1-693/4 | 1-693/4 |
11 DECEMBER 1997
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp werd op 1 juli 1997 door de Senaat geëvoceerd. De onderzoekstermijn eindigde op 24 november 1997. Aangezien de commissie het advies van de Raad voor het Verbruik wenste in te winnen alvorens de bespreking van de amendementen aan te vatten, heeft de Parlementaire overlegcommissie in haar vergadering van 12 november 1997 de onderzoekstermijn verlengd tot 19 december 1997.
De commissie heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 16 en 21 oktober, 2 en 11 december 1997.
Door de nieuwe praktijken inzake hypothecair krediet was het noodzakelijk de wet van 4 augustus 1992 aan te passen.
De wijzigingen die vóór de vakantie in de Kamer aangenomen werden, hadden betrekking op vier problemen :
· de intrestristorno's;
· de verminderingen die buiten tarief toegekend worden;
· de informatie naar de consument toe over de periodieke lasten van het krediet;
· de veranderlijkheid van de hypothecaire rentevoeten.
In tegenstelling tot de vermindering beïnvloedt de ristorno de berekening van het aflossingsplan niet. Dit wordt steeds opgesteld tegen de volle rentevoet. Het verschuldigde saldo blijft dus altijd hoger in geval van ristorno's (behalve voor de laatste vervaldag).
Ristorno's zijn gevaarlijk voor de consument om verschillende redenen :
· Zij doen het toegekende voordeel belangrijker lijken dan het in werkelijkheid is.
· Door de ristorno's kunnen bepaalde dwingende bepalingen van de wet, meer bepaald inzake variabiliteit, gemakkelijker omzeild worden.
· De berekeningswijze varieert van onderneming tot onderneming wat een grote verwarring bij de kredietnemers veroorzaakt.
Het voorliggende wetsontwerp verbiedt ristorno's. Enkel verminderingen zijn toegelaten.
De wet van 1992 organiseert de informatie naar de consument toe via de prospectus. Dit gratis document moet de voorwaarden van de door de onderneming geboden kredieten beschrijven.
Het is dus niet normaal dat sommige ondernemingen op een algemene en systematische manier verminderingen buiten tarief toestaan. Hierdoor is geen vergelijking tussen de hypothecaire ondernemingen meer mogelijk.
Het voorliggende ontwerp verbiedt de verminderingen niet. Het verplicht ondernemingen gewoonweg ze allemaal in de prospectus te vermelden.
Een groot gedeelte van de kredietnemers is helemaal niet vertrouwd met financiële technieken. Door verminderingen, variabele rentevoeten en andere promoties ontstaan er steeds meer kredietformules.
Een aflossingsplan is op zich heel duidelijk. Daarom vergroot het voorliggende wetsontwerp de verplichting voor de onderneming om informatie ter zake te verschaffen, meer bepaald in geval van rentevoetverminderingen.
De veranderlijkheid van de hypothecaire rentevoeten is een « begrensde » variabiliteit. De evolutie van een rentevoet van een krediet hangt af van die van een objectieve referte-index. In het contract moeten grenzen bepaald worden.
Een wijziging van het mechanisme werd in 1995 ingevoerd. De wet van 1995 is jammer genoeg tamelijk duister.
Het voorliggende wetsontwerp verduidelijkt het systeem.
· De wijziging van 1995, die niet in werking getreden is, wordt ingetrokken en artikel 9 van de wet van 1992 wordt volledig herschreven.
· Het principe van de strikte gebondenheid van de rentevoet en van de index wordt opnieuw bevestigd.
· Het begrip marge wordt geschrapt.
· Tenslotte, in geval van vermindering, moet het maximumverschil in meer (en in min) vastgelegd worden, te vertrekken van de verminderde rentevoet en niet van de volledige rentevoet.
De minister besluit dat de tekst, zoals aangenomen door de Kamer, tot doel heeft de bescherming van de consument inzake hypothecair krediet te versterken. Het beoogt evenwel een gezonde concurrentie tussen de ondernemingen te handhaven door deze concurrentie te kanaliseren, in plaats van ze te beperken. Een bijzondere inspanning is geleverd inzake transparantie en informatie van de consument.
Een lid stelt voor het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 145, 1, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 betreffende de belastingvermindering voor afbetalingen voor hypotheekleningen, te voegen bij de bespreking van dit wetsontwerp.
Eén van de indieners van dit wetsvoorstel legt uit dat het wetsvoorstel een kleine wijziging aan de Belgische fiscale wetgeving beoogt teneinde deze aan te passen aan het Europees beginsel van het vrij verkeer van diensten en kapitaal binnen de Europese Unie.
Artikel 145, 1, van het WIB 1992 voorziet in een belastingvermindering voor belastingplichtigen die een hypotheeklening met schuldsaldoverzekering afsluiten. Opdat de kapitaalaflossingen echter recht zouden geven op belastingvermindering, moeten zowel het leningscontract door een Belgische bank of financiële instelling, als het erop betrekking hebbende verzekeringscontract door een Belgische verzekeringsmaatschappij zijn afgesloten. Het voorstel heeft tot doel om expliciet te stipuleren dat de lening die aanleiding geeft tot de belastingvermindering, ook bij een buitenlandse instelling kan worden afgesloten.
Dit voorstel heeft veel praktische toepassingen aangezien in het buitenland dikwijls heel wat interessante financiële voorstellen worden gedaan. Opdat het Belgisch publiek en de Belgische bedrijven die mogelijkheden zouden kunnen benutten, wordt dit voorstel ingediend. In concreto komt het voorstel erop neer dat wanneer een Belgisch bedrijf geld leent in een Nederlandse, Franse of Luxemburgse bank, niet alleen het kapitaal fiscaal kan worden afgeschreven, maar ook de intresten. De huidige Belgische wetgeving stamt immers nog uit de tijd dat de Belgische markt te allen prijze moest worden verdedigd. Nu moet men zich eerder Europees opstellen en aan de Belgische bedrijven het voordeel gunnen die de interessantere voorstellen uit het buitenland bieden.
Een lid meent dat het probleem verder reikt dan de aftrekbaarheid van de intresten of het kapitaal.
Een ander lid acht het niet opportuun dit voorstel ter bespreking bij het wetsontwerp te voegen want het ontwerp beoogt de wijziging van een andere wet. Gelet op de inhoud van het wetsvoorstel bestaat er geen gewichtige reden om ze samen te voegen.
De commissie beslist om het wetsvoorstel niet samen te voegen met het voorliggende wetsontwerp. Het wetsvoorstel houdt een wijziging van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen in en heeft daarbij geen invloed op de wet op het hypothecair krediet.
Volgens een lid is de regeling die van toepassing is op de ondernemingen die onderworpen zijn aan het toezicht van de Controledienst voor de Verzekeringen, volledig in strijd met de Europese regelgeving inzake de openstelling van de markt. Het lid verwijst naar de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie (Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. 209/6 van 10 juli 1997).
Deze mededeling bestaat uit drie delen : de kennisgevingsprocedure, de moeilijkheden in verband met het onderscheid tussen het vrij verrichten van diensten en het vestigingsrecht en ten slotte de vraag vanaf welk ogenblik het vrij verrichten van diensten aangevat mag worden.
De interpretatieve mededeling biedt een aantal beschouwingen, met name over het begrip toepassing van regels van algemeen belang, aangezien men ervan uitgegaan is dat alle regels die van toepassing zijn op het Belgische stelsel van verzekeringen, automatisch omgezet konden worden als regels van algemeen belang. Een voorbeeld daarvan is de bonus-malusregeling, die in dit verband betrekking heeft op België en Frankrijk en die door de Europese Commissie op de helling wordt geplaatst.
Met andere woorden, deze regels van algemeen belang worden van commentaar voorzien over de afbakening van het algemeen belang, de toetsen voor de inroeping van het algemeen belang, de wijze waarop deze toetsen gebruikt kunnen worden, ... Dit dossier is kennelijk complex. Er worden een hele reeks vragen gesteld en wellicht worden ook antwoorden geboden. Het lid citeert als voorbeeld de vraag of het algemeen belang niet reeds wordt gevrijwaard in het land van oorsprong.
Wat het voorliggende wetsontwerp betreft, rijst dezelfde vraag : voor een hypothecair krediet dat uit het buitenland afkomstig is, is de vraag of dit land geen regels heeft die het algemeen belang voldoende beschermen. Is het Belgische algemeen belang verschillend van het algemeen belang in het land van oorsprong ?
Deze mededeling heeft niet de waarde van een richtlijn of een verordening maar biedt een interpretatie door de Commissie van de verschillende regels betreffende het vrij verrichten van diensten. Het is bijgevolg interessant er kennis van te nemen. Is de minister voornemens te reageren op deze interpretatieve mededeling ?
De minister antwoordt dat de tekst in ruime mate het traditionele standpunt van de Commissie weerspiegelt, uitgaande van de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie betreffende de gevallen waarin de nationale regels kunnen primeren bij het vrij verrichten van diensten. Volgens deze jurisprudentie moeten deze regels in verhouding staan tot het doel, mag het algemeen belang niet reeds voldoende en afdoende beschermd zijn in het land van oorsprong, enz. De Commissie verduidelijkt hoe zij deze jurisprudentie denkt toe te passen.
De minister is van oordeel dat er inzake hypothecair krediet een algemeen belang moet worden beschermd, met name de bescherming van de consument. De mededeling van de commissie vermeldt wel degelijk dat de bescherming van de consument deel kan uitmaken van het algemeen belang.
In België wordt vaker gebruik gemaakt van hypothecaire kredieten dan in andere landen, hetgeen gedeeltelijk verklaart dat België met het oog op de bescherming van de consument een meer detailleerde wetgeving heeft.
Het lid geeft toe dat, met uizondering van Brussel, 70 % van de Belgen eigenaar zijn. In Brussel is de verhouding jammer genoeg omgekeerd, namelijk 30 % is eigenaar. Deze toestand heeft enerzijds te maken met het feit dat de Brusselse bevolking sneller wisselt en anderzijds dat het levenspeil in Brussel achteruitgaat. Twintig jaar geleden lag het BBP per inwoner te Brussel nog 15 tot 20 % hoger dan het nationaal gemiddelde terwijl het tegenwoordig onder het nationaal gemiddelde ligt.
Het lid stelt evenwel dat in de interpretatieve mededeling volledig het tegenovergestelde te lezen is van de regels die opgelegd worden door de Controledienst voor de verzekeringen. Wat de Europese Commissie voorstelt, gaat helemaal in tegen wat de minister voorstelt.
De Controledienst voor de verzekeringen is immers van oordeel dat heel de wetgeving betreffende de verzekeringen, en in het bijzonder alles wat betrekking heeft op de hypothecaire leningen, zonder enige uitzondering van algemeen belang is. De minister mag terecht deze mening verkondigen zolang de Europese Unie niet vaststelt dat dit onjuist is, dat België terzake overdrijft en dat dit standpunt volledig indruist tegen de eengemaakte markt die volgens het verdrag op 1 januari 1993 in werking is getreden.
De Controledienst voor de verzekeringen verkondigt dus dat de volledige Belgische regelgeving, zonder enige uitzondering, tot het algemeen belang behoort. Bijgevolg kan een bank die in een andere Lid-Staat gevestigd is, in België perfect diensten aanbieden zonder dat de Controledienst voor de verzekeringen optreedt maar het zullen niet dezelfde diensten zijn als die welke de bank aan haar eigen landgenoten aanbiedt. Het zou evenwel perfect mogelijk moeten zijn dat een Nederlandse, Duitse, Franse, Britse, Luxemburgse of Italiaanse bank diensten in België aanbiedt, onder de voorwaarde dat deze diensten volledig overeenstemmen met wat aan de eigen landgenoten wordt aangeboden.
Doordat de Controledienst voor de verzekeringen aanneemt dat alle regels in verband met het hypothecair krediet van algemeen belang zijn, worden al degenen die in België een hypothecair krediet aanbieden, er echter toe gedwongen zich te conformeren aan regels van dwingend recht die van algemeen belang geacht worden te zijn, zoals het ter bespreking voorliggende ontwerp. Daardoor wordt het voor de financiële instellingen van andere Lid-Staten van de Europese Unie onmogelijk om een concurrentieel aanbod te doen op het vlak van de hypothecaire kredieten.
Men kan zich onder meer afvragen of de minister, door clausules te verbieden die herziening van de intrestvoeten en vervroegde terugbetaling mogelijk moeten maken, niet rechtstreeks ingaat tegen deze mededeling van de Europese Commissie.
Een tweede punt van hetzelfde lid handelt over de vergelijkende tabel van de Belgische reglementering met die van de buurlanden, die als bijlage gaat van het Kamerverslag (cf. stuk Kamer, nr. 946/7 - 1996/1997, blz. 31 en 32).
Op het eerste gezicht reglementeert België het meest en legt het de meeste dwingende regels op. Is dat wel aangewezen ?
Uit die tabel kunnen wij afleiden dat ons land praktisch alle aspecten reglementeert in tegenstelling tot andere landen zoals Nederland, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Ofschoon hun economische en sociale cultuur niet zo sterk van de onze afwijkt, voeren zij om zo te zeggen geen enkele beperking in op vlakken die de Belgische wetgever tot in het geringste detail wil reglementeren.
Als voorbeeld geeft het lid de maximale periodiciteit van de schommeling. In België is die jaarlijks. De andere landen voorzien in geen enkele beperking. Hetzelfde geldt bijna voor de referte-indexen, het maximumverschil, de koppeling aan de oorspronkelijke referte-index en de oorspronkelijke rentevoet, de bescherming gedurende de eerste drie jaar, de aflossingstabel, de veranderbaarheid met vaste marge.
Wij zijn dus het enige land dat een dergelijke dwangbuis aantrekt en als gevolg van de genoemde Europese mededeling, is het duidelijk dat wij de uitverkoren schietschijf zullen worden van alle kredietverleners wanneer onze rentevoet de hoogte ingaat. Men zou werkelijk dom moeten zijn om in dergelijke omstandigheden nog leningen in België op te nemen. De amendementen die in de Kamer zijn opgenomen, wijzen overduidelijk aan dat ristorno's niet meer mogelijk zijn. Dat is waanzin, zelfs vanwege de consumentenvereniging die de consumenten tegen zichzelf wil beschermen.
Hoe komt het toch dat ons land inzake kredieten het laatste bastion in Europa is dat gebukt gaat onder een door Ceaucescu ingegeven gedachtengang terwijl overal elders vrijheid heerst ?
Een ander lid vindt de vergelijking met Ceaucescu overdreven en wil alleen een inhoudelijke opmerking maken.
Elk ontwerp waarmee de consument een duidelijk overzicht krijgt van de door hem onderschreven verbintenissen, is een deugdelijk ontwerp. Dit ontwerp gaat onbetwistbaar in die richting. Het is een zeer technisch ontwerp, doch fundamenteel streeft het een dergelijk doel na.
De minister deelt mee dat het wel degelijk raadzaam is dat ons land wegens zijn bijzondere toestand een aantal dwingende maatregelen invoert.
Een lid verklaart dat hij geen vurig aanhanger was van de vorige minister van Economie. Dikwijls heeft spreker het met hem aan de stok gehad, meer bepaald over de wetgeving inzake de mede-eigendom en ook over andere onderwerpen die ons Strafwetboek aanzienlijk zijn komen aandikken.
Spreker verklaart het echter bevreemdend te vinden dat de eerste daad van een minister die de fakkel overneemt van een regering met dezelfde politieke samenstelling als die van zijn voorganger, erin bestaat de tekst van 1995 naar de prullenmand te verwijzen omdat die niet uitvoerbaar zou zijn. Spreker merkt op dat men moet zorgen voor de voortzetting van het regeringsbeleid. Nu is het zo dat er voor de wet van 1995 geen besluiten zijn genomen waarin die wet nochtans voorzag. Dat is onaanvaardbaar omdat het wetgevend werk zo uitgehold raakt.
Op dit punt is het Parlement vrij kritisch geworden. Enkele jaren geleden heeft de voorzitter van de Kamer een volledige lijst van wetten opgesteld die nooit uitgevoerd zijn omdat de uitvoeringsbesluiten ontbraken. Het is onaanvaardbaar dat het Parlement een wettekst goedkeurt die via koninklijke besluiten en ministeriële besluiten uitgevoerd moet worden, doch nooit zo ver raakt omdat de regering geen uitvoeringsmaatregelen vaststelt. In zo'n geval heeft de wetgever nutteloos werk geleverd. Het is hoe dan ook geen bewijs van degelijk wetgevend werk als met een aantal teksten lange tijd niets wordt gedaan en ze nadien vervangen worden omdat zij niet zijn uitgevoerd.
Hier veegt men stilletjes de wet van 1995 onder het vloerkleed ofschoon die toch kon rekenen op de steun van dezelfde meerderheid als nu. Hoe valt het te verantwoorden dat de minister de bepalingen van zijn voorganger opheft zonder zelfs uitvoeringsbesluiten te hebben genomen ?
Een ander lid is het daarmee niet eens. Hij gaat ervan uit dat wat de continuïteit van de verbintenissen van de vorige regering betreft, alleen koppigaards nooit van mening veranderen. Zodra men vaststelt dat een ontwerp misschien iets te snel is goedgekeurd en het gestelde doel niet kan worden bereikt, hoeft men er zich niet voor te schamen er veranderingen in aan te brengen en uit te leggen waarom. Het is verwerpelijker te volharden in de boosheid dan van mening te veranderen.
Over de tekst van zijn voorganger zegt de minister dat de regering af te rekenen kreeg met de moeilijkheid om die tekst uit te voeren. Gebleken is dat de bepalingen niet uitvoerbaar waren omdat de consumenten, de financiële instellingen en het departement Economische Zaken er samen niet in geslaagd zijn een billijke interpretatie te geven aan de tekst. Het ziet er naar uit dat die tekst tot stand gekomen is op basis van een misverstand omdat er in die periode geen lange verklarende debatten konden worden gehouden.
Er bestond een enorm probleem over de veranderlijkheidsmarges en het veranderlijkheidsmechanisme zodat de tekst niet voor uitvoering in aanmerking kwam. De minister achtte het zijn plicht een tekstwijziging voor te stellen liever dan een wettekst te laten voortbestaan die in de praktijk kennelijk niet werd toegepast en ook niet toepasbaar was.
In feite heeft de minister overleg gepleegd met de sector maar er is geen akkoord uit de bus gekomen over de interpretatie. Bijgevolg heeft de minister geen uitvoeringsbesluiten genomen.
Een lid zegt dat men ongetwijfeld meer transparantie nastreeft. Wanneer dat echter als een boemerang op de consument af dreigt te komen, moet men zich toch een aantal vragen stellen. Als voorbeeld haalt zij de goedkeuring aan van de wet van 10 juli 1997 betreffende de valutadatum van bankverrichtingen. Nauwelijks enkele weken nadien hebben de banken nieuwe tarieven opgesteld.
Over het voorliggend ontwerp zegt spreekster dat er absoluut transparantie moet komen in de hypothecaire rentevoeten, doch tussen het feit dat er meer transparantie moet komen en de mogelijkheid beknotten enige speling toe te laten op de hypothecaire rentevoeten wanneer dat verantwoord blijkt, daarover moet er een debat in de commissie komen.
De minister verklaart het niet eens te zijn met de zienswijze van het lid. Vast staat dat er reeds enkele maanden sprake was van het beginsel dat de wet van 10 juli 1997 heeft ingevoerd en dat de financiële instellingen zich aan die wet verwachtten. Het bewijs daarvan is dat verschillende instellingen vooruitgelopen zijn op de datum van de inwerkingtreding van de wet.
Wat nu de nieuwe tarieven en de afgeleide gevolgen betreft, heeft de minister de toestand laten onderzoeken op het ogenblik dat de Kredietbank haar nieuwe tarieven heeft meegedeeld. In feite komt het hierop neer dat de Kredietbank een inhouding doet die andere banken al langer deden. Zo vernieuwend is de Kredietbank dus niet opgetreden.
Wat nu wordt voorgesteld komt erop neer dat de banken aan de buitenkant van hun gebouw, op de uitstalramen, een tarieflijst van hun bankdiensten uithangen zodat de consument de tarieven van de verschillende banken met elkaar kan vergelijken zonder verplicht te zijn binnen te gaan. Duidelijkheid bevordert de onderlinge concurrentie. Thans bestaan er geweldige verschillen tussen de tarieven van de banken. Overigens zijn er instellingen die gratis diensten leveren, zoals De Post.
De tarifering is het gevolg van het commercieel, economisch en financieel beleid van elke instelling. De banken krijgen op korte termijn af te rekenen met hun eigen problemen.
Een lid is het eens met het streven naar transparantie maar zegt de indruk te hebben dat niemand duidelijk inzicht heeft in de door de minister ingediende teksten. Het lid vraagt dat de minister ten minste zes of zeven voorbeelden van toepassingen geeft waarmee hij de gegrondheid van de voorgestelde wijziging van de wet op het hypothecair krediet kan verantwoorden en die de voordelen van de nieuwe wet uitwijzen ten opzichte van de vorige.
Van kredietverlenende instellingen heeft het lid twee of drie voorbeelden ontvangen die bewijzen dat het nieuwe wetsontwerp, wegens zijn strenge regels, in een hele reeks gevallen minder gunstig uitvalt dan de thans geldende toepassingsvoorwaarden en dat die teksten in feite kosten meebrengen die kunnen oplopen tot 1 % of 0,5 % meer dan die welke de wet van 1992 en de wet van 1995 oplegden.
Hieronder volgen enkele becijferde voorbeelden om de gebreken aan te tonen van de techniek inzake veranderlijkheid van de hypothecaire rentevoeten zoals voorgesteld in het wetsontwerp.
Voorbeeld 1 :
Referte-index september 1996 : 6 % (= OLO juli 1996).
Er zij op gewezen dat de referte-indexen referentspercentages OLO zijn, te weten de gemiddelde rendementspercentages voor beleggingen in plaats van de rentevoet op de percentages die dateren van twee maand vóór de kredietaanvraag.
Tarief woonkrediet september 1996 : 8 % [= 7 % (fundingkosten) + 1 %].
Schommeling van de rentevoet :
Referte-index september 1999 : 5 %.
Wet van 13 april 1995 : In = 5 % + 1 % (marge) = 6 %.
Wetsontwerp : In = 8 % + (5 % - 6 %) = 7 %.
En er kunnen geen rentevoetvoordelen toegekend worden want die zouden dus niet in de prospectus voorzien zijn (let op de voor de kredietnemer nadelige samenhang van de bepalingen uit het wetsontwerp).
Voorbeeld 2 :
In mei 1997 gaat een kredietnemer een krediet aan met een looptijd van 20 jaar en met vijfjaarlijkse veranderlijkheid van de rentevoet en een andere kredietnemer een krediet (looptijd eveneens 20 jaar) met vijfjaarlijkse veranderlijkheid na een eerste periode van tien jaar.
Voor beide kredieten wordt dezelfde referte-index E gebruikt. Voor de beide gevallen zullen de oorspronkelijke stand van de referte-index (Ro = 5,75 %) en de nieuwe stand na tien jaar (in mei 2007) van de referte-index op het ogenblik van de toepassing van de veranderlijkheid (Rn = 7,75 %) dus dezelfde zijn.
Maar omwille van het renterisico is de oorspronkelijke rentevoet van het krediet met veranderlijkheid 10 + 5 + 5 hoger, namelijk 7 % dan deze van het krediet met veranderlijkheid 5 + 5 + 5 + 5, namelijk 6 %.
Effect van de veranderlijkheidsformule uit het wetsontwerp [In = Io + (Rn - Ro)] na tien jaar :
Krediet 5 + 5 + 5 + 5 : In = 6 % + (7,75 - 5,75) = 8 %
Krediet 10 + 5 + 5 : In = 7 % + (7,75 - 5,75) = 9 %
Niettegenstaande de toepassing van dezelfde « marge » (Rn - Ro) in dezelfde maand op kredieten met dezelfde vijfjaarlijkse veranderlijkheid, is vanaf het 11e jaar de kredietnemer met het krediet met veranderlijkheid 10 + 5 + 5 benadeeld ten opzichte van de kredietnemer met het krediet met veranderlijkheid 5 + 5 + 5 + 5, gezien hij de renterisicopremie (7 % - 6 % = 1 %) tot het einde van zijn krediet meesleept. Dit kan nooit door de kredietgever gecompenseerd worden, vermits het toekennen van rentevoetvoordelen in de loop van het krediet verboden is en evenmin de mogelijkheid bestaat te werken met twee rentevoeten.
Voorbeeld 3 :
Referte-index oktober 1996 : 6 % (= OLO augustus 1996)
Kredietnemer A gaat een krediet aan in het begin van de maand :
Tarief woningkrediet 5 oktober 1996 : 8 % [= 7 % (fundingkost) + 1 %].
