2-709/3

2-709/3

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

29 MAART 2001


Ontwerp van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen


AMENDEMENTEN


Nr. 50 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Het ontwerp van bijzondere wet vervangen als volgt :

« Ontwerp van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, tot definitieve vastlegging van de grens tussen Vlaanderen en Wallonië en tot de oprichting van een provincie Deutschostbelgien.

Artikel 1. ­ Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Hoofdstuk I

Wijzigingen aan de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen

Art. 2. ­ Aan artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, worden een 8º en 9º toegevoegd, luidend als volgt :

« 8º De ontwikkelingssamenwerking.

9º De sociale zekerheid ».

Art. 3. ­ Artikel 6 van dezelfde bijzondere wet wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 6. ­ A. Het Vlaamse en het Waalse Gewest zijn bevoegd voor de volgende aangelegenheden :

§ 1. I. Wat de ruimtelijke ordening betreft :

1º De stedenbouw en de ruimtelijke ordening;

2º De rooiplannen van de gemeentewegen;

3º De verkrijging, aanleg en uitrusting van gronden voor industrie, ambachtswezen en diensten of van andere onthaalinfrastructuren voor investeerders, met inbegrip van de investeringen voor de uitrusting van industriezones bij de havens en de beschikbaarstelling daarvan voor de gebruikers;

4º De stadsvernieuwing;

5º De vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimte;

6º Het grondbeleid;

7º De monumenten en de landschappen.

II. Wat het leefmilieu en het waterbeleid betreft :

1º De bescherming van het leefmilieu, onder meer die van de bodem, de ondergrond, het water en de lucht tegen verontreiniging en aantasting, alsmede de strijd tegen de geluidshinder;

2º Het afvalstoffenbeleid;

3º De politie van de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven onder voorbehoud van de maatregelen van interne politie die betrekking hebben op de arbeidsbescherming;

4º De wapenproductie en watervoorziening, met inbegrip van de technische reglementering inzake de kwaliteit van het drinkwater, de zuivering van het afvalwater, de riolering, het vaststellen van de productnormen, de bescherming tegen ioniserende stralingen, met inbegrip van het radioactief afval, en de doorvoer van afvalstoffen.

III. Wat de landinrichting en het natuurbehoud betreft :

1º De ruilverkaveling van landeigendommen en de landinrichting;

2º De natuurbescherming en het natuurbehoud;

3º De groengebieden, parkgebieden en groene ruimten;

4º De bossen;

5º De jacht en de vogelvangst;

6º De visvangst;

7º De visteelt;

8º De landbouwhydraulica en de onbevaarbare waterlopen;

9º De ontwatering;

10º De polders en wateringen.

IV. Wat de huisvesting betreft :

De huisvesting en de politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en gezondheid.

V. Het landbouwbeleid en de zeevisserij

VI. De economie

De federale overheid is evenwel uitsluitend bevoegd voor :

1º het financieel beleid en de bescherming van het spaarwezen, met inbegrip van de reglementering en de controle op de kredietinstellingen en andere financiële instellingen en op de verzekeringsmaatschappijen en daarmee gelijkgestelde ondernemingen, de holdings en de gemeenschappelijke beleggingsfondsen, het hypothecair krediet, het consumptiekrediet, het bank- en verzekeringsrecht;

2º het prijsbeleid;

3º het mededingingsrecht en het recht inzake de handelspraktijken, met uitzondering van de toekenning van kwaliteitslabels en oorsprongsbenamingen van regionale of lokale aard;

4º het handelsrecht en het vennootschapsrecht;

5º de vestigingsvoorwaarden (met uitzondering van de bevoegdheid van de gewesten voor de vestigingsvoorwaarden inzake toerisme);

6º de industriële en intellectuele eigendom;

7º de contingenten en vergunningen;

8º de metrologie en de normalisatie;

9º het arbeidsrecht.

VII. Het energiebeleid

VIII. Wat de ondergeschikte besturen betreft :

1º de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen, met uitzondering van :

­ de regelingen die opgenomen zijn in de artikelen 5, 5bis, 70, 3º en 8º, 126, tweede en derde lid, en titel XI van de provinciewet;

­ de regelingen die opgenomen zijn in de artikelen 125, 126, 127, 132, voor zover het registers van de burgerlijke stand betreft, van de nieuwe gemeentewet;

­ de organisatie van en het beleid inzake politie, met inbegrip van artikel 135, § 2 van de nieuwe gemeentewet, en brandweer;

­ de pensioenstelsels van het personeel en de mandatarissen.

De provinciegouverneurs worden benoemd en afgezet door de betrokken Gewestregering.

Wanneer de Gemeenschaps- en Gewestregeringen informatie opvragen uit de registers van de burgerlijke stand, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand onmiddellijk gevolg aan dat verzoek.

2º het veranderen of corrigeren van de grenzen van de provincies en van de gemeenten, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

3º de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de instellingen van de agglomeraties en federaties van gemeenten, met dien verstande dat de beslissing tot oprichting of deelneming moet worden goedgekeurd door de gemeenteraad van elke betrokken gemeente, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

4º de verkiezing van de provinciale, gemeentelijke en binnengemeentelijke organen, alsook van de agglomeraties en federaties van gemeenten, met inbegrip van de controle op de hierop betrekking hebbende verkiezingsuitgaven,

a) met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren, waarvoor deze bevoegdheden worden toegewezen aan de federale overheid;

b) met uitzondering van de exclusieve bevoegdheid van de Raad van State om bij wijze van arresten in hoogste aanleg uitspraak te doen in kiesrechtzaken;

5º het tuchtstelsel voor de burgemeesters, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

6º de kerkfabrieken, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

7º de begraafplaatsen en de lijkbezorging, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

8º de verenigingen van provincies en gemeenten tot nut van het algemeen, met uitzondering van het door de wet georganiseerde specifiek toezicht inzake brandbestrijding, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

9º de algemene financiering van de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten en de provincies, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

10º de financiering van de opdrachten uit te voeren door de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de provincies en door andere publiekrechtelijke rechtspersonen in de tot de bevoegdheid van de gewesten behorende aangelegenheden, behalve wanneer die opdrachten betrekking hebben op een aangelegenheid waarvoor de federale overheid of de gemeenschappen bevoegd zijn, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

11º de voorwaarden waaronder en de wijze waarop binnengemeentelijke territoriale organen, bedoeld in artikel 41 van de Grondwet, kunnen worden opgericht, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren.

Voor wat de gemeenten uit het Duitse taalgebied betreft en de provincie Luik, waartoe deze gemeenten behoren, wordt de bevoegdheid inzake de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden uitgeoefend door de federale overheid.

IX. Het tewerkstellingsbeleid

X. De openbare werken en het vervoer

§ 2. De betrokken regeringen moeten onderling overleg plegen wat betreft :

1º de bijzondere bepalingen betreffende de bossen gelegen op het grondgebied van meer dan één gewest;

2º het openen en sluiten van de jacht, van de vogelvangst en van de visvangst;

3º de waterlagen die zich over meer dan één gewest uitstrekken.

Wanneer de bepalingen van 1º , 2º en 3º betrekking hebben op aangelegenheden betreffende een ander grondgebied dan dat van het Vlaamse en het Waalse Gewest, wordt de overheid bevoegd voor dat grondgebied, bij het overleg betrokken.

§ 3. Er wordt overleg gepleegd tussen de betrokken regeringen en de bevoegde federale overheid :

1º voor de minimale technische veiligheidsnormen inzake het bouwen en onderhouden van wegen, havens, waterwegen, dijken, luchthavens en vliegvelden;

2º voor het luchtverkeer op de luchthavens en openbare vliegvelden, en voor de rechten die er betrekking op hebben.

§ 3bis. Er wordt overleg gepleegd tussen de betrokken regeringen en de betrokken federale overheid over :

1º de planning, de functionaliteit en de compatibiliteit van het autosnelwegen- en waterwegennet;

2º de samenwerking tussen de spoorwegen, enerzijds, en de maatschappijen voor stads- en streekvervoer, anderzijds, met het oog op de coördinatie en de bevordering van het openbaar vervoer;

3º de opgave en de opvolging van de maatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

§ 4. De regeringen worden betrokken bij :

1º het ontwerpen van de regels van de algemene politie en de reglementering op het verkeer en vervoer, alsook van de technische voorschriften inzake verkeers- en vervoermiddelen;

2º het ontwerpen van de regels betreffende de organisatie en de uitwerking van de veiligheid van het luchtverkeer op de luchthavens en de openbare vliegvelden;

3º het ontwerpen van de federale algemene bepalingen bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming;

4º het ontwerpen van federale algemene bepalingen bedoeld in artikel 189 van de nieuwe gemeentewet.

§ 5. De federale overheid en de betrokken gewestregeringen bepalen in overleg de wijze waarop het beleid inzake in-, uit-, en doorvoer van afvalstoffen kan worden gecoördineerd.

§ 6. De regeringen bedoeld in de §§ 2 tot 5 zijn de regeringen bepaald in deze wet alsmede de overheid die bevoegd is voor het andere grondgebied dan dat van het Vlaamse of het Waalse Gewest.

B. Het Brussels Hoofdstedelijk Gebied is bevoegd voor de volgende aangelegenheden :

§ 1.I. Wat de ruimtelijke ordening betreft :

1º De vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimte.

2º De monumenten en de landschappen.

II. Wat het leefmilieu en het waterbeleid betreft :

1º De strijd tegen de geluidshinder.

2º De politie van de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven onder voorbehoud van de maatregelen van interne politie die betrekking hebben op de arbeidsbescherming.

III. Wat de landinrichting en het natuurbehoud betreft :

1º De ruilverkaveling van landeigendommen en de landinrichting;

2º De natuurbescherming en het natuurbehoud;

3º De groengebieden, parkgebieden en groene ruimten;

4º De bossen;

5º De jacht en de vogelvangst;

6º De visvangst;

7º De visteelt;

8º De landbouwhydraulica en de onbevaarbare waterlopen;

9º De ontwatering;

10º De wateringen.

IV. Wat de huisvesting betreft :

De politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en gezondheid.

V. Het landbouwbeleid

VI. Wat de openbare werken en het vervoer betreft :

1º De havens en hun aanhorigheden;

2º De dijken;

3º De veerdiensten;

4º De loodsdiensten en de bebakeningsdiensten van en naar de havens.

§ 2. De bevoegdheden bedoeld in § 1 betreffen de aangelegenheden als bedoeld in artikel 39 van de gecoördineerde Grondwet.

C. Inzake de in A bedoelde aangelegenheden worden de bevoegdheden, gelokaliseerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied, uitgeoefend door het Vlaamse Gewest.

De regering van het Vlaamse Gewest en de Brusselse Hoofdstedelijke regering sluiten waar nodig samenwerkingsakkoorden over de in B bedoelde aangelegenheden. »

Art. 4. ­ Artikel 7 van dezelfde bijzondere wet wordt gewijzigd als volgt :

A. In het eerste lid worden de woorden « de gewesten » vervangen door de woorden « het Vlaamse en het Waalse Gewest ».

B. Het tweede lid, 2) wordt vervangen door het volgende : « de organisatie en de uitoefening van het gewoon administratief toezicht op de provincie Luik, voor wat de bestuurshandelingen betreft die betrekking hebben op de gemeenten van het Duitse taalgebied ».

C. Er wordt een derde lid ingevoegd, luidende als volgt : « Het Vlaamse Gewest is bevoegd voor de organisatie en de uitoefening van het gewoon administratief toezicht op de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied. »

Art. 5. ­ Artikel 80 van dezelfde bijzondere wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 80. ­ Het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest beslissen autonoom over de samenvoeging van de binnen hun grenzen liggende gemeenten en de wijzigingen van hun grenzen. Wat het Brussels Hoofdstedelijk Gebied en het Duitse taalgebied betreft, is de federale overheid bevoegd. »

Hoofdstuk II

Wijzigingen aan de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen

Art. 6. ­ In de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen worden de woorden « het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest » vervangen door de woorden « Brussels Hoofdstedelijk Gebied ».

Art. 7. ­ Artikel 4 van dezelfde bijzondere wet wordt vervangen door het volgende :

« Het Brusselse Hoofdstedelijke Gebied heeft de bevoegdheden die het bij artikel 6 van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen worden toegewezen. Deze bevoegdheden worden wat betreft het Brusselse Hoofdstedelijke Gebied, uitgeoefend door middel van ordonnanties, die dienen aangenomen te worden met een meerderheid in elk van beide taalgroepen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. »

Art. 8. ­ In de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen wordt een nieuw artikel 5bis ingevoegd, luidend al volgt :

« Art. 5bis. ­ De ordonnanties, reglementen en administratieve handelingen mogen geen afbreuk doen aan het tweetalig karakter. Zij mogen evenmin afbreuk doen aan de gewaarborgde vertegenwoordiging van de personen van de Nederlandstalige en Franstalige taalaanhorigheid in de schepencolleges, gemeenteraden, OCMW-raden en politieraden van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied.

Deze waarborgen dienen te voorzien in een paritaire verhouding op het vlak van de schepencolleges.

Wat de gewaarborgde vertegenwoordiging in de gemeenteraden, de OCMW- en politieraden van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied betreft, mag het aandeel van elke taalgroep in het totaal aantal leden van de betrokken raad nooit lager zijn dan 34 %. Het verkregen rekenkundig resultaat van de taalgroep met het kleinste aantal leden wordt afgerond naar de volgende eenheid.

De gemeentebesluiten, de besluiten van de raden voor maatschappelijk welzijn en de besluiten van de politieraden worden met een meerderheid binnen elke taalgroep genomen. »

Art. 9. ­ Artikel 10 van dezelfde bijzondere wet wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« Het aandeel van elke taalgroep in het totaal aantal leden van de Raad mag nooit lager zijn dan 34 %. Het verkregen rekenkundig resultaat van de taalgroep met het kleinste aantal leden wordt afgerond naar de volgende eenheid. »

Hoofdstuk III

De definitieve vastlegging van de grens
tussen Vlaanderen en Wallonië

Art. 10. ­ De volgende Vlaamse gehuchten, deelgemeenten en fusiegemeenten worden naar het Vlaamse Gewest overgeheveld :

1º De deelgemeenten Orroir, Amengijs en Rozenaken worden van de gemeente Mont-de-l'Enclus, arrondissement Doornik, gescheiden en gevoegd bij de gemeente Kluisbergen in het arrondissement Oudenaarde.

2º Het gehucht Vierwinden wordt van Elzele in Henegouwen gescheiden en gevoegd bij Maarkedal, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

3º Het gehucht D'Hoppe wordt gescheiden van Vloesberg in de provincie Henegouwen en gevoegd bij Brakel, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

4º Het gehucht » Te Levieren « , dat het gebied tussen de Verrebeek en de Buistemberg omvat, wordt gescheiden van Vloesberg in de provincie Henegouwen en gevoegd bij Brakel, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

5º De gehuchten Groenstraat en Warresaert worden losgemaakt van Zullik, deelgemeente van Opzullik, en gevoegd bij de gemeente Bever, in het arrondissement Halle-Vilvoorde.

6º De wijk « 't Walinneke » op de weg van Rode naar Zevenborre en de wijk Zevenborre worden van de gemeente Eigenbrakel gescheiden en gevoegd bij de gemeente Sint-Genesius-Rode, in het arrondissement Halle-Vilvoorde.

7º De strook in het uiterste noorden van Waver, gelegen tussen Ottenburg en Tombeek (Overijse), met de hoeven Bilande en Kleine Bilande en de Hoeve der Tempeliers, wordt overgeheveld van de gemeente Waver, arrondissement Nijvel, naar Ottenburg, deelgemeente van Huldenberg, arrondissement Leuven.

8º Sluizen, deelgemeente van Bevekom in het arrondissement Nijvel, wordt met uitsluiting van de wijk Sclimpré daarvan gescheiden en gevoegd bij Meldert, deelgemeente van Hoegaarden in het arrondissement Leuven.

9º Het gehucht de Bosschelle Hoeve wordt losgemaakt van Evernijs, deelgemeente van Hannuit, arrondissement Borgworm, en gevoegd bij Kortijs, deelgemeente van Gingelom, provincie Limburg.

10º De deelgemeenten Roost (zonder Krenwijk) en Korsworm worden losgemaakt van Berloz en gevoegd bij Gingelom, in de provincie Limburg.

11º Wouteringen, deelgemeente van Oerle, arrondissement Borgworm, wordt daarvan gescheiden en gevoegd bij de gemeente Tongeren, arrondissement Tongeren, in de provincie Limburg.

12º De fusiegemeente Komen, bestaande uit Komen, Houtem, Neerwaasten, Waasten en Ploegsteert, wordt gescheiden van de provincie Henegouwen en gevoegd bij het arrondissement Ieper in de provincie West-Vlaanderen.

13º De fusiegemeente Moeskroen, bestaande uit Moeskroen, Lowingen, Herzeeuw en Dottenijs wordt gescheiden van de provincie Henegouwen en gevoegd bij het arrondissement Kortrijk in de provincie West-Vlaanderen. Het administratief arrondissement Moeskroen wordt afgeschaft.

14º De fusiegemeente Edingen, met inbegrip van de deelgemeenten Mark en Lettelingen, wordt losgemaakt van de provincie Henegouwen en overgeheveld naar het arrondissement Halle-Vilvoorde, in de provincie Vlaams-Brabant.

15º De deelgemeente Bierk wordt gescheiden van de fusiegemeente Robeke. De deelgemeente Sint-Renelde wordt gescheiden van de fusiegemeente Tubeke. Bierk en Sint-Renelde worden bij Edingen gevoegd.

16º De fusiegemeente Heilissem (met Opheilissem, Neerheilissem en Linsmeel) wordt overgeheveld van het arrondissement Nijvel, provincie Brabant naar het arrondissement Leuven, provincie Vlaams-Brabant.

17º De fusiegemeente Lijsem (inclusief de deelgemeenten Pellen en Raatshoven) wordt overgeheveld van het arrondissement Borgworm (provincie Luik) naar het arrondissement Leuven (provincie Vlaams-Brabant).

18º De fusiegemeenten Bitsingen (met Eben-Emaal, Rukkelingen-aan-de-Jeker, Wonk, Beurs en Glaaien) en Wezet (met Ternaaien en Lieze, maar uitgezonderd de deelgemeenten Richelle, Argenteau en Cheratte) worden overgeheveld van het arrondissement Luik in de provincie Luik naar het arrondissement Tongeren in de provincie Limburg. De deelgemeenten Richelle, Argenteau en Cheratte blijven als de gemeente Cheratte in het arrondissement Luik.

19º De fusiegemeenten Blijberg (met Sippenaken, Gemmenich, Moresnet, Homburg en Montsen), Welkenraat (met Hendrik-Kapelle), Balen (met Membach) en Aubel worden gescheiden van de provincie Luik en gevoegd bij het bestuurlijk arrondissement Tongeren in de provincie Limburg.'

Hoofdstuk IV

De oprichting van een provincie Deutschostbelgien

Art. 11. ­ § 1. De deelgemeente Bocholz (Bého) wordt afgescheiden van de gemeente Gouvy en gevoegd bij de gemeente Burg-Reuland. De gemeenten Amel, Büllingen, Burg-Reuland (met inbegrip van Bocholz), Bütgenbach, Eupen, Kalmis, Lontzen, Raeren en Sankt-Vith worden afgescheiden van de provincie Luik.

