michielsakkoord (1993) verminderd.

In het wetsvoorstel dat een aantal SP.A-Kamerleden in februari 2000 indienden en in aanwezigheid van SP.A vice-premier Vande Lanotte aan de pers voorstelden om een provinciale kieskring West-Vlaanderen in te voeren, wordt volgens mevrouw Thijs geen moeite gedaan om de echte drijfveer achter de invoering van provinciale kieskringen te verbergen : de apparentering bemoeilijkt de opbouw van een politieke loopbaan : « Dit alles leidt tot onvoorspelbare resultaten en tot onvoorspelbare carrières. Een duidelijke opbouw van een politieke loopbaan wordt zo onmogelijk. Dit bemoeilijkt dan ook een systematisch en tijdig geplande (personele) vernieuwing en verhindert een hogere aanwezigheid van vrouwen. Een grotere kieskring is dus positief voor alle politieke partijen. Ze biedt immers mogelijkheden voor een volwaardige en zich continu vernieuwende politieke vertegenwoordiging. »

Terwijl een hervorming van het kiesstelsel zou moeten uitgaan van de kiezer is het voorliggende wetsontwerp een onderdeel van de carrièreplanning van een aantal politici. In de toelichting van het in supra vermelde SP.A-wetsvoorstel zit overigens een merkwaardige contradictie : aan de ene kant wordt de onvoorspelbaarheid van de apparentering ingeroepen en de negatieve gevolgen daarvan voor de politieke loopbaanplanning, anderzijds wordt gewag gemaakt van de noodzaak van continue vernieuwing. Uit de lezing van de toelichting kan men echter duidelijk afleiden dat het niet de kiezer is die voor die vernieuwing moet zorgen, maar dat de politieke partijen daar zelf wel zullen voor zorgen. Mevrouw Thijs meent dat dit voorstel dan ook een merkwaardig voorbeeld is van de bevoogding van de kiezer.

Ook met provinciale kieskringen zullen er overigens strijdplaatsen blijven bestaan die onzeker, aldus mevrouw Thijs.

Als de onvoorspelbaarheid van de apparentering goede kandidaat-politici afschrikt dan opteert men best voor een verbetering van het sociaal statuut van mandatarissen. In maart 2002 heeft de CD&V er trouwens voor gepleit de democratische toegang tot politieke mandaten te verbeteren en een uitstroomregeling voor parlementaire mandaten en lokale uitvoerende mandaten te treffen waardoor die onzekerheid wordt gecompenseerd. Bovendien moet misschien overwogen worden om de verplichte vervanging van parlementsleden die minister worden te herbekijken. Hun opvolgers leiden een zeer onzeker bestaan en moeten van de ene dag op de andere hun plaats afstaan als een minister ontslag neemt.

Indien men wil uitgaan van kandidaten en niet van partijen, dan moet men volgens de spreekster kiezen voor een ander kiesstelsel : een uninominaal meerderheidsstelsel. Eventueel kan men kiezen voor een gemengd kiesstelsel waarbij zowel politieke partijen als kandidaten een prominente rol spelen.

Bovendien vraagt mevrouw Thijs waarom de apparentering wel behouden wordt voor de Franstalige lijsten die voorgedragen worden in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de kieskring Nijvel, dus over de provinciegrenzen heen ?

De hervorming die de regering voorstelt voor de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven leidt tot veel grotere scheeftrekkingen dan de zo verfoeide apparentering. Op basis van de verkiezingsuitslag van 1999 stelt mevrouw Thijs dat, hoewel de MR in Brussel-Halle-Vilvoorde 7 102 stemmen minder behaalt dan de VLD hij één zetel meer krijgt ! Sterker nog : Ecolo behaalt in Brussel-Halle-Vilvoorde 21 673 stemmen minder dan CD&V in Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven, maar krijgt wel een zetel meer ! Mevrouw Thijs vraagt zich af hoe dit te rijmen valt met de betrachting van de regering om « de eenvormigheid te waarborgen en ook om een einde te stellen aan de onvoorspelbaarheid en onrechtvaardigheid van het huidig systeem van apparentering ». Het is duidelijk dat het systeem dat de regering hier invoert voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven veel ondoorzichtiger, onvoorspelbaarder en onrechtvaardiger is dan het bestaande systeem van apparentering.

Minder inspraak van de kiezer in plaats van meer

Een andere reden die de regering inroept voor de wijziging van de kieswet is het gevoelig versterken van de inspraak van de burger en het vergroten van zijn invloed op de politieke besluitvorming.

Mevrouw Thijs meent evenwel dat reeds voldoende is aangetoond dat niet de kiezer maar wel de loopbaanplanning van politici het uitgangspunt is van deze hervorming. Ook andere aspecten van de zogenaamde hervorming illustreren dat de kiezer niet meer maar minder invloed zal krijgen :

­ Het wetsontwerp laat de gelijktijdige kandidaatstelling in Kamer en Senaat toe, voor de Kamer kan men zich evenwel uitsluitend kandidaat stellen in de kieskring van de woonplaats. Terecht merkt de Raad van State op dat deze voorwaarde ongrondwettelijk is vermits de Grondwet enkel bepaalt dat een kandidaat voor de Kamer zijn woonplaats moet hebben in België (artikel 64, 4º, van het Gerechtelijk Wetboek).

­ Wie zowel verkozen wordt voor Kamer als Senaat zal uiteraard slechts in één van beide assemblees kunnen zetelen. Voor de kiezer is een hoogst onduidelijke situatie omdat hij niet weet welk mandaat een kandidaat zal opnemen die voor beide assemblees verkozen wordt. De kiezer krijgt dus niet meer inspraak, maar minder.

Bovendien zal een verkozen kandidaat minstens in één van beide assemblees vervangen worden door een opvolger waarvoor de kiezer niet noodzakelijkgekozen heeft. De politici die in de regionale regeringen of assemblees zetelen en zich kandidaat stellen voor de federale verkiezingen zullen niet één maar zelfs twee opvolgers hebben. De invloed van de kiezer vermindert dus met een factor drie.

Mevrouw Thijs voorspelt dat er na de eerstvolgende federale verkiezingen een stoelendans op gang zal komen die de stoelendans van juni-juli 1999 nog zal overtreffen. Zij herinnert zich nog dat een aantal kandidaten toen had gezworen om het mandaat op te nemen voor het bestuursniveau waarvoor ze zich kandidaat stelden tot ze na de verkiezingen van mening veranderden toen ze een ministerpost aangeboden kregen. Zij herinnert zich ook nog het interview van Vlaams minister-president Dewael van enkele maanden geleden waarin hij zich uitsprak tegen het « lijstshoppen ». Inmiddels is deze laatste eveneens van mening veranderd en een fervent voorstander geworden van het lijstshoppen want hij staat mee aan de wieg van het voorliggende wetsontwerp.

De regering houdt, aldus mevrouw Thijs, in haar voorstel wel degelijk rekening met de kans dat nogal wat verkozenen zich zullen laten vervangen, want ze bepaalt dat het aantal opvolgers niet minder dan de helft van het aantal kandidaat-titularissen + 1 bedraagt. De lijst van opvolgers zal dus aanzienlijk langer zijn dan vroeger om de eenvoudige reden dat er veel meer opvolgers in de Kamer zullen komen dan thans het geval is. Dit zal er toe leiden dat de Kamer waarvan de mandaten worden begeven door rechtstreekse verkiezing voor een niet onbelangrijk deel zal bestaan uit niet rechtstreeks verkozen leden. Daardoor ontstaat een nieuw soort coöptatie aangezien voortaan de partijen en niet de kiezers bepalen wie als opvolger in de Kamer komt.

Een tweede voorbeeld van het verlies van invloed van de kiezers is het herinvoeren van de afzonderlijke lijst van opvolgers terwijl de regering bij het begin van de legislatuur de afzonderlijke lijst van opvolgers bij de federale en regionale verkiezingen wenste af te schaffen omdat de kiezer meer greep moest krijgen op de aanwijzing van de verkozenen, inclusief de opvolgers. Nu zijn de meerderheidspartijen plots van mening veranderd en willen zij de afzonderlijke lijst van opvolgers weer invoeren. Nu heet het dat men de kansen van de kandidaten uit kleinere kiesdistricten bij de omvorming naar grotere kieskringen wil vrijwaren zodat het aangewezen is om het systeem van opvolgers opnieuw te introduceren. De meerderheidspartijen geven met deze reden zelf aan wat het nadeel is van de vergroting van de kieskringen, met name dat dunnerbevolkte streken veel meer moeite zullen hebben om vertegenwoordigers in de Kamer te hebben. Bovendien rijst nog maar de vraag welke garanties die regio's krijgen dat hun vertegenwoordigers bij de opvolgers een verkiesbare plaats krijgen want de politieke partijen zullen bij de aanwijzing van de opvolgers en zeker bij het bepalen van de volgorde waarop ze op de lijst komen rekening houden met het kiespotentieel van de opvolgers. Het spreekt voor zich dat een opvolger uit een stedelijk gebied een groter kiespotentieel heeft dan een opvolger uit een landelijk gebied. Mevrouw Thijs is dan ook van oordeel dat de reden die de meerderheid aangeeft voor het herinvoeren van de afzonderlijke lijst van opvolgers, een drogreden is.

Bij de bespreking van de ontwerpen in verband met de afzonderlijke lijst van opvolgers wees mevrouw Thijs er reeds op dat deze afschaffing merkwaardige gevolgen kan hebben in kieskringen waar slechts weinig parlementsleden te verkiezen zijn : het risico van tussentijdse verkiezingen waarbij de zetel naar een andere partij kan gaan dan de partij van wie de zetel vacant is, is immers reëel. De amendementen die de fractie waarvan de spreekster deel uitmaakt om dit probleem te verhelpen en het aantal kandidaten te verhogen, werden toen niet aanvaard. Spreekster stelt met enige voldoening vast dat ook de meerderheid dit probleem erkent en dat zij met enige vertraging gelijk krijgt.

Gelijktijdige kandidaatstelling Kamer-Senaat

De gelijktijdige kandidaatstelling voor Kamer en Senaat is noch min noch meer dan electorale territoriumafbakening. De eerste minister heeft, aldus mevrouw Thijs, lange tijd rond gelopen met zijn idee van de nationale kiesomschrijvingen voor de Kamerverkiezingen. Hij kondigde dit zelfs in zijn beleidsverklaring van 2001 aan. Blijkbaar had hij de electorale bekommernissen van zijn coalitiepartners niet goed ingeschat want dit impliceerde immers dat minister Vande Lanotte in West-Vlaanderen de strijd zou moeten aangaan met de eerste minister. Of de eerste minister met Vlaams minister Stevaert, wat voor de eerste minister electoraal niet zo interessant is, zoals uit een VLD-peiling bleek. Minister Onkelinx moet evenmin een verkiezingsstrijd aangaan met minister Michel in Brussel, wat voor haar zeker voordeliger is.

Spreekster is van oordeel dat de regeling voor de gelijktijdige kandidaatstelling met de beperking voor de kieskring van de woonplaats voor de Kamer het doel heeft het electorale voordeel voor de meerderheid te maximaliseren en de onderlinge concurrentie te minimaliseren.

Wat de regering voor de verkiezing van de Kamer in de toekomst voorziet is de toepassing van de « Slangen-theorie ». Mevrouw Thijs herinnert er aan dat de heer Slangen nog niet zo lang geleden de ministers indeelde in verschillende klassen. De toekomstige Kamerverkiezingen met plaatselijke kiesomschrijvingen ­ lees provinciale ­ en 50 leden te verkiezen op een zogenaamde nationale lijst per gemeenschap komt min of meer op de invoering van « eerste » en « tweede klasse » parlementsleden. Het politiek akkoord van 26 april 2002 dat de basis vormt voor het voorliggende wetsontwerp stelt zonder meer dat die 50 leden « staan voor de oriëntatie van het politieke beleid » terwijl de overige 150 moeten instaan voor het « contact met de plaatselijke gemeenschap ». Binnen deze categorie van 150 volksvertegenwoordigers wordt een hiërarchie ingevoerd tussen die diegenen die rechtstreeks verkozen worden en diegenen die een zetel verwerven als opvolger. Zo komt men dus tot drie categorieën parlementsleden : eerste, tweede en derde klasse.

In de Grondwet staat nochtans dat de volksvertegenwoordigers de natie vertegenwoordigen. Mevrouw Thijs suggereert dan ook om artikel 42 van de Grondwet als volgt te wijzigen : « De 50 op de nationale lijst voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers te verkiezen leden behartigen de oriëntatie van het politieke beleid, tweederde van de 150 leden verkozen in de plaatselijke kiesomschrijvingen behartigen de plaatselijke belangen en een derde van de 150 leden die via opvolging in de Kamer komen behartigen de belangen van hun partij en van de titularis die zij opvolgen. »

Kiesdrempel

De voorgestelde kiesdrempel per provinciale kiesomschrijving (met andermaal een bijzondere regeling voor Brussel-Halle-Vilvoorde) heeft tot doel « een verdere versnippering van het politieke landschap » te voorkomen. Een tweede reden die wordt aangevoerd is de afschaffing van de apparentering.

Dat de invoering van een kiesdrempel in werkelijkheid om louter opportunistische redenen wordt ingevoerd is voor mevrouw Thijs zonneklaar als men weet dat de regering voor een eerste keer de idee van een kiesdrempel heeft geopperd toen moeilijkheden in de VU/ID zijn begonnen, met name op de Ministerraad van 19 mei 2000. Dat dit nadenken intenser wordt, naarmate de implosie van de VU/ID dichterbij komt, is uiteraard geen toeval.

Wanneer de implosie van de VU/ID een feit is met de oprichting van de NVA en Spirit en de opiniepeilingen van « La Libre Belgique » uitwijzen dat Spirit aanzienlijk onder de 5 %-drempel blijft, spreekt de eerste minister zich uit voor een dubbele kiesdrempel : een nationale (in feite een Vlaamse of een Franstalige) en een provinciale kiesdrempel. Dit was dit vooral bedoeld om de bestaansonzekere Spiritisten onder druk te zetten.

Uiteindelijk opteert de regering in haar wetsontwerp voor een provinciale kiesdrempel van 5 %. Voor een aantal van de bestaansonzekere Spiritisten is de twijfel bijzonder groot of ze die provinciale kiesdrempel zullen halen. Zij denken aan hun « leefloon » en stappen over naar de VLD. De operatie « liquidatie of beschadiging Spirit » is aldus succesvol afgerond. Daarnaast wordt er gehoopd door de meerderheid dat de NVA niet in alle provincies of zelfs in geen enkele provincie de kiesdrempel bereikt zodat de zetels die als gevolg hiervan vrij komen naar de meerderheid gaan.

Als men een kiesdrempel invoert om de versplintering tegen te gaan, veronderstelt dit volgens mevrouw Thijs dat de versnippering op dit ogenblik groot of te groot is. Die veronderstelling stemt echter niet met de feiten overeen. In de Nederlandse taalgroep van de Kamer en in het Vlaams Parlement zaten er voor de implosie van de VU/ID zes partijen, nadien zeven. Dat zijn er twee minder dan in de Tweede Kamer in Nederland voor de verkiezingen van mei 2002, waar geen kiesdrempel bestaat. In de nieuw verkozen Tweede Kamer in Nederland zijn er 10 partijen vertegenwoordigd. Het grote aantal partijen in onze Kamer van volksvertegenwoordigers heeft dus niets te maken met de versnippering van het politieke landschap maar alles met de confederale grondslag van ons partijbestel.

In tegenstelling tot wat de meerderheid beweert, is mevrouw Thijs van oordeel dat het quorum geen kiesdrempel is, maar een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de aanvullende zetelverdeling, die op provinciaal niveau gebeurt. Partijen kunnen perfect vertegenwoordigd zijn in de Kamer zonder dat ze het quorum halen, met andere woorden wanneer ze bij de rechtstreekse zetelverdeling een zetel verwerven.

De experten van de parlementaire commissie Politieke Vernieuwing schrijven in hun rapport over de vertegenwoordigende democratie dat een veel hogere drempel dan 5 % moet worden ingesteld om een mogelijke bijdrage te kunnen leveren tot het wegwerken van de fragmentering van het Belgische politieke landschap. Een gedecentraliseerde drempel (lees provinciale) drempel lijkt evenmin veel te veranderen. Alleen een drempel van 10 % zou in Vlaanderen (op basis van de resultaten en met de partijen van 1999) tot grotere verschuivingen hebben geleid : in Antwerpen zou de VU niet zijn vertegenwoordigd, net als in Limburg, in Oost-Vlaanderen, in Vlaams-Brabant en in West-Vlaanderen. In die laatste provincie zou Agalev evenmin aan de beurt zijn geweest met de zeteltoewijzing.

In de zetelverdeling volgens het stelsel D'Hondt zit reeds een impliciete kiesdrempel die varieert naargelang het aantal kiezers en het aantal te verdelen zetels. In dit verband citeert mevrouw Thijs journalist Mark Deweerdt die hierover in de Financieel Economische Tijd van 20 april 2002 het volgende schreef : « Indien Antwerpen in 1999 één provinciale kieskring zou zijn geweest, had een partij 4,17 % van de stemmen nodig om een eerste zetel te halen. In een provinciale kieskring West-Vlaanderen ligt de feitelijke kiesdrempel met ongeveer 5,8 % zelfs hoger dan de wettelijke drempel die de regering zou willen invoeren » (het artikel werd geschreven voor het akkoord van 26 april). Mevrouw Thijs stelt bij wijze van aanvulling dat in een aantal kieskringen zoals Namen en Luxemburg een partij heel wat meer dan 10 % van de stemmen zal moeten halen om in aanmerking te komen voor de zetelverdeling !

Mevrouw Thijs besluit dat de invoering van een kiesdrempel een instrument van politieke herverkaveling in Vlaanderen is en helemaal geen instrument om de zogenaamde politieke versnippering tegen te gaan.

De heer Lozie benadrukt de positieve aspecten van de voorliggende hervorming. Hij verheugt zich over de afschaffing van de lijstenverbinding, al heeft men een uitzondering moeten maken voor de vroegere provincie Brabant waar de vaststelling van de kieskringen altijd een probleem is geweest.

Met betrekking tot de afschaffing van de lijstenverbinding, verwerpt spreker bepaalde opmerkingen die zijn gemaakt : zo leidt de invoering van provinciale kieskringen in combinatie met de afschaffing van de lijstenverbinding op zijn minst al tot betere kansen voor vrouwen om verkozen te worden. In grotere kieskringen halen grote partijen sowieso meerdere verkozenen per lijst en niets belet een partij om meerdere lijsten in te dienen. De wet schrijft voor dat minstens één van de drie eerste kandidaten een vrouw moet zijn en in de praktijk hanteert men meestal het ritssysteem, toch zeker bovenaan de lijst. Zo gebeurt het in elk geval in sprekers partij. In de grote partijen hebben de vrouwen dus absoluut meer kansen om verkozen te worden.

De halvering van de devolutieve kracht van de lijststem zorgt ervoor dat de kiezer vanaf de derde en zelfs de tweede kandidaat echt beslist wie verkozen zal zijn. Momenteel stemt men steeds meer voor kandidaten en niet meer voor de lijst, zodat de tweede kandidaat amper profiteert van de lijststemmen en de derde helemaal niet meer. Met andere woorden, een lager op de lijst geplaatste persoon kan perfect verkozen worden vóór de derde kandidaat als de kiezer dat zo beslist. Het is dus absoluut fout om te beweren dat de kiezer minder impact zal hebben op het resultaat van de verkiezingen. Momenteel wordt de lijsttrekker altijd verkozen. Slechts bij wijze van grote uitzondering wordt een lager geplaatste kandidaat verkozen vóór de lijsttrekker.

Spreker geeft toe dat zijn partij geen voorstander was van de invoering van een kiesdrempel van 5 % per kieskring, maar hij is tevreden met het compromis, waarbij deze drempel enkel geldt per provincie en niet op het nationale niveau.

Spreker meent dat de afschaffing van de lijstenverbinding niets verandert aan het systeem van de zetelverdeling. In het verleden werden de zetels ook al over de provincies verdeeld volgens een evenredig systeem, met dat verschil dat geen rekening werd gehouden met degenen die in een arrondissement niet boven de drempel waren gekomen. Hoe groter de kieskringen, hoe evenrediger het resultaat. Hoe kleiner de kieskringen, hoe meer men evolueert in de richting van een systeem van meerderheidsvertegenwoordiging. Als men bij deze hervorming had gekozen voor de invoering van kleinere kieskringen, kon men terecht de schending aanvoeren van de Grondwet, die eist dat de wetgevende Kamers worden verkozen via een systeem van evenredige vertegenwoordiging. Deze hervorming is daarentegen volledig in overeenstemming met de Grondwet.

De heer Lozie wenst enkele kanttekeningen te maken bij bepaalde aspecten van het voorgestelde ontwerp. Zo wordt in de memorie van toelichting voor de hervorming van de Senaat verwezen naar de vereiste meerderheid van twee derden, die thans evenwel niet voorhanden is en die ook in de toekomst onzeker is vermits zij afhankelijk is van de resultaten van de volgende federale parlementsverkiezingen. Het ware dan ook wenselijk geweest om iets voorzichtiger te zijn op dit vlak.

De voorgestelde hervorming van de Senaat wordt ook als argument gebruikt om een zogenaamde « dubbele kandidaatstelling » te doen, vermits de toekomstige senatoren, die rechtstreeks worden verkozen op basis van een kieskring die samenvalt met het gewest, bij de Kamer van volksvertegenwoordigers zullen worden gevoegd, die op haar beurt wordt verkozen middels provinciale kieskringen. Op zich is er niets tegen een dubbele kandidaatstelling met « nationale » en « lokale » kandidaten, maar spreker is geenszins gelukkig met het feit dat dezelfde persoon op beide lijsten kan staan.

De heer Lozie vestigt voorts de aandacht op de opmerkingen van de Raad van State in verband met de grondwettigheid van sommige bepalingen, die ernstig moeten worden onderzocht. De Raad van State heeft immers opgemerkt dat de bepaling uit het voorliggend ontwerp, volgens dewelke een kandidaat voor de Kamer van volksvertegenwoordigers verplicht is te wonen in de provincie waarin hij opkomt, een nieuwe verkiesbaarheidsvoorwaarde is die in strijd is met de grondwetsbepaling waarin op limitatieve wijze de verkiesbaarheidsvoorwaarden worden opgesomd. De Raad van State stelde eveneens enkele vragen in verband met de grondwettelijkheid van de regeling voor de kieskringen Leuven, Brussel-Halle-Vilvoorde en Nijvel, meer in het bijzonder wat betreft de taalaanhorigheid voor de kandidaten die opkomen in het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Is de minister het eens met deze opmerkingen ?

Het lid is bovendien van mening dat de voorgestelde hervorming onvolledig is, in die zin dat het stelsel van evenredige vertegenwoordiging voor de Kamer van volksvertegenwoordigers op basis van het aantal inwoners onaangetast blijft. Wenselijker zou zijn dat de proportionele zetelverdeling gestoeld wordt op het basis van het aantal kiesgerechtigden. Spreker verwijst daarbij naar de besprekingen in verband met de uitbreiding van het kiezerskorps, bijvoorbeeld naar EU-onderdanen toe. Echter is artikel 63, § 2, van de Grondwet thans niet voor herziening vatbaar, zodat dit aspect in deze legislatuur onmogelijk kan geregeld worden.

Ten slotte merkt de heer Lozie op dat, de gemeenschap die voor de Raad van Europa procedures voert om te worden erkend als een « nationale minderheid », niet mag verwachten dat zij paritair worden vertegenwoordigd in de toekomstige Senaat. In de opvatting van spreker bestaan er in ons land twee grote gemeenschappen, die in een federale Senaat op voet van gelijkheid kunnen worden vertegenwoordigd.

Mevrouw De Schamphelaere wenst te vernemen in welke mate de voorgestelde hervorming verband houdt met de wetgeving inzake de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de politiek, die een stapsgewijze aanpak inhoudt en voor de volgende federale parlementsverkiezingen de zogenaamde « één derde-regel » invoert. Deze wetgeving kwam evenwel tot stand op basis van de thans bestaande kiesarrondissementen, waarbij deze « één derde-regel » telkens wordt toegepast op kieslijsten die niet langer opvolgingsplaatsen bevatten. Door de voorgestelde hervorming daalt het aantal kiesarrondissementen in Vlaanderen echter van 11 naar 5, terwijl het systeem van opvolgers opnieuw wordt ingevoerd en zelfs aan belang wint : enerzijds door het systeem van de dubbele kandidaatstelling en anderzijds door het gegeven dat excellenties uit de regionale regeringen ook kandidaat kunnen en zullen zijn voor de federale verkiezingen. Het lid verwijst naar de besprekingen in de Kamer van volksvertegenwoordigers, waaruit blijkt dat het streven naar een paritaire democratie het doel blijft en dat niet wordt geraakt aan de wetgeving die eerder tot stand kwam inzake de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen.

Artikel 5 van voorliggend ontwerp nu wijzigt artikel 117bis van het Kieswetboek ­ ingevoegd door de zogenaamde Wet-Smet/Tobback ­ als volgt :

« Art. 117bis. ­ Op elk van de lijsten mag noch het verschil tussen het aantal kandidaten-titularissen van elk geslacht, noch het verschil tussen het aantal plaatsvervangende kandidaten van elk geslacht, groter zijn dan één. Noch de eerste twee kandidaten-titularissen, noch de eerste twee plaatsvervangende kandidaten van elk van de lijsten mogen van hetzelfde geslacht zijn. »

Dit artikel, in het bijzonder het tweede lid, is een grote stap vooruit in het streven naar een paritaire democratie vermits hier wordt afgeweken van de « één derde-regel » en wettelijk wordt vastgelegd dat de eerste twee kandidaat-titularissen én de eerste twee plaatsvervangende kandidaten telkens van een verschillend geslacht moeten zijn. Kan de minister deze interpretatie bevestigen ? Zal deze bepaling onmiddellijk in werking treden zodat ze meteen wordt toegepast op de volgende federale parlementsverkiezingen ?

Spreekster merkt op dat de invoeren van provinciale kiesomschrijvingen de afbraak van het sociaal weefsel en het verlies aan vertrouwen in de instellingen in de hand werkt. De invloed van de media, zeker op de laaggeschoolden, zal immers enkel nog toenemen. In 4 van de 5 Vlaamse kiesomschrijvingen zal het aantal kiezers immers méér bedragen dan één miljoen. Alleen de reeds bestaande provinciale kieskring Limburg blijft onder deze grens, met 580 000 kiezers. Het wordt op deze wijze voor een politicus vrijwel onmogelijk om nog rechtstreeks voeling te houden met wat er leeft bij de mensen en er ontstaat onvermijdelijk de neiging om zich te richten naar de media. Daarbij verliest men uit het oog dat dit een passieve wijze is om zich te informeren, waarbij men vaak nodeloze en nutteloze informatie over zich heen krijgt en waarbij bepaalde effecten ­ het gevoel van onveiligheid of de overdreven bureaucratie ­ uitvergroot worden. Het gevoel van machteloosheid dat bij vele mensen bestaat zal nog worden versterkt. Dit komt ten nadele van het concrete engagement in het verenigingsleven en van de sociale inzet, die niet enkel de gelegenheid geven informatie in te winnen maar die bovendien mensen ertoe aanzetten om positieve impulsen te geven aan de samenleving en samen verantwoordelijkheid op te nemen. Wanneer de mensen van nabij vertrouwd zijn met de politieke instellingen, kunnen ze concrete initiatieven nemen en wordt hun inspraak reëel.

Door voorliggend ontwerp wordt gekozen voor een ander type van politicus : de persoon die zich in dossiers vastbijt en enkel nog via de media met de bevolking communiceert, zonder voeling te houden met de mensen. Het lid verwijst evenwel naar de verrassende uitslag van de jongste parlementsverkiezingen in Nederland, waar de bevolking zich massaal heeft afgekeerd van de « Haagse mentaliteit ». In heel wat andere Europese landen neemt men dan ook precies initiatieven om de afstand tussen kiezer en verkozene te verkleinen. In België volgt men de omgekeerde weg en werkt men de mediatisering in de hand : vedetten worden belangrijker dan partijen of inhoudelijke ideeën. Dit is betreurenswaardig.

Mevrouw Leduc meent dat sommigen deze hervorming voorstellen als het einde van de democratie, massaal kiezersbedrog of een schandelijke schending van de Grondwet. Deze kieshervorming is echter grondig overwogen en voorbereid en vormt het resultaat van lang overleg tussen verschillende partijen. Vanzelfsprekend is niet elk parlementslid even enthousiast. Bovendien bestaan er ook bange parlementsleden ­ zowel bij de meerderheid als de oppositie ­ die, zoals bij elke hervorming, angst hebben voor wat komen gaat en zich onzeker voelen over hun eigen toekomst.

Deze bekommernis is terecht, omdat door wijziging van de spelregels het risico bestaat dat een parlementslid straks zijn zetel verliest. Niet alleen wordt de lijststem gehalveerd ­ de fractie waarvan spreekster deel uitmaakt heeft overigens steeds geijverd voor een volledige afschaffing van de lijststem ­; er is ook de verplichting om de pariteit na te streven in de vertegenwoordiging van mannen en vrouwen en er zijn de provinciale kiesomschrijvingen en de invoering van een kiesdrempel. Het stelsel van de opvolgers wordt opnieuw ingevoerd, hoewel spreekster geloofde dat de afschaffing ervan een goede zaak was. Zij legt zich daarbij neer omdat de herinvoering de mogelijkheid biedt om verdienstelijke parlementsleden opnieuw in het parlement te loodsen, maar ook om jongere krachten een kans te geven om daadwerkelijk te zetelen.

Mevrouw Leduc verklaart dat de herinvoering van de opvolgers eveneens tot doel heeft de verdienstelijke uittredende parlementsleden meer zekerheid te geven. Spreekster wijst erop dat destijds vele jongeren dankzij het systeem van opvolgers een parlementszetel bemachtigden.

Spreekster was weliswaar voorstander van de afschaffing van het systeem van opvolgers, maar de VLD heeft de herinvoering geaccepteerd, omdat sommige partijen vreesden dat de eigen parlementaire achterban de invoering van provinciale kieskringen anders niet zou aanvaarden. Deze hervorming veroorzaakte grote onzekerheid. Dat zijn nu eenmaal de compromissen die men moet sluiten om belangrijke vernieuwingen te realiseren. Spreekster is van mening dat in se ook de oppositie niet tegen deze ingreep is, ook al omdat zij nooit voorstander geweest is van de afschaffing van de opvolgers.

Mevrouw Leduc stelt dat de oppositie, ondanks het feit dat de bevolking zich zogezegd niet interesseert voor deze kieshervorming, toch intensief deelnam aan de discussies in de Kamer en haar toevlucht nam tot allerlei vertragingsmaneouvers. Het gaat volgens spreekster niet op, te stellen dat het kieshervormingsvoorstel niet zo dicht bij de verkiezingen mag besproken worden en er toch voor te zorgen dat de eventuele goedkeuring ervan nog dichter bij de datum van de verkiezingen zal plaatsvinden.

Spreekster is tevens van mening dat men een aantal misverstanden betreffende de kieswethervorming uit de weg moet ruimen. Dit wetsontwerp betekent in vele opzichten immers een vooruitgang.

Het lid stelt dat de invoering van provinciale kieskringen niets anders is dan het voltooien van een evolutie die in feite al sedert 1919 aan gang was. Tussen 1830 en 1919 werden enkel de administratieve arrondissementen als kieskring gehanteerd. In 1919 besliste men de zetelverdeling over de partijen op provinciaal niveau te berekenen. De lijstverbinding of apparentering is toen ingevoerd omdat men die hervorming wou verzachten en de arrondissementen als entiteit waar de kiesstrijd gevoerd werd wou handhaven. De vorm van de vroegere kiesarrondissementen vertoont dikwijls gebreken.

Spreekster wijst erop dat precies omdat de zetelverdeling tussen de partijen nu al op provinciaal niveau gebeurt, deze hervorming niets verandert aan de berekening van de verhoudingen tussen de partijen. Wel verdwijnt de apparentering, die geen rekenkundig sluitende formule was en leidde tot een groot aantal zogenaamde « toevalsparlementsleden ». Het systeem wordt aldus doorzichtiger.

Spreekster ontkent niet dat het effect van de politieke vedette speelt binnen de provinciale kieskringen maar het is onjuist te beweren dat lokale politici geen kans meer maken. Door de regionale media hebben deze laatsten immers bekendheid verworven. Een burgemeester verliest zijn stemmen niet omdat de kieskringen vergroten, terwijl de kiesdrempel om een zetel te verwerven gelijk blijft. Vooral de parlementsleden die geen nationale bekendheid hebben, maar ook weinig lokale aanhang hebben worden met dit probleem geconfronteerd. Het systeem wordt inderdaad iets competitiever, maar ook in het huidige systeem hadden die parlementsleden het niet zoveel gemakkelijker.

Spreekster onderstreept dat in 1993 er in dit land al vier provinciale kieskringen gecrëeerd zijn : Limburg, Luxemburg, Namen en Waals-Brabant. Het is dus vreemd dat de oppositie nu zo erg vindt wat ze toen zelf bepleit heeft. Omdat het er maar vier waren heeft men ook vreemde combinaties gemaakt zoals Mechelen-Turnhout of de vrij arbitraire herindeling in West-Vlaanderen. De vraag kan ook gesteld worden, waarom men Mechelen en Turnhout wel samenvoegde tot een district van tien zetels, daar waar men Veurne-Diksmuide-Oostende-Ieper enerzijds en Brugge anderzijds apart hield, hoewel die samen maar 9 zetels leveren. Met dit wetsontwerp wordt bijgevolg vandaag in zekere zin voltooid hetgeen in 1993 onafgewerkt is gebleven.

De grotere dimensie verruimt het blikveld en verruimt het actieveld van elke politicus. Mensen die elders wonen, gaan werken in Maastricht en Eindhoven, in Luik, zelfs in Keulen, in Antwerpen, en in Brussel. Problemen overstijgen de woonplaats.

De omvorming naar provinciale kieskringen is dus een goede zaak voor de werking van ons parlement.

De invoering van de kiesdrempel grijpt nauwelijks in in het kiessysteem, gezien alleen in de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen de kiesdrempel vandaag doorgaans lager ligt dan 5 %, zoals in het Vlaamse kiesdistrict van de Senaat. Het is een kleine remedie tegen de versnippering van het Vlaamse partijpolitiek landschap, die door iedereen als nefast voor het regeringswerk wordt ervaren. Partijen met een stevig programma en sterke kandidaten zullen daar geen probleem mee hebben.

