2-1040/1 | 2-1040/1 |
14 MEI 2002
Met haar werkzaamheden inzake de strijd tegen de kinderpornografie, geeft de commissie gevolg aan een petitie die de senatoren hebben ontvangen van het witte comité « La Main sur le coeur », dat in Couvin gevestigd is.
Dit comité verzet zich tegen de verspreiding op internet van beelden van misbruikte of gefolterde kinderen. Met reden eist het dat de kwetsbaarste leden van de gemeenschap, de kinderen, beschermd worden tegen die uiterst schadelijke criminaliteit. Het is immers weerzinwekkend te moeten vaststellen dat internet, een wereldwijd communicatiekanaal zonder voorgaande, wordt gebruikt om aan te zetten tot de verspreiding van deze bijzonder verwerpelijke praktijken.
Het witte comité « La Main sur le coeur » vraagt dat de federale overheid de strijd tegen kinderporno op internet opvoert en dat België, naar het voorbeeld van vele landen, wetten afkondigt ter bescherming van mensen die kinderporno op internet opsporen en aan de overheid melden.
Acties zoals die van dit comité vertolken de afkeuring van een overgrote meerderheid van onze medeburgers en roepen op tot een strijd die aan deze criminaliteit aangepast is. Die oproep richt zich eerst en vooral tot de politici, tot de onmiddellijke sociale omgeving en tot de hele maatschappij. De bescherming en de ontwikkeling van die waarden worden in eerste instantie aan de politici opgedragen. Zij moeten de fundamentele eis van elke burger dat eenieder zijn verantwoordelijkheid in de werking van de rechtstaat moet opnemen, enthousiast onderschrijven.
Er moet evenwel worden herinnerd aan ieders rechten en plichten in de rechtsstaat. Het politie-onderzoek en de strafvervolging van pedofiele handelingen moeten de exclusieve taak van de overheid blijven. Gezien de problemen om meteen alle technieken te neutraliseren die door de pedocriminelen op het internet worden gebruikt, is het evenwel noodzakelijk de burgers zelf in staat te stellen een actieve afkeuring van pedofiel gedrag te stimuleren, een diepgaande mentaliteitswijziging tot stand te brengen en moreel respect voor het kind af te dwingen.
De Belgische wetgeving volstaat om de kinderpornografie op internet efficiënt te bestrijden, maar het succes van de toepassing ervan hangt af van het gebruik van complexe middelen.
De commissie heeft de ambitie om via haar aanbevelingen de maatschappelijke verwerping van de pedocriminaliteit te veralgemenen en internationaal ruchtbaarheid te geven aan de eventuele bijdrage van België tot de strijd tegen de kinderpornografie op internet.
Op 5 februari 2002 organiseerde de commissie een hoorzitting met de volgende personen :
mevrouw Van Bastelaer van de Universitaire Faculteiten « Notre-Dame de la Paix » van Namen;
mevrouw De Keyser, adjunct van mevrouw Van Bastelaer;
de heer Ewbank, adjunct van mevrouw Van Bastelaer;
de heer Goethals, coördinator kinderpornografie van de cel « Mensenhandel » bij de federale politie;
de heer Van Schuylenbergh van Child Focus;
de heer Beirens, commissaris, diensthoofd van de « Federale Computer Crime Unit » bij de federale politie;
de heer Verbeeren van de « Federale Computer Crime Unit » bij de federale politie;
mevrouw Chambon, eerstaanwezend commissaris bij de nationale directie van de Franse gerechtelijke politie;
de heren Beghuin en Kohl, afgevaardigden van het witte comité « La Main sur le coeur », van Couvin;
de heer Pas, afgevaardigde van de « Werkgroep Morkhoven ».
Op 23 maart 2002 werd nogmaals een hoorzitting georganiseerd met de heer Beirens van FCCU en de heren Beghuin en Kohl van de witte comités.
1.1. Uiteenzettingen van de heer Yves Goethals, coördinator kinderpornografie van de cel « Mensenhandel » bij de federale politie; de heer Luc Beirens, commissaris, diensthoofd van de « Federal Computer Crime Unit » bij de federale politie, en de heer Serge Van Schuylenbergh van Child Focus
De heer Goethals verklaart te spreken namens de centrale dienst mensenhandel van de federale politie. Hij wil de politionele aanpak van de materie kinderpornografie via internet en ook in het algemeen toelichten.
Hij begint met een korte schets van het fenomeen, en zal vervolgens overgaan tot de profielen van de betrokken internauten, onze mogelijkheden en die van de burger om daartegen te reageren, de politiediensten en het klachtenbeheer, de gegevens omtrent het gerechtelijk meldpunt in 2001 en ten slotte de problemen bij de opsporingen. Helemaal op het einde wil hij nog enkele praktische problemen behandelen die de Belgische politiediensten ondervinden in de strijd tegen de kinderpornografie en bij de contacten met de niet-politiediensten die zich eveneens met kinderpornojacht bezighouden.
Kinderpornografie via internet geschiedt via een aantal kanalen. Er is ten eerste e-mail, de moderne postdienst waarmee kinderpornoliefhebbers foto's en berichten naar elkaar versturen. Dat is heel moeilijk te controleren, veel moeilijker dan de klassieke post. Verder zijn er de nieuwsgroepen, die mensen van een bepaalde geaardheid bijeenbrengen en waar alle deelnemers foto's kunnen posten, zoals ze dat zelf noemen. De foto's zijn alleen toegankelijk voor de leden van de nieuwsgroep. Dan zijn er nog de verschillende soorten websites. Ten eerste zijn er de sites van pedofiele organisaties, opgericht door mensen met het doel reclame te maken voor hun werkzaamheden. Ten tweede zijn er de typische kinderpornosites, waarop kinderen in alle mogelijke posities worden gepresenteerd. Op chatboxes kunnen mensen van eenzelfde geaardheid, hier pedofielen, vrijuit over hun ideeën en gevoeligheden praten. Dan is er nog de meer moderne techniek van de videoconferenties, die wordt gebruikt om via internet beelden uit te wisselen en als het ware rechtstreeks in de huiskamer te brengen. Ten slotte zijn er de verschillende applicaties peer to peer waar twee personen met elkaar gewoon een praatje slaan. De heer Beirens zal dit met een paar voorbeelden illustreren.
Commissaris Beirens, diensthoofd van de « Federal Computer Crime Unit » bij de federale politie, zal enkele voorbeelden geven om een preciezer idee te geven van de manier waarop zijn dienst geconfronteerd wordt met kinderpornografie op het internet. Hij laat de print zien van een e-mail die hij in zijn mailbox heeft gekregen zonder dat hij daarom had gevraagd. Zijn dienst krijgt er iedere dag een groot aantal. Voor het ogenblik wordt een derde van de boodschappen hem ongevraagd toegestuurd.
De woorden « incest porno » in deze mail brengen ons ertoe te denken dat het om kinderpornografie gaat. Wanneer men op de link klikt, komt men terecht op een site, « Lolita » genoemd, waarop films en foto's worden voorgesteld. Deze site biedt ook de mogelijkheid om met jonge meisjes te communiceren en eventueel ook af te spreken. De site vermeldt openlijk dat deze praktijken in ons land misschien illegaal zijn. Het gaat om de website van een pedofiele vereniging, de « Danish Pedophile Association », wat verklaart dat de site niet van het web is gehaald.
Hij laat schermen zien van Outlook Express, waarmee men opzoekingen kan doen in « newsgroups ». Het gaat om bordjes waarop men boodschappen of foto's kan plaatsen. Iedereen kan dan op zoek gaan naar de nieuwigheden op de bordjes en eventueel een antwoord doorgeven. Sites waarvan het adres eindigt op « .be » zijn kanalen of groepen die met België te maken hebben. Wanneer men « alt.sex.p » intikt, komt men op sites terecht die beginnen met « alt.sex.pictures » en waarop beelden te zien zijn van sex, prostitutie, enz.
Wanneer men de optie « subscribe » kiest, kan men zich abonneren op een newsgroup en gegevens inladen. Men ontvangt dan op de computer alle boodschappen of alle titels van de boodschappen. De extensie « .jpeg » geeft aan dat er foto's bij de boodschap gevoegd zijn. Men kan deze inladen op de PC. De procedure is zo eenvoudig dat ze geautomatiseerd kan worden. Men kan zo op enkele uren tijd een verzameling aanleggen en op een dag tijd een grote verzameling. Dat gaat vrij snel.
In België heeft men gepoogd om het aantal groepen met een voor de hand liggende naam, zoals « alt.sex.pedophilia », te beperken. Men heeft de providers gevraagd ze niet aan te bieden. Indien de Belgische internauten niet tevreden zijn met de « newsgroups » die hun provider aanbiedt, kunnen ze op het internet in contact komen met groepen of betalende servers die expliciet vermelden dat ze niet gecensureerd zijn en die geen sporen bijhouden van de auteurs van de boodschappen die verschijnen of van de opzoekingen die gedaan worden. Iemand die dit systeem gebruikt om pedopornografische gegevens uit te wisselen, kan dus niet worden geïdentificeerd.
Er zijn veel mensen die zich tot onze dienst wenden en een klacht indienen, omdat zij per ongeluk geconfronteerd zijn met pedopornografische sites. Zoals eerder gezegd, kan men gemakkelijk boodschappen ontvangen zonder daarom gevraagd te hebben, via de toegangscode waarover men beschikt bij de provider. Dit fenomeen wordt « spamming » genoemd. Indien u geabonneerd bent op een newsgroup over koken, kan u gemakkelijk pedopornografisch beeldmateriaal ontvangen zonder te weten hoe dat gebeurd is. Wanneer u surft op het internet, gebruikt u zoekfuncties en tikt u sleutelwoorden in die verband houden met de informatie die u zoekt. In de lijst met antwoorden kan er eventueel een pedopornografische adres opduiken. Hoe is dit mogelijk ? Deze websites staan in verbinding met duizenden sleutelwoorden en beantwoorden bijgevolg aan bijna alle opzoekingen die men uitvoert met een zoekfunctie. Het is dus mogelijk dat men geconfronteerd wordt met gegevens over kinderpornografie. Als men eenmaal met een dergelijke site in contact is, is het onmogelijk af te sluiten door gewoon het venster dicht te klikken. Iedere keer als men het venster probeert dicht te klikken, activeert men een script, een kort programma dat alle pornografische bladzijden oproept en dat u in contact brengt met alle pornografische sites op het internet. Vaak moet men het internet volledig afsluiten om die sites te kunnen verlaten.
De heer Goethals komt nu tot de profielen van de betrokken internauten. Eerst en vooral zijn er de mensen die per toeval op kinderporno op het internet stoten. Dat kan op allerlei manieren gebeuren, onder andere via sites die dikwijls door kinderen worden bezocht, bijvoorbeeld om MP3-muziek te downloaden. In plaats van muziek krijgen ze dan vrij harde foto's of ander beeldmateriaal. Ten tweede is er de nieuwsgierige internaut, die op zijn zoekmachine een keer het woord kinderporno, teen of lolita intikt om te kijken welke resultaten hij daarmee krijgt. Dat zijn er gegarandeerd heel veel. Dan is er de meer actieve verzamelaar, die echt op zoek gaat naar pornografisch materiaal om het voor eigen gebruik of gebruik in beperkte kring op te slaan. De verdeler is dan weer een persoon die ofwel in ruil voor ander materiaal of uit louter winstbejag pornografisch materiaal verspreidt. Ten slotte is er de producent van kinderporno die ervoor zorgt dat het internet voortdurend nieuw materiaal krijgt.
Als politiedienst proberen ze nooit uit het oog te verliezen dat achter elke foto op het internet een kind schuilgaat dat misbruikt werd.
Al deze mensen werken via het internet, wegens zijn anonimiteit, wegens zijn gemakkelijke en zeer brede zoekmogelijkheden en omdat ze er zeer gemakkelijk ook bewegende beelden kunnen laten circuleren. Sommigen gebruiken het als een middel om zeer gemakkelijk te communiceren met andere pedofielen of zelfs met de slachtoffers, zonder hun identiteit kenbaar te moeten maken. Ze krijgen elkaar namelijk niet te zien. Internet biedt ook mogelijkheden om data te verbergen in verborgen sites of in afgeschermde e-mailboxen. Via e-mails en nieuwsgroepen kan men ook gemakkelijk foto's uitwisselen. Niet onbelangrijk voor de gebruikers is dat er bijna geen politietoezicht bestaat, wegens de enorme uitgestrektheid van het terrein.
Op welke manier kan er tegen kinderporno worden gereageerd ? Een slachtoffer kan uiteraard klacht indienen bij de politiediensten of bij de magistratuur. Een getuige kan dat ook, hij kan zich ook melden bij een van de contactpunten. Er zijn politionele en niet-politionele contactpunten. Het meest gekende van deze laatste is Child Focus, waarvan de heer Van Schuylenbergh, met wie zijn dienst intens samenwerkt rond deze materie, nu de werking zal toelichten.
De heer Van Schuylenbergh verklaart dat hij projectleider is van een nieuw project dat bij Child Focus ontwikkeld wordt. Het gaat om een ontwerp van een niet-politionele website waarop personen die beelden of e-mails hebben ontvangen of gevonden die ze niet wensten te ontvangen, zich kunnen melden. Eén van de opdrachten van Child Focus is een actief steunpunt te zijn voor onderzoek bij verdwijning, ontvoering of seksueel misbruik van kinderen en ook de preventie en de bestrijding van die verschijnselen.
In 2002 heeft Child Focus aan de Katholieke Universiteit Leuven een researchopdracht toevertrouwd met als doel op nationaal niveau een volledige doorlichting te maken van de privé-organisaties en de overheidsinstanties, zowel bij politie als bij justitie, om hun aanpak van de problematiek van seksueel misbruik van kinderen beter te kennen. Eén van de resultaten van dit onderzoek was dat het een overzicht opleverde van de bezinningspunten over de beteugeling van kinderpornografie. Child Focus heeft onmiddellijk een werkgroep opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van het CBO, van de « Federal Computer Crime Unit », van het « Mouvement antipédophilie sur internet » (MAPI), van de Universiteit van Namen, van de « Internet Service Providers Association » en van het kabinet van de minister van Justitie. De doelstelling was de samenwerking en de uitwisseling van informatie te intensiveren met het oog op het definiëren van de krachtlijnen die onder de aandacht van de overheid moeten worden gebracht.
De werkgroep heeft vastgesteld dat het noodzakelijk was dat in België een niet-politioneel centraal meldpunt werd opgericht waar de illegale sites met kinderpornografie kunnen worden gesignaleerd. Dit meldpunt zal dienst doen als verbinding tussen het grote publiek, de gespecialiseerde politiediensten en de universiteiten.
In maart 2000 werd een preventiecampagne gelanceerd die « surf safe » werd genoemd. Het doel ervan was kinderen van 10 tot 13 jaar aan te zetten tot waakzaamheid voor de gevaren van internet. Er werd hiertoe een affiche gemaakt waarop zeven veiligheidsregels worden vermeld. Die affiche werd wijd verspreid in de scholen : een memo voor de ouders, de leerkrachten en andere leidinggevenden verklaart het doel van de campagne. In het raam van de « surf safe »-campagne werd een e-mailadres aangemaakt om getuigenissen te verzamelen in verband met misbruik van pedoseksuele aard op internet en klachten hierover ([email protected].). Child Focus bezorgt de adressen van de illegale sites met kinderpornografie aan de cel Mensenhandel. In 2001 hebben we 414 meldingen gekregen.
In juni 2001 hebben we bij de Europese Commissie een project ingediend voor een hotline « Centraal nationaal en niet-politioneel meldpunt » in het raam van het « Internet Action Plan », met als doel de vorming van een Europees netwerk van hotlines, de strijd tegen het illegale gebruik van internet en dat ook de bedoeling heeft de burgers de mogelijkheid te bieden ontsporingen te melden.
Waaruit bestaat dit « meldpunt » nu ? Het gaat om een website die hoofdzakelijk uit twee delen bestaat. Het eerste deel bevat informatie over de werking van de hotline, over de wetgeving, persartikels, verslagen van nationale en internationale conferenties en de links naar interessante sites en naar de site van de cel Mensenhandel. In het tweede deel kan de internaut anoniem een formulier invullen waarin hij een site meldt. Hij kan die informatie ook per fax of telefonisch bezorgen, of contact opnemen met de hotline. Hij kan ook kennis nemen van bijkomende informatie over de anonimiteit, het beroepsgeheim, het gevolg dat aan zijn melding wordt gegeven.
Wanneer een derde gegevens over pedopornografie op internet bekendmaakt, bezorgt Child Focus deze informatie onmiddellijk aan de dienst Mensenhandel van de federale politie, zoals is vastgelegd in ons protocol dat de samenwerking regelt tussen Child Focus en de gerechtelijke overheid. Deze dienst geeft binnen 24 uur bericht van ontvangst. Indien de dienst Mensenhandel van de federale politie de informatie in aanmerking neemt, verwittigt hij Child Focus hiervan op dezelfde wijze en vermeldt hierbij aan welke gerechtelijke overheid ze ter behandeling werd bezorgd.
Child Focus zal bewustmakingscampagnes voor het grote publiek uitwerken, zodat het met zijn site kan kennis maken en de internauten actief kunnen meewerken aan de strijd tegen kinderpornografie op internet. De coördinator van het project zal aan verscheidene werkgroepen deelnemen, zowel nationaal als internationaal, zodat de expertise van het centrum zich ontwikkelt. Dankzij de resultaten van de behandeling van de meldingen en de expertise die onder andere in de werkgroepen wordt ontwikkeld, zal men een gids voor betere praktijken en activiteitsverslagen kunnen redigeren en evalueren, die dan op de site kunnen worden aangeboden.
De heer Goethals vindt dat het belang voor de niet-politionele meldpunten erin bestaat dat men er volledig anoniem een getuigenis kan afleggen. Dat is vooral van belang voor mensen met drempelvrees ten overstaan van de politie.
Een manier om kinderporno te bestrijden is dat de providers aan zelfregularisatie doen en dat ze kinderpornosites verwijderen of blokkeren. Als politiediensten hebben we daar echter heel weinig zicht op en moeten we in feite louter rekenen op de goede wil van de eigenaars of uitbaters.
