1-305/1 | 1-305/1 |
25 MAART 1996
In de rechtsliteratuur wordt eenstemmig kritiek geleverd op de wijze waarop in België de geschillen van bestuur worden berecht.
1) In de eerste plaats hekelen de auteurs het anarchistische karakter van de organisatie van de administratieve rechtscolleges van eerste aanleg.
Ondanks het bestaan van de Raad van State als voornaamste orgaan voor algemene administratieve rechtspraak, is de berechting van geschillen van bestuur verspreid over een zeer groot aantal administratieve rechtscolleges (Robert Vandekerckhove, « Essai de réformes du contentieux administratif », A.P.T. , 1976-1977, blz. 175).
Dat samenstel van administratieve rechtscolleges bestaande uit ongelijke, incidenteel ingestelde organen is geen uitvloeisel van een algemeen plan (J. Velu, « La protection juridictionnelle du particulier contre le pouvoir exécutif en Belgique » in : Gerichtsschutz gegen die Exekutive, Länderberichte 1, Keulen, 1969, blz. 74).
Voor sommige auteurs was de oprichting van administratieve rechtscolleges meestal het resultaat van politieke improvisatie veeleer dan van juridische overwegingen. De administratieve rechtscolleges zijn dan ook als paddestoelen uit de grond geschoten, in de grootste wanorde (P. Tapie en M. Leroy, « Évolution du contentieux administratif en Belgique », in J.T. , 1982, blz. 223).
Ondanks de instelling van de Raad van State, die hele sectoren van de administratieve rechtspraak heeft gesaneerd, en ondanks de hervorming ingevoerd door het Gerechtelijk Wetboek, die de rechtsprekende bevoegdheden van sommige administratieve commissies verbonden met de centrale overheid heeft overgedragen aan de arbeidsgerechten, vertonen administratieve rechtscolleges als geheel een gebrek aan orde en samenhang. Sommige geschillen moeten immers worden behandeld door bestendige deputaties, andere door organen die onderdeel zijn van de rijks- of parastatale administratie. Te dien aanzien is een hervorming nodig om die geschillenberechting te vereenvoudigen en te rationaliseren. Dat is in het belang van de rechtzoekende voor wie de berechting van geschillen van bestuur eindelijk eenvoudiger, logischer en samenhangender wordt, en ook in het belang van de administratie die moet kunnen steunen op eenheid vertonend administratief recht en dus op een vaste en coherente jurisprudentie.
2) In de tweede plaats heeft de toename van met eigenlijke rechtspraak belaste rechtscolleges en commissies ingesteld bij afzonderlijke wetten en verordeningen geleid tot een grote verscheidenheid in de procedures, waardoor het voor de betrokkenen moeilijk werd inzicht te krijgen in die procedures (Léon Moureau, « La réforme de l'organisation du contentieux administratif de premier degré », R.J.D.A. , 1963, blz. 70).
Er moet dus één enkele procedure komen die, met inachtneming van het bijzondere karakter van bepaalde aangelegenheden, eenheid schept in de rechtsgang.
3) Voorts krijgen de administratieve rechtsorganen het verwijt dat zij uit « geleend » personeel bestaan (magistraten van de rechterlijke macht, personen met technische bekwaamheden die een ander beroep hebben...) en geen vaste leden hebben die zich volledig wijden aan de opdracht waarmee die organen zijn belast.
De organen belast met de administratieve rechtspraak zouden dan ook vast personeel moeten krijgen zodat zij het prestige en de status hebben die overeenstemt met het belang van hun opdracht (Léon Moureau, op.cit. , blz. 10).
Voorts weet men dat de verschillende administratieve commissies niet voldoende onafhankelijk zijn van de politieke en beroepskringen waarin zij zijn ontstaan, wat niet erg bevorderlijk is voor een objectieve rechtsbedeling (F. Delpérée, « Les tribunaux administratifs en Belgique ? » in A.P.T. , 1976-1977, blz. 218). Te dien aanzien zijn de rechtsprekende bevoegdheden van de bestendige deputatie, vooral inzake verkiezingsgeschillen, ten zeerste voor kritiek vatbaar. In een rechtsstaat immers lijkt het nauwelijks aanvaardbaar dat rechtsprekende taken worden opgedragen aan een instelling samengesteld uit politiek verkozenen van wie te vrezen valt dat zij niet voldoende onpartijdig zijn om recht te spreken.
4) De huidige overbelasting van de Raad van State zet kracht bij aan de mening dat een hervorming noodzakelijk is.
Het aantal verzoekschriften ingediend bij de afdeling administratie stijgt voortdurend en de procedures duren er steeds langer.
De afdeling administratie raakt dus overbelast door het voortdurend toenemende aantal geschillen en het ziet er niet naar uit dat het aantal verzoekschriften in de toekomst zal stabiliseren (Tapie en Leroy, op.cit. , blz. 223).
Zowel het gebrek aan samenhang in de berechting van bestuursgeschillen vandaag als de overbelasting van de Raad van State pleiten dus voor de instelling van administratieve rechtbanken in België (Tapie en Leroy, op.cit. , blz. 223, zie ook Delperée, op.cit. , blz. 214), met vast personeel en een eengemaakte procedure.
Het voorstel wil dan ook in België vijf administratieve rechtbanken instellen, met bevoegdheden die momenteel toebehoren aan de Raad van State, dan wel aan de gezamenlijke met rechtspraak belaste commissies, wat aan de berechting van bestuursgeschillen in België een voorheen ongekende samenhang, cohesie en doelmatigheid zal verlenen.
Wij stellen voor vijf administratieve rechtbanken in te stellen : te Brussel, Gent, Antwerpen, Luik en Bergen met hetzelfde rechtsgebied als het Hof van beroep aldaar.
Die onderverdeling is hoofdzakelijk gemaakt met het oog op de cohesie van de gerechtelijke structuren.
Gelet op het aantal bevoegdheden die zullen worden toegewezen aan die rechtbanken, was het nodig er ten minste vijf in te stellen, alle met een min of meer gelijkwaardig rechtsgebied.
Voorts zal de rechtspraak hierdoor dichter bij de rechtzoekende komen te staan.
Elke administratieve rechtbank telt zes leden, onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter, door de Koning benoemd uit twee lijsten, elk met drie kandidaten, de ene voorgedragen door beurtelings de Raad van State en de administratieve rechtbank waar de functie vacant is en de andere door de provincieraad van het rechtsgebied van de rechtbank (1) of, wanneer het rechtsgebied van de rechtbank meer dan een provincie omvat, beurtelings door de onderscheiden provincieraden van het rechtsgebied van de rechtbank.
Om tot lid van een administratieve rechtbank te kunnen worden benoemd, moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn, volle vijfendertig jaar oud zijn en het bewijs leveren van een nuttige beroepsvorming van juridische aard van ten minste tien jaar.
Bovendien moeten de leden van de administratieve rechtbank te Luik en te Bergen door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens in het Frans hebben afgelegd (te Luik moeten ten minste twee leden het bewijs leveren van hun kennis van het Duits), de leden van de administratieve rechtbank te Gent en Antwerpen moeten door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens in het Nederlands hebben afgelegd en te Brussel moeten drie kandidaten door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens in het Frans hebben afgelegd en de drie anderen dat zij de examens in het Nederlands hebben afgelegd. Voorts moet te Brussel iedereen het bewijs leveren van zijn kennis van beide landstalen.
Elke administratieve rechtbank bestaat uit twee kamers van drie rechters die door de voorzitter van de rechtbank worden aangewezen.
De eerste kamer, voorgezeten door de voorzitter van de administratieve rechtbank, neemt kennis van de geschillen in verband met de wettigheid.
De tweede kamer, voorgezeten door de ondervoorzitter van de administratieve rechtbank, neemt kennis van de geschillen ten aanzien waarvan volle rechtsmacht wordt uitgeoefend.
Bij elke administratieve rechtbank wordt een auditoraat ingesteld bestaande uit een auditeur-generaal, een adjunct-auditeur-generaal en tien auditeurs.
Die auditeurs worden door de Koning benoemd, volgens hun rangschikking bij een vergelijkend examen georganiseerd bij koninklijk besluit.
Om toegelaten te worden, moet de kandidaat volle zevenentwintig jaar oud zijn, doctor of licentiaat in de rechten zijn en een nuttige beroepservaring van juridische aard van drie jaar hebben.
De kandidaten voor het ambt van auditeur bij de administratieve rechtbank te Luik en te Bergen moeten door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens hebben afgelegd in het Frans (onder de leden van het auditoraat van de administratieve rechtbank te Luik moeten ten minste twee leden het bewijs leveren van hun kennis van het Duits).
Om te worden benoemd tot auditeur bij de administratieve rechtbank te Gent en te Antwerpen, moet de kandidaat door zijn diploma het bewijs leveren de examens te hebben afgelegd in het Nederlands. Voorts moeten te Brussel vijf kandidaten door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens in het Frans hebben afgelegd en de vijf anderen dat zij de examens in het Nederlands hebben afgelegd.
Bovendien moeten zij allen het bewijs leveren van hun kennis van de tweede landstaal.
Het ambt van die auditeurs is vergelijkbaar met dat van de auditeurs bij de Raad van State.
In elke administratieve rechtbank is er een griffie bestaande uit twee griffiers, onder wie een hoofdgriffier, elk verbonden aan een kamer en benoemd door de Koning uit twee lijsten waarop ten minste twee kandidaten worden voorgedragen respectievelijk door de administratieve rechtbank en door de auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal.
Om tot griffier te worden benoemd, moet de kandidaat volle vijfentwintig jaar oud zijn en houder van een diploma van hoger middelbaar onderwijs of van een door de Koning gelijkwaardig verklaarde studie. De kandidaten voor het ambt van griffier bij de administratieve rechtbank te Luik en te Bergen moeten het bewijs leveren van hun kennis van het Frans (te Luik moet een van de griffiers het bewijs leveren van zijn kennis van het Duits). Bij de administratieve rechtbank te Gent en te Antwerpen moeten de kandidaten het bewijs leveren van hun kennis van het Nederlands en te Brussel moeten de kandidaten het bewijs leveren van hun kennis van de twee landstalen.
a) TERRITORIALE BEVOEGDHEID
Het criterium voor het bepalen van de territoriale bevoegdheid van de administratieve rechtbank is de zetel van het bestuursorgaan waarvan de bestreden handeling of de beslissing waartegen beroep wordt aangetekend, uitgaat.
Met andere woorden, de administratieve rechtbank neemt kennis van alle betwiste handelingen of beslissingen van de bestuursorganen die in haar rechtsgebied gelegen zijn. Met dit eenvoudig en doelmatig criterium kunnen territoriale bevoegdheidsgeschillen tussen verschillende administratieve rechtbanken worden voorkomen.
Gelet evenwel op het feit dat de administratieve rechtbank in eerste aanleg volle rechtsmacht heeft voor bepaalde aangelegenheden (artikel 41), waarbij aan de betwistingen niet noodzakelijk een handeling of een beslissing van een bestuursorgaan ten grondslag ligt (bepaalde betwistingen inzake verkiezingen, de betwistingen bedoeld in de artikelen 256 en 272, derde en vierde lid, van de nieuwe gemeentewet, de aanvragen tot schadevergoeding voor opzettelijke gewelddaden, enz.), is bepaald dat bij ontstentenis van een bestreden handeling of van een beslissing waartegen beroep wordt aangetekend, de bevoegde rechtbank de rechtbank is van de woonplaats of van de zetel van de eisende partij.
Die bevoegdheid is van openbare orde en er kan dus niet van worden afgeweken, zelfs niet door keuze van woonplaats of door overeenstemming tussen de partijen.
Er wordt voorzien in een procedure opdat een administratieve rechtbank waarbij een vordering wordt ingesteld die binnen haar territoriale bevoegdheid valt, kennis kan nemen van een met die vordering samenhangende vordering die normaal tot de territoriale bevoegdheid van een andere administratieve rechtbank behoort (zie artikel 38 en artikelen 107 tot 110).
b) VOLSTREKTE BEVOEGDHEID
Inzake volstrekte bevoegdheid streeft het voorstel twee doelstellingen na :
1. De ontlasting van de Raad van State, door enerzijds aan de administratieve rechtbanken een ruime bevoegdheid te verlenen tot vernietiging van bestuurshandelingen in eerste aanleg, onder voorbehoud van hoger beroep bij de Raad van State en door anderzijds de administratieve rechtbanken de bevoegdheid te verlenen tot regeling van bevoegdheidsconflicten tussen provinciale overheden, gemeentelijke overheden of openbare instellingen gelegen in het territoriale rechtsgebied, onder voorbehoud van hoger beroep bij de Raad van State.
2. De rationalisering en de vereenvoudiging van de berechting van bestuursgeschillen, die momenteel in handen is hetzij van de bestendige deputatie, hetzij van allerlei commissies, door de berechting van al die geschillen op te dragen aan de administratieve rechtbanken; deze rechtbanken zullen volgens een eengemaakte procedure van die aangelegenheden kennis nemen, hetzij in eerste aanleg, onder voorbehoud van hoger beroep bij de Raad van State, hetzij in tweede aanleg, onder voorbehoud van beroep tot vernietiging bij de Raad van State.
De administratieve rechtbanken zullen dus een dubbele bevoegdheid hebben :
a) de geschillenbehandeling in verband met de wettigheid;
b) de geschillenbehandeling met volle rechtsmacht, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
a) Geschillenbehandeling in verband met de wettigheid
De administratieve rechtbanken zullen, bij wege van arrest, in eerste aanleg en onder voorbehoud van hoger beroep bij de Raad van State uitspraak doen op de beroepen tot vernietiging die wegens schending van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of oneigenlijk gebruik van bevoegdheid, worden ingesteld tegen :
1º de handelingen en verordeningen van de onderscheiden bestuursorganen die gelegen zijn in het rechtsgebied van de rechtbank maar welker bevoegdheid dat rechtsgebied niet overschrijdt;
2º de handelingen van toezicht van de bestuursorganen ten aanzien van de handelingen bedoeld in het 1º.
Het gaat dus om een bevoegdheid die gebaseerd is op de vernietigingsbevoegdheid van de Raad van State als omschreven in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Die bevoegdheid is echter beperkter dan die welke de Raad van State thans heeft, niet alleen omdat ze niet de bevoegdheid tot vernietiging van beslissingen in geschillen van bestuur omvat, welke tot de exclusieve bevoegdheid van de Raad van State blijft behoren, maar eveneens omdat de bevoegdheid tot vernietiging van bestuurshandelingen minder uitgebreid is.
Alleen de handelingen en verordeningen van de onderscheiden bestuursorganen gelegen in het rechtsgebied van de rechtbank maar welker bevoegdheid dat rechtsgebied niet overschrijdt en de handelingen van toezicht te hunner aanzien, zijn onderworpen aan de vernietigingsbevoegdheid van de administratieve rechtbanken.
Dat soort bevoegdheidsoverdracht was reeds in het vooruitzicht gesteld in de werknota tot vereenvoudiging van de berechting van bestuursgeschillen op-gesteld door de heer Robert Vandekerckhove, Minister voor Hervorming van de Instellingen in 1976 (op. cit., A.P.T. , 1976-1977, blz. 176).
In 1963 werd die formule eveneens voorgesteld door de Raad van State in artikel 9 van de voorgestelde tekst tot verbetering van het voorstel-de Staercke betreffende de hervorming van de rechtspleging inzake administratieve geschillen (Gedr. St. Kamer, 1962-1963, nr. 479-2).
Die bevoegdheidsoverdracht heeft de verdienste duidelijk en nauwkeurig te zijn en zo elk bevoegdheidsgeschil te voorkomen tussen de administratieve rechtbanken of tussen een administratieve rechtbank en de Raad van State.
Aangezien er voor het bepalen van de territoriale bevoegdheid slechts één criterium gehanteerd wordt (de zetel van het bestuursorgaan waarvan de handeling of de bestreden beslissing uitgaat), is de bevoegdheid van elke rechtbank inzake vernietiging niet alleen voldoende duidelijk, maar wordt het bovendien mogelijk dat de beroepen tot vernietiging van de handelingen van dezelfde bestuursorganen bij dezelfde rechtbank terechtkomen, wat een zekere mate van eenheid en samenhang in de jurisprudentie tot stand zal brengen. Gelet op het feit dat het hoofdzakelijk zal gaan om territoriaal beperkte geschillen, zal de administratieve rechtspraak bovendien dichter bij de rechtzoekenden komen te staan.
Het was verkieslijk de Raad van State de bevoegdheid tot vernietiging te laten inzake de verordenende en individuele handelingen van de bestuursorganen waarvan de bevoegdheid het rechtsgebied van de rechtbanken overschrijdt, om zo de eenheid en de samenhang van de rechtspraak in stand te houden en tevens een eenstemmige interpretatie te verkrijgen inzake algemene bestuurshandelingen die van toepassing zijn op een groot aantal of zelfs op vrijwel alle burgers.
Voorts diende te worden voorkomen dat sommige rechtbanken, zoals de rechtbank te Brussel, « overstroomd » zouden raken, aangezien juist in de Brusselse regio een groot aantal bestuursorganen gevestigd zijn die handelingen kunnen verrichten waarvan de werkingssfeer het territorium van Brabant overschrijdt.
Kortom, een groot deel van de bevoegdheid inzake de vernietiging van handelingen en verordeningen van bestuursorganen wordt overgedragen van de Raad van State naar de administratieve rechtbanken op de volgende wijze :
1. De Raad van State behoudt vernietigingsbevoegdheid :
voor de beslissingen in geschillen van bestuur;
voor de verordenende en individuele handelingen van bestuursorganen die gevestigd zijn in het rechtsgebied van een administratieve rechtbank, maar welker bevoegdheid dat rechtsgebied overschrijdt;
voor de handelingen van toezicht betreffende individuele of verordenende handelingen van bestuursorganen die gevestigd zijn in het rechtsgebied van een administratieve rechtbank, maar welker bevoegdheid dat rechtsgebied overschrijdt.
2. De administratieve rechtbanken krijgen vernietigingsbevoegdheid :
voor de handelingen en verordeningen van de onderscheiden bestuursorganen die hun zetel hebben in het rechtsgebied van de rechtbank en welker bevoegdheid dat rechtsgebied niet overschrijdt;
voor de handelingen van toezicht van de bestuursorganen ten aanzien van de hierboven bedoelde handelingen.
Die duidelijke, nauwkeurige en afgewogen overdracht van bevoegdheid zal de Raad van State voor een groot deel ontlasten van de geschillen ten aanzien waarvan hij vernietigingsbevoegdheid heeft. De Raad zal uiteraard bevoegd blijven voor hoger beroep tegen de arresten van de administratieve rechtbanken betreffende de beroepen tot vernietiging. Afgaande op de Franse ervaring evenwel valt te verwachten dat het hoger beroep tegen de arresten van de administratieve rechtbanken in het algemeen (dat wil zeggen de arresten inzake de beroepen tot vernietiging zowel als de geschillen waarbij volle rechtsmacht wordt uitgeoefend) gemiddeld slechts zo'n 12 pct. van alle zaken zal bedragen (P. Waline « L'expérience française des tribunaux administratifs de 1er degré », A.P.T. , 1976-1977, blz. 211).
b) De geschillenbehandeling met volle rechtsmacht
De geschillenbehandeling met volle rechtsmacht bestaat uit twee delen : geschillenbehandeling met volle rechtsmacht in eerste aanleg en de geschillenbehandeling met volle rechtsmacht in hoger beroep.
Uit een oogpunt van rationalisatie en vereenvoudiging van de berechting van bestuursgeschillen, is het weliswaar wenselijk dat een hele reeks rechtsprekende bevoegdheden van diverse administratieve colleges worden overgedragen aan de administratieve rechtbanken, zoals de rechtsprekende bevoegdheden van de bestendige deputatie en andere commissies waarvoor geen al te grote technische kennis of specialisatie nodig is, maar voor een aantal meer technische aangelegenheden is specifieke en grondige kennis vereist : zij kunnen dus enkel worden beoordeeld door ter zake bevoegde personen en niet door juristen in administratief recht, die niet noodzakelijk onderlegd zijn in dat soort problemen.
Het voorstel heeft bijgevolg een aantal commissies in stand gelaten die als rechtscollege optreden in zeer gespecialiseerde zaken waarvoor beroep op deskundige personen onontbeerlijk is, maar het heeft hun alleen volle rechtsmacht in eerste aanleg verleend, dus onder voorbehoud van hoger beroep bij de administratieve rechtbanken.
