1-174

1-174

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 19 MARS 1998

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 19 MAART 1998

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER ANCIAUX AAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID EN PENSIOENEN OVER « DE SCHADELIJKE GEVOLGEN VOOR DE VOLKSGEZONDHEID VAN DIOXINE-UITSTOOT EN ANDERE ERNSTIGE VERONTREINIGINGEN VEROORZAAKT DOOR DE VERBRANDING VAN HUIS- EN ANDER AFVAL »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. ANCIAUX AU MINISTRE DE LA SANTÉ PUBLIQUE ET DES PENSIONS SUR « LES CONSÉQUENCES NUISIBLES POUR LA SANTÉ PUBLIQUE DES ÉMISSIONS DE DIOXINES ET D'AUTRES POLLUTIONS GRAVES CAUSÉES PAR L'INCINÉRATION DES DÉCHETS MÉNAGERS ET D'AUTRES DÉCHETS »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Anciaux aan de minister van Volksgezondheid en Pensioenen.

Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, we worden reeds decennialang geconfronteerd met het probleem van de steeds toenemende afvalberg. Het verbranden van dit afval is bijna vanzelfsprekend geworden. Er is nooit ernstig nagedacht over de gevolgen die deze oplossing met zich brengt. Men gaat ervan uit dat alles reukloos en kleurloos wordt en spoorloos verdwijnt. Dit is eigenlijk niet het geval. Het afval dat in de oven verdwijnt, komt in een andere gedaante terug op ons neer : op de geparkeerde auto's, op de was die hangt te drogen, op ons voedsel en in de lucht die we inademen. De bevolking wordt op die manier opnieuw geconfronteerd met het afvalprobleem.

Hoewel de gewesten in hoofdzaak bevoegd zijn voor leefmilieu en volksgezondheid, zijn ook de federale excellenties bevoegd in deze materie. Ze moeten een samenwerkingsverband tussen de verschillende gewesten nastreven. Bovendien moeten ze een rol spelen bij het uitstippelen van een Europees beleid terzake en bij het uitwerken van Europese richtlijnen. De ministers kunnen geen juridische of legistieke argumenten aanhalen om hun verantwoordelijkheid te ontvluchten op het vlak van de volksgezondheid.

Naast de gewesten zijn ook de gemeenten bevoegd op dit terrein, niet enkel wegens hun aanwezigheid in de vele intercommunales, maar ook door de specifieke bevoegdheid van de burgemeester inzake de veiligheid van de inwoners.

In mijn vraag om uitleg aan de minister van Justitie heb ik erop gewezen dat de kwaliteit van de Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties onvoorstelbaar slecht is. Er worden weliswaar pogingen gedaan om deze toestand te verbeteren, maar hoewel er opnieuw een groot bedrag is geïnvesteerd in de aanpassing van bijvoorbeeld de verbrandingsoven van Sint-Niklaas, wordt nog steeds niet voldaan aan de normen die door het Vlaams Gewest werden uitgevaardigd. Ik heb reeds voorbeelden gegeven van de onvoorstelbare overtredingen door ISVAG, door IHK en door de verbrandingsoven van Neder-over-Heembeek.

Beleidsverantwoordelijken, waaronder sommige burgemeesters, blijven verkondigen dat er geen wetenschappelijke bewijzen zijn van de schadelijkheid van dioxines voor de bevolking. Dit is volgens mij bewust liegen. Ook de burgemeester van Sint-Niklaas heeft in De Zevende Dag verklaard dat er geen enkel wetenschappelijk rapport bestaat dat aantoont dat dioxine kanker veroorzaakt.