Kredietnemer B gaat een krediet aan op het einde van de maand :
Tarief woningkrediet 25 oktober 1996 : 8,5 % [= 7,5 % (fundingkost) + 1 %].
Renteherziening :
Referte-index oktober 1999 : 5 %
Wet van 13 april 1995 : In = 5 % + 1 % (marge) = 6 % voor beide kredietnemers
Wetsontwerp : In = 8 % + (5 % - 6 %) = 7 % voor kredietnemer A
In = 8,5 % + (5 % - 6 %) = 7,5 % voor kredietnemer B
Inderdaad, voor twee kredietnemers, waarvan de ene in het begin van de maand een krediet aangaat en de andere op het einde van de maand, met verschillende rentevoeten als gevolg van gewijzigde marktvoorwaarden tijdens die maand, zouden ingevolge het wetsontwerp verschillende rentevoeten gelden gedurende de volledige looptijd van het krediet en niet alleen gedurende de eerste kredietperiode.
Het lid twijfelt eraan dat de voorliggende tekst tot transparantie en tot de gewenste bescherming van de kredietnemer leidt.
Een lid stelt vast dat de minister het goed vindt dat de kredietinstellingen kortingen toestaan op voorwaarde dat de prospectus duidelijk vermeldt wat die precies inhouden. Hoe moet die prospectus eruit zien ?
De minister antwoordt dat de verminderde rentevoet zeer duidelijk in de prospectus moet worden vermeld met de verantwoording ervan en op welke voorwaarden dat gebeurt (bijvoorbeeld domiciliëring bij de bank, lening voor een bedrag dat minder dan 60 % van de waarde van het onroerend goed bedraagt, enz...). Ten slotte moet de prospectus ook een aflossingsplan bevatten. Op die manier ziet de consument duidelijk waartoe hij zich verbindt.
Een volgende spreker wenst te reageren op het antwoord van de minister betreffende de grootte van de markt in België. Spreker is het niet eens met de stelling dat er meer reglementerend moet worden opgetreden in België omdat de markt van het hypothecair krediet in België groter zou zijn dan in andere landen. A contrario zou hieruit afgeleid kunnen worden dat er niet moet opgetreden worden indien de markt klein is.
Er moet opgetreden worden om enkele algemene regels vast te leggen. Binnen deze regels moet de markt, klein of groot, dan functioneren. Het is niet omdat de hypotheekmarkt in België meer ontwikkeld is dan in andere landen, dat er meer beperkingen in België moeten worden opgelegd, tenzij het de bedoeling van de minister zou zijn om de Belgische markt terug te schroeven tot het niveau van de andere landen.
Eén van de belangrijke punten in de hele discussie vormt de tabel in het Kamerverslag waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de Belgische reglementering en de reglementering in de buurlanden. Uit deze tabel blijkt dat de minister slechts één bedoeling kan hebben met zijn wetsontwerp, namelijk om de Belgische sector sterk aan banden te leggen en zijn groei te fnuiken, minstens af te remmen voor de toekomst.
Sommige bepalingen van het wetsontwerp zijn gewoonweg strijdig met het belang van de consument, zoals het verbod om ristorno's buiten tarief te verlenen. Welk doel streeft de minister met een dergelijke wetgeving na ? Een dergelijke wetgeving is zelfs met haar eigen doelstelling in tegenspraak. In geen enkel document wordt ook maar één geldig argument aangehaald waarom ristorno's buiten tarief niet mogen toegelaten worden. Welk consumentenbelang wordt hiermee gediend ?
Ook een ander commissielid onderschrijft deze tussenkomst. De wetgeving als dusdanig heeft toch geen onmiddellijk verband met de grootte van de markt waarop ze betrekking heeft. Spreker verwijst uitdrukkelijk naar de amendementen nrs. 14 tot 19. De onderliggende bedoeling van deze amendementen is precies om meer evenwicht na te streven tussen enerzijds de rechten van de consument en anderzijds het belangrijke element van de contractuele vrijheid en de concurrentie tussen de financiële instellingen. De wetgever moet oog hebben voor beide, doch het onderlijnen van de contractuele vrijheid is niet tegenstrijdig met het consumentenbelang.
Het element contractvrijheid is een essentieel rechtsbeginsel dat enigzins in een harnas werd gedrongen door de wijzigingen die de Kamer aan het oorspronkelijk wetsontwerp heeft aangebracht.
Volgens de minister is het niet de omvang van de hypotheekmarkt in België die een preciezere reglementering rechtvaardigt, maar de verspreiding en de populariteit van het product. Elke Belg kan op een bepaald ogenblik een hypothecair krediet aanvragen. Het spreekt dan ook vanzelf dat niet alle aanvragers doorgewinterde consumenten zullen zijn. Daarom moeten ze beter worden beschermd dan in andere landen waar het product minder populair is.
Wat het precieze belang van de consument betreft, meent de minister dat de consumenten daarover in de Kamer zeer duidelijk zijn geweest. Hun standpunt is in het verslag opgenomen : zij vragen dat ristorno's en het gebruik van verschillende rentevoeten worden verboden, en dat voor alle kredieten één referte-index wordt gebruikt. Deze bepalingen beperken de contractvrijheid, maar die heeft sowieso grenzen als men wil dat de consument goed geïnformeerd is en te maken krijgt met begrijpelijke, heldere en duidelijke contractuele bedingen.
Volgens een lid is het duidelijk dat de amendementen op het oorspronkelijke ontwerp de procedure hebben verzwaard. Spreker vraagt zich af of een bijzonder zware procedure werkelijk in het belang van de consument is. Is een wet die bijvoorbeeld rentevoordelen buiten tarief verbiedt echt in het belang van de consument ?
Ten slotte is de Belgische markt op Europees niveau nogal klein. Na de invoering van de euro zullen de kredietinstellingen het hoofd moeten bieden aan de concurrentie van landen als Nederland, Frankrijk en Duitsland, die nu al investeren in kantoren in België. Wanneer het voordeel van de wisselkoersen wegvalt, zal de Belgische consument daar het slachtoffer van zijn en zal de uiteindelijke doelstelling van de minister zich tegen die consument keren.
De consument is het best beschermd door de aanwezigheid van een gezonde concurrentie. Die concurrentie bestaat pas wanneer verschillende rentevoeten en ristornomechanismen worden toegepast. De consument moet inderdaad goed worden geïnformeerd, maar de hypothecaire kredietverlener heeft er geen enkel belang bij de consument slecht te informeren.
Het belang van de consument was beter beschermd in de oorspronkelijke, door de minister ingediende, tekst. Daarom moet de door de Kamer overgezonden tekst worden geamendeerd.
Een ander lid voegt aan deze stelling nog het volgende toe : als de markt open zal zijn en de Belgische consument geconfronteerd blijft met de voorliggende regelgeving, dan zal de meer doorgewinterde consument ontlenen bij buitenlandse maatschappijen waar hij, ingevolge de contractuele vrijheid, betere voorwaarden zal kunnen bedingen die op termijn voor hem gunstiger zijn, terwijl de minder doorgewinterde ontlener in het Belgische harnas blijft vastzitten en meer zal moeten betalen. Indien de minister dit « bescherming van de consument » noemt, dan zit hij op het verkeerde spoor. De wetgever heeft de plicht om verder kijken dan de onmiddellijke situatie, want de wet wordt voor langere termijn gemaakt, daarbij voor ogen houdend dat België niet langer een eiland is. De wetgever moet nagaan of hij met de voorliggende tekst de belangen van de consument en van de sector die instaat voor de kredietverlening, niet schaadt.
Spreker ziet echt niet in welk bijkomend voordeel wordt bekomen met het opzeggen van de contractuele vrijheid. In de wetgeving zijn alle mogelijke garanties opgenomen wat betreft documentatie, publiciteit van voorwaarden, e.d. zodat iedere ontlener klaar en duidelijk zijn kosten op termijn kent. Waarom dan ristorno's verbieden ? De consument zal in geen geval meer betalen dat wat contractueel is vastgelegd. Hij kan alleen op een bepaald ogenblik een bijkomend voordeel krijgen. Het is onbegrijpelijk dat de minister dit wil verbieden.
Volgens een ander commissielid is de discussie over het feit of vrije concurrentie en contractuele vrijheid al dan niet ten gunste komen van de consument, een zeer fundamentele discussie die het thema van het hypothecair krediet overstijgt.
Spreekster is niet volledig akkoord met de argumenten die werden geformuleerd ten voordele van de contractuele vrijheid. Er kunnen zeker evenveel argumenten gegeven worden die pleiten voor een zekere bescherming en reglementering. Haar mening is vooral gebaseerd op het feit dat aan consumenten een kader moet geboden worden waarbinnen minimumvoorwaarden gelden. Dit kader is voor de consumenten een houvast. Zonder kader, wanneer de algemene vrijheid nergens aan banden wordt gelegd, zouden er misbruiken kunnen ontstaan.
Een andere spreker begrijpt deze bekommernis en onderstreept dat iedereen het er over eens is dat de consument moet beschermd worden. De enige vraag die spreker zich stelt is te weten of er tegenstrijdigheid bestaat tussen contractuele vrijheid en de bescherming van de consument. Spreker meent dat dit niet het geval is.
Zoals terecht werd opgemerkt, heeft geen enkele bank er voordeel bij om zijn eigen cliënteel slecht of onvolledig voor te lichten. Spreker verwijst hierbij naar de periode van het bouwsalon (Batibouw) tijdens welke alle banken op de meest spectaculaire manieren de consument benaderen om bij wijze van opbod het beste en het goedkoopste krediet ter beschikking te stellen. Dit is hetgeen in feite wordt beoogd met de indiening van de amendementen : niet de banken de kans geven om met geheime clausules de consument te bedriegen, maar integendeel, de concurrentie zo ruim mogelijk organiseren. We hebben al dikwijls vastgesteld dat hoe ruimer de concurrentie georganiseerd wordt, hoe gunstiger voor de consument. Er is geen enkele tegenstrijdigheid tussen het beschermen van het consumentenbelang en het zo ruim mogelijk stellen van de concurrentiemogelijkheden.
Een lid wijst de Commissie erop dat de woordvoerder van de consumenten die door de Kamer werd uitgenodigd, een vertegenwoordiger is van het OIVO (Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties). Dit onderzoekscentrum vertegenwoordigt de consumenten, maar is toch minder met hun belangen verbonden dan bijvoorbeeld Test-Aankoop, vooral omdat het voor een groot deel wordt gesubsidieerd door het ministerie van Economische Zaken. Wanneer de Senaatscommissie consumenten wil horen, doet zij meestal een beroep op Test-Aankoop, dat beweert de « echte » vertegenwoordiger van de consumenten te zijn en dat in ieder geval onafhankelijker is. Moet dus niet een vertegenwoordiger van Test-Aankoop worden uitgenodigd om ook het standpunt van die organisatie te kennen ?
De minister bevestigt dat het budget van het OIVO voor een groot deel bestaat uit subsidies van het ministerie van Economische Zaken. Toch zijn de bevindingen van Test-Aankoop in deze aangelegenheid dezelfde als die van het OIVO.
Meerdere commissieleden benadrukken dat de consumenten zelf onafhankelijkheid een belangrijk criterium vinden voor de representativiteit van degenen die in hun naam optreden. Subsidiëring door het ministerie van Economische Zaken is bepaald geen waarborg voor de onafhankelijkheid van een woordvoerder van de consumenten.
Wat de stellingname van het OIVO betreft, onderstreept een ander lid dat ook Test-Aankoop soms beïnvloed wordt. Geen enkele organisatie in dit land is trouwens volledig neutraal. Zou het bijgevolg niet zinvol zijn om ook de Raad voor het Verbruik, dat het forum is waar al deze actoren zich ontmoeten, te consulteren ?
De minister bevestigt dat de Raad voor het Verbruik niet werd geconsulteerd over het voorliggende wetsontwerp.
Een commissielid merkt op dat de budgettaire afhankelijkheid van het OIVO zeker niet positief geëvalueerd kan worden. Wat een eventuele raadpleging van de Raad voor het Verbruik betreft, moet de Commissie voor ogen houden dat de Raad zeer langzaam werkt. In dat geval zal de Commissie genoodzaakt zijn om een verlenging van de onderzoekstermijn in het kader van de evocatieprocedure, te vragen.
Over de redenen waarom ristorno's verboden moeten worden, wenst de minister toch nog het volgende op te merken. Een ristorno is theoretisch een teruggave van een gedeelte der betaalde intresten. Het is dus een bedrag en men zou dit niet moeten uitdrukken onder de vorm van een rentevoet. Van het bedrag overgaan naar een rentevoet kan op verschillende manieren gebeuren.
Laten wij een krediet veronderstellen met volgende karakteristieken :
Kapitaal : 1 000 000
Duur : 10 jaar
Percentage : 7 %
Annuïteit : 142 378
Men kan een vermindering van de rentevoet toestaan van 1 %. De annuïteit wordt in dat geval 135 868. Men kan eveneens overwegen een ristorno toe te staan van 6 510. Dit geeft eveneens een betaling van 135 868.
Hoe deze vermindering uitdrukken onder de vorm van een percentage ?
a) Vermits de betaling min het ristorno (135 868) gelijk is aan een annuïteit van een krediet aan 6 %, kan men zeggen dat het ristorno 1 % bedraagt.
NB : Indien het ristorno tijdelijk is, kan men aantonen dat het krediet met het ristorno in werkelijkheid duurder is dan het krediet met de vermindering.
b) Men kan het ristorno eveneens uitdrukken in percentage van de betaalde intresten.
Laten wij voor het gemak een tijdelijk ristorno veronderstellen van een jaar. Het eerste jaar is het betaalde bedrag van de intresten (aan de volle rentevoet) : 1 000 000 x 7 % = 70 000.
Vermits de kredietnemer slechts 70 000 - 6 510 = 63 490 betaalt, kan men dus zeggen dat het ristorno een waarde heeft van (70 000 - 63 490)/70 000 of 9,3 % van de betaalde intresten.
c) Men kan het ristorno eveneens uitdrukken in verhouding tot de annuïteit.
Laten wij voor het gemak een tijdelijk ristorno veronderstellen van een jaar. De annuïteit zonder ristorno is 142 378. Met het ristorno bedraagt zij 135 868.
Men heeft dus een ristorno van (142 378 - 135 868)/142 378 = 4,57 %.
Vervolgens onderstreept de minister dat een krediet met ristorno duurder is dan het lijkt.
Laten wij twee kredieten nemen :
Krediet I Crédit I |
Krediet II Crédit II |
|
Kapitaal. Capital | 1 000 000 | 1 000 000 |
Duur. Durée | 10 ans | 10 ans |
Volle rentevoet. Taux plein | 7 % | 7 % |
Vermindering (3 jaar). Réduction (3 ans) | 1 % | |
Ristorno (3 jaar). Ristourne (3 ans) | | 6 510 |
In het eerste geval ziet de aflossingstabel er als volgt uit :
Annuïteit Annuité |
Intrest Intérêt |
Kapitaal Capital |
Saldo Solde |
|
1 | 135 868 | 60 000 | 75 868 | 924 132 |
2 | 135 868 | 55 448 | 80 420 | 843 712 |
3 | 135 868 | 50 623 | 85 245 | 758 467 |
4 | 140 736 | 53 093 | 87 643 | 670 823 |
5 | 140 736 | 46 958 | 93 778 | 577 045 |
6 | 140 736 | 40 393 | 100 343 | 476 702 |
7 | 140 736 | 33 369 | 107 367 | 369 336 |
8 | 140 736 | 25 853 | 114 882 | 254 453 |
9 | 140 736 | 17 812 | 122 924 | 131 529 |
10 | 140 736 | 9 207 | 131 529 | 0 |
Totaal. Total | 1 392 756 | 392 756 | 1 000 000 |
In het tweede geval ziet de aflossingstabel er als volgt uit :
Netto annuïteit Annuité nette |
Netto intresten Intérêts nets |
Kapitaal Capital |
Saldo Solde |
|
1 | 135 868 | 63 490 | 72 378 | 927 622 |
2 | 135 868 | 58 424 | 77 444 | 850 179 |
3 | 135 868 | 53 002 | 82 865 | 767 314 |
4 | 142 378 | 53 712 | 88 666 | 678 648 |
5 | 142 378 | 47 505 | 94 872 | 583 776 |
6 | 142 378 | 40 864 | 101 513 | 482 263 |
7 | 142 378 | 33 758 | 108 619 | 373 644 |
8 | 142 378 | 26 155 | 116 222 | 257 421 |
9 | 142 378 | 18 019 | 124 358 | 133 063 |
10 | 142 278 | 9 314 | 133 063 | 0 |
Totaal. Total | 1 404 245 | 404 245 | 1 000 000 |
Wanneer men beide kredieten vergelijkt, stelt men het volgende vast :
Krediet I Crédit I |
Krediet II Crédit II |
Verschil Différence |
|
Terugbetaald kapitaal. Capital remboursé | 1 000 000 | 1 000 000 | |
Betaalde intresten. Intérêts payés | 392 756 | 404 245 | 11 489 |
Interne rentabiliteitsrentevoet. Taux de rentabilité interne | 6,48 % | 6,63 % | 0,15 % |
Waarom is er slechts één referentie-index per overeenkomst nodig ?
Er zijn momenteel 5 referentie-indexen. Zij zijn gebaseerd op de schatkistcertificaten en de lineaire obligaties (OLO's) met een residuaire duur van twee, drie, vier en vijf jaren.
Als voorbeeld volgt de evolutie van de indexen B en C van de maand juni van de laatste vier jaren :
B | C | C-B | |
Juni 1993. Juin 1993 | 6,733 | 6,712 | -0,021 |
Juni 1994. Juin 1994 | 5,998 | 6,309 | 0,311 |
Juni 1995. Juin 1995 | 6,073 | 6,350 | 0,277 |
Juni 1996. Juin 1996 | 3,849 | 4,517 | 0,668 |
Men ziet dat index C bijna altijd hoger ligt dan index B.
Een indexwijziging in de overeenkomst brengt dus bijna automatisch een wijziging van de rentevoet van de overeenkomst met zich mee.
Voorbeeld :
Laten wij een krediet veronderstellen, toegestaan aan een rentevoet van 7 %. Deze rentevoet is gekoppeld aan index B van juni 1993. Laten wij eveneens een variatie veronderstellen in juni 1996.
Indien men index B behoudt, heeft men :
rentevoet = 7 % + 3,849 - 6,733 = 4,116 %.
Indien men, op het ogenblik van de variatie, overgaat naar index C, heeft men :
rentevoet = 7 % + 4,517 - 6,733 = 4,784 %.
Over de reden waarom de index gekoppeld moet worden aan de rentevoet van bij de aanvang van de overeenkomst, verklaart de minister dat in het stelsel van 1995 sprake was van een marge. Twee opvattingen verzetten zich hier tegen.
a) De marge is, op elk ogenblik, het verschil tussen de rentevoet en de referentie-index.
Voorbeeld (de cursief gedrukte waarden worden door berekening verkregen) :
1 | Bij de aanvang van de overeenkomst Au début du contrat |
Op het ogenblik van de variatie Au moment de la variation |
Rentevoet. Taux | 7 % | 6,5 + 1 = 7,5 % |
Referentie-index. Indice de référence | 6 | 6,5 |
Marge = rentevoet - index. Marge = taux - indice | 7 - 6 = 1 | 1 |
b) De verhouding rentevoet = index + marge is slechts geldig vanaf de eerste variatie (interpretatie van de ondernemingen).
Men merkt onmiddellijk welk gebruik men kan maken van een dergelijke interpretatie.
2 | Bij de aanvang van de overeenkomst Au début du contrat |
Op het ogenblik van de variatie Au moment de la variation |
Rentevoet. Taux | 5 % | 6,5 + 1 = 7,5 % |
Referentie-index. Indice de référence | 6 (niet van toepassing) 6 (sans objet) |
6,5 |
Marge (onderhandeld ?). Marge (négociée ?) | 1 | 1 |
Men zal in dit voorbeeld opmerken, dat de rentevoet na variatie 7,5 % blijft, welk ook de initiële rentevoet is. In het voorbeeld is die 5 %, maar hij had heel anders kunnen zijn (zeer hoog of zeer laag...).
Men zal opmerken dat men hetzelfde resultaat kan bekomen als in het tweede voorbeeld, met de interpretatie van het eerste voorbeeld. Het is voldoende een tijdelijke vermindering in te voeren.
3 | Bij de aanvang van de overeenkomst Au début du contrat |
Op het ogenblik van de variatie Au moment de la variation |
Rentevoet. Taux | 7 % | 6,5 + 1 = 7,5 % |
Verminderde rentevoet. Taux réduit | 5 % | |
Referentie-index. Indice de référence | 6 | 6,5 |
Marge = rentevoet-index. Marge = taux-indice | 7 - 6 = 1 | 1 |
Het enige verschil met het vorige voorbeeld is dat de kredietnemer hier duidelijk ziet dat de rentevoet van 5 % een promotionele rentevoet is. In tabel 2 lijkt de rentevoet van 5 % de « normale » rentevoet of, om in de terminologie van de sector te blijven, de « initiële » rentevoet van het krediet.
Sterker nog : men kan de gegevens van tabel 2 dusdanig veranderen dat de rentevoet van het krediet stijgt daar waar de referentie-index daalt.
1 | Bij de aanvang van de overeenkomst Au début du contrat |
Op het ogenblik van de variatie Au moment de la variation |
Rentevoet. Taux | 5 % | 5,5 + 1 = 6,5 % |
Referentie-index. Indice de référence | 6 | 5,5 |
Marge (onderhandeld ?). Marge (négociée ?) | 1 | 1 |
Welke kredietnemer kan iets dergelijks begrijpen ?
Over het schijnprobleem van de negatieve marges, stelt de minister dat volgens de hypothecaire ondernemingen de wijziging van 1995 het risico van de negatieve marges vermijdt. Deze argumentering is onsamenhangend en getuigt van een zicht op korte termijn.
In verschillende nota's van de sector vinden wij voorbeelden zoals het volgende :
1 | Bij de aanvang van de overeenkomst Au début du contrat |
Op het ogenblik van de variatie Au moment de la variation |
Rentevoet. Taux | 6 % | 9 + 1 = 10 % |
Marge (Onderhandeld) ( ?). Marge négociée ( ?) | 1 | 1 |
Referentie-index. Indice de référence | 7 | 9 |
Kostprijs van de funding. Coût du funding | 5 % | 9 % |
De literatuur van de sector voegt daaraan toe dat bij de aanvang van de overeenkomst, de rentevoet van 6 % verkregen wordt door het optellen van de kostprijs van de funding en de marge, of 5 % + 1 = 6 %.
Indien, volgens de sector, men de wetgeving toepast, zonder het begrip marge zoals voorzien in de voorliggende tekst, is men verplicht te handelen als volgt :
2 | Bij de aanvang van de overeenkomst Au début du contrat |
Op het ogenblik van de variatie Au moment de la variation |
Rentevoet. Taux | 6 % | 6 % + 9 - 7 = 8 % |
Referentie-index. Indice de référence | 7 | 9 |
Kostprijs van de funding. Coût du funding | 5 % | 9 % |
En, zegt ons de sector, vermits de kostprijs van de funding op dat ogenblik gelijk is aan 9 % (d.i. de referentie-index), hebben wij een negatieve marge van 1 % (rentevoet-kostprijs van de funding)
Deze bewijsvoering is onsamenhangend om meerdere redenen.
· In tabel 1 is de rentevoet de kostprijs van de funding, vermeerderd met de marge. Deze marge zou, volgens de sector, onderhandeld zijn tussen de onderneming en haar klant.
Daarover kan men twee opmerkingen maken :
indien het begrip marge gewoon is binnen de banksector en de financiële sector, dan wordt die helemaal niet beheerst door de hypothecaire kredietnemers. Het is dus weinig waarschijnlijk, dat de gemiddelde kredietnemer over « een marge onderhandelt ». Zij wordt hem eerder opgelegd;
bovendien kan men zich afvragen hoe de gemiddelde kredietnemer over een marge zou kunnen onderhandelen, vertrekkend van de kostprijs van de funding. Deze kostprijs verschilt van bank tot bank en wordt doorgaans angstvallig geheim gehouden.