1. De geschillenbehandeling
met volle rechtsmacht in eerste aanleg
a) Allereerst worden aan de administratieve rechtbanken alle rechtsprekende bevoegdheden van de bestendige deputatie overgedragen, namelijk die betreffende :
de verkiezingsgeschillen;
de belastinggeschillen;
de geschillen inzake de herziening van de rekeningen van de ontvangers;
de geschillen inzake studiebeurzen;
de geschillen inzake bosgebruiksrecht;
de geschillen van inrichtingen voor geesteszieken;
de geschillen inzake sommige gemeente-uitgaven (artikel 256 van de nieuwe gemeentewet);
de mijngeschillen;
de geschillen inzake het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
de geschillen inzake de niet-bevaarbare waterlopen.
b) Tevens wordt aan de administratieve rechtbanken de bevoegdheid opgedragen om alle geschillen te regelen betreffende vergoedingen en voorwaarden ingesteld bij de wet van 12 mei 1927 op de militaire opeisingen en de geschillen bedoeld in de artikelen 36 en 56 van het koninklijk besluit van 1 februari 1938 tot uitvoering van de wet van 5 maart 1935 betreffende de staatsburgers die, bij vrijwillige dienstneming of bij opeising, in oorlogstijd de werking der openbare diensten moeten verzekeren.
c) De administratieve rechtbanken krijgen eveneens de bevoegdheid zich uit te spreken over de aanvragen tot toekenning van voorlopige hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, bedoeld in artikel 30 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, alsmede over de betwistingen betreffende de aanvragen tot schadevergoeding, bedoeld in artikel 9 van de wet van 23 juni 1930 betreffende het inrichten van een aan luchtvaartdienstbaarheden onderworpen veiligheidsgordel rondom de door een of meer escadrilles van het leger gebruikte luchtvaartterreinen.
d) De administratieve rechtbanken krijgen de bevoegdheid om de geschillen te regelen bedoeld in artikel 7 van de wet van 19 februari 1965 betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten door vreemdelingen en de geschillen bedoeld in artikel 10, § 2, van de wet van 14 augustus 1974 betreffende de afgifte van paspoorten. Zij zullen voorts uitspraak doen over de beslissingen van het commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen bedoeld in artikel 57/11 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1987 en 6 mei 1993 en de beslissingen genomen door de minister van Justitie bedoeld in artikel 28, § 4, van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding van onwerkzame voorlopige hechtenis. Zij zullen eveneens kennis nemen van de beroepen inzake studieleningen, sociale reclassering van gehandicapten en tegemoetkomingen van het Speciaal Onderstandsfonds.
e) De administratieve rechtbanken zullen tenslotte een gedeelte krijgen van de bevoegdheden van de Raad van State, bedoeld in artikel 12 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Zij zullen immers bevoegd zijn om de moeilijkheden te beslechten betreffende de respectieve bevoegdheid van de provinciale en de gemeentelijke overheden of van de openbare instellingen binnen hun rechtsgebied.
De Raad van State blijft dus bevoegd voor de geschillen tussen de hierboven bedoelde overheden die in verschillende rechtsgebieden zijn gevestigd, teneinde bevoegdheidsgeschillen te voorkomen die tussen administratieve rechtbanken zouden zijn ontstaan indien deze laatste zodanige bevoegdheid hadden gekregen.
In al die aangelegenheden waar de juridische competentie van de leden van de rechtbank ruim voldoende is, zullen de administratieve rechtbanken volle rechtsmacht hebben in eerste aanleg, onder voorbehoud van hoger beroep bij de Raad van State krachtens het gewijzigde artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Alle rechtsprekende organen en commissies die bevoegd waren in die aangelegenheden zullen dus verdwijnen en alle wetten en verordeningen krachtens welke ze werden ingericht, zullen krachtens artikel 151 van ons wetsvoorstel door de Koning worden opgeheven of gewijzigd.
Voor de andere geschillen van bestuur wordt aan de administratieve rechtbanken een bevoegdheid in hoger beroep toegekend tegen de in eerste aanleg genomen beslissingen van de commissies ingesteld bij diverse wetten of koninklijke besluiten.
Er is immers geen enkele reden om de bevoegdheid van die commissies op te heffen in uiterst technische aangelegenheden, zoals de militaire, medische en monetaire aangelegenheden, aangelegenheden betreffende lucht- en zeevaart enz., aangezien ze zijn samengesteld uit deskundige mensen die hun functie zeer goed vervullen.
Bovendien mogen de administratieve rechtbanken ook niet overbelast worden met soortgelijke aangelegenheden, want dan zou opnieuw een toestand van « overstroming » ontstaan waarvoor het voorstel juist een oplossing wil bieden.
De administratieve rechtbanken zullen dus appelrechter zijn in geschillen in verkiezingsaangelegenheden bedoeld in de artikelen 26 en 125 van het Kieswetboek, geschillen inzake individuele beslissingen bedoeld in artikel 71 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, geschillen betreffende gewetensbezwaren, fiscale geschillen bedoeld in de artikelen 366, 367 en 376 van het Wetboek op de inkomstenbelastingen.
De administratieve rechtbanken zullen eveneens appelrechter zijn voor de beslissingen van de medische beroepscommissie wat betreft de geschiktheid voor dienst bij de rijkswacht, de beslissingen van de geneeskundige commissies voor geschiktheid voor de luchtdienst, de beslissingen van de onderzoeksraad voor scheepvaart, de beslissingen van het prijsgerecht, de beslissingen van de muntmeester, de beslissingen tot sluiting van een ziekenhuis of een dienst, de beslissingen van de commissie voor de luchtvaartdienstbaarheden, de beslissingen van de inspecteur der douane en accijnzen bedoeld in artikel 213 van het koninklijk besluit inzake douane en accijnzen, de beslissingen van de registratiecommissie bedoeld in artikel 19 van het koninklijk besluit van 5 oktober 1978, de beslissingen van de provinciegouverneur inzake definitieve vergoeding bedoeld in artikel 19, § 2, van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen, de beslissingen van de Vestigingsraad bedoeld in artikel 13 van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, de beslissingen van de provinciegouverneur of de bestendige deputatie inzake niet-bevaarbare waterwegen, de beslissingen van de geneeskundige commissie bedoeld in artikel 37 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967, van de commissie van eerste aanleg bedoeld in artikel 6 van de wet van 12 april 1958 betreffende de medisch-farmaceutische cumulatie en van de burgerlijke invaliditeitscommissie en de commissies voor vergoedingspensioenen.
Tegen de beslissingen genomen in tweede aanleg door de administratieve rechtbanken kan een beroep tot vernietiging worden ingesteld volgens artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals gewijzigd bij dit voorstel. Sedert de institutionele hervormingen zijn verscheidene aangelegenheden die in het voorstel worden onderworpen aan de rechtsmacht van de administratieve rechtbanken, gecommunautariseerd of geregionaliseerd (zo b.v. studiebeurzen, bosgebruik, mijnen, polderbelasting en belasting ten gunste van de wateringen, enz.). Hoewel die aangelegenheden dus geregionaliseerd of gecommunautariseerd zijn, blijft het instellen van rechtscolleges betreffende die aangelegenheden een federale bevoegdheid volgens de interpretatie die te dien aanzien werd gegeven door het Arbitragehof in zijn arrest van 30 juni 1988.
Artikel 146 van de Grondwet bepaalt immers duidelijk dat geen rechtbank, geen met eigenlijke rechtspraak belast orgaan kan worden ingesteld dan krachtens een wet. En artikel 161 bevestigt op even zo duidelijke wijze dezelfde regel inzake de administratieve rechtscolleges.
Het instellen van administratieve rechtbanken behoort dus wel degelijk tot de bevoegdheid van de nationale wetgever.
Wij wensen eveneens te onderstrepen dat de aangelegenheden betreffende tuchtrechtspraak en de beroepsordes niet werden gewijzigd.
Een van de door ons voorstel nagestreefde doelstellingen was de eenheid van rechtspleging, door alle geschillen van bestuur onder te brengen bij de administratieve rechtbanken.
De voorgestelde procedure sluit aan bij de thans geldende procedure voor de Raad van State.
Echter, ondanks de noodzaak om een gemeenschappelijke en identieke procedure uit te werken voor alle geschillen van bestuur, moet men er zich toch van bewust blijven dat sommige aangelegenheden wegens hun specifieke aard anders moeten worden behandeld, zowel wat de termijnen betreft (bijvoorbeeld geschillen in verkiezingsaangelegenheden) als wat betreft bepaalde regels betreffende de stukken die moeten worden overgelegd, de noodzaak om een onderzoek de commodo et incommodo in te stellen (zie de wet van 28 december 1967 betreffende de niet-bevaarbare waterlopen), de verplichting om sommige partijen te horen (artikel 23 van de wet van 10 april van 1841 inzake de buurtwegen), bepaalde regels inzake kennisgeving, het belang om in rechte op te treden (zie de bijzondere bepalingen inzake gemeenteraadsverkiezingen (artikelen 74, 75, § 2, 80 en 82 van de gemeentekieswet, artikelen 21 en 22 van de organieke wet van 8 juli 1976 op de O.C.M.W.'s, enz.). In de artikelen 149, 51 en 61 staat dan ook dat de bepalingen betreffende de procedure van toepassing zijn onverminderd de bijzondere bepalingen van de wetten en verordeningen opgesomd in de artikelen waarin de volle rechtsmacht van de administratieve rechtbanken wordt geregeld (artikelen 41 en 42).
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Artikel 2
Artikel 2 betreft de instelling van vijf administratieve rechtbanken in België, één per rechtsgebied van elk hof van beroep.
Artikel 3
Artikel 3 regelt de samenstelling van de administratieve rechtbanken.
Elke rechtbank moet samengesteld zijn uit zes leden onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter. Ze zal bestaan uit twee kamers van drie rechters aangewezen door de voorzitter van de administratieve rechtbank, en elke kamer zal een specifieke bevoegdheid hebben :
1. de eerste kamer neemt kennis van de geschillen over de wettigheid overeenkomstig artikel 39 van de wet;
2. de tweede kamer neemt kennis van de geschillen ten aanzien waarvan volle rechtsmacht wordt uitgeoefend overeenkomstig de artikelen 41 tot 43 van de wet.
De aanwijzing door de voorzitter van de rechters die zitting moeten nemen in een van beide kamers is niet definitief en niet gedurende de volledige duur van het mandaat toepasselijk.
Die aanwijzing is flexibel en kan veranderen volgens de behoeften van de dienst of de omstandigheden.
Geen enkele rechter zal dus definitief worden toegewezen aan een specifieke kamer.
Artikel 4
Artikel 4 stelt regels inzake de benoeming van de leden van de administratieve rechtbanken.
Wat de voordracht betreft, hebben wij gekozen voor een formule die het midden houdt tussen, enerzijds, de aanwijzing door gelijken die in staat zijn perfect te oordelen over de deskundigheid van de kandidaten, nl. de Raad van State en de administratieve rechtbank waar een ambt vacant is en, anderzijds, de aanwijzing door een democratisch orgaan waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt over de gehele provincie, namelijk de provincieraad en, in het bijzondere geval van de administratieve rechtbank van Brussel, de provincieraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.
De benoemingsprocedure is dus enigszins vergelijkbaar met die voor de raadsheren bij de hoven van beroep krachtens artikel 151 van de Grondwet.
De Koning zal dus de leden van de administratieve rechtbanken voor het leven benoemen uit twee lijsten met elk drie kandidaten; de ene lijst wordt voorgedragen door beurtelings de Raad van State en de administratieve rechtbank waar een ambt vacant is, de andere lijst door de provincieraad van het rechtsgebied van de rechtbank of, wanneer het rechtsgebied van de rechtbank meer dan een provincie omvat (de rechtbanken te Gent, Antwerpen en Luik), beurtelings door de onderscheiden provincieraden van het rechtsgebied van de rechtbank.
In het bijzondere geval van de administratieve rechtbank van Brussel wordt de tweede lijst gezamenlijk voorgedragen door de provincieraden en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Het aantal voordrachten voor plaatsen is vastgesteld volgens een verhouding die gebaseerd is op die welke voor het Hof van beroep van Brussel bepaald is in artikel 213 van het Gerechtelijk Wetboek.
Teneinde elke vorm van partijdigheid en corporatisme bij de voordracht van een lijst door gelijken te voorkomen, was het nodig dat die aanwijzing niet exclusief door de administratieve rechtbank waar een ambt vacant is zou geschieden, maar beurtelings door die rechtbank en de Raad van State.
Het spreekt vanzelf dat voor de leden van de administratieve rechtbank van Brussel de door de rechtbank en de Raad van State voorgedragen lijst opgesteld moet worden volgens de taalpariteit beschreven in artikel 6, § 4, van het voorstel.
Paragraaf 3 van artikel 4 bepaalt dat de leden van de administratieve rechtbank hun voorzitter en ondervoorzitter kiezen.
Die aanwijzing zal geschieden op analoge wijze als bij de Raad van State het geval is op grond van artikel 70, § 3, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Artikel 5
Artikel 5 bepaalt dat ten minste de helft van de leden van de administratieve rechtbank moet bestaan uit leden van het auditoraat en het coördinatiebureau van de Raad van State of leden van het auditoraat van een administratieve rechtbank.
Om soepelheid te verzekeren bij het benoemen van kandidaten op grond van deskundigheid, voorziet artikel 5 doelbewust niet in een vaste verhouding tussen de leden van het auditoraat en het coördinatiebureau van de Raad van State en die van het auditoraat van een administratieve rechtbank.
Nochtans houdt artikel 5 in dat er onder de helft van de leden van de administratieve rechtbanken ten minste één lid is afkomstig hetzij uit het auditoraat en het coördinatiebureau van de Raad van State, hetzij uit het auditoraat van een administratieve rechtbank, teneinde te zorgen voor grotere verscheidenheid bij de aanpak van de problemen en voor een gelijke invloed van de vorige werkkring.
Artikel 6
Artikel 6 regelt de benoemingsvoorwaarden van de leden van de administratieve rechtbanken, zowel wat hun diploma als wat hun taalkennis betreft.
1. Wat de diploma's betreft, moet elk lid doctor of licentiaat in de rechten zijn, volle vijfendertig jaar oud zijn en het bewijs leveren van een nuttige beroepservaring van juridische aard van ten minste tien jaar.
Deze bepaling moet ervoor zorgen dat de kandidaten over de nodige beroepsbekwaamheid beschikken.
Ze sluit nauw aan bij de voorwaarden die thans gelden zowel voor de benoemingen bij de Raad van State als voor de rechterlijke ambten.
2. Wat de taalkennis betreft, moeten de kandidaten voor de Franstalige rechtbanken, namelijk de administratieve rechtbanken te Luik en te Bergen, door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens van het doctoraat of de licentie in de rechten hebben afgelegd in het Frans (voor de leden van de administratieve rechtbank te Luik wordt logischerwijze vereist dat ten minste twee leden, één voor elke kamer, het bewijs leveren van hun kennis van het Duits op de wijze voorgeschreven door artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken).
De leden van de Nederlandstalige rechtbanken, namelijk de administratieve rechtbanken te Gent en te Antwerpen, moeten door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens hebben afgelegd in het Nederlands.
Wat de leden van de administratieve rechtbank te Brussel betreft moeten, met het oog op de taalpariteit bij de benoemingen, drie kandidaten de examens in het Nederlands afgelegd hebben en de andere drie kandidaten in het Frans.
Voorts moet elk van hen het bewijs leveren van zijn kennis van de twee landstalen op de wijze voorgeschreven door artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935. Bovendien mogen de voorzitter en de ondervoorzitter niet tot dezelfde taalgroep behoren. Afgezien van de voorzitter en de ondervoorzitter, moet elke kamer voorts ten minste één lid tellen dat tot de Nederlandse taalgroep behoort. Die bepaling wil voorkomen dat de ene kamer zuiver Franstalig en de andere zuiver Nederlandstalig is. Teneinde de volledige taalpariteit te voorkomen, moet elke kamer dus één Franstalig lid en één Nederlandstalig lid tellen en moet de ene voorgezeten worden door een Nederlandstalig lid en de andere door een Franstalig lid.
Artikel 7
Artikel 7 stelt het ambt van lid van een administratieve rechtbank gelijk met de rechterlijke ambten, wat betreft de benoemingsvoorwaarden voorgeschreven door de artikelen 187 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek en de artikelen 70, § 2, en 71, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Die bepaling is vrijwel analoog met het gestelde in artikel 39 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof. Elk lid van een administratieve rechtbank komt dus in aanmerking voor het ambt van staatsraad en auditeur bij de Raad van State of een van de rechterlijke ambten als bedoeld in de artikelen 187 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 8
Artikel 8 bepaalt dat er bij elke administratieve rechtbank een auditoraat is bestaande uit een auditeur-generaal, een adjunct-auditeur-generaal en tien auditeurs.
Het is dienstig om, naar het voorbeeld van de Raad van State, voor de behandeling van de zaken een auditoraat in te stellen bij elke administratieve rechtbank.
Artikel 9
Artikel 9 regelt de benoemingsvoorwaarden voor de auditeurs wat betreft hun leeftijd, diploma, beroepservaring, vergelijkend examen en taalkennis.
De auditeurs moeten allereerst slagen voor een vergelijkend examen dat te dien einde door de Koning wordt georganiseerd en gunstig gerangschikt zijn.
Om toegelaten te worden moeten de deelnemers aan het examen volle zevenentwintig jaar oud zijn, doctor of licentiaat in de rechten zijn en een nuttige beroepservaring van juridische aard van ten minste drie jaar hebben.
Die voorwaarden zijn analoog met die welke vereist zijn voor de auditeurs bij de Raad van State krachtens artikel 71, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal worden benoemd door de Koning; de adjunct-auditeur-generaal kan niet worden benoemd indien hij niet reeds adjunct-auditeur is en deze laatste kan niet worden benoemd indien hij niet reeds auditeur is.
Het begrip eerste auditeur, dat voorkomt in artikel 69 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, is niet overgenomen wegens het geringe aantal auditeurs bij de administratieve rechtbanken.
Wat de taalkennis betreft, zijn de eisen identiek met die gesteld voor de leden van de administratieve rechtbanken, met taalpariteit voor de administratieve rechtbank te Brussel (vijf Nederlandstalige kandidaten, vijf Franstalige kandidaten, allen tweetalig en de adjunct-auditeur-generaal moet tot een andere taalgroep behoren dan de auditeur-generaal) en de eis dat twee leden van het auditoraat van de administratieve rechtbank te Luik het bewijs leveren van hun kennis van het Duits.
Artikel 10
Aangezien de auditeurs glansrijk moeten slagen voor een vergelijkend examen van hetzelfde soort als dat voor de Raad van State, bepaalt artikel 10 dat auditeurs bij een administratieve rechtbank door de Koning kunnen worden benoemd tot auditeur bij de Raad van State zonder dat zij het examen voorgeschreven bij artikel 71, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State hoeven af te leggen.
Het examen dat zij hebben afgelegd om bij een administratieve rechtbank auditeur te worden en de beroepservaring die zij hebben opgedaan bij hun ambt, volstaan ruimschoots om hen op voet van gelijkheid te plaatsen met de kandidaten die geslaagd zijn voor het examen voor de Raad van State. Artikel 10 bepaalt eveneens dat het ambt van auditeur bij een administratieve rechtbank gelijkgesteld wordt met de rechterlijke ambten wat betreft de benoemingsvoorwaarden voorgeschreven bij de artikelen 187 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 71, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Artikelen 11, 12 en 13
Die artikelen regelen de taken van de auditeurs en zijn ingegeven door de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Er is geen enkele reden opdat de taken opgedragen aan de auditeurs bij een administratieve rechtbank grondig verschillen van die van de auditeurs bij de Raad van State.
Artikel 14
Artikel 14 bepaalt dat er twee griffiers zijn onder wie een hoofdgriffier, elk verbonden aan een kamer. Zij worden benoemd door de Koning uit twee lijsten met elk ten minste twee kandidaten die respectievelijk door de administratieve rechtbank en door de auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal worden voorgedragen.
Artikel 15
Artikel 15 somt de benoemingsvoorwaarden voor het ambt van griffier op. Die voorwaarden zijn vergelijkbaar met die welke vereist zijn voor de griffiers bij de Raad van State.
