1-806/3 | 1-806/3 |
27 MEI 1998
Belangenconflict
A. Algemeen : de voorkoming en de regeling
van conflicten
A.1. De voorkoming en de regeling van belangenconflicten
Een belangenconflict ontstaat wanneer de Staat, een gemeenschap of een gewest maatregelen neemt die de belangen van een andere overheid ernstig kunnen schaden.
Luidens artikel 143, §§ 2 en 3, van de Grondwet stelt een bijzondere meerderheidswet de procedure in ter voorkoming en regeling van de belangenconflicten. Krachtens de overgangsbepaling van artikel 143 van de Grondwet blijft in afwachting de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen van toepassing.
Volgens artikel 32, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen kan een federale Wetgevende Kamer, een Gemeenschaps- of Gewestraad of de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie de behandeling van een ontwerp of voorstel van wetgevende norm in een andere wetgevende vergadering doen schorsen. Daartoe moet een motie worden aangenomen met drie vierden van de stemmen. In dat geval wordt de parlementaire behandeling voor zestig dagen geschorst met het oog op overleg. Indien het overleg binnen deze termijn tot geen oplossing leidt, wordt de zaak voorgelegd aan de Senaat die binnen dertig dagen een gemotiveerd advies uitbrengt aan het Overlegcomité. Het Overlegcomité beschikt over nogmaals dertig dagen om bij consensus een eindbeslissing te nemen.
A.2. De voorkoming en de regeling van bevoegdheidsconflicten
Bevoegdheidsconflicten zijn conflicten die voortvloeien uit de bevoegdheidsverdeling tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten en de wijze van bevoegdheidstoewijzing.
De voorkoming van bevoegdheidsconflicten tussen wetgevende vergaderingen is toevertrouwd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State.
Een voorontwerp van wet, decreet of ordonnantie dat bindende bepalingen met een algemene draagwijdte bevat, moet verplicht voor advies aan de afdeling wetgeving van de Raad van State worden voorgelegd door de bevoegde minister. Indien de hoogdringendheid wordt ingeroepen voor een voorontwerp van wet, decreet of ordonnantie, is het advies van de afdeling wetgeving weliswaar vereist, maar beperkt het zich tot de vraag of het voorontwerp betrekking heeft op aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Staat, de gemeenschap of het gewest behoren (Gecoördineerde wetten op de Raad van State, artikel 3, §§ 1 en 2).
Indien volgens het advies een voorontwerp, een ontwerp of een voorstel van wetgevende norm de bevoegdheid te buiten gaat van de Staat, de gemeenschap of het gewest, moet de zaak aan het Overlegcomité worden voorgelegd. Het Overlegcomité brengt binnen veertig dagen en bij consensus een gemotiveerd advies uit of er naar zijn oordeel al dan niet bevoegdheidsoverschrijding is (artikel 3, §§ 3 en 4).
De regeling van bevoegdheidsconflicten is toevertrouwd aan het Arbitragehof, dat bij wege van arrest uitspraak doet (artikel 142 van de Grondwet).
B.1. Op 4 december 1997 diende de regering in de Senaat een wetsontwerp in tot wijziging van de artikelen 43, § 5, en 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tot aanvulling van artikel 43 van dezelfde wet en tot invoering van een artikel 43septies in die wet (Stuk Senaat, nr. 1-806/1). Het ontwerp werd verwezen naar de commissie voor de Justitie, doch daar nog niet besproken.
Op 14 januari 1998 besprak het Vlaams Parlement een motie van de heer Van Vaerenbergh « betreffende een belangenconflict naar aanleiding van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken ». Er werd besloten niet over deze motie te stemmen, maar een nieuwe tekst op te stellen.
Op 26 januari 1998 dienden de heren Van Vaerenbergh en Suykerbuyk een nieuwe motie in betreffende een belangenconflict (Stuk Vlaams Parlement, 901 (1997-1998) - nr. 1; zie Stuk Senaat, nr. 1-806/2, blz. 9).
Op 28 januari 1998 nam het Vlaams Parlement de motie aan met 118 stemmen, bij 1 onthouding.
B.2. Op 29 januari 1998 dag waarop de Senaat de motie ontving werd de procedure met betrekking tot het wetsontwerp nr. 1-806/1, overeenkomstig artikel 32, § 1, tweede lid, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, geschorst met het oog op overleg.
In overeenstemming met artikel 72.2 van zijn reglement heeft de Senaat met het oog op het overleg een delegatie samengesteld. Deze delegatie bestond uit de leden van het Bureau van de Senaat.
De delegatie van het Vlaams Parlement werd ad hoc samengesteld en omvatte 7 leden.
Het overleg vond plaats op donderdag 5 maart 1998.
Op donderdag 2 april 1998 bracht de heer Mahoux aan de plenaire vergadering van de Senaat verslag uit over het overleg (Stuk Senaat, nr. 1-806/2; Parlementaire Handelingen van 2 april 1998, nr. 1-178).
B.3. De Senaat stelde vast dat het overleg niet tot een oplossing kwam binnen de wettelijke termijn van 60 dagen.
Op grond van artikel 32, § 1, derde lid, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen was het geschil hierdoor van rechtswege aanhangig bij de Senaat. Luidens hetzelfde wettelijke voorschrift brengt de Senaat binnen 30 dagen een gemotiveerd advies uit aan het Overlegcomité. Dit hield in dat het advies ten laatste op 29 april 1998 zou worden verleend.
Krachtens artikel 32, § 1, vierde lid, van de wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen dient de Senaat geen gemotiveerd advies uit te brengen wanneer de procedure tot regeling van een belangenconflict werd ingeleid door een Wetgevende Kamer, In casu werd de procedure evenwel ingeleid door het Vlaams Parlement, zodat artikel 32, § 1, derde lid, wel degelijk van toepassing is en de Senaat een gemotiveerd advies hoort uit te brengen, ook al is het bestreden wetsontwerp aanhangig bij de Senaat.
De plenaire vergadering van de Senaat verzond het dossier op 2 april 1998 naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden met het verzoek een voorstel van gemotiveerd advies op te stellen (Parlementaire Handelingen van 2 april 1998, nr. 1-178).
De commissie hield op 23 april 1998 een hoorzitting met de minister van Justitie.
Op 30 april 1998 besloot de Senaat de termijn voor het uitbrengen van een advies te verlengen met een maand (Parlementaire Handelingen van 30 april 1998, nr. 1-181).
De commissie besprak het belangenconflict tijdens haar vergaderingen van 14 en 27 mei 1998. Tijdens deze laatste vergadering nam de commissie een voorstel van gemotiveerd advies aan. Dezelfde dag besloot de Senaat de termijn voor het uitbrengen van een advies te verlengen met een week, zodat de Senaat zich over het voorstel van gemotiveerd advies zou kunnen uitspreken in kennis van het verslag over de bespreking in de commissie.
Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken Loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire |
Wetsontwerp nr. 1-806/1 Projet de loi nº 1-806/1 |
|
Verhouding tussen het aantal Nederlandstalige en het aantal Franstalige magistraten. Rapport entre le nombre de magistrats francophones et le nombre de magistrats néerlandophones. | Artikel 43, § 5, eerste lid. Article 43, § 5, premier alinéa :
· 1/3 van de magistraten heeft de examens van het doctoraat (1) in de rechten in het Nederlands afgelegd. Un tiers des magistrats ont subi les examens du doctorat (1) en droit en langue française. · 1/3 van de magistraten heeft de examens van het doctoraat in de rechten in het Frans afgelegd. Un tiers des magistrats ont subi les examens du doctorat en droit en langue néerlandaise. · 2/3 van de magistraten levert het bewijs van de kennis van de Nederlandse en de Franse taal. Deux tiers des magistrats doivent justifier de la connaissance de la langue française et de la langue néerlandaise. |
Artikel 43, § 5, eerste lid, § 5bis
en § 5ter
. Article 43, § 5, premier alinéa, § 5bis et § 5ter :
· ten minste 1/3 van de magistraten heeft de examens van het doctoraat in de rechten in het Nederlands afgelegd. Een derde van de magistraten die de examens van het doctoraat in de rechten in het Nederlands heeft afgelegd, levert het bewijs van de kennis van de Franse taal en een ander derde het bewijs van minstens een voldoende kennis van de Franse taal. Un tiers des magistrats au moins ont subi les examens du doctorat en droit en langue française. Un tiers des magistrats ayant subi les examens du doctorat en droit en langue française doit justifier de la connaissance de la langue néerlandaise et un autre tiers de ces magistrats doit justifier au moins de la connaissance suffisante de la langue néerlandaise. · ten minste 1/3 van de magistraten heeft de examens van het doctoraat in de rechten in het Frans afgelegd. Een derde van de magistraten die de examens van het doctoraat in de rechten in het Frans heeft afgelegd, levert het bewijs van de kennis van de Nederlandse taal en een ander derde het bewijs van minstens een voldoende kennis van de Nederlandse taal. Un tiers des magistrats au moins ont subi les examens du doctorat en droit en langue néerlandaise. Un tiers des magistrats ayant subi les examens du doctorat en droit en langue néerlandaise doit justifier de la connaissance de la langue française et un autre tiers de ces magistrats doit justifier au moins de la connaissance suffisante de la langue française. |
Criterium voor de vaststelling van de verhouding tussen het aantal Nederlandstalige en het aantal Frantalige magistraten. Critère de fixation du rapport entre le nombre de magistrats francophones et le nombre de magistrats néerlandophones. | Artikel 43, § 5, derde lid, eerste zin : de verhouding tussen het totale aantal magistraten met een diploma van doctor in de rechten in het Frans en het aantal magistraten met een diploma van doctor in de rechten in het Nederlands wordt voor iedere rechtbank en voor ieder parket vastgesteld volgens het aantal kamers die kennis nemen van de zaken in het Frans. Article 43, § 5, troisième alinéa, première phrase : le rapport entre le nombre de tous les magistrats porteurs du diplôme de docteur en droit en langue française et le nombre de tous les magistrats porteurs du diplôme en droit en langue néerlandaise est déterminé dans chaque tribunal, tant au siège qu'au parquet, d'après le nombre de chambres qui connaissent des affaires en français et de celles qui connaissent des affaires en néerlandais. | Artikel 43, § 5, tweede lid : onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt de verhouding tussen het totale aantal magistraten met een diploma van doctor in de rechten in het Frans en het totale aantal magistraten met een diploma van doctor in de rechten in het Nederlands voor iedere rechtbank en voor ieder parket vastgesteld volgens de behoeften van de dienst van de zetel van de rechtbank op grond van de verslagen bedoeld in artikel 88, § 1, lid 1, 3 en 4, van het Gerechtelijk Wetboek (2). Article 43, § 5, deuxième alinéa : sans préjudice de la disposition de l'alinéa 1er , le rapport entre le nombre total de magistrats porteurs du diplôme de docteur en droit en langue française et le nombre total de magistrats porteurs du diplôme de docteur en droit en langue néerlandaise est déterminé dans chaque tribunal, tant au siège qu'au parquet, d'après les nécessités du service du siège du tribunal sur la base des rapports prévus à l'article 88, § 1er , alinéas 1er , 3 et 4, du Code judiciaire (2). |
Taal van de rechtspleging. Langue de la procédure. | Artikel 43, § 5, derde lid, tweede zin : de Nederlandse, respectievelijk Franse rechtsplegingen worden steeds gevoerd voor magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij examens van het doctoraat in de rechten in het Nederlands, respectievelijk in het Frans hebben afgelegd. Article 43, § 5, troisième alinéa, deuxième phrase : les procédures suivies respectivement en français et en néerlandais sont toujours portées devant des magistrats qui justifient par leur diplôme qu'ils ont subi les examens du doctorat en droit respectivement en français et en néerlandais. | Artikel 43, § 5quater : de Nederlandse, respectievelijk Franse rechtsplegingen voor de rechtbanken en parketten bedoeld in § 5 worden steeds gevoerd voor magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van het doctoraat in de rechten in het Nederlands, respectievelijk in het Frans hebben afgelegd. Article 43, § 5quater : les procédures suivies respectivement en français et en néerlandais devant les tribunaux et parquets visés au § 5 sont toujours portées devant des magistrats qui justifient par leur diplôme qu'ils ont subi les examens du doctorat en droit respectivement en français et en néerlandais. |
Wijziging van de taal van de rechtspleging. Changement de la langue de la procédure . | Artikel 43, § 5, vierde lid : wanneer de taal van de rechtspleging wordt gewijzigd op verzoek van de verdachte of met toepassing van artikel 21 van deze wet (3), kunnen de magistraten, die met het onderzoek of de berechting van de zaak gelast zijn, de rechtspleging voortzetten, indien zij het bewijs hebben geleverd van de kennis van de twee talen. Article 43, § 5, quatrième alinéa : en cas de changement de la langue de la procédure, non seulement à la demande de l'inculpé, mais aussi par application de l'article 21 de la présente loi (3), les magistrats chargés de l'instruction ou saisis de la cause poursuivent la procédure s'ils ont justifié de la connaissance des deux langues. | Artikel 43, § 5quater , tweede lid : wanneer de taal van de rechtspleging wordt gewijzigd op verzoek van de verdachte of met toepassing van artikel 21 van deze wet, kunnen de magistraten die met het onderzoek of de berechting van de zaak belast zijn, de rechtspleging voortzetten, indien zij het bewijs hebben geleverd van de kennis van de twee talen. Article 43, § 5quater, deuxième alinéa : en cas de changement de la procédure, non seulement à la demande de l'inculpé, mais aussi par application de l'article 21 de la présente loi, les magistrats chargés de l'instruction ou saisis de la cause poursuivent la procédure s'ils ont justifié de la connaissance des deux langues. |
Hoe bewijst men de kennis van de andere taal ? Comment justifier de la connaissance de l'autre langue ? | Artikel 43quinquies, eerste lid : het bewijs van de kennis van de andere taal dan die waarin de examens van het doctoraat in de rechten werden afgelegd, wordt door een door de Koning ingericht examen geleverd. Article 43quinquies, premier alinéa : la justification de la connaissance de la langue autre que celle dans laquelle ont été subis les examens du doctorat en droit, se fait par un examen organisé par le Roi. | Artikel 43quinquies, eerste lid : het bewijs van de kennis van de andere taal dan die waarin de examens van het doctoraat in de rechten zijn afgelegd, wordt geleverd door te slagen voor een door de Koning georganiseerd examen. Article 43quinquies, premier alinéa : la preuve de la connaissance de la langue autre que celle dans laquelle ont été subis les examens du doctorat en droit est fournie par la réussite d'un examen organisé par le Roi. |
