2-942/2 |
2-942/2 |
20 FEBRUARI 2003
BIJLAGE 7
Verslagen van de openbare hoorzittingen
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer F. Reyntjens. - De voorzitter heeft mij verzocht kort de geopolitieke situatie te schetsen. Ik kan daar vrij snel overgaan, want in deze zaal zitten nogal wat experts en oudgedienden van de Rwandacommissie, die weinig preliminaire informatie nodig hebben. Ik zal gedurende twintig minuten de grote lijnen schetsen en vervolgens kunnen we dan zien welke thema's u verder wilt uitspitten.
Men kan moeilijk over geopolitiek praten zonder even een paar kaarten te bekijken. Een beeld zegt meer dan duizend woorden. (De heer Reyntjens verzorgt zijn uiteenzetting verder aan de hand van sheets)
Ik tracht even de grote geopolitieke evolutie te schetsen vanaf 1996. De oorlog die vandaag nog
voortduurt, zij het op een zeer laag peil van intensiteit, is eigenlijk begonnen in september-oktober 1996. De tweede Congo-oorlog, die is losgebroken op 2 augustus 1998, is dus de voortzetting van de eerste Congo-oorlog.
Ik wil aangeven welke regionale elementen bij het begin van de eerste oorlog vanuit geopolitiek oogpunt van belang zijn als achtergrond voor uw werkzaamheden. Een combinatie van twee factoren heeft namelijk geleid tot de blijkbaar zeer spectaculaire overwinning van Kabila en zijn alliantie, die in mei 1997 Kinshasa binnenstapten en de macht overnamen van Mobutu.
De eerste factor is `ce trou noir'. (Spreker duidt het centraal gelegen grondgebied van het toenmalige Zaïre aan op een
kaart van Afrika) Dat was het in 1996 en blijft het ook vandaag: een zwart gat! Een land bijna zonder staat of toch met een staat die de minimale staatsfuncties niet vervult. De hier duidelijk getekende grenzen zijn eigenlijk fictieve en zeer poreuze grenzen. Zaïre was en Congo is vandaag een juridische staat, maar eigenlijk geen empirische.
In de fysica geldt: La nature a horreur du vide. Maar dat geldt ook in de geopolitiek. Wanneer een staat een leegte achterlaat, staatsfuncties niet vervult, wordt die leegte opgevuld door andere actoren, die soms een zeer positieve rol kunnen vervullen. Niet-gouvernementele organisaties of kerken nemen bijvoorbeeld een aantal niet door de staat vervulde functies over, zoals de organisatie van het
onderwijs, gezondheidszorg, kleine infrastructuren, enzovoort. Andere actoren treden echter ook op: krijgsheren, etnische milities, ... Ook actoren uit het buitenland grijpen die leegte aan om extraterritoriale activiteiten te ontplooien, die zowel militair als economisch kunnen zijn.
Daarmee belanden we bij het thema van uw commissie, de exploitatie van het zeer rijke potentieel van Congo, onder andere door het militaire commercialisme en de `ondernemers van onveiligheid', les entrepreneurs de l'insécurité. Ik kom daarop zo dadelijk terug.
De tweede factor in de overwinning van Kabila en zijn alliantie is het ontstaan van een formidabele regionale coalitie. Alle actoren en alle buurlanden, en zelfs
niet-buurlanden, zijn daarbij betrokken. Die conjuncturele coalitie is ontstaan en blijft vandaag voortbestaan op basis van de zeer eenvoudige redenering dat de vijand van mijn vijand mijn vriend is. Iedereen denkt dus in termen van eigenbelang. Dat kan nationaal eigenbelang zijn, maar ook individueel of groepsbelang.
Ik zal niet het hele rijtje aflopen, maar toch twee voorbeelden geven. (Spreker projecteert nu een kaart van Congo)
Na de genocide in 1994 in Rwanda zijn er alleen al naar Congo - ik laat Tanzania nog buiten beschouwing - 1,2 miljoen Rwandezen gevlucht. Het waren bijna uitsluitend Hutu, inclusief gewapende elementen. Dat was het voorwerp van de werkzaamheden van de Rwandacommissie. Ik ga daarop dus niet
verder in. De gewapende elementen hadden zich gevestigd in Noord-Kivu, in de omgeving van Goma, en in Zuid-Kivu, in de omgeving van Bukavu. Vandaaruit organiseerden ze commando-operaties op het Rwandese grondgebied. Voor het nieuwe Rwandese regime leverde dat onbetwistbaar een veiligheidsprobleem op. Deze Hutu-elementen genoten op zijn minst de passieve steun en in bepaalde gevallen ook de actieve steun van het Mobutu-regime. De vijand van de vijand is mijn vriend! Wanneer Kabila, een creatuur van de buurlanden en vooral van Rwanda, aan zijn zogenaamde rebellie begint, is hij de vijand van Mobutu en aangezien Mobutu de vriend is van de vijanden van het Rwandese regime, namelijk de Hutu-milities, is de keuze van een alliantie uiteraard snel gemaakt.
Ik wil
Angola als tweede voorbeeld ontwikkelen, maar je zou dat net zo goed kunnen doen voor Soedan, Uganda of Burundi. Zoals u weet, woedt er in Angola al vijfentwintig jaar een bloedige burgeroorlog. Het regime in Luanda wordt geconfronteerd met de belangrijkste rebellenbeweging die in de regio actief blijft, de Unita. Iedereen wist dat Mobutu of ten minste een aantal mercantiele generaals uit zijn nabije omgeving Unita zeer actief steunden. Hier geldt dus opnieuw dezelfde redenering: aangezien Kabila de vijand is van Mobutu en Mobutu de vijand van Angola, steunt Angola Kabila. Als de rebellie - maar dat waren tussen haakjes vooral Rwandese en Ugandese troepen - na de val van Bunia op 25 december 1996 een vrij beperkte zone, een smalle bufferzone, controleert (Spreker geeft een
strook aan langs de oostgrens van Congo), zijn de veiligheidsproblemen van Uganda, Rwanda en Burundi eigenlijk opgelost. Angolese bewindslieden en militairen hebben er dan op aangedrongen verder naar het westen op te trekken. De veiligheidsproblemen van Angola waren met de vestiging van een bufferzone in Oost-Congo immers niet opgelost.
In mei 1997 grijpt Kabila dan de macht en wordt hij om allerlei redenen geconfronteerd met een groot probleem van interne legitimiteit. Hij moet op zichtbare wijze afstand nemen van zijn Rwandese en in mindere mate van zijn Ugandese sponsors.
Het grote Congo vond het eigenlijk een ondraaglijk idee door het kleine Rwanda gecontroleerd te worden. Ik noem dat soms het Luxemburgsyndroom. Er
zou in Duitsland ook een fel anti-Luxemburgs gevoel ontstaan indien het land door Luxemburg zou worden bezet of indien Luxemburg een rebellenbeweging zou steunen die in Duitsland de macht wil overnemen om zo het land mee te kunnen besturen. Oorspronkelijk ging het in Congo niet om een racistisch gevoel, maar later is dat wel geëvolueerd.
Toen Kabila afstand nam van zijn oostelijke sponsors, ontstond er een nieuwe oorlog. Dezelfde problemen hebben dezelfde gevolgen! Opnieuw werden Rwanda, Uganda en Burundi vanuit Congolees grondgebied aangevallen en op 2 augustus 1998 begon een conflict dat aanvankelijk leek op een remake van vorige oorlogen. Opnieuw rukte een rebellenbeweging op die door het Rwandese regime in Kigali was opgericht, en vielen
het Rwandese, Ugandese en in mindere mate het Burundese leger in westelijke richting Congo binnen. Daarbij kwam nog een zeer gedurfde luchttransportoperatie op Bas-Congo.
In die periode begonnen de allianties te verschuiven, waardoor deze nieuwe oorlog, die eigenlijk een voortzetting was van de vorige, toch geen remake werd. De allianties begonnen te verschuiven omdat er opnieuw uitgegaan werd van de zeer eenvoudige redenering dat de vijand van mijn vijand mijn vriend is. Toen de Rwandezen en de Banyamulenge-troepen in Kitona landden en zeer snel Bas-Congo innamen, keerde het Angolese leger zich tegen hen. Ze keerden zich dus tegen hun vroegere bondgenoot, want in 1996-1997 maakten de Rwandezen deel uit van de anti-Mobutu-alliantie. De Angolese
inlichtingendiensten waren ervan overtuigd dat er goede contacten waren tussen Unita en de rebellenbeweging die zich in het oosten aan het vormen was. Later bleek dat ze gelijk hadden. Angola wist ook dat de Mobutu-generaals in Kigali waren geweest. Angola vreesde bijgevolg dat dit Unita in de kaart zou spelen. Het gevolg daarvan is bekend. De oorlog werd geen remake van vroegere conflicten. Dwars door het land werd een lijn getrokken waar de opmars van de inmiddels verschillende rebellenbewegingen, gesteund door Uganda, Rwanda en in mindere mate Burundi, tot staan werd gebracht. (Spreker trekt grosso modo diagonale lijn van noordwest naar zuidoost) Angola en Zimbabwe stuurden veel manschappen naar Congo. Elfduizend manschappen van het Zimbabwaanse leger - een derde van dat leger -
bevinden zich nog steeds op Congolees grondgebied. Ze redeneerden niet in termen van internationaal recht, mensenrechten of soevereiniteit, maar in termen van eigenbelang.
Er is ook nog het fenomeen van de extraterritoriale oorlogvoering. Rwanda exporteert zijn burgeroorlog, die op 1 oktober 1990 begon, naar een buurland, Congo.
Ik zal nog enkele andere extraterritoriale elementen voorleggen, omdat ze volgens mij van belang zijn voor uw werkzaamheden. De nieuwe territoriale ambities liggen op een domein dat waarschijnlijk het voorwerp zal zijn van werkzaamheden van de onderzoekscommissies.
Er is de extraterritoriale economische activiteit. We constateren twee, nauw met elkaar verbonden
en naar mijn gevoel angstaanjagende fenomenen die in Midden-Afrika zeer zichtbaar zijn, maar eigenlijk in heel Afrika voorkomen, namelijk de privatisering en criminalisering van publieke ruimten.
Ik geef twee voorbeelden van de privatisering van publieke ruimten.
Ten eerste, de privatisering van de handhaving van recht en orde. Eigenlijk is het geen recht en geen orde. We kunnen beter spreken van de handhaving van de veiligheid, het controleren van de bevolking, met inbegrip van het massaal afslachten van de bevolking. Het gaat om een functie die normaal wordt uitgeoefend door de staat, die het monopolie heeft van het legitieme geweld. Etnische milities van allerlei slag, rebellenbewegingen, buitenlandse legers die op dat
grondgebied juridisch gebied niets te zoeken hebben, handhaven in Congo een bepaalde orde die de economische exploitatie van het grondgebied mogelijk maakt.
Ten tweede, de privatisering van de fiscale functie. Er worden in de van staatsgezag ontdane gebieden allerlei belastingen en taksen geheven. Er worden op de weg barricades opgesteld en om van punt A naar punt B te kunnen gaan moet een bepaald bedrag worden betaald. Dit is een vorm van tolheffing op wegen. Om bijvoorbeeld groenten van het veld naar de markt te transporteren, moet 10% van de waarde van de groenten worden betaald.
De privatisering wordt ten dele gerealiseerd door middel van security firms, huurlingen eigenlijk, maar veel minder `romantisch'
en veel gevaarlijker dan de vroegere huurlingenlegers. Daarbij denk ik aan organisaties zoals Executive Outcomes, Sandline en vele andere. Dit gaat zover dat in juli 1997 het Amerikaanse DIA, het Defense Intelligence Agency, openlijk een seminarie organiseerde rond the privatization of peacekeeping in sub-Saharan Africa, dat werd bijgewoond door Tim Spicer, de baas van Sandline, medewerkers van Executive Outcomes en van MPRI en, merkwaardig genoeg, ook door vertegenwoordigers en diplomaten van Angola en Uganda en zelfs van niet-gouvernementele organisaties zoals Worldvision en het Internationale Rode Kruis. Dat bewijst dat de privatisering van de veiligheid in sommige landen tot op een zekere hoogte wordt aanvaard.
En dan is er de criminalisering
van staten en economieën. Ik zei zo-even dat, zowel op het Congolese grondgebied als grensoverschrijdend, meer en meer ondernemers van onveiligheid aan het werk zijn, die slechts kunnen functioneren dankzij de afwezigheid van een staat, dankzij gedestabiliseerde situaties. Die ondernemers van onveiligheid hebben eigenlijk niet zoveel nodig. Ze moeten in een grondgebied een enclave kunnen uitkerven waarin er liefst geen controle van de staat is en waar ook geen verplichtingen tegenover een staat bestaan. Bovendien moeten de aan- en afvoerroutes, vaak door de lucht, kunnen worden beschermd. Meer is niet nodig, temeer daar de exploitatie van bepaalde grondstoffen nog ambachtelijk verloopt en nauwelijks technologie behoeft. Denk maar aan coltan, dat in plaats van 300 dollar per pond
nu nog 40 dollar kost, wat een goede zaak is voor de Congolezen. Ook diamant wordt in grote mate ambachtelijk geëxploiteerd.
