2-1076/1 | 2-1076/1 |
14 MAART 2002
Ondanks de vaststelling dat de huwelijksbereidheid daalt, treedt toch nog een overgrote meerderheid tot het huwelijk toe. De echtscheidingsbereidheid daarentegen gaat in stijgende lijn. Rechtssociologe T. Jacobs is ervan overtuigd dat de echtscheidingsbereidheid zeker niet zal verminderen en wellicht zelfs haar maximum nog niet heeft bereikt (1).
Dertig à veertig jaar geleden was het besluit om uit elkaar te gaan sociaal gezien een zeer verreikende beslissing. De norm was immers om bij elkaar te blijven. In een omgeving waarin het uit elkaar gaan, minstens theoretisch, acceptabel is, is de druk om bij elkaar te blijven minder groot. Alle sociale kringen aanvaarden nu het uit elkaar gaan wanneer er onoverkomelijke moeilijkheden tussen de partners rijzen.
De cijfers van huwelijksontbinding wijzen erop dat 1 op 4 gehuwden geconfronteerd wordt met de scheidingsproblematiek. Wie nu in het huwelijk treedt, weet dat het scheidingsrisico reëel is. De vanzelfsprekendheid van het samen blijven « tot de dood ons scheidt » is er niet meer bij. Dit verhoogd scheidingsrisico brengt een dynamiek op gang rond het begrip verzekering. De toename van kwetsbaarheid van de persoonlijke relaties brengt een maatschappelijke omgeving tot stand waarin de verwachtingen ten aanzien van de duurzaamheid minder hoog worden gespannen.
Het is een illusie om te veronderstellen dat persoonlijke relaties op termijn opnieuw stabieler zullen worden. Ook in de andere landen nemen gezinssociologen en demografen niet aan dat er een ommekeer op komst is. Een hoog ontbindingsgehalte is als het ware een structureel kenmerk van onze samenleving (2).
De beginpositie van elke persoonlijke relatie verschilt dus fundamenteel van deze van de vorige generaties. Partners konden er 20 à 30 jaar geleden van uitgaan dat hun relatie duurzaam zou blijken. De huidige generatie moet het risico van scheiden van bij de aanvang verrekenen. Het huwelijk is niet langer een levensverzekering.
Mensen worden bovendien ouder dan vroeger, men scheidt ook om het in het tweede deel van zijn leven beter te doen. Men scheidt omwille van de kwaliteit van het bestaan (3).
In de mate dat partners een sociaal-economische eenheid vormen, moet het recht de belangen van de eventuele zwakkere partij beschermen. In een pluralistische samenleving moet de wetgever (op het gebied van samenlevingsvormen/gezinsvormen) neutraal blijven. Hij dient er door zijn beleid en wetgeving voor te zorgen dat de maatschappij het recht erkent van ieder om zich op zijn manier te ontplooien. Het lijkt wenselijk om heel de wetgeving inzake huwelijk en echtscheiding aan een kritische reflectie te onderwerpen.
In onze hedendaagse maatschappij wordt de huwelijksrelatie aanzien als een persoonlijke relatie. Het huwelijk betreft intieme banden tussen de partners. Relaties en relatievorming zijn kenmerkend voor de menselijke soort. Mensen moeten in de regel niet tot een relatie worden gedwongen. Men wordt verliefd. Men trouwt (4).
Een huwelijk staat of valt met de kwaliteit ervan. Uit rechtssociologisch onderzoek blijkt dat de persoonlijke relatie tussen de echtgenoten daarbij het allerbelangrijkste is; het verwerven van of het behouden van welvaart, sociale status, zelfs het ouderschap, komen op een volgend plan. Het (huidige) huwelijk is in eerste instantie een zaak van de partners (5).
Een relatie is pas echt « persoonlijk » wanneer ze het resultaat is van de eigen beslissing en zelfbepaling. Dit impliceert persoonlijke vrijheid. Niet alleen het tot stand komen van een relatie is een keuze; ook de handhaving van een relatie wordt permanent verantwoord. Beslissingen kunnen in dit verband nooit definitief zijn. Mensen kunnen zich vergissen, kunnen veranderen.
Het zouden net de hoge kwaliteitseisen zijn die aan de oorsprong liggen van de toenemende echtscheidingen. Het verwachten van tevredenheid, geluk, en zelfontplooiing leidt ertoe dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen relaties die voldoening geven en relaties die een « onvoldoende » krijgen.
Koen Raes wijst erop dat indien één en dezelfde persoon moet instaan voor waarden als intelligentie, spontaneïteit, verantwoordelijkheid, zorgzaamheid, trouw, vriendschap, oprechtheid, ... het weinig verwonderlijk is dat partners makkelijk teleurgesteld raken in elkaar (6). Het lijkt een evidentie dat mensen omwille van hun liefde voor elkaar verlangen om duurzaam samen te zijn en een huishouden te delen. Liefde legitimeert duurzame relatievorming. Maar liefde legitimeert al evenzeer het verbreken van duurzame relaties wanneer het liefdesaffect haar koers wijzigt.
Men kan er bovendien vanuit gaan dat er vaker lichtvaardig gehuwd wordt dan lichtvaardig gescheiden. Het huwelijk heeft zakelijke en juridische gevolgen waaraan men niet altijd voldoende aandacht heeft bij het afsluiten ervan. Partners kiezen elkaar meestal zelf en daarbij zijn adviezen taboe. Verliefdheid maakt immuun voor adviezen van derden, ook als deze adviezen gaan over het huwelijk als wettig instituut. Men zegt « ja » tegen onbekende wetten van heden en toekomst. Er wordt door het huwelijk vaak te veel beslist zonder nadenken, zonder te weten dat men zoveel beslist. Vroeg of laat levert die « onbedachtzaamheid » nogal eens duurzame ontwrichtingen op (7).
De juridische normering is een vorm van maatschappelijke bepaling en oplegging van wat « moet, kan en niet mag » en houdt een afdwingbaarheid in.
Juridische normering van persoonlijke relaties is een indringing in die relaties. Een volwaardige persoonlijke relatie onderstelt echter persoonlijke vrijheid. Er kan geen sprake van persoonlijke vrijheid zijn wanneer door de overheid de inhoud van de relatie (in casu de persoonlijke huwelijksplichten) wordt vastgelegd. De relatie wordt op die manier ontdaan van haar persoonlijk karakter (8).
Echtgenoten worden geobjectiveerd en gealiëneerd. Persoonlijke relaties zijn maar echt persoonlijk indien deze vrijwillig in stand gehouden worden. Persoonlijke relaties en dwang zijn mutueel exclusief. « Een huwelijk tussen verliefde partners was in dezelfde zin een poging om iets dat niet te institutionaliseren valt, toch in instituties te vatten en aldus te vernietigen (9). »
Momenteel zijn zowel echtscheiding met onderlinge toestemming als echtscheiding op grond van bepaalde feiten erg problematisch. De echtscheiding met onderlinge toestemming (hierna : EOT) is dat omdat zij vereist dat de echtgenoten, juist op een ogenblik dat de verstandhouding tussen hen verstoord is, over alle mogelijke gevolgen van hun scheiding een akkoord bereiken. Als echtgenoten het niet eens geraken over een EOT, kan men niet anders dan scheiden op grond van feiten of « schuld ». De echtgenoot die wil scheiden moet dan voor de rechtbank overspel, mishandelingen of grove beledigingen bewijzen in hoofde van de andere echtgenoot. Het bewijzen van schuld is volgens het heersend recht niet alleen belangrijk om te kunnen scheiden maar ook de grondslag voor alimentatie na echtscheiding tussen de echtgenoten.
Ook bij de echtscheiding op basis van feitelijke scheiding speelt bij het toekennen van een onderhoudsgeld het schuldprincipe. Wat de patrimoniale sancties en de uitkering na echtscheiding betreft, wordt de eiser geacht de « schuldige » te zijn voor de toepassing van de bepalingen van de artikelen 299-301 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek). Deze kan daaraan ontsnappen indien bewezen wordt dat de feitelijke scheiding te wijten is aan de fouten en tekortkomingen van de andere echtgenoot.
De echtscheiding op grond van bepaalde feiten is problematisch omdat zowel het al dan niet bekomen van de echtscheiding als de regeling van de gevolgen van de echtscheiding afhankelijk zijn van de notie schuld. Schuld houdt een fout in.
Wij hebben grote bezwaren bij het behoud van de schuldgebonden echtscheiding in het recht. Men kan zich de vraag stellen of men uit respect voor de gevoelens van de beledigde echtgenoot een schuldgebonden echtscheiding in stand mag houden. De strijd in de procedure tot echtscheiding op grond van bepaalde feiten wordt niet gevoerd om gevoelens, die niet te beoordelen zijn, maar staat volledig in functie van uiteindelijk één zaak, met name het onderhoudsgeld na de echtscheiding. Het enige wat tussen echtparen zou mogen/moeten worden genormeerd is hun patrimoniale situatie, hun sociale zekerheidssituatie. De persoonlijke of emotionele aspecten van een relatie mogen/moeten niet genormeerd worden; ze zijn niet vatbaar hiervoor. Wanneer de wil om een levensgemeenschap aan te gaan of in stand te houden, tussen twee partners is verdwenen, dan moet het einde van het huwelijk worden aanvaard (10).