Inhoud van het examen over de kennis. Matière de l'examen de connaissance. | Artikel 43quinquies, tweede lid : het examen omvat een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Article 43quinquies, deuxième alinéa : l'examen comporte une épreuve écrite et une épreuve orale. | Artikel 43quinquies, tweede lid : een in Ministeraad overlegd koninklijk besluit bepaalt de inhoud van dit examen. Article 43quinquies, deuxième alinéa : la matière de l'examen est déterminée par un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres. |
Samenstelling van de examencommissie(s) belast met het afnemen van het examen over de kennis. Composition du (des) jury(s) chargé(s) de faire subir les examens de la connaissance de l'autre langue. | Artikel 43quinquies,
derde lid (één examencommissie voor het afnemen van het examen Nederlands en één voor het afnemen van het examen Frans). Article 43quinquies, troisième alinéa (un jury pour les épreuves de français et un jury pour les épreuves de néerlandais) :
· 1 voorzitter gekozen uit de werkende leden van het Hof van Cassatie of van het parket bij dat hof. Un président, choisi parmi les membres effectifs de la Cour de cassation ou du parquet près cette cour. · 1 werkend lid van een hof van beroep. Un membre effectif d'une cour d'appel. · 2 hoogleraren in de taalkunde aan een inrichting voor universitair onderwijs, van wie een uit het officieel en een uit het vrij onderwijs. Deux professeurs de philologie d'un établissement d'enseignement universitaire, dont l'un appartient à l'enseignement officiel et l'autre à l'enseignement libre. · 1 ambtenaar van het ministerie van Justitie. Un fonctionnaire du ministère de la Justice. |
Artikel 43quinquies,
derde lid (één examencommissie voor het afnemen van de examens Nederlands en de examens Frans). Article 43quinquies, troisième alinéa (un seul jury chargé de faire subir les examens de français et de néerlandais) :
· 3 magistraten, doctors in de rechten in het Nederlands, die het bewijs hebben geleverd van de kennis van de Franse taal. Trois magistrats titulaires d'un doctorat en droit en français, qui ont apporté la preuve de leur connaissance de la langue néerlandaise. · 3 magistraten, doctors in de rechten in het Frans, die het bewijs hebben geleverd van de kennis van de Nederlandse taal. Trois magistrats, titulaires d'un doctorat en droit en néerlandais, qui ont apporté la preuve de leur connaissance de la langue française. · 1 hoogleraar aan een instelling voor universitair onderwijs, doctor in de Romaanse filologie in het Nederlands. Un professeur d'un établissement d'enseignement universitaire, titulaire d'un doctorat en philologie germanique en français. · 1 hoogleraar aan een instelling voor universitair onderwijs, doctor in de Germaanse filologie in het Frans (één hoogleraar uit het officieel en één uit het vrij onderwijs). Un professeur d'un établissement d'enseignement universitaire, titulaire d'un doctorat en philologie romane en néerlandais (un professeur de l'enseignement officiel et un professeur de l'enseignement libre). |
Wie benoemt de leden van de examencommissie(s). Qui nomme les membres du (des) jury(s) ? | Artikel 43quinquies, vijfde lid : al de benoemingen worden door de Koning gedaan. Article 43quinquies, cinquième alinéa : toutes les nominations sont faites par le Roi. | Artikel 43quinquies, vijfde lid : alle benoemingen worden door de Koning gedaan. Article 43quinquies, cinquième alinéa : toutes les nominations sont faites par le Roi. |
Wie draagt de leden van de examencommissie(s) voor ? Qui propose les membres du (des) jury(s) ? | | Artikel 43quinquies, zesde lid : de benoeming van de magistraten geschiedt op voordracht van telkens vier kandidaten, twee voor elke taalrol, door de algemene vergadering van het Hof van Beroep te Brussel, door de algemene vergadering van de rechtbank van eerste aanleg met zetel te Brussel en door het parket bij deze rechtbank. Article 43quinquies, sixième alinéa : la nomination des magistrats intervient sur la présentation séparée, par l'assemblée générale de la Cour d'appel de Bruxelles, par l'assemblée générale du tribunal de première instance ayant son siège à Bruxelles et par le parquet de ce tribunal, de quatre candidats, deux pour chaque rôle linguistique. |
Hoe bewijst men de voldoende kennis van de andere taal ? Comment prouver la connaissance suffisante de l'autre langue ? | | Artikel 43septies, eerste lid : door te slagen voor een door de Koning georganiseerd examen. Article 43septies, premier alinéa : par la réussite d'un examen organisé par le Roi. |
Inhoud van het examen over de voldoende kennis. Matière de l'examen portant sur la connaissance suffisante. | | Artikel 43septies, tweede lid : een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit bepaalt de inhoud van dit examen. Article 43septies, deuxième alinéa : la matière de l'examen est déterminée par un arrêté royal délibéré en conseil des ministres. |
Samenstelling van de examencommissie belast met het afnemen van het examen over de voldoende kennis. Composition du jury chargé de faire subir l'examen portant sur la connaissance suffisante. | | Artikel 43septies, derde lid : de examencommissie die dit examen afneemt, is die in artikel 43quinquies, derde lid (de examencommissie voor de grondige kennis van de andere taal). Artikel 43septies, troisième alinéa : le jury chargé de faire subir cet examen est celui visé à l'article 43quinquies, alinéa 3 (le jury prévu pour la connaissance approfondie de l'autre langue). |
1. Sedert eind 1996 zijn de problemen waarmee een aantal Brusselse rechtscolleges kampen, en in het bijzonder de zetel van en het parket bij de rechtbank van eerste aanleg, niet meer weg te branden uit de gerechtelijke en politieke actualiteit.
Daarbij wordt in het bijzonder de nadruk gelegd op problemen inzake werklast, werklastverdeling, kaderopvulling en kaderuitbreiding. Ter verklaring hiervan spelen niet alleen de gerechtelijke achterstand, de toenemende complexiteit van dossiers, vertragingen in de benoemingsprocedures en gebrek aan aantrekkingskracht van bepaalde functies in de magistratuur, elementen die we ook in andere rechtscolleges aantreffen, doch ook het specifieke taalstatuut van deze rechtscolleges waardoor onder meer de aanwezigheid van een substantieel aantal wettelijk tweetalige magistraten wordt vereist.
2. Reeds op 25 maart 1997 heeft de eerste minister in het Parlement verklaard dat « maatregelen zullen worden genomen om de werking van de rechtbank van eerste aanleg en van het parket te verbeteren ». In een persoonlijke werknota van 21 mei 1997 zijn aldus initiatieven aangekondigd op het vlak van de kaderopvulling en uitbreiding, de bestrijding van de gerechtelijke achterstand, de economische, financiële en fiscale criminaliteit, de werking van de gerechtelijke politie, de telematica en de gebouweninfrastructuur.
Vele van deze initiatieven zijn inmiddels in realisatiefase, onder meer dankzij de vrijgekomen middelen in het kader van het meerjarenplan Justitie. Aldus is in een effectieve kaderuitbreiding voorzien in een ontwerp van wet over de kaders dat eerstdaags in het Parlement wordt neergelegd, zijn specifiek ter bestrijding van de gerechtelijke achterstand 34 plaatsvervangende raadsheren benoemd in het Hof van Beroep, wordt de Wet op de toegevoegde rechters van 12 februari 1998 volop uitgevoerd waarbij 15 toegevoegde rechters worden voorzien voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, zijn 13 contractuele juristen benoemd voor bijstand van de parketmagistraten en worden er evenveel aangeworven voor de zetel, zijn concrete voorstellen uitgewerkt in het kader van de economische, financiële en fiscale criminaliteit, is de installatie van de informatica afgerond en wordt volop werk gemaakt van de renovatie en uitbreiding van de gebouweninfrastructuur.
Omtrent deze initiatieven heeft in januari 1998 een evaluatievergadering plaatsgevonden met alle korpsoversten van de Brusselse rechtscolleges evenals met de stafhouders van de balie, die zich na afloop tevreden toonden met de geleverde inspanningen.
3. Wat betreft de specifieke problematiek van de kaderopvulling ingevolge een aanhoudend gebrek aan zowel Franstalige als Nederlandstalige wettelijk tweetalige kandidaten heeft de Ministerraad op 18 juli 1997 tevens een ontwerp van wet goedgekeurd houdende wijziging van een aantal artikelen van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waarbij de regels inzake de tweetaligheid van toepassing op de magistraten van de rechtscolleges van het Brusselse arrondissement worden gewijzigd teneinde de recrutering en vereiste tweetaligheid te optimaliseren.
Dit ontwerp van wet maakt deel uit van andere inspanningen die inmiddels worden geleverd inzake de taalopleiding van de magistraten en het transparanter maken van de taalexamens door het laten opstellen van een vademecum door de taaljury's.
Na advies van de Raad van State is het ontwerp van wet op 4 december 1997 neergelegd in de Senaat.
In de motie goedgekeurd door het Vlaams Parlement op 28 januari 1998 wordt de belangenschade ingeroepen op grond van een aantal argumenten die kunnen worden samengevat als volgt :
a. De problematiek van het tekort aan wettelijk tweetalige magistraten is eenzijdig en lokaal;
b. De in de taalwet gerealiseerde evenwichten worden in het gedrang gebracht;
c. Ieder heeft recht om berecht te worden in zijn eigen taal.
Op elk van deze punten wordt hierna ingegaan.
In de motie van het Vlaams Parlement wordt gesteld dat zowel wat de politierechters als de vrederechters van het tweetalig Brussels Hoofdstedelijk gebied betreft, er tot op heden geen enkel probleem was om voldoende kandidaten te vinden die tweetalig waren.
In het verslag wordt door een Vlaams parlementslid nader gepreciseerd dat de huidige toestand zijn oorsprong vindt in het feit dat de taalwet jarenlang gebrekkig is toegepast. In strijd ermee zijn immers vele eentaligen in plaats van de vereiste tweetaligen benoemd, reden waarom het aantal Franstalige tweetaligen thans zover beneden het wettelijk voorgeschreven aantal ligt.
Feit is dat deze analyse moet worden genuanceerd.
Het is inderdaad zo dat sedert mijn aantreden als minister van Justitie de taalwet strikt wordt toegepast. Dit heeft al vlug tot een situatie geleid waarbij ingevolge een gebrek aan wettelijk tweetalige kandidaten een aantal plaatsen spijts veelvuldige publicaties gedurende maanden bleven openstaan.
Ofschoon enorm bekritiseerd vanuit het argument dat de continuïteit van de dienst moet primeren op de tweetaligheid van de kandidaten, is deze houding door de Raad van State in zijn arresten Koot (nr. 65.647 van 26 maart 1997) en Delvaux (nr. 62.459, van 9 oktober 1996), naderhand bevestigd geweest als zijnde de enige wetsconforme houding vermits de betrokken bepalingen de openbare orde raken. In dit laatste arrest is trouwens uitdrukkelijk gesteld dat het feit dat in het verleden de wet op dit punt is geschonden geen alibi is om deze schending voort te zetten en dat wanneer de toepassing van deze regels problemen met zich meebrengen, dit enkel kan worden opgelost door een tussenkomst van de wetgever. In het arrest Koot wordt het volgende overwogen :
« Overwegende dat artikel 43ter, § 3, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken voorschrijft :
« De Koning waakt ervoor dat het aantal magistraten-leden van het arbeidshof met zetel te Brussel, zowel in de zetel als bij het parket, die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van het doctoraat in de rechten in het Frans hebben afgelegd, en dat van de magistraten-leden van dit hof die bewijzen deze examens in het Nederlands te hebben afgelegd, bepaald wordt met inachtneming van de behoeften van de dienst van het hof.
Ten minste een derde van die magistraten moeten het bewijs leveren van de kennis van de Nederlandse en van de Franse taal »;
Overwegende dat uit die bepalingen enerzijds voortvloeit dat de Koning ervoor waakt dat het aantal Nederlandstalige en Franstalige magistraten bepaald wordt met inachtneming van de behoeften van de dienst, en anderzijds dat ten minste één derde van die magistraten wettelijk tweetalig moet zijn, zonder onderscheid tussen Nederlandstaligen en Franstaligen;
Overwegende dat de tot benoemen bevoegde overheid rekening moet houden met het laatste quotum; dat het niet louter een doelstelling is die voor zover mogelijk moet worden bereikt, doch een dwingend voorschrift; »
Voor de zetel van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bestaat een kader van 83 magistraten. Overeenkomstig artikel 43, § 5, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 moet minstens een derde van de magistraten Nederlandstalig zijn en een ander derde Franstalig. Dit betekent dat er in ieder geval 28 Nederlandstalige en 28 Franstalige magistraten moeten zijn. Bovendien moeten twee derden van de magistraten dit is 56 magistraten tweetalig zijn.
Op grond van artikel 43, § 5, derde lid, eerste zin, werd het totale aantal Franstalige magistraten vastgelegd op 55 en het totale aantal Nederlandstalige magistraten op 28.
Heden zijn er 48 Franstalige, 27 Nederlandstalige en 40 tweetalige magistraten. Er is dus een tekort van 16 tweetalige magistraten. Deze aantallen evolueren voortdurend als gevolg van de benoeming van magistraten tot raadsheer in het hof van beroep.
In het parket bij deze rechtbank is de toestand nog ernstiger. Het parket heeft een kader van 81 magistraten : minstens 27 Franstalige, minstens 27 Nederlandstalige en in totaal minstens 54 tweetalige. Op grond van artikel 43, § 5, derde lid, eerste zin, werd het totale aantal Franstalige magistraten vastgelegd op 53 en het totale aantal Nederlandstalige magistraten op 27. Er zijn momenteel 51 Franstalige magistraten en 22 Nederlandstalige. Wat de tweetalige magistraten betreft, is er echter een schrijnend tekort : er zijn er slechts 11, wat neerkomt op een tekort van 43. In tegenstelling tot de zetel situeert het tekort zich hier zowel aan Franstalige als aan Nederlandstalige zijde.
Voor het auditoraat van de arbeidsrechtbank bestaat een kader van 19 magistraten : minstens 7 Nederlandstalige, minstens 7 Franstalige magistraten en minstens 13 tweetalige magistraten. Rekening houdend met de behoeften van de dienst gaat het om 11 Franstalige en 8 Nederlandstalige magistraten. Vandaag zijn er 9 Franstalige en 7 Nederlandstalige magistraten, doch slechts 1 tweetalige. Er is dus een tekort van 12 tweetalige magistraten.
Voor de zetel van de arbeidsrechtbank is er een kader van 26 magistraten : minstens 9 Nederlandstalige, minstens 9 Franstalige en minstens 18 tweetalige. Op grond van de behoeften van de dienst is het aantal Franstaligen op 17 vastgelegd en het aantal Nederlandstaligen op 9. Effectief zijn er vandaag 12 Franstalige magistraten, 10 Nederlandstalige en 12 tweetalige. Er is dus een tekort van 6 tweetalige magistraten.
In de rechtbank van koophandel is het kader van de tweetalige magistraten daarentegen volledig ingevuld.