Ik spits dit natuurlijk toe op het gebied van de Grote Meren, omdat dit uw werkgebied is en het daar extreme vormen aanneemt, maar we zien ook elders in Afrika dat bepaalde activiteiten, zoals het perfect crimineel dumpen van toxisch afval, zeer goed mogelijk zijn.
Natuurlijk is precies de criminalisering van staten en economieën een bedreiging voor deze staten en economieën. Deze criminalisering wordt verder vergemakkelijkt door een specifieke eigenschap van de Afrikaanse economieën die men nergens anders vindt: het zijn in essentie casheconomieën. In vele landen zijn de
banksystemen in elkaar gestort en contant geld is het enige transactiemiddel. Wanneer van een transactie geen enkel spoor overblijft, omdat bijvoorbeeld diamanten of coltan gewoon met een koffertje vol dollars worden betaald, dan wordt het uiteraard zeer gemakkelijk geld van wapenhandel, drugshandel, enzovoort wit te wassen. Dit heeft met andere woorden ook een internationale impact.
In deze context moet u ook goed voor ogen houden dat al de actoren, `statelijke' en `niet-statelijke', lokale, regionale en nationale, niet alleen denken in termen van nationaal - hoewel zelden - groeps- of persoonlijk eigenbelang en dus in termen van `de vijand van mijn vijand is mijn vriend', maar daar ook naar handelen. Indien u zich afvraagt waarom bijvoorbeeld Kagame
of Mugabe iets doen of laten, vraag u dan gewoon af wat u zou doen indien u zou redeneren vanuit hun logica; ik ben ervan overtuigd dat het u duidelijk wordt.
Vergeet daarbij niet dat het zeer rationele actoren zijn. Dat wordt vaak onderschat. Voor ons lijken het vaak irrationele actoren, omdat ze niet doen wat wij willen of vinden dat ze moeten doen. Ze zijn niet begaan met mensenrechten, goed bestuur, democratisering en het lot van de bevolking, maar het zijn wel zeer rationele actoren die kosten-batenanalyses maken. Dit is een van de verklaringen waarom deze oorlogen voortduren. Een kosten-batenanalyse doet hen immers besluiten dat oorlog, instabiliteit en het ontbreken van staten meer opbrengen dan vrede, stabiliteit en het opbouwen van staten. Zoals ik
al zei, kunnen een aantal van die actoren in de regio slechts doen wat ze doen door het ontbreken van staten, door instabiliteit, poreuze grenzen en grensoverschrijdende militaire en economische activiteiten. Het gedrag van deze actoren zal dus pas veranderen wanneer de kosten-batenanalyse een andere uitkomst krijgt, namelijk wanneer we oorlog duurder en vrede financieel aantrekkelijker maken. Dat doen we veel te weinig.
Hiermee kom ik meteen bij mijn laatste punt. We moeten ook nagaan wat het resultaat moet zijn van dit commissiewerk, waaraan veel parlementaire tijd en energie worden besteed. Ik denk dat u dit zeer operationeel moet bekijken. U zult nog andere mensen horen. Ik heb een exemplaar bij me van het jaarboek dat ons centrum uitgeeft en waarin u
over dit thema heel veel terugvindt, bijvoorbeeld over de politiek met twee maten die de internationale gemeenschap hanteert tegenover de diverse actoren. Landen zoals Rwanda en tot voor kort ook Uganda werden door de internationale donorgemeenschap met veel meer vrijgevigheid behandeld, hoewel hun regimes zeer betwistbaar zijn en eigenlijk de voorwaarden die we in principe stellen, niet respecteren. Zimbabwe, Congo of Burundi bijvoorbeeld krijgen veel minder internationale hulp, terwijl Rwanda en Uganda echte aid driven economies zijn.
Wanneer men in deze landen spreekt over groeicijfers, dan gaat het om extern geïnduceerde groei, waaraan geen lokale productie beantwoordt. Deze landen worden gesteund omdat ze mooie groeicijfers hebben en
daardoor worden die cijfers natuurlijk nog mooier.
We moeten de kosten-batenanalyses van deze criminele actoren beïnvloeden. Ik aarzel niet hen zo te noemen. Museveni, Kagame, Mugabe, Dos Santos, vader Kabila, ... We doen alsof dit staatslieden zijn, maar eigenlijk zijn het krijgsheren en we moeten hen ook als dusdanig behandelen. Pas dan kunnen we hun kosten-batenanalyse beïnvloeden. Ik oordeel iets voorzichtiger over Buyoya. Ook zoon Kabila is iets fatsoenlijker, al kan het ook zijn dat hij het gewoon beter verkoopt.
Ik denk dat het voor de onderzoekscommissie niet gemakkelijk zal zijn om veel nieuws te ontdekken over het fenomeen van de plundering van Congo, gewoon omdat ze daartoe de middelen niet heeft. Veel is
trouwens al onderzocht; het wiel moet natuurlijk niet opnieuw worden uitgevonden. Er is het werk van de VN, maar ook andere organisaties hebben uitstekend onderzoek verricht. Ik denk bijvoorbeeld aan IPIS, dat ook in partnerschap werkt met PAC, Partnership Africa Canada.
De commissie kan wél focussen op de Belgische betrokkenheid bij dit soort van activiteiten en de vraag hoe daarop gereageerd moet worden. Het zijn misschien ondernemers van onveiligheid, maar begaan ze ook misdrijven tegen het Belgisch recht? Dat is nog maar de vraag en in een aantal gevallen is dat niet zo. Moeten er dan eventueel wetgevende initiatieven komen?
Belangrijke vraag is ook hoe België en de Europese Unie met deze situatie omgaan.
Ik verwees daarnet naar de politiek met twee maten. Hoe weegt verhoging of verlaging van ontwikkelingssamenwerking bijvoorbeeld op het gedrag van bepaalde actoren? Geeft men niet de verkeerde signalen? Ik verwees al naar de zeer geprivilegieerde behandeling die Rwanda ten deel valt. Vandaag geniet Rwanda nog steeds een naar mijn oordeel niet meer gerechtvaardigd `genocidekrediet'. Alles mag omdat er een genocide is geweest, zoals de staat Israël lang gevonden heeft dat alles mocht omdat er een holocaust was geweest. De redenering is trouwens vaak zeer gelijkaardig.
Ik denk hier ook aan concrete actoren. Ik geef één voorbeeld. Mijn indruk is dat onze ambassadeur in Kigali, de heer Lastchenko, een echt probleem is. He's gone native.
Hij is een soort erelid van het RPF geworden en onze ambassade in Kigali zendt volkomen andere signalen uit naar het Rwandese regime dan het kabinet van Buitenlandse Zaken en andere diplomatieke missies. Er worden dus voortdurend tegenstrijdige signalen uitgezonden. Onze ambassadeur in Kampala, de heer Peeters, ziet zich doorlopend verplicht berichten van zijn collega Lastchenko te corrigeren of tegen te spreken. Dat lijkt me voor deze commissie ook een nuttig onderzoeksonderwerp.
De voorzitter. - Uw interessante uiteenzetting roept heel wat vragen op. Er zijn meer vragen dan antwoorden. Een van die vragen gaat over de verhouding tussen het instandhouden van de oorlog, enerzijds, en de handel, anderzijds. De vraag rijst naar het verband tussen de `staat' - dikwijls krijgsheren - en de particuliere belangen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik zou graag gedetailleerd ingaan op de private security firms. Zijn er gegevens bekend over de financiering van deze beveiligingsfirma's? Zijn de namen ervan bekend? Sinds wanneer zijn ze actief? Voor wie werken ze? Zijn er verbanden met Belgische bedrijven of personen? Deze gegevens zouden ons in staat moeten stellen na te gaan of deze bedrijven volgens het Belgisch recht over de schreef gaan.
De heer F. Reyntjens. - Daar is al heel wat onderzoek over verricht, onder meer door Johan Peleman van IPIS. Ook het Institute of Security Studies in Pretoria heeft hier degelijk onderzoek over gedaan.
Deze activiteiten worden vaak gefinancierd door de opbrengst van wat beschermd wordt, dus meestal in natura. De Britse beveiligingsfirma Sandline bijvoorbeeld, die actief was in Sierra Leone, heeft zichzelf betaald met diamanten. Deze firma's zijn natuurlijk altijd actief in gebieden waar wat te halen valt.
In verband hiermee verwijs ik nog eens naar het militair commercialisme. Chris Dietrich heeft hierover in IPIS en in de UA onderzoek gedaan. Hieruit blijkt dat de militaire kooplui, militairen die
zich inlaten met economische activiteiten, hun beslissingen steeds meer baseren op commerciële overwegingen in plaats van op strategische of tactische. Troepen worden ingezet in streken waar grondstoffen aanwezig zijn en `blijven er hangen'. Het terugtrekken van troepen uit een vreemd land wordt tot op zekere hoogte beïnvloed door commerciële overwegingen. Terugtrekking wordt in die omstandigheden bemoeilijkt doordat het een verlies van opbrengsten met zich meebrengt.
Naast de financiering in natura, vindt er financiering door regeringen plaats. Voor mij is het duidelijk dat Amerikaanse inlichtingendiensten en actieagentschappen zeer nauwe banden hebben met, bijvoorbeeld, MPRI, Military Professional Resources Inc. MPRI is opgericht door
gepensioneerde Amerikaanse kolonels en generaals. Het is duidelijk dat zij nauw samenwerken met organisaties als DIA, CIA, Special Forces, enzovoort.
Ik kan nu maar één naam van een Belgisch bedrijf noemen dat als privé-beveiligingsfirma kan worden bestempeld, namelijk IDAS. Het heeft daarenboven zijn hoofdzetel in een of ander fiscaal paradijs. Voor het overige heb ik geen weet van Belgische beveiligingsfirma's. Ik denk niet dat er andere bestaan die in Afrika opereren. In de jaren '60 heeft België de eerste generatie huurlingen geleverd. Eind '96 waren er ook nog eens Belgische huurlingen. Ik denk aan kolonel Christian Tavernier, die in de buurt van Kisangani is gaan `vechten' aan de zijde van Mobutu. Dat - eerder
romantische - fenomeen is echter volledig verdwenen.
Ik zal in ieder geval de documentatie over dit thema aan de commissie bezorgen.
De voorzitter. - De heer Peleman is uitgenodigd op een van de volgende hoorzittingen.
Ik zou het op prijs stellen indien u ons ook de adressen van interessante websites in verband met ons onderzoeksonderwerp bezorgt.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - In Congo zijn nog veel Zimbabwaanse troepen aanwezig. Ze blijven er vooral voor de grondstoffen. Heel wat chiefs zouden immers belangen hebben in Congolese mijnen. Drijven de firma's ook handel met buitenlandse mogendheden, bijvoorbeeld het Zimbabwaanse leger, of gebeurt deze handel enkel met personen ter plaatse?
De heer F. Reyntjens. - In het tweede rapport van de VN wordt over Zimbabwe gesproken. Het VN-panel heeft dit onderwerp summier, maar goed behandeld.
In Zimbabwe, en ook Rwanda, zijn de exploitatieactiviteiten institutioneel. In Uganda daarentegen gaat het veel meer om individuele initiatieven. De institutionalisering van de exploitatiepraktijken in Zimbabwe gaat zover dat er in het Zimbabwaanse leger zelfs een organisatie is, de Operation Sovereign Legitimacy of Osleg, die in een joint venture met Comiex is gestapt. Comiex is een bedrijf van Kabila, niet van de alliantie. Het bestond reeds toen Kabila nog in de maquis zat op het einde van de jaren '60. Tijdens de oorlog in 1996-1997, dus vóór Kabila aan de
macht was, werd er door Miba, dat een zetel heeft in Brussel, drieënhalf miljoen dollar gestort op een rekening van Comiex. De mededeling van de stortingsopdracht was: contribution à l'effort de guerre. Een onderneming zoals Osleg in Zimbabwe of de joint venture Cosleg is een sprekende illustratie van het institutionele karakter van deze operaties. De namen van Zimbabwaanse hogere officieren die op zeer directe wijze bij deze activiteiten zijn betrokken, zijn bekend. Hun betrokkenheid is één van de redenen waarom Zimbabwe tussenbeide is gekomen aan de zijde van Kabila in 1998. Ik zou beter zeggen Mugabe, want het Zimbabwaanse parlement werd niet eens ingelicht. De vrees bestond in Zimbabwe dat investeringen, verkregen concessies en ook een lening aan
Kabila die was verleend toen de rebellie nog aan de gang was, verloren zouden gaan. Het gaat om een bedrag tussen 50 en 200 miljoen dollar. Dat betekent niets voor een economie als de Belgische, maar is een groot bedrag voor kleine economieën. Om een idee te geven: het volledige bruto regionaal product van heel Afrika ten zuiden van de Sahara bedraagt evenveel als het Belgisch bruto nationaal product. Het gaat dus om zeer kleine economieën. Zelfs de Zuid-Afrikaanse economie is kleiner dan de Vlaamse en ongeveer even groot als de Waalse, terwijl er 40 miljoen inwoners zijn.
