1-178/1 | 1-178/1 |
23 NOVEMBER 1995
Sommigen verwarren de afwezigheid met de niet-aanwezigheid of de verdwijning.
Niet aanwezig is, volgens De Page, de persoon die zich niet bevindt op de plaats waar hij zich normaal zou moeten bevinden, maar over wiens bestaan geen enkele twijfel bestaat (Traité élémentaire de droit civil , deel I, blz. 589, nr. 476, uitgave 1962). De vermiste is, volgens De Page, de persoon die men niet meer heeft teruggezien na een ongeval of een ramp waarbij hij naar alle waarschijnlijkheid de dood heeft gevonden (Ibid ., blz. 590, nr. 476). In het eerste geval heeft men zekerheid dat die persoon nog leeft, in het tweede geval de zekerheid dat hij dood is.
De afwezigheid daarentegen wordt gekenmerkt door de onzekerheid over het leven of de dood van een persoon (R.P.D.B. , deel 1, V, Absence, nr. 2).
Onze wetgeving op het stuk van de afwezigheid dateert van 1803 en is voornamelijk gericht op de bescherming van de belangen van de afwezige. Al zijn rechten blijven onaangetast in afwachting van zijn eventuele terugkomst, ten nadele van zijn naaste familieleden : echtgeno(o)t(e), kinderen, erfgenamen.
Inzake de rechten van de afwezige persoon onderscheidt de wet drie opeenvolgende periodes :
1. de periode genaamd « vermoeden van afwezigheid » vangt aan zodra men geen tijding meer ontvangt van de afwezige en loopt af met het vonnis houdende verklaring van afwezigheid;
2. de periode genaamd « verklaring van afwezigheid » vangt aan bij de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg die de betrokkene afwezig verklaart : dat vonnis wordt gewezen op verzoek van de belanghebbenden.
Artikel 115 bepaalt dat een vordering tot verklaring van afwezigheid eerst mag worden ingesteld na verloop van vier jaar na de dag van de laatste tijding van de afwezige, een termijn die op tien jaar wordt gebracht indien de afwezige een algemeen gevolmachtigde heeft aangewezen.
De rechtbank wijst een eerste vonnis waarbij een onderzoek wordt bevolen. Zij kan het vonnis tot verklaring van afwezigheid pas wijzen één jaar na het vonnis waarbij het onderzoek wordt bevolen, wat tot gevolg heeft dat de periode van de verklaring van afwezigheid vaak eerst aanvangt vijf jaar na de verdwijning van de afwezige of elf jaar indien de afwezige een volmacht heeft achtergelaten voor het beheer van zijn goederen.
Na de verklaring van afwezigheid een noodzakelijke voorwaarde kunnen de vermoedelijke erfgenamen van de afwezige zich in het voorlopig bezit doen stellen van diens goederen.
3. De periode genaamd « definitieve inbezitstelling » vangt ten vroegste aan dertig jaar na de verklaring van afwezigheid of honderd jaar na de geboorte van de afwezige.
Pas dan zullen de rechten van de in het bezit gestelde personen « bevestigd » worden. Zij kunnen de goederen van de afwezige vervreemden en met een hypotheek bezwaren en zijn niet meer gehouden de vruchten terug te geven mocht de afwezige terugkeren (De Page, ibid ., blz. 606, nr. 496, A). De nalatenschap van de afwezige valt echter niet open (De Page, ibid ., blz. 607, nr. 496, B, 2). Ten aanzien van derden worden de rechtverkrijgenden geacht erfgenaam te zijn..., doch ten aanzien van de afwezige blijven zij bewaarnemer (R.P.D.B. , deel I, V, Absence, nr. 106).
Tijdens die derde periode blijft er, ook al is het vermoeden van overlijden sterker dan het vermoeden van leven en ook al heeft de wet meer aandacht voor de belangen van de aanwezigen dan voor die van de afwezige, toch onzekerheid over het bestaan van de
afwezige. Die blijvende onzekerheid komt met name tot uiting in artikel 139 van het Burgerlijk Wetboek dat de echtgenoot verbiedt een nieuw huwelijk aan te gaan. In de rechtspraak zijn er zelfs twijfels over de mogelijkheid voor de echtgenoot die zonder tijding « blijft », om de echtscheiding te verkrijgen op basis van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek (Rigaux en Meulders, Les personnes , bijwerking 1978, blz. 107, nr. 184).
Vele Europese landen hebben hun wetgeving gewijzigd om aan dit duidelijk anachronisme een einde te maken : uit overdreven bezorgdheid voor de afwezige doet men immers zijn gezin te kort door de onzekerheid over leven of dood onbeperkt te verlengen.
Frankrijk
De afwezigheid wordt geregeld door een wet van 28 december 1977 die een onderscheid maakt tussen twee periodes : de periode van het vermoeden van de afwezigheid gedurende welke wordt vermoed dat de afwezige nog in leven is en de periode van de verklaring van afwezigheid die daarentegen een vermoeden van overlijden inhoudt. De termijnen voor deze periodes werden aanzienlijk ingekort in vergelijking met die welke vroeger in het Burgerlijk Wetboek stonden.
