2-230/1

2-230/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

14 DECEMBER 1999


Wetsvoorstel ter bevordering van een paritaire vertegenwoordiging van vrouwen en mannen op de kandidatenlijsten voor de wetgevende verkiezingen

(Ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s.)


TOELICHTING


De wet van 24 mei 1994 ter bevordering van een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen (Belgisch Staatsblad van 1 juli 1994), de zogenaamde wet Smet-Tobback, had tot doel de deelname van vrouwen aan de politieke besluitvorming te stimuleren. Deze wet voorziet in een wettelijke regeling die ertoe strekt de aanwezigheid van vrouwen op de kandidatenlijsten te bevorderen. De wet voert de bepaling in dat de ingediende kandidatenlijsten niet meer dan 2/3 kandidaten (effectieven en opvolgers) van hetzelfde geslacht mogen bevatten en dit voor alle verkiezingsniveaus.

Deze wet was voor de eerste maal integraal van toepassing bij de verkiezingen van 13 juni 1999 voor het Europees Parlement, de Federale Wetgevende Kamers en de raden. Uit de analyse van de resultaten van deze verkiezingen door dr. Ann Carton van het departement sociologie van de KULeuven blijkt dat de vereiste aanwezigheid van vrouwen op de lijsten werd gerespecteerd. De lijsten met kandidaten voor het Europees Parlement, de Senaat en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voldeden zelfs ruimschoots aan de norm. Op deze lijsten waren gemiddeld twee op vijf kandidaten vrouwen.

Deze 1/3-2/3-regel moet uiteindelijk leiden tot een verhoging van het aantal vrouwen in de verkozen politieke organen en verder in de uitvoerende organen. Dit om het ultieme doel, namelijk de paritaire democratie, te bereiken.

Is het aantal vrouwelijke verkozenen na de parlementsverkiezingen van 13 juni 1999 toegenomen in vergelijking met de verkiezingen van 1994 ?

Wanneer men de resultaten van de parlementsverkiezingen van 1994 en 1999 (na de regeringsvorming en rekening houdende met de opvolgers die in de plaats van de ministers in de parlementen zijn gekomen) nader gaat bekijken, komt men tot de volgende cijfers (1).

Nombre de femmes/
total élus 1994
­
Aantal vrouwen/
totaal aantal
verkozenen 1994
% parlementaires
féminins 1994
­
% vrouwelijke
parlementsleden 1994
Nombre femmes/
nombre total
d'élus 1999
­
Aantal vrouwen/
totaal aantal
verkozenen 1999
% parlementaires
féminins 1999
­
% vrouwelijke
parlementsleden 1999
Sénat. ­ Senaat 17/71 24 % (20/71)
21/73 28,8 %
Chambre. ­ Kamer 18/150 12 % 35/150 23,3 %
Vlaams Parlement 21/124 17 % 25/124 20,2 %
Conseil régional wallon. ­ Waalse Gewestraad 9/75 12 % 8/75 11 %
Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale. ­ Raad van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest 20/75 27 % 28/75 37,3 %
Conseil de la Communauté germanophone. ­ Raad van de Duitstalige Gemeenschap 5/25 20 % 6/25 24 %
Parlement européen. ­ Europees Parlement 8/25 32 % 7/25 28 %

Het procentueel aantal vrouwelijke parlementsleden neemt in vergelijking met 1994 lichtjes toe, maar bereikt (behalve voor de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest) nergens 1/3. We moeten dus vaststellen dat de verhoopte doorbraak van vrouwelijke verkozenen is uitgebleven en er vandaag in de politiek voor elke 5 mannen slechts 1 vrouw is.

Samengevat kan men stellen dat de wet Smet-Tobback gezorgd heeft voor de verdere vervrouwelijking van de kieslijsten maar niet echt van de parlementen. Deze wet bepaalt dat hoogstens 2/3 van de kandidaten (effectieven en opvolgers) van hetzelfde geslacht mogen zijn. Maar deze wetgeving garandeert geen evenwichtige spreiding van mannen en vrouwen op de lijst en ook geen vrouwelijke vertegenwoordiging op de verkiesbare plaatsen. Kortom, de vaststelling dat op de verschillende kandidatenlijsten de norm voor de lijstsamenstelling is bereikt, betekent niet automatisch dat ook meer dan één op drie van de verkozenen een vrouw zal zijn.

Vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, Laurette Onkelinx, heeft tijdens de hoorzitting van het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen van de Senaat op 10 november 1999 toegezegd om een wetenschappelijke studie te laten uitvoeren naar de invloed van verschillende lijstsamenstellingen op de aanwezigheid van vrouwen in de verkozen organen.