· In bovenstaande tabel 1, indien men het principe toepast volgens hetwelk de marge op elk ogenblik het verschil is tussen de rentevoet en de referentie-index, krijgt men volgende gegevens :
3 | Bij de aanvang van de overeenkomst Au début du contrat |
Op het ogenblik van de variatie Au moment de la variation |
Rentevoet. Taux | 6 % | 9 - 1 = 10 % |
Marge (rentevoet-index). Marge (taux-indice) | - 1 | - 1 |
Referentie-index. Indice de référence | 7 | 9 |
Kostprijs van de funding. Coût du funding | 5 % | 9 % |
Na de variatie hebben wij dus dezelfde rentevoet als in tabel 3. Het is zo dat wij een negatieve marge hebben, maar alleen omdat de onderneming bij de aanvang van de overeenkomst een lagere rentevoet vastlegt dan de referentie-index. Deze negatieve marge is in geen geval een gevolg van de wetgeving.
Men merkt trouwens op, dat deze marge gedurende het ganse verloop van het krediet dezelfde blijft.
· In voorgaande voorbeelden ziet men niet waarom het verschil tussen de referentie-index en de kostprijs van de funding, dat bij de aanvang van de overeenkomst 2 % bedraagt (7 % - 5), plots nul wordt op het ogenblik van de variatie.
Bovendien, zelfs zo een dergelijk verschil tussen de kostprijs van de funding en de index mogelijk is, rechtvaardigt dit geen loskoppeling tussen de index en de rentevoet.
Volgende tabel betekent een tegenvoorbeeld, dat de theorie van de sector ontkracht.
4 | Bij de aanvang van de overeenkomst Au début du contrat |
Op het ogenblik van de variatie Au moment de la variation |
Rentevoet. Taux | 7 % | 7 + 1 = 8 % |
Marge. Marge | 1 | 1 |
Referentie-index. Indice de référence | 6 (niet van toepassing) (sans objet ) |
7 |
Kostprijs van de funding. Coût du funding | 6 % | 9 % |
Bij de aanvang van de overeenkomst speelt de referentie-index geen enkele rol. Wij hebben verondersteld, dat die gelijk is aan de referentie-index, zoals in het voorbeeld van de sector dat de inspiratie was voor onze tabel 1 (rechter kolom).
De rentevoet na variatie wordt verkregen door de formule van de sector (index + marge).
Wij veronderstellen dat op dat ogenblik de referentie-index twee punten lager ligt dan de kostprijs van de funding. Deze hypothese is in feite dezelfde als deze van tabel 1 (linker kolom).
Door dit te doen, stellen wij vast dat het verschil tussen de kostprijs van de funding en de referentie-index negatief is (8 % - 9 %). De interpretatie van de sector dient dus niet om het bestaan van zogenaamde negatieve marges te verhinderen.
Het niet koppelen, van bij de aanvang van de overeenkomst, van de rentevoet aan de referentie-index, komt in feite neer op :
· geen maximale verhoging te bepalen van het krediet gedurende de eerste jaren;
· de rentevoet toe te staan meer te stijgen dan te dalen;
· een ondoorzichtige mist te doen hangen over de hypothecaire kredietoperaties, vermits de kredietnemer niet meer weet wat de rentevoet van het krediet is, noch of zijn rentevoet normaal is dan wel promotioneel (door de sector ook nog initiële rentevoet genoemd);
· de consumenten in de val te lokken door hen, bij de aanvang van de overeenkomst, zeer lage rentevoeten toe te kennen en hen te doen geloven dat het gaat om een normale rentevoet, terwijl de onderneming wel weet dat, door eenvoudig deze rentevoet na enige tijd te koppelen aan de index, de kostprijs van het krediet zal stijgen, wat er ook gebeurt.
De minister onderstreept nog dat ristorno's buiten tarief worden verboden omdat ristorno's een middel zijn om de twee variabiliteitsregels (koppeling van de rentevoet aan een index en beperking van de initiële stijging) te omzeilen.
De eerste essentiële regel inzake variabiliteit die door de wet wordt opgelegd is de koppeling van de evolutie van de rentevoet aan deze van een index.
De ristornotechniek laat toe deze regel te omzeilen. Het volstaat hiertoe tijdelijke ristorno's toe te kennen (om niet te zeggen onzekere ristorno's).
Krediet zonder ristorno Crédit sans ristourne |
Crediet met ristorno Crédit avec ristourne |
|
Initiële rentevoet. Taux initial | 7 % | 9 % |
Krediet zonder ristorno. Crédit sans ristourne | | 2 % |
Krediet met ristorno. Crédit avec ristourne | 5 | 5 |
Index op het ogenblik van de variatie. Indice au moment de la variation | 6 | 6 |
Bij het krediet zonder ristorno is de rentevoet na variatie verplicht : 7 % + 6 - 5 = 8 %. Bij het krediet met ristorno heeft men de mogelijkheid de variatie niet toe te passen, maar het ristorno te schrappen. Men komt dus terug tot een rentevoet van 9 %, wat het later toepassen van het variatiesysteem niet belet.
Inzake variabiliteit legt de wet nog een tweede essentiële regel op, namelijk de beperking van de stijging tot 1 % het tweede jaar en tot 2 % het derde jaar.
Krediet zonder ristorno Crédit sans ristourne |
Krediet met ristorno Crédit avec ristourne |
|
Initiële rentevoet. Taux initial | 7 % | 9 % |
Krediet zonder ristorno. Crédit sans ristourne | | 4 × 0,50 % |
Krediet met ristorno. Crédit avec ristourne | 5 | 5 |
Index op het ogenblik van de variatie. Indice au moment de la variation | 6,5 | 6,5 |
Bij het krediet zonder ristorno is de rentevoet na variatie verplicht : 7 % + 6,5 - 5 = 8,5 % herleid tot 8 % omwille van de wettelijke beperking.
Bij het krediet met ristorno kan men handelen zoals hierboven (vanaf de verminderde rentevoet), maar ristorno's van 0,50 % schrappen. Dit laat dus toe een rentevoet van 8,5 % op te leggen. Inderdaad :
9 % - 3 × 0,50 + 6,5 - 5 = 8,5 %.
Ten slotte, over de vraag waarom slechts één rentevoet per krediet wordt voorgesteld, meent de minister dat meerdere variabele rentevoeten aanduiden de verwarring vergroot (voor de kredietnemer). Het laat eveneens toe de variabiliteitsregels te omzeilen.
Aanvang van de overeenkomst Début du contrat |
Ogenblik van de variatie (na 3 jaar) Moment de la variation (après 3 ans) |
|
Rentevoet. Taux d'intérêt | 6 %, vervolgens 7 % na 3 jaar 6 %, puis 7 % après 3 ans |
7% + 6,5 - 5 = 8,5 % |
Referentie-index. Indice de référence | 5 | 6,5 |
Maximale stijging. Hausse maximale | 2 % |
Op het ogenblik van de variatie verlaat men de rentevoet van 7 % om over te gaan tot een rentevoet van 8 %, waarop men de variabiliteitsformule toepast. De invloed daarvan wordt gevoegd bij de wijziging van rentevoet. De maximale stijging wordt toegepast vanaf de nieuwe rentevoet (7 %) en niet vanaf de oude (6 %). De kredietrentevoet na variatie zal dus 8,5 % bedragen.
Door de gezamenlijke invloeden van de wijziging van rentevoet en van de variatie, is de stijging 2,5 %. De contractuele beperking (2 %) speelt dus niet.
Bovendien is de wijziging van rentevoet helemaal niet duidelijk voor de kredietnemer. In voorgaand voorbeeld gaat de rentevoet in werkelijkheid van 6 % naar 8,5 %, daar waar de overeenkomst een overgang voorzag van 6 % naar 7 %. Deze laatste rentevoet van 7 % wordt in bovenstaand voorbeeld niet toegepast.
De voorzitter vraagt of de commissie ermee akkoord gaat om het advies van de Raad voor het Verbruik in te winnen en in dat geval eveneens een verlenging van de evocatietermijn aan te vragen.
De voorzitter stelt voor de Raad voor het Verbruik te vragen om binnen ongeveer een maand een advies uit te brengen alsook de Overlegcommissie te vragen de onderzoekstermijn na evocatie te verlengen tot 19 december 1997. Dat biedt de kans het wetsontwerp goed te keuren tijdens de laatste plenaire vergadering vóór het kerstreces.
De commissie is het eens met dit voorstel.
Met zijn brief van 19 november 1997 heeft de voorzitter van de Raad voor het Verbruik het advies van het Bureau van de Raad overgezonden.
De voorzitter merkt op dat dit advies niet anders doet dan de standpunten bevestigen waarvan de Commissie reeds kennis heeft gekregen.
Over dit advies worden dan ook geen nieuwe opmerkingen gemaakt.
Alleen de artikelen waarop een amendement is ingediend, worden in behandeling genomen.
Artikel 2
Met amendement nr. 1 stelt de heer Hatry voor dit artikel te doen vervallen. De definitie van de rentevoet veranderen, zoals dit artikel voorschrijft, leidt in feite tot de afschaffing van het stelsel van de ristorno's.
De indiener wijst erop dat er evenwel verschillende argumenten zijn die voor het behoud ervan pleiten.
In de eerste plaats moeten de kredietgevers vrij zijn om ristorno's en kortingen toe te passen, hetgeen bevorderlijk is voor het behoud en de versterking van een gezonde concurrentie onder de kredietinstellingen. Op dit punt stelt het lid met belangstelling vast dat de Belgische regering haar standpunt heeft gewijzigd inzake de bonus-malusregeling omdat de regering zich terecht heeft neergelegd bij de bezwaren van de Europese Commissie.
In de tweede plaats zij opgemerkt dat een ristorno in principe een voordeel oplevert voor de kredietnemer. Het is moeilijk te begrijpen waarom men hem dit voordeel zou ontnemen; voorwaarde is evenwel dat de transparantie van deze kredietformule gewaarborgd is, hetgeen precies de bedoeling is van het wetsontwerp.
Ten slotte is er het feit dat de wet van 1992 in de praktijk voor de meeste kredietinstellingen pas op 1 januari 1995 in werking is getreden. In de sector wordt het stelsel van de ristorno's als gereglementeerd door die wet dan ook pas nauwelijks twee jaar toegepast. Verbiedt men dit stelsel na zo'n korte periode, dan wordt klaarblijkelijk overhaast opgetreden. Als men intellectueel eerlijk wil zijn, moet men deze techniek juist behouden en de zaak na een voldoende lange periode grondig evalueren.
Volgens het lid zal de minister er ooit moeten van afzien het aanbod van hypothecair krediet te reglementeren dat afkomstig is van buitenlandse kredietinstellingen die zich niet zullen neerleggen bij onze regels van dwingend recht. Spreker ziet het zo dat de voorliggende bepaling hetzelfde lot beschoren zal zijn als de bonus-malusregeling.
De minister vraag amendement nr. 1 te verwerpen. Het ristorno vormt ontegenzeglijk een voordeel maar datzelfde voordeel kan worden toegekend met een lagere rentevoet en de concurrentie kan optimaal inspelen op die verlaging van de rentevoet. Zo wordt de markt veel transparanter en dus ook gezonder. In tegenstelling tot wat een aantal kredietinstellingen beweren, bevestigt de wet van 1992 het systeem van de ristorno's niet. Destijds bestonden er geen ristorno's op de markt. Die zijn eerst in 1993-1994 overal verschenen. Met het oog op een gezond concurrentiebeleid en transparantie stelt de minister voor de tekst van artikel 2 te behouden.
Een ander lid peilt naar de negatieve ervaringen met het gebruik van ristorno's.
De minister wijst erop dat er tijdens de jongste jaren enige verwarring ontstaan is tussen het begrip « ristorno » en het begrip « vermindering ». De consument had in bepaalde gevallen de indruk dat ristorno en vermindering hetzelfde betekenden. Nu weet men dat ristorno's duurder zijn dan verminderingen. In de praktijk vindt men tal van concrete voorbeelden die overigens mede aan de basis liggen van het voorliggende ontwerp.
Volgens het lid is dit antwoord van de minister weinig overtuigend.
Amendement nr. 1 wordt verworpen met 5 tegen 4 stemmen.
Artikel 3
Bij amendement nr. 4 stelt de heer Hatry voor het ontworpen artikel 3 volledig te vervangen door een andere bepaling (cf. Stuk Senaat, nr. 1-693/2). In grote trekken wil het amendement teruggrijpen naar de tekst van het Kamerstuk nr. 946/1 ingediend door de minister. De door de Kamer goedgekeurde amendementen reiken nog verder dan het wetsontwerp en verzwaren het nodeloos. De indiener verwijst uitdrukkelijk naar de verantwoording van amendement nr. 4 (Stuk Senaat, nr. 1-693/2, blz. 4 en 5).
Het lid voegt eraan toe dat de regering voor haar eigen leningen ook op veranderlijke rentevoeten speculeert.
De minister vraagt amendement nr. 4 te verwerpen. De inhoud van het amendement valt niet samen met de algemene opzet van het wetsontwerp. Het amendement wil het verschil tussen de referte-index en de rentevoet schrappen. Volgens het ontwerp moet het verschil tussen de rentevoet en de index vast blijven gedurende het hele krediet, bijvoorbeeld 1 %. Volgens het amendement hoeft dat verschil niet te blijven bestaan en behoort er een soepeler marge te komen. De minister wijst erop dat de rentevoeten gewijzigd kunnen worden rekening houden met de referte-index, doch dat het verschil vast blijft. Voor de consument is dat volledig transparant : wanneer hij de index kent, weet hij welke rentevoet van toepassing is.
Amendement nr. 4 wordt verworpen met 5 tegen 3 stemmen.
De behandeling van de overige amendementen op artikel 3 van het ontwerp wordt gegroepeerd volgens de bepaling van het ontworpen artikel 9 :
a) Artikel 9, § 1, eerste volzin
Bij amendement nr. 5 A stelt de heer Hatry voor in de eerste volzin van artikel 9, § 1, de woorden « mag er maar één rentevoet zijn per kredietovereenkomst » te vervangen door de woorden « mag er maar één oorspronkelijke rentevoet zijn per kredietovereenkomst ».
In verband met de verschillende kapitaalschijven wijst een lid erop dat een consument het soms interessanter vindt in een enkele kredietovereenkomst twee kapitalen samen te brengen tegen verschillende rentevoeten zodat er ook een verschillende index per rentevoet is. Spreker vreest dat het ontwerp die mogelijkheid uitsluit. Dient men artikel 9, § 1, eerste lid, niet zo te wijzigen dat de veranderlijkheid van de rentevoet overeen wordt gekomen en dat er per kredietovereenkomst verschillende rentevoeten kunnen zijn ?
De minister geeft toe dat er bij de huidige stand van zaken de mogelijkheid van meer dan één rentevoet niet bestaat en dat daar een probleem rijst.
Bij amendement nr. 22 stelt de heer Charlier voor in het ontworpen artikel 9, § 1, eerste lid, de woorden « indien de veranderlijkheid van rentevoet overeengekomen werd, mag er maar één rentevoet zijn per kredietovereenkomst. Op deze rentevoet zijn de volgende regels van toepassing : » te vervangen als volgt : « Indien de veranderlijkheid van rentevoet overeengekomen is, mag er meer dan een rentevoet zijn per kredietovereenkomst. Op elk van die rentevoeten zijn de volgende regels van toepassing : ».
Indien de prospectus wijst op die mogelijkheid, die in de aflossingstabel voorkomt, is het systeem van verschillende rentevoeten per kredietovereenkomst volstrekt transparant. Artikel 8 van de wet van 1992 bepaalt dat er in eenzelfde kredietovereenkomst verschillende vaste rentevoeten kunnen samengaan. Bijgevolg is spreker van oordeel dat het ontwerp moet voorzien in de mogelijkheid dat er veranderlijke rentevoeten zijn. Indien dat niet zo was, zou de consument de regeling makkelijk kunnen omzeilen door voor eenzelfde bedrag verschillende kredietovereenkomsten aan te gaan en dat lijkt niet transparanter.
De minister zegt het eens te kunnen zijn met amendement nr. 22.
Amendement nr. 22 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden. De indiener van amendement nr. 5, A, neemt zijn amendement terug.
b) Artikel 9, § 1, 1º
De heer Hatry stelt bij amendement nr. 5, B, voor het 1º van het ontworpen artikel 9, § 1, te vervangen als volgt :« de rentevoet moet zowel in meer als in min kunnen schommelen ».
Volgens de huidige lezing van het artikel moet de kredietverlener zijn rentevoet laten stijgen, ook al wil hij dat niet. De kredietnemer heeft er belang bij de mogelijkheid dat de kredietverlener afziet van een stijging van de rentevoet niet uit te sluiten. Aangezien het ontwerp tot doel heeft de kredietnemer te beschermen, kan er geen sprake van zijn de verandering van de rentevoet verplicht te stellen. De verandering van de rentevoet is afhankelijk van de schommelingen van de referte-index. Het is dus volkomen denkbaar dat deze index onveranderd blijft tijdens de betrokken periode en dat de rentevoet dan ook niet verandert. De kredietgever moet de mogelijkheid behouden om af te zien van de stijging van de rentevoet die overeenkomstig het 6º van artikel 9, § 1, zou plaatsvinden. De oorspronkelijke tekst van het ontwerp lijkt deze mogelijkheid uit te sluiten.
De minister antwoordt dat de wet de kredietnemer in bescherming neemt. Het is immers volstrekt mogelijk dat een kredietverlener die een voordeel wil toekennen, van een verhoging afziet. Door het amendement zouden de kredietinstellingen kunnen afzien van verlagingen, wat zeker niet de bedoeling van het ontwerp is. De minister stelt voor amendement nr. 5, B, te verwerpen.
Een ander lid begrijpt het argument van de minister niet. Gelet op de heersende concurrentie zal, indien de rente daalt en de financiële instelling de daling niet wil doorberekenen, de consument zich wenden tot een andere instelling. Financiële instellingen zullen verplicht worden om uiteindelijk de vermindering toe te kennen. In een concurrentiële markt stelt het probleem van de daling van de rentevoet zich niet, doch er bestaat wel een probleem in de omgekeerde richting : een financiële instelling kan, omwille van concurrentiële redenen, willen afzien van een verhoging maar door de voorliggende tekst wordt zij verplicht elke verhoging door te berekenen. De financiële instelling kan ook geen ristorno's meer toekennen. Dit kan toch geen bescherming van de consument worden genoemd. Integendeel, omwille van een principiële houding worden de voordelen voor de consument systematisch weggecijferd.
Een commissielid meent dat het antwoord van de minister een voorbeeld is van non-speech zoals in 1984. In zijn commentaar zegt de minister immers net het tegenovergestelde van wat in het wetsontwerp staat.
De minister benadrukt dat concurrentie positief is, zolang de consument met kennis van zaken kan handelen. Het is toch duidelijk dat de consumenten te weinig inzicht hebben in de precieze werking van de concurrentie. Men kan de concurrentie niet de vrije hand laten zonder dat dit gepaard gaat met voldoende informatie.
Met dit amendement kan de rentevoet « à la carte » veranderd worden : de financiële instelling kan afzien van een hogere rentevoet wanneer de referte-index stijgt, maar zij kan ook weigeren de rentevoet te laten dalen als de referte-index daalt. Zij beheert de kredietovereenkomst uiteindelijk zoals ze zelf wil. De minister is ervan overtuigd dat weinig consumenten nog inlichtingen inwinnen bij andere bankinstellingen wanneer ze eenmaal een contract hebben gesloten. Het amendement gaat bovendien in tegen de algemene opzet van het wetsontwerp, dat veranderingen van de rentevoet bij schommeling van de index niet belet, maar dat eenieder verplicht te handelen met kennis van zaken vanaf het ogenblik dat de lening wordt aangegaan.
Het lid meent dat de minister in feite lijkt te ontkennen dat er concurrentie is. Men moet toch toegeven dat de tekst de consument verplicht de voorwaarden van verschillende financiële instellingen te vergelijken.
Een volgende spreker is van oordeel dat de filosofie van de minister erop neerkomt te stellen dat concurrentie alleen maar toegelaten is tot op het ogenblik dat een hypotheeklening wordt afgesloten. Voor al de jaren na het afsluiten van het contract mag de concurrentie niet meer spelen. Op welke manier wordt hier het belang van de consument gediend ?
De minister sluit immers voor de consument elke mogelijkheid uit om gedurende de looptijd van zijn lening te trachten een beter tarief dan het oorspronkelijk te bekomen door te onderhandelen met zijn eigen financiële instelling. Kortom, buiten de mechanische wijziging van de intrestvoeten, sluit de minister alle andere concurrentiële aspecten uit voor de hele looptijd van de hypothecaire lening waardoor de consument elke mogelijke verbetering van zijn contract ingevolge de gewijzigde situatie op de hypotheekmarkt wordt ontzegt. Zeker in het kader van het eengemaakte Europa, waardoor ook buitenlandse ondernemingen zullen opereren in ons land, is het belangrijk de consument niet vast te pinnen in een systeem dat vastligt voor de hele looptijd van de lening.
De minister kan het niet eens zijn met amendement nr. 5, B. Fundamenteel kan hij niet akkoord gaan met de redenering van het lid. Immers, nieuwe onderhandelingen zijn mogelijk en de rentevoeten mogen veranderen. De concurrentieslag draait rond de rentevoeten maar niet rond de marge. Laat men onderhandelen over die marge, dan laat men de transparantie glippen. Schommelen de rentevoeten, dan hebben de consumenten daar precies voordeel bij en nu wil het lid onzekerheid tot stand brengen tussen de index en de rentevoet. Daar precies zitten de valstrikken voor de consument.
Het lid is het niet eens met de minister wiens benadering sterk theoretisch is en de praktijk van de hypotheekmarkt totaal negeert. In de praktijk kan de consument immers pas tot heronderhandelen overgaan als het verschil voldoende groot is omdat aan heronderhandelen kosten verbonden zijn. Vorig jaar was uitzonderlijk door de belangrijke daling van de rentevoeten in een korte periode. In tussentijd is de variabiliteit van de marge wel van belang voor de consument want dan heeft hij mogelijkheden om toch voordelen te bekomen die de financiële instellingen alleen uit puur concurrentiële overwegingen zouden verlenen. Het is bijzonder spijtig dat deze mogelijkheid wordt uitgesloten, temeer omdat alleen de belangen van de financiële instellingen hierdoor worden gediend.
Amendement nr. 5, B, wordt verworpen met 5 tegen 3 stemmen.
c) Artikel 9, § 1, 2º
Een lid wijst erop dat tijdens de kredietovereenkomst de voorwaarden opnieuw bespreekbaar zijn. Twee jaar geleden is de rentevoet gezakt zodat tal van kredietnemers (in 1996 ongeveer 40 % van de kredietovereenkomsten) opnieuw zijn gaan onderhandelen over hun hypothecaire lening en kennelijk interessantere rentevoeten hebben weten te verkrijgen. Voor de consument is het dus belangrijk dat hij een aanzienlijke daling van de rentevoet in de wacht kan slepen. Door artikel 9, § 1, 2º, te wijzigen, is het evenwel niet meer mogelijk de rentevoeten te veranderen tenzij na het verstrijken van bepaalde periodes. De consument heeft er toch belang bij nieuwe onderhandelingen te kunnen inzetten zonder opnieuw een notariële akte te moeten opstellen als men weet dat de kosten van die akte voor de consument een hinderpaal kunnen vormen om die verlaagde rentevoeten te genieten.
De minister antwoordt dat de door de Kamer aangenomen tekst niet verbiedt dat er over de kredietovereenkomst opnieuw wordt onderhandeld.
d) Artikel 9, § 1, 4º en 5º
Met amendement nr. 6 stelt de heer Hatry voor het 4º van het ontworpen artikel 9, § 1, te vervangen als volgt : « De oorspronkelijke rentevoet is de rentevoet op basis waarvan de rente wordt berekend die de kredietnemer verschuldigd is op het tijdstip van de eerste rentebetaling. »
Volgens de indiener dreigt er verwarring te ontstaan wanneer eenzelfde rechtsbegrip op twee verschillende manieren wordt aangeduid : ofwel als « de oorspronkelijke waarde van de rentevoet » ofwel als « de oorspronkelijke rentevoet ». Nu is het zo dat het begrip « oorspronkelijke rentevoet » in de praktijk reeds algemeen ingang heeft gevonden. Vandaar dat het de voorkeur wegdraagt.
Volgens de minister is het begrip « de oorspronkelijke waarde van de rentevoet » zeer duidelijk.
Het lid stelt voor tenminste de term « waarde » te vervangen door « peil » omdat de waarde van een rentevoet in feite het niveau ervan is.
Uit het peil van een rentevoet volgt een bepaalde waarde voor een product. De waarde van staatsbons schommelt immers in verhouding tot het peil van de rentevoet.
Gelet op de vorige amendementen meent de minister dat het wenselijk is van « oorspronkelijke rentevoet » te spreken. Hij kan het dus eens zijn met amendement nr. 6. Deze correctie wordt bijgevolg overal aangebracht.
