1-107/4

1-107/4

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

6 MEI 1998


Wetsvoorstel betreffende de bestraffing van corruptie


AMENDEMENTEN


Nr. 2 VAN DE REGERING

Art. 2 tot 7

Deze artikelen vervangen door artikelen 2 tot 9, luidende :

« Art. 2. ­ Het opschrift van boek II, titel IV, van het Strafwetboek wordt vervangen als volgt :

« Misdaden en wanbedrijven tegen de openbare orde, gepleegd door personen die een openbaar ambt uitoefenen of door bedienaren der erediensten in de uitoefening van hun bediening. »

Art. 3. ­ Hoofdstuk III van boek II, titel IV, van hetzelfde Wetboek, dat de artikelen 240 tot 245 bevat, wordt vervangen als volgt :

« Hoofdstuk III. Verduistering, knevelarij en belangenneming gepleegd door personen die een openbaar ambt uitoefenen.

Art. 240. ­ Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van 500 frank tot 100 000 frank wordt gestraft iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die openbare of private gelden, geldswaardige papieren, stukken, effecten, akten, roerende zaken verduistert, welke hij uit kracht of uit hoofde van zijn ambt onder zich heeft.

Art. 241. ­ Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van 500 frank tot 100 000 frank wordt gestraft iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die akten of titels waarvan hij in die hoedanigheid de bewaarder is, die hem zijn bezorgd of waartoe hij uit hoofde van zijn ambt toegang heeft gehad, kwaadwillig of bedrieglijk vernietigt of wegmaakt.

Art. 242. ­ Wanneer stukken of procesakten, ofwel andere papieren, registers, geïnformatiseerde of magnetische dragers, akten of voorwerpen die in archieven, griffies of openbare bewaarplaatsen berusten, of die aan een openbaar bewaarder in die hoedanigheid zijn toevertrouwd, worden ontvreemd of vernietigd, wordt de nalatige bewaarder gestraft met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden en met geldboete van 100 frank tot 10 000 frank of met één van die straffen.

Art. 243. ­ Iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die zich schuldig maakt aan knevelarij, door bevel te geven om rechten, taksen, belastingen, gelden, inkomsten of interesten, lonen of wedden te innen, of door die te vorderen of te ontvangen, wetende dat zij niet verschuldigd zijn of het verschuldigde te boven gaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van 100 frank tot 50 000 frank of met één van die straffen, en hij kan bovendien, overeenkomstig artikel 33, worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.

De straf is opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en een geldboete van 500 frank tot 100 000 frank, indien de knevelarij met behulp van geweld of van bedreiging is gepleegd.

Art. 244. ­ Iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenpersonen of door schijnhandelingen, enig belang, welk het ook zij, neemt of aanvaardt in de verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of werken in regie waarover hij ten tijde van de handeling geheel of ten dele het beheer of het toezicht had, of die, belast met de ordonnancering van de betaling of de vereffening van een zaak, daarin enig belang neemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar, en met geldboete van 100 frank tot 50 000 frank of met één van die straffen en hij kan bovendien, overeenkomstig artikel 33, worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.

De voorafgaande bepaling is niet toepasselijk op hem die in de gegeven omstandigheden zijn private belangen door zijn betrekking niet kon bevorderen en openlijk heeft gehandeld.

Art. 4. ­ Hoofdstuk IV van boek II, titel IV, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Hoofdstuk IV. Omkoping van personen die een openbaar ambt uitoefenen

Art. 246. ­ § 1. Passieve omkoping bestaat in het feit dat een persoon die een openbaar ambt uitoefent, rechtstreeks of door tussenpersonen, voor zichzelf of voor een derde, een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook vraagt of aanneemt om één van de in artikel 247 bepaalde gedragingen aan te nemen.

§ 2. Actieve omkoping bestaat in het rechtstreeks of door tussenpersonen voorstellen aan een persoon die een openbaar ambt uitoefent, van een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook voor zichzelf of voor een derde om één van de in artikel 247 bepaalde gedragingen aan te nemen.

§ 3. Met een persoon die een openbaar ambt uitoefent in de zin van dit artikel wordt gelijkgesteld elke persoon die zich kandidaat heeft gesteld voor een dergelijk ambt of die zich voordoet als iemand die wellicht binnenkort een dergelijk ambt zal uitoefenen.

Art. 247. ­ § 1. Indien de omkoping het verrichten door de persoon die een openbaar ambt uitoefent, van een rechtmatige maar niet aan betaling onderworpen handeling van zijn ambt tot doel heeft, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en een geldboete van 100 frank tot 10 000 frank of één van die straffen.

Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 100 frank tot 25 000 frank of één van die straffen.

§ 2. Indien de omkoping het verrichten door de persoon die een openbaar ambt uitoefent, van een onrechtmatige handeling naar aanleiding van de uitoefening van zijn ambt of het nalaten van een handeling die tot zijn ambtsplichten behoort tot doel heeft, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 100 frank tot 25 000 frank of één van die straffen.

Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval dat voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van 100 frank tot 50 000 frank of één van die straffen.

Ingeval de omgekochte persoon de onrechtmatige handeling heeft verricht of nagelaten heeft een handeling te verrichten die tot zijn ambtsplichten behoort, wordt deze gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van 100 frank tot 75 000 frank of met één van die straffen.

§ 3. Indien de omkoping het plegen door de persoon die een openbaar ambt uitoefent, van een misdaad of een wanbedrijf naar aanleiding van de uitoefening van zijn ambt tot doel heeft, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van 100 frank tot 50 000 frank of één van die straffen.

Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar en een geldboete van 500 frank tot 100 000 frank of één van die straffen.

§ 4. Indien de omkoping het gebruik tot doel heeft door de persoon die een openbaar ambt uitoefent, van de echte of vermeende invloed waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt om een handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur of het nalaten van die handeling te verkrijgen, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en een geldboete van 100 frank tot 10 000 frank of één van die straffen.

Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1 gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2 aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 100 frank tot 25 000 frank of één van die straffen.

Indien de omgekochte persoon de invloed waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikte, effectief heeft aangewend, wordt deze gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van 100 frank tot 50 000 frank of met één van die straffen.

Art. 248. ­ Wanneer de feiten bedoeld in de artikelen 246 en 247, § 1 tot 3, een politieambtenaar, een persoon met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of een lid van het openbaar ministerie betreffen, wordt de omkoper en de omgekochte gestraft met een straf waarvan het maximum wordt gebracht op het dubbele van de straf die in artikel 247 voor de feiten is bepaald.

Art. 249. ­ § 1. Indien de in artikel 246 bepaalde omkoping een scheidsrechter betreft en betrekking heeft op een handeling die behoort tot zijn rechtsprekend ambt, is de straf een gevangenisstraf van één jaar tot drie jaar en een geldboete van 100 frank tot 50 000 frank of één van die straffen.

Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar en een geldboete van 500 frank tot 100 000 frank of één van die straffen.

§ 2. Indien de in artikel 246 bepaalde omkoping een rechter-assessor of een gezworene betreft en betrekking heeft op een handeling die behoort tot zijn rechtsprekend ambt, is de straf een gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar en een geldboete van 500 frank tot 100 000 frank of één van die straffen.

Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en een geldboete van 500 frank tot 100 000 frank of één van die straffen.

§ 3. Indien de in artikel 246 bepaalde omkoping een rechter betreft en betrekking heeft op een handeling die behoort tot zijn rechtsprekend ambt, is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar en een geldboete van 500 frank tot 100 000 frank.

Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar en een geldboete van 500 frank tot 100 000 frank of één van die straffen.

Art. 250. ­ § 1. Indien de in de artikelen 246 tot 249 bepaalde omkoping een persoon betreft die in een vreemde Staat een openbaar ambt uitoefent, zijn de straffen die welke in die bepalingen gesteld zijn.

§ 2. De hoedanigheid van persoon die in een andere Staat een openbaar ambt uitoefent, wordt beoordeeld overeenkomstig het recht van de Staat waar die persoon dit ambt uitoefent. Indien het een Staat betreft die geen lid is van de Europese Unie, wordt deze hoedanigheid voor de toepassing van § 1 enkel erkend, als het betreffende ambt ook beschouwd wordt als een openbaar ambt naar Belgisch recht.

Art. 251. ­ § 1. Indien de in de artikelen 246 tot 249 bepaalde omkoping een persoon betreft die een openbaar ambt uitoefent in een internationale publiekrechtelijke organisatie, zijn de straffen die welke in die bepalingen gesteld zijn.

§ 2. De hoedanigheid van deze persoon wordt beoordeeld overeenkomstig de statuten van de internationale publiekrechtelijke organisatie waaronder hij ressorteert.

Art. 252. ­ Zij die op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk worden gestraft, kunnen ook worden veroordeeld tot ontzetting van rechten, overeenkomstig artikel 33.