Verschillende politiediensten houden zich bezig met de bestrijding van kinderporno op het internet. Op nationaal niveau is er in de eerste plaats de Centrale Cel Mensenhandel, die volgens COL 12/99 belast is met het verzamelen en opsporen van gegevens over kinderpornografie. De Cel wordt daarbij geholpen door de Federal Computer Crime Unit of FCCU. Op een bepaald ogenblik was er over de taakverdeling tussen deze twee diensten enige verwarring, omdat een protocol ook het FCCU belastte met het opsporen van kinderporno op het internet. De diensten hebben die verwarring echter in onderling overleg kunnen wegwerken. Op arrondissementeel niveau zijn er de regionale teams Mensenhandel van de vroegere BOB, nu de GDA's en de Regionale Computer Crime Units, die technische steun verlenen op dat niveau, net zoals de FCCU dat doet op federaal niveau. Ten slotte zijn er de zonale politiekorpsen die ook een deel van het eerstelijnspolitiewerk in deze materie voor hun rekening nemen.
Hoe worden klachten behandeld ? Als ze een klacht ontvangen, gaan ze op de eerste plaats zelf op het internet na of de betrokken site wel degelijk aan deze definitie beantwoordt. Indien niet, wordt de klacht geklasseerd en enkel ter informatie bijgehouden. Indien wel, proberen we de site met de hulp van het FCCU te lokaliseren. Als de site zich in het land bevindt, wordt een proces-verbaal opgemaakt, eventueel met vordering van de nationaal magistraat en wordt de Cel Mensenhandel ingelicht. Gaat het om een buitenlandse site, wat meestal het geval is, dan wordt via Interpol het betrokken land op de hoogte gebracht. Het verder onderzoek wordt uitgevoerd door de teams Mensenhandel van de GDA's in samenwerking met de regionale CCU.
De heer Beirens voegt hieraan toe dat, om duidelijk te maken hoe de informatiestroom verloopt, men eerst een onderscheid moet maken tussen een « misbruikt » slachtoffer en een « ooggetuigeslachtoffer ». Het tweede heeft geen schade geleden in de strikte zin van het woord, maar is toch slachtoffer, bijvoorbeeld omdat hij ongevraagd geregeld pornografisch materiaal in zijn e-mailbox krijgt.
De diensten die zich met de bestrijding van kinderpornografie en kindermisbruik bezighouden zijn op nationaal niveau de Centrale Cel Mensenhandel en op regionaal niveau het regionaal team Mensenhandel en de lokale politiediensten, waar de eerste klachten binnenkomen. Op technisch vlak krijgen deze diensten steun van de FCCU en van de RCCU. Uiteraard is er ook een samenwerking met de magistraten, op federaal niveau in de eerste plaats met de nationale magistraat. Voor elk concreet dossier in België dat in een bepaald gerechtelijk arrondissement is gelokaliseerd, wordt ook de parket-magistraat ingeschakeld en eventueel ook een onderzoeksrechter gevorderd. Belangrijk in dit geheel zijn natuurlijk ook de meldpunten van Child Focus en de buitenlandse politiediensten, die ook heel wat informatie aanbrengen.
Hoe kan een slachtoffer klacht indienen ? Een misbruikt slachtoffer neemt zelden contact op via internet, maar komt veelal bij de lokale politie of bij de bevoegde teams van een gerechtelijk arrondissement. Een ooggetuigeslachtoffer kan bij verschillende diensten klacht indienen, zowel bij de lokale politie als bij de Regionale Teams en de RCCU's of de FCCU's. Hij kan ook zich ook richten tot de niet-politionele meldpunten zoals Child Focus. In dat geval komt het erop aan dat de informatie snel wordt doorgegeven aan de Centrale Cel Mensenhandel die desgevallend technische bijstand van de FCCU's vraagt. Zoals reeds gezegd komen er ook klachten via de buitenlandse politiediensten.
De informatie over websites, nieuwsgroepen of andere internetdiensten wordt aan de FCCU bezorgd. Zij gaan dan na of het hier om een echte inbreuk op de wet gaat. Indien dat het geval is, proberen ze de bron te lokaliseren. Voor een internetadres in België vragen ze de nationale magistraat om vordering te krijgen en om te kunnen overgaan tot de identificatie van de gebruiker in kwestie. Als ze kunnen achterhalen in welk gerechtelijk arrondissement de site gelokaliseerd is, dan wordt onmiddellijk proces-verbaal opgemaakt en wordt dit aan de parket-magistraat of aan de nationale magistraat bezorgd. Ligt de bron in het buitenland, dan spelen ze hun informatie door aan Interpol. Als ze een dossier hebben afgerond of voor een belangrijke zaak als ze er nog mee bezig zijn, maken ze binnen de FCCU een tussentijds rapport op en bezorgen ze dat aan de Centrale Cel Mensenhandel, die de uiteindelijke verantwoordelijke is voor deze materie. Zij leveren hen dus vooral technische steun.
Als de Centrale Cel Mensenhandel tot heel concrete gegevens komt en als ze een pornobron kan lokaliseren, dan speelt ze het dossier door naar de diensten van het betrokken arrondissement of naar het betrokken land. Dikwijls worden er coördinatievergaderingen met de nationale magistraat gehouden om na te gaan hoe er in bepaalde dossiers verder kan worden gewerkt. De technische steun van de FCCU wordt daar vaak gevraagd om verdere acties te plannen. De lokale politie, die meestal de eerste informatie ontvangt, bezorgt haar dossier aan de parket-magistraat, maar neemt vaak ook contact op met het regionaal team Mensenhandel, dat dan verder helpt bij het afwerken van de dossiers in kwestie. Zij krijgen daarbij de steun van de RCCU's. Als die behoefte heeft aan specifieke deskundigheid of technologie, kan ze die vragen bij de FCCU. De RCCU maakt van dat alles steeds een proces-verbaal op.
Met betrekking tot de werking van het contactpunt op het internet, dat is geïntegreerd in de Federal Computer Crime Unit, legt hij enkele cijfers voor het jaar 2001 voor. Zij hebben iets minder dan 12 000 boodschappen ontvangen. Niet al deze boodschappen bevatten gegevens die op het internet kunnen worden gecheckt. 8 500 boodschappen konden wel worden gecheckt. Zo zijn 580 misdrijven vastgesteld, waarvan 72 in België. 22 van de 72 in België vastgestelde misdrijven betroffen kinderpornografie of pedofilie.
Waarom worden zij zo vaak met valse aangiften geconfronteerd ? Sommige mensen denken direct aan kinderpornografie zodra ze woorden als babe, lolita, lezen op een website. Alleen op basis van die woorden geven ze de website aan, zonder de website zelf te checken omdat ze vrezen geconfronteerd te worden met pornografische gegevens of beelden met kinderen. Daardoor worden vaak sites aangegeven die niets met kinderpornografie te maken hebben. Anderen geven websites aan die « normale » pornografie bevatten. Er rijzen ook problemen met betrekking tot de leeftijd van de personen die op de website voorkomen of de pornografische aard van de sites. Sommigen geven ook sites aan in verband met naturisme, nudisme of kunstfotografie, al kan wat als « kunstfoto's » wordt beschouwd, ons soms verbazen.
Wat betreft de geografische verspreiding van de aangiften en de feiten in verband met kinderpornografie, deze komen vooral in de Verenigde Staten voor. Voor België hebben ze 22 aangiften gekregen.
De heer Goethals concludeert op basis van eigen vaststellingen en van informatie van buitenlandse partners dat er op internet enorm veel beeldmateriaal met kinderporno circuleert. Het aantal daarvan is gewoonweg niet te schatten.
De verzamelaars en verdelers van dat materiaal zijn dikwijls ook betrokken bij het misbruik van de kinderen in kwestie. Men heeft dat ook in België al kunnen vaststellen. Het aandeel van de home made kinderpornografie vertegenwoordigt een groot deel van de sites en nieuwsgroepen. Zowel in eigen land als in het buitenland stelt men vast dat verdachten zich voordoen als leden van kindbeschermende organisaties. Denk maar aan de CRIES-organisatie van de jaren zeventig, waar ook enkele heren met totaal andere ideeën in waren geïnfiltreerd. Belangrijk is dat diensten die zich met monitoring van het internet bezighouden, melden dat er wekelijks twee nieuwe gezichten van misbruikte kinderen verschijnen. Elke week worden er rond dergelijke kinderen twee volledig nieuwe series gemaakt. Er zijn echter zeer weinig identificaties, omdat de naam van het kind natuurlijk nooit vermeld wordt en vooral omdat de producenten beeldmanipulatietechnieken gebruiken om de identiteit te camoufleren.
Wat zijn tot nu toe de resultaten van de interventies ? De politie stelt vast dat er op het Belgische deel van het internet bijna geen kinderpornowebsites te vinden zijn. Dat is echter een relatieve veiligheid, aangezien een inwoner van België even vlot naar een Spaanse of Russische site kan surfen. Soms wordt gebruikgemaakt van « gehackte servers » voor stockage en fileserver, teneinde het opsporen te bemoeilijken. Het aantal nieuwsgroepen met kinderporno is de jongste jaren gedaald, waarschijnlijk omdat de politiediensten er wat meer op hebben gewerkt en de deelnemers zich onveilig beginnen voelen. Regelmatig worden pedofielen aangehouden. Hij stelt vast dat de kring van pedofielen veeleer klein en besloten is en dat er veel connecties zijn met het buitenland.
Op het world wide web zijn er nog zeer veel sites met kinderporno, vooral in de Verenigde Staten en in Oost-Europa. Wat de USA betreft is dat niet helemaal zeker : het is namelijk niet omdat de naam USA in de naam van de website voorkomt, dat die ook in dat land gehuisvest is. Denk maar aan de gehackte servers. Er zijn ongecensureerde nieuwsgroepen in de derdewereldlanden, door het compleet gebrek aan politiediensten. Er wordt veel gebruikgemaakt van chat-toepassingen die meer privacy garanderen en nieuwe toepassingsprogramma's worden snel aangepast voor kinderpornografie.
Kinderpornografie op het internet is een internationaal fenomeen. Daarom is internationale samenwerking met collega's overal in de wereld van het grootste belang. De Belgische politiediensten beoefenen die samenwerking via Europol en Interpol. Ze hebben werkgroepen over kinderpornografie, ICT-crimes en computer forensics. Onlangs nog gaf Europol een opleiding in het verrichten van onderzoek op computers in Gent in het kader van het Belgisch voorzitterschap. Er bestaat ook, zowel officieel als officieus, een netwerk van contacten waarop de Belgische politiediensten zijn aangesloten. Ten slotte is er nog het permanent contactpunt van het FCCU en wordt een combinatie gepland van gespecialiseerde magistraten en politiediensten.
Men onderscheidt proactieve en preventieve acties. Onder proactief werk verstaat men de projectmatige aanpak onder toezicht van een magistraat. Daarbij worden controles uitgevoerd op de internetdiensten, middels gericht zoeken op bepaalde diensten in een bepaalde periode en specifiek op de Belgische bevolking. Doel is Belgische daders te identificeren zodat onze eigen gerechtelijke en politiediensten dan verder kunnen werken. Over preventieve acties zal MAPI straks waarschijnlijk meer informatie verstrekken. Het gaat er vooral om de internetgebruikers op te voeden, onder meer hoe ouders en kinderen met internet leren omgaan. FCCU van zijn kant stuurt naar ISPA lijsten met ongewenste nieuwsgroepen met de vraag om die van het net te verwijderen. Ten slotte proberen we filtersystemen te verspreiden die softwarematig bepaalde websites tegenhouden, de zogenaamde kindersloten. Wat de opsporingen zelf betreft geeft hij het woord aan de heer Beirens.
De heer Beirens zet uiteen dat het doel van het FCCU erin bestaat te weten te komen wie er achter bepaalde misdrijven zit. Om mensen en computers die op het internet opereren, te identificeren, kunnen ze alleen voortgaan op de sporen die bijgehouden worden door de telecommunicatieoperatoren of de providers. Die gegevens zijn in sommige landen niet voorhanden, bij gebrek aan een wettelijke verplichting om ze bij te houden, ofwel worden ze maar voor een korte periode bewaard. Het komt er meestal op aan daar zeer snel gebruik van te maken. Er is nu wel een Europese richtlijn in de maak, misschien is hij zelfs al uitgevaardigd, die de telecomoperatoren en providers verplicht al deze gegevens te wissen of anoniem te maken, als ze niet meer nodig zijn voor facturatie- of voor marketingdoeleinden. Dat zal het meest weerslag hebben op de operatoren die abonnementen met een flat rate, bijvoorbeeld telenet of ADSL, aanbieden. Al die gegevens worden dan namelijk anoniem gemaakt of gewist. Er wordt een uitzondering toegelaten voor elk land, dat daardoor de kans krijgt die materie zelf te regelen. Gevolg is dat in plaats van een harmonisatie er in elk land een ander regime komt over de aard van de bij te houden gegevens en over de termijnen. Dat is voor de industrie dan bijna niet meer bij te houden. Sommige sites verspreiden ook programma's die tot doel hebben sporen uit te wissen : als een surfer zijn laatste venster sluit, krijgt hij een « privacy alert », een bericht dat hij gedetecteerd werd op het internet en dat hij voortaan beter een « tool » gebruikt om zijn sporen te wissen. Hij kan dat onmiddellijk op de website aankopen. Als hij dat doet en die « tool » gebruikt, is het voor de politiediensten weer een stuk moeilijker om op zijn werkpost sporen van de verdachte transactie te recupereren.
De politiediensten stellen ook vast dat de verdelers van kinderporno zich meer en meer beginnen te organiseren, bepaalde methodes beginnen uit te werken om, als ze gepakt worden, toch straffeloos te blijven. Bijvoorbeeld door materiaal op diskettes tijdelijk volledig ontoegankelijk te maken. Als zij dan ter plaatse afstappen, vertelt zo iemand dat hij de diskettes van een ander persoon heeft gekregen, maar de inhoud onmiddellijk gewist heeft zodra hij zag dat er materiaal op stond dat hem niet aanstond. Ondertussen houdt zo iemand vaak honderden gewone en ZIP-diskettes bij, waaruit met zekerheid kan worden afgeleid dat hij zich bezighoudt met kinderpornografie.
Spreker wil hier ook enkele praktische problemen aansnijden in de eigen diensten. Op het ogenblik zijn slechts twaalf van de achtentwintig plaatsen van het FCCU bezet. Hij verwacht echter heel binnenkort een uitbreiding van het personeelsbestand. Hoe meer mensen zij kunnen inzetten op het meldpunt en op de afdeling internetrecherche, hoe meer ze proactieve onderzoeken kunnen doen op hun eigen onderzoeksdomein, het Belgische gedeelte van het internet. Ze moeten ertoe komen dat ze inzake bestrijding van kinderpornografie alles kunnen doen wat binnen de soevereiniteit van de FCCU en onder de bevoegdheid van politie en justitie valt. Dan pas zullen ze hun plicht kunnen doen. Als elk land van Europa dat doet, zijn ze al een heel stuk verder op weg om ook de andere landen mee te trekken.
Hij heeft vastgesteld dat de RCCU (Regional CCU) op dit ogenblik nog niet voldoende middelen op haar begroting heeft om onderzoeksmateriaal te kopen om bij de analyse van de computers van pedofielen, op een integere manier te werken. De wet op de informaticacriminaliteit verbiedt de politie bijvoorbeeld om gegevens te wijzigen. Dat kunnen ze met hun actuele middelen niet altijd garanderen. Ze zouden al een stuk opschieten als ze over software zouden kunnen beschikken voor een geautomatiseerde behandeling van de meldingen op het netwerk. De softwarepakketten daarvoor bestaan; ze moeten ze enkel aankopen.
Ze moeten absoluut vermijden dat verschillende landen dezelfde onderzoeken beginnen te doen op dezelfde websites. Dat kunnen ze vermijden door de installatie van een centraal dispatchingteam, dat verdachte websites pas aan de bevoegde technische diensten van een land doorspeelt nadat het heel precies heeft bepaald waar die site gelokaliseerd is. Dat zou een enorme besparing opleveren en hun in staat stellen om meer te investeren in proactief onderzoek en om meer gericht onderzoek te doen naar daders in België.
De heer Goethals wil nog een woordje kwijt over de problemen bij niet-politiediensten. Ten eerste bestaat er nogal wat onduidelijkheid over de doelstellingen van deze organisaties. Sommigen werken heel goed en werken nauw samen met de politiediensten. Er zijn er echter ook van wie men enkel kan raden waar ze echt mee bezig zijn. De vraag is dikwijls ook te weten wie er in deze organisaties werkt. Soms stellen de politiediensten vast dat de organisatie niets meer doet dan een databank bijhouden van kinderpornografische beelden, waar verder niets mee gebeurt. Ze vragen internetgebruikers die pornografisch materiaal op het net vinden, dat naar hen door te sturen, ze maken vaak zelfs valse reclame door uit te pakken met zogenaamde samenwerking met de overheid. Op die manier verzamelen ze grote hoeveelheden pornografisch materiaal.
Een ander probleem vormen de strafrechtelijke inbreuken die een niet-politiedienst pleegt, bijvoorbeeld het bezit, de in- en de uitvoer van kinderpornografie. Dat is volgens de Belgische wet allemaal strafbaar. Zelfs politiediensten of individuele agenten die op eigen houtje onderzoek beginnen te doen, moeten zich daar zeer goed van bewust zijn. Het is al voorgevallen dat al hun materiaal in beslag werd genomen en verbeurd verklaard.
Uitlokking is in België verboden voor iedereen, maar zeker ook voor de politiediensten. Als een burger op het internet begint te surfen en daar probeert het toesturen van beeld naar zijn adres uit te lokken, dan is dat voor hen van geen enkel nut en kunnen ze dat in geen enkele bewijsvoering gebruiken.
Ook het opslaan van gegevens van verdachten door de niet-politionele diensten is verboden, want in strijd met de wet op de bescherming van de privacy.
Een laatste vraag over de niet-politionele diensten is wie de leden en de resultaten controleert. Wie wordt er lid ? Zijn dat wel bona-fidemensen ? Wat doen ze met de resultaten ? Dragen ze bij aan de algemene oplossing van het probleem ? Zijn de organisaties bereid tot samenwerking met de politie ? Vaak beweren ze wel dat ze met de overheid samenwerken, maar moet daar een groot vraagteken bij worden geplaatst.
1.2. Uiteenzetting van mevrouw Chambon, eerstaanwezend commissaris bij de nationale directie van de Franse gerechtelijke politie
Mevrouw Chambon verklaart dat zij als hoofd van de Office central de lutte contre la criminalité liée aux technologies de l'information et de la communication in Parijs de evenknie is van de heer Beirens. Zij heeft een nationale bevoegdheid. Het instrumentarium dat zij komt voorstellen is zeer versnipperd aangezien het veel geslotener is dan wat de heer Beirens heeft toegelicht.