De verklaring van afwezigheid heeft dezelfde gevolgen als een overlijden, dat wil zeggen dat de maatregelen genomen voor het beheer van de goederen van de afwezige aflopen en dat de echtgenoot een nieuw huwelijk kan aangaan (art. 128 van de wet van 28 december 1977).
Ingeval de afwezige terugkeert, kan hij de nietigverklaring van het vonnis houdende verklaring van afwezigheid vorderen; in dat geval krijgt hij zijn goederen terug, maar zijn huwelijk blijft ontbonden (art. 132 van voornoemde wet).
Nederland
Wanneer een persoon zijn woonplaats verlaat en het nodig is dat in het bestuur van zijn goederen wordt voorzien, kan de rechtbank eerst een bewindvoerder benoemen (Nieuw Burgerlijk Wetboek, boek I, titel 18, art. 409).
Is het niet zeker of een persoon nog in leven is, dan kunnen belanghebbenden de rechtbank verzoeken om de vermiste op te roepen ten einde van zijn leven te doen blijken. Zo hiervan niet blijkt, zal de rechtbank verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat. De termijn om dit verzoek in te dienen beloopt vijf jaar, te rekenen van het verdwijnen van de vermiste of van de laatste tijding van zijn leven. De termijn wordt verkort tot drie jaar wanneer hij vermist wordt in verband met oorlogsomstandigheden of een ramp, en tot één jaar wanneer hij aan boord was van een vaartuig dat schipbreuk heeft geleden of waarvan geen berichten zijn binnengekomen (Ibid ., art. 413).
De gevolgen van de rechterlijke beslissing zijn dezelfde als die van het overlijden. De erfgenamen en de legatarissen van de « vermoedelijk overledene », met uitzondering van de echtgenoot, moeten evenwel zekerheid stellen vooraleer zij bezit kunnen nemen van de goederen van de nalatenschap. De echtgenoot moet aan de rechtbank toestemming vragen om een nieuw huwelijk aan te gaan.
Zwitserland
De vordering tot verklaring van afwezigheid kan ingesteld worden vijf jaar na de dag dat de laatste tijding van de afwezige is ontvangen; deze termijn wordt verminderd tot één jaar indien de afwezige in levensgevaar was op het tijdstip van zijn verdwijning (Zwitsers Burgerlijk Wetboek, uitgeverij Payot, 1967, blz. 45).
De rechterlijke verklaring van afwezigheid heeft dezelfde gevolgen als het overlijden. Ze heeft echter niet de ontbinding van het huwelijk tot gevolg, al kan die door de echtgenoot worden aangevraagd.
Spanje
Het Spaanse Burgerlijk Wetboek van 1829 regelt het vraagstuk van de afwezigheid. Een persoon kan afwezig worden verklaard twee jaar nadat men van hem geen tijding meer heeft ontvangen of vijf jaar wanneer hij een gevolmachtigde belast heeft met het beheer van zijn goederen. De verklaring van vermoedelijk overlijden kan pas worden uitgesproken dertig jaar na de verdwijning of negentig jaar na de geboorte van de afwezige.
Engeland
Over de afwezigheid bestaan in dit land geen wetsbepalingen. De inbezitstelling bestaat er niet, noch de verklaring van overlijden. Afwezigheid levert nooit grond op tot ontbinding van het huwelijk.
Italië
Een decreet van 16 maart 1942 maakt een onderscheid tussen twee periodes. De eerste vangt aan twee jaar nadat men de laatste tijding heeft gekregen van de afwezige; de belanghebbenden kunnen dan de rechtbank verzoeken om de afwezigheid te verklaren en de voorlopige inbezitstelling van de goeden van de afwezige uit te spreken. Tien jaar na de dag van de laatste tijding, kan de rechtbank op vordering van dezelfde personen of van het openbaar ministerie een vonnis wijzen houdende verklaring van vermoedelijk overlijden. De gevolgen van dit vermoedelijk overlijden
zijn dezelfde als van het overlijden : de erfgenamen kunnen beschikken over de goederen van de afwezige en de echtgenoot kan een nieuw huwelijk aangaan.
Het is onverantwoord een anachronistische en verouderde wetgeving in stand te laten, ook al zijn de gevallen zeldzaam. De Belgische wet moet ervoor zorgen dat het recht inzake afwezigheid « efficiënt » is en mag niet meer aanvaarden dat een mens tot een categorie behoort die niet die van de levenden, noch die van de doden is. (B. Teyssié, L'absence, Litec, Parijs, 1978, blz. 11, nr. 12).
De onzekerheid betreffende het bestaan van een persoon is ondraaglijk voor zijn omgeving. Waarom zou de wet dan de afwezige een bescherming moeten bieden die verder reikt dan de bezorgdheid die hij zelf toont ?