Art. 5. ­ In hetzelfde Wetboek wordt in boek II, titel IX, hoofdstuk II, een afdeling IIIbis ingevoegd, houdende de artikelen 504bis en 504ter, luidend als volgt :

« Afdeling IIIbis : Private omkoping

« Art. 504bis. ­ § 1. Passieve private omkoping bestaat in het feit dat een persoon die, anders dan als een persoon die een openbaar ambt uitoefent, bestuurder of zaakvoerder van een rechtspersoon, lasthebber of aangestelde van een rechtspersoon of van een natuurlijke persoon is, rechtstreeks of door tussenpersonen, voor zichzelf of voor een derde, een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook vraagt of aanneemt, om zonder medeweten, naar gelang van het geval, van de raad van bestuur of van de algemene vergadering, van de lastgever of van de werkgever, en in strijd met de uitdrukkelijke onderrichtingen van deze laatste, met de uitdrukkelijke interne regels uitgevaardigd door de rechtspersoon of de natuurlijke persoon of met de deontologische beroepsregels, of kennelijk in strijd met het rechtmatige belang van deze rechtspersoon of natuurlijke persoon, naar aanleiding van de uitoefening van zijn beroepsactiviteit een handeling te verrichten of na te laten.

§ 2. Actieve private omkoping bestaat in het rechtstreeks of door tussenpersonen voorstellen aan een persoon die, anders dan als een persoon die een openbaar ambt uitoefent, bestuurder of zaakvoerder van een rechtspersoon, lasthebber of aangestelde van een rechtspersoon of van een natuurlijke persoon is, van een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook voor zichzelf of voor een derde om zonder medeweten, naar gelang van het geval, van de raad van bestuur of van de algemene vergadering, van de lastgever of van de werkgever, en in strijd met de uitdrukkelijke onderrichtingen van deze laatste, met de uitdrukkelijke interne regels uitgevaardigd door de rechtspersoon of de natuurlijke persoon of met de deontologische beroepsregels, of kennelijk in strijd met het rechtmatige belang van deze rechtspersoon of natuurlijke persoon, naar aanleiding van de uitoefening van zijn beroepsactiviteit een handeling te verrichten of na te laten.

Art. 504ter. § 1. In geval van omkoping van niet-ambtenaren is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 100 frank tot 10 000 frank of één van die straffen.

§ 2. Indien de vraag bedoeld in artikel 504bis, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 504bis, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 504bis, § 2, aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van 100 frank tot 50 000 frank of één van die straffen. »

Art. 6. In de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 10quater ingevoegd, luidende :

« Artikel 10quater.

Een persoon kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt :

1º aan een misdrijf bepaald in de artikelen 246 tot 249 van het Strafwetboek;

2º aan een misdrijf bepaald in artikel 250 van het Strafwetboek, als het misdrijf een persoon betreft die een openbaar ambt uitoefent in een Lid-Staat van de Europese Unie.

In dit laatste geval kan de vervolging niet plaatshebben dan op een officieel bericht, door de overheid van deze Staat aan de Belgische overheid gegeven;

3º aan een misdrijf bepaald in artikel 250 van het Strafwetboek, als het misdrijf een persoon betreft die een openbaar ambt uitoefent in een andere Staat dan die bedoeld in 2º.

In dit laatste geval is de vervolging onderworpen aan de voorwaarde dat het feit bestraft wordt door de wetgeving van het land waar het is gepleegd, en voor zover de wetgeving van deze Staat de omkoping die een persoon betreft die een openbaar ambt uitoefent, in België strafbaar stelt. Ze kan bovendien niet plaatshebben dan op een officieel bericht, door de overheid van deze Staat aan de Belgische overheid gegeven;

4º aan een misdrijf bepaald in artikel 251 van het Strafwetboek, als het misdrijf een persoon betreft die een openbaar ambt uitoefent bij één van de instellingen van de Europese Unie;

5º aan een misdrijf bepaald in artikel 251 van het Strafwetboek, als het misdrijf een persoon betreft die een openbaar ambt uitoefent in een internationale publiekrechtelijke organisatie.

In dit laatste geval kan de vervolging niet plaatshebben dan op een officieel bericht, door de bevoegde overheid van deze organisatie aan de Belgische overheid gegeven. »

Art. 7. Artikel 58 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« Deze toestemming mag niet worden verleend voor het verwerven of behouden van overheidsopdrachten of van administratieve vergunningen. »

Art. 8. Artikel 19, § 1, 1º, d), van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken wordt vervangen als volgt :

« d) Niet-naleving van het verbod op handelingen, overeenkomsten of afspraken die de normale mededingingsvoorwaarden kunnen vertekenen, zoals bepaald in artikel 11 van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, met inbegrip van de daden van omkoping die strafbaar worden gesteld door de artikelen 246, 247, 250 en 251 van het Strafwetboek. »

Art. 9. Artikel 1, f), van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken, vervangen door de wet van 4 augustus 1978 en gewijzigd door de wet van 6 april 1995, wordt aangevuld met de woorden « private omkoping ».

Verantwoording

Het voorliggende amendement kadert in de tenuitvoerlegging van de prioriteiten op het gebied van justitie die zijn vastgelegd door zowel het regeringsprogramma als het actieplan tegen de georganiseerde criminaliteit, dat door de regering is aangenomen op 28 juni 1996. Het beoogt een volledig vernieuwd juridisch kader te scheppen om te verzekeren dat de corruptie zo efficiënt mogelijk wordt bestreden.

Het houdt rekening met de verplichtingen die opgelegd worden door de onlangs gesloten internationale overeenkomsten die ondertekend zijn door België, met name : het eerste protocol bij de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, aangenomen door de Raad van de Europese Unie op 27 september 1996, de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschap of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, aangenomen door de Raad van de Europese Unie op 26 mei 1997, en de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie van buitenlandse ambtenaren in internationale handelstransacties, opgemaakt te Parijs op 17 december 1997 in het kader van de OESO.

A. ALGEMENE OVERWEGINGEN

1. Nagestreefde doelstellingen

Het amendement streeft in het bijzonder vier grote doelstellingen na.

Eerst en vooral worden de basisconcepten van de materie verduidelijkt en wordt de terminologie gemoderniseerd, rekening houdend met de jurisprudentie van het Hof van Cassatie en met internationale overeenkomsten (vooral van de Europese Unie) die op dit terrein zijn uitgewerkt.

De tweede doelstelling is tegemoet te komen aan de lacunes die momenteel bestaan in het Belgisch recht in de strafbaarstellingen. In het bijzonder wil het amendement de corruptie bestaande uit de vraag door een persoon die een openbaar ambt uitoefent (wat in de huidige logica van de wet overeenkomt met de poging tot passieve omkoping), het misbruik van invloed, de omkoping van een kandidaat voor een openbaar ambt, de omkoping van internationale ambtenaren, de omkoping van buitenlandse ambtenaren en tot slot de private omkoping strafbaar stellen.

De derde doelstelling is het opvullen van de lacunes, op het gebied van de sancties, in hoofdzaak door de mogelijkheid tot de ontzetting van rechten, waarin artikel 33 van het Strafwetboek voorziet, te veralgemenen, en door de sancties aan te passen aan de huidige penologische tendenzen.

De laatste doelstelling bestaat in de uitbreiding van de extra-territoriale bevoegdheid van de Belgische rechter voor de omkoping waarbij internationale ambtenaren of ambtenaren van een vreemde Staat betrokken zijn, evenals voor de omkoping gepleegd in het buitenland ten aanzien van personen die een openbaar ambt uitoefenen in België.

Naar aanleiding van deze hervorming bleek het vanuit de bezorgdheid tot coherentie eveneens wenselijk om de terminologie te moderniseren en de sancties aan te passen van andere misdrijven tegen de openbare orde gepleegd door ambtenaren (verduistering ­ artikel 240 tot 242 van het Strafwetboek, knevelarij ­ artikel 243 van het Strafwetboek, belangenneming ­ artikel 244 van het Strafwetboek).

2. Krachtlijnen van de voorgestelde hervormingen

2.1. Concepten en terminologie

Men heeft geopteerd voor een algemene herformulering van de bepalingen op de omkoping. Deze herformulering heeft tot doel de tekst op conceptueel vlak coherenter te maken, en meer leesbaar en doorzichtig voor de rechtzoekenden.

Men heeft getracht de structuur van de bepalingen in het Strafwetboek betreffende de omkoping te verhelderen. Artikel 246 van het Strafwetboek, in het ontwerp, bevat de onderscheiden definities van de constitutieve basiselementen van de actieve en de passieve omkoping. Artikel 247 brengt onderscheidingen aan naargelang van het doel dat beoogd wordt door de omkoping, en past de toepasselijke sancties hieraan aan. De artikelen 248 en 249 voorzien de sancties die van toepassing zijn op bepaalde categorieën van personen (politieambtenaren, personen met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie en leden van het openbaar ministerie in artikel 248; scheidsrechters, rechters-assessoren, gezworenen en rechters in artikel 249). De artikelen 250 en 251 betreffen de toepassing van de bepalingen op buitenlandse en internationale ambtenaren. Tot slot betreft artikel 252 een specifieke sanctie (ontzetting).

Vervolgens heeft men geprobeerd de concepten te verhelderen. In het amendement definieert één artikel de passieve omkoping en de actieve omkoping, terwijl op dit moment de passieve omkoping in artikel 246 wordt omschreven en de actieve omkoping in artikel 252.

