2-997/1

2-997/1

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

2 JANUARI 2002


Wetvoorstel tot aanvulling van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, met een bepaling over het recht op borstvoedingsverlof en borstvoedingspauzes

(Ingediend door mevrouw Sabine de Bethune)


TOELICHTING


1. Inleiding

In tal van wetenschappelijke studies is gewezen op de voordelen van borstvoeding voor moeder en kind. Internationale organisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie, UNICEF en haar partnerorganisatie WABA (World Alliance for Breastfeeding Action) zetten zich wereldwijd in voor de bescherming en de promotie van borstvoeding. Richtinggevend is de recente aanbeveling van de WGO. Met name werd in resolutie EB107.R16 over de voeding van zuigelingen en jonge kinderen, aangenomen tijdens de 54e Wereldgezondheidsvergadering op 19 mei 2001, aanbevolen borstvoeding te geven gedurende 6 maanden.

Het aantal borstvoedingen tot zes maanden bedraagt in België amper 10 %. Dat houdt verband met het ontbreken van een borstvoedingscultuur én van de nodige voorzieningen voor jonge moeders om borstvoeding met een baan te combineren.

Vanuit de vaststelling dat heel wat moeders ook na het hervatten van de arbeid borstvoeding wensen verder te zetten, menen wij dat er nood is aan een wettelijke regeling die de combinatie van arbeid en borstvoeding onderbouwt.

Vrouwen bij de rijkswacht en bij de gerechtelijke politie hadden tot vóór april 2001 recht op bezoldigd borstvoedingsverlof voor een periode van drie maanden na het verstrijken van het moederschapsverlof. Het voorliggend voorstel voorziet ten eerste in een (her)invoering van dit recht voor de vrouwelijke personeelsleden van het operationeel en het administratief en logistiek kader van de lokale en de federale politie. Ten tweede voorziet het in het recht op twee uur betaalde borstvoedingspauze per dag, tot het kind de leeftijd van één jaar heeft bereikt.

2. Het belang van borstvoeding

We kunnen stellen dat het geven van borstvoeding een recht is voor moeder en kind. Het geven van borstvoeding heeft een belangrijke affectieve waarde, het versterkt de band tussen moeder en kind. Het geven van borstvoeding leidt ook tot een vlugger herstel van de moeder. Op het vlak van voedingswaarde blijkt uit verschillende wetenschappelijke studies dat borstvoeding alle kwaliteiten van een verantwoord en gedifferentieerd voedingspatroon verenigt. Gewezen wordt onder meer op de grote biologische waarde van moedermelk, de zeer goede verteerbaarheid en de bescherming tegen diverse infectieziekten en allergieën.

Door recente onderzoeken worden deze inzichten nog versterkt. Zo onderzoeken fabricanten van poedermelk bijvoorbeeld op welke manier het essentiële bestanddeel arachidonzuur of AA, dat met moedermelk wordt meegegeven, kan ontwikkeld worden om het vervolgens toe te voegen aan moedermelk (Het Belang van Limburg, 4 oktober 2001). AA is een vetzuur dat de groei van het zenuwstelsel en de ontwikkeling van de hersenen bevordert. Een belangrijke ontwikkeling voor de verrijking van poedermelk voor die baby's die om bepaalde redenen geen borstvoeding krijgen, maar de onderzoeken onthullen tegelijk de voedingswaarde van moedermelk.

3. Het internationale kader inzake de combinatie van borstvoeding en betaalde arbeid

Zoals we stelden is borstvoeding een recht in het belang van moeder en kind. Verschillende internationale organisaties concretiseerden deze vaststelling via richtlijnen. De recente goedkeuring van de aanbeveling van de WGO « uitsluitend borstvoeding tot 6 maanden » maakte een einde aan de discussie « 4 tot 6 maanden » of « 6 maanden ». Na 6 maanden kan met bijvoeding begonnen worden, steeds afhankelijk van de gezondheid en noden van het kind.

