2-767/3 | 2-767/3 |
12 JULI 2001
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp werd op 25 mei 2001 overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers en op 11 juni 2001 geëvoceerd door de Senaat.
De commissie heeft het ontwerp onderzocht tijdens haar vergaderingen van 4 en 12 juli 2001.
Dit wetsontwerp vormt een uiterst belangrijk element van het globaal strijdplan tegen de schuldenoverlast, aanbevolen op 26 avril 2000 door de Interministeriële Conferentie voor maatschappelijke integratie en sociale economie.
Het ontwerp heeft precies tot doel een doeltreffend preventiesysteem op te zetten tegen overmatige schulden, die het gevolg zijn van een opeenstapeling van kredietovereenkomsten.
Tijdens het onderzoek van een kredietaanvraag, steunt de beslissing van de kredietgever op een raming van het risico. De kredietwaardigheid van de kredietnemer, of zijn capaciteit om het hoofd te bieden aan de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst, wordt beoordeeld op basis van relatieve gegevens, meer bepaald op basis van de financiële lasten die de kredietnemer al moet dragen in het kader van lopende overeenkomsten.
In de meeste Europese landen werden er bijgevolg registratiesystemen van krediet opgericht.
Over het algemeen onderscheidt men een positief en een negatief bestand. Een positief bestand registreert alle kredietovereenkomsten die door particulieren werden gesloten, terwijl een negatief bestand enkel de complicaties bij het afbetalen of de betaalaccidenten registreert, wat de geregistreerde personen behoedt voor een verergering van hun situatie als schuldenaar.
Dit is het geval met de huidige Centrale voor kredieten aan particulieren, sinds 1985 beheerd door de Nationale Bank van België die de overeenkomsten voor consumptiekrediet en voor hypothecair krediet registreert. Uit de statistieken van de Kredietcentrale van de Nationale Bank blijkt voor het jaar 2000 dat er 385 000 personen voor ongeveer 518 000 overeenkomsten in zijn opgenomen.
Het gaat over tienduizenden families die heden ten dage door dat fenomeen getroffen zijn. Zo werden er 65 000 personen voor ten minste drie niet-afgeloste kredietovereenkomsten geregistreerd, wat een duidelijk teken van schuldenoverlast is. Dat aantal stijgt met enkele percenten van jaar tot jaar.
De statistieken van de Nationale Bank tonen ook aan dat de schuldenoverlast meer de stedelijke centra dan de plattelandsgebieden treft en dat de omvang van de wanbetalingen per geografisch gebied verband houdt met de economische ontwikkeling van die gebieden.
Regelmatig werd de aandacht gevestigd op de ontoereikendheid of op de tekortkomingen van een negatief bestand. Nu worden de wanbetalers en bijgevolg enkel de personen die al diep in de moeilijkheden zitten, in het negatief bestand van de Nationale Bank van België of van de Beroepsvereniging voor het krediet (BVK) opgenomen. Zodoende beschikt de kredietgever op het moment dat hij die negatieve centrales raadpleegt, over geen enkele inlichting met betrekking tot de personen die de beperkingen van hun aflossingsmogelijkheden hebben bereikt, maar die nog geen betaalachterstand hebben. Die personen hebben dan vaak behoefte aan aanvullende kredieten om in de aflossing van de vroegere kredietovereenkomsten te voorzien. En het is net het verlenen van een bijkomend krediet dat de catastrofe zal ontketenen.
Een betere bescherming tegen de schuldenoverlast kan bijgevolg enkel veilig gesteld worden door een positief bestand dat alle kredietovereenkomsten registreert en dat de kredietgevers, vóór een nieuwe kredietverlening, verplicht moeten raadplegen.
Het krediet is een quasi permanent gegeven van de dossiers van schuldenoverlast, want in meer dan 70 % van de dossiers treft men ten minste één kredietopname aan. In orde van grootte, betekent het krediet bijna 90 % van het passief van de debiteurs met schuldenoverlast. Die factor wettigt een centrale die zich tot het krediet beperkt. De registratie van alle wanbetalingen zou de doeltreffendheid van de centrale niet op betekenisvolle wijze vergroten, terwijl zij de risico's op een schending van het privé-leven verveelvoudigt.
Deze verplichte raadpleging heeft eveneens tot gevolg de kredietgevers nog meer te responsabiliseren. De kredietgevers zullen aldus aandachtiger moeten toekijken op de financiële situatie en op de aflossingsmogelijkheden van de kredietnemer alvorens krediet toe te kennen. Bovendien zal de verantwoordelijkheid van de kredietgevers, die beter ingelicht zijn via de raadpleging van de positieve centrale, door de rechter gemakkelijker in overweging kunnen worden genomen in geval van toekenning van nieuwe kredieten ondanks de opeenstapeling van lopende overeenkomsten.