Wat de politierechtbank van Brussel betreft, moeten we vaststellen dat zich inmiddels ook daar problemen stellen om wettelijk tweetalige kandidaten te vinden. Naar aanleiding van een evaluatie van de werklast medio 1997 is immers besloten om twee bijkomende politierechters te benoemen. Een eerste plaats is inmiddels ingevuld, doch voor de tweede plaats zijn er na twee publicaties nog steeds geen kandidaten.
Ook wanneer het slaagcijfer van de taalexamens wordt geanalyseerd, moet weliswaar worden vastgesteld dat meer Nederlandstaligen slagen, doch dit wordt verklaard door een grotere deelname en niet door een hoger slaagpercentage. Voor beide examens ligt dit tussen 20 à 25 %.
Aantal ingeschreven deelnemers/geslaagd
Recht
Jaar | Examen Frans |
Examen Nederlands |
1992/03 1992/10 1992 |
52/4 |
36/9 |
1993/03 1993/10 1993 |
30/2 13/5 43/7 |
16/4 7/1 23/5 |
1994/03 1994/10 1994 |
33/3 27/3 60/6 |
9/4 11/4 20/8 |
1995/03 1995/10 1995 |
17/3 33/6 50/9 |
12/3 12/5 24/8 |
1996/03 1996/10 1996 |
31/8 33/8 64/16 |
9/3 18/6 27/9 |
1997/03 | 28/4 | 60/11 |
1997/07 | 51/3 | 43/8 |
1997/10 | 51/11 | 36/7 |
1998/03 | | 37/7 |
Opmerking : niet alle ingeschrevenen nemen aan het examen deel.
Samengevat kan dus gesteld worden dat de oorzaak van de voorgestelde wijziging een gebrek aan zowel Franstalige als Nederlandstalige wettelijk tweetalige kandidaten betreft.
In de motie van het Vlaams Parlement wordt gesteld dat de taalwet van 15 juni 1935 een aantal evenwichten heeft gerealiseerd die sinds de invoering van de wet nooit aanleiding hebben gegeven tot enige kritiek en dat de voorgestelde wijzigingen deze evenwichten in het gedrang brengen.
In het verslag van het overleg wordt op dit punt concreet verwezen naar volgende wijzigingen :
1. wijziging van het criterium aan de hand waarvan het aantal magistraten per taalrol wordt bepaald;
2. de invoering van een onderscheid tussen grondige en voldoende kennis van de andere taal;
3. wijziging van de berekening van de verdeelsleutel in verband met het totale aantal wettelijke tweetalige magistraten;
4. voorgestelde samenstelling van de examencommissie.
Op elk van deze punten wordt hiernavolgend ingegaan teneinde aan te tonen dat de bedoelde evenwichten door het ontwerp van wet niet in het gedrang worden gebracht.
Bovendien moet voorafgaand worden opgemerkt dat de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken op deze punten reeds fundamenteel gewijzigd werd naar aanleiding van de invoering van het vernieuwd Gerechtelijk Wetboek eind de jaren zestig. Een aantal keuzes die toen zijn gemaakt, hebben thans belangrijke repercursies op het huidige debat.
b.1. Vaststelling van het taalkader
De oorspronkelijke wet van 15 juni 1935
Voor een goed begrip is het interessant even terug te gaan naar de regeling zoals die gold op het ogenblik van de invoering van de wet van 15 juni 1935.
Het toenmalige artikel 43, § 5, schreef immers voor dat benevens de voorzitter en twee ondervoorzitters ofwel drie ondervoorzitters, de jeugdrechter en de procureur des Konings, de helft van de rechters en de helft van de substituten grondig wettelijk tweetalig moesten zijn; een vierde van deze magistraten kon volstaan met een voldoende kennis van de andere taal en een vierde mocht eentalig zijn.
Wetswijziging van 1970 ingevolge de invoering van het Gerechtelijk Wetboek
Het nieuwe artikel 43, § 5, dat thans nog steeds geldt, voorzag in totaal nieuwe verdeelsleutels :
Om te beginnen moet ten minste één derde van de magistraten Nederlandstalig zijn, ten minste één derde Franstalig terwijl het overige derde wordt bepaald door de verhouding tussen het totaal aantal Nederlandstalige en Franstalige magistraten « volgens het aantal kamers die kennis nemen van de zaken in het Nederlands en het aantal kamers die kennis nemen van de zaken in het Frans ».
Hoe dit wordt bepaald, wordt concreet ingevuld door artikel 88, § 1, derde en vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek :
« Het reglement van de rechtbanken met zetel te Brussel bepaalt, volgens de behoeften van de dienst, de kamers die kennis nemen van de zaken in het Frans, en diegene die kennis nemen van de zaken in het Nederlands.
Om de drie jaar brengt de voorzitter van iedere rechtbank verslag uit bij de minister van Justitie omtrent de behoeften van de dienst van de kamers van beide taalstelsels, op grond van het aantal zaken die gedurende de laatste drie jaren in het Nederlands en het Frans zijn behandeld. »
Voorts moet twee derde van het totaal aantal magistraten wettelijk tweetalig zijn, zonder precisering naar taalrol toe.
Omtrent deze regeling schreef Lindemans indertijd dat dergelijke « soepele vaststelling van het taalkader in en bij de Brusselse rechtbanken onontbeerlijk is, niet enkel om rekening te kunnen houden met de evolutie van het aantal Nederlandstalige en Franstalige procedures, doch ook met de uiteenlopende verhoudingen in de rechtbank van eerste aanleg, koophandel en arbeid (4).
Wijziging door het ontwerp van wet
De regel dat de taalkaders in deze rechtscolleges minimum één derde Franstalige en één derde Nederlandstalige magistraten moeten tellen, blijft onverminderd van toepassing, met dien verstande dat voor de invulling van het overblijvende derde de taalverhouding tussen het totaal aantal magistraten van zetel en parket niet langer bepaald wordt volgens het aantal kamers dat respectievelijk in het Frans en in het Nederlands zetelt, maar wel volgens de behoeften van de dienst van de zetel van de rechtbank.
Voor de invulling van dit begrip geldt, zoals voorheen, artikel 88, § 1, eerste, derde en vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, waarvan de verwijzing op uitdrukkelijk advies van de Raad van State in de tekst van de wet, is opgenomen. Dit laat thans toe om in tegenstelling tot de huidige tekst met zekerheid te kunnen vaststellen door welke overheid en op welke wijze deze behoeften worden vastgesteld, zonder dat inhoudelijk aan de reeds geldende praktijk afbreuk wordt gedaan.
Integendeel, de grondslag voor de behoeften van de dienst blijft de verhouding tussen het aantal ingeleide Franstalige en Nederlandstalige zaken. Ook het aantal kamers wordt op basis daarvan vastgesteld, doch in de praktijk is gebleken dat het criterium van het aantal kamers niet erg nauwkeurig is. Er zijn immers kamers die gesloten zijn, of kamers waar men zetelt met drie rechters, er kunnen naar goeddunken van de voorzitter kamers worden bijgecreëerd en afgeschaft, enz.
Vandaar dat er uitdrukkelijk voor gekozen is terug te vallen op het meest betrouwbare criterium, met name het aantal ingeleide zaken.
b.2. Grondige en voldoende kennis van de tweede taal
Wet van 15 juni 1935
Zoals reeds aangehaald, was in de oorspronkelijke wet voorzien in een regeling waarbij naast de korpschef en/of ondervoorzitters en de jeugdrechter de helft van de magistraten grondig tweetalig moest zijn, terwijl een vierde kon volstaan met een voldoende tweetaligheid.
Deze regeling ging evenwel uit van het bestaan van tweetalige kamers.
Wetswijziging 1970
In de nieuwe regeling wordt het onderscheid tussen grondige en voldoende tweetaligheid evenals het bestaan van tweetalige kamers zonder nadere precisering in de voorbereidende werken afgeschaft en wordt bepaald dat twee derde van het aantal magistraten op het niveau van de rechtscolleges van eerste aanleg wettelijk tweetalig moeten zijn.
Ontwerp van wet
Op het vlak van de vereiste tweetaligheid wordt niet geraakt aan het principe dat twee derde van alle magistraten kennis moet hebben van de andere landstaal, maar wordt vanuit de wettelijke praktijk dat zij slechts in zeer uitzonderlijke gevallen ook daadwerkelijk en volwaardig in de andere taal zitting kunnen nemen, opnieuw het vroegere onderscheid tussen de grondige kennis en de voldoende kennis ingevoerd.
De grondige kennis is analoog aan de kennis die heden ten dage wordt gevraagd, met name een perfecte tweetaligheid.
De voldoende kennis slaat, zoals vroeger ook het geval was, op een functionele kennis van de taal vereist voor een goede uitoefening van het ambt.
Beiden dienen bewezen te worden door het afleggen van een mondeling en schriftelijk examen, waarvan de nadere regels worden vastgelegd bij koninklijk besluit.
Voor de korpschefs, evenals voor diegenen die in beperkte gevallen wel kennis kunnen nemen van procedures in de andere taal en voor de doorstroming naar de hogere rechtscolleges, komen voor de plaatsen waar wettelijke tweetaligheid wordt voorgeschreven, enkel de grondige tweetalige magistraten in aanmerking.
b.3. Voorgeschreven aantal wettelijk tweetaligen
Wet van 15 juni 1935
Zoals reeds herhaaldelijk aangestipt, moest in totaal drie vierde van het totaal aantal magistraten wettelijk tweetalig zijn, waarvan twee vierde grondig en één vierde voldoende.
Wetswijziging 1970
In 1970 werd het totaal aantal wettelijk tweetalige magistraten teruggebracht tot twee derde, doch werd bepaald dat zij allen grondig tweetalig moesten zijn.
Ontwerp van wet
Het totaal aantal wettelijk tweetaligen blijft ongewijzigd, doch de toepassing van de verdeelsleutel geschiedt per taalrol in plaats van op het gehele kader en dit volgens de hiernavolgende regels :
a) Per taalrol moet een derde van de magistraten het bewijs leveren van de grondige kennis van de andere taal.
b) Per taalrol moet een ander derde van de magistraten het bewijs leveren dat zij tenminste een voldoende kennis hebben van de andere taal. Is het wettelijk voorgeschreven aantal grondig tweetaligen reeds bereikt, dan moet voor dit derde voorrang worden verleend aan grondig tweetalige kandidaten wanneer zij in samenloop komen met voldoende tweetalige kandidaten.
c) Per taalrol kan het overblijvende deel van de magistraten worden ingevuld door eentalige magistraten, wanneer het vereiste aantal grondig en voldoende tweetalige magistraten is bereikt of wanneer dit niet het geval is bij gebrek aan tweetalige kandidaten. In ieder geval kunnen geen eentalige kandidaten worden benoemd op plaatsen die voorbehouden zijn aan wettelijk tweetalige magistraten.
Niet alleen wordt bij de invulling voor alle plaatsen een wettelijke voorrang ingeschreven ten aanzien van de kandidaten die grondig wettelijk tweetalig zijn. Bovendien is een berekening per taalrol voorzien om een einde te stellen aan de situatie die zich thans voordoet. Door het voorschrift inzake het totaal aantal tweetaligen toe te passen op het gehele kader, leidt het tekort aan wettelijk tweetalige kandidaten van een bepaalde taalrol er immers toe dat geen eentalige kandidaten van de andere taalrol kunnen worden benoemd zelfs wanneer binnen deze taalgroep ruimschoots aan de eisen inzake tweetaligheid is voldaan.
Concreet : ofschoon er binnen de Nederlandse taalgroep voor de zetel meer dan voldoende wettelijk tweetalige magistraten zijn, kunnen geen eentaligen worden benoemd zolang het tekort langs Franstalige zijde niet is opgevuld.
De nieuwe regeling is op dit punt billijker en valoriseert de inspanningen van een bepaalde taalgroep op het vlak van tweetaligheid die niet langer wordt « gehypotekeerd » door het gebrek aan inspanning in de andere taalgroep.
Bovendien is het, gelet op het principe dat men in beginsel enkel kan zetelen in de taal van zijn diploma, logischer dat het aantal tweetaligen in verhouding staat tot het aantal plaatsen die een taalgroep binnen het kader inneemt, temeer vermits dit tevens de taalverhouding tussen de ingeleide zaken weerspiegelt. Of nog, hoe meer plaatsen men inneemt, hoe meer tweetaligen men moet leveren.
b.4. Taalexamens + jury
Een ander punt van kritiek vormt het bestaande systeem voor de afname van examens. Niet alleen wordt gesuggereerd dat de verschillende examenjury's verschillende beoordelingscriteria hanteren. Bovendien worden de huidige examens verweten dat zij niet zijn aangepast aan de juridische praktijk.
Om deze reden wordt vooreerst gekozen voor één examenjury die zowel de examens Frans als Nederlands afneemt. Om deze reden moeten alle magistraten die ervan deel uitmaken, zelf grondig tweetalig zijn.
Bovendien is de samenstelling gewijzigd door te voorzien in een evenwichtige vertegenwoordiging vanuit de zetel en het parket van de rechtbank van eerste aanleg en het hof van beroep te Brussel. Zoals voorheen wordt nog steeds voorzien in de aanwezigheid van hoogleraren.
De uiteindelijke benoeming gebeurt door de Koning, die telkens kan kiezen uit een aantal voorgedragen kandidaten.
De vrees voor corporatisme is, gelet op deze nadere regels, dan ook onterecht.
Zoals eveneens reeds vermeld, waren in de wet van 15 juni 1935 in oorsprong tweetalige kamers voorzien, die eind de jaren zestig evenwel werden afgeschaft. Bovendien werd in de wet uitdrukkelijk het principe ingeschreven dat magistraten niet meer mochten zetelen in een andere taal dan die van hun diploma.
De regels inzake de vereiste taalkennis van de magistraat voor wie een rechtspleging wordt gevoerd, blijven in het ontwerp van wet onverminderd van toepassing, met dien verstande dat is gepreciseerd dat in de reeds voorziene gevallen van taalwijziging de zaak slechts aanhangig kan blijven voor dezelfde magistraat wanneer deze grondig tweetalig is.
Aldus wordt het in de motie van het Vlaams Parlement aangehaalde principe dat de rechtzoekende moet worden beoordeeld door iemand die zijn taal machtig is, gevrijwaard, ofschoon men niet uit het oog mag verliezen dat dit op zich niet mag verabsoluteerd worden tot het beginsel dat de magistraat zelf die taal machtig moet zijn. Zo bijvoorbeeld is dit niet het geval voor het Europese Hof voor de rechten van de mens en het Hof van Justitie, waar het Nederlands niet als taal van rechtspleging is voorzien. Aan voormelde eisen wordt evenwel tegemoet gekomen door degelijke vertalingssystemen.