Sinds twee jaar voelt men in Frankrijk meer en meer aan dat surfen op het internet bij de burgers veel onbehagen opriep, wat gedeeltelijk openbaar werd gemaakt door de verenigingen, waarvan de meest bekende « le Bouclier » heet. De overheden, met name het staatssecretariaat voor de Bescherming van het kind, en de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie, zijn stilaan rekening gaan houden met die problemen. Er is dan besloten een nationaal contactpunt op te richten voor de aangifte van pedofiele sites op het internet. Dat contactpunt speelt een beetje dezelfde rol als Child Focus en FCCU, behalve dat zij alles tegelijk doen. Er bestaat geen hotline voor de burgers. Het staat de mensen vrij om feiten aan te geven op de sites van de verenigingen maar er bestaat geen institutionele band tussen de verenigingen en de politiediensten.
Frankrijk heeft uiteindelijk een internetadres op regeringsniveau aangemaakt. Het is toegankelijk voor elke internaut die een zoekmotor gebruikt en die enkele trefwoorden intikt. Deze site biedt, naast uitleg over recht en advies voor ouders en/of kinderen, de mogelijkheid om rechtstreeks met verenigingen te telefoneren die een acuut noodgeval kunnen opvangen en on line een melding te doen met een formulier waarop men zijn identiteit kan invullen, maar dat ook anoniem kan blijven. Die meldingen belanden onmiddellijk in haar dienst. Het is een vrij nieuw gegeven, want die site werd op 9 november 2001 geïnstalleerd.
Niettemin wijzen de enkele cijfers die ze vrijgeeft op de verwachtingen die bestonden bij het publiek, dat ernaar verlangde die praktijken te kunnen aanklagen. Van 9 november tot 9 december kregen ze 230 meldingen. Van 9 december tot 9 januari, 440 en van 9 januari tot 31 januari, 670. Van die meldingen bedraagt het percentage meldingen van werkelijk pedofiele sites helaas zijn ze verplicht dit begrip in te perken, al was het maar wegens het probleem van strafrechtelijke kwalificatie slechts 10 %. Ze geeft toe dat dat reeds heel veel is.
De gemelde sites worden gecontroleerd op geloofwaardigheid en waarachtigheid van de melding en op de pedofiele aard van de site. Vervolgens worden ze in een database gebracht en dat is misschien het originele van de zaak waardoor in real time alle meldingen op redundantie kunnen worden gecontroleerd en voor elke melding afzonderlijk de gerechtelijke follow-up kan worden nagegaan, zodat die toegankelijk wordt voor de andere administrators van de database. Dit wordt nu ontwikkeld.
De Franse politie kampt ongetwijfeld met dezelfde problemen als de Belgische politie : veruit de meeste sites bevinden zich in het buitenland. Het zou goed zijn indien men in eigen land kon handelen en het internet in eigen land kon beveiligen. Helaas lopen de meeste van die meldingen uit op het verzenden van een telegram naar Interpol opdat er gevolg wordt aan gegeven in de landen waar de gastheren zich bevinden. Voor alle meldingen samen hebben ze geen enkel antwoord van de buitenlandse overheden ontvangen. Over het algemeen grenzen ze niet aan Frankrijk. Het zijn bestemmingen aan de andere kant van de Atlantische Oceaan of helemaal in het Oosten.
Ze denkt dat dit werkelijk een probleem schept wat de follow-up op internationaal niveau betreft. Daarom vraagt ze zich af op welk niveau ze zullen werken. Al wat de meldingscel immers doet is registreren, op redundantie controleren en de te gebruiken informatie naar de bevoegde overheid verzenden. Ze hebben twee mogelijkheden, die ze met de middelen waarover ze beschikken zo goed mogelijk exploiteren ze heeft het over de andere politiediensten en niet langer over haar dienst : de jacht op de perverse internauten, die de neiging hebben om beelden te verzamelen die de moraal en de waardigheid afkeuren, en de actie stroomopwaarts, die veel moeilijker te organiseren is omdat er een echte internationale samenwerking voor nodig is, die weliswaar wordt voorbereid, maar die nog niet volledig bewaarheid is. Deze actie heeft tot doel de slachtoffers en de daders, die duidelijk zichtbaar zijn op de beelden die vrij op internet circuleren, met zekerheid te identificeren. Deze dubbele actiemogelijkheid maakt dat het proces dat het FCCU heeft ontwikkeld met Child Focus en met het meldpunt op internet dat men in Frankrijk kan vinden, zeer belangrijk is. Zoals hier is voorgesteld zullen al die gegevens, die elkaar op internationaal niveau uiteraard overlappen, op een bepaald ogenblik moeten worden samengebracht in databanken op basis waarvan foto's kunnen worden gecheckt, en plaatsen en personen daders of slachtoffers worden geïdentificeerd.
De onderzoeken die in Frankrijk zijn uitgevoerd, betreffen twee categorieën van gevallen. Enerzijds zijn er de aangiften vanuit het buitenland. Haar dienst neemt deel aan het onderzoek als het erom gaat op de computer sporen te zoeken van verbindingen, verzamelingen of zelfs uitwissingen die meestal veel zeggen over bepaalde gedragingen bij internauten. Zij houden zich in geen geval bezig met de bestrijding van kinderporno als zodanig maar bieden enkel technische bijstand. Het andere aspect bestaat erin op basis van een signalement van een buitenlandse overheid in de mate van het mogelijke het netwerk van Franse internetgebruikers van de site bloot te leggen en deze gegevens mee te delen aan de operationele diensten voor de bestrijding van kinderporno. Daar wordt momenteel nog volop aan gewerkt. Zij herinnert eraan dat dit instrument nog zeer nieuw is. Weldra zal het overspoeld worden door signalementen. Zij beschikken wel over tamelijk veel personeel en in tegenstelling tot haar collega wiens grieven zij begrijpt dankzij een uitgebreid budget ook over hightech-materiaal, maar samenwerking blijft noodzakelijk. In dat verband dankt zij de commissie omdat zij de Franse politiediensten heeft voorgesteld een bijzonder instrument op te richten dat een licht gewijzigde doorslag is van wat in België bestaat. Zij meent immers dat op een bepaald moment de strijd tegen kinderporno enkel efficiënt kan worden gevoerd op basis van een samenwerking tussen in de eerste plaats de Europese landen en daarna ook met de landen waar de sites worden gemaakt en die steeds dezelfde zijn : de Verenigde Staten, Rusland en enkele Oost-Europese landen die meestal niet voldoende reageren op aangiften.
De meldingscel bij de « Office » is dus niet bevoegd om operationeel op te treden. Het operationele optreden gebeurt door twee andere Franse structuren. Eén daarvan is de Division nationale de répression des atteintes aux personnes et aux biens. In tegenstelling tot haar Belgische tegenhanger houdt deze instantie zich niet bezig met de bestrijding van mensenhandel. Het is een aparte dienst, die vooral belast is met de bestrijding van « gewone », niet-kinderprostitutie. Deze instanties zullen uiteindelijk worden uitgerust met een databank en beschikken al over software die lettertekens en beelden kan herkennen en waarmee zij foto's kunnen herkennen die op het internet circuleren. Er zijn zoveel sites dat alle dossiers en beelden onmogelijk op nationaal niveau kunnen worden behandeld. Zij meent dat Interpol een project ontwikkelt dat ertoe strekt alle meldingen te hergroeperen en de beelden te analyseren en opnieuw te versnijden. Als de impuls gegeven door het toenemende aantal meldingen wordt voortgezet, zal het Franse systeem tegen het einde van 2002-2003 worden uitgerust met een databank op basis waarvan, naar aanleiding van meldingen, beelden kunnen worden geleend over aangiften die in Frankrijk zijn gedaan.
1.3. Bespreking
De voorzitster wijst erop dat het internationale aspect reeds aan bod is gekomen in Rusland, toen de commissie leden van de stedelijke politie van Moskou heeft ontmoet. De commissie is er ontvangen en heeft vastgesteld dat deze politiedienst zich in deze materie heeft gespecialiseerd en er verantwoordelijk voor is geworden. Als lid van het International Centre for Missing and Exploited Children (het Amerikaanse comité) zal zij dit centrum volgende week bezoeken met het hoofd van Child Focus. Zij acht het mogelijk om in het verslag alle personen en diensten op te noemen die het fenomeen op internationaal niveau bestrijden. Zo veel zijn er niet. In het verslag moet dus een internationaal gedeelte worden opgenomen, dat vooral gebaseerd is op de Russische gegevens. De Russen vragen om een uitwisseling van brieven die het hen mogelijk maakt om zeer snel, binnen het uur, op te treden, zodra een site geïdentificeerd is.
Mevrouw Chambon antwoordt dat in dat verband twee problemen rijzen. De diensten kunnen inderdaad onderling pro-actief en op wederzijds verzoek optreden. De juridische waarde van de informatie is evenwel totaal afhankelijk van een veel langer gerechtelijk circuit dat, naar gelang van de landen, ondergeschikt is aan de organisatie van het bureau van Interpol. Men is er zich ten volle van bewust dat in bepaalde landen zoals Rusland en zelfs de Verenigde Staten het circuit van Interpol moeilijk te beheersen is. De zaken gaan traag. Meestal komt daar nog bij dat de betrokken landen een eigen procedure hebben inzake de techniek van de bewijsgaring. Bepaalde landen zoals België of Frankrijk leggen de providers zeer duidelijk omlijnde verplichtingen op. Dat geldt niet noodzakelijk voor andere landen waarvan het officiële beleid zo ontoereikend is dat men geen genoegen kan nemen met een traag of een normaal of een gerechtelijk toegestaan circuit.
De heer Verreycken wil eerst de mensen van het Meldpunt feliciteren. Twee maanden geleden ontdekte zijn dochter voor een schooltaak onder de link « Viking » een kinderpornosite. Nadat dit gemeld werd, was die reeds na één uur verdwenen.
Hij heeft enkele concrete vragen. Controleert de politie de chatbox ? In chat 2B bijvoorbeeld zitten er veel mensen van 10 tot 12 en van 12 tot 14. Heel wat pedofielen bezoeken onder schuilnamen die sites.
De nieuwsgroepen zijn toegankelijk voor iedereen. Men kan ook achteraf het spoor op zijn eigen computer verwijderen. De politie adviseert de providers om bepaalde nieuwsgroepen niet aan te bieden. Zo zijn de sites « pedofilia » sinds anderhalf jaar verdwenen. Adviseert de politie inderdaad de providers of zijn ze zelfregulerend ?
Wat doet de politie tegen « spamming » via e-mail ? Wanneer men bijvoorbeeld informatie over kinderporno opzoekt, krijgt men onmiddellijk een hoope-mails waarin kinderen worden aangeboden. Hij heeft twee jaar geleden hetzelfde meegemaakt na een debat in de Senaat. Het is zeer moeilijk om de « opt out » van de meeste van die aanbieders te gebruiken. Wanneer men informatie krijgt, en men gebruikt de « opt out »-optie, dan komt men terecht in een overlopende mailbox. Dat is zeer bewust gedaan. Heeft de politie al overlegd met de providers om op kosten van de aanbieder dergelijke mailboxen te vergroten ?
Werd er al gepraat met de Europese afdeling van Microsoft ? Microsoft investeert onvoorstelbaar veel geld in alle mogelijke programma's om het internet toegankelijk te maken. Het heeft ook een eenvoudig hobby-programma, trace route, waarmee men kan zien van waar een bericht komt. Het moet dan toch mogelijk zijn dat Microsoft een programma ontwerpt om bijvoorbeeld de FTP-deur na te gaan. Elke site is ooit aangeboden. Die FTP-deur moet toch via een programma openbaar zijn waardoor men kan ontdekken wie de aanbieder is.
Mevrouw Thijs vraagt aan de politiemensen of ze in contact staan met organisaties die zich bezighouden met het opsporen van kinderpornografie ? Of wachten zij tot deze hen contacteren ? Volgen de politiediensten op wat zij doen ?
Enkele tijd geleden was er op de Senaat een internetnamiddag waarbij ISP aanwezig was. Toen werd gezegd dat de informatie gedurende twaalf maanden wordt bijgehouden. Er zou nu een nieuw koninklijk besluit komen dat zal bepalen hoe lang de gegevens moeten worden bijgehouden. Als nu wordt gezegd dat reeds na één maand alles is verdwenen, hoe is dat dan te rijmen met het feit dat men alles twaalf maanden bijhoudt ? Er is dus een tegenspraak tussen wat de mensen van ISP zeggen en wat de politie zegt.
Mevrouw Lizin vraagt de politiemensen of zij 's ochtends, wanneer zij het werk aanvatten, beginnen met zoeken naar sites. Zijn er mensen die urenlang op het internet surfen om aanwijzingen tevinden ?
Generaal Ivanov heeft de leiding genomen van de politie van Moskou. Hij vraagt om een nauwe samenwerking. Dit staat in een nota die de commissie na haar reis heeft opgesteld. De heer Franssen is op de hoogte gebracht. Zijn de deskundigen hierover geïnformeerd ? Hoe verklaren zij dat men, wat de samenwerking met de politie van Moskou betreft, geen vooruitgang boekt ?
De heer Malmendier stelt vast dat er verschillen zijn tussen de Belgische en de Franse politie. In Frankrijk is er om te beginnen actie gevoerd door verenigingen en privé-personen, die de problematiek hebben doorgespeeld naar de overheid. Deze tactiek wordt nog steeds toegepast. Zij maakt het mogelijk om een informatiepool in stand te houden die als basis dient voor de opsporingen.
Mevrouw Chambon antwoordt dat er in het begin inderdaad een initiatief van het maatschappelijk middenveld bestond, vervolgens door de overheid is overgenomen omdat en Child Focus was het daarmee eens bepaalde signalementen waarschijnlijk aankwamen op sites van verenigingen die niet over de nodige institutionele links beschikten om acties te ondernemen. Deze verenigingen konden wel een aantal strategieën ontwikkelen, maar alleen politie en justitie kunnen politioneel ingrijpen. Die gewoonte om zaken aan te geven is overgenomen door internauten en is overgebracht naar de site van de politiesignalementen, die volledig transparant is omdat hij eventueel volkomen anoniem kan functioneren. Zij weet niet of de verenigingen hier beschikken over twijfelachtige signalementen, in vergelijking met de Franse verenigingen, maar zij weet wel dat de vereniging « Le Bouclier » een rechtstreekse link naar het adres van de politie op haar site heeft gezet. Het is voldoende hierop te klikken om naar de politiesite te gaan. Het gaat om een vrij efficiënte hypertekst-link : alles komt in de mailbox terecht. Zij heeft gepoogd na te gaan hoe dat met de signalementen gaat, omdat zij zich zorgen maakte over mogelijke « dubbels » bij de verschillende politiediensten. Sinds 9 november, datum waarop deze databank in gebruik is genomen, zijn er 23 signalementen binnengekomen van de plaatselijke rijkswacht. De rest is rechtstreeks op de site terechtgekomen. Er is dus werkelijk een centraliserend effect, het systeem lijkt te werken en iedereen vervult zijn rol.
De heer Malmendier wenst dat men zou nagaan wat de invloed is van de privé-sector op de strijd tegen de pedofilie. Hij heeft het niet zozeer over een organisatie als Child Focus, die semi-institutioneel is, maar over privé-verenigingen zoals de witte comités, die bepaalde diensten wilden aanbieden. Is een dergelijke oplossing doeltreffend ? Men merkt namelijk dat men steeds geperfectioneerder middelen moet inzetten, aangezien de pedofielen zelf ook steeds meer geavanceerde middelen gebruiken. Er zal een tijd komen dat een gewone mens met een gewone computer niet meer over de nodige software zal beschikken.
Mevrouw Chambon zegt dat dit een heel ander deel van de discussie is. Zij kan alleen praten over zaken die met signalementen te maken hebben. Er valt zeker veel te zeggen over de aanpak, de relaties tussen de verenigingen en de politiediensten die zich bezighouden met de strijd tegen de kinderpornografie. Zij denkt niet dat men hierbij de overheid en de privé-sector volledig kan uitsluiten. Zij kan hierbij alleen haar gevoelens uitdrukken, wat dus niet echt een professioneel standpunt is : zij denkt dat de Belgische diensten, die ongeveer dezelfde ervaring hebben als de diensten in haar land, meer kunnen vertellen over de rol van de privé-sector ...
Mevrouw De Schamphelaere meent verstaan te hebben dat de politie zich ook richt op het opsporen van de daders, de producenten, de verspreiders. Zoekt men ook de slachtoffers op en werden daar al successen geboekt ? Werden de misbruikte kinderen bereikt ? Ouders vragen meer en meer naar filtersystemen voor hun home-computer. Kan er niet worden gedacht aan een wereldwijd filtersysteem zodat de producenten geen kans meer krijgen om iets aan te bieden ?
Mevrouw Lizin heeft een andere vraag in die zin : gaat het om kinderen van vlees en bloed of gaat het om compositiefoto's ? Zijn er twee soorten beelden ?
Mevrouw Van Riet vraagt hoe men kan optreden tegen producenten ? Die zijn immers hoofdzakelijk in de VS gevestigd.
De heer Beirens antwoordt dat zijn diensten op dit ogenblik geen toezicht houden op de chatboxen. In samenwerking met de cel mensenhandel van de « Federal Computer Crime Unit » is een project ontwikkeld. Wanneer de personeelsformatie van de « Computer Crime Unit » zal aangepast zijn, zal een project worden gestart onder toezicht van de nationale magistraat. Zij kunnen immers zomaar geen permanente scanning van chatboxen doen. Zij zullen werken met een doelgerichte opdracht voor een beperkte periode om een aantal doelwitten in België te identificeren. Daarop wordt dan arrondissementeel verder gewerkt. In het verleden hebben ze al enkele dossiers gevolgd, maar dat was telkens op klacht. Zelf hebben ze nog nooit aan monitoring gedaan.
Het is erg moeilijk te zeggen welke nieuwsgroepen moeten worden gebannen. Zij maken geregeld nieuwe lijsten over aan ISPA, die dat dan meedeelt aan zijn leden. Niet alle providers zijn echter aangesloten bij ISPA. De meeste providers reageren daarop, anderen bieden de groepen nog aan maar laten geen beelden meer toe. Ze zien dus een vermindering van voor de hand liggende plaatsen waar men kinderporno kan gaan zoeken.
Er is weinig te doen tegen spamming via e-mail. Het gebruik van de opt-out-methode is inderdaad niet efficiënt. Het kan zelfs een tegenovergestelde werking hebben, omdat men dan zijn e-mailadres meedeelt. De verspreiders kijken naar de structuur van de e-mail. Via die structuur kan men e-mails naar overal zenden zonder effectief het e-mailadres te kennen. Bij het gebruik van de opt-out, wordt een e-mail naar de verspreiders verstuurd, waarin uw e-mailadres effectief wordt vermeld. Daardoor komt men in hun databank terecht. Daarop bestaat geen enkele controle. Voorzover ze de mailboxen kunnen identificeren, blijken die meestal in het buitenland te zitten. Ze hebben in België nog geen dergelijke personen ontmaskerd of kunnen aanspreken.