De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is een hoofdgegeven in dit ontwerp. Het privé-leven moet vandaag niet meer als de bescherming van een geheime tuin tegenover het openbaar leven worden beschouwd. Tussen het privé-leven en het openbare leven is er een voortdurende wisselwerking. Wanneer u krediet aanvraagt, moet u een heleboel informatie verstrekken die uw privé-leven raakt : uw gezinstoestand, uw beroepssituatie, uw inkomens, ...
De oprichting van een positieve centrale beantwoordt aan een collectief belang, namelijk het risico van schuldenoverlast te verminderen. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt natuurlijk wel veilig gesteld, opdat de informatie in de centrale niet in alle richtingen zou worden verstrooid.
Dit ontwerp eerbiedigt integraal de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens of gegevens die van persoonlijke aard zijn.
De wetgever kent de Koning de bevoegdheid toe om de criteria en de modaliteiten voor de registratie en de consultatie van die gegevens in de centrale, te bepalen. Het komt er eveneens op aan de gegevens voor de kredietnemers op een eenvoudige manier die hen niet afschrikt, toegankelijk te maken.
Toch moeten de grote principes waarop de centrale wordt georganiseerd, alsook de verplichtingen van de voornaamste medespelers, in de wet worden vastgelegd.
Aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer werd advies gevraagd. De commissie bracht een gunstig advies uit voor de oprichting van de centrale. De minister heeft rekening gehouden met de bijzondere opmerkingen van de commissie en met deze van de Raad van State.
Het krediet is ongetwijfeld een factor van economische vooruitgang. De groei die op de Tweede Wereldoorlog is gevolgd, de periode van de dertig « gouden jaren », werd door de ontwikkeling van het krediet geschraagd. Zelfs indien de consumptiemaatschappij een aantal negatieve effecten kent, maakte zij een zekere gelijkmatigheid in de toe-eigening van de consumptiegoederen mogelijk. Het krediet speelde daarbij een fundamentele rol. Krediet is een factor van integratie wanneer het op een doeltreffende manier wordt opgenomen en als de betrekkingen tussen de partners (kredietgever en consument) evenwichtig zijn. Maar het krediet wordt een factor van uitsluiting en desintegratie wanneer het mensen tot onzekerheid brengt. Alle maatregelen die de laatste jaren op dat gebied door de overheid werden genomen, zijn geenszins tegen het krediet gericht (dat zou absurd zijn), maar zij hebben tot doel de sociale band te versterken waarvan het krediet een drager is. Het voorliggende wetsontwerp is daar een nieuw bewijs van.
Op het gebied van schuldenoverlast voeren de overheden een heel samenhangend beleid, dat de betere bestrijding van de schuldenoverlast over het algemeen baseert op de vooruitgang van de groei, van de werkgelegenheid en van de koopkracht van de burgers. In het bijzonder moeten de preventieve en curatieve maatregelen gezamenlijk tot stand komen.
Wat de curatieve maatregelen betreft, betekent de wet op de collectieve schuldenregeling een aanzienlijke vooruitgang. Die wet maakte de « redding » van vele personen mogelijk. Zeker, voor personen met schuldenoverlast is deze wet niet licht. Zij brengt een reeks beperkingen met zich mee die soms moeilijk om dragen zijn.
De minister heeft aan het Observatoire du crédit et l'endettement gevraagd een evaluatie van de wet, onder al haar aspecten, op te stellen. Die evaluatie zal het mogelijk maken desgevallend maatregelen te treffen om de doeltreffenheid van deze wet, die tot doel heeft schulden af te lossen, mits respect voor de menselijke waardigheid van de persoon met schuldenoverlast en van zijn familie, te verbeteren.
Het Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast, door deze wet voorzien om de schuldbemiddelaars te financieren, kon nog niet in werking treden als gevolg van een beroep voor het Arbitragehof. Als gevolg van het arrest van het Hof werd een wetsontwerp uitgewerkt om de financieringsmodaliteiten van dat fonds te verbeteren. Dit ontwerp werd door de Ministerraad goedgekeurd en de Raad van State heeft zijn advies reeds verstrekt.
Tot slot onderstreept de minister nog dat deze wet steunt op alle bestaande gewestelijke diensten voor schuldbemiddeling, diensten die personen met schuldenoverlast raad geven en bijstaan en waarover de gewesten bevoegd zijn. De strijd tegen de schuldenoverlast kan slechts gevoerd worden in samenwerking tussen de gewesten en de federale Staat.
Wat de preventie betreft, heeft de minister zeer onlangs nog een informatiecampagne gesteund, bestemd voor kinderen en jongeren. Het komt erop aan de kritische zin van jongeren ten overstaan van de consumptiemaatschappij vanaf piepjonge leeftijd aan te moedigen. Consumeren ja, maar niet om het even hoe. Kinderen en jongeren ertoe brengen om een kritische zin aan de dag te leggen is de beste waarborg voor een verantwoordelijk en doeltreffend consumptiegedrag als volwassene, de beste waarschuwing voor luchtspiegelingen. Leren hoe men een budget beheert, met geld omgaat, zijn uitgaven organiseert, zijn prioriteiten opstelt, zie daar enkele fundamentele doelstellingen van deze campagne. Het organiseren van de preventie wordt door de positieve centrale structureel aangevuld.