Er wordt een Duitse provincie opgericht die de gemeenten opgesomd in het eerste lid, omvat. De Duitse provincie heeft als benaming Deutschostbelgien en als hoofdplaats Eupen.

§ 2. In de provincie Deutschostbelgien is de ambtelijke en officiële taal het Duits.

§ 3. De bevoegdheden van de provincie worden uitgeoefend door de Regering en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.

§ 4. Alle gewestelijke bevoegdheden, tot op heden uitgeoefend door het Waalse Gewest, en alle provinciale bevoegdheden, tot op heden uitgeoefend door de provincie Luik, met betrekking tot de gemeenten opgesomd in § 1, eerste lid, vervallen.

Hoofdstuk V

Overgangs- en inwerkingstredingsbepalingen

Art. 12. ­ Tot 31 december 2006 kan de Koning de burgemeesters van de gemeenten van het Vlaamse en het Waalse Gewest schorsen of afzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. De burgemeester wordt vooraf gehoord. De schorsing mag de tijd van drie maanden niet te boven gaan.

Art. 13. ­ Deze wet treedt in werking op de zevenhonderdste verjaardag van de Guldensporenslag, zijnde 11 juli 2002. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Dit amendement voorziet in de vervanging van het volledige ontwerp. De Vlaamse onderhandelaars van het Lambermontakoord hebben een historische kans gemist om de resoluties van 3 maart 1999, goedgekeurd in het Vlaams Parlement, wettelijk te concretiseren. De wetsontwerpen zijn dan ook niet meer dan een mager compromis, waarbij enkel tegemoet wordt gekomen aan de Franstalige geldhonger, in ruil voor een aantal symbolische bevoegdheden. De uitgaven die aan de overgehevelde bevoegdheden gekoppeld zijn, bedragen slechts 0,5 % van de totale uitgaven die verbonden zijn aan de bevoegdheden die aan de gemeenschappen en gewesten reeds zijn toegekend. Ook de zogenaamde fiscale autonomie is een lege doos, die volstrekt ontoereikend blijft. Tegelijk wordt een bijkomende geldstroom van Vlaanderen naar Wallonië gecreëerd via de bijkomende dotatie aan de gemeenschappen ten bedrage van 45 miljard, tot 2012 partieel verdeeld op basis van het voor Vlaanderen nadelige criterium van de leerlingenaantallen. Bovendien blijft de bestaande BTW-dotatie ook na 2012 volledig op hetzelfde criterium gebaseerd en is er geen enkel verband met de lokalisatie van de opbrengst van de personenbelasting in de betrokken gemeenschappen.

Voorliggende ontwerpen betekenen verder een versterking van de drieledige gewestvorming. De bevoegdheden die aan Vlaanderen en Wallonië worden toegewezen zullen immers ook uitgeoefend worden door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Daardoor wordt Brussel meer nog dan nu reeds het geval is uit Vlaanderen ­ waarvan het een onlosmakelijk deel vormt ­ losgeweekt, waardoor de Brusselse Nederlandstaligen in een onomkeerbaar isolement terechtkomen. Zelfs de minimalistische resolutie van het Vlaams Parlement inzake Brussel, die uitging van een gezamenlijk beheer van Brussel door Vlamingen en Franstaligen, werd in de verste verte niet verwezenlijkt.

Inzake de Duitstalige gemeenschap biedt het ontwerp evenmin garanties voor meer zelfstandigheid ten opzichte van het Waalse Gewest.

Ons artikel 2 voorziet in de volledige overheveling van ontwikkelingssamenwerking en sociale zekerheid naar de gemeenschappen. Beide materies zijn onmiskenbaar persoonsgebonden materies, zoals bedoeld in artikel 128 van de gecoördineerde Grondwet. Het ontwerp van bijzondere wet bevat slechts een intentie tot een gedeeltelijke overdracht van bevoegdheden ter zake aan de gewesten en de gemeenschappen. Wat de sociale zekerheid betreft, wordt zelfs nog geen aanvang gemaakt met een minimale defederalisering (de kostencompenserende sectoren zoals de gezinsbijslagen en de ziekteverzekering), waarover nochtans alle Vlaamse partijen eensgezind waren in 1999 in het Vlaams Parlement. Hoewel sociale zekerheid in de BWHI wordt genoemd als een uitzondering op de bevoegdheden van de gewesten inzake economie, zijn de indieners van dit amendement van oordeel dat deze materie moet toegewezen worden aan de gemeenschappen, aangezien het gaat om een vorm van bijstand aan personen als bedoeld in artikel 5, § 1, II van de BWHI. Een ander amendement van dezelfde indieners voorziet in een dergelijke communautarisering. Bij een defederalisering van de sociale zekerheid zullen er in Brussel twee aparte systemen bestaan : een dat afhangt van de Vlaamse Gemeenschap en een dat afhangt van de Franse Gemeenschap. Elke Brusselaar krijgt dus de keuze tussen beide systemen. Wie zich inschrijft voor een van beide systemen, opteert dan wel voor het gehele pakket van het gekozen aanbod.

Ons artikel 3 wil komaf maken met de voor Vlaanderen nefaste drieledige gewestvorming. De indieners gaan ervan uit dat Vlaanderen binnen afzienbare tijd onafhankelijk zal worden en dat er voor Brussel slechts een toekomst is weggelegd als hoofdstad van de Vlaamse staat, mits het behoud van een waarachtig tweetalig statuut. De weg hier naartoe wordt enkel maar bemoeilijkt door de uitbouw van Brussel als volwaardig derde gewest. Artikel 39 van de gecoördineerde Grondwet bepaalt dat in een bijzondere wet de aangelegenheden moeten vastgelegd worden die tot de bevoegdheid van de gewesten behoren. Zoals artikel 6 van de BWHI is geconcipieerd, kunnen bevoegdheden enkel op dusdanige wijze worden gedefederaliseerd dat de drie Gewesten bevoegd worden. Op die manier betekent elke verdere stap in de staatshervorming, waarbij plaatsgebonden aangelegenheden worden overgeheveld, een verdere uitbouw van Brussel als volwaardig derde gewest. De indieners van dit amendement zijn van oordeel dat Brussel in afwachting van de ontmanteling van de Belgische Staat als tweetalige hoofdstad moet geïntegreerd worden in het Vlaamse Gewest. Ons artikel 3 strekt er toe artikel 6 van de BWHI te herschrijven. Hoewel dit niet binnen het bestek van dit ontwerp valt, verdient het aanbeveling dat de artikels van de Grondwet die betrekking hebben op de indeling van België in gewesten voor herziening vatbaar verklaard worden teneinde te komen tot de werkelijke tweeledigheid van België, dat bestaat uit de deelstaten Vlaanderen en Wallonië. Voor Brussel kunnen specifieke intermediaire organen voorzien worden tussen het niveau van het Vlaamse Gewest en de gemeenten. In afwachting van de oprichting van die intermediaire organen worden nog een aantal bevoegdheden uitgeoefend door het Brussels Hoofdstedelijk Gebied. Deze worden opgesomd in het deel B van het artikel 6 van de BWHI, zoals vervangen door dit amendement. De bevoegdheden als bedoeld in A daarentegen worden enkel toegewezen aan het Vlaamse en het Waalse Gewest, behoudens deze bevoegdheden uit B die ook in A begrepen zijn. De uitsluitend aan het Vlaamse en het Waalse Gewest toegewezen bevoegdheden worden in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied uitgeoefend door het Vlaamse Gewest.

Tegelijk wordt van de vervanging van artikel 6 van de BWHI gebruik gemaakt om een aantal aangelegenheden waarvan de resoluties van het Vlaams Parlement de overheveling naar het Vlaamse en het Waalse Gewest bepleitten, te defederaliseren. Het gaat hier bijvoorbeeld om de regionalisering van de spoorwegen, het tewerkstellingsbeleid, de luchthavens en het economisch beleid.

Ons artikel 4 beoogt dat het administratief toezicht over de Brusselse gemeenten niet langer wordt uitgeoefend door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar door het Vlaamse Gewest.

Ons hoofdstuk II bevat een aantal wijzigingen aan de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen. Gezien de bedoeling van de indieners om komaf te maken met Brussel als volwaardig derde gewest, wordt geopteerd voor de benaming « Brussels Hoofdstedelijk Gebied » in plaats van « Brussels Hoofdstedelijk Gewest ». Wat nu omschreven wordt als het Brusselse Gewest, zal na de onafhankelijkheid van Vlaanderen integraal deel uitmaken van het grondgebied van de Vlaamse staat, zij het met het behoud van het tweetalig karakter. In het verlengde hiervan wordt het huidige artikel 4 van de Brussel-wet aangepast in die zin dat niet langer geponeerd wordt dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dezelfde bevoegdheden heeft als het Vlaamse en het Waalse Gewest. Deze wijziging vloeit voort uit de herschrijving van het artikel 6 van de BWHI waardoor bepaalde bevoegdheden slechts door het Waalse en het Vlaamse Gewest worden uitgeoefend. Het verdient daarom aanbeveling in het nieuwe artikel 4 van de Brussel-wet naar dat artikel uit de BWHI te refereren. Bovendien maken de indieners van de vervanging van artikel 4 uit de Brussel-wet gebruik om het principe in te voeren dat de ordonnanties door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dienen aangenomen te worden met een meerderheid in elk van beide taalgroepen. Op deze wijze wordt de kleinste taalgroep afdoende beschermd in de politieke besluitvorming.

Eveneens voorziet onderhavig amendement in een gewaarborgde minimum-vertegenwoordiging van de taalgroepen in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, waardoor het aantal leden van de grootste taalgroep nooit twee derde kan bedragen. Een analoge regeling dient uitgewerkt te worden op het niveau van de gemeenteraden, de OCMW-raden en de politieraden. In deze raden moeten bovendien de besluiten net als in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad met een meerderheid in elke taalgroep genomen worden.

Op het uitvoerende vlak ­ naar analogie van de samenstelling van de federale regering ­ wordt in een paritaire samenstelling van de schepencolleges voorzien.

Ons hoofdstuk III betreft een definitieve regeling inzake de vastlegging van de grens tussen Vlaanderen en Wallonië, waarbij gebieden die historisch tot het Nederlandse taalgebied behoren definitief in Vlaanderen worden geïncorporeerd.

Ons hoofdstuk IV is een concrete uitwerking van de resoluties van het Vlaams Parlement waarbij gepleit wordt voor een specifiek statuut voor de Duitstalige Gemeenschap. Als eerste stap op weg naar een volwaardig Duitstalig Gewest dient de provincie Luik opgesplitst te worden in twee provincies, te weten de Franstalige provincie Luik en de Duitstalige provincie Deutschostbelgien. De bevoegdheden van deze nieuwe provincie worden voorlopig uitgeoefend door de Rat der Deutschsprachigen Gemeinschaft, tot een volwaardig gewest de bevoegdheden van zowel de provincie als de gemeenschap zal overnemen.

SUBAMENDEMENT Nr. 51 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE OP HUN AMENDEMENT Nr. 50

Art. 3

In het voorgestelde artikel 6, het bepaalde onder C vervangen als volgt :

« C. Inzake de in A. bedoelde aangelegenheden worden de bevoegdheden, gelokaliseerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied, uitgeoefend door de federale overheid. De federale regering sluit waar nodig samenwerkingsakkoorden met de regeringen van het Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gebied over de in B. bedoelde aangelegenheden. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners zijn van mening dat Brussel integraal deel moet uitmaken van het onafhankelijke Vlaanderen. De meest logische piste zou er in afwachting van de Vlaamse onafhankelijkheid in bestaan dat het gros van de plaatsgebonden bevoegdheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied worden uitgeoefend door het Vlaamse Gewest omwille van de geografische inbedding van Brussel in Vlaanderen. In elk geval moet komaf worden gemaakt met Brussel als volwaardig derde gewest. Indien een Vlaams bestuur over Brussel vooralsnog niet haalbaar blijkt te zijn, willen de indieners Brussel onder het bestuur van de federale overheid plaatsen. De Brusselse Hoofdstedelijke Raad behoudt dan nog enkele restbevoegdheden inzake strikt lokale aangelegenheden.

SUBAMENDEMENT Nr. 52 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE OP HUN AMENDEMENT Nr. 50

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Artikel 4. ­ In artikel 7 van dezelfde bijzondere wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. In het eerste lid worden de woorden « de Gewesten » vervangen door de woorden « het Vlaamse en het Waalse Gewest ».

B. Het tweede lid, 2) wordt vervangen door het volgende : « de organisatie en de uitoefening van het gewoon administratief toezicht op de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied ».

C. Het tweede lid wordt aangevuld met een 3), luidend als volgt : « de organisatie en de uitoefening van het gewoon administratief toezicht op de provincie Luik, voor wat de bestuurshandelingen betreft die betrekking hebben op de gemeenten van het Duitse taalgebied. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners zijn van mening dat Brussel integraal deel moet uitmaken van het onafhankelijke Vlaanderen. In afwachting hiervan willen zij Brussel onder de voogdij van de federale overheid plaatsen.

Het is de bedoeling van het ontwerp om aan de gewesten de bevoegdheid inzake de ondergeschikte besturen toe te vertrouwen. De indieners zijn van oordeel dat de toezichthoudende bevoegdheid over de Brusselse gemeenten bij de federale overheid dient te blijven berusten. Brussel is de hoofdstad van België, maar ook van Vlaanderen en enkel op deze wijze kan Vlaanderen blijven participeren in het bestuur van zijn hoofdstad.

De indieners van dit subamendement wijzen in dit verband op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

Nr. 53 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Opschrift

Het opschrift aanvullen als volgt :

« , tot definitieve vastlegging van de grens tussen Vlaanderen en Wallonië en tot de oprichting van een provincie Deutschostbelgien ».

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De voorliggende voorstellen inzake de regionalisering van de gemeente- en provinciewet blijven onduidelijkheden en uitzonderingen voorzien. Wat Brussel betreft, vinden de indieners dat er een federale voogdij moet blijven bestaan. Wat de overige gewesten betreft, moeten zij ten volle bevoegd worden over alle aangelegenheden betreffende de lokale besturen, met inbegrip van de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut. Hiertoe dient duidelijkheid geschapen te worden in alle gemeenten die historisch tot het Nederlandse taalgebied hebben behoord en die vandaag op het grondgebied van het Waalse Gewest liggen. Zij dienen dan ook gereïntegreerd te worden in het Vlaamse Gewest. Vanzelfsprekend dienen de Franstalige inwoners te beschikken over faciliteiten die in de tijd worden beperkt, teneinde hun integratie te bespoedigen en te optimaliseren.

Gehoor gevend aan de verzuchtingen van een meerderheid van Duitstalige Belgen dient hun minderheidspositie binnen het Waalse Gewest opgeheven te worden. Als eerste stap op weg naar een volwaardig Duitstalig Gewest dient de provincie Luik opgesplitst te worden in twee provincies, te weten de Franstalige provincie Luik en de Duitstalige provincie Deutschostbelgien. De bevoegdheden van deze nieuwe provincie worden voorlopig uitgeoefend door de Rat der Deutschsprachigen Gemeinschaft, tot een volwaardig gewest de bevoegdheden van zowel de provincie als de gemeenschap zal overnemen. De indieners van dit amendement baseren zich mede op een wetsvoorstel tot oprichting van de provincie Eupen-Sankt-Vith en een Duitstalige kieskring voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat van de heren Ferdy Willems en Danny Pieters, leden van de volksnationalistische vleugel van wat nu nog de Volksunie heet. Uit hun toelichting onthouden we volgende passages : « Het Duitse taalgebied, en dus de Duitstalige Gemeenschap, maken deel uit van de provincie Luik. Het principe van de gelijkheid van de Belgen voor de wet in acht genomen (artikel 10 van de Grondwet) zou deze provincie eigenlijk een tweetalige provincie moeten zijn. Bovendien is het zo dat de Duitstalige Gemeenschap met haar decreetgevende bevoegdheid in de hiërarchie der normen boven de provincie staat, terwijl ze in werkelijkheid eraan ondergeschikt is.

Wil men een einde maken aan deze onlogische en onredelijke toestand, dan kan dat door het statuut van provincie te geven aan het Duitse taalgebied. De argumentatie, gebruikt bij de splitsing van de provincie Brabant, geldt hier immers om minstens evenveel redenen. (..) Dit zou niet de oprichting van bijkomende instellingen en structuren vergen. De bevoegdheden van de provincie kunnen gewoon overgenomen worden door de organen van de Duitstalige Gemeenschap. Artikel 140 van de Grondwet maakt een dergelijke overdracht aan de Duitstalige Gemeenschap mogelijk. »

Voorliggend amendement verschilt slechts in die zin van het genoemde wetsvoorstel dat hier niet geopteerd wordt voor de benaming Eupen-Sankt-Vith, maar wel voor een door de autochtonen ingeburgerd begrip Deutschostbelgien. In deze benaming wordt geen feitelijke tweeledigheid gesuggereerd, maar komt het Duitstalige karakter van het gehele gebied beter tot zijn recht dan in de zuiver geografische omschrijving Eupen-Sankt-Vith.

Nr. 54 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 1bis (nieuw)

Een artikel 1bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 1bis. ­ Aan artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen wordt een 9º toegevoegd, luidende :

« 9º de sociale zekerheid. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Hoewel sociale zekerheid in de BWHI wordt genoemd als een uitzondering op de bevoegdheden van de gewesten inzake economie, zijn de indieners van dit amendement van oordeel dat deze materie net als de ontwikkelingssamenwerking moet toegewezen worden aan de gemeenschappen, aangezien het gaat om een vorm van bijstand aan personen als bedoeld in artikel 5, § 1, II, van de BWHI. Dit amendement voorziet in een dergelijke communautarisering. Bij een defederalisering van de sociale zekerheid zullen er in Brussel twee aparte systemen bestaan : een dat afhangt van de Vlaamse Gemeenschap en een dat afhangt van de Franse Gemeenschap. Elke Brusselaar krijgt dus de keuze tussen beide systemen. Wie zich inschrijft voor een van beide systemen, opteert dan wel voor het gehele pakket van het gekozen aanbod.

Nr. 55 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Artikel 6 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen wordt vervangen als volgt :

« Art. 6. ­ A. Het Vlaamse en het Waalse Gewest zijn bevoegd voor de volgende aangelegenheden :

§ 1. I. Wat de ruimtelijke ordening betreft :

1º De stedenbouw en de ruimtelijke ordening;

2º De rooiplannen van de gemeentewegen;

3º De verkrijging, aanleg en uitrusting van gronden voor industrie, ambachtswezen en diensten of van andere onthaalinfrastructuren voor investeerders, met inbegrip van de investeringen voor de uitrusting van industriezones bij de havens en de beschikbaarstelling daarvan voor de gebruikers;

4º De stadsvernieuwing;

5º De vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimte;

6º Het grondbeleid;

7º De monumenten en de landschappen.

II. Wat het leefmilieu en het waterbeleid betreft :

1º De bescherming van het leefmilieu, onder meer die van de bodem, de ondergrond, het water en de lucht tegen verontreiniging en aantasting, alsmede de strijd tegen de geluidshinder;

2º Het afvalstoffenbeleid;

3º De politie van de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven onder voorbehoud van de maatregelen van interne politie die betrekking hebben op de arbeidsbescherming;

4º De wapenproductie en watervoorziening, met inbegrip van de technische reglementering inzake de kwaliteit van het drinkwater, de zuivering van het afvalwater, riolering, het vaststellen van de productnormen, de bescherming tegen ioniserende stralingen, met inbegrip van het radioactief afval, en de doorvoer van afvalstoffen.