Ik heb ook reeds gewezen op internationale studies die over dit onderwerp heel duidelijk zijn. Ik wil tevens wijzen op de verklaringen van dokter Jorens van de UIA die onder meer het volgende zegt : « Dioxines kunnen accumuleren met andere vervuilende stoffen zoals zware metalen en PAK's. Daarom is het belangrijk dat de expositie aan dioxines wordt beperkt in die omgeving waar reeds een belangrijke milieubelasting aan chemicalieën bestaat : in de praktijk zwaar verkeer of andere industrie. »

De twee verbrandingsovens die hun rookgassen over Wilrijk, Edegem en Aartselaar uitbraken staan middenin of dichtbij woonwijken en liggen daarenboven tussen andere bronnen van vervuiling zoals het drukke auto- en vrachtwagenverkeer op de Boomsesteenweg en tal van vervuilende bedrijven, zoals de verfspuiterij Atlas Copco. Ze staan dus duidelijk waar ze zeker niet horen.

Een onderzoek van de stad en de provincie Antwerpen stelde in 1996 dat er een cluster van zeldzame ziekten bij zeven kinderen is vastgesteld, maar dat er geen verband met de verbrandingsovens is en er dus geen reden tot paniek is. De minister weet dat deze cluster ondertussen bij veertien kinderen uit één wijk is vastgesteld en dat die bestaat uit zeer zeldzame genetische ziektes.

Harde bewijzen zijn voorlopig niet voorhanden, maar harde bewijzen dat de dioxinevervuiling niets te maken heeft met problemen in de wijk Neerland ontbreken eveneens.

België nam actief deel aan de Conferentie van Rio in 1992. Op deze wereldconferentie werd voor het eerst het voorzorgsprincipe gelanceerd dat luidt als volgt : « Daar waar ernstige schade dreigt voor het milieu, zal het ontbreken van onomstotelijke wetenschappelijke zekerheid niet gebruikt worden voor het uitstellen van maatregelen om die schade te voorkomen. » België heeft dit principe mee goedgekeurd. Niet kunnen bewijzen dat er een oorzakelijk verband is, mag er niet toe leiden niets te doen.

In het boek Moorddadig Milieu in Vlaanderen, stellen de auteurs Van Laerhoven, Willems en Cremers de vraag of het niet de hoogste tijd is dat degelijk onderzoek wordt gevoerd naar de gevolgen van de blootstelling aan dioxines voor de gezondheid, naar de omvang van de historisch opgebouwde dioxinevervuiling en naar de relatie tussen blootstelling aan dioxines in het verleden en later optredende gezondheidsstoringen.

Dezer dagen wordt de verwarring nog groter. Onderzoek van het Vlaamse Instituut voor Technologisch Onderzoek in opdracht van de Vlaamse regering, stelt dat de tijdelijke sluiting van de verbrandingsovens geen grote invloed heeft op de dioxineneerslag in de wijken Neerland en Yselaer. Nog steeds is de dioxineneerslag erg groot. Dit versterkt de roep naar meer onderzoek rond het ontstaan en de gevolgen van dioxine-uitstoot.

In januari 1998 heeft de Universitaire Instelling Antwerpen een merkwaardig onderzoek gewijd aan deze problematiek. In een gezamenlijk schrijven maken professor dr. P. Schepens, professor in de toxicologie, professor dr. J. Weyler, professor in de epidemiologie, dr. P. Jorens, internist-intensivist en professor dr. E. Van Marck, professor in de anatomopathologie, allen verbonden aan de UA-UIA, een vlijmscherpe analyse. Ze besluiten dat de discussies over het al dan niet sluiten van verbrandingsovens louter technische discussies zijn geworden over het al dan niet halen van een norm, eerder dan een uiting van bekommernis over de gevolgen voor de volksgezondheid.