Er bestaat geen mirakeloplossing om de schuldenoverlast van de baan te ruimen. Men moet de strijd op verschillende fronten tegelijk aanvatten en dit steeds met hetzelfde doel voor ogen. De voorgestelde maatregel draagt op constructieve en coherente wijze bij tot de vermindering van de rampzalige en dramatische gevolgen van de schuldenoverlast.
Verschillende leden stellen dat zij de inhoud en de doelstelling van dit wetsontwerp kunnen onderschrijven. Een positieve kredietcentrale kan een instrument zijn om het probleem van overmatige schuldenoverlast beter te beheren.
Een lid vraagt zich evenwel af of het wetsvoorstel niet te ver gaat. Een kredietgever moet op een objectieve wijze kunnen oordelen over de terugbetalingscapaciteit van de kandidaat-kredietnemer die zich tot hem wendt voor het bekomen van een krediet, maar mag zich niet in een machtspositie bevinden ten opzichte van die consument.
Dit wetsontwerp moet daarom beperkt blijven tot het vastleggen van objectieve criteria met betrekking tot de toestand waarin de consument zich bevindt, zodat de kredietgever met kennis van zaken kan oordelen over de toekenning van een eventueel bijkomend krediet.
De kredietverstrekker heeft in feite twee verplichtingen die hij moet nakomen. De eerste verplichting is nagaan welke de terugbetalingsmogelijkheden van de kandidaat-kredietnemer op korte, lange en middellange termijn zijn. Het nagaan van deze mogelijkheden behoort tot de commerciële onderhandelingen tussen beide partijen en tot de appreciatie van de kredietgever. De tweede verplichting is de werkelijke toestand van de reeds aangegane kredieten kennen. De kredietgever kan inderdaad niet weten tot op welk punt de kandidaat-kredietnemer zich reeds heeft geëngageerd.
Een gegevensbank met informatie over het aantal aangegane kredieten, het bedrag van de leningen en de terugbetalingstermijnen is zeker een nuttig instrument. Maar verder dan deze informatie mag de gegevensbank niet gaan. Er mag zeker niet worden vermeld of de kredietnemer al dan niet zijn verplichtingen is nagekomen, noch of er al dan niet beslag is gelegd. Dit nagaan behoort tot de taak van de kredietgever; de wet moet zich niet in zijn plaats stellen.
Spreker citeert enkele voorbeelden om duidelijk te maken waarom de kredietgever in een bevoordeligde positie zal verkeren.
Een kandidaat-kredietnemer is onderhoudsgeld verschuldigd, maar betwist dit onderhoudsgeld. Of een kandidaat-kredietnemer die reeds een lening had aangegaan, leeft in conflict met de eerste kredietverstrekker omdat, bijvoorbeeld, de kwaliteit van het geleverde product niet aan de eisen voldeed of niet overeenstemde met hetgeen was overeengekomen. Of de kandidaat-kredietnemer betwist de kwaliteit van de onderhoudsbeurten van een wagen waarvoor hij een leasingovereenkomst had gesloten.
Door de bepalingen van dit wetsontwerp zal de kandidaat-kredietnemer misschien niet meer durven een geding in te spannen tegen diegene aan wie hij onderhoudsgeld verschuldigd is of tegen zijn leverancier omdat hij vreest voor de gevolgen als zijn naam wordt vermeld in het bestand van berichten van beslag, namelijk dat hij geen bijkomend krediet meer zal krijgen.
Het lid meent dat de wet niet rechtstreeks mag ingrijpen in de relaties tussen de kredietgever en de kandidaat-kredietnemer. Daarom moet dit wetsontwerp beperkt blijven tot hetgeen in feite door iedereen wordt nagestreefd, namelijk dat de kredietgever niet langer kredieten toekent in weerwil van zijn gezond verstand en dat hij zijn verantwoordelijkheid als professionele kenner van de kredietmarkt, opneemt. De consument, die niet over dezelfde kennis en vaardigheden beschikt als de kredietverstrekker, mag daarbij niet in een nog zwakkere positie komen te staar.
De hoofddoelstelling van het ontwerp is de bescherming van de consument, ook de bescherming van de consument tegen zichzelf. Daartoe moet de kredietverstrekker enige informatie verschaft worden, maar deze informatie moet beperkt blijven tot het noodzakelijke.
Het lid verwijst vervolgens naar het bestand van berichten van beslag, dat toegankelijk zal zijn voor de kredietgevers en waarin consumenten met financiële problemen geregistreerd worden. Het bericht van beslag wordt gedurende 3 jaar bewaard alvorens het geschrapt wordt. Een consument met een tijdelijk geldprobleem, zal bijgevolg gedurende 3 jaar moeilijkheden ondervinden om een bijkomend krediet aan te vragen, ook al waren zijn moeilijkheden van zeer korte duur en kunnen zij wellicht uitgelegd worden met een goede reden.