Aan Rwandese zijde zien we hetzelfde institutionele plaatje. Het is markant dat de ESO, de External Security Organisation of de dienst voor buitenlandse inlichtingen van Rwanda,
een Congodesk heeft met een onderafdeling `Production'.
Angola is vrij weinig betrokken bij dit soort van operaties. De grootste operatie die bekend is, de olieraffinage en -distributie, is relatief klein en lijkt legitiem.
In Uganda zijn de exploitatieactiviteiten niet geïnstitutionaliseerd, wat het natuurlijk niet minder erg maakt.
De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - Welke politieke rol spelen de Verenigde Staten in dat conflict? U had het over MPRI, de DIA en zelfs de CIA. Kunnen wij zeggen dat de Verenigde Staten onvoorwaardelijk de zijde hebben gekozen van Rwanda, Uganda en hun bondgenoten? Of is dat overdreven?
De heer F. Reyntjens. - Ik denk dat dit nu niet langer het geval is, maar dat was zeer duidelijk wel zo in de eerste fase van de oorlog. In 1996 en 1997 hebben de Amerikanen ronduit de kaart getrokken van hun bondgenoten. Zoals u weet spraken de Amerikanen in die periode van de African renaissance en de new leaders. Ik ga nu iets stouts zeggen, maar de Amerikanen worden niet acuut gehinderd door overdreven dossierkennis als het om Midden-Afrika gaat. Ze lanceren soms iets waarover ze na enige tijd alle controle verliezen en dan zitten wij, maar eigenlijk vooral de bevolkingen van die regio's, met de gebakken peren. Vergeet niet dat de Verenigde Staten ook Laurent Kabila hebben beschouwd als één van die nieuwe leiders.
Er zijn heel veel goede aanwijzingen voor de nabije Amerikaanse betrokkenheid op alle gebieden, politiek, diplomatiek en militair. Ik heb die eens op een rijtje gezet in een boek, La guerre des Grands Lacs, dat twee jaar geleden is uitgegeven bij L'Harmattan. Die betrokkenheid neemt soms de vorm aan van manipulaties. Ik zal daarvan een voorbeeld geven. Vanaf november 1996 tekende zich een humanitair drama af. Ik verwijs naar de Rwandese vluchtelingen, van wie een deel terug naar Rwanda is gedreven en een ander deel is vermoord, vooral in de omgeving van Goma, maar ook rond Bukavu. Daarna begon die infernale saga naar het westen. De Verenigde Naties hebben 200.000 unaccounted for in die groep geteld, dat betekent dus 200.000 doden. Er heeft toen een
macaber spel van cijfers plaatsgevonden. Hoeveel mensen trokken naar het westen? Hoeveel potentiële slachtoffers waren er? Dat blijken er 400 à 450.000 te zijn geweest. De Amerikanen hebben toen zeer actief - onder meer vanuit de ambassade van Kigali - deelgenomen aan een desinformatiecampagne. Ze beweerden dat het ging om tens of thousands perhaps, terwijl ze op grond van de informatie verzameld door hun Orion-vliegtuig de precieze aantallen kenden. Er zijn goede aanwijzingen dat de Amerikanen zelfs aan het RPA, het Rwandese Patriottische Leger, informatie hebben verstrekt over de concentratie van vluchtelingen, die daarna systematisch door het Rwandese leger zijn uitgeroeid. Ik zou u een lange lijst van bewijzen kunnen bezorgen. Zo werd het Intelligence Control
Commands Center, gevestigd in Kigali, in 1996-1997 bemand door een allegaartje van personeel. Vanuit het oogpunt van de logistiek en de communicatie was dat een enorme operatie, waarbij de Amerikanen vooral instonden voor de communicatie.
Toen Kabila aan de macht kwam en het in de herfst van 1997 duidelijk werd dat een nieuw conflict op komst was tussen Kabila en de sponsors van de rebellen in het oosten, zijn de Amerikanen meer en meer afstand gaan nemen van Kabila als new leader.
De Amerikanen zijn zeer actief betrokken geweest, ook op diplomatiek vlak, bij de eerste fase van de oorlog. Richardson, Susan Rice en anderen waren voortdurend ter plaatse en hebben getracht een zachte landing in Kinshasa te organiseren,
die er uiteindelijk niet door hun toedoen is gekomen, maar door de instorting van het Mobuturegime.
Nu stellen we echter vast dat de Amerikanen nagenoeg afwezig zijn in de tweede oorlog. Colette Braeckman heeft gesuggereerd - maar ik heb dat nooit kunnen verifiëren - dat de Amerikaanse marine vanuit de baai van Matadi de operatie naar Kitona zou hebben begeleid. Ik weet niet of dat waar is. Ik heb daarvan nooit enig bewijs gezien, maar het wordt gezegd.
Voor het overige zie je zeer goed dat de Amerikanen vast zitten. Ils sont paumés. Hun theorie klopt niet meer. Eerst is er de ramp in Ethiopië en Eritrea. Meles Zenawi en Afeworki, de nieuwe leiders, waren nochtans twee good boys. Maar dan gingen
ze een bloedige oorlog uitvechten, waaraan althans voorlopig een einde is gekomen. Nu is het ruzie tussen twee andere `goede jongens': Kagame en Museveni. Zij staan op het punt om oorlog te voeren. Dat is weer een illustratie van de verschuivende allianties. Eigenlijk zitten Rwanda en Uganda al in een oorlogslogica. Ze zullen wellicht niet onmiddellijk een territoriale oorlog beginnen, maar ze bereiden wel volop de destabilisatie van hun buurland voor via proxies, rebellenbewegingen die ze desnoods zelf creëren met toepassing van het principe dat de vijanden van mijn vijanden mijn vrienden zijn.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hoe beoordeelt u de diplomatie van de Europese Unie en haar lidstaten?
De heer F. Reyntjens. - De Unie heeft in Midden-Afrika de reputatie die ze ook in andere contexten heeft, namelijk dat ze een economische reus en een politieke dwerg is. Wij hebben, zoals in vele andere situaties, geen gemeenschappelijk Europees beleid inzake Centraal-Afrika. Het enige wat de EU doet is een speciale gezant sturen, Aldo Ajello. Die heeft echter geen enkele hefboom in handen. Ik apprecieer ten zeerste wat hij daar doet. Hij kent en analyseert de regio op een uitstekende wijze, maar hij kan niet meer doen dan het goede woord prediken.
Dat heeft consequenties. Ik verwijs naar twee artikelen die in het laatste jaarboek verschenen zijn, namelijk een artikel van Luzolele en André en een ander artikel van Marysse
en André, over het meten met twee maten. Zowel de Unie als sommige lidstaten sturen volstrekt verkeerde signalen naar de krijgsheren. Ook het IMF doet dat. In Nederland woedt de discussie over de vraag of Rwanda al dan niet moet voorkomen in de lijst van de 17+3 of 18+4. Minister Herfkens wordt met heel wat weerstand geconfronteerd. Het Verenigd Koninkrijk is voor Rwanda een zeer belangrijke donor geworden, terwijl het er in 1994, toen Rwanda door de genocide in de internationale belangstelling kwam, zelfs nog geen ambassade had. De bilaterale coöperatie bestond nauwelijks. Nu heeft het een volwaardige ambassade met een militaire attaché en een zeer belangrijke bilaterale samenwerking.
Op het niveau van de Unie bestaat er dus naar mijn
gevoel geen beleid. Het ontwikkelingsbeleid van de Unie geeft de krijgsheren dan weer verkeerde signalen.
Als individueel donorland voert België een relatief evenwichtig beleid. Afgezien van de verontschuldigingen van premier Verhofstadt in Kigali, veeleer een symbolische daad, geven wij het Rwandese regime niet de indruk dat we blanco cheques uitschrijven. Kigali beseft dat zeer goed en de Rwandees-Belgische bilaterale relaties zijn weliswaar behoorlijk, maar niet hartelijk. Dat komt omdat de Rwandezen eigenlijk vinden dat wie niet met hen is, tegen hen is. De geringste kritiek op het Rwandese beleid wordt, verbaal althans, afgestraft.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U zei daarnet dat de financiële steun van het Verenigd Koninkrijk aan Rwanda sterk is gestegen en dat de steun van de Verenigde Staten, ook aan Uganda, sinds de tweede fase van de oorlog, op het ogenblik dat Europa achteruit ging, eveneens sterk toenam. Wat zit daar allemaal achter?
De heer F. Reyntjens. - De stijging van de Amerikaanse hulp is vrij beperkt. De Amerikanen vertellen veel, maar concreet, in miljoenen dollars, betekent het niet zoveel. De Britten doen oneindig veel meer en de Europese Unie doet nog veel meer. De Amerikanen geven deze regimes wel een diplomatieke en politieke dekking, maar financieel gezien valt het uiteindelijk een beetje tegen, of, wat mij betreft, mee. In tegenstelling met wat de Fransen denken, gaat het in Midden-Afrika niet om een strijd tussen een Franstalig en een Engelstalig blok. La perfide Albion is hier niet aan het werk. In Frankrijk leeft nog steeds zeer sterk het idee van het grote Anglo-Amerikaanse complot tegen Frankrijk. Herinner u: de erfvijand is Engeland, niet Duitsland, en de haven
van Antwerpen is un pistolet braqué sur le coeur de l'Angleterre.
Voor de Britten heeft vooral het volgende een rol gespeeld. Uganda, de parel van Afrika, was zeker sinds 1967, nog vóór Amin aan de macht kwam, en onder Obote I een ramp, een absolute ramp. Het land kende een enorme achteruitgang op het vlak van economie, infrastructuur, politieke stabiliteit. Toen kwam in januari 1986 Museveni aan de macht, die het land terug op de sporen krijgt. Dat is de belangrijkste reden waarom de Britten, en vele anderen, Museveni hebben gesteund. In vergelijking met zijn voorgangers was hij zeker een grote vooruitgang. Intussen heeft hij zijn usefulnessnagenoeg verloren. Hij is steeds meer een banale, incompetente dictator
aan het worden.
Dan is de redenering snel gemaakt: Kagame is de `zoon' van Museveni en het bondgenootschap tussen het Uganda van Museveni en het Rwandees Patriottisch Front tijdens de burgeroorlog en na de machtsovername in Rwanda was tot 1999 zeer sterk. Eén van de redenen van de breuk tussen beide landen is trouwens de ruzie over de exploitatie van Congo. Een Congolees heeft het ooit prachtig uitgedrukt: het is alsof twee buren je huis binnenstappen en dan beginnen te vechten over wie de televisie mag stelen. Er zijn nog andere redenen, maar daarop zal ik hier niet ingaan, want er is geen tijd voor.
Wat Rwanda betreft, voelen de Britten zich natuurlijk schuldig over de genocide en dat protestantse schuld- en
boetegevoel delen ze met Amerikanen en Nederlanders. Er is daar iets gebeurd waartegen ze hadden moeten optreden, maar dat hebben ze niet gedaan. De protestanten kennen niet, zoals de katholieken, het instituut van de biecht. De katholieken gaan te biecht en alles is vergeven. De protestanten moeten boete doen en dat kan door geld te geven, door hun schuld af te kopen. In de katholieke context noemen we dat aflaten. Deze elementen hebben voor de Britten gespeeld.
Voor de Amerikanen is de belangrijkste reden Sudan, waar in het zuiden de grens van het oprukkend islamitisch integrisme ligt. De partijen in de burgeroorlog in Zuid-Sudan worden in die context ook gesteund. Het SPLA, de belangrijkste rebellenbeweging in Zuid-Sudan, wordt zeer duidelijk gesteund
door de Amerikanen en in mindere mate door de Britten. Opnieuw staat daar Uganda centraal. Zonder steun van Uganda, zonder uitvalsbasis en logistieke steun vanuit Noord-Uganda zou die rebellenbeweging het niet lang uithouden. In beide gevallen brengt dit een bijna spontane, natuurlijke steun en sympathie voor Uganda mee, en bij uitbreiding voor Rwanda.
Veel minder steun is er voor Burundi, terwijl daar ook Tutsi zijn. We hebben daarover trouwens een zeer ongenuanceerd beeld. Dé Tutsi bestaat niet; dé Hutu trouwens ook niet. De grote ideeën van een Tutsi-Hima-rijk zijn nonsens. Er heeft nooit een Tutsi-Hima-rijk bestaan. De door Tutsi gedomineerde monarchieën hebben elkaar in de geschiedenis voortdurend bestreden en de
Tutsi-solidariteit die sommigen menen te zien, bestaat niet.
Het Burundese regime is dus geen offspring van Kampala en wordt dan ook helemaal anders behandeld door de internationale gemeenschap en vooral door de Britten en de Amerikanen.