III. Wat de landinrichting en het natuurbehoud betreft :

1º De ruilverkaveling van landeigendommen en de landinrichting;

2º De natuurbescherming en het natuurbehoud;

3º De groengebieden, parkgebieden en groene ruimten;

4º De bossen;

5º De jacht en de vogelvangst;

6º De visvangst;

7º De visteelt;

8º De landbouwhydraulica en de onbevaarbare waterlopen;

9º De ontwatering;

10º De polders en wateringen.

IV. Wat de huisvesting betreft :

De huisvesting en de politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en gezondheid.

V. Het landbouwbeleid en de zeevisserij

VI. De economie

De federale overheid is evenwel uitsluitend bevoegd voor :

1º het financieel beleid en de bescherming van het spaarwezen, met inbegrip van de reglementering en de controle op de kredietinstellingen en andere financiële instellingen en op de verzekeringsmaatschappijen en daarmee gelijkgestelde ondernemingen, de holdings en de gemeenschappelijke beleggingsfondsen, het hypothecair krediet, het consumptiekrediet, het bank- en verzekeringsrecht;

2º het prijsbeleid;

3º het mededingingsrecht en het recht inzake de handelspraktijken, met uitzondering van de toekenning van kwaliteitslabels en oorsprongsbenamingen van regionale of lokale aard;

4º het handelsrecht en het vennootschapsrecht;

5º de vestigingsvoorwaarden (met uitzondering van de bevoegdheid van de Gewesten voor de vestigingsvoorwaarden inzake toerisme);

6º de industriële en intellectuele eigendom;

7º de contingenten en vergunningen;

8º de metrologie en de normalisatie;

9º het arbeidsrecht.

VII. Het energiebeleid

VIII. Wat de ondergeschikte besturen betreft :

1º de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen, met uitzondering van

­ de regelingen die opgenomen zijn in de artikelen 5, 5bis, 70, 3º en 8º, 126, tweede en derde lid, en titel XI van de provinciewet;

­ de regelingen die opgenomen zijn in de artikelen 125, 126, 127, 132, voor zover zij de registers van de burgerlijke stand betreffen, van de nieuwe gemeentewet;

­ de organisatie van en het beleid inzake politie, met inbegrip van artikel 135, § 2 van de nieuwe gemeentewet, en brandweer;

­ de pensioenstelsels van het personeel en de mandatarissen.

De provinciegouverneurs worden benoemd en afgezet door de betrokken Gewestregering.

Wanneer de Gemeenschaps- en Gewestregeringen informatie opvragen uit de registers van de burgerlijke stand, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand onmiddellijk gevolg aan dat verzoek.

2º het veranderen of corrigeren van de grenzen van de provincies en van de gemeenten, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

3º de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de instellingen van de agglomeraties en federaties van gemeenten, met dien verstande dat de beslissing tot oprichting of deelneming moet worden goedgekeurd door de gemeenteraad van elke betrokken gemeente, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

4º de verkiezing van de provinciale, gemeentelijke en binnengemeentelijke organen, alsook van de agglomeraties en federaties van gemeenten, met inbegrip van de controle op de hierop betrekking hebbende verkiezingsuitgaven,

a) met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren, waarvoor deze bevoegdheden worden toegewezen aan de federale overheid;

b) met uitzondering van de exclusieve bevoegdheid van de Raad van State om bij wijze van arresten in hoogste aanleg uitspraak te doen in kiesrechtzaken;

5º het tuchtstelsel voor de burgemeesters, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

6º de kerkfabrieken, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

7º de begraafplaatsen en de lijkbezorging, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

8º de verenigingen van provincies en gemeenten tot nut van het algemeen, met uitzondering van het door de wet georganiseerde specifiek toezicht inzake brandbestrijding, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

9º de algemene financiering van de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten en de provincies, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

10º de financiering van de opdrachten uit te voeren door de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de provincies en door andere publiekrechtelijke rechtspersonen in de tot de bevoegdheid van de gewesten behorende aangelegenheden, behalve wanneer die opdrachten betrekking hebben op een aangelegenheid waarvoor de federale overheid of de gemeenschappen bevoegd zijn, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

11º de voorwaarden waaronder en de wijze waarop binnengemeentelijke territoriale organen, bedoeld in artikel 41 van de Grondwet, kunnen worden opgericht, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren.

Voor wat de gemeenten uit het Duitse taalgebied betreft en de provincie Luik, waartoe deze gemeenten behoren, wordt de bevoegdheid inzake de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden uitgeoefend door de federale overheid.

IX. Het tewerkstellingsbeleid

X. De openbare werken en het vervoer

§ 2. De betrokken regeringen moeten onderling overleg plegen wat betreft :

1º de bijzondere bepalingen betreffende de bossen gelegen op het grondgebied van meer dan één gewest;

2º het openen en sluiten van de jacht, van de vogelvangst en van de visvangst;

3º de waterlagen die zich over meer dan één gewest uitstrekken.

Wanneer de bepalingen van 1º , 2º en 3º betrekking hebben op aangelegenheden betreffende een ander grondgebied dan dat van het Vlaamse en het Waalse Gewest, wordt de overheid bevoegd voor dat grondgebied, bij het overleg betrokken.

§ 3. Er wordt overleg gepleegd tussen de betrokken regeringen en de bevoegde federale overheid :

1º voor de minimale technische veiligheidsnormen inzake het bouwen en onderhouden van wegen, havens, waterwegen, dijken, luchthavens en vliegvelden;

2º voor het luchtverkeer op de luchthavens en openbare vliegvelden, en voor de rechten die er betrekking op hebben.

§ 3bis. Er wordt overleg gepleegd tussen de betrokken regeringen en de betrokken federale overheid over :

1º de planning, de functionaliteit en de compatibiliteit van het autosnelwegen- en waterwegennet;

2º de samenwerking tussen de spoorwegen, enerzijds, en de maatschappijen voor stads- en streekvervoer, anderzijds, met het oog op de coördinatie en de bevordering van het openbaar vervoer;

3º de opgave en de opvolging van de maatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;

§ 4. De regeringen worden betrokken bij :

1º het ontwerpen van de regels van de algemene politie en de reglementering op het verkeer en vervoer, alsook van de technische voorschriften inzake verkeers- en vervoermiddelen;

2º het ontwerpen van de regels betreffende de organisatie en de uitwerking van de veiligheid van het luchtverkeer op de luchthavens en de openbare vliegvelden;

3º het ontwerpen van de federale algemene bepalingen bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming;

4º het ontwerpen van federale algemene bepalingen bedoeld in artikel 189 van de nieuwe gemeentewet.

§ 5. De federale overheid en de betrokken gewestregeringen bepalen in overleg de wijze waarop het beleid inzake in-, uit-, en doorvoer van afvalstoffen kan worden gecoördineerd.

§ 6. De regeringen bedoeld in de §§ 2 tot 5 zijn de regeringen bepaald in deze wet alsmede de overheid die bevoegd is voor het andere grondgebied dan dat van het Vlaamse of het Waalse Gewest.

B. Het Brussels Hoofdstedelijk Gebied is bevoegd voor de volgende aangelegenheden :

§ 1.I. Wat de ruimtelijke ordening betreft :

1º De vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimte;

2º De monumenten en de landschappen.

II. Wat het leefmilieu en het waterbeleid betreft :

1º De strijd tegen de geluidshinder;

2º De politie van de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven onder voorbehoud van de maatregelen van interne politie die betrekking hebben op de arbeidsbescherming.

III. Wat de landinrichting en het natuurbehoud betreft :

1º De ruilverkaveling van landeigendommen en de landinrichting;

2º De natuurbescherming en het natuurbehoud;

3º De groengebieden, parkgebieden en groene ruimten;

4º De bossen;

5º De jacht en de vogelvangst;

6º De visvangst;

7º De visteelt;

8º De landbouwhydraulica en de onbevaarbare waterlopen;

9º De ontwatering;

10º De wateringen.

IV. Wat de huisvesting betreft :

De politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en gezondheid.

V. Het landbouwbeleid

VI. Wat de openbare werken en het vervoer betreft :

1º De havens en hun aanhorigheden;

2º De dijken;

3º De veerdiensten;

4º De loodsdiensten en de bebakeningsdiensten van en naar de havens.

§ 2. De bevoegdheden bedoeld in § 1 betreffen de aangelegenheden als bedoeld in artikel 39 van de gecoördineerde Grondwet.

C. Inzake de in A bedoelde aangelegenheden worden de bevoegdheden, gelokaliseerd in het Brussels Gewest, uitgeoefend door de federale overheid.

De federale regering sluit waar nodig samenwerkingsakkoorden met de regeringen van het Vlaams en het Brussels Gewest over de in B bedoelde aangelegenheden. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Het ontwerp van bijzondere wet betekent op verschillende vlakken een versterking van de drieledigheid van de Belgische staatsstructuur. Zo wordt ook Brussel bevoegd over de ondergeschikte besturen, landbouw, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. Tevens wordt in het hiermee samenhangende ontwerp tot herziening van de financieringswet voorzien dat Brussel in gelijke mate als de overige gewesten bevoegd wordt voor de zgn. gewestbelastingen. Dit is volledig in strijd met de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, goedgekeurd door het Vlaams Parlement op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap. Dit amendement wil voorzien in een dergelijk specifiek statuut voor Brussel. Artikel 39 van de gecoördineerde Grondwet bepaalt dat in een bijzondere wet de aangelegenheden moeten vastgelegd worden die tot de bevoegdheid van de gewesten behoren. Zoals artikel 6 van de BWHI is geconcipieerd, kunnen bevoegdheden enkel op dusdanige wijze worden gedefederaliseerd dat de drie gewesten bevoegd worden. Op die manier betekent elke verdere stap in de staatshervorming, waarbij plaatsgebonden aangelegenheden worden overgeheveld, een verdere uitbouw van Brussel als volwaardig derde gewest. De indieners van dit amendement zijn van oordeel dat Brussel in afwachting van de ontmanteling van de Belgische Staat en de integratie van Brussel als tweetalige hoofdstad in het onafhankelijke Vlaanderen een Rijksgebied dient te zijn dat op voet van gelijkheid door Vlamingen en Franstaligen beheerd en bestuurd wordt. Ter zake verwijzen wij naar de resolutie van het Vlaams Parlement betreffende Brussel in de volgende staatshervorming, goedgekeurd door het Vlaams Parlement op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat Brussel door Vlamingen en Franstaligen op voet van gelijkheid moet worden bestuurd.

Onderhavig amendement strekt ertoe artikel 6 van de BWHI te herschrijven. Hoewel dit niet binnen het bestek van dit ontwerp valt, verdient het aanbeveling dat de artikelen van de Grondwet die betrekking hebben op de indeling van België in gewesten voor herziening vatbaar verklaard worden teneinde te komen tot de werkelijke tweeledigheid van België, dat bestaat uit de deelstaten Vlaanderen en Wallonië, en met een bijzonder statuut voor het Rijksgebied Brussel, waarvoor de Grondwet in specifieke intermediaire organen kan voorzien tussen het niveau van de federatie en dat van de gemeenten. In afwachting van de oprichting van die intermediaire organen worden nog een aantal bevoegdheden uitgeoefend door het Brusselse Gewest. Deze worden opgesomd in deel B van artikel 6 van de BWHI, zoals vervangen door dit amendement. De bevoegdheden als bedoeld in A daarentegen worden enkel toegewezen aan het Vlaamse en het Waalse Gewest, behoudens deze bevoegdheden uit B die ook in A begrepen zijn. De uitsluitend aan het Vlaamse en het Waalse Gewest toegewezen bevoegdheden worden in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied uitgeoefend door de federale overheid.

Tegelijk wordt van de vervanging van artikel 6 van de BWHI gebruik gemaakt om een aantal aangelegenheden waarvan de resoluties van het Vlaams Parlement de overheveling naar het Vlaamse en het Waalse Gewest bepleitten, te defederaliseren. Het gaat hier bijvoorbeeld om de regionalisering van de spoorwegen, het tewerkstellingsbeleid, de luchthavens en het economisch beleid.

Hoewel sociale zekerheid in de BWHI wordt genoemd als een uitzondering op de bevoegdheden van de gewesten inzake economie, zijn de indieners van dit amendement van oordeel dat deze materie moet toegewezen worden aan de gemeenschappen, aangezien het gaat om een vorm van bijstand aan personen als bedoeld in artikel 5, § 1, II, van de BWHI. Een ander amendement van dezelfde indieners voorziet in een dergelijke communautarisering. Bij een defederalisering van de sociale zekerheid zullen er in Brussel twee aparte systemen bestaan : een dat afhangt van de Vlaamse Gemeenschap en een dat afhangt van de Franse Gemeenschap. Elke Brusselaar krijgt dus de keuze tussen beide systemen. Wie zich inschrijft voor een van beide systemen, opteert dan wel voor het gehele pakket van het gekozen aanbod.

Nr. 56 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Artikel 6 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen wordt vervangen als volgt :

« Art. 6. ­ A. Het Vlaamse en het Waalse Gewest zijn bevoegd voor de volgende aangelegenheden :

§ 1. I. Wat de ruimtelijke ordening betreft :

1º De stedenbouw en de ruimtelijke ordening;

2º De rooiplannen van de gemeentewegen;

3º De verkrijging, aanleg en uitrusting van gronden voor industrie, ambachtswezen en diensten of van andere onthaalinfrastructuren voor investeerders, met inbegrip van de investeringen voor de uitrusting van industriezones bij de havens en de beschikbaarstelling daarvan voor de gebruikers;

4º De stadsvernieuwing;

5º De vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimte;

6º Het grondbeleid;

7º De monumenten en de landschappen.

II. Wat het leefmilieu en het waterbeleid betreft :

1º De bescherming van het leefmilieu, onder meer die van de bodem, de ondergrond, het water en de lucht tegen verontreiniging en aantasting, alsmede de strijd tegen de geluidshinder;

2º Het afvalstoffenbeleid;

3º De politie van de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven onder voorbehoud van de maatregelen van interne politie die betrekking hebben op de arbeidsbescherming;

4º De wapenproductie en watervoorziening, met inbegrip van de technische reglementering inzake de kwaliteit van het drinkwater, de zuivering van het afvalwater, riolering, het vaststellen van de productnormen, de bescherming tegen ioniserende stralingen, met inbegrip van het radioactief afval, en de doorvoer van afvalstoffen.

III. Wat de landinrichting en het natuurbehoud betreft :

1º De ruilverkaveling van landeigendommen en de landinrichting;

2º De natuurbescherming en het natuurbehoud;

3º De groengebieden, parkgebieden en groene ruimten;

4º De bossen;

5º De jacht en de vogelvangst;

6º De visvangst;

7º De visteelt;

8º De landbouwhydraulica en de onbevaarbare waterlopen;

9º De ontwatering;

10º De polders en wateringen.

IV. Wat de huisvesting betreft :

De huisvesting en de politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en gezondheid.

V. Het landbouwbeleid en de zeevisserij.

VI. De economie

De federale overheid is evenwel uitsluitend bevoegd voor :

1º het financieel beleid en de bescherming van het spaarwezen, met inbegrip van de reglementering en de controle op de kredietinstellingen en andere financiële instellingen en op de verzekeringsmaatschappijen en daarmee gelijkgestelde ondernemingen, de holdings en de gemeenschappelijke beleggingsfondsen, het hypothecair krediet, het consumptiekrediet, het bank- en verzekeringsrecht;

2º het prijsbeleid;

3º het mededingingsrecht en het recht inzake de handelspraktijken, met uitzondering van de toekenning van kwaliteitslabels en oorsprongsbenamingen van regionale of lokale aard;

4º het handelsrecht en het vennootschapsrecht;

5º de vestigingsvoorwaarden (met uitzondering van de bevoegdheid van de gewesten voor de vestigingsvoorwaarden inzake toerisme);

6º de industriële en intellectuele eigendom;

7º de contingenten en vergunningen;

8º de metrologie en de normalisatie;

9º het arbeidsrecht.

VII. Het energiebeleid.

VIII. Wat de ondergeschikte besturen betreft :

1º de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen, met uitzondering van

­ de regelingen die opgenomen zijn in de artikelen 5, 5bis, 70, 3º en 8º, 126, tweede en derde lid, en titel XI van de provinciewet;

­ de regelingen die opgenomen zijn in de artikelen 125, 126, 127, 132, voor zover zij de registers van de burgerlijke stand betreffen, van de nieuwe gemeentewet;

­ de organisatie van en het beleid inzake politie, met inbegrip van artikel 135, § 2 van de nieuwe gemeentewet, en brandweer;

­ de pensioenstelsels van het personeel en de mandatarissen.

De provinciegouverneurs worden benoemd en afgezet door de betrokken Gewestregering.

Wanneer de Gemeenschaps- en Gewestregeringen informatie opvragen uit de registers van de burgerlijke stand, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand onmiddellijk gevolg aan dat verzoek.

2º het veranderen of corrigeren van de grenzen van de provincies en van de gemeenten, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

3º de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de instellingen van de agglomeraties en federaties van gemeenten, met dien verstande dat de beslissing tot oprichting of deelneming moet worden goedgekeurd door de gemeenteraad van elke betrokken gemeente, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

4º de verkiezing van de provinciale, gemeentelijke en binnengemeentelijke organen, alsook van de agglomeraties en federaties van gemeenten, met inbegrip van de controle op de hierop betrekking hebbende verkiezingsuitgaven,

a) met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren, waarvoor deze bevoegdheden worden toegewezen aan de federale overheid;

b) met uitzondering van de exclusieve bevoegdheid van de Raad van State om bij wijze van arresten in hoogste aanleg uitspraak te doen in kiesrechtzaken;

5º het tuchtstelsel voor de burgemeesters, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

6º de kerkfabrieken, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

7º de begraafplaatsen en de lijkbezorging, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

8º de verenigingen van provincies en gemeenten tot nut van het algemeen, met uitzondering van het door de wet georganiseerde specifiek toezicht inzake brandbestrijding, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

9º de algemene financiering van de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten en de provincies, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

10º de financiering van de opdrachten uit te voeren door de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de provincies en door andere publiekrechtelijke rechtspersonen in de tot de bevoegdheid van de gewesten behorende aangelegenheden, behalve wanneer die opdrachten betrekking hebben op een aangelegenheid waarvoor de federale overheid of de gemeenschappen bevoegd zijn, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

11º de voorwaarden waaronder en de wijze waarop binnengemeentelijke territoriale organen, bedoeld in artikel 41 van de Grondwet, kunnen worden opgericht, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren.

Voor wat de gemeenten uit het Duitse taalgebied betreft en de provincie Luik, waartoe deze gemeenten behoren, wordt de bevoegdheid inzake de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden uitgeoefend door de federale overheid.

IX. Het tewerkstellingsbeleid

X. De openbare werken en het vervoer

§ 2. De betrokken regeringen moeten onderling overleg plegen wat betreft :

1º de bijzondere bepalingen betreffende de bossen gelegen op het grondgebied van meer dan één gewest;

2º het openen en sluiten van de jacht, van de vogelvangst en van de visvangst;

3º de waterlagen die zich over meer dan één gewest uitstrekken.

Wanneer de bepalingen van 1º , 2º en 3º betrekking hebben op aangelegenheden betreffende een ander grondgebied dan dat van het Vlaamse en het Waalse Gewest, wordt de overheid bevoegd voor dat grondgebied, bij het overleg betrokken.