Hoe kan men immers aannemen dat een persoon, anders dan door grove nalatigheid waarvan hij dan alleen de gevolgen moet dragen, meer dan dertig jaar niet van zich laat horen ? (J. Mazeaud en de Juglart, Leçons de droit civil , deel I, 1972, blz. 479, nr. 453).
Dit voorstel wil een evenwicht tot stand brengen tussen de in het geding zijnde belangen.
Het maakt een duidelijker onderscheid tussen de vermoedelijke afwezigheid en de verklaarde afwezigheid, wat het mogelijk maakt aan deze laatste belangrijker rechtsgevolgen te verbinden, namelijk die van een vonnis houdende verklaring van overlijden (het tweede deel van dit voorstel bevat een geheel van regels betreffende die gerechtelijke verklaring van overlijden); bovendien stelt het termijnen op het indienen van de vordering tot verklaring van afwezigheid.
a) Onderscheid tussen het vermoeden van afwezigheid en de verklaring van afwezigheid
De voorgestelde regeling maakt een onderscheid tussen twee periodes :
1º De eerste periode begint op de dag dat men geen nieuws meer krijgt van de afwezige en duurt zolang de rechtbank geen verklaring van afwezigheid heeft uitgesproken.
In tegenstelling tot wat nu geldt, kan er over deze eerste periode van « vermoeden van afwezigheid » een rechterlijke beslissing komen.
De rechtbank wijst, indien nodig, een bewindvoerder over de goederen van de afwezige aan die niet noodzakelijk de echtgenoot of een bloedverwant is, maar ook buiten de familie kan worden aangewezen.
Het openbaar ministerie dat krachtens artikel 115 van dit wetsvoorstel « ermede belast is te waken over de belangen van de vermoedelijk afwezigen », blijft toezicht uitoefenen op het beheer van de voorlopige bewindvoerder.
2º De tweede periode gaat in met het vonnis houdende verklaring van afwezigheid. Dit vonnis heeft de gevolgen van een overlijden, wat betekent dat :
de goederen van de afwezige worden toegewezen aan de wettelijke of testamentaire erfgenamen;
zijn huwelijk ontbonden wordt.
b) Een tweede belangrijke vernieuwing is de verkorting van de termijnen die in acht genomen moeten worden tussen de periode van het vermoeden van afwezigheid en die van de verklaring van afwezigheid.
Een ambtenaar van de burgerlijke stand stelt een akte van overlijden eerst op nadat hij zelf of een door hem gemachtigde persoon heeft vastgesteld dat de betrokkene overleden is.
In sommige gevallen is dat evenwel niet mogelijk omdat het lijk niet gevonden werd.
De wetgever heeft een regeling uitgewerkt voor bepaalde gevallen waarin een persoon verdwenen is zonder dat zijn lichaam gevonden kon worden :
1. Het koninklijk besluit van 28 april 1884 op de verdwijningen ingevolge mijnongevallen, bepaalt in artikel 84 dat wanneer de plaats niet kan worden bereikt waar zich het lichaam van de slachtoffers bevindt, de burgemeester of een officier van politie een proces-verbaal opstelt waarin die omstandigheid evenals de naam van de overleden personen worden vermeld. Dat proces-verbaal wordt overgezonden aan het openbaar ministerie dat beveelt het te voegen bij het register van de burgerlijke stand.
2. De wet van 20 juli 1921 bepaalt dat de rechter het overlijden kan verklaren van personen die deel hebben uitgemaakt van het leger en van personen, ook burgers, die tijdens de krijgsoperaties of in oorlogsomstandigheden overleden zijn tussen 4 augustus 1914 en 30 september 1919.
3. De wet van 20 augustus 1948 organiseert de gerechtelijke verklaring van overlijden voor de personen die verdwenen zijn tussen 10 mei 1940 en 31 december 1945.
Ook zij hier vermeld, al geldt zij in België niet meer sedert 23 januari 1957, de overeenkomst van Lake Success van 6 april 1950 betreffende de verklaring van overlijden van personen die verdwenen zijn tussen 1939 en 1945.
De rechtsleer is weliswaar veelal de mening toegedaan dat de bovenvermelde bijzondere bepalingen bij analogie uitgebreid kunnen worden tot alle gevallen waarin met grote waarschijnlijkheid beweerd kan worden dat een persoon is overleden, maar waarin het onmogelijk is dat overlijden materieel vast te stellen (Cl. Renard en E. Vieujean, Examen de la jurisprudence belge 1956-1960, Rev. crit. jurisp. belge, 1961, blz. 472-473). Toch blijkt het wenselijk algemene regels vast te stellen voor de gerechtelijke verklaring van overlijden, zoals dat overigens reeds is gebeurd in andere landen.
Artikel 2
Artikel 112
Voor de eerste periode, de periode van vermoeden van afwezigheid genaamd, kan er momenteel geen rechterlijke beslissing komen. Met het oog op meer rechtszekerheid voor de afwezige en zijn naaste familieleden, leek het beter de bevestiging van dit vermoeden van afwezigheid mogelijk te maken door middel van een rechterlijke beslissing.