Scheidingsbemiddelaar en psychologe Renders M. stelt terecht dat de vraag naar de schuldige in een relatie irrelevant is : « in een koppelconflict kan een partner niet geen-aandeel hebben, of geen schuld hebben. Een van beiden is chronologisch als eerste verantwoordelijk voor de beslissing van scheiding als oplossing. Voor het ontstaan van het relatieprobleem zijn er echter altijd twee verantwoordelijken » (11). In emotionele situaties waarin men intens betrokken is, is het vaak onmogelijk om het eigen negatieve aandeel te zien en te verwoorden. Ook de vraag in een scheidingssituatie « wie heeft gelijk » is volgens haar irrelevant; elke mening heeft immers een redelijke geschiedenis.
De beoordeling van de (wederzijdse) schuld door de rechter is buitengewoon moeilijk, zo niet onmogelijk (12).
Het vaststellen van deze « schuld » gaat vaak gepaard met ellenlange en pijnlijke procedures en deze hypothekeren niet alleen een sereen verloop van de scheiding maar tevens een regeling van de gevolgen die beide partners zou moeten toelaten opnieuw te starten.
Welke veranderingen stellen wij voor ?
Duurzame ontwrichting als enige grond tot echtscheiding
Dit wetsvoorstel voorziet nog slechts in één grond tot echtscheiding : ontwrichting van het huwelijk. De rechter heeft hierover geen beoordelingsbevoegdheid. Zodra één echtgenoot een scheidingsbeslissing heeft genomen, kan men ervan uitgaan dat het huwelijk ontwricht is. Indien men toch zou eisen dat men de ontwrichting zou moeten aantonen, glijdt men terug in het zoeken van een schuldige. Bij eenzijdig verzoek krijgt de andere partner evenwel de gelegenheid om een bemiddelingspoging te ondernemen.
De echtscheiding op grond van feiten wordt opgeheven, evenals de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding, deze laatste was al gegrond op het begrip duurzame ontwrichting maar het toekennen van onderhoudsgeld was nog steeds geconditioneerd door de « schuldvraag ». Ook de echtscheiding bij onderlinge toestemming impliceert een ontwrichting. Indien partners het eens zijn over de scheidingsbeslissing dienen zij het verzoekschrift gezamenlijk in. In het andere geval gaat het om echtscheiding op eenzijdig verzoek. Wanneer de eis tot echtscheiding gemeenschappelijk wordt ingesteld, is het evenwel niet langer nodig (zoals bij de huidige EOT) dat de partners het eens zijn over alle gevolgen na de echtscheiding. Het is mogelijk om zonder (volledige) overeenkomst gezamenlijk de echtscheiding te vragen. Hetzelfde geldt voor een echtscheiding op eenzijdig verzoek (al of niet met (gedeeltelijke) overeenkomst over de gevolgen na echtscheiding).
De problematiek van « domestic violence » is geregeld in artikel 410, derde lid, van het Strafwetboek. Dit gegeven moet evenwel uit het scheidingsproces zelf gehouden worden. Het komt in dit voorstel enkel aan bod bij het (niet) toekennen van onderhoudsgeld. De echtgenoot die zich schuldig maakte aan het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel verliest het recht op uitkering.
Een andere kijk op de huwelijksplichten die de persoon raken
De « persoonlijke » wederzijdse plichten, zijn niet afdwingbaar, noch in natura noch bij wijze van equivalent. De formulering van dergelijke plichten is dan ook weinig zinvol. De uitdrukkelijke vermelding van dergelijke plichten blijkt alleen betekenis te hebben in de aanduiding van de schuldige echtgenoot (bij niet naleving van de persoonlijke huwelijksplichten) bij een vordering tot echtscheiding.
Personen die affectie voor elkaar voelen en besluiten te gaan samenwonen (en al dan niet een seksuele relatie te beleven) en voor elkaar te zorgen, beleven feitelijk de persoonlijke huwelijksplichten en hebben geen behoefte aan enige juridische normering om zich tegenover elkaar op die wijze te gedragen. Juridische normering van de persoonlijke aspecten van de gezinsrelaties tussen volwassenen moet uitgesloten worden.
Normering van die gedraging is onwenselijk en was enkel nuttig om een « schuldige » aan te duiden in het kader van een niet verdedigbare en niet langer aanvaardbare « schuld en boete-echtscheiding ». Samen met de echtscheiding op grond van schuld moet de oplegging van de persoonlijke huwelijksplichten uit ons recht verwijderd worden. Ons recht moet enkel die rechten en plichten behouden die de onderlinge sociale zekerheidsverschaffing tussen de echtgenoten moeten waarborgen.
Gevolgen voor de gemeenschappelijke kinderen
Kinderen worden uit de (echt)scheidingsprocedure gehouden. Alles wat betrekking heeft op de kinderen wordt bij de jeugdrechtbank aangebracht. Alles wat de afstamming betreft en de gevolgen van afstamming wordt onttrokken aan de echtscheidingsprocedure en de echtscheidingsrechter. Overeenkomsten tussen ouders die niet (meer) samenleven kunnen ter homologatie neergelegd worden bij de jeugdrechtbank. Indien er betwistingen zijn tussen de ouders over hun gemeenschappelijke kinderen kunnen zij zich wenden tot de jeugdrechtbank. Op die manier worden kinderen gelijk behandeld ongeacht of ze al dan niet ouders hebben die met elkaar gehuwd zijn (waren).
Procedure
De procedure moet zo eenvoudig mogelijk gehouden worden. De inleiding gebeurt bij verzoekschrift. Het moet mogelijk zijn om eenzijdig het huwelijkscontract te verbreken zonder zich te moeten beroepen op redenen van morele of juridische aard en zonder moeilijke juridische of administratieve procedures. Het feit dat één van de echtgenoten het huwelijk niet wil voortzetten, getuigt op zichzelf van een ernstige ontwrichting van het huwelijk en dan moet de mogelijkheid worden geboden om een einde te stellen aan de relatie. De andere echtgenoot wordt in de gelegenheid gesteld de duurzaamheid van de ontwrichting te keren, maar een relatie kan niet worden voortgezet als één van beiden dat niet wil.
De echtscheiding (in de zin van ontbinding van het huwelijk) wordt zoals in Frankrijk uitgesproken in een tussentijds vonnis, ongeacht de geschilpunten betreffende de gevolgen na echtscheiding. Eventuele betwistingen over de gevolgen na echtscheiding worden nadien beslecht. De beslechting van die geschilpunten kan immers lang duren.
Wanneer partners het niet of onvolledig eens zijn over de gevolgen voor ex-echtgenoten na echtscheiding kan gedacht worden aan de mogelijkheid om tot een vergelijk te komen via een erkend scheidingsbemiddelaar. De rechter stelt dit voor. Indien partijen niet instemmen met het voorstel zich te wenden tot een scheidingsbemiddelaar en de partijen niet tot een vergelijk komen, zal hij de betwistingen zelf oplossen, en dit zowel bij echtscheiding op eenzijdig verzoek als op gemeenschappelijk verzoek. De rechter beschikt daarvoor over dezelfde onderzoeksmiddelen als diegene die nu in kort geding worden toegekend. De rechter kan in tussentijdse vonnissen gedeeltelijke overeenkomsten bekrachtigen.
De bevoegdheden van de rechter zetelend in kort geding blijven gehandhaafd. In gevallen waarin er geen of onvolledige overeenkomst is, kan de rechter voorlopige maatregelen treffen.
De bevoegdheid van de vrederechter om dringende voorlopige maatregelen te bevelen betreffende de persoon en de goederen van de echtgenoten en kinderen (artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek) blijft behouden.
Uitkering tot levensonderhoud tussen ex-echtgenoten
Basisprincipes
Rekening houdend met de maatschappelijke plaats van het huwelijk kan men stellen dat het aangaan van een huwelijk nog steeds minstens een engagement tot solidariteit en een wederzijds verantwoordelijkheid inhoudt. De huishoudelijke taakverdeling en vooral de investering in de zorgarbeid voor de kinderen brengt juridisch afdwingbare verbintenissen met zich mee, tijdens het samenwonen maar ook bij een echtscheiding. De uitkering kan vastgesteld worden bij echtscheiding of bij latere uitspraak. Het is aan de rechter om in concreto de uitkering zowel het bedrag als de termijn vast te stellen rekening houdend met behoeften en mogelijkheden van de partijen. De uitkering moet billijk zijn ten aanzien van beide ex-echtgenoten en is herzienbaar.