Daarenboven zijn kredietverstrekkers niet altijd geneigd om nauwlettend toe te zien op de tijdige schrapping van een beslag, vooral niet als het een kritische kredietnemer betrof die hen problemen bezorgde. In die gevallen zullen zij wellicht proberen hem nog een tijdje langer moeilijkheden doen ondervinden bij zijn aanvraag voor een bijkomend krediet.
Een ander probleem is dat het voorliggende wetsontwerp de kredietgever toelaat kennis te nemen van de geprivilegieerde relaties van een kandidaat-kredietnemer met een welbepaalde financiële instelling. Een consument die goede relaties onderhield met een bepaalde bank, maar die om de een of andere reden op een bepaald moment niet langer met die bank wil verder gaan en zich wendt tot een andere bank voor een krediet, zal er zich in een zeer oncomfortabele positie bevinden, want de kredietgever tot wie hij zich wendt, zal kunnen nagaan met wie hij eerdere kredieten heeft gesloten. Als deze kandidaat-kredietnemer zich dan niet in een heel rooskleurige positie bevindt, dan zal de nieuwe bank niet geneigd zijn om in te gaan op zijn verzoek, argumenterend dat deze kandidaat-kredietnemer zich pas voor de eerste keer tot hem wendt op een ogenblik dat hij in moeilijkheden zit.
Het lid is van oordeel dat het Begeleidingscomité dat bij de NBB wordt opgericht, een uitstekend idee is. Het comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de kredietgevers, de kredietnemers, de NBB, de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de minister van Economie. Het lid vraagt zich af of het geen goed idee zou zijn om ook een vertegenwoordiger van de OCMW's op te nemen. De meeste gevallen van overmatige schuldenlast betreffen immers een publiek waarmee de OCMW's veel te maken hebben, namelijk mensen met financiële moeilijkheden en een laag inkomen, zodat OCMW's terzake kundig zijn.
De minister onderstreept vooreerst dat het voorliggende wetsontwerp consumentenkredietovereenkomsten en hypothecaire kredietovereenkomsten betreft, maar geen investeringskredieten.
Het uitgangspunt bij de beoordeling van dit wetsontwerp is dat een positieve kredietcentrale de kredietmarkt zal saneren. De meeste professionele kredietverstrekkers staan dan ook niet vijandig tegenover het wetsontwerp, want dit ontwerp laat hen toe om te anticiperen op terugbetalingsproblemen en vorderingen tot terugbetaling die dikwijls zeer duur uitvallen. Door het ontwerp zullen de kredietgevers een duidelijk beeld hebben over de financiële toestand van de kandidaat-lener. De kredietgever moet over een goed beeld beschikken om te kunnen oordelen of een kandidaat-lener de terugbetalingen aankan. Het is daarbij wel evident dat het krediet de verantwoordelijkheid blijft van de kredietgever.
In de bevoegde Kamercommissie is lang gediscussieerd over een verbod voor de kredietverstrekker om aan een kandidaat-kredietnemer een nieuwe kredietovereenkomst over te leggen wanneer de informatie van de positieve kredietcentrale nadelig zou zijn voor de kandidaat-kredietnemer. De consumptie maakt deel uit van het economisch leven en een dergelijk verbod is overdreven.
Door het wetsontwerp wordt krediet niet onmogelijk gemaakt. De kredietgever zal alleen het krediet toekennen met kennis van zaken en zal dus ook het risico dat hij neemt, beter inschatten want hij weet dat zijn aansprakelijkheid voor de rechter kan worden ingeroepen als hij een lening toekent aan een kredietnemer in een moeilijke situatie.
Wat het bestand van berichten van beslag betreft, verwijst de minister naar artikel 10 van het wetsontwerp. De NBB wordt gemachtigd om ondervragingen te verrichten, niet de kredietgever. Het feit dat een kandidaat-kredietnemer opgenomen is in de negatieve kredietcentrale of in het bestand van berichten van beslag, heeft niet noodzakelijkerwijze een weigering van het krediet tot gevolg.
Daarenboven zal de Koning de voorwaarden vaststellen waarop het bestand kan worden geconsulteerd en welke gegevens kunnen worden geraadpleegd.
De voornaamste bekommernis van het wetsontwerp is dat, zonder het afsluiten van een kredietovereenkomst onmogelijk te maken, de krediet-verstrekker op de hoogte is van de situatie van de kandidaat-kredietnemer. Op die wijze wordt de consument beschermd en de kredietmarkt gesaneerd.
Het lid betwist niet dat het wetsontwerp een algemeen belang dient want sommige kredietverstrekkers gaan te ver en staan krediet toe aan gelijk wie, in gelijk welke omstandigheden, zonder de terugbetalingsmogelijkheden van de kandidaat-kredietnemer na te gaan.