Voorts regelen de paragrafen 2 tot 5 de taalkennis van de griffiers. De griffiers van de administratieve rechtbanken te Luik en te Bergen moeten het bewijs leveren van hun kennis van het Frans (te Luik moet een griffier het bewijs leveren van zijn kennis van het Duits), de griffiers van de administratieve rechtbanken te Gent en te Antwerpen moeten het bewijs leveren van hun kennis van het Nederlands en de griffiers van de administratieve rechtbank te Brussel moeten bewijzen dat zij de beide landstalen kennen; de bewijslevering moet uiteraard geschieden op de wijze bepaald in artikel 53, § 4, van de wet van 14 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in bestuurszaken.
Artikel 16
Artikel 16 regelt de schorsing en het ontslag van de griffiers. Zij kunnen niet worden geschorst of ontslagen dan door de Koning en enkel nadat de partijen, namelijk de rechtbank en de betrokken persoon gehoord zijn, dit teneinde de rechten van de verdediging van de bedoelde personen te vrijwaren.
Artikelen 17, 18 en 19
Deze artikelen zijn geïnspireerd op de bepalingen betreffende het administratief personeel in de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Artikelen 20, 21, 22, 23 en 24
Deze artikelen bevatten de bezoldigings- en pensioenregeling van de leden van de administratieve rechtbank, de leden van het auditoraat, de griffiers en de leden van het personeel.
De artikelen steunen op de artikelen 103 en volgende van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, met uitzondering van artikel 23 dat, zoals ook gebeurd is in de wet op het Arbitragehof, werd aangepast aan de bepalingen van de wet van 24 augustus 1968.
Artikelen 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31 en 32
Deze artikelen steunen op de artikelen 107 en volgende van de gecoördineerde wetten op de Raad van State m.b.t. de onverenigbaarheden.
Artikel 33
Artikel 33 neemt de voorwaarden van artikel 115 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State over voor de ontzetting uit het ambt en de schorsing.
Elk lid van de administratieve rechtbank of van het auditoraat dat te kort geschoten is in de waardigheid van zijn ambt of in de plichten van zijn staat, kan slechts uit zijn ambt ontzet of geschorst worden bij een arrest dat door de Raad van State wordt uitgesproken.
Artikel 34
Artikel 34 regelt de procedure van de eedaflegging.
Dit artikel steunt in het bijzonder op de wet op het Arbitragehof.
Artikel 35
Artikel 35 laat het aan de Koning over om de ambtskledij te bepalen die de ambtsdragers van de administratieve rechtbank op de terechtzittingen en bij officiële plechtigheden dragen. De Koning regelt ook de voorrang en de eerbewijzen.
Artikel 36
Artikel 36 legt de criteria vast om de territoriale bevoegdheid te bepalen.
Neemt de administratieve rechtbank kennis van een beroep tot vernietiging of van een beroep ten aanzien waarvan zij volle rechtsmacht heeft, hetzij in eerste aanleg met betrekking tot een administratieve beslissing, hetzij in hoger beroep tegen een beslissing van een rechtsprekend orgaan, dan is het criterium voor het bepalen van de territoriale bevoegdheid, de zetel van het bestuursorgaan waarvan de aangevochten handeling of de administratieve of jurisdictionele beslissing waartegen beroep wordt ingesteld, uitgaat. Gaat de aangevochten handeling uit van een toezichthoudende overheid, dan is de zetel van de toezichthoudende overheid en niet die van het bestuursorgaan waarvan de handeling aan het toezicht onderworpen is, bepalend om de territoriale bevoegdheid van de rechtbank af te bakenen.
Dit is het algemeen criterium dat van toepassing zal zijn op de meeste zaken die bij de administratieve rechtbank aanhangig worden gemaakt.
Wanneer die rechtbank echter, in geschillen van volle rechtsmacht, in eerste aanleg kennis moet nemen van betwistingen of moeilijkheden die niet noodzakelijk op een administratieve beslissing steunen, zal dit algemeen criterium vanzelfsprekend niet van toepassing zijn.
In dat geval is bepaald dat, bij ontstentenis van een aangevochten administratieve of jurisdictionele handeling of beslissing die als het ware aan de basis ligt van het geschil, het criterium voor de territoriale bevoegdheid van de rechtbank de woonplaats of de zetel van de eisende partij moet zijn.
Omdat dit dubbele criterium zo nauwkeurig is, houdt het een duidelijke verdeling in van de territoriale bevoegdheid van de administratieve rechtbanken en vermijdt het op die manier een aantal bevoegdheidsconflicten.
Had men bijvoorbeeld de zetel van het bestuursorgaan dat partij is in het geschil, in aanmerking genomen om de territoriale bevoegdheid van de rechtbank te bepalen, dan zou men zeer snel geconfronteerd worden met bevoegdheidsproblemen wanneer twee bestuursorganen gevestigd in verschillende rechtsgebieden, partij zijn in een geschil.
Had men als algemeen criterium de zetel of de woonplaats van de eiser in aanmerking genomen, dan is het duidelijk dat terzelfdertijd verschillende administratieve rechtbanken konden worden geadieerd in de gevallen waarin tegen identieke handelingen of beslissingen beroep zou worden ingesteld door eisers die in verschillende rechtsgebieden gevestigd zijn.
Door het dubbele criterium waarvoor in het voorstel gekozen werd, zullen de meeste geschillen dus aangebracht worden bij de administratieve rechtbank van het rechtsgebied waarin het bestuursorgaan gevestigd is dat bij de zaak betrokken is. Dit brengt de administratieve rechter dichter bij de bestuursorganen die moeten worden berecht en vergemakkelijkt het ontstaan van een vrij eenvormige rechtspraak voor een zelfde soort handelingen.
Artikel 37
Artikel 37 bevestigt het principe dat de territoriale bevoegdheid van de administratieve rechtbanken van openbare orde is.
Artikel 38
Artikel 38 voorziet in een uitzondering op de territoriale bevoegdheid van de administratieve rechtbank, wanneer bij haar een vordering wordt ingesteld die samenhangt met een hoofdvordering die normaal tot de territoriale bevoegdheid van een andere administratieve rechtbank behoort.
De samenhang wordt geregeld in de artikelen 106 tot 110 van dit wetsvoorstel.
Artikel 39
Volgens artikel 39 wordt een deel van de geschillen met betrekking tot de wettigheid, die thans tot de bevoegdheid van de Raad van State behoren, opgedragen aan de administratieve rechtbank.
De vernietigingsgronden zijn dezelfde als die bepaald in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en moeten dus op analoge manier worden geïnterpreteerd. Het gaat om beroepen tot vernietiging wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of oneigenlijk gebruik van bevoegdheid.
Zoals bij de beroepen tot vernietiging voor de Raad van State is ook hier vereist dat de persoon die het beroep instelt, een belanghebbende is.
Ieder die bij de administratieve rechtbank een beroep tot vernietiging instelt, moet dus van een belang doen blijken. Het begrip belang wordt eveneens geïnterpreteerd volgens de vaste rechtspraak ter zake van de Raad van State.
De begrippen handeling en verordening stemmen overeen met de overeenkomstige begrippen in artikel 14 van de gecoördineerde wetten. Dat geldt ook voor het begrip bestuursorgaan.
De handelingen waartegen een beroep tot vernietiging kan worden ingesteld, worden evenwel beperkt.
Het gaat om :
1º handelingen en verordeningen van diverse bestuursorganen waarvan de bevoegdheid het rechtsgebied van de rechtbank waarin die bestuursorganen gelegen zijn, niet te buiten gaat.
Elke administratieve rechtbank is dus bevoegd voor de beroepen tot vernietiging die worden ingesteld tegen een handeling of een verordening van een bestuursorgaan dat in haar rechtsgebied gelegen is en waarvan de bevoegdheid niet verder reikt dan dit rechtsgebied;
2º de handelingen van toezicht van de bestuursorganen ten aanzien van de handelingen bedoeld in het 1º.
Een administratieve rechtbank is dus bevoegd om kennis te nemen van de beroepen tot vernietiging van handelingen van toezicht uitgaande van een bestuursorgaan gelegen in haar rechtsgebied ten aanzien van handelingen en verordeningen van een bestuursorgaan gelegen ofwel in haar rechtsgebied ofwel in het rechtsgebied van een andere rechtbank, maar waarvan de bevoegdheid niet verder reikt dan het rechtsgebied van de rechtbank waarin het is gelegen.
De regeling van de volstrekte bevoegdheid inzake vernietigingsgeschillen, gekoppeld aan de criteria voor het bepalen van de territoriale bevoegdheid van de administratieve rechtbanken, maakt het mogelijk de bevoegdheid van elke administratieve rechtbank met nauwkeurigheid af te bakenen.
Artikel 40
Artikel 40 sluit aan bij het tweede lid van artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Deze analogie is logisch daar een groot deel van de bevoegdheden die krachtens dit artikel 14 aan de Raad van State zijn toegekend, wordt overgeheveld naar de administratieve rechtbanken waar een identieke procedure en regeling zullen gelden.
1. Bevoegdheid in eerste aanleg
Artikel 41
Artikel 41 regelt de bevoegdheid in eerste aanleg voor de geschillen ten aanzien waarvan de administratieve rechtbanken volle rechtsmacht hebben, onder voorbehoud van hoger beroep bij de Raad van State overeenkomstig artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals gewijzigd door ons voorstel.
De bevoegdheid in eerste aanleg wordt als volgt geregeld :
1. Een eerste groep overgedragen aangelegenheden heeft betrekking op rechtsprekende bevoegdheden die momenteel door de bestendige deputatie worden uitgeoefend, namelijk :
a) geschillen in verband met verkiezingsaangelegenheden (1º);
b) geschillen in verband met fiscale aangelegenheden (11º, 12º en 18º);
c) geschillen in verband met de eindafrekening van de ontvangers (7º);
d) geschillen over studiebeurzen (19º);
e) geschillen over het gebruiksrecht inzake bossen (4º);
f) geschillen over bepaalde gemeente-uitgaven (3º);
g) geschillen in verband met het mijnwezen (4º);
h) geschillen over het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (2º).
2. Een groot aantal geschillen waarvoor verschillende administratieve overheden thans bevoegd zijn, gaan eveneens naar de administratieve rechtbank. Daardoor vervalt volledig de rechtsprekende bevoegdheid van de administratieve overheden of van andere bestaande commissies.
Wegens die overdracht van bevoegdheden wordt de Koning belast (cf. artikel 151 van het voorstel) met het afschaffen van alle commissies die hun bevoegdheden volledig hebben verloren en met het wijzigen of opheffen van de bepalingen die gelden voor de bedoelde commissies en voor de andere overheden waaraan het voorstel het merendeel van de bevoegdheden ontneemt.
In hoofdzaak gaat het hier om geschillen over de vergoedingen en de voorwaarden van opeising waarin de wet van 12 mei 1927 (8º) op de militaire opeisingen voorziet, geschillen inzake de bezwaren bedoeld in de artikelen 36 en 56 van het koninklijk besluit van 1 februari 1938 op de vrijwillige dienstneming of opeising teneinde de werking der openbare diensten in oorlogstijd te verzekeren (9º), geschillen inzake de aanvragen van schadeloosstelling bij « het inrichten van een aan luchtvaartdienstbaarheden onderworpen veiligheidsgordel rondom de vliegvelden » (10º), geschillen inzake de uitoefening van zelfstandige beroepsactiviteiten door vreemdelingen (13º), geschillen inzake de afgifte van paspoorten (14º), (het koninklijk besluit van 31 juli 1979 tot inrichting van de commissie van beroep inzake de afgifte van paspoorten dient terzelfder tijd te worden opgeheven), geschillen inzake de aanvragen tot toekenning van voorlopige hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden (15º), geschillen inzake de invordering en de terugbetaling van de bijstandskosten (17º), beroep tegen de beslissingen van de minister van Justitie op het stuk van de voorlopige hechtenis (22º) en beroep tegen de beslissingen van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (21º). Ten slotte is er nog het beroep inzake studieleningen (23º), de sociale reclassering van minder-validen (25º) en de tegemoetkomingen van het Speciaal Onderstandsfonds (24º).
3. Daarenboven zijn de administratieve rechtbanken voortaan bevoegd om de geschillen te berechten inzake de verkiezing van schepenen (16º).
Nergens in onze wetgeving wordt bepaald hoe die geschillen beslecht moeten worden en dat vormt een onduldbaar juridisch vacuüm in onze wetgeving.
4. Ten slotte worden de administratieve rechtbanken bevoegd om uitspraak te doen in geschillen inzake de respectieve bevoegdheid van de provinciale en de gemeentelijke overheden of van de openbare instellingen die in hun rechtsgebied gelegen zijn (20º).
Het ligt dus in de bedoeling aan de administratieve rechtbanken, in eerste aanleg, een deel van de bevoegdheden op te dragen die momenteel aan de Raad van State toebehoren krachtens artikel 12 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Voortaan zullen de administratieve rechtbanken alleen uitspraak moeten doen in bevoegdheidsconflicten tussen de overheden wanneer die in hun rechtsgebied gelegen zijn.
Krachtens artikel 12 van de gecoördineerde wetten, zoals gewijzigd door dit voorstel, blijft de Raad van State bevoegd om geschillen te beslechten tussen overheden gelegen in verschillende rechtsgebieden. Bovendien wordt de Raad van State rechter in hoger beroep voor de arresten van de administratieve rechtbanken op het stuk van de bevoegdheid, krachtens artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State zoals gewijzigd door dit voorstel.
De bevoegdheid van de administratieve rechtbank met betrekking tot de geschillen in verkiezingsaangelegenheden bedoeld in het 1º en de geschillen betreffende de verkiezing van schepenen bedoeld in het 16º, reikt niet zo ver dat zij ook geldt voor de geschillen waarop de bijzondere bepalingen van de zogenoemde pacificatiewet van 9 augustus 1988 van toepassing zijn met betrekking tot de gemeenten bedoeld in artikel 7 van de wet op het gebruik der talen in bestuurszaken en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren.
Aan die wet heeft het voorstel niet willen raken omdat zij tot stand is gekomen via een ingewikkelde politieke consensus, die men het best niet kan verstoren.
Artikel 41 verleent dus aan de administratieve rechtbanken voorgoed rechtsprekende bevoegdheid in eerste aanleg voor alle geschillen die het opsomt. Zulks houdt in dat de bestaande organisatie van de administratieve rechtspraak in eerste aanleg volledig wordt gewijzigd. Aangezien dit voorstel de gehele administratieve rechtspraak hervormt, komen de bevoegdheden in hoger beroep en in cassatie die door de huidige wetten worden geregeld, automatisch te vervallen (cf. artikel 150 opheffingsbepalingen).
2. Bevoegdheid in hoger beroep
Artikel 42
Artikel 42 regelt de bevoegdheid van de administratieve rechtbanken in hoger beroep onder voorbehoud van beroep in cassatie bij de Raad van State overeenkomstig artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals gewijzigd door ons voorstel. Het gaat om :
beroep tegen de beslissingen van het college van burgemeester en schepenen op het stuk van de inschrijving op de kiezerslijsten en tegen de beslissingen van de arrondissementshoofdbureaus (1º);
beroep tegen beslissingen van de Raad voor maatschappelijk welzijn inzake individuele dienstverlening (2º);
beroep tegen de beslissingen door de directeurs der belastingen genomen krachtens de artikelen 366, 367 en 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (3º);
beroep tegen de beslissingen van de geneeskundige commissies van beroep op het stuk van de geschiktheid voor de dienst bij de rijkswacht of tegen de beslissingen van de geneeskundige commissie van beroep inzake geschiktheid als kandidaat-officier van het niet-varend personeel (4º);
beroep tegen de beslissingen van de medische commissies voor de luchtdienst (5º);
beroep tegen de beslissingen van de Onderzoeksraad voor de scheepvaart (6º) (thans kan tegen die beslissingen geen beroep worden ingesteld : cf. artikel 39 van de wet van 30 juli 1926 tot instelling van een Onderzoeksraad voor de scheepvaart);
beroep tegen de beslissingen van het Prijsgerecht (7º);
beroep tegen de beslissingen van de muntmeester (8º);
beroep tegen de beslissingen om ziekenhuizen te sluiten of diensten af te schaffen, alsook om de erkenning van een dienst te weigeren of in te trekken, zoals bedoeld in de ziekenhuiswet (9º);
beroep tegen de beslissingen van de Commissie voor de luchtvaartdienstbaarheden (10º);
beroep tegen de beslissingen van het college van schatters inzake douane en accijnzen (11º);
beroep tegen de beslissingen van de registratiecommissie (12º);
beroep tegen de beslissingen van de provinciegouverneur inzake de definitieve vergoeding van de schade die natuurrampen aan private goederen hebben toegebracht (13º);
beroep tegen de beslissingen van de Vestigingsraad inzake het uitoefenen van beroepswerkzaamheden in kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen (14º);
beroep tegen de beslissingen van de Burgerlijke Invaliditeitscommissie bedoeld in artikel 21, § 1, van de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden, alsook tegen de beslissingen genomen door de commissies voor vergoedingspensioenen, bedoeld in artikel 45 van de op 5 oktober 1948 gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen (15º);
beroep tegen de beslissingen van de provinciegouverneur of de bestendige deputatie inzake niet-bevaarbare waterlopen (16º);
beroep tegen de beslissingen van de geneeskundige commissie bedoeld in artikel 37, § 1, 2º, b), van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 (17º);
beroep tegen de beslissingen van de commissie van eerste aanleg bedoeld in artikel 6 van de wet van 12 april 1958 betreffende de medisch-farmaceutische cumulatie (18º).
Krachtens artikel 151 van het voorstel kan de Koning tevens alle in dit artikel bedoelde wettelijke bepalingen opheffen en wijzigen om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe bepalingen van het voorstel. Zulks betekent dat alle commissies of andere organen die tot heden kennis moesten nemen van de in artikel 41 bedoelde beroepen, opgeheven dienen te worden.
Artikelen 43, 44, 45, 46, 47 en 48
Deze artikelen regelen het probleem van de exceptie van onbevoegdheid wanneer een van de partijen of de auditeur-generaal de bevoegdheid van de administratieve rechtbank afwijst. Deze laatste kan altijd ambtshalve de exceptie van onbevoegdheid opwerpen.
Wij onderscheiden drie mogelijkheden :
a) De eerste mogelijkheid (artikel 45) betreft uitsluitend de gevallen waar de onbevoegdheid wordt opgeworpen op grond van het feit dat een ander administratief rechtscollege bevoegd is. In dat geval wordt de regeling van de bevoegdheid opgedragen aan de administratieve rechtbank waarbij de vordering wordt ingesteld, uiteraard onder voorbehoud van hoger beroep bij de Raad van State.
Wij waren immers van oordeel dat de berechting van een bevoegdheidsgeschil niet in eerste aanleg moest worden opgedragen aan een ander orgaan dat te dien einde zou worden ingesteld, noch aan de Raad van State die nodeloos zou worden belast.
De beste oplossing bestaat er dus in aan de geadieerde administratieve rechtbank de zorg op te dragen het probleem van zijn bevoegdheid te regelen wanneer deze wordt opgeworpen, maar het moet de partijen of de auditeur-generaal uiteraard toegestaan zijn hoger beroep aan te tekenen bij de Raad van State volgens artikel 16 van de gecoördineerde wetten van de Raad van State, zoals gewijzigd door ons voorstel.
De regeling van de exceptie van onbevoegdheid in die eerste hypothese geschiedt als volgt :
De rechtbank die zich onbevoegd verklaart omdat de zaak tot de bevoegdheid van een ander administratief rechtscollege behoort, verwijst de zaak naar het bevoegde rechtscollege. De griffier zendt dan een expeditie van het arrest en het dossier over aan de griffier van het rechtscollege waarnaar de zaak wordt verwezen. Dit rechtscollege bepaalt de rechtsdag op een zittingsdag binnen een maand en doet uitspraak over zijn bevoegdheid. Het kan evenwel het tussengeschil bij de hoofdzaak voegen.
Elke partij of de auditeur-generaal kan, binnen acht dagen na de kennisgeving van het arrest, tegen het arrest over de bevoegdheid hoger beroep aantekenen bij de Raad van State volgens artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals gewijzigd door ons voorstel.