Algemeen wordt aangenomen dat de alimentatie tussen ex-echtgenoten krachtens het huidige artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek een dubbel karakter bezit : alimentair en indemnitair (Cass., 22 juni 1976, Pas., 1967, I). De grondslag is gelegen in de « schuld » van de onderhoudsuitkeringsplichtige enerzijds en in de « onschuld » van de onderhoudsuitkeringsgerechtigde anderzijds. Bij een schuldloze echtscheiding moet men naar een andere grondslag zoeken. Onderhoudsuitkering tussen ex-echtgenoten kan enkel een alimentair karakter bezitten : dit is de behoeftigheid van één van de (ex)partners. Vermits de schuldvraag vervalt, heeft ook het indemnitaire aspect van de uitkering niet langer een grond. Beide gewezen echtgenoten behouden een recht op uitkering. De onderhoudsplicht is dus wederkerig. Deze behoeftigheid mag men echter niet gelijk stellen aan het levensnoodzakelijke. Het betreft hier een behoeftigheid in ruime zin met referentie naar de levensstandaard van de echtgenoten tijdens het samenleven.
Men moet wel rekening houden met de zich wijzigende inzichten over de plaats van de vrouw in gezin en maatschappij. De Nationale Vrouwenraad stelt terecht dat beide ex-partners in de mate van het mogelijke moeten streven naar financiële onafhankelijkheid omdat levenslange of langdurige afhankelijkheid van onderhoudsgeld de emancipatie van de onderhoudsgerechtigde niet bevordert en omdat alimentatieplicht soms een onrechtvaardig zware last vormt voor de onderhoudsplichtige.
De huidige generatie dient het risico van scheiden van bij de aanvang te verrekenen. Dit houdt ondermeer in dat men verantwoordelijk is voor de keuzes die men maakt rond carrièreplanning of verantwoordelijkheid voor eventuele kinderen. Wanneer partners ervoor kiezen dat een van beiden uitsluitend of grotendeels de onbetaalde zorg voor het huishouden en eventuele kinderen op zich neemt, heeft dit gevolgen op het ogenblik dat de relatie eventueel wordt beëindigd. Echtgenoten en de kandidaat-echtgenoten moeten de sociale en financiële gevolgen van hun maatschappelijke keuzes inschatten en aanvaarden.
Het komt voor dat een echtgenoot zich, permanent of tijdelijk, volledig of gedeeltelijk uit de (betaalde) arbeidsmarkt heeft teruggetrokken zodat de andere echtgenoot zich volledig kan wijden aan de uitbouw van zijn carrière. Bij het aangaan van het huwelijk en in de loop van het huwelijk zijn de partners verplicht (soms impliciet) keuzes te maken. Deze keuzes hebben een invloed op het moment van een (echt)scheiding. Zo zal de eens gemaakte keuze (al dan niet weloverwogen) een groot deel van zijn tijd te besteden aan de belangrijke en onbezoldigde taak van het grootbrengen van kinderen ook doorwerken wanneer die kinderen zelfstandig zijn. De kansen om (economisch) voor zichzelf in te kunnen staan worden aanzienlijk aangetast door deze keuze. Het is dan immers niet meer mogelijk zich op de arbeidsmarkt te begeven alsof men jonger was en dezelfde kansen te benutten die men zou gehad hebben indien men oorspronkelijk een andere (levens)keuze zou gemaakt hebben. De kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt zijn als gevolg van betere opleiding en wetgeving de afgelopen decennia gestegen. In afwezigheid van kinderen zouden vrouwen in principe voor hun eigen bestaanszekerheid kunnen instaan, zeker in een maatschappij waarin ook een collectieve bescherming tegen economische risico's als werkloosheid en arbeidsongeschiktheid georganiseerd is. Men moet de afhankelijkheid (en daardoor de ongelijkheid) van een bepaald geslacht niet onnodig bevorderen door bijzondere bescherming.
De rechter moet rekening houden met het verdienvermogen van de toekomstige ex-echtgenoten in concreto en ondermeer rekening houden met wie « belast is » met de kinderlast en zorg voor het huishouden.
Wie in staat is met zijn arbeid of goederen geheel in zijn behoeften te voorzien, heeft geen recht op alimentatie (13).
Dit betekent dat partners die financieel of economisch geheel onafhankelijk zijn geen beroep kunnen doen op alimentatiegeld. Voor de anderen moet de rechter aan de hand van een aantal door de wet vastgelegde criteria zoals leeftijd, duur van het huwelijk, opleidingsniveau, kinderlast, toestand van de arbeidsmarkt, enz. nagaan voor welke periode de uitkering van onderhoudsgeld noodzakelijk is. Het feit dat een van beide partners kansen op maatschappelijke of professionele ontplooiing of op financiële zelfstandigheid heeft opgeofferd om bijvoorbeeld kinderen op te voeden, het huishouden te doen, moet desgevallend mee in rekening gebracht worden bij het bepalen van de duur van dit onderhoudsgeld.
De huishoudelijke taakverdeling en vooral de investering in de zorgarbeid voor de kinderen brengt juridisch afdwingbare verbintenissen met zich mee, tijdens het samenwonen maar ook bij een eventuele echtscheiding. Een kind (kinderen) brengt belangrijke gevolgen voor de huishoudelijke werkbelasting en de arbeidsverdeling tussen de partners met zich mee. In het geval van arbeidsduurvermindering zal dit ook inhouden dat de betrokkene niet meer alleen voor het eigen levensonderhoud kan instaan. Bovendien heeft dit een negatieve invloed op de kansen op tewerkstelling wanneer de kinderen meer zelfstandig geworden zijn. Indien echtgenoten de zorgarbeid (min of meer gelijk) verdelen zullen zij beiden compromissen moeten maken bij het uitbouwen van een loopbaan.
De uitkering kan vastgesteld worden bij echtscheiding of bij latere uitspraak. De herziening van de rechterlijke beslissing inzake onderhoudsgeld vereist nieuwe feiten of nieuwe omstandigheden. Een uitkering na echtscheiding kan voor het eerst na jaren na de echtscheiding bij de vrederechter gevorderd worden. Het is wenselijk te stellen dat verzaking aan het recht op onderhoudsuitkering niet kan, gelet op de bescherming van de eventueel zwakkere partij.
Criteria voor toekennen van onderhoudsgeld; bedrag van de uitkering en nadere modaliteiten.
Bij het toekennen van een onderhoudsuitkering dient de rechter rekening te houden met bepaalde criteria.
Aangezien deze criteria in de loop der tijd kunnen wijzigen, evenals de leefsituatie, de inkomsten en de lasten van beide ex-partners, moet de beslissing kunnen worden herzien in functie van :
de respectievelijke behoeften en inkomsten en de mogelijkheid om inkomsten te verwerven. Ook volgens de huidige wetgeving wordt rekening gehouden met de inkomsten en mogelijkheden van de eventuele uitkeringsgerechtigde. In het algemeen wordt, rekening houdend met de emancipatie in onze moderne samenleving, verwacht dat een persoon zonder kinderlast meestal in de mogelijkheid is economisch min of meer onafhankelijk te zijn. Het is evenwel aan de rechter om dit zorgvuldig na te gaan. Hij zal beslissen op basis van concrete omstandigheden (diploma's, vaardigheden, gezondheid, werkervaring, gezinsleven, ...);
de kinderlast. Hierbij moet de rechter ook rekening houden met de kinderlast na echtscheiding. In welke mate kan gevergd worden dat een partner met kinderlast fulltime gaat werken en alleen instaat voor de zorg voor de kinderen en het huishouden ? Kinderen impliceren belangrijke gevolgen voor de zorgarbeid en de huishoudelijke werkbelasting. Het feit dat een partner er plotseling alleen voorstaat kan inhouden dat een onmogelijke combinatie van kinderlast met (betaalde) arbeid deze verplicht minder te gaan werken dan voor de scheiding. Hoe belastend de zorgarbeid is voor de kinderen hangt onder meer af van het aantal kinderen en de leeftijden van de kinderen. Ook indien de kinderen onafhankelijk zijn of worden moet de rechter ermee rekening houden dat de kansen op de arbeidsmarkt sterk gereduceerd (kunnen) zijn door gebrek aan werkervaring en opleiding. Het is net door de maatschappelijk relevante zorgarbeid voor de kinderen dat de kansen op de arbeidsmarkt in vele gevallen drastisch worden herleid. Wanneer beide ex-echtgenoten de zorgarbeid voor de kinderen verdelen, dient met deze verdeling rekening gehouden te worden;
een minder goede positie op de arbeidsmarkt die mee het gevolg is van het huwelijk en de daarin (gekozen) werk/rolverdeling. Dit kan leiden tot een onderhoudsplicht van de ex-echtgenoot. Een tekort aan werkgelegenheid als algemeen maatschappelijk probleem mag evenwel niet worden opgelost door een onderhoudsplicht;
de maatschappelijke, culturele, religieuze opvattingen die leefden in de kring waartoe de echtgenoten behoorden. In sommige kringen kan men gezien de heersende opvattingen over de plaats van de vrouw in de samenleving, (taak/rolverdeling) niet vragen dat zij zelf in haar onderhoud zou voorzien. Het emancipatieproces van de vrouw is nog niet ten einde;
de duurtijd van het samenleven. Het is de duurtijd van het samenwonen dat doorslaggevend is, niet de duurtijd van het huwelijk. Het is immers door de samenwoning dat het huwelijk zijn « sociale zekerheidsfunctie » vervult;
Een omgekeerde evolutie in behoeften en bestaansmiddelen van de ex-echtgenoten, leidt in een logica van een schuldloze echtscheiding tot een omkering inzake de gehoudenheid tot het betalen van een uitkering.