Volgens het lid is het ook vanzelfsprekend dat vele kredietverstrekkers akkoord gaan met dit wetsontwerp want het zal hen werk besparen, namelijk het inwinnen van alle nodige inlichtingen betreffende een kandidaat-kredietnemer.
Wat vragen doet rijzen, is het onevenwicht dat ontstaat tussen kredietgever en consument, ten voordele van de kredietgever. Daarom pleit hij voor een beperking van de informatie aan de kredietgever : alleen het aantal toegekende kredieten, het bedrag van die kredieten en de data van terugbetaling. De kredietgever moet zelf de inkomsten van de kandidaat-kredietnemer en zijn familiale situatie nagaan. Op dat ogenblik beschikt hij over voldoende elementen om met kennis van zake te oordelen. De wet mag hem niet toelaten verder in detail te treden zodat hij uiteindelijk beslissingen zal nemen die tegen het belang van kandidaat-kredietnemer ingaan.
Spreker verwijst opnieuw naar zijn eerder geciteerde voorbeelden. Sommige betwistingen kunnen volkomen gegrond zijn en mogen geen aanleiding zijn om een bijkomend krediet te weigeren. Ook mag de wet niet toestaan dat kredietgevers die hun kritische clienten geen goed hart toedragen, de mogelijkheden van die kritische clienten kunnen hypothekeren.
Een volgende spreker verklaart dat hij de bedoeling van de wet begrijpt : een betere bescherming van kredietnemers tegen onverantwoorde kredieten. Het wekt daarom verbazing dat de kredietverstrekker nog steeds vrij kan beslissen om toch een bijkomend krediet te verstrekken, ook als hij weet dat de kandidaat-kredietnemer zich in een moeilijke positie bevindt en er al te veel kredieten zijn geregistreerd. Het opzetten van een positieve kredieteentrale is een enorm werk. Als de minister deze inspanning oplegt met het oog op de bescherming van de consument tegen overmatige schuldenlast, dan moet hij ook de redenering doortrekken en een verbod voorzien in deze gevallen.
Een ander lid is het hier helemaal niet mee eens en meent dat er geen enkele reden is waarom het wetsontwerp enig verbod voor het toekennen van een krediet zou opleggen.
Een commissielid verwijst naar de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en meent dat de minister een analyse over de toepassing van deze wet zou moeten voorleggen. Het gaat in casu over dezelfde doelgroep : consumenten die zich in een gevarenzone bevinden wat overmatige schuldenlast betreft.
Wat is het resultaat van de toepassing van de wet betreffende de collectieve schuldenregeling ?
Spreker verwondert zich erover dat in artikel 3 geen bepaling is opgenomen die verwijst naar deze wet. Ingevolge deze wet is de rechter bij machte een schuldenaar te ontslaan van de terugbetaling van kredieten. Het zou logisch zijn dat de afschriften van dergelijke beslissingen geregistreerd worden in de positieve kredietcentrale, want deze kredietcentrale moet precies een juist en volledig beeld weergeven.
De minister antwoordt dat de wet op de collectieve schuldenregeling niet onverenigbaar is met het voorliggende wetsontwerp, maar een aanvullend effect heeft. De beslissingen betreffende de collectieve schuldenregelingen zullen worden geregistreerd in de positieve kredietcentrale. De wet betreffende de collectieve schuldenregeling richt zelf geen positieve centrale op, maar er is wel een feitelijk verband tussen beide wettelijke regelingen.
Het lid leidt hieruit af dat het voorliggende wetsontwerp geen volledig beeld geeft van het bestand van de positieve centrale want niet al wat wordt geregistreerd, is opgenomen in artikel 3 van het ontwerp. Ook al is er volgens de minister een feitelijk verband tussen beide wetten, toch verdient een uitdrukkelijk juridisch verband de voorkeur. Aangezien de wet betreffende de collectieve schuldenregeling de enige wet is die verwijst naar de positieve kredietcentrale, zou het dan ook logisch zijn om dit uitdrukkelijk in artikel 3 op te nemen. Uiteindelijk handelt het voorliggende wetsontwerp over de wijze waarop de positieve kredietcentrale zal functioneren.
Nog steeds volgens hetzelfde commissielid zouden er in sommige streken grote problemen zijn met de afhandeling van dossiers in het kader van de wet betreffende de collectieve schuldenregeling. Is de analyse over de toepassing van deze gelijklopend in Vlaanderen als in Wallonië ?
De minister beschikt over globale cijfergegevens met betrekking tot de toepassing van de wet betreffende de collectieve schuldenregeling, maar niet over cijfers per gewest. De cijfers tonen aan dat een dergelijke wet in feite meer dan noodzakelijk was. Ieder jaar stellen we een toename vast van het aantal probleemgevallen, die door deze wet, minstens gedeeltelijk, worden opgelost. Tot nu toe zijn er ongeveer 10 000 dossiers behandeld, met een jaarlijkse verdubbeling van het aantal dossiers.