Indien het rechtscollege waarnaar de zaak is verwezen, uitspraak doende over zijn bevoegdheid, zich op zijn beurt onbevoegd verklaart, wordt de bevoegdheid geregeld door de Raad van State op verzoek van de meest gerede partij of van de auditeur-generaal volgens dezelfde regels als die welke gelden voor het hoger beroep tegen het arrest over de bevoegdheid dat door de eerste rechtbank is gewezen.
b) De tweede mogelijkheid beoogt de gevallen waarin de onbevoegdheid van de rechtbank wordt opgeworpen omdat een gewoon rechtscollege bevoegd is.
In dat geval meenden wij dat het in de rede lag dat het Hof van Cassatie uitspraak zou doen over de bevoegdheid.
Er zijn vier gevallen waarin de onbevoegdheid van een rechtbank wordt opgeworpen op grond van het feit dat een gewoon rechtscollege bevoegd is :
Indien de rechtbank zich van het begin af onbevoegd verklaart omdat de zaak tot de bevoegdheid van een ander administratief rechtscollege behoort.
Indien de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard, maar de partijen of de auditeur-generaal die bevoegdheid betwisten omdat een gewoon rechtscollege bevoegd is.
In dat geval kunnen zij zich niet tot de Raad van State wenden op grond van artikel 45, § 2, aangezien de motieven voor de onbevoegdheid bedoeld in dat artikel verschillend zijn.
Indien, in geval van hoger beroep bij de Raad van State volgens artikel 45, § 2, van het voorstel, de Raad de onbevoegdheid ambtshalve opwerpt, terwijl noch de partijen noch de auditeur-generaal dit hebben gedaan, omdat een gewoon rechtscollege bevoegd is.
Indien niemand vooraf het probleem heeft opgeworpen en het rechtscollege waarnaar de zaak wordt verwezen, ambtshalve opwerpt dat het onbevoegd is op grond van het feit dat een gewoon rechtscollege bevoegd is.
In die vier gevallen moet het Hof van Cassatie uitspraak doen over de bevoegdheid op de wijze voorgeschreven bij artikel 33, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, op verzoek van de meest gerede partij of van de auditeur-generaal, op verzoek van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is of op verzoek de Raad van State (in het derde geval).
Zodra het arrest is gewezen, verwijst het Hof de zaak naar de gewone dan wel naar de administratieve rechter die het bevoegd heeft verklaard.
Deze moet zich dan gedragen naar de beslissing van het Hof over het beslechte rechtspunt.
c) De derde mogelijkheid beoogt het geval bedoeld in artikel 34 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, nl. wanneer zowel een administratieve rechtbank als een gewoon rechtscollege zich hetzij bevoegd, hetzij onbevoegd hebben verklaard om van dezelfde vordering kennis te nemen.
Een oplossing vergelijkbaar met die vervat in artikel 34 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State ligt opgesloten in artikel 47 van het voorstel.
Deze titel is verdeeld in 12 hoofdstukken.
De eerste acht hoofdstukken (het verzoekschrift, het onderzoek, de terechtzitting, het arrest, de kennisgeving en de tenuitvoerlegging, het verzet, het derdenverzet en de beroepen tot herziening) vergen geen verdere toelichting daar de bepalingen volledig steunen op de procedureregeling voor de Raad van State.
In hoofdstuk 7 betreffende de tussengeschillen behoeven enkel de bepalingen over de tussenkomst (afdeling 2) en de samenhang (afdeling 5) nadere uitleg omdat zij een nieuwe en specifieke regeling invoeren.
Artikel 100
Artikel 100 bepaalt dat de kamer waarbij de tussenkomst aanhangig is, onverwijld uitspraak doet over de ontvankelijkheid van het verzoekschrift waarin de tussenkomst wordt gevorderd. Artikel 100 voorziet evenwel in een nieuwe bepaling die niet voorkwam in artikel 55 van het besluit van de Regent. Artikel 100 bepaalt immers dat bovendien als onontvankelijk beschouwd worden :
1. het verzoekschrift ingediend meer dan 60 dagen nadat de tussenkomende partij werkelijk kennis heeft gekregen van de zaak indien het belang van die partij om tussen te komen op dat tijdstip reeds bestond, alsmede het verzoekschrift ingediend meer dan 60 dagen nadat het belang van de tussenkomende partij die op de hoogte is gebracht van de zaak, is ontstaan;
2. het verzoekschrift dat kennelijk niet is ingediend binnen een redelijke termijn, met name omdat de tussenkomende partij, gelet op de omstandigheden, eerder had kunnen of moeten optreden of omdat de tussenkomst de berechting van de zaak vertraagt.
Deze bepalingen willen voorkomen dat, zoals thans mogelijk is, tot aan de sluiting van de debatten de tussenkomst onrechtmatig wordt gevorderd om tijd te winnen. Dat vertraagt de zaak aanzienlijk en is een van de oorzaken van de achterstand bij de berechting van geschillen van bestuur.
De artikelen 106 tot 110 regelen het probleem van de samenhang op een nieuwe wijze die specifiek is voor de administratieve rechtbanken.
Artikel 106
Artikel 106 beoogt gevallen waarin er samenhang is tussen twee zaken die aanhangig zijn bij verschillende kamers van een zelfde administratieve rechtbank. In dat geval kan de eerste voorzitter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de auditeur-generaal, hetzij op verzoek van de partijen, bij beschikking de kamer aanwijzen die er kennis van zal nemen.
Artikel 107
Artikel 107 beoogt het meer ingewikkelde geval van samenhang tussen twee afzonderlijke vorderingen die elk bij een verschillende administratieve rechtbank zijn ingesteld. In dat geval moeten de beide betrokken voorzitters, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een van de partijen, hetzij op verzoek van de auditeur-generaal een beschikking nemen, waarbij het probleem wordt voorgelegd aan de eerste voorzitter van de Raad van State en het dossier van de vordering hem wordt toegezonden. Van die beschikking wordt onmiddellijk kennis gegeven aan de voorzitter van de andere geadieerde administratieve rechtbank, die aan de eerste voorzitter van de Raad van State het dossier van de aan de rechtbank voorgelegde vordering toezendt. De beschikking wordt eveneens ter kennis gebracht van de partijen, die worden verzocht, indien zij dit nodig achten, hun opmerkingen aan de voorzitter van de Raad van State te sturen binnen een termijn van tien dagen te rekenen van de kennisgeving. Het was nodig aan een externe en onpartijdige instantie de zorg op te dragen om het probleem te beslechten dat zich voordoet wanneer twee administratieve rechtbanken op wettige wijze geadieerd worden. De voorzitter van de Raad van State is de geschikte persoon om die taak snel en doeltreffend te vervullen.
Artikel 108
Artikel 108 bepaalt dat de twee administratieve rechtbanken die bij de zaak betrokken zijn, hun uitspraak moeten uitstellen zodra de zaak aanhangig is gemaakt bij de eerste voorzitter van de Raad van State en zonder dat de ene of de andere administratieve rechtbank daartoe een beslissing moet nemen.
Artikel 109
Artikel 109 bepaalt de termijn binnen welke de eerste voorzitter van de Raad van State uitspraak moet doen bij een met redenen omklede beschikking over het al dan niet aanwezig zijn van samenhang.
Wij hebben die termijn op 30 dagen bepaald teneinde te vermijden dat de rechtspleging over de zaak zelf al te lang zou worden geblokkeerd.
Artikel 110
In artikel 110 komen de gevolgen aan bod van de beschikking van de eerste voorzitter.
Indien de eerste voorzitter van de Raad van State beslist dat er tussen de vorderingen geen samenhang is, geeft hij kennis van die beslissing en stuurt hij het dossier terug aan de voorzitter van elke rechtbank waaraan de zaken eerst werden voorgelegd. In dat geval behandelt elke rechtbank de zaak verder afzonderlijk.
Indien hij echter besluit dat er samenhang bestaat tussen de vorderingen, bepaalt hij welke rechtbank uitspraak moet doen over de twee vorderingen.
In dat geval geeft hij kennis van de beschikking aan de voorzitter van elke rechtbank waaraan de vorderingen eerst werden voorgelegd en stuurt hij het dossier naar de voorzitter van de rechtbank waarbij de zaak krachtens de beschikking voortaan aanhangig is.
Die beschikkingen worden eveneens ter kennis gebracht van de partijen.
Tegen die beschikkingen staat geen hoger beroep open.
Hoofdstuk X voert, wat betreft de administratieve rechtbanken, het mechanisme van de schorsing van de tenuitvoerlegging in, zoals dat thans bestaat voor de Raad van State.
Dit voorstel bevat drie delen :
1. In het eerste deel wordt bepaald onder welke voorwaarden de schorsing van de tenuitvoerlegging kan worden gevorderd (afdeling 1);
2. In het tweede deel wordt de specifieke procedure voor de schorsing van de tenuitvoerlegging behandeld (afdeling 2 handelt over het instellen van de vordering, afdeling 3 over het onderzoek van de schorsing van de tenuitvoerlegging, afdeling 4 over de terechtzitting, afdeling 5 over het arrest);
3. Het derde deel betreft de bijzondere regels inzake termijnen en rechtspleging die, ingeval schorsing van de tenuitvoerlegging wordt toegestaan, van toepassing zijn op de procedure over de zaak zelf (afdeling 6).
Er wordt immers uitgegaan van het principe dat zodra de schorsing van de tenuitvoerlegging is bevolen, de procedure over de zaak zelf moet worden versneld zodat de werking van het bestuur niet onnodig wordt geblokkeerd. Het is dus geraden gebleken kortere maar redelijke termijnen op te leggen voor de verschillende handelingen van de rechtspleging over de zaak zelf.
Artikel 122
Artikel 122 biedt de administratieve rechtbanken de mogelijkheid de tenuitvoerlegging van een handeling of een verordening of zelfs een jurisdictionele beslissing te schorsen, wanneer bij hen een beroep tot vernietiging zoals bedoeld in artikel 39 wordt ingesteld dan wel een beroep tegen een administratieve (artikel 41) of een jurisdictionele (artikel 42) beslissing waarop zij zich met volle rechtsmacht uitspreekt.
Er zij opgemerkt dat de beroepen waarop de administratieve rechtbanken zich in hoger beroep uitspreken, geen schorsende werking hebben.
Schorsing van de tenuitvoerlegging kan nooit van ambtswege door de rechter bevolen worden, maar gebeurt uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek van de eisende partij. Zij alleen kan immers oordelen over de noodzaak van haar vordering.
Schorsing van de tenuitvoerlegging kan slechts bevolen worden wanneer is voldaan aan twee restrictieve voorwaarden ter zake, wat aan de schorsing van de tenuitvoerlegging een uitzonderlijke karakter verleent en aldus dilatoire vorderingen verhindert.
Die twee voorwaarden zijn ook terug te vinden in het Franse en in het Luxemburgse recht.
1. De eerste voorwaarde houdt in dat de aangevoerde middelen in de gegeven omstandigheden ernstig lijken en de vernietiging of de herziening van de bestreden beslissing kunnen rechtvaardigen.
Dit betekent dat bij het eerste onderzoek van de aangevoerde middelen moet blijken dat de kans op welslagen van de vordering vrij groot is.
Na kennisneming van de dossierstukken en na afweging van de ernst en de relevantie van de aangevoerde argumenten, moet de rechter kunnen uitmaken of er een kans bestaat dat de bestreden beslissing vernietigd of herzien zal worden.
2. De tweede voorwaarde impliceert dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de ten gronde bestreden beslissing zware materiële schade met zich dreigt te brengen die moeilijk te herstellen is.
Moeilijk te herstellen schade kan gedefinieerd worden als schade die voortvloeit uit een feitelijke toestand die te wijten is aan de tenuitvoerlegging van de administratieve beslissing en in de praktijk moeilijk opnieuw kan worden gewijzigd, mocht die beslissing later vernietigd worden.
Schorsing van de tenuitvoerlegging moet het laatste middel zijn dat door de bestuurde kan worden aangewend wanneer, na erkenning van de onwettigheid van een beslissing door de rechter, de toegebrachte schade achteraf niet kan worden vergoed.
In dat geval moet de rechter zich kunnen uitspreken vóór de onherstelbare handeling wordt uitgevoerd, wat de rechtspleging met betrekking tot de schorsing van de tenuitvoerlegging een spoedeisend karakter verleent.
Alleen de materiële schade wordt hier bedoeld. Indien ook morele schade in overweging zou worden genomen, dreigt de schorsing haar doel voorbij te schieten.
Artikel 123
Met het oog op de duidelijkheid en teneinde beide procedures uit elkaar te houden, moet de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging bij afzonderlijke akte worden ingesteld.
De vordering moet echter samen met de akte van rechtsingang ingediend worden. Daar de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging een spoedeisend karakter vertoont, zou het absurd zijn dat ze kan worden ingesteld in de loop van het geding, dat wil zeggen verschillende maanden na het begin van de tenuitvoerlegging van de beslissing. Indien de vordering bovendien op welk ogenblik van de procedure ook zou mogen worden ingesteld, zou het moeilijk zijn een algemene regeling vast te stellen voor de procedure over de zaak zelf.
Artikel 124
De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet, net als het verzoekschrift waarbij de vernietiging wordt gevorderd, bepaalde essentiële vermeldingen bevatten zoals de naam, de hoedanigheid, enz. van de eiser.
Bovendien moet de eiser een beknopte uiteenzetting van de feiten geven, waaruit blijkt dat hij door de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de beslissing ernstige schade dreigt te lijden, daar dit de voorwaarde sine qua non is om een eventuele schorsing van de tenuitvoerlegging te verkrijgen. De rechter moet dus, enerzijds, de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging onderzoeken om uit te maken of de schade moeilijk te herstellen is en, anderzijds, het beroep tot vernietiging om na te gaan of de aangevoerde middelen ernstig lijken en de vernietiging kunnen wettigen.
Artikel 125
Dit artikel bepaalt dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging de rechtspleging betreffende het eigenlijke beroep niet schorst.
Wij wensen hierdoor te vermijden dat de procedure over de zaak zelf vertraagd wordt, wat ook de afloop moge zijn van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging.
Artikel 126
Zodra de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging is ingesteld, moet de voorzitter van de kamer waarbij ze aanhangig is gemaakt, onverwijld een afschrift ervan zenden aan de auditeur-generaal, de datum van de terechtzitting bepalen en zonder verwijl de hoofdgriffier, de auditeur-generaal en de partijen kennis geven van de beschikking waarbij de rechtsdag wordt bepaald. Ten einde de procedure te bespoedigen, moet de terechtzetting plaatshebben binnen dertig dagen na de indiening van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging.
Artikel 127
Artikel 127 is min of meer gebaseerd op artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 juli 1981 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State in geval van beroep tegen de beslissingen bedoeld in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Artikel 128
Artikel 128 bepaalt dat de artikelen van hoofdstuk III met betrekking tot de terechtzitting waarop de zaak zelf wordt behandeld, van toepassing zijn op de terechtzitting waarop de schorsing van de tenuitvoerlegging wordt behandeld.
Artikel 129
Dit artikel voorziet eveneens in een snelle procedure voor de uitspraak van het arrest betreffende de schorsing van de tenuitvoerlegging. Om de rechtbank te verplichten binnen de gestelde termijnen uitspraak te doen, bepaalt het tweede lid van dit artikel dat de schorsing geacht wordt toegestaan te zijn, wanneer het arrest niet binnen de gestelde termijnen gewezen wordt.
Artikel 130
Om te verhinderen dat de procedure betreffende de vordering tot schorsing te lang aansleept, bepaalt artikel 130 dat tegen het arrest geen enkel rechtsmiddel openstaat. De mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden zou in strijd zijn met het streven naar een doeltreffende en snelle behandeling. Het blijft evenwel steeds mogelijk de bevoegdheid van de rechtbank te betwisten.
Artikel 131
De tenuitvoerlegging van de bestreden administratieve beslissing wordt geschorst vanaf de dag waarop aan het bestuur dat de beslissing genomen heeft, kennis wordt gegeven van het arrest. Artikel R.100 van de Franse « Code des tribunaux administratifs » voorziet in een soortgelijke bepaling.
Artikelen 132, 133 en 134
Indien de schorsing van de tenuitvoerlegging wordt toegestaan, vindt de procedure over de zaak zelf, zoals bepaald in deze titel, in beginsel toepassing.
Die bepalingen van de artikelen 108 en 109 vormen een uitzondering op de termijnen voorgeschreven voor de procedure over de zaak zelf.
Artikelen 135 tot 138
De artikelen 135 en volgende van het voorstel regelen het gebruik van de talen voor de administratieve rechtbanken naar het voorbeeld van de bepalingen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken, voornamelijk wat Brussel betreft. Aangezien de verweerder evenwel steeds een bestuursorgaan zal zijn, diende te worden voorzien in een specifieke bepaling voor de administratieve rechtbanken. De rechter is immers verplicht het verzoek van de verweerder dat de taal van de rechtspleging zou worden gewijzigd, te aanvaarden (artikelen 137 en 139), wanneer deze op grond van de wetgeving op het gebruik der talen in bestuurszaken verplicht is uitsluitend de taal te gebruiken ten gunste waarvan hij zijn wijzigingsaanvraag doet (b.v. het Vlaamse Gewest voor een handeling van toezicht).
Aangezien het echter mogelijk is, wanneer de rechtbank in hoger beroep uitspraak doet, dat het bestuursorgaan eisende partij is, wordt bepaald dat de rechtbank de door de eiser gevraagde wijziging van taal kan weigeren, wanneer het bestuursorgaan als eisende partij verplicht is de taal van het verzoekschrift te gebruiken of nog wanneer de verweerder, indien het een particulier betreft, in staat is zich uit te drukken in de taal van het verzoekschrift.
Indien de eiser en de verweerder bestuursorganen zijn, onderworpen aan verschillende verplichtingen inzake taalgebruik, dan staat het aan de rechtbank om te beslissen en de taal van de verweerder te kiezen indien deze heeft gevraagd de taal te wijzigen, want in dat geval moet de rechtbank dat verzoek inwilligen.
Wat voorts het gebruik van de talen voor de rechtbank te Luik betreft, is de regel dat de zaken in het Frans worden behandeld, tenzij de verweerder gevestigd is in het Duitse taalgebied, in welk geval de rechtspleging geschiedt in de taal van het verzoekschrift, d.w.z. het Duits, behalve indien de verweerder vraagt dat de taal wordt gewijzigd.
Artikel 139
Artikel 139 stelt de administratieve rechtbank gelijk met een gewestdienst wat betreft het gebruik van de talen in de binnendiensten van de rechtbank.
De bepalingen opgenomen in dit hoofdstuk zijn ingegeven door de bepalingen vermeld onder titel VIII - Algemene Bepalingen, van het besluit van de Regent tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State.
Artikel 149
Volgens dit artikel is de rechtspleging ingesteld door titel IV van toepassing op de volledige geschillenberechting, tenzij de desbetreffende bijzondere bepalingen die door de Koning dienden te worden gewijzigd, voorzien in specifieke uitzonderingen.
Artikel 150
§ 1. Artikel 42 maakt de administratieve rechtbanken bevoegd om, onder voorbehoud van hoger beroep bij de Raad van State, de moeilijkheden te regelen in verband met de respectieve bevoegdheid van de provinciale en de gemeentelijke overheden of van de openbare instellingen in hun rechtsgebied. Bijgevolg dient artikel 12 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State te worden gewijzigd : het zal voortaan bepalen dat de afdeling administratie die bevoegdheid uitoefent onverminderd de bevoegdheden van de administratieve rechtbanken. Over dat soort van aangelegenheden blijft de Raad van State immers in eerste aanleg uitspraak doen wanneer het gaat om bevoegdheidsconflicten tussen bestuursorganen gevestigd in verschillende rechtsgebieden. De Raad van State treedt evenwel op als rechter in hoger beroep krachtens artikel 16 van dezelfde wetten, zoals gewijzigd door ons voorstel.
§ 2. Aangezien de geschillenberechting in verband met de wettigheid voortaan grotendeels naar de administratieve rechtbanken gaat, behoort artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State te worden gewijzigd teneinde duidelijk te maken dat zijn bevoegdheid ter zake beperkt wordt door de vernietigingsbevoegdheid die nu aan de administratieve rechtbanken is opgedragen.
De bevoegdheid van de Raad van State op het stuk van de beslissingen in geschillen van bestuur bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten, blijft bestaan en wordt op dezelfde wijze geregeld.
