1-256

1-256

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 18 MARS 1999

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 18 MAART 1999

(Vervolg-Suite)

MONDELINGE VRAAG VAN DE HEER ANCIAUX AAN DE EERSTE MINISTER OVER « DE VOORDRACHT VAN KAREL VAN MIERT ALS EUROPEES COMMISSARIS »

QUESTION ORALE DE M. ANCIAUX AU PREMIER MINISTRE SUR « LA PRÉSENTATION DE KAREL VAN MIERT COMME COMMISSAIRE EUROPÉEN »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Anciaux.

Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, voor het eerst in de geschiedenis moet de Europese Commissie opstappen. Het Comité van Wijzen benadrukte onomwonden de collectieve verantwoordelijkheid van de Europese Commissie. Alle commissarissen hadden onvoldoende of geen greep op hun administratie. Het comité stelt dat er in heel de Commissie met moeite iemand kan worden gevonden die zijn verantwoordelijkheid ook maar enigszins heeft opgenomen. Karel Van Miert zou als commissaris voor Personeelszaken tussen 1991 en 1995 onvoldoende zijn tussenbeidegekomen in het dossier van de toerismefraude. Slechts enkele uren na zijn ontslag draagt Van Miert zichzelf voor als kandidaat. De regering volgt hem hierin. Het niet opnieuw voordragen van Van Miert zou nochtans geen persoonlijke schuldbekentenis inhouden. Het zou wel een uiting kunnen zijn van respect voor het principe van verantwoordelijkheid als democratisch beginsel. De samenstelling van de nieuwe Commissie moet er volgens velen op gericht zijn de geloofwaardigheid en legitimiteit van de Europese instellingen te verhogen. Commissarissen die nu verkondigen dat ze hard gewerkt hebben om de scheve situaties recht te trekken vergeten één ding : ze zijn te laat. Kostbare tijd is hopeloos verloren gegaan. De geloofwaardigheid van Europa mag nu niet ten koste gaan van persoonlijke ambities.

Is het waar dat de Belgische regering Van Miert als kandidaat commissaris voordraagt ? Zo ja, waarom ? Wie werd betrokken bij het nemen van deze beslissing ? Hoe beoordeelt de minister de besluiten van het Comité van Wijzen ? Hoe staat de minister tegenover het standpunt dat er best een geheel nieuwe commissie wordt samengesteld ? Denkt de minister niet dat dit de geloofwaardigheid van de Europese instellingen zal verhogen ? Welk formeel standpunt zal de Belgische regering innemen op de top van Berlijn ? Zal de Belgische regering aandringen op de voorlopige stopzetting van de lopende toetredingsonderhandelingen tot op het moment dat er schoon schip gemaakt is ? Indien neen, waarom niet ?

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Derycke.

De heer Derycke, minister van Buitenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, naar aanleiding van de vraag van de heer Anciaux kan de regering op een aantal punten duidelijkheid verschaffen en de te volgen koers belichten. Wat eergisteren gebeurde, is belangrijk voor de Europese Commissie en voor Europa in het algemeen. Het is de eerste maal in de Europese geschiedenis dat de Commissie op eigen initiatief collectief haar ontslag heeft aangeboden. Dit heeft juridische gevolgen. Waarschijnlijk had ze geen andere keuze, gezien de huidige Europese spelregels. Nochtans moet dit feit niet worden gedramatiseerd. Europa moet beseffen dat in het politieke spel regeringen komen en ook verdwijnen. Het ontslag van de Commissie heeft op geen enkele wijze effect op de besluitvorming van de top in Berlijn rond Agenda 2000. De beslissingen worden immers genomen door de regeringen van de lidstaten zelf. Het voorbereidend werk werd door de Commissie gedaan, maar in de finale fase beschikken de regeringen. Men kan het ontslag ook beschouwen als een historische overwinning van de democratie op de instellingen. Ik ben de mening toegedaan dat op lange, of zelfs op korte termijn, deze gebeurtenis heilzaam zal blijken voor Europa.