Amendement nr. 6 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Bij amendement nr. 14, A, stelt de heer Weyts c.s. voor het 4º van § 1 van het ontworpen artikel 9 te vervangen als volgt : « 4º Enerzijds de oorspronkelijke rentevoet en anderzijds het type referte-index of referte-indexen en de marge die voor de toepassing van de verandering van de rentevoet in aanmerking komen, worden bepaald in het aanbod vermeld in artikel 14. »
In het tweede deel van het amendement nr. 14, A, van de heer Weyts c.s. wordt voorgesteld het 5º te vervangen als volgt : « 5º Bij het verstrijken van de periodes bepaald in de vestigingsakte is de rentevoet gelijk aan de referte-index die wordt gepubliceerd in de loop van de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van de verandering, vermeerderd met de marge die in het aanbod is vastgesteld. »
Volgens de minister komt amendement nr. 14, A, terug op de veranderlijkheid. De minister verwijst naar zijn antwoorden op dit punt. Hij kan dit voorstel niet aanvaarden omdat het amendement ingaat tegen de grondgedachte van de regeling.
De indieners nemen hun amendement nr. 14, A, terug.
De Heer Hatry dient amendement nr. 9 in, waarmee hij voorstelt in de Nederlandse tekst van het voorgestelde artikel 9, § 1, 4º, de woorden « de rentevoet is die op basis waarvan de rente wordt berekend » te vervangen door de woorden « de rentevoet waartegen de rente wordt berekend ».
Het is zijn bedoeling zodoende de Nederlandse tekst van het ontwerp in overeenstemming te brengen met de Franse tekst.
De minister ziet daarin geen graten.
Amendement nr. 9 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
e) Article 9, § 1, 6º
Bij amendement nr. 14, B, stelt de heer Weyts c.s. voor het 6º te doen vervallen.
De minister kan het daarmee niet eens zijn om de hierboven uiteengezette redenen.
Amendement nr. 14, B, wordt teruggenomen door de indieners.
Bij amendement nr. 7 stelt de heer Hatry voor in het 6º van het voorgestelde artikel 9, § 1, de woorden « die voorafgaat aan de datum van de verandering » te vervangen door de woorden « die overeenstemt met het einde van de verstreken periode ».
De indiener stelt voor het begrip « de datum van de verandering » te vervangen door « de verstreken periode » omdat het einde van de bedoelde periode niet noodzakelijk samenvalt met een evolutie van de referte-index en dus met een schommeling van de rentevoet.
Volgens de minister zorgt het begrip « de verstreken periode » nog voor meer onzekerheid en verwarring en laat het bovendien manoeuvreerruimte, wat zeker niet de opzet van het ontwerp is. De minister heeft een aantal amendementen aanvaard die de regeling versoepelen, maar ze moet wel volstrekt transparant blijven.
De indiener neemt amendement nr. 7 terug.
f) Artikel 9, § 1, 7º
De heer Weyts c.s. dienen amendement nr. 14, C, in dat tot doel heeft het tweede lid van het 7º te vervangen als volgt : « Wanneer met betrekking tot de oorspronkelijke rentevoet een vermindering van rentevoet werd toegestaan, wordt het verschil gemeten ten opzichte van deze verminderde oorspronkelijke rentevoet, tenzij wanneer de vermindering voorwaardelijk is en in dat geval de kredietnemer op het ogenblik van een verandering niet meer voldoet aan de voor de vermindering gestelde voorwaarden. »
De minister gaat akkoord met dit amendement dat de tekst verduidelijkt en geen enkel probleem doet rijzen.
Amendement nr. 14, C, wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
g) Artikel 9, § 1, 9º (nieuw)
De heer Charlier dient amendement nr. 23 in dat ertoe strekt aan § 1 van het voorgestelde artikel 9 een 9º (nieuw) toe te voegen, luidende : « 9º Er kan een tijdelijke, niet-tariefgebonden vermindering van deze rentevoet worden toegestaan. »
De indiener van het amendement legt een verband tussen de niet-tariefgebonden verminderingen en de informatie die in de prospectus mocht voorkomen. Iedereen is gewonnen voor meer en betere informatie aan de klant. De prospectus moet evenwel ook vermelden dat niet-tariefgebonden verminderingen mogelijk zijn. Als de klant goed geïnformeerd is, speelt de mogelijkheid van niet-tariefgebonden verminderingen in zijn voordeel.
Hij geeft het voorbeeld van Batibouw. Potentiële klanten worden vooral aangetrokken door de tijdelijke verminderingen van de rentevoet, die in feite niet aan het tarief gebonden zijn. Een voordelige rentevoet gedurende twee of drie jaar kan voor het budget van een jong gezin dat wil bouwen, erg belangrijk zijn. Een ander voorbeeld is iemand die, terwijl het contract loopt, tijdelijk in een moeilijke financiële situatie verzeilt en wiens bankier hem een tijdelijke vermindering van de rentevoet en van het terug te betalen krediet toestaat. Dat lijkt nu niet mogelijk.
Het zou in het voordeel van de consument zijn als in de mogelijkheid van een tijdelijke, niet-tariefgebonden vermindering wordt voorzien. Bestaat de mogelijkheid om bij het sluiten van het contract of tijdens het contract een tijdelijke niet-tariefgebonden vermindering toe te kennen op de oorspronkelijke rentevoet ?
Een ander commissielid is van oordeel dat het voorbeeld van Batibouw bijzonder treffend is. De banken hebben in dit geval twee oplossingen : ofwel het officieel tarief verlagen, ofwel een korting buiten tarief toekennen. Een officiële vermindering van het tarief heeft echter gevolgen voor heel wat lopende contracten omdat deze vermindering automatisch tot een herziening van de lopende contracten leidt, zodat de banken niet geneigd zijn te opteren voor deze oplossing. Het wetsontwerp sluit echter de andere mogelijkheid uit zodat de banken geen bijkomend voordeel aan de consument kunnen geven naar aanleiding van bepaalde manifestaties. Dit is weeral een typisch voorbeeld van de theoretische benadering van het dossier zonder oog voor de dagdagelijkse praktijk.
De minister antwoordt dat deze opmerkingen worden opgevangen door amendement nr. 19, dat hij aanvaardt. Dat amendement strekt ertoe niet-tariefgebonden verminderingen toe te staan. Aangezien amendement nr. 19 is aanvaard, wordt amendement nr. 23 overbodig. De minister stelt de indiener voor het in te trekken.
De indiener trekt amendement nr. 23 in.
h) Artikel 9, § 2
De heer Hatry dient amendement nr. 8 in dat ertoe strekt in artikel 9, § 2, a) , tussen de woorden « du solde restant dû » en de woorden « suivant la méthode », de woorden « et la durée restant à courir » in te voegen.
De indiener van het amendement verklaart dat het tweede lid op die manier moet worden aangevuld om de Nederlandse en de Franse tekst van het ontwerp met elkaar in overeenstemming te brengen.
De minister aanvaardt dit amendement.
Amendement nr. 8 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
i) Artikel 9, § 3
De heer Weyts c.s. dient amendement nr. 15 in dat ertoe strekt de woorden « evenals de oorspronkelijke waarde van de referte-index » te schrappen.
De indieners verklaren dat zij dit amendement intrekken.
j) Artikel 9, § 4
De heer Weyts c.s. dient amendement nr. 16 in dat tot doel heeft de woorden « waarde van de » te schrappen.
Het gaat om een tekstverbetering.
In het licht van de bespreking hierboven wordt dit amendement eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.
Artikel 4
De heer Hatry dient amendement nr. 10 in dat tot doel heeft de eerste volzin van de bepaling voorgesteld ter aanvulling van artikel 14 te doen vervallen.
De heer Weyts c.s. dient amendement nr. 17 in met hetzelfde doel.
Een van de indieners van het amendement verklaart dat de verplichting uit het eerste lid geen rekening lijkt te houden met de wijzigingen die zich sinds 1992 in de praktijk hebben voorgedaan. De informatieplicht is meer en meer de zaak van de kredietgever veeleer dan van de notaris. De prospectus en het volledige aanbod staan er borg voor dat de kredietnemer alle voorwaarden kent. De authentieke akte dient in feite alleen nog om de hypotheek te vestigen. Het toevoegen van bepaalde documenten bij deze akte brengt alleen maar meer kosten mee voor de consument.
Bovendien gaat het toekennen van een hypothecair krediet niet altijd samen met het vestigen van een hypotheek. Om een krediet onder de toepassing van de wet te laten vallen, volstaat een eenvoudige onderhandse hypotheekbelofte. Een onderhands krediet kan ook worden toegekend als het gedekt is door een voordien gevestigde hypotheek « voor een huidige en toekomstige schuldvorderingen ». Een onderhands krediet kan ook worden toegekend nadat een hypotheek is gevestigd in het kader van een kredietopening.
De minister aanvaardt deze amendementen.
De amendementen worden eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.
Artikel 5
De heer Hatry dient amendement nr. 2 in dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 21, § 1, aan te vullen met een vierde lid, luidende : « Wanneer een ristorno wordt toegekend, vermeldt het aflossingsplan de te betalen bedragen alsmede de verschuldigde saldi rekening houdend met die ristorno. Bovendien vermeldt het diezelfde bedragen en saldi zonder dat met die ristorno rekening wordt gehouden. »
Dit amendement is in feite een logisch gevolg van amendement nr. 1. Aangezien dat amendement is verworpen, trekt de indiener amendement nr. 2 in.
De heer Hatry dient vervolgens amendement nr. 11 in dat ertoe strekt het derde lid van § 1 van het voorgestelde artikel 21 te vervangen als volgt : « Wanneer een rentevermindering wordt toegestaan, vermeldt het aflossingsplan de te betalen bedragen, rekening houdend met die vermindering. Wordt die vermindering gewijzigd, dan wordt er een nieuw aflossingsplan meegedeeld dat rekening houdt met die wijzigingen. »
Gelet op de vorige amendementen van het lid, dient men terug te grijpen naar de tekst van Kamerstuk nr. 946/1. Het voorgestelde nieuwe derde lid komt beter tegemoet aan de behoeften van de consument, die wil vernemen hoe zijn afbetalingsplan ervoor staat nadat de verminderingen zijn gewijzigd.
De heer Weyts c.s. dient amendement nr. 18 in dat er eveneens toe strekt het derde lid van § 1 van het voorgestelde artikel 21 te vervangen, door de volgende bepaling : « Wanneer een rentevoetvermindering wordt toegekend, geeft het aflossingsplan de te betalen bedragen evenals de verschuldigde saldi aan, rekening houdend met die vermindering. Wijzigt de vermindering, dan wordt een nieuw aflossingsplan meegedeeld, dat met de wijzigingen rekening houdt. »
Een van de indieners van dit amendement verklaart dat het beter tegemoetkomt aan de behoefte van de consument die wil weten hoe zijn aflossingsplan er uitziet nadat de vermindering is gewijzigd. De verplichting van het voorliggende wetsontwerp om een dubbel aflossingsplan op te stellen, is praktisch zinloos : aangezien men niet kan voorspellen wanneer de voorwaardelijke rentevoetvermindering zal ophouden, kan men geen beeld geven van de verschillen die een vermindering teweegbrengt bij de kapitaalsaflossing.
De indiener van amendement nr. 11 trekt zijn amendement in en sluit zich aan bij amendement nr. 18.
De minister verklaart het eens te zijn met amendement nr. 18.
Amendement nr. 18 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Het aldus geamendeerde artikel 5 wordt aangenomen mt 6 stemmen, bij 3 onthoudingen.
Artikel 6
De heer Hatry dient amendement nr. 3 in, dat het begrip « ristorno » wil invoeren. Dit amendement is het logische gevolg van de amendementen nrs. 1 en 2. Aangezien amendement nr. 1 werd verworpen, neemt de indiener amendement nr. 3 terug.
Vervolgens dient de heer Hatry amendement nr. 12 in om de bepaling voorgesteld in het 1º van dit artikel te vervangen als volgt : « Wat betreft het kredietaanbod van de hypotheekinstelling, moet deze prospectus het tarief van de rentevoeten bevatten, alle eventuele verminderingen en vermeerderingen van rentevoet en alle toekenningsvoorwaarden inbegrepen. De partijen kunnen onderling een vermindering of vermeerdering overeenkomen die van de prospectus afwijkt, op voorwaarde dat die gunstiger is voor de kredietnemer of dat daarover op diens initiatief is onderhandeld. »
De indiener wijst erop dat het verbod om niet in de prospectus vermelde verminderingen toe te staan, een fundamentele wijziging vormt van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.
Zoals de Raad van State uitdrukkelijk heeft gesteld in zijn arresten van 3 juni en 11 september 1996 en van 28 maart 1997 wil deze wet niet alleen de bescherming van de kredietnemers waarborgen maar ook de contractvrijheid van de partijen. De ontworpen bepaling zou fundamenteel ingaan tegen de grondbeginselen van ons recht. Eveneens onaanvaardbaar is te verbieden dat in de loop van de overeenkomst wordt onderhandeld over voordelen inzake rentevoeten buiten tarief. Dat zou blijk geven van een gebrek aan realisme in handelszaken en in het nadeel van de kredietnemers uitvallen.
Verbiedt men die voordelen toe te kennen tijdens de uitvoering van de overeenkomst, dan zal men een aantal kredietnemers dwingen over te gaan tot een kostbare nieuwe financiering van hun krediet. Het is immers zo dat niet alle kredietnemers een woningkrediet willen aangaan dat met een algemene hypotheek wordt gewaarborgd of waaraan een kredietopening kan worden gebonden. Een nieuw krediet brengt voor de kredietnemer dan ook aanzienlijke kosten mee. Al deze kosten zijn te vermijden wanneer men de kredietnemer toestaat met de kredietgever opnieuw te onderhandelen over nieuwe rentevoorwaarden die rekening houden met de evolutie van de marktrente.
De heer Weyts c.s. dient amendement nr. 19 in om § 2 van het voorgestelde artikel 47 te vervangen door de volgende bepaling : « Wat betreft de kredieten die de hypotheekonderneming aanbiedt moet deze prospectus het tarief van de rentevoeten bevatten, alle eventuele verminderingen en vermeerderingen van rentevoet en alle toekenningsvoorwaarden inbegrepen. De partijen kunnen van de prospectus afwijkende verminderingen of vermeerderingen overeenkomen indien deze voordeliger zijn voor de kredietnemer of op diens initiatief onderhandeld werden. »
Een van de indieners verwijst naar de vroegere bespreking en het antwoord van de minister dat die akkoord kan gaan met amendement nr. 19.
Aangezien amendement nr. 19 precies dezelfde strekking heeft als amendement nr. 12, neemt de indiener van amendement nr. 12 zijn amendement terug.
Amendement nr. 19 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Het aldus geamendeeerde artikel 6 wordt eveneens eenparig aangenomen.
Artikel 8
Bij amendement nr. 13 stelt de heer Hatry voor de eerste volzin van dit artikel te vervangen als volgt : « Deze wet treedt in werking op 1 augustus 1998 ».
De indiener wijst erop dat de ontworpen termijn van inwerkingtreding te krap is omdat tijdens de komende maanden van de betrokken instellingen geweldige inspanningen geëist zullen worden. Vooral met de invoering van de euro zullen de kredietinstellingen er ternauwernood in slagen om binnen vijf maanden hun documenten en software aan te passen aan de nieuwe reglementering en vooral hun verkoopnet daarvan op de hoogte te brengen.
De heer Charlier dient de amendementen nrs. 20 en 21 in. Met amendement nr. 20 stelt de indiener voor dat de wet in werking treedt acht maanden nadat ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . Met zijn amendement nr. 21 stelt de indiener voor de wet in werking te laten treden één jaar na haar bekendmaking.
De indiener wijst er eveneens op dat de ontworpen termijn van het wetsontwerp te krap is. Men kan er immers redelijkerwijze van uitgaan dat de definitieve wettekst eerst bij zijn verschijning in het Belgisch Staatsblad bekend zal raken.
De minister is van oordeel dat een termijn van zes maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad als redelijk te beschouwen is. Aangezien het ontwerp na amendering door de Senaat nog naar de Kamer moet, beschikken de betrokken instellingen over voldoende tijd om de nodige aanpassingen in te voeren.
Het kan evenwel nuttig zijn te bepalen dat artikel 7 in werking treedt op het tijdstip waarop het in het Belgisch Staaatsblad wordt bekend gemaakt. Artikel 7 heft artikel 1 van de wet van 13 april 1995 op dat nooit is uitgevoerd. Door dit artikel onmiddellijk op te heffen kan de rechtszekerheid alleen maar toenemen.
Bij amendement nr. 24 stelt de heer Hatry voor de eerste volzin van artikel 8 te vervangen als volgt : « Deze wet treedt in werking op 1 september 1998, met uitzondering van artikel 7, dat in werking treedt op de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad . »
Amendement nr. 24 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Het geamendeerd wetsontwerp wordt in zijn geheel aangenomen met 6 tegen 3 stemmen.
Dit verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
De rapporteur,
Johan WEYTS. |
De voorzitter,
Paul HATRY. |
Tekst overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers |
Tekst aangenomen door de Commissie |
Artikel 1 | Artikel 1 |
Deze wet regelt een materie bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. | Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. |
Art. 2 | Art. 2 |
In artikel 4 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet wordt het 4º vervangen door de volgende bepaling : | In artikel 4 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet wordt het 4º vervangen door de volgende bepaling : |
« 4º rentevoet : de voet, uitgedrukt in percent per periode waartegen de intresten voor dezelfde periode berekend worden; iedere vermindering of vermeerdering van de kredietkosten, om welke reden ook en die niet bedoeld is in Hoofdstuk III van deze Titel, moet in de rentevoet worden verrekend. ». | « 4º rentevoet : de voet, uitgedrukt in percent per periode waartegen de intresten voor dezelfde periode berekend worden; iedere vermindering of vermeerdering van de kredietkosten, om welke reden ook en die niet bedoeld is in h oofdstuk III van deze t itel, moet in de rentevoet worden verrekend. » |
Art. 3 | Art. 3 |
Artikel 9 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet wordt vervangen door de volgende bepaling : | Artikel 9 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : |
« Art. 9. § 1. Indien de veranderlijkheid van rentevoet overeengekomen werd, mag er maar één rentevoet zijn per kredietovereenkomst. Op deze rentevoet zijn de volgende regels van toepassing : | « Art. 9. § 1. Indien de veranderlijkheid van rentevoet overeengekomen is , mag er meer dan één rentevoet zijn per kredietovereenkomst. Op elk van die rentevoeten zijn de volgende regels van toepassing : |
1º De rentevoet moet zowel in meer als in min schommelen. | 1º De rentevoet moet zowel in meer als in min schommelen. |
2º De rentevoet mag slechts veranderen bij het verstrijken van bepaalde periodes die niet minder dan één jaar mogen bedragen. | 2º De rentevoet mag slechts veranderen bij het verstrijken van bepaalde periodes die niet minder dan één jaar mogen bedragen. |
3º De verandering van de rentevoet moet gebonden zijn aan de schommelingen van een referteïndex, genomen uit een reeks referteïndexen in functie van de duur van de perioden van verandering van de rentevoet. | 3º De verandering van de rentevoet moet gebonden zijn aan de schommelingen van een referteïndex, genomen uit een reeks referteïndexen in functie van de duur van de perioden van verandering van de rentevoet. |
De lijst en de berekeningswijze van de referteïndexen worden bepaald door de Koning, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, genomen op advies van de Nationale Bank van België, van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en van de Controledienst voor de Verzekeringen nadat deze de Commissie voor de Verzekeringen geraadpleegd heeft. | De lijst en de berekeningswijze van de referteïndexen worden bepaald door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, genomen op advies van de Nationale Bank van België, van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en van de Controledienst voor de Verzekeringen nadat deze de Commissie voor de Verzekeringen geraadpleegd heeft. |
4º De oorspronkelijke waarde van de rentevoet is die op basis waarvan de rente wordt berekend op het tijdstip van de eerste rentebetaling. | 4º De oorspronkelijke rentevoet is de rentevoet waartegen de rente wordt berekend die de kredietnemer verschuldigd is op het tijdstip van de eerste rentebetaling . |
5º De oorspronkelijke waarde van de referteïndex is die van de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van het aanbod bedoeld in artikel 14. In afwijking op die regel dienen de aan titel II van deze wet onderworpen hypotheekondernemingen echter de waarde van de referteïndex te hanteren die voorkomt op hun tarieflijst van rentevoeten voor het desbetreffende type van krediet. In dat geval is die waarde die van de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van dat tarief. | 5º De oorspronkelijke waarde van de referteïndex is die van de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van het aanbod bedoeld in artikel 14. In afwijking op die regel dienen de aan titel II van deze wet onderworpen hypotheekondernemingen echter de waarde van de referteïndex te hanteren die voorkomt op hun tarieflijst van rentevoeten voor het desbetreffende type van krediet. In dat geval is die waarde die van de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van dat tarief. |
6º Bij het verstrijken van de periodes bepaald in de vestigingsakte is de waarde van de rentevoet voor de nieuwe periode gelijk aan de oorspronkelijke waarde van de rentevoet vermeerderd met het verschil tussen de waarde van de referteïndex verschenen in de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van de verandering, en de oorspronkelijke waarde van die index. | 6º Bij het verstrijken van de periodes bepaald in de vestigingsakte is de rentevoet voor de nieuwe periode gelijk aan de oorspronkelijke rentevoet vermeerderd met het verschil tussen de waarde van de referteïndex verschenen in de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van de verandering, en de oorspronkelijke waarde van die index. |
Indien de oorspronkelijke waarde van de rentevoet het resultaat is van een voorwaardelijke vermindering, mag de kredietgever voor het bepalen van de nieuwe rentevoet uitgaan van een hogere rentevoet indien de kredietnemer de gestelde voorwaarde of voorwaarden niet langer nakomt. De verhoging mag niet meer bedragen dan de vermindering toegekend in het begin van het krediet uitgedrukt in percent per periode. | Indien de oorspronkelijke rentevoet het resultaat is van een voorwaardelijke vermindering, mag de kredietgever voor het bepalen van de nieuwe rentevoet uitgaan van een hogere rentevoet indien de kredietnemer de gestelde voorwaarde of voorwaarden niet langer nakomt. De verhoging mag niet meer bedragen dan de vermindering toegekend in het begin van het krediet uitgedrukt in percent per periode. |
7º Onverminderd hetgeen bepaald is in 8º hierna, moet de vestigingsakte bepalen dat de verandering van de rentevoet beperkt wordt zowel in meer als in min, tot een bepaald verschil ten opzichte van de oorspronkelijke waarde van de rentevoet, zonder dat dit verschil in geval van stijging van de rentevoet meer mag bedragen dan het verschil in geval van daling. | 7º Onverminderd hetgeen bepaald is in 8º hierna, moet de vestigingsakte bepalen dat de verandering van de rentevoet beperkt wordt zowel in meer als in min, tot een bepaald verschil ten opzichte van de oorspronkelijke rentevoet, zonder dat dit verschil in geval van stijging van de rentevoet meer mag bedragen dan het verschil in geval van daling. |
Indien de oorspronkelijke waarde van de rentevoet het resultaat is van een voorwaardelijke vermindering, mag de vestigingsakte bepalen dat bij de in het eerste lid beoogde verandering rekening wordt gehouden met een hogere rentevoet, indien de gestelde voorwaarde of voorwaarden voor de vermindering niet langer worden nagekomen. De toegepaste verhoging mag niet meer bedragen dan de vermindering toegekend in het begin van het krediet uitgedrukt in percent per periode. | Wanneer met betrekking tot de oorspronkelijke rentevoet een vermindering van rentevoet werd toegestaan, wordt het verschil gemeten ten opzichte van deze verminderde oorspronkelijke rentevoet, tenzij wanneer de vermindering voorwaardelijk is en in dat geval de kredietnemer op het ogenblik van een verandering niet meer voldoet aan de voor de vermindering gestelde voorwaarde . |
De vestigingsakte mag verder bepalen dat er geen wijziging van rentevoet is dan wanneer de wijziging in meer of in min, ten aanzien van de waarde van de rentevoet van de vorige periode, een bepaald minimumverschil bereikt. | De vestigingsakte mag verder bepalen dat er geen wijziging van rentevoet is dan wanneer de wijziging in meer of in min, ten aanzien van de rentevoet van de vorige periode, een bepaald minimumverschil bereikt. |
8º Indien de eerste periode een kortere duur heeft dan drie jaren, kan een verhoging van de rentevoet niet tot gevolg hebben dat de rentevoet die van toepassing is gedurende het tweede jaar verhoogd wordt met meer dan wat overeenstemt met één procentpunt 's jaars ten opzichte van de oorspronkelijke waarde van de rentevoet, noch dat de rentevoet die van toepassing is gedurende het derde jaar verhoogd wordt met meer dan wat overeenstemt met twee procentpunten 's jaars ten opzichte van die oorspronkelijke waarde. | 8º Indien de eerste periode een kortere duur heeft dan drie jaren, kan een verhoging van de rentevoet niet tot gevolg hebben dat de rentevoet die van toepassing is gedurende het tweede jaar verhoogd wordt met meer dan wat overeenstemt met één procentpunt 's jaars ten opzichte van de oorspronkelijke rentevoet , noch dat de rentevoet die van toepassing is gedurende het derde jaar verhoogd wordt met meer dan wat overeenstemt met twee procentpunten 's jaars ten opzichte van die oorspronkelijke rentevoet . |
§ 2. a) In geval van verandering van de rentevoet en wanneer er aflossing is van het kapitaal, worden de bedragen der periodieke lasten berekend aan de nieuwe waarde van de rentevoet volgens de bepalingen van de vestigingsakte. | § 2. a) In geval van verandering van de rentevoet en wanneer er aflossing is van het kapitaal, worden de bedragen der periodieke lasten berekend aan de nieuwe rentevoet volgens de bepalingen van de vestigingsakte. |
Bij gebrek aan zulke bepalingen worden de periodieke lasten berekend in functie van het verschuldigd blijvend saldo en van de overblijvende looptijd, volgens de technische methode die oorspronkelijk gebruikt werd. | Bij gebrek aan zulke bepalingen worden de periodieke lasten berekend in functie van het verschuldigd blijvend saldo en van de overblijvende looptijd, volgens de technische methode die oorspronkelijk gebruikt werd. |
b) In geval van verandering van de rentevoet en wanneer er geen aflossing is van het kapitaal, worden de interesten berekend aan de nieuwe waarde van de rentevoet volgens de technische methode die oorspronkelijk gebruikt werd. | b) In geval van verandering van de rentevoet en wanneer er geen aflossing is van het kapitaal, worden de intresten berekend aan de nieuwe rentevoet volgens de technische methode die oorspronkelijk gebruikt werd. |
§ 3. De tijdstippen, voorwaarden en modaliteiten van de verandering van de rentevoet evenals de oorspronkelijke waarde van de referteïndex moeten voorkomen in de vestigingsakte. | § 3. De tijdstippen, voorwaarden en modaliteiten van de verandering van de rentevoet evenals de oorspronkelijke waarde van de referteïndex moeten voorkomen in de vestigingsakte. |
§ 4. Bij verandering van de rentevoet, moet de wijziging meegedeeld worden aan de kredietnemer ten laatste op de datum dat de interesten aan de nieuwe waarde van de rentevoet beginnen te lopen. In voorkomend geval moet bij die mededeling kosteloos een nieuw aflossingsplan worden gevoegd waarin de gegevens bedoeld in artikel 21, § 1, zijn opgenomen voor de overblijvende looptijd. | § 4. Bij verandering van de rentevoet moet de wijziging medegedeeld worden aan de kredietnemer ten laatste op de datum dat de intresten aan de nieuwe rentevoet beginnen te lopen. In voorkomend geval moet bij die mededeling kosteloos een nieuw aflossingsplan worden gevoegd waarin de gegevens bedoeld in artikel 21, § 1, zijn opgenomen voor de overblijvende looptijd. |
§ 5. Bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaalt de Koning de nadere regels welke voor de toepassing van dit artikel nodig zijn. ». | § 5. Bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaalt de Koning de nadere regels welke voor de toepassing van dit artikel nodig zijn. » |
Art. 4 | Art. 4 |
Artikel 14 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende leden : | Artikel 14 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : |
« Dat schriftelijk aanbod dient bij de authentieke akte gevoegd te worden, behalve wanneer alle contractvoorwaarden in die akte vermeld staan of er als bijlage in zijn opgenomen. | [...] |
Ten laatste bij het overmaken van het aanbod dient de kredietgever aan de kandidaat-kredietnemer het aflossingsplan van het aangeboden krediet over te maken. » | « Ten laatste bij het overmaken van het aanbod dient de kredietgever aan de kandidaat-kredietnemer het aflossingsplan van het aangeboden krediet over te maken. » |
Art. 5 | Art. 5 |
Artikel 21, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : | Artikel 21, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : |
« § 1. Bij aflossing van het kapitaal moet de vestigingsakte de periodieke lasten bestaande uit de aflossingsstorting en de interesten vaststellen, evenals de tijdstippen waarop en de voorwaarden waaronder deze bedragen moeten worden betaald. | « § 1. Bij aflossing van het kapitaal moet de vestigingsakte de periodieke lasten bestaande uit de aflossingsstorting en de intresten vaststellen, evenals de tijdstippen waarop en de voorwaarden waaronder deze bedragen moeten worden betaald. |
Zij moet bovendien een aflossingsplan bevatten dat de samenstelling van iedere periodieke last moet aangeven, alsook het verschuldigd blijvend saldo na iedere betaling. | Zij moet bovendien een aflossingsplan bevatten dat de samenstelling van iedere periodieke last moet aangeven, alsook het verschuldigd blijvend saldo na iedere betaling. |
Wanneer een voorwaardelijke rentevermindering wordt toegekend, vermeldt het aflossingsplan de te betalen bedragen evenals de verschuldigde saldi rekening houdend met die vermindering. Bovendien vermeldt het diezelfde bedragen en saldi zonder dat met die vermindering rekening wordt gehouden. ». | Wanneer een rentevoetvermindering wordt toegekend, geeft het aflossingsplan de te betalen bedragen evenals de verschuldigde saldi aan, rekening houdend met die vermindering. Wijzigt de vermindering, dan wordt een nieuw aflossingsplan medegedeeld, dat met de wijzigingen rekening houdt . » |
Art. 6 | Art. 6 |
Aan artikel 47 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : | Aan artikel 47 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : |
1º Paragraaf 2 wordt aangevuld met wat volgt : | 1º Paragraaf 2 wordt aangevuld met wat volgt : |
« Deze prospectus moet het tarief van de rentevoeten bevatten voor de verschillende soorten kredieten, alle eventuele verminderingen en vermeerderingen van rentevoet en alle toekenningsvoorwaarden inbegrepen. Geen enkele vermindering of vermeerdering kan toegekend worden of opgelegd worden, zelfs in de loop van het contract, indien deze niet in de prospectus is opgenomen, die van kracht is op het ogenblik van het aanbod beoogd in artikel 14. » | « Wat de kredieten die de hypotheekonderneming aanbiedt betreft, moet deze prospectus het tarief van de rentevoeten bevatten, alle eventuele verminderingen en vermeerderingen van rentevoet en alle toekenningsvoorwaarden inbegrepen.