Wij stellen dus vast dat wat betreft de vervrouwelijking van de politiek de lijstsamenstelling cruciaal blijft. Enkel door meer vrouwen op verkiesbare plaatsen te positioneren, kunnen de verschillende parlementen en raden echt vervrouwelijken. Dit hangt nauw samen met het Belgische kiessysteem voor de parlementen waar de volgorde op de lijst in grote mate bepalend blijft voor het al dan niet verkozen zijn en de invloed van het aantal voorkeurstemmen minder relevant is. Het is immers zeer moeilijk om de lijstvolgorde te doorbreken.

Sommigen zijn er voorstander van de lijststem te herzien en het gewicht van de lijststem te herleiden tot de helft. Daarbij wordt gesteld dat dit afzwakken van de lijststem zou bijdragen tot een versterkte politieke vertegenwoordiging van de vrouwen. Wij hebben vragen bij dit voorstel. Een onderzoek naar het effect ervan op de vervrouwelijking van de parlementen blijft noodzakelijk vooraleer hierop in te gaan. Bovendien zal dit een nog veel sterkere mediatisering van de kandidaatstelling en interne concurrentiestrijd met zich meebrengen. De voorstanders beweren ook dat als gevolg van het halveren van het gewicht van de lijststem, een wettelijke regeling tot invoering van het ritssysteem bovenaan de lijst een minder dringend karakter zal krijgen. Ook indien de halvering van de lijststem positieve effecten met zich zou meebrengen op het gebied van de vervrouwelijking, blijft het ritssysteem noodzakelijk. Plaatsen bovenaan de lijsten zijn immers in alle bestaande kiesstelsels belangrijke plaatsen wat betreft de verkiesbaarheid.

Het feit dat meer dan de helft van de Belgen vrouwen zijn, wordt allerminst weerspiegeld in de samenstelling van de diverse parlementen. Vrouwen nemen dus niet in gelijke mate deel aan de politieke besluitvorming en bijgevolg wordt het politiek systeem gekenmerkt door een structureel democratisch tekort.

Deze problematiek is niet nieuw. In het kader van 50 jaar vrouwenstemrecht (1998) heeft in het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de Senaat een debat plaatsgevonden rond vrouwen en politieke besluitvorming, voorafgegaan door een hoorzitting met deskundigen.

Op basis van de besprekingen werd door het adviescomité op 4 februari 1999 een unaniem advies (Stuk Senaat, nr. 1-584/2, 1998-1999, blz. 51) uitgebracht met onder andere de volgende krachtlijnen :

« De wet Smet-Tobback moet als volgt worden geamendeerd : ­ de eerste twee effectieve plaatsen op de kieslijsten moeten toegewezen worden aan personen van een verschillend geslacht; ­ de eerste effectieve plaats op de lijst en de eerste opvolgersplaats moeten toegewezen worden aan personen van een verschillend geslacht; ­ de kandidaten van beide geslachten moeten evenwichtig gespreid worden over de kandidatenlijsten. »

Het adviescomité heeft in haar advies de aanzet gegeven tot wijziging van de wet Smet-Tobback in de betekenis van het oorspronkelijk wetsontwerp dat het toen in de regering niet heeft gehaald.

Ook dr. Ann Carton stelt voor om de wet op de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen op kandidatenlijsten te amenderen zonder de verhouding van 1/3-2/3 te wijzigen :

« Mannelijke en vrouwelijke kandidaten zouden alternerend op de verkiesbare plaatsen moeten terechtkomen en bovendien zou het ritssluitingsprincipe aan de kop van de lijsten consequent moeten worden toegepast. Enkel op deze manier wordt effectief op een « worst case » scenario geanticipeerd. Bij het innemen van posities op kandidatenlijsten moet immers niet alleen rekening worden gehouden met de verkiesbare en de strijdplaatsen maar evenzeer met een mogelijk zetelverlies. »

Vroeger heeft ook de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen zich in het advies nr. 4 van 26 juni 1995 betreffende de deelname van de vrouwen aan het politiek leven in die zin uitgesproken : « De Raad vroeg aan de regering om de wet Smet-Tobback van 24 mei 1994 aan te passen door er een verplichting aan toe te voegen dat de politieke partijen een quotum zouden opstellen voor personen van hetzelfde geslacht op verkiesbare plaatsen op de kieslijsten. »

Tevens is dit ook al jarenlang een eis van de politieke vrouwenbewegingen, en in het bijzonder van de CVP-werkgroep Vrouw & Maatschappij. In de meest recente CVP-richtlijnen voor de provincie- en gemeenteraadsverkiezingen van 2000 wordt het ritssysteem aangereikt als een belangrijk instrument voor het bereiken van de paritaire democratie en voor een betere zichtbaarheid van vrouwen op de lijsten.