In hun geamenlijke nota zien ze het als volgt : « Door de inwoners van de wijk Neerland werd met grote onrust gemeld dat, volgens hun aanvoelen, in de wijk een verhoogd aantal gevallen van vooral kanker en aangeboren afwijkingen bestaat. Vanuit verschillende hoek werd voorgesteld om een grootschalig epidemiologisch onderzoek in de regio uit te voeren om eventuele medische gevolgen van de blootstelling aan de verbrandingsovens aan te duiden. Ook al twijfelt niemand aan het nut van degelijk epidemiologisch onderzoek, toch zijn we van mening dat negatieve resultaten van epidemiologisch onderzoek van de hierboven beschreven problematiek niet kan worden aangewend om een besluit tot definitieve sluiting af te wenden. A priori, is de uitkomst van dit epidemiologisch onderzoek immers voorspelbaar. Het zal immers, gezien de relatief kleine blootgestelde populatie, vrijwel zeker niet mogelijk zijn het toeval als verklaring voor een eventuele toename van gezondheidsproblemen uit te sluiten. Bovendien zou het, mocht het toeval uit te sluiten zijn, haast onmogelijk zijn om de rol van de verbrandingsoven hierin aan te duiden. Neerlandia en andere wijken in de streek liggen in een verstedelijkt gebied, te midden van andere industriële activiteit en ook langs één van België's meest drukke verkeersaders. Daarenboven is een wijk een uiterst dynamisch gegeven, waar erfelijke voorbeschiktheid, de job, de duur van inwonen in de regio's, de hobby's, de eetgewoonten ... zo variabel zijn dat het aantonen van een puntbron vrijwel onbegonnen werk is en vanuit het wetenschappelijk standpunt niet te bewijzen valt. »

En verder : « Dioxineachtige chemicaliën komen in de voedselketen terecht na atmosferische depositie. »

De minister heeft onlangs nog verklaard dat er geen gevaar bestaat bij het inademen van dioxines.

De heer Colla, minister van Volksgezondheid en Pensioenen. ­ Mijnheer Anciaux, wanneer en waar heb ik wat precies verklaard ?

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, de minister heeft verklaard dat vooral dioxines in de voedselketen gevaarlijk zijn. Orale opname zou het hoofdgevaar vormen. Ook in de pers wordt dit vaak verkondigd en sommige wetenschappers houden eveneens staande dat de inhalatie van dioxines geen probleem oplevert. De genoemde professoren zeggen daarover het volgende. Ik citeer : « Door een wetenschapper zou volgens de pers opgemerkt zijn dat dioxines vrijwel niet via de lucht door de mens worden opgenomen. Nochtans wordt inhalatie en ingestie van verontreinigde lucht- en bodemstofdeeltjes als voornaamste extrabron van dioxine-inname weerhouden, buiten de voedselketen. Daarenboven, en dat schijnt in de hele discussie niet te worden weerhouden, zorgt huisvuilverbranding voor de belangrijkste inbreng van dioxines in die voedselketen. Het hoeft dus geen betoog dat het wonen onder zulke schouw zonder enige twijfel kan leiden tot een extra grote inhalatie van verschillende polluerende stoffen, inclusief dioxines... »

Ik zei het reeds : dit is een vlijmscherpe aanklacht en de bevolking voelt zich machteloos. Ook al is de minister van Volksgezondheid op heel wat van deze terreinen niet bevoegd, toch zou hij ten minste kunnen proberen het onderzoek naar alternatieven te stimuleren. Ik verwijs hier naar een Duits experiment, waarvan de burgemeester van Sint-Niklaas in het VRT-programma De Zevende Dag beweerde dat het mislukt is. Hoe haalt de man dat in zijn hoofd ? Dat experiment is helemaal niet mislukt. Ik wil hier geen reclame maken, maar de firma Siemens heeft veel geld geïnvesteerd in het uitwerken van een nieuwe vorm van verbranding waarbij het afval in een soort ijzeren kist wordt gestopt die zo sterk verhit wordt dat het afval verpulvert en er geen dioxine-uitstoot is. Deze mogelijkheden bestaan.