De partijen kunnen van de prospectus afwijkende verminderingen of vermeerderingen overeenkomen indien deze voordeliger zijn voor de kredietnemer of op zijn initiatief onderhandeld werden. » |
2º Paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt : | 2º Paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt : |
« De Koning bepaalt de nadere regels waaraan de reclame, prospectussen en aanvraagformulieren moeten voldoen. Hij kan, in het bijzonder, de hypotheekondernemingen en de tussenpersonen het gebruik opleggen van een actuariële rentevoet, bedoeld om de vergelijking van de hypothecaire kredieten te vergemakkelijken. » | « De Koning bepaalt de nadere regels waaraan de reclame, prospectussen en aanvraagformulieren moeten voldoen. Hij kan, in het bijzonder, de hypotheekondernemingen en de tussenpersonen het gebruik opleggen van een actuariële rentevoet, bedoeld om de vergelijking van de hypothecaire kredieten te vergemakkelijken. » |
Art. 7 | Art. 7 |
Artikel 1 van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet wordt opgeheven. | Artikel 1 van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet wordt opgeheven. |
Art. 8 | Art. 8 |
Deze wet treedt in werking de eerste dag van de zesde maand volgend op die gedurende welke zij in het Belgisch Staatsblad is bekend gemaakt. Zij is niet van toepassing op de contracten die werden gesloten vóór haar inwerkingtreding. | Deze wet treedt in werking op 1 september 1998, met uitzondering van artikel 7, dat in werking treedt op de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad . Zij is niet van toepassing op de contracten die werden gesloten vóór haar inwerkingtreding. |
DAGELIJKS BESTUUR VAN DE
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
over een wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet en tot wijziging van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet
Brussel, 13 november 1997
Het dagelijks bestuur van de Raad voor het verbruik, die op 22 oktober 1997 door de voorzitter van de Senaatscommissie voor Financiën en voor Economische Zaken werd verzocht een advies uit te brengen over een wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet en tot wijziging van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, is op 13 november 1997 bijeengekomen, onder het voorzitterschap van de heer Roger Ramaekers en heeft het volgende advies aangenomen.
Het dagelijks bestuur van de Raad voor het verbruik heeft de voorzitter verzocht dit advies over te maken aan de voorzitter van de Senaatscommissie voor Financiën en voor Economische Zaken alsook aan de minister van Economische Zaken.
ADVIES
Het dagelijks bestuur van de Raad voor het verbruik,
Gelet op de brief van 22 oktober 1997 waarin de voorzitter van de Senaatscommissie voor Financiën en voor Economische Zaken de Raad van het verbruik verzocht om een advies uit te brengen inzake bovenvermeld wetsontwerp;
Gelet op de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, gewijzigd bij de wet van 13 april 1995;
Gelet op de dringendheid;
Overwegende dat dit advies voorlopig is en moet bekrachtigd worden tijdens de volgende plenaire vergadering van de Raad;
Overwegende dat de Raad zich het recht voorbehoud om op eigen initiatief terug te komen op sommige vragen die in dit advies niet werden behandeld;
Gelet op de werkzaamheden van de subcommissie « Financiële Diensten » tijdens de vergadering van 6 november 1997;
Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de deskundigen : de heren de Maleingreau (Assoc. belge des courtiers du Crédit), De Valck (BACOB), Ducart (OIVO), Evenepoel (Test-Aankoop) en Jampens (BVK);
Gelet op de uitwerking van het advies door de heren Ducart (OIVO) en Jampens (BVK);
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT :
I. Inleidende mededeling
De Raad stelt vast dat de subcommissie « Financiële diensten » van de Raad aan de bespreking van het wetsontwerp slechts één enkele « verkennende » vergadering heeft kunnen wijden gezien de hoogdringendheid waarmee het Advies gevraagd wordt.
Hij betreurt dit vooral nu op deze vergadering gebleken is dat de vertegenwoordigers van de verbruikers en de vertegenwoordigers van de productie en de distributie reeds een overeenstemming van de standpunten konden bereiken over enkele belangrijke aspecten van het wetsontwerp en daaruit kon afgeleid worden dat een verdere mogelijkheid van bespreking van het wetsontwerp wellicht eveneens vruchtbaar zou geweest zijn. Voor een verdere concertatie wordt ook thans aan de Raad de tijd niet gegund.
Hij laat daarbij opmerken dat er geen overleg heeft plaatsgehad tussen partijen onderling in de Raad, noch tussen partijen en het kabinet of de controle-autoriteit, de controledienst voor de verzekeringen, noch vóór de definitieve opstelling van het wetsontwerp door het kabinet, noch vóór de indiening van het wetsontwerp bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, door toedoen van de overhaaste werkwijze waarop de minister het wetsontwerp aan de parlementaire goedkeuringsprocedure heeft willen onderwerpen. Het hangt bovendien van de minister af of zijn voorontwerp van wetswijziging aan de Raad voor het verbruik wordt voorgelegd, waartoe hij evenmin was overgegaan.
Dit heeft als gevolg gehad dat in het wetsontwerp technische aspecten van de hypothecaire kredietverstrekking opgenomen werden die op een andere wijze dan in een wettekst kunnen geregeld worden (rentevoetverminderingen en ristornotechniek aflossingplannen) of die in dit wetsontwerp verkeerd gereglementeerd zijn (artikel 5 van het wetsontwerp over de aflossingsplannen), dat er verscheidene andere elementen uit de wetgeving er niet in opgenomen werden (aangehechte contracten de poging tot minnelijke schikking de hypotheek voor huidige en toekomstige schuldvorderingen de vereenvoudigde procedure van overdracht van schuldvordering voor de kredietverzekeraars aanwending van wisselbrief), hoewel de partijen bereid zijn om hierover besprekingen te voeren maar daarvoor ook thans geen tijd gegund wordt. Een verder gevolg was dat er geen rekening is gehouden met de noodzaak van een gezamenlijke benadering van bepaalde aan hypothecaire en consumentenkrediet gemeenschappelijke aspecten (toepassingsgebied wederbeleggingsvergoeding).
De Raad stelt vast dat de partijen er zich niet tegen verzetten dat de bepalingen inzake de veranderlijkheidstechniek van de hypothecaire rentevoet, rekening houdend met de inkorting van de terugkijkperiode, en inzake de verminderingen voor de volledige duur van het krediet (zie punt II) snel in een wet zouden opgenomen en de andere bepalingen daarvan zouden losgekoppeld worden met het oog op een meer algemene evaluatie in de schoot van de Raad voor het verbruik in een kader van een zo pragmatisch mogelijke concertatie waarvoor wat meer tijd zou gelaten worden. Zodoende zou tevens rekening kunnen gehouden worden met de context waarin de voorgenomen wetswijziging zich afspeelt, namelijk de gelijktijdige initiatieven ter aanpassing van de wetgeving op het consumentenkrediet en de handelspraktijken en inzake de collectieve schuldenregeling.
De in bijlage bij dit Advies opgenomen nota's van de vertegenwoordigers van de consumenten en van de vertegenwoordigers van de productie en de distributie bevatten de opmerkingen van de beide partijen bij de artikelen uit het wetsontwerp maar ook de aspecten buiten het wetsontwerp die zij eveneens hadden willen bespreken. Deze nota's zijn de neerslag van hun standpunten van vóór de bespreking in de subcommissie « financiële diensten » van 6 november 1997.
Hierna worden enkel de punten besproken waarover partijen tijdens de vergadering van 6 november het eens zijn kunnen worden.
II. Punten waarover de partijen het eens zijn kunnen worden
1. Veranderlijkheid van de hypothecaire rentevoet
De Raad neemt er kennis van dat de vertegenwoordigers van de productie en de distributie menen dat, welke de politieke keuze ook weze wat de techniek van de veranderlijkheid van de hypothecaire rentevoet betreft, alles in het werk moet gesteld worden om de referentie-periode voor de berekening van de toepasselijke referte-indexen te verkorten en dichter bij het tijdstip van het kredietaanbod en bij dat van de toepassing van de veranderlijkheid te brengen.
Een ontwerp van uitvoeringsbesluit opgesteld door de Controledienst voor de Verzekeringen met het oog op de inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 (Advies van de Commissie voor Verzekeringen van 7 juni 1996) voorzag reeds in het verkorten van de periode voor berekening en publicatie van de referte-index van drie en een halve maand tot twee maand, wat nog te lang is. Op het ogenblik van de verandering van de rentevoet zou de in aanmerking te nemen index zodoende beter de geldende marktvoorwaarden weergeven, vooral in perioden van snelle evolutie van de rentevoeten.
De kern van het probleem is dat de wetgever in feite de evolutie van de rentevoeten voor 20 tot 30 jaar lang wil koppelen aan een referte-index die het gemiddelde is van beleggingstarieven die van kracht waren een paar maand vóór het formuleren van het kredietaanbod. De toegekende rentevoet voor het krediet is evenwel toegekend in functie van de marksituatie op het ogenblik van de kredietaanvraag zelf. De rentevoeten zullen in de tussenliggende tijd meestal, en soms zelfs betekenisvol, gedaald of gestegen zijn.
Indien deze « look back-periode » (terugkijkperiode) voor de referte-index sterk kan verkort worden, wordt het voor de vertegenwoordigers van de productie en de distributie mogelijk met de formule van veranderlijkheid van de hypothecaire rentevoet zoals opgenomen in het wetsontwerp te leven.
De vertegenwoordigers van de consumenten gaan akkoord met de inkorting van de terugkijkperiode maar hebben nog geen duidelijk idee van de wijze waarop dit moet gereglementeerd worden en dienen zich nog te beraden over de hierna volgende voorstellen van de vertegenwoordigers van de productie en de distributie.
Als eerste mogelijkheid wordt voorgesteld het aanwenden van de stand van de referte-index op de laatste werkdag van de kalendermaand voorafgaand aan de maand waarin het aanbod gedaan wordt en, wat het ogenblik van de toepassing van de veranderlijkheid betreft, voorafgaand aan de maand van de verandering. Idealiter zou het moeten gaan om de stand van de referte-index van de dag voorafgaand aan het aanbod en van de dag voorafgaand aan deze van de toepassing van de veranderlijkheid.
Een andere mogelijkheid bestaat in het aanwenden van de stand van de referte-index op de laatste werkdag van de kalendermaand voorafgaand aan de [maandelijkse, tweemaandelijkse, driemaandelijkse, ...] prijszetting, namelijk op de eerste (werkdag) van de maand en, wat het ogenblik van de toepassing van de veranderlijkheid betreft, voorafgaand aan de maand van de verandering. Dit voorstel biedt het voordeel van meer stabiliteit.
2. Technieken van rentevoetvoordelen
De Raad neemt er kennis van dat hoewel de vertegenwoordigers van de productie en de distributie menen dat het aanwenden van de diverse technieken van rentevoetvoordelen volstrekt gewettigd is op grond van de vroegere wetgeving van het koninklijk besluit nr. 225 van 1936 en de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet en de hypotheekonderneming in de mogelijkheid stelt, volgens haar eigen mogelijkheden, een eigen kredietpolitiek uit te bouwen die zich, in het voordeel van de consument, onderscheid van deze van de andere hypotheekondernemingen, de vertegenwoordigers van de consumenten menen dat er slechts één enkele rentevoet zou mogen gelden per krediet en dit voor de ganse duur van het krediet.
De Raad neemt evenwel eveneens kennis van de volgende overeenstemming in de standpunten. De vertegenwoordigers van de productie en de distributie hebben er tijdens de vergadering van de subcommissie op gewezen dat uit een werkwijze met netto-rentevoeten niet noodzakelijk rentevoeten zullen voortvloeien die gunstiger zullen zijn voor de consument dan thans het geval is en dat met een dergelijke werkwijze ook geen rekening gehouden wordt met de karakteristieken van bepaalde producten zoals de vijfjaarlijkse veranderlijkheid na een eerste periode van 10 jaar. Zij deelden evenwel mee dat dit niet wegneemt dat zij met dergelijke netto-rentevoeten voor de duur van het krediet kunnen leven.
Zij wezen er evenwel op dat zij reeds voorstellen hebben uitgewerkt om aan de hand van vergelijkbare netto-rentevoeten voor volledige transparantie en vergelijkbaarheid te zorgen. De vergelijkbare netto-rentevoet zou daarbij samen met al zijn parameters op het aflossingsplan aangebracht worden dat ten laatste bij het aanbod zou meegedeeld worden aan de kandidaat-kredietnemer (zie het voorstel van de hypothecaire kredietsector overgenomen in artikel 4 tweede lid van het wetsontwerp, overigens het enige voorstel van deze sector dat in het wetsontwerp werd opgenomen maar buiten zijn context en zonder dat deze sector de kans gehad heeft dit voorstel toe te lichten). Zij wezen er daarbij op dat dit voorstel van vergelijkbare netto-rentevoet was uitgewerkt rekening houdend met de cash-flow van het kredit : bedrag, mensualiteiten rekening gehouden met rentevoetverminderingen (on)voorwaardelijke en tijdelijke- en/of ristorno's, en de eventuele wijziging van de marge op basis van een informatieve referentie index A-B-C-D-E.
Het behoud van de verschillende types rentevoetvoordelen en het voorzien in een actuarieel berekende vergelijkbare netto-rentevoet zou zich reeds kunnen opdringen vanuit overwegingen van het vooruitzien van toekomstige technieken, zelfs van ristorno, mogelijk komende vanuit het buitenland, en dus vanuit didactische overwegingen uit bekommernis voor de consument.
De vertegenwoordigers van de consumenten uitten echter hun vrees met betrekking tot de in het kader van deze voorstellen van de vertegenwoordigers van de productie en de distributie te nemen rentevoet voor de berekening van de veranderlijkheid. Zij wensten dus liever geen gebruik van tijdelijke rentevoetverminderingen en ristorno-techniek.
De Raad stelt dus vast dat de vertegenwoordigers van de productie en de distributie bereid zijn zich neer te leggen bij het verzoek van de vertegenwoordigers van de consumenten om niet langer met ristorno's en tijdelijke rentevoetverminderingen te werken.
De Raad stelt eveneens vast dat de vertegenwoordigers van de productie en de distributie ook bereid zijn zich neer te leggen bij het verzoek van de vertegenwoordigers van de consumenten om niet langer met promotionele rentevoeten te werken, die hoofdzakelijk (onvoorwaardelijk en) tijdelijk zijn en gelden voor de eerste veranderlijkheidsperiode van het krediet.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie herhaalden evenwel dat het niet uitgesloten is dat dergelijke technieken door buitenlandse hypotheekondernemingen in België opnieuw kunnen binnengebracht worden. De vertegenwoordigers van de consumenten uitten echter hun vrees over de noodzaak van het laten tussenkomen van een tweede rentevoet om de vergelijkbaarheid van de aangeboden rentevoeten te kunnen waarborgen.
Met betrekking tot de problematiek van de commerciële rentevoetverminderingen (rentevoetvoordelen buiten tarief), die desgevallend toegekend worden in de loop van het krediet, werden de volgende opmerkingen gemaakt.
Ter informatie, meestal worden deze rentevoetvoordelen bij renteschommelingen door de kredietnemers gevraagd nadat zij de rentetarieven van verschillende kredietinstellingen hebben vergeleken of in de loop van het krediet tussen twee ogenblikken van verandering van de rentevoet.
De partijen in de Raad stellen zich vragen bij het verbod van het toekennen van rentevoetvoordelen buiten tarief dat de belangen van de consument niet dient (artikel 6 van het wetsontwerp). Een dergelijk verbod lijkt uit den boze. Wellicht moet nagedacht worden over een andere wijze van beperking van te sterke afwijking van de prospectussen.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie hebben hierbij laten weten dat een categorisering van de consumenten op objectieve basis slechts gedeeltelijk mogelijk is (bv. spaarpremie), maar dat zij moeilijk kan rekening houden met zuiver commerciële parameters (bv. commercieel akkoord op basis van de zakenrelatie-familiebezit) of met de conjuctuur (en commerciële rentevoetvermindering kan dienen om de kleine verschillen te compenseren voortvloeiend uit de commerciële politiek of het ogenblik waarop de nieuwe tarieven ingaan, die verschillen van instelling tot instelling). Hoe dan ook zouden deze consumenten niet gesanctioneerd mogen worden door een dergelijk verbod.
Het zou dus de bedoeling zijn dat er vrijheid van contracteren blijft bestaan over een rentevoetvermindering buiten tarief die voor de ganse duur van het krediet blijft gelden.
De Raad stelt tevens het akkoord van de partijen vast de voorwaardelijke rentevoeten te laten bestaan.
Er kan in het aflossingsplan informatie gegeven worden over betalingen die zouden verschuldigd zijn in geval dat de kredietnemer de voorwaarde niet langer nakomt, waarbij de betalingen berekend worden vanaf een willekeurig genomen en louter ter informatie dienend ogenblik in de loop van het krediet. De vertegenwoordigers van de consumenten stellen voor dat dit ogenblik vijfjaarlijks zou zijn, zodat een tabel de consument een idee geeft van de nieuw berekende terugbetaling bij het wegvallen van de vermindering op het einde van het vijfde jaar, een tweede tabel voor het wegvallen van de vermindering op het einde van het tiende jaar, enz.
Partijen zijn het erover eens dat de voorstelling zoals opgenomen in het wetsontwerp (artikel 5 dat voorziet in een derde alinea voor artikel 21, § 1, van de wet) slechts kan dienen voor nog geen 10 % van de kredieten, namelijk deze met vaste kapitaalschijven, daar waar de grote meerderheid van de kredieten met vaste mensualiteiten wordt aangegaan.
Vanzelfsprekend kan ook nadat de vermindering is weggevallen een nieuw aflossingsplan medegedeeld worden dat met de wijzigingen rekening houdt. De consument wenst inderdaad te weten hoe zijn aflossingsplan er uitziet nadat op het vlak van de vermindering een wijziging is opgetreden.
Het is dus duidelijk dat in geval van rentevoetvermindering niet kan geanticipeerd worden, daar waar dit met de ristorno-techniek wel kan.