Dan is er nog de kwestie van de dubbele kandidatuur. Die is ogenschijnlijk het moeilijkst te verdedigen. De heer Tobback stelde dat je ofwel een systeem hebt waar partijen en programma's de overhand hebben of één waar personen belangrijker zijn. Maar hij heeft ook gepleit voor een nationale kieskring. De VLD streeft al lang naar het verdwijnen van de lijststem. De realiteit bij verkiezingen is immers dat mensen meer en meer voor personen kiezen en minder voor partijen. Maar die personen opereren wel binnen politieke partijen. Zij staan symbool voor partij, hun lijst. Het onderscheid tussen partijen en personen valt theoretisch wel te maken, maar is in de praktijk minder relevant. Steve Stevaert is een onvervalste SP.A'er en staat er symbool voor, zoals Guy Verhofstadt de VLD symboliseert. Er is dus eigenlijk niets veranderd : de kiezer stemt voor de persoon die de partij symboliseert. Dat daardoor een aantal opvolgers in het Parlement zullen komen, verandert niets aan de partijverhoudingen.

Ten slotte snijdt mevrouw Leduc het probleem Vlaams-Brabant aan. Alhoewel ze toegeeft geen expert te zijn in die problematiek, wil ze ook dit dossier relativeren. Spreekster verklaart zich volledig te kunnen terugvinden in de uitleg van de heer Tobback. Zoals in alle communautaire materies is hier een compromis gemaakt dat technisch behoorlijk ingewikkeld is omdat niemand zijn gezicht wil verliezen. En zoals in alle communautaire dossiers wordt er geschermd met grondwettelijke bezwaren. Spreekster gaat niet in op de finesses van die discussie, die in de Kamer in detail gevoerd is en waarover de minister van Institutionele Hervormingen een lijvige nota heeft ingediend.

Spreekster stelt alleen vast dat aan de essentie van het verkiezingssysteem voor de Kamer in Vlaams-Brabant en Brussel niets wordt veranderd : de kiesdrempel blijft identiek, de evenredige vertegenwoordiging blijft voluit gehandhaafd. Er is alleen een zeer voorzichtig geformuleerde indeling in Vlamingen en Franstaligen gecreëerd, die in se beter rekening houdt met het gedrag van de kiezer ter plekke, waar zeer weinig Vlamingen op Franstalige lijsten stemmen en omgekeerd.

Voor het overige is er het fameuze arrest van het Arbitragehof van 1994 dat de delicate problematiek van Vlaams-Brabant in rekening heeft gebracht. De hamvraag is hoeveel ruimte dat arrest biedt. Spreekster verneemt dat de oppositie een procedure bij het Arbitragehof wil inzetten. Gesteld dat ze gelijk zou krijgen bij één of meerdere artikels over Vlaams-Brabant, dan luidt het in regeringskringen dat men de mogelijkheden heeft bekeken om de wetgeving sluitender te maken, maar dat die eventuele oplossingen het nieuwe systeem nog vele malen ingewikkelder zouden maken, zonder dat het substantieel zou veranderen.

Spreekster besluit met eraan te herinneren dat de regering al op 19 mei 2000 een eerste maal haar intenties betreffende deze problematiek heeft bekendgemaakt. Zij denkt dat het voor de goede werking van onze instellingen nodig is deze discussie nu af te ronden. De VLD-fractie zal dit wetsontwerp bijgevolg steunen.

De heer Istasse vraagt nadere uitleg over de voorliggende teksten. Wat het wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek (nr. 2-1281/1) betreft, wil hij graag meer informatie krijgen over de zetelverdeling en over de verdeling in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Welke berekeningen zullen worden gebruikt om de zetels tussen Nederlandstaligen en Franstaligen te verdelen ? Blijkbaar zal het kiesquotiënt het aantal verkozenen bepalen, maar wat gebeurt er wanneer er eventueel een laatste zetel moet worden toegekend ? Het ontwerp kent die zetel toe aan de lijstengroep waarvan het quotiënt de hoogste breuk heeft, terwijl in dezelfde tekst ook sprake is van een mogelijke « gelijkheid van breuk ».

In verband met het wetsontwerp houdende diverse wijzigingen van de kieswetgeving (nr. 2-1280/1), heeft dezelfde spreker het over de problematiek van de kandidaten die tegelijk in Kamer en Senaat zijn verkozen. Zal een verkozen kandidaat in de vergadering waarin hij verkiest geen zitting te nemen, worden vervangen door de eerste opvolger van de opvolgerslijst en niet door de eerste niet-verkozen kandidaat van de lijst met de kandidaat-titularissen ? Is hetzelfde mogelijk wanneer een verkozene overlijdt alvorens hij de eed heeft afgelegd ?

Wat de kiesdrempel betreft, stelt spreker vast dat er dus twee kiesdrempels zijn. De eerste is die van 5 %, de tweede die van het apparenteringsquorum van 0,60 die kan spelen bij apparentering tussen de Franstalige kandidaten van Brussel-Halle-Vilvoorde en van Waals-Brabant. Moet men ervan uitgaan dat beide drempels cumulatief zijn ? De provinciale drempel van 5 % moet voor Waals-Brabant gelden, aangezien dat een provincie is.

Tot slot heeft de heer Istasse vragen bij de aanpassing van het aantal kamerzetels aan de demografische ontwikkeling. Hij stelt vast dat het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot indeling van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers over de kieskringen gebaseerd is op arrondissementele kieskringen. Wat zal de nieuwe indeling zijn, die op de provinciale kieskringen gebaseerd is ? Het ware interessant die nieuwe indeling als bijlage bij het verslag te voegen.

Mevrouw Lizin wenst meer duidelijkheid over het geval van de kandidaat die zowel in de Senaat als in de Kamer verkozen is, en een mandaat moet kiezen. Wanneer hij een mandaat opgeeft, is het de opvolger die zijn plaats inneemt. Nergens wordt bepaald wie zijn plaats inneemt wanneer hij beide mandaten opgeeft : de opvolger of de niet-verkozen kandidaat-titularis.

Het lid meent dat wat de aanwezigheid van mannen en vrouwen op de lijsten betreft, het advies van mevrouw Onkelinkx, minister van Gelijke Kansen, moet worden gevraagd.

Spreekster meent dat het huidige systeem niet democratisch is en dat een hervorming in de zin van een vergroting van de kieskringen een troef is voor de democratie.

V.2. ANTWOORD VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

V.2.1. Op opmerkingen van de leden

De minister geeft een aantal antwoorden op belangrijke vragen die bij de algemene bespreking werden gesteld.

Eerst en vooral verklaart hij dat de bewering dat de hervorming van het ontwerp er in een verdachte periode komt, niet klopt De hervorming wordt vandaag voorgesteld omdat de vele besprekingen tot een compromis hebben geleid, dat werd goedgekeurd door een groot aantal politieke fracties.

De voorliggende wetsontwerpen hebben een beperkt doel. Een breed debat over de politieke vernieuwing behelst heel wat meer dan de bescheiden wijzigingen die van deze ontwerpen in de kieswetgeving aanbrengen De essentiële vragen die worden gesteld in een dergelijk breed debat reiken heel wat verder dan de bepalingen in voorliggende ontwerpen.

1. De voorliggende ontwerpen strekken er eerst en vooral toe de kieskringen te vergroten. Bedoeling van die vergroting is vooral de toevalligheden en de ontsporingen verbonden aan de apparentering uit te sluiten.

Aan de heer Dallemagne en mevrouw Thijs, die de vrees hebben geuit dat deze maatregel de kloof tussen de verkozene en de burger nog zal vergroten, geeft de minister een antwoord in twee fasen.

Voor kleinere kieskringen, is de overschakeling naar provinciale kringen een democratiserende factor, omdat ze de politieke keuze en de keuze tussen de diverse kandidaten die naar de stem van de kiezer dingen, verruimt.

Wat de grotere kieskringen betreft, zoals die van Luxemburg of de dichter bevolkte, zoals die van Henegouwen, belet de overschakeling naar provinciale kieskringen geenszins het contact met de kiezer. Alles hangt af van de beschikbaarheid van de verkozene en van zijn wil om de kiezers te ontmoeten.

De uitbreiding van de kieskringen tot de provinciegrenzen biedt de mogelijkheid de lijsten in alle opzichten evenwichtiger te maken : inzake de verhouding tussen mannen en vrouwen, tussen jongeren die aan politiek willen doen en oudere meer ervaren personen, tussen kandidaten die nog niet bekend zijn en anderen die het wel al zijn.

Via de provinciale kieskringen kan men er ook beter voor zorgen dat de diverse beroepscategorieën van de kieskring beter vertegenwoordigd zijn. Hetzelfde geldt voor de geografische spreiding van de kandidaten binnen de kieskring.

Het zou hypocriet zijn de rol te ontkennen van de hoofdkwartieren van de politieke partijen bij het samenstellen van de lijsten. Die praktijk kenmerkt de politiek, bestaat al lang en is in se niet verkeerd. In grotere kieskringen zullen de partijen meer armslag krijgen om rekening te houden met meer parameters. Wat dat betreft kan die maatregel alleen maar een pluspunt zijn voor onze democratie.

De minister onderstreept dat provinciale kieskringen een waarborg zijn voor een evenredigere vertegenwoordiging in het parlement. Laten we niet vergeten dat die de grondslag van ons kiesstelsel is. In dit verband is hij het niet eens met de heer Tobback volgens wie grotere provinciale kieskringen in strijd zijn met de halvering van de devolutieve kracht van de lijststem, die het gevolg is van de wet van 27 december 2000. Deze hervorming is overigens zeer gematigd en heeft slechts beperkte gevolgen.

2. De ontwerpen voorzien ook in een regeling voor de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven. Deze regeling kan als een sui generis regeling bestempeld worden. Het is niet de eerste keer dat een compromisoplossing gevonden wordt voor deze kieskring. De minister verwijst bijvoorbeeld naar de gewone wet van 16 juli 1993 die, na de splitsing van de voormalige provincie Brabant in Waals- en Vlaams-Brabant, de lijstenverbinding behouden heeft tussen de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Nijvel, enerzijds, en de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven, anderzijds.

Aan de heer Dallemagne antwoordt hij dat deze sui generis-regeling geenszins een splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde inhoudt en ook geen afbreuk doet aan de rechten van de Franstaligen in de rand. Zoals in het verleden zullen zij immers kunnen blijven stemmen op lijsten die ingediend zijn in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

Aan de heer Verreyken die stelt dat de wetsontwerpen afbreuk doen aan de belangen van de Duitstalige Gemeenschap, antwoordt de minister dat een gewaarborgde vertegenwoordiging van deze gemeenschap in de Kamer en in de Senaat strijdig zou zijn met de Grondwet :

­ voor de verkiezing van de Kamer bepaalt artikel 62 van de Grondwet dat « de verkiezingen geschieden volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat door de wet wordt vastgesteld ».

Als het Duitstalige gebied echter een afzonderlijke kieskring zou vormen, zou het slechts één zetel toegewezen krijgen op grond van zijn bevolkingsaantal, zoals artikel 63 van de Grondwet bepaalt (1).

Dat betekent dat die zetel slechts toegekend kan worden volgens het meerderheidsstelsel, wat strijdig is met het voormelde artikel 62.

­ voor de verkiezing van de Senaat erkent artikel 67 slechts twee kiescolleges, het Franse en het Nederlandse, en geen Duitstalig kiescollege zoals dat wel bestaat voor de verkiezing van het Europees Parlement.

Het toekennen van een gewaarborgde vertegenwoordiging aan de Duitstalige Gemeenschap vergt bijgevolg een grondwetsherziening.

Wat betreft de vraag van de heer Verreyken betreffende de mogelijke gevolgen van het indienen van een lijst met identieke kandidaten bij de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde zowel als bij de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Leuven (2), verwijst de minister naar artikel 118 van het Kieswetboek zoals vervangen door artikel 6 van het bicamerale ontwerp (stuk Senaat, nr. 1280/1).

Dat artikel bepaalt dat een kandidaat niet op meer dan één lijst mag voorkomen en dat de naam van de bewilligende kandidaat die deze verbodsbepaling overtreedt geschrapt wordt van alle lijsten waarop hij voorkomt.

In de aangehaalde hypothese zouden de twee lijsten dus geweerd worden.

3. De ontwerpen voeren een kiesdrempel van 5 % in.

Zo'n kiesdrempel is niets nieuws. Hij bestaat in andere, ons omringende, landen waarvan niemand het democratische gehalte in twijfel trekt. Deze maatregel wil de voor de kiezer verwarrende versplintering van de politieke vertegenwoordiging tegengaan.

Die kiesdrempel van 5 % geldt voor elke kieskring afzonderlijk en niet voor alle kieskringen samen waar de lijst wordt ingediend.

Het betreft dus een gematigde en evenwichtige hervorming. Tot de heer Moureaux zou de minister willen zeggen dat hiermee de opkomst van nieuwe partijen mogelijk blijft terwijl een overdreven versplintering voorkomen wordt.

Het bestaande stelsel is in sommige gevallen veel strenger. In kieskringen zoals die van Luxemburg waar het aantal te verkiezen leden beperkt is (3 tot aan de verkiezingen van 13 juni 1999; 4 vanaf de volgende verkiezingen), bestond er voor de verkiezingen van 13 juni 1999, de facto een drempel van 19,98 % om één verkozene te halen !

Voor de heer Destexhe verduidelijkt de minister dat de toepassing van deze drempel tijdens de Senaatsverkiezingen van 13 juni 1999 weinig invloed gehad zou hebben. Enkel de kleine lijsten, die nu uiteindelijk ook geen enkele zetel hebben verkregen, zouden zijn uitgesloten van de zetelverdeling.

Hij benadrukt tevens dat de invoering van deze drempel in Brussel-Halle-Vilvoorde geenszins een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet :

­ voor de Franstalige lijsten is de drempel van toepassing op het totale aantal geldige stemmen uitgebracht op het geheel van deze lijsten in de kieskring;

­ voor de Nederlandstalige lijsten die dezelfde zijn als de lijsten ingediend in de kieskring Leuven is de drempel van toepassing op het totale aantal geldige stemmen uitgebracht in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Leuven.

De toepassingssfeer van de drempel ratione loci stemt overeen met het grondgebied waarop de lijsten worden ingediend, dus Brussel-Halle-Vilvoorde voor de Franstalige lijsten en Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven voor de Nederlandstalige lijsten. Het gelijkheids- en niet-discriminatie beginsel wordt dus geenszins geschonden.

4. De herinvoering van de kandidaat-opvolger

Na uitvoerige besprekingen werd besloten dat de uitbreiding van de kieskringen tot de provincies gepaard moest gaan met de herinvoering van de kandidaat-opvolgers. Dit zou er niet alleen toe leiden dat het gehele grondgebied van de provincie beter vertegenwoordigd zou zijn, maar ook dat jongeren en vrouwen gaandeweg meer bekendheid zouden verwerven.

Ook de verkozenen van kleine kieskringen die voortaan opgenomen worden in de provinciale kieskringen, juichen de herinvoering van de opvolgers overigens toe.

Voorliggende hervorming betreft enkel de parlementsverkiezingen en de Europese verkiezingen. Het voorstel van senator Istasse met betrekking tot de gewestverkiezingen blijft dus relevant.

Dat wetsvoorstel strekt ertoe de politieke partijen de mogelijkheid te bieden op de lijsten voor de verkiezing van de Gewestraden een groter aantal kandidaten te zetten dan er verkiesbare plaatsen zijn. Deze maatregel biedt een oplossing voor kieskringen waarin slechts een klein aantal kandidaten verkozen kan worden. De bedoeling is te vermijden dat er in de loop van de zittingsperiode buitengewone verkiezingen moeten worden georganiseerd om een lid te kunnen vervangen als er geen opvolgers zijn.

De bijzondere wet van 22 januari 2002 heeft immers het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de Gewestraden opgeheven.

Voor de verkiezing van deze raden staat het de Waalse Gewestraad en de Vlaamse Raad vrij de grenzen van de kieskringen te wijzigen, overeenkomstig artikel 26 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

5. De overgangsmaatregel volgens welke men tegelijk kandidaat kan zijn voor de Kamer, in de kieskring van zijn woonplaats, en voor de Senaat.

Die maatregel strekt ertoe in te gaan op wens van sommigen om bepaalde kandidaten die het in hun streek goed doen de kans te bieden om ook hun nationale aspiraties vorm te geven.

Aldus kunnen die personen in de kieskring van hun woonplaats op een kamerlijst gaan staan en tegelijk in de veel ruimere gemeenschapskieskring op een Senaatslijst.

Bij de vraag wat er gebeurt indien een kandidaat die tegelijk voor de Kamer en voor de Senaat is verkozen, weigert een keuze te maken en ervan afziet in één van beide vergaderingen zitting te hebben, wil de minister enkele bedenkingen kwijt.

Wie moet in een dergelijk geval de opengebleven zetel in beide vergaderingen innemen, gesteld dat de verkozene in geen van beide de eed heeft afgelegd ?

Wordt het de eerste opvolger van de lijst waarop betrokkene verkozen werd of wordt het de volgende kandidaat-titularis die op die lijst staat en die de meeste stemmen heeft behaald ?

Eerst en vooral moet men vaststellen dat het wetsontwerp die zaak niet formeel regelt, aangezien het beoogde geval er niet in wordt behandeld.

Hij meent dat men niet kan terugvallen op artikel 178 van het Kieswetboek om dit probleem op te lossen, omdat dit artikel een bijzonder geval regelt dat afwijkt van de lex generalis.

Die bepaling zegt dat wanneer een kandidaat overlijdt voor de dag van de verkiezingen, het hoofdbureau handelt alsof die kandidaat niet op de lijst had gestaan. De overleden kandidaat mag niet gekozen worden verklaard en indien hij in principe gekozen verklaard had moeten worden op grond van de verkiezingsuitslag ­ er wordt rekening gehouden met de voorkeurstemmen die op zijn naam zijn uitgebracht om het stemcijfer van de lijst waarop hij kandidaat was, te bepalen ­ wordt de zetel die hij had moeten krijgen, toegekend aan de volgende kandidaat-titularis die op de lijst staat en die de meeste stemmen heeft behaald (3).

Die bepaling is ontegenzeglijk een bijzondere regel, die afwijkt van de algemene regel die zegt dat wanneer een plaats openvalt, er een beroep wordt gedaan op de eerste opvolger van de lijst om die zetel in te nemen.

Wat dat betreft lijkt men naar zijn mening te kunnen terugvallen op de regel vermeld in artikel 235 van het Kieswetboek, dat zegt dat wanneer er een plaats openvalt, de nieuwe senator of volksvertegenwoordiger het mandaat voleindigt van zijn voorganger.

Dezelfde bepaling zegt dat wanneer bij de verkiezing van het te vervangen lid, kandidaten van dezelfde lijst opvolger werden verklaard, de eerst in aanmerking komende opvolger zijn ambt aanvaardt, nadat zijn geloofsbrieven zijn onderzocht om na te gaan of hij nog aan de verkiesbaarheidsvereisten voldoet.

Dit is de algemene regel als een zetel openvalt.

Het vermelde artikel 235 zegt dat die regel moet worden toegepast ongeacht de oorzaak van het openvallen van de plaats : door optie, overlijden, ontslag of anderszins.

Het geval van het openvallen van een plaats door optie is het gevolg van de verkiezing in de Kamer of in de Senaat van een lid van een gewest- of gemeenschapsparlement, dat ervoor kiest het mandaat dat hij heeft in dat gewest- of de gemeenschapsparlement te blijven uitoefenen.

De minister wijst erop dat artikel 235 van het Kieswetboek ook het geval beoogt dat zich voordoet om een andere reden dan de optie, het overlijden of het ontslag (« of anderszins »). Het ontbreken van een optie kan zo een geval zijn.

Hij meent dus dat men in het besproken geval mag besluiten dat de opengevallen plaats in beide vergaderingen zal worden ingenomen door de eerste opvolger van de lijst waarop de verkozen titularis staat die weigert een keuze te maken. Men moet er immers van uitgaan dat de verkozen kandidaat die binnen drie dagen na de bekendmaking van zijn verkiezing nog steeds geen keuze heeft gemaakt, geacht wordt van zijn mandaat af te zien.

De minister herinnert eraan dat voor de oprichting van de toekomstige paritaire Senaat, waarvan sprake is in de toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel (stuk Senaat, nr. 2-1806/1), een Grondwetsherziening noodzakelijk is.

De oprichting van een paritaire Senaat die in een tweede fase door de Gewest- en Gemeenschapsparlementen zal worden verkozen en die voor hen een ontmoetingsplaats is, is een idee dat momenteel bestaat. Het is aan de regering om haar concept van een nieuwe Senaat concreet vorm te geven in haar ontwerp-verklaring tot herziening van de Grondwet.

Het Parlement krijgt de gelegenheid hierover zijn mening te geven voor de volgende verkiezingen en de Grondwetgevende Kamers zullen de knoop moeten doorhakken, op basis van de artikelen die vooraf voor herziening vatbaar zijn verklaard.

Vooraleer hij het heeft over de grondwettelijke bezwaren van de Raad van State, wenst de minister ook aan de heer Lozie te zeggen dat de wetsontwerpen die nu aan de Senaatscommissie ter bespreking worden voorgelegd, in ruime mate beantwoorden aan de ideeën die hij heeft ontwikkeld in zijn wetsvoorstel nr. 2-449/1.

Zoals hij het wenste, worden de kieskringen voor de Kamer vergroot. Door de toename van het aantal verkozenen per kieskring die hieruit voortvloeit, kan de invloed van de kiezer op de aanwijzing van de verkozenen worden vergroot, rekening houdend met de halvering van de devolutieve kracht van de lijststem.

De uitbreiding van de kieskringen tot het provinciale niveau maakt het ook mogelijk de ontsporingen van het systeem van lijstenverbinding bijna volledig uit te schakelen.

Hij wil er de heer Lozie echter op wijzen dat het niet mogelijk is voor de Kamer de gewenste gemeenschapskieskringen te maken, zoals dat het geval is voor de Senaatsverkiezingen. Voor dergelijke hervorming is een Grondwetsherziening noodzakelijk.

De toelichting bij het voorstel nr. 2-1806/1 maakt trouwens gewag van een dergelijke hervorming. De nieuwe Kamer zou 200 leden tellen waarvan er 150 op basis van provinciale kieskringen verkozen zouden worden (zoals nu het geval is), en 50 anderen op basis van gemeenschapskieskringen (zoals dat nu het geval is voor de Senaatsverkiezingen).

V.2.2. Op de grondwettelijke bezwaren.

De minister wil ook antwoorden op de grondwettelijke bezwaren van de Raad van State.

1. Opmerking betreffende de grondwettigheid van de verklaring van taalgebruik die opgelegd wordt aan kandidaten op lijsten ingediend in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde

De Raad van State oppert dat deze verplichting, die de kandidaten moeten naleven op straffe van verwijdering van de lijst, in strijd is met artikel 64, tweede lid, van de Grondwet, dat bepaalt dat « geen andere voorwaarde tot verkiesbaarheid kan worden vereist ». De verklaring van taalgebruik zou een bijkomende voorwaarde tot verkiesbaarheid zijn die strijdig is met de Grondwet.

De minister herinnert eraan dat de grondwetgever met dit verbod alleen heeft willen aangeven dat de verkiesbaarheid in de Kamer niet gekoppeld mag worden aan bepaalde voorwaarden zoals die bestonden ten tijde van de aristocratische Senaat in de beginjaren van België (hogere leeftijd dan in de Kamer, financiële draagkracht en behaald diploma). De taalverklaring die de kandidaten moeten afleggen is geen bijkomende voorwaarde tot verkiesbaarheid, maar een nadere regel voor de kandidaatstelling.

Niemand betwist dat de Senaat thans democratisch verkozen wordt. Het feit dat de kandidaat-senatoren een dergelijke verklaring moeten afleggen in de akte van bewilliging van hun kandidaatstelling is geenszins gegrond op artikel 69 van de Grondwet, die a contrario bijkomende verkiesbaarheidsvoorwaarden voor de Senaatsverkiezingen zou toestaan (de zin « Geen andere voorwaarde tot verkiesbaarheid kan worden vereist » staat niet in deze bepaling). In feite heeft de wetgever in 1993 deze verplichting aan de kandidaat-senatoren opgelegd om de verkozenen in de Senaat te kunnen onderverdelen in een Franse en een Nederlandse taalgroep, overeenkomstig artikel 43 van de Grondwet. Zij die zich kandidaat stellen voor het Franse kiescollege moeten verklaren dat ze Franstalig of Duitstalig zijn, en zij die dat doen voor het Nederlandse kiescollege moeten verklaren dat ze Nederlandstalig zijn.

De wetgever is op geen enkel grondwettelijk bezwaar gestoten toen hij deze verplichting in 1993 opgelegd heeft voor de verkiezingen voor de Senaat. Dezelfde redenering kan worden gevolgd voor de verkiezingen voor de Kamer. De verklaring van taalgebruik die geëist wordt van de kandidaat-volksvertegenwoordigers in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde moet begrepen worden als een voorwaarde waaraan voldaan moet zijn om een lijst te kunnen indienen. Meer bepaald betreft het een voorschrift ter uitvoering van artikel 43 van de Grondwet, dat verschilt van het huidige.

Zoals de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de wetgevende Kamers in taalgroepen nu voorschrijft, is het voor de vertegenwoordigers die verkozen zijn in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, de taal waarin zij de eed afleggen die bepaalt tot welke van de twee groepen zij behoren. Volgens het wetsvoorstel zou dit echter voortaan bepaald worden door de taalgroep die zij aanduiden in de akte van bewilliging van de kandidaatstelling.

De Raad van State heeft inderdaad opgemerkt dat kandidaten die noch Nederlandstalig, noch Franstalig zijn ­ hier worden meer bepaald de Duitstalige kandidaten bedoeld ­ toch een keuze zullen moeten maken tussen de Franstalige en de Nederlandstalige taalgroep. Deze beperking vloeit niet voort uit het wetsvoorstel maar uit artikel 43 van de Grondwet. De eerder genoemde wet van 3 juli 1971 die deze bepaling uitvoert, schrijft in dit verband voor dat de Duitstalige kandidaat-volksvertegenwoordigers die verkozen worden in de kieskring Verviers automatisch tot de Franse taalgroep van de Kamer van Volksvertegenwoordigers behoren, ook als zij de eed in het Duits afleggen. Ook de verkozenen in de Senaat die zich voor het Franse kiescollege kandidaat hebben gesteld, behoren automatisch tot de Franse taalgroep, zelfs wanneer zij in de akte van bewilliging van de kandidaatstelling verklaard hebben Duitstalig te zijn.

2. Opmerking betreffende de overgangsbepaling volgens welke men zich tegelijkertijd kandidaat kan stellen voor de Kamer, in de kieskring waarin men zijn woonplaats heeft, en in de Senaat

Volgens de Raad van State is deze overgangsbepaling strijdig met artikel 64 van de Grondwet, dat de kandidaten niet oplegt om hun woonplaats te hebben in de kieskring waarin zij zich kandidaat stellen, maar alleen eist dat zij hun woonplaats in België hebben.

De minister reageert op dit bezwaar door erop te wijzen dat de noodzaak voor kandidaten om hun woonplaats te hebben in de kieskring waarin zij zich kandidaat stellen, krachtens het wetsvoorstel geen voorwaarde vormt voor de verkiezing voor de Kamer, maar alleen een voorwaarde is die toegepast wordt wanneer de kandidaat tegelijkertijd verkiesbaar is voor de Kamer en voor de Senaat.

De tekst van artikel 6 van het bicamerale voorstel (stuk Senaat, nr. 2-1280/1) bepaalt in dezelfde zin dat bij de eerste federale parlementsverkiezingen na de inwerkingtreding van het wetsontwerp, niemand tegelijk voorgedragen mag worden voor de Kamer en de Senaat, tenzij de voordracht voor de Kamer ingediend wordt in de kieskring van de woonplaats van de kandidaat.

Het gaat hier enigzins om een voorwaarde die van toepassing is bij een dubbele kandidaatstelling (voor de Kamer en voor de Senaat) en niet om een voorwaarde om verkozen te worden die strijdig is met de Grondwet. Iemand die zich of voor de Kamer, of voor de Senaat kandidaat stelt, dient gewoon zijn woonplaats in België te hebben, zoals de grondwet dat voorschrijft.

3. Opmerking dat het voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven voorgestelde systeem kan leiden tot de overdracht van een zetel van de ene kieskring naar de andere en dus onverenigbaar is met de regel bepaald in artikel 63 van de Grondwet, krachtens welke het totale aantal zetels in de Kamer verdeeld moet worden over de kieskringen die zorgen voor de verkiezing van de leden

Volgens de minister neemt het feit dat de Nederlandstalige lijsten in Brussel dezelfde zijn als de lijsten in de kieskring Leuven niet weg dat het aantal zetels voor elk van deze kieskringen krachtens artikel 63 van de Grondwet wordt bepaald op grond van hun respectieve bevolkingscijfers. Dat betekent 22 zetels voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en 7 zetels voor de kieskring Leuven.

Het zal onmogelijk zijn na te gaan wie van de verkozen kandidaten verkozen is in Brussel-Halle-Vilvoorde en wie in Leuven. Een dergelijk onderscheid is trouwens overbodig aangezien de lijsten gemeenschappelijk zijn voor beide kieskringen en het in theorie volstaat om in België zijn woonplaats te hebben om zich op die lijsten kandidaat te stellen.

4. Opmerking dat het voorgestelde systeem voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven niet alleen de Franstalige en de Nederlandstalige kandidaten in Brussel anders behandelt, maar ook de kiezers

Volgens de Raad van State moeten die verschillen in behandeling verantwoord worden uit het oogpunt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De verschillen zijn :

· alleen kiezers die hun stem uitbrengen op een Nederlandstalige lijst in Brussel stemmen eveneens voor een kandidaat in de kieskring Leuven;

· alleen kandidaten op een Nederlandstalige lijst in Brussel kunnen stemmen krijgen van kiezers ingeschreven in Brussel of Leuven, terwijl kandidaten op een Franstalige lijst alleen stemmen kunnen krijgen van kiezers ingeschreven in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

Volgens de minister kan dit systeem gerechtvaardigd worden op basis van de rechtspraak van het Arbitragehof. Krachtens die rechtspraak sluiten het gelijkheidsbeginsel en het niet-discriminatiebeginsel niet uit dat verschillende categorieën personen anders behandeld worden voor zover die andere behandeling gebaseerd is op een objectief criterium en redelijkerwijs gerechtvaardigd is.

De verantwoording moet beoordeeld worden rekening houdend met het doel en de gevolgen van de voorgestelde maatregel. Het gelijkheidsbeginsel en het niet-discriminatiebeginsel worden niet geschonden als de gebruikte middelen in verhouding zijn tot het nagestreefde doel.

Het voorgestelde systeem wordt gerechtvaardigd door het sui generis aspect van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Twee doelstellingen worden gelijktijdig nagestreefd :

· eerst en vooral de kieskringen vergroten en laten samenvallen met de provinciegrenzen. Dit doel is volledig gewettigd; er moet immers een einde worden gemaakt aan de onvoorspelbaarheid van het huidige systeem van lijstenverbinding;

· ten tweede wil men met dit systeem rekening houden met de specifieke situatie van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

In zijn arrest nr. 90/94 van 22 december 1994 heeft het Arbitragehof ingestemd met het argument van de Ministerraad om de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde niet te splitsen.

De toenmalige regering wou niet tot splitsing van die kieskring overgaan omdat zij er een specifieke regeling wou invoeren, die past in de geleidelijke omvorming van de Belgische Staat tot een plurale centrale Staat, met een federale structuur. Deze specifieke regeling heeft te maken met de toestand van de zes gemeenten in de Brusselse rand. De aanwezigheid van een belangrijke Franstalige minderheid in die zes gemeenten, waarvoor een bijzonder statuut tot stand moest worden gebracht en die deel uitmaken van het administratieve arrondissement Halle-Vilvoorde, rechtvaardigt die specifieke regeling (niet-splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde).

Het Arbitragehof sluit zich in zijn arrest van 22 december 1994 bij dergelijke verantwoording aan : « Het behoud van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezing van de federale Kamers en van het Europees Parlement is een keuze die is ingegeven door de zorg voor een algeheel compromis, in het raam waarvan werd beoogd het onontbeerlijke evenwicht te verwezenlijken tussen de belangen van de verschillende gemeenschappen en gewesten binnen de Belgische Staat.

Dat doel kan het door de bestreden bepalingen gemaakte onderscheid tussen de kiezers en de kandidaten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en die van de andere kieskringen verantwoorden, in zoverre althans de genomen maatregelen redelijkerwijze kunnen worden aangezien als niet onevenredig (B 5.8) » ... « Dat de arrondissementen Nijvel en Leuven niet zijn opgenomen in één kieskring met Brussel-Halle-Vilvoorde ­ wat de verzoekers in ondergeschikte orde aanvechten ­ kan worden verantwoord door het feit dat de randgemeenten met een eigen regeling inzake het gebruik der talen in bestuurszaken ­ Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem ­ alle in het arrondissement Halle-Vilvoorde zijn gelegen. »

Beide doelstellingen van het wetsvoorstel, met name de kieskringen uitbreiden tot de provincies en rekening houden met de specifieke situatie van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, kunnen in het licht van de opmerkingen van het Arbitragehof in vermeld arrest als legitiem worden beschouwd.

De voorgestelde regeling « tast de vrijheid van elkeen om te stemmen voor de kandidaat van zijn keuze en om zich kandidaat te stellen bij de verkiezingen niet op onevenredige wijze aan, zij heeft niet tot gevolg dat de essentie van het kiesrecht wordt aangetast of de effectiviteit ervan teniet wordt gedaan. De bestreden bepalingen hebben evenmin tot gevolg dat sommige kiezers minder invloed hebben op de aanduiding van vertegenwoordigers dan andere kiezers, noch dat één bepaalde politieke partij wordt begunstigd ten nadele van andere of dat aan één welbepaalde kandidaat een electoraal voordeel wordt toegekend ten nadele van anderen ».

Het feit dat de Nederlandstalige lijsten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en die van de kieskring Leuven gemeenschappelijke lijsten zijn, heeft voor het overige geen enkele invloed op de zetelverdeling in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Die verdeling wordt immers uitsluitend bepaald door de stemcijfers in die kieskring (cf. artikel 168bis voorgesteld door artikel 11 van wetsontwerp nr. 2-1281/1). De stemmen die in de kieskring Leuven worden uitgebracht, hebben hierop geen enkele invloed. Het beginsel van de gelijkheid van de kiezers of de kandidaten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde wordt niet geschonden, aangezien het door het wetsontwerp ingevoerde systeem niet voorziet in een weging van de stemmen. Een stem voor een Franstalige kandidaat in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde weegt evenveel als een stem voor een Nederlandstalige kandidaat in dezelfde kieskring. Er zijn geen kiezers die minder invloed uitoefenen op de aanwijzing van hun vertegenwoordiger dan andere kiezers.