In principe is het recht op onderhoud in een schuldloze echtscheiding wederkering. De ex-echtgenoot die onwaardig is om te erven wegens één van de uitsluitingsgronden bepaald in artikel 727 van het Burgerlijk Wetboek verliest het recht op alimentatie. De ex-echtgenoot die veroordeeld werd wegens gewelddaden of mishandelingen jegens de andere echtgenoot verliest eveneens het recht op uitkering.
Het bedrag van de uitkering
moet billijk zijn ten aanzien van beide ex-echtgenoten;
mag niet leiden tot het opvatten van behoeftigheid in enge zin, namelijk als het levensnoodzakelijke. De rechter moet rekening houden met het aangegane engagement en solidariteit die van invloed is bij het vaststellen van een onderhoudsuitkering. Men is behoeftig als men zelf niet (geheel) kan voorzien in zijn behoeften. Bij het vaststellen van de behoeften kan de rechter rekening houden met de levenstandaard van de echtgenoten tijdens het samenleven. In het algemeen zal de referentiestandaard zoals tijdens het samenleven niet haalbaar zijn. Indien het redelijk is dat een ex-echtgenoot slechts deeltijds gaat werken in verband met de opvoeding en zorg voor de kinderen kan de rechter hiermee rekening houden;
dient rekening te houden met de draagkracht van de uitkeringsplichtige. De draagkracht van de uitkeringsplichtige kan vermeerderd of verminderd worden door een nieuw huwelijk of samenwoning. Volgens het Hof van Cassatie hebben de lasten uit het nieuwe huwelijk van de schuldenaar en meer bepaald met betrekking tot het onderhoud van de kinderen van zijn nieuwe echtgenote invloed op de draagkracht (14). Als de uitkeringsplichtige de zorg voor een andere partner en voor kinderen op zich neemt, kan dit telkens tot vermindering van de alimentatie leiden. Het alimentatierecht van een ex-echtgenoot en de rechten van een eventuele nieuwe echtgenoot en opvoedingsbehoevende kinderen staan op dezelfde hoogte. De verplichting van de ouders levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding te verschaffen (artikel 205 van het Burgerlijk Wetboek) primeert. Volgens recente rechtspraak primeert terecht de bijzondere onderhoudsverplichting jegens de kinderen zelfs op de hulpverplichting tussen echtgenoten en a fortiori de onderhoudsverplichting tussen gewezen echtgenoten (15).
De termijn van de uitkering
hangt af van de duur van het samenleven, de duur van het reeds feitelijk gescheiden leven en het feit of er al dan niet kinderen zijn. Aanspraken op grond van een kort engagement zijn minder sterk dan aanspraken geworteld in een samenleven van lange duur. Het lijkt niet redelijk noch rechtvaardig om behoudens uitzonderlijke omstandigheden na een kortstondig (minder dan 5 jaar) en kinderloos samenleven een ex-partner levenslange alimentatie te doen betalen (16);
is vatbaar voor herziening in geval van gewijzigde omstandigheden;
maakt het, overeenkomstig het huidige artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek dat ook reeds toelaat om rekening te houden met de « mogelijkheden » van de onschuldige echtgenoot mogelijk de uitkering in tijd te beperken : de uitkering wordt toegekend tot de ex-echtgenoot in de mogelijkheid zal zijn ten volle voor zichzelf te zorgen;
varieert volgens de duur van de afhankelijkheid van de kinderen. Ook indien de kinderen onafhankelijk zijn of worden moet de rechter ermee rekening houden dat de kansen op de arbeidsmarkt sterk gereduceerd (kunnen) zijn door gebrek aan werkervaring en opleiding. Het is net door de maatschappelijk relevante zorgarbeid voor de kinderen dat de kansen op de arbeidsmarkt in vele gevallen drastisch worden herleid. Wanneer beide ex-echtgenoten de zorgarbeid voor de kinderen verdelen, dient met deze verdeling rekening gehouden te worden;
hangt af van het beroepsverleden, de arbeidstoekomst en de opleiding van de man en de vrouw; de mogelijkheid en duur van de studie, scholing of bijscholing;
Een onderhoudsovereenkomst die een onderhoudsgeld vaststelt heeft dezelfde waarde als een onderhoudsvonnis : zij kan door een overeenkomst of door een vonnis worden gewijzigd. Ondanks een andersluidend beding kan de rechter op verzoek van de meest gerede partij de overeenkomst wijzigen wanneer zich ingrijpende wijzigingen voordoen die met zich meebrengen dat de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden nagekomen.
In recente cassatiearresten wordt bevestigd dat de overeenkomst gesloten op grond van het huidige artikel 1288, 4º, van het Gerechtelijk Wetboek waarbij de eiser de verplichting op zich nam verweerder een uitkering tot levensonderhoud te betalen, uitsluitend onderworpen is aan de regels betreffende de overeenkomsten. De overeenkomst die wettig is aangegaan strekt partijen tot wet en kan niet worden herroepen dan met wederzijdse toestemming van partijen of op gronden door de wet erkend (artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek).
Het is wenselijk hier wettelijk te voorzien dat, wanneer ingrijpende wijzigingen zich voordoen die met zich meebrengen dat de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden nagekomen, de rechter op verzoek van de meest gerede partij de overeenkomst kan wijzigen.
Voor wilsongeschikten wordt voorzien in een vertegenwoordiging. Dit is momenteel reeds het geval voor echtscheiding op grond van feitelijke scheiding indien die feitelijke scheiding het gevolg is van de toestand van krankzinnigheid of van diepe geestesgestoordheid. Krankzinnigheid is een verouderde term. Men moet ook in een regeling voorzien wanneer één van de partners zich in een (langdurige) coma bevindt. De term wilsongeschiktheid is ruimer. De wilsongeschikte echtgenoot wordt vertegenwoordigd door zijn voogd, zijn algemene of bijzondere bewindvoerder, of bij gebreke daarvan, door een beheerder ad hoc vooraf door de voorzitter van de rechtbank aangewezen op verzoek van de eisende partij.
Artikel 2
Het huwelijk is een persoonlijke relatie. Dit onderstelt vrijheid en zelfbepaling. Er is geen sprake van persoonlijke vrijheid indien de inhoud van die relatie dwingend wordt vastgelegd. De verplichting tot samenwoning, trouw en bijstand (affectie) waren enkel nuttig in een echtscheiding die het schuld- en boeteprincipe hanteerde. Met de invoering van de schuldloze echtscheiding hebben deze verplichtingen hun bestaansreden verloren. Enkel de verplichting tot hulp, die een socio-economische functie heeft, blijft zinvol. De hulpplicht is de verplichting tot bijdrage in de lasten van het huwelijk. De hulpplicht is een onderhoudsverplichting tussen echtgenoten tijdens het huwelijk.
Artikel 3
Dit artikel voert het onderscheid in tussen het eenzijdig verzoekschrift en het gemeenschappelijk verzoekschrift. Dit artikel voorziet eveneens in een regeling voor vertegenwoordiging van een wilsongeschikte echtgenoot.
Artikel 4
Volgens het nieuwe artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek is de duurzame ontwrichting de enige grond tot echtscheiding. Het feit dat één van de echtgenoten het huwelijk niet wil voortzetten, getuigt op zichzelf van een ontwrichting van het huwelijk en dan moet de mogelijkheid worden geboden om een einde te stellen aan de relatie. Wanneer het verzoek tot echtscheiding eenzijdig wordt neergelegd, kan de andere partij de rechter verzoeken om een bemiddelingspoging in te lassen. Gebeurt dit niet, of indien de bemiddelingspoging de ontwrichting van de relatie tussen beide partners niet kan herstellen, is er een onweerlegbaar vermoeden dat het huwelijk duurzaam ontwricht is.
Artikel 5
Deze bepaling heft de overbodig geworden echtscheidinggronden (feitelijke scheiding en onderlinge toestemming) op. Echtscheiding door onderlinge toestemming wordt vervangen door echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek.
Artikel 7
Alle verwijzingen naar het bestraffen van de « schuldige » echtgenoot, worden aangepast naar de geest van dit wetsvoorstel. De voordelen waarnaar wordt verwezen in dit artikel, bevatten zowel de voordelen uit het bestaande artikel 299 als die uit het bestaande artikel 300.
Artikel 8
Het nieuwe artikel 300 van het Burgerlijk Wetboek bevat de regeling voor de onderhoudsuitkering tussen gewezen echtgenoten.
De onderhoudsuitkering tussen ex-echtgenoten kan enkel een alimentair karakter bezitten : dit is de behoeftigheid van één van de (ex)partners.