Een dergelijke beslissing is ook van belang omdat het een verkorting mogelijk maakt van de termijnen om een vordering tot verklaring van afwezigheid in te stellen.
De woorden « belanghebbende partijen » die in het huidige artikel 112 staan, hebben aanleiding gegeven tot uiteenlopende interpretaties. Daarom hebben wij ze vervangen door de woorden « belanghebbenden ». Het gaat om de naaste familieleden van de afwezige, zoals zijn echtgenoot en zijn vermoedelijke erfgenamen, maar ook om zijn werkgever, vennoten, medeëigenaars en zelfs schuldeisers. Het recht van deze laatsten om het vermoeden van afwezigheid te doen vaststellen wordt door verscheidene auteurs erkend (De Page, Traité élémentaire de droit civil, deel I, blz. 603, nrs. 485 tot 486bis ). Bij de rechtbank wordt een eenzijdig verzoekschrift ingediend overeenkomstig artikel 1226 van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 113
Wanneer de rechtbank de vermoedelijke afwezigheid vaststelt, kan zij een bewindvoerder aanwijzen belast met het beheer van de goederen van de vermoedelijke afwezige. Het gaat om een mogelijkheid die aan de beoordeling van de rechtbank staat en die alleen kan worden toegepast wanneer de afwezige zelf geen gevolmachtigde aangewezen heeft. De rechtbank beschikt hier over een zeer ruime beoordelingsbevoegdheid waarvan zij enkel gebruik zal maken om de belangen van de afwezige zo goed mogelijk te beschermen.
Artikel 114
De voorlopige bewindvoerder heeft gewone beheersbevoegdheden. Om die te bepalen, zijn wij uitgegaan van artikel 31 van de wet van 18 juni 1850. Wanneer de rechtbank de echtgenoot aangewezen heeft als voorlopige bewindvoerder, kan die in de plaats treden van de andere echtgenoot bij het uitoefenen van al diens rechten of een gedeelte daarvan overeenkomstig de bepalingen van artikel 220, § 2, van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 115
Is een ongewijzigde overname van artikel 114.
Artikel 116
Het huidige artikel 113 bepaalt dat de vermoedelijk afwezige in sommige gevallen vertegenwoordigd moet worden door een notaris. In dit voorstel is deze vertegenwoordiging alleen noodzakelijk indien geen voorlopige bewindvoerder werd aangewezen.
Op basis van de huidige wetgeving is twijfel ontstaan betreffende de vorm van de verdeling waarbij de vermoedelijk afwezige betrokken is. Daarover geeft dit voorstel uitsluitsel door de minnelijke verdeling onder gerechtelijk toezicht op te leggen, waardoor de belangen van de vermoedelijk afwezige beter kunnen worden beschermd.
Artikel 117
Hierin worden de gevolgen vastgesteld van de terugkeer van de afwezige in de loop van de eerste periode, nl. de periode van vermoedelijke afwezigheid. De afwezige krijgt al zijn rechten terug; alle beheershandelingen die regelmatig verricht werden door de voorlopige bewindvoerder, kunnen hem evenwel worden tegengeworpen.
Artikel 118
Dit artikel bevestigt het bestaan van de tweede periode, de periode van verklaring van afwezigheid genaamd, die begint bij een vonnis houdende verklaring van afwezigheid gewezen op vordering van het openbaar ministerie of van elke belanghebbende.
Iedere persoon die rechten heeft die afhankelijk zijn van het overlijden van de afwezige, moet de mogelijkheid hebben om een vonnis houdende verklaring van afwezigheid uit te lokken.
De termijn van tien of twintig jaar kan lang lijken in vergelijking met de termijnen van tien jaar in de huidige wetgeving. Aangezien het beheer van de goederen van de afwezige voortaan echter geregeld is, was het mogelijk de termijnen te verlengen zonder dat het gevaar bestaat dat zijn belangen worden geschaad.
Artikelen 119, 120 en 121
Er wordt bepaald dat de vordering bij uittreksel moet worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in twee dagbladen. De termijn van één jaar lijkt voldoende om de belanghebbenden in staat te stellen van zich te laten horen.
Het vonnis houdende verklaring van afwezigheid moet op dezelfde manier bekendgemaakt worden als de vordering. Bovendien moet het worden overgeschreven in de overlijdensregisters met melding op de kant van de geboorteakte. Deze maatregelen zijn verantwoord doordat het vonnis houdende verklaring van afwezigheid dezelfde gevolgen heeft als een overlijden.
Artikelen 122, 123 en 124
Het voorstel verbindt aan het vonnis houdende verklaring van afwezigheid de gevolgen die normaal verbonden zijn aan een overlijden.
1. Betreffende de persoon van de afwezige : zijn huwelijks- en gezinstoestand wordt grondig gewijzigd, aangezien zijn huwelijk wordt ontbonden en zijn minderjarige kinderen onder voogdij worden geplaatst.