Bovendien moet aansluitend worden opgemerkt dat de Raad van State in zijn advies op het ontwerp van wet, vanuit de vaststelling dat de bepaling dat magistraten enkel mogen zetelen in de taal van hun diploma, de volgende bedenking heeft gemaakt :
« Nu reeds vraagt de Raad van State zich af waarom, in het licht van het beginsel van de gelijke benoembaarheid tot de ambten van magistraat bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, het consistent wordt geacht om van de andere derde van het totale aantal magistraten een grondige kennis van de andere taal te blijven eisen. »
Tevens kan worden verwezen naar de prejudiciële vraag die terzake in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door de Raad van State in de zaak-Delvaux aan het Arbitragehof is gesteld.
Uit voormelde gegevens blijkt dat zowel de aanleiding tot met name het gebrek aan wettelijk tweetalige kandidaten als de wijziging zelf in het voordeel is van zowel de Franstalige als de Nederlandstalige magistraten en gemeenschap.
Bevestiging van een onwettelijke praktijk
Een lid legt uit dat de voorgaande ministers van Justitie hun praktijk om eentalige magistraten te benoemen voor functies bestemd voor tweetalige magistraten, verantwoordden met het argument dat er geen tweetalige kandidaten waren. De huidige minister houdt zich aan de wettelijke voorschriften, daartoe aangezet door de rechtspraak van de Raad van State.
Het wetsontwerp deelt de taalrollen op in drie groepen magistraten : degenen die een grondige kennis hebben van de andere taal, degenen die een voldoende kennis hebben en de eentaligen. Eerst moet het kader van de eerste twee categorieën worden ingevuld. Pas nadien kunnen eentaligen worden benoemd, tenzij er geen tweetalige kandidaten zijn. Die uitzondering houdt in dat de huidige onwettelijke praktijk een wettelijke bevestiging krijgt.
De minister verklaart dat tweetalige kandidaten voorrang hebben op eentalige kandidaten. Indien er geen tweetaligen zijn, kan men wel eentaligen benoemen, doch tot maximaal een derde van de magistraten van de betrokken taalrol.
Het voordeel van de ontworpen regeling in vergelijking met de huidige toestand is alvast dat het ontbreken van tweetalige kandidaten niet zo vlug leidt tot een blokkering van de benoeming van nieuwe eentalige magistraten.
De behoeften van de dienst
Een lid stelt zich vragen bij de vaststelling van de verhouding tussen het totale aantal magistraten met een diploma van doctor in de rechten in het Frans en het totale aantal magistraten met een diploma van doctor in de rechten in het Nederlands. Die verhouding wordt momenteel voor iedere rechtbank en voor ieder parket vastgesteld volgens het aantal kamers die kennis nemen van de zaken in het Nederlands en het aantal kamers die kennis nemen van de zaken in het Frans.
De algemene vergadering van de rechtbank beslist, op voorstel van de voorzitter, over de oprichting of de afschaffing van kamers. Die beslissing wordt opgenomen in een reglement, dat door de Koning moet worden goedgekeurd.
Het ontwerp wijzigt het criterium voor de vaststelling van de verhouding tussen het aantal Nederlandstalige en het aantal Franstalige magistraten. Voortaan zal die verhouding voor iedere rechtbank en ieder parket worden vastgesteld volgens de behoeften van de dienst van de zetel van de rechtbank. Die behoeften worden, aldus de toelichting van de minister, beoordeeld volgens de taalrol van de ingeleide zaken. Wordt hierbij rekening gehouden met de eventuele wijziging van de taal van de rechtspleging ? In de Brusselse rechtbank van eerste aanleg worden immers vele gedingen ingeleid in het Nederlands, doch vraagt men naderhand de rechtspleging in het Frans voort te zetten. Anderzijds vraagt men soms ook de wijziging naar het Nederlands omdat de rechtspleging dan sneller kan verlopen.
Wat de vaststelling van de behoeften betreft, bestaat er volgens de minister een traditie dat dit gebeurt op basis van de taalrol van de ingeleide zaken. Dit staat echter noch in de wet, noch in het wetsontwerp ingeschreven. Indien het criterium van de taalrol van de ingeleide zaken evenwel leidt tot betwistingen of vertekeningen, belet niets dat een ander criterium wordt gebruikt.
Een lid vraagt zich af of de nieuwe berekeningswijze van de verhouding tussen het totale aantal Franstalige magistraten en het totale aantal Nederlandstalige magistraten in de praktijk veel zal veranderen.
De minister verklaart dat het criterium van het aantal kamers in grote lijnen overeenstemt met de verhouding die wordt vastgesteld op grond van de taal van de ingeleide zaken. Het criterium van het aantal kamers is echter al te vaak onbetrouwbaar.
Precedent
Een lid vraagt of de invoering van twee taalrollen in de Brusselse rechtbanken de voorbode is van een splitsing van die rechtbanken en of de ontworpen wijziging ook zal worden ingevoerd voor het Brusselse Hof van Beroep.
De minister verklaart dat het ontwerp niet raakt aan de regeling voor het Hof van Beroep. Het ontwerp biedt zeker geen voorafspiegeling van een splitsing van de Brusselse rechtbanken.
Een ander lid vindt dat er wel degelijk sprake is van een precedent. Het ontwerp voert een nieuwe berekeningswijze van de verhouding tussen het totale aantal Franstalige magistraten en het totale aantal Nederlandstalige magistraten in. Waarom wordt datzelfde criterium niet gebruikt voor het Hof van Cassatie of het Arbitragehof ?
Gevolgen voor het rechtbankpersoneel
Een lid veronderstelt dat de ontworpen wijziging ook gevolgen zal hebben voor het rechtbankpersoneel. Ook de griffies functioneren immers in een bepaalde taalrol. Houdt het ontwerp daarmee rekening ?
De minister antwoordt dat er een afzonderlijke wettelijke regeling bestaat voor het griffiepersoneel. Dat valt echter buiten het bestek van het voorliggende wetsontwerp. Het is niet uitgesloten dat het ontwerp tot een wijziging van die wetgeving zal nopen.
De toegevoegde rechters
Een senator herinnert eraan dat het ontwerp werd ingediend voor de goedkeuring van het wetsontwerp op de toegevoegde rechters. Waarom volstaat de wet op de toegevoegde rechters niet om de tijdelijke moeilijkheden van de Brusselse rechtbank op te lossen ?
De minister herhaalt dat het ontwerp kadert in een reeks wetgevende en administratieve initiatieven die de werking van de Brusselse rechtbanken moeten bevorderen. De wet op de toegevoegde rechters is niet bedoeld om structurele oplossingen te bieden, doch om het hoofd te bieden aan tijdelijke problemen. Op korte termijn kan deze wet echter wel, samen met de nakende kaderuitbreiding, de Brusselse moeilijkheden ten dele oplossen.
Voldoende kennis
Een lid vraagt waarop de voldoende kennis van de andere taal neerkomt : volstaat een passieve kennis ?
Het Vlaamse Parlement motiveert zijn motie immers met de stelling dat een rechter de taal van de te berechten rechtsonderhorige moet beheersen.
Welnu, het ontwerp schrijft voor dat de rechtspleging steeds wordt gevoerd voor magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van het doctoraat in de rechten in de taal van de rechtspleging hebben afgelegd. Indien de taal van de rechtspleging wordt gewijzigd, kunnen de magistraten de rechtspleging slechts voortzetten indien zij het bewijs hebben geleverd van de kennis van de twee talen. Het bewijs van een voldoende kennis van de andere taal volstaat dan niet.
Hieruit volgt dat de magistraat die slechts een voldoende kennis van de andere taal heeft, hoogstens kan te maken krijgen met documenten opgesteld in die andere taal. In dat geval volstaat een passieve kennis. De voldoende kennis hoeft dus niet meer dan een degelijke passieve kennis te zijn.
De minister gaat ervan uit dat de voldoende kennis functioneel moet zijn. De kennis moet de magistraat toelaten zijn dagdagelijkse verplichtingen naar behoren te vervullen : dit houdt onder meer in dat hij moet kunnen kennis nemen van de stukken en rechtsleer die in de andere taal zijn opgesteld. Het gaat dus wel degelijk om meer dan een louter passieve kennis. De inhoud van de examens over de voldoende kennis van de andere taal zal worden bepaald door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.
Een lid vraagt of de minister ervan overtuigd is dat voldoende kandidaten zullen slagen in het examen over de voldoende kennis. Zijn de kandidaten die nu niet slagen voor het examen over de grondige kennis, wel bekwaam om te slagen voor het examen over de voldoende kennis ?
De minister deelt mee dat in het laatste examen 14 personen slaagden voor het mondelinge examen over de grondige kennis. Daarvan slaagden slechts 3 personen voor het schriftelijke examen. Dit betekent dus alvast dat de 14 betrokkenen wel over een grondige kennis van de spreektaal beschikten.
Het lid voegt daaraan toe dat het schriftelijk examen bijzonder moeilijk is.
Vertaling is vertraging
Een senator vraagt hoe vaak het voorkomt dat een magistraat die optreedt in een bepaalde zaak, kennis moet nemen van stukken die in de andere taal gesteld zijn. Wellicht doet dit zich vrij vaak voor, gelet op het feit dat het zelfs in eentalige rechtbanken geregeld voorkomt.
De minister beschikt niet over dergelijke gegevens. Overigens zouden naakte cijfers op zich weinig bijbrengen. Sommige stukken die opgesteld zijn in de andere taal, vergen wellicht heel wat meer taalkennis dan andere. Vele problemen worden ook ondervangen door de tussenkomst van de griffiers.
De senator acht het nuttig dat de personen die klagen over het gebrekkig functioneren van de Brusselse rechtbanken ten gevolge van de taalperikelen, wat meer concrete gegevens zouden bezorgen over de omvang van dit probleem.
Komt het in Brussel voor dat men de vertaling beveelt van stukken die in de andere taal zijn opgesteld ?
De minister bevestigt dat dit voorkomt.
De senator verklaart dat sommige zaken vlotter en goedkoper zouden verlopen indien dergelijke vertalingen niet nodig zijn.
Een lid verklaart dat vooral de vertaling wordt bevolen van stukken die in een vreemde taal zijn opgesteld.
Een ander lid is van oordeel dat de wet van 15 juni 1935 zou moeten bepalen dat voor de Brusselse rechtbanken stukken in de andere taal kunnen worden voorgebracht. Zoniet dreigen er ernstige problemen, bijvoorbeeld doordat men een beëdigde vertaling van de stukken zou vragen.
Een senator meent dat dit een goed amendement zou zijn.
De gerechtelijke achterstand
Een lid herinnert eraan dat de minister, in antwoord op interpellaties over de gerechtelijke achterstand in de Brusselse rechtbank van eerste aanleg, op 16 oktober 1997 in de Senaat verklaarde dat hij zich aansluit bij de stelling dat de problematiek niet kan worden gereduceerd tot een taalprobleem, doch verband houdt met de meer algemene problematiek van de gerechtelijke achterstand. Dit probleem geldt niet alleen voor Brussel. Niettemin kwam de minister even later op de proppen met het voorliggende wetsontwerp dat alleen het taalaspect betreft.
Waarom grijpt de minister terug naar de oorspronkelijke wettekst van 15 juni 1935 om het onderscheid tussen grondige en voldoende kennis te verantwoorden ? In 1970 werd dat onderscheid opgegeven en werd bepaald dat 2/3 van de magistraten het bewijs van een grondige kennis van de andere taal moet leveren. Deze wijziging werd als volgt gemotiveerd :
« Zowel de magistraten van het parket als van de zetel moeten niet alleen de taal van de rechtsonderhorigen kennen teneinde partijen, getuigen, enz. te kunnen ondervragen en overhoren, maar ook de stukken die hun overgelegd worden met al hun nuances kunnen begrijpen en ontleden. Zij moeten eveneens de taal op een zodanige manier machtig zijn dat zij bij het stellen van beslissingen en adviezen de zaken in al hun schakeringen weten te behandelen. Het komt er dus niet alleen op aan de juridische terminologie te kennen. Een algemene en grondige taalkennis is onontbeerlijk. »
Het voorliggende wetsontwerp neemt dit standpunt niet over.
Indien de Brusselse rechtbanken een grote gerechtelijke achterstand kennen, is dat in grote mate te wijten aan een jarenlange overtreding van de taalwetgeving. Dat is de oorzaak van de huidige puinhoop. Niet de wetgeving, maar de gebrekkige toepassing van de wetgeving leidde tot de huidige moeilijkheden. In plaats van ervoor zorg te dragen dat de voorwaarden om de vigerende taalwetgeving toe te passen, worden vervuld, schaart de minister zich aan de zijde van de magistratuur. De huidige taalwetgeving werd in 1970 echter verstrengd juist in het belang van de rechtsonderhorige. De ontworpen wijziging gaat ten koste van de rechtsonderhorige.
Bovendien zal het aantal vertalingen alleen maar toenemen, waardoor de gerechtelijke achterstand nog aangroeit.
De minister blijft bij het standpunt dat de gerechtelijke achterstand de taalproblematiek overstijgt. In tegenstelling tot hetgeen het lid beweert, werden reeds talrijke andere initiatieven genomen om aan de gerechtelijke achterstand te verhelpen (toegevoegde rechters, kaderuitbreiding, enz.).
De taalproblematiek werd pas aangepakt nadat alle andere mogelijke initiatieven waren genomen om de bestaande wetgeving toe te passen. Zo werd er bijkomende vorming georganiseerd, er werden initiatieven genomen op het vlak van publiciteit, integratie in de stage, enz. Een wetgevend ingrijpen werd bijgevolg zo lang mogelijk uitgesteld.
Er doet zich niet alleen een probleem voor doordat er onvoldoende tweetalige Franstalige magistraten zijn, maar ook doordat er zich te weinig tweetalige Nederlandstalige magistraten voor het parket aanbieden. Het probleem geldt dus voor beide taalrollen.
Het fundamentele verschil met de huidige regeling bestaat erin dat niet langer twee derde van de magistraten doch slechts een derde een grondige kennis van de andere taal moet hebben. Een ander derde zal een voldoende kennis moeten hebben.
De hoeksteen van de hervorming en ook van het belangenconflict ligt in de invulling van de voldoende kennis. De voldoende kennis moet van aard zijn enerzijds om te verhelpen aan het tekort aan tweetalige magistraten, anderzijds om te waarborgen dat iedere magistraat zijn ambt naar behoren kan vervullen.
De belangen van de Franstalige rechtsonderhorigen
Een lid vraagt of de minister klachten ontvangt van Nederlandstalige rechtsonderhorigen over de wijze waarop in de Brusselse rechtbanken recht gesproken wordt. Het lid zelf heeft alvast geen kennis van dergelijke klachten.
Het probleem is echter wel reëel voor de Franstalige rechtsonderhorigen. Uit een studie verricht in 1996 door een twintigtal magistraten van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg over de correctionele zaken blijkt dat er in april 1996 in de Brusselse correctionele rechtbank 4 293 zaken waren ingeschreven in de verschillende kamers. Hiervan waren er 4 081 Franstalige zaken en 212 Nederlandstalige. De Franstalige zaken werden behandeld door 15 Franstalige rechters, wat neerkomt op 272 zaken per rechter. De 5 Nederlandstalige rechters behandelden ieder 45 zaken.