Dit wil zeggen dat moeders die ervoor kiezen hun kind borstvoeding te geven, na het moederschapsverlof ­ dat in België 3 maanden bedraagt ­ over een recht op borstvoedingsverlof moeten kunnen beschikken voor een periode van 3 maanden. Daarnaast moeten zij kunnen beschikken over het recht op borstvoedingspauzes tijdens het werk om de borstvoeding verder te kunnen zetten of om moedermelk af te kolven.

Nationale beleidsinitiatieven om moeders in staat te stellen (uitsluitend) borstvoeding te geven tot hun kind 6 maanden oud is, werden eerder reeds aangemoedigd in de Innocenti Declaration on the Protection, Promotion and Support of Breastfeeding, het uitkomstdocument van de WGO/UNICEF-meeting over « Breastfeeding in the 1990's » (Venetië, 1 augustus 1990).

In de Innocenti-verklaring werd ook aangestuurd op de oprichting van nationale comités voor de promotie en de bescherming van borstvoeding (in België opgericht onder de benaming « Federaal Borstvoedingcomité », zie Belgisch Staatsblad van 2 december 1999) en de naleving van de « International Code of Marketing of Breast-Milk Substitutes », die onder meer betrekking heeft op reclame voor zuigelingenvoeding en het uitdelen van gratis stalen aan jonge moeders. Deze internationale code werd gedeeltelijk omgezet in de Europese richtlijn 91/321/EEG van 14 mei 1991 betreffende de onderlinge aanpassingen van de wetgevingen van de lidstaten inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding. De Europese richtlijn werd op haar beurt gedeeltelijk omgezet in het koninklijk besluit van 27 september 1993 betreffende voedingsmiddelen voor bijzondere voeding.

België is tevens gehouden het recht op borstvoedingspauzes tijdens het werk te regelen in overeenstemming met het Europees Sociaal Handvest. België ratificeerde het Europees Sociaal Handvest op 16 oktober 1990. Daarmee heeft België het engagement op zich genomen om uitvoering te geven aan het geheel van de bepalingen, inclusief artikel 8.3.

Luidens dit artikel verplichten de overeenkomstsluitende partijen zich ertoe « om de onbelemmerde uitoefening van het recht van vrouwelijke werknemers op bescherming te waarborgen, te bepalen dat moeders die hun zuigelingen voeden daartoe voldoende tijd krijgen ».

Dat werd steeds geïnterpreteerd als de verplichting te voorzien in bezoldigde borstvoedingspauzes.

Wij verwijzen ten slotte ook naar het Verdrag over moederschapsbescherming dat op 15 juni 2000 door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO-conventie 183) werd goedgekeurd.

Artikel 10 van dit verdrag bepaalt :

« 1. A woman shall be provided with the right to one or more daily breaks or a daily reduction of hours of work to breastfeed her child.

2. The period during which nursing breaks or the reduction of daily hours of work are allowed, their number, the duration of nursing breaks and the procedures for the reduction of daily hours of work shall be determined by national law and practice. These breaks or the reduction of daily hours of work shall be counted as working time and remunerated accordingly. »

België is er dus toe gehouden zijn wetgeving aan te passen om het verdrag te kunnen ratificeren.

In haar antwoord op een vraag om uitleg van de indienster van het voorliggend wetsvoorstel (nr. 2-566, Handelingen 2-148, 18 oktober 2001) over de ratificatie van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie over de moederschapsbescherming antwoordde minister Onkelinx : « Het is duidelijk dat de Conventie van de Internationale Arbeidsorganisatie moet worden toegepast, zowel in de particuliere sector als in de openbare sector. » Volgens de minister zou voor de particuliere sector ­ en meer bepaald voor alle werkneemsters die vallen onder het IAO-verdrag, namelijk iedere vrouw die in het kader van een arbeidsbetrekking werkt onder het gezag van een andere persoon ­ het recht op borstvoedingsverlof via een collectieve arbeidsovereenkomst geregeld worden. Voor de openbare sector zou het recht op borstvoedingspauzes, aldus de minister, via een wetgevend initiatief gegarandeerd moeten worden.