Ten gevolge van de opmerkingen van de Raad van State, en rekening houdend met de verplichtingen die opgelegd worden door de internationale overeenkomsten en met de staat van het recht in de buurlanden, heeft de regering besloten om de idee te verlaten dat het doorslaggevende constitutieve element van corruptie het bestaan is van een corruptie-pact, dat wil zeggen de afspraak tussen de twee partijen dat de persoon die een openbaar ambt uitoefent een bepaald gedrag aanneemt in ruil voor een bepaald voordeel. In deze amendementen en in tegenstelling met het huidige van kracht zijnde recht, bestaat het feit van passieve omkoping voortaan uit de eenzijdige handeling van een openbaar ambtenaar die iemand anders om een voordeel vraagt teneinde een bepaald gedrag aan te nemen in het kader van zijn ambt, en bestaat het feit van actieve omkoping uit de eenzijdige handeling van een privépersoon die enig voordeel voorstelt aan een openbaar ambtenaar opdat deze een bepaald gedrag zou aannemen. In de logica van de huidige bepalingen van het wetboek zouden dergelijke feiten slechts pogingen tot omkoping uitmaken, met het gevolg dat artikel 51 van het Strafwetboek erop van toepassing zou zijn (dat vereist dat het voornemen om het misdrijf te plegen veruiterlijkt is « door uitwendige daden die een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf uitmaken en die gestaakt zijn of hun uitwerking hebben gemist door omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van de dader »), terwijl het voortaan om ogenblikkelijke misdrijven gaat, die voltooid zijn op het moment van de vraag of het voorstel, met de juridische gevolgen die daaruit voortvloeien. De regering heeft nochtans gepoogd ervoor te zorgen dat deze verandering van logica zich niet vertaalt in een overbestraffing, en heeft erop toegezien dat een strafgradatie werd behouden die rekening houdt met de objectieve zwaarte van de feiten.

In deze opvatting is het bestaan van een corruptie-pact, dat wil zeggen de ontmoeting van twee wilsuitingen, niet langer het doorslaggevende element van het misdrijf, maar wordt het integendeel een objectieve verzwarende omstandigheid van het feit.

Op dezelfde manier heeft de aard van het gedrag beoogd door de omkoping geen gevolg voor de strafbaarheid van het feit, maar wordt dit enkel in aanmerking genomen voor de hoogte van de toepasselijke straf.

Het feit dat bepaalde zaken aan de omgekochte zijn gegeven of hem gewoon zijn beloofd zonder dat ze later gegeven worden, heeft daarentegen geen invloed op het bestaan of de ernst van het misdrijf.

De structuur en de terminologie van de definities van het nieuwe voorgestelde artikel 246 inspireren zich grotendeels op die van de bepalingen in de overeenkomsten van de Europese Unie. Zo worden een aantal nieuwe elementen ­ die door de doctrine en de rechtspraak reeds opgenomen waren in de definiëring van het misdrijf ­ expliciet vermeld. De notie van giften en geschenken is vervangen door die van « voordelen van welke aard dan ook », die onnodige controverses rond de aard van de beoogde zaken vermijdt. Het aanvaarden of het voorstel kan gebeuren « rechtstreeks of door tussenpersonen » (deze precisering bevond zich reeds in de strafbaarstelling van belangenneming ­ artikel 245 van het Strafwetboek). Het aanbod, de belofte of het voordeel kan voorgesteld en aanvaard worden door de omgekochte persoon « voor zichzelf of voor een derde ».

Om de tekst verteerbaarder te maken en controverses over het toepassingsgebied van de bepalingen te voorkomen, heeft men de uitdrukking « ieder openbaar officier of ambtenaar, ieder met een openbare dienst belaste persoon » vervangen door de notie « iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent ». Deze notie dekt alle categorieën van personen die, ongeacht hun statuut (federale, gewestelijke, gemeenschapsambtenaren, provinciale of gemeentelijke officieren of ambtenaren; verkozen mandatarissen; openbare officieren; tijdelijke of permanente dragers van een deeltje van de openbare macht of het openbaar gezag; zelfs privépersonen belast met een opdracht van openbare dienst), enig openbaar ambt uitoefenen. Om te voldoen aan de twijfel geuit door de Raad van State hieromtrent, dient benadrukt te worden dat het niet de bedoeling is van de regering om met deze vereenvoudiging van de tekst het toepassingsgebied te veranderen van de bepalingen over omkoping ten aanzien van de personen, zoals het bepaald wordt door de rechtspraak en de rechtsleer, maar wel om door een algemene formulering elke onzekerheid uit te sluiten rond het feit of bovenvermelde beroepscategorie al dan niet onder de toepassing van de wet valt.

Het bestaan van de dubbele definitie in artikel 246 maakt het mogelijk niet in herhalingen te vallen, wat ertoe zou leiden dat de tekst verzwaard en minder direct begrijpelijk wordt.

2.2. Nieuwe strafbaarstellingen

Dit amendement dekt een hypothese die niet strafbaar is gesteld onder het huidige recht : een openbaar ambtenaar die in het kader van de uitoefening van zijn ambt om een voordeel vraagt (wat een poging tot passieve omkoping zou zijn in de logica van de huidige bepalingen).

Artikel 247, § 4, van het amendement bestraft bovendien de omkoping indien een persoon die een openbaar ambt uitoefent gebruik maakt van zijn echte of vermeende invloed die hij wegens zijn ambt heeft om een handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur of het nalaten van die handeling te voorkomen.

De omkoping bestaat in het huidige Belgische recht slechts voor zover het gedrag betrekking heeft op een handeling van het ambt van de persoon die een openbaar ambt uitoefent. Er bestaan echter gevallen waarin de omkoping geen betrekking heeft op een handeling die deel uitmaakt van het ambt van de omgekochte, maar op de invloed die de omgekochte bereid is uit te oefenen om te verkrijgen dat die handeling door een derde wordt verricht.

Dergelijke hypotheses beantwoorden goed aan de logica van de omkoping en zouden dus bestraft moeten worden, maar ze vallen niet onder de toepassing van de huidige strafrechtelijke bepalingen terzake. De doelstelling hier is deze lacune op te vullen.

Het amendement beoogt ook de omkoping van buitenlandse ambtenaren te straffen door een nieuw artikel 250 in te voegen in het Strafwetboek. Deze bepaling assimileert de buitenlandse ambtenaren met de Belgische ambtenaren voor de misdrijven van omkoping bepaald in de artikelen 246 en 247.

Het Belgisch recht bestraft enkel de omkoping van Belgische openbare ambtenaren. De traditionele reden daarvan is dat een van de functies van het strafrecht de bescherming is van de Belgische Staat en van de openbare orde, en niet van vreemde Staten. Deze rechtvaardiging heeft geen bestaansrecht meer vandaag, en het is noodzakelijk om het omkopen van buitenlandse openbare overheden te kunnen straffen : boven de bescherming van de Belgische openbare orde, moet ook de openbare orde van de Europese Unie in haar geheel worden beschermd, maar ook die van andere vreemde Staten, in het bijzonder in het kader van internationale handelstransacties.

Wat betreft de verhoudingen met de lidstaten van de Europese Unie, is een dergelijke assimilatie een verplichting die voortvloeit uit artikel 1 van het protocol en de overeenkomst die hierboven genoemd ziijn. Zij bepalen dat « met de uitdrukking « ambtenaar » wordt bedoeld iedere ambtenaar, met inbegrip van iedere nationale ambtenaar van een andere lidstaat ».

Dit geldt evenzeer voor de andere Staten die geen lid zijn van de Europese Unie. Ten gevolge van de opmerking van de Raad van State op dit punt is het onderscheid dat in het oorspronkelijke wetsontwerp is gemaakt tussen de lidstaten van de Europese Unie en de andere vreemde Staten opgeheven om te voorkomen dat die bepaling geïnterpreteerd kon worden als discriminatoir in haar gevolgen, aangezien voor twee identieke feiten die gepleegd zijn in België het ene strafbaar zou zijn en het andere niet, enkel wegens de identiteit van de Staat waarvan de ambtenaar die betrokken is bij de omkoping afhangt en de staat van het interne recht van dit land. De opheffing van dit onderscheid wordt bovendien gerechtvaardigd door de noodzaak om zich te conformeren aan de verplichting opgelegd door artikel 1 van de OESO-overeenkomst in deze materie, die de actieve omkoping beoogt van « buitenlandse ambtenaren », zonder een onderscheid te maken naar gelang van het vreemde land waarvan deze afhangen.

Het ontwerp beoogt ook de strafbaarstelling van de omkoping van internationale ambtenaren die deel uitmaken van internationale publiekrechtelijke organisaties, door een nieuw artikel 251 in te voegen in het Strafwetboek. Deze bepaling assimileert de internationale ambtenaren met de Belgische ambtenaren wat betreft de misdrijven van omkoping bepaald in de artikelen 246 en 247.

Deze assimilatie wordt op dezelfde manier gerechtvaardigd als die van de buitenlandse ambtenaren. Wat betreft de omkoping van internationale ambtenaren, is de kwestie nog crucialer daar de internationale organisaties zelf geen bevoegdheid hebben om aan hun ambtenaren strafrechtelijk sancties op te leggen.

Voor de betrekkingen met de lidstaten van de Europese Unie is een dergelijke assimilatie een verplichting die voortvloeit uit artikel 1 van het protocol en van de bovenvermelde overeenkomst die bepalen dat onder het begrip « ambtenaar » alle ambtenaren, d.w.z. zowel Europese ambtenaren als nationale ambtenaren, verstaan worden.

