2-490/3

2-490/3

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

21 NOVEMBER 2000


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 66 van de provinciewet en tot invoeging van een artikel 242bis in de nieuwe gemeentewet, inzake het beleidsprogramma


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW THIJS


I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HOOFDINDIENER VAN HET VOORSTEL

Artikel 66, § 2, van de provinciewet bepaalt dat de bestendige deputatie, bij de voorlegging van het ontwerp van begroting voor het volgende dienstjaar ook een algemene beleidsnota voorlegt, waarin ten minste vermeld worden de beleidsprioriteiten en -doelstellingen, de begrotingsmiddelen en de termijn waarbinnen deze prioriteiten en doelstellingen gerealiseerd moeten worden.

Artikel 96 van de nieuwe gemeentewet stelt dat het schepencollege bij het ontwerp van begroting tevens een verslag moet bijvoegen dat onder meer betrekking heeft op de begroting en het algemeen en financieel beleid van de gemeente.

Dankzij deze bepalingen kunnen de raadsleden op korte termijn, namelijk het eerstvolgende begrotingsjaar, de voorstellen van het college beoordelen. In het overheidsbeleid is planning op langere termijn echter meer en meer wenselijk en noodzakelijk. Met het oog op een transparentere besluitvorming en om de raadsleden in staat te stellen met meer kennis van zaken het provinciaal en gemeentelijk beleid in de loop van de zittingsperiode te beoordelen, wil dit voorstel de bestendige deputatie en het college verplichten om bij de aanvang van elke nieuwe provinciale en gemeentelijke zittingsperiode een beleidsprogramma ter goedkeuring voor te leggen. Teneinde de openbaarheid van bestuur te bevorderen, wordt tevens de verplichting ingeschreven om het goedgekeurde beleidsprogramma aan de bevolking bekend te maken.

De indiener wil door dit voorstel een signaal geven om de assemblees van de plaatselijke besturen te responsabiliseren.

II. BESPREKING

De minister van Binnenlandse Zaken is van mening dat het hier om een interessant initiatief gaat.

Volgens hem zal het voorstel het besluitvormingsproces in de provincie en de gemeente doorzichtiger maken.

Het is wenselijk dat het door het Parlement vrij snel wordt goedgekeurd indien men wil dat het wordt toegepast op de pas begonnen provinciale bestuursperiode en op de gemeentelijke bestuursperiode die op 1 januari 2001 begint (zie artikel 49 van de provinciewet en artikel 2 van de nieuwe gemeentewet). De voorgestelde tekst bepaalt immers dat het algemeen beleidsprogramma van de bestendige deputatie en dat van het college respectievelijk moeten zijn goedgekeurd drie maanden na de aanwijzing van de bestendige deputatie (dat wil zeggen uiterlijk op 20 januari 2001) of drie maanden na de verkiezing van de schepenen (dat wil zeggen uiterlijk eind maart 2001).

De minister herinnert eraan dat het door de gemeenten en provincies gevoerde beleid niet zeer duidelijk is en dat de doorzichtigheid zeer beperkt is. Deze controle is beperkt tot de jaarlijkse goedkeuring van de begrotingen.

Wat de provincie betreft, bepaalt artikel 66, § 2, van de provinciewet dat de bestendige deputatie ieder jaar, tijdens de vergadering die wordt gehouden in de maand oktober, aan de provincieraad het ontwerp van begroting voor het volgende dienstjaar voorlegt, het bijhorende advies van het Rekenhof, de rekeningen over het vorige dienstjaar samen met de opmerkingen van het Rekenhof, alsook een algemene beleidsnota.

De beleidsnota bevat minstens de beleidsprioriteiten en -doelstellingen, de begrotingsmiddelen en de termijn waarbinnen deze prioriteiten en doelstellingen verwezenlijkt moeten worden.

Alle stukken worden aan ieder lid van de provincieraad bezorgd ten minste zeven vrije dagen vóór de dag van de vergadering waarop deze zullen worden besproken.

Voor de gemeenten is de toestand nagenoeg dezelfde.

Uit de samenlezing van de artikelen 96, 241 en 242 van de nieuwe gemeentewet blijkt immers het volgende :

­ Uiterlijk zeven vrije dagen vóór de vergadering gedurende welke de gemeenteraad dient te beraadslagen over de begroting, over een begrotingswijziging of over de rekeningen, doet het college van burgemeester en schepenen aan elk gemeenteraadslid een exemplaar toekomen van het ontwerp van begroting, van het ontwerp van begrotingswijziging of van de rekeningen.