§ 3. Er wordt overleg gepleegd tussen de betrokken regeringen en de bevoegde federale overheid :

1º voor de minimale technische veiligheidsnormen inzake het bouwen en onderhouden van wegen, havens, waterwegen, dijken, luchthavens en vliegvelden;

2º voor het luchtverkeer op de luchthavens en openbare vliegvelden, en voor de rechten die er betrekking op hebben.

§ 3bis. Er wordt overleg gepleegd tussen de betrokken regeringen en de betrokken federale overheid over :

1º de planning, de functionaliteit en de compatibiliteit van het autosnelwegen- en waterwegennet;

2º de samenwerking tussen de spoorwegen, enerzijds, en de maatschappijen voor stads- en streekvervoer, anderzijds, met het oog op de coördinatie en de bevordering van het openbaar vervoer;

3º de opgave en de opvolging van de maatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;

§ 4. De regeringen worden betrokken bij :

1º het ontwerpen van de regels van de algemene politie en de reglementering op het verkeer en vervoer, alsook van de technische voorschriften inzake verkeers- en vervoermiddelen;

2º het ontwerpen van de regels betreffende de organisatie en de uitwerking van de veiligheid van het luchtverkeer op de luchthavens en de openbare vliegvelden;

3º het ontwerpen van de federale algemene bepalingen bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming;

4º het ontwerpen van federale algemene bepalingen bedoeld in artikel 189 van de nieuwe gemeentewet.

§ 5. De federale overheid en de betrokken gewestregeringen bepalen in overleg de wijze waarop het beleid inzake in-, uit-, en doorvoer van afvalstoffen kan worden gecoördineerd.

§ 6. De regeringen bedoeld in de § 2 tot 5 zijn de regeringen bepaald in deze wet alsmede de overheid die bevoegd is voor het andere grondgebied dan dat van het Vlaamse of het Waalse Gewest.

B. Het Brussels Gewest is bevoegd voor de volgende aangelegenheden :

§ 1.I. Wat de ruimtelijke ordening betreft :

1º De vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimte.

2º De monumenten en de landschappen.

II. Wat het leefmilieu en het waterbeleid betreft :

1º De strijd tegen de geluidshinder.

2º De politie van de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven onder voorbehoud van de maatregelen van interne politie die betrekking hebben op de arbeidsbescherming.

III. Wat de landinrichting en het natuurbehoud betreft :

1º De ruilverkaveling van landeigendommen en de landinrichting;

2º De natuurbescherming en het natuurbehoud;

3º De groengebieden, parkgebieden en groene ruimten;

4º De bossen;

5º De jacht en de vogelvangst;

6º De visvangst;

7º De visteelt;

8º De landbouwhydraulica en de onbevaarbare waterlopen;

9º De ontwatering;

10º De wateringen.

IV. Wat de huisvesting betreft :

De politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en gezondheid.

V. Het landbouwbeleid.

VI. Wat de openbare werken en het vervoer betreft :

1º De havens en hun aanhorigheden;

2º De dijken;

3º De veerdiensten;

4º De loodsdiensten en de bebakeningsdiensten van en naar de havens.

§ 2. De bevoegdheden bedoeld in § 1 betreffen de aangelegenheden als bedoeld in artikel 39 van de gecoördineerde Grondwet.

C. Inzake de in A. bedoelde aangelegenheden worden de bevoegdheden, gelokaliseerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied, uitgeoefend door het Vlaamse Gewest.

De regering van het Vlaamse Gewest en de Brusselse Hoofdstedelijke regering sluiten waar nodig samenwerkingsakkoorden over de in B. bedoelde aangelegenheden. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Het ontwerp van bijzondere wet betekent op verschillende vlakken een versterking van de drieledigheid van de Belgische staatsstructuur. Zo wordt ook Brussel bevoegd over de ondergeschikte besturen, landbouw, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. Tevens wordt in het hiermee samenhangende ontwerp tot herziening van de financieringswet voorzien dat Brussel in gelijke mate als de overige gewesten bevoegd wordt voor de zogenaamde gewestbelastingen.

Artikel 39 van de gecoördineerde Grondwet bepaalt dat in een bijzondere wet de aangelegenheden moeten vastgelegd worden die tot de bevoegdheid van de gewesten behoren. Zoals artikel 6 van de BWHI is geconcipieerd, kunnen bevoegdheden enkel op dusdanige wijze worden gedefederaliseerd dat de drie gewesten bevoegd worden. Op die manier betekent elke verdere stap in de staatshervorming, waarbij plaatsgebonden aangelegenheden worden overgeheveld, een verdere uitbouw van Brussel als volwaardig derde gewest. De indieners van dit amendement zijn van oordeel dat Brussel in afwachting van de ontmanteling van de Belgische Staat Brussel als tweetalige hoofdstad moet geïntegreerd worden in het Vlaamse Gewest.

Onderhavig amendement strekt er toe artikel 6 van de BWHI te herschrijven. Hoewel dit niet binnen het bestek van dit ontwerp valt, verdient het aanbeveling dat de artikels van de Grondwet die betrekking hebben op de indeling van België in gewesten voor herziening vatbaar verklaard worden teneinde te komen tot de werkelijke tweeledigheid van België, dat bestaat uit de deelstaten Vlaanderen en Wallonië. Voor Brussel kunnen specifieke intermediaire organen voorzien worden tussen het niveau van het Vlaamse Gewest en dat van de gemeenten. In afwachting van de oprichting van die intermediaire organen worden nog een aantal bevoegdheden uitgeoefend door het Brussels Hoofdstedelijk Gebied. Deze worden opgesomd in het deel B. van het artikel 6 van de BWHI, zoals vervangen door dit amendement. De bevoegdheden als bedoeld in A. daarentegen worden enkel toegewezen aan het Vlaamse en het Waalse Gewest, behoudens deze bevoegdheden uit B. die ook in A. begrepen zijn. De uitsluitend aan het Vlaamse en het Waalse Gewest toegewezen bevoegdheden worden in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied uitgeoefend door het Vlaamse Gewest.

Tegelijk wordt van de vervanging van artikel 6 van de BWHI gebruik gemaakt om een aantal aangelegenheden waarvan de resoluties van het Vlaams Parlement de overheveling naar het Vlaamse en het Waalse Gewest bepleitten, te defederaliseren. Het gaat hier bijvoorbeeld om de regionalisering van de spoorwegen, het tewerkstellingsbeleid, de luchthavens en het economisch beleid.

Hoewel sociale zekerheid in de BWHI wordt genoemd als een uitzondering op de bevoegdheden van de gewesten inzake economie, zijn de indieners van dit amendement van oordeel dat deze materie moet toegewezen worden aan de gemeenschappen, aangezien het gaat om een vorm van bijstand aan personen als bedoeld in artikel 5, § 1, II, van de BWHI. Een ander amendement van dezelfde indieners voorziet in een dergelijke communautarisering. Bij een defederalisering van de sociale zekerheid zullen er in Brussel twee aparte systemen bestaan : een dat afhangt van de Vlaamse Gemeenschap en een dat afhangt van de Franse Gemeenschap. Elke Brusselaar krijgt dus de keuze tussen beide systemen. Wie zich inschrijft voor een van beide systemen, opteert dan wel voor het gehele pakket van het gekozen aanbod.

Nr. 57 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 2

Het voorgestelde artikel 6, § 1, V, vervangen als volgt :

« Art. 6, § 1, V. ­ Het landbouwbeleid en de zeevisserij. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Volgens het voorstel van resolutie betreffende het tot stand brengen van meer coherente bevoegdheidspakketten in de volgende staatshervorming die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, dient een volledige overheveling van de landbouw-, tuinbouw- en visserijbevoegdheden naar de deelstaten doorgevoerd te worden. Dit impliceert de volledige uitvoering van het Europees beleid, met inbegrip van het quotabeheer, het wetenschappelijk onderzoek, de productcontrole en de sanitaire en fytosanitaire bevoegdheden.

Nr. 58 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 2

In het voorgestelde artikel 6, § 1, V, eerste lid, punten 1 en 2, de woorden « met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen » vervangen door de woorden « voor zover noodzakelijk voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het Federaal Agentschap voor de voedselveiligheid ».

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De Raad van State merkt terecht op dat het omschrijven van bevoegdheden in functie van doelstellingen tot interpretatieproblemen aanleiding geeft. Er dient vermeden te worden dat de vage uitdrukking « het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen » tot gevolg kan hebben dat de nieuwe bevoegdheden van de gewesten inzake landbouw uitgehold worden.

Nr. 59 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 3

Aan het slot van het voorgestelde artikel 6, § 1, VI, 3º, a), de volgende bepaling toevoegen :

« de vertegenwoordigers van de gewesten beslissen autonoom over de dossiers van de bedrijven die op hun grondgebied gevestigd zijn alsook over de leningen van Staat tot Staat; »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Volgens het voorstel van resolutie betreffende het tot stand brengen van meer coherente bevoegdheidspakketten in de volgende staatshervorming die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, dient de volledige bevoegdheid inzake buitenlandse handel aan de deelstaten te worden toegewezen. Aldus moet het exportpromotiebeleid de exclusieve bevoegdheid worden van de deelstaten. Dit impliceert de afschaffing van de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel. Beleidsafstemming en samenwerking tussen de deelstaten zijn uiteraard noodzakelijk.

Nr. 60 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 4. ­ Artikel 6, § 1, VIII, van dezelfde bijzondere wet, zoals gewijzigd bij de bijzondere wetten van 8 augustus 1988 en 16 juli 1993, wordt opgeheven. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Het is de bedoeling van het ontwerp om aan de gewesten de bevoegdheid inzake de ondergeschikte besturen toe te vertrouwen. De indieners zijn van oordeel dat de toezichthoudende bevoegdheid over de Brusselse gemeenten bij de federale overheid dient te blijven berusten. Brussel is de hoofdstad van België, maar ook van Vlaanderen en enkel op deze wijze kan Vlaanderen blijven participeren in het bestuur van zijn hoofdstad.

De indieners van het amendement willen daarom de bevoegdheden over de ondergeschikte besturen enkel toekennen aan het Vlaamse en het Waalse Gewest. Dit dient in een afzonderlijk artikel van de BWHI geregeld te worden, daar artikel 6 van deze bijzondere wet het enkel toelaat om aan de drie gewesten bepaalde bevoegdheden toe te wijzen. In hetzelfde afzonderlijk artikel zal duidelijk gesteld worden dat de federale overheid bevoegd blijft voor de organisatie en de uitoefening van het administratief toezicht op de Brusselse gemeenten.

De voorliggende voorstellen inzake de regionalisering van de gemeente- en provinciewet blijven onduidelijkheden en uitzonderingen inhouden. Wat het Vlaamse en het Waalse Gewest betreft, moeten zij ten volle bevoegd worden over alle aangelegenheden betreffende de lokale besturen, met inbegrip van de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut. Hiertoe dient duidelijkheid geschapen te worden in alle gemeenten die historisch tot het Nederlandse taalgebied hebben behoord en die vandaag op het grondgebied van het Waalse Gewest liggen. Zij dienen dan ook gereïntegreerd te worden in het Vlaamse Gewest. Vanzelfsprekend dienen de Franstalige inwoners te beschikken over faciliteiten die in de tijd worden beperkt, teneinde hun integratie te bespoedigen en te optimaliseren.

De indieners van dit amendement wijzen tenslotte nog op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

Nr. 61 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 4

In het voorgestelde artikel 6, § 1, VIII, 1º, het bepaalde onder het eerste gedachtestreepje doen vervallen.

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De voorliggende voorstellen inzake de regionalisering van de gemeente- en provinciewet blijven onduidelijkheden en uitzonderingen voorzien. Wat het Vlaamse en het Waalse Gewest betreft, moeten zij ten volle bevoegd worden over alle aangelegenheden betreffende de lokale besturen, met inbegrip van de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut. Er hoeft dus niet verwezen te worden naar de bepalingen uit de pacificatiewet.

Nr. 62 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 4

In het voorgestelde artikel 6, § 1, VIII, 1º, het tweede lid doen vervallen.

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De verwijzing naar de betrokken artikelen uit de Gemeentewet is overbodig aangezien de bevoegdheid over de ondergeschikte besturen in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied bij de federale overheid dient te blijven berusten.

Nr. 63 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 4

In het voorgestelde artikel 6, § 1, VIII, 1º, het vierde lid vervangen als volgt :

« De gouverneurs van de provincies van het Vlaamse en het Waalse Gewest, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen worden benoemd en afgezet door de betrokken gewestregering. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De bevoegdheid over de ondergeschikte besturen in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied dient bij de federale overheid te blijven berusten. Derhalve dient enkel verwezen te worden naar het Vlaamse en het Waalse Gewest.

Nr. 64 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 4

In het voorgestelde artikel 6, § 1, VIII, 2º, de woorden « , met uitzondering van (...) en Voeren » doen vervallen.

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Het Vlaamse Gewest dien ten volle bevoegd te zijn voor de gemeenten die tot het homogeen Nederlands taalgebied behoren, alsook voor de gemeenten die historisch tot het Nederlandse taalgebied kunnen gerekend worden, zoals Komen-Waasten, ook voor wat betreft de in 2º bedoelde aangelegenheid.

Nr. 65 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 4

In het voorgestelde artikel 6, § 1, VIII, 4º, eerste lid, het bepaalde onder letter a) doen vervallen.

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De voorliggende voorstellen inzake de regionalisering van de gemeente- en provinciewet blijven onduidelijkheden en uitzonderingen voorzien. Wat het Vlaamse en het Waalse Gewest betreft, moeten zij ten volle bevoegd worden over alle aangelegenheden betreffende de lokale besturen, met inbegrip van de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut. Er hoeft dus niet verwezen te worden naar de bepalingen uit de pacificatiewet.

Nr. 66 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 4

Aan het slot van het voorgestelde artikel 6, § 1, VIII, 4º, eerste lid, c), de volgende bepaling toevoegen :

« In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is bovendien een meerderheid in elke taalgroep vereist. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners zijn van oordeel dat de bevoegdheid over de ondergeschikte besturen in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied bij de federale overheid dient te blijven berusten. Indien men er echter toch voor opteert om deze bevoegdheid toe te vertrouwen aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, moet tenminste voorzien worden dat de ordonnanties die deze materie behelzen dienen te worden aangenomen met een meerderheid in elke taalgroep om alzo de belangen van de Brusselse Vlamingen te vrijwaren.

Nr. 67 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 4

In het voorgestelde artikel 6, § 1, VIII, 4º, het tweede lid doen vervallen.

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners zijn van oordeel dat de bevoegdheid over de ondergeschikte besturen in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied bij de federale overheid dient te blijven berusten. Er dient in dat verband gewezen te worden op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap. Alle verwijzingen in het ontworpen artikel naar de Brusselse situatie zijn dan ook irrelevant.

Ook de verwijzingen naar Komen-Waasten zijn overbodig omdat deze gemeente historisch behoort tot het Nederlandse taalgebied. Dit amendement dient dan ook samen gelezen te worden met de amendementen die voorzien in de overheveling van onder meer deze gemeente naar het Vlaamse Gewest.

Nr. 68 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 4

Het voorgestelde artikel 6, § 1, VIII, 5º, vervangen als volgt :

« 5º het tuchtstelsel voor de burgemeesters; »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Het komt aan de federale bijzondere wetgever niet toe om voor te schrijven hoe de gewesten de hun toegewezen bevoegdheden dienen uit te oefenen. Het is onaanvaardbaar dat ten behoeve van de incivieke burgemeesters uit de randgemeenten een uitzonderingsregeling zou voorzien worden.

Nr. 69 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 6

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 6. ­ Aan artikel 5, § 1, II, van dezelfde bijzondere wet wordt een 8º toegevoegd, luidende :

« 8º de ontwikkelingssamenwerking. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Volgens de indieners van het amendement dienen de gemeenschappen volledig bevoegd te worden voor de ontwikkelingssamenwerking, aangezien het hier gaat om een persoonsgebonden aangelegenheid en meer bepaald om een vorm van bijstand aan personen.

Nr. 70 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 6

Het voorgestelde artikel 6ter vervangen als volgt :

« Art. 6ter. ­ De gemeenschappen en gewesten zijn bevoegd voor alle delen van de ontwikkelingssamenwerking die betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor ze bevoegd zijn. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners zijn van mening dat het volledige beleid inzake ontwikkelingssamenwerking dient overgeheveld te worden naar de gemeenschappen. Indien de wetgever er echter toch voort kiest om van ontwikkelingssamenwerking een gedeelde bevoegdheid van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten te maken, moet op zijn minst worden bepaald dat de federale overheid niet langer kan bevoegd zijn ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking voor wat die delen van ontwikkelingssamenwerking betreft die betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor de gemeenschappen en gewesten reeds bevoegd zijn. De Raad van State wees er in zijn advies op dat de bepaling van artikel 7 van het voorontwerp van bijzondere wet in zo vage bewoordingen gesteld was dat ze uit zichzelf onmogelijk enige bevoegdheidsoverdracht tot gevolg kon hebben. Zoals het in het voorontwerp ontworpen was, drukte artikel 6quater van de BWHI slechts een intentie uit om voor 1 januari 2004 een regeling inzake de overdracht van bepaalde bevoegdheden op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking tot stand te brengen. Het bekendmaken van een dergelijke intentie zonder concrete juridische gevolgen, hoort ­ zoals de Raad van State terecht opmerkte ­ niet thuis in een normatieve tekst.

In artikel 6 van het ontwerp van bijzondere wet wordt aan die kritiek van de Raad van State slechts partieel tegemoet gekomen door te voorzien in de oprichting van een bijzondere werkgroep die als taak heeft om uiterlijk tegen 31 december 2002 een lijst op te stellen van aangelegenheden die betrekking hebben op de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten inzake ontwikkelingssamenwerking. Hieruit kan afgeleid worden dat het enkel om een inventaris gaat die als uitgangspunt zou kunnen dienen voor het eventueel overhevelen van bepaalde delen van de ontwikkelingssamenwerking. Voorliggende regeling blijft te intentioneel en biedt geen enkele garantie dat zelfs maar delen van ontwikkelingssamenwerking effectief zullen gedefederaliseerd worden.

Bovendien wordt in het ontwerp geen rekening gehouden met het advies van de Raad van State waarin deze zich vragen stelde bij de draagwijdte van de uitdrukking « vanaf 1 januari 2004 », die zo kan opgevat worden dat ontwikkelingssamenwerking ten vroegste op 1 januari 2004 partieel de bevoegdheid van de deelstaten kan worden, zonder dat evenwel de garantie bestaat dat het ooit zal gerealiseerd worden. Het lijkt er dan ook op dat de defederalisering van de ontwikkelingssamenwerking verschoven wordt naar de Griekse kalender.

Nr. 71 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 6

In het eerste lid van het voorgestelde artikel 6ter het woord « vanaf » vervangen door de woorden « met ingang van ».

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

In het ontwerp wordt geen rekening gehouden met het advies van de Raad van State waarin deze zich vragen stelde bij de draagwijdte van de uitdrukking « vanaf 1 januari 2004 », die zo kan opgevat worden dat ontwikkelingssamenwerking ten vroegste op 1 januari 2004 partieel de bevoegdheid van de deelstaten kan worden, zonder dat evenwel de garantie bestaat dat het ooit zal gerealiseerd worden. Het lijkt er dan ook op dat de defederalisering van de ontwikkelingssamenwerking verschoven wordt naar de Griekse kalender.