We stellen alleen vast dat de volksgezondheid heel vaak ondergeschikt wordt gemaakt aan industriële belangen. In Neder-over-Heembeek wordt de controle op de dioxine-uitstoot en de nieuwe installatie voor rookgaswassing die nu wordt gebouwd, toevertrouwd aan de internationale firma Lyonnaise des Eaux. De eigenaar van heel wat verbrandingsovens en ook van deze in Neder-over-Heembeek is Electrabel. In Brussel is dit Watco, dat via Fabricom bij Tractebel behoort. Zoals men weet hebben ook Electrabel en Tractebel banden. Tractebel is eigendom van Suez, dat een partner is van Lyonnaise des Eaux. Ze controleren dus elkaar en daar wordt niets tegen ondernomen. Zo loopt men voortdurend vast. Electrabel heeft heel wat belangen in de afvalverbranding en -verwerking en heel vaak zijn de gemeenten daarmee, via de intercommunales, eveneens verweven. Wanneer wordt de volksgezondheid nu eens echt een prioriteit ? Wanneer krijgt ze voorrang op industriële belangen ? Welke inspanningen kan de minister doen ?

Ik heb dit ook al tegen de staatssecretaris voor Leefmilieu gezegd : als deze mensen niets kunnen doen, waarom hebben ze dan de titel staatssecretaris voor Leefmilieu of minister van Volksgezondheid ? Ik ben het ermee eens dat vooral minister Kelchtermans en minister De Meester in het Vlaams Parlement moeten worden ondervraagd, maar ook de federale minister van Volksgezondheid kan een rol spelen bij het verstrengen van de Europese richtlijnen, bij het nemen van initiatieven om samenwerkingsverbanden tussen de gewesten tot stand te brengen. Dioxines laten zich niet tegenhouden. Dioxines die in Neder-over-Heembeek, een stuk van Brussel, worden gevormd, komen ook in Vilvoorde en Machelen terecht. Wat zal de minister doen om van de volksgezondheid een stevige beleidsprioriteit te maken ? Wat zal de regering doen om deze « georganiseerde criminaliteit » een halt toe te roepen ? Zal de minister de bevolking wapens geven in haar strijd tegen de verbrandingsovens ? Wat zal de regering doen om de belangen van de bevolking echt te verdedigen ?

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Colla.

De heer Colla, minister van Volksgezondheid en Pensioenen. ­ Mijnheer de voorzitter, de heer Anciaux heeft een beeld geschilderd van de vuile verbrandingsovens die hun dioxine-uitstoot over de mensen en de auto's spuwen. Hij heeft natuurlijk gelijk, maar hij mag niet vergeten dat dezelfde auto's en vrachtwagens eveneens een belangrijke bron van dioxine-uitstoot vormen. Naast de huisvuilverbrandingsovens die momenteel in het middelpunt van de belangstelling staan, zijn er nog andere bronnen van dioxine-uitstoot.

Ik wil het probleem evenwel niet doorschuiven. Het departement van Volksgezondheid is immers het federale « eindstation ». Wanneer een bepaalde grens wordt overschreden, is dioxine-uitstoot « finaal » slecht voor de gezondheid. Ik kan inderdaad een aantal normen invoeren of verstrengen en ik ontken niet dat ik een zekere signaalfunctie heb. Nochtans zijn mijn mogelijkheden beperkt. Ik kan een maximaal dioxinegehalte voor eetwaren bepalen en de eetwaren die het toegestane dioxinegehalte overschrijden uit de handel halen, maar daarmee wordt de oorzaak niet aangepakt. Ze ligt op een ander vlak en dat is precies het probleem. In de eerste plaats moet de dioxine-uitstoot worden aangepakt.

Verbrandingsovens, wegvervoer, zware metaalindustrie, steenbakkerijen enzovoorts zijn verantwoordelijk voor een verhoogd dioxinegehalte in de lucht. Hier moeten allereerst normen worden opgelegd of moeten de normen worden verstrengd. De keuze van het type van verbrandingsoven, de beslissing om verbrandingsovens te sluiten, het stimuleren van de binnenvaart, zijn mogelijk opties die op een ander politiek niveau worden genomen. Ik beweer niet dat op dit vlak niet naar samenwerking moet worden gestreefd. Het opsporen van de oorzaken, het opleggen van normen, de controle op de naleving van de normen, met andere woorden de preventieve aanpak van de dioxineproblematiek is een bevoegdheid van de gewesten. De repressieve aanpak daarentegen is een federale materie.