Tot slot voorziet het amendement in de bestraffing van private omkoping, door de artikelen 504bis en 504ter in te voegen in het Strafwetboek met het doel de omkoping in de privé-sector te straffen, in geval een werknemer, een bediende, een bestuurder, een zaakvoerder of een lasthebber aanvaardt om, tegen beloning, een bepaald gedrag aan te nemen zonder medeweten van zijn werkgever, zijn raad van bestuur of zijn algemene vergadering en in strijd met de uitdrukkelijke onderrichtingen van deze laatsten, met de uitdrukkelijke interne regels van de onderneming, of met de deontologische beroepsregels, of op een manier die duidelijk indruist tegen het wettelijk belang van de betrokken rechtspersoon of natuurlijke persoon.

De omkoping van het personeel van een private onderneming, rechtspersoon of niet, is momenteel niet als zodanig strafbaar in het Belgisch recht. Het is nochtans duidelijk dat een klant van een onderneming kan proberen een bediende ervan om te kopen om er bepaalde voordelen van te krijgen. Men moet bovendien aanstippen dat de omkoping binnen een private onderneming voor een criminele organisatie een middel kan zijn om te infiltreren in de legale economische activiteit, en eventueel een eerste stap naar de omkoping van openbare overheden door deze onderneming met het oog op de toewijzing van openbare subsidies of openbare aanbestedingen.

De moeilijkheid is vast stellen wat een onwettige betaling is die een bestanddeel is van omkoping, gegeven het feit dat de wederzijdse toekenning van economische voordelen tussen klanten en leveranciers een economische basisactiviteit is binnen een concurrentiële markt. Dat is de reden waarom het ontwerp voorziet in twee cumulatieve voorwaarden bovenop de eenzijdige omkopingshandeling (een vraag voor de passieve omkoping of een voorstel voor de actieve omkoping). Eerst en vooral is het nodig dat de bediende gehandeld heeft zonder medeweten van zijn werkgever. Deze voorwaarde is nochtans niet voldoende, omdat wat in dit geval op het spel staat in de eerste plaats de contractuele relatie is tussen werknemer en werkgever : het gaat om een feit dat aanleiding zou kunnen geven tot ontslag wegens zware fout, maar het is ook mogelijk dat de werkgever de keuze die buiten zijn weten door zijn werknemer gemaakt is, achteraf goedkeurt. Het ontwerp voorziet dus nog in een bijkomende voorwaarde opdat het feit strafrechtelijk strafbaar kan zijn : de handeling verricht zonder medeweten van de werkgever is eveneens in strijd met onderrichtingen, interne regels, of deontologische beroepsregels, of op een manier die duidelijk indruist tegen het wettelijk belang van de betrokken rechtspersoon of natuurlijke persoon.

Het is dus zeker niet de bedoeling van deze bepaling om de goede werking van private ondernemingen in gevaar te brengen, maar wel om een specifiek strafrechtelijk wapen te hebben die de strijd tegen oneerlijke praktijken die mogelijk schade kunnen toebrengen aan het interne evenwicht van deze ondernemingen en daardoor de economische openbare orde kunnen destabiliseren.

2.3. De sancties

De eerste doelstelling op het gebied van sancties, opgenomen in de regeringsverklaring zelf, is de veralgemening van de mogelijkheid van de rechter om de ontzetting van rechten uit te spreken. In het huidige systeem is er één enkel geval waarin tegen een persoon die is veroordeeld wegens omkoping niet de ontzetting bepaald in artikel 33 van het Strafwetboek kan worden uitgesproken, en dat is in geval de omkoping betrekking heeft op een rechtmatige maar niet aan betaling onderworpen handeling. Deze situatie, die reeds bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cas. 15 februari 1965, Pas. I., 610-612), is een niet te rechtvaardigen anomalie. Het voorgesteld nieuwe artikel 252 voorziet in een algemene mogelijkheid om de ontzetting uit te spreken voor alle misdrijven van omkoping.

De tweede doelstelling die nagestreefd wordt bij de sancties, is de aanpassing van de straftarieven. In de geest van de beleidsnota inzake strafrechtelijk beleid en strafuitvoering zijn de minima van de gevangenisstraffen op zes maanden gebracht : ofwel oordeelt de rechter dat de zwaarste van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigt, en die zal dan hoger zijn dan zes maanden, ofwel legt hij enkel een geldboete op. Bovendien zijn de maxima van de geldboetes verhoogd overeenkomstig de tarieven bepaald in de nieuwe wetten voor misdrijven van gelijkaardige zwaarte ­ witwassen, fraude : van 10 000 frank (× 200 = 2 miljoen) voor feiten van gemiddelde zwaarte tot 100 000 frank (× 200 = 20 miljoen) voor de zwaarste feiten.

Er is nog in andere sancties voorzien. Het gaat om bijzondere beroepsverboden : enerzijds het verbod om deel te nemen aan overheidsopdrachten (voor de publieke omkoping), en anderzijds het verbod om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen in de economische sector (voor de private omkoping).

2.4. Extra-territoriale bevoegdheid

Tot slot bevatten de amendementen een bepaling betreffende de vervolging van omkopingsmisdrijven die gepleegd zijn buiten het grondgebied van België. Rekening houdend met de internationalisering van de economische activiteiten, met de uitbreidingen waarin het amendement voorziet, met name wat betreft de omkoping van internationale ambtenaren en van buitenlandse ambtenaren, en met de internationale verplichtingen die aangegaan zijn door België, bleek het noodzakelijk om te voorzien in bijzondere bepalingen voor dit punt, om verder te gaan dan de klassieke criteria van extraterritoriale bevoegdheid waarin de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering reeds voorziet.


Door het aannemen van deze tekst wordt het mogelijk om, zonder revolutionaire veranderingen aan te brengen in ons strafrechtelijk systeem, belangrijke lacunes in het Belgisch recht te dichten en zou België een coherente en moderne wetgeving krijgen op het gebied van de strijd tegen omkoping, in de lijn van de internationale akten en de aan de gang zijnde werkzaamheden van de internationale organisaties (Europese Unie, Raad van Europa, OESO, UNO). Die wetgeving kan zelfs dienen als wetgevend model voor de discussies over deze materie in deze organisaties.

B. ARTIKELSGEWIJZE COMMENTAAR

Artikel 2

Dit artikel wijzigt het opschrift van titel IV van het tweede boek van het Strafwetboek door de woorden « personen die een openbaar ambt uitoefenen » te gebruiken.

Artikel 3

Dit artikel vervangt hoofdstuk III van titel IV door een nieuw hoofdstuk III, dat de artikelen 240 tot 244 van het Strafwetboek omvat. Deze artikelen hebben in hoofdzaak terminologische wijzigingen ondergaan waarvan de redenen zijn uitgelegd in het algemeen gedeelte van deze verantwoording. In alle gevallen is de notie van « persoon die een openbaar ambt uitoefent » geïntroduceerd, en vervangt het begrip « ambt » systematisch het begrip « bediening ».

Hieronder worden de andere aanpassingen van deze bepalingen toegelicht.

Het nieuwe artikel 240 neemt de inhoud van het oude artikel 240 over. De geldboete is verhoogd in vergelijking met die in het huidige artikel 244. De verlichting van de straf in geval van verduistering die lager is dan de gestelde zekerheid, wordt afgeschaft.

Het nieuwe artikel 241 neemt de inhoud van het oude artikel 241 over. De geldboete is verhoogd. Een derde hypothese wordt toegevoegd aan die waarin reeds voorzien is (bewaarder; persoon aan wie de stukken zijn meegedeeld uit hoofde van zijn ambt) : het is de hypothese waarin de persoon wegens zijn ambt toegang gehad heeft tot stukken. Deze laatste hypothese beoogt het geval waarin de persoon die een openbaar ambt uitoefent, mogelijkheden die voortvloeien uit zijn ambt gebruikt heeft om toegang te hebben tot stukken die niet voor hem bestemd waren en waarover hij geen bepaalde verantwoordelijkheid had. De suggestie van de Raad van State, namelijk het uitdrukkelijk vermelden van geautomatiseerde informatiedragers of magnetische informatiedragers, is niet gevolgd. Immers, de vernietiging van akten en titels moet strafbaar zijn, ongeacht de informatiedrager waarop ze bewaard zijn.

Het nieuwe artikel 242 neemt de inhoud van het oude artikel 242 over. De gevangenisstraf is verhoogd tot twee jaar en de geldboete is gestegen. In de Franse versie zijn de woorden « procédures criminelles » vervangen door de woorden « actes de la procédure ». Geïnformatiseerde of magnetische dragers worden ook gedekt.

Het nieuwe artikel 243 neemt de inhoud van het oude artikel 243 over. De geldboete is verhoogd. Het nieuwe artikel 244 neemt de inhoud van het oude artikel 245 over. De geldboete is verhoogd. Het oude artikel 244 verdwijnt, aangezien zijn inhoud opgenomen is in de bestaande bepalingen.

Artikel 4

Het opschrift van hoofdstuk IV wordt aangepast overeenkomstig de terminologische wijzigingen die zijn toegelicht in het algemeen gedeelte.

