2-462/1 | 2-462/1 |
30 MEI 2000
De opname van topsporters in het sociale en het beroepsleven na hun sportcarrière vormt een maatschappelijk probleem.
In het licht van de steeds toenemende vereisten om in aanmerking te komen voor een arbeidsplaats, bevindt de topsporter zich bijna altijd in een minderwaardige positie. De tijd geïnvesteerd in de trainingen, de verlenging van de competitieperiodes en de veelvuldigheid ervan laten hem minder toe zijn beroepsmatige toekomst uit te bouwen.
Sport is uitgegroeid tot de elfde industrie in de wereld; onze sporters nochtans blijven meestal sociale analfabeten.
Het staat wel buiten kijf dat grote sportieve federaties en grote professionele clubs hun elites opleiding en zelfs een betrekking verschaffen. Bovendien kunnen de beroepssporters gedurende de relatief korte periode dat ze aan de top staan, een financiële reserve opbouwen om in hun toekomst te kunnen voorzien. Systemen zijn trouwens uitgebouwd om de nacarrière voor te bereiden, zoals de groepsverzekering georganiseerd door de professionele voetbalclubs. Doch dit geldt enkel voor voetballers.
De meerderheid van de sportfederaties beschikt niet over noemenswaardige middelen en de inkomsten van atleten uit topcompetities zijn geenszins te vergelijken met die van stervoetballers in grote clubs of van wielrenners in grote ploegen.
Voor het merendeel van de sportieve elites, vormt de professionele toekomst dus een reëel, groeiend probleem.
Niettegenstaande de grote geldstromen in de sport is de financiële toestand van onze sportstructuren en dito clubs dikwijls als pijnlijk te omschrijven.
Op 29 november 1999 antwoordde de minister van Sociale Zaken en Pensioenen op een parlementaire vraag over de achterstallige betaling van RSZ-bijdragen bij voetbalclubs uit eerste en tweede afdeling als volgt :
« Per 1 januari 1999 was de situatie de volgende :
1. In de eerste nationale voetbalafdeling hadden negen clubs (op een totaal van 18) een achterstand van 50 025 638 frank;
2. In de tweede nationale hadden 14 clubs (eveneens op 18) een achterstand van 93 945 093 frank.
De helft van de clubs uit eerste afdeling en bijna drie clubs op vier (71,26 %) uit tweede, worstelen met achterstallige bijdragen voor hun werknemers.
Ook bij andere ploegsporten is de toestand zorgwekkend. De achterstand bij de basketbalploegen in eerste afdeling bedraagt zo'n 12 miljoen frank. Diverse faillissementen in het volleybal over de voorbije jaren beklemtonen ook de crisissfeer in de sportwereld.
De rechts- en arbeidszekerheid van de aangesloten beroepssporters bij de ploegen die met financiële problemen worstelen is derhalve zeer wankel. Achterstand in de RSZ-bijdragen wijst meestal op nog andere financiële problemen en is enkel het zichtbare topje van de ijsberg.
Dit wetsvoorstel beoogt de rechtszekerheid van de betaalde sportbeoefenaar door te bepalen dat hij niet noodzakelijk een arbeidsovereenkomst moet afsluiten met zijn ploeg, maar rechtstreeks bij de overkoepelende organisatie tewerkgesteld kan worden.
De praktische toepassing van de wet van 24 februari 1978 heeft een discriminatie geschapen tussen de individuele sportbeoefenaar en de bij een club aangesloten betaalde sportbeoefenaar. Sommige kapitaalkrachtige sportfederaties, zoals de Belgische Wielrijdersbond, hebben dit probleem ondervangen door zelf de RSZ-bijdragen te innen : 18 036 frank per kwartaal of 72 144 frank per jaar voor het jaar 2000. Elke sportgroep dient per renner een groepsbijdrage te betalen van 255 000 frank (patronale bijdrage RSZ 25,43 %, verzekering wet 14,69 % + 5,5 % kosten en lasten, kosten sociaal secretariaat 0,71 % + 480 frank vaste bijdrage) zoniet wordt er geen licentie afgeleverd.
Individuele sportbeoefenaars (zwemmers, tafeltennissers, judoka's...) bewegen zich thans in nepstatuten, interimcontracten, schijnzelfstandigheid, uitzendarbeid, GEKO en dergelijke meer, die hun een minimaal sociaal vangnet verzekeren, zonder evenwel te kunnen genieten van de voorwaarden en de voordelen geboden door de wet van 24 februari 1978, zoals de groepsverzekering met dito fiscale voordelen.