De vraag wat de federale minister van Volksgezondheid dan wel kan doen, werd de afgelopen anderhalve maand zowel in de Kamer als in de Senaat herhaaldelijk gesteld.

De heer Anciaux heeft kritiek op mijn uitlating dat de aanwezigheid van dioxine in de voedselketen gevaren inhoudt. Daarmee bedoel ik niet dat het opnemen van dioxine via de ademhaling minder risico's zou inhouden.

Een hiërarchie van de oorzaken bepalen, is uiteraard niet onbelangrijk, maar meestal gaat het om een samenloop van oorzaken. We moeten ook niet per se een oorzakelijk verband willen zoeken tussen één bepaalde bron en een ziekte zoals kanker of een genetische afwijking. In onze moderne samenleving kunnen een reeks oorzaken aanleiding geven tot kanker. Bij de ene persoon zal dat dioxine zijn, bij de andere kan het een andere vorm van vervuiling zijn. Een van de grote uitdagingen is de relatie volksgezondheid-omgevingsfactoren.

Ik kom nu terug tot mijn bevoegdheid terzake.

De heer van den Abeelen stelde mij in de Kamer een reeks vragen over de problematiek van de verbrandingsovens in het Antwerpse. Ik heb toen gezegd dat er in België inderdaad geen norm is voor het dioxinegehalte van melk.

Ik heb dan ook aan de Hoge Raad voor de Volksgezondheid de vraag gesteld of er niet zeer snel een norm voor het dioxinegehalte in melk moet komen en zo ja, welke. Ik heb daarbij geargumenteerd dat een dergelijke norm in verschillende landen reeds bestaat.

Op 24 februari jongstleden heb ik het advies van de Hoge Raad ontvangen. Zoals ik hier vorige week aan de heer Mahoux heb gezegd zetten mijn diensten zich nu aan het schrijven van een koninklijk besluit om het advies kracht van wet te geven. Het zal in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd samen met een koninklijk besluit van mijn collega van Landbouw, waarmee hij controles op de boerderijen mogelijk wil maken. We moeten immers niet alleen het dioxinegehalte kennen van de mengmelk of de melk afkomstig van verschillende hoeves, maar ook van de melk van elke hoeve apart.

De Hoge Raad voor de Volksgezondheid stelt een dioxinegehalte voor van vijf picogram per gram melkvet. Dit is de norm die op het ogenblik in Nederland wordt gehanteerd, maar op vraag van de Tweede Kamer wordt daar nu onderzocht of deze norm niet moet worden verlaagd. De Hoge Raad voor de Volksgezondheid volgt deze discussie en zal mij desgevallend een nieuw advies bezorgen. Alleszins komt er zeer spoedig, voor het eerst in België, een norm voor het dioxinegehalte van melk.

Deze beslissing heeft zijn consequenties. Indien de norm wordt overschreden, mag de melk niet worden verkocht, moet zij in beslag worden genomen en rijst onmiddellijk de vraag of de getroffen melkboer moet worden vergoed. Hem treft immers geen enkele schuld. Als minister van Volksgezondheid is het mijn bevoegdheid en mijn plicht om een dioxinenorm op te leggen, maar toch moet ik ook rekening houden met secundaire gevolgen die op federaal vlak moeten worden aangepakt.

Met het uitvaardigen van een norm en een eventuele inbeslagname van de melk zijn we er nog altijd niet aan toe om de oorzaken aan te pakken. Wel geloof ik er vast in dat we met deze maatregelen meerdere bondgenoten zullen vinden om andere overheden aan te sporen eveneens met wat meer ernst op te treden. De norm is daarmee als het ware een stimulans voor andere overheden om op hun beurt de nodige maatregelen te treffen.

Onlangs heb ik met mijn administratie overleg gepleegd of we een gelijkaardige norm ook niet moeten uitvaardigen voor andere eetwaren zoals vlees. Ik zal een dergelijke vraag eveneens richten aan de Hoge Raad voor de Volksgezondheid.