3. De inwerkingtreding
De Raad stelt vast dat de vertegenwoordigers van de productie en de distributie menen dat de periode voor de inwerkingtreding die het ontwerp biedt te kort is. Rekening houdend met de enorme inspanningen die in de komende maanden zullen moeten geleverd worden onder meer in het kader van de invoering van de Euro, zullen de hypotheekondernemingen nooit binnen een tijdsspanne van minimaal vijf maanden hun documenten en hun programmatie aan de nieuwe reglementering aangepast krijgen en, vooral, hun verkoopsnet ervan op de hoogte kunnen brengen. Dit zal des te problematischer zijn wanneer de toekomstige wet de ristorno's zou afschaffen gezien in dat geval de informatica-programma's « grote systemen » van de hypotheekondernemingen moeten aangepast worden.
Men moet er overigens van uitgaan dat de definitieve tekst van de wet maar gekend is bij haar publicatie in het Belgisch Staatsblad .
De vertegenwoordigers van de consumenten menen dat de in het ontwerp opgenomen periode voor de inwerkingtreding lang genoeg is.
De Raad herhaalt dat de partijen er zich niet tegen verzetten dat de bepalingen inzake de veranderlijkheidstechniek van de hypothecaire rentevoet, rekening houdend met de inkorting van de terugkijkperiode, en inzake de verminderingen voor de volledige duur van het krediet snel in een wet zouden opgenomen en de andere bepalingen daarvan zouden losgekoppeld worden met het oog op een meer algemene evaluatie in een kader van een zo pragmatisch mogelijke concertatie. Zodoende zou tevens rekening kunnen gehouden worden met de context waarin de voorgenomen wetswijziging zich afspeelt, namelijk de gelijktijdige initiatieven ter aanpassing van de wetgeving op het consumentenkrediet en de handelspraktijken en inzake de collectieve schuldenregeling.
STANDPUNT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS
VAN DE CONSUMENTEN
1. Inleiding en algemene opmerkingen
In het algemeen reageren de consumentenorganisaties gunstig op het wetsontwerp zoals het door de Kamer werd voorgesteld en door de Senaat werd besproken. Zij menen dat de nieuwe voorgestelde bepalingen in de door hen aanbevolen richting gaan.
Het voorgestelde ontwerp is dus een pas in de goede richting. De wet betreffende het hypothecair krediet moet normaal immers een voorbeeld zijn van de wil tot het voeren van een concurrentiebeleid teneinde de concurrentie ten dienste van de consument te stellen. Sommigen bestempelen de wet van 4 augustus 1992 overigens als de wet ter bescherming van de consument.
De voorgestelde maatregelen maken de markt voor de privé-verbruiker begrijpelijker. In de memorie van toelichting van het oorspronkelijke wetsontwerp stond dat de consument niet vertrouwd is met de financiële technieken voorgesteld door de verstrekkers van hypothecair krediet.
Het hier voorgesteld ontwerp sluit aan bij de logica volgens welke vereenvoudigende hervormingen moeten worden doorgevoerd teneinde deze fundamentele financiële producten toegankelijk te maken, voor de toegang tot de eigendom en voor de steeds krapper worden huishoudbudgetten.
Dit ontwerp zou dus zonder dralen moeten worden aangenomen zodat het zo vlug mogelijk kan worden toegepast op de nieuwe contracten.
Bovendien betitelen sommigen het ontwerp dat wij hier bespreken als de hervorming van het hypothecair krediet. Als dat in een later stadium het geval is, zou het ook wenselijk zijn om zich te buigen over de evaluatie van andere bepalingen die niet alleen bepalingen tot regeling van de markt zijn maar die als hoofddoel hebben om sommige schuldenaars in moeilijkheden te beschermen.
Wij denken in het bijzonder aan de verzoeningsprocedure van artikel 59 waarvan de organisatie ter plaatse heel wat leemten heeft in sommige gerechtelijke arrondissementen. Het zou aangewezen zijn om te rade te gaan bij een aantal betrokken actoren en beslagrechters die zich met deze problematiek bezighouden. Precies op dit vlak hebben de consumentenorganisaties en verschillende organismen die direct met de problematiek van de overmatige schuldenlast te maken hebben, klachten.
Te dien aanzien mogen we niet vergeten dat het met name de beslagrechter is die voor de werking (« goede werking » durven wij te hopen !) van de procedure van het ontwerp van collectieve schuldenregeling instaat.
2. Bijzondere opmerkingen bij de voorgestelde maatregelen :
1º De problematiek van de intrestristorno's en van de verminderingen
In het ontwerp van wet wordt een voor de consument schadelijke situatie aangepakt. In de reeds aangehaalde memorie van toelichting stond eveneens dat de praktijk van de ristorno's de kredietnemer laat geloven dat het toegekende voordeel groter is dan het in werkelijkheid is. Die vaststelling werd gemaakt sedert de inwerkingtreding van de wet van 1992.
De ristorno is bedrieglijk want wat de consument echt interesseert op het moment dat hij een fundamentele keuze maakt is de rentevoet en vooral een reële verlaging ervan op het ogenblik van het concrete aanbod. De ristorno raakt niet aan het niveau van de rentevoet en de afschrijvingen worden berekend op basis van die rentevoet die als officieel wordt bestempeld en noodzakelijkerwijs hoger is dan diegene die gehanteerd wordt in het kader van een vermindering waarbij het resterende bedrag natuurlijk veel groter is. Bovendien schept het naast elkaar bestaan van de vermindering en van de ristorno onduidelijkheid aangezien die beide « voordelen » niet noodzakelijk vergelijkbaar zijn.
De berekening van de vermindering, de enige aanvaardbare oplossing gebeurt bovendien op eenvormige wijze in tegenstelling tot die van de ristorno.
Doorzichtigheid is niet zomaar een principe, het moet ook geconcretiseerd worden door een rentevoet op te leggen die als onomzeilbare referentie geldt : in het basistarief moet rekening worden gehouden met alle vermindering die bij de aanvang van de lening werd toegekend.
De referentie aan een rentevoet « alles inbegrepen » is dus de goede oplossing om de consument toe te laten een vergelijking te maken tussen de verschillende kredietaanbiedingen.
Precies die rentevoet moet worden aangewend om de voor de wetgever zo dierbare doorzichtigheid te stimuleren en om de voor de kredietgevers zo dierbare concurrentie te waarborgen. Dat is een interessante manier om de concurrentie in goede banen te leiden. De huidige situatie is dus verre van bevredigend voor de consument die zijn weg zoekt tussen de verminderingen, ristorno's en andere promotie-aanbiedingen. Zijn inspanning om enig inzicht te krijgen kan zwaar zijn en zelfs onoverkomelijk voor de zogenaamde doorsnee-consument.
De betrokken professionele sector stelt in elk geval geen enkele alternatieve maatregel voor die het aanbod van hypothecair krediet op dat vlak doorzichtiger kan maken.
Er worden tevens positieve maatregelen genomen om het probleem van de voorwaardelijke verminderingen te behandelen als één van de voorwaarden in kwestie wegvalt. Door aan de consument twee afschrijvingsschema's te geven weet hij waaraan hij zich moet houden als hij één van de voorwaarden niet meer zou naleven.
Indien anderzijds de voorwaarden niet meer vervuld worden zonder toedoen van de consument mogen hem de voordelen niet worden afgenomen.
De consumentenorganisaties raden in die gevallen aan om drie afschrijvingsschema's te geven (voor elk 1/3 van de duur van de lening) met dezelfde referentie-index (zonder voordelen).
2º De problematiek van de variabiliteit
Een variabiliteit van het tarief van de hypothecaire lening is slechts aanvaardbaar als ze voldoet aan objectieve en duidelijke criteria. De vergelijking van de aanbiedingen met variabel tarief moet voor de doorsnee consument mogelijk en uitvoerbaar worden gemaakt. Over het algemeen heeft de variabiliteit de benadering en het doorzicht in het kredietaanbod zeer ingewikkeld gemaakt voor de particuliere consument.
De verschillende elementen die momenteel in aanmerking komen om de variabiliteit te bepalen maken het aanbod onduidelijk :
verschillende weinig doorzichtige rentevoeten (cf . voorgaande opmerkingen);
verschillende referentie-indexen;
een basistarief;
een eventueel beperkt tarief;
basis referentie-indexen, ...
Men heeft vastgesteld dat de bepaling van verschillende tarieven en indexen duidelijk afbreuk doet aan de doorzichtigheid. De consument wordt geïnformeerd door een herdefiniëring van de rentevoet als netto rentevoet, alles inbegrepen, en dat vanuit het standpunt van opmerkingen over het geheel van ristorno's en verminderingen. Dat is eveneens van toepassing op het probleem van de referentie-indexen die momenteel veelvuldig zijn.
Wat de variabiliteit betreft komt het er dus op aan om de zaken, in het licht van de complexiteit van de voorgestelde formules, te vereenvoudigen en te verduidelijken. Wij denken niet dat deze complexiteit de concurrentie ten goede komt.
Het wetsontwerp evolueert dus in de goede richting van vereenvoudiging, duidelijkheid en dus doozichtigheid : een basis rentevoet, een referentieïndex van de verandering en een basisindex.
Door deze voorstellen kan een economisch objectieve en gefundeerde link worden gelegd tussen het tarief waartoe de kredietnemer heeft besloten bij het aangaan van zijn lening en de objectief vastgestelde marktveranderingen.
3º Andere maatregelen inzake informatie van de consument
Dat werd reeds aangehaald, maar de materie van het hypothecair krediet is dermate ingewikkeld en technisch dat elke informatiemaatregel aangewezen is. In dit ontwerp van wet worden er voorgesteld die gunstig zijn voor de consument.
a) Eén van de gunstige informatiemaatregelen is, voor wat de consumentenorganisaties betreft, het feit dat een afschrijvingstabel wordt opgelegd die enig overzicht geeft in de toekomst (wat vaak niet evident is bij een hypothecaire lening) en dat op verschillende momenten in de loop van de kredietrelatie met de verstrekker van hypothecair krediet :
op het moment van het aanbod in het kader van artikel 14 van de wet;
in de akte van oprichting;
bij een tariefverandering;
een conditionele vermindering die doelloos is geworden.
De vermeldingen ervan moeten verplicht zijn (periodiciteit van de betalingen, verschuldigd bedrag, ontbinding van de bedragen in kapitaal en intresten) en het moet leesbaar zijn en gemakkelijk te begrijpen voor de doorsneeconsument, volgens een in het consumentenrecht algemeen aanvaard principe.
b) Herhaaldelijk wordt in de tekstvoorstellen gesproken over conditionele tariefverminderingen waarover speciale informatie moet worden gegeven (prospectus, afschrijvingsschema,...).
En moet men zich meer in het bijzonder geen vragen stellen bij de wettelijkheid van deze verminderingen die gebonden zijn aan toekenningsvoorwaarden en dit in het licht van de bepalingen inzake gezamenlijk aanbod (artikel 54 en volgende) van de wet op de handelspraktijken ? Het klassieke voorbeeld is de verplichting voor de kredietnemer om een bepaald spaarniveau aan te houden maar er kunnen er nog andere zijn.
c) In het ontwerp wordt terecht bepaald dat de prospectus volledig moet zijn vanaf het moment van het aanbod, dat aan duidelijkheid en doorzichtigheid zal winnen. De idee van de prospectus werd geconcretiseerd in de wet van 1992 om aan de consument een betrouwbare informatiebasis te geven die niet opnieuw ter discussie zal worden gesteld naargelang van eventuele verminderingen of vermeerderingen.
Andermaal dient gezegd dat de doorsneeconsument op een zo ingewikkelde markt als die van het hypothecair krediet en voor een product dat hem op zeer lange termijn bindt, over zekerheden en stabiele aanknopingspunten moet kunnen beschikken.
d) Wat de verminderingen om commerciële redenen betreft, die komen blijkbaar niet meer aan bod in het ontwerp om onduidelijkheid van sommige voorgestelde formules te vermijden.
4º De « Europese kwestie »
Sommige politici hebben kritiek op die bepalingen ten gunste van de bescherming van de consument vanuit Europees oogpunt. De consumentenorganisaties ontkennen niet dat zij zich in een Europese context moeten plaatsen.
Die kwestie gaat echter veel verder dan alleen het hypothecair krediet, in termen van de toepassing van regels van algemeen belang (1) in de banksector alsmede in termen van het huidige hypothetische bestaan van een interne markt van financiële diensten.
Bovendien moet men toegeven, dat gelet op de zwakheid van bepalingen van het Verdrag betreffende de bescherming van de consumenten, deze doelstelling, op de niet geharmoniseerde domeinen, aan de zeer ruime beoordelingsbevoegdheid van de Lid-Staten wordt gelaten.
Het probleem van het hypothecair krediet is op Europees niveau helemaal niet geregeld en er bestaat geen echte Europese markt voor hypothecair krediet. Die markt blijft versnipperd in verschillende nationale orden want de mobiliteit van de consument stuit hoedanook op velerlei hindernissen :
1. de fiscale verschillen;
2. het feit dat er nog geen eenheidsmunt is;
3. de moeilijkheid om de kredietvoorwaarden tussen de verschillende Staten te vergelijken;
4. het zeer grote verschil tussen de wetgevingen inzake hypotheek en opstellen van voorwaarden;
5. de uiterste voorzichtigheid die de kredietinstellingen aan de dag leggen om een reële waarborg te verlenen in een andere Lidstaat dan die waar hun bedrijfszetel is gevestigd;
6. de zeer grote diversiteit inzake uitvoeringsmiddelen;
7. de te uiteenlopende aanmoedigingsmaatregelen;
8. psychologische barrières gelet op het belang van de verbintenis.
Dit toont duidelijk aan dat het voorwendsel voor een beschermende reglementering van de consument, hinderpaal voor een eenheidsmarkt, overeenstemt met een gedeeltelijk zicht op een problematiek die op veel globalere wijze moet worden benaderd, desgevallend door communautaire harmonisering van de materie inzake hypothecaire krediet maar ook van de fiscale materie.
3. Andere opmerkingen
De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties vestigen de aandacht op het feit dat naast de voorgestelde wijzigingen ook andere belangrijke punten een discussie/wijziging verantwoorden.
Zij verwijzen naar analogie met de mogelijkheden, voorzien in de wet op het consumentenkrediet onder meer naar het invoeren, bij koninklijk besluit van een positieve gegevensbank van hypothecaire kredieten, en het verbod van het gebruik van de wisselbrief.
STANDPUNT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE PRODUCTIE EN DE DISTRIBUTIE
I. Algemene opmerkingen
De wet van 4 augustus 1992 is voor de meeste ondernemingen in werking getreden op 1 januari 1995 en wordt dus nog geen drie jaar toegepast. Zij werd gewijzigd door de wet van 13 april 1995, waarvoor niet in een uitvoeringsbesluit werd voorzien.
In Europees verband is de Belgische wet van 4 augustus 1992 reeds een van de meest dwingende controlewetgevingen.
Het huidige wetsontwerp, dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers sterk geamendeerd werd, gaat de complexiteit nog doen toenemen en de transparantie voor de kredietnemer verminderen. De Franse tekst stemt bovendien niet volledig overeen met de Nederlandse.
Inderdaad, uit de in bijlage toegevoegde vergelijkende tabel blijkt dat de Belgische reglementering, vergeleken met de systemen in de ons omringende landen, zeer strak is. Gezien de nieuwe Europese omgeving zullen de Belgische ondernemingen gewoon in een hoekje geduwd worden in het kader van de intra-Europese concurrentie, wat onbetwistbaar een gevaar van verlies van arbeidsplaatsen in de hypothecaire diensten inhoudt en alle daarmee samenhangende activiteiten.
Met de invoering van de Euro en het wegvallen van het wisselkoersrisico zal vanaf 1 januari 1999 een belangrijke hindernis voor buitenlandse hypotheekondernemingen voor het verstrekken van hypothecair krediet in België verdwijnen. Het uiterst strakke kader van de Belgische wetgeving op het hypothecair krediet zal dus slechts weinig overlevingskansen hebben.
De Belgische wetgever gaat ervan uit dat de volledige wetgeving op het hypothecair krediet van algemeen belang is en dat dus alle wettelijke bepalingen van toepassing zijn op de contracten van buitenlandse hypotheekondernemingen die in België via bijkantoren of vrije dienstverlening hun hypothecair krediet willen verstrekken.
Deze buitenlandse ondernemingen zullen de koppeling van het geheel van de Belgische wetgeving op het hypothecair krediet aan het algemeen belang aanvechten en, indien zij daar in slagen, zal onze strakke wetgeving enkel van toepassing zijn op de Belgische ondernemingen.
Het is inderdaad zeer twijfelachtig of de ruime interpretatie die België aan het begrip « algemeen belang » wenst te geven in overeenstemming is met het Europese recht, meer in het bijzonder bekeken vanuit de regel van de proportionaliteit.
Indien dit wetsontwerp goedgekeurd wordt, zelfs licht aangepast wordt in functie van de gewettigde verzoeken van de sector, zal het slechts enkele jaren standhouden onder de druk van de concurrentie binnen de EU.
Vergelijking van de Belgische reglementering inzake veranderlijkheid van de hypothecaire rentevoet met deze van de buurlanden
België Belgique |
Nederland Pays-Bas |
Duitsland Allemagne |
Luxemburg Luxembourg |
Frankrijk France |
Groot-Brittannië Grande-Bretagne |
|
Maximale veranderingsperiodiciteit. Périodicité maximale de variation | Jaarlijks. Annuelle | Geen beperking (dus zelfs « per dag variabel »). Aucune limitation (donc même « variable chaque jour ») | Geen beperking. Aucune limitation | Geen beperking. Aucune limitation | Geen beperking. Aucune limitation | Geen beperking. Aucune limitation |
Referte-index. Indice de référence | Slechts vijf opgelegde, uit de tak van de beleggingen (activa) dus niet representatief voor de funding van de kredietinstelling. Seulement cinq imposés, dans la branche des placements (actifs), donc non représentatifs pour le refinancement de l'établissement de crédit | Geen beperking indexen uit de tak van de passiva. Aucune limitation dans la branche des passifs | Geen beperking FIBOR Diskontzinssatz, gemiddelde rentevoet spaardeposito's, gemiddelde rentevoet Bundesbank. Aucune limitation F.I.B.O.R., taux d'escompte, d'intérêt moyen dépôt d'épargne, taux d'intérêt moyen Bundesbank | Geen beperking indexen uit de tak van de passiva. Aucune limitation indices dans la branche des passifs | Bancaire basisrentevoet. Taux d'intérêt de base pratiqué par les banques | Verandering in functie van de kost van de funding van de bank of LIBOR op 3 maand. Variation en fonction du coût du refinancement de la banque ou L.I.B.O.R. à 3 mois |
Maximum verschil. Écart maximum | Wet van 4 augustus 1992 verplicht contractueel te bepalen - Symmetrie opwaarts/neerwaarts opgelegd (assymmetrie enkel in voordeel van de kredietnemer). Loi du 4 août 1992 à déterminer obligatoirement par contrat - Symétrie vers le haut/vers le bas imposée (asymétrie seulement en faveur de l'emprunteur) | Contractueel over- een te komen. À convenir contractuellement | Contractueel overeen te komen. À convenir contractuellement | Contractueel overeen te komen. À convenir contractuellement | Contractueel overeen te komen. À convenir contractuellement | Contractueel overeen te komen. À convenir contractuellement |
Koppeling aan oorspronkelijke referte-index en oorspronkelijke rentevoet. Liaison à l'indice de référence initial et au taux d'intérêt initial | Wetsontwerp - Gevaar van negatieve marges - Complexiteit. Projet de loi - Risque de marges négatives - Complexité | Neen. Non | Neen. Non | Neen. Non | Neen. Non | Neen. Non |
Bescherming eerste drie jaar. Protection les trois premières années | Wet van 4 augustus 1992 - Beperking veranderlijkheid. Loi du 4 août 1992 - Limitation variabilité | Contractueel overeen te komen. À convenir contractuellement | Contractueel overeen te komen. À convenir contractuellement | Contractueel overeen te komen. À convenir contractuellement | Contractueel overeen te komen. À convenir contractuellement | Contractueel overeen te komen. À convenir contractuellement |
Systeem veranderlijkheid met vaste marge. Système variabilité avec marge fixe | Uitgesloten. Exclu | Volstrekt mogelijk. Parfaitement possible | Volstrekt mogelijk. Parfaitement possible | Volstrekt mogelijk. Parfaitement possible | Volstrekt mogelijk. Parfaitement possible | Volstrekt mogelijk. Parfaitement possible |
II. De wettekst in ontwerp Bijzondere opmerkingen
1. Ristorno's en tijdelijke rentevoetverminderingen (artikel 2 van het wetsontwerp)
Er kan slechts onrechtstreeks uit de toevoeging in ontwerp van artikel 4, 4º afgeleid worden dat ristorno's en tijdelijke rentevoetverminderingen verboden worden. De vertegenwoordigers van de productie en de distributie menen dat er geen enkele afdoende reden is om ristorno's en tijdelijke rentevoetverminderingen af te schaffen. De beide types rentevoetvoordelen bestonden reeds vóór de wet van 4 augustus 1992. Ongeveer 70 % van de recent toegekende huisvestingskredieten hebben rentevoetvoordelen onder de vorm van ristorno's.
De nieuwe wetgeving van 1992 bevestigt hun bestaan. De intellectuele eerlijkheid gebiedt dan ook dat ze behouden worden. Wat het wetsontwerp ook deed, maar niet langer de amendementen van de Kamercommissie, zodat deze in een nog strakker regime voorzien dan het wetsontwerp zelf.
Er is geen verschil tussen de systemen van rentevoetvermindering en ristorno wanneer het gaat om kredieten met constante kapitaaldelgingen, leningen gereconstitueerd met een gemengde levensverzekering en leningen op vaste termijn (zowel kapitaaldelging, als intrest, totale terugbetalingslast en actuariële rentevoet zijn volledig gelijk). Voor andere kredieten zijn beide systemen weliswaar niet gelijk, maar hebben ze elk eigen voor- en nadelen. Zo volstaat één enkele aflossingstabel bijvoorbeeld om het effect van alle ristorno's op een transparante wijze aan de kredietnemer duidelijk te maken.
Het wetsontwerp behield dus terecht de technieken van ristorno en rentevoetvermindering en wenst daarbij een netto actuariële rentevoet op te leggen.
De ristorno's worden thans door de hypotheekondernemingen op verschillende wijze berekend en dit komt de transparantie niet ten goede. De vertegenwoordigers van de productie en de distributie verzetten zich echter geenszins tegen een actuariële eenvormige techniek van berekening ervan.
Bovendien moeten zowel de voorwaardelijke rentevoetverminderingen als de tijdelijke rentevoetverminderingen behouden blijven als techniek, deze laatste inderdaad omdat men te doen heeft met krediet op lange termijn.
Op verzoek van de kredietnemer worden vandaag in geval van veranderlijke rentevoet geregeld tijdelijke (bijvoorbeeld tot aan de eerstvolgende verandering van de rentevoet) rentevoetvoordelen overeengekomen in de loop van de eerste kredietperiode, vooral als deze langer duurt (bijvoorbeeld 10 jaar) dan de daarop volgende perioden.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen dus voor de toevoeging aan artikel 4, 4º, te laten vallen.
2. Techniek van de veranderlijkheid van de hypothecaire rentevoet (artikel 3 van het wetsontwerp) (Zie de vergelijkende tabel in bijlage)
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie menen dat er in essentie moet teruggegaan worden naar de tekst van parlementair document nr. 946/1 van de Kamer van volksvertegenwoordigers, gezien de amendementen van de Kamercommissie verder gaan dan het wetsontwerp door dit nodeloos te verzwaren.
Naast het principe van de bescherming van de kredietnemer moet zoals document nr. 946/1 dit doet aan het principe van de contractuele vrijheid recht gedaan worden, in het belang van de consument die een op maat gesneden hypothecair krediet wenst aan te gaan.
De woorden « één of meer veranderlijke rentevoeten » en « referte-index(en) » zijn terecht in de wet opgenomen, omdat een klant een rentevoet per kapitaalschijf kan vragen of een rentevoet per periode.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen anderzijds voor dat aan de versie van deze tekst (946/1) verder enkele wijzigingen zouden aangebracht worden.
Gezien de wet van 1992 in een systeem van proportionele veranderlijkheid voorziet dat noch voor de kredietnemer, noch voor de kredietgever, noch voor de belegger in effectiseringstitels gunstig is, werd dit systeem door de wet van 13 april 1995 vervangen door een systeem van veranderlijkheid van de rentevoet met vaste marges : op het ogenblik dat de rentevoet contractueel moet « veranderen », wordt de stand van de objectieve genomen referte-index die niet vrij gekozen wordt en waarvan het type in het aanbod vermeld wordt vermeerderd met een in het aanbod vastgestelde marge (bijvoorbeeld 100 basispunten voor een overeenstemmende jaarrentevoet) en deze optelling maakt de nieuwe rentevoet voor de volgende kredietperiode uit. Deze techniek is veel eenvoudiger en transparanter dan deze van het wetsontwerp.