De voorzitter. - Professor Reyntjens, ik dank u voor deze inleiding.
Mevrouw Judy Wickens. - Ik ben secretaris-generaal van het Tantalum-Niobium International Study Center (TIC). Dit is een internationale organisatie, opgericht overeenkomstig de Belgische wet van 1919 zoals vele andere internationale organisaties die in Brussel zijn gevestigd. We hebben ongeveer 70 leden, verspreid over meer dan 20 landen. Het gaat om mijnbouwondernemingen die grondstoffen delven. Na de extractie van tin blijft er tantaal over in de slakken. Het komt ook voor in pyrochloormijnen waar niobium wordt ontgonnen. Enkele van onze leden kopen het erts in kleine hoeveelheden aan bij mijnbouwondernemingen. Andere winnen het metaal uit het erts of produceren elektrische condensatoren met het materiaal dat door de raffinagebedrijven wordt geproduceerd.
We hebben ook twee gespecialiseerde bedrijven die aan onderzoek doen.
Tantaal en niobium zijn twee metalen die refractair genoemd worden omdat ze niet gewonnen kunnen worden door het erts op te warmen. Er komen chemische producten aan te pas.
Voor de commissieleden die speciaal geïnteresseerd zijn in de grondstoffen die in de mijnen kunnen worden gewonnen, zal ik een kort overzicht geven van de industrie in haar geheel.
De dichtheid van tantaliet is 13,5 keer groter dan deze van water. Het gaat dus om een zeer zwaar metaal. Om enkele kubieke centimeter tantaliet te produceren zijn verschillende kubieke meter rots nodig. Het tantaliet wordt met fysieke middelen
geconcentreerd. Nadien kunnen met chemische middelen tantaaloxide en niobiumoxide worden geproduceerd.
Als de zuurstof wordt onttrokken krijgt men een zeer fijn metaalpoeder dat gebruikt wordt om condensatoren te produceren, minuscule onderdelen van elektronische circuits die gebruikt worden in gsm's, pc's, auto-onderdelen, tv's, radio's en nog heel wat andere producten. Condensatoren kunnen ook op basis van aluminium, keramiek en binnenkort ook niobium worden geproduceerd.
Coltan is een delfstof. De term wordt in Afrika gebruikt voor columbiet-tantaliet. Het erts bevat maar weinig tantaal, in tegenstelling tot tantaliet, dat in grote hoeveelheden voorkomt in Australië, Brazilië, China en Afrika, niet
alleen in de Democratische Republiek Congo en in Rwanda, maar ook in Ethiopië, Nigeria en Zimbabwe, Zuid-Afrika, Namibië, Mozambique, Egypte, Uganda, Burundi en nog andere landen. Tinslakken vindt men hoofdzakelijk in Thailand en Maleisië. In 2001 viert het niobium zijn tweehonderdste verjaardag; in 2002 zal het tweehonderd jaar geleden zijn dat tantaal werd ontdekt. De raffinagebedrijven bevinden zich in de Verenigde Staten, Duitsland, Japan, China en Thailand. Er komt dus altijd transport aan te pas.
Meer dan de helft van het tantaal wordt gebruikt voor de vervaardiging van condensatoren. Het metaal wordt ook gebruikt in vliegtuigmotoren en voor materieel voor de chemische en farmaceutische nijverheid. Tantaal wordt niet gemakkelijk
aangetast door zuren. Hetzelfde geldt grosso modo voor niobium.
In de geneeskunde wordt tantaal gebruikt als hecht- en verstevigingsmiddel bij botbreuken. Het wordt ook gebruikt bij de aanmaak van een soort schuim voor de reconstructie van door kanker of een ongeval verminkte lichaamsdelen. Tantaal wordt niet door het lichaam afgestoten en blijft zeer lang stabiel.
Negentig procent van het niobium wordt gebruikt in een speciale staalsoort - die bevat minder dan één procent niobium - waardoor het bijna magische eigenschappen krijgt inzake weerstand tegen koude. Zodoende kan men veel minder staal gebruiken en toch zeer goede resultaten bekomen.
De overige tien
procent van het niobium wordt gebruikt bij diverse toepassingen zoals de productie van supergeleiders in MRI, beeldvorming door magnetische resonantie, voor het onderzoeken van niet-benige lichaamsdelen. Niobium wordt in zeer geringe hoeveelheden gebruikt voor andere toepassingen. Een zeer dun laagje op glas verbetert de isolatie en blijft toch het licht doorlaten.
Onze vereniging verzamelt statistische gegevens. Wij schrijven artikelen om bekendheid te geven aan beide metalen. Wij organiseren gedetailleerde technische voordrachten. Onze vereniging is een forum voor de gebruikers van beide metalen.
De TIC oefent geen handelsactiviteit uit; wij verkopen niets, wij kopen niets aan. Het is een vereniging voor de
afgevaardigden van de aangesloten bedrijven.
De voorzitter. - Wij zouden graag meer informatie krijgen over de wereldproductie en over het belang van het gebied van de Grote Meren. Zou u ook de evolutie van de prijs kunnen toelichten, want hierover bestaan heel wat misverstanden? Zo kunnen we het belang van het gebied van de Grote Meren voor het coltan beter begrijpen. Waarom zijn de prijzen de jongste maanden zo geëvolueerd?
Mevrouw Judy Wickens. - De wereldproductie door onze leden van ongeveer 1500 ton in 2000 is onlangs toegenomen. De raffinagebedrijven hebben verklaard dat zij 2600 ton grondstoffen ontvingen in het jaar 2000. Ter wille van de vertrouwelijkheid houden wij enkel statistieken bij op wereldschaal. Indien er slechts één bedrijf actief is in een land, dan komt het geven van het cijfer voor dat land neer op het vrijgeven van de omzet van het bedrijf in dat land. Dat is niet toegestaan. Ons uitvoerend comité heeft de productie van Centraal-Afrika van twee jaar geleden op 15% van de wereldproductie geschat en die van Australië op een derde of meer. Andere producenten zijn Brazilië, Canada, China; de Afrikaanse landen produceren
zeer weinig.
Begin 2001 hebben wij onze leden verzocht om hun bronnen in Centraal-Afrika in het oog te houden, hoewel de ontginning en de verkoop in dit gebied dateert van 30 tot 40 jaar geleden, ten tijde van de Belgische koloniën.
Evenmin als andere verenigingen kennen wij de exacte prijzen, want er bestaat geen officiële prijs. Deze metalen worden niet verhandeld op markten als de London Metal Exchange. Er worden geen prijzen gepubliceerd; dat is trouwens het geval voor talrijke andere metalen waarvan de productie klein is.
Ik heb vernomen dat de prijs zeer hoog was op het einde van het jaar 2000, maar dat hij begin 2001 sterk is gedaald. Er was sprake van een
nijpend tekort aan grondstoffen, vooral dan van tantaal. Twee pyrochloormijnen in Brazilië kunnen nog voldoende niobium produceren voor de hele wereld voor de volgende 300 jaar. Er is dus geen sprake van een gebrek aan niobium.
Voor tantaal is er een probleem gerezen, maar het is niet echt schaars. Het productieproces is vrij lang en moeilijk, en sommige stappen in de productieketen volgden niet. De fabrieken aan het einde van de keten hebben dan problemen gekregen. Ze hebben die echter nog groter gemaakt door verschillende bestellingen te plaatsen voor bestanddelen op het einde van de keten. De leveranciers van grondstoffen voor de productie van condensatoren konden niet meer volgen.
De voorzitter. - Omdat het gerucht de ronde deed dat er een gebrek was, hebben de mensen dus veel meer besteld dan ze nodig hadden, waardoor er een overproductie ontstond en de prijzen instortten?
Mevrouw Judy Wickens. - Toen het leek alsof er een gebrek was, stegen de prijzen. Onlangs is men tot de vaststelling gekomen dat er zelfs te veel grondstoffen zijn, en bijgevolg zijn de prijzen gedaald.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik dank u voor deze algemene uiteenzetting. Om onze werkzaamheden te doen vorderen hebben we meer cijfergegevens nodig.
Waar kunnen we meer precieze cijfers vinden over de hoeveelheid grondstoffen die in het gebied van de Grote Meren worden geproduceerd?
U zegt trouwens dat er geen officiële en openbare beurs is waar de prijs van deze goederen wordt bepaald. Nochtans hebben ze een prijs. Tot wie kunnen we ons wenden voor meer informatie hierover? Eventueel kan u achter gesloten deuren antwoorden.
Mevrouw Judy Wickens. - We beschikken niet over cijfergegevens van de verschillende landen. We vragen onze leden ons de gegevens te verstrekken over de productie en de geraffineerde hoeveelheden en we beschikken over schattingen over het aantal condensatoren. Aangezien slechts een beperkt aantal bedrijven zich met de productie bezighoudt, beschikken we niet over afzonderlijke gegevens per land. Het gaat om totalen, die enkel betrekking hebben op onze leden. Ze worden vertrouwelijk bijgehouden door een vereniging van accountants.
Onze leden hebben hoe dan ook geen zetel in de landen van het gebied van de Grote Meren.
Onze statistieken geven enkel aan dat een deel van onze leden
misschien in deze landen of elders heeft gekocht. Ze hadden ook kunnen kopen in kleine mijnen in Canada, Thailand of China. Er zijn ook producenten in Australië en Zuid-Amerika.
Wat de prijzen betreft, worden de metalen tussen de bedrijven verkocht tegen prijzen die ze onderling afspreken. Het TIC kent die prijzen niet.
In het algemeen wordt tantaal via langetermijncontracten en niet in kleine hoeveelheden verkocht. Dit laatste komt wel voor, maar over het algemeen wordt het per maand of per kwartaal verkocht op basis van contracten die lang voordien zijn gesloten. De prijzen ken ik niet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik vraag geen vertrouwelijke cijfers over de verschillende firma's, maar ik heb wel vragen over bepaalde circuits tussen een aantal vennootschappen. Deze gegevens kunnen eventueel, zoals de heer Dubié zopas zei, achter gesloten deuren worden meegedeeld.
Het TIC is een belangrijke organisatie. Ze telt wereldwijd 66 leden en geeft een interessant tijdschrift uit. In juni reageerde deze organisatie al op het eerste VN-rapport. In het persbericht staat dat ze de activiteiten van illegale bedrijven betreurt. Ze vraagt haar leden duidelijk, ten eerste "to inform all its 66 member companies around the world of the issues surrounding the illegal activities and their consequences." Ik
leid daaruit af dat de organisatie op de hoogte is van de illegale activiteiten en de gevolgen ervan. Ten tweede, wil zij "encourage major processors to obtain their tantalum and niobium raw materials from lawful sources ...". De organisatie weet dus ook dat er illegale bronnen zijn. Is Cluff Mining een van de leden van het TIC? We weten dat deze firma een joint venture heeft met Benro Research Corporation in Toronto. Welke weg wordt gevolgd, wie levert aan wie, zijn er Belgische bedrijven bij betrokken?
Uit rapporten blijkt dat er in juli 1996, dus nog voor de eerste oorlogsfase, in de streek van Kigali een concentratie-eenheid van tantaal werd opgericht. Over welke eenheid gaat het? Wat is de productiecapaciteit? Komt de productiecapaciteit in
Rwanda overeen met de bronnen die dat land heeft? Beschikt mevrouw Wickens over deze cijfers? Heeft ze zicht op de trajecten en komen de capaciteiten overeen?
Mevrouw Judy Wickens. - Toen het TIC het perscommuniqué schreef, begin april, wisten we nog niets over het eerste rapport van de Verenigde Naties en het ermee verbonden onderzoek.
We hebben ondertussen informatie gekregen van enkele organisaties die zich met natuurbehoud bezighouden. Het TIC heeft onmiddellijk verklaard dat het betreurt dat in natuurreservaten wordt binnengedrongen om er naar coltan te zoeken.
Vertegenwoordigers van Unesco en van `Patrimoine Mondial' hebben tegenover mij toegegeven dat er wel degelijk coltan in het nationaal park was en dat dit welbekend was, aangezien het 20 jaar eerder werd geëxploiteerd.
Wij
hebben onze leden gevraagd om geen grondstoffen meer te kopen van onwettige bronnen.
Cluff Mining is inderdaad een van onze leden, maar over hun commerciële banden kan ik niets zeggen.
Ik heb nog nooit van Benro uit Toronto gehoord.
Er werd ook gesproken over een concentratie-eenheid in Rwanda in 1996. Daarover weten wij niets.
We beschikken evenmin over gegevens over de productiecapaciteit in Rwanda. Zeker is dat zich in de bodem van dat land mineralen bevinden. Niet alles wordt geëxporteerd want de Société minière du Rwanda was destijds lid van TIC. Somirwa maakte deel uit van Geomine, maar dat is reeds
lang opgedoekt.
De heer Paul Wille (VLD). - Ik heb een aantal vragen over de structuur van de handel. Er zijn talloze voorbeelden van gewild gestructureerde, maar ook van gewild niet gestructureerde commodity trades.