Met de Europese afdeling van Microsoft hebben ze niet veel contacten. Er zijn heel wat programma's in ontwikkeling voor politiediensten. In Denemarken bijvoorbeeld gebruikt men een systeem dat een volledig geïntegreerde opvolging van al wat in het meldpunt toekomt mogelijk maakt. De internetgebruiker kan dan een formulier invullen met de gegevens over de website. Dat komt toe op de server van de politiedienst en die gaat automatisch de website downloaden en zelfs een evaluatie maken. Daardoor wordt het werk van de onderzoeker verlicht, waardoor de personeelscapaciteit beter kan worden gebruikt. Zijzelf gebruiken programma's zoals trace-route om mensen te identificeren. De software bestaat. Uiteraard moet men beschikken over mensen die dat kunnen gebruiken en ook de architectuur en de protocollen van het internet goed kennen, vooral omdat meestal met tussenstappen wordt gewerkt.
Af en toe krijgen zij meldingen van andere groepen, zoals MAPI en Child Focus. Soms ontdekken zij ook groepen die helemaal geen contact hebben met de politiediensten. Onlangs hebben ze een dergelijke groep ontdekt die het logo van de politie gebruikte en sprak van medewerking van de provincie Antwerpen. Het enige wat die groep deed was roddels verzamelen en publiceren op het internet. Daarop hebben ze onmiddellijk gereageerd. Wat is het doel van die mensen ? Zij vragen alle mogelijke klachten door te sturen, maar zij hebben geen contact met de politiediensten. Deze laatsten moeilijk samenwerken, als ze het bestaan van die groepen niet kennen. Zij willen graag samenwerken met bepaalde meldpunten die om medewerking verzoeken, als de mogelijkheid van anonieme melding blijft bestaan. Dat is eigenlijk de zin van die burgerlijke meldpunten. Wat doen die meldpunten anders met die informatie ? Zij hebben geen impact op de rest van de situatie. De politie heeft daar problemen mee.
Mevrouw Thijs vraagt met hoeveel groepen ze dan wel contact hebben.
De heer Beirens merkt op dat het gaat over een drietal groepen.
Mevrouw Leduc vindt dat er absoluut een mogelijkheid moet komen om die groepen « uit te puren ». Ze vreest dat veel van die groepen op malafide wijze informatie verzamelen. Het moet de bedoeling zijn dat er anonieme meldpunten zijn, maar mensen mogen zich niet achter die organisaties verschuilen.
Mevrouw Lizin vraagt aan de politie of ze contacten hebben met witte comités.
De heer Beirens antwoordt dat hij al contact gehad heeft met een wit comité, maar dat het geen goed contact was. Men heeft toen een dossier moeten openen tegen iemand van dat comité die dag en nacht bezig was met het verzamelen en verspreiden van kinderpornografie.
Die werkte als bestuurslid in dat wit comité. Iedereen over dezelfde kam scheren, is zeker een slechte zaak, maar we moeten zoiets voorkomen. Hij heeft in de inleidende uiteenzetting melding gemaakt van kinderbeschermende organisaties. Maar er zijn nog andere organisaties, zoals Foster Parents Plan en Unicef. In al die organisaties zijn er personen die zich daarmee bezighielden. Het is zeer moeilijk om daar een effectieve controle op uit te oefenen. Hij heeft schrik voor straffeloosheid.
Mevrouw Lizin vraagt of de politie hierover momenteel in vertrouwen met hen samenwerkt.
Mevrouw Thijs vindt dat de comités die uitgenodigd werden beter zouden buitengaan, wanneer dergelijke vragen aan de orde zijn.
De heer Beirens wijst erop dat de wet inzake informaticacriminaliteit aan de providers en de telecomoperatoren de verplichting oplegt om de gegevens twaalf maanden bij te houden. Er moet een koninklijk besluit verschijnen, waarover door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer advies werd gegeven, dat vastlegt welke gegevens voor welke termijn moeten worden bijgehouden. De wet spreekt dus over minimum twaalf maanden. Sommige ISP's wijzen erop dat het uitvoeringsbesluit nog niet bestaat en de wet dus niet kan worden toegepast. Telenet Vlaanderen is daarvan het belangrijkste voorbeeld. Het houdt geen gegevens bij. Na twee weken heeft men daar geen gegevens meer.
Mevrouw Thijs wijst erop dat de providers zeggen dat het bijhouden van al die gegevens te veel kost. Zij vragen daarvoor overheidssubsidies.
De heer Beirens kan aannemen dat dat geld kost. Toch moet een en ander worden gerelativeerd. In Groot-Brittannië heeft men berekend dat per dag voor 30 cd-roms aan gegevens moet worden bijgehouden. Sommige mensen overdrijven om aan de verplichting te ontsnappen. Er valt immers geen winst uit te halen. Naar analogie met het koninklijk besluit in uitvoering van de tapwet zou het uit te vaardigen koninklijk besluit bepaalde vergoedingen voorzien voor bepaalde opvragingen of diensten die aan telecomoperatoren of providers worden gevraagd. In het buitenland, behalve in Frankrijk, is er helemaal geen houvast inzake de periode tijdens dewelke de gegevens moeten worden bijgehouden. Zo bestaat er in de VS helemaal geen garantie. Daar bestaan providers die beweren na drie dagen niet meer over de gegevens te beschikken. Zelfs van de autoriteiten krijgt de federale politie zelden reactie op de meldingen die ze toezendt. Op de vraag van een lid omtrent hun proactief werk, antwoordt hij dat zijzelf geen verdachte websites zoeken. Ze krijgen nu zoveel meldingen binnen dat ze daarvoor met hun beperkte personeelscapaciteit geen tijd hebben.
De heer Goethals deelt mee dat in verband met de samenwerking met Rusland, zijn overste daar in september is geweest. Hij heeft daar contact gehad met de politiediensten. Daaruit bleek dat de Russen in samenwerking zijn geïnteresseerd, maar enkel voor individuele dossiers. Als de Belgische politie een dossier heeft met verdachten, die banden hebben met Rusland, kan ze dat doorsturen en dan zijn de Russen bereid tot medewerking. Ze zijn ook bereid naar onze informatie inzake individuele dossiers te luisteren. Zij willen echter niet vrijblijvend informatie verspreiden, vooral omwille van het gebrek aan voldoende technisch onderlegd personeel.
De Cel Mensenhandel van de federale politie is een dienst die zeer openstaat voor samenwerking met andere, ook niet-politionele, groeperingen. Hij werkt met zeer goed gevolg samen met Child Focus en MAPI. Ze kunnen mekaar vertrouwen en weten van mekaar wat ze doen. Ze geven gegevens aan mekaar door. Ze zijn ook bereid om met andere mensen samen te werken, op voorwaarde dat zij opkomen met een open programma. Ze zijn niet gediend met groeperingen die over zichzelf geen duidelijkheid verschaffen. Als iedereen zelf initiatieven gaat nemen, krijgen ze een enorme verscheidenheid aan technieken. Hij vraagt zich af of het uiteindelijke doel daarmee wordt gediend.
Het opsporen van slachtoffers is de voornaamste bekommernis. Hij wijst echter op één spijtig voorval. Een drietal jaren geleden was er de grote operatie « Cathedral » van de Engelsen, die wereldwijd huiszoekingen tot gevolg had. Van de honderdduizend gevonden slachtoffers konden er slechts 27 worden geïdentificeerd. Die identificatie blijft zeer moeilijk, omdat men te maken heeft met aangezichtjes. De foto's zijn niet altijd van goede kwaliteit. Die kinderen kunnen overal ter wereld zitten. De gebruikte « studio's » zijn meestal zeer onpersoonlijk. De politie probeert alle elementen op de foto's te gebruiken, zoals een tijdschrift, een loterijbiljet of een merk van een uurwerk, al was het alleen maar om het land te bepalen waar het slachtoffer zich bevindt. Ze doet ook een beroep op wetenschapsmensen en gebruikt ook de gezichtsvorming om het ras te bepalen. Met een informatie als « het kind komt waarschijnlijk uit India of Pakistan » zijn we echter geen stap verder bij de identificatie van het kind.
Voor de databanken van foto's werken ze met een Zweeds systeem dat door Interpol wordt beheerd, Excalibur genaamd. Dat kan door vergelijking van foto's, gelijke gezichten uit bepaalde verzamelingen halen. Als men bijvoorbeeld hier in België een slachtoffer heeft geïdentificeerd dat in een bepaalde kamer werd gefotografeerd, dan zit die foto in de databank van Interpol. Elke andere lidstaat van Interpol kan een foto van hetzelfde kind, waarvan men de totstandkoming niet kent, naar Interpol sturen. Dan kan een vergelijking worden gemaakt. Dat maakt gegevensuitwisseling mogelijk. Voor de Cel Mensenhandel loopt nu een aanvraag om een gelijkaardig systeem in te voeren. Interpol of Europol kan immers dat enorm aantal gegevens onmogelijk bijhouden. De Belgische dienst zou dan optreden als filter en zelf eerst in zijn bestanden kijken vooraleer de gegevens door te sturen naar internationale organisaties.
Zij hebben geen probleem inzake kunstfoto's, dankzij duidelijke richtlijnen via COL 12. Daarin staat duidelijk wat kinderpornografie en pornografie in het algemeen is. Als er al twijfel bestaat, interpreteren ze altijd in het nadeel van de dader.
Wat de lokalisatie van de daders betreft, zijn er veel sites in de VS gevestigd. Dat wil niet zeggen dat alle of veel van de verspreiders in de VS zitten. De moderne technieken maken het echter mogelijk dat de verspreider bijvoorbeeld in Amsterdam zit en via een server in de VS aan verspreiding over de hele wereld doet. Dat maakt het niet gemakkelijk om te zoeken waar de verspreider zit.
Mevrouw Van Riet vraagt of de politie op dit punt kan optreden.
De heer Goethals legt uit dat, als ze iemand kunnen identificeren, zij die informatie via Interpol naar de buitenlandse politiediensten doorzenden. Die beslissen soeverein wat ze met de informatie doen.
Mevrouw Lizin vraagt of ze dat rechtstreeks doen.
De heer Goethals antwoordt dat zij via Interpol moeten werken.
Mevrouw Lizin vraagt hoelang dat duurt.
De heer Goethals antwoordt dat ze dat per e-mail doorsturen via de DSO-diensten. In het slechtste geval duurt dat 24 uur.
Mevrouw Lizin vraagt of een gerechtelijke procedure niet verlammend werkt.
De heer Beirens beweert van niet. Dat is politionele informatie en die wordt onmiddellijk overgemaakt aan het land in kwestie. Wat die landen ermee doen, daar hebben ze geen zicht op. Ze krijgen daar geen feedback. Met Duitsland, Frankrijk, Nederland en Groot-Brittannië gaat de samenwerking redelijk goed. Voor andere landen is het tasten in het duister. De VS heeft een groot percentage van de positieve meldingen. Zij vragen zich af hoe dat te verklaren is, aangezien de Amerikanen daar zelf ook mee bezig zijn. De aanmakers zitten dus niet altijd in het buitenland. Ze hebben ook Belgische dossiers waarbij een web-camera op een kamer wordt geplaatst en waarbij degene die in het gesprekskanaal of in de videoconferentie zit vraagt om iets te doen; de kinderen worden misbruikt op aangeven van andere mensen die gewoon voor een computer zitten te kijken wat er in die kamer gebeurt.
Ze kunnen dat probleem niet alleen in België aanpakken. Dat vereist een afsluiten van sites doch het gebeurt dat men aldaar niet wil ingrijpen. Zo worden veel kleine eilandjes rond Australië straffeloos als thuisbasis gebruikt. Daar staat een computer en via satellietverbinding wordt alles verspreid. In vele landen hebben de autoriteiten noch de tijd, noch het onderlegd personeel om daartegen op te treden. Zolang dat duurt, zal men daar misbruik van maken. Zo zijn er Russische websites waar op de eerste pagina wordt gezegd : wij zitten in Rusland omdat er hier bijna geen technisch onderlegd personeel is en als dat er al is, krijgen die niet de middelen, en de politici zijn niet geïnteresseerd om zich daarmee bezig te houden. Daar kunnen ze als Belgische politie moeilijk tegen optreden. Soms hebben ze geluk en kunnen ze een site verwijderen. Als een site in België wordt vastgesteld, hebben ze wel een goed contact met de ISP's. Dan kunnen ze mogelijk binnen het uur de site verwijderen. Maar dat zijn uitzonderingen.
De voorzitster vraagt in welke richting de aanbevelingen kunnen gaan : nog meer werken met een correcte reglementering ? Zij wijst eveneens op het gebrek aan mensen in de diensten. Zij vraagt mevrouw Chambon hoeveel mensen zich in Frankrijk bezighouden met deze materie.
Mevrouw Chambon antwoordt dat er momenteel één persoon is voor het gedeelte Signalementen. Over een paar dagen zullen vier personen zich uitsluitend daarmee bezighouden. Het gedeelte Signalementen is slechts een klein deel van het werk maar hoe meer men zich op eenzelfde punt richt, hoe meer signalementen er zijn.
Op de vraag van mevrouw Lizin of het vaak om compositiefoto's gaat, antwoordt zij dat er een verschil is tussen pornografische foto's van kinderen, die voor 99,9 % echt zijn, en bewerkte beelden voor scènes over doden. In dat laatste geval wordt ervan uitgegaan dat het aanbod aan stervende kinderen of volwassenen niet onuitputtelijk is.
Volgens de heer Beirens vindt men bij targets in België nagenoeg zeker verzamelingen met tienduizend foto's. Er zijn wel gevallen van morphing of acting, maar heel weinig.
Mevrouw Van Riet komt terug op de bewering dat de politie goede contacten heeft met de providers in België. Werken ze ook niet op internationale basis ? Kan via de providers niet worden geageerd als de landen zelf niet optreden ?
De heer Beirens bevestigt dat een aantal grote providers inderdaad nauw betrokken zijn bij hun werk en probeert wat onder hun controle valt zoveel mogelijk te beperken en die nieuwsgroepen niet aan te bieden. Ze hebben immers alle baat bij een zo fatsoenlijk mogelijke manier van werken.
Andere firma's vullen evenwel dat gat in de markt, omdat ze er geld mee kunnen verdienen. Hij geeft het voorbeeld van de nieuwsgroep servers : men kan er alles posten en er zal niet worden geverifieerd wie men is en wie de informatie eraf haalt. Ze vragen abonnementsgeld om op die servers te werken en zitten niet in het domein van de politie.
Dat probleem blijft op internationaal niveau bestaan. Men kan die grote firma's wel bepaalde richtlijnen geven, die ze zullen volgen, maar kleine firma's zullen zich specifiek situeren in landen waar de wetgeving niet strikt is of waar geen politiediensten zijn om de wetgeving te doen toepassen. Dan zit men terug in het straatje zonder einde waar de crimineel vrij rondloopt.
Een ander aspect dat misschien te weinig naar voren is gekomen, is het medium internet. Niemand denkt eraan om in het openbaar te zeggen dat hij een pedofiel is en iemand aan te klampen met de vraag naar foto's. Op internet verandert het gedrag van de mensen. Er zijn gesprekskanalen waar de naam voor de hand ligt : pre-teens trade pics, waar men foto's vindt van kinderen jonger dan tien jaar. Men klikt daarop en komt terecht in de babbelbox. Er wordt evenwel weinig gebabbeld en er worden bijna uitsluitend kinderpornofoto's uitgewisseld. Als men begint te converseren, ontwikkelt men binnen de kortste keren een netwerk.
Als ze in België op zo'n persoon vallen, hebben ze bijna steevast een netwerk van contacten in het buitenland. Die mensen vinden elkaar op een manier die vroeger onmogelijk was. Ze plaatsen zich in een onbegrijpelijke kwetsbare positie voor chantage of iets dergelijks, bijvoorbeeld als ze geïdentificeerd worden.
1.4. Uiteenzetting van mevrouw Van Bastelaer van de « Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix » van Namen
Mevrouw Van Bastelaer voelt zich aangesproken door wat over de verenigingen gezegd is. Zij wil daarom de commissieleden geruststellen wat betreft de activiteiten van de MAPI (Movement against Pedophilia on the Internet).
Met het oog op deze zitting heeft de MAPI een verslag opgesteld dat een overzicht geeft van de stand van zaken sinds wat de grondslag vormt van de MAPI, namelijk het eerste verslag over kinderporno op internet, opgesteld in 1997. De MAPI maakt deel uit van de Faculteiten van Namen, maar oorspronkelijk ging het om een actie van vrijwilligers die hun technische, juridische en andere vaardigheden aanwendden om de aandacht van een breder publiek op dit onderwerp te vestigen. Vervolgens zijn zij op een geheel informele manier en ongewild een contactpunt, een hotline geworden, om het loutere feit dat zij een website gecreëerd hadden met het verslag en een contactadres waarnaar mensen geschreven hebben. Zij zijn rechtstreeks in contact getreden met de NCCU, nu de FCCU. De MAPI is echter veel meer dan een contactpunt : stoelend op universitaire deskundigheid volgt het de Europese en internationale technische ontwikkelingen terzake op de voet; zij onderzoekt de mogelijkheden tot zelfregulering en coregulering op het internet, en in het bijzonder de rol die de toegangsleveranciers hierin kunnen spelen. Onlangs is ook een Europees project opgestart. Een andere belangrijke kwestie is die van het internetgebruik door kinderen en de daaraan verbonden gevaren. Aan dat onderzoeksproject wordt momenteel gewerkt.
De heren Goethals en Beirens hebben reeds een aantal aspecten van het verslag toegelicht. Het stelt een definitie van kinderpornografie voor. Er zijn verschillende definities van kinderporno voorgesteld, zowel door de vereniging ECPAT End Child Prostitution, Child Pornography And Trafficking waarover nog niet gesproken is, als tijdens het Wereldcongres van 1996 tegen de seksuele uitbuiting van kinderen in Stockholm. Zij menen dat een brede definitie vereist is, gelet op de uiteenlopende vormen die kinderporno op het internet kan aannemen. Een ander belangrijk aspect is het onderscheid dat de Raad van Europa gemaakt heeft tussen « illegale » en « schadelijke » inhoud : deze laatste is niet echt illegaal, maar kan voor een kind schokkend zijn, bijvoorbeeld fotomontages of kunstfoto's die storend kunnen zijn voor internetters.