5. Opmerking dat het verschil in behandeling door het in stand houden van het apparenteringssysteem in één geval, namelijk de verbinding van Franstalige kandidatenlijsten in Brussel-Halle-Vilvoorde met de lijsten van de kieskring Waals-Brabant, moet worden verantwoord in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet

De minister herinnert eraan dat dit verschil in behandeling reeds bestaat in het Kieswetboek, aangezien dit voorziet in twee verschillende procedures voor de zetelverdeling, al naargelang er al dan niet sprake is van lijstenverbinding.

Bovendien wordt het behoud van de apparentering tussen Brussel-Halle-Vilvoorde en Waals-Brabant gerechtvaardigd door het feit dat beide kieskringen historisch behoren tot de voormalige unitaire provincie Brabant.

In 1993 werd besloten de lijstenverbinding in de voormalige provincie Brabant te behouden, ondanks de splitsing van deze provincie in een Waals- en een Vlaams-Brabants deel, en ondanks het feit dat lijstenverbinding doorgaans binnen éénzelfde provincie plaatsheeft. De Raad van State vond er toen geen graten in en heeft zelfs tekstwijzigingen voorgesteld om dat doel te bereiken. De Raad heeft dus geoordeeld dat het specifieke karakter van de voormalige provincie Brabant een stelsel van apparentering over de provinciegrenzen heen rechtvaardigt.

Bovendien is de apparentering tussen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven niet langer verantwoord, aangezien de Nederlandstalige lijsten die in Brussel ingediend zullen worden gelijk zullen zijn aan die welke in Leuven worden ingediend.

6. Bezwaren tegen de kiesdrempel

De Raad van State heeft vragen bij de verenigbaarheid van deze drempel met de artikelen 62 en 68 van de Grondwet die bepalen dat de verkiezingen « volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging » geschieden. De Raad van State citeert bepaalde auteurs die stellen dat de evenredige vertegenwoordiging zou worden uitgehold en de Grondwet derhalve geschonden indien de wetgever « fixait un seuil ou un quotient électoral à un niveau tel que cela aurait pratiquement pour effet d'exclure complètement ou quasi-complètement de la représentation les partis plus petits ».

De minister merkt op dat de grondwetgever in de artikelen 62 en 68 stelt dat de evenredige vertegenwoordiging « door de wet wordt vastgesteld », wat betekent dat de wetgever over enige speelruimte beschikt om die evenredige vertegenwoordiging te regelen.

Bovendien bestaan in ons kiesstelsel reeds vele beperkingen (4) die impliciet of expliciet als kiesdrempels beschouwd kunnen worden en naar aanleiding waarvan nooit enig grondwettelijk bezwaar geopperd werd. In het Belgische kiessysteem is bovendien, een impliciete drempel ingebouwd, door het feit dat de kieskringen van verschillende omvang zijn.

Andere, ons omringende, Europese landen, zoals Duitsland, hebben trouwens een dergelijke drempel ingevoerd, zonder dat zulks onverenigbaar geacht werd met het gelijkheidsbeginsel.


V.3. VERDERZETTING VAN DE ALGEMENE BESPREKING

De heer Van Hauthem begrijpt uit de tussenkomst van de heer Lozie dat hij ook niet zo gelukkig is met de invoering van de wettelijke mogelijkheid van de gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. Nochtans is dit juist één van de wezenlijke vernieuwingen vormt van de voorliggende kieshervorming. De tijdelijkheid van deze maatregel is immers niet gegarandeerd aangezien er voor de hervorming van de Senaat een grondwetsheriziening vereist is. Nochtans vormt de mogelijke hervorming van de Senaat het alibi voor de invoering van de wettelijke mogelijkheid van de gelijktijdige kandidaatstelling voor Kamer en Senaat.

De heer Van Hauthem benadrukt nogmaals dat hij van oordeel is dat de kiezers door de invoering van de dubbele kandidaatstelling bedrogen worden.

Spreker is bovendien van oordeel dat het argument voor de invoering van de paritaire Senaat, met name het feit dat verscheidene federale Staten een paritaire Senaat hebben, geen opgeld maakt. Hij is van oordeel dat er in de federale Kamer van volksvertegenwoordigers reeds voldoende instrumenten voorhanden zijn om de taalminderheden te beschermen. Volgens de heer Van Hauthem is de Franstalige eis voor een paritaire Senaat symptomatisch voor het soort federalisme dat in België bestaat, namelijk het centrifugaal federalisme.

De argumentatie van de minister ten voordele van het behoud van de apparentering voor de Franstalige kieslijsten tussen Brussel-Halle-Vilvoorde en Waals Brabant, kan de heer Van Hauthem niet overtuigen. Het feit dat deze apparentering ook in de oude provincie Brabant bestond, is voor de spreker alles behalve een valabel argument. Waar er vroeger een evenwicht bestond in de apparentering, namelijk de Vlaamse kieslijsten voor Brussel-Halle-Vilvoorde konden apparenteren met Leuven en de Franstalige kieslijsten voor Brussel-Halle-Vilvoorde met Nijvel, is dit evenwicht doorbroken. Spreker is van oordeel dat het afschaffen van de apparentering voor de Vlaamse kieslijsten van Brussel-Halle-Vilvoorde met Leuven, maar het behoud van de apparentering voor de Franstalige kieslijsten van Brussel-Halle-Vilvoorde met Nijvel, in strijd zou kunnen zijn met het gelijkheidsbeginsel en bijgevolg aanvechtbaar zou kunnen zijn voor het Arbitragehof. Spreker is echter wel van oordeel dat het Arbitragehof in zijn arresten, als het over communautair electorale aangelegenheden gaat, soms tot merkwaardige uitspraken komt. De overweging uit één van de arresten die door de minister werd geciteerd, is daarvan een uitstekend voorbeeld, aldus de spreker.

Ten slotte wenst de heer Van Hauthem van de minister te vernemen hoe hij verdedigt dat de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde 29 kandidaten effectief mag voordragen, evenveel als de gemeenschappelijke Vlaamse lijsten voor Brussel-Halle-Vilvoorde + Leuven. Dit terwijl er maar 22 te verkiezen mandatarissen zijn. Spreker wijst er op dat in de huidige kieswet is bepaald dat, wanneer er evenveel kandidaten als te begeven mandaten zijn, er geen verkiezingen moeten worden gehouden. De kandidaten zijn dan automatisch verkozen.

Theoretisch zou het mogelijk zijn dat de Franstaligen slechts één kieslijst zouden indienen in Brussel-Halle-Vilvoorde, dan zouden de kandidaten automatisch verkozen moeten zijn, aldus het huidige artikel 126 van de kieswet. Dit principe kan men echter zelfs niet toepassen gezien de bepalingen van het voorliggende wetsontwerp.

Mevrouw de Bethune is van oordeel dat het belangrijk is te onderzoeken in welke mate het voorliggende wetsontwerp vrouwvriendelijk is en eerder wettelijke bepalingen ter bevordering van vrouwen in de politiek niet zou tenietdoen.

Zij baseert zich voor haar kritiek niet enkel op standpunten die reeds eerder door haar partij zijn ingenomen, maar ook op verklaringen van vertegenwoordigers van de meerderheidspartijen. De Vlaamse minister van Welzijn, bevoegd voor Gelijke Kansen, mevrouw Vogels, heeft een denktank opgericht « Campagneteam voor pariteit », samengesteld uit vertegenwoordigers van verschillende politieke partijen, de administraties van het Vlaams Gewest, de provincies en de gemeenten en academici die bevoegd zijn voor genderaangelegenheden. Minister Vogels heeft tevens aan professor Kris Deschouwer en mevrouw Petra Meier van de VUB de opdracht gegeven het ontwerp van Kieswet te toetsen.

Het resultaat van dit onderzoek maakte minister Vogels bekend op een persconferentie. Vanuit academische hoek werd onderstreept dat het ontwerp van Kieswet tegenstrijdig zou kunnen zijn met artikel 117bis van het Kieswetboek.

De heer Kris Deschouwer verklaart uitdrukkelijk dat deze kieshervorming eigenlijk de maatregelen die een paar maanden geleden werden aangekondigd over de 50/50-regeling teniet doet.

Naast deze voor de kieshervorming negatieve besluiten die voortvloeien uit een onderzoeksopdracht van minister Vogels wordt er nog vanuit andere hoeken van de meerderheid kritiek geleverd op de hervorming. Mevrouw Vera Claes, die als nationaal secretaris van de socialistische vrouwen lang aan het hoofd heeft gestaan van de vrouwenbeweging van de SP.A. heeft in het tijdschrift « Samenleving en politiek » een artikel geschreven waarin ze op haar beurt kritiek geeft op de kieshervorming.

Zij stelt dat, ondanks de genomen maatregelen, het percentage vrouwen in de politiek ondermaats blijft. De maatregelen die in 2002 werden genomen tot waarborging van die gelijke vertegenwoordiging zouden wel eens een maat voor niets kunnen zijn. Mevrouw Claes komt dus tot dezelfde conclusies als de studie van Deschouwer, namelijk dat de thans voorliggend ontwerpen wel eens contraproductief zouden kunnen zijn. Zij verwijst naar het parlementair debat rond de wet « Smet-Tobback » en citeert de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken die stelde dat de voorziene quota, de één-derde-regeling, onvoldoende waren en dat ook quota moesten voorzien worden voor de verkiesbare plaatsen als men een hoger percentage vrouwen in de politiek wenste. Dit ondersteunt dat men toen reeds een quotumregeling had moeten voorzien voor de eerste en tweede plaats en een ritssysteem voor de hele lijst. Het feit dat men op dat ogenblik geen quotumregeling heeft voorzien voor de verkiesbare plaatsen is een van de redenen dat de wet « Smet-Tobback » enige impact heeft gehad : het heeft dit punt op de agenda van het Parlement geplaatst en heeft het principe van een quotumregeling doorgedrukt in ons politiek bestel. De wet heeft weliswaar een hogere participatie van vrouwen teweeggebracht maar heeft niet geleid tot een doorbraak van het aantal verkozen vrouwen. Dit noopt mevrouw Claes tot het besluit dat dit alleen kan worden gerealiseerd door het ritssysteem verplicht wettelijk op te leggen, zowel voor de lijst der effectieve kandidaten als voor de lijst van de kandidaat-opvolgers.

Verschillende onderzoeken zijn sindsdien gevoerd. Ook de administratie van mevrouw Onkelinx heeft een onderzoek gedaan naar de kiesresultaten van 1999 waarbij zij tot de conclusie kwam dat de enige effectieve maatregel om de pariteit te bereiken in de politiek het ritssysteem is. Deze commissie heeft nagelaten om een amendement in die zin te stemmen bij de recente bespreking van de wetsontwerpen tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de federale een regionale verkiezingen.

De heer Malmendier wenst van mevrouw de Bethune te weten of haar partij zich aan de conclusies van die studies heeft aangepast. In de huidige kieswetgeving belet niets dat een politieke partij die principes toepast. Het zou trouwens heel overtuigend zijn voor de andere partijen dat wordt aangetoond dat de argumentatie gegrond is.

Mevrouw de Bethune veronderstelt dat de heer Malmendier voorstander is van een empirische aanpak. Zij heeft geen empirische opvatting van de democratie, zij heeft haar ervaring opgedaan in de politieke beweging. Binnen CD&V worden deze opvattingen deels gerealiseerd, zij het niet altijd volledig en niet altijd met even veel succes. Dit belet niet dat velen binnen de CD&V dit nastreven en dit op sommige niveaus wordt gerealiseerd.

Zij kan echter geen genoegdoening nemen met een wettelijk kader dat pariteit mogelijk maakt maar eist dat die wettelijk afdwingbaar wordt. Het is een democratische vooruitgang om pariteit wettelijk verplicht te maken en niet over te laten aan de goede wil van de politieke operatoren. Zij beweert dus zeker niet dat de CD&V altijd het ritssysteem toepast of als enige partij dit systeem toepast. Wel is zij bereid om eens te onderzoeken welke partij de meest vrouwvriendelijke partij is. De pariteit mag niet afhangen van toevallige omstandigheden.

Dat is precies wat uit de bevindingen van het wetenschappelijk onderzoek blijkt; het positief effect van de 50/50-regel wordt voor een deel ontkracht door de voorliggende ontwerpen.

De heer Lozie wijst er op dat de ontwerpen het niet moeilijk maken, laat staan onmogelijk, om de partijen die dat wensen het ritssysteem te laten toepassen. De logica van die redenering ontgaat hem.

Mevrouw de Bethune begrijpt niet waarom de heer Lozie niet gestemd heeft voor het amendement dat het ritssysteem oplegde als zijn partij het wil toepassen. Het probleem dat door de heer Malmendier wordt opgeworpen komt eigenlijk neer op de vraag of de wettelijke verplichting van een ritssysteem al dan niet een voorwaarde is voor het hebben van een democratie, net zoals men andere verplichtingen wettelijk oplegt (de 50/50-regel). Zij meent dat het ontbreken van een ritsverplichting de 50/50-regel ontkracht.

De heer Lozie antwoordt dat een wettelijke verplichting tot een veel te rigide systeem leidt.

Mevrouw de Bethune wijst er eveneens op dat ook een aantal omkaderende maatregelen nodig zijn om een evenwichtiger verdeling van politieke mandaten te komen. Ter overweging geeft zij mee dat partijen eventueel kunnen worden aangezet tot het maken van plannen inzake gelijke kansen door hiervan een voorwaarde voor partijfinanciering te maken.

Ook uit de ervaring van de Scandinavische landen blijkt dat een 50/50-regeling niet volstaat maar dat tal van begeleidende maatregelen nodig zijn. Zij denkt hierbij aan vorming en coaching, aan scouting, aan het structureren en versterken van politieke vrouwengroepen, aan het organiseren van gendertrainingen om een mentaliteitsverandering binnen politieke partijen te verwezenlijken.

Tot besluit pleit zij er dan ook voor dat deze commissie, en de Senaat in zijn geheel, het initiatief zouden durven tot het uitbreiden van de 50/50-regel tot het stemmen voor een wettelijke verplichting van het ritssysteem op de kieslijsten.

De heer Vandenberghe stelt vast dat volgende ontwerpen ter bespreking zijn voorgelegd :

­ een verplicht bicameraal ontwerp, tot de wijziging van het Kieswetboek met betrekking tot de verkiezing van de federale wetgevende kamers, inclusief een aantal bepalingen over de Senaat;

­ een facultatief bicameraal wetsontwerp, tot wijzigingen van het Kieswetboek met betrekking tot de verkiezing van de federale wetgevende kamers. Het gaat enerzijds om technische wijzigingen, anderzijds om wijzigingen in verband met het probleem van de provinciale kieskringen en van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven.

Spreker heeft eerst en vooral vragen over het statuut van de bijlagen die bij de voorliggende teksten zijn gevoegd.

Zo verwijst artikel 2 van het facultatief bicamerale wetsontwerp naar een tabel die bij het ontwerp is gevoegd. Wat doet men met het recht om die tekst te amenderen ?

Mogen er amendementen op die tabel worden ingediend of moeten er artikels 2bis, 2ter, enz. worden ingevoegd ?

Volgens de Grondwet wordt de bepaling van de kieskringen immers bij wet geregeld, wat betekent dat er een amenderingsrecht bestaat.

Spreker meent ook dat de wijze waarop de bespreking over de wijziging van het kiesstelsel wordt aangevat, namelijk zo kort voor de verkiezingen nog nauwelijks democratische te noemen is.

De verklaring van de eerste minister over de verkiezingsdatum van 15 juni 2003 zijn zuiver tactisch. Hierdoor kan hijzelf de agenda bepalen en dat is zijn enig doel.

De gebruikte werkwijze geeft de indruk dat men wil pogen het resultaat van de verkiezingen in de richting van een bepaalde meerderheid te beïnvloeden, aan de hand van technische regels die tot gevolg hebben dat de stem van de kiezer niet overal hetzelfde gewicht heeft.

Op die manier krijgt men nog meer electorale verwarring en een gebrek aan politieke duidelijkheid, zodat de kiezer onmogelijk nog kan kiezen.

Tien jaar na het grote hervormingsplan van de VLD voor politieke vernieuwing in ons land, dat de burger meer bij de politiek wou betrekken, wordt merkwaardig genoeg enkele weken voor de verkiezingen voor een soortgelijke hervorming voorgesteld.

Dat zijn manoeuvres die kenmerkend zijn voor regimes die in ademnood verkeren en die via technische ingrepen in kieswetten het resultaat van de democratisch geuite wil van de bevolking willen vervalsen.

Zo werd in de Vierde Franse Republiek de kieswet kort voor de verkiezingen systematisch gewijzigd, zodat zij die meer stemmen haalden, minder zetels kregen toegewezen.

De Franse verkiezingen van 1951 zijn er een frappant voorbeeld van.

Bij de opkomst van het gaullisme gingen de partijen die tegen het Rassemblement pour la France gekant waren op dezelfde wijze tewerk. Ze maakten gebruik van allerlei technieken, zoals de apparentering tussen lijsten van verschillende partijen, over de kiesarrondissementen heen, enz.

Het resultaat van de verkiezingen strookte dus hoegenaamd niet meer met het aantal stemmen dat elke partij rechtstreeks had gekregen.

François Mitterrand kende dit systeem perfect. Tijdens de Vierde Republiek was hij immers een van de ministers met de langste staat van dienst, aangezien hij dit ambt vijftien maal uitoefende.

Toen de peilingen aangaven dat zijn partij waarschijnlijk verslagen zou worden bij de parlementsverkiezingen van 1986, verving François Mitterrand het meerderheidssysteem door een systeem van evenredige vertegenwoordiging dat zijn partij zo niet de zege dan toch een minder afgetekende nederlaag zou bezorgen.

Deze kunstgrepen konden het politieke, tij binnen de publieke opinie echter niet doen keren. Wellicht was het tegendeel waar, omdat de indruk werd gewekt dat men het resultaat van de verkiezingen trachtte te beïnvloeden.

België bleef tot nog toe gespaard van dit soort misbruiken.

Sinds het einde van de 19e eeuw heeft ons land, afgezien van de invoering van het algemeen, enkelvoudig stemrecht voor mannen in 1921 en van het stemrecht voor vrouwen in 1948, geen fundamentele wijziging gekend van zijn kiessysteem, wat betreft de evenredige vertegenwoordiging in de kieskringen, waar de zetels op basis van het bevolkingcijfer worden toegekend.

Spreker vindt dat een wijziging van het kiessysteem veeleer bij de aanvang van de zittingsperiode moet worden doorgevoerd, om niet de schijn te wekken dat men de partijen die aan de macht zijn bij de volgende verkiezingen wil bevoordelen.

Een van de belangrijke kwesties in het streven naar politieke vernieuwing was de vervanging van de stemplicht door een stemrecht.

Spreker kondigt aan dat hij daarover amendementen zal indienen. Dat zal een goede test zijn voor de geloofwaardigheid van de partijen die dit idee hadden verdedigd, en die de politiek zogenaamd dichter bij de burger wilden brengen en op politiek vlak een soort « zelfbeschikkingsrecht » wilden creëren.

Spreker verbaast zich erover dat dit idee in de voorliggende teksten niet is terug te vinden. De fundamentele discussie over de organisatie van de participatie van de burger aan de politiek wordt zo van de agenda afgevoerd.

Nochtans zou die discussie zeer interessant zijn, als men weet dat de stemplicht nog slechts in enkele landen bestaat.

Spreker besluit dat het hier niet om een objectieve wijziging van het kiessysteem gaat, maar om een manipulatie van de verkiezingen.

Men wil de politiek niet dichter bij de burger brengen, maar een soort van volksraadpleging invoeren, waarbij enkele verlichte geesten de touwtjes in handen willen krijgen.

In dat systeem zijn de werkzaamheden van het Parlement verloren tijd en beletten ze de regering om te regeren.

Zo wordt een concept uit de jaren 70 ­ toen bepaalde Nederlandse intellectuelen de democratie als een soort oplichterij beschouwden ­ in de praktijk gebracht.

Eens te meer wordt niet alleen de strekking maar ook de letterlijke inhoud van de Grondwet geschonden, zoals ook het geval was met de Lambermont- en de Lombard-akkoorden en met vele andere wetsontwerpen sinds het begin van de zittingsperiode.

Het aantal ficties dat door de huidige meerderheid in het leven is geroepen, is werkelijk indrukwekkend.

Zo wordt de wetgever gevraagd een tekst goed te keuren die het mogelijk maakt om tegelijk te kandideren voor de Kamer en voor de Senaat, terwijl de Grondwet uitdrukkelijk verbiedt om tegelijk in deze beide assemblees zitting te nemen.

Spreker komt later nog terug op de verenigbaarheid van deze bepaling met de Grondwet, gezien in het licht van artikel 3 van het eerste aanvullende protocol bij het EVRM.

De heer Vandenberghe meent dat de voorgestelde hervorming een inbreuk vormt op het principe van de democratische loyauteit en op de democratische openheid van de verkiezingen. Deze loyauteit vereist immers dat het uitbrengen van een stem een voorspelbaar gevolg heeft, dat niet wordt gemanipuleerd. Het voorgestelde systeem is in strijd met de gedachte dat verkiezingen transparant moeten zijn en brengt met zich mee dat de uitslag van de stem die men uitbrengt volkomen onvoorspelbaar wordt.

Deze betreurenswaardige evolutie komt tot uiting in verschillende regelen.

Zo verwijst spreker naar de zeer ongelijke indeling van de provinciale kiesomschrijvingen. Er bestaan immers grote verschillen in het aantal inwoners per provincie, terwijl kiesomschrijvingen vergelijkbaar zouden moeten zijn. Het aantal kiezers van de kiesomschrijving Luxemburg tegenover de kiesomschrijving Brussel-Halle-Vilvoorde/Leuven verhoudt zich als 1 tegenover 6. In Waals-Brabant had men 243 585 kiezers in 1999, tegenover 566 316 in Limburg en 1 052 578 in Oost-Vlaanderen. Men kan dus onmogelijk stellen dat de kieskringen objectief zijn ingedeeld.

De heer Tobback gebruikt het feit dat de apparentering een slecht en onvoorspelbaar systeem is als argument voor de invoeging van de provinciale kieskringen. Dit argument gaat niet op. Apparentering is misschien onvoorspelbaar maar zeker niet onrechtvaardig. Tevens vindt men de onvoorspelbaarheid op andere vlakken blijkbaar geen doorslaggevend argument aangezien er immers één lijst is voor Kamer en Senaat, weet de kiezer niet op voorhand waar de kandidaat zal zetelen. Spreker verwijst ook naar een interview met L. Tobback in het tijdschrift « Cultuurleven » uit 1995, waarbij deze duidelijk stelde dat apparentering geen slecht systeem is. Men kiest immers eerst voor lijsten, dan pas voor personen. Wil men werkelijk voor personen kiezen dan moet men het Britse systeem invoeren met andere woorden kiezen voor een meerderheidsstelsel.

Spreker wijst er verder op de voorziene regeling voor de kiesomschrijvingen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven duidelijk ongrondwettelijk en discriminerend is. Ten eerste is het ontworpen systeem in strijd met de letter van artikel 63 van de Grondwet. De Grondwet organiseert kieskringen en bepaalt dat iedere kieskring een aantal kamerleden moet krijgen in functie van het bevolkingscijfer. Het voorgestelde systeem verzekert echter niet dat Leuven zeven vertegenwoordigers krijgt. Het argument dat dit systeem verantwoord is omwille van het feit dat Brussel-Halle-Vilvoorde niet mag worden gesplitst gaat niet op voor Leuven. De adviezen van de Raad van State zijn duidelijk op dit vlak duidelijk. Spreker verwijst terzake naar het advies 33703/VR/4 (stuk Kamer, nr. 1806/005, blz. 8, algemene opmerking, tweede en derde lid).

Daarenboven is het voorgestelde systeem voor deze kieskring in verschillende opzichten discriminerend. Men laat geen eigen lijst toe voor Leuven, met als gevolg dat de Franstaligen worden bevoordeeld. Zo zal Ecolo bijvoorbeeld een zetel krijgen, met 25 000 stemmen minder dan de CVP in 1999. MR zal een zetel halen met 8 000 stemmen minder dan nodig voor de PRL in 1999. Er zijn in de kieskring Halle-Vilvoorde-Brussel en Leuven twee lijsten, een Franstalige en een Nederlandstalige lijst. De Franstalige lijst apparenteert zich dan met Nijvel en dit terwijl de bedoeling van het nieuwe systeem was dat apparentering zou worden uitgesloten.

De heer Vandenberghe is van mening dat het vaststaat dat Leuven zijn wettelijk recht op zeven zetels wordt ontnomen in een kiessysteem dat vooral ten goede komt aan de Franstalige kiezers in Brussel.

Spreker stelt dat de Franstaligen voor het aanvaarden van deze kieshervorming blijkbaar bekomen hebben dat de Vlamingen een aantal zetels verliezen. Het hier voorgestelde kiessysteem is niet alleen onwettelijk, het is ook discriminerend zowel ten aanzien van de kiezers als ten aanzien van de kandidaten.

Het is vooreerst discriminerend ten aanzien van de kiezers omwille van het feit dat het effect van de uitgebrachte stem niet met zekerheid voorspelbaar is.

Spreker stelt dat de voorgestelde kieshervorming discriminerend is ten aanzien van de kandidaten aangezien volgens de wet aan het arrondissement Leuven zeven zetels moeten toegekend worden. Ook de Raad van State deelt die mening. De meerderheid weigert echter hiermee rekening te houden.

De Raad van State stelt, met verwijzing naar het systeem van de Senaat, dat de voorgestelde kieshervorming ongrondwettelijk is, omdat de wet geen bijkomende verkiezingsvoorwaarden kan opleggen. Bovendien gaat de vergelijking met het kiessysteem van de Senaat niet op omdat dit grondwettelijk geregeld is. De Grondwet legt er de verkiezingsvoorwaarden vast en laat niet toe dat er andere verkiezingsvoorwaarden worden gesteld.

Spreker stelt dat de meerderheid, wetende dat de Grondwet nog niet voor herziening vatbaar is verklaard, toch aankondigt dat ze de Senaat zullen hervormen. Ze gaat er dus vanuit dat ze in Kamer en Senaat een tweederde meerderheid zullen behalen, om dit te realiseren. In afwachting gaat men uit van de juridische fictie, dat de Senaat reeds hervormd is. De burger wordt geacht te stemmen, in de veronderstelling dat de Senaat reeds hervormd is. Immers, in weerwil van de grondwettelijke bepaling die stelt dat men niet tegelijkertijd kandidaat kan zijn voor de Kamer en voor de Senaat, wil men hier toch die mogelijkheid voorzien. Wie op de twee lijsten is verkozen, moet drie dagen na de bekendmaking van de verkiezingsuitslagen meedelen voor welke assemblee hij of zij kiest.

Het lid stelt de principiële juridische vraag of het hier gaat om eerlijke verkiezingen. De Grondwet voorziet dat men niet tezelfdertijd in de Kamer en in de Senaat kan zetelen. Hier wordt echter een systeem geschapen, dat in tegenspraak is met de bestaande wet, waarbij iemand toch terzelfder tijd kandidaat kan zijn voor Kamer als Senaat onder de voorwaarde dat men voor de Kamer enkel kan kandideren in de kiesomschrijving van de provincie waar men effectief zijn woonplaats heeft.

Spreker stelt dat er een absolute onverenigbaarheid is tussen een zetel in de Kamer en een zetel in de Senaat in hoofde van eenzelfde persoon. Het feit dat men tegelijkertijd kandidaat zou kunnen zijn voor beide assemblees, met als enige restrictie om pas na de verkiezingen voor een van beide te opteren, is in strijd met het principe van de vrije democratische verkiezingen. De kiezer heeft namelijk het recht te weten welke het gevolg is van zijn stemgedrag, hoe de zeteltoewijzing concreet zal gebeuren en wie verkozen zal worden.

De heer Vandenberghe stelt dat een kiessysteem waarbij bijvoorbeeld een minister zowel kandidaat is voor de Kamer als voor de Senaat, en vooraf stelt in geen van beide te zullen zetelen, ondemocratisch is. Het is immers ondoorzichtig, onvoorspelbaar en maximaliseert de manipulatie van het kiesgedrag.

Welnu, in artikel 3 van het eerste protocol bij het EVRM is het beginsel neergelegd dat op geregelde tijdstippen vrije verkiezingen moet georganiseerd worden, met geheime stemming, die wettelijk voorzien in de vrije uitdrukking van de wil van het volk via de verkiezing van een wetgevende kamer.

Één van de weinige arresten die handelen over de toepassing van het voornoemde artikel is het arrest Mathieu-Mohin en Clerfayt van 2 maart 1987 betreffende de Franstaligen in de Vlaamse Raad die enkel voor Vlamingen konden stemmen in het Vlaamse Gewest. De vraag rees hierbij of er discriminatie was omwille van het feit dat die stemmen onvoldoende gewicht kregen. Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft geoordeeld dat het systeem op zich niet discriminatoir was, rekening houdend met het feit dat het een voorlopig karakter had. Voornoemd arrest erkent dat de kiezer een afdwingbaar subjectief recht heeft op vrije, regelmatige en democratische verkiezingen. Er bestaat evenwel een zeer brede appreciatiemarge voor de nationale wetgever voor het organiseren van zijn verkiezingen. Volgens de recente rechtsspraak van het Europees Hof, dienen evenwel alle maatregelen van algemene aard, die door de overheid worden opgelegd, aan de wettelijkheidsvereisten te voldoen. Spreker onderstreept dat overeenkomstig de preambule van het EVRM bij overheidsoptreden de rule of law moet worden nageleefd. Hieruit volgt dat, indien de wetgever een ongrondwettelijk kiessysteem in het leven roept, artikel 3 van het eerste protocol van het EVRM wordt geschonden.

Het lid onderstreept dat het een plat electoraal manoeuvre is om toe te laten dat men tezelfder tijd kandidaat kan zijn voor Kamer en Senaat, als men niet tegelijkertijd in beide assemblees kan zetelen.

Daarenboven is volgens de heer Vandenberghe het juridisch statuut van de opvolging volstrekt onduidelijk. De meervoudige kandidaten dienen immers binnen de drie dagen na het bekendmaken van de verkiezingsuitslagen hun keuze te maken. Welnu, in de praktijk kan die periode verschillen naargelang het gaat om de Kamer of om de Senaat. In die hypothese kan een kandidaat verplicht worden te kiezen vooraleer zekerheid te hebben of hij ook in de andere assemblee is verkozen.

Spreker stipt ook aan dat er een tweede praktisch probleem rijst in verband met de goedkeuring van de verkiezing, die moet gebeuren door de assemblee aan wie de geloofsbrieven worden overgemaakt. Spreker vraagt zich af wat gebeurt er als een dubbel verkozen kandidaat opteert voor een bepaalde assemblee, die de geloofsbrieven niet goedkeurt ? Hij vraagt zich af wat de gevolgen hiervan zijn.

Het lid wenst ook te weten, wanneer een dergelijke kandidaat zijn keuze heeft gemaakt, hoe zijn opvolging wordt geregeld. Is hij in de andere assemblee gekozen of stelt men de grondwettelijke onverenigbaarheid vast ? In dat laatste geval is het niet de opvolger die gaat zetelen, maar wel de volgende effectieve kandidaat op de lijst.

Mevrouw Neyts, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, herinnert eraan dat in ze 1999 aanvoerder was van zowel de lijst voor de Europese verkiezingen als die voor het Brussels Hoofdstedelijk gebied. Ook hier bestaat een onverenigbaarheid. Het is door de eedaflegging in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dat het Europees mandaat automatisch is komen te vervallen. Het is de eerste opvolger die haar plaats innam in het Europees Parlement.

Opnieuw acht de heer Vandenberghe de situatie niet vergelijkbaar vermits ze niet geregeld is in de Grondwet. De eedaflegging is niet beslissend, maar de verklaring drie dagen na de verkiezingsuitslag die aanduidt waar iemand zetelt.

De heer Vandenberghe vraagt zich af of de Senaat, rekening houdend met de opmerkingen van de Raad van State, niet haar voorkeur moeten laten blijken voor een variante van het Duitse kiessysteem en -stelsel. Spreker stelt daarom voor om de 150 Kamerzetels voor de helft rechtstreeks te verkiezen en voor de helft proportioneel. Er zou dus een Vlaamse kieskring worden ingevoerd die de administratieve arrondissementen bevat die tot het Vlaamse Gewest behoren met inbegrip van Halle-Vilvoorde, een Waalse kieskring die wordt gevormd door het Waalse Gewest en een kring Brussel-Hoofdstad. Er zouden vervolgens ook verschillende kieskringen kunnen worden samengesteld met een verdeling van de mandaten volgens de bevolking vb kieskring Antwerpen, Halle-Vilvoorde, Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, ... Net als in Duitsland zou hier ook een compensatiesysteem via overgangsmandaten kunnen ingesteld worden.

Het voorgestelde systeem heeft als voordelen dat ongeveer de helft van de parlementairen dicht bij de bevolking staan. Zij zullen, aangezien ze rechtstreeks worden verkozen, concreet de wensen van de bevolking vertolken. Tegelijkertijd zorgt de nationale lijst ervoor dat alle partijen ook proportioneel aan bod komen. De heer Vandenberghe is ervan overtuigd dat zijn alternatief onmiskenbare voordelen biedt en hij herhaalt geen enkele reden te zien om reeds bij de volgende verkiezing te anticiperen op een toekomstige aanpassing van de Senaat.

De heer D'Hooghe is van mening dat het tijdstip van de voorgestelde hervorming vooral wordt ingegeven door het argument van de electorale zelfbediening van bepaalde kopstukken. Deze hervorming vormt bovendien absoluut geen bekommernis van de bevolking die veeleer bekommerd is om de concurrentiekracht (stijgende werkloosheid), de criminaliteit, de politiehervorming, de verkeersveiligheid, ...

Mevrouw Leduc repliceert hierop dat het regeerbeleid zich niet enkel toespitst op de kieshervorming maar ook de door de heer D'Hooghe aangehaalde punten als prioriteiten heeft.

Hierop repliceert het lid dat het beleid zich misschien wel toespitst op deze beleidspunten maar dat de concrete resultaten over bijvoorbeeld een daling van de werkloosheid, jeugdwerkloosheid, criminaliteit, politiehervorming, verkeershervorming hier toch wel uitblijven.

Naast de vragen bij het waarom van deze hervorming heeft de spreker eveneens opmerkingen bij de manier waarop deze kieshervorming is tot stand gekomen. Immers, aanvankelijk, in het regeerakkoord werd de discussie over het kiesstelsel overgelaten aan het Parlement. Op 19 mei 2000 werd er door een plotse beslissing in de Ministerraad bepaald dat in West- en Oost-Vlaanderen en in Antwerpen een provinciale kieskring zou ingevoerd worden terwijl er in Wallonië niets zou veranderen. Er zou dan spoedig een ontwerp in die zin worden ingediend. In de beleidsverklaring van oktober 2001 werd dan voor het eerst gewag gemaakt van de afschaffing van de Senaat en werd van dit item gebruik gemaakt om de minder fraaie economische cijfers te verdoezelen. Uiteindelijk, op 26 april 2002 verscheen plots de inhoud van de voorliggende teksten. Dergelijke politiek kan onfatsoenlijk worden genoemd omdat de fundamentele elementen van de kieswetgeving op amper enkele maanden van de verkiezingen fundamenteel worden gewijzigd.