§ 3. Bovendien kan tegen arresten tot vernietiging van de administratieve rechtbanken, tegen de arresten in eerste aanleg gewezen over de geschillen waarvoor zij volle rechtsmacht hebben en tegen de arresten in verband met de bevoegdheid van de rechtbanken, hoger beroep ingesteld worden bij de Raad van State. Derhalve dient artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State gewijzigd te worden teneinde dat hoger beroep mogelijk te maken.
Voortaan wordt onder beslissingen in geschillen van bestuur verstaan :
1. Uitsluitend de arresten van de administratieve rechtbanken in hoger beroep overeenkomstig artikel 42 van dit voorstel en niet meer de beslissingen van administratieve rechtscolleges, aangezien het voorstel een nieuwe regeling invoert en de bevoegdheid ter zake naar de administratieve rechtbanken gaat, onder voorbehoud van hoger beroep en niet van vernietiging.
2. Zoals voorheen, de uitspraken van het bestuur in betwiste zaken.
Artikel 151
1. Volgens artikel 151 kan de Koning alle in de artikelen 41 en 42 bedoelde wetten en koninklijke besluiten opheffen of wijzigen die de bestaande administratieve rechtspraak regelen teneinde elke bepaling aan te passen aan de nieuwe voorschriften op het stuk van de overdracht van bevoegdheden.
Het spreekt vanzelf dat het hier om een omvangrijke taak gaat, nl. het afschaffen van alle commissies waarvan de bevoegdheid naar de administratieve rechtbank gaat en een grondige wijziging van tal van wetten, in de eerste plaats de gemeentewet waarin de berechting van bestuursgeschillen volledig gereorganiseerd zal moeten worden.
2. Tevens dient de Koning alle geldende bijzondere procedures te wijzigen, behalve die welke, wegens hun eigenheid, onverkort moeten blijven gelden.
Wij hebben hier te maken met een kaderbepaling die aan de uitvoerende macht een technische manoeuvreerruimte laat om de wetgeving aan te passen, waarbij echter twee regels van dwingende aard worden opgelegd.
1) Het automatisch aanbrengen van technische wijzigingen in alle bevoegdheidsregels waar zulks nodig blijkt wegens de invoering van nieuwe bepalingen.
2) Het behouden van de bijzondere bepalingen op het stuk van de procedure voor welomschreven geschillen (termijnen, noodzaak van onderzoek, enz.), doch uitsluitend wanneer dat nodig blijkt wegens de eigenheid van de geschillen.
Deze bepaling verleent aan de Koning geenszins de bevoegdheid om, buiten het bestek van deze twee regels, de bedoelde bepalingen anderszins aan te passen of te wijzigen.
Artikel 152
Alle administratieve rechtscolleges waarbij een zaak aanhangig is gemaakt vóór de inwerkingtreding van deze wet, handelen die zaak af volgens de bestaande regels. Tegen hun beslissingen blijven dezelfde rechtsmiddelen bij dezelfde rechtbanken openstaan, en dezelfde regels die nu van toepassing zijn, blijven eveneens gelden.
Artikel 153
Het voorstel bepaalt dat de wet in werking treedt op de eerste dag van de dertiende maand na die waarin ze bekendgemaakt is, zodat de uitvoerende macht de kans heeft de koninklijke besluiten goed te keuren die nodig zijn voor de uitvoering van deze wet.
Joëlle MILQUET. |
WETSVOORSTEL
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Artikel 2
Er zijn in België vijf administratieve rechtbanken :
1. De administratieve rechtbank van Brussel, waarvan het rechtsgebied de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad omvat;
2. De administratieve rechtbank van Gent, waarvan het rechtsgebied de provincies West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen omvat;
3. De administratieve rechtbank van Antwerpen, waarvan het rechtsgebied de provincies Antwerpen en Limburg omvat;
4. De administratieve rechtbank van Luik, waarvan het rechtsgebied de provincies Luik, Luxemburg en Namen omvat;
5. De administratieve rechtbank van Bergen, waarvan het rechtsgebied de provincie Henegouwen omvat.
Art. 3
§ 1. Elke administratieve rechtbank bestaat uit zes leden onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter.
§ 2. Elke administratieve rechtbank telt twee kamers van drie rechters aangewezen door de voorzitter van de administratieve rechtbank.
De eerste kamer, voorgezeten door de voorzitter van de administratieve rechtbank, neemt overeenkomstig artikel 39 kennis van de geschillen in verband met de wettigheid.
De tweede kamer, voorgezeten door de ondervoorzitter van de administratieve rechtbank, neemt overeenkomstig de artikelen 41 en 42 kennis van de geschillen ten aanzien waarvan de rechtbank volle rechtsmacht heeft.
Art. 4
§ 1. De leden van de administratieve rechtbanken worden door de Koning benoemd uit twee lijsten, elk met drie kandidaten, de ene voorgedragen door beurtelings de Raad van State en de administratieve rechtbank waar het ambt openstaat, en de andere door de provincieraad van het rechtsgebied van de rechtbank of, wanneer het rechtsgebied van de rechtbank meer dan een provincie omvat, beurtelings door elke provincieraad van het rechtsgebied van de rechtbank.
§ 2. Wanneer moet worden voorzien in de benoeming van een lid van de administratieve rechtbank te Brussel, moet de lijst voorgedragen door beurtelings de Raad van State en de administratieve rechtbank waar het ambt openstaat, worden opgesteld met inachtneming van de taalpariteit als voorgeschreven door artikel 6, § 4.
De andere lijst wordt gezamenlijk voorgedragen door de provincieraden en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Het aantal voordrachten voor de plaatsen van lid van de administratieve rechtbank is vastgesteld als volgt :
1º de Franse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dient voordrachten in voor twee plaatsen;
2º de Nederlandse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dient voordrachten in voor een plaats;
3º de provincieraad van Waals-Brabant dient voordrachten in voor een plaats;
4º de provincieraad van Vlaams-Brabant dient voordrachten in voor twee plaatsen;
§ 3. De leden van de administratieve rechtbank kiezen uit hun leden de voorzitter en de ondervoorzitter.
§ 4. De leden van de administratieve rechtbanken worden voor het leven benoemd.
Art. 5
De leden van de administratieve rechtbank worden voor ten minste de helft benoemd hetzij uit de leden van het auditoraat en het coördinatiebureau van de Raad van State, hetzij uit de leden van het auditoraat van een administratieve rechtbank.
Art. 6
§ 1. Om tot lid van een administratieve rechtbank te worden benoemd, moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn, volle 35 jaar oud zijn en het bewijs leveren van een nuttige beroepservaring van juridische aard van ten minste tien jaar.
§ 2. Om tot lid van de administratieve rechtbank te Luik of te Bergen, te worden benoemd, moet de kandidaat door zijn diploma het bewijs leveren dat hij de examens van het doctoraat of het licenciaat in de rechten heeft afgelegd in het Frans.
Van de leden van de administratieve rechtbank te Luik moet ten minste één lid het bewijs leveren van zijn kennis van het Duits op de wijze voorgeschreven bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
§ 3. Om tot lid van de administratieve rechtbank te Gent of te Antwerpen te worden benoemd, moet de kandidaat door zijn diploma het bewijs leveren dat hij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd in het Nederlands.
§ 4. Om tot lid van de administratieve rechtbank te Brussel te worden benoemd, moeten drie kandidaten door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten hebben afgelegd in het Frans en de drie andere kandidaten moeten door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten hebben afgelegd in het Nederlands. De voorzitter moet door zijn diploma het bewijs leveren dat hij het examen van het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd in een andere taal dan die van de ondervoorzitter.
Bovendien moeten de kandidaten, om tot lid van de administratieve rechtbank te Brussel te worden benoemd, het bewijs leveren van hun kennis van de andere landstaal op de wijze voorgeschreven bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Bij elke kamer moet er, afgezien van de voorzitter en de ondervoorzitter, één lid zijn dat tot de Nederlandse taalgroep behoort en één lid dat tot de Franse taalgroep behoort, wat wordt vastgesteld op de in het eerste lid omschreven wijze.
Art. 7
Het ambt van lid van een administratieve rechtbank wordt met de rechterlijke ambten gelijkgesteld ten aanzien van de benoemingsvoorwaarden bepaald in de artikelen 187 tot 216 van het Gerechtelijk Wetboek, en in de artikelen 70, § 2, en 71, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
De dienstjaren als lid van een administratieve rechtbank komen in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit in elk bestuurlijk of gerechtelijk ambt of ambt bij de Raad van State dat de betrokkene nadien zou bekleden.
Het auditoraat
Samenstelling van het auditoraat
Art. 8
Bij elke administratieve rechtbank is er een auditoraat.
Het auditoraat bestaat uit een auditeur-generaal, een adjunct-auditeur-generaal en tien auditeurs.
Art. 9
§ 1. De auditeurs worden door de Koning benoemd uit een lijst waarop hun rangschikking voorkomt bij een vergelijkend examen georganiseerd door de Koning.
§ 2. Om tot het examen bedoeld in § 1 te worden toegelaten, moet de kandidaat volle 27 jaar oud zijn, doctor of licentiaat in de rechten zijn en een nuttige beroepservaring van juridische aard van ten minste 3 jaar hebben.
Bij betwisting beslist de examencommissie over de toelating tot het examen.
§ 3. De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal worden door de Koning benoemd.
Niemand kan tot auditeur-generaal worden benoemd indien hij niet reeds adjunct-auditeur-generaal is.
Niemand kan tot adjunct-auditeur-generaal worden benoemd indien hij niet reeds auditeur is.
§ 4. Om tot auditeur, adjunct-auditeur-generaal of auditeur-generaal bij de administratieve rechtbank te Luik of te Bergen te worden benoemd, moet de kandidaat door zijn diploma het bewijs leveren dat hij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd in het Frans.
Van de leden van het auditoraat van de administratieve rechtbank te Luik moeten ten minste twee leden het bewijs leveren van hun kennis van het Duits op de wijze voorgeschreven bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
§ 5. Om tot auditeur, adjunct-auditeur-generaal of auditeur-generaal bij de administratieve rechtbank te Gent of te Antwerpen te worden benoemd, moet de kandidaat door zijn diploma het bewijs leveren dat hij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd in het Nederlands.
§ 6. Om tot auditeur bij de administratieve rechtbank te Brussel te worden benoemd, moeten vijf kandidaten door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens van het doctoraat of het licentiaat rechten hebben afgelegd in het Frans en de vijf andere kandidaten moeten door hun diploma het bewijs leveren dat zij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten hebben afgelegd in het Nederlands.
De auditeur-generaal moet door zijn diploma het bewijs leveren dat hij het examen van het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd in een andere taal dan die van de adjunct-auditeur-generaal.
Bovendien moeten de kandidaten, om tot lid van het auditoraat van de administratieve rechtbank te Brussel te worden benoemd, het bewijs leveren van hun kennis van de andere landstaal op de wijze voorgeschreven bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Art. 10
De auditeurs bij een administratieve rechtbank kunnen door de Koning worden benoemd in de ambten omschreven in artikel 71 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State zonder dat zij het vergelijkend examen moeten afleggen voorgeschreven in artikel 71, § 1, van dezelfde wetten.
Het ambt van auditeur bij een administratieve rechtbank wordt met de rechterlijke ambten gelijkgesteld ten aanzien van de benoemingsvoorwaarden bepaald in de artikelen 187 tot 216 van het Gerechtelijk Wetboek en in artikel 71, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Art. 11
De dienstjaren als auditeur bij een administratieve rechtbank komen in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit in elk bestuurlijk of gerechtelijk ambt of ambt bij de Raad van State dat de auditeurs nadien zouden bekleden.
Art. 12
De auditeur-generaal verdeelt de zaken onder de leden van het auditoraat en leidt de werkzaamheden.
Hij kan de adjunct-auditeur-generaal de leiding opdragen van de werkzaamheden die hij vaststelt.
Art. 13
De leden van het auditoraat nemen in de twee kamers van de administratieve rechtbank deel aan het onderzoek. Zij kunnen worden belast met de onderzoeksverrichtingen waartoe de kamers hebben besloten. Zij brengen aan de kamers advies uit in de openbare terechtzitting bij het einde van de debatten.
Art. 14
De Koning benoemt twee griffiers, onder wie een hoofdgriffier, elk van hen verbonden aan een kamer, uit twee lijsten met elk ten minste twee kandidaten, respectievelijk voorgedragen door de administratieve rechtbank en door de auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal.
Art. 15
§ 1. Om tot griffier te worden benoemd, moet de kandidaat volle 25 jaar oud zijn en houder zijn van een diploma van hoger middelbaar onderwijs of van een door de Koning gelijkwaardig verklaarde studie.
§ 2. Om tot griffier van de administratieve rechtbank te Luik of te Bergen te worden benoemd, moet de kandidaat het bewijs leveren van zijn kennis van het Frans. Eén griffier van de administratieve rechtbank te Luik moet bovendien het bewijs leveren van zijn kennis van het Duits.
§ 3. Om tot griffier van de administratieve rechtbank te Gent of te Antwerpen te worden benoemd, moet de kandidaat het bewijs leveren van zijn kennis van het Nederlands.
§ 4. Om tot griffier van de administratieve rechtbank te Brussel te worden benoemd, moet de kandidaat het bewijs leveren van zijn kennis van de andere landstaal.
§ 5. Het bewijs van de kennis van een van beide landstalen en het bewijs van de kennis van de andere landstaal moet worden geleverd op de wijze voorgeschreven bij artikel 53, § 4, van de wet van 14 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in bestuurszaken. De wijze waarop het bewijs van de kennis van het Duits wordt geleverd, wordt door de Koning bepaald.
Art. 16
De griffiers kunnen worden geschorst en ontslagen door de Koning, de administratieve rechtbank en de betrokken persoon gehoord.
Art. 17
De leden van het administratief personeel worden benoemd en ontslagen door de administratieve rechtbank, die deze bevoegdheid geheel of gedeeltelijk aan de voorzitter kan opdragen.
Art. 18
Het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het rijkspersoneel zijn van toepassing op het administratief personeel van de administratieve rechtbank.
Art. 19
De administratieve rechtbank regelt de opdrachten, verhinderingen en vervangingen, de afwezigheden, verloven en vakanties van de leden van het administratief personeel.
Art. 20
De wedden, verhogingen en vergoedingen toe te kennen aan de leden van de administratieve rechtbank, van het auditoraat en van de griffie worden bij de wet vastgesteld.
Art. 21
§ 1. De leden van de administratieve rechtbank en van het auditoraat worden in ruste gesteld wanneer zij wegens ziekte of gebrekkigheid van ernstige en blijvende aard niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen of wanneer zij de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt.
§ 2. De griffiers en de leden van het administratief personeel worden op pensioen gesteld wanneer zij wegens ziekte of gebrekkigheid van ernstige en blijvende aard niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen of wanneer zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt.
Art. 22
§ 1. De artikelen 391, 392, 393, 395, 396 en 397 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de leden van de administratieve rechtbank en van het auditoraat.
§ 2. De algemene wet op de burgerlijke pensioenen is van toepassing op de griffiers en de leden van het administratief personeel van de administratieve rechtbank.
Art. 23
De leden van het administratief personeel die op 24 augustus 1968 administratieve of gerechtelijke diensten vervulden die in aanmerking komen voor een rustpensioen ten bezware van de Openbare Schatkist, maar die, op de leeftijd van volle 65 jaar, niet de wettelijke dienstvoorwaarden vervullen om dat pensioen te verkrijgen, worden in disponibiliteit gesteld volgens dezelfde regeling als die voor het rijkspersoneel, tenzij zij, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, § 4, tweede en derde lid, van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de particuliere sector, om de toepassing van artikel 4, §§ 1 en 2, van dezelfde wet verzoeken.
Art. 24
De griffiers en de leden van het administratief personeel kunnen, op voorstel van de administratieve rechtbank, bij uitzondering in dienst worden gehouden boven de in artikel 21, § 2, gestelde grens, ingeval de administratieve rechtbank bij hun verdere medewerking bijzonder belang heeft en zij vervangen zouden moeten worden als zij op pensioen werden gesteld.
De Koning beslist over het in dienst houden van de griffiers en van de leden van het administratief personeel. De indiensthouding geldt slechts voor één jaar. Zij kan worden vernieuwd.
Art. 25
De ambten van lid van de administratieve rechtbank, lid van het auditoraat en lid van de griffie zijn onverenigbaar met de rechterlijke ambten en de ambten bij de Raad van State, met de uitoefening van een bij verkiezing verleend openbaar mandaat, met enige bezoldigde openbare functie of openbaar ambt van politieke of administratieve aard, met het ambt van notaris of van gerechtsdeurwaarder, met het beroep van advocaat, met de militaire stand en met de geestelijke stand.
Van het eerste lid kan worden afgeweken :
1º wanneer het gaat om de uitoefening van het ambt van hoogleraar of leraar, docent, lector of assistent in een inrichting voor hoger onderwijs, voor zover dat ambt gedurende niet meer dan vijf uur per week en gedurende niet meer dan twee halve dagen per week wordt uitgeoefend;
2º wanneer het gaat om de uitoefening van het ambt van lid van een examencommissie;
3º wanneer het gaat om de deelneming aan een commissie, een raad of comité van advies, voor zover het aantal bezoldigde opdrachten of ambten beperkt blijft tot twee en het geheel van de bezoldiging niet hoger is dan een tiende van de jaarlijkse brutowedde van het hoofdambt in de administratieve rechtbank.
Deze afwijkingen worden door de Koning of door de minister van Binnenlandse Zaken toegestaan, naargelang het gaat om een afwijking bepaald in het
1º dan wel in het 2º en het 3º. Zij worden toegestaan op advies van de voorzitter wanneer het gaat om leden van de administratieve rechtbank of van de griffie en op advies van de auditeur-generaal wanneer het gaat om leden van het auditoraat.
Art. 26
De leden van de administratieve rechtbank, van het auditoraat en van de griffie mogen niet voor enige andere openbare dienst worden opgevorderd, behoudens de gevallen die de wet bepaalt.
Art. 27
Het is hun verboden :
1º mondeling of schriftelijk de verdediging van de belanghebbenden te voeren of hun consult te geven;
2º in een scheidsgerecht op te treden tegen bezoldiging;
3º hetzij persoonlijk, hetzij door een tussenpersoon, enige handel te drijven, als zaakwaarnemer op te treden, deel te nemen aan de leiding of het bestuur van of aan het toezicht op handelsvennootschappen of nijverheids- of handelsinrichtingen.
In afwijking van het 3º kan de Koning, in bijzondere gevallen, de deelneming in het toezicht op handelsvennootschappen of nijverheids- of handelsinrichtingen toestaan.
Art. 28
Artikel 25 en artikel 27, 1º en 3º, zijn mede van toepassing op de leden van het administratief personeel van de administratieve rechtbank.
Afwijkingen kunnen hun ook door de administratieve rechtbank worden toegestaan in de gevallen waarin de op de rijksambtenaren toepasselijke bepalingen aan dezen of hun echtgenoot de uitoefening van bepaalde aanvullende bezigheden toestaan.
Art. 29
De bloed- en aanverwanten, tot en met de derde graad, mogen, tenzij de Koning dit verbod heeft opgeheven, niet tegelijkertijd lid van dezelfde administratieve rechtbank zijn.
Art. 30
De ambtsdragers bij de administratieve rechtbank kunnen met hun instemming en op het advies bedoeld in artikel 25, derde lid, door de Koning tijdelijk belast worden met het vervullen van een opdracht of het uitoefenen van een ambt bij een nationale instelling. Indien zij door de hun aldus opgedragen taak niet meer in staat zijn hun ambt bij de administratieve rechtbank te vervullen, worden zij gedetacheerd.
De detachering mag voor niet langer dan één jaar worden toegestaan. Onder de in het eerste lid bepaalde voorwaarden kan de detachering evenwel telkens voor ten hoogste een jaar worden verlengd, zonder dat de totale duur van de detachering vier jaar mag te boven gaan. Indien betrokkene bij het verstrijken van de detacheringstermijn zijn ambt bij de administratieve rechtbank niet opnieuw heeft opgenomen, wordt hij geacht ontslag te hebben genomen.
De gedetacheerde ambtsdragers behouden hun plaats op de ranglijst. De in de stand van detachering doorgebrachte tijd wordt als een periode van werkelijke dienst beschouwd.