2. Betreffende zijn goederen : de erfenis valt open en zijn goederen worden verdeeld.
Is een afwezige gerechtigd tot een erfenis die openvalt gedurende zijn afwezigheid, dan wordt die geregeld volgens het gemeenrecht inzake erfenissen.
Artikelen 125, 126 en 127
Indien de afwezige terugkeert nadat het vonnis houdende verklaring van afwezigheid definitief geworden is, kan de vernietiging worden gevorderd op verzoek van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende.
Wordt het vonnis vernietigd, dan krijgt de afwezige zijn goederen en die welke hij had moeten verkrijgen terug in de staat waarin zij zich bevinden bij zijn terugkeer.
De voogdij geregeld op grond van artikel 123 loopt ten einde.
Het huwelijk van de afwezige blijft ontbonden.
Artikel 128
Neemt artikel 142 over zoals gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987 op de afstamming.
Artikel 129
Dit artikel voert het principe in dat wanneer het overlijden niet materieel vastgesteld kan worden, die vaststelling wordt vervangen door een gerechtelijke verklaring van overlijden.
Het leek niet nodig te preciseren wat verstaan moet worden onder de woorden « naar alle waarschijnlijkheid » of onder de woorden « omstandigheden die gevaar voor zijn leven inhielden ». Dat wordt aan de beoordeling van de rechter overgelaten. Elke opsomming dreigde beperkend te zijn, doch de tekst moet toegepast kunnen worden na natuurrampen, oorlog spoorwegongevallen, scheeps- of luchtvaartrampen, brand, ontploffing, aardbeving, verwoesting van gebouwen, enz.
Artikel 130
Volgens dit artikel is de rechtbank van de plaats van het overlijden of de verdwijning normaal bevoegd. Subsidiair is ook de rechtbank van de woonplaats of de laatste verblijfplaats van de overledene bevoegd. Komt geen van die rechtscolleges in aanmerking, dan kan men zich wenden tot de rechtbank van Brussel.
Artikel 131
De zaak wordt bij de rechtbank aanhangig gemaakt ofwel op vordering van het openbaar ministerie, ofwel op verzoek van iedere belanghebbende.
Artikel 132
Volgens dit artikel kan de rechtbank elk onderzoek bevelen dat zij nodig acht, indien zij meent dat het overlijden niet voldoende vaststaat. Zo moet de rechtbank onder meer een administratief onderzoek kunnen bevelen naar de omstandigheden van de verdwijning.
In ieder geval moeten er twee maatregelen genomen worden : enerzijds moeten de partijen verschijnen en anderzijds moet een bericht worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en in een krant van het arrondissement of de provincie waar het overlijden heeft plaatsgehad of waar de procedure tot gerechtelijke verklaring van overlijden werd ingesteld. Zoveel mogelijk personen moeten immers aan de rechtbank de informatie kunnen verstrekken waarover zij beschikken in verband met de verdwijning van de betrokkene.
Artikel 133
Wordt de verklaring van overlijden uitgesproken, dan moet de datum van het overlijden worden bepaald rekening houdend met de vermoedens afgeleid uit de omstandigheden van de zaak; ontbreken die vermoedens, dan wordt het overlijden bepaald op de dag van de verdwijning. De datum mag niet onbepaald blijven omdat op die dag een aantal rechtsgevolgen ingaan, onder meer wat erfrecht betreft.
Artikel 134
Artikel 134 stelt de termijn vast waarbinnen het vonnis aan de partijen meegedeeld moet worden. Beroep is mogelijk volgens de regels van het gemeen recht; cassatieberoep heeft daarentegen schorsende kracht overeenkomstig artikel 1118 van het Gerechtelijk Wetboek dat bepaalt dat in burgerlijke zaken de voorziening alleen schorsende kracht heeft in de gevallen die de wet bepaalt.
Artikel 135
Artikel 135 regelt de bekendmaking van het vonnis waarbij het overlijden wordt uitgesproken.
Die bekendmaking geschiedt eerst door overschrijving van dat vonnis in de registers van de burgerlijke stand van de vermoedelijke of de werkelijke plaats van het overlijden en in de registers van de laatste woonplaats of de laatste verblijfplaats van de overledene.
Bovendien wordt daarvan ook melding gemaakt op de kant van de akte van geboorte van de verdwenen persoon.
Artikel 136
De persoon die door de rechter overleden wordt verklaard, wordt geacht overleden te zijn op dezelfde wijze als iemand voor wie een akte van overlijden wordt opgesteld. Daarom treden alle rechtsgevolgen van het overlijden in werking wat betreft de persoon en de goederen van de verdwenen persoon. De echtgenoot van de verdwenen persoon kan een nieuw huwelijk aangaan, zijn nalatenschap valt open op de dag die in het vonnis als datum van overlijden is bepaald en als er kinderen zijn, moet de voogdij worden open verklaard.
Aangezien de beslissing houdende verklaring van overlijden gelijk staat met de akte van overlijden, kunnen de vernietiging van die beslissing en de overeenkomstige verbeteringen in de registers van de burgerlijke stand onder dezelfde voorwaarden worden verkregen.