Tenslotte dient te worden aangestipt dat ook talrijke verdragen en verklaringen op Europees en internationaal niveau pleiten voor paritaire democratie.

De meest recente verklaringen waren deze van de ministers van de lidstaten van de Europese Unie tijdens de « Women and Men in power » conferentie te Parijs op 17 april 1999 waarin het volgende werd gesteld : « Balanced participation by women and men in the decision-making process, which is recognised as one of the priorities of the European Union, is an undertaking which involves us all : governments, European Institutions, political parties involved in economic and social life, non-governmental organisations and associations. »

Er wordt aan de lidstaten onder andere het volgende aanbevolen om op te nemen in hun beleid : « In political life, European institutions, Governments and the political parties should take the necessary measures including, as appropriate, binding and/or encouraging measures, both in the electoral field and in the appointment of members of advisory bodies involved in public decision-making, with the aim of ensuring balanced participation by women and men. »

Aan de vooravond van de 21e eeuw is er dus nog altijd een democratisch tekort. Aan een zelfde groeiritme van de laatste jaren zal het nog veel tijd in beslag nemen vooraleer de paritaire democratie verwezenlijkt wordt. Daarom vinden we dat voor de verkiezing van meer vrouwen in de verschillende parlementen eerst en vooral bijkomende structurele maatregelen nodig zijn omtrent de verdeling van de kandidaten op de lijsten. En geen halve oplossingen meer, maar de tijd is gekomen dat we ons streven naar paritaire democratie ook effectief wettelijk vastleggen.

Daarom wil dit wetsvoorstel, om de paritaire aanwezigheid van vrouwen en mannen in de parlementen en raden te bereiken, het volgende principe in de wet laten vastleggen : het ritssysteem, dit is het afwisselend innemen van de plaatsen door personen van een verschillend geslacht, moet verplicht worden toegepast over de gehele kandidatenlijst, opvolgersplaatsen inbegrepen.

Dit houdt automatisch in dat op een lijst, opvolgers inbegrepen, met een even aantal plaatsen het aantal mannelijke en vrouwelijke kandidaten gelijk zijn; en dat op een lijst, opvolgers inbegrepen, met een oneven aantal plaatsen het aantal mannelijke kandidaten en het aantal vrouwelijke kandidaten met slechts één kan verschillen. Dit principe moet integraal worden toegepast voor alle verkiezingen van de parlementen en raden die plaatsvinden vanaf 1 januari 2005.

Om de politieke partijen de tijd te geven zich aan dit principe aan te passen, wordt een overgangsmaatregel voorzien voor de verkiezingen die ondertussen plaatsvinden. Daarvoor wordt de 1/3-2/3-regel behouden en het ritssysteem, het afwisselend innemen van de plaatsen door personen van een verschillend geslacht, moet worden toegepast op de eerste en tweede plaats voor de kandidaat-titularissen alsook op de eerste plaats kandidaat-titularis en de eerste opvolgersplaats.

Op die manier heeft men de feitelijke garantie dat vrouwen ook op politiek belangrijke plaatsen terechtkomen en dat wanneer meer dan één kandidaat verkozen wordt, ook altijd een vrouw tot de verkozenen zal behoren.

De tijd is dus rijp om een extra wettelijke stimulans te creëren die het aantal vrouwen in de politieke organen kan verhogen om zo een nieuwe stap te zetten in de richting van de paritaire democratie.


ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat het ritssysteem, dit wil zeggen het afwisselend plaatsen van man-vrouw of vrouw-man, over de gehele kandidatenlijst, opvolgersplaatsen inbegrepen, moet worden toegepast.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat voor de verkiezingen van de gemeenschaps- en gewestraden of parlementen het ritssysteem, dit wil zeggen het afwisselend plaatsen van man-vrouw of vrouw-man, over de gehele kandidatenlijst, opvolgersplaatsen inbegrepen, moet worden toegepast.

Artikel 4

Dit artikel bepaalt dat voor de verkiezingen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest het ritssysteem, dit wil zeggen het afwisselend plaatsen van man-vrouw of vrouw-man, over de gehele kandidatenlijst, opvolgersplaatsen inbegrepen, moet worden toegepast.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt dat voor de verkiezingen van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap het ritssysteem, dat wil zeggen het afwisselend plaatsen van man-vrouw of vrouw-man, over de gehele kandidatenlijst moet worden toegepast.