De heer D'Hooghe besluit dat deze hervorming alleen in functie van een aantal kopstukken wordt doorgevoerd die volop in de media verschijnen. Hun enige betrachting is volgens spreker het zoeken van electoraal voordeel door zich zowel voor de Kamer als voor de Senaat kandidaat stellen.

Spreker hekelt het feit dat de huidige premier, die de kiezer meer impact op het politieke gebeuren wilde geven, nu een vedette-democratie voorstelt. Immers, in tegenstelling tot wat hij steeds voorgehouden heeft, worden er plots grotere kieskringen gemaakt, hetgeen de kiezer nog meer zal vervreemden van de politiek.

Spreker heeft ook kritiek op het feit dat de regering het systeem van de opvolgers afschaft, en daarna, zonder dat dit systeem ook maar is toegepast, terugkomt op deze beslissing en ze vervolgens opnieuw invoert. De premier wil er uiteraard toe komen dat de nationale figuren op de beide lijsten fungeren en daarna zelf beslissen welke opvolgers in aanmerking zullen komen om in het Parlement te zetelen.

Spreker raakt vervolgens het punt aan van de Vlaamse belangen. De invoering van een paritair samengestelde Senaat en het samenvoegen van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde zijn weerom een bewijs dat de premier zijn eigen belangen dient. Wat alle voorgaande Vlaamse premiers steeds weigerden, maakt de huidige premier mogelijk. De Vlaamse meerderheid wordt gewoonweg onder voogdij geplaatst door de formule van de paritair samengestelde Senaat. De enige opdracht van de hervormde Senaat zal er nog slechts in bestaan om de Vlaamse meerderheid te kortwieken.

De hervorming in 1995 had nochtans tot doel een Senaat tot stand te brengen die een ontmoetingsplaats tussen de gemeenschappen en de gewesten zou zijn. Voor de samenstelling van de Senaat werd rekening gehouden met de bevolkingsaantallen en de verhouding tussen het aantal Nederlandstaligen en Franstaligen in ons land. Zo is geopteerd voor een systeem waarbij 25 Nederlandstalige en 15 Franstalige senatoren rechtstreeks verkozen worden en waarbij de coöptatie een weerspiegeling van het resultaat van de verkiezingen is. Daarnaast worden er nog 10 Nederlandstalige en 10 Franstalige senatoren en één Duitstalige senator aangewezen uit de regionale Parlementen. Op dit vlak bestaat er weliswaar pariteit, maar voor het grootste gedeelte is de samenstelling van de Senaat toch een weerspiegeling van de taalverhoudingen binnen de bevolking. Vandaag kiest men voor algehele pariteit, waarbij de belangen van de Vlamingen genegeerd worden.

Spreker onderstreept dat zijn partij geen 2/3 meerderheid zal helpen leveren voor een grondwetswijziging om tot een paritair samengestelde Senaat te komen, in een land met 60 % Vlamingen tegenover 40 % Franstaligen.

Spreker wijst erop dat, in tegenstelling tot het Vlaamse regeerakkoord, de federale regering ook uitdrukkelijk pleit voor het behoud van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Zij gaat zelfs verder, aangezien deze kieskring wordt samengevoegd met Leuven. Spreker verwijst naar de grondwettelijke bezwaren die hiertegen zijn opgesomd door senator Vandenberghe. (zie hoger). Door deze hervorming is het niet meer duidelijk of Leuven nog zijn rechtmatig aantal parlementairen zal krijgen. Bovendien zullen zeker twee Vlaamse zetels verloren gaan door het systeem van de poolvorming waarbij eerst de verdeling tussen Franstaligen en Nederlandstaligen zal gebeuren.

Het lid onderstreept dat de premier trouwens vroeger ook gepleit heeft voor de versterking van het parlement, maar weerom verloochent hij zijn principes. Zo kondigt hij in oktober 2001 aan dat de Senaat afgeschaft zal worden, goed wetende dat in de volgende legislatuur hiervoor eerst een 2/3-meerderheid moet gevonden worden.

Spreker doet een oproep om de spelregels bij de komende verkiezingen niet te vervalsen en om eerst een breed overleg tussen alle democratische partijen te voeren over de hervorming van de kieswetgeving, alvorens ze door te voeren.

De heer Van den Brande wenst enkele beschouwingen te maken die het perspectief van de voorliggende kieshervorming overstijgen.

Spreker stelt dat de geschiedenis leert ons dat wanneer een meerderheid een brutale kieshervorming wil doorvoeren, louter en alleen om aan zelfbediening te doen, dit een slechte zaak voor de democratie. Paradoxaal genoeg zijn dergelijke kieshervormingen uiteindelijk helemaal in het nadeel uitgevallen van de meerderheid, die ze doorvoerde.

Spreker schetst een vergelijking tussen de hervormingen vervat in het Sint-Michielsakkoord en het akkoord van 26 april 2002. Het Sint-Michielsakkoord is tot stand gekomen op een brede democratische basis, over meerderheid en oppositie heen. Het was daarenboven veel ingrijpender en omvangrijker dan het akkoord van 26 april 2002. Zo voorzag het Sint-Michielsakkoord in een rechtstreekse verkiezing van de raden, in de afschaffing van het dubbelmandaat (terwijl de regering dit nu wel mogelijk heeft gemaakt), in nieuwe bevoegdheden voor gemeenschappen en gewesten en in een belangrijke hervorming van het federale tweekamerstelsel, in de beperking van het aantal regeringsleden en de decumulatie-regeling tussen minister en parlementair mandaat.

Eén van de fundamentele kritieken op het voorliggende ontwerp is dat het een momentopname is die aangeeft wat de politieke meerderheid nu goed uitkomt.

Zo werd in het Sint-Michielsakoord een vergroting van de kieskringen voorzien, maar wel omwille van de vermindering van het aantal kamerzetels van 212 naar 150. De nieuwe kieskringen waren de kieskringen van de Senaat, met uitzondering van Veurne ­ Ieper ­ Diksmuide ­ Oostende en leidde tot provinciale kieskringen in Limburg, Namen en Luxemburg. Deze kieskringen waren beperkt in omvang wat het aantal kiezers betreft.

De heer Verreycken herhaalt zijn vraag naar de eventuele schending van artikel 63 van de Grondwet doordat aan de kieskringen meer zetelmogelijkheden worden geboden dan er zetels te begeven. De regering is hierop het antwoord schuldig gebleven.

De minister ontkent dat het voorgestelde ontwerp deze mogelijkheid zouden bieden. Immers, de Grondwet bepaalt hoeveel leden er aan een het Parlement toegewezen worden per arrondissement maar bepaalt niet hoeveel kandidaten er zijn en hoe die verdeeld zijn. Grondwettelijk gezien is er dus geen probleem om meer kandidaten te hebben.

Op de vraag van de heer Verreycken of dit zelfs zo is indien alle lijsten in Leuven zijn neergelegd en ze niet voldoen aan de verkiesbaarheidsvereiste van de taalkeuze voor het arrondissement Brussel ­ Halle ­ Vilvoorde, antwoordt de minister vervolgens bevestigend.

De heer Kelchtermans verwijst naar zijn eigen ervaring als minister van Binnenlandse Aangelegenheden in de Vlaamse regering, tijdens het fusiedebat van de gemeenten. Spreker verwijst naar Antwerpen als duidelijk voorbeeld van een stad, die na de fusie, geconfronteerd werd met het fenomeen van de vervreemding van de mandataris van de plaatselijke bevolking. Het gehele sociale weefsel van de vroegere deelgemeenten was immers op amper twee jaar tijd volledig verdwenen. Spreker wijst erop dat er minder kiezers voor een parlementslid nodig zijn dan voor een schepenambt in Antwerpen. De vergroting van de kiesdistricten is een verkeerd signaal. De schaal van 500 000 kiezers is nog aanvaardbaar, maar 1 216 000 kiezers is reeds te groot.

De heer Kelchtermans stelt de vraag naar de bevoegdheid van het Vlaams Parlement inzake de aanpassing van de kieskringen, de problematiek van de opvolgers en het gewicht van de kopstem.

De heer Vande Lanotte, minister van Begroting antwoordt dat de constitutieve autonomie bepaalt dat het aantal zetels kan worden verhoogd en dat de kieskringen kunnen worden aangepast, zonder dat daarbij de representativiteit wordt aangetast.

Volgens de heer Kelchtermans was het nooit de bedoeling van de wetgever om de verschillende verkiezingen te laten samenvallen. Dit kan nu wel gebeuren doordat dezelfde politici op verschillende lijsten kandideren.

Spreker wijst tevens op de rol van de Raad van State, het orgaan dat adviezen verstrekt betreffende de beslissingen van de wetgevende macht. Hij voorziet een grote chaos op het ogenblik dat het Arbitragehof zich zal uitspreken over het willekeurig negeren van deze adviezen.

De heer Vande Lanotte antwoordt dat het Arbitragehof de uiteindelijke scheidsrechter is omtrent deze problematiek, en niet de Raad van State.

Wat het probleem van de herkenbaarheid van de politici betreft, wijst de minister erop dat het aantal mandatarissen na de fusies sterk was gereduceerd. Dat zal met deze hervorming niet het geval zijn. Het huidig systeem heeft als nadeel dat er enkel een vernieuwing van het politiek personeel komt bij het overlijden of het zich terugtrekken van een verkozene. Jongeren krijgen haast geen kans. Deze kieshervorming biedt hen wel de mogelijkheid verkozen te worden maar dit voordeel weegt niet op tegen de nadelen van de schaalvergroting.

De heer Kelchtermans stelt het probleem van de neerlegging en het onderzoek van de geloofsbrieven van een kandidaat die zowel op de Kamer- als op de Senaatslijst verkozen werd. Indien de kandidaat zou beslissen niet te zetelen in de Senaat, zou toch de eerste opvolger zijn zetel innemen, en niet de tweede verkozene op de lijst van de effectieven.

De heer Vande Lanotte stelt dat een kandidaat pas kan zetelen wanneer hij door het bureau van de assemblee als verkozen verklaard is.

De heer Vandenberghe benadrukt de absurditeit van een systeem waarbij het mogelijk is zich op verschillende lijsten kandidaat te stellen, terwijl men uiteraard slechts één mandaat kan opnemen. Ten gevolge van de Sint-Michielsakkoorden is men gestart met een reeks diepgaande hervormingen, die echter uitgingen van de principes van goed bestuur en een verlangen naar meer democratie. Die principes vindt men in de huidige hervorming niet terug.

Spreker vraagt zich af wie er op provinciale kieskringen zit te wachten : niet de VLD noch de MR of de PS, maar alleen de SP.A. De Groenen lijken zich tegen grote kieskringen te verzetten.

De VLD had drie prioriteiten, namelijk de neutralisering van de lijststem, de rechtstreekse verkiezing van de regering of van de eerste minister en de invoering van een bindend referendums; dit alles vanuit het standpunt « De burger beslist ».

De SP.A daarentegen is voorstander van provinciale kieskringen, zoals blijkt uit een interview met vice-eerste minister Vande Lanotte in de krant De Morgen, korte tijd voor het akkoord op 26 april 2002 is gesloten.

De combinatie van al deze voorkeuren, met uitzondering van de voorkeur van die ene partij die tegen de invoering van provinciale kieskringen was, hebben geleid tot de beslissing om die grotere kieskringen dan toch maar in te voeren.

In verband met de invoering van een kiesdrempel onderstreept spreker dat men weliswaar moet nadenken over een grotere coherentie in het politieke landschap maar dat het echte probleem niet het aantal partijen op het politieke toneel is, doch de institutionele realiteit. Met andere woorden, gezien er verschillende kieskringen bestaan in het noorden en het zuiden van het land, krijgt men noodgedwongen een coalitieregering en zijn de partijen zelf versnipperd, aangezien er geen nationale partijen meer bestaan. Deze verdubbeling van het aantal partijen wordt niet opgelost door het invoeren van een kiesdrempel van 5 % maar vergt een drempel van minimum 7 of 8 %.

Spreker besluit dat de hier besproken hervorming onlogisch en opportunistisch genoemd kan worden.

Tenslotte wijst spreker op de fundamentele ongrondwettigheid van de regeling voor het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. De heer Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, heeft zelf toegegeven dat het principe van de verdeling in taalgebieden correct is toegepast voor de gewestelijke verkiezingen, maar niet op federaal niveau. Wanneer men immers het territorialiteitsbeginsel toepast moet men, rekening houdende met het feit dat er vier taalgebieden zijn, het arrondissement splitsen.

Spreker denkt dat de oplossing die voor dit arrondissement wordt aangereikt, zal leiden tot zetelverlies voor de Vlaamse verkozenen. Het spreekt vanzelf dat een goede hervorming niet alleen een splitsing van het arrondissement moet inhouden, maar ook een gewaarborgde vertegenwoordiging voor de Brusselse Vlamingen in die kieskring.

In het raam van de Kaderovereenkomst voor de bescherming van de minderheden is er wel overeenstemming over het feit dat er een nationale minderheid is in België, namelijk de Duitstaligen. Hoe wil de regering die overeenkomst toepassen als de nieuwe kieswet helemaal geen waarborgen biedt met betrekking tot de vertegenwoordiging van de Duitstalige minderheid. Het is absoluut ondenkbaar dat de derde gemeenschap van het land in deze structuur geen enkele garantie zou genieten. Deze leemte moet zeker worden aangevuld.

De heer Lozie komt terug op zijn wetsvoorstel nr. 2-449/1 van 24 mei 2000 tot wijziging, wat de kieskringen voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers betreft, van het Kieswetboek. In dit voorstel kiest der heer Lozie voor een systeem van provinciale kieskringen met plaatselijke, maar ook met landelijke kandidaten, waarbij de landelijke kandidaten zich in verschillende provincies tegelijkertijd kunnen voorstellen. Het lid zou graag vernemen op welke manier dit voorstel strijdig is met de Grondwet, die niet verbiedt dat men zich in meerdere kieskringen tegelijkertijd kandidaat stelt.

Het lid snijdt vervolgens een probleem aan dat verband houdt met de manier waarop de uitgebrachte stemmen worden geteld. Traditioneel worden, overeenkomstig onze kieswet, de blanco stemmen als ongeldig beschouwd. Logischerwijze zal de kiesdrempel van 5 % berekend worden op basis van de geldige stemmen. Het lid vindt dat men bij het berekenen van de kiesdrempel ook de blanco stemmen zou moeten meetellen. Indien er een groot percentage blanco stemmen is, is het verschil niet onbelangrijk.

De minister stelt dat men inderdaad objectief kan vaststellen dat die 5 % makkelijker kan worden bereikt dankzij de blancostemmen.

Spreker benadrukt dat de invoering van twee soorten verkozenen namelijk landelijke en lokale, overeenkomstig het wetsvoorstel van de heer Lozie, een aanpassing van de Grondwet vereist.

De heer Lozie stelt dat in zijn voorstel de verdeling van de zetels gebeurt op basis van de provinciale resultaten, ook voor wat betreft de landelijke kandidaten op die lijst. De landelijke verkozenen worden toegekend aan de kieskring waarin zij gedomicilieerd zijn. Indien hun lijst in die kieskring geen recht heeft op een zetel, dan wordt deze kandidaat toegewezen aan de kieskring van de provincie waar ze hun hoogste score haalden. De lokale verkozenen worden aangeduid na de aanduiding en toewijzing van de landelijke kandidaten.

De minister concludeert dat het voorstel van de heer Lozie een systeem omvat met een multipel-kopmanschap met een toewijzingssysteem. De heer Lozie meent dat dit soort kopmanschap niet ongrondwettelijk was.

VI. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING VAN HET WETSONTWERP HOUDENDE VERSCHILLENDE WIJZIGINGEN VAN DE KIESWETGEVING (NR. 2-1280/3)

Artikel 1

Amendement nr. 1

De heer Vandenberghe en mevrouw Thijs dienen op dit artikel een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 1), dat ertoe strekt in dit artikel te verduidelijken dat artikel 33 van het ontwerp geen materie regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Mevrouw Thijs wijst erop dat bij de splitsing van het oorspronkelijk voorstel in een volledig bicameraal en een gedeeltelijk bicameraal voorstel een vergissing is gemaakt door de Kamer. Aangezien in artikel 33 van het ontwerp uitvoering wordt gegeven aan artikel 63, § 3, van de Grondwet, betreft het een materie als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

De minister stelt dat de splitsing van de bicamerale en gedeeltelijk bicamerale bepalingen, gebeurd is op basis van het advies van de diensten van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Zowel de bevoegde commissie als de volledige Kamer hebben met het voorgestelde ingestemd. Hij wijst er trouwens op dat de Raad van State evenmin heeft opgemerkt dat dit artikel (het oorspronkelijke artikel 42 van het wetsvoorstel) als een volledig bicamerale bepaling moet worden beschouwd.

De heer Vandenberghe blijft erbij dat artikel 33 een materie regelt als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Dit blijkt trouwens overduidelijk uit het advies van de Raad van State waar hij stelt dat er geen volledige bicamerale bevoegdheid bestaat voor de wetten bedoeld in de artikelen 61, 62 en 63 van de Grondwet, of met andere woorden : de wetgeving betreffende de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Ofwel moet artikel 33 worden overgeheveld naar het optioneel bicamerale ontwerp, ofwel dient artikel 1 van het voorliggend ontwerp te worden aangepast.

De heer Lozie vraagt of het niet zo is dat voor wat de zetelverdeling voor de Senaat betreft, men eenvoudig refereert aan het systeem dat voor de Kamer is uitgewerkt. Dit houdt in dat de cijfers van de bevolkingsregisters die de basis zijn voor de zetelverdeling voor de kiesomschrijvingen van de Kamer, ook zouden gelden voor de Senaat. Vermoedelijk ligt dit aan de basis van de gekozen kwalificatie.

De minister is van mening dat dit voor alle federale verkiezingen geldt.

De heer Vandenberghe stelt dat in die veronderstelling de bepaling in artikel 33 van het wetsontwerp onjuist is. In het eerste lid is daar enkel sprake van de verdeling van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De minister verwijst naar het tweede lid van artikel 33 waar gehandeld wordt over de federale parlementsverkiezingen in het algemeen.

De heer Vandenberghe maakt evenwel een strikt onderscheid tussen beide leden. Het eerste lid van artikel 33 van het wetsontwerp verwijst duidelijk naar artikel 63 van de Grondwet dat enkel op de Kamer slaat. Deze bepaling betreft de uitvoering van een grondwetsbepaling voor de organisatie van de verkiezingen van de Kamer die bij wet worden georganiseerd. Voor de Senaatsverkiezingen is er daarentegen een andere grondwettelijke regeling voorzien.

Het tweede lid van artikel 33 handelt over de federale parlementsverkiezingen en betreft inderdaad ook op de Senaat.

De minister antwoordt dat beide leden samenhangen.

De heer Vandenberghe wijst er evenwel op dat de bevolkingscijfers totaal irrelevant zijn voor de verkiezingen in de Senaat. De geldigheid van de bepalingen in deze wet mogen niet worden bekeken vanuit een nog te wijzigen Grondwet. Vooralsnog bepaalt de Grondwet het aantal Senaatszetels voor Vlaanderen en voor het Franstalige landsgedeelte. Die aantallen worden niet beïnvloed door de bevolkingscijfers.

Het amendement nr. 1 wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen.

Artikel 1 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 4.

Artikel 1bis (nieuw)

Amendement nr. 2

De heer Vandenberghe en mevrouw Thijs dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 2), dat ertoe strekt in artikel 1, § 2, van het Kieswetboek te preciseren op welk ogenblik de voorwaarden om parlementskiezer te zijn moeten vervuld zijn.

De heer Vandenberghe wijst erop dat het huidige artikel 1 van het Kieswetboek niet logisch is vermits bepaalde elementen die betrekking hebben op de staat van de persoon worden beoordeeld op de datum van de afsluiting van de kieslijsten terwijl andere dan weer worden beoordeeld op de dag van de verkiezing. Daarom stelt zijn fractie voor om de dag van de verkiezing enkel te weerhouden voor de voorwaarde bedoeld in § 4 van dit artikel.

De minister is het niet eens met het amendement. De huidige regeling kan worden behouden omdat de leeftijd op de dag van de verkiezing altijd voorspelbaar is.

Voor de voorwaarden die betrekking hebben op iets dat men kan wijzigen, zoals bijvoorbeeld de nationaliteit, is een vaste datum nodig. Hetzelfde geldt ook vaak voor de woonplaatsvereisten. Zo niet kan men nooit met 100 % zekerheid op een bepaald moment, daterend vóór de verkiezingsdatum, de kiezerslijsten vastleggen.

Het amendement nr. 2 wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen.

Artikel 1ter (nieuw)

Amendement nr. 3

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 3), dat ertoe strekt in het ontwerp een artikel 1ter (nieuw) in te voegen dat artikel 2 van het Kieswetboek aanpast aan de noden van het zogenaamde e-government.

Mevrouw Thijs verwijst naar de doelstellingen van de huidige regering op het vlak van e-government en meent dat deze moeten worden opgedreven. Dit geldt in het bijzonder voor de meer dan 500 000 Belgische kiezers die in het buitenland verblijven. Het is nodig toekomstgericht te werken en meteen de mogelijkheid van « e-stemming » in het Kieswetboek te voorzien.

De minister antwoordt dat, in de huidige stand van de technologie, er vooralsnog onvoldoende waarborgen zijn voor het correcte verloop van een dergelijke « e-stemming » zodat het voorbarig is de wet thans aan te passen.

Amendement nr. 3 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 4.

Artikel 1quater (nieuw)

Amendement nr. 4

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 4), dat ertoe strekt artikel 4 van het Kieswetboek aan te vullen met een tweede en een derde lid om enerzijds de stemming per briefwisseling mogelijk te maken en anderzijds de Koning toe te laten om de voorwaarden te bepalen voor de stemming per elektronische post.

De heer Vandenberghe herinnert eraan dat het voor tal van mensen, vooral de ouderen, vaak een hachelijke onderneming is om zich naar het kiesbureau te begeven. De deelname aan de stemming per briefwisseling kan hier een oplossing blijken. Uit de resultaten van de jongste verkiezingen in Duitsland blijkt dat het aantal mensen die van deze mogelijkheid gebruikmaken sterk toeneemt. Op deze wijze kan men het aantal personen dat zijn stem niet uitbrengt, en dat in Brussel reeds is opgelopen tot 15 %, gevoelig doen dalen.

Mevrouw Thijs voegt hieraan toe dat het amendement ook een oplossing kan bieden voor de studenten die zich bij de volgende parlementsverkiezingen ­ voorzover deze tenminste zouden doorgaan op 15 juni 2003 ­ midden in de examens zullen bevinden. Wanneer het amendement zou aangenomen worden, kunnen de studenten per brief stemmen en hoeven ze zich op zondagochtend niet te verplaatsen. Een dergelijk voorstel werd reeds door verschillende partijen aangekondigd. Zij ziet dan ook geen reden om deze maatregel nog langer uit te stellen.

De minister antwoordt dat het amendement in strijd is met de Grondwet, vermits het in de feiten de stemplicht afschaft. Een dergelijk systeem verhindert elke vorm van controle. De vergelijking met de situatie in Duitsland mist feitelijke grondslag, vermits daar geen stemplicht maar stemrecht bestaat. Bovendien waarborgt de voorgestelde oplossing het geheim van de stemming niet.

De heer Vandenberghe is het hiermee niet eens, vermits de gesloten omslag pas wordt geopend op de dag van de kiesverrichtingen en de stembrieven pas dan worden gevoegd bij de andere. De buitenlandse voorbeelden bewijzen dat een dergelijk systeem het geheim van de stemming perfect respecteert.

Amendement nr. 4 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 4.

Artikel 1quinquies (nieuw)

Amendement nr. 5

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 5), dat ertoe strekt het kiesrecht te schorsen van veroordeelden wegens onopzettelijke doding of onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel.

De heer Vandenberghe merkt op dat het kiesrecht van personen die andere, vaak minder zware, misdrijven hebben gepleegd reeds wordt geschorst. Op grond van het niet-discriminatiebeginsel dient deze scheeftrekking te worden weggewerkt. Spreker verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement nr. 5.

De minister antwoordt dat dit amendement niet past in de voorgenomen hervorming van de kieswetgeving.

Amendement nr. 5 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 4.

Artikel 1sexies (nieuw)

Amendement nr. 6

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 6), dat ertoe strekt in artikel 7bis van het Kieswetboek de zin « Dat bestand mag niet worden samengesteld noch bijgehouden met behulp van geautomatiseerde middelen » te doen vervallen.

Mevrouw Thijs verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement nr. 6.

De minister antwoordt dat deze technische wijziging geen uitstaans heeft met het voorliggend wetsontwerp.

Amendement nr. 6 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 4.

Artikel 1septies (nieuw)

Amendement nr. 7

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 7), dat ertoe strekt in artikel 10, § 2, van het Kieswetboek het woord « wijk » te vervangen door het woord « deelgemeente ».

Mevrouw Thijs verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement. Zij meent dat het niet duidelijk is wat wordt bedoeld met een « wijk » en dat de meeste mensen spreken over een « deelgemeente ». Dit moet ook in de wettekst tot uiting komen.

Mevrouw Leduc betwist dat de mensen niet langer zouden spreken over « wijken ».

De minister merkt op dat beide begrippen een andere draagwijdte hebben. Bijvoorbeeld in een gemeente, die niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een fusie, heeft het geen zin om te spreken over « deelgemeenten » maar heeft het woord « wijk » wel degelijk een bestuurlijk begrip.

Amendement nr. 7 wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 1octies (nieuw)

Amendement nr. 8

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 8), dat ertoe strekt in artikel 17, § 1, van het Kieswetboek de woorden « politieke partij » te vervangen door « politieke groepering ».

De heer Vandenberghe verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

De minister antwoordt dat het een goede zaak is dat de groeperingen die een kiezerslijst kunnen indienen worden beperkt tot de politieke partijen, vermits alleen zij meedoen aan de verkiezingen.

Amendement nr. 8 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 1novies (nieuw)

Amendement nr. 9

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 9), dat ertoe strekt in het ontwerp een artikel 1novies (nieuw) in te voegen dat de woorden « bij verzoekschrift » in artikel 20 van het Kieswetboek vervangt door de woorden « bij gemotiveerd verzoek ».

Mevrouw Thijs verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

De minister is het niet eens met de voorgestelde wijziging, omdat deze de mogelijkheid van een mondeling verzoek niet uitsluit. In verkiezingsaangelegenheden is het echter aangewezen om zoveel als mogelijk in de wet te bepalen dat de na te leven formaliteiten schriftelijk moeten zijn, om betwistingen te vermijden. De term « verzoekschrift » is derhalve beter.

De heer Vandenberghe repliceert dat het amendement nr. 9 enkel tot doel heeft een overdreven juridisering en formalisering van de neergelegde verzoeken te vermijden, vermits aan alle burgers de gelegenheid moet worden gegeven een dergelijk schriftelijk verzoek neer te leggen.

Amendement 23

Gelet op het antwoord van de minister, wordt door heer Vandenberghe c.s. op dit amendement een subamendement ingediend (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 23) waarin wordt voorgesteld de woorden « bij verzoekschrift » te vervangen door « bij schriftelijk en gemotiveerd verzoek ». Op die manier wordt tegemoetgekomen aan de vereiste van een geschrift.

De minister vraagt eveneens de verwerping van dit subamendement. Deze amendementen vallen buiten het kader van het ontwerp.

Amendement nr. 23, subamendement op amendement nr. 9, wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen. Amendement nr. 9 wordt eveneens verworpen met 9 tegen 4 stemmen.

Artikel 1decies (nieuw)

Amendement nr. 10

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 10), dat ertoe strekt in het ontwerp een artikel 1decies (nieuw) in te voegen dat bepaalt dat een persoon over wiens kiesrecht uitspraak werd gedaan hiervan niet enkel kosteloos inzage kan nemen maar ook kosteloos een afschrift kan krijgen.

Mevrouw Thijs verwijst naar de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder de informatieplicht en de motiveringsplicht. Artikel 34 van het Kieswetboek, zoals gewijzigd door voorliggend ontwerp, sluit weliswaar hoger beroep uit maar laat een cassatieberoep toe. De betrokkene moet dan ook de gelegenheid krijgen kosteloos een afschrift van de uitspraak te kunnen krijgen waartegen hij in cassatie gaat.

De minister antwoordt dat dit amendement overbodig is vermits de beslissing hoe dan ook aan de betrokkene wordt betekend krachtens artikel 33, derde lid, van het Kieswetboek.

De heer Vandenberghe repliceert dat dit enkel slaat op het dispositief van de beslissing maar niet op de motieven die eraan ten grondslag liggen.

De minister antwoordt dat het cassatieberoep, net zoals alle andere vormen van beroep, uitgesloten wordt door artikel 33.

De heer Vandenberghe merkt op dat dit niet expliciet blijkt uit de wettekst. De tekst van artikel 125quater van het Kieswetboek is veel duidelijker, in die zin dat het stipuleert dat geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissingen die werden genomen in artikel 125ter. Hij wijst er overigens op dat het beroep bij het Europees Hof voor de rechten van de mens hoe dan ook mogelijk blijft, vermits de beperkingen aan het kiesrecht kunnen worden getoetst aan het EVRM en de aanvullende protocols.

Amendement nr. 10 wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen.

Artikel 1undecies (nieuw)

Amendement nr. 11

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 11) teneinde een derde lid toe te voegen aan artikel 88 van het Kieswetboek zodat een gemeente in meerdere kantons kan worden opgesplitst als dit nodig is, gelet op het bevolkingsaantal.

Mevrouw de Schampelaere wijst op het belang van dit amendement.

De eerste uitspraken op een verkiezingsavond kunnen het verloop van de coalitiegesprekken bepalen.

Zij worden steevast gedaan op basis van de eerste tendensen en in de meeste gevallen op grond van de resultaten uit kleinere kantons.

Het is echter ook belangrijk om zeer snel te kunnen beschikken over de cijfers van een stad als Antwerpen, die nu bijna een half miljoen kiezers telt.

Men kan de grootsteden best indelen in verschillende kantons.

Dit is niet alleen nodig om zo vlug mogelijk over de verkiezingsresultaten te kennen maar ook om de tendensen in een dergelijk groot gebied te kunnen begrijpen.

Het amendement nr. 11 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1duodecies (nieuw)

Amendement nr. 12

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr.12) dat ertoe strekt in artikel 90 van het Kieswetboek de woorden « honderdvijftig » te vervangen door « vierhonderd ».

Mevrouw Thijs stipt aan dat door dit amendement een meer evenwichtige verdeling van de stemafdelingen in de kleinere gemeenten mogelijk wordt. Het is immers belangrijk dat burgers kort bij hun woonplaats hun stem kunnen uitbrengen.

Het amendement nr. 12 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1ter decies (nieuw)

Amendement nr. 13

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 13) dat ertoe strekt in artikel 94, § 1, vijfde lid, van het Kieswetboek de woorden « van de gemeente » te vervangen door « van de kieskring ».

Mevrouw Thijs meent dat er geen reden is waarom het lidmaatschap van het collegehoofdbureau, de voorzitter en secretaris uitgezonderd, beperkt zou blijven tot de bewoners van de gemeente waar het collegehoofdbureau is gevestigd.

Het amendement nr. 13 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1quater decies (nieuw)

Amendement nr. 14

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 14) dat ertoe strekt in artikel 95, § 4, van het Kieswetboek de gerechtsdeurwaarders op te nemen in de lijst van preferente leden van de stem- en stemopnemingsbureaus.

De heer Vandenberghe meent dat het om een vergetelheid gaat, vooral gelet op het feit dat de andere beroepen, zoals het onderwijzend personeel en bekleders van openbaar ambt, wel opgenomen zijn in die lijst.

Het amendement nr. 14 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1quinquies decies (nieuw)

Amendement nr. 15

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 15) dat ertoe strekt in artikel 95, § 4, van hetzelfde wetboek, de erkende boekhouders en fiscalisten toe te voegen aan de lijst van personen die worden aangewezen als voorzitter van een stembureau of als voorzitter of bijzitter in een stemopnemingsbureau.

Volgens de heer Vandenberghe bevordert dit amendement het goede verloop van de stemming en meer bepaald van de stemopneming.

De minister is het niet eens met de analyse van de indieners van het amendement. Hij vraagt dan ook amendement nr. 15 te verwerpen.

Amendement nr. 15 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1sexies decies (nieuw)

Amendement nr. 16

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 16), dat ertoe strekt de Kieswet makkelijker leesbaar te maken. Spreker merkt op dat heel wat bepalingen van het Kieswetboek gepaard gaan met strafbepalingen, die over de verschillende titels van het wetboek verspreid zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval in artikel 95, § 5. Spreker stelt dan ook voor alle strafbepalingen te groeperen in titel V van het Kieswetboek, waarin de strafbepalingen worden behandeld.

Amendement nr. 24

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 24 in (subamendement op amendement nr. 16) dat ertoe strekt de bedragen van de boetes vermeld in amendement nr. 16 om te rekenen in euro.

De minister vraagt deze amendementen te verwerpen.

Amendement nr. 24, subamendement op amendement nr. 16, en amendement nr. 16 zelf worden telkens verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1septies decies (nieuw)

Amendement nr. 17

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 17), dat ertoe strekt de strafbepaling vervat in artikel 95, § 10, van het Kieswetboek onder te brengen in titel V waarin de strafbepalingen worden opgesomd. Spreker verwijst naar zijn verantwoording bij amendement nr. 16.

De minister vraagt dit amendement te verwerpen.

Amendement nr. 17 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1octies decies (nieuw)

Amendement nr. 18

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 18), dat ertoe strekt de strafbepaling vervat in artikel 110 van het Kieswetboek onder te brengen in titel V waarin de strafbepalingen worden opgesomd. Spreker verwijst naar zijn verantwoording bij amendement nr. 16.

De minister vraagt dit amendement te verwerpen.

Amendement nr. 18 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1undevicies (nieuw)

Amendement nr. 19

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 19), dat ertoe strekt de strafbepaling vervat in artikel 111 van het Kieswetboek onder te brengen in titel V waarin de strafbepalingen worden opgesomd. Spreker verwijst naar zijn verantwoording bij amendement nr. 16.

Amendement nr. 25

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 25 in (subamendement op amendement nr. 19) dat ertoe strekt de bedragen van de boetes vermeld in amendement nr. 19 om te rekenen in euro.

De minister vraagt deze amendementen te verwerpen.

Amendement nr. 25, subamendement op amendement nr. 19, en amendement nr. 19 zelf worden telkens verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1vicies (nieuw)

Amendement nr. 20

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 20), dat ertoe strekt artikel 115 van het Kieswetboek te wijzigen teneinde rekening te houden met de nieuwe kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven.