Beide gewezen echtgenoten behouden een recht op uitkering. De onderhoudsplicht is dus wederkerig. Deze behoeftigheid mag men echter niet gelijk stellen aan het levensnoodzakelijke. Het betreft hier een behoeftigheid in ruime zin met referentie naar de levensstandaard van de echtgenoten tijdens het samenleven.
Bij het aangaan van het huwelijk en in de loop van het huwelijk zijn de partners verplicht (soms impliciet) keuzes te maken. Deze keuzes hebben een invloed op het moment van de (echt)scheiding. Zo zal de eens gemaakte keuze een groot deel van zijn tijd te besteden aan de belangrijke en onbezoldigde taak van het grootbrengen van kinderen ook doorwerken wanneer die kinderen zelfstandig zijn. De kansen om economisch voor zichzelf in te kunnen staan worden aanzienlijk aangetast door deze keuze. De huishoudelijke taakverdeling en vooral de investering in de zorgarbeid voor de kinderen brengt juridisch afdwingbare verbintenissen met zich mee, ook bij een eventuele echtscheiding.
De rechter dient rekening houden met de maatschappelijke, culturele en religieuze opvattingen die leefden in de kring waartoe de echtgenoten behoorden.
De uitkering kan vastgesteld worden bij echtscheiding of bij latere uitspraak. De herziening van de rechterlijke beslissing inzake onderhoudsgeld vereist nieuwe feiten of nieuwe omstandigheden. Een uitkering na echtscheiding kan voor het eerst jaren na de echtscheiding bij de vrederechter gevorderd worden.
Dit artikel geeft aan de rechter een bijzonder grote discretionaire bevoegdheid om, rekening houdend met alle concrete omstandigheden (behoeften van partijen, draagkracht, duur van de samenwoning, mogelijkheden om inkomsten te verwerven, kinderlast, gezondheid, ...), te oordelen over het al dan niet toekennen van een uitkering, het bedrag van die uitkering en de eventuele vaststelling van een termijn van de uitkering.
Dit artikel (naar analogie van de inkomstenmachtiging voor de bijdrage in de lasten van het huwelijk voorzien in artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek) voorziet ook in de mogelijkheid van een inkomstenmachtiging wanneer de uitkeringsplichtige zijn verplichting tot betalen van het onderhoudsgeld niet nakomt.
Een nieuw huwelijk of samenleven van de onderhoudsuitkeringsgerechtigde ex-partner stelt een einde aan diens recht op alimentatie of schort deze op. Om te vermijden dat één enkele overnachting of korte relatie een einde stelt aan het recht op alimentatie moet hier de economische werkelijkheid (mede-bewoning) als maatstaf genomen worden. Na een kortstondig samenleven met een ander kan de verplichting tot levensonderhoud evenwel herleven. Gewezen echtgenoten mogen immers niet belemmerd worden in het aangaan van een nieuwe relatie.
Artikel 9
Partijen kunnen bij overeenkomst het bedrag bepalen van de eventuele uitkering te betalen door de ene echtgenoot aan de andere. Omdat men onmogelijk alles kan voorzien, is het wenselijk dat de overeenkomst door de rechter bij ingrijpende wijziging van de omstandigheden van partijen kan worden herzien.
Bij een occasionele wijziging van de omstandigheden (bijvoorbeeld een erfenis, winst bij een kansspel) wordt deze niet in aanmerking genomen ter herziening van het bedrag van de uitkering.
Artikel 11
Dit artikel bevat de opheffing van de artikelen 306, 307 en 307bis. Deze artikelen regelen de alimentatieverplichting na echtscheiding op grond van feitelijke scheiding, die is opgeheven.
Artikel 12
Het verschil tussen echtscheiding en van scheiding van tafel en bed ligt in het behoud van de hulpplicht in hoofde van beide echtgenoten.
Artikel 13
Dit artikel maakt zowel de grond als de gevolgen van echtscheiding gemeen aan de scheiding van tafel en bed.
Artikel 14
Kinderen worden uit de echtscheidingsprocedure gehouden. Alles wat betrekking heeft op de kinderen wordt bij de jeugdrechtbank aangebracht.
Alles wat de afstamming betreft en de gevolgen van afstamming wordt onttrokken aan de echtscheidingsprocedure en de echtscheidingsrechter. Overeenkomsten tussen ouders die niet (meer) samenleven moeten ter homologatie neergelegd worden bij de jeugdrechtbank. Indien er betwistingen zijn tussen de ouders over hun gemeenschappelijke kinderen kunnen zij zich wenden tot de jeugdrechtbank. Op die manier worden kinderen gelijk behandeld ongeacht of ze al dan niet ouders hebben die met elkaar gehuwd zijn (waren).
Artikel 16
Het voorgestelde artikel 1254 van het Gerechtelijk Wetboek is gebaseerd op het oude artikel 1287 van het Gerechtelijk Wetboek.
Dit artikel bevat alle punten van de gevolgen voor partijen na de echtscheiding waarover moet beslist worden.
Het bevat de mogelijkheid voor partijen om voorafgaand of tijdens de procedure deze gevolgen geheel of gedeeltelijk te regelen.
Indien partijen niet over alle gevolgen van de echtscheiding een overeenkomst bereiken is dit geen beletsel om op verzoek van één of beide partijen de echtscheidingsprocedure in te zetten.
De overeenkomst kan nadien door de rechter worden gewijzigd op verzoek van één van de partijen bij een ingrijpende wijziging van de omstandigheden.
Indien de partijen niet tot een vergelijk komen, kunnen zij hun betwistingen laten beslechten via een gerechtelijke procedure.
Artikel 17
Het voorgestelde artikel 1255 schrijft voor dat de vorderingen (zowel op gemeenschappelijk als op eenzijdig verzoek) ingeleid worden bij verzoekschrift.
Bedoeling is om de procedure zo eenvoudig mogelijk te maken wanneer minstens één partij een scheidingsbeslissing genomen heeft.
Het derde lid stelt dat opgave moet gedaan worden niet alleen van de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten maar ook van de andere kinderen waarvan de afstamming vaststaat. Op die manier heeft de rechtbank kennis van het bestaan van andere kinderen waarvoor eventueel onderhoudsgeld moet worden betaald door één van de echtgenoten, of die in aanmerking moeten worden genomen voor het bepalen van de behoeftigheid van één van de ouders.
Artikel 18
Dit artikel bevat de algemene regel dat de procureur des Konings voorafgaandelijk schriftelijk advies uitbrengt over zaken waarbij de rechten van kinderen zijn betrokken.
Artikel 26
De eerste paragraaf betreft de vordering op gemeenschappelijk verzoek. Deze wordt ingesteld bij verzoekschrift. Dit impliceert niet dat er een overeenkomst bestaat over de gevolgen van de echtscheiding.
Wanneer er geen of onvolledig akkoord is over de gevolgen van de echtscheiding kan het verzoekschrift de wederzijdse eisen bevatten in verband met deze gevolgen.
Het bevat ook de mogelijkheid te voorzien intussen de zaak te verwijzen naar de kortgedingrechter voor voorlopige maatregelen.
Wanneer een van de echtgenoten zijn mening herziet wordt de vordering afgehandeld alsof het een echtscheiding betreft op eenzijdig verzoek.
De tweede paragraaf gaat over de echtscheiding op eenzijdig verzoek. De rechter kan geen oordeel vellen over het al dan niet bestaan van de ontwrichting over het huwelijk. Het feit dat één van de partijen een echtscheiding vraagt impliceert de ontwrichting. De andere partij kan echter van mening zijn dat het huwelijk niet duurzaam ontwricht is, en moet dus de kans krijgen dit te uiten. Na kennisname van het verzoek tot echtscheiding krijgt de tegenpartij een maand de tijd om via de echtscheidingsrechter om bemiddeling te verzoeken. Komt dit verzoek er niet, of wijzigt de bemiddeling niets aan de ontwrichting, dan wordt aangenomen dat het huwelijk duurzaam ontwricht is, en wordt de vordering afgehandeld zoals bij een echtscheiding op verzoek van beide partijen.
De vierde paragraaf bevat de bepaling in verband met de bijlagen, het aantal bijlagen en de ondertekening van het verzoekschrift.
De vijfde paragraaf stelt dat de vordering vervalt door de verzoening van de echtgenoten.
Artikel 29
Dit artikel regelt de procedure voor de rechtbank. De rechter velt geen oordeel over het al dan niet bestaan van een echtscheidingsgrond. Hij spreekt de echtscheiding uit.
Indien er een volledige overeenkomst is over de echtscheidingsgevolgen bekrachtigt de rechter deze overeenkomst.
Wanneer de echtgenoten geen of slechts een gedeeltelijk akkoord hebben, poogt de rechter actief tot een overeenkomst te komen over de overblijvende geschilpunten. Hij kan de partijen voorstellen in te stemmen met de tussenkomst van een scheidingsbemiddelaar om een volledige overeenkomst uit te werken. Gedeeltelijke overeenkomsten worden bekrachtigd in een tussenvonnis.