Een aantal kenmerken van het internet zijn onderbelicht gebleven : het betrekkelijke gemak waarmee deze techniek aangewend kan worden, ook om zelf informatie te verspreiden en websites te creëren. Ieder die hiervoor interesse heeft, is dus een potentiële producent van kinderporno op het internet. Dit maakt het fenomeen ook zo ongrijpbaar.
Een website kan van de enige dag op de andere geopend of gesloten worden, men kan van het ene adres op het andere, van het ene land naar het andere surfen. Dit bemoeilijkt de taak van politie en gerecht.
Een ander aspect is de lage kostprijs : de mogelijkheid om onder een grote hoeveelheid personen bijna gratis dezelfde informatie te verspreiden, wat heel belangrijk is wanneer men de andere dragers bekijkt die vroeger werden gebruikt.
Er werden concrete voorbeelden gegeven van vorm en inhoud van de kinderpornografie op het internet. Sinds enkele jaren zien we hierin een ontwikkeling. Bepaalde sites speculeren op het onderscheid tussen « illegaal » en « schadelijk ». Ze denkt aan foto's waarop kinderen staan die ouder zijn dan achttien jaar of ouder dan zestien jaar : men speculeert op een dubbelzinnigheid, door bijvoorbeeld de artisticiteit van de foto's te beklemtonen. Dat gebeurt steeds meer. Die feiten worden in boodschappen aangeklaagd, maar omdat ze niet echt illegaal zijn, doet dat het werk van de gerechtelijke overheid nog toenemen : de internauten denken oprecht dat ze met iets illegaals worden geconfronteerd, maar ze zijn niet competent genoeg om hierover te oordelen. Bepaalde tendentieuze sites speculeren op die nuance. Soms is men verplicht een paswoord in te geven of moet men voor de foto's betalen sommige internauten denken dan dat er een probleem is en beslissen eventueel niet verder te gaan. Er is niet echt een gedragscode die de surfers leidt naar het soort site dat ze wensen te raadplegen. Spreekster zal terugkomen op het probleem van de filters, dat zo-even werd aangeraakt, omdat dit een oplossing kan zijn, ook al is ze niet 100 % perfect.
In verband met elektronische post heeft men het over spamming gehad, het ontvangen van ongewenste boodschappen. Sommigen van diegenen die naar MAPI schrijven, hebben boodschappen ontvangen die ze niet wensten en waardoor ze gechoqueerd werden. Wanneer ze met instellingen als MAPI of Child Focus worden geconfronteerd, durven de mensen te zeggen : « Ja, ik zocht pornografie, maar niet met kinderen : het choqueert mij en ik wil iets doen. » Mochten ze contact opnemen met de gerechtelijke overheid, dan zouden de mensen zich misschien minder op hun gemak voelen. Vandaar het belang van burgerlijke aanspreekpunten, op voorwaarde dat er een volledige samenwerking met de gerechtelijke overheid is.
Momenteel is « chatten » ongetwijfeld één van de potentieel gevaarlijkste elementen, omdat het mogelijk is om zich te begeven in wat men privé-« chatrooms » noemt : mensen nodigen elkaar uit in een « chatroom » en men ziet niet meer wat daar gebeurt, tenzij men erbij is. Bij ons onderzoek over het gebruik van internet door kinderen, stellen we vast dat men in de « chats » vaak liegt : men neemt een pseudoniem aan en zet wat de kinderen een masker noemen op. De gebruikers vinden het normaal dat men liegt, dat men zegt dat men twintig jaar is terwijl men er maar twaalf is, bijvoorbeeld. Ze geven er zich geen rekenschap van dat dit spelletje, dat ze allemaal spelen, potentieel gevaarlijk is. Hier moet heel wat opvoedend werk gebeuren. We moeten de kinderen zeggen dat ze op een bepaald moment vragen moeten stellen aan hun gesprekspartner, om te zien in hoeverre hij liegt en of hij potentieel gevaarlijk is.
Men heeft het ook over Trace Route gehad. Een andere doelstelling van ons Europees project is het maken van een site voor kinderen, FKBKO For Kids By Kids Only die aan kinderen uitlegt hoe men de afzender van een elektronisch bericht moet opsporen : bijvoorbeeld teruggaan naar hete-mailaders van iemand die beweert in Frankrijk te wonen. Het is de bedoeling de kinderen te leren dat mensen soms liegen en dat het mogelijk is erachter te komen door bepaalde technieken te gebruiken.
Een vierde belangrijk element dat door de CCU wordt voorgesteld is peer to peer, dit wil zeggen de communicatie « van punt naar punt », de mogelijkheid voor een internaut om naar de computer te gaan van een andere internaut, die hem toegang heeft gegeven om bestanden op te halen. Aanvankelijk ging het om muziekbestanden, maar nu wordt het iets anders. Uiteraard heeft de gerechtelijke overheid die toegang niet en kan ze niet zien wat er tussen die internauten gebeurt. Dat is een vrij gevaarlijke ontwikkeling.
MAPI geeft in het verslag een concreet voorbeeld van de mededelingen die op de sites verschijnen, die uitleggen dat men ouder moet zijn dan achttien jaar of dat men de toestemming van de ouders moet hebben om toegang te krijgen tot de site, of die verklaren dat ze alleen modellen aanbieden van ouder dan achttien jaar, terwijl op de vorige pagina vermeld wordt dat de modellen tussen tien en zeventien jaar oud zijn : over leeftijd bijvoorbeeld zijn er flagrante tegenstrijdigheden op éénzelfde site.
Mevrouw Van Bastelaer schetst een beeld van wat reeds internationaal is gebeurd op het gebied van de strijd tegen die verschijnselen.
In 1996 werden er in Stockholm reeds verbintenissen geformuleerd. België heeft ze niet nageleefd. Het lijkt haar interessant terug te komen op de beslissingen die werden getroffen, maar die nog niet zijn uitgevoerd.
Op Europees niveau had Child Focus het over een actieplan voor een veiliger internet. Het is van belang dat men begrijpt dat de initiatieven die op Europees niveau worden genomen, de problematiek van de internetmarkt behelzen. De doelstelling is het internet veiliger te maken opdat de consumenten zich op het internet zouden begeven, maar niet de kinderen te beschermen, ook al kunnen er op dit gebied positieve gevolgen zijn. Het is belangrijk dat we volgen wat er gebeurt, om de hamvraag weer centraal in het debat te stellen : het is geen zuivere marktkwestie, waarbij de providers ervoor zorgen dat de Staat zich zo weinig mogelijk met hun zaken bemoeit en ze kunnen doorgaan met de ontwikkeling van de internetmarkt. Bij dit Europees actieplan zijn verscheidene Belgische organisaties betrokken : MAPI, Child Focus. Er zijn ook initiatieven met als doel het ontwikkelen van het educatieve aspect voor het kind, de kritische aanpak van de risico's in verband met internet, allemaal initiatieven die door de Europese Commissie worden gefinancierd.
Wat zijn de verschillende actiemogelijkheden en de begrenzingen ervan ?
Men heeft een onderscheid gemaakt tussen de preventie en de proactieve actie, enerzijds, en de reactie, anderzijds. Ze zal het niet hebben over wat de politie reeds heeft gesignaleerd. Tot de preventie behoren zeker bewustmakings- en opvoedingsacties, niet alleen voor de kinderen, maar ook voor de ouders en de leerkrachten, die vaak verloren zijn wanneer het over internet gaat, omdat ze minder op de hoogte zijn dan hun leerlingen of hun kinderen. Het hoeft niet moeilijk te zijn : informatiebrochures verspreiden in klare en begrijpelijke taal over het eigenlijke probleem, over de veiligheidsregels, zoals ze enkele jaren geleden met de steun van de Unesco hebben gedaan. Child Focus heeft veiligheidsregels opgesteld, maar bij MAPI hebben ze vastgesteld, omdat ze ze in de scholen hebben voorgesteld, dat de kinderen ze theoretisch kennen, maar ze in de praktijk niet toepassen. Er is enige tijd nodig opdat ze zich de regels toe-eigenen.
Tevens is het mogelijk filters op de computers te gebruiken. De ouders moeten die filters evenwel programmeren afhankelijk van het niveau van geweld, naaktheid enz. dat ze accepteren, wat ze in de meeste gevallen niet kunnen. Op al die niveaus moet er educatief worden opgetreden. Er bestaan contactpunten, affichecampagnes en educatieve websites.
Mevrouw Van Bastelaer heeft het ook over de Europese context. In het heersende discours duikt het concept user empowerment op. Het komt erop neer dat de eindgebruiker verantwoordelijk moet worden voor wat men op het internet ziet : hij moet filters plaatsen, zijn kinderen opvoeden, enz. De andere actoren ontvluchten op die manier iedere verantwoordelijkheid. Het is een uiterst liberale opvatting, die op de nagenoeg totale vrijheid van de consument steunt en dus uitsluitend op de krachten van de markt. Het is een actuele tendens waarmee men het oneens kan zijn.
Ze wil het ook hebben over de installatie van de filter, om aan te tonen dat die techniek verre van perfect is. Met die filters kan men, aan de hand van trefwoorden of van wat men labels noemt, gebruikers, kinderen de toegang beletten tot inhoud van een bepaald type. Een label plaatsen is een site een etiket geven. Dat wordt gedaan door de maker van de site of door derde instellingen, waardoor ze zeggen : deze site heeft dit geweldniveau; idem voor het naaktniveau, enz. Wanneer gebruikers een filter gebruiken, verklaren ze dat ze toegang willen hebben tot sites met dit geweld-, naaktniveau, enz. Het probleem is dat dit zelflabelen momenteel bijna onbestaande is. Op Europees niveau was er onlangs een verslag van het Economisch en Sociaal Comité over de bescherming van het kind op het internet. De MAPI heeft eveneens een studie gemaakt over een aantal sites die door kinderen worden bezocht : 6 op een totaal van 180 zijn gelabeld. Dit wijst erop dat deze oplossing, die momenteel op Europees niveau wordt verdedigd, nagenoeg niet in praktijk wordt gebracht. Het Economisch en Sociaal comité beval zelfs aan dat de sites voor kinderen steeds verplicht worden gelabeld. Wanneer er een label is, kunnen de ouders zeggen dat ze toegang willen tot die gelabelde sites of tot alle niet-gelabelde sites : indien ze alleen toegang hadden tot de gelabelde sites, zouden ze nog slechts op een tiental sites komen, terwijl er in de wereld miljoenen sites beschikbaar zijn. De oplossing van de filters en de labels die links en rechts naar voren wordt geschoven, is nog onvolmaakt. Men moet er aandacht voor hebben. Een van de middelen om daartoe te komen is te reageren via een contactpunt.
Ze wil terugkomen op de aanvankelijke vraag van het Witte Comité en haar standpunt hierover meedelen. Het Witte Comité vraagt « maatregelen te treffen om het slecht gebruik van internet te verhinderen ». Iedereen is het hiermee eens. De vraag is met wat voor maatregelen. Overigens is geen enkele van de bestaande maatregelen 100 % perfect. Ze moeten samen worden gebruikt educatieve maatregelen, filters, politionele samenwerking. Wetten maken om degenen die op internet op jacht gaan te beschermen ? De MAPI is niet voor een dergelijke oplossing gewonnen. Sinds het ontstaan van de beweging in 1996 hebben ze het gevoel zich in een moeilijke positie te bevinden : vaak hebben ze zich voorgehouden dat het niet de rol van de universiteit was contactcentrum te zijn. Tegelijk zonden de mensen ze boodschappen, die ze doorstuurden naar de GP. Ze bevonden zich in een delicate positie. De idee was dat zodra Child Focus als burgerlijk contactpunt door de Commissie werd gefinancierd, de MAPI zich geleidelijk diende terug te trekken ten gunste van Child Focus en al zijn boodschappen aan dit laatste diende door te spelen. Aangezien aldus één van de doelstellingen gerealiseerd was, ging het MAPI waakzaam blijven voor andere thema's.
Mevrouw Van Bastelaer heeft gesproken met een collega die gespecialiseerd is in informaticabeveiliging, die het met haar had over een wet betreffende de veiligheidsmachtigingen. In bepaalde gevallen werken instellingen inderdaad samen met de politie, maar er is vooraf een veiligheidsonderzoek en een opleiding voor die instellingen, opdat ze bevoegd kunnen zijn om mee te werken. Dit kan een oplossing zijn voor eventuele partnerschips met andere verenigingen. De petitie vroeg dat de nieuwe wet inzake informaticacriminaliteit zou worden toegepast. Ze hebben die wet, die over het Strafwetboek gaat, onderzocht. Het ligt voor de hand dat men de wetten in toepassing moet brengen. Het probleem zit hem meer in hun werkelijke toepasbaarheid ... « dat de Europese politiediensten beter worden gecoördineerd ». Ze denkt dat we het er allen mee eens zijn. Wat de sloteis betreft, met name dat « het voorzorgsprincipe wordt toegepast op onderzoeken met kinderen en dat men meer aandacht besteedt aan de verdediging van hun rechten », heeft de MAPI aandacht besteed aan de kinderpornografie op internet omdat ze gevoelig was voor misbruik van kinderen. Dit moet dus de uiteindelijke prioriteit blijven.
Om te eindigen onderstreept ze dat de Belgische wetgeving vrij volledig is over deze zaak. De oplossingen die momenteel bestaan, zijn evenwel relatief individueel ze zijn afhankelijk van de internaut. Misschien moet worden gedacht aan meer algemene oplossingen voor het probleem. Er zijn veel Belgische actoren die relatief goed samenwerken op dit gebied. Voor het ogenblik is België op dat gebied ver gevorderd.
1.5. Uiteenzetting van de heren Kohl en Beghuin, afgevaardigden van de witte comités
De heer Kohl zegt dat hij op de hoogte is van de problematiek, hoewel hij geen specialist is. Hij wijst erop dat bepaalde personen zich uitgeven als vertegenwoordigers van witte comités, maar dat deze niet op de hoogte zijn van wat ze doen.
Hij doet eveneens opmerken dat ze reeds enkele jaren hun acties en samenstelling kenbaar willen maken via de pers, maar dat ze dat niet doet. Bovendien hebben ze weinig financiële mogelijkheden en staan ze nog niet echt op internet, omdat hun materiaal al tweemaal gestolen werd. Nu zijn ze bezig met het opstarten van een nieuwe website.
Hij maakt er de commissie ook op attent dat zij bepaalde personen uitsluiten als ze acties doen die niet met hun principes overeenstemmen. De enige personen die in naam van het netwerk der witte comités kunnen spreken, moeten lid zijn van de coördinatie. Daarom vindt hij het interessant hier hun werking en hun problemen te kunnen toelichten, evenals hun vaststellingen en hun voorstellen.
Voor hen is het duidelijk. Wat op internet gebeurt, is een gevolg van het probleem. Ze zijn van oordeel dat men het probleem zelf moet aanpakken. Er is aangetoond hoe moeilijk het is om pedofiele organisaties aan te pakken, niet alleen op internet maar ook via het gerecht. De comités stellen vast dat die mensen vaak beter op de hoogte zijn van wat er gebeurt, zowel op internet als in het gerecht.
Pedocriminaliteit is nog altijd een taboe. Als we over die problematiek willen spreken, krijgen we weinig respons van de bevolking. In die omstandigheden is het moeilijk de pedocriminaliteit werkelijk aan te pakken. Men mag ook niet vergeten dat pedocriminaliteit meestal binnen de familie gebeurt. Pedocriminelen lichten hun kinderen uiteraard niet in over de manier waarop ze zich kunnen weren.
Omdat ze op het terrein werken, hebben de witte comités vastgesteld dat de bevolking niet goed op de hoogte is van de bestaande middelen om zich te weren. Ministers Van Parys en Verwilghen hebben een brochure uitgegeven over de rechten van het slachtoffer, maar weinigen weten dat ze bestaat of kennen hun rechten. Vergeten we daarenboven niet dat pedocriminaliteit vaak voorvalt in milieus met een laag sociaal niveau.
Wat proberen de witte comités te doen ? Sinds geruime tijd hebben ze contacten met kinderpsychiaters, omdat ze het profiel van een pedofiel en de problemen van de slachtoffers willen kennen. Geregeld hebben ze ook contacten met slachtoffers. Met andere woorden, ze werken met mensen die ervaring hebben op het terrein, dus met ervaringsspecialisten. Men mag ook niet vergeten dat heel wat witte comités werden opgericht door slachtoffers. Ze kennen de problemen van een slachtoffer en weten hoe ze die moeten en kunnen aanpakken. Dit is een van de voordelen. Ze proberen de mensen ook in te lichten over alle informatie die we ontvangen. Dit vormt evenwel een groot probleem omdat ze niet over de middelen beschikken om dit meer bekend te maken.
Spreker is het volkomen eens met de woorden van de vertegenwoordigster van MAPI. Hoe moet men kinderen opvoeden en ze informatie verstrekken ? Ze hebben contact met ouderverenigingen van scholen, vooral langs Vlaamse kant. Langs Waalse kant weet hij niet hoe dit gebeurt. In Vlaanderen geven kinderpsychiaters informatie aan de ouders, onder meer over de manieren om kinderen weerbaarder te maken in onze maatschappij. Daarbij worden ook de problemen van pedocriminaliteit aangepakt.
In het verleden heeft een minister initiatieven genomen, waarbij aan de leerkrachten werd uitgelegd hoe ze een misbruikt kind kunnen herkennen. Deze informatie werd in de scholen verspreid, maar er werd nooit degelijk werk van gemaakt. De witte comités proberen dit te doen in hun organisatie. Ze leggen de ouders uit hoe ze kunnen herkennen of hun kind door een pedofiel misbruikt wordt.
Hij vindt het bijzonder interessant om eindelijk te kunnen praten met mensen die ervaring hebben en om hun medewerking te kunnen verlenen op basis van hun ervaring op het terrein. Daarom is het oprichten van een platform interessant. Ze hebben al contacten met vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor de Justitie en proberen in hun vergaderingen met slachtoffers ook mensen te betrekken die juridisch advies kunnen geven. Het probleem is evenwel niet het ontbreken van wetgeving, maar de toepassing ervan.
Het enige dat hij er nog wil aan toevoegen is dat ze een platform moeten oprichten. Ze moeten weten wie en waar ze die personen kunnen contacteren, zodat ze allemaal kunnen samenwerken.
De heer Beghuin zegt dat er drie doelstellingen zijn waarrond de witte comités momenteel actief zijn.
Eerst moet men alle slachtoffers die durven spreken en die steun vragen, steunen en ze helpen om tot het uiterste te gaan om de misdaden te bestraffen.
Het is immers ondenkbaar dat het vijf jaar na de Witte Mars nog steeds zo moeilijk is om te praten over en te strijden tegen de pedocriminaliteit. 90 % van de gevallen die voor het gerecht worden gebracht lopen uit op een « buitenvervolgingstellling ». Dit cijfer komt van een universitaire kinderpsychiater, professor Adriaenssens van de KUL.