De minister antwoordt dat artikel 115 van het Kieswetboek verwijst naar artikel 132, dat betrekking heeft hetzij op verbinding van lijsten in de kieskring Brussels-Halle-Vilvoorde en de kieskring Leuven, hetzij op verbinding van lijsten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de kieskring Nijvel. Voor de zetelverdeling in het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde wenst de regering echter het systeem van lijstenverbinding te behouden tussen de Franstalige lijsten van dit arrondissement en de lijsten van de kieskring Nijvel. Het voorgestelde amendement verhindert deze lijstenverbinding. De minister vraagt dan ook het amendement te verwerpen.

Amendement nr. 20 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1semel et vicies (nieuw)

Amendement nr. 21

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 21) dat ertoe strekt artikel 115, tweede lid, van het Kieswetboek op te heffen omdat deze uitzonderingswijze voor de provincies Vlaams- en Waals-Brabant niet verantwoord is en ingaat tegen de normale ontwikkeling van de Federale Staat.

Het amendement nr. 21 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 1bis et vicies (nieuw)

Amendement nr. 22

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 22) in dat ertoe strekt in artikel 115, vijfde lid, van het Kieswetboek de woorden « of de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, bedoeld in het tweede lid » te schrappen. Voor dit amendement verwijzen de indieners naar de verantwoording van het amendement nr. 20.

Het amendement nr. 22 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 2

Mevrouw De Schamphelaere vraagt zich af waarom het systeem van de opvolgers terug wordt ingevoerd. Het werd immers tijdens deze legislatuur afgeschaft omdat het weinig transparant was en dus niet strookte met de politieke vernieuwing. Het lid vraagt zich af hoe het systeem te rijmen valt met dat van de dubbele kandidaatstelling.

Zij wijst er eveneens op dat het ontwerp geen regeling voorziet voor de kandidaat die zowel in Kamer als Senaat is verkozen maar geen van beide mandaten opneemt. Wordt deze persoon dan opgevolgd door de eerstvolgende batig gerangschikte effectieve kandidaat die niet verkozen is ? Het feit dat enkel in de hypothese dat iemand een van beide mandaten opneemt de eerste opvolger het andere mandaat opneemt doet dit immers veronderstellen (zie artikel 6 van het ontwerp). Mevrouw De Schamphelaere vindt het in elk geval aangewezen dat de opvolgers enkel een mandaat kunnen overnemen van iemand die effectief een mandaat heeft uitgeoefend, zo niet gaan de kiezers stemmen voor « spookkandidaten ».

De minister antwoordt dat de wet als algemeen principe stelt dat de opvolger steeds een opengevallen mandaat overneemt. Op die algemene regel bestaat slechts één uitzondering : artikel 235 van het Kieswetboek bepaalt dat, als de kandidaat is overleden voor de verkiezingen, hij wordt opgevolgd door de volgende op de lijst der effectieve kandidaten. Dit artikel laat er geen twijfel over bestaan dat in alle andere gevallen de opvolger in de plaats treedt. Het spreekt dan ook voor zich dat een kandidaat die in geen van beide federale Kamers een mandaat opneemt in beide wordt vervangen door de opvolgers.

Mevrouw Lizin stipt aan dat krachtens artikel 49 van de Grondwet men niet tegelijk lid van beide Kamers kan zijn. Indien men dus voor de twee federale Kamers is verkozen, moet er een keuze worden gemaakt. Het lid vraagt zich af wat er gebeurt indien de verkozene kiest voor de Senaat, nog vóór de verkiezingen voor de Kamer zijn afgesloten.

De minister antwoordt dat het voorgestelde systeem volkomen sluitend is. Indien de verkiezingen nog niet zijn afgesloten, kan men immers niet stellen dat de betrokkene verkozen is voor de twee Kamers. Men kan trouwens verkozen zijn voor beide Kamers; men kan enkel niet zetelen in beide Kamers. De eedaflegging is doorslaggevend. Men kan deze situatie trouwens vergelijken met de onverenigbaarheid van mandaten in het nationale Parlement, de gewestelijke Parlementen en het Europese Parlement. Dit probleem is dus in het verleden reeds gerezen.

De heer Vandenberghe is van mening dat de situatie van het zetelen in de twee Kamers van het federale Parlement niet te vergelijken is met de onverenigbaarheid van mandaten in het nationale, het gewestelijke en het Europees Parlement. Het eerste geval betreft immers twee Kamers van eenzelfde Parlement, terwijl het andere geval een machtsuitoefening betreft op een verschillend niveau.

De minister antwoordt dat de vergelijking wel opgaat omdat het eenzelfde juridisch probleem betreft; de onverenigbaarheden zijn trouwens op dezelfde manier gelibelleerd in de Grondwet.

De heer Vandenberghe stelt dat er wel een verschil in libellering is. Waar het de onverenigbaarheden betreft voor nationaal, gewestelijk of Europees Parlement, stelt men dat de keuze van waar men de eed aflegt bepalend is.

In het voorliggende ontwerp wordt bepaald dat degene die in beide federale Kamers verkozen is binnen de drie dagen een keuze moet maken. Het betreft derhalve zowel juridisch als politiek duidelijk een andere hypothese. Spreker wijst erop dat in de kieswet een overgangsbepaling wordt ingevoerd met het oog op de afschaffing van de Senaat. De regering gaat hierbij voorbij aan het feit dat hiervoor eerst nog wel de Grondwet moet worden gewijzigd en dat de desbetreffende artikelen nog niet eens voor herziening vatbaar zijn verklaard.

Mevrouw Thijs verwondert zich eveneens over deze herinvoering van de lijst der opvolgers. Bovendien stelt zij vast dat de regering voor de herinvoering van de lijst dezelfde argumenten gebruikt als voor de afschaffing ervan, namelijk de zo vaak aangeprezen politieke vernieuwing en de wil meer invloed te geven aan de kiezer. Deze argumenten geven blijk van een zekere minachting voor het Parlement en de kiezers want precies het omgekeerde wordt bereikt.

Spreekster wenst bovendien te weten wat men gaat doen als de lijsten van opvolgers zijn uitgeput. Het risico bestaat immers dat er vele kandidaten niet gaan zetelen.

Amendement nr. 26

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 26) dat ertoe strekt artikel 2 te schrappen. Er wordt immers geen zinvolle verantwoording gegeven voor de herinvoering van de opvolgers die eerder in deze legislatuur werden afgeschaft. Dit getuigt van een zekere willekeur vanwege de wetgever. Besluitvorming moet redelijk zijn gedragen.

De heer Van Hauthem zal dit amendement steunen. De enige bedoeling van dit artikel lijkt de redding van de SP.A te zijn. Deze partij doet het immers in zijn geheel niet zo goed, terwijl sommige ministers wel goed scoren. Door het systeem van de lijst der opvolgers terug in te voeren, vergroot men de mogelijkheid om Paars-Groen verder te laten regeren.

Amendement nr. 27

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in tot vervanging van de artikelen 2 tot en met 33 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 27) door een bepaling die de artikelen van het Kieswetboek opsomt die in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de normale datum van de verkiezingen niet meer kunnen worden gewijzigd.

Een aantal beginselen van het Belgische kiesstelstel, zoals het stemgeheim, de kiesgerechtigde leeftijd, de stemplicht, het aantal te verkiezen parlementsleden, de verdeling hiervan over de kieskringen, zijn in de Grondwet opgenomen en kunnen bijgevolg pas gewijzigd worden nadat de betreffende grondwetsartikelen in een verklaring tot herziening van de Grondwet opgenomen zijn en vervolgens worden aangepast. Dit kan slechts, met de voor een grondwetswijziging vereiste bijzondere meerderheid, wat betekent dat dergelijke wijzigingen op een ruime consensus steunen.

Een aantal andere aspecten van het Belgische kiesstelsel, de indeling in kieskringen of kiescolleges die voor Kamer en Senaat, kunnen evenwel met een gewone wet worden gewijzigd. Nochtans is de indeling van de kieskringen geen politiek neutrale aangelegenheid. Het indelen van een gebied in kieskringen kan een invloed hebben op de samenstelling van het Parlement. Daarom ook zijn de kieskringen in het verleden slechts uiterst zelden gewijzigd.

De indeling van de kieskringen van 1899 is praktisch ongewijzigd gebleven tot in 1993. Met het in september 1992 gesloten en in de loop van 1993 uitgevoerde Sint-Michielsakkoord kwam hierin verandering. Er kwamen grotere kieskringen tot stand voor de verkiezingen van de Kamer waarvoor evenwel op enkele uitzonderingen na de bestaande kieskringen voor de Senaat werden gebruikt. Bovendien was de keuze mede het gevolg van de vermindering van het aantal te verkiezen kamerleden van 212 naar 150. De kieskringen voor de Kamer werden dus in 1993 zeker niet ingrijpend gewijzigd. Daarenboven steunden de wijzigingen op een tweederde meerderheid.

De kieskringen krijgen nu vlak voor de verkiezingen en op een tamelijk partijdige wijze een nieuwe indeling, met het oog op electoraal voordeel.

De meerderheid heeft gelet op de rol van de media in de hedendaagse politiek, ervoor gezorgd dat er grotere kiesomschrijvingen worden in het leven geroepen. Zij spelen immers in het voordeel van de politici, die de media goed kunnen bespelen.

Vanzelfsprekend is de legitimiteit van de democratie niet gediend bij dergelijke ingrijpende wijzigingen van het kiesstelsel. Hierdoor wordt immers het vermoeden gewekt van electorale bevoordeling, van diegenen die de wijzigingen nastreven, en van electorale benadeling van diegenen die niet betrokken werden bij de wijzigingen.

Daarom strekt dit amendement ertoe wettelijk vast te leggen dat een aantal essentiële aspecten van ons kiesstelsel in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de gewone datum van de parlementsverkiezingen niet meer kunnen worden gewijzigd.

Amendement nr. 28

De heer Vandenberghe c.s. dienen op amendement nr. 27 een subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 28), dat ertoe strekt § 2, derde lid, van artikel 115bis te doen vervallen. Volgens de indieners is er immers geen voldoende reden meer te vinden om het verkrijgen van een « gemeenschappelijk volgnummer » te beperken tot formaties die in ten minste vijf provincies van het Rijk kandidaten hebben voorgedragen. De invoering van provinciale kieskringen leidt immers tot een opmerkelijke verzwaring van deze voorwaarde, wat niet de bedoeling kan zijn.

De heer Van Hauthem verklaart dat hij dit amendement zal steunen. Hij is van mening dat men nieuwe partijen geen moeilijkheden moet bezorgen door hen in de verschillende kieskringen een ander nummer te geven met de hoop bij de kiezer verwarring te zaaien.

De amendementen nrs. 26 en 27, evenals het subsidiair amendement nr.28, worden telkens verworpen met 9 tegen 4 stemmen.

Artikel 2 wordt aangenomen met 9 tegen 4 stemmen.

Artikel 3

Amendement nr 29

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 29) dat ertoe strekt artikel 3 van het ontwerp te schrappen. De heer Vandenberghe stelt vast dat artikel 3 dezelfde logica volgt als artikel 2 en dat het in artikel 116, § 6, eerste lid, van het Kieswetboek, de woorden « de kandidaten » vervangt door de woorden « zowel de kandidaat-titularissen als de kandidaat-opvolgers ». Spreker verwijst naar de bezwaren die hij geopperd heeft bij de bespreking van artikel 2.

Amendement nr. 29 wordt verworpen met 6 tegen 4 stemmen. Artikel 3 wordt aangenomen met 6 tegen 4 stemmen.

Artikel 3bis (nieuw)

Amendement nr. 30

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 30) dat ertoe strekt een nieuw artikel 3bis in te voegen.

De indieners van het amendement zijn van mening dat men ervoor dient te zorgen dat de kiezers en de kandidaten op gelijke voet worden behandeld wat de toegankelijkheid van de lijsten betreft en dat men bijgevolg een vorm van evenredigheid moet nastreven.

Indien men de toegangsdrempels voor de wetgevende kamers verhoogt, of indien dit mogelijk kan gebeuren, heeft het geen zin te eisen dat de lijsten in ten minste vijf provincies worden ingediend. De bepaling in kwestie zou trouwens kunnen leiden tot de indiening van pro forma lijsten, wat niet wenselijk is.

Amendement nr. 30, dat ertoe strekt een nieuw artikel 3bis in te voegen, wordt verworpen met 7 tegen 4 stemmen.

Artikel 4

De heer Vandenberghe merkt op dat in het eerste lid van de tekst die het eerste lid van artikel 117 van het Kieswetboek moet vervangen, het woord « vertegenwoordiger » vervangen dient te worden door het woord « volksvertegenwoordiger ».

Spreker wijst er vervolgens op dat er voor de arrondissementen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven, een groter aantal kandidaten is dan er mandaten zijn.

Hoe bepaalt men in dat geval het maximumaantal kandidaten voor de opvolging ?

Minister Vande Lanotte verklaart dat in dat geval de algemene regel van toepassing is. Hij verwijst naar wat er eerder hierover is gezegd.

Wat Brussel-Halle-Vilvoorde betreft, herinnert de heer Van Hauthem aan zijn vraag over het verschil, aan Franstalige kant, tussen het aantal kandidaten en het aantal mandaten.

De minister verwijst in dit verband naar zijn vroegere verklaringen.

De vorige spreker haalt de algemene regel aan die bepaalt dat, wanneer het aantal kandidaten niet groter is dan het aantal mandaten, de kandidaten automatisch verkozen zijn. Hier kan die regel niet worden toegepast.

De minister antwoordt dat de hypothese die door de vorige spreker naar voren is gebracht, volkomen virtueel is.

De heer Verreycken wijst erop dat artikel 4 een aantal taalkundige fouten bevat. In het tweede lid van artikel 4 is het woord « tijdens » in het tweede lid de letterlijke vertaling van de Franse tekst (« lors »). Dit zou moeten luiden : « ter gelegenheid van ».

Een tweede gallicisme vindt men in hetzelfde lid, waar « in dezelfde vormen » de letterlijke vertaling is van de Franse tekst (« dans les mêmes formes »). Dit zou moeten luiden « op dezelfde wijze ».

Het derde lid van artikel 4 vermeldt : « de akte ... waarbij hij ... specifieert ». Vermits de akte vrouwelijk is, moet het woord « hij » in de laatste zin van het derde lid dus worden vervangen door het woord « zij ».

Spreker stelt voor dat deze opmerkingen als technische correcties zouden worden opgenomen.

Deze technische correcties worden door de commissie aanvaard en zullen aan de Kamer worden voorgelegd.

Amendement nr. 31

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 1280/2, amendement nr. 31), dat ertoe strekt artikel 4 te doen vervallen. Mevrouw Thijs wijst erop dat geen zinvolle motivering werd aangegeven voor de plotse en onverwachte herinvoering van de opvolgers, die eerder in deze legislatuur door deze meerderheid werden afgeschaft omdat het bestaan ervan niet strookt met de politieke vernieuwing. Spreekster wijst erop dat de geloofwaardigheid van het Parlement wordt geschonden door op een hervorming terug te komen, nog vooraleer ze een eerste keer werd toegepast.

Amendement nr. 31 wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen.

Amendement nr. 32

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 1280/2, amendement nr. 32) waarin een aantal juridisch-taalkundige verbeteringen worden voorgesteld voor het ontworpen artikel 117, eerste lid. « Vertegenwoordigers » wordt beter vervangen door « volksvertegenwoordigers », « kandidaten voor de effectieve mandaten » en « kandidaten voorgedragen voor de effectieve mandaten » door « kandidaat-titularissen » en « kandidaten voor de opvolging » door « kandidaat-opvolgers ».

Op vraag van de commissie zijn de indieners bereid om dit amendement als technische correctie te beschouwen. Het amendement wordt ingetrokken en de Kamer zal worden gevraagd om in te stemmen met deze technische correctie.

Amendement nr. 33

De heer Vandenberghe c.s. dienen een tweede subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 1280/2, amendement nr. 33) op amendement nr. 31.

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat de wildgroei van opvolgersplaatsen de grootste operatie van politiek bedrog aankondigt die de huidige meerderheid na de volgende verkiezingen wil doorvoeren en waardoor nauwelijks effectieve kandidaten hun mandaat zullen opnemen. De combinatie van mediafiguren op de effectieve plaatsen en trouwe partijleden op de opvolgersplaatsen zijn een succesformule voor de modieuze principes van politieke communicatie maar nefast voor een gezonde politiek in een gezonde samenleving.

De heer Vandenberghe stelt dat het toekomstige Parlement er één van « zonnekoningen » zal zijn, waarbij de plaatsvervangers de rol van « pages » zullen moeten spelen. Deze laatsten zullen immers niet beschikken over voldoende politieke onafhankelijkheid om hun rol als lid van de Kamer of van de Senaat naar behoren te kunnen vervullen.

Amendement nr. 33 wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen.

Amendement nr. 34

De heer Vandenberghe c.s. dienen een derde subsidiair amendement in op amendement nr. 31 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 34). Mevrouw Thijs verwijst voor de verantwoording naar amendement nr. 33.

Amendement nr. 34 wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen.

Artikel 4 wordt aangenomen met 9 tegen 4 stemmen.

Amendement nr. 35

Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 35), dat ertoe strekt om, in het voorgestelde artikel 117bis van het Kieswetboek, het tweede lid als volgt te vervangen : « Geen twee opeenvolgende kandidaat-titularissen of plaatsvervangende kandidaten van elk van de lijsten mogen van hetzelfde geslacht zijn. »

Mevrouw Thijs licht toe dat dit amendement het gevolg is van de algemene bespreking van voorliggend wetsontwerp, waarin werd gepleit voor een volwaardig ritssysteem. Het amendement nr. 35 voert dit daadwerkelijk in en gaat aldus verder dan de pariteit op de verkiezingslijsten die reeds werd doorgevoerd.

De heer Van Hauthem merkt op dat voor dit artikel een overgangsbepaling werd voorzien in artikel 31 van het wetsontwerp, die echter niet in het Kieswetboek zélf wordt opgenomen. Dit kan tot verwarring leiden bij personen die enkel het Kieswetboek raadplegen.

De minister antwoordt dat het hem logisch lijkt dat de overgangsbepaling wordt opgenomen in de wet die de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten regelt, die op zijn beurt reeds een overgangsbepaling bevat. Hij erkent evenwel dat het vanuit legistiek oogpunt wenselijker was geweest het Kieswetboek zelf te wijzigen.

De heer Verreycken merkt op dat in de Nederlandse tekst van artikel 5 wordt gesproken over « kandidaten-titularissen », daar waar elders de term « kandidaat-titularissen » wordt gehanteerd.

De minister repliceert dat het in de artikelen 4 en 5 gaat over specifieke kandidaten, daar waar elders de kandidaat in het algemeen wordt bedoeld.

Amendement nr. 35 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Amendement nr. 36

Mevrouw de Bethune c.s. dienen een subsidiair amendement in op het amendement nr. 35 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 36) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Mevrouw De Schamphelaere is van oordeel dat artikel 5 een vals beeld geeft van de werkelijkheid, vermits bij de eerstvolgende vernieuwing van de federale wetgevende Kamers niet één op twee, maar maximaal twee op drie kandidaten aan de top van een lijst van hetzelfde geslacht kunnen zijn ingevolge de overgangsbepaling die werd ingevoegd in artikel 31 van voorliggend ontwerp. Het lijkt dan ook wenselijk deze bepaling te doen vervallen.

Amendement nr. 36, subsidiair amendement op amendement 35, wordt verworpen met 7 tegen 5 stemmen.

Artikel 5 wordt aangenomen met 7 tegen 5 stemmen.

Artikel 6

De heer Vandenberghe is van mening dat artikel 6 van het wetsontwerp heel wat politieke constitutionele problemen met zich brengt. Artikel 49 van de Grondwet bepaalt immers dat men niet tegelijk kan zetelen in de Kamer van volksvertegenwoordigers en in de Senaat. De bedoeling van deze grondwetsbepaling is immers dat de kiezer weet wie voor welke instelling kandidaat is, en niet dat men van instelling kan veranderen in functie van de uitslag van de verkiezingen. Wanneer dit toch zou mogelijk worden gemaakt, hetgeen blijkbaar de bedoeling is van voorliggend ontwerp, kan de kiezer de gevolgen van zijn stem onmogelijk op een juiste wijze inschatten zodat een dergelijk kiessysteem onvoldoende democratische loyauteit inhoudt. Sommige kandidaten zullen wel op een lijst staan maar zijn in wezen geen kandidaat. Een eerste vereiste voor vrije en geheime verkiezingen is toch wel de transparantie, die door dit ontwerp volledig wordt teniet gedaan.

Artikel 119 van de Grondwet bepaalt tevens dat men niet tegelijk kan zetelen in een regionaal Parlement en het federale Parlement ­ de gemeenschapssenatoren daar gelaten ­, vermits het gaat om andere beleidsniveaus. De grondwetsbepaling die het verbiedt tegelijk te zetelen in Kamer en in Senaat is daarentegen van een andere orde, vermits het om hetzelfde beleidsniveau gaat, zodat precedenten uit het verleden hier niet dienstig kunnen worden ingeroepen. De verkiezingen voor de federale wetgevende Kamers worden op een ander ogenblik georganiseerd dan de regionale verkiezingen, en dit binnen het grondwettelijk kader van het tweekamerstelsel. De kiezer moet derhalve kunnen weten wie kandidaat is voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, en wie voor de Senaat. Artikel 6 gaat dan ook niet enkel in tegen de Grondwet, maar ook tegen artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM.

Een bijkomend probleem is dat, zoals de Raad van State heeft opgemerkt, iemand die tegelijk kandidaat is voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en voor de Senaat, zijn kandidatuur slechts voor de Kamer kan stellen op de plaats waar hij zijn domicilie heeft, hetgeen een bijkomende verkiesbaarheidsvoorwaarde is. Er zullen twee soorten van kandidaten zijn die ongelijk worden behandeld, zowel op het vlak van de verkiezingscampagne als op het vlak van de presentatie naar de kiezer : enerzijds de personen die kandideren voor de Kamer maar ook op de Senaatslijst staan, en anderzijds zij die enkel kandideren voor de Senaat.

Een derde moeilijkheid is dat een persoon, die zowel verkozen is in de Kamer van volksvertegenwoordigers als in de Senaat, binnen de drie dagen moet kiezen voor één van beide mandaten. Wanneer deze persoon zijn grondwettelijke eed zou afleggen in de Kamer, kunnen zijn geloofsbrieven echter niet worden onderzocht door de Senaat overeenkomstig artikel 49 van de Grondwet, en kan hij bijgevolg niet langer kiezen. Waarom bepaalt artikel 6 van onderhavig ontwerp dan dat de betrokkene binnen de drie dagen zijn keuze moet maken ?

De achterliggende verklaring voor dit alles is vanzelfsprekend dat de huidige meerderheidspartijen erop rekenen om, na de volgende parlementsverkiezingen, over een meerderheid van twee derden te beschikken die hen zal toelaten om de Senaat af te schaffen en de rechtstreeks verkozen senatoren over te hevelen naar de Kamer van volksvertegenwoordigers. Men maakt hier een virtuele wet, die er reeds van uit gaat dat dit toekomstig scenario reeds werkelijkheid is. Dit is onaanvaardbaar.

Naast de juridische bezwaren, kunnen ook een aantal politieke bezwaren worden gemaakt tegen voorliggende bepaling, namelijk een verkleutering van de kandidaatstelling.

De heer Vandenberghe wijst tevens op het onvoorstelbaar tekort aan potentiële politieke kandidaten, want ook al leeft de idee dat hoe hoger de onderwijsgraad, hoe meer mensen in aanmerking komen om kandidaat op een effectieve plaats te zijn en ook al zijn er nu veel meer universitair of hoger onderwijs afgestudeerden dan vroeger, toch moeten de kandidaten de kandidaturen cumuleren.

Het lid stelt dat de politiek in het algemeen evolueert naar een personencultus en kan omschreven worden als « pretparkpolitiek ». Diegenen die een principiële discussie over bepaalde thema's willen uitlokken, worden als spelbedervers aangezien.

De heer Vandenberghe wijst erop dat er een contradictie bestaat tussen het feit dat deze meerderheid enerzijds een wet op het discriminatieverbod voorbereidt en dit met allerhande bepalingen wil uitbreiden terwijl zij anderzijds een kiessysteem in het leven roept dat enkele personen wil bevoordelen en een groot aantal kandidaten benadelen.

Hij wijst erop dat de wet op de beperking van de verkiezingsuitgaven werd aangenomen om de ongelijkheid tussen de kandidaten te doen verminderen. De ongelijke behandeling kan echter voortvloeien uit vele andere omstandigheden, meer bepaald de ongelijkheid van de toegang tot de media. Spreker is de mening toegedaan dat de bestaande politieke cultuur in ons land gekenmerkt wordt door de systematische verbanning van een aantal politici uit de media en de systematische uitnodiging van andere politici in de media, en dit gebeurt zeker niet in functie van hun activiteiten in het parlement maar op grond van hun spektakelwaarde.

Het lid stipt aan dat de regering de samenstelling van de Senaat pas kan wijzigen na de verkiezingen, middels een grondwetswijziging. Het feit dat de huidige meerderheid er van uitgaat een 2/3-meerderheid te zullen hebben, wijst op een overschatting van haar politieke mogelijkheden. Spreker verwijst naar het Egmontpact dat op dezelfde filosofie gebaseerd was : omdat de Grondwet niet voor herziening vatbaar was verklaard, werd een akkoord over 8 jaar gesloten waarvan bepaalde punten een uitvoering kenden in de wetten met bijzondere meerderheid en voor de andere punten een aantal constitutionele wijzigingen in het vooruitzicht werden gesteld, in afwachting van de volgende grondwetsherziening. Iedereen kent de gevolgen ervan : de uitgestelde wijziging van de Grondwet en het anticiperen op een nog te realiseren grondwetswijziging heeft niet tot resultaten geleid maar tot een vervroegde val van de regering.

De heer Vandenberghe concludeert dat zowel op het vlak van de letterlijke bepalingen van artikel 6 als op het vlak van de achterliggende politieke keuzes, dit artikel volstrekt onverdedigbaar is.

De heer Van Hauthem is de mening toegedaan dat artikel 6 één van de kernartikelen van het wetsontwerp is en nogmaals bewijst dat heel deze kieshervorming een operatie « red SP.A » is, namelijk door de kandidaten met kansen op zeer goede kiesresultaten op zoveel mogelijk plaatsen het electoraal terrein te laten bezetten.

Vervolgens verwijst de heer Van Hauthem naar de relevante opmerkingen van de Raad van State over de ongrondwettelijkheid van de bepaling. De regering legt deze naast zich neer. Spreker onderstreept dat artikel 187 van de Grondwet nochtans stelt dat de Grondwet noch geheel noch ten dele kan worden geschorst. In de praktijk wordt de Grondwet voortdurend ten dele geschorst, zoals bij de invoering van het gemeentelijk stemrecht voor onderdanen van de Europese Unie. Ook al liet de Grondwet dit niet toe, toch was de handtekening van één minister voldoende om de Grondwet in de praktijk te veranderen.

De derde opmerking van de heer Van Hauthem betreft het feit dat de kandidaat die tegelijk in de Kamer en in de Senaat verkozen is, zijn keuze moet bekend maken aan elk van de twee vergaderingen.

Deze bepaling lijkt spreker overbodig, aangezien de minister de onmogelijkheid van zetelen in beide Kamers vergelijkt met de bestaande onverenigbaarheden in de Grondwet.

Bovendien is het perfect mogelijk dat men zijn keuze aan beide assemblees niet kan meedelen. Spreker haalt het voorbeeld aan van verkiezingen die worden nietig verklaard.

Mevrouw De Schamphelaere wijst op de merkwaardige opbouw van artikel 6. Het vierde lid stelt dat niemand tegelijk kandidaat kan zijn voor de Kamer en voor de Senaat. Verder in de tekst van het artikel vindt men dat, in afwijking van het vierde lid en bij de eerste federale parlementsverkiezingen, niemand tegelijkertijd voor Kamer en voor Senaat mag worden voorgedragen, tenzij de voordracht voor de Kamer wordt ingediend in de kieskring van de woonplaats van de kandidaat.

Dit betekent dat men zonder de hervorming van de instellingen af te wachten eigenlijk een nieuwe voorwaarde van verkiesbaarheid invoert voor de kandidaten die tegelijkertijd voor Kamer en Senaat opkomen. Dit is een manifeste schending van artikel 64 van de Grondwet.

Door deze voorwaarde in te stellen, bekomt de meerderheid een maximale electorale meerwaarde en minimaliseert zij de concurrentie.

Het kan zonder meer eigenaardig worden genoemd dat men deze afwijking in het leven roept voor één verkiezing en dat deze nieuwe verkiesbaarheidsvoorwaarde enkel geldt voor kandidaten die tegelijk voor de Kamer en de Senaat voorgedragen worden. Spreekster heeft de indruk dat de eerste minister, die voorstander was van een nationale kandidaatstelling voor de Kamer, aldus de electorale bezwaren van de coalitiepartners probeert te omzeilen en de concurrentie binnen de meerderheid te minimaliseren.

Spreekster is van mening dat artikel 6, 2º, dient te vervallen. De formulering ervan houdt immers geen rekening met het feit dat een verkozene beslist om geen van beide mandaten op te nemen.

De heer Dallemagne vindt artikel 6 ook zeer merkwaardig en stelt vast dat de democratie er niet mee gebaat is. Voor de burger is het immers hoogst verwarrend om dezelfde namen op verschillende lijsten terug te vinden zonder daarvan op de hoogte te zijn gebracht.

Spreker begrijpt de politieke argumenten voor deze bepaling niet. Is er een gebrek aan kandidaten dan wel een gebrek aan vertrouwen in sommige kandidaten ? De bepaling lijkt wel op maat gesneden. Zij is bovendien tijdelijk en geldt slechts voor de eerstvolgende verkiezingen. Spreker zou graag vernemen waarop deze ondemocratische bepaling gegrond is.

Mevrouw de Bethune stelt vast dat België in vele samenwerkingsakkoorden met ontwikkelingslanden regels voor een behoorlijk bestuur oplegt. Spreekster vraagt zich af wat deze landen zouden vinden van de voorlopige regeling vervat in het ontwerpartikel 6. Zij betwijfelt of deze bepaling voldoet aan de voorwaarden voor een behoorlijk bestuur.

De minister antwoordt aan de heer Dallemagne dat een overgangsregeling nodig was omdat het voorliggende ontwerp een eerste stap is van een grondige hervorming van de federale instellingen die over twee regeerperiodes gespreid zal zijn. Eens de hervorming van Kamer en Senaat is aangenomen, zal de Kamer op basis van twee lijsten verkozen worden : 50 leden zullen verkozen worden op basis van een lijst per gemeenschap en de overige 150 leden op basis van provinciale lijsten. De kandidaten zullen op beide lijsten kunnen staan. Aangezien de Grondwet zulks nog niet toestaat, werd gekozen voor een voorlopige regeling die een voorafspiegeling is van de toekomstige aanwijzing van de Kamerleden. Dat verklaart waarom kandidaten bij de volgende verkiezingen zowel op de lijst voor de Senaat als op de Kamerlijst van hun woonplaats zullen mogen staan.

De minister verklaart dat de voorgestelde oplossing een einde zal maken aan één van de neveneffecten van het huidige stelsel, die boegbeelden ertoe aanzet om zich kandidaat te stellen voor de Senaat, terwijl die een bezinningskamer is en het politieke zwaartepunt zich in de Kamer bevindt.

Wat de grondwettelijke bezwaren betreft, meent de minister dat het niet zo is dat het ontwerp een bijkomende verkiesbaarheidsvoorwaarde oplegt. Nu moet een kandidaat voor de Kamer in België zijn woonplaats hebben maar mag hij zich kandidaat stellen waar hij wil. Dat principe wordt gehandhaafd. Het Kieswetboek staat echter niet toe dat iemand zich zowel voor de Kamer als de Senaat kandidaat stelt. Deze bepaling wordt niet gehandhaafd. Een verkiesbare persoon zal zich bij de volgende verkiezingen zowel voor de Senaat als voor de Kamer kandidaat kunnen stellen, op voorwaarde dat hij de kandidatuur voor de Kamer indient in de kieskring van zijn woonplaats. Het ontwerp verruimt dus de mogelijkheden om verkozen te worden zonder een bijkomende verkiesbaarheidsvoorwaarde op te leggen. De woonplaatsvoorwaarde stelt een verkiesbare persoon in staat zich gelijktijdig voor beide assemblees kandidaat te stellen. Alleen als die persoon gebruik wil maken van de uitzondering op het verbod van de dubbele kandidatuur, zal hij zich voor de Kamer kandidaat moeten stellen in de kieskring van zijn woonplaats. De redenering is als volgt : aangezien het ontwerp een nauwe band tussen de verkozene en de bevolking wil bevorderen, is het niet wenselijk dat een kandidaat zowel in de Kamer als in de Senaat voor een « nationale » lijst opkomt. De voordracht voor de Kamer moet dus op basis van een provinciale lijst geschieden.

Wat ten slotte de verplichting betreft voor een kandidaat die zowel voor de Kamer als voor de Senaat verkozen is, om te kiezen tussen één van beide mandaten, is de minister het niet eens met mevrouw De Schamphelaere, die daaruit afleidt dat de kandidaat hierdoor verplicht is één van beide mandaten te aanvaarden. Een politiek mandaat is immers nooit een verplichting. Iedereen is vrij om zich kandidaat te stellen, zoals ook iedereen vrij is om af te zien van een mandaat. Een kandidaat die verkozen is voor zowel de Kamer als de Senaat kan dus afzien van beide mandaten.

Om praktische redenen, en om de toestand na de verkiezingen zo snel mogelijk op te helderen, is besloten dat men aan kandidaten die in beide assemblees verkozen zijn, zal vragen een keuze te maken tussen beide mandaten en die keuze binnen drie dagen na de bekendmaking van de verkiezingsuitslag kenbaar te maken aan de twee assemblees. Zo zal elke assemblee spoedig kunnen vaststellen welke verkozenen er zitting zullen hebben. De keuze die de verkozen kandidaat maakt, is definitief. Een kandidaat die in beide assemblees verkozen is en die bijvoorbeeld voor de Kamer kiest, kan niet terugkomen op zijn beslissing en vragen om alsnog in de Senaat zitting te nemen, bijvoorbeeld ingeval de verkiezing van de kandidaat in de Kamer ongeldig verklaard wordt.

De heer Dallemagne leidt uit de verklaringen van de minister af dat een overgangsmaatregel gegrond is op het feit dat men rekening houdt met toekomstige bepalingen en met een herziening van de Grondwet. Die werkzaamheden lijken al goed gevorderd te zijn.

Er zou een nationale kieskring en een provinciale kieskring komen, en kandidaten zouden zowel in de ene als in de andere kieskring verkozen worden.