Ook hun werkgevers, in werkelijkheid meestal parastatale instellingen en de overheid (steden en gemeenten) kunnen niet genieten van de verminderde sociale bijdragen of kunnen het systeem van de groepsverzekering (zoals in gebruik bij de voetbalclubs) niet toepassen voor hun werknemer-sporter. Onderhavige wetswijziging heft deze discriminatie volledig op.
Vergelijkende empirische benaderingen kunnen een bevredigend antwoord verschaffen. In Frankrijk waar een dergelijk systeem van lijst van topsporters bestaat, cf. het verslag van 5 oktober 1994 aan de Kamer door volksvertegenwoordiger Auberger, becijferde men een totaal van 857 atleten, opgenomen in de topsporterslijst.
Een extrapolatie naar België toe zou bijkomend 80 à 100 personen opleveren die in ons land als topsporter zouden kunnen worden erkend naast de reeds bestaande structuren voor voetballers, wielrenners ...
Deze evaluatie is trouwens gestaafd door de projecten van de Belgische sportautoriteiten welke recentelijk een gelijkaardig totaal bereikten, wanneer men het aantal sportbeoefenaars beschouwt van hoog niveau. De lijst van voorgeselecteerde olympische atleten bedraagt nooit meer dan 100 personen. Aangevuld met sporters uit niet-olympische disciplines zou een verdubbeling van het aantal realistisch zijn.
Ook dient men vast te stellen dat verscheidene van hen, zelf een betrekking vinden, wat zou uitsluiten dat zij een beroep zouden doen op het systeem voorgesteld in dit wetsvoorstel.
Men kan besluiten dat de beperking van de patronale bijdragen geen ernstig verlies zouden opleveren voor de sociale zekerheid, de rechtszekerheid van de sportbeoefenaar wordt verhoogd, het incasso van de bijdragen gewaarborgd blijft en bovendien de discriminatie tussen sporters opgeheven wordt.
Artikel 2
Dit artikel verleent aan de Koning de bevoegdheid om, na advies van het nationaal paritair comité voor de Sport, een lijst op te stellen van de sportfederaties en/of hun overkoepelende organen die in aanmerking komen voor de toepassing van deze wet. Dit moet het mogelijk maken snel te reageren op wijzigingen in het sportlandschap.
Artikel 3
Dit artikel maakt de sportfederatie of het overkoepelende orgaan werkgever, doch enkel wat betreft de betaling van de sociale zekerheid, voor de bij hen aangesloten leden waaraan zij een attest verlenen.
Dit idee werd overgenomen van de reeds bestaande toestand bij de wielrenners, waarvoor de Belgische Wielerbond fictief als werkgever beschouwd wordt.
Artikel 4
Dit artikel bepaalt dat een sportbeoefenaar, om onder de toepassing van deze wet te vallen, zelf een attest moet aanvragen bij zijn sportbond, zijn sport niet onder gezag en leiding mag beoefenen (zoniet is de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars van toepassing) en een voorafbetaling dient te storten. Die voorafbetaling moet de sportbonden toelaten erop te letten dat de sportbeoefenaar de sociale bijdrage wel degelijk betaalt.
Om misbruiken te vermijden kan de Koning, na advies van het nationaal paritair comité voor de Sport, eventueel bijkomende voorwaarden opleggen.
Artikel 5
Dit artikel bepaalt dat een attest slechts geldt voor het lopende kalenderjaar en jaarlijks opnieuw dient te worden aangevraagd door de sportbeoefenaar. Om de continuïteit te waarborgen wordt erin voorzien dat een nieuw attest kan worden aangevraagd vanaf één maand vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het reeds bekomen attest.
Artikel 6
Dit artikel omschrijft wat er gebeurt wanneer een attest door een sportbond of overkoepelend orgaan geweigerd wordt of wanneer deze niet reageren op een aanvraag. Betwistingen worden voorgelegd aan de arbeidsrechtbank (cf. artikel 11).
Artikel 7
Dit artikel bepaalt het bedrag van de voorafbetaling vooraleer een attest afgeleverd kan worden. Dit bedrag is gelijk aan de sociale bijdragen die in de loop van het kalenderjaar door de sportbeoefenaar verschuldigd zal zijn en betreft zowel zijn persoonlijke als de patronale bijdragen.
Vermits naar analogie van de wet op de betaalde sportbeoefenaar, die bijdragen berekend worden op een fictief bedrag dat de Koning jaarlijks vaststelt, kan dit bedrag perfect bepaald worden.
Artikel 8
Dit artikel bepaalt de periode waarvoor de sportbeoefenaar sociaal verzekerd is, alsmede de onderdelen van de sociale zekerheid die van toepassing zijn.