Wat is er dan gebeurd met « Het woord van het kind » ? De terugslag van de slinger maakt dit soort aangiften steeds moeilijker, de magistraten geloven er steeds minder in !
Deze beelden zijn niet alleen misdrijven op zich, ze zijn ook het bewijs van de omvang en de toename van het seksueel misbruik van kinderen. Bijgevolg rijst de vraag waarom die machinaties niet door de overheid worden bestreden.
Daarom vragen de witte comités dat de nodige middelen worden aangewend opdat de nieuwe wet inzake informaticacriminaliteit nauwgezet kan worden toegepast.
Er wordt aan herinnerd dat alle deelnemers aan het colloquium « L'impensable : L'organisation pédo-criminelle », dat op 21 oktober 2000 door de coördinatie van het netwerk van de witte comités werd georganiseerd, een open brief hebben gestuurd naar de Belgische en Europese overheid.
Die brief vat de belangrijkste eisen samen van al wie met alle mogelijke communicatiemiddelen de Witte Mars wil voortzetten. Het betreft hoofdzakelijk de niet-toepasselijkheid van verjaringswetten voor misdaden tegen kinderen, die dus worden beschouwd als misdaden tegen de menselijkheid, en de mogelijkheid voor privé-verenigingen die tegen pedofilie strijden om zoals in andere landen, te worden beschouwd als hulpkrachten van justitie en niet als paria's.
Op 11 juni 2001 heeft het witte comité « La Main sur le coeur » aan de Senaat een petitie overhandigd die door 3 500 personen was ondertekend. Intussen hebben 26 715 personen er hun handtekening aan toegevoegd.
Het leek belangrijk die petitie te overhandigen. De bedoeling ervan was en is nog steeds de uitbating, de commercialisering en de uitwisseling van beelden van kinderen die elke dag op internet worden gemaakt, aan te klagen. Die beelden tonen verkrachte en gefolterde kinderen en baby's, en lichamen van dode kinderen.
Geregeld vernemen we dat er netwerken worden gevormd om een cliënteel te bevredigen dat aan pedofilie verslaafd is. Deze monsterlijke activiteit, die des te wansmakelijker is omdat ze misbruik maakt van kleine kinderen die zich niet kunnen verdedigen, en die diepe trauma's veroorzaakt, moet absoluut met krachtdadige middelen worden bestreden.
Helaas geven de internetsites deze gemene handel een internationale omvang, met grote toegankelijkheid.
Het is dus van essentieel belang dat de strijd tegen die plaag federaal wordt gecentraliseerd om een kans op succes te hebben.
Hij wil echter nog verder gaan en vragen dat er op Europees niveau een centrale databank wordt aangemaakt, waarnaar alle foto's, die door welke politiedienst ook in welk gerechtelijk arrondissement ook in beslag werden genomen, kunnen worden verstuurd en waar slachtoffers en misbruikers kunnen worden geïdentificeerd.
Met dit vooruitzicht en in afwachting dat de overheid zich minder laks toont in de repressie van de criminaliteit op het internet, steunen de witte comités alle inspanningen van de VZW Morkhoven.
Onlangs heeft de nationale coördinatie van de witte comités op de Nederlandse site van de vereniging Zoeklicht gezichten bezorgd van kinderen waarvan de foto zich op de cd-rom's van de VZW Morkhoven bevindt, om hun identificatie mogelijk te maken en het misbruik van en de misdaden tegen kinderen aan te klagen. De 80 000 foto's die aan justitie werden bezorgd, zijn verpletterende bewijzen.
Wat de follow-up van de lopende dossiers betreft, is er dat van de rechten en het statuut van de slachtoffers. Het witte comité « La Main sur le coeur » van Couvin heeft er een belangrijk punt van gemaakt, door de « Journées des victimes » te organiseren.
Na heel wat vergaderingen en na analyse van elk uiteengezet geval werd een brief gestuurd naar de minister van Justitie, naar de minister van Financiën en naar verscheidene vertegenwoordigers van onze instellingen, waaronder het Parlement.
Deze brief ontwikkelde de belangrijkste eisen van de slachtoffers, waardoor ze de middelen moeten krijgen om hun rechten te doen respecteren. Wanneer mensen diep ongelukkig zijn door de dood of de verdwijning van hun kind, bevinden ze zich immers in een toestand van pijn en frustratie, die hen door het gerechtelijk systeem wordt opgelegd, zoals de verplichting te moeten bedelen om de minste informatie, of zelfs om enige erkenning van hun staat van slachtoffer.
Tot op heden werd er nog geen enkel bevredigend antwoord gegeven.
Nu nog, ondanks de kleine vooruitgang die werd geboekt door de zogenaamde « wet-Franchimont », zitten de slachtoffers gevangen in een toestand van onmacht en van schuldgevoel tegenover de overheid, die alleen lijkt te reageren op de rechten van de verdediging van de beklaagden.
Daarom moeten we blijven vechten opdat de slachtoffers een stem krijgen, zodat we de erkenning krijgen van een echt recht van verdediging van de burgerlijke partijen.
Maar de eisen gaan nog verder wanneer de slachtoffers niet alleen verloren lopen in de doolhof van het gerechtelijke labyrint, maar ook door de systematische blokkering van hun dossiers.
De gewettigde stappen van de ouders om in de eerste plaats de waarheid te kennen, en vervolgens herstel te verkrijgen, botsen vaak op de louter goede wil of zelfs de willekeur van de onderzoeksmagistraten en van het parket.
Het aantal onopgeloste dramatische zaken in België blijft stijgen.
Meer dan ooit willen de witte comités hun sympathie betuigen en hun steun bieden aan de ouders van mishandelde, verdwenen en vermoorde kinderen en aan de kinderen die slachtoffer zijn en waarvan de onschuld verkracht werd.
Door de waardigheid van hun gedrag zal hun immense en onmetelijke lijden niet worden vergeten.
1.6. Uiteenzetting van de heer Pas, afgevaardigde van de VZW « Werkgroep Morkhoven »
De heer Pas wil er in de eerst plaats op wijzen dat hij het eens is met de Federal Computer Crime Unit dat burgers zich niet moeten bezighouden met het opsporen van kinderporno op het internet. In een ideale maatschappij moeten ze zich bezighouden met gelukkig leven.
Een van de grote problemen is dat kinderpornografie op het internet bij de publieke opinie nog steeds onderschat wordt. Wanneer men gaat surfen, komt men normaal gezien nooit kinderporno tegen. Een van de meest gemaakte opmerkingen is dan ook dat men nog geen kinderporno is tegengekomen, maar dan is men er waarschijnlijk nog nooit naar op zoek geweest. Als men twee minuten zoekt, vindt men immers kinderporno.
Er is dus een gebrek aan kennis en er bestaat onbegrip. Er moet dringend een bewustzijn worden gecreëerd, opdat de politionele diensten meer wetgeving, allerhande middelen en meer financiën ter beschikking wordt gesteld en ze een rol kunnen vervullen bij het coördineren van het optreden van alle betrokken partijen.
Hij wil ook aantonen dat het probleem enerzijds internationaal en anderzijds lokaal is. De Belgische providers kunnen heel wat doen, maar zijn daartoe jammer genoeg niet echt bereid. De Federal Computer Crime Unit kan wel aanbevelingen doen, maar heeft in feite geen been om op te staan.
Toen hij vernam dat deze vergadering zou plaatsvinden, heeft hij nog enkele opzoekingen gedaan. Bij een willekeurig gekozen Belgische provider ziet hij staan : « preteen », « erotica preteen ». Hij moet er evenwel bij vermelden dat op deze nieuwsgroepen bijna geen afbeeldingen meer worden getoond. Ze worden echter nog steeds aangeboden. Dat zou niet meer mogen.
Andere nieuwsgroepen die nog steeds door Belgische providers worden aangeboden, zoals deze over jongens, leiden tot onthutsende cijfers. Op één nieuwsgroep één Belgische provider vinden we 6 277 berichten de jongste zes dagen en 3, 4 gigabyte aan kinderporno met jongens tussen vier en veertien jaar. Het kost de Belgische providers nochtans slechts één minuut werk om die nieuwsgroep te sluiten. Dat dit niet gebeurt, betreurt hij.
Op welke manier wordt gecommuniceerd via het internet ? Het antwoord op deze vraag is vrij technisch. Ten eerste, via world wide web, een internetsite. Hij denkt niet dat internetsites echt een groot probleem vormen in ons land. De providers kunnen alles natrekken. Hij denkt niet dat veel mensen in België het risico zullen nemen om websites met kinderpornografie te maken. Ten tweede, FTP of file transfer protocol. Dat is waarschijnlijk het belangrijkste communicatiemiddel voor het uitwisselen van kinderpornografie, omdat men zijn computer peer to peer kan openstellen en zonder omwegen rechtstreeks bestanden kan uitwisselen. Ten derde, e-mail. Met dit communicatiemiddel kan men beelden uitwisselen, maar dit vormt niet het grootste verspreidingsmiddel van kinderpornografie op het internet. Ten vierde, nieuwsgroepen. Ze vormen het belangrijkste medium voor de beginnende kinderpornografiejager of -verspreider. Ten vijfde, IRC, internet related chat. Men spreekt altijd over chatten, maar het gaat duidelijk over meer, want men heeft speciale software ontwikkeld om bestanden uit te wisselen zoals kinderen dat doen : jij krijgt dit beeld van mij als ik dat van jou krijg. Ten laatste, BBS, bulletin board system. Dit ietwat verouderd systeem, veeleer een voorganger van internet, blijft actueel in het kader van het verspreiden van kinderporno. Voor de politiediensten is dit systeem waarschijnlijk het moeilijkst om tegen op te treden.
Hij zou ook de pages kunnen bespreken, zoals ICQ, netmeeting, en dergelijke die ook worden gebruikt voor de verspreiding, maar vooral voor het leggen van contacten tussen de verspreiders van kinderporno onderling.
Hoe pakken ze dit aan ? Hierbij mogen we geen wonderen verwachten. Het volkomen vermijden van kinderporno op het internet zal waarschijnlijk nooit lukken, maar mits een aantal ingrepen kan toch heel wat worden bereikt.
In de eerste plaats zijn er een heel aantal partijen bij het bestrijden van de kinderporno. De belangrijkste zijn de internet providers. Ze zullen worden verplicht hun logbestanden bij te houden, maar uiteraard dient daarbij rekening te worden gehouden met de privacy van die logbestanden. Welke gegevens moeten worden bijgehouden en welke kunnen worden opgevraagd en wanneer ?
Momenteel beschouwen de providers zich grotendeels als een postbedrijf, dat uitsluitend berichten krijgt en doorgeeft en verder niets doet. Nochtans is dat wel mogelijk. Het beste bewijs is immers dat men er in ons land in geslaagd is op heel korte termijn iets te doen tegen illegale MP3's, waarbij men kan rekenen op de volle medewerking van de internet providers omdat de muziekmaatschappijen anders met grote boetes en zware schadeclaims dreigden. Op het vlak van de bestrijding van kinderpornografie zou dit op een of andere manier ook mogelijk moeten zijn.
Hij is ervan overtuigd dat een oplossing niet mogelijk zal zijn zonder de medewerking van de providers. Als die partij niet bij het overleg wordt betrokken, zal men niets bereiken.
Een tweede partij is de politie. Het probleem is dat men voor het bestrijden van kinderpornografie, zeker op het internet, heel wat technische kennis moet bezitten. De technische specialisten proberen aan te trekken lijkt hem niet eenvoudig te zijn, enerzijds omdat de bezoldiging bij de politie van een internetspecialist de vergelijking met de privé-sector niet kan doorstaan en anderzijds omdat onderschat wordt hoe emotioneel zwaar het onderzoek naar kinderpornografie op het internet wel is aangezien de beelden ontzettend schokkend zijn.
Een derde partij is het gerecht, dat moet straffen. Het probleem is dat ze daar ook niet direct over de technische kennis beschikken : wat is er precies gebeurd, zijn er bewijzen, zijn die bewijzen iets waard ? Ze hebben geen documenten om op terug te vallen. Vormt het IP-adres en het opvragen van gegevens van een provider een uniek bewijs ? Kan het worden aangevochten ? Terzake heeft men weinig background. Er bestaat weliswaar wetgeving, maar in de wet is geen techniek opgenomen. Hieromtrent zal de discussie in de rechtbank uiteindelijk draaien.
Nog een andere partij zijn de daders. Uit recente foto's van misbruikte kinderen blijkt dat het recentste computermateriaal wordt gebruikt. De daders zijn goed op het vlak van techniek en software. Ze hebben ook de middelen om hun sporen te verbergen en werken internationaal, wat het ontzettend moeilijk maakt hiertegen op te treden. Ook de slachtoffers vormen een betrokken partij. Elk beeld is een slachtoffer. Dit mogen we nooit vergeten. In tegenstelling tot wat vroeger werd beweerd, blijft kinderpornografie actueel. Er circuleren niet alleen oude beelden. Er komen er alle weken bij.
Wat mogelijke oplossingen betreft, moet er in de eerste plaats wat de nieuwsgroepen betreft heel snel een tool of eventueel een wetgeving worden ontwikkeld. De Federal Computer Crime Unit zou maandelijks een lijst kunnen bekendmaken van alle nieuwsgroepen waarop uitsluitend kinderporno wordt aangeboden. Al die nieuwsgroepen moeten dan onmiddellijk van de Belgische providers worden verwijderd. Dat is niet veel werk : ongeveer tien minuten per maand. Technisch vormt dat absoluut geen probleem.
Uiteraard zullen er altijd nieuwsgroepen zijn met twijfelachtige informatie. Dan zijn er verschillende mogelijkheden. Men kan iemand controle laten doen is het kinderpornografie, gebeurt het sporadisch, biedt de groep kinderpornografie aan ? of men kan software gebruiken. Hierop komt hij evenwel later terug.
Er is een meldpunt van de gerechtelijke politie. Het grote probleem is dat er daarnaast vrij veel meldpunten bestaan, waaronder de officiële van de providers. Bijna elke provider heeft een meldpunt, maar ze springen er eerder los mee om. Dat meldpunt dient, zoals ze zelf zeggen, veeleer voor zelfregularisatie. Meestal sturen ze eerst een mail naar die persoon met het verzoek ermee op te houden en wordt die informatie niet direct doorgegeven aan het gerecht, want uiteraard willen ze hun klanten niet kwijtspelen.
Ideaal zou zijn indien er een internationaal meldpunt zou bestaan, dat gekoppeld zou zijn aan de specifieke software en databases die men ontwikkelt.
In verband met de database verwijst hij naar Nederland waar men al twee jaar ernstig werkt aan de bestrijding van kinderpornografie en waar men, naar hij denkt, grote vorderingen maakt op het vlak van bestrijding met behulp van software. Er werd een KIDS-systeem ontwikkeld met een databasekoppeling aan een landelijk politiesysteem, met de bedoeling alle beelden van kinderpornografie te inventariseren. Er moet immers een vergelijking mogelijk zijn tussen de gebieden waarop al onderzoek werd gedaan en men moet weten wie wat gedaan heeft, welke sporen zijn gevonden, enz.
Het ontwikkelen van software vereist specialisten en onzettend veel investeringen. Hij kan zich niet voorstellen dat de Federal Computer Crime Unit, bestaande uit twaalf medewerkers, vier ervan zal vrijmaken voor het ontwikkelen van software.
Hij denkt dan ook dat in eerste instantie gebruik moet worden gemaakt van bestaande databases. Hij denkt bijvoorbeeld dat men moet aansluiten bij het Nederlands databasesysteem en dat men niet moet proberen dat werk over te doen.
Een ander probleem vormen de chatgroepen, ICQ en dergelijke, de plaatsen waar vooral contact wordt gelegd tussen pedofielen. Op het internet bestaan bepaalde niveaus. Allereerst is er de surfer die eens naar pedofilie op zoek gaat. Dan is er de persoon die kinderpornografie begint uit te wisselen en uiteindelijk zijn er de producenten, de mensen die de foto's maken en ze voor het eerst op het net brengen. Dit laatste niveau vindt men niet terug in nieuwsgroepen en chatgroepen. Sporadisch zal men wel eens een of andere idiote kinderpornoverspreider tegenkomen, maar dat gebeurt in eerste instantie in eigen netwerken en systemen.
Om die terug te vinden is er slechts één mogelijkheid : op het internet anoniem infiltreren in die groep. Zoals daarnet gezegd : dat mag niet en dat kan niet. Het is echter de enige mogelijkheid om op de hoogte te blijven van hun technieken.
Een paar concrete aanbevelingen wil hij graag benadrukken.
Eerst moeten mensen en middelen ter beschikking worden gesteld voor de bestrijding van kinderpornografie. Zijn die er niet, hebben de overige aanbevelingen ook geen zin.
Er moet worden aangesloten op een gemeenschappelijke databank van beeldmateriaal met Nederland waar men al iets meer dan 1 miljoen beelden heeft gecatalogeerd.
Er moet ook een coördinatie- of onderzoeksteam worden opgericht, dat zeker en vast moet bestaan uit politie, gerecht en providers. Hoewel hij spreekt namens de werkgroep Morkhoven, vindt hij niet dat groeperingen als de werkgroep Morkhoven er deel van moeten uitmaken.
Een andere maatregel vormt het blokkeren van bepaalde nieuwsgroepen. Dat zal maandelijks moeten worden vastgelegd. Het moet mogelijk zijn in de wetgeving vast te leggen dat bepaalde informatie onmiddellijk van het net moet verdwijnen.
De heer Beirens zegt dat de politie de lijsten naar de ISPA stuurt. Er moet ook op gewezen worden dat wanneer men bepaalde groepen laat blokkeren, er een beweging op gang komt naar andere groepen, die minder zichtbaar zijn. Dan lopen meer mensen het risico « toevallig » te worden geconfronteerd met dit soort situaties, zelfs in groepen in de stijl van « Belgische keuken ». Hij kent geen voorbeelden, maar heeft er al van horen spreken : pedofielenkringen beslissen één of twee dagen lang boodschappen te sturen naar een bepaalde groep en alle personen van de groep ontvangen boodschappen die ze niet echt willen zien. Dat kan heel goed gebeuren.
De heer Pas wijst erop dat het er hem vooral om te doen is dat bepaalde nieuwsgroepen al jaren bekend zijn, maar niettemin nog steeds door de Belgische providers worden aangeboden, wat volgens hem onmogelijk moet zijn.
Bovendien moet er expertise zijn waar onder meer de rechtbanken gebruik van kunnen maken. Rechters, juristen en advocaten moeten hun informatie ergens vinden. Daarom zou het interessant zijn op bepaalde mensen te kunnen terugvallen, eventueel onafhankelijken of leden van de politie of van het gerecht.