Verder heb ik de Hoge Raad voor de Volksgezondheid ook gevraagd of we niet moeten komen tot een totaal andere soort norm. De Hoge Raad heeft hiervoor wat meer tijd gevraagd. Deze norm zou niet dwingend zijn. Hij zou veeleer van morele aard zijn en ook door andere instanties kunnen worden gehanteerd om op hun beurt criteria vast te leggen. Ik heb het hier over de volksgezondheidsnorm die bepaalt welke de totale hoeveelheid dioxine is die een persoon dagelijks mag opnemen.

Dat maximaal gehalte aan dioxine dat iemand dagelijks mag binnenkrijgen zal verschillen natuurlijk naargelang het lichaamsgewicht en daarbij mag ook de dioxine in de atmosfeer niet worden vergeten. Als de Hoge Raad voor de Volksgezondheid daarvoor een norm uitwerkt, kan die als richtsnoer dienen. Anderen zullen zich dan moreel verplicht voelen zich daarop te baseren bij de uitstippeling van hun beleid.

Ik wil de bal niet doorspelen, maar de mogelijkheden inzake wetenschappelijk onderzoek zijn op federaal vlak niet meer zo ruim. Overigens, in de Kamer waakt mevrouw Van de Casteele erover dat ik mijn bevoegdheden als Federaal minister voor Volksgezondheid niet te buiten ga.

De twee nog bestaande federale wetenschappelijke instituten, het IAG en het Instituut Pasteur worden nu samengevoegd. Dit zorgt voor problemen aangezien beiden onafhankelijk willen blijven. Toch is de fusie van beide instituten de beste oplossing omdat de bevoegdheden inzake wetenschappelijk onderzoek en volksgezondheid die nog federaal zijn, dermate werden beperkt. Dit eengemaakte instituut zal dan onderzoek verrichten ter ondersteuning van het federale beleid. Op het ogenblik is er zowel op het vlak van de financiering als op het niveau van het onderzoek voor beide federale wetenschappelijke instituten nog vaak overleg met de gemeenschappen. Daarom wil ik met de gemeenschappen discussiëren om eventueel een prioriteit te maken van het onderzoek naar de schadelijke gevolgen van dioxine voor de volksgezondheid.

Op de federale begroting voor Volksgezondheid wordt jaarlijks 170 miljoen uitgetrokken voor het Fonds voor Medisch Onderzoek, dat werd opgericht in het kader van het vroegere NFWO. Voor de besteding van dit krediet bestaan er geen richtlijnen. Het zou te gek zijn om lopende programma's ineens stop te zetten, maar de 170 miljoen moeten doelgericht worden besteed. Dit is momenteel het voorwerp van overleg met de vertegenwoordigers van het NFWO.

Bij de besteding van de federale begroting voor wetenschappelijk onderzoek moet ook rekening worden gehouden met onderzoeksprioriteiten. Hart- en vaatziekten en kanker vormen tegenwoordig de belangrijkste doodsoorzaken. Er bestaan ook een aantal beschavingsziekten die typisch zijn voor onze levenswijze. Verder is er de invloed van omgevingsfactoren op de volksgezondheid.

In overleg met de mensen van het Fonds voor Medisch Onderzoek zal een lijst van prioritaire onderzoeksdomeinen worden opgemaakt. Ik zal er ook op toezien dat het geld inderdaad naar die prioritaire onderzoeksdomeinen gaat. Het onderzoek naar de relatie omgevingsfactoren - volksgezondheid is er daar een van. Stoffen als dioxine en ozon hebben invloed op de volksgezondheid. Het ministerie van Volksgezondheid moet op dit vlak een signaalfunctie vervullen, maar we mogen niet vergeten dat het daarbij erg afhankelijk is van maatregelen die in andere sectoren worden genomen. Inzake de gezondheidsrisico's die verbonden zijn met hoge ozonconcentraties, werkte het federale ministerie van Volksgezondheid voor het eerst een veertienpuntenprogramma uit waarbij alle departementen werden betrokken. Het heeft mij ontgoocheld dat degenen die dit programma als een verdienste beschouwden, op één hand te tellen waren. De meesten vonden het resultaat maar magertjes.