Artikel 137
Tijdens de procedure tot verkrijging van de gerechtelijke verklaring van overlijden worden zo nodig maatregelen genomen om de belangen van de verdwenen persoon te beschermen overeenkomstig de artikelen 112 tot 117 betreffende het vermoeden van afwezigheid.
Artikel 138
Indien het vonnis waarbij het overlijden is uitgesproken, nadien vernietigd wordt wegens de terugkeer van de overleden verklaarde persoon, past men bij analogie de regeling toe die geldt inzake de afwezigheid. Dat betekent dat de verdwenen persoon die de vernietiging van het vonnis van overlijden heeft verkregen, zijn goederen evenals die welke hem tijdens zijn afwezigheid hadden moeten toevallen, terugkrijgt in de staat waarin zij zich bevinden. Het huwelijk van de verdwenen persoon blijft evenwel ontbonden.
Artikel 139
De vernietiging wordt op dezelfde manier bekendgemaakt als het vonnis waarbij het overlijden wordt uitgesproken.
Artikel 3
De nieuwe wetgeving houdt de opheffing en de wijziging in van een hele reeks bepalingen die strijdig zijn met deze wet.
Er zij op gewezen dat de nieuwe wet op de afstamming de artikelen 141 en 143 van het Burgerlijk Wetboek heeft opgeheven.
Artikelen 4 tot 7
Deze artikelen voorzien in een overgangsregeling inzake afwezigheid. Opdat er eenheid zou zijn in de wetgeving moet elke beslissing houdende verklaring van afwezigheid, zelfs indien die genomen werd onder de oude wet, na tien jaar de gevolgen hebben die de nieuwe wet daaraan verbindt.
Joëlle MILQUET. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Titel IV van het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek : « Afwezigen » wordt vervangen door de volgende bepalingen :
Artikel 112
Wanneer een persoon niet meer verschijnt in zijn woon- of verblijfplaats en men van hem geen tijding heeft ontvangen, kan de rechtbank van eerste aanleg op vordering van iedere belanghebbende, het advies van het openbaar ministerie gehoord, een vonnis wijzen houdende vaststelling van het vermoeden van afwezigheid.
Artikel 113
Wanneer de rechtbank vaststelt dat er een vermoeden van afwezigheid is en de afwezige geen gevolmachtigde heeft aangewezen om toe te zien op het beheer van zijn goederen, kan zij de echtgenoot van de afwezige, een van zijn erfgenamen of enige andere persoon zelfs buiten de familie aanwijzen als voorlopige bewindvoerder.
De rechtbank kan te allen tijde en zelfs ambtshalve een einde maken aan de opdracht van de aldus aangewezen persoon; zij kan ook tot zijn vervanging overgaan.
Artikel 114
Onverminderd de toepassing van artikel 220, § 2, kan de voorlopige bewindvoerder alle maatregelen nemen die nodig zijn voor de bewaring van het vermogen van de afwezige. Bovendien int hij de schuldvorderingen en voldoet hij de schulden; hij gaat de huurovereenkomsten aan die, onverminderd de wetsbepalingen inzake de pacht en de handelshuur, niet langer dan drie jaar mogen duren; hij vertegenwoordigt de afwezige in rechte als verweerder, evenals bij de verkopingen en verdelingen bedoeld in de artikelen 1187, 1206 en 1225 van het Gerechtelijk Wetboek. Met een bijzondere machtiging van de rechtbank van eerste aanleg, kan hij roerende goederen verkopen en de afwezige in rechte vertegenwoordigen als eiser.
Artikel 115
Het openbaar ministerie is ermede belast te waken over de belangen van de vermoedelijk afwezigen. Het wordt gehoord over alle rechtsvorderingen die hen aangaan.
Artikel 116
Is de vermoedelijk afwezige betrokken bij een verdeling of een erfenis, dan wordt hij vertegenwoordigd door de voorlopige bewindvoerder aangewezen overeenkomstig artikel 113.
Is er geen bewindvoerder aangewezen, dan kan de rechtbank een notaris aanwijzen om de afwezige te vertegenwoordigen.
Iedere verdeling waarbij de vermoedelijk afwezige betrokken is, geschiedt volgens de regels gesteld in artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 117
1º Indien de vermoedelijk afwezige terugkeert of indien men van hem tijding ontvangt tijdens de periode van de vermoedelijke afwezigheid, wordt op zijn verzoek door de rechtbank van eerste aanleg een einde gemaakt aan de maatregelen die inzake zijn vertegenwoordiging en het beheer van zijn goederen zijn genomen.
2º Hij krijgt de goederen terug die gedurende zijn afwezigheid werden beheerd of voor zijn rekening verworven; de handelingen die de voorlopige bewindvoerder op regelmatige wijze heeft verricht, kunnen hem worden tegengeworpen, behalve wanneer daarbij bedrog is gepleegd.