Een volgende bedenking van het lid betreft de werklast die een positieve kredietcentrale met zich zal meebrengen. De vorige regering oordeelde dat het grote probleem van een positieve kredietcentrale, de uitvoerbaarheid in de praktijk is, vooral het bijhouden van de dagelijkse wijzigingen in het bestand van de positieve centrale. Daarom pleit het lid voor voorzichtigheid bij het opzetten van een dergelijke centrale. De informatie zal niet alleen komen vanuit de kredietverstrekkers, maar vanuit diverse hoeken. Zelfs met alle informatica-mogelijkheden die er momenteel bestaan, blijft het een enorm werk.
De minister verwijst naar de positieve ervaring met de bestaande negatieve kredietcentrale. Het is bewezen dat de NBB bekwaam is om al de gegevens te centraliseren en verwerken. De minister rekent dan ook op de ervaring van de NBB voor het uitvoeren van dit wetsontwerp. De minister begrijpt wel dat de regering vier jaar geleden voorzichtigheid bepleitte voor het realiseren van een positieve kredietcentrale, want toen beschikte de regering nog niet over de ervaring die er nu is.
Een ander commissielid onderstreept dat dit wetsontwerp, dat sinds geruime tijd verwacht werd, beantwoordt aan de doelstelling om de consument tegen zichzelf te beschermen. Het ontwerp beschermt ook de kredietgevers, want diegenen die niet te goeder trouw zijn, zullen door de rechter voor hun verantwoordelijkheid worden gesteld.
De overmatige schuldenlast is een realiteit en dit wetsontwerp schrijft zich in in de strijd tegen die overmatige schuldenlast. Echter, het wetsontwerp gaat niet ver genoeg, want er blijft een lacune die erg nadelige gevolgen voor de consument kan hebben, namelijk het probleem van de debetstanden. Er zijn mensen die permanent « rood staan », dikwijls op bankrekeningen in verschillende banken en voor belangrijke sommen. Ook dit probleem zou moeten aangepakt worden.
Volgens een volgende spreker brengt dit wetsontwerp misschien enig soelaas voor diegenen die onvoorzichtig geld lenen, maar het mag in ieder geval geen signaal zijn aan de kredietnemer dat hij zich overbeschermd zou voelen. De grote tekortkoming van het ontwerp is dat alleen een bepaald soort krediet wordt geviseerd. Spreker is er niet van overtuigd dat precies deze geldelijke kredieten de oorzaak zijn van het probleem. Er zijn nog andere systemen, zoals huurkoop, leasing, levensverzekeringen, ... die soms een laatste toevlucht zijn voor een kandidaat-kredietnemer. Heel het bestaande kredietsysteem in onze samenleving kan problemen van overmatige schuldenlast opleveren. Daarom pleit spreker voor een sensibiliseringscampagne, zonder daarom betuttelend over te komen, zodat consumenten nadenken alvorens een of andere vorm van krediet aan te gaan. Op die wijze zou de wetgever minder beschermingsinstrumenten voor de consument moeten creëren.
De minister is er zich van bewust dat er veel bronnen van schuldenoverlast bestaan en deelt de mening van het lid over de noodzaak en het belang van preventiecampagnes.
Dit wetsontwerp werkt curatief, maar is belangrijk opdat de consument het gevaar van een nieuwe kredietovereenkomst beseft. Het ontwerp moet gezien worden in een globale strategie om de informatie aan de consument te verbeteren. Het is duidelijk dat de inspanningen op het vlak van informatiecampagnes moeten verder gezet worden.
Een lid geeft toe dat het voorliggende ontwerp geen oplossing is voor alle kredietproblemen, zoals de debetstanden op zichtrekeningen en kaskrediet. De wetgever moet er wel voor zorgen dat het ontwerp haar doelstelling bereikt, zonder te ver of niet ver genoeg te gaan. De kredietverstrekker krijgt meer dan voldoende informatie, zelfs te veel, en zal tevreden zijn. Deze informatie zal de positie van de kandidaat-kredietnemer verzwakken en de kredietgever toelaten beslissingen te nemen die niet overeenstemmen met het belang van de kredietnemer. Ook als de kredietnemer tegen zichzelf moet beschermd worden, dan nog mag het hem niet onmogelijk gemaakt worden om in sommige gevallen geld te lenen. Dit blijft zijn persoonlijke, vrije keuze als consument.