Bovendien zal er rekening gehouden worden met zowel de wettelijke (jaarlijkse veranderlijke als maximale veranderlijkheidsperiodiciteit maximumverschil voor de veranderlijkheid bescherming gedurende de eerste drie jaren) als de contractueel overeengekomen beperkingen van de veranderlijkheid.
In de eerste kredietperiode hoeft er in het belang van de klant geen rekening gehouden te worden met de objectieve referte-index of met de stand ervan om de rentevoet voor die periode te bepalen. De hypotheekonderneming zal de kredietnemer de gunstigste rentevoet aanbieden die eventueel zelfs lager ligt dan de referte-index volgens de mogelijkheden van haar funding en volgens de marktvoorwaarden van het moment.
Vandaar het tekstvoorstel van de vertegenwoordigers van de productie en de distributie voor artikel 9, § 1, 4º.
Op die wijze is het mogelijk de oorspronkelijke rentevoet laag te houden. Het risico voor de toekomst is voor de kredietnemer beperkt door de veranderlijkheid te koppelen aan de referte-index. Inderdaad, de marge zal bij de toepassing van de veranderlijkheid bij de stand van de referte-index van dat moment gevoegd worden. Deze stand van de referte-index kan hoger of lager zijn dan de stand van de referte-index op het moment dat het krediet een aanvang nam. De nieuwe rentevoet na de verandering houdt dus hoe dan ook rekening met de daling (of de stijging) van de referte-index op het ogenblik van de verandering.
Dit is bovendien in tegenstelling tot de proportionele techniek van veranderlijkheid de enige werkwijze die strookt met de financiële orthodoxie. De band met de oorspronkelijke rentevoet en de oorspronkelijke referte-index is nog minder gerechtvaardigd in de mate dat de tijdelijke rentevoetverminderingen en ristorno's zouden verboden worden.
Vandaar dat een mogelijke stijging van de rentevoet in de tweede periode ten opzichte van de daling van de referte-index, zoals besproken in de Memorie van toelichting (946/1) bij het wetsontwerp, blz. 6, volstrekt gerechtvaardigd kan zijn.
De formulering van de tweede alinea van het 6º uit § 1 van artikel 9, voorgesteld door het ontwerp van wet, is te gebrekkig en wordt dus aangepast.
Onder de modaliteiten van de verandering van de rentevoet komt de referte-index voor, zodat de uitdrukkelijke herhaling ervan in de bepaling van § 3 overbodig is. Hoe dan ook speelt in de techniek van de veranderlijkheid van de rentevoet met vaste marges de stand van de referte-index bij het begin van het krediet geen enkele rol, zodat alleszins het woord « oorspronkelijke » verkeerdelijk opgenomen is.
Zoals blijkt uit het tekstvoorstel voor § 1, 4º, van artikel 9, moet het aanbod wel het toepasselijke type van de referte-index bepalen.
Voor de kredietnemer is het van essentieel belang bij de eerste verandering van de rentevoet de nieuwe kredietlast in de minst gunstige hypothese te kennen. Informatie op dit gebied zou hem daadwerkelijk beschermen. Het wetsontwerp voorziet niets terzake.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie geven de volgende cijfervoorbeelden die de onvolkomenheden van de techniek van de veranderlijkheid van de hypothecaire rentevoet voorgesteld door het wetsontwerp aantonen.
Voorbeeld 1 :
Referte-index september 1996 : 6 % (= OLO juli 1996).
Er wordt op gewezen dat de referte-indexen de OLO-rentevoeten zijn, namelijk gemiddelde rendementsrentevoeten voor beleggingen in plaats van geldmarkttarieven voor financiering van twee maand voorafgaand aan de kredietaanvraag.
Tarief woningkrediet september 1996 : 8 % [= 7 % (fundingkost) + 1 %].
Renteherziening :
Referte-index september 1999 : 5 %.
Wet van 13 april 1995 : In = 5 % + 1 % (marge) = 6 %.
Wetsontwerp : In = 8 % + (5 % - 6 %) = 7 %.
En er kunnen geen rentevoetvoordelen toegekend worden want die zouden dus niet in de prospectus voorzien zijn (let op de voor de kredietnemer nadelige samenhang van de bepalingen uit het wetsontwerp).
Voorbeeld 2 :
In mei 1997 gaat een kredietnemer een krediet aan met een looptijd van 20 jaar en met vijfjaarlijkse veranderlijkheid van de rentevoet en een andere kredietnemer een krediet (looptijd eveneens 20 jaar) met vijfjaarlijkse veranderlijkheid na een eerste periode van tien jaar.
Voor beide kredieten wordt dezelfde referte-index E gebruikt. Voor de beide gevallen zullen de oorspronkelijke stand van de referte-index (Ro = 5,75 %) en de nieuwe stand na tien jaar (in mei 2007) van de referte-index op het ogenblik van de toepassing van de veranderlijkheid (Rn = 7,75 %) dus dezelfde zijn.
Maar omwille van het renterisico is de oorspronkelijke rentevoet van het krediet met veranderlijkheid 10+5+5 hoger, namelijk 7 %, dan deze van het krediet met veranderlijkheid 5+5+5+5, namelijk 6 %.
Effect van de veranderlijkheidsformule uit het wetsontwerp.
[(In = Io + (Rn - Ro) na tien jaar] :
Krediet 5+5+5+5 : In = 6 % + (7,75 - 5,75) = 8 %
Krediet 10+5+5 : In = 7 % + (7,75 - 5,75) = 9 %
Niettegenstaande de toepassing van dezelfde « marge » (Rn - Ro) in dezelfde maand op kredieten met dezelfde vijfjaarlijkse veranderlijkheid, is vanaf het 11e jaar de kredietnemer met het krediet met veranderlijkheid 10+5+5 benadeeld ten opzichte van de kredietnemer met het krediet met veranderlijkheid 5+5+5+5, gezien hij de renterisicopremie (7 % - 6 % = 1 %) tot het einde van zijn krediet meesleept. Dit kan nooit door de kredietgever gecompenseerd worden, vermits het toekennen van rentevoetvoordelen in de loop van het krediet verboden is en evenmin de mogelijkheid bestaat te werken met twee rentevoeten.
Voorbeeld 3 :
Referte-index oktober 1996 : 6 % (= OLO augustus 1996)
Kredietnemer A gaat een krediet aan in het begin van de maand :
Tarief woningkrediet 5 oktober 1996 : 8 % [= 7 % (fundingkost) + 1 %].
Kredietnemer B gaat een krediet aan op het einde van de maand :
Tarief woningkrediet 25 oktober 1996 : 8,5 % [= 7,5 % (fundingkost) + 1 %].
Renteherziening :
referte-index oktober 1999 : 5 %
Wet van 13 april 1995 : In = 5 % + 1 % (marge) = 6 % voor beide kredietnemers
Wetsontwerp :
In = 8 % + (5 % - 6 %) = 7 % voor kredietnemer A
In = 8,5 % + (5 % - 6 %) = 7,5 % voor kredietnemer B
Inderdaad, voor twee kredietnemers, waarvan de ene in het begin van de maand een krediet aangaat en de andere op het einde van de maand, met verschillende rentevoeten als gevolg van gewijzigde marktvoorwaarden tijdens die maand, zouden ingevolge het wetsontwerp verschillende rentevoeten gelden gedurende de volledige looptijd van het krediet en niet alleen gedurende de eerste kredietperiode.
Anderzijds vragen de vertegenwoordigers van de productie en de distributie dat, welke de politieke keuze ook weze wat de techniek van de verantwoordelijkheid van de hypothecaire rentevoet betreft, men alles in het werk zou stellen om de referentie-periode voor de berekening van de toepasselijke referte-indexen te verkorten en dichter bij het tijdstip van de toepassing van de veranderlijkheid te brengen. Een ontwerp van uitvoeringsbesluit opgesteld met het oog op de inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 voorzag reeds in het verkorten van de periode voor berekening en publicatie van de referte-index van drie en een halve maand tot twee maand, wat nog te lang is. Op het ogenblik van de verandering van de rentevoet zou de in aanmerking te nemen index zodoende beter de geldende marktvoorwaarden weergeven, vooral in perioden van snelle evolutie van de rentevoeten.
Hieraan moet toegevoegd worden dat sinds de invoering van de veranderlijkheid in België de hypotheekondernemingen verplicht zijn referte-indexen te nemen die alle titels van de openbare schuld op korte en op lange termijn betreffen en die alle betrekking hebben op de categorie van de beleggingen. Ze zijn dus van geen betekenis voor de fundingkost, vooral wat de sector van de kredietinstellingen betreft. De veranderlijkheid is hierdoor reeds gebonden aan niet terzake dienende referte-indexen. De vertegenwoordigers van de consumenten in de Commissie voor verzekeringen hebben in het advies van 7 juni 1996 van deze commissie laten weten dat de financiële instellingen het best geplaatst zijn om de indexen voor te stellen.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen niet alleen voor de Belgian Frank Prime Rate in de lijst van de toegelaten referte-indexen op te nemen, maar ook het gemiddelde van de rendementsrentevoeten van toepassing op de secundaire markt op de lineaire obligaties uitgedrukt in Belgische frank en waarvan de restduur gelijk is aan tien jaar. Rekening houdend met het feit dat de verzekeringsmaatschappijen het best gediend zijn met de OLO's als indexen, wordt eveneens voorgesteld in de lijst van de indexen de OLO's op 6, 7, 8 en 9 jaar op te nemen. De funding van de verzekeringsmaatschappijen verschilt grondig van deze van de kredietinstellingen.
3. Het voegen van het aanbod bij de authentieke akte (artikel 4 van het wetsontwerp)
De eerste aanvullende zin in ontwerp voor artikel 14 werd in het ontwerp opgenomen op verzoek van het notariaat.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie willen er op wijzen dat hiermee voorbijgegaan wordt aan de veranderingen die zich sedert de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet en de wijzigende wet van 13 april 1995 hebben voorgedaan. Inderdaad, de informatieplicht is sedertdien meer op de schouders van de kredietgever gelegd en minder op deze van de notaris. De kredietgever moet thans een prospectus ter beschikking van de kandidaat-kredietnemer houden en bovendien moet hij een kredietaanbod doen waarin alle contractuele voorwaarden opgenomen zijn. De loutere aanvaarding van dit aanbod doet de overeenkomst ontstaan. Terecht mag dus gesteld worden dat de authentieke akte een minder grote rol is gaan spelen dan onder koninklijk besluit nr. 225 het geval was. De authentieke akte dient in wezen alleen nog voor de vestiging van de hypotheek. Waarom dan de partijen verplichten het aanbod aan de akte te hechten ? Dergelijke verplichting brengt alleen kosten voor de consument teweeg.
Bovendien gaat de door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen tekst uit van de veronderstelling dat de toekenning van een hypothecair krediet altijd gepaard gaat met de vestiging van een hypotheek. Dit is geenszins het geval. Een loutere onderhandse hypotheekbelofte volstaat immers om het krediet onder het toepassingsgebied van de wet op het hypothecair krediet te laten vallen, terwijl bijvoorbeeld ook een onderhands krediet kan toegekend worden onder dekking van een voorheen gevestigde hypotheek « voor huidige en toekomstige schulden » (zie artikel 51bis van de wet op het hypothecair krediet). Een onderhands krediet kan eveneens toegekend worden nadat in het kader van een kredietopening een hypotheek werd gevestigd.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen dus voor in artikel 4 de eerste aanvullende zin voor artikel 14 te laten vallen.
4. Het overmaken van het aflossingsplan ten laatste bij het overmaken van het aanbod (artikel 4 van het wetsontwerp)
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie laten opmerken dat wat het ontwerp van tweede aanvullende zin voor artikel 14 betreft, de wet op het hypothecair krediet de termen « kredietgever » en « kandidaat« kredietnemer » (« preneur » en « candidat-emprunteur ») niet kent, maar wel de termen « hypotheekonderneming » en « kredietaanvrager » (« entreprise hypothécaire » en « demandeur de crédit »).
5. De inhoud van het aflossingsplan (artikel 5 van het wetsontwerp)
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie wijzen op het volgende probleem dat de derde alinea van artikel 21, § 1, in ontwerp stelt.
De derde alinea zoals opgenomen in het wetsontwerp wenst in een dubbele informatie ab initio berekend te voorzien : zolang de rentevoetvermindering geldt, wordt het kapitaal op een bepaalde wiskundig berekende wijze afgebouwd; tegelijk wordt informatie gegeven van de afbouw ab initio van het kapitaal zonder rentevoetvermindering. Het wetsontwerp houdt er dus geen rekening mee dat het ogenblik waarop niet langer aan de voorwaarde voldaan wordt om de vermindering te genieten op voorhand niet gekend is. Evenwel moet juist eerst vanaf dat ogenblik de afbouw van het nog resterende kapitaal opnieuw wiskundig berekend worden, namelijk zonder rekening te houden met de vermindering.
De dubbele informatie ab initio berekend , die het aflossingsplan in de optiek van het wetsontwerp wenst te bieden, kan de kredietnemer dus gewoonweg niet dienen, gezien het gedeelte van de aflossingstabel, dat de informatie zou moeten geven zonder de rentevoetvermindering, niet meer kan overeenstemmen met de realiteit vanaf het ogenblik waarop de afbouw van het kapitaal moet berekend worden zonder de rentevoetvermindering.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen dus voor deze derde alinea te vervangen door de volgende tekst :
« Wanneer een rentevoetvermindering wordt toegekend, geeft het aflossingsplan de te betalen bedragen en de verschuldigde saldi aan, rekening houdend met die vermindering. Wijzigt de vermindering, dan wordt een nieuw aflossingsplan meegedeeld dat met de wijzigingen rekening houdt. »
Met de nieuw voorgestelde derde alinea wordt beter tegemoet gekomen aan de behoefte van de consument die wenst te weten hoe zijn aflossingsplan er uitziet nadat op het vlak van de verminderingen een wijziging is opgetreden.
6. De rentevoetvoordelen buiten tarief (artikel 6, 1º, van het wetsontwerp)
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie laten opmerken dat het verbod rentevoetvoordelen toe te kennen die niet in de prospectus vermeld zijn een fundamentele wijziging van de geest van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecaire krediet inhoudt. Zoals de Raad van State er in zijn arresten van 3 juni en 11 september 1996 en 28 maart 1997 uitdrukkelijk op gewezen heeft, beoogde deze wet, benevens de bescherming van de kredietnemers, ook de contarctuele vrijheid van de partijen te waarborgen. De bepaling uit het ontwerp zou ons ver van de beginselen van ons recht brengen.
Het verbod te onderhandelen over rentevoetvoordelen buiten tarief in de loop van het contract is eveneens onaanvaardbaar, commercieel onrealistisch en ten nadele van de belangen van de kredietnemer.
Verbiedt men deze voordelen in de loop van het krediet, dan verplicht men heel wat kredietnemers hun bestaand krediet duur te herfinancieren. Inderdaad, niet alle kredietnemers wensen een woningkrediet aan te gaan dat door een algemene hypotheek gewaarborgd is of dat voorziet in de mogelijkheid van herneming van omloop. Voor deze kredietnemers betekent een nieuw krediet hoge kosten (wederbeleggingsvergoeding, opheffing-doorhaling van de bestaande hypothecaire inschrijving, dossier (en eventueel schattings)kosten, kosten van nieuwe hypothecaire inschrijving en de notariële aktekosten daarmee verbonden). Al deze kosten zouden deze kredietnemers kunnen bespaard worden door het hun mogelijk te maken nieuwe rentevoetvoorwaarden met hun kredietgever overeen te komen, die beter aansluiten bij de evolutie van de marktrentevoeten.
De Ministerraad heeft zich ertoe beperkt in de memorie van toelichting te verduidelijken dat de nieuwe verplichting « niet uitsluit dat deze rentevoetvoordelen (de tekst spreekt verkeerdelijk enkel over « verminderingen ») zouden uitgedrukt worden onder de vorm van marges, waarbinnen kan onderhandeld worden ». Het spreekt vanzelf dat dergelijke marges het probleem niet zullen oplossen en bovendien niet transparant zijn, gezien de kredietnemer er verkeerdelijk zou van kunnen uitgaan dat er hem bepaalde rechten automatisch zijn toegekend. Gaat de kredietgever automatisch aan de kredietnemer moeten vertellen dat hij op de aangeboden rentevoet nog een marge van X % kan bieden,... maar niet aan hem ? Bovendien zal de kredietnemer informatie van verschillende hypotheekondernemingen kunnen blijven vergelijken en deze tegen elkaar blijven uitspelen.
De wetgeving op de handelspraktijken verzet zich geenszins tegen voordelen buiten tarief. Geen enkele andere economische sector wordt trouwens met dergelijke verbodsbepalingen geconfronteerd.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen dan ook voor artikel 6, 1º, te vervangen door wat volgt :
« Wat de kredieten die de hypotheekonderneming aanbiedt betreft, moet deze prospectus het tarief van de rentevoeten bevatten, alle eventuele verminderingen en vermeerderingen van rentevoet en alle toekenningsvoorwaarden inbegrepen. Partijen kunnen van de prospectus afwijkende verminderingen en vermeerderingen overeenkomen, voor zover deze voordeliger zijn voor de kredietnemer of op zijn initiatief onderhandeld werden. »
De verwijzing naar de aangeboden kredieten is in overeenstemming met de wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument.
7. Het opleggen van het gebruiken van een actuariële rentevoet (artikel 6, 2º, van het wetsontwerp)
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie vestigen de aandacht op het feit dat indien de toekomstige wet de ristorno's zou verbieden, er dan voor de Koning geen reden meer is om in een actuariële rentevoet te voorzien.
8. De inwerkingtreding (artikel 8 van het wetsontwerp)
Voor de vertegenwoordigers van de productie en de distributie is de periode voor de inwerkingtreding die het ontwerp biedt te kort. Rekening houdend met de enorme inspanningen die in de komende maanden zullen moeten geleverd worden onder meer in het kader van de invoering van de Euro, zullen de hypotheekondernemingen nooit binnen een tijdspanne van minimaal vijf maanden hun documenten en hun programmatie aan de nieuwe reglementering aangepast krijgen en, vooral, hun verkoopsnet ervan op de hoogte kunnen brengen. Dit zal des te problematischer zijn wanneer de toekomstige wet de ristorno's zou afschaffen gezien in dat geval de informatica-programma's « grote systemen » van de hypotheekondernemingen moeten aangepast worden.
Men moet er overigens van uitgaan dat de definitieve tekst van de wet maar gekend is bij haar publicatie in het Belgisch Staatsblad .
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen dus voor in artikel 8 van het ontwerp de eerste zin te vervangen door de volgende zin :
« Deze wet treedt in werking op 1 augustus 1998. »
III. Andere opmerkingen die met betrekking tot het wetsontwerp moeten gemaakt worden
Voor de vertegenwoordigers van de productie en de distributie stelt het wetsontwerp nog andere problemen die in het kader van een amendering van de wet op het hypothecair krediet moeten onderzocht worden.
Inderdaad, naast de hoger weergegeven problemen geeft het wetsontwerp geen antwoord op de volgende onvolkomenheden die het zelf schept of die overblijven in de wet van 1992.
1. Toepassingsgebied (artikel 1 van de wet)
De laatste bepaling uit het « Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet » stelt voor het toepassinggebied van de wet op het hypothecair krediet aan te passen door in artikel 1, van de wet op het hypothecair krediet het woord « uitsluitend » te vervangen door « hoofdzakelijk ». Voor de vertegenwoordigers van de productie en de distributie is dit een welkome verbetering van de wetgeving, die evenwel beter in het wetsontwerp tot wijziging van de wet op het hypothecair krediet zou opgenomen worden. Het gaat onder meer over kredieten aan vrije dienstverleners die zodoende niet langer onder het toepassingsgebied van de wet op het consumentenkrediet zouden vallen.
2. De tijdelijke overlijdensverzekering met constante dekking (artikel 6 van de wet)
De wetgever was vergeten de tijdelijke overlijdensverzekering met constante dekking die contractueel de terugbetaling van het krediet op vaste termijn waarborgt op te nemen in artikel 6 van de wet van 4 augustus 1992 dat de aangehechte contracten betreft. Wat de verzekeringen betreft die het overlijdensrisico dekken om de terugbetaling van kredieten te waarborgen, werd enkel de schuldsaldoverzekering vermeld.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen dus voor in het ontwerp van wet een nieuw artikel in te voegen luidend als volgt :
« Artikel... In de tweede zin van § 1 van artikel 6 van dezelfde wet wordt tussen het eerste en het tweede streepje een nieuw streepje ingevoegd met de volgende woorden :
« een tijdelijke overlijdensverzekering met constante dekking die contractueel de terugbetaling van het krediet op vaste termijn waarborgt; »
3. Het voorzien in verscheidene rentevoeten voor eenzelfde krediet (artikel 9 van de wet)
Volgens de vertegenwoordigers van de productie en de distributie moet de consument een op maat gesneden hypothecair krediet kunnen aangaan.
De woorden « één of meer veranderlijke rentevoeten » en « referte-index(en) » zijn terecht in de wet opgenomen, omdat een klant een rentevoet per kapitaalschijf (bijvoorbeeld voor de eerste 2 miljoen frank een jaarlijkse veranderlijkheid met de eigen rentevoet, waarvoor de eigen referte-index moet genomen worden, en voor de laatste 2 miljoen frank een driejaarlijkse veranderlijkheid met een andere eigen rentevoet en referte-index) kan vragen of een rentevoet per periode (bijvoorbeeld in de vestigingsakte wordt overeengekomen voor de eerste 10 jaar een (jaarlijks) veranderlijke rentevoet van 7 % en voor de laatste 10 jaar een (jaarlijks) veranderlijke rentevoet van 9 %).
Hij moet tevens kunnen gebruik maken van de vandaag volstrekt wettige optionele veranderlijkheidsformules waarbij in een specifieke rentevoet voorzien wordt voor het geval de consument op het ogenblik van de verandering van zijn rentevoet wenst over te schakelen op een andere veranderlijkheidsperiodiciteit waarmee deze rentevoet overeenstemt.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen daarom voor terug te keren naar de tekst van parlementaire document nr. 946/1 van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, gezien de amendementen van de Kamercommissie verder gaan dan het wetsontwerp door dit nodeloos te verzwaren.
4. Het verschil in geval van stijging van de rentevoet mag niet meer bedragen dan het verschil in geval van daling (artikel 9 van de wet)
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie wijzen er op dat deze symmetrie, opgenomen in de wet van 4 augustus 1992, geen zin heeft in geval van lage rentevoeten op de hypotheekmarkt zoals dit de jongste jaren het geval is.
5. Wederbeleggingsvergoeding (artikel 12 van de wet)
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie pleiten voor een billijkere berekening van de wederbeleggingsvergoeding in functie van de frequentie van de veranderlijkheid van de rentevoeten.
Een vergoeding van 3 maand in alle gevallen is een willekeurig criterium dat enkel aanvaardbaar is in geval van jaarlijkse veranderlijkheid. Deze drie maand stelt evenmin een probleem in geval van vervroegde terugbetaling op het ogenblik dat de rentevoet verandert. De sector stelt voor een evenwichtigere formule te onderzoeken.
6. Vereenvoudigde procedure van overdracht van schuldvordering (artikel 51 van de wet)
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie zouden in artikel 51 van de wet op het hypothecair krediet een alinea willen laten opnemen over de overdracht van een hypothecaire schuldvordering aan een kredietverzekeraar. Voor de kredietverzekeraars zou de vereenvoudigde procedure van overdracht waarin de wet voorziet voor de overdracht van de schuldvordering aan een instelling voor belegging in schuldvorderingen (artikel 51, § 1) moeten kunnen gelden.
Dit wordt verantwoord op basis van artikel 75 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, dat bepaalt : « Alle rechten en rechtsvorderingen van de verzekerde betreffende de schuldvordering, die het voorwerp uitmaakt van de verzekering, gaan over op de verzekeraar die de verzekerde, zelfs gedeeltelijk, schadeloos heeft gesteld. De artikelen 1689 tot 1701 en 2075 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op de overgang van rechten en rechtsvorderingen bedoeld in het eerste lid. »
Bovendien voorziet de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet uitdrukkelijk (artikelen 25 en 26) in de mogelijkheid om het kredietcontract aan een kredietverzekeraar over te dragen.