Artikel 246. Artikel 246 bevat de definitie van passieve omkoping (§ 1) en van actieve omkoping (§ 2). Overeenkomstig hetgeen gezegd is in het algemeen gedeelte over de gevolgde logica, is wat hier gedefinieerd wordt, de eenzijdige handeling van omkoping. Wat betreft het doel van de omkoping, worden die verschillende mogelijke doelen opgesomd in artikel 247, dat ook sancties bevat naar gelang van de respectievelijke zwaarte.

Artikel 245, § 3, assimileert met een persoon die een openbaar ambt uitoefent ook elke persoon die zich kandidaat gesteld heeft voor dit ambt of die zich voorstelt als degene die dit ambt later zal uitoefenen. Het beoogde doel is om, de omkoping reeds vanaf het begin te kunnen bestraffen, zelfs indien dit afgesproken is tussen private personen in het vooruitzicht van de toetreding van een van de partijen tot een openbaar ambt, met het oog op de latere uitvoering van een handeling naar aanleiding van de toekomstige uitoefening van dit ambt. Het doel van een dergelijke assimilatie is dubbel : enerzijds maakt zij het mogelijk personen te bestraffen die nog geen enkel openbaar ambt bekleden, zonder te moeten wachten tot ze dat ambt uitoefenen na de omkoping, maar anderzijds beoogt zij ook personen te bestraffen die later toch geen openbaar ambt bekleden.

Dat is de reden waarom de regering de toevoeging die voorgesteld werd door de Raad van State niet heeft overgenomen. Die toevoeging zou precies verhinderen dat deze twee doelstellingen bereikt worden : men zou moeten wachten tot de persoon het openbaar ambt bekleedt opdat hij strafbaar kan zijn, en vervolging onmiddellijk na de vaststelling van de feiten ­ bijvoorbeeld in het kader van een verkiezingscampagne ­ zou onmogelijk zijn; bovendien zou omkoping van een persoon die later geen openbaar ambt bekleedt, onbestraft blijven.

Artikel 247. Artikel 247 bevat vier paragrafen, die vier mogelijke doelstellingen van de omkoping omschrijven. Deze kan beogen : het verrichten van een rechtmatige handeling (dit wil zeggen een handeling die de persoon die het openbaar ambt uitoefent sowieso verricht zou hebben, overeenkomstig de regels die dit ambt oplegt), het verrichten van een onrechtmatige handeling of het nalaten van een handeling die tot de ambtsplichten behoort, het verrichten van een misdaad of een wanbedrijf, of het gebruik van invloed voor het verrichten of het nalaten van een handeling.

Overeenkomstig de algemene logica van de tekst, zoals uitgelegd in het algemene gedeelte, wordt voor ieder geval een onderscheid gemaakt, wat betreft de toepasbare straf, tussen de hypothese van de eenzijdige handeling van omkoping en die van het corruptiepact. De straffen bepaald in dit artikel zijn van toepassing zowel voor de passieve omkoping als voor de actieve omkoping.

Artikel 247, § 1, bestraft omkoping tot het verrichten van een rechtmatige maar niet aan betaling onderworpen handeling van het ambt. Dit is de hypothese die beoogd wordt door het huidige artikel 246, eerste lid. De straffen worden verhoogd [in geval van een corruptiepact : maximum van twee jaar in plaats van zes maanden voor de gevangenisstraf; maximum van 25 000 frank (= 5 000 000 frank) in plaats van 500 frank (= 100 000 frank) voor de geldboete].

Artikel 247, § 2, bestraft omkoping tot het verrichten van een onrechtmatige handeling naar aanleiding van de uitoefening van het ambt, of het nalaten van een handeling die tot de ambtsplichten behoort. Dit is de hypothese die beoogd wordt door het huidige artikel 246, tweede lid. De straffen worden verhoogd (drie jaar in plaats van één jaar, en 50 000 frank in plaats van 1 000 frank, in geval van een corruptiepact).

Artikel 247, § 2, derde lid, bestraft omkoping tot het verrichten van een onrechtmatige handeling naar aanleiding van de uitoefening van het ambt, of het nalaten van een handeling die tot de ambtsplichten behoort, indien dit gevolgen heeft. Dit is de hypothese waarin het huidige artikel 247 voorziet. De straffen worden verhoogd (vijf jaar in plaats van drie jaar en 75 000 frank in plaats van 3 000 frank).

Artikel 247, § 3, bestraft omkoping tot het plegen van een misdaad of een wanbedrijf. Dit is de hypothese waarin het huidige artikel 248 voorziet. De geldboete wordt verhoogd (van 5 000 tot 100 000 frank, in geval van een corruptiepact).

Artikel 247, § 4, bestraft omkoping die tot doel heeft invloed te gebruiken om een behandeling van een publieke overheid of administratie of het nalaten daarvan te verkrijgen. Het gaat hier om een nieuwe strafbaarstelling in het Belgisch recht. Met het begrip « echte of vermeende invloed » duidt men aan dat niet vereist is dat het uitgeoefend openbaar ambt objectief gezien van die aard is dat het de overheid die de handeling moet doen, effectief kan beïnvloeden. Het volstaat dat de persoon die het voorstel doet, denkt dat de persoon tot wie hij zich richt, over de noodzakelijke invloed beschikt of dat deze laatste zich voordoet als zou hij over een dergelijke invloed beschikken. Ingevolge de opmerking van de Raad van State is de uitdrukking « administratieve of gerechtelijke rechtshandeling » vervangen door « handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur ». Deze laatste uitdrukking, overgenomen van artikel 433-1, 2º, van het Franse Strafwetboek, heeft een ruimer toepassingsgebied en beoogt met name ook de niet-normgevende handelingen die tot de activiteiten behoren van de wetgevende macht, de niet-gerechtelijke handelingen die tot de activiteiten van de rechterlijke autoriteiten behoren of van personen die voor de justitie werken, evenals handelingen betreffende de Raad van State en het Arbitragehof. De straf is dezelfde als die bepaald voor omkoping die het verrichten van een rechtmatige handeling tot doel heeft.

Artikel 247, § 4, derde lid, bestraft de omkoping die het gebruik van invloed tot doel heeft, indien dit gevolgen heeft, d.w.z. indien de invloed daadwerkelijk is uitgeoefend door de omgekochte persoon. Deze verzwarende omstandigheid is dezelfde als die waarin is voorzien in geval van omkoping tot het verrichten van een onrechtmatige handeling. Het feit dat de omgekochte persoon effectief datgene doet waar het corruptiepact betrekking op had, rechtvaardigt een strengere straf. Opdat de omkoping die het gebruik van invloed tot doel heeft, geacht kan worden gevolgen te hebben, is niet vereist dat de invloed ook effectief de gewenste handeling of het nalaten daarvan, tot resultaat heeft. In zoverre deze omstandigheid onafhankelijk is van de wil van de twee partijen bij het corruptiepact, maar onder de verantwoordelijkheid valt van een derde persoon die bij hypothese vreemd is aan het misdrijf, kan dit element niet als een constitutief element in aanmerking worden genomen. Wat vereist wordt, is dat de invloed daadwerkelijk uitgeoefend is, d.w.z. dat de omgekochte persoon daadwerkelijk gehandeld heeft als gevolg van het corruptiepact, onafhankelijk van de aard en de reële gevolgen van zijn actie op de beoogde handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur. De straf is dezelfde als die bepaald voor de omkoping die het verrichten van een onrechtmatige handeling tot doel heeft.

In tegenstelling tot de oorspronkelijke tekst van de regering, voorzien deze amendementen niet in een bepaling die de poging tot omkoping strafbaar stelt. Deze schrapping is gerechtvaardigd door de verandering van logica die aangenomen is ten gevolge van het advies van de Raad van State. Als men aanneemt dat de eenzijdige handeling van de vraag (vanuit het standpunt van de persoon die een openbaar ambt uitoefent) of het voorstel (vanuit het standpunt van de omkoper) een constitutief element is van de omkoping en niet langer alleen van de poging tot omkoping, zoals in het huidige recht, zou het te verregaand zijn om de poging tot omkoping te criminaliseren, die dan zou bestaan uit een uitwendige daad die een begin van uitvoering zou vormen van een vraag of een voorstel. Het toelichtend verslag bij het protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, aangenomen door de Raad van de Europese Unie op 27 september 1996, rechtvaardigt trouwens ook op deze manier de afwezigheid van de verplichting om de poging strafbaar te stellen.

In tegenstelling tot het advies van de Raad van State oordeelt de regering dat de uitlokking om een feit van corruptie te begaan, wat gestraft moet worden krachtens de akten van de Europese Unie betreffende corruptie, voldoende gedekt is door de regels van het Belgisch recht inzake de strafbare deelneming (artikel 66 van het Strafwetboek). De betekenis van de termen opgenomen in een internationale Overeenkomst moet in principe geïnterpreteerd worden in het licht van het recht van elke lidstaat. Wanneer de Overeenkomst bepaalt dat de medeplichtigheid en de uitlokking strafbaar gesteld moet worden, verwijst ze naar de draagwijdte van deze begrippen in het interne recht van elke lidstaat. Voor België is het begrip uitlokking onbekend, zoals de Raad van State heeft opgemerkt, en het begrip dat overeenkomt met het begrip dat de Overeenkomst beoogt, is de uitlokking om een misdrijf te begaan als deelneming (artikel 66 van het Strafwetboek). Het toelichtend rapport bij bovenvermeld protocol verduidelijkt trouwens dit punt, stellende dat de begrippen terzake geïnterpreteerd moeten worden overeenkomstig de definitie die daaraan gegeven wordt in het strafrecht van elke lidstaat.