Artikel 118
Wanneer er tien jaar verlopen zijn sinds het vonnis waarbij het vermoeden van afwezigheid werd vastgesteld, of twintig jaar sinds de laatste tijding die men van de afwezige heeft ontvangen, kan de verklaring van afwezigheid worden uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg op vordering van iedere belanghebbende en van het openbaar ministerie.
Artikel 119
De vordering bedoeld in artikel 118 wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in twee dagbladen die uitgegeven worden in het gerechtelijk arrondissement van de woonplaats of van de laatste verblijfplaats van de afwezige.
De rechtbank kan alle andere maatregelen bevelen die zij nodig acht om deze vordering bekend te maken.
Artikel 120
De rechtbank van eerste aanleg mag een vonnis houdende verklaring van afwezigheid eerst wijzen nadat zij het advies van het openbaar ministerie gehoord heeft en niet eerder dan één jaar na de laatste bekendmaking bepaald in artikel 119, eerste lid.
Artikel 121
Het vonnis houdende verklaring van afwezigheid wordt bij uittreksel bekendgemaakt op de wijze bepaald in artikel 119. Zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, wordt het beschikkend gedeelte op verzoek van de procureur des Konings overgeschreven in het overlijdensregister van de woon- of verblijfplaats van de afwezige; er wordt melding van gemaakt op de kant van de geboorteakte van de afwezig verklaarde persoon. Dit vonnis kan aan derden eerst worden tegengeworpen nadat het is overgeschreven.
Artikel 122
Vanaf de datum van de overschrijving heeft het vonnis houdende verklaring van afwezigheid, ten aanzien van de goederen, alle gevolgen van het overlijden.
Artikel 123
Het vonnis houdende verklaring van afwezigheid heeft de ontbinding van het huwelijk tot gevolg. De minderjarige kinderen kunnen onder voogdij worden gesteld.
Artikel 124
Wanneer een erfenis openvalt waartoe de afwezige geroepen wordt, vervalt ze uitsluitend aan degenen met wie hij samen gerechtigd zou zijn of aan degenen die, bij zijn ontstentenis, de nalatenschap zouden hebben verkregen.
Artikel 125
Indien de afwezige terugkeert of indien het bewijs van zijn bestaan geleverd wordt na de dag waarop het vonnis houdende verklaring van afwezigheid definitief geworden is, kan de vernietiging van het vonnis gevorderd worden op verzoek van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende.
Artikel 126
Het vonnis waarbij de verklaring van afwezigheid wordt vernietigd, wordt bekendgemaakt op de wijze voorgeschreven in artikel 119. Van die beslissing wordt melding gemaakt op de kant van het vonnis houdende verklaring van afwezigheid en op ieder register dat ernaar verwijst.
Artikel 127
Door de vernietiging van een vonnis houdende verklaring van afwezigheid krijgt de afwezige zijn goederen en de goederen die hij tijdens zijn afwezigheid had moeten verkrijgen, terug in de staat waarin zij zich bevinden, alsook de prijs van de goederen die mochten zijn vervreemd, en de goederen die door wederbelegging mochten zijn verkregen.
Zijn huwelijk blijft ontbonden. Er wordt een einde gemaakt aan de maatregelen ten aanzien van de minderjarige kinderen.
Artikel 128
Indien een van de ouders overleden is, wordt zes maanden na het verdwijnen van de andere ouder, het bestuur over de persoon en de goederen van het kind door de familieraad overgedragen aan de naaste bloedverwant in de opgaande lijn, overeenkomstig artikel 402, of, bij gebreke van zodanige bloedverwant, aan een voorlopige voogd.
Hetzelfde geldt wanneer de afstamming slechts vaststaat ten aanzien van één ouder en deze verdwenen is.
Artikel 129
Wanneer een persoon naar alle waarschijnlijkheid is overleden in omstandigheden die gevaar voor zijn leven inhielden, doch zijn lijk niet is gevonden, kan de rechtbank verklaren dat die persoon overleden is.
Artikel 130
Bevoegd is de rechtbank van eerste aanleg van de vermoedelijke plaats van het overlijden of van de verdwijning. Is die plaats niet bekend of ligt zij in het buitenland, dan is bevoegd de rechtbank van de laatste woonplaats of de laatste verblijfplaats van de overledene. Zijn ook die niet bekend of in het buitenland gelegen, dan is de rechtbank van Brussel bevoegd.
Artikel 131
De vordering tot verklaring van overlijden wordt bij verzoekschrift ingesteld door het openbaar ministerie of door elke belanghebbende volgens de bepalingen van het gemeen recht.
Artikel 132
De rechter moet de partijen bevelen te verschijnen en bepalen dat de vordering in verkorte vorm bekendgemaakt wordt in het Belgisch Staatsblad, evenals in een krant van het arrondissement of de provincie waar het overlijden vermoedelijk heeft plaatsgehad of waar de laatste woonplaats of de laatste verblijfplaats van de overledene in België gelegen was. In dat geval bepaalt de rechtbank gedurende welke termijn zij, na de laatste bekendmaking, haar uitspraak over de vordering zal uitstellen.