Is er dan wel een belangenconflict ?
De minister verwijst naar het taalprobleem in het Brusselse parket. Daar bestaat een groot tekort aan Nederlandstalige magistraten. Dit verklaart ten dele waarom meer zaken in het Frans worden ingediend, want er zijn veel meer Franstalige substituten.
Zowel in de motie die het Vlaams Parlement goedkeurde op 28 januari 1998 als tijdens de overlegvergadering van 5 maart 1998 en de hoorzitting met de minister van Justitie van 23 april 1998, werden een aantal argumenten ontwikkeld ter staving van de stelling dat het wetsontwerp nr. 1-806/1 het Vlaams Parlement ernstig benadeelt.
Tijdens de overlegvergadering en de hoorzitting werd in een aantal replieken voorgehouden dat er geen belangenschade is.
Hierna volgt een overzicht van de argumenten en de replieken.
De ernstige benadeling
Het is van fundamenteel belang dat de verklaringen van een rechtsonderhorige, een getuige, een deskundige, enz. foutloos worden begrepen door de magistraten. Zeker voor de Brusselse rechtbanken, die geregeld dossiers behandelen met zowel Nederlandstalige als Franstalige stukken, betekent dit dat zo veel mogelijk magistraten een grondige kennis van de andere taal moeten hebben. Het wetsontwerp legt echter juist minder strenge taalvereisten op waardoor het beginsel dat men moet worden berecht door een magistraat die de taal van de rechtsonderhorige beheerst, wordt geschonden.
Repliek
Het wetsontwerp raakt niet aan de regel dat de Nederlandse, respectievelijk Franse rechtsplegingen steeds worden gevoerd door de magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van het doctoraat in de rechten in het Nederlands, respectievelijk in het Frans hebben afgelegd (ontworpen artikel 43, § 5quater ).
Wanneer de taal van de rechtspleging wordt gewijzigd op verzoek van de verdachte of met toepassing van artikel 21 van de wet, kunnen de magistraten die met het onderzoek of de berechting van de zaak belast zijn, de rechtspleging voortzetten, indien zij het bewijs hebben geleverd van de kennis van de twee talen (ontworpen artikel 43, § 5quater , tweede lid).
Magistraten die slechts een voldoende kennis van de andere taal hebben, kunnen bijgevolg niet worden belast met het onderzoek of de berechting van de zaak in die taal.
De ernstige benadeling
De wijziging van de taalwet in 1970 werd ingegeven door een bekommernis voor de rechtsonderhorige. Het werd noodzakelijk geacht dat de magistraten een grondige en algemene taalkennis hebben zodat zij de zaken in al hun schakeringen weten te behandelen.
Het wetsontwerp hecht kennelijk weinig waarde aan de belangen van de rechtsonderhorige, want het mildert de vereisten inzake de taalkennis. Dit dient uitsluitend het belang van de magistraten.
Repliek
De hoeksteen van de hervorming ligt in de invulling van de voldoende kennis. De voldoende kennis komt neer op een functionele kennis van de taal vereist voor een goede uitoefening van het ambt. Een louter passieve kennis volstaat niet. De inhoud van de examens over de voldoende kennis zal worden bepaald door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. De voldoende kennis moet waarborgen dat de magistraat zijn ambt naar behoren kan uitoefenen en dat bijgevolg de belangen van de rechtsonderhorige gevrijwaard blijven.
1. De verhouding tussen het aantal tweetalige en het aantal eentalige rechters
De ernstige benadeling
Volgens de huidige regeling moeten 2/3 van de magistraten het bewijs leveren van de kennis van de Nederlandse en de Franse taal. Volgens de ontworpen regeling moeten nog slechts 2/9 van de magistraten dit bewijs leveren; 2/9 moeten het bewijs leveren van een voldoende kennis van de andere taal en de overige 5/9 mogen eentalig zijn.
Repliek
Het totaal aantal tweetaligen blijft ongewijzigd, doch de toepassing van de verdeelsleutel gebeurt per taalrol (5) in plaats van op het gehele kader en dit volgens de hiernavolgende regels :
a) Per taalrol moet een derde van de magistraten het bewijs leveren van de grondige kennis van de andere taal.
b) Per taalrol moet een ander derde van de magistraten het bewijs leveren dat zij tenminste een voldoende kennis hebben van de andere taal. Is het wettelijk voorgeschreven aantal grondig tweetaligen reeds bereikt, dan moet voor dit derde voorrang worden verleend aan grondig tweetalige kandidaten wanneer zij in samenloop komen met voldoende tweetalige kandidaten.
c) Per taalrol kan het overblijvende deel van de magistraten worden ingevuld door eentalige magistraten, wanneer het vereiste aantal grondig en voldoende tweetalige magistraten is bereikt of wanneer dit niet het geval is bij gebrek aan tweetalige kandidaten. In ieder geval kunnen geen eentalige kandidaten worden benoemd op plaatsen die voorbehouden zijn aan wettelijk tweetalige kandidaten.
De berekening per taalrol maakt bovendien een einde aan een ongunstig aspect van de huidige regeling. Overeenkomstig het huidige artikel 43, § 5, eerste lid, wordt het totale aantal tweetaligen berekend op het gehele kader. Hierdoor leidt een eventueel tekort aan wettelijk tweetalige kandidaten van een bepaalde taalrol ertoe dat geen eentalige kandidaten van de andere taalrol kunnen worden benoemd, zelfs wanneer binnen deze taalgroep ruimschoots aan de eisen inzake tweetaligheid wordt voldaan.
2. De verhouding tussen het aantal Nederlandstalige en het aantal Franstalige magistraten
De ernstige benadeling
Volgens de huidige regeling wordt de verhouding tussen het totale aantal Franstalige magistraten en het totale aantal Nederlandstalige magistraten voor iedere rechtbank vastgesteld volgens het aantal kamers die kennis nemen van de zaken in het Nederlands en het aantal kamers die kennis nemen van de zaken in het Frans (artikel 43, § 5, derde lid, eerste zin).
Volgens de ontworpen regeling wordt deze verhouding vastgesteld volgens de behoeften van de dienst van de zetel van de rechtbank (artikel 43, § 5, tweede lid). Het wetsontwerp laat na deze wijziging van het criterium te rechtvaardigen. Bovendien heeft men het raden naar de concrete gevolgen van deze wijziging.
Repliek
De grondslag voor de berekening van de verhouding wordt in essentie niet gewijzigd. Ook het aantal kamers wordt immers vastgesteld op grond van de behoeften van de dienst (ontworpen artikel 43, § 5, tweede lid). Het criterium van het aantal kamers is echter niet altijd nauwkeurig : er worden kamers afgeschaft of gesloten, sommige kamers zetelen met drie rechters, enz.
De behoeften van de dienst worden bepaald door het aantal ingeleide zaken. Het criterium laat ook toe rekening te houden met een wijziging van de taal van de rechtspleging.
De ernstige benadeling
Er dient te worden vastgesteld dat er tot op heden geen enkel probleem was om voldoende tweetalige kandidaten te vinden voor de ambten van vrederechter en politierechter in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Repliek
Er bestaat wel degelijk een probleem om wettelijk tweetalige kandidaten te vinden voor het ambt van politierechter in de politierechtbank van Brussel.
De ernstige benadeling
Er bestaat alleen een tekort aan tweetalige Franstalige magistraten. De oorzaak van dit tekort ligt in het feit dat, in strijd met de taalwet, eentalige kandidaten werden benoemd in de plaats van tweetaligen.
Repliek
Er is ook een tekort aan tweetalige Nederlandstalige magistraten. Vooral voor het parket van de rechtbank van eerste aanleg is er een gebrek aan tweetalige Nederlandstalige kandidaten.
De ernstige benadeling
Door de minder strenge eisen inzake taalkennis zullen de Brusselse magistraten vaker de vertaling van stukken vragen. Dit zal de rechtsgang vertragen en duurder maken.
Repliek
Cf. punt 2. De voldoende kennis moet waarborgen dat de magistraat zijn ambt naar behoren kan uitoefenen en dat bijgevolg de belangen van de rechtsonderhorige gevrijwaard blijven.
De ernstige benadeling
Het wetsontwerp reduceert de problematiek van de Brusselse rechtbanken tot een taalprobleem. De moeilijkheden van de Brusselse rechtbanken houden daarentegen verband met het meer algemene probleem van de gerechtelijke achterstand. Hieraan kan afdoende worden verholpen middels de wet op de toegevoegde rechters en de aangekondigde kaderuitbreiding.
Repliek
De moeilijkheden van de Brusselse rechtbanken houden niet alleen verband met de gerechtelijke achterstand, de toenemende complexiteit van dossiers, vertragingen in de benoemingsprocedures en de geringe aantrekkelijkheid van bepaalde functies in de magistratuur, maar ook met het specifieke taalstatuut van deze rechtscolleges.
Er werden en worden initiatieven genomen om aan ieder van deze oorzaken te verhelpen.
De wet van 12 februari 1998 op de toegevoegde rechters vormt hierin een belangrijk onderdeel, maar biedt geen structurele oplossing.
1. Tekst
Op 14 mei 1998 hebben de heren Desmedt en De Decker een voorstel van gemotiveerd advies ingediend, met de volgende tekst :
Belangenconflict : voorstel van gemotiveerd advies ingediend door de heren De Decker en Desmedt
De Senaat,
gelet op het wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 43, § 5, en 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tot aanvulling van artikel 43 van dezelfde wet en tot invoeging van een artikel 43septies in die wet,
gelet op de motie van het Vlaams Parlement van 28 januari 1998,
gelet op artikel 143 van de Grondwet,
gelet op artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen,
gelet op artikel 72 van het Reglement van de Senaat,
gelet op het verslag over het overleg tussen het Bureau van de Belgische Senaat en een delegatie van het Vlaams Parlement, dat vaststelt dat het overleg niet tot een oplossing leidt,
overwegende dat, zoals het Vlaams Parlement onderstreept, het een natuurrecht is en van algemeen menselijk belang dat iedereen berecht en geoordeeld kan worden in zijn eigen taal,
overwegende dat het een fundamenteel recht is dat de actoren van een rechtsvordering, onder meer rechters en advocaten, de taal begrijpen waarin zij over mensen moeten oordelen of hen bijstaan,
overwegende dat dit wetsontwerp een oplossing wil aanreiken voor de ingewikkelde toestand die thans heerst bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel,
overwegende dat dit wetsontwerp op gelijke manier van toepassing is op alle rechtzoekenden, ongeacht of het om Nederlandstaligen dan wel om Franstaligen gaat,
overwegende dat volgens artikel 43, § 5, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken « ... de Nederlandse, respectief Franse rechtsplegingen steeds worden gevoerd voor magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van het doctoraat in de rechten in het Nederlands, respectievelijk in het Frans hebben afgelegd »,
overwegende dat men noch uit de motie van het Vlaams Parlement van 28 januari 1998, noch uit het overleg van 5 maart 1998 tussen het Vlaams Parlement en de Belgische Senaat heeft kunnen uitmaken hoe het Vlaams Parlement in zijn belangen ernstig wordt geschaad door het wetsontwerp,
adviseert het overlegcomité vast te stellen dat er geen belangenconflict bestaat en de procedure tot regeling van het belangenconflict definitief af te sluiten.
2. Verantwoording
Een van de indieners van het voorstel wijst erop dat het hier een dringend probleem betreft. Het gaat namelijk om de werking van de rechtbank van Brussel.
Uit de motie van het Vlaams Parlement blijkt niet duidelijk waar het belangenconflict ligt. Volgens het Vlaams Parlement is een versoepeling van de taaleisen een inbreuk op het principe dat de rechter de taal van de rechtzoekende moet begrijpen. Daar zit toch een tegenspraak, omdat de wet op het gebruik der talen in gerechtzaken altijd zal bepalen dat een magistraat geen dossiers mag behandelen dan in de taal van zijn diploma. Hoe kan het feit van niet perfect tweetalig te zijn een inbreuk betekenen op de rechten van de rechtzoekenden ?
Het is juist dat in sommige dossiers stukken in twee talen kunnen voorkomen. Het spreekt echter vanzelf dat een voldoende kennis van de andere taal het begrip van die stukken mogelijk maakt.
Er wordt ook opgemerkt dat het ontwerp van wet de belangen van de rechtzoekenden aan de belangen van de magistraten ondergeschikt maakt. Dat is helemaal niet het geval. Het belang van de rechtzoekende is dat hij in zijn taal wordt beoordeeld. Het wetsontwerp verandert niets aan dit principe.
Een lid treedt de vorige spreker bij. Het standpunt van het Vlaams Parlement valt moeilijk te begrijpen.
Het wetsontwerp is in wezen van aard om het aantal rechters die Nederlands kennen, te verhogen.
De verdeelsleutel tussen de grondig tweetaligen, de voldoende tweetaligen en de eentaligen moet immers worden toegepast binnen de taalrollen en niet langer over het gehele kader. Actueel komt het verplichte derde tweetaligen grotendeels uit de groep van de Nederlandstalige magistraten. In het nieuwe systeem zullen er echter binnen de groep van de Franstalige magistraten twee derden moeten zijn met een kennis van het Nederlands. Er zijn Franstaligen die dat een schending van hun belangen vinden.
De tweetaligheid aan de Brusselse rechtbanken zal de facto toenemen. Het minste wat men kan besluiten, is dat de door het Vlaams Parlement ingeroepen belangenschade niet evident is. Wat is het belangenconflict ?
3. Kritische bedenkingen
Een lid vint het wat merkwaardig dat de Senaat verplicht is om zich, naar aanleiding van een belangenconflict, uit te spreken over een wetsontwerp vooraleer het ten gronde besproken is. Kan de Senaat verplicht worden een inhoudelijk standpunt in te nemen vooraleer het ontwerp ten gronde behandeld is ?
De toestand in de Brusselse rechtbank van eerste aanleg wordt ingrijpend gewijzigd door de wet op de toegevoegde rechters. Op grond van deze wet kunnen immers 10 Franstalige rechters buiten de taalkaders worden benoemd.
Een ander lid verklaart dat er sedert de indiening van het wetsontwerp vele nieuwe elementen zijn opgedoken.
Zo werden in de Brusselse rechtbank van eerste aanleg 13 contractuele juristen benoemd voor bijstand van de parketmagistraten en worden er evenveel aangeworven voor de zetel. De installatie van de informatica is afgerond en er wordt volop werk gemaakt van de renovatie en uitbreiding van de gebouweninfrastructuur.