Nr. 72 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 6bis (nieuw)

Een artikel 6bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 6bis. ­ In dezelfde bijzondere wet wordt een nieuw artikel 6quinquies ingevoegd, luidende :

« Art. 6quinquies. ­ § 1. Tot de bevoegdheid van het Vlaamse en het Waalse Gewest behoren de volgende aangelegenheden inzake ondergeschikte besturen :

1º de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen, met uitzondering van

­ de regelingen die opgenomen zijn in de artikelen 5, 5bis, 70, 3º en 8º, 126, tweede en derde lid, en titel XI van de provinciewet;

­ de regelingen die opgenomen zijn in de artikelen 125, 126, 127, 132, voor zover zij de registers van de burgerlijke stand betreffen, van de nieuwe gemeentewet;

­ de organisatie van en het beleid inzake politie, met inbegrip van artikel 135, § 2 van de nieuwe gemeentewet, en brandweer;

­ de pensioenstelsels van het personeel en de mandatarissen.

De provinciegouverneurs worden benoemd en afgezet door de betrokken Gewestregering.

Wanneer de Gemeenschaps- en Gewestregeringen informatie opvragen uit de registers van de burgerlijke stand, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand onmiddellijk gevolg aan dat verzoek.

2º het veranderen of corrigeren van de grenzen van de provincies en van de gemeenten, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

3º de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de instellingen van de agglomeraties en federaties van gemeenten, met dien verstande dat de beslissing tot oprichting of deelneming moet worden goedgekeurd door de gemeenteraad van elke betrokken gemeente, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

4º de verkiezing van de provinciale, gemeentelijke en binnengemeentelijke organen, alsook van de agglomeraties en federaties van gemeenten, met inbegrip van de controle op de hierop betrekking hebbende verkiezingsuitgaven,

a) met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren, waarvoor deze bevoegdheden worden toegewezen aan de federale overheid;

b) met uitzondering van de exclusieve bevoegdheid van de Raad van State om bij wijze van arresten in hoogste aanleg uitspraak te doen in kiesrechtzaken;

5º het tuchtstelsel voor de burgemeesters, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

6º de kerkfabrieken, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

7º de begraafplaatsen en de lijkbezorging, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

8º de verenigingen van provincies en gemeenten tot nut van het algemeen, met uitzondering van het door de wet georganiseerde specifiek toezicht inzake brandbestrijding, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

9º de algemene financiering van de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten en de provincies, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

10º de financiering van de opdrachten uit te voeren door de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de provincies en door andere publiekrechtelijke rechtspersonen in de tot de bevoegdheid van de gewesten behorende aangelegenheden, behalve wanneer die opdrachten betrekking hebben op een aangelegenheid waarvoor de federale overheid of de gemeenschappen bevoegd zijn, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren;

11º de voorwaarden waaronder en de wijze waarop binnengemeentelijke territoriale organen, bedoeld in artikel 41 van de Grondwet, kunnen worden opgericht, met uitzondering van de gemeenten uit het Duitse taalgebied en van de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren.

§ 2. Voor wat het Brussels Hoofdstedelijk Gebied, de gemeenten uit het Duitse taalgebied en de provincie Luik waartoe deze gemeenten behoren betreft, worden de in § 1 bedoelde bevoegdheden uitgeoefend door de federale overheid.

§ 3. De handelingen, reglementen en verordeningen van de overheden van de provincies, de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten en andere bestuursoverheden mogen niet in strijd zijn met de wetten en de reglementen van de federale overheid of de decreten en reglementen van de gemeenschappen, welke in elk geval die overheden met de uitvoering daarvan en met andere opdrachten, inclusief het geven van advies, kunnen belasten, alsook met het op de begroting brengen van alle uitgaven die zij aan deze overheden opleggen. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Het is de bedoeling van het ontwerp om aan de gewesten de bevoegdheid inzake de ondergeschikte besturen toe te vertrouwen. De indieners zijn van oordeel dat de toezichthoudende bevoegdheid over de Brusselse gemeenten en de gemeenten van het Duitse taalgebied bij de federale overheid moet blijven berusten.

Brussel is de hoofdstad van België, maar ook van Vlaanderen en enkel op deze wijze kan Vlaanderen blijven participeren in het bestuur van zijn hoofdstad.

De indieners van dit amendement wijzen op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

De indieners van het amendement willen derhalve de bevoegdheden over de ondergeschikte besturen enkel toekennen aan het Vlaamse en het Waalse Gewest. Daarom stellen de indieners van onderhavig amendement voor om in de BWHI een nieuw artikel in te voeren dat deze aangelegenheden regelt en dat uitvoering geeft aan dit principe.

De voorliggende voorstellen inzake de regionalisering van de gemeente- en provinciewet blijven onduidelijkheden en uitzonderingen voorzien. Wat het Vlaamse en het Waalse Gewest betreft, moeten zij ten volle bevoegd worden over alle aangelegenheden betreffende de lokale besturen, met inbegrip van de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

Nr. 73 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 7

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 7. ­ In artikel 7 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 8 augustus 1988 en 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. In het eerste lid worden de woorden « de gewesten » vervangen door de woorden « het Vlaamse en het Waalse Gewest »;

B. Het tweede lid, 2), wordt vervangen door het volgende : « de organisatie en de uitoefening van het gewoon administratief toezicht op de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied »;

C. Het tweede lid wordt aangevuld met een 3), luidende : « de organisatie en de uitoefening van het gewoon administratief toezicht op de provincie Luik, wat de bestuurshandelingen betreft die betrekking hebben op de gemeenten van het Duitse taalgebied ». »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Het is de bedoeling van het ontwerp om aan de gewesten de bevoegdheid inzake de ondergeschikte besturen toe te vertrouwen. De indieners zijn van oordeel dat de toezichthoudende bevoegdheid over de Brusselse gemeenten bij de federale overheid dient te blijven berusten. Brussel is de hoofdstad van België, maar ook van Vlaanderen en enkel op deze wijze kan Vlaanderen blijven participeren in het bestuur van zijn hoofdstad.

De indieners van het amendement willen daarom de bevoegdheden over de ondergeschikte besturen enkel toekennen aan het Vlaamse en het Waalse Gewest.

De indieners van dit amendement wijzen in dit verband op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

Terwijl de voogdij over het Brussels Hoofdstedelijk Gebied en over het Duitstalig gebied federaal moet blijven, is het volgens de indieners niet wenselijk dat er een federale voogdij behouden blijft over de randgemeenten en Voeren, daar deze gemeenten integraal deel uitmaken van het homogeen Nederlands taalgebied en derhalve het Vlaamse Gewest ten volle bevoegd dient te zijn. Wat Komen-Waasten betreft, dient evenmin in een federale voogdij te worden voorzien daar onderhavig amendement moet worden samen gelezen met een ander amendement van dezelfde indieners dat voorziet in een overheveling naar het Vlaams Gewest van de gemeenten die historisch tot het Nederlandse taalgebied behoren. Vanzelfsprekend dienen de Franstalige inwoners van deze gemeenten te beschikken over faciliteiten die in de tijd worden beperkt, teneinde hun integratie te bespoedigen en te optimaliseren.

Nr. 74 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 8

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners van het amendement willen de bevoegdheden over de ondergeschikte besturen enkel toekennen aan de Vlaamse en het Waalse Gewest.

De indieners van het amendement willen de bevoegdheden over de ondergeschikte besturen enkel toekennen aan het Vlaamse en het Waalse Gewest. De indieners van dit amendement wijzen in dit verband op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

Terwijl de voogdij over het Brussels Hoofdstedelijk Gebied en over het Duitstalig gebied dus federaal moet blijven, is het volgens de indieners niet wenselijk dat er een federale voogdij behouden blijft over de randgemeenten en Voeren, daar deze gemeenten integraal deel uitmaken van het homogeen Nederlands taalgebied en derhalve het Vlaamse Gewest ten volle bevoegd dient te zijn. De indieners baseren zich ter zake op de resolutie betreffende een aantal specifieke aandachtspunten voor de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat Vlaanderen ook bevoegd moet worden voor de organisatie van het administratief toezicht in de randgemeenten en Voeren, alsook voor de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

Wat Komen-Waasten betreft, dient evenmin in een federale voogdij te worden voorzien daar onderhavig amendement moet worden samen gelezen met een ander amendement van dezelfde indieners dat voorziet in een overheveling naar het Vlaams Gewest van de gemeenten die historisch tot het Nederlandse taalgebied behoren. Vanzelfsprekend dienen de Franstalige inwoners van deze gemeenten te beschikken over faciliteiten die in de tijd worden beperkt, teneinde hun integratie te bespoedigen en te optimaliseren.

Nr. 75 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 9

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners van dit amendement wijzen op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

Terwijl de voogdij over het Brussels Hoofdstedelijk Gebied en over het Duitstalig gebied dus federaal moet blijven, is het volgens de indieners niet wenselijk dat er een federale voogdij behouden blijft over de randgemeenten en Voeren, daar deze gemeenten integraal deel uitmaken van het homogeen Nederlands taalgebied en derhalve het Vlaamse Gewest ten volle bevoegd dient te zijn. De indieners baseren zich ter zake op de resolutie betreffende een aantal specifieke aandachtspunten voor de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat Vlaanderen ook bevoegd moet worden voor de organisatie van het administratief toezicht in de randgemeenten en Voeren, alsook voor de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

Wat Komen-Waasten betreft, dient evenmin in een federale voogdij te worden voorzien daar onderhavig amendement moet worden samen gelezen met een ander amendement van dezelfde indieners dat voorziet in een overheveling naar het Vlaams Gewest van de gemeenten die historisch tot het Nederlandse taalgebied behoren. Vanzelfsprekend dienen de Franstalige inwoners van deze gemeenten te beschikken over faciliteiten die in de tijd worden beperkt, teneinde hun integratie te bespoedigen en te optimaliseren.

Nr. 76 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 10

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners van dit amendement wijzen op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

Terwijl de voogdij over het Brussels Hoofdstedelijk Gebied en over het Duitstalig gebied dus federaal moet blijven, is het volgens de indieners niet wenselijk dat er een federale voogdij behouden blijft over de randgemeenten en Voeren, daar deze gemeenten integraal deel uitmaken van het homogeen Nederlands taalgebied en derhalve het Vlaamse Gewest ten volle bevoegd dient te zijn. De indieners baseren zich ter zake op de resolutie betreffende een aantal specifieke aandachtspunten voor de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat Vlaanderen ook bevoegd moet worden voor de organisatie van het administratief toezicht in de randgemeenten en Voeren, alsook voor de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

Wat Komen-Waasten betreft, dient evenmin in een federale voogdij te worden voorzien daar onderhavig amendement moet worden samen gelezen met een ander amendement van dezelfde indieners dat voorziet in een overheveling naar het Vlaams Gewest van de gemeenten die historisch tot het Nederlandse taalgebied behoren. Vanzelfsprekend dienen de Franstalige inwoners van deze gemeenten te beschikken over faciliteiten die in de tijd worden beperkt, teneinde hun integratie te bespoedigen en te optimaliseren.

Nr. 77 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 14

Het voorgestelde artikel 80 vervangen als volgt :

« Art. 80. ­ Het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest beslissen autonoom over de samenvoeging van de binnen hun grenzen liggende gemeenten en de wijzigingen van hun grenzen. Wat het Brussels Hoofdstedelijk Gebied en het Duitse taalgebied betreft, is de federale overheid bevoegd. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners van dit amendement wijzen op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap. Het Vlaamse en het Waalse gewest moeten autonoom kunnen beslissen over de samenvoeging van gemeenten en de wijzigingen van hun grenzen.

Terwijl de voogdij over het Brussels Hoofdstedelijk Gebied en over het Duitstalig gebied dus federaal moet blijven, is het bovendien volgens de indieners niet wenselijk dat er een federale voogdij behouden blijft over de randgemeenten en Voeren, daar deze gemeenten integraal deel uitmaken van het homogeen Nederlands taalgebied en derhalve het Vlaamse Gewest ten volle bevoegd dient te zijn. De indieners baseren zich ter zake op de resolutie betreffende een aantal specifieke aandachtspunten voor de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat Vlaanderen ook bevoegd moet worden voor de organisatie van het administratief toezicht in de randgemeenten en Voeren, alsook voor de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

Wat Komen-Waasten betreft, dient evenmin in een federale voogdij te worden voorzien daar onderhavig amendement moet worden samen gelezen met een ander amendement van dezelfde indieners dat voorziet in een overheveling naar het Vlaams Gewest van de gemeenten die historisch tot het Nederlandse taalgebied behoren. Vanzelfsprekend dienen de Franstalige inwoners van deze gemeenten te beschikken over faciliteiten die in de tijd worden beperkt, teneinde hun integratie te bespoedigen en te optimaliseren.

Nr. 78 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 15

Paragraaf 2 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners zijn van oordeel dat de gewesten exclusief bevoegd moeten worden voor de buitenlandse handel. In de resolutie betreffende het tot stand brengen van meer coherente bevoegdheidspakketten in de volgende staatshervorming, aangenomen door het Vlaams Parlement op 3 maart 1999, wordt de afschaffing van de BDBH bepleit. Het is derhalve onzinnig om deze dienst af te schaffen en tegelijk deze dienst onder een andere naam terug op te richten, enkel en alleen om de koninklijke familie te plezieren en hen exclusieve buitenlandse reizen voor te behouden.

Nr. 79 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 15bis (nieuw)

In hoofdstuk II ­ Wijzigingen aan de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen ­ een artikel 15bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Artikel 15bis. ­ Artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen wordt vervangen als volgt :

« Art. 4. ­ Het Brusselse Hoofdstedelijke Gebied heeft de bevoegdheden die het bij artikel 6 van de bijzondere wet van 8 augustus tot hervorming der instellingen worden toegewezen. Deze bevoegdheden worden wat betreft het Brusselse Hoofdstedelijke Gebied, uitgeoefend door middel van ordonnanties, die dienen aangenomen te worden met een meerderheid in elk van beide taalgroepen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Het ontwerp van bijzondere wet betekent op verschillende vlakken een versterking van de drieledigheid van de Belgische staatsstructuur. Dit is volledig in strijd met de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, goedgekeurd door het Vlaams Parlement op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

Hoewel dit niet binnen het bestek van dit ontwerp valt, verdient het aanbeveling dat de artikels van de Grondwet die betrekking hebben op de indeling van België in gewesten voor herziening vatbaar verklaard worden teneinde te komen tot de werkelijke tweeledigheid van België, dat bestaat uit de deelstaten Vlaanderen en Wallonië, en met een bijzonder statuut voor het Rijksgebied Brussel, waarvoor de Grondwet specifieke intermediaire organen kan voorzien tussen het niveau van de federatie en dat van de gemeenten.

In afwachting van de oprichting van die intermediaire organen worden nog een aantal bevoegdheden uitgeoefend door het Brusselse Gewest. De bevoegdheden die worden toegekend aan het Vlaamse en het Waalse Gewest moeten duidelijk kunnen onderscheiden worden van deze van het Brussels Gewest. Daarom dient artikel 6 van de BWHI in die zin herschreven te worden dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds bevoegdheden die aan de drie gewesten met inbegrip van Brussel worden toegewezen en anderzijds de bevoegdheden die slechts aan het Vlaamse en Waalse Gewest met uitsluiting van het Brusselse Gewest worden toegewezen. Wat die laatste categorie van bevoegdheden betreft, dient met betrekking tot het Brussels Hoofdstedelijke Gewest de federale overheid verantwoordelijk te zijn. Het vigerende artikel 4 van de Brusselwet erkent daarentegen Brussel als een volwaardig derde gewest door te stellen dat het Brusselse Gewest dezelfde bevoegdheden heeft als het Vlaamse en het Waalse Gewest. De bevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied dienen naar de mening van de indieners gedefinieerd te worden aan de hand van een verwijzing naar het in voormelde zin gewijzigde artikel 6 van de BWHI.

Naast het probleem van de afbakening van de bevoegdheden van het Brusselse Hoofdstedelijk Gebied is er de kwestie van de vrijwaring van de rechten en belangen van de kleinste taalgroep in de Hoofdstedelijke Raad. Momenteel voorziet de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen slechts in de mogelijkheid dat een taalgroep in een met redenen omklede motie die door tenminste drie vierde van de leden van de taalgroep ondertekend wordt, kan verklaren dat een ontwerp of een voorstel van ordonnantie bepalingen bevat die de betrekkingen tussen de gemeenschappen ernstig in het gedrang kunnen brengen. De motie wordt in dat geval verwezen naar de regering van het Brusselse Gewest die binnen de dertig dagen een gemotiveerd advies geeft en eventueel het ontwerp of voorstel amendeert. De taalgroepen zijn evenwel niet bij machte om de goedkeuring van een ontwerp of een voorstel van ordonnantie tegen te houden, indien hun vitale belangen op het spel staan. Het door onderhavig amendement vervangen artikel 4 van de Brusselwet bepaalt daarom tevens dat de ordonnanties de goedkeuring dienen weg te dragen van een meerderheid in elk van beide taalgroepen. Op die manier kan verhinderd worden dat de Franstaligen hun numeriek overwicht systematisch zouden aanwenden om ordonnanties aan te nemen die nadelig zijn voor de belangen van de Brusselse Vlamingen.

Nr. 80 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 16

Het voorgestelde artikel 5bis vervangen als volgt :

« Art. 5bis. ­ De ordonnanties, reglementen en administratieve handelingen mogen geen afbreuk doen aan het tweetalig karakter. Zij mogen evenmin afbreuk doen aan de gewaarborgde vertegenwoordiging van de personen van de Nederlandstalige en Franstalige taalaanhorigheid in de schepencolleges, gemeenteraden, OCMW-raden en politieraden van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied. In deze regeling dient de nieuwe gemeentewet te voorzien. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners baseren zich op de resolutie betreffende Brussel in de volgende staatshervorming, aangenomen op 3 maart 1999 in het Vlaams Parlement, waarin gesteld wordt dat er inzake Brussel een gewaarborgde vertegenwoordiging van beide taalgroepen dient te komen op alle beleidsniveaus. Tevens stelt de resolutie dat er waarborgen dienen te komen voor een effectieve en evenwichtige beleidsparticipatie van beide taalgroepen op alle bestuursniveaus.

Nr. 81 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 16

Het voorgestelde artikel 5bis vervangen als volgt :

« Art. 5bis. ­ De ordonnanties, reglementen en administratieve handelingen mogen geen afbreuk doen aan het tweetalig karakter. Zij mogen evenmin afbreuk doen aan de gewaarborgde vertegenwoordiging van de personen van de Nederlandstalige en Franstalige taalaanhorigheid in de schepencolleges, gemeenteraden, OCMW-raden en politieraden van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied.

Deze waarborgen dienen te voorzien in een paritaire verhouding op het vlak van de schepencolleges.

Wat de gewaarborgde vertegenwoordiging in de gemeenteraden, de OCMW-raden en de politieraden van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied betreft, mag het aandeel van elke taalgroep in het totaal aantal leden van de betrokken raad nooit lager zijn dan 34 %. Het verkregen rekenkundig resultaat van de taalgroep met het kleinste aantal leden wordt afgerond naar de volgende eenheid.