Bovendien kan zij elke maatregel tot onderzoek bevelen die zij nodig acht.
Artikel 133
De beslissing houdende verklaring van overlijden moet de dag van het overlijden bepalen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.
Daarenboven moet zij de gegevens vermelden opgesomd in artikel 79 van het Burgerlijk Wetboek of, in voorkomend geval, de onmogelijkheid om sommige van die gegevens te vermelden.
Artikel 134
Binnen vijftien dagen na de uitspraak moet de griffier de beslissing bij aangetekende brief ter kennis brengen van de partijen.
Hoger beroep moet worden ingesteld op de wijze bepaald in de artikelen 1050 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
De termijn voor het cassatieberoep en voor de voorziening tegen het arrest waarbij het overlijden wordt vastgesteld, hebben schorsende kracht.
Artikel 135
Zodra de gerechtelijke beslissing houdende verklaring van overlijden definitief is geworden, wordt zij door de griffier binnen vierentwintig uur overgezonden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de werkelijke of vermoedelijke plaats van het overlijden of aan de ambtenaar van de laatste woonplaats of, bij gebreke daarvan, van de laatste verblijfplaats van de overledene, ten einde te worden overgeschreven in het daartoe bestemde register.
De griffier deelt de beslissing ook mee aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats van de overledene; deze maakt daarvan melding op de kant van de akte van geboorte.
Artikel 136
De gerechtelijke beslissing houdende verklaring van overlijden die in kracht van gewijsde is gegaan, staat gelijk met een akte van overlijden.
Vernietiging van die beslissing en overeenkomstige verbetering van de registers van de burgerlijke stand kunnen worden verkregen volgens het bepaalde in artikel 101 van het Burgerlijk Wetboek en in de artikelen 1383 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer komt vast te staan dat de overleden verklaarde persoon nog in leven is.
Artikel 137
Tot het tijdstip waarop de verklaring van overlijden wordt uitgesproken, worden de belangen van een verdwenen persoon beschermd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 112 tot 117 van het Burgerlijk Wetboek inzake het vermoeden van afwezigheid.
Artikel 138
Indien de persoon die gerechtelijk overleden is verklaard, terugkeert, kan het openbaar ministerie of elke belanghebbende de vernietiging van de beslissing houdende verklaring van overlijden vorderen voor de rechtbank die deze verklaring van overlijden heeft uitgesproken. In dat geval wordt artikel 127 van het Burgerlijk Wetboek toegepast.
Artikel 139
De beslissing tot vernietiging van een gerechtelijke verklaring van overlijden wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als de beslissing houdende verklaring van overlijden.
Art. 3
1. Alle bepalingen die strijdig zijn met deze wet, inzonderheid de artikelen 112 tot 140 en 142, van het Burgerlijk Wetboek betreffende de afwezigheid, artikel 817, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 75, tweede lid, van de hypotheekwet, worden opgeheven.
2. In artikel 764, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek, vervallen de woorden « de inbezitstelling van goederen van een afwezige; ».
3. Artikel 1227 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « Op gelijke wijze wordt gehandeld voor de verklaring van afwezigheid bedoeld in artikel 118 van het Burgerlijk Wetboek. »
4. Het opschrift van hoofdstuk VII van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen door het volgende opschrift : « Vermoeden en verklaring van afwezigheid. »
5. In artikel 1226 van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « belanghebbende partijen » vervangen door het woord « belanghebbenden ».
Art. 4
Deze wet is van toepassing op personen die, vóór haar inwerkingtreding, niet meer verschenen zijn in hun woon- of verblijfplaats en van wie men geen tijding heeft ontvangen.
Art. 5
Wanneer uitspraak is gedaan volgens de oude artikelen 112 en 113 van het Burgerlijk Wetboek, kunnen de voorgeschreven maatregelen indien nodig worden gewijzigd in de vorm en onder de voorwaarden bepaald in de nieuwe artikelen 112 tot 117.
Art. 6
Wanneer de vordering tot verklaring van afwezigheid is ingesteld vóór de inwerkingtreding van deze wet, wordt de zaak behandeld en berecht volgens de oude wet; het vonnis houdende verklaring van afwezigheid zal de gevolgen hebben die aan die wet verbonden zijn.
Art. 7
Elk vonnis houdende verklaring van afwezigheid gewezen vóór de inwerkingtreding van deze wet of na de inwerkingtreding met toepassing van artikel 5, zal na verloop van tien jaar te rekenen van zijn bekendmaking, de gevolgen hebben die de nieuwe wet eraan verbindt.
Art. 8
De bepalingen van deze wet betreffende de gerechtelijke verklaring van overlijden zijn van toepassing op de aan de gang zijnde procedures.
Joëlle MILQUET. |
(1) Dit wetsvoorstel werd in de Senaat reeds ingediend op 5 maart 1992, onder het nummer 230-1 (B.Z. 1991-1992).