Indien één partij geen uitstel meer vraagt doet de rechter uitspraak over de nog onopgeloste geschilpunten.
Artikel 35
Artikel 1299 stelt dat vonnissen waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken niet vatbaar zijn voor hoger beroep. In verband met de meest betwiste gevolgen van echtscheiding, namelijk toekenning en bedrag van onderhoudsgeld zijn steeds vorderingen mogelijk bij wijzigende omstandigheden.
Artikel 37
Noodzakelijke wijziging vermits vonnissen waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken niet vatbaar zijn voor hoger beroep.
Artikel 40
Invoegen van de mogelijkheid om tijdens de procedure tot scheiding van tafel en bed over te gaan naar de procedure tot echtscheiding, naast de omgekeerde beweging, die reeds bestaat.
Artikel 44
Deze wet is van toepassing op alle lopende echtscheidingsprocedures. Voor de bepalingen in verband met de procedure is dit een regel die in principe geldt. Het is bovendien gebruikelijk voor wijzigingen (van het Burgerlijk Wetboek) die de staat van de persoon betreffen.
Artikel 45
Deze wet is ook van toepassing op lopende gedingen die in beraad zijn genomen, de rechter dient ambtshalve de debatten te openen om partijen toe te laten de schuldloze echtscheiding aan te vragen.
Artikel 46
Dit artikel verleent een beperkte retroactiviteit aan de wet. In zaken die de staat van de persoon betreffen is dit niet ongebruikelijk. Men kan hierbij verwijzen naar het overgangsrecht bij de afstammingswet van 31 maart 1987 waarbij vorderingen die krachtens het vroegere recht werden afgewezen bij gerechtelijke beslissingen die in kracht van gewijsde waren gegaan, herbegonnen konden worden overeenkomstig het nieuwe recht (zie artikel 111, tweede lid, afstammingswet).
Meryem KAÇAR. Marie NAGY. |
WETSVOORSTEL
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 213 van het Burgerlijk Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 213. De echtgenoten zijn elkaar hulp verschuldigd. »
Art. 3
Artikel 229 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 229. Echtscheiding tussen echtgenoten wordt uitgesproken op verzoek van één van de echtgenoten of op hun gemeenschappelijk verzoek.
De wilsongeschikte echtgenoot wordt vertegenwoordigd door zijn voogd, door zijn algemene of bijzondere bewindvoerder, of bij gebreke daarvan, door een beheerder ad hoc vooraf door de voorzitter van de rechtbank aangewezen op verzoek van de eisende partij. »
Art. 4
Artikel 230 van hetzelfde wetboek, opgeheven bij de wet van 28 november 1974, wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 230. De echtscheiding kan gevraagd worden wanneer het huwelijk duurzaam ontwricht is.
De neerlegging van het verzoekschrift tot echtscheiding wijst op een ontwrichting van het huwelijk.
Er geldt een onweerlegbaar vermoeden dat het huwelijk duurzaam ontwricht is in het geval dat :
1º de echtgenoten met een gemeenschappelijk verzoekschrift te kennen geven dat het voortzetten van de samenleving ondraaglijk is geworden;
2º naar aanleiding van een eenzijdig verzoekschrift de tegenpartij nalaat om bemiddeling te verzoeken;
3º na een bemiddelingspoging de ontwrichting niet is hersteld. »
Art. 5
De artikelen 231, 232 en 233 van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 6
In boek I, titel VI, van hetzelfde wetboek worden de hoofdstukken II en III opgeheven.
Art. 7
Artikel 299 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 299. Indien de echtscheiding wordt uitgesproken, behouden de echtgenoten alle voordelen die zij elkaar tijdens het huwelijk hebben verleend, tenzij een overeenkomst anders bepaalt. »
Art. 8
Artikel 300 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 300. § 1. De rechter kan, in het echtscheidingsvonnis of bij latere uitspraak, aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten voor zijn levensonderhoud heeft noch deze in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek, ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.
§ 2. De ex-echtgenoot die onwaardig is om te erven wegens één van de uitsluitingsgronden bepaald in artikel 727, verliest het in § 1 bedoelde recht op uitkering.
De ex-echtgenoot die zich schuldig heeft gemaakt aan gewelddaden of mishandelingen jegens de andere echtgenoot verliest eveneens het in § 1 bedoelde recht op uitkering.
§ 3. Bij de vaststelling van het bedrag houdt de rechter onder meer rekening met de behoeften van de partijen, met de goederen en de inkomsten en de mogelijkheden om inkomsten te verwerven, met de duur van het samenleven, met de kinderlast zowel na de echtscheiding als met de doorwerking ervan nadat de kinderen zelfstandig geworden zijn en met de draagkracht van de onderhoudsplichtige.
§ 4. De rechter kan op verzoek van één van de echtgenoten de uitkering beperken in de tijd. De rechter kan eveneens de vastgestelde termijn verlengen.
§ 5. Indien de uitkering ingevolge omstandigheden onafhankelijk van de wil van de uitkeringsgerechtigde ontoereikend is geworden om de in de §§ 1 en 3 bedoelde toestand te waarborgen, kan de rechtbank de uitkering verhogen. Indien de toestand van de uitkeringsgerechtigde een ingrijpende wijziging heeft ondergaan in die zin dat het bedrag van de uitkering groter is dan de behoeften van de uitkeringsgerechtigde, kan de rechtbank de uitkering verminderen of opheffen.
Dit geldt eveneens bij een ingrijpende wijziging van de toestand van de uitkeringsplichtige ingevolge omstandigheden onafhankelijk van zijn wil.
§ 6. Indien de duur van de samenleving korter was dan 5 jaar en de betrokkenen niet gemeenschappelijk de ouders zijn van dezelfde kinderen of de kinderen samen opgevoed hebben, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van de samenleving en die aanvangt op de datum van de inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand.
§ 7. De rechtbank die de uitkering toekent, stelt vast dat deze van rechtswege aangepast wordt aan de schommelingen van het indexcijfer van de gezondheidsindex. Het basisbedrag van de uitkering stemt overeen met het indexcijfer van de maand waarin het vonnis of arrest dat de echtscheiding uitspreekt kracht van gewijsde heeft gekregen, tenzij de rechtbank er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de uitkering van rechtswege aangepast in verhouding tot de evolutie van het indexcijfer van de overeenstemmende maand.
Deze wijzigingen worden op de uitkeringen toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.
De rechter kan nochtans in bepaalde omstandigheden een ander systeem van aanpassing van de uitkering aan de kosten van levensonderhoud toepassen.
§ 8. Wanneer de uitkeringsplichtige zijn verplichting niet nakomt, kan de andere partij zich door de vrederechter laten machtigen om, met uitsluiting van zijn ex-echtgenoot, diens inkomsten alsook alle andere door derden verschuldigde geldsommen te ontvangen onder de voorwaarden en binnen de perken die het vonnis bepaalt.
Het vonnis kan worden tegengeworpen aan alle tegenwoordige en toekomstige derden-schuldenaars, na kennisgeving door de griffier op verzoek van de eiser.
De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derde-schuldenaar moet betalen of moet ophouden te betalen.
§ 9. De uitkering is niet meer verschuldigd bij het overlijden van de tot uitkering gehouden echtgenoot, maar de echtgenoot aan wie de uitkering toekwam mag deze vorderen ten laste van de nalatenschap, dit volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 205bis, §§ 2, 3, 4 en 5.
§ 10. De uitkering kan op ieder ogenblik door een kapitaal worden vervangen op grond van een overeenkomst tussen de partijen, gehomologeerd door de rechter. Deze kan ook de kapitalisatie op ieder ogenblik toekennen op aanvraag van de tot uitkering gehouden echtgenoot.
§ 11. Het is echtgenoten niet toegestaan te verzaken aan het recht op onderhoudsuitkering.
§ 12. Een verplichting tot levensonderhoud eindigt wanneer de onderhoudsplichtige opnieuw in het huwelijk treedt dan wel wettelijk gaat samenleven met een ander. Na een kortstondige samenleving met een ander kan de verplichting tot levensonderhoud evenwel herleven. »
Art. 9
Artikel 301 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 301. § 1. De echtgenoten kunnen bij overeenkomst het bedrag bepalen van de eventuele uitkering te betalen door de ene echtgenoot aan de andere.
§ 2. In de overeenkomst kunnen de omstandigheden worden bedongen waaronder dit bedrag na echtscheiding kan worden herzien.
§ 3. Ondanks een andersluidend beding kan op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter in het echtscheidingsvonnis of bij latere rechterlijke beslissing worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van de omstandigheden, dat het bedrag van de uitkering niet langer verantwoord is. »
Art. 10
In artikel 304 van hetzelfde wetboek wordt het woord « toegestane » vervangen door het woord « uitgesproken ».