Dit voorstel wil bijdragen tot een spoedige ratificatie van het IAO-verdrag over de moederschapsbescherming teneinde moeders het recht te geven op borstvoedingsverlof en borstvoedingspauzes.

In dezelfde lijn van het IAO-verdrag verwijzen we naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01) waarin onder « moederschap » het « tijdvak van de conceptie tot en met borstvoeding » verstaan wordt (1).

Ten slotte verwijzen we naar de aanbevelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen [COM(2000) 466] (2) betreffende de tenuitvoerlegging van Europese richtlijn 92/85/EEG over de bescherming van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (3). De Commissie beveelt in haar document onder meer een specifieke bescherming aan voor het vrouwelijk personeel van de politiediensten, het vrouwelijk militair personeel en voor vrouwen die andere specifieke activiteiten vervullen in de civiele bescherming (4).

4. Borstvoeding in België

Uit twee onderzoeken die in april 1996 parallel werden uitgevoerd in Nederlandstalig en Franstalig België blijkt dat amper 56 % van de vrouwen in Vlaamse en 68 % in Franstalige kraamafdelingen met borstvoeding starten na de geboorte.

Na ongeveer drie maanden ­ het tijdstip waarop de meeste buitenhuiswerkende moeders de arbeid hervatten ­ daalt het percentage zuigelingen dat borstvoeding krijgt tot ongeveer de helft van de geschetste percentages. Amper 10 % van de moeders geeft na zes maanden nog borstvoeding.

Dit lage borstvoedingscijfer in ons land heeft verschillende oorzaken.

Ten eerste is er de vaststelling dat we in België nog steeds niet kunnen spreken van een « borstvoedingscultuur », de inzet van overheidsinstellingen zoals Kind en Gezin en niet-gouvernementele organisaties ten spijt. Ondanks hun promotiecampagnes en persoonlijke begeleiding van jonge moeders is er op structurele basis onvoldoende informatie over en aandacht voor borstvoeding in de opvoeding, in het onderwijs en in opleidingen in de gezondheidszorg.

Een tweede belangrijke factor die het lage borstvoedingspercentage in ons land kan verklaren, is het feit dat onze sociale wetgeving niet is aangepast aan de realiteit van borstvoeding. België kent nog steeds geen algemeen recht op borstvoedingsverlof of borstvoedingspauzes. Borstvoedingsverlof kan slechts op twee manieren verkregen worden : ofwel als « profylactisch » borstvoedingsverlof dat om medische redenen verplicht wordt opgelegd en waarbij de vrouw een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 80 % van het begrensde loon ontvangt, ofwel op grond van een CAO, waarbij het borstvoedingsverlof meestal onbezoldigd is. De meeste moeders zijn dan ook verplicht hetzij een beroep te doen op loopbaanonderbreking of ouderschapsverlof, hetzij gewoon thuis te blijven, zonder enige vorm van uitkering. In het laatste geval gebeurt het wel frequent dat deze vrouwen ziekteverlof wordt toegekend, met een uitkering op kosten van de ziekteverzekering.

5. Historiek van het recht op borstvoedingsverlof voor vrouwen bij de politiediensten

a) Het recht op borstvoedingsverlof voor vrouwen bij de rijkswacht

Sinds 1 januari 1995 hadden vrouwen bij de rijkswacht, krachtens artikel 59bis van de wet van 27 december 1973, recht op bezoldigd borstvoedingsverlof. Het betreffende artikel 59bis luidt als volgt : « Het lid van het beroepspersoneel dat in werkelijke dienst is, kan na de geboorte van een kind aanspraak maken op een ouderschapsverlof. Dit verlof moet worden genomen binnen het jaar na de geboorte van het kind. De duur ervan mag drie maanden niet overschrijden. Het vrouwelijk lid van het beroepspersoneel kan dit verlof evenwel slechts nemen na het verstrijken van het bevallingsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971. Het ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd tenzij het wordt aangewend als borstvoedingsverlof. Het wordt voor het overige met een periode van werkelijke dienst gelijkgesteld. »