Artikel 248. Artikel 248 voorziet in een verzwarende omstandigheid voor de omkoping die bepaalde categorieën van personen beoogt die specifieke ambten uitoefenen bij het opsporen en het vervolgen van misdrijven : de politieambtenaren, de personen met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie en de leden van het openbaar ministerie. Omkoping van dergelijke personen schaadt de openbare orde op een directere en zwaardere manier dan de andere vormen van omkoping, aangezien aan die personen door de wet essentiële opdrachten zijn toegewezen in het kader van de rechtshandhaving en de uitoefening van de justitie, en de wet hun bijgevolg belangrijke bevoegdheden heeft toegekend ten aanzien van de fundamentele rechten van personen en hun vaststellingen met een bijzonder gezag heeft bekleed in het kader van de gerechtelijke procedure. Bijgevolg moeten op omkoping van deze beroepscategorieën hogere straffen staan, tegelijk om de beoogde personen te beschermen tegen potentiële omkopers en om henzelf iedere praktijk en iedere tolerantie die tegen hun opdracht ingaat, te ontraden. Het maximum van de straffen bepaald in artikel 247 wordt dus verdubbeld wat hen betreft.

Deze bepaling beoogt in het bijzonder de handelingen te beschermen die specifiek zijn aan de functie van de beoogde personen, en wordt niet toegepast op het misbruik van invloed, waarvoor deze personen gestraft worden zoals iedere andere persoon die een openbaar ambt uitoefent. De bepaling werd dan ook in deze zin beperkt, ten gevolge van de opmerking van de Raad van State over de verhouding tussen artikel 248 en artikel 249.

Artikel 249. Artikel 249 betreft de omkoping van personen die een jurisdictionele opdracht hebben : scheidsrechter, gezworene, rechter-assessor, rechter. Er bestaat reeds een onderscheid voor deze personen in het huidige Strafwetboek. De rechtvaardiging ervan is dat, gezien het belang van hun ambt en de gevolgen van hun beslissingen op de fundamentele rechten en vrijheden van personen, iedere vorm van omkoping ten hunnen aanzien veel zwaarder is dan de corruptie van andere beroepscategorieën. Men heeft de bestaande vrijheidsbenemende straffen behouden, en het maximum van de geldboetes verhoogd. Toch heeft men op één punt de gradatie vastgesteld door het Wetboek gewijzigd : de rechters-assessoren werden minder bestraft dan de gezworenen, omdat de beslissingen genomen door gezworenen per definitie betrekking hebben op zwaardere zaken (aangezien het gaat om misdaden die tot de bevoegdheid van het Hof van Assisen behoren). Men heeft hier nochtans geoordeeld dat men eveneens rekening moest houden met de graad van integratie van de persoon in de jurisdictionele functie. Een gezworene is een gelegenheidsrechter, die geen enkele voorafgaande kennis heeft van het systeem van de strafrechtelijke justitie. Bovendien, zelfs indien het normaal is om de omkoping die hem zou beogen, te vermijden door een strenge straf (een criminele straf), dan nog is het niet logisch om te voorzien in een lichtere straf ten aanzien van rechters-assessoren, aangezien zij, zelfs indien het geen professionele rechters zijn, niettemin meer geïntegreerd zijn in de rechtsprekende functie dan de gezworenen.

Men heeft in dit artikel ook een precisering toegevoegd vergeleken met de huidige artikelen over hetzelfde onderwerp : deze bepaling vindt slechts toepassing op de beoogde beroepscategorieën indien de omkoping het verrichten van een handeling die behoort tot het rechtsprekend ambt tot doel heeft. Dit betekent dat indien de omkoping een rechter beoogt en een puur administratieve handeling naar aanleiding van de uitoefening van zijn ambt, of de uitoefening door de rechter van zijn invloed ten aanzien van een andere gerechtelijke instantie, de rechter in deze hypothese strafbaar zal zijn op basis van de bepalingen van artikel 247 en niet van artikel 249.

Artikel 250. Artikel 250 stelt omkoping strafbaar indien zij buitenlandse ambtenaren beoogt. Het artikel werkt via assimilatie : de straffen zijn bijgevolg deze bepaald in de artikelen 247 en volgende voor dezelfde feiten.

De hoedanigheid van een persoon die een openbaar ambt uitoefent, wordt beoordeeld volgens het recht van de betrokken Staat. Nochtans, indien deze Staat buiten de Europese Unie ligt, bepaalt artikel 250, § 2, dat deze hoedanigheid ook nog beoordeeld moet worden naar Belgisch recht. Deze bijkomende voorwaarde heeft tot doel rekening te houden met eventueel zeer belangrijke verschillen die kunnen bestaan tussen juridische systemen die ver van elkaar verwijderd zijn voor de beoordeling van wat de uitoefening van een openbaar ambt is, en te voorkomen dat in België een persoon gestraft zou worden die op geen enkele manier beschouwd zou kunnen worden als iemand die een openbaar ambt bekleedt, terwijl hij dat nochtans wel doet volgens het recht van het land waarvan hij afhangt (door zijn nationaliteit of zijn woonplaats).

Men dient te preciseren dat dit artikel betrekking heeft op de strafbaarheid van een feit dat in principe in België gepleegd is (krachtens het territorialiteitsprincipe van het strafrecht). De vraag hoe hetzelfde feit vervolgd moet worden indien het gepleegd is buiten het Belgische territorium, wordt geregeld door artikel 6 van de amendementen, dat betrekking heeft op de extraterritoriale bevoegdheid van de Belgische rechter.

Artikel 251. Artikel 251 stelt corruptie strafbaar die personen beoogt die een openbaar ambt uitoefenen in een internationale publiekrechtelijke organisatie waarvan België lid is. Het artikel werkt via assimilatie : de straffen zijn bijgevolg deze bepaald in de artikelen 247 en volgende voor dezelfde feiten.

Artikel 252. Artikel 252 bepaalt dat de ontzetting waarin artikel 33 van het Strafwetboek voorziet, in alle gevallen uitgesproken kan worden, terwijl dit op grond van het huidige recht niet mogelijk is voor het geval van het huidige artikel 246, eerste lid, van het Wetboek.

Artikel 253. Het huidige artikel 253 wordt opgeheven. Het leek niet meer gerechtvaardigd om de inbeslaggenomen goederen toe te wijzen aan het OCMW van de plaats van het misdrijf, en dus leek het verkiesbaar dat iedere confiscatie geschiedt ten voordele van de Schatkist. Gezien de wijziging van artikel 42 van het Strafwetboek door de wet van 17 juli 1990, die de mogelijkheden van de confiscatie uitgebreid heeft, leek de bepaling van artikel 253 bovendien geen nut meer te hebben.

Artikel 5

Artikel 5 van de tekst voegt een afdeling 3bis in in hoofdstuk II (Bedrog) van titel II (Misdaden en wanbedrijven tegen eigendommen) van het tweede boek van het Strafwetboek in, betreffende de private omkoping.

Artikel 504bis definieert de actieve en passieve private omkoping. Deze kan iedere persoon beogen die ten aanzien van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon een bepaalde professionele functie heeft. Dat is de reden waarom de tekst uitdrukkelijk de bestuurder, de zaakvoerder, de lasthebber en de aangestelde (deze laatste notie omvat ook de notie van werknemer en is eigenlijk nog breder) viseert. De tekst heeft niet enkel betrekking op personen die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst, maar ook op personen met het statuut van zelfstandige die een bijzondere opdracht moeten vervullen. Omkoping kan bestaan in het kader van ondernemingen die de vorm hebben van een rechtspersoon of die bestaan uit natuurlijke personen, handelsvennootschappen of verenigingen zonder winstoogmerk.

Artikel 504ter bepaalt de straf. Deze is dezelfde als die voor het corruptiepact dat het verrichten van een rechtmatige handeling tot doel heeft. In geval van een pact is de straf dezelfde als voor het corruptiepact dat het verrichten van een onrechtmatige handeling tot doel heeft.

Artikel 6

De bepalingen van de oorspronkelijke tekst zijn op dit punt herzien ten gevolge van het advies van de Raad van State, echter niet om de draagwijdte ervan te wijzigen, maar om de coherentie en de leesbaarheid ervan te verbeteren. In dit perspectief heeft de regering ervoor gekozen om, in afwachting van de algehele herziening van dit hoofdstuk van de voorafgaande titel, een specifieke bepaling betreffende de omkoping (artikel 10quater ) in te voegen, die alle voorzienbare hypotheses dekt.

Wat betreft de Belgische ambtenaren en de Europese ambtenaren, voorziet de tekst in een extraterritoriale bevoegdheid die niet aan voorwaarden gebonden is voor feiten die ten hunnen aanzien buiten België gepleegd zijn.

Wat betreft de Europese ambtenaren, beantwoorden deze bepalingen aan een verplichting opgelegd door artikel 6 van het bovengenoemde protocol en door artikel 7 van de bovengenoemde overeenkomst (geval waarin de dader van het misdrijf een communautair ambtenaar is in dienst van een instelling van de Europese Gemeenschappen of van een instelling opgericht volgens de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en haar zetel in België heeft). Deze bevoegdheid vloeit voort uit de verplichting voor de lidstaten toe te zien op de effectieve vervolging van feiten die schade toebrengen aan de Europese Unie, gezien de afwezigheid van een eigen strafrechtelijke bevoegdheid van de Europese Unie.