Het melden van kinderporno door burgers vormt een speciaal probleem. Men spreekt altijd over de anonimiteit, maar wie kinderporno op het net meldt, heeft die op zijn computer staan en is perfect opspoorbaar, tenzij hij speciale software zou gebruiken. Met andere woorden, er is geen echte bescherming rond de meldpunten. Hierover zou ook eens moeten worden nagedacht. Het moet duidelijk worden dat er bescherming bestaat en dat alle aanmeldingen anoniem gebeuren en niet traceerbaar zijn.
Een andere aanbeveling betreft de internationale samenwerking. In eerste instantie denkt hij aan Nederland dat hier ernstig werk van maakt en hiervoor in vergelijking met ons land enorm veel middelen en mensen heeft ingezet. Op welke manier kunnen we die systemen integreren en verder samenwerken ?
De meest omstreden aanbeveling heeft hij als laatste bewaard, namelijk de infiltratietechnieken om op de hoogte te blijven van wat er gebeurt, zodat heel wat misdrijven tegelijkertijd kunnen worden aangepakt.
2.1. Uiteenzetting van de heer Kohl (witte comités)
De heer Kohl herinnert eraan dat de witte comités niet gespecialiseerd zijn in het opsporen van pedocriminaliteit op het internet. Zij volgen deze problematiek echter van dichtbij via informatie die ze krijgen van de media of rechtstreeks van organisaties of ouders die op zoek zijn naar hun verdwenen kinderen.
Het volstaat niet deze criminaliteit op het internet op te doeken. Er moet vooral speurderswerk gebeuren aan de hand van het materiaal dat de politiediensten in hun bezit krijgen om de kinderen en de misdadigers op te sporen. Ook de oorsprong van fotomateriaal kan worden opgespoord dankzij een techniek die reeds in Zweden wordt gebruikt door de politiediensten.
Op Belgisch en nadien op Europees niveau moet er dringend een centrale gegevensbank voor dit materiaal worden opgericht.
Volgens hem moet er eveneens een wettelijke regeling worden getroffen om te beletten dat dit materiaal ongebruikt bij de gerechtelijke instanties blijft liggen of zelfs zou worden vernietigd. Hij vraagt zich in dat verband af wat er gebeurd is met 18 CD's « Zandvoort », die in februari 2001 aan het Belgisch gerecht werden overhandigd en zich thans op het parket van Turnhout bevinden.
Een ander probleem is dat de ouders van de verdwenen kinderen vanwege de gerechtelijke diensten geen toegang krijgen tot dat pedocrimineel materiaal (al ware het maar het gelaat van de kinderen) en zulks omdat men kan merken dat de kinderen gefolterd werden. Wat er inmiddels met deze kinderen gebeurt of de dagelijkse hel van de ouders lijkt van minder belang te zijn voor de gerechtelijke autoriteiten.
Volgens de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer moeten de organisaties of de ouders die naar kinderen zoeken op pedocrimineel materiaal eerst de toestemming krijgen van de bevoegde magistraat of van de betrokken persoon, dit wil zeggen het verdwenen kind of zijn ouders. Praktisch betekent dit dat men eerst toestemming moet krijgen van alle kinderen of ouders die op duizenden foto's voorkomen of eventueel van de magistraten die op zoek zijn naar deze kinderen. Dit is onaanvaardbaar.
In het rapport van FCCU wordt uitdrukkelijk verwezen naar de problemen bij kinderpornojacht door niet-politiediensten. Ze stellen vast dat niet-politiediensten in verschillende Europese landen zeer nuttig werk kunnen verrichten. Dit gebeurt zonder problemen te veroorzaken en geeft zelfs aanleiding tot een zeer nuttige samenwerking met de gerechtelijke diensten. Strafrechtelijke feiten kunnen ook binnen de politiediensten gebeuren en ook bij hen is dus een controle noodzakelijk.
Ook kan worden vastgesteld dat wanneer dergelijke organisaties materiaal overzenden aan de parketten, zij zeer waakzaam zijn over het gebruik ervan en eventueel pressie zullen uitoefenen opdat het materiaal spoedig wordt onderzocht. Er is dus een democratische controle. Welke democratische controle is er daarentegen op het materiaal dat door FCCU overhandigd wordt ?
Ten slotte wenst hij nog de aandacht te vestigen op het rapport van de witte comités, waaruit blijkt dat er, een betere bescherming moet komen voor al degenen die pedocriminaliteit aanklagen. Pedocriminelen beschikken vaak over buitengewone financiële middelen en kunnen zich de beste specialisten en advocaten betalen. De commissieleden zullen eveneens in het overhandigde verslag voorbeelden vinden van het werk dat hun netwerk op het terrein realiseert.
2.2. Uiteenzetting door de heer Beghuin (witte comités)
De heer Beghuin herinnert eraan dat hij tijdens de vergadering van 5 februari 2002 erop gewezen heeft dat de witte comités niet gespecialiseerd zijn in het opsporen van pedocriminaliteit op het internet en dat zulks ten dele te wijten is aan het feit dat de wet hun dat niet toestaat.
Overigens hebben de 36 000 ondertekenaars van de petitie die het witte comité van Couvin « La main sur le coeur » op gang heeft gebracht, gevraagd de wet aan te passen teneinde hen te beschermen die kinderpornografie op het internet opsporen. Andere landen hebben dat reeds gedaan. In Nederland bijvoorbeeld kunnen particuliere opsporingsverenigingen samenwerken met de gerechtelijke overheid op voorwaarde dat zij daartoe een toestemming hebben gekregen. In Italië heeft de vereniging « Telefono Arcoballeno », waarvan Don Fortunato di Notto de voorzitter is, het statuut van justitieel medewerker gekregen. Sedert 1996 heeft deze vereniging 24 000 sites van kinderpornografie ontmanteld over heel de wereld (Italië, België, Frankrijk, Spanje, Brazilië, Japan, de VS, Rusland, Polen, Kroatië ...).
Dank zij het speurwerk van burgerverenigingen die pedocriminaliteit willen bestrijden, kunnen dergelijke netwerken opgedoekt worden. Zij hebben aan de Justitie duizenden foto's van het internet overgezonden die seksuele agressie op kinderen tonen vaak gepaard met foltering en soms zelfs met doding.
Niet alleen voor het internet zou er een betere bescherming moeten komen voor hen die pedocriminaliteit bestrijden. In Frankrijk hebben een aantal artsen, kinderpsychiaters of gynaecologen problemen gehad met Justitie en met de Orde van Geneesheren omdat zij overeenkomstig het Franse Strafwetboek aan Justitie de namen hebben meegedeeld van vermoedelijke daders van seksuele mishandeling op kinderen. Tegen die artsen waren er klachten binnengekomen wegens schending van het beroepsgeheim of lasterlijke aangifte. Die klachten komen uiteraard van de vermoedelijke daders. Indien het strafdossier van de daders wordt geseponeerd, dreigen de artsen vervolgd te worden wegens lasterlijke aantijging.
Volgens professor Hutsebaut, hoogleraar strafrecht aan de KUL, loopt 90 % van de klachten in België hetzelfde risico. Het zou om vooral technische redenen gaan. Over enkele maanden verschijnt er een studie in boekvorm over dat onderwerp.
Verontrustend is wel de vaststelling dat in bepaalde gerechtelijke arrondissementen de magistraten de neiging vertonen de beweringen van kinderen niet au sérieux te nemen en zelfs te beweren dat de specialisten die de ondervragingen hebben geleid, niet bekwaam zijn. Dat soort verklaringen krijgt vaak heel wat weerklank in de media en versterkt het gevoel van straffeloosheid bij de daders, terwijl de slachtoffers er verweesd uitkomen. Naar het zich laat aanzien zouden zelfs leraars er thans voor terugdeinzen gevallen van kindermishandeling aan te geven.
De houding van een aantal magistraten versterkt nog de twijfel bij de leerkrachten en ondergraaft de inspanningen van minister Maréchal en van het « Preventieproject onderwijs vertrouwenscentra ». Spreker verklaart een dergelijke houding niet te begrijpen.
Zowat vier jaar geleden hebben de witte comités een reeks « klaagschriften » opgestart.
Die streven een tweevoudig doel na : in de eerste plaats willen zij de problemen van pedocriminaliteit aankaarten omdat het getuigenis van een hele reeks slachtoffers die overigens vaak actief zijn in het netwerk, heeft uitgewezen dat slachtoffers van incest vaak ook slachtoffers zijn van de werking van instellingen omdat deze niet vertrouwd zijn met pedocriminaliteit. Voorts wilde het project ook het probleem onderzoeken via het getuigenis van talloze slachtoffers (4 918 gevallen voor de zes vertrouwenscentra in Vlaanderen over 2000). De witte comités beoogden een diepgaand onderzoek uit te voeren, niet alleen over de oorzaken van pedocriminaliteit en mishandeling in België, maar eveneens over mogelijke tekortkomingen van de instellingen. Gemeenschappelijke punten hadden het bestaan van netwerken of verenigingen van pedocriminelen aan het licht kunnen brengen.
Ook hadden de comités kostbare informatie aan de gerechtelijke instellingen kunnen geven, maar om het project ingang te doen vinden bij het publiek hadden zij de medewerking van de media nodig. Die hebben echter niet veel ondernomen ofschoon het project hun tijdens een persconferentie was voorgesteld.
Om die reden hebben de comités alleen het eerste deel van het project uitgewerkt. Zij ontwikkelen een pedagogisch initiatief in samenwerking met specialisten via hun maandblad « White Spirit » om de pedocriminaliteit en de werking van het gerecht toe te lichten.
Zodoende hebben zij reeds kostbare informatie kunnen verschaffen aan de minister van Justitie, wat betreft de tekortkomingen bij de uitvoering van bepaalde wetten en met het oog op het opstellen van nieuwe wetten. Bijzonder is hier wel dat hun optreden uitgaat van de zienswijze van de slachtoffers op de instellingen en dat deze laatste hun eigen werking nooit op die manier kunnen beoordelen.
2.3. Uiteenzetting door de heer Beirens (Federal Computer Crime Unit)
De heer Beirens stelt dat, wat betreft de samenwerking van de witte comités, de FCCU zeer weinig contacten heeft met deze organisaties. Er zijn wel geregeld contacten met Child Focus die ontvangen informatie onmiddellijk aan de politie doorgeeft. De FCCU behandelt deze informatie als welke andere melding ook die zij ontdekken via het internet. Als het crimineel feit zich in België situeert of als er een technische link met België bestaat gaat FCCU onmiddellijk trachten op te treden in samenwerking met magistraten en providers. Als de feiten zich in het buitenland afspelen verstuurt zij de informatie via Interpol.
Op vraag van mevrouw Lizin preciseert de heer Beirens dat met Rusland dezelfde vorm van samenwerking bestaat. Als de feiten in Rusland plaatshebben, komt de informatie terecht in het Interpol-bureau van Rusland. Wat er daarna met de informatie gebeurt weet hij uiteraard niet. Bij de werking van Interpol is een van de grote problemen dat sommige landen over verschillende politiediensten beschikken die dezelfde materie behandelen maar dat de Interpol-informatie niet altijd bij die verschillende diensten terechtkomt.
Mevrouw Lizin merkt op dat de politie van Moskou de wens heeft uitgesproken dat de FCCU rechtstreeks kan werken met de heer Hauppe, onze verbindingsofficier te Moskou.
De heer Beirens merkt op dat een afwijkende procedure zou moeten worden besproken met de Cel mensenhandel die bevoegd is voor het domein van de kinderpornografie. Het zou inderdaad mogelijk zijn om met een verbindingsofficier te werken als dat betere resultaten oplevert.
Hij verklaart ten slotte geen problemen te hebben om met de witte comités samen te werken, ze beschikken vaak over zinvolle en bruikbare informatie. Deze informatie kan echter ook rechtstreeks aan de FCCU worden meegedeeld, aan de gerechtelijke diensten van het betrokken arrondissement ofwel aan het centraal gerechtelijk meldpunt waarvan de link staat vermeld op de website van de federale politie. Deze informatie zal even grondig worden onderzocht en behandeld.
De FCCU houdt zich in het bijzonder bezig met het technisch lokaliseren van de feiten, enerzijds, en met het onderzoek van de in beslag genomen computers, anderzijds. Dit laatste geschiedt in het kader van huiszoekingen bij daders om op die manier eventuele informele en formele netwerken op te sporen.
Wanneer op basis van het werk van de FCCU blijkt dat de feiten in België kunnen worden gelokaliseerd wordt het dossier overgezonden aan het bevoegde parket waar de lokale Cel mensenhandel wordt bijgestaan door de regionale FCCU.
2.4. Gedachtewisseling
De heer Wille wijst erop dat er voor huidige problematiek een belangrijk onderscheid bestaat tussen de functionele en de administratieve realiteit.
Zo is het uiteraard logisch dat de FCCU samenwerkt met Interpol, niemand kan daar bezwaar tegen hebben. De snelheid waarmee de informaticawereld echter evolueert is bijzonder groot en daardoor is de kennis van de strafmaat, die de ronde doet in die wereld, zeer belangrijk. Zo heeft de politie van Moskou erop gewezen dat wanneer misdaders pedopornografische daden willen plegen, zij sneller zullen kiezen voor een locatie zoals Rusland dan elders omdat zij weten dat de strafmaat voor deze feiten daar laag ligt.
Ten tweede wijst de spreker op de band tussen pedofilie en mensenhandel. Hoewel tussen beide een verband bestaat is niet elk geval van pedofilie een geval van mensenhandel. Het is dan ook niet logisch dat de Cel mensenhandel systematisch bij de behandeling van dergelijke pedofiliezaken wordt betrokken. Hij vindt de huidige aanpak dan ook niet echt verstandig.
Op basis van het groot gezag dat deze commissie geniet, zoals nogmaals is gebleken uit de contacten die de leden hebben gehad in Moskou, stelt hij voor om aan te dringen op een uitwisseling van de informatie. Mogelijk kan ook worden aanbevolen om Europese programma's zoals Odysseus, die het mogelijk maken nuttige contacten te leggen tussen de diensten van verschillende landen, verder te ontwikkelen. De knowhow van de daders in deze morbide handel evolueert veel sterker dan die van de politiediensten wegens het verschil in de beschikbare financiële en inhoudelijke middelen van de bevoegde politiediensten van de betrokken landen.
Volgens de heer Malmendier is men in een spiraal terechtgekomen waar men pakkeman blijft spelen. Naast het toepassen van deze techniek zou men volgens hem in het veld moeten optreden, dat wil zeggen, in onze steden en dorpen om de sociale afkeuring van dit fenomeen te benadrukken. Op dat punt kunnen de witte comités of aanverwante verenigingen zeer nuttig werk verrichten.
Wat verstaan de vertegenwoordigers van de comités precies onder het begrip hulpagenten en internetspeurders in de praktijk ?
De heer Kohl verwijst naar de Werkgroep Morkhoven, die op dat punt een voortrekkersrol heeft gespeeld. Het ligt in de bedoeling tot een zeer ruime uitwisseling van informatie te komen zodat de gerechtelijke instellingen, die het om zo te zeggen zonder middelen moeten stellen, toch hulp krijgen. Het spreekt vanzelf dat het zeer duur is te kunnen beschikken over waardevolle technici. Daar staat tegenover dat pedocriminelen in vele gevallen wel over dergelijke middelen beschikken en zich ook de beste technici kunnen veroorloven. Zij werken bovendien in een schemerzone zodat ze ook voorsprong nemen ten opzichte van de gerechtelijke diensten. Verenigingen als Morkhoven treden op als detectives en infiltreren soms in het milieu.
De witte comités zijn niet gespecialiseerd in dit soort speurwerk. Zij zouden daarentegen wel voor een overzicht kunnen zorgen van wat zij in de praktijk vaststellen omdat zij rechtstreeks contact houden met de slachtoffers die vaak aarzelen om naar de politie te gaan. Zij zouden efficiënt werk kunnen leveren op voorwaarde dat zij het vertrouwen van de slachtoffers weten te winnen en dat hun werk bij de slachtoffers enige bekendheid geniet omdat laatstgenoemden zo weten dat zij bij de comités terechtkunnen. Alleen in Vlaanderen al telt men over het jaar 2000 ongeveer 5 000 slachtoffers bij de kinderen. Uitvergroot voor heel het land en rekening houdend met het feit dat het hier waarschijnlijk alleen om het topje van de ijsberg gaat, ziet men dat de toestand ernstig is omdat talloze slachtoffers van incest niet weten waarheen.
Samen met specialisten zouden de witte comités een pedagogisch project kunnen uitvoeren om bijvoorbeeld het profiel van pedocriminelen te bepalen, het soort reacties van de slachtoffers. Zodoende kunnen zij hulp verlenen bij het politiewerk. Men mag daarbij niet uit het oog verliezen dat een aantal magistraten wellicht ook pedofiele neigingen vertoont en dat men bijgevolg die magistraten moet vermelden in een rapport aan de Hoge Raad voor de Justitie.
De heer Beghuin voegt eraan toe dat het begrip hulpagent wellicht te ver gaat, doch dat de witte comités hoe dan ook de politie kunnen helpen. Zij moeten daarbij echter over wettelijke middelen kunnen beschikken want anders lopen zij te veel risico's.
Zo bestaat er een dossier met onomstotelijk bewijsmateriaal dat een vader met pedofiele neigingen in 1989-1990 voor Dutroux heeft gewerkt, deel heeft uitgemaakt van een netwerk en veroordeeld is geweest. Al die bewijzen zijn overgezonden naar « Neufchâteau », maar de gerechtelijke overheid heeft er geen rekening mee gehouden. De betrokkene heeft de gevangenis verlaten en gaat nu regelmatig op bezoek bij een vrouw die zes minderjarige kinderen heeft.
Het gaat hier uiteraard om een zeer ernstig geval. De witte comités spreken de wens uit dat zij in dergelijke gevallen met de politie kunnen samenwerken.
Mevrouw Thijs stelt vast dat België eerder een gebruikersland is dan een productieland. Dat hebben de leden van deze commissie ook kunnen vaststellen tijdens hun bezoek in Moskou waar er vaker wordt gesproken van Fransen en Duitsers die hun site in Rusland openen en niet zozeer van Belgen. Indien een Belg echter een site vanuit Rusland opzet is hij in België niet strafbaar. Wat kan de commissie doen om deze situatie te verhelpen ? Zij wenst ook te weten of er, sinds Child Focus enkele weken geleden werd aangekondigd als officieel en enig meldpunt, een stijging is van de meldingen ?