De hamvraag is welke informatie de kredietcentrale precies zal verstrekken. Het wetsontwerp geeft geen duidelijk antwoord. Zal de kredietcentrale het totale kredietbedrag meedelen of alleen het nog verschuldigd saldo ? Een voorbeeld : iemand die een auto-lening heeft gesloten, terugbetaalbaar na 3 jaar, en na 2,5 jaar een nieuwe lening wil aangaan. Welk bedrag zal kenbaar gemaakt worden ? En in geval van betwisting, worden dan ook de intresten en de gerechtsdeurwaarderskosten vermeld ? Het antwoord op deze vraag is cruciaal. Iedereen kent immers betwistingen die zeer lang aanslepen en waar uiteindelijk het bedrag van de aangerekende intresten hoger is dan het bedrag van het krediet in hoofdsom.
Volgens de minister is de vraag naar de meegedeelde informatie een essentiële vraag. De uitvoeringsbesluiten van dit ontwerp zullen klaar en duidelijk omschrijven welke informatie wordt verstrekt : het aantal lopende contracten, het type van krediet, het nummer en de taal van de kredietovereenkomst en het nog verschuldigd saldo. Deze gegevens zijn essentieel om te toestand waarin de kandidaat-kredietnemer zich bevindt, te kunnen beoordelen. De naam van de kredietgevers wordt niet meegedeeld.
De minister onderstreept dat de bepalingen van de wet over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toelaten dat, op vraag van de betrokkene, de gegevens van de kredietcentrale worden verbeterd of dat er bij de gegevens vermeld wordt dat de gegevens betwist worden. Er is voorzien dat er melding gemaakt wordt van het feit dat de kandidaat-kredietnemer de informatie van de kredietcentrale betwist.
Volgens een lid zal een dergelijke vermelding de kredietgever niet van mening doen veranderen over de kredietwaardigheid van zijn kandidaat-kredietnemer.
De minister antwoordt dat men niet uit het oog mag verliezen dat door dit wetsontwerp ook de rechtbank wordt ingelicht over de juiste toestand waarin de lening werd toegestaan. Ook dit beschermt de consument, want de rechter kan oordelen dat de verantwoordelijkheid van de kredietverstrekker ingeroepen kan worden als hij vaststelt dat het krediet tot stand kwam in gevallen die de kredietgever had moeten waarschuwen voor de insolvabiliteit van de kandidaat-kredietnemer.
Alleen de artikelen waarop een amendement is ingediend, worden besproken.
Artikel 3
De heren D'Hooghe en Steverlynck dienen het amendement nr. 4 in.
Dit amendement strekt ertoe artikel 3, § 2, aan te vullen met een 7º betreffende de berichten van collectieve schuldenregeling opdat het artikel alle gegevens opsomt die de centrale moet registreren.
De auteur verwijst naar de verantwoording van het amendement (zie : stuk Senaat, nr. 2-767/2). Het ware logisch dat in dit artikel wordt vermeld dat de beslissingen van de rechter in verband met een collectieve schuldenregeling ook moeten gemeld worden aan de Kredietcentrale.
De minister legt uit dat, volgens artikel 19 van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling, bepaalde gegevens met betrekking tot de berichten van collectieve schuldenregeling moeten worden geregistreerd in de Kredietcentrale.
Omdat deze berichten van collectieve schuldenregeling erg specifiek zijn de registratie in de centrale gebeurt trouwens ten laste van de griffiers en niet van de kredietgevers verkoos hij artikel 19 van de wet van 5 juli 1998 niet te wijzigen. Deze wetsbepaling blijft bestaan en vervolledigt dit wetsontwerp. De in het amendement voorgestelde wijziging is noch noodzakelijk noch wenselijk.
Dit amendement wordt verworpen met 10 stemmen tegen 2 stemmen.
Artikel 9bis (nieuw)
De heren D'Hooghe en Steverlynck dienen het amendement nr. 1 in dat ertoe strekt een artikel 9bis (nieuw) in te voegen.
Een van de auteurs verklaart dat indien een positieve kredietcentrale wordt opgericht, de logica vereist dat de kredietverstrekkers dan ook moeten handelen in functie van de informatie waarover zij beschikken. Met andere woorden, dat het verboden wordt een nieuw krediet te verstrekken als dit de kredietnemer in een situatie van overmatige schuldenlast brengt. Voor kleine bedragen kan enige soepelheid voorzien worden.
De minister legt uit dat dit al naar voren was geschoven in de bevoegde Kamercommissie. De minister had het voorbeeld gegeven van een persoon die een tweedehandswagen wenst te kopen voor zijn woon-werkverkeer. Als deze persoon in tijdelijke financiële moeilijkheden verkeert, dan kan een dergelijk verbod voor krediet zijn toestand nog doen verslechteren. Een verbod voorzien in de wet kan gevaarlijk zijn.
Het lid replikeert dat ingevolge zijn amendement het steeds mogelijk is een krediet te verstrekken in het geval dat de minister citeert, namelijk tewerkstelling. Wanneer het om relatief onbelangrijke bedragen gaat, kan een bijkomend krediet overwogen worden, maar niet wanneer de nieuwe overeenkomst overmatige schuldenlast tot gevolg heeft. Een dergelijk verbod is de logische consequentie van de oprichting van een positieve kredietcentrale, die trouwens tot veel werk aanleiding zal geven.