De ordonnanties, de gemeentebesluiten, de besluiten van de raden voor maatschappelijk welzijn en de besluiten van de politieraden worden met een meerderheid binnen elke taalgroep genomen. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners baseren zich op de resolutie betreffende Brussel in de volgende staatshervorming, aangenomen op 3 maart 1999 in het Vlaams Parlement, waarin gesteld wordt dat er inzake Brussel een gewaarborgde vertegenwoordiging van beide taalgroepen dient te komen op alle beleidsniveaus. Tevens stelt de resolutie dat er waarborgen dienen te komen voor een effectieve en evenwichtige beleidsparticipatie van beide taalgroepen op alle bestuursniveaus.

Wat de schepencolleges betreft, moet het model van de Brusselse regering, dat voorziet in een pariteit tussen de beide taalgroepen, worden overgenomen.

Wat de gemeenteraden, de raden voor maatschappelijk welzijn en de politieraden betreft, is het niet onredelijk te bepalen dat het aandeel van de grootste taalgroep nooit meer dan twee derde van het totaal aantal te begeven mandaten mag bedragen.

Nr. 82 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 16

Het voorgestelde artikel 5bis vervangen als volgt :

« Art. 5bis. ­ De ordonnanties, reglementen en administratieve handelingen mogen geen afbreuk doen aan het tweetalig karakter. Zij mogen evenmin afbreuk doen aan de gewaarborgde vertegenwoordiging van de personen van de Nederlandstalige en Franstalige taalaanhorigheid in de schepencolleges, gemeenteraden, OCMW-raden en politieraden van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied.

Deze waarborgen dienen te voorzien in een paritaire verhouding op het vlak van de schepencolleges.

Wat de gewaarborgde vertegenwoordiging in de gemeenteraden, de OCMW-raden en de politieraden van het Brussels Hoofdstedelijk Gebied betreft, mag het aandeel van elke taalgroep in het totaal aantal leden van de betrokken raad nooit lager zijn dan 25 %. Het verkregen rekenkundig resultaat van de taalgroep met het kleinste aantal leden wordt afgerond naar de volgende eenheid.

De ordonnanties, de gemeentebesluiten, de besluiten van de raden voor maatschappelijk welzijn en de besluiten van de politieraden worden met een meerderheid binnen elke taalgroep genomen. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners baseren zich op de resolutie betreffende Brussel in de volgende staatshervorming, aangenomen op 3 maart 1999 in het Vlaams Parlement, waarin gesteld wordt dat er inzake Brussel een gewaarborgde vertegenwoordiging van beide taalgroepen dient te komen op alle beleidsniveaus. Tevens stelt de resolutie dat er waarborgen dienen te komen voor een effectieve en evenwichtige beleidsparticipatie van beide taalgroepen op alle bestuursniveaus.

Wat de schepencolleges betreft, moet het model van de Brusselse regering, dat voorziet in een pariteit tussen de beide taalgroepen, worden overgenomen.

Wat de gemeenteraden, de raden voor maatschappelijk welzijn en de politieraden betreft, is het niet onredelijk te bepalen dat het aandeel van de grootste taalgroep nooit meer dan drie vierde van het totaal aantal te begeven mandaten mag bedragen.

Nr. 83 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 17bis (nieuw)

Een nieuw artikel 17bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 17bis. ­ Artikel 10 van dezelfde bijzondere wet wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« Het aandeel van elke taalgroep in het totaal aantal leden van de raad mag nooit lager zijn dan 34 %. Het verkregen rekenkundig resultaat van de taalgroep met het kleinste aantal leden wordt afgerond naar de volgende eenheid. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De indieners baseren zich op de resolutie betreffende Brussel in de volgende staatshervorming, aangenomen op 3 maart 1999 in het Vlaams Parlement, waarin gesteld wordt dat er inzake Brussel een gewaarborgde vertegenwoordiging van beide taalgroepen dient te komen op alle beleidsniveaus. Tevens stelt de resolutie dat er waarborgen dienen te komen voor een effectieve en evenwichtige beleidsparticipatie van beide taalgroepen op alle bestuursniveaus.

Wat de Raad betreft, is het niet onredelijk te bepalen dat het aandeel van de grootste taalgroep nooit meer dan twee derde van het totaal aantal te begeven mandaten mag bedragen.

Nr. 84 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 19bis (nieuw)

Er wordt een artikel 19bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 19bis. ­ In dezelfde bijzondere wet wordt een nieuw artikel 29bis ingevoegd, luidende :

« Art. 29bis. ­ De ordonnanties dienen te worden aangenomen met een meerderheid in elk van beide taalgroepen. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Momenteel voorziet de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen slechts in de mogelijkheid dat een taalgroep in een met redenen omklede motie die door tenminste drie vierde van de leden van de taalgroep ondertekend wordt, kan verklaren dat een ontwerp of een voorstel van ordonnantie bepalingen bevat die de betrekkingen tussen de gemeenschappen ernstig in het gedrang kunnen brengen. De motie wordt in dat geval verwezen naar de regering van het Brusselse Gewest die binnen de dertig dagen een gemotiveerd advies geeft en eventueel het ontwerp of voorstel amendeert. De taalgroepen zijn evenwel niet bij machte om de goedkeuring van een ontwerp of een voorstel van ordonnantie tegen te houden, indien hun vitale belangen op het spel staan. Onderhavig amendement voegt daarom in de Brusselwet een artikel in dat bepaalt dat de ordonnanties de goedkeuring dienen weg te dragen van een meerderheid in elk van beide taalgroepen. Op die manier kan verhinderd worden dat de Franstaligen hun numeriek overwicht systematisch zouden aanwenden om ordonnanties aan te nemen die nadelig zijn voor de belangen van de Brusselse Vlamingen.

Nr. 85 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Art. 19ter (nieuw)

Een artikel 19ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Artikel 19ter. ­ In dezelfde bijzondere wet worden de woorden `het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest' vervangen door de woorden `het Brussels Hoofdstedelijk Gebied'. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Het ontwerp van bijzondere wet betekent op verschillende vlakken een versterking van de drieledigheid van de Belgische staatsstructuur. Dit is volledig in strijd met de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, goedgekeurd door het Vlaams Parlement op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

Hoewel dit niet binnen het bestek van dit ontwerp valt, verdient het aanbeveling dat de artikels van de Grondwet die betrekking hebben op de indeling van België in gewesten voor herziening vatbaar verklaard worden teneinde te komen tot de werkelijke tweeledigheid van België, dat bestaat uit de deelstaten Vlaanderen en Wallonië, en met een bijzonder statuut voor het rijksgebied Brussel, waarvoor de Grondwet specifieke intermediaire organen kan voorzien tussen het niveau van de federatie en dat van de gemeenten. In afwachting van de oprichting van die intermediaire organen worden nog een aantal bevoegdheden uitgeoefend door het Brusselse Gewest. De bevoegdheden die worden toegekend aan het Vlaamse en het Waalse Gewest moeten duidelijk kunnen onderscheiden worden van deze van het Brussels Gewest. De term Brussels Hoofdstedelijk Gebied geeft duidelijker aan dat dit gebied niet mag beschikken over gewestbevoegdheden.

Nr. 86 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Na artikel 19ter een hoofdstuk IIbis (nieuw) invoegen onder het opschrift « De definitieve vastlegging van de grens tussen Vlaanderen en Wallonië », bestaande uit een artikel 19quater, luidende :

« Art. 19quater. ­ De volgende Vlaamse gehuchten, deelgemeenten en fusiegemeenten worden naar het Vlaamse Gewest overgeheveld :

1º De deelgemeenten Orroir, Amengijs en Rozenaken worden van de gemeente Mont-de-l'Enclus, arrondissement Doornik, gescheiden en gevoegd bij de gemeente Kluisbergen in het arrondissement Oudenaarde.

2º Het gehucht Vierwinden wordt van Elzele in Henegouwen gescheiden en gevoegd bij Maarkedal, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

3º Het gehucht D'Hoppe wordt gescheiden van Vloesberg in de provincie Henegouwen en gevoegd bij Brakel, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

4º Het gehucht « Te Levieren », dat het gebied tussen de Verrebeek en de Buistemberg omvat, wordt gescheiden van Vloesberg in de provincie Henegouwen en gevoegd bij Brakel, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

5º De gehuchten Groenstraat en Warresaert worden losgemaakt van Zullik, deelgemeente van Opzullik, en gevoegd bij de gemeente Bever, in het arrondissement Halle-Vilvoorde.

6º De wijk « 't Walinneke » op de weg van Rode naar Zevenborre en de wijk Zevenborre worden van de gemeente Eigenbrakel gescheiden en gevoegd bij de gemeente Sint-Genesius-Rode, in het arrondissement Halle-Vilvoorde.

7º De strook in het uiterste noorden van Waver, gelegen tussen Ottenburg en Tombeek (Overijse), met de hoeven Bilande en Kleine Bilande en de Hoeve der Tempeliers, wordt overgeheveld van de gemeente Waver, arrondissement Nijvel, naar Ottenburg, deelgemeente van Huldenberg, arrondissement Leuven.

8º Sluizen, deelgemeente van Bevekom in het arrondissement Nijvel, wordt met uitsluiting van de wijk Sclimpré daarvan gescheiden en gevoegd bij Meldert, deelgemeente van Hoegaarden in het arrondissement Leuven.

9º Het gehucht de Bosschelle Hoeve wordt losgemaakt van Evernijs, deelgemeente van Hannuit, arrondissement Borgworm, en gevoegd bij Kortijs, deelgemeente van Gingelom, provincie Limburg.

10º De deelgemeenten Roost (zonder Krenwijk) en Korsworm worden losgemaakt van Berloz en gevoegd bij Gingelom, in de provincie Limburg.

11º Wouteringen, deelgemeente van Oerle, arrondissement Borgworm, wordt daarvan gescheiden en gevoegd bij de gemeente Tongeren, arrondissement Tongeren, in de provincie Limburg.

12º De fusiegemeente Komen, bestaande uit Komen, Houtem, Neerwaasten, Waasten en Ploegsteert, wordt gescheiden van de provincie Henegouwen en gevoegd bij het arrondissement Ieper in de provincie West-Vlaanderen.

13º De fusiegemeente Moeskroen, bestaande uit Moeskroen, Lowingen, Herzeeuw en Dottenijs wordt gescheiden van de provincie Henegouwen en gevoegd bij het arrondissement Kortrijk in de provincie West-Vlaanderen. Het administratief arrondissement Moeskroen wordt afgeschaft.

14º De fusiegemeente Edingen, met inbegrip van de deelgemeenten Mark en Lettelingen, wordt losgemaakt van de provincie Henegouwen en overgeheveld naar het arrondissement Halle-Vilvoorde, in de provincie Vlaams-Brabant.

15º De deelgemeente Bierk wordt gescheiden van de fusiegemeente Robeke. De deelgemeente Sint-Renelde wordt gescheiden van de fusiegemeente Tubeke. Bierk en Sint-Renelde worden bij Edingen gevoegd.

16º De fusiegemeente Heilissem (met Opheilissem, Neerheilissem en Linsmeel) wordt overgeheveld van het arrondissement Nijvel, provincie Brabant naar het arrondissement Leuven, provincie Vlaams-Brabant.

17º De fusiegemeente Lijsem (inclusief de deelgemeenten Pellen en Raatshoven) wordt overgeheveld van het arrondissement Borgworm (provincie Luik) naar het arrondissement Leuven (provincie Vlaams-Brabant).

18º De fusiegemeenten Bitsingen (met Eben-Emaal, Rukkelingen-aan-de-Jeker, Wonk, Beurs en Glaaien) en Wezet (met Ternaaien en Lieze, maar uitgezonderd de deelgemeenten Richelle, Argenteau en Cheratte) worden overgeheveld van het arrondissement Luik in de provincie Luik naar het arrondissement Tongeren in de provincie Limburg. De deelgemeenten Richelle, Argenteau en Cheratte blijven als de gemeente Cheratte in het arrondissement Luik.

19º De fusiegemeenten Blijberg (met Sippenaken, Gemmenich, Moresnet, Homburg en Montsen), Welkenraat (met Hendrik-Kapelle), Balen (met Membach) en Aubel worden gescheiden van de provincie Luik en gevoegd bij het bestuurlijk arrondissement Tongeren in de provincie Limburg. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

De voorliggende voorstellen inzake de regionalisering van de gemeente- en provinciewet blijven onduidelijkheden en uitzonderingen voorzien. De gewesten dienen, met uitzondering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ten volle bevoegd te worden over alle aangelegenheden betreffende de lokale besturen, met inbegrip van de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut. Het ingevoegde Hoofdstuk III zal duidelijkheid scheppen voor alle gemeenten die historisch tot het Nederlandse taalgebied hebben behoord en die vandaag op het grondgebied van het Waalse Gewest liggen. Zij dienen gereïntegreerd te worden in het Vlaamse Gewest. Vanzelfsprekend dienen de Franstalige inwoners te beschikken over faciliteiten die in de tijd worden beperkt, teneinde hun integratie te bespoedigen en te optimaliseren.

De indieners van dit amendement wijzen op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

Terwijl de voogdij over het Brussels Hoofdstedelijk Gebied en over het Duitstalig gebied dus federaal moet blijven, is het bovendien volgens de indieners niet wenselijk dat er een federale voogdij behouden blijft over de randgemeenten en Voeren, daar deze gemeenten integraal deel uitmaken van het homogeen Nederlands taalgebied en derhalve het Vlaamse Gewest ten volle bevoegd dient te zijn. De indieners baseren zich ter zake op de resolutie betreffende een aantal specifieke aandachtspunten voor de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat Vlaanderen ook bevoegd moet worden voor de organisatie van het administratief toezicht in de randgemeenten en Voeren, alsook voor de regeling van het taalgebruik in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

Wat Komen-Waasten betreft, dient evenmin in een federale voogdij te worden voorzien. Onderhavig amendement voorziet in de overheveling naar het Vlaams Gewest van deze gemeente, alsook van andere gemeenten die historisch tot het Nederlandse taalgebied behoren. Vanzelfsprekend dienen de Franstalige inwoners van deze gemeenten te beschikken over faciliteiten die in de tijd worden beperkt, teneinde hun integratie te bespoedigen en te optimaliseren.

De wet van 8 november 1962 tot wijziging van provincie-, arrondissements- en gemeentegrenzen en tot wijziging van de wet van 28 juni 1932 op het gebruik van de talen in bestuurszaken en van de wet van 14 juli 1932 houdende taalregeling in het lager en het middelbaar onderwijs, beoogde door het vastleggen van de taalgrens een einde te stellen aan de wisselende samenstelling van de bevolking langsheen deze grens.

De onderhandelingen die het vastleggen van de officiële taalgrens voorafgingen, werden niet gevoerd op basis van een objectief wetenschappelijk onderzoek, maar wel op basis van de resultaten van de totaal ongeloofwaardige talentelling van 1947 en van de resultaten van het onderzoek dat werd uitgevoerd door het zogenaamde Harmel-centrum.

De talentellingen zijn in België steeds een soort « taalreferenda » geweest waarbij de verfransingspolitiek van het Belgische regime zwaar in de resultaten doorwoog en die resultaten konden sterk afwijken van de werkelijke toestand.

De talentelling van 1947 vond natuurlijk plaats twee jaar na het einde van Wereldoorlog II, op een ogenblik dat het Belgische establishment erin geslaagd was de Vlaamse Beweging te stigmatiseren. Op vele plaatsen oefenden lokale overheden een ongeoorloofde druk op de bevolking uit. Veel mensen voelden zich verplicht, uit angst of uit misplaatst « patriottisme » hun Vlaamse identiteit te verloochenen. De resultaten van deze talentelling gaven dan ook een vervalst beeld van de werkelijkheid.

Op veel plaatsen was het verschil met de resultaten van de talentelling van 1930 bespottelijk groot.

In het Studiecentrum Harmel waren de Vlamingen ondervertegenwoordigd. Daarnaast valt onder meer het totaal ontbreken op van een of meer Vlaams-nationalisten, terwijl er wel wallinganten vertegenwoordigd waren. Een wetenschappelijk onderzoek van de taalgrens veronderstelt trouwens een vakkundig onderzoek. Het was fout daarbij politieke mandatarissen te betrekken.

In de politieke afdeling van het Harmel-centrum vroeg professor H. Draye in 1951 dat een wetenschappelijke regeringscommissie de loop van de taalgrens op een objectieve wijze zou vaststellen, daarbij steunend op criteria van professor Blanquaert. Door Franstalig en Waals verzet is een dergelijke commissie nooit tot stand gekomen.

De door de commissie gebruikte kaart bleek, naar de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken in de Senaat verklaarde, onduidelijk te zijn en zelfs een vijftal grove vergissingen te bevatten.

Het door het Studiecentrum Harmel verrichte taalgrensonderzoek kan moeilijk als objectief en wetenschappelijk worden omschreven.

De bezoeken ter plaatse bleven vaak beperkt tot een bezoek aan het gemeentehuis. Dat de daar verkondigde meningen en verstrekte informatie niet altijd met de waarheid en de werkelijkheid strookten, hoeft geen betoog.

In het verslag van het Centrum is sprake van een « akkoord waarover volledige eensgezindheid werd bekomen » en van een « eenparig aanvaarde grenslijn ».

Maar professor Draye, lid van de politieke afdeling van het Harmel-centrum, verklaarde destijds evenwel dat bij zijn weten hierover nooit werd gestemd.

Tenslotte zij vermeld dat minister Vermeylen in 1958 in de Kamer van volksvertegenwoordigers verklaarde dat de besluiten van het Harmel-centrum onnauwkeurig waren en ongunstig voor de Vlamingen.

Zowel de talentelling van 1947 als het onderzoek van het Harmel-centrum speelden dus duidelijk in het voordeel van de Walen en Franstaligen. Alsof dat nog niet volstond, gaven de meeste Vlaamse politici bovendien blijk van een verregaande toegeeflijkheid. Daar waar de talentelling en Harmel-centrum met elkaar in tegenspraak waren, slaagden de Waalse en Franstalige parlementsleden er steeds weer in om de voor Wallonië meest voordelige bron als basis te doen nemen. De inschikkelijkheid van de Vlaamse parlementsleden lijkt onbegrijpelijk. De partijdiscipline binnen de toen nog unitaire partijen eiste blijkbaar haar tol.

De in 1962 gedane Vlaamse toegevingen waren niet van aard om de gebiedshonger van de Walen en Franstaligen te stoppen. Zij zijn onophoudelijk blijven ijveren voor het « retour à Liège » van de Voerstreek, voor de uitbreiding van de faciliteiten voor de Franstaligen en voor de uitbreiding van de grenzen van Brussel. Terwijl in Vlaanderen het faciliteitenstelsel strikt werd toegepast, konden en kunnen de Franstaligen in de praktijk dikwijls op meer rechten rekenen dan waarin de taalwetgeving voorziet en wordt de taalwetgeving in Brussel en Wallonië dagelijks overtreden. De Nederlandstalige minderheid in Wallonië verfranst, de Franstalige minderheid in Vlaanderen valt op door haar arrogantie en imperialisme. Het is veelzeggend dat het Franstalig onderwijs in Vlaanderen betaald wordt door Vlaanderen en dat het Nederlandstalig onderwijs in Wallonië betaald wordt door ... Vlaanderen !