Intussen trad ook de wet van 12 februari 1998 op de toegevoegde rechters in werking. Deze wet voorziet in 15 toegevoegde rechters voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Ten slotte bespreekt de Senaatscommissie voor de Justitie momenteel het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg en de artikelen 151 en 213 van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk Senaat, nr. 1-953/1). Artikel 3 van dit ontwerp breidt het kader van de zetel van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg uit van 15 tot 19 ondervoorzitters en van 67 tot 76 rechters. Het aantal substituut-procureurs bij dezelfde rechtbank wordt verhoogd van 80 tot 91. Artikel 7 van datzelfde ontwerp verhoogt het aantal griffiers in die rechtbank van 58 tot 68.
Bovendien blijven er heel wat vragen onbeantwoord. Moet men bijvoorbeeld vasthouden aan de regel dat een magistraat alleen kan zetelen in de taal van zijn diploma ?
Een ander lid voegt daaraan toe dat het ook nog steeds niet duidelijk is waarin de grondige kennis zich onderscheidt van de voldoende kennis.
Sedert de indiening van het wetsontwerp deden zich heel wat ontwikkelingen voor, zowel op het terrein als in rechte.
Een lid besluit dat het hic en nunc niet opportuun is het belangenconflict te beoordelen vermits de bestreden tekst intussen al voorbijgestreefd is. De Senaat spreekt zich bijgevolg beter niet uit over de grond van het belangenconflict. Eerst moet duidelijkheid ontstaan over de werkelijke draagwijdte van de tekst. Wanneer de commissie voor de Justitie zich heeft uitgesproken over een tekst, kan de Senaat eventueel nog rekening houden met opmerkingen over een eventuele belangenschade.
Een lid betwist de stelling dat er nieuwe elementen zijn opgedoken in dit dossier. Wat de wet op de toegevoegde rechters betreft, moet men toch opmerken dat die wet reeds was goedgekeurd toen de minister het bestreden wetsontwerp indiende. Bovendien heeft de minister bevestigd dat hij aan de tekst van het ontwerp vasthoudt.
Wie wenst te raken aan het beginsel dat een rechter alleen kan zetelen in de taal van zijn diploma, kan daartoe steeds een voorstel indienen. Dat mag echter geen aanleiding zijn om zich intussen niet uit te spreken over het belangenconflict.
Een ander lid is van oordeel dat er overduidelijk geen belangenconflict is. Anderzijds kan men er niet om heen dat de huidige toestand bijzonder nefast is voor de Franstalige rechtzoekende. Men moet er de teksten van de toespraken die een tiental dagen geleden in het Brusselse Justitiepaleis werden gehouden door de procureur des Konings, de voorzitter van de rechtbank, enz., maar eens op naslaan.
De commissie verzoekt de rapporteur een voorstel van gemotiveerd advies op te stellen dat enerzijds rekening houdt met de bedenking dat er nieuwe elementen zijn opgedoken en dat er een aantal onduidelijkheden blijven bestaan, doch anderzijds de weg vrijmaakt voor de bespreking ten gronde van het wetsontwerp.
1. Tekst
Op 25 mei 1998 dient de heer Erdman een voorstel van gemotiveerd advies in, luidende :
A.1. Op 18 juli 1997 keurde de Ministerraad een voorontwerp van wet goed tot wijziging van de artikelen 43, § 5, en 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tot aanvulling van artikel 43 van dezelfde wet en tot invoering van een artikel 43septies in die wet. Dit wetsontwerp werd op 4 december 1997 in de Senaat ingediend. Het werd verwezen naar de commissie voor de Justitie, doch aldaar nog niet besproken. Op 28 januari 1998 nam het Vlaams Parlement een motie aan waarin het verklaart dat het wetsontwerp de belangen van de Vlaamse Gemeenschap schaadt.
Uit de motie en uit het overleg dat op 5 maart 1998 plaatsvond tussen het Vlaams Parlement en de Senaat, blijkt dat het Vlaams Parlement de bevoegdheid van de federale overheid om het gebruik der talen in gerechtszaken te regelen, niet betwist. Het betreft hier bijgevolg een zuiver belangenconflict.
Sedert de indiening van het wetsontwerp deden zich heel wat ontwikkelingen voor, zowel op het terrein als in rechte.
Zo werden in de Brusselse rechtbank van eerste aanleg 13 contractuele juristen benoemd voor bijstand van de parketmagistraten en worden er evenveel aangeworven voor de zetel. De installatie van de informatica is afgerond en er wordt volop werk gemaakt van de renovatie en uitbreiding van de gebouweninfrastructuur.
Intussen trad ook de wet van 12 februari 1998 op de toegevoegde rechters in werking. Deze wet voorziet in 15 toegevoegde rechters voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Ten slotte bespreekt de Senaatscommissie voor de Justitie momenteel het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg en de artikelen 151 en 213 van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk Senaat, nr. 1-953/1). Artikel 4 van dit ontwerp breidt het kader van de zetel van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg uit van 15 tot 19 ondervoorzitters en van 67 tot 76 rechters.
Het aantal substituut-procureurs bij dezelfde rechtbank wordt verhoogd van 80 tot 91. Artikel 7 van datzelfde ontwerp verhoogt het aantal griffiers in die rechtbank van 58 tot 68.
A.2. De vraag rijst of deze ontwikkelingen niet van aard zijn een invloed uit te oefenen op de feitelijke en juridische overwegingen die ten grondslag liggen aan het bestreden wetsontwerp. Luidens de memorie van toelichting bij het bestreden wetsontwerp wordt met de voorgenomen wijziging van de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken immers voornamelijk beoogd te verhelpen aan de gebrekkige werking van de Brusselse rechtbanken (Stuk Senaat, nr. 1-806/1, blz. 2 en 3). Het lijkt nuttig eerst de concrete impact van alle opgesomde initiatieven op de werking van de Brusselse rechtbanken te evalueren.
Wanneer een geactualiseerde analyse van de eventuele noden van de Brusselse rechtbanken voorhanden is, kan de regering met het Parlement een adequate oplossing uitwerken. Dan moet blijken of die oplossing noodzakelijk bestaat in een wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, of de invoering van een onderscheid tussen magistraten met een grondige en magistraten met een voldoende kennis van de andere taal geboden is en of, indien zulks het geval blijkt te zijn, de verhouding tussen het aantal grondige tweetalige magistraten, het aantal voldoende tweetalige magistraten en het aantal eentalige magistraten moet worden berekend zoals dit in het bestreden wetsontwerp wordt voorgesteld.
Tijdens de bespreking van het belangenconflict rezen een aantal vraagpunten die betrekking hebben op essentiële onderdelen van het wetsontwerp.
B.1. De hoeksteen van de hervorming die het wetsontwerp beoogt te realiseren, bestaat in de invoering van een onderscheid tussen de grondige en de voldoende kennis van de andere taal. Het is evenwel onduidelijk welke concrete invulling zal worden gegeven aan het begrip « voldoende kennis ». Volgens de minister van Justitie komt dit neer op een functionele kennis, d.i. een kennis die waarborgt dat de magistraat zijn ambt naar behoren kan vervullen. Dit blijft echter een rekbare omschrijving die een nadere precisering behoeft.
B.2. Voorts houdt het wetsontwerp vast aan het beginsel dat de magistraten van de rechtbanken van het arrondissement Brussel alleen dossiers mogen behandelen die het voorwerp zijn van een rechtspleging in de taal van hun diploma. In het licht van dit beginsel kan men vraagtekens plaatsen bij de ratio legis van een onderscheid tussen de grondige en de voldoende kennis van de andere taal. Wat zou overigens de weerslag zijn op de werking van de Brusselse rechtbanken en op het wetsontwerp indien men dit beginsel niet meer onverkort zou handhaven en grondig tweetalige magistraten ook dossiers mogen behandelen die het voorwerp zijn van een rechtspleging in de andere taal ?
B.3. Er bestaat tot dusverre ook geen eenduidig antwoord op de vraag wat de concrete gevolgen zijn van de toepassing van een nieuwe verdeelsleutel om de verhouding tussen het aantal grondig tweetalige, voldoende tweetalige en eentalige magistraten te berekenen. Die toepassing zal volgens het ontwerp niet over het volledige kader doch per taalrol geschieden. Zou dit de facto niet tot gevolg kunnen hebben dat er, globaal beschouwd, in de Brusselse rechtbanken juist méér magistraten met een kennis van het Nederlands zullen zijn dan heden het geval is ?
B.4. Dat de toepassing van de verdeelsleutel per taalrol geschiedt, kan overigens niet ondubbelzinnig uit de ontworpen wettekst worden opgemaakt. Dit verklaart ook de foutieve interpretatie die tijdens het debat in het Vlaams Parlement werd gemaakt en waarbij werd voorgehouden dat slechts 2/9 van de magistraten een grondige kennis van de andere taal moet leveren en een ander 2/9 een voldoende kennis, zodat in totaal slechts 4/9 van de magistraten nog tweetalig zou zijn (Beknopt Verslag, Vl. Parl., 14 januari 1998, nr. 22, blz. 15). Volgens de minister van Justitie blijft het echter wel degelijk om 6/9 (of 2/3) van de magistraten gaan. Wellicht is het aangewezen de ontworpen artikelen 43, §§ 5bis en 5ter , te herformuleren, zodat de bedoeling van de wettekst beter tot haar recht komt.
B.5. Het is ten slotte ook onduidelijk of het wetsontwerp afdoende rekening houdt met de taalvereisten voor de Brusselse politiediensten. De magistraten van het parket moeten immers veel samenwerken met de politiediensten. Bij de regeling van de taalvereisten van de magistraten houdt men bijgevolg best rekening met de taalvereisten die gelden voor de gerechtelijke politie, de rijkswacht en de gemeentepolitie.
De Senaat,
gelet op het wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 43, § 5, en 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tot aanvulling van artikel 43 van dezelfde wet en tot invoering van een artikel 43septies in die wet,
gelet op de motie van het Vlaams Parlement van 28 januari 1998,
gelet op artikel 143 van de Grondwet,
gelet op artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen,
gelet op artikel 72 van het Reglement van de Senaat,
gelet op het verslag over het overleg van 5 maart 1998 tussen het Bureau van de Senaat en een delegatie van het Vlaams Parlement, waarin wordt vastgesteld dat het overleg niet tot een oplossing leidt (Stuk Senaat, nr. 1-806/2),
gelet op de hoorzitting van 23 april 1998 met de minister van Justitie,
gelet op de beslissing van de Senaat van 30 april 1998 om de termijn van dertig dagen waarin de Senaat een gemotiveerd advies over het belangenconflict moet uitbrengen, te verlengen met dertig dagen,
komt het de Senaat voorbarig voor nu reeds een standpunt in te nemen over de vraag of het wetsontwerp de Vlaamse Gemeenschap en bijgevolg het Vlaams Parlement ernstig benadeelt.
Het Vlaams Parlement nam immers een motie aan die betrekking heeft op een tekst die in een dubbel opzicht tal van vragen oproept.
Enerzijds rijst de vraag wat de invloed is van de recente feitelijke en wettelijke initiatieven op de werking van de Brusselse rechtbanken en bijgevolg ook op het wetsontwerp dat een bijsturing van die werking beoogt.
Anderzijds vragen verschillende onderdelen van het wetsontwerp om opheldering en precisering.
Om die redenen is het niet aangewezen en zelfs onmogelijk een genuanceerd en weloverwogen antwoord te formuleren op de vraag of het bestreden wetsontwerp de belangen van de Vlaamse Gemeenschap schendt, en kan men evenmin adviseren hoe die eventuele belangenschade ongedaan kan worden gemaakt.
Eerst wanneer, na een diepgaande bespreking ten gronde in de bevoegde commissie, de verschillende onduidelijkheden zijn uitgeklaard en een meerderheid haar goedkeuring hecht aan een bepaalde tekst, kan worden nagegaan of die tekst maatregelen bevat die de belangen van een andere overheid ernstig kunnen schaden.
Bij een zuiver belangenconflict vindt het conflict zijn oorzaak niet in de schending van een rechtsregel. Dit verklaart waarom het belangenconflict enkel kan worden opgelost door het Overlegcomité, dat niet in rechte maar op grond van opportuniteit en bij consensus beslist (Vande Lanotte, J., Overzicht van publiek recht, Brugge, 1994, nr. 1234; Alen, A., Handboek van het Belgisch Staatsrecht, Deurne, 1995, nr. 411).
Met het oog op het vermijden van belangenconflicten nemen de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie overeenkomstig artikel 143, § 1, van de Grondwet de federale loyauteit in acht in de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden.
De Senaat adviseert het Overlegcomité in het licht van het voormelde opportuniteitsbeginsel de procedure tot regeling van het belangenconflict in deze stand van de procedure af te sluiten, zodat de bespreking in de Senaatscommissie kan worden aangevat en juridische duidelijkheid kan ontstaan over de werkelijke draagwijdte van het wetsontwerp.
2. Verantwoording
De indiener van het voorstel herinnert eraan dat belangenconflicten geen juridische maar een politieke oplossing vergen. In casu kan men het conflict echter bezwaarlijk ten gronde oplossen. Er zijn immers te veel onbekende factoren.
Anderzijds mag de Senaat de termijn om een gemotiveerd advies uit te brengen, niet zonder meer laten voorbijgaan.
Het advies houdt in dat de procedure tot regeling van het belangenconflict in deze stand van de procedure wordt afgesloten. Dat laat de bevoegde Senaatscommissie toe het ontwerp aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Aan het einde van de commissiewerkzaamheden kunnen alle betrokkenen de tekst opnieuw evalueren en eventueel wijzen op het bestaan van een belangenconflict.
De auteur van het voorstel dient 4 amendementen in die enkele eerder technische correcties aanbrengen in de tekst van het voorstel :
Amendement nr. 1
In het onderdeel II, het tiende lid vervangen als volgt :
« Overeenkomstig artikel 143, § 1, van de Grondwet, nemen de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden de federale loyauteit in acht, met het oog op het vermijden van belangenconflicten. »
Amendement nr. 2
In het veertiende lid van het onderdeel II, de woorden « kan worden nagegaan of die tekst maatregelen bevat die de belangen van een andere overheid ernstig kunnen schaden. » vervangen door de woorden « zal slechts definitief kunnen worden vastgesteld of de tekst in kwestie al dan niet vrij blijkt te zijn van een belangenconflict. »
Amendement nr. 3
In het onderdeel II, het voorlaatste lid schrappen.
Amendement nr. 4
In het laatste lid van het onderdeel II, de woorden « van het voormelde opportuniteitsbeginsel » vervangen door het woord « hiervan ».
3. Beschouwingen bij de wettelijke procedure
De indiener van het voorstel maakt de volgende procedurele bedenking. De huidige procedure tot regeling van de belangenconflicten bevat een lacune. Indien een wetgevende vergadering uitdrukking wil geven aan de bezorgdheid over een bepaald ontwerp of voorstel, kan zij slechts teruggrijpen naar het vrij ingrijpende middel van het belangenconflict. Daardoor wordt de behandeling van de bestreden tekst geschorst. Deze regeling houdt echter geen rekening met de mogelijkheid dat de tekst nog grondig kan worden gewijzigd, bijvoorbeeld door de bevoegde commissie.