Het Europees Parlement zal in eerste instantie het rapport van het Comité van Wijzen moeten beoordelen. De Commissie heeft, als andere rechtstreeks betrokken partij, zelf reeds haar oordeel gegeven. Ze heeft steeds gezegd dat ze, ongeacht de inhoud van het rapport, er de nodige gevolgen aan zou geven. Ze heeft dit ook stante pede gedaan. Zelf wens ik te herhalen wat ik reeds eerder zei. Ik betreur dat het Comité van Wijzen de Commissie vrij lineair heeft beoordeeld. Iedereen werd als het ware over dezelfde kam geschoren. Dat heeft het imago van sommige commissarissen ten onrechte geschonden. Dat is het geval voor de Belgische commissaris, de heer Van Miert. Hem valt immers niets te verwijten. De feiten bewijzen dit. Het Belgische lid van het comité, de heer Van Gerven, zegt vandaag in De Standaard dat hij geschrokken is van de reactie van de politieke wereld op het rapport. Hij bevestigt zijn achting voor de heer Van Miert op wie hij niets heeft aan te merken. De heer Van Miert is nooit op het matje geroepen. Hij werd zelfs nooit gehoord. Ik wil hiermee even wijzen op de relativiteit van sommige uitspraken van het Comité van Wijzen en onnauwkeurigheden rechtzetten die in de pers zijn verschenen. Zo werd in verband met het toerisme gezegd dat de commissaris belast met personeelszaken tijdens de vorige commissie, niet zou gereageerd hebben op signalen van fraude. In het TV-programma Terzake heeft Europees parlementslid Nelly Maes commissaris Van Miert verwijten in die zin toegestuurd. Die beweringen in de pers zijn onterecht.

Voor de juiste feiten verwijs ik naar de bladzijden 19 en 20 van het rapport, waar blijkt dat de laakbare passiviteit gesitueerd moet worden in de periode dat commissaris Cardoso bevoegd was. Pas in januari 1993 kreeg commissaris Van Miert Personeelszaken in zijn portefeuille. Hij behield deze bevoegdheid tot en met december 1994. Op bevel van Van Miert heeft de DG IX de fraude in personeelszaken trouwens onderzocht en bewezen. De commissaris heeft tegen de betrokken ambtenaar een tuchtmaatregel genomen. Hij heeft het dossier doorgespeeld aan UCLAF en meteen ook de justitie in België en Frankrijk op de hoogte gebracht.

Er wordt eveneens beweerd dat commissaris Van Miert zichzelf na zijn ontslag opnieuw kandidaat heeft gesteld en dat de regering zijn kandidatuur zou steunen. Ook dit is een loze bewering. De heer Van Miert heeft zich geenszins kandidaat gesteld. De regering heeft haar eerbied voor en vertrouwen in de heer Van Miert uitgesproken, maar verder kan ze geen beslissingen nemen, want de discussie over de procedure werd nog niet gevoerd en de vraag of het mandaat van de huidige commissaris van België kan worden verlengd dan wel of ons land een nieuwe commissaris zal voordragen, werd nog niet gesteld. Ook dit punt werd dus in een verkeerd daglicht gesteld.

Het belangrijkste voor mij is nu de vraag naar het verder verloop. Meer bepaald, wat gebeurt er in Berlijn en daarna ? De Belgische regering is van oordeel dat er zo snel mogelijk een nieuwe en krachtdadige Europese Commissie moet komen die werk maakt van de noodzakelijke hervormingen. Ik ben het met de heer Anciaux eens dat dergelijke hervormingen noodzakelijk zijn. Ze moeten er komen in overeenstemming met het verdrag zelf. We moeten er in het bijzonder voor zorgen dat volgende week de gewenste eindconclusies over Agenda 2000 worden bereikt. Dat is een belangrijk signaal voor de publieke opinie. Ook al blijft de ontslagnemende Commissie juridisch bevoegd, toch heeft ze zich voorgenomen zich in deze twee dossiers terughoudend op te stellen, wat ook politiek noodzakelijk is. Ze gedraagt zich als een regering die ontslagnemend is en houdt zich enkel met de lopende zaken bezig.