De volumes zijn niet zo groot. Verloopt de handel via een middleman of niet? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? In de commodity trade wordt de middleman die niet nodig is weggezuiverd. Is het wel nodig om met een middleman te werken?
Is de handel in het product het gevolg van verticale integratie tussen degenen die ontginnen en degenen die het product gebruiken?
Men kan zich ook afvragen of de belangenvereniging er geen belang bij heeft dat
er een vereniging komt voor de uitvoer en de aankoop van commodities. Dit zou de ernst en de bestuurbaarheid van de handel in commodities ten goede komen.
Hoe wordt de handel financieel afgewikkeld? Wordt cash betaald of worden irrevocable letters of credit gebruikt? Dit laatste is niet mogelijk zonder een beschrijving van de goederen. Zodra men beschikt over een beschrijving van de goederen weet men toch in ruime mate waarover het gaat.
Mijn laatste vraag gaat over de cijfers en de prijzen. Hoe kan worden beweerd dat de prijzen gezakt zijn als de hoeveelheden die worden verhandeld onbekend zijn? Hoe kan men het ene weten zonder het andere?
De heer Jan Remans (VLD). - Getuigt mevrouw Wickens van wat haar studiecentrum officieel weet, of getuigt ze van wat ze persoonlijk weet?
Mevrouw Judy Wickens. - U gaat ervan uit dat het om een commodity trade gaat, maar dat is niet zo. Tantaliet is de grondstof van een industrietak.
Zijn er middlemen? Ik weet niet wat er in Centraal- Afrika precies gebeurt. Er wordt gezegd dat mensen op ambachtelijke wijze kleine hoeveelheden verzamelen die nadien samengebracht worden, maar dat gebeurt zonder medeweten van het TIC.
Er is weinig verticale integratie. Zo werden de enige ondergrondse mijnen, die in Canada gelegen zijn, door een Amerikaanse raffinaderij aangekocht. Ik neem aan dat het niet om commerciële relaties gaat. De vereniging weet evenwel niets over eventuele commerciële relaties tussen haar
leden.
De financiële verrichtingen vallen niet onder de bevoegdheid van het TIC.
Ook over de prijzen kan ik niets zeggen. Eventuele schattingen hoor ik liever niet.
Uit persberichten bleek dat de prijs fors gedaald was. Het exacte prijsniveau is mij onbekend. Ik ben hier als secretaris-generaal van de vereniging: ik werk niet voor de industrie, maar voor het TIC, dat ik mee leid. Voor technische of commerciële vragen moet u zich tot de bedrijven zelf wenden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Op heel wat concrete vragen weet mevrouw Wickens geen antwoord.
Waarvoor is het TIC bevoegd? Waarmee is het bezig? Is het TIC de enige beroepsgroep? Waarover weet mevrouw wel iets? Wat zijn haar bevoegdheden? Is er een jaarverslag? Kan ze ons de lijst van de leden meedelen? Waar is de zetel gevestigd? Wat is het jaarbudget? Hoeveel stafmedewerkers werken er op de studiedienst? Welke dienstverlening geeft het TIC aan haar leden? Wie zit in de raad van bestuur? Hoe worden de leden verkozen?
Mevrouw is kennelijk op de hoogte van de werking van het VN-panel via de media en via de NGO's. Heeft het VN-panel in het kader van het eerste en het tweede rapport
contact opgenomen met het TIC? Werden de VN-rapporten in haar organisatie besproken? Werden de rapporten naar de leden van de organisatie verstuurd? Werden er eventueel conclusies getrokken en is men van plan er iets mee te doen?
Is de moeilijke ontginning en verwerking van coltan kapitaalintensief? Investeren de TIC-leden in het productieproces? Rwandese overheidsbedrijven hebben wellicht niet de middelen om de exploitatie te financieren.
Graag kreeg ik een antwoord op deze vragen.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Mevrouw Wickens zei dat ze ons geen productiecijfers of prijzen kan geven en dat we ons daarvoor tot de bedrijven moesten richten.
Het zou nuttig zijn over een lijst te beschikken van de bedrijven die lid zijn van haar vereniging, zodat wij met hen contact kunnen opnemen.
De voorzitter. - Er zullen deskundigen gehoord worden die ons meer kunnen zeggen over de cijfers en de netwerken, waarover mevrouw Wickens ons geen gegevens wil of kan geven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb hier het TIC tijdschrift van december 2000 en daarin staan heel wat statistieken. Daaruit leid ik af dat het TIC dus wel beschikt over cijfers om een schitterend overzicht te maken van wat er wereldwijd wordt geproduceerd. Mevrouw kan ons blijkbaar wel enige informatie geven.
Over het symposium dat in 2000 in San Francisco werd georganiseerd bestaat zelfs een boek. Er zijn publicaties, alleen de details kennen we niet.
Mevrouw Judy Wickens. - Een artikel met de statistieken van 2000 zal nog in 2001 worden gepubliceerd. De heer Maertens heeft onze website geconsulteerd.
Het TIC is een internationale organisatie die tot doel heeft tantaal en niobium bekend te maken. De vereniging noemt zich om historische redenen `studiecentrum'. Ik ben graag bereid u een ledenlijst te overhandigen. Die is trouwens ook op de website beschikbaar.
Ik zie niet in hoe onze begroting u aanbelangt, maar ik kan u wel zeggen dat de vereniging buiten mezelf nog een adviseur in de Verenigde Staten tewerkstelt. Ik werk deeltijds.
We verzamelen statistische gegevens voor onze leden. Ook
stellen we artikels op. Een ervan werd verleden jaar in San Francisco voorgesteld, een ander dit jaar in Rio.
De vereniging wordt beheerd door een uitvoerend comité van tien leden, van wie ik u de namen kan geven. Het gaat om personen die in alle takken van de industrie actief zijn: mijnen, raffinaderijen, condensatorfabrieken, enzovoort.
Het eerste rapport van de Verenigde Naties verscheen jammer genoeg op 17 april, dat is na de vergadering van ons uitvoerend comité van 3 april. We hadden een perscommuniqué naar onze leden verstuurd, dat ook op onze website is gezet, maar dat geen melding maakt van het rapport.
Het TIC werd noch voor het eerste,
noch voor het tweede rapport door het panel benaderd. Als u de bijlagen bij het tweede rapport erop naleest, zal u vaststellen dat er geen maatschappij bestaat die tantaal behandelt.
In Afrika wordt tantaliet voor de productie van coltan door mankracht alleen uit rotsen gewonnen. In Australië worden grote harde rotsvlakken verbrijzeld zodat slechts minuscule zwarte partikels overblijven, die vervolgens met water of met magneten worden behandeld.
Deze eerste fase, de concentratie, blijft een fysiek proces. Een rots wordt al als rijk bestempeld als ze 0,1% tantaal bevat. Er is veel fysieke inspanning nodig om de inhoud van een middelgrote zak te winnen.
De heer Paul Wille (VLD). - Is dat een proces van dagen of van maanden? Dat heeft een weerslag op de vraag wie het productieproces financiert.
Mevrouw Judy Wickens. - Wie financiert?
De heer Paul Wille (VLD). - Wordt het door de kopers of door de verkopers gefinancierd?
Mevrouw Judy Wickens. - Ik veronderstel dat de kopers de delvers betalen.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Het gaat om handenarbeid. Bestaan er machines?
Mevrouw Judy Wickens. - Er bestaan machines, maar dit werk wordt op zeer kleine schaal en vooral met de hand verricht. Ik heb reeds verwezen naar de goudwinning. Voor tantaal kan men op dezelfde manier tewerk gaan. Door zijn soortelijk gewicht, zinkt het in plaats van te drijven.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Beschikt u over beelden hierover?
Mevrouw Judy Wickens. - Jammer genoeg niet, maar ik kan het vragen. Ik heb net een Amerikaanse film ontvangen over niobium, die nog niemand heeft gezien.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Mevrouw omschreef zopas haar precieze taak in het TIC. Wie financiert de instelling? Mag ze geen cijfers meedelen of heeft ze er geen?
Tantaal en niobium zijn volgens mevrouw niet de enige middelen om condensatoren te maken. Of heb ik dat verkeerd begrepen?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik neem aan dat dit metaal per vliegtuig wordt vervoerd, maar ik wens te weten in welke vorm.
Mevrouw Judy Wickens. - Het TIC wordt net als elke andere vereniging gefinancierd door een jaarlijkse bijdrage van de leden. Die bedraagt momenteel 1735,25 euro en dekt de administratieve kosten, mijn loon en de publicatiekosten voor het rapport. Het lidmaatschap loopt van 1 juli tot 30 juni. Soms kan de vereniging haar inkomsten opdrijven door recettes van vergaderingen die ze organiseert.
Ik kan de productiecijfers van de afgelopen vijf jaar en de eerste helft van 2001 meedelen. Omdat we op de gegevens een trimester moeten wachten, verzamelen we nu de gegevens om de zes maanden en niet langer per trimester, zoals vroeger het geval was.
De meest recente beschikbare
gegevens van het TIC hebben betrekking op de eerste helft van 2001. De gegevens voor de tweede helft van het jaar worden eind december verzameld.
Voor de productie van condensatoren kunnen verschillende materialen worden gebruikt. Tantaal biedt verschillende voordelen. De condensator heeft de eigenschap dat het een elektrische lading een ogenblik kan behouden en die kan leveren wanneer het circuit ze nodig heeft. Hierdoor kunnen storingen bij de aansluiting van het circuit worden vermeden en kan de stroomtoevoer beter in evenwicht worden gebracht. Tantaal is zeer geschikt omdat het een groot aantal opeenvolgende ladingen en ontladingen aankan. Het kan op een betrouwbare wijze en langdurig elektriciteit opnemen en leveren. Door de grote dichtheid kan
de omvang van de condensatoren sterk worden beperkt. Deze condensatoren zijn goed bestand tegen hitte en koude. Dit is interessant voor een auto die in de winter buiten staat en zeer snel opwarmt eens de motor wordt aangezet. De geringe grootte van de condensatoren is ook zeer handig voor bijvoorbeeld GSM's.
Ook andere materialen kunnen worden gebruikt. Condensatoren op basis van aluminium zijn kleiner en betrouwbaarder dan voorheen. Er bestaan ook systemen op basis van keramiek.
Aangezien grote rotsen moeilijk kunnen worden vervoerd, worden ze verbrijzeld zodat een concentraat kan worden gemaakt, dat in zakken of kleine vaten wordt vervoerd. Zo wordt het van Brazilië, Australië of Afrika naar Duitsland,
Japan of de Verenigde Staten vervoerd. Het metaal of het poeder worden eruit gewonnen en vervolgens in zakken of dozen per vliegtuig vervoerd naar de fabrieken die het nodig hebben.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Kan mevrouw Wickens ons de cijfers van de laatste vijf jaar bezorgen? Die geven een beeld van de evolutie van het gebruik en de prijzen van de grondstoffen.
De voorzitter. - We zullen de gegevens van mevrouw Wickens bij het verslag voegen dat volgende donderdag te uwer beschikking is.
De heer Paul Wille (VLD). - Ik heb gevraagd hoe lang het productieproces duurt en wie het financiert. Ik heb geen antwoord gekregen op deze vraag.
Wanneer het gedeelte van het productieproces in Afrika zeer lang duurt en arbeidsintensief is, krijgt de vraag over wie financiert een andere betekenis dan wanneer het productieproces daar zeer kort is en de toegevoegde waarde in Duitsland of Canada plaatsvindt. Kan mevrouw Wickens alsnog antwoorden op mijn vraag?
De voorzitter. - De grondstof wordt gevonden onder verschillende vormen. Niet op alle plaatsen is zij hetzelfde.
De heer Paul Wille (VLD). - Ook niet in Afrika?
Mevrouw Judy Wickens. - Over de duur kan ik u niets zeggen.
Alle tantaalmijnen zijn op één na open mijnen. De chemische producten zijn zeer resistent. Als het regent, wordt de grond modder en komt tantaal in de vorm van tantaaloxide of niobiumoxide te voorschijn.
Ik weet niet hoelang deze ontginning vergt: enkele dagen of enkele weken? Ik heb horen zeggen dat de arbeiders het erts brokje per brokje bijeenrapen. Als ze voldoende hebben, nemen ze contact op met de mensen of aankoopkantoren die bereid zijn te kopen.
De heer Paul Wille (VLD). - De aankoopkantoren worden door middlemen, tussenpersonen, geëxploiteerd.
De voorzitter. - In Kivu en Rwanda zijn er veel van deze aankoopkantoren.
Mevrouw Judy Wickens. - De grondstof heeft al een waarde voor de delvers en bij elke schakel in de keten wordt waarde toegevoegd.
De heer Jan Remans (VLD). - Mevrouw Wickens heeft enkele landen genoemd die de grondstof invoeren. Is België ook een invoerend land?