­ Het ontwerp van begroting en de rekeningen gaan vergezeld van een verslag. Dat verslag bevat een synthese van de begroting of van de rekeningen. Bovendien geeft het verslag dat betrekking heeft op de begroting, het algemeen en financieel beleid van de gemeente aan en een overzicht van de toestand van het bestuur en van de gemeentezaken, alsook alle nuttige informatie, en geeft het verslag dat betrekking heeft op de rekeningen een overzicht van het beheer van de gemeentefinanciën gedurende het dienstjaar waarop die rekeningen betrekking hebben.

­ Het college van burgemeester en schepenen geeft toelichting bij de inhoud van dat verslag tijdens de openbare vergadering van de raad waarop dat verslag moet worden besproken. Die vergadering heeft ieder jaar plaats op de eerste maandag van oktober voor de begroting van uitgaven en ontvangsten van de gemeente voor het volgende dienstjaar.


De indieners van het voorstel gaan er volgens de minister terecht vanuit dat die bepalingen de provincie- en gemeenteraadsleden slechts in staat stellen de voorstellen van de bestendige deputatie of van het schepencollege op korte termijn te beoordelen voor het eerstvolgende begrotingsjaar.

Zij menen dat een planning op langere termijn steeds meer wenselijk en noodzakelijk is. Hun voorstel wil de bestendige deputatie en het schepencollege daarom verplichten om bij de aanvang van elke nieuwe provinciale en gemeentelijke zittingsperiode een beleidsprogramma te doen goedkeuren door de provincie- of gemeenteraad. De indieners van het voorstel hopen aldus de transparantie van het besluitvormingsproces te verbeteren en de raadsleden in staat te stellen met meer kennis van zaken het provinciaal en gemeentelijk beleid in de loop van de nieuwe zittingsperiode te beoordelen.

Het voorstel bepaalt daarenboven dat het aldus goedgekeurde programma ter kennis van de bevolking moet worden gebracht teneinde de openbaarheid van bestuur te bevorderen.

Artikel 66 van de provinciewet wordt aangevuld met een nieuwe § 2bis in die zin. Een nieuw artikel 242bis wordt bovendien ingevoegd in de nieuwe gemeentewet.

De minister merkt op dat de nieuwe verkozenen dankzij dit nieuwe bestuursinstrument de verbintenissen die ze, bij het begin van de zittingsperiode, zijn aangegaan ten opzichte van hun kiezers, aldus formeel kunnen bevestigen.

Hij herinnert aan een oud voorstel van toen hij zelf nog senator was : hij heeft toen gepleit voor de invoering in de provincie van een constructieve motie van wantrouwen die de raadsleden tegen de bestendige deputatie konden aannemen teneinde de raadsleden aldus meer mogelijkheid te bieden tot het nemen van verantwoordelijkheid.

Hij legt de nadruk op het feit dat transparantie niet kan worden opgelegd via een wet. Transparantie hangt immers af van de wil van de politieke actoren. Het zijn de kandidaten die voor eventuele doorzichtigheid zullen zorgen. Bestaat die wil niet, dan dreigt deze bepaling gereduceerd te worden tot een formeel plan zonder reële inhoud.

Een lid vindt dat dit voorstel niets te vroeg komt, vooral bij de provincies, waar nog steeds een grote afstand bestaat tussen burger en bestuur. Ook staan de verkiezingen voor de provincie minder in de belangstelling dan de gemeenteraadsverkiezingen.

De intenties van de kandidaten zijn daardoor minder bekend.

Wat meer bepaald de inwerkingtreding betreft, zoals voorzien in artikel 4 van het voorstel, heeft hij toch wel enkele bedenkingen : zoals het nu geformuleerd is, riskeert het zijn doel te missen. De provincieraden zijn al geïnstalleerd en de gemeenteraden volgen binnenkort. Indien de wet pas in de loop van januari van kracht wordt, zal haar toepassing de facto voor 6 jaar uitgesteld zijn.

De indiener stelt voor een overgangsmaatregel te voorzien die dit probleem ondervangt.

Een lid suggereert om de termijn van artikel 3 de eerste maal met 6 maanden te verlengen, of nog de verplichting tot het opstellen van een beleidsplan de eerste maal te laten ingaan op het ogenblik van de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

De eerste spreker vindt de overgangsmaatregel nog de beste oplossing.

De heer Wille dient een amendement in (nr. 1) om een overgangsmaatregel te voorzien voor de net vernieuwde raden.

III. STEMMINGEN

De artikelen 1 tot 3 worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Amendement nr. 1, alsmede het aldus gewijzigde artikel 4 worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Het ontwerp in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van haar verslag.

De rapporteur,
Erika THIJS.
De voorzitter,
Anne-Marie LIZIN.