Art. 11
De artikelen 306, 307 en 307bis van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 12
Artikel 308 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 308. Na de uitspraak van scheiding van tafel en bed blijft de plicht tot hulp bestaan voor beide echtgenoten. »
Art. 13
Artikel 311bis van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 311bis. De hoofdstukken I en IV van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing op de scheiding van tafel en bed. »
Art. 14
In hetzelfde wetboek wordt een artikel 374bis ingevoegd, luidende :
« Art. 374bis. Wanneer ouders niet of niet meer samenleven kunnen zij een overeenkomst sluiten over het gezag over de persoon en het beheer van de goederen van de kinderen en het recht op persoonlijk contact zoals bedoeld in artikel 374. Zij kunnen een overeenkomst sluiten over de bijdrage van elk van beide ouders in het levensonderhoud, de opvoeding en passende opleiding van hun gemeenschappelijke kinderen, onverminderd de rechten door boek I, titel V, hoofdstuk V aan deze kinderen toegekend.
Deze overeenkomsten moeten zij ter homologatie neerleggen bij de jeugdrechtbank.
Wanneer nieuwe omstandigheden van de partijen hun toestand of die van de kinderen ingrijpend wijzigen kan de overeenkomst worden herzien door de jeugdrechtbank.
Bij gebreke aan overeenkomst tussen partijen kan één van beide partijen de zaak bij verzoekschrift aanhangig maken bij de jeugdrechtbank. »
Art. 15
Het opschrift van het vierde deel, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 1, van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Afdeling 1 : Algemene bepalingen van toepassing op echtscheidingsprocedures. »
Art. 16
Artikel 1254 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1254. § 1. De echtgenoten die besloten hebben tot echtscheiding kunnen vooraf of tijdens de procedure omtrent hun wederzijdse rechten een vergelijk treffen.
Het staat hen vrij daaromtrent een boedelbeschrijving te doen opmaken overeenkomstig het vierde deel, boek IV, hoofdstuk II.
Zij kunnen vaststellen wat zij zijn overeengekomen met betrekking tot de uitoefening van de rechten bedoeld in de artikelen 745bis en 915bis van het Burgerlijk Wetboek, voor het geval een van hen zou overlijden voor het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding definitief wordt uitgesproken.
Deze overeenkomsten hebben geen gevolg indien afstand wordt gedaan van de procedure.
Wanneer een overeenkomst betrekking heeft op onroerende goederen moet een uittreksel van de akte, waaruit het bestaan van die overeenkomsten blijkt, overgeschreven worden op het hypotheekkantoor van het rechtsgebied waarbinnen de goederen gelegen zijn, op de wijze en binnen de termijnen bepaald bij artikel 2 van de wet van 16 december 1851 houdende voorrechten en hypotheken.
Zij kunnen de verblijfplaats van elk van de echtgenoten tijdens en na de procedure vaststellen.
§ 2. Indien zij niet tot een vergelijk komen, kunnen zij hun betwistingen ter beslechting aan de rechtbank voorleggen. De rechter stelt de partijen voor om zich eerst te wenden tot een scheidingsbemiddelaar. »
Art. 17
Artikel 1255 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1255. De vordering wordt ingeleid bij verzoekschrift.
Het gemeenschappelijk verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg, naar keuze van de echtgenoten.
Het verzoekschrift uitgaande van één echtgenoot wordt neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg van de laatste gemeenschappelijke woonplaats van partijen.
Het verzoekschrift bevat in voorkomend geval de opgave van de identiteit van de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, van de kinderen die zij hebben geadopteerd, van de kinderen van een van hen die de ander heeft geadopteerd, van ieder kind van een van hen waarvan de afstamming vaststaat en van ieder kind dat ze samen opvoeden. »
Art. 18
Artikel 1256 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1256. De procureur des Konings brengt voorafgaandelijk schriftelijk advies uit over ieder vonnis of iedere rechterlijke bekrachtiging van een overeenkomst tussen partijen waarbij, zelfs gedeeltelijk of impliciet, uitspraak wordt gedaan over de rechten van de kinderen van partijen zoals bedoeld in artikel 1255, vierde lid. »
Art. 19
De artikelen 1258, 1268, 1269, tweede lid en 1270bis van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 20
In artikel 1275 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in § 1 vervallen de woorden « op grond van bepaalde feiten »;
b) § 2, vierde lid, wordt opgeheven.
Art. 21
Artikel 1281 van hetzelfde wetboek wordt opgeheven.
Art. 22
Artikel 1282 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1282. Elke partij in het geding kan, vanaf de dag waarop het verzoek tot echtscheiding ter griffie is neergelegd, in iedere stand van het geding, tot bewaring van zijn rechten vorderen dat alle roerende goederen van de andere partij worden verzegeld. Ontzegeling geschiedt niet dan onder boedelbeschrijving en onder verplichting voor de partijen om de voorwerpen in de inventaris beschreven weer op te leveren of als gerechtelijk bewaarder voor de bewaring daarvan in te staan. »
Art. 23
De artikelen 1284, 1285 en 1286 van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 24
Artikel 1286bis van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1286bis. Indien de partijen geen overeenkomsten hebben gesloten over de kosten, bepaalt de rechter ambtshalve naar billijkheid de verwijzing in de kosten. »
Art. 25
Het opschrift van het vierde deel, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling II, van hetzelfde wetboek vervalt.
Art. 26
Artikel 1287 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1287. § 1. Indien de echtgenoten het eens zijn dat hun huwelijk duurzaam ontwricht is, dienen zij het in artikel 1255 bedoelde verzoekschrift gezamenlijk in.
Wanneer partijen bij de neerlegging van het verzoekschrift geen volledige overeenkomst hebben opgesteld in de zin van artikel 1254, § 1, zijn zij gehouden in het verzoekschrift een opsomming te geven van de punten waarover geen akkoord is en de punten waarover wel een akkoord is. Het verzoekschrift kan in dat geval de wederzijdse eisen bevatten betreffende de voorlopige maatregelen over de persoon, het levensonderhoud en de goederen van zowel de partijen als hun kinderen zoals bedoeld in artikel 1255, vierde lid.
Een herziening van het verzoek wordt schriftelijk gedaan en ter griffie neergelegd. Blijft de andere echtgenoot volharden in de echtscheidingseis dan wordt de zaak verder behandeld alsof het een echtscheiding betreft op eenzijdig verzoek.
§ 2. Wanneer het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend door één der echtgenoten, vermeldt het verzoekschrift, onverminderd wat bepaald is in artikel 1255, dat het huwelijk ontwricht is.
De andere echtgenoot wordt hiervan op de hoogte gesteld en wordt uitgenodigd om, indien deze de duurzaamheid van de ontwrichting betwist, binnen de maand een verzoek tot bemiddeling neer te leggen.
Bij het uitblijven van het verzoek tot bemiddeling, of indien de partijen zich na de verzochte bemiddeling niet verzoenen, wordt de vordering afgehandeld zoals bij een echtscheiding op verzoek van beide partijen.
§ 3. Van het verzoekschrift en de bijlagen worden een origineel en twee afschriften neergelegd.
Wanneer de echtgenoten geen kinderen hebben in de zin van artikel 1255, vierde lid, volstaat een afschrift.
Het origineel van het verzoekschrift wordt in geval het een echtscheiding betreft op gezamenlijk verzoek door beide echtgenoten ondertekend of door tenminste hun advocaat of notaris.
Wanneer het verzoek uitgaat van één echtgenoot wordt het origineel van het verzoekschrift ondertekend door de eiser, zijn advocaat of zijn notaris. De artikelen 1034bis tot 1034sexies zijn van toepassing op het schriftelijk verzoek.
§ 4. Als bijlagen bij het verzoekschrift worden neergelegd :
1º een uittreksel uit de akten van geboorte en uit de akte van huwelijk van de echtgenoten;
2º een bewijs van nationaliteit van elk van de echtgenoten;
3º een uittreksel uit de akten van geboorte van de kinderen bedoeld in artikel 1255, vierde lid;
4º in voorkomend geval, de gedeeltelijke of volledige overeenkomsten bedoeld in artikel 1254;
5º in voorkomend geval, de boedelbeschrijving zoals bedoeld in artikel 1254, § 1, tweede lid.
§ 5. De vordering tot echtscheiding vervalt door de verzoening van de echtgenoten.
Indien de eiser tot echtscheiding ontkent dat er verzoening heeft plaatsgehad, moet de verweerder het bewijs daarvan leveren, hetzij door geschrift, hetzij door getuigen, in de vorm die in dit hoofdstuk is voorgeschreven.
Elke echtgenoot kan echter een nieuwe vordering instellen. »
Art. 27
De artikelen 1288 en 1288bis van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 28
Artikel 1288ter van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1288ter. Wanneer de echtgenoten kinderen hebben in de zin van artikel 1255, vierde lid, zendt de griffie binnen acht dagen te rekenen van de neerlegging van het verzoekschrift, aan de procureur des Konings twee afschriften van het verzoekschrift en de bijlagen. »
Art. 29
Artikel 1289 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1289. § 1. Indien een maand na de neerlegging van het verzoekschrift een verzoek tot bemiddeling uitblijft, verschijnen de echtgenoten samen en in persoon voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of voor de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt.