De minister lijkt ook aan te sturen op een éénkamerstelsel, met kandidaten verkozen op basis van een nationale kieskring, en met andere kandidaten verkozen op basis van provinciale kieskringen.

Spreker leidt daaruit af dat men door middel van een wijziging van het Kieswetboek vooruitloopt op de komende grondwetswijzigingen.

Minister Vande Lanotte antwoordt dat dat in het verleden ook al gebeurd is onder een andere meerderheid.

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat het toen tenminste uitdrukkelijk werd vermeld in de bepaling zelf.

De minister antwoordt dat de betwiste bepaling uitgaat van een langetermijnvisie. Als dat niet het geval was, zou de oppositie ook kritiek leveren.

De heer Dallemagne blijft deze handelwijze vreemd vinden, omdat het toch gaat om bepalingen die met name gevolgen zullen hebben voor de toekomst van de Senaat. Spreker vraagt zich af welk standpunt de meerderheid hierover zal innemen. Hij wijst erop dat de voorzitter van de Senaat in zijn toespraak bij de aanvang van het parlementaire jaar aanzette tot voorzichtigheid bij het opstellen van de lijst van de grondwetsartikelen die voor herziening vatbaar zijn.

Wie deze wet goedkeurt, stemt via het voorliggende artikel in feite al in met het toekomstige lot van bepaalde instellingen.

De minister antwoordt dat de eerste minister in zijn verklaring een langetermijnvisie in twee fasen heeft uiteengezet.

Voor de verwezenlijking daarvan is evenwel een tweederde meerderheid nodig. De voorliggende tekst bevat ook tijdelijke bepalingen, die zullen vervallen. Als de herziening van de Grondwet onmogelijk blijkt omdat er geen tweederde meerderheid voor gevonden wordt, zal de kieswet opnieuw moeten worden besproken. Dat zou niet het geval zijn als men had bepaald dat het systeem van toepassing bleef zolang de Grondwet niet gewijzigd was.

De heer Dallemagne volgt de redenering van de minister niet. Hij blijft erbij dat dit een ad hoc bepaling is, omdat dit niet de enige bepaling is die zal moeten worden gewijzigd als men het tweekamerstelsel gaat veranderen. De bepaling die verbiedt dat men tegelijk kandidaat is voor de Kamer en de Senaat zal bijvoorbeeld moeten vervallen. Hij begrijpt dus niet waarom men over deze specifieke bepaling verduidelijkt dat zij voorlopig is. Men had beter een preambule of een meer algemene bepaling ingelast.

De minister is het hier niet mee eens omdat sommige bepalingen hoe dan ook zullen blijven bestaan. Zo zullen, zelfs in het toekomstige kiessysteem op twee niveaus, de provinciale kieskringen blijven bestaan.

De heer Dallemagne blijft erbij dat men met de voorliggende bepaling stiekem vooruitloopt op hypothetische wijzigingen aan de instellingen. Dit is een kaakslag voor de Senaat en zijn voorzitter.

Als dezelfde formulering zou opduiken op verschillende plaatsen in het wetsontwerp, zou de redenering van de minister samenhangend kunnen zijn, maar dat is niet het geval.

Mevrouw De Schamphelaere komt terug op haar opmerking betreffende het 2º van artikel 6. Zij herinnert eraan dat de Commissie voor politieke vernieuwing overwoog om in de Code van politieke deontologie bepalingen op te nemen inzake de bestrijding van cumulatie of in elk geval toch inzake de « shoppinglist » en de « spookkandidaturen ».

Men wou dus de kandidaturen voor de burger en voor de publieke opinie transparanter maken.

In het Vlaams Parlement zijn er momenteel voorstellen in bespreking die ertoe strekken te beletten dat men kandidaat is voor functies die men niet werkelijk wil uitoefenen. Zo stelt men voor iemand die bij de komende gemeenteraadsverkiezingen deelneemt aan de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester ­ wat nog moet worden geregeld ­ en terzelfder tijd parlementslid is, te verplichten af te zien van het parlementair mandaat.

De vraag van spreekster over het 2º van het artikel, en of de kandidaat verplicht is te kiezen, had dus wel degelijk zin.

De minister antwoordt dat het onmogelijk is in een wet te bepalen dat een persoon van een politiek mandaat moet afzien.

Mevrouw De Schamphelaere voegt eraan toe dat het in het door haar vermelde voorbeeld de bedoeling is dat voor hem ook het parlementaire mandaat vervalt, omdat de kandidaat de gewenste transparantie naar de kiezer toe niet in acht heeft genomen.

De minister antwoordt dat hij dan het verwijt zal krijgen dat er beperkingen worden toegevoegd aan de verkiesbaarheid.

Mevrouw de Bethune verwijst naar de voorstellen van volksvertegenwoordiger Van der Maelen om na te gaan of in de wet niet een aantal onverenigbaarheden moeten worden ingevoerd tussen een parlementair mandaat en bepaalde mandaten in de privésector. Mogelijk is de bespreking van dit ontwerp een gelegenheid om hier over na te denken.

De heer Vandenberghe stelt vast dat de minister op een aantal van zijn fundamentele kritieken die in de politieke en de algemeen maatschappelijke en culturele sfeer liggen, niet heeft geantwoord.

Indien men over een gelijke behandeling wenst te spreken, moet men spreken over de gelijkheid voor de wet. Dit is weliswaar slechts een formele gelijkheid maar als men deze niet behoudt, dan blijft er niets meer over.

Men kan niet volhouden dat een kandidaat die in een provincie zowel kandidaat mag zijn voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers als van de Senaat op dezelfde wijze wordt behandeld als een persoon die enkel kandidaat mag zijn voor de verkiezingen van de Senaat. Dit kan onder geen enkel beding beschouwd worden als een gelijke behandeling van beide kandidaten voor de wet.

De bepaling in de Kieswet die stelde dat men niet tegelijk kandidaat kon zijn voor de verkiezingen van de Kamer en voor de verkiezingen van de Senaat, is ingevoerd nadat in 1991 de Grondwet werd gewijzigd omdat de constituante van oordeel was dat de grondwettelijke regel dat men niet tegelijkertijd kon zetelen in Kamer en Senaat impliciet betekende dat men niet terzelfder tijd kandidaat kon zijn voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.

De tegenargumentatie van de minister is niet overtuigend. Spreker stelt dat men weliswaar niemand kan verplichten om een mandaat op te nemen maar tussen dat en het institutionaliseren van een systeem waarbij men terzelfder tijd kandidaat kan zijn voor Kamer en Senaat terwijl de Grondwet bepaalt dat men niet terzelfder tijd in Kamer en Senaat kan zetelen en waarbij men dan, na de verkiezingen, de keuze maakt welk mandaat de kandidaat zal opnemen, ligt volgens de heer Vandenberghe een wereld van verschil. Men institutionaliseert een systeem dat manipulatie na de verkiezingen moet toelaten.

De vice-eerste minister en minister van Begroting en Maatschappelijk Welzijn benadrukt dat het tot voor de grondwetsherziening in 1991 mogelijk was om tegelijkertijd kandidaat te zijn voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers als van de Senaat.

Amendement nr. 37

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 37) dat ertoe strekt artikel 6 van het wetsontwerp te doen vervallen.

De heer Vandenberghe is van oordeel dat hij tot nog toe geen zinvolle motivering heeft gehoord voor de plotse en onverwachte herinvoering van het systeem van de opvolgerslijsten die eerder tijdens de huidige legislatuur werden afgeschaft met als motivering dat dit systeem strijdig was met de politieke vernieuwing. De geloofwaardigheid van het Parlement wordt geschonden door een hervorming teniet te doen, nog vooraleer ze een eerste keer werd toegepast. De publieke opinie begon juist geïnformeerd te raken over het afschaffen van de opvolgers. Ook de boodschap begon de burger te bereiken dat hij meer inspraak zou krijgen in het aanduiden van zijn verkozenen. Dit was trouwens volledig in overeenstemming met het adagium van de regering dat de politiek dichter bij de burger moest komen en dat de macht van de partijcenakels moest worden afgebouwd bij het opstellen van de kandidatenlijsten voor de verkiezingen.

Nu wijzigt men opnieuw deze regel en worden de opvolgerslijsten opnieuw ingevoerd. De redenen hiervoor zijn de spreker nog steeds niet duidelijk. Opnieuw is het alsof de burger niet met voldoende kennis van zaken kan kiezen en dat de politieke partijen, door met de opvolgers te schuiven, terug zullen beslissen wie in de Kamer en de Senaat zullen zetelen. De burger zal bijgevolg gefrustreerd worden door de « stoelendans » die na de verkiezingen op gang zal komen, nadat hij zijn stem heeft uitgebracht. Eens te meer zal het vertrouwen van de kiezer in de politici worden aangetast.

Bovendien voelt de spreker zich gesterkt door de perscommentaren die daags na de stemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers van het voorliggende wetsontwerp al even kritisch waren. Alle politieke commentatoren waren eensgezind in hun kritiek en gebruikten woorden als « manipulatie », « zelfbediening », « aanfluiting van de democratie ».

Het eerste lid van het ontwerpartikel 118 van het Kieswetboek is daarvan een duidelijk voorbeeld.

Wat het tweede lid van hetzelfde ontwerpartikel betreft, wenst de heer Vandenberghe te benadrukken waarom de Grondwet zo belangrijk is. De bestaande ingewikkelde procedure voor het wijzigen van de Grondwet is een waarborg voor minderheden. Het feit dat men de Grondwet maar kan wijzigen na een verklaring tot herziening van de Grondwet die met een tweederde meerderheid door de beide kamers in de Grondwet moet gestemd worden en waarbij de tweederde meerderheid op een andere wijze wordt berekend dan de bijzondere meerderheidswetten, is een waarborg voor de minderheden in een land als België.

De Grondwet bevat altijd een bepaald compromis over belangrijke politieke vraagstukken, zoals de verkiezingen. Het feit dat het tweede lid van het ontworpen artikel 118 anticipeert op een dergelijke grondwetsherziening is voor de spreker een voldoende reden om de bedoelde bepaling te schrappen.

Amendement nr. 37 wordt verworpen met 8 tegen 5 stemmen.

Amendement nr. 38

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement in op het amendement nr. 37 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 38), dat ertoe strekt om, in het voorgestelde artikel 118, het negende lid weg te laten.

De heer Vandenberghe verduidelijkt dat dit lid de gelijktijdige kandidaatstelling voor Kamer en Senaat mogelijk maakt voor de eerstvolgende federale parlementsverkiezingen maar in dit geval de kandidaatstelling voor de Kamer beperkt tot de kieskring van de woonplaats van de betrokkene. De Raad van State heeft er echter tot tweemaal toe op gewezen dat deze beperking ongrondwettelijk is, en bovendien een situatie van ongelijkheid creëert tussen kandidaten van eenzelfde lijst.

Amendement nr. 39

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subamendement in op het subsidiair amendement nr. 38 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 39), dat ertoe strekt om in het voorgestelde artikel 118, negende lid, het 2º te wijzigen in die zin dat een kandidaat die tegelijk voor Kamer en Senaat kandideert, reeds vóór de verkiezingen moet duidelijk maken in welke van beide assemblees hij zijn mandaat zal opnemen indien hij voor de beide instellingen wordt verkozen.

Mevrouw Thijs is van mening dat dit amendement het geplande kiezersbedrog grotendeels zou kunnen voorkomen doordat de kiezer op voorhand weet voor welke van de twee Kamers de betrokken kandidaat zal kiezen.

Mevrouw de Bethune benadrukt dat de indieners van het amendement nr. 39 geenszins overtuigd zijn van de noodzaak om tegelijk te kunnen kandideren voor de Kamer en voor de Senaat. Zij vreest immers dat een dergelijke regeling nog meer schade zal berokkenen aan het vertrouwen in de instellingen, dat reeds laag is. De volgende regering zal heel wat werk hebben om dit geschonden vertrouwen te herstellen. De door het amendement nr. 39 voorgestelde maatregel komt enigszins tegemoet aan het door de kiezer gevraagde goed bestuur en creëert alleszins een grotere duidelijkheid dan de regeling die de regering wenst door te drukken.

Minister Vande Lanotte antwoordt dat heel wat kandidaten wellicht op voorhand zullen duidelijk maken voor welke instelling zij zullen kiezen indien ze tweemaal verkozen worden. Men kan zulks echter niet wettelijk verplichten.

Amendement nr. 39 wordt verworpen met 8 tegen 5 stemmen.

Amendement nr. 40

De heer Vandenberghe c.s. dienen een tweede subamendement in op het amendement 38 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 40), dat ertoe strekt om het 2º van het voorgestelde artikel 118, negende lid, te vervangen door een bepaling, volgens dewelke een kandidaat die tegelijk wordt verkozen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en voor de Senaat, binnen de 3 dagen na de afkondiging van zijn verkiezing een keuze tussen beide mandaten moet maken middels een aangetekend schrijven naar de griffier van beide instellingen. De gemaakte keuze is onherroepelijk. Maakt de betrokkene geen keuze, vervallen zijn beide mandaten.

Mevrouw Thijs verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

Amendement nr. 40 wordt verworpen met 8 tegen 5 stemmen.

Amendement nr. 41

De heer Vandenberghe c.s. dienen een derde subamendement in op het amendement 38 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 41), dat ertoe strekt om het 2º van het negende lid van het voorgestelde artikel 118 te vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer de kandidaat geen van beide mandaten wenst op te nemen, wordt hij eveneens vervangen door de eerste opvolger van de lijst waarop hij verkozen werd. »

De heer Vandenberghe verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement en benadrukt dat de minister van Binnenlandse Zaken tijdens de algemene bespreking heeft erkend dat er een lacune bestaat in de hypothese dat een kandidaat geen van beide verkozen mandaten wenst op te nemen.

Minister Vande Lanotte ontkent dat hier een wettelijke lacune zou bestaan. Artikel 235 van het Kieswetboek stelt immers dat, wanneer er een vacante zetel is, de eerste opvolger automatisch de plaats inneemt van de ontslagnemende mandataris. Men past deze regel ook toe wanneer, als gevolg van het ontslag van deze mandataris, twee vacatures ontstaan.

Amendement nr. 41 wordt verworpen met 8 tegen 5 stemmen.

Amendement nr. 38 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 5 bij 1 onthouding.

Artikel 6 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 5.

Artikel 6bis (nieuw)

Amendement nr. 42

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in dat ertoe sterkt een artikel 6bis (nieuw) in te voegen dat beoogt in het 4º van artikel 123, derde lid, de woorden « het beroep » te doen vervallen. Immers de bepaling « het beroep » bevindt zich in de privé sfeer en kan een gebeurlijk discriminerend effect hebben. Zo zijn er bepaalde beroepen die aanleiding geven tot een groot wantrouwen en bepaalde personen kunnen door de feitelijke vermelding van hun beroep gehinderd worden om zich kandidaat te stellen.

Bovendien acht mevrouw de Bethune de vermelding van het beroep potentieel meer discriminerend naar vrouwen toe aangezien een groter percentage van hen gecatalogeerd staat als zonder beroep. Indien dan toch het beroep wordt vermeld, dan is het belangrijk om een genderneutrale omschrijving van de beroepstitel te geven.

Het voorgestelde amendement wordt verworpen met 4 stemmen tegen 8 bij 1 onthouding.

Artikel 7

Amendement nr. 43

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 43) dat ertoe strekt artikel 7 te doen vervallen. De indieners verantwoorden dit amendement door te verwijzen naar het feit dat geen zinvolle motivering werd gegeven voor de plotse en onverwachte herinvoering van de opvolgers, die eerder in deze legislatuur door deze meerderheid werden afgeschaft als zijnde strijdig met de politieke vernieuwing. De geloofwaardigheid van het Parlement wordt geschonden door een hervorming teniet te doen, nog vooraleer ze een eerste keer werd toegepast.

Het amendement nr. 43 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 7 wordt aangenomen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 7bis (nieuw)

Amendement nr. 44

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 1280/2, amendement nr. 44) dat ertoe strekt in artikel 125ter van het Kieswetboek tussen de woorden « inzage » en « van nemen » het woord « afschrift » toe te voegen. De heer Vandenberghe verantwoordt dit amendement door te stellen dat een persoon over wiens kiesrecht een uitspraak wordt gedaan, moet kunnen beschikken over een afschrift van deze uitspraak. Dit geldt des te meer, daar artikel 34 van het Kieswetboek weliswaar het hoger beroep tegen dergelijke uitspraken uitsluit, maar andere rechtsmiddelen zoals het cassatieberoep laat bestaan. Ter voorbereiding van eventuele dergelijke procedure is de beschikking over een belangrijk document als het bedoelde arrest fundamenteel.

Het amendement nr. 44 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 8

Amendement nr. 45

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 45) dat ertoe strekt artikel 8 te schrappen. De indieners verwijzen naar de verantwoording van amendement nr. 43.

Dit amendement wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Amendement nr. 46

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2/1280/2, amendement nr. 46) dat ertoe strekt de redactie van het eerste, tweede en derde lid van artikel 126 in overeenstemming te brengen met de geëigende formulering van het Kieswetboek.

Dit amendement wordt door de commissie aanvaard als technische correctie.

Artikel 8 wordt aangenomen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 9

Amendement nr. 47

Amendement nr. 47 van de heer Vandenberghe c.s. dat ertoe strekt artikel 9 te doen vervallen, wordt verworpen met 7 tegen 4 stemmen.

Artikel 9 wordt aangenomen met 7 tegen 4 stemmen.

Artikel 10

De heer Vandenberghe merkt op dat dit artikel belangrijk is aangezien het niet alleen identificatievermeldingen regelt maar ook het model volgens hetwelk de lijsten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde worden voorgesteld [zie bijlage model II, d)].

Het voorgestelde model is niet neutraal of gebruiksvriendelijk. Nergens staat vermeld hoe men toegang heeft tot de anderstalige lijst en de manier waarop de lijst wordt voorgesteld kan de kiezer beïnvloeden.

Bovendien kan men, gelet op de 38 stemvakjes langs Nederlandstalige zijde en de 46 vakjes langs Franstalige zijde, moeilijk nog spreken van een kiesbulletin maar is het veeleer een kiesrol.

De bijlage bevat bovendien geen enkel model voor de elektronische stemming.

Ten slotte komt de titel « Kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde » niet overeen met de realiteit. Er staan immers ook kandidaten uit Leuven op de lijst.

Spreker besluit dat de presentatie van de lijst niet democratisch loyaal is en dubbelzinnigheid schept. Daarom stelt hij in het amendement nr. 48 voor artikel 10 te doen vervallen.

De heer Verreycken merkt op dat de tekst steeds vermeldt dat de kandidaten worden gerangschikt per kolom. Men houdt geen rekening met de stemmingen op scherm waar ook rekening moet worden gehouden met eventuele opsplitsing in kolommen binnen de lijst van eenzelfde partij. Daardoor ontstaat binnen eenzelfde lijst het fenomeen dat sommige kandidaten dan wel geen lijsttrekker zijn maar er voor ijveren om bovenaan op een kolom te staan. De spreiding van de kandidaten van een zelfde partij op het scherm leidt ook soms tot vergissingen omdat niet altijd duidelijk is of men rechts dan wel links van de naam van de kandidaat moet stemmen. Spreker stelt dan ook voor als bijlage een afbeelding van een scherm toe te voegen en te bepalen waar de breuklijnen vallen. Zo houdt men in de bijlage evenmin rekening met de feitelijke verdeling die ontstaat doordat de papieren kiesbulletins gevouwen worden.

De heer Vandenberghe wenst te weten of in de 19 gemeenten van Brussel en in het arrondissement Halle-Vilvoorde elektronisch wordt gestemd. In het arrondissement Leuven wordt gedeeltelijk elektronisch gestemd. Spreker ziet hier een probleem want elektronisch stemmen is verschillend van niet-elektronisch stemmen. Bij het elektronisch stemmen moet in het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde eerst een keuze tussen N/F worden gemaakt, dan de partij gekozen en dan de lijst. Voor een papieren kiesbrief moet voorafgaand geen keuze tussen N/F, noch van de partij worden gemaakt.

Wat het probleem van de kolommen op computerschermen betreft, stipt de heer Tobback aan dat de vorige verkiezingen, vooral in Antwerpen, maar ook in Leuven, al geleid hebben tot het fenomeen van de « kolomtrekker ». Ook al waren velen ervan uitgegaan dat er een verschil in kiesgedrag zou bestaan tussen het elektronisch stemmen en het traditioneel stemmen, bijvoorbeeld dat het moeilijker zou zijn om een voorkeurstem uit te brengen indien de kiezer eerst een partij moet aanduiden, toch hebben studies naar het effect van het elektronisch stemmen geen significant verschil aangetoond. Feit is wel dat het departement Binnenlandse Zaken problemen heeft met de organisatie van deze verkiezingen.

De minister voegt eraan toe dat men bij het elektronisch stemmen wel heeft vastgesteld dat iets minder kiezers hun stem uitbrengen maar dat diegenen die stemmen dan wel juist stemmen. Trouwens, ook bij het traditioneel stemmen wijzen sommige kandidaten op problemen, die de oorzaak zouden zijn dat ze minder stemmen kregen, zoals het feit dat de lengte van het touw waaraan het potlood is bevestigd, onvoldoende lang was om hun naam aan te stippen.

De minister onderstreept evenwel dat het scherm van het elektronisch stemmen niet in dit wetsontwerp maar in de wet van 1994 geregeld wordt.

Wat de gebruikte materiële vorm voor het stemmen ook is, elektronisch of papier, de wijze van de presentatie heeft allicht enige invloed. Die kritiek wordt altijd geuit en is correct. Zo was er de eerste keer dat de Brusselse Hoofdstedelijke Raad werd verkozen, veel kritiek op de omvang van het kiesbulletin. Het probleem is echter dat er nog geen oplossing gevonden is die niet hetzelfde probleem stelt of zelfs verergert. Het voorliggende wetsontwerp neemt alleen de bestaande regels over, niet meer of minder. De minister vraagt wel dat er geen overdreven belang gehecht zou worden aan dergelijke kritiek, die meestal komt van kandidaten die geen goed resultaat behaald hebben.

Het departement Binnenlandse Zaken is voortdurend op zoek naar betere systemen, zoals het optisch lezen. De enige plaats waar optisch lezen werd gebruikt, heeft er echter wel toe geleid dat de verkiezingen daar moesten worden overgedaan omdat door het plooien van het papier het optisch lezen niet optimaal kon gebeuren.

De heer Moureaux staat sceptisch tegenover de studies over het elektronisch stemmen. Hij is er vooreerst niet helemaal van overtuigd dat deze studies worden uitgevoerd door personen die neutraal staan tegenover het systeem, en daarnaast meent spreker dat de studies geen rekening houden met een aantal parameters. Zo weet hij dat bepaalde kiezers niet gaan stemmen indien zij elektronisch moeten stemmen. In een groot kanton als Brussel stijgt het aantal kiezers die niet gaan stemmen. Dit is misschien aan meerdere redenen te wijten maar het elektronisch stemmen kan hierbij niet uitgesloten worden.

De heer Tobback legt uit dat de gemaakte vergelijkingen niet zeer moeilijk zijn : er wordt nagegaan of elektronisch stemmen leidt tot een ander kiesgedrag, zoals meer onthoudingen, blanco stemmen, andere partijen, meer of minder voorkeurstemmen in vergelijking met kantons waar op traditionele wijze wordt gestemd. De conclusies van de vergelijkingen zijn dat er geen significante verschillen vastgesteld kunnen worden.

De heer Moureaux merkt ook op dat de invloed van lange lijsten en van een groot aantal kolommen onbetwistbaar is. Dit probleem heeft niets te maken met de voorliggende teksten, maar het is een gebrek van het systeem.

Spreker meldt ten slotte dat hij persoonlijk heeft kunnen vaststellen hoe moeilijk het is om een en ander te controleren wanneer er iets fout loopt bij het elektronisch stemmen.

Tot besluit maakt hij zijn voorbehoud bij dit systeem, dat volgens hem ongetwijfeld problemen zal veroorzaken, los van het probleem van de controle.

Mevrouw de Bethune herinnert eraan dat de commissie voor de Binnenlandse Zaken het elektronisch stemmen geëvalueerd heeft.

Er werden deskundigen gehoord, die hebben uitgelegd dat er controlemechanismen bestaan. Andere deskundigen achten vervalsing echter mogelijk. De conclusies zijn dus genuanceerd.

De heer Tobback stelt vast dat de zorg om vervalsing te voorkomen op merkwaardige wijze een communautair tintje heeft gekregen. Tevens onderstreept hij dat hij nooit heeft beweerd dat het een feilloos systeem was. Elke computer kan worden gekraakt. Men mag echter niet vergeten dat men naar het elektronisch systeem is overgeschakeld omdat men, met name in Brussel, geen mensen meer vond om de stembiljetten te tellen.

Anderzijds werden er ook bij het manueel stemmen fouten gemaakt.

Nog niet zo lang geleden heeft men in de streek van Leuven een stembus gevonden die nog vol stembiljetten zat, die bij de telling over het hoofd waren gezien.

De heer Vandenberghe besluit dat men hier eigenlijk met twee soorten verkiezingen te maken heeft, elektronische en andere.

Spreker vraagt zich trouwens af of men bij de bijlagen geen afbeelding moet voegen van het scherm van de elektronische stemcomputer.

Het feit dat de kolommen op dat scherm onderling verbonden zijn, kan immers aanleiding geven tot vergissingen, aangezien de kiezer niet goed weet of hij de voorkeurstem voor of achter de naam van de kandidaat moet aanstippen.

Deze presentatie van de lijsten beïnvloedt dus het systeem van de voorkeurstemmen.

Mevrouw de Bethune verwijst ter illustratie van het probleem van het elektronisch stemmen naar het geknoei dat plaatsvond bij het elektronische tellen van de stemmen tijdens een algemene aandeelhoudersvergadering van de groep Vivendi.

De heer Moureaux merkt op dat met een aantal van de pas geformuleerde opmerkingen rekening kan worden gehouden zonder dat de wet moet worden gewijzigd. Het volstaat dat het ministerie van Binnenlandse Zaken enkele richtlijnen geeft.

Amendement nr. 48

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 48).

Amendement nr. 48 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 10 wordt aangenomen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 10bis (nieuw)

Amendement nr. 49

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 49 in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2), dat ertoe strekt artikel 131, vierde lid, van het Kieswetboek te wijzigen. De heer Vandenberghe vindt dat het niet meer nodig is te eisen dat de getuige die iedere kandidaat kan aanwijzen, kiezer is in de kieskring van het stembureau of het stemopnemingsbureau, aangezien die voorwaarde ook voor de kandidaten vervalt. Het is des te meer aangewezen om de voorwaarden voor de getuige af te stemmen op de voorwaarden voor de kandidaat, daar het ontwerp bepaalt dat de Nederlandstalige kandidaten voor de arrondissementen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven op hetzelfde stembiljet zullen staan.

Amendement nr. 49 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 10ter (nieuw)

Amendement nr. 50

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 50 in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2) dat ertoe strekt artikel 132 van het Kieswetboek te schrappen. Volgens de heer Vandenberghe is die bepaling door de voorgestelde herziening zinloos geworden.

De minister antwoordt dat artikel 6 van het wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek (stuk Senaat, nr. 2-1281/1) de nodige wijzigingen aanbrengt in artikel 132 van het Kieswetboek, om rekening te houden met het feit dat de lijstenverbinding alleen mogelijk zal blijven tussen de Franstalige lijsten van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde en de lijsten van de kieskring Nijvel. Volgens hem is het amendement dus zinloos.

Amendement nr. 51

De heer Vandenberghe c.s. dienen subsidiair amendement nr. 51 in op amendement nr. 50 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2) dat ertoe strekt artikel 132 van het Kieswetboek aan te passen, op basis van de wijzigingen die het wetsontwerp aanbrengt in het systeem van de lijstenverbinding.

De minister verwijst naar de bespreking van amendement nr. 50. Hij vindt dat amendement nr. 51 ook zinloos is.

De amendementen nrs. 50 en 51 worden telkens verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 11

Amendement nr. 52

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 52) in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. De heer Vandenberghe wijst erop dat er geen zinvolle motivering wordt gegeven voor de plotse en onverwachte herinvoering van de lijst der kandidaat-opvolgers die eerder in deze legislatuur werden afgeschaft omdat ze strijdig is met de politieke vernieuwing.

De heer Istasse herinnert eraan dat alle leden van deze commissie bij de bespreking van het wetsontwerp betreffende de afschaffing van de lijst van kandidaat-opvolgers hebben verklaard dat het statuut van de opvolgers moest worden herzien. Dit standpunt heeft geleid tot een door de Senaat goedgekeurd wetsvoorstel, waarmee de lijst van de kandidaat-titularissen werd verlengd. Toch vindt hij dat artikel 11 een betere oplossing voorstelt. Hij steunt dus de herinvoering van de lijst van de kandidaat-opvolgers.

Het amendement nr. 52 wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen.

Het artikel 11 wordt aangenomen met 9 tegen 4 stemmen.

Artikel 11bis (nieuw)

Amendement nr. 53

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 53) dat ertoe strekt om het artikel 147bis, § 2, eerste lid, van het Kieswetboek te vervangen. Dit amendement wil een vergetelheid van de wetgever uit 1998 rechtzetten. Deze had immers de volmachtenregeling in het Kieswetboek niet aangepast aan de invoering van de wettelijke samenwoning door de wet van 23 november 1998.

De minister van Binnenlandse Zaken herinnert eraan dat de wet van 7 maart 2002 tot wijziging van het Kieswetboek om het stemrecht toe te kennen aan de Belgen die in het buitenland verblijven, voor de verkiezing van de federale wetgevende Kamers en tot instelling van de vrijheid van keuze van de gemachtigde in geval van stemming per volmacht, de keuze van de gemachtigde volledig vrij heeft gemaakt. Elke gemachtigde kan evenwel maar één volmacht krijgen. Het probleem van de samenwonenden is op die manier geregeld.

De heer Vandenberghe antwoordt dat het amendement enkel beoogt de kieswet te verduidelijken. Dit kan er immers toe bijdragen de kloof met de burger te dichten.

De minister antwoordt dat de Raad van State zich momenteel buigt over de herziening van alle kieswetten.

Hierop trekt de heer Vandenberghe het amendement nr. 53 in.

Artikel 12

Amendement nr. 54

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 54) dat ertoe strekt om dit artikel te doen vervallen. De heer Vandenberghe drukt zijn grote bezorgdheid uit over de voorgestelde paragraaf 3. Deze bepaling geeft uitvoering aan de « ongelukkige » bepalingen die voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde in een andere zetelverdeling dan elders voorzien. Hij is de mening toegedaan dat deze regeling door de SP.A als pasmunt is gebruikt voor het aanvaarden van de provinciale kieskringen. Daarbij worden een aantal grondwettelijke bepalingen niet in acht genomen.

De heer Lozie wijst erop dit artikel de regeling van artikel 156 van het Kieswetboek overneemt. Hierbij worden de stembiljetten waarop tegelijk bovenaan de lijst en naast de naam van een kandidaat is gestemd, ondergebracht bij de voorkeursstemmen en niet bij de lijststemmen. Spreker vindt het absurd dat de voorzitter op al deze stembiljetten de vermelding « geldig » moet aanbrengen en hierop zijn paraaf moet zetten. De verdeling van de stemmen in voorkeurstemmen en lijsstemmen gebeurt immers door alle aanwezigen samen en daarna worden de voorkeurstemmen en de lijststemmen afzonderlijk geteld. Achteraf wordt er door de leden van het bureau en door de getuigen gemeenschappelijk verklaard dat zij akkoord gaan met de telling.

Spreker wenst deze procedure te beperken tot de stembiljetten met ongeldige stemmen, omdat daar betwistingen mogelijk zijn.

De heer Vandenberghe vindt deze opmerking zeer gegrond en verklaart zich bereid een eventueel amendement van de heer Lozie te steunen.

De heer Istasse begrijpt het bezwaar van de heer Lozie. Hij wijst er evenwel op dat bij de stemopneming wellicht tijd kan worden gewonnen, maar dat die dan later weer verloren kan gaan. Dankzij de verdeling van de stembiljetten in vier subcategorieën kunnen de verkozenen van bij het begin duidelijk worden aangewezen. Het kan immers van enkele stemmen afhangen of iemand al dan niet verkozen wordt.

Wat de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde betreft, stemt het voorgestelde systeem volledig overeen met het huidige, met name met het systeem voor de Senaat.

Amendement nr. 55

Mevrouw Thijs legt uit dat het subsidiair amendement, ingediend door de heer Vandenberghe c.s. (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 55), ertoe strekt de bepalingen van het tweede en derde lid van het voorgestelde artikel 156, § 3, te vervangen. Er wordt voorgesteld om, en dit met het oog op de duidelijkheid, de model-tabel, bedoeld in artikel 161, tweede lid, op één formulier in de twee talen op te maken.

Het amendement nr. 54 wordt verworpen met 7 tegen 4 stemmen.

Het subsidiair amendement nr. 55 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Het artikel 12 wordt aangenomen met 7 tegen 4 stemmen.

Artikel 13

Amendement nr. 56

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 56) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat het nog steeds niet duidelijk is hoe de herinvoering van de lijst der opvolgers past in een opvatting van politieke democratie.

Het amendement nr. 56 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Amendement nr. 57

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 57). Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat dit amendement enkel beoogt om in het Kieswetboek een eenvormige terminologie te handhaven.

De minister verklaart dat hiervoor geen formeel amendement nodig is vermits er ten gronde geen enkele twijfel mogelijk is. Hij gaat wel akkoord met een gewone tekstcorrectie.

De commissie stemt ermee in om dit amendement als een technische correctie te beschouwen.

Het amendement nr. 57 wordt ingetrokken.

Het artikel 13 wordt aangenomen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 14

Amendement nr. 58

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 58) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij de amendementen nrs. 52 en 56.

Het amendement nr. 58 wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Het artikel 14 wordt aangenomen met 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 15

Amendement nr. 59

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 59) dat ertoe strekt om dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij de amendement 52.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Het artikel 15 wordt aangenomen 8 tegen 4 stemmen.

Artikel 16

De heer Verreycken is tegen de invoering van een kiesdrempel omdat daardoor politieke nieuwkomers geen kans meer krijgen, tenzij zij de nodige aandacht krijgen van de media. Ook zal de Partij van de Duitstalige Belgen geen enkele zetel halen.

Amendementen nrs. 60 en 61

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr.2-1280/2, amendement nr. 60), dat ertoe strekt de kiesdrempel van 5 % in de provinciale kieskringen te doen vervallen.

De heer Vandenberghe c.s. dienen eveneens een subsidiair amendement in op amendement nr. 60 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 61) teneinde de afwijkende regeling voor de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven te doen vervallen.

De heer Vandenberghe meent dat de voorgestelde drempel noch de versnippering van het politieke landschap wil voorkomen noch de gevolgen van de apparentering wil afschaffen zoals door de regering wordt voorgehouden. Dit is slechts window dressing om te verhullen dat de kiesdrempel wordt ingegeven door puur opportunistische en electorale motieven.