Rekening houdend met de hoger vermelde bepalingen is een toepassing van de artikelen 5 en 92, alinea 2, van de hypotheekwet niet gerechtvaardigd wanneer de schuldvordering aan een kredietverzekeraar wordt overgedragen en inzonderheid hypotheek en pand op een verschillende wijze te behandelen.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen dus voor de volgende alinea in te voegen in § 1 van artikel 51 :
« Wanneer een schuldvordering zoals bedoeld in artikel 50 wordt overgedragen aan een kredietverzekeraar, zijn de artikelen 5 en 92, lid 2 van de hypotheekwet van 16 december 1951 niet van toepassing op deze overdracht. De hypotheekonderneming is gehouden op verzoek van derden de nodige informatie te verstrekken omtrent de identiteit van de verzekeraar. »
Desgevallend zou de tweede zin als volgt kunnen of vervangen worden :
« De overdracht van de schuldvordering is slechts tegenstelbaar aan een kredietnemer nadat deze ervan ingelicht is door een bij de post aangetekend schrijven. »
7. De poging tot minnelijke schikking (artikel 59 van de wet)
In de memorie van toelichting van de wet op het hypothecair krediet staat te lezen dat de bepalingen van titel IV van de wet, waaronder artikel 59, noodzakelijk zijn om een vlotte werking van de nieuwe wetgeving mogelijk te maken.
Daarvan uitgaande, wensen de vertegenwoordigers van de productie en de distributie de meest schadelijke aspecten van artikel 59 te laten wegvallen, zonder daarom in een volledig nieuwe bepaling te voorzien, hoe weinig coherent het huidige artikel 59 ook is. Daarmee wordt in essentie het tijdverlies beoogd.
Wanneer de beslagrechters verzocht worden de partijen bijeen te roepen voor een poging tot minnelijke schikking, wordt de datum van verschijning door veel beslagrechters al te ver vooruit geschoven. Dit is vooral in het nadeel van de schuldenaar. Gaat er tijd verloren, dan lopen ondertussen de intresten op, waardoor de schuld alleen maar vergroot.
Een termijn van 1 maand tussen de ontvangst van de brief van de kredietinstelling, die als meest gerede partij daartoe dus het initiatief neemt, op de griffie van de beslagrechter en de datum van de oproeping ter zitting lijkt, rekening houdend met de termijnen die bepaalde beslagrechters kunnen vaststellen, aanvaardbaar en haalbaar. Bovendien moet vermeden worden dat tijd verloren gaat door het feit dat de beslagrechter telkens na afloop van een poging een nieuwe zitting vaststelt om het tussen partijen toch maar tot een verzoening te laten komen. De wet heeft het over « een » poging tot minnelijke schikking, geen twee of meer. Daarom wordt het woord « enkele » ingevoegd vóór het woord « poging ».
Om dezelfde redenen moet vermeden worden dat de beslagrechter al te dikwijls geneigd zou zijn dilatoire beslissingen te treffen en niet zou overgaan tot het acteren, op het einde van de eerste en enige poging tot minnelijke schikking waartoe partijen bijeengeroepen zijn, dat er al dan niet een minnelijke schikking bereikt is.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen dus voor in het ontwerp van wet een nieuw artikel in te voegen luidend als volgt :
« Artikel... Artikel 59, § 1, eerste zin, van dezelfde wet wordt als volgt gewijzigd en aangevuld : § 1. Elke tenuitvoerlegging of beslag dat plaats heeft krachtens een vonnis of een andere authentieke akte, moet in het kader van deze wet, op straffe van nietigheid, worden voorafgegaan door een enkele poging tot minnelijke schikking, die op het zittingsblad van de zitting waartoe partijen bijeengeroepen zijn, wordt aangetekend, voor de beslagrechter. Daartoe roept de griffier de partijen bijeen binnen de maand na ontvangst van het verzoek tot het houden van een poging tot minnelijke schikking voor de beslagrechter.
III. Besluit
Op 26 juni jongstleden nam de Kamer het ontwerp van wet op het hypothecair krediet aan zonder rekening te houden met de door de hypothecaire kredietsector voorgestelde amendementen. Nochtans had men daarmee aan de terecht geuite ongerustheid over de transparantie kunnen tegemoetkomen en voor een afdoende bescherming van de consument kunnen zorgen, zonder afbreuk te doen aan de concractuele vrijheid van partijen of een reglementering te verscherpen die reeds de strengste, de meest ingewikkelde en de meest gedetailleerde van heel de EU is. Integendeel, toen het ontwerp voor de Kamer kwam, werd het nog restrictiever gemaakt onder meer door het verbod op het gebruik van ristorno's.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie delen de bekommemis van de wetgever op het gebied van de transparantie. Zij betreuren echter de krijtlijnen die werden getrokken in het wetsontwerp, dat te ver wil gaan in de overbescherming van de consument door in bepalingen te voorzien die in zijn nadeel dreigen uit te vallen wanneer de rentetarieven gevoelig wijzigen.
Transparantie houdt in dat de consument nauwkeurig wordt voorgelicht over wat hij zal moeten betalen met en zonder ristorno of rentevoetvermindering en de verschillende aanbiedingen kan vergelijken. Die garanties hadden kunnen worden ingebouwd door duidelijkere en eenvormigere regels voor het opstellen van de aflossingstabel en door het gebruik van vergelijkbare actuariële rentetarieven. Terzake bestaan binnen de sector van het hypothecair krediet technische voorstellen. Het in de Kamer goedgekeurde ontwerp voorziet thans evenwel in bepalingen die ristorno's en tijdelijke reducties zonder meer verbieden.
De meest laakbare bepaling betreft het verbod op het toestaan van reducties buiten tarief zelfs in de loop van de overeenkomst. Die onbegrijpelijke bepaling vooral in samenhang met de bescherming van de consument verhindert dat kredietgevers commerciële, nochtans voor de cliënt voordelige gebaren stellen die niet in het tarief zouden vastgesteld zijn. De verantwoording voor zo'n verbod gaat terug op het principe volgens hetwelk alle cliënten in een zelfde situatie recht hebben op hetzelfde tarief. Maar het is onmogelijk voor elk profiel van cliënt een tarief te vermelden in een tarievenlijst. Deze extreme bepaling verbiedt tevens dat de kredietgever een cliënt laat genieten van een daling van de markttarieven voor de eerstvolgende contractueel bepaalde rentevoetverandering.
De vertegenwoordigers van de productie en de distributie vestigen er tevens de aandacht op dat een termijn van 5 maanden ruimschoots onvoldoende is voor de inwerkingtreding van de wet, die belangrijke aanpassingen op het niveau van de informatica en de organisatie vereist, terwijl de informaticamiddelen van de financiële tussenpersonen reeds overbelast zijn met de voorbereiding van de EMU en de overgang naar het jaar 2000.
Om die redenen hopen zij dat met de evocatie van de Senaat het evenwicht kan worden hersteld in een ontwerp dat de consument te kort doet doordat men hem wil overbeschermen, en dit ten koste van de contractuele en commerciële vrijheid.
L'Écho , du 15 octobre 1997
LIBRE PRESTATION DE SERVICES ET INTÉRÊT GÉNÉRAL DANS LA DEUXIÈME DIRECTIVE BANCAIRE
Une importante initiative à la veille du passage à la monnaie unique
La commission vient de publier au Journal officiel (2) une communication qui expose l'interprétation qu'elle fait des dispositions de la seconde directive bancaire concernant la libre prestation de services et la notion d'intérêt général.
Ce document présente un intérêt double pour le public belge :
Tout d'abord, le passage à la monnaie unique va multiplier les cas où un résident belge (de nationalité belge ou étrangère) traitera tout ou partie de ses opérations au départ d'une banque établie dans la zone de la monnaie unique sans pour autant que cette banque soit établie en Belgique. Il n'est pas plus compliqué d'envoyer un formulaire de virement par la poste au départ de Bruxelles à une banque établie à Bruxelles qu'à une banque établie à Lille.
Ensuite, la détermination du lieu où un service bancaire est censé être fourni est également particulièrement importante au point de vue de la détermination de la compétence du législateur belge. L'on sait que la Commission bancaire et financière belge a établi, et soumis à consultation un projet de nouvelle circulaire en matière de « mécanismes particuliers » (3). Une des caractéristiques de ce projet est qu'il vise non seulement les banques belges ou étrangères établies en Belgique, mais aussi pour la première fois les banques étrangères (en ce compris les banques étrangères C.E.) qui prestent des services en Belgique. Or force est de constater que la conception retenue par la Commission européenne, d'une part, et celle de la Commission bancaire et financière belge, d'autre part, quant au point de savoir si un service est presté « en Belgique » ou, au contraire, sur le territoire de l'État où est établie la banque étrangère, ne coïncident pas.
Dans le cadre de la présente chronique, nous nous limiterons à l'analyse de surcroît succincte des seules dispositions de la communication interprétative qui concernent la localisation des services bancaires. Signalons toutefois à l'attention du lecteur les importants développements que contient la Communication (qui compte 22 pages au Journal officiel ) dans de nombreux autres domaines : quand y a-t-il établissement ?; un intermédiaire indépendant peut-il être considéré comme un établissement ?; un État membre peut-il appliquer l'ensemble de sa réglementation même de façon non discriminatoire aux banques locales et aux banques étrangères C.E. qui sont établies sur son territoire ou qui prestent des services sur son territoire au départ de l'étranger ?
Dans ce dernier domaine, la communication est particulièrement novatrice. Relevons qu'elle va directement à l'encontre de l'interprétation extensive de « l'intérêt général » retenue pour l'Office de contrôle des assurances dans la matière des prêts hypothécaires (qui relève, d'un point de vue prudentiel, de sa compétence et non pas de la compétence de la Commission bancaire et financière). Selon l'interprétation de l'Office de contrôle des assurances, la totalité de la réglementation belge, rien excepté ni réservé, relève de l'intérêt général. En conséquence, une banque établie dans un autre État membre qui souhaiterait offrir des prêts hypothécaires sur le marché belge se trouve, en pratique, dans l'impossibilté de le faire : elle ne peut le faire, en effet, qu'en proposant un produit radicalement différent du produit qu'elle offre dans son propre pays (notamment en termes de clause de révision des taux, de possibilité de remboursement anticipé, etc.).
Un document non contraignant... mais très persuasif
Ainsi que le souligne la Commission, la communication « ne représente pas nécessairement les interprétations des États membres et ne saurait par elle-même générer aucune obligation à leur égard. Elle ne préjuge pas [davantage]de l'interprétation que la Cour de justice ... compétente en dernier ressort ... pourrait être amenée à donner aux questions abordées ».
Il n'en reste pas moins que la communication a été établie après que l'ensemble des États membres et des milieux professionnels intéressés aient eu l'occasion de faire connaître leur point de vue à la commission. D'autre part, la communication prend directement appui, à de multiples reprises, sur la jurisprudence de la Cour de justice des Communautés européennes.
C'est donc un document qui a été établi après mûres réflexions.
Même s'il n'a pas de valeur contraignante pour les États membres, il a deux conséquence importantes :
Tout d'abord, il constitue l'expression de l'interprétation de la seconde directive bancaire que défend la Commission. Par conséquent, si un État membre s'écarte de cette interprétation, la Commission peut être amenée à intenter une action en manquement contre l'État membre concerné devant la Cour de justice, pour méconnaissance de la directive telle qu'interprétée par la Commission. Il reviendra alors à la cour de se prononcer sur le bien-fondé de l'interprétation retenue par la Commission;
Ensuite, la communication constitue à l'évidence un élément particulièrement persuasif pour les tribunaux nationaux lorsqu'ils sont saisis d'un litige portant sur la compatibilité de la loi nationale ou d'une pratique administrative nationale avec la directive. Le fait que l'entreprise financière à laquelle on reproche de ne pas avoir respecté la loi nationale ou la pratique administrative nationale puisse invoquer le bénéfice de la communication à l'appui de sa thèse selon laquelle cette loi ou cette pratique est contraire à la seconde directive bancaire est, évidemment, un élément fort important pour pouvoir emporter la conviction de la juridiction nationale. Il en va d'autant plus ainsi que les juridictions nationales peuvent adresser directement une question à la Commission pour voir préciser, sur tel ou tel point, en fonction des caractéristiques du litige, l'interprétation qu'elle fait de la seconde directive bancaire au travers de sa communication. Au vu de ces précisions, la juridiction nationale peut être amenée à considérer qu'il n'est pas nécessaire de poser une question préjudicielle à la Cour de justice avant de se prononcer sur le défaut de contrariété de la législation nationale avec la directive. À tout le moins, elle peut décider, afin d'éviter un préjudice grave et difficilement réparable, de suspendre immédiatement les effets de la disposition nationale considérée, sans attendre la réponse à une question éventuellement adressée à la Cour de justice. Dans la vie des affaires, cette garantie de célérité est un élément non négligeable.
Application de la procédure de notification dans le temps
L'article 20, § 1er , de la deuxième directive bancaire prévoit que : « Tout établissement de crédit qui désire exercer pour la première fois ses activités sur le territoire d'un autre État membre dans le cadre de la libre prestation de services [doit] notifier [préalablement au superviseur des banques de l'État membre où il a son siège social] ... les activités ... qu'il envisage d'exercer [sur le territoire de l'autre État membre] ».
Toutefois, aux termes de l'article 23, § 2, de la directive, il y a exemption de l'obligation de notification préalable pour les établissements de crédit ayant déjà, avant l'entrée en vigueur de la directive (1er janvier 1993) opéré par voie de prestation de services sur le territoire de l'autre État membre concerné.
La portée exacte de cette clause « des droits acquis » avait donné lieu à de nombreuses difficultés. La Commission « considère que, pour bénéficier des droits acquis, il suffit que l'établissement ait au moins une fois fourni un service sur le territoire [de l'État membre concerné] et peu importe quand. Il faut cependant que l'établissement ait exercé cette activité légalement sur le territoire de l'État membre en question. ...la Commission estime [toutefois] que le caractère légal de l'activité antérieure doit s'apprécier au moment où cette activité a été exercée, et non au moment où la deuxième directive est entrée en vigueur. Peu importe donc que postérieurement à l'exercice de cette activité par l'établissement de crédit la législation de l'État membre d'accueil ait changé [à une époque où, par hypothèse, l'établissement de crédit avait cessé ses activités en libre prestation de services] ».
Ces considérations de nouvelles règles légales subordonnent à autorisation des activités qui précédemment ne l'étaient pas.
Procédure de notification Champ d'application territorial
Comme indiqué ci-avant, la procédure de notification doit être observée lorsque l'entreprise a l'intention d'exercer des activités « sur le territoire d'un autre État membre ».
Comme le relève la Commission, « il est donc nécessaire de « localiser » la fourniture future du service bancaire afin de déterminer si une notification préalable doit être effectuée ».
« La Commission a examiné certaines possibilités pour localiser le service (auteur de l'initiative, lieu de résidence du client; lieu d'établissement du fournisseur; lieu où les actes sont signés, etc.) et estime qu'aucune d'entre elles ne semble pouvoir être applicable de façon satisfaisante à l'ensemble des activités [visées par la seconde directive bancaire] ».
Selon la Commission « ... afin de déterminer si une activité est exercée, il conviendra de déterminer le lieu où est fournie ce qu'on peut appeler la `prestation caractéristique' du service, c'est-à-dire la prestation essentielle, pour laquelle le paiement est dû ». En pratique, le critère de la « prestation caractéristique » aboutira, en règle générale, à retenir le lieu où est établi l'établissement de crédit où le client a son compte.
En d'autres mots, « ce n'est pas parce qu'une banque a une clientèle de non-résidents qu'elle exerce nécessairement les activités concernées sur le territoire des États membres où les clients sont domiciliés ».
Activités préparatoires et accessoires
En conséquence du principe posé ci-avant, la Commission considère que « le fait de se rendre à titre temporaire sur le territoire d'un autre État membre pour y exercer une activité se situant en amont (par exemple pour expertiser un bien avant l'octroi d'un crédit) ou même en aval (activités incidentes) (4) de l'activité essentielle ne constitue pas ... une situation susceptible de faire, par elle-même, l'objet d'une notification préalable.
»En outre, la commission estime que le fait de se rendre à titre temporaire sur le territoire d'un État membre pour y conclure les actes préalables à l'exercice d'une activité bancaire (5) ne devrait pas être considéré comme l'exercice de l'activité elle-même. Une notification préalable ne serait, dans cette hypothèse, pas non plus nécessaire.
»[En d'autres mots] si l'établissement envisage de fournir la prestation caractéristique d'un service bancaire en envoyant, pour l'exercer, un membre de son personnel ou un intermédiaire mandaté à titre temporaire sur le territoire d'un autre État membre, une notification préalable devrait être nécessaire.
»Inversement, si le service est fourni au bénéficiaire qui, pour le recevoir, s'est déplacé en personne dans l'État membre où l'établissement de crédit est établi, il ne devrait pas y avoir de notification préalable. La Commission estime en effet que le service [dans ce cas] n'est pas exercé par l'établissement de crédit sur le territoire [de l'État membre de résidence du client] au sens de la deuxième directive bancaire.
»Enfin, la fourniture de services bancaires à distance, par exemple par Internet [ou par téléphone ou téléfax], ne devrait pas, selon la Commission, nécessiter de notification préalable dans la mesure où le prestataire ne peut pas être considéré comme exerçant ses activités sur le territoire du client. »
Publicité et offre de services
Comme le relève la communication, « ... ce n'est pas parce que l'on sollicite une clientèle à distance que l'on envisage nécessairement de fournir des services sur le territoire d'un autre État membre. ... Soumettre la publicité à notification pourrait conduire à des situations absurdes où un établissement se trouverait invité à effectuer une notification vis-à-vis des autorités de tous les pays où sa publicité peut théoriquement être reçue. ... Dans le respect de la deuxième directive bancaire, la Commission considère par conséquent que toute forme de publicité, ciblée ou non, ainsi que toute offre de service fournie à distance par quelque moyen que ce soit (courrier, télécopie, messageries électroniques, etc.) devrait être dispensée de l'obligation de notification préalable. Ce n'est que si l'établissement de crédit envisage d'exercer ses activités sur le territoire du client en libre prestation de services [au sens du raisonnement exposé ci-avant] qu'il est astreint à la notification. »
Pas de nullité pour défaut de notification
Certaines banques belges se sont vu reprocher par des emprunteurs malheureux établis sur le marché français d'avoir prétendument presté des services sur le territoire français sans avoir respecté l'obligation de notification préalable. Les emprunteurs ont fait valoir avec succès devant certains tribunaux, sans succès devant d'autres que les crédits en question étaient, en conséquence, nuls pour défaut de respect de la procédure de notification.
La Commission, pour sa part, « considère que la procédure de notification... poursuit un simple objectif d'information mutuelle des autorités de contrôle et n'est pas une mesure visant la protection des consommateurs. Elle ne devrait pas être considérée, de l'avis de la Commission, comme une condition de forme affectant la validité d'un contrat bancaire ».
Abus et « contournement »
La Cour de justice a reconnu qu'un État membre a le droit de prendre des dispositions destinées à empêcher qu'une entreprise « n'abuse » de la liberté de prestation de services en s'établissant dans un autre État membre, dont les règles sont, par hypothèse, moins onéreuses, à seule fin d'exercer ses activités (presque) exclusivement à destination du premier État membre.
Pourrait-on considérer, toutefois, qu'il y a abus, dans le chef d'une banque établie dans l'État membre A si elle est systématiquement approchée, sur le territoire de l'État membre A, par des clients résidant dans l'État membre B, et que ceux-ci constituent l'essentiel de sa clientèle ? La Commission répond à cette question par la négative : on ne pourrait pas considérer comme un « contournement » une situation où un établissement de crédit est fréquemment sollicité, sur son propre territoire, par des consommateurs résidant dans un autre État membre. Signalons à l'attention du lecteur que le récent arrêt de la Cour de justice dans l'affaire VT4 vient directement au soutien de la position adoptée par la Commission (6). Dans cette affaire, la Cour de justice avait été interrogée par le Conseil d'État de Belgique concernant la réglementation de la Communauté flamande de Belgique accordant un monopole d'émission à la télévision privée VTM, monopole « contourné » par la société de droit anglais VT4 Limited.
Il résulte de l'arrêt que la société VT4 Limited a une succursale en Belgique où ont lieu les activités préparatoires de certaines émissions mais que la régie finale et les émissions proprement dites ont lieu au départ de Londres. Ces émissions ont lieu en langue néerlandaise, exclusivement à destination de la Belgique, et ne sont pas susceptibles d'être captées par des téléspectateurs établis en Angleterre.
La Communauté flamande de Belgique avait fait valoir que, dans ces conditions, il y avait « abus » de la libre prestation de services dans le chef de VT4 Limited :« Pour que les dispositions relatives à la libre prestation de services s'appliquent, il ne suffit pas (selon la Communauté flamande) que le prestataire (ici VT4 Limited) soit établi dans un autre État membre (l'Angleterre). Il faut encore que ce prestataire ne soit pas également établi dans l'État membre d'accueil (en l'espèce, la Belgique) ».
Cette argumentation est rejetée très fermement par la Cour : « ... Le seul fait que toutes les émissions et tous les messages publicitaires sont exclusivement destinés au public flamand ne permet pas...de démontrer que VT4 Limited ne puisse pas être considérée comme étant établie au Royaume-Unie (et opérant en libre prestation de services à destination du marché belge). En effet, le Traité n'interdit pas à une entreprise d'exercer la libre prestation de services lorsqu'elle n'offre pas de service dans l'État membre (la Belgique) dans lequel elle (a un établissement). »
À fortiori, il n'y pas « abus » de la libre prestation de services lorsqu'une banque établie dans un État membre A accorde des services, sur le territoire de cet État membre, à des clients établis dans un État membre B, où ladite banque n'a aucun établissement. Comme le relève la communication, dans une telle hypothèse, la banque établie dans l'État membre A ne preste aucun service « sur le territoire » de l'État membre B. C'est en réalité le client qui exerce le droit que lui reconnaît le Traité d'acquérir les services bancaires qu'il souhaite obtenir non point auprès d'une banque établie dans l'État membre B, mais bien auprès d'une banque établie dans l'État membre A.
Pas de contrôle par le pays d'accueil des conditions d'octroi du passeport unique
La Commission interprète la jurisprudence récente de la Cour de justice (7) comme ne permettant pas au pays d'acueil d'exercer un contrôle visant à vérifier si un établissement de crédit établi dans un autre État membre répond bien aux conditions auxquelles la seconde directive bancaire subordonne l'octroi d'un passeport unique à cet établissement de crédit par les seules autorités de contrôle de son propre État : « Ce contrôle n'incombe en effet qu'à l'État (membre du siège social) seul. C'est sous la responsabilité de ce dernier que la licence unique est délivrée, et le pays d'accueil ne peut remettre en cause cet octroi.
« Si l'État d'accueil a des raisons de douter du respect de ces conditions, il peut (soit attaquer directement l'autre État membre devant la Cour de justice), soit inviter la Commission à agir en manquement (contre l'autre État membre) devant la Cour de justice. »
Ici aussi, la communication de la Commission est particulièrement bienvenue et trouve, au demeurant, appui dans la jurisprudence la plus récente du Conseil d'État de Belgique. Celui-ci vient en effet de faire application des mêmes principes pour casser un arrêté de la Commission bancaire et financière s'opposant à la commercialisation en Belgique des parts d'une SICAV de droit luxembourgeois au motif que le passeport unique accordé à cette SICAV par les autorités luxembourgeoises l'avait été, à l'estime de la Commission bancaire et financière, en violation des conditions prévues par la directive qui régit ces organismes de placement collectif au plan européen (8).
Marc DASSESSE,
Avocat au Barreau de Bruxelles,
Professeur ordinaire à l'U.L.B.
(1) Cf . te dien aanzien; Verklarende mededeling van de Commissie; vrijheid van dienstverlening en algemeen belang in de tweede bankrichtlijn, 97/C 209/04, PBEG, 10 juli 1997, C 209/6.
(2) J.O. C-209/6 du 10 juillet 1997.
(3) Rappelons que l'on vise par là en Belgique, toute pratique contraire au « savoir-vivre bancaire belge » (sic ), qui permet au client d'une banque d'éluder l'impôt, sans nécessairement violer pour autant la loi fiscale belge.
(4) Exemple : suivi du client par le banquier gestionnaire de fortune, à l'occasion de visites périodiques.
(5) Exemple : faire signer par le client les actes d'ouverture de comptes. Un tel contact « face à face » est fréquemment exigé ou encouragé, au demeurant, par les législations anti-blanchiment qui imposent à la banque de « connaître son client ».
(6) Aff C-56/96.
(7) Il s'agit de l'aff. C-11/95 Commission contre Belgique du 10 septembre 1996 : dans cette affaire, la Cour a dit pour droit que la Belgique ne pouvait pas substituer son appréciation à celle des autorités britanniques quant au point de savoir si celles-ci avaient valablement accordé un « passeport unique », dans le cadre de la Directive « Télévision sans frontières » à un émetteur britannique.
(8) Directive OPCVM.