De tekst voorziet daarenboven in een extraterritoriale bevoegdheid voor feiten door buitenlanders buiten België gepleegd ten aanzien van internationale ambtenaren. Deze bevoegdheid is onderworpen aan een officieel bericht door de bevoegde overheid van de betrokken internationale organisatie gegeven aan de Belgische overheid.

De tekst voorziet daarenboven in een extraterritoriale bevoegdheid voor feiten door buitenlanders buiten België gepleegd ten aanzien van ambtenaren van andere lidstaten van de Europese Unie. Deze bevoegdheid is onderworpen aan een officieel bericht door de overheid van die Staat aan de Belgische overheid gegeven.

Deze bevoegdheid vloeit voort uit de solidariteit die moet bestaan tussen de lidstaten van de Europese Unie in de bestrijding van handelingen die schade toebrengen aan de eigen belangen van de leden. Om elk positief bevoegdheidsconflict te voorkomen is deze bevoegdheid afhankelijk van de aanvraag door de betrokken lidstaat.

Tot slot voorziet de tekst in een extraterritoriale bevoegdheid voor feiten die ambtenaren van een andere vreemde Staat betreffen. Deze bepaling is bedoeld om tegemoet te komen aan de verplichting die opgelegd wordt door artikel 4.2 van de bovengenoemde OESO-Overeenkomst. De uitoefening van deze bevoegdheid is niettemin verbonden aan een drievoudige voorwaarde : dubbele incriminatie (strafbaarheid in het land waar de ambtenaar van afhangt), wederkerigheid (strafbaarheid van buitenlandse ambtenaren in het land waar de ambtenaar van afhangt), en officieel bericht vanwege het land waarvan de ambtenaar afhangt. In het oorspronkelijke regeringsontwerp waren deze eerste twee voorwaarden verbonden aan de strafbaarheid zelf van het feit, maar ten gevolge van het advies van de Raad van State en van de bovengenoemde overwegingen werd besloten om ze te beperken tot voorwaarden die enkel gelden voor de uitoefening van de vervolging voor feiten die gepleegd zijn buiten het grondgebied.

Artikel 7

Dit artikel wijzigt artikel 58 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, teneinde de mogelijkheid van de fiscale aftrekbaarheid van geheime commissielonen te beperken. Deze wijziging past binnen de verbintenissen die België heeft aangegaan op internationaal vlak, in het bijzonder met de OESO. In aansluiting op de aanbeveling van de Raad van de OESO van 27 mei 1994 betreffende de corruptie in internationale handelstransacties, en in het bijzonder de verkrijging en het behoud van openbare aanbestedingen, en op de aanbeveling van het Comité van fiscale zaken van de OESO heeft de Raad van de OESO op 11 april 1996 een nieuwe aanbeveling aangenomen die in het bijzonder betrekking heeft op de rol van de fiscaliteit in de strijd tegen de corruptie van openbare ambtenaren. De lidstaten die de aftrekbaarheid van smeergeld aanvaarden, worden verzocht deze behandeling te heronderzoeken met het oog op de weigering van deze aftrekbaarheid.

Rekening houdend met het noodzakelijk geheime karakter van de commissielonen die worden toegekend, waren er redenen om artikel 58 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen te wijzigen door uit te gaan van het onweerlegbare vermoeden dat het toekennen van een commissieloon in het kader van een overheidsopdracht of van een administratieve vergunning gebruikt wordt om openbare ambtenaren om te kopen.

Artikel 8

Dit artikel wijzigt artikel 9, § 1º, letter d) , van de wet van 20 maart 1981 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken, teneinde de bevoegde minister in staat te stellen de declassering, de schorsing of de intrekking van de erkenning van een aannemer uit te spreken die zich schuldig zou hebben gemaakt aan omkoping (in de zin van artikel 246 en volgende van het amendement) in het kader van de verkrijging van een overheidsopdracht.

Artikel 9

Dit artikel wijzigt het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934, waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken, teneinde het mogelijk te maken dat een verbod ook uitgesproken wordt ten aanzien van een persoon veroordeeld voor private omkoping overeenkomstig artikel 504bis en 504ter van deze tekst. Deze wijziging ligt in de logica zelf van dit koninklijk besluit, dat reeds voorziet in de mogelijkheid een dergelijk verbod op te leggen wanneer een persoon veroordeeld is voor publieke omkoping en is het logisch gevolg van de nieuwe strafbaarstelling van private omkoping.


Dit zijn de overwegingen die ten grondslag liggen van dit amendement.

De minister van Justitie,

Stefaan DE CLERCK.

Nr. 3 VAN DE HEER RAES

(subamendement op amendement nr. 2 van de regering )

Art. 3

In het eerste lid van het voorgestelde artikel 243, de woorden « en hij kan bovendien » vervangen door de woorden « en hij zal bovendien ».

Verantwoording

Er kan geen enkel vertrouwen meer gesteld worden in een persoon die tijdens zijn functie in een openbaar ambt schuldig wordt bevonden aan corruptie, hetzij actief hetzij passief. Een corrupt ambtenaar kan geen openbaar ambt, bediening of betrekking meer vervullen vermits vertrouwen de grondslag vormt van een openbare functie. De veroordeling tot ontzetting van het recht om een openbaar ambt, bediening of betrekking te vervullen moet daarom bij corruptie steeds uitgesproken worden en niet een eventueel bijkomstig uit te spreken straf zijn.

Nr. 4 VAN DE HEER RAES

(subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 3

In het eerste lid van het voorgestelde artikel 244, de woorden « en hij kan bovendien, » vervangen door de woorden « en hij zal bovendien ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 3.

Nr. 5 VAN DE HEER RAES

(subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 4

In het voorgestelde artikel 252, het woord « kunnen » vervangen door het woord « zullen ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 3.

Roeland RAES.

Nr. 6 VAN DE HEER BOUTMANS

Art. 4bis (nieuw)

In hoofdstuk II van het wetsvoorstel een artikel 4bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 4bis. ­ De bepalingen van dit hoofdstuk zijn eveneens van toepassing, naar gelang van het geval, op leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en van ambtenaren of andere personeelsleden van de instellingen van de Europese Unie, op de leden van de Rekenkamer en op de rechters in het Hof van Justitie en het gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, alsmede op officieren of ambtenaren die in dienst staan van een vreemde mogendheid, die door België wordt erkend, of van de volkenrechtelijke of supranationale instellingen, waarbij België is aangesloten, en op rechters of openbare aanklagers in volkenrechtelijke tribunalen of gerechtshoven die door België worden erkend. »

Verantwoording

Het hoofdstuk waarnaar het voorgestelde artikel verwijst is uiteraard het betrokken hoofdstuk uit het Strafwetboek, en niet het hoofdstuk van het wetsvoorstel. Daardoor wordt duidelijk dat we zowel voor actieve als voor passieve corruptie bij de strafbaarstelling ook de Europese en internationale instellingen betrekken.

Corruptie van buitenlandse en supranationale functionarissen moet evengoed bestraft worden als die van Belgische ambtenaren. Dit is een gedeeltelijke uitvoering van de Europese overeenkomst van 26 mei 1997 ter bestrijding van de corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lid-Staten van de Europese Unie betrokken zijn. Er is evenwel geen enkele reden om de bepaling te beperken tot de Lid-Staten van de Europese Unie. Het Europese Hof voor de Mensenrechten, het Benelux-Gerechtshof zijn bijvoorbeeld evengoed rechtsinstanties die bij corruptie of pogingen daartoe betrokken kunnen zijn.

Ten aanzien van het territorialiteitsprincipe zal de gewone regel gelden : het misdrijf is in België strafbaar, van zodra minstens één element ervan in België is verwezenlijkt. Aangezien nogal wat Europese en volkenrechtelijke instellingen hun zetel hier te lande hebben, zal het vaak in ons land zijn dat de ongewenste handeling gesteld wordt.

Bovendien is de incriminatie nodig om uitlevering te kunnen vragen of toestaan.

Dat het artikel verwijst naar artikel 33 van het Strafwetboek hoeft geen beletsel te zijn : want hoewel die bepaling zelden enig reëel belang zal hebben voor buitenlanders, kunnen de functionarissen in kwestie ook Belgen zijn. Bovendien staan steeds meer overheidsbetrekkingen open voor burgers van de Europese Unie.

Eddy BOUTMANS.

Nr. 7 VAN MEVROUW JEANMOYE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 3

Dit artikel wijzigen als volgt :

A) De aanhef doen luiden als volgt :

« Het opschrift van hoofdstuk III, van boek II, titel IV, alsook de artikelen 240 tot 243 van hetzelfde Wetboek worden vervangen als volgt : »

B) De voorgestelde artikelen 244 en 245 doen vervallen.

Verantwoording

Verbetering van wetgevingstechnische aard.

Nr. 8 VAN MEVROUW JEANMOYE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 3bis (nieuw)

Een artikel 3bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 3bis. ­ Artikel 244 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven. »

Verantwoording

Verbetering van wetgevingstechnische aard (cf. amendement nr. 7).