De heer Vandenberghe betwist de stelling dat het aantal partijen in België te hoog is. Immers, bij het beschouwen van het aantal partijen is het belangrijk om rekening te houden met de gevolgen van ons proportioneel kiesstelsel en met de confederale grondslag van het partijstelsel, waardoor er geen nationale politieke partijen bestaan. Alle grote politieke families zijn gesplitst volgens communautaire breuklijnen. Bovendien bestaan er, zelfs zonder rekening te houden met deze specifieke kenmerken van ons kiesstelsel, geen overmatig aantal partijen zoals in Duitsland of Nederland waar het aantal in het Parlement vertegenwoordigde partijen aanzienlijk hoger ligt ondanks het feit dat het eentalige landen zijn.

Het lid is van mening dat de voorgestelde kiesdrempel om een aantal redenen niet doelmatig is. De partijen kunnen immers nog altijd bij de rechtstreekse verdeling een zetel verwerven in de Kamer van volksvertegenwoordigers, zonder dat ze het quorum halen. Daarenboven zijn de experten van de Commissie voor de politieke vernieuwing tot de conclusie gekomen dat een veel hogere drempel dan 5 % zou moeten worden ingesteld om de politieke fragmentering in dit land tegen te gaan. Overigens blijkt uit hun analyses dat een provinciale drempel niet veel zal veranderen. Spreker wijst er eveneens op dat er momenteel reeds een impliciete kiesdrempel bestaat door de toepassing van het systeem D'Hondt bij de zetelverdeling. Deze drempel varieert naargelang het aantal kiezers en het aantal te verdelen zetels maar bedraagt volgens een artikel in de Financieel Ekonomische Tijd van 20 april 2002, 4,17 % voor de provincie Antwerpen en 5,8 % voor de provincie West-Vlaanderen waardoor er in deze laatste provincie momenteel reeds een hogere impliciete drempel is dan deze die zal worden ingevoerd.

Spreker is van oordeel dat de heer Duquesne, bij de uitwerking van deze hervorming, aan zijn eigen kieskring heeft gedacht. Immers, bij de voorgestelde invoering moet men momenteel in de provincies zoals Namen en Luxemburg, 20 % van de stemmen halen om in aanmerking te komen voor een zetel. De spreker wijst vervolgens op het belangrijke verschil tussen de provinciale kieskring Luxemburg, die ongeveer 180 000 kiezers telt, en de nieuwe kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven die 1 300 000 kiezers telt. Gezien dit belangrijke numerieke verschil kan op beide kieskringen niet een zelfde systeem van kiesdrempel worden toegepast. Bij een verhouding van 1 tot 10 op het vlak van kiesgerechtigden naargelang de kieskring heeft de kiesdrempel van 5 % een totaal andere inhoud. Daardoor ontstaat een onjuiste weging van het kiesgedrag van de burger wat leidt tot een belangrijke discriminatie.

De heer Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, verwijst naar de hierboven geformuleerde opmerkingen van de heer Moureaux en stipt aan dat rekening moet gehouden worden met de specifieke kenmerken van elke streek in ons kiesstelsel. De provincie Luxemburg is nu eenmaal een uitgestrekte en dunbevolkte provincie.

Het amendement nr. 60 wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Het amendement nr. 61 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Amendementen nrs. 62 en 63

De heer Vandenberghe c.s dienen twee bijkomende subsidiaire amendementen in op amendement nr. 60 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendementen nrs. 62 en 63) die er telkens toe strekken tekstverbeteringen aan te brengen in het voorgestelde artikel.

De commissie aanvaardt deze amendementen als technische correcties. Derhalve worden de amendementen ingetrokken.

Het artikel 16 wordt aangenomen met 8 tegen 3 stemmen.

Artikel 17

Amendement nr. 64

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 64) in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Zij vinden dat het belangrijk is om de belangrijke politieke vernieuwing die werd gerealiseerd door het afschaffen van de lijsten met kandidaat-opvolgers te behouden.

Het amendement 64 wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Het artikel 17 wordt aangenomen met 8 tegen 3 stemmen.

Artikel 18

Amendement nr. 65

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 65) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

De heer Vandenberghe verwijst naar eerdere discussies met betrekking tot de herinvoering van de lijst van de opvolgers.

Amendement nr. 65 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Artikel 18 wordt aangenomen met 7 tegen 3 stemmen.

Artikel 18bis (nieuw)

Amendement nr. 66

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 66) dat ertoe strekt om in het Kieswetboek een hoofdstuk Vbis in te voegen met als titel « Zetelverdeling in het arrondissement Brussel », dat een artikel 168bis omvat.

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat dit amendement de splitsing beoogt van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en een afzonderlijke kieskring voor het administratief arrondissement Brussel invoert. Dit amendement geeft dan ook uitvoering aan de regeringsverklaring van de Vlaamse regering van 1999, volgens dewelke deze splitsing nog tijdens deze regeerperiode diende te worden verwezenlijkt.

Spreekster wijst erop dat de kieswethervorming van deze regering geen neutrale operatie is, noch op politiek of communautair vlak. De « specifieke » regeling voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde die op 25 april 2002 uitgedokterd werd, zou volgens de heer Verhofstadt, eerste minister en de Vlaamse meerderheidspartijen, voordelig zijn voor de Vlamingen. De gemeenschappelijke Vlaamse lijsten in de kieskringen Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde zorgen ervoor dat de Vlamingen uit Leuven de Brusselse Vlamingen komen versterken.

Spreekster is van oordeel dat dit een vreemd standpunt is vermits in het Vlaamse regeerakkoord de horizontale splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde opgenomen is, terwijl dezelfde Vlaamse partijen (met uitzondering van VU-ID) zowel deelnamen aan de onderhandelingen voor het Vlaamse regeerakkoord als voor de kieswethervorming.

Het lid wijst erop dat deze houding des te meer vragen oproept vermits de simulaties op basis van de uitslagen van 1999, die de regering zelf ter beschikking heeft gesteld bij de bespreking van de kieswethervorming in de Kamer, uitwijzen dat de Vlaamse partijen in Brussel-Halle-Vilvoorde één zetel verliezen. Het is twijfelachtig dat in deze kieskring, de kieswethervorming voordelig zou zijn voor de Vlaamse partijen.

Volgens het lid zullen de Vlaamse partijen twee keer verliezen in het kader van de voorgestelde hervorming. Enerzijds omdat de stemmen uit Leuven niet meer zullen meetellen bij de verdeling van zetels tussen Nederlandstaligen en Franstaligen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en, anderzijds, omdat de taalkundige poolvorming binnen deze kieskring, op éénzijdige wijze in het voordeel van de Franstalige lijsten speelt.

In het voorstel van de meerderheid worden bij de verdeling van de zetels in Brussel-Halle-Vilvoorde tussen Vlaamse en Franstalige lijsten, de stemmen uit Leuven uitgesloten. In de bestaande kieswet worden die wel meegeteld, namelijk via de apparentering voor de Vlaamse lijsten tussen de beide kieskringen. Door die ongedaan te maken bouwt het voorstel een muur tussen Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde om te beletten dat de stemmen uit Leuven de positie van de Vlaamse lijsten in Brussel-Halle-Vilvoorde zouden versterken. Door de nieuwe regeling zullen de Vlaamse kiezers uit Leuven dus minder, in plaats van meer steun kunnen bieden aan de Vlamingen in Brussel-Halle-Vilvoorde.

Tevens wordt ook een systeem van taalkundige poolvorming ingevoerd voor de verdeling van de 22 Kamerzetels in Brussel-Halle-Vilvoorde. Dit is een wijziging met zeer verregaande gevolgen. In Franstalig Brussel komen, meer dan elders, tal van kleine partijen op bij de verkiezingen. Bij de Kamerverkiezingen in 1999 behaalden die in Brussel-Halle-Vilvoorde samen meer dan 48 000 stemmen, maar geen enkele zetel gezien de grote versnippering van de stemmen. Het zijn vooral Franstalige kiezers die stemmen voor deze partijen. Het ligt dan ook voor de hand dat deze lijsten bij naar taal gesplitste verkiezingen in Brussel-Halle-Vilvoorde zullen opteren voor de Franse taalgroep. Dit is steeds zo gebeurt voor de verkiezingen voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad gedaan en niets wijst erop dat dit niet het geval zou zijn voor de verkiezingen voor de Kamer.

Het concrete gevolg is dat de 48 000 stemmen, waarvan sprake, voortaan wel in rekening zullen gebracht worden om het zetelaantal van de Franse taalgroep te bepalen. De grote Franstalige partijen recupereren op deze wijze de stemmen van deze kleine partijen, ten koste van de Vlaamse lijsten. Het gevolg is dat op basis van de resultaten van 1999 niet één, maar wel twee Vlaamse Kamerzetels verloren gaan in Brussel-Halle-Vilvoorde.

Hierbij wordt nog geen rekening gehouden met het effect van de wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit (de zogenaamde snel-Belg-wet). Gezien de grote concentratie van vreemdelingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zullen er hoogstwaarschijnlijk veel nieuwe Belgen voor het eerst deelnemen aan de federale verkiezingen. Het CD&V heeft in het verleden gepleit voor een offensieve strategie tegenover deze nieuwe kiezers, maar beseft dat die niet zal volstaan om deze laatsten voor de Vlaamse partijen te doen stemmen.

Evenmin werden de gevolgen van de wet van 7 maart 2002 tot wijziging van het Kieswetboek om het stemrecht toe te kennen aan de Belgen die in het buitenland verblijven, voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers en tot instelling van de vrijheid van keuze van de gemachtigde in geval van stemming per volmacht, correct geëvalueerd. De regering heeft het stemrecht van de Belgen in het buitenland voor het federale Parlement, dat sedert lang een Franstalige eis is, buitensporig versoepeld. Deze Belgen krijgen niet minder dan vijf verschillende mogelijkheden om hun stem uit te brengen en kunnen zelf de gemeente en bijgevolg de kieskring kiezen waar ze stemmen. Voor de Franstaligen kiezers is het interessant om dat te doen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde omdat hier Vlaamse en Franstalige partijen met elkaar in concurrentie staan.

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat de Franstalige partijen ook bevoordeligd zijn doordat hun lijsten 29 kandidaten mogen tellen, hoewel er in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde slechts 22 Kamerzetels te begeven zijn. Deze bonus werd hen toegekend omdat er op de lijsten van de Vlaamse partijen 29 kandidaten dienen te staan, de som van de 22 zetels die in Brussel-Halle-Vilvoorde en de 7 zetels die in de kieskring Leuven te begeven zijn. De Vlaamse meerderheidspartijen hebben ook op dit punt de toepassing van de normale spelregels niet kunnen afdwingen en zich neergelegd bij het feit dat de Franstaligen zich in Brussel-Halle-Vilvoorde met méér kandidaten uit de eigen kieskring bij de kiezer zullen kunnen aanbieden dan er te verkiezen parlementsleden zijn.

Bovendien leidt de voorgestelde kieshervorming voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven tot veel grotere scheeftrekkingen dan de volgens de eerste minister zo kwalijke apparentering. Met de verkiezingsuitslagen van 1999 als basis stelt spreekster vast dat de MR in Brussel-Halle-Vilvoorde 7 102 stemmen minder behaalt dan de VLD in de « kieskring » Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven, maar met de nieuwe regeling wel 1 zetel meer krijgt. Daarenboven behaalt Ecolo in deze kieskring 21 673 stemmen minder dan CD&V in Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven, maar krijgt een zetel meer. Dit lijkt moeilijk te rijmen met de betrachting van de regering om « de eenvormigheid te waarborgen en ook om een einde te stellen aan de onvoorspelbaarheid en onrechtvaardigheid van het huidig systeem van apparentering ».

Spreekster is van oordeel dat het vergelijken van een slechte regeling ­ het regeringsvoorstel ­ met een nog slechtere regeling ­ de verticale splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde zonder poolvorming onder de Vlaamse lijsten of zonder gewaarborgde vertegenwoordiging van Vlaamse verkozenen in Brussel ­ de indruk moet wekken dat het systeem voordelig is voor de Vlamingen. Op basis van de verkiezingsuitslagen van 1999 verliezen de Vlaamse partijen met de nieuwe regeling twee zetels. Met de bevolkingsevolutie heeft dat verlies niets te maken, want in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde zijn er evenveel zetels te begeven als in 1999.

Mevrouw De Schamphelaere concludeert dat, zoals in de meeste communautaire dossiers die deze regeringen hebben behandeld, de Vlaamse partijen ook in het dossier van de kieswetwijziging worden benadeeld. De Franstalige partijen gingen pas akkoord met de hervorming nadat ze de zekerheid hadden dat ze hun electorale positie kunnen versterken.

Daarenboven wil deze regeringsmeerderheid een einde maken aan het uit de evenredigheidsregel voortvloeiend numerieke evenwicht van de Vlamingen in de Senaat, die in de toekomst paritair zou samengesteld zijn. Broze communautaire evenwichten worden aldus verbroken om te doen alsof er een godsvrede zou ontstaan, die echter precies daardoor wordt ondergraven. De globale balans van de hervorming is dus zonder meer negatief voor de Vlamingen.

De heer Lozie heeft geen bezwaren tegen het systeem van de provinciale kieskringen maar wenst dat de voorgestelde regeling betreffende de kieskringen Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde verder zou worden uitgewerkt. De Grondwet bepaalt weliswaar dat de zetelverdeling gebeurt op basis van het aantal inwoners per kieskring, maar het arrondissement Leuven zal door de voorgestelde hervorming geen aparte kieskring meer vormen vermits de stemmen worden samengeteld met die van de Vlaamse kiezers in Brussel-Halle-Vilvoorde. Hierdoor kan men onmogelijk vooraf weten hoeveel Vlaamse verkozenen er zullen zijn in de kieskring Leuven-Brussel-Halle-Vilvoorde. Spreker vraagt of kan gewaarborgd worden dat de 7 zetels toegekend aan het arrondissement Leuven op basis van het inwonersaantal, ook daadwerkelijk aan dit arrondissement zullen worden toegewezen.

De heer Vandenberghe treedt deze zienswijze bij, maar wijst erop dat deze garantie enkel kan geboden worden door een afzonderlijke stemming te houden voor de kieskring gevormd door het arrondissement Leuven. Dit is evenwel niet het geval met de voorgestelde hervorming, die het aantal zetels voor het arrondissement Leuven laat afhangen van het kiesgedrag in Brussel-Halle-Vilvoorde. Deze regeling is niet enkel ongrondwettig, zoals de Raad van State heeft opgemerkt, maar bovendien discriminerend daar een dergelijk systeem niet bestaat voor andere kieskringen. De ware toedracht van de kieshervorming bestaat erin dat de arrondissementen Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde samen worden gevoegd tot één kieskring, hetgeen zowel politiek als constitutioneel onaanvaardbaar is.

Spreker wijst erop dat de voorgestelde kiesregeling in strijd is met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), dat voorziet in geheime verkiezingen op regelmatige tijdstippen die de vrije uitdrukking moeten waarborgen van de opinie van het volk. Hij verwijst naar het arrest « Mathews versus het Verenigd Koninkrijk » van het Europees Hof van rechten van de mens van 18 februari 1999, waarin werd gesteld dat de wetgeving, die het kiesrecht ontzegt aan de inwoners van Gibraltar voor de verkiezingen van het Europees Parlement van 1999, in strijd is met dit artikel 3 van het EVRM. Uit de samenlezing van artikel 3 met artikel 14 van het EVRM dat het niet-discriminatiebeginsel vastlegt, volgt dat het geheime stemrecht een subjectief, afdwingbaar en persoonlijk recht is. De rechten en vrijheden die werden verankerd in het EVRM moeten immers worden uitgevoerd conform de regels van de rechtstaat, zoals in de preambule van het verdrag uitdrukkelijk gesteld.

De heer Vandenberghe betoogt voorts dat dit ontwerp het evenredigheidsbeginsel één van de grondprincipes van het EVRM. schendt. De voorgestelde regeling laat immers enerzijds een kieskring van ongeveer 250 000 inwoners bestaan, met name de provinciale kieskring Luxemburg, en voert anderzijds een feitelijke kieskring in, die meer dan 2 miljoen inwoners omvat, zoals de kieskring Leuven-Brussel-Halle-Vilvoorde. Het electorale gewicht van de ene kandidaat is aldus niet te vergelijken met die van een andere. Bovendien hangt het aantal zetels van het arrondissement Leuven af van een stemming in een ander arrondissement. De stem van een inwoner van het arrondissement Leuven heeft op deze wijze niet hetzelfde electoraal gewicht als de stem van een inwoner uit het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.

Om deze redenen is de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde een absolute noodzaak, zoals ook wordt aangetoond door de regeerverklaring van de Vlaamse Regering van 1999. De CD&V wenst deze regering te helpen bij de uitvoering van haar programma en op deze wijze bij te dragen in de strijd tegen de verzuring, zoals door de eerste minister wordt gewenst.

De minister van Binnenlandse Zaken antwoordt aan de heer Vandenberghe dat er altijd een verschil is geweest in bevolkingsdichtheid tussen stedelijke en landelijke zones. Dit draagt er trouwens toe bij dat de mate waarin de kandidaten « doorbreken » op het platteland soms veel groter en verdienstelijker is, terwijl het beoogde kiespubliek veel kleiner is.

De heer Vandenberghe verwijst naar zijn amendement nr. 40 om artikel 6 van het geëvoceerde ontwerp te doen vervallen (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) Dat amendement gaat uit van het principe dat de onmogelijkheid van provincieoverschrijdende lijstverbinding ook inhoudt dat geen lijstverbinding mogelijk is met een gebied dat conform artikel 5, derde lid van de Grondwet aan de indeling in provincies is onttrokken.

Het lid stelt dat de recente wijziging van de artikel 17 en 20, § 2, van de bijzondere wet met betrekking tot de Brusselse instellingen blijkt dat de huidige meerheid het stelsel van de vaste vertegenwoordiging het meest geschikt acht voor een evenwichtige vertegenwoordiging voor de Nederlandstaligen en voor de Franstaligen voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.

De minister van Binnenlandse Zaken herhaalt dat het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde niet gesplitst is. Er is een systeem sui generis ingevoerd dat aangepast is aan de specifieke situatie van dit gewest. Het Arbitragehof heeft deze techniek in het verleden trouwens reeds toegestaan.

Wat Brussel-Halle-Vilvoorde betreft, zegt de minister dat er geen zetelverschuiving mogelijk is van de ene kieskring naar de andere.

De minister herinnert eraan dat de Nederlandstalige en de Franstalige kandidaten op verschillende lijsten moeten staan. Alvorens over te gaan tot de toewijzing van de zetels voor de Franstalige lijsten van Brussel en de Nederlandstalige lijsten van Brussel-Leuven, verdeelt het hoofdbureau van Brussel-Halle-Vilvoorde de 22 zetels die volgens artikel 63 van de Grondwet aan die kieskring toekomen, tussen de groep van Franstalige lijsten en de groep van Nederlandstalige lijsten.

Om die verdeling te maken stelt het bureau een kiesdeler vast, door het totale aantal geldige kiesbiljetten van de kieskring te delen door het aantal toe te wijzen zetels, namelijk door 22.

Daarna wordt het totaal van de stemmen die behaald zijn door, respectievelijk, de Franstalige en de Nederlandstalige lijsten, gedeeld door die deler. Zo wordt voor iedere lijstengroep een kiesquotiënt vastgesteld, waarvan de eenheden overeenstemmen met het aantal behaalde zetels. De eventueel overblijvende zetel wordt toegewezen aan de lijstengroep waarvan het quotiënt de grootste breuk vormt.

Wat de toewijzing van de zetels betreft aan de Nederlandstalige lijsten in Brussel die dezelfde zijn als de Leuvense lijsten, bepaalt het wetsvoorstel dat het Leuvense bureau alle zetels die aan die lijsten toekomen verdeelt met toepassing van het systeem Dhondt en op basis van de verkiezingsuitslagen.

De lijstenverbinding blijft trouwens mogelijk voor de Franstalige lijsten in Brussel en de lijsten in Waals Brabant. Het feit dat de Nederlandstalige lijsten in Brussel ook in Leuven gelden, heeft dus in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde geen enkele invloed op de verdeling van de zetels tussen de lijstengroep van Nederlandstalige kandidaten en de lijstengroep van Franstalige kandidaten.

Die verdeling wordt alleen bepaald door de verkiezingsuitslagen voor die kieskring. Zij wordt uitgevoerd volgens de procedure beschreven in artikel 11 van het wetsontwerp.

De heer Verreycken meent dat door amendement nr. 66 het kerndebat over de provinciale kieskringen, opnieuw wordt aangezwengeld.

De heer Verreycken meent dat dit wetsontwerp dat imperialisme verder stimuleert. In plaats van een eigen, aparte kieskring te creëren voor Vlaams-Brabant, zoals gebeurd is voor alle andere provincies, is er nu het gedrocht van de asymmetrische kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Deze kieskring is een miskenning van de provinciale indeling, van de indeling in taalgebieden, van de indeling in gewesten, van het gelijkheidsbeginsel en ook van de Grondwet.

Spreker stelt dat men uit artikel 63, § 3, van de Grondwet kan afleiden dat de kieskring Leuven 7 zetels heeft. Alle aanpassingen hieraan zijn dus strijdig met de geest van de Grondwet.

Het lid stelt dat er twee mogelijkheden zijn. Men kan enerzijds de provincie Vlaams-Brabant als aparte provincie verticaal splitsen. Dit zou er ook voor gezorgd hebben dat elke Franstalige die in Vlaams-Brabant verkozen wordt, automatisch tot de Nederlandstalige taalrol zou gerekend worden. Dat is essentieel verschillend zijn van wat het wetsontwerp momenteel beoogt. Anderzijds kan men de kieskring horizontaal splitsen, bijvoorbeeld identieke lijsten voor de Vlamingen in Brussel en in Halle-Vilvoorde, maar verschillende lijsten voor de Franstaligen. Dit alternatief wordt trouwens gesteund door de Vlaamse Regering waarin nochtans dezelfde partijen zetelen als diegenen die op federaal niveau eveneens deel uit maken van de regering. Ook die oplossing is beter dan het asymmetrische systeem waarvoor in dit ontwerp geopteerd werd.

De heer Verreycken vreest dat deze asymmetrie ook als een verworven recht zal worden beschouwd en in de toekomst slechts zeer moeilijk zal kunnen worden gewijzigd.

De heer Lozie stelt dat de Grondwet voorziet dat de zetels worden verdeeld op basis van de inwonersaantallen. Leuven heeft recht op 7 zetels en Brussel-Halle-Vilvoorde heeft recht op 22 zetels. De interne verdeling van deze 22 gebeurt zoals van oudsher op basis van een kiesresultaat. Men komt op deze wijze tot een totaal dat enerzijds bestaat uit de 7 zetels voor Leuven en anderzijds uit het aantal Nederlandstalige zetels binnen Brussel-Halle-Vilvoorde.

De heer Lozie stipt echter aan dat, eens het aantal zetels bepaald is, bij de verdeling op basis van de kiesuitslag, het net zo goed kan zijn dat er meer of minder dan 7 kandidaten uit de kieskring Leuven verkozen worden. Er kan niet worden gegarandeerd dat er uiteindelijk precies 7 zullen zijn.

Wat de verdeling van de zetels betreft zijn de regels vastgelegd. Maar voor de toewijzing van die zetels, is het minder duidelijk dat ze uit het arrondissement moeten komen. Spreker ziet daar in principe geen problemen omdat een kandidaat in principe verkozen wordt voor de natie en hij/zij niet noodzakelijk in een bepaald arrondissement moet wonen om voor dat arrondissement op te kunnen komen. Wel is dat in tegenspraak met de regel die men heeft ingevoerd voor de gecombineerde kandidatuurstelling voor de Senaat en de Kamer. Daar mag de kandidaat enkel opkomen op een lijst voor de kieskring van de provincie waar hij/zij ook effectief woont.

De heer Vandenberghe is van oordeel dat het punt is dat er geen afzonderlijke verkiezingen georganiseerd zijn voor Leuven, enerzijds, en voor Brussel-Halle-Vilvoorde, anderzijds. De Nederlandstalige zetels van Brussel-Halle-Vilvoorde worden theoretisch bij die van Leuven gevoegd. Daarna worden ze toegewezen aan de lijsten voor Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven. Er is immers geen afzonderlijke lijst voor het kiesarrondissement Leuven. Men fuseert in feite de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven voor de toewijzing van de zetels.

Spreker betreurt dat men hier doet alsof het woord kieskring zoals gebruikt in de Grondwet geen betekenis heeft, althans voor Leuven. Het komt immers alleen de Leuvense kiezers toe om de 7 vertegenwoordigers van het arrondissement Leuven aan te duiden. Hier laat men de toewijzing afhangen van het stemgedrag in Brussel-Halle-Vilvoorde.

Het amendement nr. 66 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Artikel 19

Amendement nr. 67

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 67) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Mevrouw Thijs stelt dat nog steeds geen zinvolle motivering werd gegeven voor de plotse en onverwachte herinvoering van de lijsten van de opvolgers.

Amendement nr. 68

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement in op amendement nr. 67 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 68).

Mevrouw Thijs legt uit dat als men echt de kiezer meer inspraak wil geven, het aangewezen is om alleen de stembiljetten waarop bovenaan de lijst gestemd is, in rekening te brengen voor het bepalen van de zogenaamde « pot ». Door de stembiljetten waarop alleen een naamstem is uitgebracht op de lijst van één of meer kandidaat-opvolgers opnieuw mee in rekening te brengen, wordt immers het effect van halvering van het gewicht van de lijststem voor een groot deel ongedaan gemaakt. Dit is volgens spreekster des te meer het geval omdat de afzonderlijke lijst van opvolgers volgens het voorstel heel wat meer kandidaten kan bevatten dan vroeger het geval was.

De amendementen nrs. 67 en 68 worden telkens verworpen met 7 stemmen tegen 3.

Het artikel 19 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 3.

Artikel 20

Amendement nr. 69

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 69) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. De heer Vandenberghe wijst erop dat er geen zinvolle motivering werd gevonden voor de plotse en onverwachte herinvoering van de lijsten van de opvolgers.

Het amendement nr. 69 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3.

Het artikel 20 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 3.

Artikel 21

Amendement nr. 70

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 70) dat ertoe strekt artikel 21 van het wetsontwerp te schrappen omwille van de herinvoering van de lijsten van de opvolgers, die volgens mevrouw Thijs nog steeds onvoldoende gemotiveerd is.

Amendement nr. 71

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement in op amendement (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 71) dat ertoe strekt alleen de stembiljetten waar bovenaan de lijst gestemd is in rekening te brengen voor het bepalen van de zogenaamde pot.

Amendement nr. 72

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subamendement in op amendement nr. 71 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 72) dat ertoe strekt het vierde lid van het voorgestelde artikel 173 te vervangen vermits de formulering ervan in zijn huidige vorm onduidelijk is.

De commissie is akkoord het amendement als technische correctie te aanvaarden. Het amendement nr. 72 wordt ingetrokken.

Het amendement nr. 70 wordt verworpen met 7 tegen 4 stemmen.

Het subsidiair amendement nr. 71 wordt eveneens verworpen met 7 tegen 4 stemmen.

Het artikel 21 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 4.

Artikel 22

Amendement nr. 73

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 73) om het voorgestelde artikel te doen vervallen.

Zowel mevrouw Thijs als de minister verwijzen naar de bespreking van de vroegere amendementen.

Amendement nr. 73 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 4.

Artikel 22 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 4.

Artikel 23

Amendement nr. 74

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 74), om het voorgestelde artikel te doen vervallen.

Zowel mevrouw Thijs als de minister verwijzen naar de bespreking van de vroegere amendementen.

Amendement nr. 74 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 3.

Artikel 23 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 3.

Artikel 23bis (nieuw)

Amendement nr. 75

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 75), dat ertoe strekt de huidige titel te vervangen door de titel « Coöptatie van senatoren door de Senaat ».

Mevrouw Thijs wijst erop dat het voorgestelde amendement enkel de leesbaarheid van het Kieswetboek wil bevorderen.

De minister ziet echter geen reden om de terminologie aan te passen.

Amendement nr. 75 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 3.

Artikel 23ter (nieuw)

Amendement nr. 76

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 76), dat ertoe strekt het woord « benoeming » te vervangen door het woord « coöptatie » in artikel 218 van het Kieswetboek.

Mevrouw Thijs wijst erop dat het voorgestelde amendement enkel de leesbaarheid van het Kieswetboek wil bevorderen.

De minister ziet geen reden om de terminologie aan te passen.

Amendement nr. 76 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 3.

Artikel 24

Amendement nr. 77

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 77), om dit artikel te doen vervallen. Mevrouw De Schamphelaere verwijst hiervoor naar de vraag tot motivering van de herinvoering van de opvolgers.

De minister verwijst eveneens naar zijn voorafgaande verantwoording.

Amendement nr. 77 wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Artikel 24 wordt aangenomen met 8 tegen 3 stemmen.

Artikel 25

De heer Verreycken herhaalt zijn vraag om ook modellen te krijgen van de kieslijsten zoals zij zullen worden voorgesteld op het computerscherm bij de volgende verkiezingen.

Het is belangrijk om op voorhand te weten waar de breuklijnen van de verschillende lijsten zitten op deze elektronische kieslijsten. Het stemgedrag van kiezers die op elektronische wijze hun stem uitbrengen wordt daardoor immers beïnvloed. Zo is het van belang te weten wie zal zich als « kolomtrekker » kan aanbieden in zijn kieskring.

De minister wijst erop dat de schermlay-out van verschillende parameters afhangt. Deze kunnen niet allemaal op voorhand worden bepaald.

De heer Verreycken antwoordt dat een dergelijke bepalende factor voor het stemgedrag van de kiezer niet aan de computerprogrammeur mag worden overgelaten. Hij is van mening dat er regels moeten worden ontworpen zodanig dat de partijen zelf kunnen bepalen waar zij hun kandidaten plaatsen.

De minister antwoordt dat hij de uitprints van de schermen zal overhandigen. Elke partij zal daardoor op voorhand bepaalde berekeningen kunnen uitvoeren.

Amendement nr. 78

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 78) om dit artikel te doen vervallen.

Mevrouw De Schamphelaere verwijst hiervoor naar de vraag tot motivering van de herinvoering van de lijst der kandidaat-opvolgers.

De minister verwijst naar zijn vroegere antwoord.

Amendement nr. 78 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 3.

Artikel 25 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 3.

Artikel 26

Amendement nr. 79

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 79) om het voorgestelde artikel te doen vervallen. De voorgestelde definitie van de Controlecommissie is zeer onduidelijk.

De minister acht de voorgestelde omschrijving voldoende duidelijk.

Amendement nr. 79 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3 stemmen.

Amendement nr. 80

De heer Vandenberghe c.s. dienen op amendement nr. 79 een subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 80) om de omschrijving van de Controlecommissie te verduidelijken.

De minister acht de voorgestelde omschrijving voldoende duidelijk.

Amendement nr. 80 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3.

Artikel 26 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 3.

Artikel 27

Amendement nr. 81

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 81), om dit artikel te doen vervallen.

Mevrouw De Schamphelaere verwijst hiervoor naar de vraag tot motivering van de herinvoering van de lijst der kandidaat-opvolgers.

De minister verwijst eveneens naar zijn vroegere antwoorden.

Amendement nr. 81 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 82

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement in op amendement nr. 81 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 82) om de woorden « effectieve kandidaat » te vervangen door de woorden « kandidaat-titularis ».

Omdat de commissie dit amendement aanvaardt als een technische correctie wordt het amendement ingetrokken.

Het artikel wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 4.

Artikel 28

Amendement nr. 83

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 83) om het voorgestelde artikel te doen vervallen.

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de onduidelijkheid van de voorgestelde bepaling. Het ontgaat de indieners wie er eigenlijk met de voorgestelde omschrijving wordt bedoeld.

De minister meent dat het voorgestelde artikel voldoende duidelijk is.

Amendement nr. 83 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 4 stemmen.

Amendement nr. 84

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement in op amendement nr. 83 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 84), om de term « vertegenwoordiger » te vervangen door de term « volksvertegenwoordiger ».

Omdat de commissie dit amendement aanvaardt als een technische correctie wordt het amendement ingetrokken.

Artikel 28 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 4.

Artikel 29

Amendement nr. 85

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 85), om het voorgestelde artikel te doen vervallen aangezien de voorgestelde regeling voor het indienen van de kandidatenlijsten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde ongrondwettelijk is.

Mevrouw De Schamphelaere stelt vast dat het indienen van de kandidatenlijsten ondergeschikt wordt gemaakt aan het maken van een taalkeuze. Net als de Raad van State is zij van mening dat het de federale wetgever niet toekomt om een regeling inzake taalkeuze uit te vaardigen in de eentalige gebieden.

De minister verwijst naar het uitvoerige antwoord dat hij heeft verstrekt bij de algemene bespreking.

Amendement nr. 85 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 86

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement in op amendement nr. 85 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 86) om het voorgestelde artikel te herformuleren.

Amendement nr. 86 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 4.

Artikel 29 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 4.

Artikel 30

Amendement nr. 87

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 87), om het voorgestelde artikel te doen vervallen aangezien dit artikel de ongrondwettelijke organisatie van de verkiezingen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde implementeert.

Amendement nr. 87 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 4.

Artikel 30 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 4.

Artikel 31

Amendement nr. 88

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 88) om dit artikel te doen vervallen.

Mevrouw De Schamphelaere stelt vast dat het voorgestelde artikel 31 elk nuttig effect ontneemt aan artikel 5 van het ontwerp dat niet alleen bepaalt dat het aantal kandidaten evenwichtig verdeeld moet zijn tussen mannen en vrouwen maar ook dat de eerste twee kandidaten op elke lijst van verschillend geslacht moeten zijn.

Amendement nr. 88 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 89

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement in op amendement nr. 88 (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 89), teneinde in artikel 31 te bepalen dat de eerste twee kandidaten op elke lijst van verschillend geslacht moeten zijn.

Volgens mevrouw De Schamphelaere is het zeer belangrijk dat deze bepaling reeds wordt toegepast bij de eerstvolgende verkiezingen.

De heer Lozie merkt op dat deze bepaling dan ook zal worden toegepast op vrouwen die zich op de eerste twee plaatsen bevinden.

Amendement nr. 89 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Artikel 31 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 4.

Artikel 32

Amendement nr. 90

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 90) om dit artikel te doen vervallen.

Amendement nr. 90 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 4.

Artikel 32 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 4.

Artikel 33

Amendement nr. 91

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 90), om dit artikel te doen vervallen.