Indien na bemiddeling het verzoek tot echtscheiding wordt bevestigd, verschijnen de echtgenoten binnen de maand samen en in persoon voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of voor de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt.
Niettegenstaande eventuele geschilpunten spreekt de rechter de echtscheiding uit.
§ 2. Wanneer de echtgenoten een volledige overeenkomst hebben gesloten over de gevolgen van hun echtscheiding in de zin van artikel 1254, § 1, bekrachtigt de rechter hun overeenkomst.
§ 3. Wanneer de echtgenoten geen of slechts een gedeeltelijk akkoord hebben zoals bedoeld in artikel 1254, § 1, tracht de rechter tussen de echtgenoten een vergelijk uit te werken over de overblijvende geschilpunten. Slaagt hij hierin niet, of niet volledig, dan bekrachtigt hij in een uitvoerbaar vonnis de eventuele volledige of gedeeltelijke overeenkomsten die de echtgenoten ondertussen hebben uitgewerkt en bepaalt op gemeenschappelijk verzoek van de partijen een nieuwe datum voor verschijning.
Dergelijk uitstel wordt opnieuw toegestaan telkens beide echtgenoten, tijdens de zitting of schriftelijk voordien, erom verzoeken.
Wanneer de echtgenoten intussen een gedeeltelijke of volledige overeenkomst hebben bereikt, bekrachtigt de rechter deze in een uitvoerbaar vonnis.
Op de zitting waarop ten minste een der echtgenoten geen uitstel meer vraagt, bekrachtigt de rechter, in een uitvoerbaar vonnis, de overeenkomsten tussen partijen en beveelt, op verzoek van de echtgenoten of van een van de echtgenoten, voor het overige de nodige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud of op de goederen van de echtgenoten.
§ 4. De rechter kan in elke stand van het geding de partijen aanraden de tussenkomst van een scheidingsbemiddelaar in te roepen. Indien partijen hiermee instemmen, bekrachtigt hij het akkoord van de partijen alsook de concrete doelstelling van de bemiddeling. Hij bepaalt bij die gelegenheid de termijn waarbinnen de bemiddeling dient te worden uitgevoerd en de datum van de rechtzitting waarnaar de zaak wordt verwezen.
De rechter kan in iedere stand van de zaak gebruik maken van alle bevoegdheden om inlichtingen te verkrijgen, die door artikel 1280 aan de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt, rechtsprekend in kort geding, worden toegekend. »
Art. 30
In artikel 1289bis van hetzelfde wetboek vervallen de woorden « en 1294 ».
Art. 31
De artikelen 1289ter, 1290 en 1291 van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 32
In artikel 1292 van hetzelfde wetboek worden de woorden « de artikelen 1289 tot 1291 » vervangen door de woorden « artikel 1289 ».
Art. 33
In artikel 1293 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het derde lid vervallen de woorden « ten laatste bij de verschijning van de echtgenoten waarin artikel 1294 voorziet, »;
2º in het vierde lid worden de woorden « voor de tweede verschijning waarin artikel 1294 voorziet » vervangen door de woorden « waarop de partijen voor hem verschijnen ».
Art. 34
De artikelen 1294 tot en met 1298 van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 35
Artikel 1299 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1299. Het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken is niet vatbaar voor hoger beroep. »
Art. 36
De artikelen 1300 en 1301 van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 37
Artikel 1302 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1302. De termijn om zich in cassatie te voorzien tegen het vonnis is drie maanden te rekenen van de uitspraak. »
Art. 38
Artikel 1305 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1305. In de gevallen waarin de echtgenoten echtscheiding kunnen vorderen, staat het hen eveneens vrij een vordering tot scheiding van tafel en bed in te stellen. »
Art. 39
Artikel 1306 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1306. De bepalingen van afdeling I van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing op de scheiding van tafel en bed. »
Art. 40
In artikel 1307 van hetzelfde wetboek wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgend lid ingevoegd :
« De vordering tot echtscheiding kan bij nieuwe op tegenspraak genomen conclusie ook worden ingesteld als tegenvordering op een oorspronkelijke vordering tot scheiding van tafel en bed. »
Art. 41
Artikel 1309 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 1309. Ieder van de van tafel en bed gescheiden echtgenoten kan een vordering tot echtscheiding instellen bij de rechtbank die de echtscheiding kan uitspreken. »
Art. 42
Artikel 1310 van hetzelfde wetboek wordt opgeheven.
Art. 43
In artikel 1 van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer minstens een van de echtgenoten een vreemdeling is, vervallen de woorden « wegens een bepaalde oorzaak ».
Art. 44
Deze wet is van toepassing op alle lopende echtscheidingsprocedures.
Art. 45
Wanneer in een lopende echtscheidingsprocedure op grond van bepaalde feiten of feitelijke scheiding de zaak op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet reeds in beraad werd genomen, heropent de rechter ambtshalve de debatten om partijen toe te laten zich te gedragen naar de bepalingen van deze wet.
Art 46
Wanneer de echtscheiding is uitgesproken op grond van artikel 229, 231 of 232 van het Burgerlijk Wetboek en er nog geen 5 jaar verstreken zijn na de overschrijving van het dictum in het register van de burgerlijke stand kan elk van beide ex-echtgenoten een uitkering tot levensonderhoud vorderen ten laste van de andere echtgenoot volgens de voorwaarden en criteria bedoeld in artikel 8.
Bij echtscheidingen door onderlinge toestemming is artikel 9, § 3, toepasselijk.
Art. 47
De datum van het neerleggen in een hangend geding van akkoordconclusies waarbij beide partijen stellen dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht, geldt als datum van neerlegging van het in artikel 17 bedoelde gemeenschappelijk verzoekschrift.
Art. 48
De datum van het neerleggen in een hangend geding van conclusies waarbij een partij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, geldt als datum van neerlegging van het in artikel 17 bedoelde eenzijdig verzoekschrift tot echtscheiding.
14 maart 2002.
Meryem KAÇAR. Marie NAGY. |
(1) Jacobs, T., Gezinsontbinding in Vlaanderen, boek 1, Persoonlijke relaties in beweging, Antwerpen, centrum rechtssociologie, 2000, blz. 16-22, nr. 51.
(2) Jacobs, T., o.c., blz. 68.
(3) Hoefnagels, G.P., Gelukkig getrouwd, gelukkig gescheiden, Amsterdam, Veen, 1999, blz. 37.
(4) Fischer, H., Over de liefde, De evolutie van monogamie, overspel en scheiding, Contact, Amsterdam, 1992, blz. 66; Willekens, H., De liefde, het kind en de institutionalisering van persoonlijke relaties, in Raes, K. (uitgever), Liefde's onrecht. Het onmogelijk huwelijk tussen liefde en recht, Gent, Mys en Breesch, 1998, blz. 10 en volgende.
(5) Jacobs, T., o.c., blz. 109.
(6) Raes, K., Liefde is geen rechtsbegrip, in Raes, K. (ed.), Liefde's onrecht, blz. 53.
(7) Hoefnagels, G.P., 22-30; zie ook Willekens, H., o.c., blz. 6-7.
(8) Heyvaert, A., o.c., blz. 268 en volgende, Raes, K., o.c., blz. 57.
(9) Godwin W. aangehaald in Raes, K., o.c., blz. 51.
(10) Zie ook Heyvaert, A., De Gronden tot echtscheiding wegens fout in Senaeve, P., (ed.), Echtscheiding, Leuven, Amersfoort, 1990, blz. 70-71.
(11) Renders, M., Scheidingsbemiddeling. Een theoretisch en praktisch model, Gent, Scoop, 1999, 29-30.
(12) Zie onder andere De Boer, J., Personen en Familierecht, Deventer, Tjeenk Willink, 1998, nr. 606. Ook het Standpunt Nederlandstalige Vrouwenraad gaat in dezelfde richting wanneer deze stelt dat de ervaring geleerd heeft dat de morele fout voor het mislukken van een relatie als die al bestaat of te achterhalen is, in elk geval bijzonder moeilijk in het juridisch foutbegrip te vatten is.
(13) Zie onder andere Baeteman, G., Gerlo, J., Guldix, E., Overzicht van rechtspraak personen en familierecht 1988-1994, TPR, 1999, nr. 418.
(14) Cassatie, 21 april 1983, JT, 1983, noot Afschrift, T.; Personen- en Familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Burgerlijk Wetboek, artikel 301-15.
(15) zie onder andere Baeteman, G., Gerlo, J., Guldix, E., en andere, Overzicht van rechtspraak personen- en familierecht 1988-1994 TPR, 1999, nr. 433.
(16) Volgens het Hof van Cassatie doet de beperking in de tijd gezien de omstandigheden geen afbreuk aan het huidige artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek (Cassatie, 15 maart 1991, RW, 1991-1992, blz. 45, noot Gerlo, J., Baeteman, G., Gerlo, J., Guldix, E., en andere, Overzicht van rechtspraak personen- en familierecht 1988-1994, TPR, 1999, nr. 484.