Dit verlof behelsde dus drie maanden, maar kon uitgebreid worden met een regeling voor onbetaald verlof. Daartoe kon het vrouwelijk personeelslid een aanvraag indienen tot het bekomen van een non-activiteit wegens persoonlijke aangelegenheden bepaald bij artikel 26 van de wet van 27 december 1973.

b) Het recht op borstvoedingsverlof voor vrouwen bij de gerechtelijke politie

Vóór de eenmaking van de politiediensten hadden vrouwen bij de gerechtelijke politie recht op zes maanden bezoldigd borstvoedingsverlof. Dit recht gold sinds 1999 en was opgenomen in artikel 17 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de verloven en de afwezigheden van de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten. Het betreffende artikel 17 bepaalde :

« De personeelsleden die in dienstactiviteit zijn kunnen bij de geboorte van een kind aanspraak maken op een ouderschapsverlof. De duur van dit verlof mag drie maanden niet overschrijden. Dit verlof moet genomen worden binnen het jaar na de geboorte van het kind. Het vrouwelijk personeelslid kan dit verlof pas nemen na het verstrijken van het bevallingsverlof zoals bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971. Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed behalve wanneer het deel uitmaakt van het borstvoedingsverlof. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. »

c) De afschaffing van het recht op borstvoedingsverlof bij de eenmaking van de politiediensten

Het recht op borstvoedingsverlof dat gold voor vrouwen bij de rijkswacht en bij de gerechtelijke politie verdween zonder grondige motivatie bij de eenmaking van de politiediensten, met ingang van 1 april 2001. In de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (Belgisch Staatsblad van 6 januari 2001) is het recht op borstvoedingsverlof niet meer opgenomen. Deze wet heeft de vroegere regelingen voor rijkswacht en politie vervangen, zonder de bepalingen omtrent borstvoedingsverlof over te nemen. Een sociale verworvenheid werd dus zonder overleg afgebouwd.

Bovendien vraagt het beroep van politieagente bijzondere maatregelen inzake de bescherming van het moederschap. Deze specifieke bescherming van het vrouwelijk personeel van de politiediensten werd onder meer opgenomen in de aanbevelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen [COM(2000) 466] betreffende de tenuitvoerlegging van de richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 over de bescherming van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (5).

Het argument dat vrouwen die borstvoeding wensen te geven ouderschapsverlof kunnen opnemen gaat niet op. Ouderschapsverlof en eventuele andere maatregelen bestaan om een andere reden. Ouderschapsverlof is een specifiek verlof dat een vader of moeder kan opnemen in een periode waarin zij het wenselijk achten meer tijd te kunnen besteden aan de zorg voor hun kind(eren). Bovendien wordt het ouderschapsverlof als dusdanig niet vergoed bij de geïntegreerde politie (zie artikelen VIII, VII.1 en 2, RPPol) (6). Wel wordt het met dienstanciënniteit gelijkgesteld. Wanneer het personeelslid loopbaanonderbreking neemt voor ouderschapsverlof wordt dit evenmin vergoed, maar ontvangt het wel een verhoogde uitkering van 17 411 frank per maand voor een voltijdse loopbaanonderbreking en 8 705 frank per maand voor een halftijdse loopbaanonderbreking (artikelen VIII en XV.3 en 4, RPPol). In het geval van een « gewone » loopbaanonderbreking bedraagt de uitkering 10 504 frank per maand voor een volledige loopbaanonderbreking en 5 252 frank voor een halftijdse loopbaanonderbreking (artikelen VIII en XV.1 tot en met 2, RPPol).

Het geven van borstvoeding is net als het opnemen van ouderschapsverlof een expliciete keuze van in dit geval de moeder, maar mag niet gedegradeerd worden tot een allerindividueelste keuze waar enkel moeders die het zich kunnen veroorloven of die de wettelijke voorziening krijgen hun arbeidstijd voor verminderen. Het geven van borstvoeding is een vrije keuze, maar de waarde van borstvoeding is in het belang van moeder en kind. Moeders die er voor kiezen moeten dit in optimale omstandigheden kunnen realiseren.