De heer Vandenberghe verwijst naar zijn uiteenzetting bij het amendement nr. 1. Spreker is van mening dat het voorgestelde artikel verkeerd werd gekwalificeerd en eigenlijk naar het geëvoceerde wetsontwerp nr. 2-1281/1 moet worden overgeheveld. Het artikel treft een regeling voor de bevolkingscijfers die moeten in aanmerking genomen worden voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, niet voor die van de Senaat. Dit betekent dat in dit artikel uitvoering wordt gegeven aan artikel 63, § 3, van de Grondwet. Derhalve regelt het geen aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 maar als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Een herkwalificatie van dit artikel is derhalve onvermijdelijk.

De minister verwijst naar zijn voorafgaande verantwoording en naar de diensten van de Kamer van volksvertegenwoordigers die bij de splitsing van het oorspronkelijke ontwerp geoordeeld hebben dat dit artikel onder artikel 78 van de Grondwet ressorteert.

Amendement nr. 91 wordt verworpen met 7 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 33 wordt aangenomen met 8 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 34 (nieuw)

Amendement nr. 92

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1280/2, amendement nr. 92), waarin wordt voorgesteld de kieshervorming later in werking te laten treden.

Mevrouw De Schamphelaere bekritiseert de ontijdigheid van deze hele hervorming, verwijst hiervoor naar de verklaringen van de Eerste minister zelf en meent dan ook dat uitstel van de inwerkingtreding de enig aanvaardbare oplossing is.

De minister ziet geen reden om de inwerkingtreding uit te stellen.

Amendement nr. 92 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 4.

Stemming over het geheel van
het door de Kamer overgezonden ontwerp

Het geheel van het wetsontwerp wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 4.

VII. WETSONTWERP TOT WIJZIGING VAN HET KIESWETBOEK (STUK SENAAT, NR. 2-1281/1)

Bijlage

Op het ontwerp werden drie amendementen ingediend die beogen de bijlage van het wetsontwerp te wijzigen.

Amendement nr. 1

Amendement nr. 1 van de heer Dallemagne (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) beoogt de oprichting van een nieuwe kieskring Eupen-Sankt-Vith die de 9 Duitstalige gemeenten omvat en waarvan Eupen de hoofdplaats is. De heer Dallemagne zet uiteen dat het ontwerp het voor de Duitstalige gemeenschap van ons land nog moeilijker maakt om een vertegenwoordiger te hebben in de Kamer van volksvertegenwoordigers. Het is moeilijk aanvaardbaar dat de burgers die tot een minderheid behoren in het Parlement worden vertegenwoordigd door mensen die hun taal spreken noch begrijpen. De heer Dallemagne verwijst eveneens naar de resolutie van de Raad van de Duitstalige gemeenschap waarin wordt gevraagd om de vertegenwoordiging van de Duitstalige bevolking te waarborgen.

De minister antwoordt dat de Duitstalige gemeenschap, gelet op haar bevolkingsaantal slechts recht zou hebben op één vertegenwoordiger wat strijdig is met de Grondwet. Als men de rechten van de Duitstalige minderheid wil waarborgen dan moet men dit voorzien in de verklaring tot herziening van de Grondwet. Niets belet trouwens dat Duitstaligen op de kieslijsten van de verschillende partijen worden opgenomen.

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 7 tegen 4 stemmen.

Amendement nr. 2

Met dit amendement (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 2) beoogt de heer Dallemagne Henegouwen in twee kieskringen op te splitsen. De in het ontwerp voorgestelde kieskring is te groot, wat leidt tot een al te grote afstand tussen burger en verkozenen.

Amendement nr. 2 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 3

De heer Verreycken dient een amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) dat ertoe strekt de voorgestelde tabel als bijlage bij het wetsvoorstel met de namen van de nieuwe kieskringen aan te passen. Het amendement heeft tot doel een horizontale splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde in te voeren zodat er een band blijft bestaan tussen Brussel enerzijds en het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde (en bij uitbreiding geheel Vlaams Brabant) anderzijds, in die zin dat de Brusselse kiezers nog steeds kunnen stemmen voor kandidaten uit Vlaams-Brabant. De Franstalige kandidatenlijsten die in Brussel worden ingediend, zouden echter slechts stemmen kunnen behalen bij de inwoners van het administratieve arrondissement Brussel-Hoofdstad en niet langer in Vlaams Brabant. Tegelijk wordt een nieuwe aparte kieskring « Deutschostbelgien » ingevoerd voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Amendement nr. 3 van de heer Verreycken wordt verworpen met 7 tegen 4 stemmen.

Artikel 2

Amendement nr. 8

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Reeds tijdens de algemene bespreking heeft de heer Vandenberghe erop gewezen dat de inrichting van provinciale kieskringen nefast is voor de democratische communicatie tussen burger en verkozenen, dat zij leidt tot de ondemocratisering van de politiek en tot de verstrakking van de controle over het lokale en regionale politieke leven door de centrale partij-apparaten.

Bovendien bestaat er geen redelijke verhouding tussen de omvang van de diverse kieskringen. Het toppunt is wel dat de kieskring Leuven enerzijds dient voor het bepalen van het aantal zetels in de kieskring « Leuven » maar dat hij anderzijds niet bestaat voor het toewijzen van het aantal zetels. Spreker verwerpt deze ongelijke en discriminerende behandeling.

Amendement nr. 9

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 9) dat ertoe strekt artikel 2 van het wetsontwerp te vervangen door een bepaling die de doelstellingen van het wetsontwerp veel beter zullen verwezenlijken, namelijk de politiek dichter bij de mensen te brengen. Daarom verdient het aanbeveling de kieskringen niet groter maar net kleiner te maken. Dit kan de herkenbaarheid en de aanspreekbaarheid van de politici alleen maar vergroten en zal daarenboven de psychologische en financiële drempels tot een parlementair mandaat verkleinen.

Het kanton is als basiseenheid voor de indeling van de kieskringen immers een meer aangewezen eenheid dan het administratieve arrondissement, aldus de spreker.

Dit amendement past in het globale voorstel van zijn politieke fractie waarbij een aantal zetels rechtstreeks worden aangeduid volgens het meerderheidsstelsel in Vlaanderen en Wallonië en waarbij het aantal zetels wordt aangewezen volgens het proportionaliteitsbeginsel (cf. het Duitse systeem). Op deze wijze zouden aan Vlaanderen 47 rechtstreeks te verkiezen zetels worden toegewezen, te verdelen over 47 kantons, terwijl er dan, gelet op de bevolkingsaantallen, 29 Franstalige zetels zouden zijn, te verdelen over evenveel Franstalige kantons, in functie van de bevolkingsaantallen. Voor wat de districten betreft, zouden er 45 Nederlandstalige zetels worden voorzien, waarvan 2 voor Brussel en 29 Franstalige zetels, waarvan 8 in Brussel.

Dit alomvattend voorstel neemt het Duitse kiessysteem op in de Belgische rechtsorde, waarbij de helft van de zetels verdeeld wordt volgens het meerderheidsstelsel en de andere helft volgens het proportionaliteitsstelsel. Dit voorstel is een echte vertaling van het adagium « de politiek dichter bij de burger ».

Amendement nr. 10

De heer Vandenberghe c.s. dienen een tweede subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 10) dat ertoe strekt artikel 2 van het wetsontwerp te vervangen om tegemoet te komen aan de unanieme vraag van de Raad van de Duitstalige gemeenschap voor een gewaarborgde vertegenwoordiging van de Duitstaligen in de Kamer van volksvertegenwoordigers. De indieners zijn van oordeel dat de ongeveer 75 000 Duitstaligen recht hebben op een afzonderlijke kieskring voor het Duitstalige gebied voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Spreker erkent wel dat er in deze kieskring op basis van de huidige bevolkingscijfers slechts één zetel te begeven is en dat men zou kunnen stellen, zoals de Raad van State in het verleden in zijn adviezen heeft gedaan, dat in dit geval het beginsel van de evenredige vertegenwoordiging niet wordt gerespecteerd. Hij wijst er echter op dat een gelijkaardige situatie reeds bestaat voor de verkiezingen van het Europees Parlement in het Duitstalige kiescollege, hoewel deze verkiezingen eveneens op basis van de evenredige vertegenwoordiging worden georganiseerd.

De indieners van het amendement zijn niettemin van oordeel dat het aangewezen is om bij een volgende grondwetsherziening de gewaarborgde vertegenwoordiging van de Duitstaligen voor de verkiezingen van de Kamer in de Grondwet te verankeren.

Bovendien is het, aldus de hoofdindiener, aangewezen, gezien het politiek akkoord van 26 april 2002 voorziet in een verhoging van het aantal Kamerleden van 150 tot 200, om voor de afzonderlijke kieskring van het Duitstalig gebied te bepalen dat er in deze kieskring twee zetels te begeven zijn.

Amendement nr. 11

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 11) dat ertoe strekt artikel 2 te doen vervallen. Volgens de hoofindiener is de vergroting van de bestaande kieskringen tot provinciale kieskringen, met een uitzondering voor de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel of Waals-Brabant onverantwoord om de redenen die reeds eerder uitvoerig aan bod kwamen :

1. het is politiek onfatsoenlijk om op minder dan een jaar voor de volgende federale verkiezingen de kieskringen nog te wijzigen. Als er één gegeven in het politieke leven boven alle verdenkingen en discussie dient te staan, is het de organisatie van verkiezingen, althans in een democratie;

2. de provinciale kiesomschrijvingen vergroten is de afstand tussen de kiezers en politici opdrijven en het is juist het omgekeerde dat zou moeten worden beoogd. Terwijl in andere landen initiatieven genomen worden om de afstand tussen politici en kiezers kleiner te maken, zijn de indieners van het wetsontwerp blijkbaar van mening dat het tegenovergestelde moet worden bereikt;

3. de omvang van de verschillende kieskringen is ongelijk, té afwijkend om als verschillende kieskringen te worden beschouwd. Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven samen tellen 2 miljoen inwoners, waarvan 1 miljoen 303 000 kiezers, terwijl Luxemburg slechts 250 000 inwoners ­ waarvan 176 500 kiezers ­ telt;

4. de enorme vergroting van de kieskringen zal de personalisering en de mediatisering van de politiek in de hand werken;

5. het voorstel van de indieners heeft alleen betrekking op de kieskringen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers. Dit betekent dat er in Vlaanderen verschillende kieskringen zullen zijn voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers en het Vlaams Parlement. Het voorstel leidt dus tot minder eenvormigheid in de kieswetgeving. Dit is, aldus de spreker, in het nadeel van de kiezers : het zal hen immers in verwarring brengen.

Amendementen nrs. 12 tot 22

Waar de heer Vandenberghe c.s. in amendement nr. 11 voorstellen artikel 2 te doen vervallen (stuk Senaat, nr. 2-1281/2), wordt in de amendementen nrs. 12 tot 22 een constructief voorstel uitgewerkt om een kantonnaal kiessysteem in te voeren (stuk Senaat, nr. 2-1281/2). Dit stelsel wordt gekenmerkt door zijn grote herkenbaarheid en zijn streven naar een zo correct mogelijke afspiegeling van de politieke gevoeligheden bij de bevolking. Aldus worden de politiek en het land weer aan de burgers teruggegeven. Het voorstel is mede geïnspireerd op het Duitse systeem met zijn dubbele aanduiding van kandidaten op het niveau van de deelstaat (evenredigheidsstelsel) en de lokale kieskringen (meerderheidsstelsel). Op grond hiervan zou Vlaanderen in 45 kieskringen worden ingedeeld waar telkens één zetel zou te begeven zijn.

Amendement nr. 12 vormt de basis voor deze regeling, terwijl de amendementen nrs. 13 tot 22 voor de tien provincies de kantonnale indeling van de gemeenten in kieskringen vaststellen. Het onmiskenbaar voordeel van deze regeling is dat ze de verkiezingen dicht bij de burger en zijn leefgemeenschap brengt. De Franse president Georges Pompidou heeft dit idee sprekend verwoord : « La France, ce ne sont pas seulement ses électeurs, c'est aussi sa géographie. » Een parlementslid vertegenwoordigt dus niet alleen zijn kiezers maar ook een bepaald gebied. Doordat een kieskring slechts 100 000 kiezers telt, bestaat er een grotere identificatie met het gekozen parlementslid. Dat maakt de inzet van de verkiezingen en de toewijzing van een zetel in het kanton veel aantrekkelijker voor de burger dan het systeem met provinciale kieslijsten, waar anonimiteit troef is. Met de in de amendementen voorgestelde regeling volgt men het Engels Parlement, de moeder van alle parlementen, waar de leden niet als vertegenwoordiger van een partij worden aangesproken, maar als vertegenwoordiger van hun kieskring. Deze kleinschaligheid die de band tussen de burgers en hun volksvertegenwoordigers zal versterken, moet alleszins de groene coalitiepartij bekoren en haar ertoe overhalen deze amendementen goed te keuren.

Zonder zich hierdoor aangesproken te voelen, verklaart de heer Tobback dat hij het eens is met de argumentatie van de heer Vandenberghe, maar dat hij de amendementen niet zal goedkeuren.

De heer Vandenberghe besluit met de overweging dat de door hem voorgestelde regeling tegemoet komt aan een andere doelstelling van de meerderheid, zijnde het tegengaan van de versnippering van de politieke partijen.

De heer Lozie verwondert zich erover dat de heer Vandenberghe niet het argument heeft gebruikt dat de invoering van de provinciale kiesomschrijving ingaat tegen de tendens om het provinciale bestuursniveau af te zwakken.

Stemmingen

De amendementen nrs. 8 tot 22 van de heer Vandenberghe c.s. worden elk verworpen met 7 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 3

Amendement nr. 23

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 23) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Dit artikel geeft immers uitvoering aan de nefaste regeling inzake de organisatie van de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers in de huidige kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

Amendementen nrs. 24 tot 28

Subsidiair dienen de heer Vandenberghe c.s de amendementen nrs. 24 tot 28 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2).

Amendement nr. 24 strekt ertoe artikel 3 aan te vullen met de bepaling dat in artikel 94, derde lid, van het Kieswetboek het woord « waar » moet worden ingevoegd tussen het woord « kieskringen » en de woorden « geen rechtbank ». Het gaat om een louter taalkundige correctie.

Amendement nr. 25 heeft eveneens tot doel artikel 3 aan te vullen, ditmaal met de bepaling dat in artikel 94, vierde lid, van het Kieswetboek de woorden « hoofdplaats van de » moeten vervallen. Er bestaat geen enkele verantwoording voor de verplichting dat het hoofdbureau van de kieskring, op de voorzitter na, enkel zou mogen bestaan uit inwoners van de hoofdplaats van de kieskring. De bevoegdheid van het hoofdbureau strekt zich immers uit tot de ganse kieskring.

Amendement nr. 26 beoogt de vervanging van artikel 3 door de volgende bepaling : « De leden van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde zijn tweetalig. Ten minste één bijzitter moet een magistraat zijn van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel en van de andere taalrol dan die van de voorzitter. » Voor de motivering van deze taalvereisten raadplege men de verantwoording van dit amendement.

Amendement nr. 27 beoogt de vervanging van de derde zin van het voorgestelde artikel 94, § 2, derde lid, van het Kieswetboek door de volgende bepaling : « Het verenigd bureau beslist collegiaal. » Voor de motivering van deze besluitvormingsprocedure in het verenigd bureau dat wordt opgericht voor de kiesverrichtingen die zowel op de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde als op de kieskring Leuven betrekking hebben, raadplege men de verantwoording van het amendement.

Amendement nr. 28 strekt ertoe de laatste zin van het laatste lid te herformuleren omdat de voorgestelde tekst hoegenaamd niet duidelijk is over de werkwijze die moet worden gevolgd om te vermijden dat de hoofdbureaus van de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven tegenstrijdige beslissingen zouden nemen over de bij hen ingediende klachten.

Stemmingen

De amendementen nrs. 23 tot 28 van de heer Vandenberghe c.s. worden elk verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Artikel 4

Amendement nr. 4

De heer Verreycken dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2), dat aan artikel 115 van het Kieswetboek de wijzigingen aanbrengt die noodzakelijk zijn om de door de indiener in amendement nr. 3 verdedigde horizontale splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde mogelijk te maken.

Amendement nr. 29

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 29 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) teneinde artikel 4 van het ontwerp te doen vervallen. Namens de indieners betreurt mevrouw De Schamphelaere dat men geen gebruik maakt van het voorliggende ontwerp om de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen, terwijl de regenboogcoalitie van de Vlaamse regering beloofd had deze splitsing tijdens de huidige regeerperiode door te drukken.

Spreekster meent bovendien dat de invoering van aparte lijsten voor Franstalige en Nederlandstalige kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde noch wenselijk, noch wettelijk is. Voor het overige verwijst zij naar de schriftelijke verantwoording.

Op amendement nr. 29 worden zes subsidiaire amendementen ingediend.

Amendement nr. 30

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subsidiair amendement nr. 30 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) dat de regeling van de taalverklaring in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde wijzigt om rekening te houden met de kritiek van de Raad van State hierop.

Amendement nr. 31

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 31 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/3) om de overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst van artikel 115, vierde lid, te verbeteren.

De minister antwoordt dat er geen reden is om de tekst te wijzigen.

Amendement nr. 32

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 32 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) dat ertoe strekt in het voorgestelde nieuwe artikel 115 een nieuw lid in te voegen dat de Nederlandstalige kandidaten van de arrondissementen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven verplicht in hun akte van bewilliging te vermelden voor welke van de twee kieskringen zij zich kandidaat stellen. Namens de indieners verklaart mevrouw De Schamphelaere dat het voorgestelde amendement tegemoet komt aan de opmerking dat het ontwerpartikel 115 in strijd is met artikel 63 van de Grondwet, dat bepaalt dat de zetels onder de kieskringen verdeeld worden op grond van het bevolkingscijfer van elke kieskring.

De heer Vandenberghe voegt hieraan toe dat het amendement meer duidelijkheid schept over het aantal zetels dat aan de kieskring Leuven toegekend wordt en over de identiteit van de kandidaten voor die zetels, terwijl het ontwerp kan leiden tot de overdracht van zetels van de ene kieskring naar de andere.

Amendement nr. 33

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 33 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) dat de strekking van het voorgestelde artikel 115, vierde lid, verduidelijkt.

De heer Verreycken stelt vast dat het vierde lid van het voorgestelde artikel 115 de kandidaten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde verplicht om in de akte van bewilliging van hun kandidaatstelling te verklaren dat zij Nederlandstalig of Franstalig zijn. Wat als een kandidaat weigert die keuze te maken ? Volgens spreker wordt die kandidaat dan onverkiesbaar verklaard. Deze formaliteit moet dus worden beschouwd als een bijkomende verkiesbaarheidsvoorwaarde. Artikel 64 van de Grondwet verbiedt echter dat andere verkiesbaarheidsvoorwaarden worden toegevoegd aan degene die in dit artikel worden opgesomd.

De minister antwoordt dat de taalverklaring geen verkiesbaarheidsvoorwaarde is, maar een nadere regel met betrekking tot het recht om zich kandidaat te stellen.

De heer Tobback wijst erop dat de taalkeuze reeds bij wet verplicht is voor de Europese en de Senaatsverkiezingen. Waarom aanvaardt men dan niet dat de wet ook voor de Kamerverkiezingen een taalverklaring eist ?

De heer Verreycken is het niet eens met deze analyse. Hij wijst op de verschillende formulering van respectievelijk artikel 64 van de Grondwet dat de verkiesbaarheidsvoorwaarden voor de Kamer vaststelt en waarvan het tweede lid bijkomende verkiesbaarheidsvoorwaarden verbiedt, en van artikel 69 van de Grondwet dat de verkiesbaarheidsvoorwaarden voor de Senaat vaststelt zónder deze beperking.

Voor de heer Tobback blijft de taalverklaring een zuiver formele voorwaarde vergelijkbaar met andere inlichtingen die de kandidaat moet verschaffen (bijvoorbeeld zijn geboortedatum). De taalkeuze wordt bovendien niet beschouwd als een bewijs dat de kandidaat die taal ook echt kent. De kennis van de taal kan overigens niet worden gecontroleerd. Er kan alleen controle worden uitgeoefend op een zuiver formele keuze die deel uitmaakt van de kandidaatstelling.

De heer Verreycken antwoordt dat de formaliteiten die een kandidaat moet vervullen (geboorteakte, bewijs van nationaliteit ...) bedoeld zijn om controle mogelijk te maken op de vier verkiesbaarheidsvoorwaarden die de Grondwet oplegt. De Grondwet zegt niets over een eventuele taalvoorwaarde. Het ontwerp is dus strijdig met artikel 64 van de Grondwet.

Volgens de heer Vandenberghe moet men uitgaan van de grondwetsregels, die niet dezelfde zijn voor de Kamerverkiezingen (artikel 64 van de Grondwet), de Senaatsverkiezingen (artikel 69 van de Grondwet) of zelfs de Europese parlementsverkiezingen. Het heeft geen zin de wettelijke voorwaarden voor deze drie verkiezingen met elkaar te vergelijken. Zonder de taalverklaring kan het in dit ontwerp voorgestelde systeem voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde niet werken. Het valt wel op dat deze formaliteit in de andere kieskringen niet wordt opgelegd. Het gaat dan ook niet op te spreken van een zuiver formele voorwaarde in verband met de kandidatuur.

Amendement nr. 34

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 34 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) waarin wordt bepaald dat in geval van tegenstrijdigheid tussen taalverklaringen de eerste verklaring voorgaat op de andere. Volgens de heer Vandenberghe voorkomt dit amendement dat kandidaten zouden gaan « shoppen » met betrekking tot hun taalverklaring.

Amendement nr. 35

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 35 in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) dat ertoe strekt de terminologie aan te passen aan de invoering van de provinciale kieskringen.

Stemmingen

Amendement nr. 4 van de heer Verreycken wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.

De amendementen nrs. 29 en 30 van de heer Vandenberghe c.s. worden verworpen met 8 tegen 5 stemmen.

De amendementen nrs. 31 tot 35 van de heer Vandenberghe c.s. worden verworpen met 8 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 5

Amendement nr. 5

De heer Verreycken dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 5) dat ertoe strekt om het aantal Franstalige kandidaten en het aantal te begeven zetels voor deze kandidaten met elkaar in overeenstemming te brengen voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

Dit amendement wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Amendement nr. 36

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 36) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Mevrouw De Schamphelaere legt uit dat deze bepaling een ongerijmdheid toevoegt aan de regeling inzake de verkiezingen in Brussel-Halle-Vilvoorde voor de Kamer, door de voordracht van Nederlandstalige kandidaten afhankelijk te maken van een aantal handtekeningen dat wordt bepaald op grond van deze kieskring en de kieskring Leuven. Spreekster wijst erop dat dit een discriminatoire beperking uitmaakt van de mogelijkheden van Nederlandstaligen om in Vlaams Brabant kandidaat te zijn voor de Kamer.

Het amendement nr. 36 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 37

De heer Vandenberghe c.s. dienen een eerste subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 37) dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 116, § 5, vijfde lid, tussen de woorden « lijst » en « ingediend » de woorden « van Nederlandstalige kandidaten » in te voegen. Mevrouw De Schamphelaere wil daarmee de algemene bepaling respecteren dat het maximum aantal kandidaten op een lijst gelijk is aan het aantal te verkiezen leden. Dit amendement preciseert dat de Franstalige lijsten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde niet meer kandidaten kunnen tellen dan er zetels te begeven zijn in deze kieskring.

Dit amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 38

De heer Vandenberghe c.s. dienen een tweede subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 38 ) dat ertoe strekt een tekstverbetering aan te brengen aan artikel 5, § 5, vijfde lid, om iedere discussie te vermijden over de omvang van de kandidatenlijsten.

De heer Dallemagne wenst het precieze aantal Franstalige en Nederlandstalige kandidaten te kennen die op de lijsten staan voor de arrondissementen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven.

De minister antwoordt dat het maximum aantal kandidaten dat op de lijsten van de kieskringen Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde mag staan, vastgesteld wordt door het aantal te verkiezen leden voor de twee kieskringen bij elkaar op te tellen. Voor de kieskring in zijn geheel geeft dit 22 Franstalige en 29 Nederlandstalige kandidaten.

Mevrouw De Schamphelaere merkt op dat er eigenlijk zoals ook door de Raad van State opgemerkt, 29 Franstalige kandidaten zijn voor 22 te begeven zetels en 29 Nederlandstalige kandidaten voor 29 te begeven zetels.

De heer Lozie merkt op dat het wetsontwerp een tegenstrijdigheid schept door, enerzijds, het principe te behouden uit het bestaande artikel 116, § 5, van het Kieswetboek dat stelt dat « er op dezelfde lijst niet meer kandidaten mogen voorkomen dan er leden te kiezen zijn » en, anderzijds, § 5 van dit artikel aanvult met het principe « dat het maximum aantal kandidaten dat toegestaan wordt op de lijst ingediend in de kieskring Leuven of in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde bepaald wordt door het optellen van het aantal te verkiezen zetels in elk van deze beide kieskringen.

Het amendement nr. 38 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 39

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 39) dat ertoe strekt een technische correctie door te voeren.

De commissie aanvaardt dat het gaat om een loutere technische correctie. Het amendement wordt ingetrokken.

Artikel 6

Amendement nr. 6

De heer Verreycken dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 6) dat ertoe strekt artikel 6 te doen vervallen. De heer Verreycken legt uit dat het de bedoeling is het principe van de lijstenverbinding tussen de lijsten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de kieskring Waals Brabant te schrappen.

Het amendement nr. 6 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Amendement nr. 40

De heer Vandenberghe dient eveneens een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 40) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Mevrouw De Schamphelaere legt uit dat het de bedoeling is om de lijstenverbinding toegelaten voor de Franstalige lijsten ingediend in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de kieskring Waals Brabant te schrappen.

Op uitdrukkelijk verzoek van een lid wordt over dit amendement apart gestemd. Het wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 41

De heer Vandenberghe dient een eerste subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 41) om de eenvormigheid te verzekeren tussen de Franse en de Nederlandse tekst.

Het amendement nr. 41 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 42

Een tweede subsidiair amendement van de heer Vandenberghe (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 42) beoogt eveneens een tekstverbetering.

Dit amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 7

Amendement nr. 43

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 43) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen om het dubbelzinnig karakter van enerzijds de afschaffing van de lijstenverbinding en anderzijds deze toch toe te laten voor de Franstalige lijsten van Brussel-Halle-Vilvoorde en deze van Waals-Brabant.

Dit amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 44

Een subsidiair amendement van de heer Vandenberghe (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 44) strekt ertoe het principe van de lijstenverbinding volledig af te schaffen.

Dit amendement wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Artikel 8

Amendement nr. 45

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 45) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording verwijst de heer Vandenberghe naar amendement nr. 41.

Dit amendement wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 46

De heer Vandenberghe dient een subsidiair amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 46) dat ertoe strekt een tekstverbetering aan te brengen.

Dit amendement wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Artikel 9

Amendement nr. 47

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 1281/2, amendement nr. 47) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar amendement nr. 42.

Dit amendement wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Artikel 10

Amendement nr. 48

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendement nr. 48) dat ertoe strekt dit artikel te schrappen omdat de opstelling van taalgescheiden samenvattende tabellen een uiting is van de nefaste logica van deze hervorming.

Artikel 11

Amendement nr. 7

De heer Verreycken dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2) dat ertoe strekt de laatste zin van het voorgestelde artikel 168bis te wijzigen teneinde te voorkomen dat de resterende zetel automatisch naar de Franstalige lijstengroep gaat.

Amendementen nrs. 49 tot 51

De heer Vandenberghe c.s. dienen drie amendementen in (stuk Senaat, nr. 2-1281/2, amendementen 49 tot 51).

Amendement nr. 49 beoogt een louter taalkundige verbetering.

Amendement nr. 50 beoogt dit artikel te doen vervallen.

Dit amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 51 strekt ertoe het voorgestelde artikel 168ter, tweede lid, de woorden « de kieskring » in te voegen vóór de woorden « Brussel-Halle-Vilvoorde ». Deze tekstverbetering wil de coherentie van de voorgestelde tekst doen toenemen.

Stemmingen

Amendement nr. 7 van de heer Verreycken wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Amendementen nrs. 50 en 51 van de heer Vandenberghe c.s. worden verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Amendement nr. 49 van de heer Vandenberghe c.s. wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 11bis (nieuw)

Amendement nr. 52

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 52 in dat ertoe strekt in het artikel 169 van het Kieswetboek de woorden « provinciaal centraal bureau » te vervangen door de woorden « hoofdbureau van de provinciale kieskring ». De amendementen van de heer Vandenberghe c.s. gaan immers uit van een provincie die meerdere kieskringen telt.

Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Artikel 12

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 53 in dat ertoe strekt deze bepaling te doen vervallen. Deze bepaling is immers strijdig met de idee van politieke vernieuwing. De afschaffing van de lijst van de opvolgers, die in deze legislatuur werd verwezenlijkt, wordt door dit ontwerp immers teniet gedaan.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Artikel 13 (nieuw)

Amendement nr. 54

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 54 in dat ertoe strekt, in artikel 175 van het Kieswetboek, de woorden « provinciaal centraal bureau » te vervangen door « hoofdbureau van de provinciale kieskring » (zie ook amendement nr. 52).

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 14 (nieuw)

Amendement nr. 55

De heer Vandenberghe c.s. dienen amendement nr. 55 in, dat ertoe strekt in artikel 175 de woorden « of het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde » te doen vervallen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar het amendement nr. 56.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 15 (nieuw)

Amendement nr. 56

Het amendement nr. 56 van de heer Vandenberghe c.s strekt ertoe een artikel 176bis en 176ter in te voegen in het Kieswetboek zoals een hoofdstuk VIIbis met het oog op het in overeenstemming brengen van het ontwerp met de grondwettelijke bepaling dat elke kieskring een aantal verkozenen heeft in verhouding tot de bevolking. De bedoeling is vooral het nadeel dat het ontwerp voor de kieskring Leuven kan hebben weg te werken. Het amendement stelt dan ook een andere zetelverdeling in. Bovendien waarborgt het ook dat een kandidaat-titularis voor de kieskring Leuven wordt opgevolgd door een kandidaat-opvolger uit de kieskring Leuven. Eenzelfde waarborg geldt uiteraard voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

Het amendement wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Artikel 16 (nieuw)

Amendement nr. 57

Het amendement nr. 57 van de heer Vandenberghe c.s. betreft de inwerkingtreding van het ontwerp. Gezien het ingrijpende karakter en de gevolgen van de kieswetgeving voor het functioneren van de democratie, en gelet op de eerdere verklaringen van de Eerste minister, wordt voorgesteld de wet pas in werking te laten treden na de volgende verkiezingen van de federale Kamers.

Het amendement wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

Stemming over het geheel van het geëvoceerde ontwerp

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 8 tegen 3 stemmen.


Ingevolge deze stemming vervallen de wetsvoorstellen van de heer Verreycken (zie stuk Senaat, nr. 2-49/1) en van de heer Lozie (zie stuk Senaat, nr. 2-449/1).

Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 10 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van huidig verslag.

De rapporteur, De voorzitster,
Paul WILLE. Anne-Marie LIZIN.

TEKSTVERBETERINGEN

De commissie beslist de volgende tekstverbeteringen aan te brengen.

WETSONTWERP HOUDENDE VERSCHILLENDE WIJZIGINGEN VAN DE KIESWETGEVING (2-1280/1)

Artikel 4

In het voorgestelde artikel 117, eerste tot vierde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste lid worden de woorden « Tijdens de voordracht » vervangen door de woorden « Bij de voordracht »;

B) in het tweede lid worden de woorden « kandidaten voor de effectieve mandaten » vervangen door de woorden « kandidaat-titularissen »;

C) in het derde lid worden de woorden « kandidaten voorgedragen voor de effectieve mandaten » vervangen door de woorden « kandidaat-titularissen » en de woorden « kandidaten voor de opvolging » door de woorden « kandidaat-opvolgers ».

Artikel 8

In het voorgestelde artikel 126, eerste tot derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste en het tweede lid worden de woorden « kandidaten voorgedragen voor de effectieve mandaten » vervangen door de woorden « kandidaat-titularissen » en de woorden « kandidaten voor de opvolging » door de woorden « kandidaat-opvolgers »;

B) de laatste zin van het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De overige kandidaten worden eerste, tweede, derde, enz. opvolger verklaard, in de volgorde van de voordracht. »

Artikel 13

In het voorgestelde artikel 157, eerste lid, 2º, worden de woorden « effectieve mandaten » en « opvolging » respectievelijk vervangen door de woorden « kandidaat-titularissen » en « kandidaat-opvolgers ».

Artikel 16

In het voorgestelde artikel 165bis worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) het woord « uitgedrukte » wordt telkens vervangen door het woord « uitgebrachte »;

B) in de bepaling onder 1º, a), worden de woorden « in 2º en 3º » vervangen door de woorden « in b) en c) ».

Artikel 27

In de onder 1º en onder 3º voorgestelde bepalingen worden de woorden « effectieve kandidaat » vervangen door de woorden « kandidaat-titularis ».

WETSONTWERP TOT WIJZIGING VAN HET KIESWETBOEK (2-1281/1)

Artikel 5

In het voorgestelde artikel 116, § 5, vijfde lid, wordt het woord « zetels » vervangen door het woord « leden ».

Artikel 11

In het voorgestelde artikel 168ter, tweede lid, worden de woorden « de kieskring » ingevoegd tussen de woorden « voorgedragen zijn in » en de woorden « Brussel-Halle-Vilvoorde ».

In de Franse tekst van hetzelfde lid worden de woorden « à la circonscription électorale de Louvain » vervangen door de woorden « dans la circonscription électorale de Louvain ».

Artikel 12

In de Franse tekst dient « le bureau central provincial » te worden gelezen in plaats van « le bureau central de province ».


BIJLAGE

Deze bijlage vanaf blz. 164 tot 180 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


(1) Het Duitse taalgebied telt 71 304 inwoners volgens de tienjaarlijkse telling op 1 oktober 2001, terwijl de deler bedoeld in artikel 63 van de Grondwet vastgesteld is op 68 642.

(2) Ontwerp nr. 2035/1 (artikel 4) bepaalt immers dat de lijsten van Nederlandstalige kandidaten dezelfde zijn in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en in Leuven naar keuze in Brussel of in Leuven ingediend kunnen worden.

(3) Men gaat er immers van uit dat een kandidaat die overlijdt voor de dag van de verkiezingen, niet mag gekozen verklaard worden. Maar indien daarentegen een kandidaat overlijdt op de dag van de verkiezing of erna, maar voor de bekendmaking van de verkiezingsuitslagen, dan wordt hij, indien hij verkozen titularis is, vervangen door de eerste opvolger van de lijst waarop hij zich kandidaat heeft gesteld. Dat zegt het tweede lid van artikel 178 van het Kieswetboek.

(4) Bijvoorbeeld de noodzaak voor de lijstengroepen om in minstens één kieskring per provincie een kiescijfer te behalen van minstens 33 % van de kiesdeler teneinde in aanmerking te komen voor de aanvullende zetelverdeling.