Artikel 9
Aangezien het de bedoeling van de wet is het statuut van de individuele sporter gelijk te stellen met dit van de betaalde sportbeoefenaar die in een ploeg tewerkgesteld is, worden in dit artikel dezelfde bepalingen als die betreffende de groepsverzekering voorzien.
Artikel 10
Om de gelijkschakeling op fiscaal vlak tussen de sportbeoefenaars die ressorteren onder de wet van 24 februari 1978 en de anderen te bekomen, bepaalt dit artikel de leeftijd waarop de levensverzekering of het pensioensparen van de sportbeoefenaar ten einde kan lopen, het percentage aan belasting dat er op van toepassing is en wordt tevens een beperking ingebouwd gelijk aan die voor de groepsverzekering waarvan gebruik gemaakt wordt voor de betaalde sportbeoefenaar.
Artikel 11
Bepaalt dat de arbeidsrechtbanken bevoegd zijn voor de geschillen die uit de wet voortvloeien en regelt eveneens de territoriale bevoegdheid.
Jean-Marie DEDECKER |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet met uitzondering van artikel 11 dat een aangelegeneheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
De Koning stelt, op advies van het paritair comité voor de Sport, een lijst op van de sportfederaties en/of hun overkoepelende organen die voor de toepassing van deze wet in aanmerking komen.
Art. 3
De sportfederatie of het overkoepelend orgaan wordt geacht werkgever te zijn, doch enkel voor de betaling van de sociale zekerheid van de bij hen aangesloten sportbeoefenaars waaraan zij een attest van sportbeoefenaar hebben uitgereikt.
Art. 4
De Konings bepaalt, na advies van het paritair comité voor de Sport, de voorwaarden voor de uitreiking van een attest van sportbeoefenaar.
Het attest wordt eveneens uitgereikt aan elke sportbeoefenaar die :
1º erom verzoekt;
2º niet onder een gezagsrelatie inkomsten put uit deelname aan of voorbereiding op een sportcompetitie of -exhibitie;
3º de voorafbetaling heeft gestort.
Art. 5
De sportfederatie of het overkoepelend orgaan reikt het attest uit binnen een maand na ontvangst van de voorafbetaling. Het attest is geldig vanaf de datum van ontvangst van de waarborg tot het einde van het lopende kalenderjaar.
Verlenging kan door de sportbeoefenaar aangevraagd worden vanaf één maand voor het verstrijken van de geldigheidsduur.
Art. 6
Indien de sportfederatie of het overkoepelend orgaan weigert een attest te bezorgen, dan moet zij de sportbeoefenaar hiervan binnen een maand aangetekend op de hoogte brengen door middel van een met redenen omkleed besluit en stort zij de voorafbetaling terug.
Wanneer de sportfederatie of het overkoepelend orgaan niet binnen een maand reageert op de attestaanvraag van de sportbeoefenaar, wordt de sportbeoefenaar automatisch geacht in bezit te zijn van een attest.
Art. 7
De in artikel 4 bedoelde voorafbetaling is gelijk aan het totaal van werkgevers- en werknemersbijdragen dat in de loop van het kalenderjaar verschuldigd is, berekend op het fictieve bedrag dat jaarlijks bij koninklijk besluit geïndexeerd wordt, zoals bepaald bij artikel 2, § 1, en artikel 10 van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars.
Art. 8
Elke sportbeoefenaar die in het bezit is van een attest uitgereikt door zijn sportfederatie of het overkoepelend orgaan valt met onmiddellijke ingang, zijnde de begindatum van het attest, onder de toepassing van de wetgeving betreffende de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, de werkloosheidsverzekering, de kinderbijslag voor werknemers, de rust- en overlevingspensioenen, onverminderd de bij wet gestelde wachttijden.
Art. 9
Op de premies door de sportbeoefenaar, in bezit van een attest, betaald als bijdragen voor een verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood is artikel 145.1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 van toepassing.
Art. 10
De kapitalen of renten door de sportbeoefenaar verworven op grond van de volgens artikel 9 betaalde premie kunnen opgevraagd worden van zodra de sporter de leeftijd van 35 jaar heeft bereikt, op voorwaarde dat hij bij de uitbetaling ervan zijn betaalde sportactiviteit heeft gestaakt.
Art. 11
Geschillen over de toepassing van deze wet behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank, bevoegd voor de woonplaats van sportbeoefenaar.
Wanneer de sportbeoefenaar zijn woonplaats buiten het Rijk heeft, is de arbeidsrechtbank van het arrondissement waar de federatie gevestigd is bevoegd.
Art. 12
Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.
Jean-Marie DEDECKER. |