De minister herhaalt dat hierover in de Kamer lang gediscussieerd is naar aanleiding van het memorandum van de Vereniging van Belgische steden en gemeenten. Tijdens deze discussie heeft de minister verwezen naar een belangrijke bepaling in de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, die een antwoord biedt op de bezorgdheid van de indieners van een soortgelijk amendement. Het betreft artikel 15, waarin de verantwoordelijkheid van de kredietgever wordt bepaald, een verantwoordelijkheid waarop trouwens een burgerlijke sanctie van toepassing is als bepaald in artikel 92, 1º, van dezelfde wet.
Hoewel de minister de bezorgdheid van de indiener van amendement nr. 1 deelt, meent hij dat het amendement volstrekt overbodig is en dat het te verwerpen is.
Dit amendement wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.
Artikel 10
De heer Thissen dient het amendement nr. 2 in dat ertoe strekt het artikel 10 te doen vervallen.
Het amendement strekt ertoe de Nationale Bank de mogelijkheid te ontnemen om het centrale bestand van berichten van beslag te consulteren.
De auteur stipt aan dat dit amendement zeker geen vertragingsmanoeuvre is, maar de zorg voor een goede wetgeving. Het probleem van de overmatige schuldenlast is al een oud zeer en zal nog lang bestaan. Het komt dan ook niet op enkele weken om deze wet goed te keuren. Bijgevolg staat niets de aanvaarding van dit en van het amendement nr. 3 in de weg.
De minister herhaalt dat de Raad voor het verbruik in zijn advies van 4 november 1998 unaniem meende dat kredietgevers toegang zouden moeten hebben tot een beperkt aantal gegevens uit het centrale bestand van berichten van beslag. De raad meent dat dit bestand informatie kan bevatten die voor de kredietgevers nuttig, noodzakelijk en relevant is om de kredietwaardigheid van de kredietnemers te beoordelen.
Het advies stelt eveneens dat het vrij onlogisch is de kredietgever te verplichten informatie te verzamelen over eventuele wanbetalingen van de kandidaat-kredietnemer (raadpleging van de Centrale voor kredieten) en hem tegelijkertijd geen informatie te verstrekken over eventueel beslag of overdracht van loon.
Artikel 10, dat het resultaat is van een amendement uit de Kamer, verhelpt dit probleem. Er wordt ook in bepaald dat niet de kredietgever maar de Nationale Bank het bestand raadpleegt.
Het centrale bestand mag trouwens alleen geraadpleegd worden tijdens het onderzoek dat voorafgaat aan de verstrekking van een krediet en niet tijdens het beheer van een kredietovereenkomst.
Opdat deze bepaling in werking kan treden, moet de regering daarvoor eerst nog stappen verzetten : de Koning moet bepalen welke gegevens uit dit centrale bestand toegankelijk zullen zijn voor de Nationale Bank.
Op die manier wordt elk misbruik uitgesloten.
Als er berichten van beslag bewaard zijn terwijl de schuld afgelost is kan de kandidaat-kredietnemer dit makkelijk uitleggen aan de kredietgever.
De minister vraagt dan ook het amendement te verwerpen.
Het amendement nr. 2 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.
Artikel 11
De heer Thissen dient amendement nr. 3 in, dat ertoe strekt artikel 11 te doen vervallen. Artikel 11 verleent de Nationale Bank immers de machtiging om andere bestanden te raadplegen met daarin een overzicht van onbetaalde schulden van consumenten.
De indiener verwijst naar de verantwoording van zijn amendement (Stuk Senaat, nr. 2-767/2).
De minister benadrukt dat de kredietwaardigheid van een kandidaat-kredietnemer ook afhangt van eventuele andere schulden dan kredieten.
Sommige van deze schulden worden momenteel al opgenomen in andere bestanden, andere zullen in de toekomst worden opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om onbetaalde telefoonrekeningen, fiscale schulden en schulden die zijn opgenomen in het bestand van de Beroepsvereniging voor het krediet dat schulden bevat die het gevolg zijn van onbetaalde overeenkomsten die niet zijn opgenomen in de wetten op het consumentenkrediet en het hypothecair krediet.
Uiteraard moet al het nodige worden gedaan om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te waarborgen. Om misbruik van deze bestanden tegen te gaan, moet de Koning ook vooraf bepalen welke gegevens de Nationale Bank mag raadplegen en doorgeven aan de kredietgevers.
De minister vraagt dan ook het amendement te verwerpen.
Het amendement nr. 3 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.
Het wetsontwerp wordt in zijn geheel aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Louis SIQUET. | Paul DE GRAUWE. |
De tekst aangenomen door de commissie
is dezelfde als de tekst overgezonden
door de Kamer van volksvertegenwoordigers
(zie stuk Kamer
nr. 50-1123/9 - 2000/2001-07-06)