Gisteravond hebben de Benelux-landen vergaderd, omdat Nederland en Luxemburg een beetje met hetzelfde probleem zitten. We zijn oprechte Europeanen die vlug een oplossing willen. We hebben besloten dat de drie Benelux-landen het voorzitterschap van de Unie vandaag nog zullen aanschrijven. De oplossingen die we naar voren schuiven, zijn de volgende. Allereerst, een snelle voordracht van een nieuwe commissievoorzitter die het perspectief moet krijgen dat hij een programma kan realiseren dat verder reikt dan de resterende negen maanden. In ons jargon zouden we dit een soort regeringsformateur kunnen noemen, die nu al zijn functie opneemt voor negen maanden plus vijf jaar. De voorzitter moet worden aangesteld met toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam. Zoals bekend werden de bepalingen over de aanstelling van voorzitter en commissarissen met dit verdrag aanzienlijk strenger gemaakt. Ik ben van mening dat de nieuwe voorzitter daar nu reeds rekening mee moet houden, hoewel hij dat in principe pas na de volgende verkiezingen moet doen. Bovendien moet bij de samenstelling van het nieuwe college terdege rekening worden gehouden met de bevoegdheden en beoordelingsmacht van het nieuwe, nog te verkiezen Parlement. Die parlementaire assemblee kan zich dan uitspreken over de kandidatuur van de commissarissen in overeenstemming met de strengere regels van het Verdrag van Amsterdam. Ziedaar een minimum aantal maatregelen om de wil van de Europese kiezer te respecteren. Om niet onvoorbereid naar de top van Berlijn te gaan, zullen de ministers van Buitenlandse Zaken daarover nu zondag van gedachten wisselen en trachten een overeenkomst te bereiken.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux voor een repliek.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn verduidelijkend antwoord. Op de meeste van mijn opmerkingen is hij ingegaan. Zoals de minister zegt is de commissie uit eigen beweging opgestapt. Ze had echter geen andere keuze. Dat kan inderdaad op termijn een overwinning van de democratie op de instellingen betekenen. Ik weet niet of het aangewezen is dat de minister van Buitenlandse Zaken kritiek uit, zij het lichte, op het rapport van het Comité van Wijzen. Over dat rapport zou eigenlijk een debat moeten plaatshebben in het Europees Parlement. Volgens de minister is het rapport te lineair. Die opmerking is niet terecht. Het Comité van Wijzen vindt dat de Europese Commissie in haar geheel te weinig verantwoordelijkheid op zich heeft genomen. Er bestaat toch zoiets als collectieve verantwoordelijkheid. De Commissie had onvoldoende aandacht voor het goed functioneren van de administratie en voor fraudebestrijding. In die zin acht ik de commissie als geheel verantwoordelijk.

Ik neem akte van de opmerking van de minister over commissaris Van Miert. Ik heb mij inderdaad gebaseerd op het verslag waarin te lezen staat dat de verantwoordelijkheid lag bij de commissaris bevoegd voor personeelszaken in de periode 1991-1995. Ik wil wel aannemen dat de heer Van Miert pas in 1993 bevoegd geworden is voor het personeelsbeleid.

De minister wil dat er zo vlug mogelijk een nieuwe en krachtdadige Commissie komt en dat een commissievoorzitter wordt voorgesteld voor een termijn van negen maanden plus vijf jaar. Na die negen maanden zal er voor de Commissie wel een aanvaardingsprocedure moeten komen waarbij de regeringen hun kandidaten voordragen aan het Europees Parlement. Ik kan mij daarbij aansluiten.

Tot slot heb ik nog twee opmerkingen. Mij lijkt het aangewezen de onderhandelingen over de toetreding van nieuwe lidstaten even af te remmen en tijd te nemen om orde op zaken te stellen in de Europese instellingen. Voorts spreek ik de wens uit dat de nieuwe commissievoorzitter iemand is die veel belang hecht aan democratie en bekommerd is om de herwaardering van het Europees Parlement. Ik hoop alleszins dat de voorzitter en de Commissie zich in de toekomst minder hautain gedragen tegenover het Europees Parlement en de Europese publieke opinie.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.