Zij blijven de wedde verbonden aan hun ambt bij de administratieve rechtbank genieten. Geen aanvullende bezoldiging, noch vergoeding mag hun worden verleend, buiten die welke de werkelijke lasten verbonden aan de toevertrouwde opdrachten of ambten dekken en die welke door de Koning in ieder bijzonder geval worden bepaald.
Art. 31
De ambtsdragers bij de administratieve rechtbank kunnen, op het advies bedoeld in artikel 25, derde lid, door de Koning worden gemachtigd om een opdracht te vervullen of een ambt uit te oefenen bij een supranationale, internationale of buitenlandse instelling.
Indien zij door de hun aldus opgedragen taak niet meer in staat zijn hun ambt bij de administratieve rechtbank te vervullen, worden zij buiten kader gesteld.
De totale duur van de buitenkaderstelling mag niet langer zijn dan de periodes van werkelijke dienst bij de administratieve rechtbank.
De betrokkenen die buiten kader gesteld zijn, ontvangen niet langer de wedde die aan hun ambt bij de administratieve rechtbank verbonden is en komen niet meer in aanmerking voor bevorderingen. Zij behouden hun recht om wederopgenomen te worden in hun vroeger ambt bij de administratieve rechtbank, ongeacht het aantal plaatsen bepaald in de artikelen 3 en 8.
Indien de betrokkenen bij het verstrijken van de termijn van de buitenkaderstelling hun ambt bij de administratieve rechtbank niet opnieuw hebben opgenomen, worden zij geacht ontslag te hebben genomen.
De personen bedoeld in het tweede lid mogen de termijn van hun opdracht doen gelden voor de berekening van hun pensioen, voor zover deze niet reeds voor die berekening in aanmerking is genomen. Het aldus berekend pensioen wordt verminderd met het netto-bedrag van het pensioen dat uit hoofde van de opdracht aan de betrokkene wordt toegekend door de buitenlandse regering, het buitenlands bestuur of de supranationale of internationale instelling waarbij hij ze heeft vervuld. Die vermindering wordt enkel toegepast op de pensioenverhoging voortvloeiend uit de tenlasteneming door de Schatkist van de termijn van die opdracht.
Art. 32
De Koning kan, ook wanneer er geen vacature is, leden van de administratieve rechtbank en van het auditoraat benoemen om het ambt te vervullen van hen die regelmatig gemachtigd zijn tot het aanvaarden van een openbaar ambt bij een supranationale, internationale of buitenlandse instelling. Aan het aantal leden bepaald in de artikelen 3 en 8 mag evenwel niet meer dan één lid van de administratieve rechtbank en niet meer dan één lid van het auditoraat worden toegevoegd.
De benoemingen om in een vervanging te voorzien worden beschouwd als benoemingen in nieuwe plaatsen.
Zij aan wie een ambt wordt begeven om in een vervanging te voorzien, worden vast benoemd. Van rechtswege bezetten zij de plaatsen van lid van de administratieve rechtbank en van auditeur naargelang deze plaatsen vrijkomen en voor zover zij het bewijs leveren van de talenkennis die voor het bekleden van de vrijgekomen plaats vereist is.
Art. 33
De leden van de administratieve rechtbank of van het auditoraat die tekortgeschoten zijn in de waardigheid van hun ambt of in de plichten van hun staat, kunnen, al naar het geval, uit hun ambt ontzet of daarin geschorst worden, bij een arrest dat door de Raad van State wordt uitgesproken.
Art. 34
§ 1. De voorzitter en de auditeur-generaal leggen persoonlijk of schriftelijk in handen van de Koning de eed af die voorgeschreven is bij het decreet van 20 juli 1831. De ondervoorzitter, de leden van de administratieve rechtbank, de adjunct-auditeur-generaal, de auditeurs en de griffiers leggen die eed af in handen van de voorzitter.
§ 2. De in § 1 bedoelde personen zijn gehouden tot de eedaflegging binnen een maand na de dag waarop hun benoeming hun is bekendgemaakt; anders kan in hun vervanging worden voorzien.
De eed wordt in het Nederlands of in het Frans afgelegd naargelang de betrokkene Nederlandstalig of Franstalig is. De taal van het voor de benoeming vereiste diploma bepaalt of de betrokkene Nederlandstalig of Franstalig is.
Art. 35
De Koning bepaalt de ambtskleding die de ambtsdragers bij de administratieve rechtbank op terechtzittingen en bij officiële plechtigheden dragen.
Hij regelt voorrang en eerbewijzen.
Bevoegdheid van de administratieve rechtbanken
Territoriale bevoegdheid
Art. 36
De territoriale bevoegdheid van de administratieve rechtbank wordt bepaald door de zetel van het bestuursorgaan waarvan de aangevochten handeling uitgaat of tegen wiens administratieve of jurisdictionele beslissing beroep is ingesteld en, bij ontstentenis daarvan, door de woonplaats of de zetel van de eisende partij.
Art. 37
De territoriale bevoegdheid van de administratieve rechtbanken is van openbare orde.
Daarvan kan niet worden afgeweken, zelfs niet door keuze van woonplaats of door overeenstemming tussen de partijen.
Art. 38
De administratieve rechtbank waarbij een vordering aanhangig is gemaakt waarvoor zij territoriaal bevoegd is, is op de wijze bepaald in de artikelen 107 tot 110, eveneens bevoegd om kennis te nemen van een daarmee samenhangende vordering die normalerwijze tot de territoriale bevoegdheid van een andere administratieve rechtbank behoort.
Volstrekte bevoegdheid
Geschillenbehandeling in verband met de wettigheid
Art. 39
De administratieve rechtbank doet, bij wege van arrest, in eerste aanleg en onder voorbehoud van hoger beroep bij de Raad van State uitspraak op de beroepen tot vernietiging die wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of oneigenlijk gebruik van bevoegdheid worden ingesteld door ieder die doet blijken van een belang :
1º tegen de handelingen en verordeningen van de onderscheiden bestuursorganen waarvan de bevoegdheid niet verder reikt dan het rechtsgebied van de rechtbank waarin zij hun zetel hebben;
2º tegen de handelingen van toezicht van de bestuursorganen ten aanzien van de in het 1º bedoelde handelingen.
Art. 40
Wanneer een bestuursorgaan gehouden is te beslissen en er na het verstrijken van een termijn van vier maanden te rekenen van de aanmaning die een belanghebbende daartoe aan het bestuursorgaan stuurt, geen beslissing is genomen, wordt het stilzwijgen van het bestuursorgaan geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bijzondere bepalingen die een andere termijn voorschrijven of aan het stilzwijgen van het bestuursorgaan andere gevolgen verbinden.
Geschillenbehandeling met volle rechtsmacht
I. Bevoegdheid in eerste aanleg
Art. 41
De administratieve rechtbank doet met volle rechtsmacht, bij wege van arrest, uitspraak op verzoek van ieder die doet blijken van een belang, onder voorbehoud van hoger beroep bij de Raad van State :
1º in de geschillen bedoeld in artikel 84, § 2, van de gemeentekieswet, de artikelen 9, 10, 22 en 77 van de nieuwe gemeentewet, artikel 30 van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de artikelen 18, 21 en 22 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, onverminderd de bijzondere bepalingen van artikel 77bis, § 2, van de gemeentekieswet en de artikelen 18bis , 21bis en 22 van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
2º in de geschillen bedoeld in artikel 15 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
3º in de geschillen bedoeld in de artikelen 256 en 272, derde en vierde lid, van de nieuwe gemeentewet;
4º in de geschillen naar aanleiding van het bepaalde in artikel 69, tweede lid, en artikel 97, tweede lid, van het Boswetboek alsmede in artikel 49, derde lid, en artikel 3 van de op 15 september 1919 gecoördineerde wetten betreffende de mijnen, groeven en graverijen;
5º in de geschillen bedoeld in artikel 3 van het Veldwetboek;
6º over de moeilijkheden en betwistingen in verband met het hoofdverblijf, bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
7º in de geschillen over :
a) de eindafrekening van de plaatselijke gemeenteontvangers, zoals geregeld door artikel 244 van de nieuwe gemeentewet en de artikelen 213 tot 219 van het besluit van de Regent van 10 februari 1945 houdende algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit en de rekeningen van de gewestelijke ontvangers;
b) de eindafrekening van de penningmeesters van de kerkfabrieken, bedoeld in de artikelen 5 tot 12 van de wet van 4 maart 1870;
c) de eindafrekening van de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, bedoeld in de wet van 8 juli 1976;
d) de eindafrekening van de ontvanger van de provinciale commissies ingesteld tot beheer van de studiebeurzen, bedoeld in artikel 29 van de wet van 19 december 1864;
8º in de geschillen over de vergoedingen en de voorwaarden inzake opeising, bedoeld in artikel 18 van de wet van 12 mei 1927 op de militaire opeisingen;
9º in de geschillen over de bezwaren bedoeld in artikel 36 en de vergoedingen bedoeld in artikel 56 van het koninklijk besluit van 1 februari 1938 tot uitvoering van de wet van 5 maart 1935 betreffende de Staatsburgers die, bij vrijwillige dienstneming of bij opeising, in oorlogstijd de werking der openbare diensten moeten verzekeren;
10º in de geschillen over de aanvragen tot schadeloosstelling, bedoeld in artikel 9 van de wet van 23 juni 1930 betreffende het inrichten van een aan luchtvaartdienstbaarheden onderworpen veiligheidsgordel rondom de door een of meer escadrilles van het leger gebruikte luchtvaartterreinen;
11º in de geschillen over de belasting op de buurtwegen, bedoeld in artikel 23 van de wet van 10 april 1841 op de buurtwegen;
12º in de geschillen over de invordering van provinciale en plaatselijke heffingen, bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de wet van 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen;
13º in de geschillen bedoeld in artikel 7 van de wet van 19 februari 1965 betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten door vreemdelingen;
14º in de geschillen bedoeld in artikel 10, § 2, van de wet van 14 augustus 1974 betreffende de afgifte van paspoorten;
15º over de aanvragen tot toekenning van voorlopige hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, bedoeld in de artikelen 30 en volgende van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen;
16º in de geschillen over de verkiezing van schepenen, onverminderd de bijzondere bepalingen van artikel 77bis , § 2, van de gemeentekieswet;
17º in de geschillen over de invordering en de terugbetaling van de bijstandskosten, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand;
18º over de bezwaren inzake de polderbelasting of belastingen voor wateringen bedoeld in respectievelijk artikel 68 van de wet van 3 juni 1957 en artikel 68 van de wet van 5 juli 1956, alsmede over de bezwaren bedoeld in artikel 15, derde lid, van de wet van 20 juni 1855 betreffende de politie op de bevloeiingen in de Kempen;
19º in de geschillen bedoeld in de artikelen 17 en 42 van de wet van 19 december 1864 betreffende de stichtingen ten voordele van het openbaar onderwijs of van de beursstudenten;
20º in de geschillen over de respectieve bevoegdheid van de provinciale en gemeentelijke overheden of van de openbare instellingen in haar rechtsgebied;
21º op het beroep tegen de beslissingen van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, bedoeld in artikel 57/6 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1987;
22º op het beroep tegen de beslissingen van de minister van Justitie, bedoeld in artikel 28, § 4, van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis;
23º op het beroep bedoeld in artikel 12, § 2, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen en studieleningen;
24º op het beroep tegen de beslissingen van de minister omtrent de tegemoetkomingen van het Speciaal Onderstandsfonds, bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 juni 1956 betreffende het Speciaal Onderstandsfonds;
25º op het beroep tegen de beslissingen van het Rijksfonds voor de sociale reclassering van de minder-validen, bedoeld in artikel 26 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen.
II. Bevoegdheid in hoger beroep
Art. 42
De administratieve rechtbank doet uitspraak in laatste aanleg, behoudens cassatieberoep bij de Raad van State :
1º op het beroep tegen de beslissingen van het college van burgemeester en schepenen, bedoeld in artikel 26 van het Kieswetboek wanneer dat college uitspraak doet over de bezwaren bedoeld in artikel 18 van hetzelfde Wetboek, en op het beroep tegen de beslissingen van de arrondissementshoofdbureaus, bedoeld in artikel 125 van hetzelfde Wetboek;
2º op het beroep tegen beslissingen inzake individuele dienstverlening, bedoeld in artikel 71 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
3º op het beroep tegen de beslissingen door de directeurs der belastingen genomen krachtens de artikelen 366, 367 en 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen;
4º op het beroep tegen de beslissingen van de arts op het stuk van de geschiktheid voor de dienst bij de rijkswacht, bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 22 maart 1979 betreffende de medische geschiktheidscriteria en de medische onderzoeken voor toelating tot het operationeel korps van de rijkswacht, alsook op het beroep tegen de beslissingen op het stuk van de geschiktheid van de kandidaat-officieren van het niet-varend personeel, bedoeld in artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1981 betreffende de medische geschiktheidscriteria en de medische onderzoeken voor toelating tot de actieve kaders van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst;
5º op het beroep tegen de beslissingen van de medische commissies voor de luchtdienst, bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 5 oktober 1959 betreffende de geschiktheid voor luchtdienst;
6º op het beroep tegen de beslissingen van de Onderzoeksraad voor de scheepvaart, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 7 van de wet van 30 juli 1926 tot instelling van een Onderzoeksraad voor de scheepvaart;
7º op het beroep tegen de beslissingen van het Prijsgerecht, bedoeld in artikel 2 van de wet van 26 augustus 1919 tot inrichting van het Prijsgerecht;
8º op het beroep tegen de beslissingen van de muntmeester, bedoeld in :
a) artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 juni 1869 houdende regeling der keuring van de gouden en zilveren voorwerpen;
b) artikel 6 van de wet van 30 december 1885 houdende goedkeuring van de akte van 12 december 1885 waarbij België toetreedt tot de Overeenkomst betreffende het muntwezen, op 6 november 1885 te Parijs gesloten tussen Frankrijk, Griekenland, Italië en Zwitserland, alsmede tot de eraan gehechte schikking en verklaring;
c) artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 januari 1910 betreffende de waarborg der werken van goud, zilver en de keuringskosten;
d) artikel 23 van de wet van 11 augustus 1987 houdende waarborg van werken uit edele metalen;
9º op het beroep, bedoeld in artikel 76 van de op 7 augustus 1987 gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, tegen de beslissingen om een ziekenhuis te sluiten of een medische dienst op te heffen dan wel de erkenning van een dienst te weigeren of in te trekken;
10º op het beroep, bedoeld in artikel 11 van het koninklijk besluit van 14 maart 1984 betreffende de Commissie voor de luchtvaartdienstbaarheden, tegen de beslissingen welke die Commissie heeft genomen;
11º op het beroep tegen de beslissingen van de inspecteur der douane en accijnzen bedoeld in artikel 213 van het koninklijk besluit van 18 juli 1977 houdende coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen:
12º op het beroep tegen de beslissingen van de Registratiecommissie, bedoeld in artikel 19 van het koninklijk besluit van 5 oktober 1978 tot uitvoering van de artikelen 299bis en 299ter, § 6, 2º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en de artikelen 30bis en 30ter , § 9, 2º, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
13º op het beroep tegen de beslissingen van de provinciegouverneur inzake definitieve vergoeding, bedoeld in artikel 19, § 2, van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen;
14º op het beroep tegen de beslissingen van de Vestigingsraad, bedoeld in artikel 13 van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;
15º op het beroep tegen de beslissingen van de Burgerlijke Invaliditeitscommissie, bedoeld in artikel 21, § 1, van de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden, alsook tegen de beslissingen genomen door de Commissies voor vergoedingspensioenen, bedoeld in artikel 45 van de op 5 oktober 1948 gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen;
16º op het beroep tegen de beslissingen van de provinciegouverneur of van de bestendige deputatie, genomen met toepassing van de artikelen 3, 8, 9, 11,12, 13, 14 en 18 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
17º op het beroep tegen de beslissingen van de geneeskundige commissie, bedoeld in artikel 37, § 1, 2º, b , van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies;
18º op het beroep tegen de beslissingen van de commissie van eerste aanleg, bedoeld in artikel 6 van de wet van 12 april 1958 betreffende de medisch-farmaceutische cumulatie.
Art. 43
Indien een partij, binnen de termijn vastgesteld om haar memorie in te dienen, of de auditeur-generaal de territoriale of de volstrekte bevoegdheid van een administratieve rechtbank afwijst, bepaalt deze de rechtsdag op een zittingsdag binnen een maand en doet uitspraak over haar bevoegdheid.
Art. 44
De rechtbank kan in elke stand van het geding ambtshalve een middel dat uit zijn onbevoegdheid voortkomt, opwerpen.
Art. 45
§ 1. De rechtbank die zich onbevoegd verklaart op grond van het feit dat de zaak tot de bevoegdheid van een ander administratief rechtscollege behoort, verwijst de zaak naar het bevoegde rechtscollege.
Ieder arrest inzake de bevoegdheid wordt geacht op tegenspraak te zijn gewezen.
§ 2. Hoger beroep bij de Raad van State tegen het arrest inzake de bevoegdheid of de onbevoegdheid op grond van het feit dat de zaak tot de bevoegdheid van een ander administratief rechtscollege behoort, wordt, binnen acht dagen na de kennisgeving, door de auditeur-generaal of door de partijen ingesteld overeenkomstig artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
De akte van hoger beroep wordt, op straffe van verval, neergelegd op de griffie van de rechtbank tegen gedagtekend ontvangbewijs of aan de griffier van de rechtbank gezonden bij een ter post aangetekende brief.
De griffier van de rechtbank zendt de akte van hoger beroep met het dossier onverwijld over aan de griffier van de Raad van State.
Na zijn arrest te hebben gewezen, verwijst de Raad van State de zaak naar het administratieve rechtscollege dat hij bevoegd acht.
§ 3. Indien tegen het arrest van verwijzing geen hoger beroep wordt ingesteld, zendt de griffier een expeditie van het arrest alsmede het dossier over aan de griffier van het rechtscollege waarnaar de zaak is verwezen.
Het rechtscollege waarnaar de zaak is verwezen, bepaalt de rechtsdag op een zittingsdag binnen een maand en doet uitspraak over zijn bevoegdheid. Het kan evenwel het tussengeschil bij de hoofdzaak voegen.
§ 4. Indien het rechtscollege waarnaar de zaak is verwezen, zich op zijn beurt onbevoegd verklaart op grond van het feit dat een ander administratief rechtscollege bevoegd is, wordt de bevoegdheid geregeld door de Raad van State op verzoek van de meest gerede partij of van de auditeur-generaal op de wijze voorgeschreven bij artikel 46.
Art. 46
§ 1. Wanneer :
de rechtbank zich onbevoegd verklaart op grond van het feit dat de zaak tot de bevoegdheid van een gewoon rechtscollege behoort;
de auditeur-generaal of de partijen, op grond van het feit dat de zaak tot de bevoegdheid van een gewoon rechtscollege behoort, het arrest betwisten waarbij de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard;
de Raad van State, in hoger beroep, de onbevoegdheid van de administratieve rechtscolleges ambsthalve opwerpt op grond van het feit dat de zaak tot de bevoegdheid van een gewoon rechtscollege behoort;
het administratief rechtscollege waarnaar de zaak is verwezen, zich onbevoegd verklaart op grond van het feit dat de zaak tot de bevoegdheid van een gewoon rechtscollege behoort,
dan wordt de zaak overeenkomstig het Gerechtelijk Wetboek bij het Hof van Cassatie aanhangig gemaakt bij verzoekschrift van de meest gerede partij of door de auditeur-generaal van de geadieerde administratieve rechtbank of, in voorkomend geval, door de auditeur-generaal van de Raad van State.
Een koninklijk besluit bepaalt de vormen en de termijnen van de rechtspleging.
§ 2. Na uitspraak te hebben gedaan over de bevoegdheid, verwijst het Hof de zaak naar het door hem bevoegd geachte rechtscollege. Het rechtscollege waarnaar de zaak wordt verwezen, moet zich gedragen naar de beslissing van het Hof wat het door hem beslechte rechtspunt betreft.
Art. 47
Wanneer zowel een administratieve rechtbank als een hof of een rechtbank van de rechterlijke macht zich hetzij bevoegd, hetzij onbevoegd hebben verklaard om kennis te nemen van een zelfde vordering, wordt de regeling van het bevoegdheidsgeschil vervolgd door de meest gerede partij of door de auditeur-generaal van een administratieve rechtbank en door het Hof van Cassatie beslecht op de wijze bepaald voor de regeling van rechtsgebied in burgerlijke zaken.