De uitspraak van volksvertegenwoordiger Bracops (PSB) in de Kamer op 1 februari 1962 blijft evenwel gelden : « Inwijkelingen mogen niet tot gevolg hebben dat een Vlaams dorp tot een Franssprekende lokaliteit wordt omgeschapen. »

De definitieve scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië is evenwel onafwendbaar. Het Vlaams Blok wil de boedelscheiding op een georganiseerde en vreedzame manier laten verlopen. Daarom moet nu reeds de in 1962 opgedrongen regeling ongedaan worden gemaakt. Het is tijd om de grens tussen Vlaanderen en Wallonië op een eerlijke manier definitief vast te leggen.

Bij het formuleren van dit amendement werd vertrokken van het uitgangspunt dat er in België een Vlaams en een Waals volk leeft en dat de grens tussen Vlaanderen en Wallonië moet samenvallen met de grens tussen de Vlaamse en de Waalse dialecten. De volkstaal moet dus ook de cultuurtaal en de taal van het bestuur zijn. Dit principe werd trouwens door de Walen gehuldigd om in Malmedy, waar de bevolking een Romaans dialect spreekt, het Duits door het Frans te vervangen. Maar daar waar de Franse cultuurtaal op basis van dezelfde argumentatie zou moeten wijken voor het Nederlands of het Duits, was en is dit principe voor de Walen en Franstaligen blijkbaar onaanvaardbaar.

Met andere woorden, de grens werd in 1962 op een voor Vlaanderen bijzonder nadelige wijze vastgelegd.

Met de voortdurende Waalse en Franstalige inmenging in de Vlaamse aangelegenheden, hun exorbitante aanspraken op Vlaams grondgebied, hun voortdurende provocaties en de flagrante niet-naleving van eerder gemaakte afspraken in het achterhoofd, was het voor de indieners van dit amendement moeilijk om zich niet even onzinnig en imperialistisch op te stellen als sommige Waalse en Franstalige politici. Toch zijn zij erin geslaagd ...

1º tot 11º betreffen enkele uitgesproken Vlaamse gehuchten en deelgemeenten die in 1962 in Wallonië bleven en aldus het Frans taalregime behielden, al dan niet met faciliteiten voor Nederlandstaligen of Duitstaligen. Deze gehuchten en deelgemeenten worden zonder meer naar Vlaanderen overgeheveld en krijgen een Nederlands taalregime.

12º tot 19º betreffen een aantal Vlaamse gemeenten die zich nu in Wallonië bevinden. Sommige van deze gemeenten behoorden reeds vóór 1962 tot een Waalse provincie. Andere werden in 1962 naar een Waalse provincie overgeheveld. Ze kennen op dit moment een Frans taalregime, soms aanvankelijk in 13 gemeenten, na de fusie nog 4 gemeenten met faciliteiten voor Nederlandstaligen. Al deze gemeenten worden naar Vlaanderen overgeheveld. Voor deze gemeenten dient voorzien te worden in een aantal overgangsmaatregelen die voor een periode van dertig jaar worden ingesteld.

De inwoners van de gemeenten Orroir, Amengijs en Rozenaken, thans gefusioneerd tot de gemeente Mont-de-l'Enclus, waren in 1962 in meerderheid Vlamingen. Toch werd dit gebied, alweer op basis van de zeer bedenkelijke talentelling van 1947, naar Wallonië overgeheveld. Dit wetsvoorstel laat toe dat de drie bovenvermelde gemeenten opnieuw, samen met de gemeente Kluisbergen, een nieuwe fusiegemeente Kluisbergen zullen vormen.

Het gehucht Vierwinden wordt van Elzele in Henegouwen gescheiden en gevoegd bij Maarkedal, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

Vloesberg was indertijd één van de gemeenten waar de Franstaligen de meeste heisa rond maakten. Ze vonden het ongehoord dat deze grote, overwegend Waalse gemeente faciliteiten kreeg omwille van het gehucht D'Hoppe.

Zowat alle bronnen waren het er in 1962 over eens dat D'Hoppe haast volledig Vlaams was. Er woonden slechts twee Waalse families. Het oorspronkelijke wetsontwerp van minister Gilson voorzag erin dat de Vlaamse gehuchten D'Hutte en D'Hoppe naar Oost-Vlaanderen zouden worden overgeheveld.

Uiteindelijk werd alleen D'Hutte overgeheveld. Het gehucht D'Hoppe bleef bij Henegouwen en dit ... omwille van de investeringen die Vloesberg in de toeristische infrastructuur van D'Hoppe had gedaan !

Ook de sterk vooruitstekende punt tussen Opbrakel en Everbeek tussen de Verrebeek en de Buistemberg, met het Hof te Levieren, is Vlaams.

In 1962 werden de taalgemengde gehuchten Groenstraat en Warresaart die tot Bever behoorden bij de Henegouwse gemeente Zullik gevoegd, zonder faciliteiten voor Nederlandstaligen. Aangezien het om taalgemengde gehuchten ging, was er geen enkele reden om de wijken over te hevelen. Integendeel : in Bever genieten de Franstaligen faciliteiten.

De wijk « 't Wallineke », op de weg van Rode naar Zevenborre, en de wijk Zevenborre werden ten onrechte bij het Franse taalgebied ingedeeld, hoewel bewezen was dat zij overwegend Nederlandstalig waren.

De strook in het uiterste noorden van Waver, gelegen tussen Ottenburg en Tombeek (Overijse), met de hoeven Bilande en Kleine Bilande en de Hoeve der Tempeliers, wordt overgeheveld van de gemeente Waver, arrondissement Nijvel, naar Ottenburg, deelgemeente van Huldenberg, arrondissement Leuven.

Zowel het Harmel-centrum als de minister van Binnenlandse Zaken in diens oorspronkelijk wetsontwerp voorzagen in de overheveling naar Ottenburg van deze inham. Dit ging niet door onder Franstalige druk. Het verschil van behandeling met het grondgebied « de Boschelle Hoeve » dat zonder slag of stoot van Montenaken naar Cras-Avernas werd overgeheveld omwille van één Waalse boer, illustreert treffend de politiek van twee maten en twee gewichten die toentertijd gevoerd werd.

Sluizen is in feite een tweelinggemeente met twee kernen : een Vlaamse dorpskom en een Waalse kern Sclimpré. De dorpskom ligt trouwens slechts gedeeltelijk in Wallonië. Zelfs een amendement dat destijds erg minimalistisch in het behoud in Vlaams-Brabant van het noordelijk deel, aan de baan Tienen-Bevekom, voorzag, werd afgeketst. In dit wetsvoorstel blijft Sclimpré bij Wallonië, maar keert Sluizen terug naar Vlaanderen.

Het vooruitspringende uiterste zuidpunt van Montenaken, gelegen tussen het centrum van Evernijs en dat van Kortijs werd omwille van één hoeve afgestaan aan een Waalse gemeente, omdat die hoeve toevallig door een Waals landbouwersgezin werd bewoond. Vreemd genoeg werd die redenering niet aangehouden bij een vergelijkbare situatie in de noordspits van Waver, of ten aanzien van gehuchten als D'Hoppe en Kokejane die ondanks hun honderden Vlaamse inwoners veroordeeld werden om bij Wallonië te blijven.

De gemeenten Roost en Korsworm waren in 1962 uiterlijk inderdaad verfranst maar het dialect van de dorpen was en bleef Limburgs. Toch werd er in het wetsontwerp Gilson niet over Roost gesproken. Een amendement dat werd ingediend om minstens Roost-statie over te hevelen, werd verworpen.

De volkstaal van Wouteringen was steeds een Limburgs dialect.

Komen en omgeving (Houtem, Neerwaasten, Waasten en Ploegsteert) is in de loop der eeuwen enkele keren van taalregime veranderd. Het in de Middeleeuwen duidelijk Vlaamse Komen werd in de Nieuwe Tijd verfranst, om in de 19e en 20e eeuw opnieuw te vervlaamsen. Onder het Belgisch regime is het onderwijs in Komen evenwel steeds Franstalig geweest. De leidinggevende en invloedrijke posities waren in handen van Franstaligen.

De fel betwiste en in volle repressieperiode uitgevoerde talentelling van 1947 geeft ons, wanneer men de inwoners samentelt die verklaarden uitsluitend, meestal of ook Nederlands te spreken, het volgende overzicht :

Komen : 59 %,

Houtem : 52 %,

Neerwaasten : 38 %,

Waasten : 40 %,

Ploegsteert : 40 %.

Totaal (gemiddeld) : 49 %.

Uit steekproeven die naderhand werden verricht bleek dat nog eens 10 tot 12 % van de Nederlandssprekenden het niet eens hadden aangedurfd zelfs maar te verklaren dat ze ook Nederlandssprekend waren. Hieruit kunnen we afleiden dat er in 1947 in het Komense minstens 60 % Nederlandstaligen moeten geweest zijn.

Het oorspronkelijk wetsontwerp van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Gilson voorzag trouwens in het behoud van de bedoelde gemeenten bij West-Vlaanderen, zij het onder een Frans taalregime met faciliteiten voor Nederlandstaligen. Maar uiteindelijk vormde Komen samen met Moeskroen de wel zeer dure pasmunt voor de overheveling van de Voerstreek naar Vlaanderen. Zelfs de meest uitgesproken Vlaamse deelgebieden van het Komense moesten mee naar Henegouwen : het Brugske, Nachtegaalstraat, Brusselsemeersen tot het Ploegsteertbos (Ploegsteert); het noorden van Waasten en Neerwaasten, de gemeente Houtem (waar in 1962 zo'n 85 % van de door de openbare bibliotheek uitgeleende boeken Nederlandstalig waren); de hele omgeving van Komen-ten-Brielen (waarvan de landbouwbevolking uitdrukkelijk vroeg bij West-Vlaanderen te blijven); de Komense gehuchten Korentje en Godshuis...

De overheveling naar Henegouwen gebeurde bovendien duidelijk tegen de wil van de plaatselijke bevolking en zelfs tegen de wil van het gemeentebestuur. De ingevoerde faciliteiten bleven grotendeels dode letter. De heibel die er ontstond toen in 1980 toch een schooltje werd opgericht dat Nederlandstalig onderwijs verstrekte, is veelbetekenend. De Franse Gemeenschap weigerde dit onderwijs te financieren, alhoewel ze daartoe wettelijk verplicht was.

Er is weinig tegengewicht voor de verfransing en de bevolking staat onder zware druk. Weinig mensen durven dan ook in Vlaanderen gaan stemmen bij de parlementsverkiezingen.

De geschiedenis van Moeskroen en omgeving (Lowingen, Dottenijs en Herzeeuw) is vergelijkbaar met die van het Komense. De beruchte talentelling van 1947 gaf hier volgende resultaten (uitsluitend, meestal en ook Nederlandssprekend samengeteld) :

Moeskroen : 53 %,

Lowingen : 53 %,

Herzeeuw : 43 %,

Dottenijs : 42 %,

Spiere : 51 %.

Totaal (gemiddeld) : 51 %

Ook hier kan men aannemen dat het werkelijke aantal Nederlandstaligen minstens 60 % bedroeg.

Het oorspronkelijke wetsontwerp van minister Gilson voorzag in het behoud van deze gemeenten bij West-Vlaanderen, zij het opnieuw onder een Frans taalregime met faciliteiten voor Nederlandstaligen. En ook hier werden uitgesproken Vlaamse gehuchten naar Henegouwen overgeheveld : de Moeskroense gehuchten Aalbeke Station, Klein Cornil en Kompas en de wijk Tombroek van Lowingen.

Het niet overhevelen van Edingen naar Vlaanderen vormde voor de Vlamingen een even grote kaakslag als het verlies van Komen-Moeskroen. Van een stadje met een verfranste bourgeoisie en een Vlaams dialectsprekende bevolking evolueerde Edingen op amper 17 jaar tijd van (officieel) 50,8 % Nederlandstaligen in 1930 naar 10,9 % in 1947.

Het is algemeen geweten dat het gemeentebestuur moedwillig de gegevens vervalste en dat er strafrechtelijk vervolgbare feiten werden gepleegd. Dit lag in de lijn van de politiek van manifeste wetsovertredingen die burgemeester Delanoy reeds vóór de oorlog voerde. Dit leidde in 1939 zelfs tot het niet herbevestigen in zijn ambt.

Geen enkele taalkundige, ook geen Franstalige, twijfelde eraan : Edingen werd altijd boven de taalgrens gesitueerd. Ook het Harmel-centrum kon niet aan het Vlaamse karakter van Edingen onderuit. Ook hier werden het verslag van het centrum Harmel en het oorspronkelijke wetsontwerp genegeerd.

Flagrant is wat er gebeurde met de wijk Kokejane : die moest, ondanks het overtuigend Vlaamse karakter van de wijk, bij Henegouwen blijven omdat het station van Edingen zich op het grondgebied van Kokejane bevindt !

De faciliteiten in Edingen worden op dit moment correct toegepast in het postkantoor, bij de politie en in de kredietinstellingen op de markt. De toepassing is minder aan de loketten van het station en op het gemeentehuis.

De oudere bevolking spreekt Brabants dialect, maar spreekt in het openbaar graag Frans. Dit Frans is soms zo slecht dat het lachwekkend is, en het is doorspekt met Vlaamse « fluisterzinnen ». De jongere generaties, de Waalse inwijkelingen en enkele rabiate franskiljons spreken meestal alleen Frans. Een deel van de bevolking is duidelijk ontevreden met de huidige toestand. Ze willen alvast meer Nederlands in het onderwijs. Sommigen willen uit Henegouwen weg.

Mark is sinds de fusie een deelgemeente van Edingen. Deze gemeente was vóór de Tweede Wereldoorlog overwegend Vlaams, maar telde bij de talentelling van 1947 opeens nog maar 8,9 % Nederlandstaligen ! Deze cijfers van 1947 waren te frappant om geloofwaardig te zijn. Het Harmel-centrum gaf trouwens toe dat, op Abele na, Mark wel degelijk Nederlandstalig is.

Minister Gilson trok hieruit de logische conclusie. Maar de Franstaligen haalden naar goede gewoonte hun slag thuis. Op dit moment is de verfransing in Mark minder ver gevorderd als in de rest van Edingen. In Lettelingen is de verfransing het verst gevorderd.

Bierk had vóór de wet van 8 november 1962 een tweetalig statuut dat de gemeenteraad wenste te behouden. De gemeente telde volgens de betwiste talentelling van 1947 nog altijd 23 % Nederlandstaligen. Minstens 15 % van de Vlamingen werd ertoe gebracht het Frans als moedertaal op te geven. Ondanks de zelfs officieel erkende aanzienlijke Nederlandstalige aanwezigheid, werd de gemeente in 1962 opgezadeld met een Frans taalregime zonder faciliteiten voor de Nederlandstaligen.

Ook Sint-Renelde kreeg een Frans taalregime zonder faciliteiten voor de Nederlandstaligen, alhoewel de gehuchten Trop en Herbeek in elk geval duidelijk Vlaams waren. Zelfs het Harmel-centrum gaf toe dat Herbeek Vlaams was en bij het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde diende te blijven. Trouwens het oorspronkelijke wetsontwerp voorzag hierin.

In dit wetsvoorstel worden de deelgemeenten Bierk en Sint-Renelde gescheiden van de fusiegemeenten Robeke respectievelijk Tubeke, en bij Edingen gevoegd. De inwoners van Bierk en Sint-Renelde zullen aldus kunnen genieten van de in het voorstel van bijzondere wet tot afschaffing van de faciliteiten in de randgemeenten opgenomen overgangsmaatregelen.

De fusiegemeente Heilissem omvat de deelgemeenten Neerheilissem, Opheilissem en Linsmeel. De wijk Aardevoor van Neerheilissem is nog altijd overwegend Nederlandstalig.

De fusiegemeente Lijsem omvat ook Pellen en Raatshoven. Zeker in deze laatste gemeente wordt nog Nederlands (dialect) gesproken.

De Jekervallei omvat de gemeenten Bitsingen (met Eben-Emaal, Wonk, Rukkelingen-aan-de-Jeker, Beurs en Glaaien) en Wezet (met de Vlaamse deelgemeenten Ternaaien en Lieze in het noorden en de Waalse deelgemeenten Richelle, Argenteau en Cheratte in het zuiden). De verfransing is oppervlakkig en van recente datum. Er wonen nog altijd aanzienlijke Vlaamse minderheden, vooral in Eben-Emaal en Ternaaien. Aanvankelijk was de Kamer in 1962 bereid om Klein-Ternaaien naar het Limburgse Kanne te laten gaan, maar onder invloed van een Luikse campagne in de Senaat ging dit uiteindelijk niet door.

De « Platdietse streek » of het « Land van Overmaas » omvat de fusiegemeenten Blijberg (met Sippenaken, Gemmenich, Moresnet, Homburg en Montsen), Welkenraat (met Hendrik-Kapelle), Balen (met Membach) en Aubel.

Dit gebied vormt een overgang tussen het Nederlandse en het Duitse taalgebied. Historisch behoorden al deze gemeenten tot het oude hertogdom Limburg, waar de cultuurtaal het toenmalige (Brabants gekleurd) Nederlands was.

Onder de Franse bezetting werd de Nederlandse cultuurtaal vervangen door het Frans, wat de betrekkingen met de overheid betreft, en door het Duits, wat de kerktaal betreft. In 1839 werd dit gebied door de Belgisch-Nederlandse staatsgrens van Nederlands-Limburg gescheiden, wat een cultureel isolement en een verdere achteruitgang van het Nederlands als cultuurtaal tot gevolg had.

Na de Eerste Wereldoorlog won het Frans terrein. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd deze streek bij Duitsland ingelijfd. De aversie die tegen deze inlijving ontstond, lag aan de basis van de hoogst merkwaardige resultaten van de talentelling van 1947.

De logica die men heeft gevolgd om het Duits als cultuurtaal in Malmedy te verdringen door het Frans omdat de bevolking een Romaans dialect spreekt, heeft men destijds niet willen volgen in de Platdietse streek. Dit gebied kwam in het wetsontwerp van 1962 niet voor.

Volgens een onderzoek van de EG-Commissie in 1987 spraken nog 16 000 van de 19 000 inwoners van het gebied het plaatselijke « plattutsch » (= Platdiets) dialect, dat Limburgs is en niet wezenlijk verschilt van het dialect dat in Teuven of Remersdaal gesproken wordt.

De bevolking voelt zich in de eerste plaats « Belg » en koestert omwille van de oorlogen een groot wantrouwen tegenover de Duitsers (« den Pruis »). Als historische Limburgers kunnen zij zich moeilijk associëren met de Vlamingen (« der Flamender »), laat staan met de Vlaamse Beweging, maar zij zijn evenmin Walen (« Welsjen »).

Er kan hier gemakkelijk een parallel getrokken worden met de zogenaamde Luiksgezinden uit de Voerstreek.

Wij zijn er ons goed van bewust dat heel wat Vlamingen in de betrokken gemeenten sedert de overheveling naar Wallonië in 1962 zich aan de nieuwe toestand hebben aangepast.

Vandaar dat in ruim opgevatte overgangsmaatregelen moet voorzien worden. De nieuwe generaties zullen zich evenwel automatisch en gemakkelijk aan de hervonden Vlaamse aard van hun gemeente aanpassen.

In concordantie met de vigerende taalwetgeving kan voor al deze gemeenten het volgende toegepast worden :

Deze regeling dient van toepassing te zijn op :

1º de gecentraliseerde en gedecentraliseerde openbare diensten van de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de provincies en de gemeenten;

2º op de natuurlijke en rechtspersonen die concessiehouder zijn van een openbare dienst of die belast zijn met een taak die de grenzen van een privé-bedrijf te buiten gaat en die de wet of de openbare machten hun in het algemeen belang hebben toevertrouwd;

3º op de administratieve handelingen van de rechterlijke macht en van de schooloverheden.