Artikel 6

Dit artikel bepaalt dat voor de verkiezingen van het Europees Parlement het ritssysteem, dat wil zeggen het afwisselend plaatsen van man-vrouw of vrouw-man, over de gehele kandidatenlijst, opvolgersplaatsen inbegrepen, moet worden toegepast.

Artikel 7

Het toepassen van het ritssysteem over de gehele kandidatenlijst wordt verplicht ingevoerd voor alle verkiezingen voor de parlementen en raden gehouden vanaf 1 januari 2005. Voor de verkiezingen die ondertussen plaatsvinden, zoals de verkiezingen voor Kamer en Senaat voorzien voor 2003 en deze van de raden en het Europees Parlement voorzien voor 2004, wordt er naast het behoud van de 1/3-2/3-regel in een overgangsmaatregel voorzien, namelijk dat het ritssysteem, de plaatsen afwisselend laten innemen door personen van een verschillend geslacht, moet worden toegepast op de eerste en tweede plaats voor de kandidaat-titularissen alsook op de eerste plaats kandidaat-titularis en de eerste opvolgersplaats. Deze overgangsbepaling is ook van toepassing voor de verkiezing van de Duitstalige Gemeenschap maar dan zonder rekening te houden met de opvolgerslijsten daar er hier geen afzonderlijke opvolgerslijsten zijn.

Sabine de BETHUNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, behalve artikel 6 dat een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet regelt.

Art. 2

In artikel 117bis van het Kieswetboek, ingevoegd bij de wet van 24 mei 1994, worden het eerste en het tweede lid vervangen door het volgende lid :

« Op elke lijst moeten zowel de kandidaat-titularissen als de kandidaat-opvolgers afwisselend van een verschillend geslacht zijn. »

Art. 3

In artikel 14bis van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, ingevoegd bij de wet van 24 mei 1994, worden het eerste en het tweede lid vervangen door het volgende lid :

« Op elke lijst moeten zowel de kandidaat-titularissen als de kandidaat-opvolgers afwisselend van een verschillend geslacht zijn. »

Art. 4

In artikel 11bis van de wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Brusselse Hoofdstedelijke Raad wordt verkozen, ingevoegd bij de wet van 24 mei 1994, worden het eerste en het tweede lid vervangen door het volgende lid :

« Op elke lijst moeten zowel de kandidaat-titularissen als de kandidaat-opvolgers afwisselend van een verschillend geslacht zijn. »

Art. 5

In artikel 22bis van de wet van 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop de Raad van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen, ingevoegd bij de wet van 24 mei 1994, worden het eerste en het tweede lid vervangen door het volgende lid :

« Op elke lijst moeten de kandidaten-titularissen afwisselend van een verschillend geslacht zijn. »

Art. 6

Artikel 21bis van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezingen van het Europees Parlement, ingevoegd bij de wet van 24 mei 1994, wordt vervangen als volgt :

« Art. 21bis. ­ Op elke lijst moeten zowel de kandidaat-titularissen als de kandidaat-opvolgers afwisselend van een verschillend geslacht zijn. »

Art. 7

De artikelen 2 tot en met 6 zijn van toepassing op de verkiezingen die gehouden worden vanaf 1 januari 2005.

Voor de verkiezingen gehouden vóór 1 januari 2005 geldt het volgende :

1º op een lijst mag het aantal kandidaten van hetzelfde geslacht niet meer bedragen dan twee derde van het totaal verkregen door de som van het aantal bij de verkiezing te begeven zetels en het maximaal aantal toegelaten kandidaat-opvolgers. Voor de verkiezing van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap mag op een lijst het aantal kandidaten van hetzelfde geslacht niet meer bedragen dan twee derde van het totaal aantal bij de verkiezing te begeven zetels. Indien het aldus bekomen resultaat decimalen bevat, worden die naar boven of naar beneden afgerond naargelang ze al dan niet 0,50 bereiken;

2º het ritssysteem waarbij de plaatsen afwisselend toegewezen worden aan personen van een verschillend geslacht, moet worden toegepast op de eerste en tweede plaats voor de kandidaat-titularissen alsook, behalve voor de verkiezing van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, op de eerste plaats voor kandidaat-titularis en de eerste opvolgersplaats.

Sabine de BETHUNE.
Clotilde NYSSENS.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Erika THIJS.
Ingrid van KESSEL.

(1) Bron : Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, dienst Gelijke Kansen.