Mevrouw Judy Wickens. - We hebben enkele Belgische leden die het erts, de grondstof, aankopen. De ondernemingen die het metaal uit het erts winnen bevinden zich in Duitsland, Japan, Thailand, China en de Verenigde Staten. Dit gebeurde vroeger ook in België, maar nu niet meer. Drie leden van het TIC hebben hun zetel in België en kopen grondstoffen. De commissie weet ongetwijfeld om welke ondernemingen het gaat.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Drie Belgische organisaties die lid zijn van het TIC voerden destijds de grondstof in.
Zijn deze bedrijven rechtstreekse afnemers of zijn er tussenpersonen?
De voorzitter. - Ik denk dat we dit soort vragen beter stellen aan de betrokken bedrijven zelf. Mevrouw Wickens vertegenwoordigt een groepering van firma's. We kunnen haar niet compromitteren met specifieke vragen. De bedrijven zelf zullen ons een concreter antwoord kunnen geven. Het doel van deze vergadering is te informeren.
Wanneer we de bedrijven horen zullen we optreden als onderzoekscommissie waarbij de verklaringen onder eed worden afgelegd. Mevrouw Wickens heeft geen commerciële functie en heeft geen rechtstreekse band met de bedrijven. Ze vertegenwoordigt enkel een beroepsvereniging.
Ik dank hierbij mevrouw Wickens voor haar medewerking.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer H. Leclercq. - Het is voor mij een eer om door deze commissie gehoord te worden.
Mijn betoog omvat drie delen. Eerst wil ik wijzen op een aantal historische en geografische elementen die bepalend zijn voor de huidige situatie in de Democratische Republiek Congo en de buurlanden. Ik ben ervan overtuigd dat ze ook bepalend zullen zijn voor de toekomst.
In het tweede deel wil ik aantonen dat de toestand in Congo, en voorheen in Zaïre, nooit rampzalig is geweest. Ik zal een beschrijving geven van de Zaïrese economie tussen 1973 en 1974, aan de vooravond van de catastrofe.
Vervolgens zal ik wat uitgebreider ingaan op een weinig
gekende en vaak miskende kracht, namelijk de Congolese informele volkseconomie, die de belangrijkste economische kracht van het land is. Eén van de meest opmerkelijke fenomenen van die economie is de ambachtelijke exploitatie van diamant, maar ook goud, coltan, malachiet en kobalt worden op die manier geëxploiteerd. De vraag rijst in hoever het mogelijk is dat de vreemdelingen die exploitatie overnemen en de toegevoegde waarde naar zich toetrekken.
Ik zal aan de voorzitter een document overhandigen dat opgesteld werd door een groep Belgische Congo-experts waarvan ik deel uitmaakte. Het omvat een politiek en een economisch gedeelte. Over dit laatste deel was ik rapporteur.
Voor een goed begrip van de
huidige situatie is bovendien een kaart van de Democratische Republiek Congo onontbeerlijk. Die zal ik ook aan de voorzitter overhandigen.
Om geografische en historische redenen is de huidige situatie in Congo helemaal niet te vergelijken met die in de rest van de wereld en in de rest van Afrika.
De Democratische Republiek Congo is ontstaan rond de Congostroom, die enig is in de wereld. Hij ontspringt in het zuiden, loopt in noordelijke richting en buigt dan af naar het westen, waar hij na 4.370 kilometer in de Atlantische oceaan uitmondt. Congo put zijn economisch potentieel uit het Congobekken, dat een natuurlijk geheel is, en door koning Leopold II in 1885 juridisch werd vastgelegd.
Het is voor mij echter een mysterie dat Leopold II er na lange onderhandelingen, in februari 1885 in geslaagd is dit stroomgebied als een natuurlijk geheel te doen erkennen en de internationale gemeenschap en de westerse landen, die Afrika onder zichzelf wilden verdelen, de soevereine rechten te doen erkennen van de Association internationale du Congo, op basis van praktisch dezelfde grenzen als die van de huidige Democratische Republiek Congo. Daarenboven werd de blauwe vlag met sterren het embleem dat door de hele internationale gemeenschap werd gerespecteerd.
Het natuurlijk geheel van het stroomgebied, dat zich voor twee derde over het Congolese grondgebied uitstrekt en in feite heel het natuurlijk patrimonium van
dat land vormt, is sedert 1885 ononderbroken bewaard gebleven. Daarvoor zorgde eerst de Belgische Staat, als erfgenaam van de Onafhankelijke Staat Congo. Ook na de onafhankelijkheid van Congo en ondanks de woelige jaren die daarop volgden, werd die juridisch erkende natuurlijke verbondenheid door alle leiders verdedigd, ook door de secessionisten.
Tijdens de burgeroorlog na 1998 namen de leiders van de gewapende oppositie dezelfde houding aan. Er was uiteraard massale steun van de bevolking en ook van een ruime meerderheid van de elite.
Ik wil de rijkdommen van de Congostroom even in herinnering brengen.
In de eerste plaats loopt de Congostroom door het grootste tropische woud
van Afrika, wellicht het laatste primaire woud dat op deze planeet zal blijven bestaan. Ongeveer 40% van dit territorium is nog met woud bedekt.
In de tweede plaats is er het water. De Congostroom is op onze planeet de op een na grootste, en in Afrika de grootste zoetwaterbron. Dit zal de komende jaren een enorme rol spelen op het vlak van de duurzame ontwikkeling.
Hij is ook een belangrijke bron van duurzame energie. Ik denk aan de waterkrachtcentrale van Inga. Een zeer belangrijke troef is dat daar enorm veel hydraulische energie kan worden geproduceerd zonder gevaar voor het milieu en zonder dat daarvoor buitensporige investeringen nodig zijn.
Er is veel landbouwgrond: een
oppervlakte van 900.000 vierkante kilometer van het grondgebied is geschikt voor landbouw, maar slechts iets meer dan 10% wordt werkelijk benut. Iedereen herinnert zich ook het fameuze geologische schandaal dat in kaart werd gebracht door de koloniale administratie maar ook door de Zaïrese administratie tot midden 1974. Ook hieruit blijkt dat er een uitzonderlijke rijkdom aan ertsen is die industrieel kunnen worden geëxploiteerd.
Congo heeft dus een enorm natuurlijk potentieel: water, woud, duurzame energie, de mijnsector met zijn schandelijke praktijken en de recentelijk ontdekte voorraad aan petroleum in de omgeving van het Edwardmeer en het Albertmeer. Er zou hier minstens zoveel olie kunnen worden ontgonnen als in Nigeria.
Door de droevige gebeurtenissen en de burgeroorlog die eind 1996 is ontstaan en nog altijd voortduurt, is die voorraad amper aangesproken.
De economie heeft echter ook buitengewoon goede momenten gekend. Ze was niet altijd catastrofaal. Tussen 1967 en 1974 behoorde de Zaïrese economie tot de meest bloeiende in subsaharaans Afrika. Tussen 1967 en 1974 kende ze een groei van 7,6% per jaar en de industriële bedrijvigheid nam toe met 8,6%. Dat was buitengewoon.
In de Belgische, Franse en Angelsaksische pers werd de Zaïrese Republiek vermeld als de derde regionale macht in Afrika, na Nigeria en Zuid-Afrika.
In 1974 was de Zaïrese
Republiek een centralistische staat, met een economie die stoelde op staatsbedrijven. Centraal daarin stond Gécamines, erfgenaam van Union Minière du Haut-Katanga. Dit bedrijf deed enorme investeringen zodat het in 1974 de zesde plaats innam op de lijst van mondiale mijnbedrijven. Door stoutmoedige technologische investeringen kon de productiviteit worden opgedreven tot op een hoogte die na 1974 niet meer kon worden bereikt.
Bij dit staatsbedrijf voegden zich twee grote openbare transportbedrijven, namelijk Onatra, het vroegere koloniale Otraco, en CNCZ of ex-KDL, de grote koloniale spoorwegmaatschappij.
Deze twee steunpunten vormden de beruchte nationale exportroute die de uitvoer van het kopererts
langs de Atlantische Oceaan mogelijk maakte en tegelijkertijd de ontwikkeling van tal van economische activiteiten langs het traject stimuleerde.
Er voegde zich bij Gécamines nog een ander immens staatsbedrijf, namelijk de Société nationale d'électricité, die in Inga een waterkrachtcentrale van 350 megawatt had gebouwd en een tweede centrale bouwde met een hoogspanningslijn Inga-Katanga die in 1982 operationeel zou worden.
Rond dit openbaar bedrijf ontwikkelden zich tal van publieke ondernemingen, alsook een fabriek met staatssteun. De exportgerichte industriële landbouw was echter het grote slachtoffer van deze evolutie.
Tot zo ver de
economische situatie in Congo in 1974. Enkele cijfers ter illustratie van deze periode van hoogconjunctuur: het bruto binnenlands product bedroeg in die periode 10 miljard dollar, gerekend tegen de koers van 2000, of ongeveer 500 dollar per inwoner.
Deze situatie zou drastisch veranderen. In Congo is chaos de regel. Er is niemand die ooit kan voorspellen wat er zal gebeuren.
Door een samenloop van omstandigheden stortte in enkele maanden alles in.
De prijs van het koper daalde met 50%, terwijl de brandstofprijs fors de hoogte inging. Door de burgeroorlog in Angola werden de betrekkingen verbroken tussen Katanga, Dilolo en Lobito, de meest interessante, en destijds voor Congo
levensbelangrijke, exporthaven aan de Atlantische Oceaan.
Mobutu en zijn entourage voerden de zaïrisering van de bedrijven in, wat neerkwam op een herverdeling van een groot deel van de buitenlandse ondernemingen aan de politiek-commerciële elite die de president in het leven had geroepen. De snelle opeenvolging van bevelen en tegenbevelen veroorzaakte grote verwarring. Na de Zaïrisering kreeg de Staat opnieuw greep op alles wat Congolees privé-bezit was geworden. Nadien maakte men een bocht van 180 graden en werden deze activa aan de vroegere bezitters teruggegeven. Tijdens die woelige en duistere periode dook een tweede belangrijk element op dat de Congolese economie de genadeslag zou toebrengen, namelijk de twee oorlogen in
Shaba. Tijdens de tweede en kortste oorlog werden 950 burgers gedood, waaronder 92 westerlingen, en vluchtten 2360 westerlingen. Zij verlieten Katanga en vooral Kolwezi dat zwaar getroffen was door de invallen vanuit Angola. De 400 technici van Gécamines lieten een leemte na die door het nochtans hooggekwalificeerd Congolees personeel nauwelijks kon worden opgevuld. De technisch-administatieve basis was ingestort. Dan verschenen de westerlingen op het toneel. Zij bleven Zaïre helpen. Hervorming van de politieke instellingen, transparantie in het beheer van de staatsgelden, verzoening met de buren en amnestie voor politieke gevangenen, waren initiatieven die de basis moesten vormden voor een poging tot hervorming die echter totaal mislukte.
Tussen 1976 en 1990, net vóór de overgangsperiode, kwam het land in een helse neerwaartse spiraal terecht. Tussen 1975 en 1978 was er een negatieve groei van ongeveer 6% per jaar. Een buitengewoon hoge inflatie knabbelde aan het inkomen van de elite die de nog overgebleven instellingen bestuurden. Na 1990 vielen de overheidsinstellingen, scholen en gezondheidsinstellingen uit elkaar.
Op dat ogenblik ontstond er, als tegenreactie, een andere vorm van politiek beleid, niet langer gebaseerd op een administratie en openbare instellingen zoals vóór 1972, maar gestuurd door politieke en commerciële elites met machtige filières die uitsluitend via netwerken opereerden. Tussen 1980 en 1990 werd de macht
uitgeoefend door een reeks instellingen die door de elite werden gedragen: de centrale bank, Gécamines, veiligheidsinstellingen. Deze toestand was echter nefast voor de Congolese economie. Een typisch voorbeeld is de mislukte poging tot hervorming van Gécamines. Er werd massaal geïnvesteerd in dit bedrijf, maar het was totaal uitgehold, hoewel dat op het eerste gezicht niet altijd merkbaar was. De werktuigen waren verouderd, er werd geknoeid met de facturatie en met de ontginning. De organisatie was gebrekkig en een groot deel van de ontvangsten werden verduisterd. Internationale instellingen hebben dat vastgesteld. Het was alsof die fantastische infrastructuur door termieten werd weggevreten.
Op 20 september 1990 stortte
de mijn van Kamoto, het kroonjuweel van het Congolese economische mechanisme, in. Dat betekende het einde van Gécamines en van de hele openbare sector.
Ook het politieke apparaat stortte in. De oproer en plunderingen in september 1991 waren de klap op de vuurpijl.
Alle moderne institutionele en economische structuren die tussen 1885 en 1980 tot stand waren, gekomen, verdwenen. Deze institutionele instorting trof ook het leger, dat slecht uitgerust was. De soldaten waren gedemotiveerd en werden niet meer betaald. Het monetaire systeem kende een implosie
De economie kon bijgevolg ook geen toegevoegde waarden meer voortbrengen. Het bruto binnenlands product van deze
sector bedroeg 10 miljard. Volgens de laatste gegevens van 1990 vertegenwoordigde de sector toegevoegde waarde een bedrag van 3,8 miljard dollar.