Tenzij zij onder het gezag van een openbare macht staan, zijn de natuurlijke en rechtspersonen die concessiehouder zijn van een openbare dienst of die belast zijn met een taak die de grenzen van een privé-bedrijf te buiten gaat en die de wet of de openbare machten hun in het algemeen belang hebben toevertrouwd, niet onderworpen aan de bepalingen die betrekking hebben op de organisatie van de diensten, op de rechtspositie van het personeel en op de door dit laatste verkregen rechten.

De plaatselijke diensten welke in de opgesomde gemeenten gevestigd zijn, dienen de berichten, mededelingen en formulieren die voor het publiek bestemd zijn in het Nederlands en in het Frans op te stellen. Alle plaatsaanduidingen, straatnaamborden en verkeersborden dienen evenwel enkel in het Nederlands te zijn.

De bekendmakingen die betrekking hebben op de burgerlijke stand dienen te worden gesteld in de taal van de akte waarmee zij in verband staan. Bekendmakingen in het Frans dienen evenwel steeds vergezeld te worden van een vertaling in het Nederlands.

In hun betrekkingen met de in de gemeente gevestigde particulieren moeten de diensten de door betrokkene gebruikte taal voor zover die taal het Nederlands of het Frans is, gebruiken.

De diensten dienen de aan de particulieren uitgereikte getuigschriften, verklaringen en machtigingen in het Nederlands op te stellen. Iedere in de gemeente gevestigde belanghebbende moet zonder bijkomende onkosten en zonder verantwoording van zijn aanvraag bij de dienst die het uitgereikte document heeft opgesteld, een Franse vertaling met waarde van uitgifte of een gelijkluidend afschrift kunnen bekomen.

Alle akten, de akten van de burgerlijke stand inbegrepen, dienen te worden opgesteld in het Nederlands. Iedere in de gemeente gevestigde belanghebbende moet zonder bijkomende onkosten en zonder verantwoording van zijn aanvraag bij de dienst die het uitgereikte document heeft opgesteld, een Franse vertaling met waarde van uitgifte of een gelijkluidend afschrift kunnen bekomen.

De in deze gemeenten gevestigde diensten mogen uitsluitend het Nederlands in hun binnendiensten en in hun betrekkingen met de diensten waaronder ze ressorteren gebruiken, alsook in hun betrekkingen met alle diensten uit Vlaanderen, de Brusselse agglomeratie inbegrepen.

In de plaatselijke diensten kan niemand tot een ambt of een betrekking benoemd of bevorderd worden indien hij de Nederlandse taal niet kent. De toelatings- en bevorderingsexamens dienen uitsluitend te geschieden in het Nederlands. De kandidaat mag enkel tot het examen toegelaten worden voor zover uit de vereiste diploma's of studiegetuigschriften blijkt dat hij zijn onderwijs in het Nederlands heeft genoten.

Bij ontstentenis van een dergelijk diploma of getuigschrift dient de taalkennis door een examen bewezen te worden.

Indien het ambt of de betrekking begeven wordt zonder toelatingsexamen dient de vereiste taalkennis vastgesteld te worden aan de hand van de daartoe in vorig lid voorgeschreven bewijzen.

Voor zover nodig moet de Koning overgangsmaatregelen of maatregelen treffen ter vrijwaring van verkregen rechten ten behoeve van het personeel dat bij de inwerkingtreding van deze regeling verbonden is aan diensten gevestigd in de opgesomde gemeenten. In geen geval mogen die maatregelen de toepassing van de wet in de weg staan.

In hun betrekkingen met de plaatselijke diensten van de opgesomde gemeenten, moeten de centrale diensten, de gewestelijke diensten waaronder de plaatselijke diensten ressorteren, alsook de plaatselijke en de gewestelijke diensten uit Vlaanderen, de Brusselse agglomeratie inbegrepen, het Nederlands gebruiken.

De gouverneur van de provincie waaronder de betrokken gemeenten ressorteren, moet belast worden met het toezicht op de toepassing van de wetten en verordeningen over het gebruik der talen in bestuurszaken en in het onderwijs in de opgesomde gemeenten. Daartoe moet hij door de organen, belast met het toezicht op de uitvoering van de wetten en verordeningen op de hoogte gehouden worden, van wat zij ten aanzien van deze gemeenten vaststellen.

Nr. 87 VAN DE HEREN VAN HAUTHEM EN BUYSSE

Na artikel 19quater een hoofdstuk IIter (nieuw) invoegen onder het opschrift « De oprichting van een provincie Deutschostbelgien », bestaande uit een artikel 19quinquies, luidende :

« Artikel 19quinquies. ­ § 1. De deelgemeente Bocholz (Bého) wordt afgescheiden van de gemeente Gouvy en gevoegd bij de gemeente Burg-Reuland. De gemeenten Amel, Büllingen, Burg-Reuland (met inbegrip van Bocholz), Bütgenbach, Eupen, Kalmis, Lontzen, Raeren en Sankt-Vith worden afgescheiden van de provincie Luik.

Er wordt een Duitse provincie opgericht die de gemeenten opgesomd in het eerste lid, omvat. De Duitse provincie heeft als benaming Deutschostbelgien en als hoofdplaats Eupen.

§ 2. In de provincie Deutschostbelgien is de ambtelijke en officiële taal het Duits.

§ 3. De bevoegdheden van de provincie worden uitgeoefend door de regering en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.

§ 4. Alle gewestelijke bevoegdheden, tot op heden uitgeoefend door het Waalse Gewest, en alle provinciale bevoegdheden, tot op heden uitgeoefend door de provincie Luik, met betrekking tot de gemeenten opgesomd in § 1, eerste lid, vervallen. »

Verantwoording

De opeenvolgende staatshervormingen waren steeds nadelig voor Vlaanderen. De Vlaamse partijen hebben de demografische meerderheid binnen het Belgische staatsverband niet in politieke macht weten om te zetten. De Belgische staatsstructuur is derhalve gesteund op een kunstmatige indeling in zogenaamde gewesten en gemeenschappen, zonder zelfs enig parallellisme tussen Vlaanderen en Wallonië. De staatsstructuur vindt haar uitgangspunt niet in de aanwezigheid van twee volksgemeenschappen met elk een welomschreven grondgebied. Staatshervormingen die dit principe blijven negeren, zullen dan ook nooit bijdragen tot een billijke en consequente bestuurlijke machtsverdeling. De indieners zijn van oordeel dat enkel een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde zal stellen aan het reeds decennialange communautaire gekrakeel. Desondanks formuleren zij een aantal voorstellen die dit doel dichterbij kunnen brengen.

Gehoor gevend aan de verzuchtingen van een meerderheid van Duitstalige Belgen dient hun minderheidspositie binnen het Waalse Gewest opgeheven te worden. Als eerste stap op weg naar een volwaardig Duitstalig Gewest dient de provincie Luik opgesplitst te worden in twee provincies, te weten de Franstalige provincie Luik en de Duitstalige provincie Deutschostbelgien. De bevoegdheden van deze nieuwe provincie worden voorlopig uitgeoefend door de Rat der Deutschsprachigen Gemeinschaft, tot een volwaardig gewest de bevoegdheden van zowel de provincie als de gemeenschap zal overnemen.

De indieners van dit amendement wijzen in dit verband op de resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende staatshervorming, die door het Vlaams Parlement werd aangenomen op 3 maart 1999, waarin gesteld wordt dat het federale staatsmodel dient gebaseerd te zijn op een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten, met daarnaast Brussel met een specifiek statuut en de Duitstalige Gemeenschap.

Dit amendement is onder meer gebaseerd op enerzijds het wetsvoorstel tot oprichting van een Duitstalige provincie, reeds in 1971 ingediend door senator Wim Jorissen, en anderzijds het wetsvoorstel houdende toekenning van alle provinciale bevoegdheden aan de organen van de Duitstalige Gemeenschap en houdende de vertegenwoordiging van het Duitse taalgebied in de Wetgevende Kamers, op 10 februari 1994 ingediend door senator Willy Kuypers c.s. Van hun voortreffelijke teksten hebben wij dankbaar gebruik kunnen maken.

De indieners van dit amendement baseren zich mede op een wetsvoorstel tot oprichting van de provincie Eupen-Sankt-Vith en een Duitstalige kieskring voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat van de heren Ferdy Willems en Danny Pieters, leden van de volksnationalistische vleugel van wat nu nog de Volksunie heet. Uit hun toelichting onthouden we volgende passages : « Het Duitse taalgebied, en dus de Duitse Gemeenschap, maken deel uit van de provincie Luik. Het principe van de gelijkheid van de Belgen voor de wet in acht genomen (artikel 10 van de Grondwet) zou deze provincie eigenlijk een tweetalige provincie moeten zijn. Bovendien is het zo dat de Duitstalige Gemeenschap met haar decreetgevende bevoegdheid in de hiërarchie der normen boven de provincie staat, terwijl ze in werkelijkheid eraan ondergeschikt is.

Wil men een einde maken aan deze onlogische en onredelijke toestand, dan kan dat door het statuut van provincie te geven aan het Duitse taalgebied. De argumentatie, gebruikt bij de splitsing van de provincie Brabant, geldt hier immers om minstens evenveel redenen. (...)

Dit zou niet de oprichting van bijkomende instellingen en structuren vergen. De bevoegdheden van de provincie kunnen gewoon overgenomen worden door de organen van de Duitstalige Gemeenschap. Artikel 140 van de Grondwet maakt een dergelijke overdracht aan de Duitstalige Gemeenschap mogelijk. »

Voorliggend amendement verschilt slechts in die zin van het genoemde wetsvoorstel dat hier niet geopteerd wordt voor de benaming Eupen-Sankt-Vith, maar wel voor een door de autochtonen ingeburgerd begrip Deutschostbelgien. In deze benaming wordt geen feitelijke tweeledigheid gesuggereerd, maar komt het Duitstalige karakter van het gehele gebied beter tot zijn recht dan in de zuiver geografische omschrijving Eupen-Sankt-Vith.

Wim Jorissen vat de grond van de zaak in zijn toelichting in één zin samen : « De Duitstaligen evenals de Frans- en de Nederlandstaligen hebben het recht om zich volledig te ontplooien in een eigen afgebakend gebied met het Duits als enige cultuurtaal. »

De Duitstalige gemeenschap vindt haar oorsprong in de vijfde en zesde eeuw toen Germaans-Frankische stammen zich in de streek van Eupen en de Eifel/Hoge Venen kwamen vestigen. In de periode tot de negende eeuw tekende de Germaans-Romaanse taalgrens zich stilaan af. In de loop der eeuwen kent dit gebied een turbulente geschiedenis tot het grootste gedeelte ervan door de toenmalige Europese grootmachten op het Congres van Wenen (1815) bij het koninkrijk Pruisen werd gevoegd.

Na de Eerste Wereldoorlog werden de Duitse, zogenaamde Oostkantons (Eupen, Sankt-Vith en het overwegend Franstalige Malmédy) van het verslagen Duitse Rijk afgerukt en samen met het neutrale Moresnet als oorlogsbuit door de Belgische Staat bezet. Het Groot-Belgische annexionisme tierde welig. In zijn werkje Duitse Belgen ? Ken ik niet!, uitgegeven bij de Vlaams-nationale standpunten (9 juli 1982), verwoordt de Duitstalige « Belg » Josef Dries die periode als volgt :

« Met Franse hulp slaagde België er ten slotte in zich de Pruisische kantons Eupen en Malmédy toe te eigenen. Dit gebeurde ­ zoals voorzien in het Verdrag van Versailles ­ onder het voorbehoud van een volksraadpleging in beide ingelijfde gebieden. De Belgische regering plaatste het gebied onder de bevoegdheid van een gouverneur die over onbeperkte volmachten beschikte. Het gouverneurschap werd toevertrouwd aan een officier, de cavalerie-generaal Baltia. In een proclamatie aan de « teruggewonnen broeders » maakte deze bekend hoe hij zijn opdracht zag. Hij wilde van de inwoners van de gebieden Eupen-Malmédy « een gedisciplineerd en werkzaam volk maken dat zich gelukkig voelt, opnieuw in de schoot van het Belgische vaderland opgenomen te zijn ... » (letterlijk citaat uit de Baltia-proclamatie).

« De statenruil was echter van bij de aanvang zwaar gehypothekeerd. Het werd de zogenaamde « Neubelgier » (letterlijk : nieuwe Belgen) moeilijk, zo niet onmogelijk gemaakt zich in de Belgische staat in te leven. Domme en misplaatste uitlatingen zoals de hoger vermelde en het stoer en onbuigzaam militair optreden van de gouverneur waren niet bevorderlijk voor een goede sfeer. Bijzonder negatief echter waren de ervaringen met de volksraadpleging die in 1920 in Eupen-Malmédy georganiseerd werd. Zij werd onder dermate ondemocratische omstandigheden gehouden dat slechts 271 van de in totaal ruim 30 000 gerechtigden een neen-stem uitbrachten tegen de aanhechting bij België. De publieke, niet-geheime stemming door middel van registratie in een lijst en het ontbreken van een neutrale controlerende instantie weerhielden de burger ervan zijn stem uit te brengen. Vooral echter de psychische en materiële dreiging dat een neen-stem door uitwijzing zou gevolgd worden, maakte van de volksraadpleging een groteske komedie. » Tot zover Josef Dries.

Deze pesterijen en miskenningen zullen door vele andere worden gevolgd. Er kan niet geloochend worden dat men de streek naar aard en taal probeerde te ontduitsen en « Belgisch » te maken. Onmiddellijk na de Duitse inval in 1940 werden de kantons opnieuw in het Duitse Rijk opgenomen; een operatie waarmee de Belgische regering ­ zoals in 1994 door professor Luc De Vos werd aangetoond ­ al in juli 1940 schriftelijk instemde, in de hoop daarmee bij de Duitsers ... in het gevlei te komen.

We laten nog even Josef Dries aan het woord over de « bevrijding ».

« De noodlottige these over wat men de collectieve Duitse schuld noemde, werd tijdens de repressie zonder veel omhaal op de bevolking van het Duitse taalgebied toegepast. Omdat men Duits en nationaal-socialisme gelijkstelde, moest alles wat Duits was, cultuur en taal, gebruiken en levensgewoonten, met wortel en al voor eens en voor altijd uitgeroeid worden. Blindelings en meedogenloos sloeg de repressie toe. Krijgsauditeurs legden 15 623 dossiers aan tegen burgers uit Eupen, Malmédy en Sankt-Vith. Zij werden allemaal verdacht van actieve collaboratie met de vijand en moesten hun onschuld in onterende en vernederende procedures voor militaire rechtbanken bewijzen. Ongeveer 1 500 personen werden gestraft, waarbij velen erg zwaar. Voor de rechtsbevinding baseerde men zich vaak op verklikkingen waartoe van overheidswege opgeroepen was. Alle ambtenaren die gedurende de oorlog op hun post waren gebleven, werden ontslagen. Dit had een duurzame verfransing van de administratie tot gevolg en leidde tot catastrofale taaltoestanden in het onderwijs. »

Ondanks een harde Belgische repressie na de Duitse nederlaag en een doorgedreven verfransingpolitiek groeide na de Tweede Wereldoorlog toch opnieuw ­ zeer voorzichtig ­ een Duits bewustzijn. Dat leidde binnen België tot een erkenning van een « Duitstalige » Gemeenschap met een eigen Parlement (Raad) en regering. De werkelijkheid is echter heel wat minder fraai. De « Duitstalige » Gemeenschap is een lege doos, de Waals-Franse dominantie is alomtegenwoordig.

De Duitse streek blijft deel uitmaken van het Waalse Gewest en de Franstalige provincie Luik. Het opgelegde taalgebruik in het rechtswezen is voor de « Duitstalige » in menig opzicht discriminerend, onder meer bij de rechtbank van eerste aanleg in Verviers, waar de taaltoestanden absoluut onhoudbaar zijn. Bij de rijkswacht zijn de taaltoestanden al even erbarmelijk.

Er is geen aparte Duitse kieskring; de regio vormt een minderheid in de overwegend francofone kieskring Verviers. Bij wet worden faciliteiten aan de Franstalige minderheid verleend, met alle gevolgen van dien voor het Duitse onderwijs. Dit Duitse onderwijs is weliswaar een bevoegdheid van de « Duitstalige » Regering, maar zoals in Vlaanderen mogen de « Duitstaligen » zelf opdraaien voor de Franstalige scholen in het Duitstalige gebied. Enkele jaren geleden ging Rudolf Pankert, partijbestuurslid van de Partei der Deutschsprachigen Belgier heftig tekeer tegen de aanwezigheid van de ongeveer duizend Franstalige leerlingen uit Wallonië die in de Oostkantons school lopen en de Duitstalige Gemeenschap jaarlijks minstens 200 miljoen frank kosten.

De enige uitweg uit het Waals-Frans kolonialisme in de Duitse gebieden is de zo ruim mogelijke autonomie voor deze streek. De indieners van dit wetsvoorstel ijveren voor een zo spoedig mogelijke ontbinding van de Belgische staat, zodat ook de in deze onnatuurlijke en kunstmatige staat levende Duitstaligen vrij de eigen weg van de zelfbeschikking kunnen kiezen.

In afwachting van deze volkse bevrijding pleit dit amendement voor een zo ruim mogelijke autonomie voor de Duitsers in België, door de oprichting van een eigen territorium waar men zo weinig mogelijk bevoogd wordt door België, en waar de bevoogding door het Waalse Gewest en de provincie Luik volledig vervallen.

Luidens artikel 5, tweede lid, van de Grondwet kan de wetgever het grondgebied van het Rijk in een groter aantal provincies indelen. Een eigen Duitse provincie kan dus zonder probleem tot stand gebracht worden.

Luidens artikel 140 van de Grondwet kunnen de Raad en de Regering van de « Duitstalige » Gemeenschap, bij wege van besluiten en verordeningen, elke andere bevoegdheid (dan die van het Waalse Gewest) uitoefenen die de wet hun toekent.

De toekenning van een provinciaal statuut aan de Duitstaligen in de Belgische Staat is zinvol en noodzakelijk : alleen door aan de Duitstaligen de provinciale bevoegdheden over te dragen, kan een beleid gevoerd worden dat het ganse leven van de gemeenschap omvat. Het is bovendien zinloos dat de « Duitstalige » Gemeenschap met haar decreterende bevoegdheid in culturele en persoonsgebonden aangelegenheden op het niveau van de provincie ondergeschikt is aan de provincie Luik die slechts over verordenende bevoegdheid beschikt.

De aanwezigheid van een rechtstreeks verkozen Raad van de Duitse Gemeenschap en een regering van de Duitse Gemeenschap, bevoegd voor het grondgebied van de nieuwe provincie, maakt de oprichting van een provincieraad en een bestendige deputatie overbodig. De bevoegdheden van de provincieraden en de bestendige deputaties kunnen overeenkomstig artikel 140 van de Grondwet overgenomen worden door respectievelijk de Raad en de regering.

Vanzelfsprekend dienen de Franstalige inwoners van deze gemeenten te beschikken over faciliteiten die in de tijd worden beperkt, teneinde hun integratie te bespoedigen en te optimaliseren.