Nr. 9 VAN MEVROUW JEANMOYE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 3ter (nieuw)

Een artikel 3ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 3ter. ­ Artikel 245 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

Art. 245. ­ Iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent en die, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenpersonen of door schijnhandelingen, enig belang, welk het ook zij, neemt of aanvaardt in de verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of werken in regie waarover hij ten tijde van de handeling geheel of ten dele het beheer of het toezicht had, of die, belast met de ordonnancering van de betaling of de vereffening van een zaak, daarin enig belang neemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar, en met geldboete van 100 frank tot 50 000 frank of met een van die straffen alleen en hij kan bovendien overeenkomstig artikel 33 worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.

De voorgaande bepaling is niet toepasselijk op degene die in de gegeven omstandigheden zijn privé-belangen door zijn betrekking niet kon bevorderen en openlijk heeft gehandeld. »

Verantwoording

Verbetering van wetgevingstechnische aard (cf. amendementen nrs. 7 en 8).

Dominique JEANMOYE.

Nr. 10 VAN DE HEER ERDMAN

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 4

In het voorgestelde artikel 247, § 2, lid 1, 2 en 3, § 3, lid 1 en 2, § 4, lid 1, 2 en 3, en in het voorgestelde artikel 249, § 1, lid 1 en 2, § 2, lid 1 en 2, § 3, lid 2 de woorden « of één van die straffen » doen vervallen.

Verantwoording

Indien het huidig artikel 244 van het Strafwetboek, voor al de gevallen van omkoping in een bijkomende boete voorzag dan was het in genen dele mogelijk van ofwel de gevangenisstraf ofwel de boete afzonderlijk uit te spreken. Het is ook geen argument voor te houden dat voor deze zware feiten, waarvan sommige misdaden zijn, deze keuzemogelijkheid aan de rechter moet worden gelaten « onder een nieuwe criminalistieke benadering ».

Wij kunnen deze keuzemogelijkheid niet verantwoorden, tenzij men zou overstappen naar een systeem waarbij inderdaad de rechter volledig in vrijheid voor alle gekwalificeerde feiten van omkoping uit een globaal gamma van straffen zou kunnen kiezen : deze « criminalistiek nieuwe benadering » schijnt de regering in genen dele te onderschrijven.

Indien deze keuzemogelijkheid wordt behouden in artikel 247, § 1, dan is het omdat het hier rechtmatige daden betreft; in alle andere omstandigheden betreft het onrechtmatige daden. Men kan ook verwijzen naar artikel 242 van het Strafwetboek waar bijna een nalatigheidsmisdrijf wordt bestraft, en waar de keuzemogelijkheid verantwoord is.

Nr. 11 VAN DE HEER ERDMAN

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 4

In het voorgestelde artikel 246, § 3, de volgende verbeteringen aanbrengen :

A) De woorden « die zich voordoet mogelijks binnenkort een dergelijk ambt uit te oefenen » vervangen door de woorden « die doet geloven een dergelijk ambt te zullen uitoefenen » .

B) Paragraaf 3 aanvullen met de woorden :

« of die door het gebruik te maken van valse hoedanigheden doet geloven een dergelijk ambt uit te oefenen » .

Verantwoording

A) De terminologie die in het amendement van de regering wordt gebruikt doet allerlei vragen rijzen :

a) « naar alle waarschijnlijkheid » is dit niet onder valse namen of valse hoedanigheden of eventueel door listige kunstgrepen (dat is voorzien in artikel 496 van het Strafwetboek ­ oplichting). Wat men beoogt is dat men aan mijn co-respondent mededeelt dat men het ambt zal uitoefenen;

b) « mogelijks » er is dus nog een pleatoir element dat hier speelt, dat men in de nieuwe terminologie opvangt door de toekomende vorm te nemen « zal uitoefenen »;

c) « binnenkort » de term als dusdanig leidt dus tot interpretatie en naargelang de termijn die nog zal moeten verlopen.

Veel nauwer aansluitend bij artikel 496 van het Strafwetboek dat al of niet in een eenheid van opzet als bijkomende kwalificatie weerhouden kan worden, gaat het hier wel degelijk om te doen geloven (en dus te doen aanvaarden door de co-respondent) dat men het ambt zal uitoefenen (dit kan in het vooruitzicht worden gesteld, dit kan mogelijk zijn, dit kan eventueel nog afspringen), wat hier belangrijk is, is dat de co-respondent effectief gelooft, aanvaardt en in de dader de persoon herkent die het ambt zal uitoefenen.

B) In de voorgestelde tekst wordt gestraft :

1º de persoon die een openbaar ambt uitoefent;

2º de persoon die zich kandidaat heeft gesteld;

3º de persoon die doet geloven een dergelijk ambt te zullen uitoefenen.

Waarom dan niet strafbaar stellen diegenen die door valse handelingen doet geloven dat hij het ambt effectief uitoefent ?

Men kan natuurlijk argumenteren dat het dan oplichting is, voorzien in artikel 496. Maar het kan evengoed gekwalificeerd worden als omkoping, ongeacht de eenheid van opzet en duur.

Anderzijds wordt ook de schuld aan actieve omkoping gestraft terwijl slachtoffers vaan oplichting uiteraard vrijuit gaan.

Fred ERDMAN.

Nr. 12 VAN DE REGERING

(Subamendement van de regering op haar amendement nr. 2)

Art. 3

In het voorgestelde artikel 242 het woord « gerechtelijke » invoegen tussen de woorden « stukken of » en de woorden « procesakten ».

Nr. 13 VAN DE REGERING

(Subamendement van de regering op haar amendement nr. 2)

Art. 3

Het voorgestelde artikel 244 vernummeren tot artikel 245.

Nr. 14 VAN DE REGERING

(Subamendement van de regering op haar amendement nr. 2)

Art. 4

In de §§ 2, tweede lid, en 3, tweede lid, van het voorgestelde artikel 248 de woorden « of één van die straffen » schrappen.

Nr. 15 VAN DE REGERING

(Subamendement van de regering op haar amendement nr. 2)

Art. 4

In het voorgestelde artikel 252 de woorden « en overminderd de artikelen 31 en 32 » invoegen na de woorden « overeenkomstig artikel 33 ».

Nr. 16 VAN DE REGERING

(Subamendement van de regering op haar amendement nr. 2)

Art. 5

Het voorgestelde artikel 504bis vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 504bis. ­ § 1. Passieve private omkoping bestaat in het feit dat een persoon die bestuurder of zaakvoerder van een rechtspersoon, lasthebber of aangestelde van een rechtspersoon of van een natuurlijke persoon is, rechtstreeks of door tussenpersonen, voor zichzelf of voor een derde, een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook vraagt of aanneemt, om zonder medeweten en zonder machtiging van, naar gelang van het geval, de raad van bestuur of de algemene vergadering, de lastgever of de werkgever, naar aanleiding van de uitoefening van zijn activiteit een handeling te verrichten of na te laten.

§ 2. Actieve private omkoping bestaat in het rechtstreeks of door tussenpersonen voorstellen aan een persoon die bestuurder of zaakvoerder van een rechtspersoon, lasthebber of aangestelde van een rechtspersoon of van een natuurlijke persoon is, van een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook voor zichzelf of voor een derde om zonder medeweten en zonder machtiging van, naar gelang van het geval, de raad van bestuur of de algemene vergadering, de lastgever of de werkgever, naar aanleiding van de uitoefening van zijn activiteit een handeling te verrichten of na te laten. »

Nr. 17 VAN DE REGERING

(Subamendement van de regering op haar amendement nr. 2)

Art. 10 (nieuw)

Eeen artikel 10 (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 10. ­ Artikel 244 van het Strafwetboek wordt opgeheven. »

Nr. 18 VAN DE REGERING

(Subamendement van de regering op haar amendement nr. 2)

Art. 11 (nieuw)

Een artikel 11 (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 11. ­ Het opschrift « Bijzondere bepaling » van artikel 245 van hetzelfde Wetboek wordt geschrapt. »

Nr. 19 VAN DE REGERING

(Subamendement van de regering op haar subamendement nr. 16)

Art. 5

Het voorgestelde artikel 504bis vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 504bis. ­ § 1. Passieve private omkoping bestaat in het feit dat een persoon die bestuurder of zaakvoerder van een rechtspersoon, lasthebber of aangestelde van een rechtspersoon of van een natuurlijke persoon is, rechtstreeks of door tussenpersonen, voor zichzelf of voor een derde, een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook vraagt of aanneemt, om zonder medeweten en zonder machtiging van, naar gelang van het geval, de raad van bestuur of de algemene vergadering, de lastgever of de werkgever, een handeling van zijn functie of een door zijn functie vergemakkelijkte handeling te verrichten of na te laten.

§ 2. Actieve private omkoping bestaat in het rechtstreeks of door tussenpersonen voorstellen aan een persoon die bestuurder of zaakvoerder van een rechtspersoon, lasthebber of aangestelde van een rechtspersoon of van een natuurlijke persoon is, van een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook voor zichzelf of voor een derde om zonder medeweten en zonder machtiging van, naar gelang van het geval, de raad van bestuur of de algemene vergadering, de lastgever of de werkgever, een handeling van zijn functie of een door zijn functie vergemakkelijkte handeling te verrichten of na te laten. »