Noch uit de parlementaire voorbereiding, noch uit de wettekst, noch uit de rechtsleer blijkt een eenduidig antwoord op de vraag of een wetgevende vergadering de procedure tot regeling van de belangenconflicten slechts een maal kan opstarten met betrekking tot eenzelfde ontwerp of voorstel.
Een lid is van oordeel dat de procedure tot regeling van de belangenconflicten vrij nauwkeurig wordt beschreven in de gewone wet van 9 augustus 1980. Een wetgevende vergadering kan met betrekking tot een bepaald ontwerp of voorstel hoogstens één procedure tot regeling van een belangenconflict opstarten.
Volgens een ander lid kan dit meermaals, met name indien een amendement wordt ingediend.
De vorige spreker stemt hiermee in. Indien een tekst echter ongewijzigd blijft, kan er geen nieuwe motie worden goedgekeurd waarin dezelfde wetgevende vergadering verklaart ernstig te worden benadeeld door het ontwerp of het voorstel.
Een lid verklaart dat de gewone wet van 9 augustus 1980 zich, in tegenstelling tot hetgeen de vorige spreker voorhoudt, niet uitspreekt over de vraag of eenzelfde assemblee meerdere procedures tot regeling van een belangenconflict kan opstarten met betrekking tot één ontwerp of voorstel. Uit niets blijkt dat een assemblee een nieuwe procedure kan opstarten zodra een amendement wordt ingediend, noch dat zij dit niet kan. De wet van 9 augustus 1980 houdt, kortom, geen rekening met het evolutieve karakter van de parlementaire behandeling.
Verscheidene leden verzetten zich tegen de stelling dat de procedure tot regeling van een belangenconflict verscheidene malen zou kunnen worden ingeroepen met betrekking tot hetzelfde wetsontwerp : dit zou inhouden dat men de bespreking van het betrokken wetsontwerp eindeloos kan schorsen.
Een ander lid is van oordeel dat er een aantal belangrijke vragen rijzen, juist omwille van het gebrek van een precieze wettelijke regeling. De huidige wettelijke regeling belet echter niet dat een wetgevende vergadering de procedure tot regeling van een belangenconflict heropstart wanneer er zich nieuwe elementen aandienen.
Een lid besluit dat artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 dringend moet worden gewijzigd. De wet dient vast te stellen vanaf welk ogenblik een wetgevende vergadering de procedure tot regeling van de belangenconflicten kan opstarten.
Een concreet voorstel tot wijziging van de wet zou kunnen zijn dat het belangenconflict pas kan worden ingeroepen wanneer een tekst in de bevoegde commissie is goedgekeurd. Op die manier vermijdt men belangenconflicten over teksten waarover de discussie ten gronde nog niet is afgesloten.
4. Instemming met het voorstel
Een lid onderschrijft het advies. Het debat over het bestreden wetsontwerp moet nog worden aangevat. Eenieder beseft dat de tekst van het ontwerp niet meer is dan een uitgangspunt, dat de tekst een gevoelige en complexe aangelegenheid betreft en dat in dit stadium onmogelijk kan worden voorspeld welke tekst uiteindelijk door de Senaatscommissie voor de Justitie zal worden aangenomen.
Een ander lid sluit zich aan bij de overwegingen en het eigenlijke besluit van het advies. De overwegingen leggen op genuanceerde en omstandige wijze uit, voornamelijk ten behoeve van het Vlaams Parlement, waarom de Senaat adviseert nu geen standpunt in te nemen over de grond van het belangenconflict.
5. Kritiek : er is wel een belangenconflict
Een lid is van oordeel dat er wel degelijk sprake is van een belangenconflict, de diverse wetgevende initiatieven waarop het voorstel alludeert ten spijt. Het fundamentele bezwaar van het Vlaams Parlement betreft de afbouw van de taalwaarborgen die in de wet van 1970 werden opgenomen in het belang van de rechtsonderhorige.
Is het in theorie denkbaar dat de grond van het belangenconflict in de loop van de bespreking van het bestreden wetsontwerp wegvalt, in casu is dat alvast niet het geval. Dit ontwerp is er immers juist gekomen vanuit de eenzijdige vaststelling dat de gerechtelijke achterstand bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel te wijten is aan de taalvereisten.
6. Kritiek : er is geen belangenconflict
Een lid onderkent de intellectuele en juridische verdiensten van het voorstel, maar verzet zich tegen de oplossing die erin is opgenomen.
Het advies vermijdt angstvallig de vraag of er al dan niet een belangenconflict is. Welnu, er is er duidelijk geen.
Het wetsontwerp poogt op een verdienstelijke, weze het niet volmaakte, wijze een oplossing te zoeken voor de overdreven tweetaligheidsvereisten die gelden in de Brusselse rechtbanken.
De eerste vraag die de commissie zich moet stellen bij het gerezen belangenconflict is waaruit het belangenconflict bestaat. Daarover blijft de motie van het Vlaams Parlement bijzonder vaag. Zo wordt in de motie geponeerd dat eenieder het recht heeft in zijn eigen taal te worden berecht.
Het wetsontwerp doet echter geen afbreuk aan dit beginsel.
Een ander lid ziet evenmin in hoe het Vlaams Parlement ernstig kan worden benadeeld door het wetsontwerp. Het totale aantal tweetalige magistraten zal juist toenemen, aangezien de berekening voortaan per taalrol zal gebeuren. Het Vlaams Parlement zou zich over deze nieuwe evolutie moeten verheugen, eerder dan erover te klagen.
De precaire situatie van de Brusselse rechtbanken vloeit voort uit de jurisprudentie van de Raad van State. De Raad van State heeft in zijn arresten blijkbaar geen acht geslagen op het continuïteitsbeginsel, hetgeen betreurenswaardig mag heten. De ernstige schade is echter voor rekening van de Franstaligen.
Een lid betwist de stelling dat het voorliggende wetsontwerp voor gevolg zou hebben dat er meer tweetalige magistraten, en in het bijzonder meer Franstalige magistraten met een kennis van het Nederlands, zullen worden benoemd bij de Brusselse rechtbanken.
7. Kritiek op de overwegingen
Een lid bestrijdt de stelling als zou de toestand in de Brusselse rechtbanken gevoelig verbeterd zijn sedert de indiening van het wetsontwerp. Het ontwerp kadert in een geheel van wetgevende initiatieven die ieder op zich een noodzakelijke doch onvoldoende maatregel vormen om de problemen van de Brusselse rechtbanken op te lossen. De minister heeft dit tijdens de hoorzitting ondubbelzinnig bevestigd.
Een lid is het hiermee niet eens. De goedgekeurde wetsontwerpen hebben een onmiskenbare invloed op het bestreden wetsontwerp en dus op het belangenconflict.
De vorige spreker verklaart vervolgens dat het voorstel ten onrechte voorhoudt dat het wetsontwerp onvoldoende duidelijk zou zijn. Tijdens de hoorzitting gaf de minister een heldere toelichting. Daaruit bleek onder meer dat de voldoende kennis niet een louter passieve kennis mag zijn, maar moet toelaten dat de magistraat zijn ambt naar behoren uitoefent. Dit zal nader worden gepreciseerd in een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, zoals dit doorgaans gebeurt.
Ook een ander lid heeft bezwaren bij de overwegingen van het voorstel van gemotiveerd advies. Het voorstel bevat een vrij eenzijdige opsomming van kritische bedenkingen bij het bestreden wetsontwerp. Het legt de vinger op een aantal onduidelijkheden en gebreken. Indien men zich de moeite getroost een dergelijk omstandige opsomming te maken van de tekortkomingen van de tekst, gebiedt de eerlijkheid dat men ook de sterke punten van de tekst vermeldt. Op die wijze zouden de overwegingen echter een dergelijke omvang aannemen dat het advies veel te uitgebreid wordt.
De auteur van het voorstel merkt op dat het advies moet worden samengelezen met het verslag. Het verslag bevat een opsomming van de argumenten voor en tegen het bestaan van een belangenconflict.
De vorige spreker geeft er in dat geval de voorkeur aan dat het advies zich ertoe beperkt, althans voor wat de overwegingen betreft, te verwijzen naar het verslag.
De heer Nothomb en mevrouw Willame dienen het amendement nr. 5 in, luidende :
« Punt I « Overwegingen » vervangen als volgt :
« Op 18 juli 1997 heeft de Ministerraad een voorontwerp van wet goedgekeurd tot wijziging van de artikelen 43, § 5, en 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tot aanvulling van artikel 43 van dezelfde wet en tot invoeging van een artikel 43septies in die wet. Dit wetsontwerp is op 4 december 1997 in de Senaat ingediend. Het is verwezen naar de commissie voor de Justitie, doch aldaar nog niet besproken. Op 28 januari 1998 heeft het Vlaams Parlement een moitie aangenomen waarin het verklaart dat het wetsontwerp de belangen van de Vlaamse Gemeenschap schaadt.
De gewone wet tot hervorming van de instellingen van 9 augustus 1980 bepaalt dat een assemblee een belangenconflict kan opwerpen indien een wetsvoorstel of een wetsontwerp is ingediend bij een andere asemblee. Het opwerpen van een belangenconflict zodra een tekst is ingediend en nog vóór de bespreking ervan, is nauwelijks interessant omdat men in dat stadium niet kan weten of het wetsontwerp als zodanig zal worden aangenomen en of het de belangen van een andere assemblee schaadt. Pas na het afronden van de werkzaamheden in de commissie kan een antwoord worden gegeven op de vraag of het betwiste wetsontwerp de belangen van een andere assemblee al dan niet schaadt. »
De auteur van het voorstel toont zich bereid om in het advies uitdrukkelijk te verwijzen naar het verslag.
De voorzitter dient het amendement nr. 7 in, luidende :
« Gelet op het verslag over de bespreking van het belangenconflict in de Senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden, dat een overzicht biedt van de argumenten pro en contra het bestaan van een belangenconflict (Gedr. St., Senaat, nr. 1-806/3). »
Een indiener van het amendement nr. 5 betuigt zijn instemming met dit amendement. Hij blijft evenwel bij zijn standpunt dat de overwegingen ofwel volledig uit het advies worden geschrapt, ofwel ook de pluspunten van het bestreden wetsontwerp aanstippen.
De auteur van het voorstel stelt voor dat het onderdeel I van het voorstel (« Overwegingen ») aan het verslag wordt gehecht.
De commissie stemt hiermee in.
Anderzijds stelt de auteur van het voorstel voor dat het eerste lid van het amendement nr. 5 wordt geschrapt. Het advies van de Senaat kan zich er niet toe beperken te verklaren dat de procedure tot regeling van een belangenconflict voortijdig werd opgestart. Het tweede lid van het amendement kan worden toegevoegd aan het onderdeel « overwegingen » dat aan het verslag wordt toegevoegd.
De indieners van het amendement nr. 5 stemmen hiermee in.
8. Voorstellen tot wijziging van het dispositief van het voorstel
Een lid verklaart dat de kern van het advies inhoudt dat het te vroeg is om zich uit te spreken over het bestaan van een belangenconflict. Om die reden stelt de spreker voor dat het advies duidelijk zou bepalen dat de Senaat zich niet nuttig kan uitspreken over de grond van het belangenconflict aangezien het wetsontwerp nog niet is behandeld in de bevoegde commissie. Daarmee zou tevens een signaal worden gegeven aan alle wetgevende vergaderingen dat het weinig zin heeft een procedure tot regeling van een belangenconflict op te starten zolang een tekst niet behandeld is. Men zou minstens een eerste discussie in de betrokken commissie moeten afwachten.
De heer Nothomb en mevrouw Willame dienen het amendement nr. 6 in, luidende :
« A. In de tekst onder punt II het eerste lid van het dispositief aanvullen met de woorden « aangezien het wetsontwerp nog niet is behandeld door de Senaat. »
B. Het tiende, elfde, twaalfde en dertiende lid van het dispositief doen vervallen. »
De auteur van het voorstel gaat akkoord met het amendement 6A. Hetzelfde geldt voor het amendement 6B, op voorwaarde dat het dertiende lid niet wordt geschrapt.
De indieners van het amendement stemmen hiermee in en passen het amendement 6B dienovereenkomstig aan.
In overeenstemming met de hierboven genomen beslissing, wordt het onderdeel « Overwegingen » uit het voorstel van gemotiveerd advies gelicht. Het wordt onder de titel « Overwegingen van de rapporteur » in het verslag opgenomen en aangevuld met het tweede lid van amendement nr. 5 van de heer Nothomb en mevrouw Willame-Boonen.
A.1. Op 18 juli 1997 keurde de Ministerraad een voorontwerp van wet goed tot wijziging van de artikelen 43, § 5, en 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tot aanvulling van artikel 43 van dezelfde wet en tot invoering van een artikel 43septies in die wet. Dit wetsontwerp werd op 4 december 1997 in de Senaat ingediend. Het werd verwezen naar de commissie voor Justitie, doch aldaar nog niet besproken. Op 28 januari 1998 nam het Vlaams Parlement een motie aan waarin het verklaart dat het wetsontwerp de belangen van de Vlaamse Gemeenschap schaadt.
Uit de motie en uit het overleg dat op 5 maart 1998 plaatsvond tussen het Vlaams Parlement en de Senaat, blijkt dat het Vlaams Parlement de bevoegdheid van de federale overheid om het gebruik der talen in gerechtszaken te regelen, niet betwist. Het betreft hier bijgevolg een zuiver belangenconflict.
Sedert de indiening van het wetsontwerp deden zich heel wat ontwikkelingen voor, zowel op het terrein als in rechte.
Zo werden in de Brusselse rechtbank van eerste aanleg 13 contractuele juristen benoemd voor bijstand van de parketmagistraten en worden er evenveel aangeworven voor de zetel. De installatie van de informatica is afgerond en er wordt volop werk gemaakt van de renovatie en uitbreiding van de gebouweninfrastructuur.
Intussen trad ook de wet van 12 februari 1998 op de toegevoegde rechters in werking. Deze wet voorziet in 15 toegevoegde rechters voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Ten slotte bespreekt de Senaatscommissie voor de Justitie momenteel het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg en de artikelen 151 en 213 van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk Senaat, nr. 1-953/1). Artikel 4 van dit ontwerp breidt het kader van de zetel van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg uit van 15 tot 19 ondervoorzitters en van 67 tot 76 rechters.
Het aantal substituut-procureurs bij dezelfde rechtbank wordt verhoogd van 80 tot 91. Artikel 7 van datzelfde ontwerp verhoogt het aantal griffiers in die rechtbank van 58 tot 68.