Ik kom nu tot het tweede deel van mijn betoog. Door de rampzalige ineenstorting van de moderne structuren ontwikkelt er zich geleidelijk aan een nieuwe economische kracht die aanvankelijk absoluut niet werd erkend, zelfs niet door de internationale financiële instellingen. Het betreft de informele volkseconomie of de economie van de armen, een typisch verschijnsel in Congo. Inmiddels vertegenwoordigt dit economisch circuit twee derde van het bruto binnenlands product dat in 1998, ondanks alles, toch nog 11 miljard dollar bedroeg. Het heeft het economisch gebeuren volledig overgenomen. Er ontstonden
miljoenen precaire activiteiten die, waar het maar mogelijk was, een vaste markt en tegelijkertijd een solidariteitsnet deden ontstaan. Er is een interactie tussen een markeconomie waarin iedereen zijn boterham kan verdienen, zaken kan doen en een soort micro-ondernemer wordt, en het instandhouden van solidariteitsnetten.
Dat is erg belangrijk. Er kan slechts een markteconomie totstandkomen als er ook een solidariteitsnet is. Deze zeer gediversifieerde economie is gebaseerd op vrijheid van beweging, communicatie en toegang tot stedelijke en landelijke gebieden.
Het is in Congo niet mogelijk een solidariteitsnet uit te bouwen zonder een familiale structuur als basis. Ook andere actoren zoals de kerk, sport, muziek
en allerlei activiteiten, niet uitsluitend economische, maar ook sociale, spelen een rol. Deze banden worden in de markt geïntegreerd. De informele economie werkt dus in de eerste plaats locaal, maar er is ook een band met de grensbewoners. Door etnische banden en commerciële relaties zijn er altijd contacten geweest met Uganda, Rwanda, Tanzania, Centraal-Afrikaanse Republiek, Angola en Congo-Brazzaville. De commerciële, economische en sociale contacten van de informele volkseconomie ontwikkelden zich altijd in het kader van de eenheid die de Zaïrese republiek en later de Democratische Republiek Congo vormden. Deze economie onderhield daarnaast ook contacten met de moderne economie, met de elites. Mijn ervaring leert mij dat er vandaag geen enkele elite is die geen
contacten onderhoudt met de informele volkseconomie, zij het door zakenrelaties, langs de clan om of door verwantschap.
Deze mengeling van zaken en sociale en solidariteitsrelaties heeft geleid tot een interetnische mengeling waardoor de bevolking heeft kunnen overleven: de Nande in het oosten deden zaken met de Baluba van Kasaï en de Bakongo met de Bapende.
Parallel daarmee dook nog een buitengewone factor op: de diamant die in de Congolese context een beslissende rol heeft gespeeld.
De diamant zorgde voor de vervanging van de verloren inkomsten van Gécamines die goed waren voor 60% van totale inkomsten. Ongeveer 40% kwam van het zeer moderne en geavanceerde Union
minière.
De diamant is altijd beschermd geweest. Tijdens de koloniale periode en bijna tot in het begin van de jaren '80 was de diamant een verboden onderwerp. In 1981 werd de diamant geliberaliseerd.
Diamant is een heel andere materie dan goud, coltan en andere zeldzame metalen.
De diamant is één van de Congolese mysteries. Dit is niet zo in de buurlanden Angola en Sierra Leone. Overal in Congo vindt men diamant.
Van het zuiden tot het noorden - 1500 bij 500 kilometer - heeft de kleinste rivier diamanthoudende aanslibbingen of illuvium, maar in tegenstelling met Angola en Sierra Leone is die diamant van gemiddelde of
soms mindere kwaliteit. Hij kan in ieder geval niet industrieel worden gebruikt. Dat geldt voor de meeste Congolese diamanten. Men exploiteert kimberliet; er is een bovenste laag van alluviale en illuviale diamanten.
Onderzoek tijdens de koloniale periode en later van de Zaïrese administratie met de hulp van grote geologische instellingen, met name BRGM, hebben aangetoond dat in Congo industriële exploitatie van diamant zeer moeilijk is. Enkele bevoorrechte plaatsen maken een uitzondering, met name op de Bujimai, naast de industriële installatie van MIBA. Dat is niet het geval in Sierra Leone. De gemiddelde waarde van een diamant die in de Congolese rivieren wordt gevonden, bedraagt 35 à 40 dollar per karaat tegen 250 dollar per
karaat in Sierra Leone. Dat is uiteraard aanlokkelijk en het risico waard om naar die streken te gaan. Hetzelfde geldt voor Angola waar de waarde van de diamant schommelt tussen 180 en 200 dollar per karaat.
In Congo is de diamant nochtans een zeer grote bron van inkomsten. De exploitatie van diamant is populair. Sommigen vragen zich af hoe dat mogelijk is. Ik geef u de karakteristieken. Het betreft zeer kleine uitbatingen met zeer weinig materiële middelen en waarbij tussen vijf en twaalf personen betrokken zijn.
Het netwerk is zeer ingewikkeld. Het akkoord van de landheer en van de handelaren is nodig. Diamant is ook een zeer lichte materie. Er is technische kennis vereist. De Congolezen, waarvan de Baluba
de eersten waren, vergaarden zeer snel kennis over de diamant. Diamant wordt verhandeld op de internationale markt die, vreemd genoeg, sterk lijkt op een informele economie. De internationale markt van de diamant is een totaal gedereguleerde en informele markt waar het niet-geschrevene uiterst belangrijk is. Honderdduizenden mensen zijn eender waar beginnen graven, bijvoorbeeld in een rivier. De exploitatievormen lopen erg uiteen. Het dreggen dat maskers en zuigers vereist, is al een meer geëvolueerde vorm en vergt meer kapitaal. Het kan ook gaan om kleine putten met vijf of tien werknemers of om kampen in het woud. Ik heb opmerkelijke verhalen gehoord over koloniale mijnexpedities in Angola waarbij een twintigtal Congolezen het risico hadden genomen om in de provincie Lunda Norte
diamant te gaan zoeken, dikwijls na akkoorden te hebben gesloten met de Unita van Savimbi. Er zijn altijd vreemdelingen bij betrokken geweest. In 1900 werden 13 comptoirs geteld. Onder Laurent-Désiré Kabila werden 30 vreemde comptoirs geteld met bekende Antwerpenaren, Israëli en Libanezen, waarvan de namen zeer dikwijls worden geciteerd in de VN-rapporten.
Ik noem Nassour, Aslanian, Khanafer... Zij werkten er allemaal reeds in de jaren tachtig. Die aankoopbureaus, die tussenstadia zijn, leverden een grote concurrentieslag waarvan de Congolezen, die zich zelf in een concurrerend systeem werken, konden profiteren. Het ging dus om een zeer concurrerende markt en met de ontwikkeling van de communicatie was de prijs van de diamant
tegelijkertijd bekend in Mbujimai, Kahemba, Tshikapa en in Antwerpen, behalve misschien voor de moeilijkst te schatten diamanten. Dat alles steunde op een aanvaard juridisch systeem. Het is wellicht het enige institutioneel juridisch systeem dat tot 1998 stand heeft gehouden. Het had de liberalisering van de diamant opgelegd. Het verbood de aanwezigheid van vreemdelingen in de zones van artisanale exploitatie. De vreemdelingen mochten aanwezig zijn in de aankoopbureaus. De mijnexploitatie is altijd overgelaten aan de Congolezen. De aankopen aan het einde van de ketting werden altijd verzorgd door vreemdelingen. Het leven van een hoofd van een aankoopbureau in Kisangani, Kahemba, Tembo, Tchikapa en Mbujimai, langs die rivieren die rijk aan diamanten zijn, is zeer hard.
De vrouwen hebben daarin altijd een belangrijke rol gespeeld. Zeer dikwijls vormen de Lokele-vrouwen huishouden met de vreemde kopers. Zonder hen is het onmogelijk de diamant te commercialiseren. De vrouwen hebben altijd een belangrijke rol gespeeld als sorteersters, contactpersonen en inlichtingenagenten. Het begin van onderhandelingen hangt af van de aanwezigheid van vrouwen bij de vreemdelingen. De ontginning van en de handel in diamanten zijn dubbelzinnige aangelegenheden die een veelheid aan netwerken in beweging zetten. Ze gebeuren in het droge seizoen. Ze kunnen een winst van tienduizend dollar voor vijf personen opleveren. In Angola zijn de winsten groter, maar de risico's zijn enorm. Op macro-economisch vlak is het belang van die inkomsten aanzienlijk. De
laatste bekende cijfers vóór 1998 spreken over bijna 800 miljoen dollar. De meest waarschijnlijke cijfers voor de periode tussen 1991-1992 en 1995 schommelen tussen 600 en 700 miljoen dollar. De vreemdelingen halen tussen 20 à 25% van die bedragen binnen. De rest wordt door de Congolese economie opgenomen. Die bedragen worden helaas zelden aangewend voor de creatie van ontwikkelingskernen. Het drama is dat bijna alles wordt uitgegeven aan 4x4's, vrouwen en drank. Slechts een minieme 1 à 2% blijft over. De regels voor de artisanale exploitatie zijn streng, maar afwijkingen van de ingewikkelde, ongeschreven regels worden onmiddellijk met vervloeking bestraft.
De problemen beginnen zodra het product er is, onder meer met het
verdwijnen van het geld. Om de macht van het volk te illustreren, verwijs ik naar de fameuze diamant van 762 karaat die in Kasaï werd gevonden. Toen de heersende elite zich de diamant wou toe-eigenen, kwam er een algemene reactie van de bevolking. De arme kerel die de steen vond, heeft geen geluk gehad: de opbrengst ervan - tussen 13 en 15 miljoen dollar - was na enkele maanden binnen de gemeenschap van Kasaï verdwenen.
Diamant heeft nog een andere eigenschap: de verkoop ervan kan moeilijk voor militaire doeleinden worden gebruikt. Er werd voor 25 miljoen karaat geëxporteerd, wat een opbrengst van 700 miljoen dollar en een gewicht van 3 ton vertegenwoordigt. Anderzijds zijn er 15 tot 20 ton goud nodig om 110 à 120 miljoen dollar
te verdienen. Dat zorgt voor transportproblemen.
De verkoop van coltan is een andere zaak. Men moet daarvoor over een bijzondere kennis beschikken, er zijn specifieke testen nodig en men gebruikt speciale weegschalen. Dat is niet hetzelfde als voor goud en diamant.
Bovendien is de diamantmarkt op internationaal vlak volledig vrij, maar er is wel een band tussen een Antwerpse en een Kongolese diamantair. Tussen een uitvoerder van coltan en het einde van de keten bestaat een dergelijke band niet.
De grootste lading ooit, op het ogenblik dat de prijs van coltan een enorme vlucht had genomen, vertegenwoordigde een gewicht van 445 ton en een waarde van ongeveer 45 miljoen dollar.
Het is heel moeilijk de waarde van coltan te bepalen. Vandaag bedraagt de geschatte waarde 15 dollar per kilo, maar op een bepaald ogenblik was dat tot 50 dollar per kilo.
Coltan kan dus veel gemakkelijker voor militaire doeleinden worden gebruikt. Het moet worden vervoerd en aan eventuele kopers worden getoond, die over de nodige kennis en technische middelen moeten beschikken. Coltan komt bovendien uit oude mijnen. Goud is veel minder gemakkelijk te controleren.
Er is een groot verschil tussen goud, diamant en zeldzame metalen in Congo. De handel in zeldzame metalen gebeurt via heel andere netwerken dan de diamanthandel.
In het geheel van de Congolese export, die
1 miljard 800 miljoen dollar vertegenwoordigt, neemt de export van coltan slechts een geringe plaats in.
Hout, een belangrijke natuurlijke hulpbron, ontsnapt vrijwel volledig aan de volkseconomie. Hout is op weg een van de meest gegeerde rijkdommen in Congo te worden. Ik vestig uw aandacht hierop omdat de toestand zeer snel evolueert. In Congo zorgt de wanorde er in feite voor dat het natuurlijk patrimonium behouden blijft. Dat geldt nog meer voor hout dan voor coltan, want de bomen moeten worden omgehakt, weggebracht en getransporteerd, wat een enorme infrastructuur vereist. Weinigen slagen daarin. De regering heeft een vergunning verleend voor de ontginning van miljoenen hectaren in Katanga, in de wouden van Masisi aan de rand van het centraal
bekken, maar deze gebieden zijn heel moeilijk te ontginnen. Er zijn evenwel al buitenlanders ter plaatse om hun geluk te beproeven.
Bosontginning is uiteraard een onderneming met een industrieel karakter.
De ontginning van andere mineralen, zoals kobalt, is een industriële onderneming.