We mogen niet zomaar zeggen dat dit niet tot onze bevoegdheid behoort. Het federaal ministerie van Volksgezondheid heeft vooral een signaalfunctie, ook op Europees vlak. In theorie zijn alle Europese Ministerraden gelijk voor de wet, maar dat is in de praktijk niet altijd zo. Ik neem als voorbeeld de fraude in de vleessector. Maatregelen ter bestrijding van die fraude worden voorbereid in DG's en in de Raad van de ministers van Landbouw. Over aspecten met betrekking tot de volksgezondheid wordt vaak beslist in de Ministerraad van de Interne Markt. Het is ver van evident om te eisen dat dit in de Raad van de ministers van Volksgezondheid aan bod zou komen.

Wat mij ergert is dat de Raad van de ministers van Volksgezondheid maar om de zes maanden bijeenkomt. We houden ons wel bezig met materies die op zich erg interessant zijn, maar fundamentele zaken komen daar niet voldoende aan bod. Zo heb ik de problematiek van de ozon in de Raad van de ministers van Volksgezondheid aan de orde gesteld. Men verwonderde zich daarover, maar ik zal hetzelfde doen voor de dioxine. Ik zeg dit niet ter verontschuldiging, maar men stoot daar telkens op een structurele organisatie. Wanneer men de burgers meer vertrouwen wil geven in de Europese Unie, moet ook de volksgezondheid meer aan bod komen. Wanneer men erin slaagt op dat vlak unanieme maatregelen uit te vaardigen, zal het geloof in Europa sterker worden.

Ik betreur ten zeerste de geringe vooruitgang inzake verruiming van bevoegdheden met betrekking tot de volksgezondheid die is geboekt in het kader van de besprekingen over het Verdrag van Maastricht.

Om te besluiten wil ik nog zeggen dat we toch reeds enkele resultaten hebben geboekt. Er is een norm voor het dioxinegehalte van melk en de Hoge Raad voor de Gezondheid werd verzocht een volksgezondheidsnorm, of het dioxinegehalte dat een mens maximaal kan verdragen per dag, te bepalen. Ik hoop op die manier een signaal te hebben gegeven.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, het is mij nog niet vaak overkomen, maar vandaag ben ik het op vele punten eens met de minister.

Ik wil nog het volgende opmerken. Wetenschappelijke onderzoeken leren ons dat in Vlaanderen de huisvuilverbranding goed is voor 49,1 % van de dioxine-uitstoot. Het verkeer is goed voor 0,6 % van de dioxine-uitstoot. De ferrometallurgie neemt 10,1 % voor haar rekening en het ziekenhuisafval neemt 10,6 % van de dioxine-uitstoot voor zijn rekening.

De minister heeft gelijk wanneer hij beweert dat heel wat problemen alleen door de ministers van Volksgezondheid en Leefmilieu van de gewesten efficiënt kunnen worden aangepakt. Ik pleit ook voor het opleggen van normen voor eetwaren. Inzake de volksgezondheidsnorm verwijs ik naar de verklaring van de Wereldhandelsorganisatie. Ze stelt 10 picogram per kilo lichaamsgewicht voor. In Nederland beweert men echter dat die waarde tien keer kleiner moet zijn, dus één picogram per kilo lichaamsgewicht. Misschien kan deze norm ook in België worden gehanteerd.

Ik hoop met het steeds weer herhalen van mijn vragen iets te kunnen doen aan de schandalige situatie op het vlak van de dioxine-uitstoot en de bedreiging van de volksgezondheid die daarmee gepaard gaat. Ik besef echter dat de bevoegdheden inzake deze problematiek grotendeels tot het Vlaams Gewest behoren.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.