6. Ons voorstel : het recht op borstvoedingsverlof en borstvoedingspauzes tijdens het werk

Dit voorstel voorziet in de (her)invoering van het recht op borstvoedingsverlof van drie maanden voor vrouwen bij het personeel van de politiediensten, met een bezoldiging van 100 % van het loon. Borstvoedingsverlof is een specifiek verlof dat correct moet worden vergoed, in het belang van de gezondheid van moeder en kind.

Ten tweede voorziet dit wetsvoorstel in de invoering van het recht op twee uur betaalde borstvoedingspauze per dag tot het kind de leeftijd van één jaar bereikt heeft. Die pauzes moeten het voor een werkende moeder mogelijk maken de borstvoeding verder te zetten nadat ze haar werk heeft hervat na moederschapsverlof en eventueel borstvoedingsverlof. De pauze kan door de moeder gebruikt worden om het kind effectief borstvoeding te geven of om moedermelk af te kolven.

Het staat de moeder vrij om de periode van twee uur op te splitsen. Zo kan zij de borstvoedingspauze opsplitsen in twee pauzes van een uur of er voor opteren om een uur later toe te komen op het werk en het werk ook een uur vroeger te verlaten (wat neerkomt op een arbeidsduurverkorting, zoals voorgesteld in het nieuwe Verdrag op de moederschapsbescherming van de IAO). Bij de praktische invulling van het recht moet zowel rekening gehouden worden met de organisatorische realiteit van de onderneming als met de realiteit van de noden van het kind en van de werkende moeder. De periode van twee uur wordt beschouwd als arbeidstijd en wordt als dusdanig vergoed.

Sabine de BETHUNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In hoofdstuk IX van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten wordt onder een afdeling 4 (nieuw), met als opschrift « Borstvoedingsverlof », een artikel 33bis ingevoegd, luidende :

« Art. 33bis. ­ Bij het verstrijken van hun moederschapsverlof hebben vrouwelijke personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten recht op een borstvoedingsverlof van maximaal drie maanden met behoud van hun volledige loon. Dit verlof wordt niet beschouwd als een afwezigheid om gezondheidsredenen en wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst.

Indien een vrouwelijk personeelslid borstvoedingspauzes verkiest boven borstvoedingsverlof, of indien zij bij het verstrijken van het borstvoedingsverlof de borstvoeding gedeeltelijk wenst verder te zetten, heeft zij recht op twee uur per dag vrijstelling van activiteit tot het kind de leeftijd van één jaar heeft bereikt. Om gerechtigd te zijn op het behoud van loon stelt het vrouwelijk personeelslid bij de lokale politie of bij de federale politie respectievelijk de zonechef of de directeur-generaal van het personeel vooraf op de hoogte en legt zij een geneeskundig attest voor waaruit blijkt dat zij haar kind borstvoeding geeft. »

20 november 2001.

Sabine de BETHUNE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Erika THIJS.

(1) Raad van de Europese Unie, december 2000, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, toelichting bij de volledige tekst van de handvest (blz. 50, toelichting bij artikel 33 van het handvest).

(2) COM(2000) 466 ­ Communication from the Commission on the guidelines on the assessment of the chemical, physical and biological agents and industrial processes considered hazardons for the safety or health of pregnant workers and workers who have recently given birth or are breastfeeding (Council Directive 92/85/EEC).

(3) Richtlijn van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG).

(4) Commissie van de Europese Gemeenschappen, COM(2000) 466, blz. 8.

(5) Zie ook punt 3.

(6) Zie voorbereidende nota van de heer G. Duhaut, directeur-generaal-adjunct personeel federale politie, « Veertien vragen en meer verzoeken om een antwoord », voor de studiedag « Gender en Politie » te Brugge op 26 oktober 2001, georganiseerd door het Centrum voor politiestudies VZW.