Tevens stelt zij vast dat het kader van FCCU momenteel slechts 12 mensen telt terwijl er 28 voorzien zijn. Het is overduidelijk dat, voor een dergelijke problematiek, het kader van de FCCU voluit moet kunnen functioneren. Zij vraagt of deze commissie daar op een of andere manier kan in optreden. Blijkbaar mangelt het aan financiële middelen maar zij meent dat misschien de beleidsprioriteiten moeten worden aangepast. Ze wil vernemen in hoever de beperkte capaciteit de werkkracht van de FCCU in het gedrang brengt.
Ten slotte snijdt zij het probleem aan van de aansprakelijkheid van de provider voor het illegaal materiaal dat hij niet heeft verwijderd van de server en waarvan hij de autoriteiten niet heeft verwittigd. Sommige providers kunnen geneigd zijn om illegale sites op hun server te houden omdat dit bezoekers kan antrekken. Hoe wordt dit probleem aangepakt ? Wat is de gemiddelde termijn vooraleer de providers een illegale site signaleren bij de autoriteiten en hoe lang laten ze gemiddeld de illegale site op hun server staan ?
De heer Beirens antwoordt dat hij nog niet over exacte cijfers beschikt wat betreft de meldingen bij Child Focus. Hij denkt evenwel niet dat er een spectaculaire verhoging te verwachten is.
Wat het kader van de FCCU betreft is er 2001 een berekening gemaakt op basis van het businessplan waarin de takenpakketten werden uitgewerkt. Er werd toen uitgerekend dat de FCCU 28 personen nodig zou hebben. Er is een goedkeuring gevraagd over die kaderuitbreiding maar dat hangt af van het overkomen van administratief personeel van de federale politie.
Het betreft personeel van Kalog dat adminstratieve functies zou vervullen waardoor de operationele politiemensen zich op hun eigenlijke werk kunnen concentreren. Op een bepaald ogenblik werd er gesproken van de overbrenging van een 200-tal mensen van De Post naar de federale politie voor het vervullen van administratieve functies. Op die manier zouden er 10 politiemensen beschikbaar worden voor de FCCU. Blijkbaar gaat die overdracht niet door zodat hij dus geen zekerheid heeft over de effectieve grootte van het FCCU-kader dat evenwel reeds is goedgekeurd.
Mevrouw Thijs vindt dat als de overdracht van het Post-personeel niet doorgaat er een andere oplossing moet worden gevonden voor de kaderuitbreiding.
De heer Beirens wijst op het mobiliteitsbeginsel : wanneer een plaats open wordt verklaard kunnen de mensen zich kandidaat stellen voor de functie. Zo zullen er binnenkort, na selectieproeven, vijf nieuwe personeelsleden bijkomen : drie hoofdinspecteurs en twee mensen van de lokale politie. Voor de vacante functie van commissaris is het echter niet zeker dat er iemand zal worden gevonden. Momenteel kan hij echter alleen politiemensen aanwerven maar geen administratieve krachten. In het kader van een volgende mobiliteitsgolf kunnen er dan eventueel nog extra personeelsleden bijkomen.
Met een hoger personeelsbestand zou de FCCU zich kunnen bezighouden met projecten gericht op het Belgische luik van internet. Als er een technische link met België wordt vastgesteld zouden ze het dossier kunnen beheren.
Wanneer een Belgische onderdaan een site in Rusland opent geldt inderdaad het principe dat alleen de buitenlandse overheid bevoegd is op het eigen territorium en dat de Belgische politie dan niet kan optreden.
Mevrouw Lizin wijst erop dat de politie van Moskou wat betreft de kinderpornografie bevoegd is voor het hele Russische grondgebied. Ze is bereid om onmiddellijk een site met kinderpornografie te blokkeren wanneer de heer Hauppe, onze verbindingsofficier, hen daarvan op de hoogte brengt. Volgens haar moet er sneller worden opgetreden en moet men vaker een beroep doen op de bevoegde verbindingsofficier.
De heer Beirens antwoordt dat zijn dienst niet kan bepalen aan welke buitenlandse politiedienst hij de beschikbare informatie moet overzenden. FCCU werkt via Interpol.
Voor Amerika en Engeland is het duidelijk welke politiedienst zich met deze computercriminaliteit bezighoudt omdat de bevoegdheden goed gedefinieerd zijn maar voor andere landen is dat niet zo evident. Hij meent daarenboven met de nodige spoed te werken : van zodra een informatie binnenkomt wordt ze onmiddellijk naar Interpol verstuurd. Van de FCCU uit kan het niet sneller gaan. Hij heeft daarentegen geen greep op de werkwijze van Interpol. Uiteraard is hij vragende partij om de buitenlandse samenwerking te verbeteren en sneller te laten verlopen.
Wat betreft de aansprakelijkheid van de providers denkt hij niet dat een Belgische provider lang kinderpornosites laat staan op zijn server. De meeste providers reageren zeer snel als zij iets vaststellen en de FCCU geeft de informatie ook onmiddellijk door aan de bevoegde magistraat zodat de site volledig kan worden geblokkeerd. Soms is de blokkering van zulke site op een uur tijd geregeld.
Wat wel kan gebeuren is dat er nieuwsgroepen met kinderpornografie ontstaan en dat de providers ze niet altijd voldoende controleren.
In antwoord op de vraag van de heer Malmendier over de samenwerking met de burgerbewegingen, meent hij dat indien de witte comités in deze materies iets willen doen, dit enkel kan gebeuren als tussenpersoon voor mensen die een melding willen doen of informatie willen geven. Het actief zoeken veronderstelt gespecialiseerd werk dat het domein is van de politiediensten. Hij vindt het onaanvaardbaar dat sommige groeperingen sites infiltreren omdat dit strikt verboden wordt door de wet.
De FCCU heeft eerder technische informatie nodig om op het internet te gaan zoeken en te verifiëren dan foto's van kinderen die het slachtoffer zijn van pornografie. Dat de witte comités effectief kinderpornografie gaan opzoeken op internet ziet hij echter niet zitten.
De heer Kohl verduidelijk dat het Handvest van de witte comités uitdrukkelijk stelt dat het verboden is voor de leden om zelf onderzoeken te doen. Wel kunnen ze informatie uitwisselen over de pedocriminaliteit. Hij maakt zich echter zorgen over het feit dat er soms informatie wordt toevertrouwd aan de politie en dat er dan geen werk van wordt gemaakt of dat deze informatie niet in de juiste handen terechtkomt. Er is onvoldoende controle over wat er met de meldingen gebeurt bij de politiediensten en de parketten en de witte comités zouden die controle kunnen uitoefenen.
Mevrouw Thijs vindt persoonlijk dat de comités rond de kinderpornografie niet zouden moeten bestaan. Er bestaan voldoende officiële meldingspunten en de politiediensten zijn bevoegd om deze zaken op te volgen.
1e aanbeveling
Men dient de belangstellende burgerverenigingen de kans te geven om zich te concentreren op de preventieve aspecten van de strijd tegen de kinderpornografie waaraan ze willen deelnemen.
Die preventieve aspecten bestaan uit het bevorderen van een echte cultuur van afkeuring, van bescherming en van actieve hulp in de maatschappij.
De burgerverenigingen moeten met name worden aangespoord :
overheids- of privé-initiatieven te ondersteunen;
mee te werken aan de verspreiding van brochures;
filters te installeren op computers in hun onmiddellijke omgeving;
lijsten van contactpunten te verspreiden;
kritisch educatief materiaal te verdelen;
bewustmakingscampagnes te organiseren over de beveiligingsregels;
mee te werken aan het bevorderen van educatieve sites.
2e aanbeveling
Er moet voor worden gezorgd dat de inspanningen van de overheid en van de burgerverenigingen convergeren. Dit leidt tot de transparantie en het vertrouwen die nodig zijn opdat de inspanningen aan beide zijden succes opleveren.
3e aanbeveling
Een koninklijk besluit tot regeling van de bewaring van data in het archief van de internetproviders gedurende twaalf maanden, moet zo snel mogelijk in werking treden.
4e aanbeveling
De ethiek van de internetproviders moet strenger worden geregeld. Het gebruik van labels moet worden ontwikkeld.
5e aanbeveling
De taken en de werking van de burgerverenigingen moeten duidelijk worden gedefinieerd. Anders dreigen we te worden geconfronteerd met anarchistisch of reactionair gedrag, waarvan de oorzaak veeleer moet worden gezocht in de onwetendheid over de wetgeving dan in de hoge verwachtingen van de burgers. Ook moeten de burgerverenigingen beschermd worden tegen mogelijke infiltratie van pedofielen.
6e aanbeveling
Child Focus dient protocolakkoorden te sluiten met de burgerverenigingen die blijk geven van deskundigheid. Op basis van criteria die deze overheidsinstelling vooraf vastlegt, erkent ze de burgerverenigingen die een protocolakkoord hebben ondertekend en ziet ze toe op de naleving van dit akkoord.
Child Focus informeert de erkende burgerverenigingen over het gevolg dat wordt gegeven aan de zaken waarvan de instelling in kennis werd gesteld door die verenigingen.
Deze overheidsinstelling overkoepelt het netwerk van de erkende burgerverenigingen. Ze wordt het centrale contactpunt voor de burgers en de interface tussen dit netwerk en de overheid, zodat de nabijheid, het vertrouwen en de gebruiksvriendelijkheid, noodzakelijk voor een gewijzigde houding in onze maatschappij, gewaarborgd zijn.
7e aanbeveling
De burgerverenigingen moeten zelf instaan voor hun werkingsmiddelen, zodat ze onafhankelijk en kritisch blijven om te reageren wanneer de overheid eventueel in gebreke blijft. Dit betekent dat men het idee van elk monopolie laat varen en dat men een netwerk schept dat door zijn decentralisatie de taboes kan doorbreken en de strijd tegen de pedofilie overal in België kan opvoeren en bijgevolg de vereiste privé-middelen voor de werking van een eerstelijnsmacht kan verzamelen.
8e aanbeveling
Child Focus moet een samenwerkingsakkoord sluiten met het federale parket, de instantie die de personen die zich schuldig hebben gemaakt aan kinderpornografie op het internet moet vervolgen.
9e aanbeveling
Er moet een wettelijk kader komen voor de opleiding verstrekt door de burgerverenigingen. Het MAPI moet de nodige middelen krijgen om in eigen huis een voortgezette opleiding te organiseren.
10e aanbeveling
De « Computer Crime Units » moeten werkingsmiddelen krijgen. De ontwikkeling van de « Federal Computer Crime Unit » en van de « Computer Crime Units » in de politiezones is een uitstekend overheidsinitiatief.
De budgetten voor het installeren van die structuren moeten zo snel mogelijk worden toegekend. Dankzij de technische middelen en de vakkennis van de onderzoekers moet de criminaliteit op het internet op elk moment zo efficiënt mogelijk bestreden kunnen worden.
11e aanbeveling
Om de kinderpornografie op internet efficiënt te bestrijden, moet de samenwerking worden opgevoerd met Interpol, Europol en met alle landen in de wereld, vooral met Rusland, de landen van Centraal- en Oost-Europa en de Verenigde Staten.
Hierbij moet worden gewezen op de inspanningen die de Russische overheid zich al heeft getroost in de strijd tegen de mensenhandel en dus tegen de pedofilie.
De commissie voert overigens haar contacten met de Russische overheid op, met het oog op het uitwerken van een efficiënte samenwerking tussen beide landen.
12e aanbeveling
Er moet worden ingegaan op de suggestie van de minister van Justitie om de informatie die in Europa werd verzameld door soortgelijke cellen als de « Federale Computer Crime Unit » samen te brengen, zodat voorkomen wordt dat onderzoek of identificatiewerk onnodig wordt overgedaan. De inspanningen van de Europese landen moeten worden gecoördineerd.
13e aanbeveling
Er moet een centrale databank worden gemaakt, waarin alle foto's worden bewaard die door de diverse politiediensten van het Koninkrijk in beslag werden genomen, zodat de slachtoffers en de daders van pedofiele misdrijven beter kunnen worden geïdentificeerd.
14e aanbeveling
Er moeten computerfilters worden geproduceerd in de drie landstalen.
15e aanbeveling
Er moet op toegezien worden dat de samenwerkingskanalen met Interpol en met de politie van de landen van herkomst van de kinderpornografie, meer bepaald met Rusland, zeer snel worden gebruikt. Er bestaan bijzondere procedures voor het internet en de Senaat beveelt aan ze stelselmatig te gebruiken.
Op grond van de voorstellen van aanbeveling van de rapporteur formuleert de commissie de volgende aanbevelingen :
1e aanbeveling
De « Computer Crime Units » moeten werkingsmiddelen krijgen. De ontwikkeling van de « Federal Computer Crime Unit » en van de « Computer Crime Units » in de politiezones is een uitstekend overheidsinitiatief.
De budgetten voor het installeren van die structuren moeten zo snel mogelijk worden toegekend. Dankzij de technische middelen en de vakkennis van de onderzoekers moet de criminaliteit op internet op elk moment zo efficiënt mogelijk bestreden kunnen worden.
Om volwaardig zijn taak te kunnen uitoefenen dient de huidige personeelsbezetting van het FCCU van 12 personen dringend te worden aangevuld tot het voorziene kader van 28 personen.
2e aanbeveling
Om de kinderpornografie op internet efficiënt te bestrijden, moet de samenwerking worden opgevoerd met Interpol, Europol en met alle landen in de wereld, vooral met Rusland, de landen van Centraal- en Oost-Europa en de Verenigde Staten.
Hierbij moet worden gewezen op de inspanningen die de Russische overheid zich al heeft getroost in de strijd tegen de mensenhandel en dus tegen de pedofilie.
De commissie voert overigens haar contacten met de Russische overheid op, met het oog op het uitwerken van een efficiënte samenwerking tussen beide landen.
3e aanbeveling
Er moet worden ingegaan op de suggestie van de minister van Justitie om de informatie die in Europa werd verzameld door soortgelijke cellen als de « Federale Computer Crime Unit » samen te brengen, zodat voorkomen wordt dat onderzoek of identificatiewerk onnodig wordt overgedaan. De inspanningen van de Europese landen moeten worden gecoördineerd.
Het is duidelijk dat het niet de taak is van burgerverenigingen om zelf aan onderzoek te doen naar het bestaan van pedopornografisch materiaal op het internet. Dit is en blijft een monopolie van de gerechtelijke overheid. Wel kunnen een aantal door de Koning erkende verenigingen als anoniem meldingspunt dienen.
4e aanbeveling
Er moet een centrale databank worden gemaakt, waarin alle foto's worden bewaard die door de diverse politiediensten van het Koninkrijk in beslag werden genomen, zodat de slachtoffers en de daders van pedofiele misdrijven beter kunnen worden geïdentificeerd.
5e aanbeveling
Er moeten computerfilters worden geproduceerd in de drie landstalen evenals in het Russisch en in het Engels.
6e aanbeveling
Een koninklijk besluit tot regeling van de bewaring van data in het archief van de internetproviders gedurende twaalf maanden, moet zo snel mogelijk in werking treden.
7e aanbeveling
De ethiek van de internetproviders moet worden verstrengd. Het gebruik van labels moet worden ontwikkeld.
De commissie is ervan bewust dat het actieterrein van internet bijzonder groot is en dat het moeilijk te controleren valt. Nochtans schijnt dat een aantal internetproviders « ongecensureerde » nieuwsgroepen toelaten terwijl zij de technische mogelijkheid hebben om deze nieuwsgroepen effectief te verwijderen. De commissie is van mening dat men ook preventief te werk gaat door illegaal materiaal van het net te verwijderen. De internetproviders spelen hier een cruciale rol. Er dient een samenwerkingsprotocol te worden afgesloten tussen de overheid en de internetproviders waarin de rol en de aansprakelijkheid van deze internetproviders wordt afgebakend.
8e aanbeveling
Child Focus moet een samenwerkingsakkoord sluiten met het federale parket, de instantie die de personen die zich schuldig hebben gemaakt aan kinderpornografie op internet moet vervolgen.
9e aanbeveling
Er moet een wettelijk kader komen voor de opleiding verstrekt door de burgerverenigingen. Het MAPI (Movement against Pedophilia on the Internet van de universiteit van Namen) moet de nodige middelen krijgen om in eigen huis een voortgezette opleiding te organiseren.
10e aanbeveling
Child Focus dient ertoe overhaald te worden samenwerkingsakkoorden te sluiten met de burgerverenigingen die blijk geven van deskundigheid.
Child Focus informeert de erkende burgerverenigingen over het gevolg dat wordt gegeven aan die zaken waarvan de instelling in kennis werd gesteld door die verenigingen.
Child Focus wordt het centrale contactpunt voor de burgers en de interface tussen dit netwerk en de overheid, zodat de bereikbaarheid, het vertrouwen en de gebruiksvriendelijkheid, noodzakelijk voor een echte gedragswijziging in onze maatschappij, gewaarborgd zijn.
11e aanbeveling
Er moet voor worden gezorgd dat de inspanningen van de overheid en van de burgerverenigingen convergeren. Dit leidt tot de transparantie en het vertrouwen die nodig zijn opdat de inspanningen aan beide zijden succes opleveren.
12e aanbeveling
Men dient voor de belangstellende burgerverenigingen een wettelijk werkingskader te creëren teneinde hun activiteiten te concentreren op de preventieve aspecten van de strijd tegen de kinderpornografie waaraan ze willen deelnemen.
Die preventieve aspecten bestaan uit het bevorderen van een echte cultuur van afkeuring, van bescherming en van actieve hulp in de maatschappij.
De burgerverenigingen moeten met name worden aangemoedigd om :
mee te werken aan de verspreiding van brochures;
lijsten van contactpunten te verspreiden;
kritisch educatief materiaal te verdelen;
bewustmakingscampagnes te organiseren over de beveiligingsregels op internet;
mee te werken aan het bevorderen van educatieve sites.
De burgerverenigingen begaan met kinderpornografie moeten een doorzichtige structuur hebben. De autoriteiten moeten weten wie achter een in deze materie geïnteresseerde burgervereniging zit en welke initiatieven deze vereniging neemt. De vertegenwoordigers van deze burgerverenigingen moeten van onberispelijk gedrag zijn.
13e aanbeveling
Er moet op toegezien worden dat de samenwerkingskanalen met Interpol en met de politie van de landen van herkomst van de kinderpornografie, meer bepaald met Rusland, zeer snel worden gebruikt. Er bestaan bijzondere procedures voor internet en de Senaat beveelt aan ze stelselmatig te gebruiken.
De aanbevelingen werden éénparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
Dit verslag werd éénparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
| De rapporteur, | De voorzitter, |
| Jean-Pierre MALMENDIER. | Anne-Marie LIZIN. |