A.2. De vraag rijst of deze ontwikkelingen niet van aard zijn een invloed uit te oefenen op de feitelijke en juridische overwegingen die ten grondslag liggen aan het bestreden wetsontwerp. Luidens de memorie van toelichting bij het bestreden wetsontwerp wordt met de voorgenomen wijziging van de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken immers voornamelijk beoogd te verhelpen aan de gebrekkige werking van de Brusselse rechtbanken (Stuk Senaat, nr. 1-806/1, blz. 2 en 3). Het lijkt nuttig eerst de concrete impact van alle opgesomde initiatieven op de werking van de Brusselse rechtbanken te evalueren.
Wanneer een geactualiseerde analyse van de eventuele noden van de Brusselse rechtbanken voorhanden is, kan de regering met het Parlement een adequate oplossing uitwerken. Dan moet blijken of die oplossing noodzakelijk bestaat in een wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, of de invoering van een onderscheid tussen magistraten met een grondige en magistraten met een voldoende kennis van de andere taal geboden is en of, indien zulks het geval blijkt te zijn, de verhouding tussen het aantal grondig tweetalige magistraten, het aantal voldoende tweetalige magistraten en het aantal eentalige magistraten moet worden berekend zoals dit in het bestreden wetsontwerp wordt voorgesteld.
Tijdens de bespreking van het belangenconflict rezen een aantal vraagpunten die betrekking hebben op essentiële onderdelen van het wetsontwerp.
B.1. De hoeksteen van de hervorming die het wetsontwerp beoogt te realiseren, bestaat in de invoering van een onderscheid tussen de grondige en de voldoende kennis van de andere taal. Het is evenwel onduidelijk welke concrete invulling zal worden gegeven aan het begrip « voldoende kennis ». Volgens de minister van Justitie komt dit neer op een functionele kennis, d.i. een kennis die waarborgt dat de magistraat zijn ambt naar behoren kan vervullen. Dit blijft echter een rekbare omschrijving die een nadere precisering behoeft.
B.2. Voorts houdt het wetsontwerp vast aan het beginsel dat de magistraten van de rechtbanken van het arrondissement Brussel alleen dossiers mogen behandelen die het voorwerp zijn van een rechtspleging in de taal van hun diploma. In het licht van dit beginsel kan men vraagtekens plaatsen bij de ratio legis van een onderscheid tussen de grondige en de voldoende kennis van de andere taal. Wat zou overigens de weerslag zijn op de werking van de Brusselse rechtbanken en op het wetsontwerp indien men dit beginsel niet meer onverkort zou handhaven en grondig tweetalige magistraten ook dossiers mogen behandelen die het voorwerp zijn van een rechtspleging in de andere taal ?
B.3. Er bestaat tot dusverre ook geen eenduidig antwoord op de vraag wat de concrete gevolgen zijn van de toepassing van een nieuwe verdeelsleutel om de verhouding tussen het aantal grondig tweetalige, voldoende tweetalige en eentalige magistraten te berekenen. Die toepassing zal volgens het ontwerp niet over het volledige kader doch per taalrol geschieden. Zou dit de facto niet tot gevolg kunnen hebben dat er, globaal beschouwd, in de Brusselse rechtbanken juist méér magistraten met een kennis van het Nederlands zullen zijn dan heden het geval is ?
B.4. Dat de toepassing van de verdeelsleutel per taalrol geschiedt, kan overigens niet ondubbelzinnig uit de ontworpen wettekst worden opgemaakt. Dit verklaart ook de foutieve interpretatie die tijdens het debat in het Vlaams Parlement werd gemaakt en waarbij werd voorgehouden dat slechts 2/9 van de magistraten een grondige kennis van de andere taal moet leveren en een ander 2/9 een voldoende kennis, zodat in totaal slechts 4/9 van de magistraten nog tweetalig zou zijn (Beknopt Verslag , Vl. Parl., 14 januari 1998, nr. 22, blz. 15). Volgens de minister van Justitie blijft het echter wel degelijk om 6/9 (of 2/3) van de magistraten gaan. Wellicht is het aangewezen het ontworpen artikel 43, §§ 5bis en 5ter , te herformuleren, zodat de bedoeling van de wettekst beter tot haar recht komt.
B.5. Het is ten slotte ook onduidelijk of het wetsontwerp afdoende rekening houdt met de taalvereisten voor de Brusselse politiediensten. De magistraten van het parket moeten immers veel samenwerken met de politiediensten. Bij de regeling van de taalvereisten van de magistraten houdt men bijgevolg best rekening met de taalvereisten die gelden voor de gerechtelijke politie, de rijkswacht en de gemeentepolitie.
De gewone wet tot hervorming van de instellingen van 9 augustus 1980 bepaalt dat een assemblee een belangenconflict kan opwerpen indien een wetsvoorstel of een wetsontwerp is ingediend bij een andere assemblee. Het opwerpen van een belangenconflict zodra een tekst is ingediend en nog vóór de bespreking ervan, is nauwelijks interessant omdat men in dat stadium niet kan weten of het wetsontwerp als zodanig zal worden aangenomen en of het de belangen van een andere assemblee schaadt. Pas na het afronden van de werkzaamheden in de commissie kan een antwoord worden gegeven op de vraag of het betwiste wetsontwerp de belangen van een andere assemblee al dan niet schaadt.
1. Het voorstel van gemotiveerd advies van de heren Desmedt en De Decker
Het voorstel van gemotiveerd advies van de heren Desmedt en De Decker wordt verworpen met 8 tegen 7 stemmen.
2. Het voorstel van gemotiveerd advies van de heer Erdman
Het amendement nr. 1 van de heer Erdman wordt eenparig aangenomen door de 15 aanwezige leden.
Het amendement nr. 2 van de heer Erdman wordt aangenomen met 9 tegen 2 stemmen, bij 4 onthoudingen.
Het amendement nr. 3 van de heer Erdman wordt eenparig aangenomen door de 15 aanwezige leden.
Het amendement nr. 4 van de heer Erdman wordt aangenomen met 9 stemmen, bij 6 onthoudingen.
Het amendement nr. 5 van de heer Nothomb en mevrouw Willame-Boonen wordt ingetrokken.
Het amendement nr. 6A van de heer Nothomb en mevrouw Willame-Boonen wordt aangenomen met 10 tegen 1 stem, bij 5 onthoudingen.
Het amendement nr. 6B van de heer Nothomb en mevrouw Willame-Boonen wordt aangenomen met 9 stemmen, bij 6 onthoudingen.
Het amendement nr. 7 van de voorzitter wordt aangenomen met 12 stemmen, bij 3 onthoudingen.
Het geamendeerde voorstel van gemotiveerd advies van de heer Erdman wordt aangenomen met 9 tegen 3 stemmen, bij 3 onthoudingen.
Vertrouwen werd geschonken aan de verslaggever voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur,
Fred ERDMAN. |
De voorzitter,
Frank SWAELEN. |
De Senaat,
gelet op het wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 43, § 5, en 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, tot aanvulling van artikel 43 van dezelfde wet en tot invoering van een artikel 43septies in die wet,
gelet op de motie van het Vlaams Parlement van 28 januari 1998,
gelet op artikel 143 van de Grondwet,
gelet op artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen,
gelet op artikel 72 van het Reglement van de Senaat,
gelet op het verslag over het overleg van 5 maart 1998 tussen het Bureau van de Senaat en een delegatie van het Vlaams Parlement, waarin wordt vastgesteld dat het overleg niet tot een oplossing leidt (Stuk Senaat, nr. 1-806/2),
gelet op de hoorzitting van 23 april 1998 met de minister van Justitie,
gelet op de beslissing van de Senaat van 30 april 1998 om de termijn van dertig dagen waarin de Senaat een gemotiveerd advies over het belangenconflict moet uitbrengen, te verlengen met dertig dagen,
gelet op het verslag over de bespreking van het belangenconflict in de Senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden, dat een overzicht biedt van de argumenten pro en contra het bestaan van een belangenconflict (Stuk Senaat, nr. 1-806/3),
is van oordeel dat het voorbarig is voor nu reeds een standpunt in te nemen over de vraag of het wetsontwerp de Vlaamse Gemeenschap en bijgevolg het Vlaams Parlement ernstig benadeelt aangezien het wetsontwerp nog niet behandeld is door de bevoegde Senaatscommissie.
Overeenkomstig artikel 143, § 1, van de Grondwet nemen de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden de federale loyauteit in acht, met het oog op het vermijden van belangenconflicten.
Het is niet aangewezen en zelfs onmogelijk een genuanceerd en weloverwogen antwoord te formuleren op de vraag of het bestreden wetsontwerp de belangen van de Vlaamse Gemeenschap schendt, en men kan evenmin adviseren hoe die eventuele belangenschade ongedaan kan worden gemaakt.
Eerst wanneer, na een diepgaande bespreking ten gronde in de bevoegde commissie, de verschillende onduidelijkheden zijn uitgeklaard en een meerderheid haar goedkeuring hecht aan een bepaalde tekst, zal definitief kunnen worden vastgesteld of de tekst in kwestie al dan niet vrij blijkt te zijn van een belangenconflict.
Bij een zuiver belangenconflict vindt het conflict zijn oorzaak niet in de schending van een rechtsregel. Dit verklaart waarom het belangenconflict enkel kan worden opgelost door het Overlegcomité, dat niet in rechte maar op grond van opportuniteit en bij consensus beslist (Vande Lanotte, J., Overzicht van publiek recht , Brugge, 1994, nr. 1234; Alen, A., Handboek van het Belgisch Staatsrecht , Deurne, 1995, nr. 411).
De Senaat adviseert het Overlegcomité in het licht hiervan de procedure tot regeling van het belangenconflict in deze stand van de procedure af te sluiten, zodat de bespreking in de Senaatscommissie kan worden aangevat en juridische duidelijkheid kan ontstaan over de werkelijke draagwijdte van het wetsontwerp.
Verslag van 29 februari 1996
Kader : 83 (wet van 11 juli 1994)
voorzitter : 1
ondervoorzitters : 15
rechters : 67
Voorwaarden wet van 15 juni 1935 Conditions loi du 15 juin 1935 |
Noodwendigheden van de dienst Nécessités du service |
Effectief Effectif |
Verschil Différence |
Franstalig. Francophones 28 | (2/3 = 55,33) 55 | 48 | - 7 |
Nederlandstalig. Néerlandophones 28 | (1/3 = 27,66) 28 | 27 | - 1 |
Tweetalig. Bilingues 56 | 56 | 40 | - 16 |
- 17 F - 23 N |
Verslag van 14 april 1998 (67 % F-33 % N)
Kader : 81
procureur : 1
substituten : 80
Aantal magistraten in dienst : 85 (+ 4 boventallen)
Voorwaarden wet van 15 juni 1935 Conditions loi du 15 juin 1935 |
Noodwendigheden van de dienst Nécessités du service |
Effectief Effectif |
Verschil Différence |
Franstalig. Francophones 27 | 53 | 51 | - 2 |
Nederlandstalig. Néerlandophones 27 | 27 | 22 | - 5 |
Tweetalig. Bilingues 54 | 54 | 11 | - 43 |
- 5 F - 6 N |
Rechtbank van koophandel
Verslag van 19 maart 1996
Kader : 22
voorzitter : 1
ondervoorzitters : 4
rechters : 17
Voorwaarden wet van 15 juni 1935 Conditions loi du 15 juin 1935 |
Noodwendigheden van de dienst Nécessités du service |
Effectief Effectif |
Verschil Différence |
Franstalig. Francophones 8 | 13 | 12 | - 1 |
Nederlandstalig. Néerlandophones 8 | 9 | 8 | - 1 |
Tweetalig. Bilingues 15 | 15 | 15 | 0 |
- 7 F - 8 N |
Verslag van 29 augustus 1996
Kader : 19
auditeur : 1
substituten : 18
Voorwaarden wet van 15 juni 1935 Conditions loi du 15 juin 1935 |
Noodwendigheden van de dienst Nécessités du service |
Effectief Effectif |
Verschil Différence |
Franstalig. Francophones 7 | 11 | 9 | - 2 |
Nederlandstalig. Néerlandophones 7 | 8 | 7 | - 1 |
Tweetalig. Bilingues 13 | 13 | 1 | - 12 |
N |
Verslag van 6 november 1997
Kader : 26
voorzitter : 1
ondervoorzitters : 5
rechters : 20
Voorwaarden wet van 15 juni 1935 Conditions loi du 15 juin 1935 |
Noodwendigheden van de dienst Nécessités du service |
Effectief Effectif |
Verschil Différence |
Franstalig. Francophones 9 | 17 | 12 | - 5 |
Nederlandstalig. Néerlandophones 9 | 9 | 10 | + 1 |
Tweetalig. Bilingues 18 | 18 | 12 | - 6 |
- 4 F - 8 N |
(1) Artikel 1, eerste lid, van de wet van 31 mei 1972 betreffende de wettelijke gevolgen verbonden aan de graad van licentiaat in de rechten bepaalt dat de wettelijke gevolgen verbonden aan de graad van doctor in de rechten eveneens gelden voor de graad van licentiaat in de rechten.
(2) Artikel 88, § 1, lid 3 en 4 : « Het reglement van de rechtbanken met zetel te Brussel bepaalt, volgens de behoeften van de dienst, de kamers die kennis nemen van de zaken in het Frans, en diegene die kennis nemen van de zaken in het Nederlands. Om de drie jaar brengt de voorzitter van iedere rechtbank verslag uit bij de minister van Justitie omtrent de behoeften van de dienst van de kamers van beide taalstelsels, op grond van het aantal zaken die gedurende de laatste drie jaar in het Frans en in het Nederlands zijn behandeld. »
(3) Artikel 21 : wanneer voor de politierechtbanken en de correctionele rechtbanken waar, naar luid van de vorige beschikkingen, de taal der rechtspleging diegene is, waarvan de verdachte zich heeft bediend voor zijn verklaringen, of die welke hij verkozen heeft, verscheidene verdachten in dezelfde zaak betrokken zijn, wordt voor de rechtspleging de taal gebruikt, waarvan de meerderheid van de verdachten zich heeft bediend voor haar verklaringen of welke zij verkozen heeft. In geval van gelijkheid, duidt de rechtbank zelf, bij een met redenen omklede beslissing, de taal aan, waarin de rechtspleging zal gevoerd worden. (...)
(4) Lindemans, L., Taalgebruik in gerechtszaken, APR, 1970, blz. 189, nr. 286.
(5) In zijn tussenkomst tijdens het debat in het Vlaams Parlement interpreteerde de heer Van Vaerenbergh het ontworpen artikel 43, § 5bis en 5ter , bijgevolg foutief (Beknopt Verslag , Vlaams Parlement, 14 januari 1998, nr. 22, blz. 15).
Misschien doet men er goed aan de wat dubbelzinnige tekst van het ontworpen artikel 43, § 5bis , te herformuleren als volgt : « In de in § 5 bedoelde rechtbanken en parketten moet een derde van de magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van het doctoraat in de rechten in het Frans hebben afgelegd, het bewijs leveren van de kennis van de Nederlandse taal... ». Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor het ontworpen artikel 43, § 5ter .