Art. 48
In de gevallen bedoeld in de artikelen 46 en 47, wordt het arrest door het Hof van Cassatie in verenigde kamers gewezen.
Procedure voor
de administratieve rechtbank
Het verzoekschrift
Art. 49
§ 1. De aanvragen, beroepen en moeilijkheden bedoeld in de artikelen 39, 41, 42 en 43 worden bij de administratieve rechtbank aanhangig gemaakt op verzoekschrift, gedagtekend en ondertekend, hetzij door de partij of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 19, derde lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, hetzij door het bestuursorgaan of, in voorkomend geval, door de auditeur-generaal.
§ 2. Het verzoekschrift wordt aangetekend verstuurd of tegen ontvangbewijs neergelegd op de griffie van de administratieve rechtbank.
Art. 50
§ 1. Het verzoekschrift vermeldt :
1. de naam, de hoedanigheid en de woonplaats of zetel van de verzoekende partij;
2. het onderwerp van de vordering of van het beroep en een uiteenzetting van de feiten en middelen;
3. de naam en de woonplaats of zetel van de tegenpartij;
4. in voorkomend geval, de stukken waarop de verzoekende partij haar vordering of beroep steunt.
§ 2. Het verzoekschrift bevat bovendien :
1. in de gevallen bedoeld in artikel 39, een afschrift van de aangevochten handeling, verordening of beslissing;
2. in de gevallen bedoeld in artikel 42, een exemplaar van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld;
3. in de gevallen bedoeld in de artikelen 43 tot 47, een exemplaar van het arrest waarin uitspraak wordt gedaan over de bevoegdheid.
Art. 51
Onverminderd de bijzondere termijnen die, in voorkomend geval, door de in de artikelen 41 en 42 bedoelde wetten en verordeningen zijn bepaald, moet het beroep of de klacht tegen een handeling of tegen een jurisdictionele beslissing van een bestuursorgaan bij de administratieve rechtbank aanhangig worden gemaakt binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de bekendmaking of de kennisgeving van de betwiste handeling.
Wanneer bekendmaking of kennisgeving van die handeling niet vereist is, gaat de termijn in op de dag waarop de verzoeker er kennis van gekregen heeft.
Art. 52
De voorzitter wijst de zaak toe aan de bevoegde kamer.
Hij bezorgt een afschrift van het verzoekschrift aan de auditeur-generaal die zorgt voor de uitvoering van de maatregelen die het onderzoek voorafgaan. De auditeur-generaal wijst te dien einde een lid van het auditoraat aan.
Art. 53
De griffier bezorgt de tegenpartij zonder verwijl een afschrift van het verzoekschrift. De tegenpartij beschikt over een termijn van dertig dagen om op de griffie een memorie van antwoord en het administratief dossier, indien het in haar bezit is, in te dienen.
Is het dossier niet in het bezit van de tegenpartij, dan verzoekt de auditeur-generaal het bestuursorgaan dat het dossier onder zich heeft, om het mede te delen. Het bestuursorgaan zendt zonder verwijl het gevorderde dossier over.
In dat geval gaat de termijn van dertig dagen voor het indienen van de memorie van antwoord in op de dag waarop de tegenpartij in kennis wordt gesteld van de neerlegging van het dossier op de griffie.
Art. 54
De griffier bezorgt de verzoekende partij een afschrift van de memorie van antwoord en stelt haar in kennis van de neerlegging van het dossier op de griffie. De verzoekende partij beschikt over dertig dagen om op de griffie een memorie van wederantwoord in te dienen.
De griffier bezorgt de tegenpartij een afschrift daarvan.
Art. 55
Dient de tegenpartij binnen de gestelde termijn geen memorie van antwoord in, dan wordt de verzoekende partij hiervan door de griffie in kennis gesteld en mag zij de memorie van wederantwoord vervangen door een memorie van toelichting.
Art. 56
Indien het onderzoek zulks wettigt, kunnen de termijnen voor het indienen van de memories die aan de partijen zijn opgelegd, na advies van de auditeur-generaal, worden verlengd bij een met redenen omklede beschikking van de voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is.
De beschikking wordt door de griffier ter kennis van de partijen gebracht.
Art. 57
De kamer waarbij de zaak aanhangig is, kan, na advies van de auditeur-generaal, bij verstek uitspraak doen ten opzichte van de partijen die zich van alle verweer hebben onthouden.
Wordt de zaak vervolgd tegen meerdere partijen waarvan sommigen hun verweermiddelen hebben voorgedragen, maar anderen niet, dan doet de kamer bij dezelfde beslissing uitspraak ten opzichte van alle partijen.
Art. 58
Nadat de in de artikelen 52 tot 57 bedoelde maatregelen zijn uitgevoerd, maakt het overeenkomstig artikel 52 aangewezen lid van het auditoraat een verslag op over de zaak.
Te dien einde kan dit lid rechtstreeks briefwisseling voeren met alle bestuursorganen en aan deze zowel als aan de partijen alle dienstige gegevens en stukken vragen.
Dit gedagtekend en ondertekend verslag wordt aan de kamer bezorgd.
Art. 59
Is de kamer van oordeel dat nieuwe verrichtingen moeten worden bevolen, dan wijst zij ter uitvoering daarvan een lid van de administratieve rechtbank of van het auditoraat aan, die een aanvullend verslag opmaakt. Dit verslag wordt gedagtekend, ondertekend en aan de kamer bezorgd.
Art. 60
Na kennisneming van de in de artikelen 58 en 59 bedoelde verslagen, beveelt de kamer dat het dossier en de verslagen op de griffie worden neergelegd. De griffier brengt deze verslagen ter kennis van de partijen.
De verzoeker beschikt over vijftien dagen om een laatste memorie in te dienen en de tegenpartij over vijftien dagen om erop te antwoorden.
De voorzitter van de kamer kan deze termijn inkorten of verlengen indien de omstandigheden van de zaak dit wettigen.
Na het verstrijken van deze termijnen stelt de voorzitter de datum vast waarop de zaak zal worden opgeroepen.
Art. 61
Onverminderd de bijzondere bepalingen waarin, in voorkomend geval, de wetten en verordeningen bedoeld in de artikelen 41 en 42 voorzien, moet het arrest worden gewezen binnen zes maanden te rekenen van de dag waarop, met toepassing van artikel 58 of eventueel van artikel 59, verslag over de zaak werd uitgebracht.
Deze termijn kan, na advies van de auditeur-generaal, bij beschikking van de kamer worden verlengd zonder dat deze verlengingen in totaal meer dan tweemaal deze termijn mogen bedragen.
Art. 62
Het aangewezen lid van het auditoraat of van de administratieve rechtbank kan rechtstreeks briefwisseling voeren met alle bestuursorganen en hun alle dienstige gegevens vragen. Het lid is gerechtigd zich alle stukken te doen overleggen door de bestuursorganen. Het lid kan aan de partijen, hun advocaat of de regeringscommissaris alle aanvullende ophelderingen vragen.
Art. 63
Het aangewezen lid van het auditoraat of van de administratieve rechtbank kan de partijen en alle andere personen horen.
Art. 64
Het proces-verbaal van verhoor wordt ondertekend door het lid van de administratieve rechtbank of van het auditoraat, door de griffier en de gehoorde persoon.
Art. 65
Het aangewezen lid van het auditoraat of van de administratieve rechtbank kan ter plaatse overgaan tot alle vaststellingen.
Art. 66
Het aangewezen lid van het auditoraat of van de administratieve rechtbank kan deskundigen aanstellen en hun opdracht bepalen. De griffier brengt de beslissing ter kennis van de deskundigen en van de partijen.
Binnen acht dagen na deze kennisgeving stellen de deskundigen, bij een ter post aangetekende brief, elke partij en eventueel de regeringscommissaris in kennis van de plaats, de dag en het uur waar en waarop zij hun verrichtingen zullen aanvangen.
Art. 67
De nodige stukken worden de deskundigen ter hand gesteld.
De partijen kunnen zodanige verklaringen afleggen en eisen stellen als zij goed vinden.
Daarvan wordt melding gemaakt in het verslag, waarvan de inleidende gegevens ter kennis worden gebracht van de partijen.
Art. 68
Behoudens verhindering, door de griffier bij de indiening van het verslag vastgesteld, wordt het verslag ondertekend door alle deskundigen.
De handtekening van de deskundigen wordt voorafgegaan door de eed : « Ik zweer dat ik in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk, mijn opdracht heb vervuld. »
De minuut van het verslag wordt op de griffie neergelegd. De partijen worden hiervan door de griffier in kennis gesteld.
Art. 69
De kamer kan, in de loop van de debatten, de deskundigen ter informatie horen op de terechtzitting. De deskundigen worden door de griffier opgeroepen.
Art. 70
De kamer kan, om gewichtige redenen en bij een gemotiveerde beslissing, een einde maken aan de opdracht van de deskundigen en in hun vervanging voorzien na hen te hebben gehoord.
De griffier brengt de beslissing ter kennis van de deskundigen en van de partijen.
Art. 71
Worden getuigen op de terechtzitting gehoord, dan worden de partijen en hun advocaten opgeroepen.
De kamer kan bevelen dat de getuige die op de terechtzitting wordt gehoord, de eed aflegt overeenkomstig de door de Koning vastgestelde regels.
Het proces-verbaal van verhoor wordt ondertekend door de voorzitter van de kamer, de griffier en de gehoorde persoon.
Art. 72
De terechtzittingen van de administratieve rechtbank zijn openbaar, tenzij die openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden. In dat geval wordt zulks door de kamer bij een gemotiveerde beslissing verklaard.
Art. 73
De aanwezigen wonen de terechtzitting bij met onbedekt hoofd, eerbiedig en in stilte.
Alles wat de voorzitter met het oog op de handhaving van de orde beveelt, wordt stipt en terstond uitgevoerd.
Hetzelfde voorschrift wordt nageleefd in de plaatsen waar de leden van het auditoraat en de leden van de administratieve rechtbank de functies van hun ambt waarnemen.
Art. 74
De partijen en hun advocaten worden vijftien dagen vooraf in kennis gesteld van de datum van de terechtzitting.
Art. 75
Een ander lid van de administratieve rechtbank dan het lid dat eventueel het aanvullend verslag over de onderzoeksverrichtingen heeft opgemaakt, vat de feitelijke toedracht van de zaak en de middelen van de partijen samen.
De partijen en hun advocaten kunnen mondelinge opmerkingen voordragen.
Geen andere middelen mogen worden aangevoerd dan die welke in het verzoekschrift of in de memorie zijn uiteengezet, tenzij het gaat om middelen van openbare orde.
Aan het einde van de debatten geeft het lid van het auditoraat dat het verslag heeft opgemaakt, zijn advies over de zaak.
De voorzitter van de kamer verklaart daarna de debatten voor gesloten en houdt de zaak in beraad.
Art. 76
De arresten worden met redenen omkleed en in openbare terechtzitting uitgesproken.
Art. 77
Het arrest bevat de gronden en het beschikkend gedeelte. Het vermeldt :
1. de naam, de woonplaats of de zetel van de partijen en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die hen vertegenwoordigt;
2. de bepalingen op het gebruik van de talen die zijn toegepast;
3. de oproeping van de partijen en van hun advocaten, alsmede hun eventuele aanwezigheid op de terechtzitting;
4. de vermelding dat het advies van het lid van het auditoraat dat het verslag heeft opgemaakt, al dan niet overeenstemt met het arrest;
5. de uitspraak in openbare terechtzitting, de datum daarvan en de naam van de leden van de administratieve rechtbank die erover hebben beraadslaagd.
Art. 78
De arresten worden ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Art. 79
De arresten worden door de griffier ter kennis gebracht van de partijen alsmede van de bevoegde minister.
Art. 80
De arresten zijn van rechtswege uitvoerbaar.
De Koning draagt zorg voor de tenuitvoerlegging.
De griffier brengt op de expedities, na het beschikkend gedeelte, en naar gelang van het geval, het door de Koning voorgeschreven formulier van tenuitvoerlegging aan.
De expedities worden afgegeven door de griffier die ze ondertekent en bekleedt met het zegel van de administratieve rechtbank, waarvan de vorm door de Koning wordt bepaald.
Het verzet, het derdenverzet
en het beroep tot herziening
Verzet
Art. 81
Tegen de arresten van de administratieve rechtbank staat verzet open.
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij er anders over wordt beslist, hetzij in het arrest, hetzij bij een latere beschikking.
Art. 82
De partij die zich voor de rechtbank van alle verweer heeft onthouden, wordt geacht verstek te hebben laten gaan.
Verzet is alleen dan ontvankelijk wanneer de eiser in verzet in de onmogelijkheid verkeerde zich te verdedigen.
Verzet tegen een arrest dat een eerste verzet heeft afgewezen, is onontvankelijk. Verzet van de verzoekende of de tussenkomende partij is steeds onontvankelijk.
Art. 83
Verzet is slechts ontvankelijk binnen dertig dagen na de kennisgeving van het arrest.
Art. 84
Verzet wordt gedaan bij een overeenkomstig de artikelen 49 en 50 gesteld verzoekschrift.
Het verzoekschrift vermeldt bovendien de omstandigheden waardoor de eiser in verzet in de onmogelijkheid verkeerde zich te verdedigen.
Art. 85
De griffier zendt een afschrift van het verzoekschrift aan de tegenpartij.
Art. 86
Binnen vijftien dagen kan de tegenpartij op de griffie een memorie van antwoord indienen.
Deze termijn kan niet worden verlengd.
De griffier bezorgt de eiser in verzet een afschrift van de memorie.
Art. 87
Na het verstrijken van de termijn voorgeschreven voor het indienen van de memorie van antwoord, wordt gehandeld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van deze titel.
Art. 88
Tegen de arresten van de administratieve rechtbank staat derdenverzet open. Het derdenverzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij er anders over wordt beslist bij beschikking van de voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is.
Art. 89
Ieder die zich wil verzetten tegen een arrest dat zijn rechten benadeelt en waarbij noch hij, noch degenen die hij vertegenwoordigt partij zijn geweest, kan derdenverzet doen.
Niet ontvankelijk is het derdenverzet van hem die verzuimd heeft vrijwillig tussen te komen in de zaak, hoewel hij er kennis van had.
Art. 90
Derdenverzet is slechts ontvankelijk binnen dertig dagen na de bekendmaking van het arrest en, bij ontstentenis daarvan, binnen dertig dagen na de tenuitvoerlegging.
Art. 91
Derdenverzet wordt gedaan bij een overeenkomstig de artikelen 49 en 50 gesteld verzoekschrift.
De griffier zendt een afschrift ervan aan de tegenpartijen.
Derdenverzet wordt aanhangig gemaakt bij de kamer die het bestreden arrest heeft gewezen.
Art. 92
Tegen de arresten van de administratieve rechtbank kan beroep tot herziening worden ingesteld.
Het beroep tot herziening schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij er anders over wordt beslist bij beschikking van de voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is.
Art. 93
Beroep tot herziening kan alleen worden ingesteld door hen die partij zijn geweest bij het bestreden arrest.
Art. 94
Beroep tot herziening is slechts ontvankelijk binnen zestig dagen na de ontdekking dat een stuk vals is of dat een stuk is achtergehouden.
Art. 95
Beroep tot herziening wordt ingesteld bij een overeenkomstig de artikelen 49 en 50 gesteld verzoekschrift.
De griffier zendt een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen die bij het bestreden arrest betrokken zijn.
Beroep tot herziening wordt aanhangig gemaakt bij de kamer die het bestreden arrest heeft gewezen.
Art. 96
Geen beroep tot herziening kan worden ingesteld tegen het arrest dat een zodanig beroep heeft afgewezen, noch tegen het arrest waarbij, na toewijzing van een zodanig beroep, uitspraak wordt gedaan over de zaak zelf.
Een zelfde partij kan geen tweede beroep tot herziening instellen tegen een arrest waartegen zij dat middel reeds heeft aangewend.
De tussengeschillen
Betichting van valsheid
Art. 97
Indien een partij een overgelegd stuk van valsheid beticht, wordt de partij die het stuk heeft overgelegd door het lid van het auditoraat of van de administratieve rechtbank dat met onderzoek is belast of door de kamer waarbij de zaak aanhangig is, verzocht onverwijld te verklaren of zij volhardt in haar voornemen ervan gebruik te maken.
Gaat de partij op deze vraag niet in of verklaart zij dat zij van het stuk geen gebruik wenst te maken, dan wordt het verworpen.
Verklaart de partij dat zij er gebruik van wil maken, dan wordt onverwijld verslag uitgebracht aan de kamer waarbij de zaak aanhangig is. Wanneer deze oordeelt dat het van valsheid beticht stuk geen invloed heeft op haar eindbeslissing, wordt de rechtspleging voortgezet.
Indien zij daarentegen oordeelt dat het stuk van wezenlijk belang is voor de oplossing van het geschil, dan schorst zij het geding, tot het bevoegde rechtscollege over de valsheid uitspraak heeft gedaan.
Art. 98
Ieder die bij de berechting van de zaak belang heeft, kan erin tussenkomen.
De partijen kunnen de tussenkomst vorderen van hen wier aanwezigheid zij vereist achten voor de zaak.
De auditeur-generaal kan de vordering mededelen aan ieder wiens belangen bij de zaak betrokken zijn.
Art. 99
De vordering tot tussenkomst wordt ingesteld bij een overeenkomstig de artikelen 49 en 50 gesteld verzoekschrift.
Het verzoekschrift vermeldt bovendien de gronden van de tussenkomst.
Art. 100
De kamer waarbij de tussenkomst aanhangig is, doet onverwijld uitspraak over de ontvankelijkheid van het verzoekschrift waarbij de tussenkomst wordt gevorderd.
Als onontvankelijk worden bovendien beschouwd :
1. Het verzoekschrift ingediend meer dan zestig dagen nadat de tussenkomende partij werkelijk kennis heeft gekregen van de zaak indien het belang van die partij om tussen te komen op dat tijdstip reeds bestond, alsmede het verzoekschrift ingediend meer dan zestig dagen nadat het belang van de tussenkomende partij die op de hoogte is gebracht van de zaak, is ontstaan;
2. Het verzoekschrift dat kennelijk niet is ingediend binnen een redelijke termijn, met name omdat de tussenkomende partij, gelet op de omstandigheden, eerder had kunnen of moeten optreden of omdat de tussenkomst de berechting van de zaak vertraagt.
De griffier brengt de beslissing ter kennis van de partijen, van de tussenkomende partij of van de derden wier tussenkomst gevorderd werd.
Art. 101
Indien, vóór de sluiting van de debatten, een der partijen komt te overlijden, bestaat er grond tot hervatting van het geding.
Behoudens spoedeisende gevallen wordt de rechtspleging geschorst gedurende de termijn die aan de erfgenamen wordt toegekend om een boedelbeschrijving op te maken en zich te beraden.
Art. 102
De rechtverkrijgenden van de overledene hervatten het geding bij verzoekschrift gericht tot de griffie en opgesteld overeenkomstig artikel 49.
De griffier zendt een afschrift van dit verzoekschrift aan de andere partijen.
Art. 103
Na het verstrijken van de termijnen voor het opmaken van de boedelbeschrijving en het beraad wordt de rechtspleging tegen de rechtverkrijgenden van de overledene op geldige wijze hervat bij een overeenkomstig artikel 50 gesteld verzoekschrift.
Art. 104
In de andere gevallen waarin grond bestaat tot hervatting van het geding, geschiedt zulks door een verklaring ter griffie.
Art. 105
Wanneer uitdrukkelijk afstand wordt gedaan van de vordering, doet de kamer waarbij de zaak aanhangig is, onverwijld uitspraak over de afstand.
Art. 106
Indien in één en hetzelfde arrest uitspraak moet worden gedaan over verscheidene zaken die aanhangig zijn bij verschillende kamers, kan de eerste voorzitter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de auditeur-generaal, hetzij op verzoek van de partijen, bij beschikking de kamer aanwijzen die er kennis van zal nemen.
Art. 107
Indien afzonderlijke maar samenhangende vorderingen gelijktijdig aanhangig zijn bij twee administratieve rechtbanken, moeten beide betrokken voorzitters, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een van de partijen, hetzij op verzoek van de auditeur-generaal, een beschikking nemen waarbij de zaak voor de eerste voorzitter van de Raad van State wordt gebracht, en hem het dossier van de vordering toezenden.
Van die beschikking wordt onmiddellijk kennis gegeven aan de voorzitter van de andere geadieerde administratieve rechtbank, die aan de eerste voorzitter van de Raad van State het dossier toezendt van de vordering die bij de rechtbank is ingesteld.
De beschikking wordt tevens ter kennis gebracht van de partijen die worden verzocht, indien zij dit nodig achten, hun opmerkingen aan de voorzitter van de Raad van State te sturen binnen een termijn van tien dagen te rekenen van de kennisgeving.
Art. 108
Het voorleggen van de zaak aan de eerste voorzitter van de Raad van State brengt voor de administratieve rechtbanken de verplichting mee het geding te schorsen zonder dat die rechtbanken daartoe een beslissing moeten nemen.
Art. 109
De eerste voorzitter van de Raad van State doet binnen dertig dagen na de in artikel 107 bedoelde kennisgeving, bij een met redenen omklede beschikking, uitspraak over het al dan niet aanwezig zijn van samenhang.
Art. 110
Indien de eerste voorzitter van de Raad van State beslist dat er tussen de vorderingen geen samenhang bestaat, geeft hij kennis van die beslissing en zendt hij het dossier terug aan de voorzitter van elke rechtbank waarbij de vorderingen oorspronkelijk werden ingesteld.
Indien hij beslist dat er samenhang is tussen de vorderingen, wijst hij de rechtbank aan die uitspraak moet doen over de twee vorderingen.
Hij geeft kennis van de beschikking aan de voorzitter van elke rechtbank waarbij de vorderingen oorspronkelijk werden ingesteld en zendt het dossier aan de voorzitter van de rechtbank waarbij de zaak krachtens de beschikking voortaan aanhangig is.
De beschikkingen bedoeld in het eerste en derde lid van dit artikel worden eveneens ter kennis gebracht van de partijen.
Art. 111
De leden van de administratieve rechtbank kunnen worden gewraakt om de redenen die luidens de artikelen 828 en 830 van het Gerechtelijk Wetboek aanleiding geven tot wraking.
Elk lid van de administratieve rechtbank die weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat, moet daarvan kennis geven aan de kamer, die beslist of hij zich van de zaak moet onthouden.
Art. 112
Hij die wil wraken, moet dit doen zodra hij kennis heeft van de reden tot wraking.
Art. 113
De wraking wordt voorgedragen bij een met redenen omkleed verzoekschrift overeenkomstig artikel 49 van deze wet.
Art. 114
Over de wraking wordt onverwijld uitspraak gedaan, de wrakende partij en het gewraakte lid gehoord.
Art. 115
De regeling van de kosten wordt door de Koning bepaald.
Art. 116
De artikelen 667, 668 en 669 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de vorderingen en beroepen ingesteld bij de administratieve rechtbank onder voorbehoud van de volgende bepalingen.
Art. 117
De persoon die rechtsbijstand vraagt, voegt bij zijn verzoekschrift de stukken voorgeschreven bij de artikelen 676 en 677 van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 118
De voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is, doet uitspraak over de aanvraag tot kosteloze procesvoering, zonder verdere rechtspleging.
Hij hoort in voorkomend geval de partijen.
Tegen zijn beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Art. 119
Indien de kosteloze procesvoering wordt geweigerd, wordt de eisende partij verzocht haar verzoekschrift van een zegel te voorzien.
Wordt dit niet gedaan binnen vijftien dagen na het bericht van de griffier, dan wordt het verzoekschrift op de rol doorgehaald.
Art. 120
De voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is, kan, in de loop van het geding, kosteloze procesvoering toestaan voor de handelingen en verrichtingen die hij bepaalt.
Art. 121
De regeling van de kosten bij kosteloze procesvoering wordt door de Koning bepaald.
Schorsing van de tenuitvoerlegging
Voorwaarden waaronder schorsing van de
tenuitvoerlegging kan worden gevorderd
Art. 122
Wanneer bij de administratieve rechtbank een beroep als bepaald in de artikelen 39, 41 en 42 wordt ingesteld, kan de rechtbank op verzoek van de eiser de schorsing van de tenuitvoerlegging van de handeling, de verordening of de beslissing bevelen op voorwaarde dat de eiser, ter staving van zijn beroep, middelen aanvoert die in de gegeven omstandigheden ernstig lijken en de vernietiging of de herziening van de bestreden beslissing rechtvaardigen en op voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging ervan voor de eiser een zware materiële schade met zich dreigt te brengen die moeilijk te herstellen is.
Art. 123
De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging wordt ingesteld bij een afzonderlijke akte, die bij het verzoekschrift betreffende de zaak zelf wordt gevoegd.
Art. 124
De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet gedagtekend en ondertekend zijn door de eisende partij of door een advocaat die voldoet aan de in artikel 49 gestelde voorwaarden.
Het verzoek vermeldt :
1. de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de eisende partij;
2. het onderwerp van de vordering;
3. de administratieve beslissing waartegen het beroep tot vernietiging wordt ingesteld of de administratieve of jurisdictionele beslissing waartegen het beroep wordt ingesteld;
4. een uiteenzetting van de feiten waaruit blijkt dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de administratieve of jurisdictionele beslissing voor de eiser zware schade met zich dreigt te brengen die moeilijk te herstellen is.
Art. 125
Het instellen van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging brengt geen schorsing mee van de procedure met betrekking tot de zaak zelf.
Art. 126
De voorzitter van de kamer waarbij een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging aanhangig is gemaakt, stuurt onverwijld een afschrift ervan aan de auditeur-generaal.
Hij bepaalt de datum van de terechtzitting waarop die vordering onderzocht zal worden.
De datum van de terechtzitting moet worden bepaald binnen dertig dagen na het instellen van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging.
De hoofdgriffier geeft de auditeur-generaal en de partijen onverwijld kennis van de beschikking waarbij de rechtsdag wordt bepaald.
Art. 127
Zodra van de beschikking kennis is gegeven, moet de tegenpartij het administratief dossier van de zaak, indien het in haar bezit is, onverwijld aan de hoofdgriffier meedelen. Deze mededeling kan per bode geschieden tegen ontvangbewijs.
Is het dossier niet in het bezit van de tegenpartij, dan verzoekt de auditeur-generaal het bestuursorgaan dat het dossier onder zich heeft, om het mede te delen.
De tegenpartij kan bij het dossier een nota in vier exemplaren voegen met opmerkingen over de uiteenzetting die de eiser op grond van artikel 124 van deze wet heeft gegeven.
Die nota evenals het administratief dossier moeten op de griffie toekomen uiterlijk vijf werkdagen vóór de dag van de terechtzitting.
De eiser en zijn advocaat kunnen op de griffie inzage nemen van het dossier gedurende de vier werkdagen die aan de terechtzitting voorafgaan.
Art. 128
De artikelen van hoofdstuk 3 van deze titel zijn mede van toepassing op de terechtzitting.
Op de terechtzitting kan de eiser of zijn advocaat schriftelijk of mondeling zijn conclusie geven.
Art. 129
Het arrest wordt uitgesproken uiterlijk drie werkdagen na de sluiting van de debatten en binnen vierentwintig uren ter kennis van de partijen gebracht of, als die dag geen werkdag is, uiterlijk op de eerste werkdag na de dag van de uitspraak.
Wordt het arrest niet binnen deze termijn uitgesproken, dan wordt de schorsing van de tenuitvoerlegging geacht te zijn toegestaan.
Art. 130
Onverminderd de bepalingen bedoeld in de artikelen 43 tot 47 van deze wet, staat tegen het arrest geen rechtsmiddel open.
Art. 131
Wordt schorsing van de tenuitvoerlegging van de administratieve beslissing uitgesproken, dan worden de gevolgen van de beslissing geschorst te rekenen van de dag waarop het arrest ter kennis wordt gebracht van het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen.
Art. 132
De in deze titel bepaalde procedureregels zijn van toepassing onder voorbehoud van de afwijkende bepalingen in de volgende artikelen.
Art. 133
§ 1. De in de artikelen 53 en 54 opgelegde termijnen mogen niet worden overschreden.
Artikel 56 mag niet worden toegepast.
§ 2. Indien het onderzoek het vereist, kunnen, na advies van de auditeur-generaal, de termijnen die aan de partijen worden opgelegd voor de overzending van de memories evenwel verlengd worden bij een gemotiveerde beschikking van de voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is gemaakt.
De termijnen kunnen met niet meer dan vijftien dagen verlengd worden.
De griffier brengt de beschikking ter kennis van de partijen.
§ 3. Wanneer de memories niet vóór het verstrijken van de in de §§ 1 en 2 bedoelde termijnen worden ingediend, worden de partijen geacht afgezien te hebben van elk verweer en kan de kamer waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, bij verstek uitspraak doen te hunnen opzichte.
Art. 134
§ 1. Het verslag van het in artikel 58 bedoelde lid van het auditoraat wordt gedagtekend en ondertekend en aan de kamer overgezonden uiterlijk dertig dagen na de neerlegging ter griffie van de memorie van antwoord van de tegenpartij.
§ 2. Het verslag van het in artikel 59 bedoelde lid van het auditoraat of van de administratieve rechtbank wordt gedagtekend en ondertekend en aan de kamer overgezonden uiterlijk vijftien werkdagen na zijn aanwijzing.
§ 3. De eiser beschikt over tien dagen om een laatste memorie in te dienen en de tegenpartij over tien dagen om daarop te antwoorden.
De voorzitter van de kamer kan deze termijn niet verlengen. Hij kan de termijn wel inkorten indien de omstandigheden dit wettigen.
De zaak moet opgeroepen worden uiterlijk vijftien dagen na de neerlegging van de laatste memorie van de tegenpartij.
§ 4. Het arrest moet uiterlijk vijftien dagen na de sluiting van de debatten worden uitgesproken.
§ 5. De in artikel 98 bedoelde vordering tot tussenkomst moet op de griffie worden neergelegd binnen vijftien dagen te rekenen van de neerlegging van het verzoekschrift bedoeld in artikel 49.
Het gebruik van de talen door
de administratieve rechtbanken
Art. 135
Voor de administratieve rechtbanken te Gent en te Antwerpen wordt de rechtspleging volledig in het Nederlands gevoerd.
Art. 136
Voor de administratieve rechtbanken te Namen en te Bergen wordt de rechtspleging volledig in het Frans gevoerd.
Art. 137
Voor de administratieve rechtbank te Brussel wordt het gebruik van de talen als volgt geregeld :
§ 1. Het verzoekschrift wordt in het Frans gesteld indien de verweerder woonachtig is in het Franse taalgebied, in het Nederlands indien de verweerder woonachtig is in het Nederlandse taalgebied, in het Frans of in het Nederlands, ter keuze van de eiser, indien de verweerder zijn woonplaats heeft in een gemeente van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
§ 2. De rechtspleging wordt voortgezet in de taal waarin het verzoekschrift is gesteld, tenzij de verweerder, vóór ieder verweer en iedere exceptie zelfs van onbevoegdheid, vraagt dat de rechtspleging in de andere taal wordt voortgezet.
§ 3. De aanvraag bedoeld in de vorige paragraaf wordt door de verweerder of zijn advocaat schriftelijk gedaan en door de verweerder zelf ondertekend.
§ 4. De administratieve rechtbank doet onverwijld uitspraak. Zij kan niet weigeren de aanvraag in te willigen indien de verweerder krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in bestuurszaken verplicht is uitsluitend de taal te gebruiken ten gunste waarvan hij de wijziging vraagt.
De rechtbank kan echter weigeren de aanvraag in te willigen :
1º wanneer de verweerder niet onderworpen is aan de wetgeving op het gebruik der talen in bestuurszaken en uit de elementen van het dossier blijkt dat hij in staat is zich in de taal van het verzoekschrift uit te drukken;
2º wanneer de eiser onderworpen is aan de wetgeving op het gebruik der talen in bestuurszaken en hij krachtens deze wetgeving verplicht is uitsluitend de taal van het verzoekschrift te gebruiken.
§ 5. De beslissing van de rechtbank wordt met redenen omkleed. Zij is noch voor hoger beroep noch voor verzet vatbaar. Zij is uitvoerbaar op de minuut vóór registratie zonder andere rechtspleging noch vormvereisten; de uitspraak van de beslissing, zelfs bij afwezigheid van de partijen, geldt als betekening.
§ 6. Wanneer er in een zelfde zaak meer dan één verweerder is en krachtens § 1 het verzoekschrift in het Frans of in het Nederlands wordt gesteld naargelang de verweerder woonachtig is in het Franse of het Nederlandse taalgebied, wordt die akte in de ene dan wel in de andere taal opgemaakt, naargelang de meerderheid van de verweerders in een Waalse dan wel in een Vlaamse gemeente woonachtig is. Bij gelijk aantal verweerders wordt het verzoekschrift in het Frans dan wel in het Nederlands gesteld, ter keuze van de eiser.
§ 7. Wanneer er in een zelfde zaak meer dan één eiser is en krachtens § 1 de keuze van de taal van de rechtspleging aan de eisers wordt gelaten, wordt de taal gebruikt die door de meerderheid is gevraagd. Bij gelijk aantal eisers wordt de keuze gemaakt door de rechtbank bij een beslissing genomen overeenkomstig § 5.
Art. 138
§ 1. Voor de administratieve rechtbank te Luik wordt de rechtspleging in het Frans gevoerd.
§ 2. Indien de verweerder echter woonachtig is in het Duitse taalgebied, moet het verzoekschrift in het Duits worden gesteld. De rechtspleging wordt voortgezet in de taal waarin het verzoekschrift is gesteld, tenzij de verweerder vóór ieder verweer vraagt dat de rechtspleging in de andere taal wordt voortgezet.
§ 3. De aanvraag bedoeld in de vorige paragraaf wordt door de verweerder of zijn advocaat schriftelijk gedaan en door de verweerder zelf ondertekend.
§ 4. De administratieve rechtbank doet onverwijld uitspraak. Zij kan niet weigeren de aanvraag in te willigen indien de verweerder krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in bestuurszaken verplicht is uitsluitend de taal te gebruiken ten gunste waarvan hij de wijziging vraagt.
De rechtbank kan echter weigeren de aanvraag in te willigen :
1º wanneer de verweerder niet onderworpen is aan de wetgeving op het gebruik der talen in bestuurszaken en uit de elementen van het dossier blijkt dat hij in staat is zich in de taal van het verzoekschrift uit te drukken.
2º wanneer de eiser onderworpen is aan de wetgeving op het gebruik der talen in bestuurszaken en verplicht is krachtens deze wetgeving uitsluitend de taal van het verzoekschrift te gebruiken.
§ 5. De beslissing van de rechtbank wordt met redenen omkleed. Zij is noch voor hoger beroep noch voor verzet vatbaar. Zij is uitvoerbaar op de minuut vóór registratie zonder andere rechtspleging noch vormvereisten; de uitspraak van de beslissing, zelfs bij afwezigheid van de partijen, geldt als betekening.
§ 6. Wanneer er in een zelfde zaak meer dan één verweerder is van wie één of slechts enkelen woonachtig zijn in het Duitse taalgebied, wordt het verzoekschrift in het Frans of in het Duits gesteld naargelang de meerderheid van de verweerders woonachtig is in het Franse of in het Duitse taalgebied. Bij een gelijk aantal verweerders wordt het verzoekschrift in het Frans dan wel in het Duits gesteld, ter keuze van de eiser.
Art. 139
De administratieve werkzaamheden van de administratieve rechtbank en de organisatie van haar diensten zijn onderworpen aan de bepalingen van de wetgeving op het gebruik der talen in bestuurszaken die van toepassing zijn op de gewestdiensten.
Art. 140
Alle processtukken worden bij een ter post aangetekende brief aan de administratieve rechtbank gestuurd.
De verzending van deze stukken door de administratieve rechtbank wordt gedaan bij ter post aangetekende brief tegen ontvangbewijs.
De kennisgevingen, berichten en oproepingen worden op dezelfde wijze verstuurd.
De termijn waarover de partijen beschikken, gaat in op de dag van ontvangst van de brief.
Indien de geadresseerde de brief weigert, gaat de termijn in op de dag van de weigering.
De datum van het postmerk heeft bewijskracht, zowel voor de verzending als voor de ontvangst of voor de weigering. Indien de geadresseerde langs de post niet werd bereikt, zendt de auditeur-generaal de brief over langs administratieve weg.
De aangezochte burgemeester treft de nodige maatregelen om de brief aan de geadresseerde te bezorgen en stelt de auditeur-generaal hiervan in kennis.
Art. 141
Bij ieder verzoekschrift of iedere memorie worden drie afschriften gevoegd, door de ondertekenaar voor eensluidend verklaard.
Dit aantal wordt met zoveel exemplaren vermeerderd als er partijen in het geding zijn.
De neerlegging van bijkomende afschriften kan worden bevolen.
Art. 142
De tot de administratieve rechtbank gerichte verzoekschriften en memories bevatten een inventaris van de bewijsstukken.
Het administratief dossier wordt toegezonden met een inventaris van de stukken waaruit het samengesteld is.
Art. 143
De partijen en hun raadslieden kunnen ter griffie kennis nemen van het dossier van de zaak.
Art. 144
De termijnen beginnen eerst te lopen de dag nadat de akte tot stand is gekomen.
De vervaldag wordt in die termijn meegerekend.
Is die dag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de termijn tot de eerstvolgende werkdag verlengd.
Art. 145
De bij deze wet bedoelde termijnen worden met dertig dagen verlengd ten behoeve van de personen die hun woonplaats hebben in een Europees land dat niet aan België grenst, en met negentig dagen ten behoeve van hen die hun woonplaats buiten Europa hebben.
Art. 146
De bij deze wet bedoelde termijnen lopen tegen de minderjarigen, de onbekwaamverklaarden en de andere onbekwamen. De administratieve rechtbank kan de termijnen echter van verval ontheffen wanneer vaststaat dat hun vertegenwoordiging niet tijdig was verzekerd vóór het verstrijken der termijnen.
Art. 147
In spoedeisende gevallen kan de kamer waarbij de zaak aanhangig is, na advies van de auditeur-generaal, bevelen dat de termijnen voorgeschreven voor de processtukken worden ingekort.
Art. 148
Zo een partij overlijdt, en behoudens hervatting van het geding, worden alle mededelingen en kennisgevingen uitgaande van de administratieve rechtbank rechtsgeldig gedaan ter woonplaats van de overledene, aan de rechtverkrijgenden gezamenlijk en zonder vermelding van naam en hoedanigheid.
Art. 149
In de aangelegenheden vermeld in de artikelen 41 en 42 van deze wet, wordt de rechtspleging in voorkomend geval geregeld door de desbetreffende bijzondere bepalingen.
Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Bepalingen tot wijziging van
de gecoördineerde wetten op de Raad van State
Art. 150
§ 1. In artikel 12, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, worden de woorden « De afdeling beslecht... » vervangen door de woorden « Onverminderd de bevoegdheid van de administratieve rechtbanken, beslecht de afdeling... »
§ 2. In artikel 14, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de woorden « De afdeling doet uitspraak... » vervangen door de woorden « Onverminderd de bevoegdheid van de administratieve rechtbanken, doet de afdeling uitspraak... ».
§ 3. Artikel 16 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 5 en 8 juli 1976 en 3 december 1984, wordt aangevuld met een 6º, luidende :
« 6º De beroepen, in hoger beroep, tegen de arresten van de administratieve rechtbanken gewezen krachtens de artikelen 38, 40 en 44 van de wet betreffende de instelling, de organisatie, de bevoegdheid en de werkwijze van de administratieve rechtbanken. »
Art. 151
De Koning heft op en/of wijzigt de bepalingen van de wetten en koninklijke besluiten bedoeld in de artikelen 41 en 42, ten einde ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze wet.
Art. 152
De administratieve rechtscolleges waarbij beroepen, verzoekschriften, betwistingen, moeilijkheden en aanvragen aanhangig zijn gemaakt vóór de inwerkingtreding van deze wet, blijven uitspraak doen volgens de regels die golden vóór de inwerkingtreding van de wet. Alle rechtsmiddelen die tegen hun beslissingen openstaan, blijven onderworpen aan de regels die golden vóór de inwerkingtreding van de wet.
Art. 153
Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de dertiende maand na die waarin ze in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Joëlle MILQUET. |
(1) En, in het geval van de administratieve rechtbank van Brussel, door de betrokken provincieraden en door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.