Dat is een van de grote hinderpalen voor de ontginning. Zimbabwe heeft inspanningen gedaan om de ontginning van diamant te stimuleren. Een industriële aanpak is in dat geval echter niet mogelijk. Men moet zich tot een andere soort ondernemers richten die over meer kapitaal beschikken. De Zimbabwanen hebben zich door de Congolezen laten beetnemen omdat het uiteindelijk om een artisanale
ontginning ging. Aangezien het gebied moest worden gemilitariseerd, kon dit enkel gebeuren in de gebieden die "industrialiseerbaar" waren, namelijk in het gebied van de MIBA, wat het conflict verklaart tussen de grote internationale ondernemingen en met de BDF en de aandeelhouders van de MIBA. Anderzijds zorgt men voor enorme spanningen als men het Zimbabwaanse regime een van de zeldzame vindplaatsen geeft die industrieel kunnen worden ontgonnen.
Voor het goud gebruiken de Ugandezen een erg informele methode. De leiders zijn veranderd, maar al vóór 1996 en 1998 had men een opbrengst die tussen 15 en 20 ton bedroeg; 8 ton ging via Uganda en 10 via Burundi. Dit laatste land voert vanouds goud in. Waarom? Bujumbura beschikte over een goede
luchthaven en over een raffinaderij die in het bezit was van een Antwerpenaar, de heer Goetz, die daarvan de franchise had verworven. Het goud kon dus worden geraffineerd en men kon onmiddellijk het precieze gehalte bepalen. Vervolgens werd het uitgevoerd naar Zwitserland of naar Olen, naar Belgische ondernemingen. Het goud werd dus reeds vanaf 1988, 1989 via Burundi geëxporteerd. Zeven ton goud werd reeds via Kampala geëxporteerd via het Hema-Nande-netwerk.
Thans zijn al deze activiteiten in handen van de rebellen, die het deel proberen op te strijken dat vroeger naar de overheid ging.
De katoenhandel is helemaal anders georganiseerd. De opbrengst ervan gaat vrijwel helemaal naar Rwanda, omdat de
belangrijkste activiteiten zich daar afspelen.
De Rwandezen, die het goud voor militaire doeleinden wilden aanwenden, zijn erin geslaagd het gedeelte in handen te krijgen dat vroeger naar Burundi werd gestuurd. In 1999-2000 is er ongeveer 7 à 10 ton goud via Kigali gepasseerd; minder dan één ton is via Burundi geëxporteerd.
De militarisering is een kwestie van individuele belangen. In heel deze zaak schijnt men een element te vergeten - het staat in geen enkel VN-verslag - namelijk dat de wapenimport de grote rijkdom is. De wapens worden betaald met de tegenwaarde, maar het is niet de commercialisering van diamant en goud die het meest opbrengt, maar de wapenhandel. Het transport en de
invoer van brandstof leveren winst op, maar de invoer van wapens zorgt voor de grootste opbrengst. De rijkdom van de verschillende elites is op de tegenwaarde gebaseerd en niet op de diamanthandel.
Er zijn dus twee verschillende methoden: Uganda doet een beroep op een netwerk dat heel dicht bij de informele Congolese elites staat.
Dat alles verloopt zeer informeel: een generaal komt overeen met de lokale autoriteiten die zelf tot een akkoord komen met de landheren die met de Lendu onderhandelen. Dat maakt het zeer verwarrend om goud te ontginnen.
In Rwanda is de organisatie veel meer gemilitariseerd. Het leger is er veel gedisciplineerder. Rwanda maakt een meer objectieve
ontginning van goud mogelijk. In feite gaat om plundering. Via een militair netwerk wordt getracht het grootste deel van de toegevoegde waarde aan de bevolking te onttrekken.
Ook Zimbabwe kent een militaire structuur, maar op formele basis. Het wil op westerse wijze de rijkdommen van Congo ontginnen. Door een alliantie met firma's met een goede naam hebben de Zimbabwaanse bedrijven via overheidsondernemingen formele organisaties willen opzetten voor de industriële ontginning van kobalt en koper.
Angola is niet in die grondstoffen geïnteresseerd. Het wil wel zijn petroleumbronnen in Kabinda beschermen en vooral de hand leggen op de diamanten van de grensstreek van Lunda Norte. Daar zijn de Angolezen
militair tussengekomen. Congolese expedities kunnen er zich moeilijk wagen. Russen, Brazilianen en Australiërs strijken er neer met heel hun armada om er een industriële exploitatie van diamant op te zetten.
Ik was wat chaotisch, maar de commercialiseringssystemen zijn dat ook. Ze hebben nochtans een hele volkseconomie rechtgehouden.
Niet iedereen maakt daar echter deel van uit, zoals de armen. Ongeveer 20% van de Congolese bevolking is volledig geïsoleerd en staat buiten dat gemonetariseerde netwerk. Ontheemden en vluchtelingen kunnen niet deelnemen aan die informele volkseconomie. Ook de militairen, de milities en de ingelijfde jongeren kunnen daaraan niet deelnemen. De kalasjnikov is hun enige
overlevingsmiddel. Binnen de steden, die de haard zijn van de volkseconomie, bestaan er zones waar de armoede zo erg is dat de familiestructuren uiteenvallen. Eén van de meest betekenisvolle indicatoren daarvoor is het aantal verlaten kinderen. Dat roept onmiddellijk maffieuze ontsporingen in het leven. Het ingewikkelde en dichte informele economische netwerk voorkomt dergelijke ontsporingen. Het is zeer moeilijk om geld wit te wassen via diamant of goud. Wanneer de familie uiteenvalt, nemen de jongeren het heft in handen. Ik roep dus op tot hun demilitarisering.
De voorzitter. - Professor, zoals steeds hebt u uw standpunt enthousiast verdedigd. Ik denk dat er heel wat vragen zullen volgen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In het begin had professor Leclercq het over de petroleumlagen bij het Albert- en Edwardmeer. Winning is veel gezegd, het gaat veeleer om de ontginningsmogelijkheden.
Professor, hebt u een idee over de aanwezige reserves. Werden die onderzocht? Waar kunnen wij daarover informatie vinden?
Mijn tweede vraag heeft betrekking op het coltan. U hebt verwezen naar een militair netwerk. Weet u ook met welke Belgische bedrijven dit netwerk connecties heeft? Waar kunnen daarover cijfers worden gevonden?
Vanochtend hebben wij heel wat informatie van TIC gekregen, maar niet de informatie die wij nodig hadden, namelijk de namen van de bedrijven
die met de `comptoirs' zaken doen, de verhandelde hoeveelheden en de lijnen waarlangs die handel loopt. Vanmorgen kregen we het gevoel dat er naast het militair netwerk een wereldwijd coltankartel zou kunnen bestaan.
Kartelvorming doet vrezen voor prijsvorming. Kartelafspraken zijn vanuit economisch oogpunt niet zo makkelijk aanvaardbaar.
Als het allemaal zo makkelijk te controleren is, zoals u zegt, kunnen we dan via de Europese instanties een controle opzetten?
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Uw schema is tegelijk indrukwekkend, leerrijk én onrustwekkend. U bent geëindigd met u ervoor te verontschuldigen dat het nogal chaotisch was. Die indruk had ik ook.
Los van de vragen rond de wapenhandel, de oorlog en de ontginning van de rijkdommen, rijst de vraag waar we moeten beginnen om te trachten een economie op te bouwen die kan functioneren. Het systeem is volkomen rot. De kinderen gaan niet meer naar school, de oude wegen en spoorwegen bestaan niet meer, de dorpen strekken zich opnieuw langs de rivieren uit. De economie heeft zich aangepast aan de nieuwe omgeving, aan een nieuw ecosysteem. De vraag is af waar te beginnen om een nieuwe economie op te
bouwen.
U hebt slechts eenmaal allusie gemaakt op de bescherming van goederen en personen. Kan een economie slechts worden heropgestart door een rechtssysteem en de bescherming van goederen en personen te reorganiseren? Is dat de eerste stap of bestaan er andere mechanismen om dat te doen en een sociale solidariteit te scheppen? Dat die solidariteit zeer beperkt is, vindt u het grootste probleem. Bepaalde gedeelten van de Congolese samenleving worden beheerst door een informele economie. Een gedeelte van de bevolking valt buiten de geldeconomie en moet zonder bron van inkomsten leven. Hoe kan men zich een economische wederopbouw voorstellen?
Ik schrik op van uw alarmkreet over de houtontginning. Ik wil daar meer
over weten. Volgens mij gaat het om één van de zeldzame natuurlijke rijkdommen waarvan de onbedachtzame exploitatie onherstelbare gevolgen zal hebben voor de economische en menselijke ontwikkeling. De ecosystemen dreigen opnieuw ernstig te worden verstoord. Om welke streken gaat het? Om welke netwerken en operatoren gaat het? Betreft het een informele of gemilitariseerde economie? Het is één van de meest verontrustende problemen, maar ook één waaraan iets kan worden gedaan.
Ik had ook graag algemene uitleg over de wapenhandel. U zei dat dit de voornaamste inkomstenbron is en de belangrijkste bron van verrijking voor bepaalde grote operatoren in Congo. Vooral importproducten maken verrijking mogelijk. Wat
gebeurt er juist tussen de importeurs en de exporteurs? Bestaat er een directe band of gebeurt dat op het niveau van de comptoirs? Welke rol spelen de banken? Hoe gebeurt de transfer van de uitvoerders naar de invoerders? Vanwaar komen de wapens? Wie zijn de voornaamste invoerders? Welke kanalen worden gebruikt? Wat zijn de transitplaatsen? België wordt vooral aangewezen als transitland. Wat is vandaag de rijkdom per inwoner?
De heer H. Leclercq. - Als men namen vraagt, wil ik orde op zaken stellen.
De coltanfilière is zeer gemakkelijk te begrijpen; ik geloof dat u net een specialist terzake hebt gehoord. Die filière resulteert in een Kazachs netwerk. De grote ondernemingen die het product verhandelen zijn bekend. Het is niet moeilijk om aan informatie te geraken over coltan, het volstaat ernaar op zoek te gaan. De grote Belgische ondernemingen zijn op een of andere wijze betrokken bij het transport. Het is heel gemakkelijk om druk uit te oefenen en ze zijn daar ook toe bereid. Coltan is immers een materie die evolueert; nu is het product veel minder interessant dan in 1999 en 2000.
Wat
diamant betreft, moeten we voorzichtig zijn. Sedert 1977 probeer ik de zaken enigszins te begrijpen. Alles bevindt zich in Antwerpen, maar Antwerpen is zijn plaats op de markt aan het verliezen. Daar moeten we rekening mee houden. Ik kan namen noemen, maar iedereen kent ze. Men mag niet onmiddellijk de namen van het Antwerpse milieu met de zaak in verband brengen. Aslanian is een zeer bekend diamantair. Hij koopt diamant, zoals iedereen in de diamantwereld, die zeer concurrerend is.
Op de Antwerpse internationale markt heerst grote concurrentie. De grote afnemers zijn de markt van Tel Aviv en, in mindere mate, de hindoes, die de minst interessante diamanten afnemen om ze in Bombay te slijpen.
Ik denk niet dat
Congo wordt leeggeplunderd. Aan sommige administratieve overheden moet smeergeld worden gegeven, maar dat was altijd al het geval. Men moet iedereen voor zich proberen te winnen.
Zo krijgt de administratieve sector een gedeelte van de toegevoegde waarde van de diamant. Het is moeilijk om te weten wie wat krijgt. De Antwerpse markt is uiteraard het bekendst. De markt van Tel Aviv wordt steeds bekender. Ze trekt opmerkelijke figuren uit de diamanthandel aan, zoals Schnitzer en anderen, die ook in Angola en in Congo opereren.
Ik wijs de heer Dallemagne erop dat niet zozeer de diamanthandel belangrijk is, want dat is een markt, maar wel het vervoer en alle operaties die er verband mee houden.
In de meest afgelegen regio's gaat de uitvoer gepaard met invoer. Als een controle wordt uitgevoerd, wordt alle winst gemaakt op de invoer. Ik denk niet alleen aan de invoer van wapens, die het belangrijkst is, ook het meest illegaal, en waarbij iedereen betrokken is. Via die verkoopnetwerken worden immers altijd wapenproducenten gevonden die in België, Frankrijk of de Verenigde Staten gevestigd zijn. Ik denk ook aan het vervoer, dat het belangrijkste element is. De transportfirma's zijn veel geheimzinniger.
In het geval van Congo zijn er ook altijd banden met de Russen en in mindere mate ook met de Oekraïners. Het is bekend dat Antonov voor het vervoer instaat. De invoer van brandstof, reserveonderdelen en levensnoodzakelijke
producten is gekoppeld aan het vervoer. De Zimbabwanen zorgen voor al dat vervoer.
Brandstof is uiteraard een zeer belangrijk element. Ik ben een onderzoek gestart naar de transportfirma's, want de privé-transportfirma's vinden altijd mensen die er voordeel uit halen.
In Angola bijvoorbeeld, waar kampen met meer dan 15.000 mensen zware schade hebben geleden en gedecimeerd werden, was er zowat 100 kilometer voorbij de grens een kamp van Congolezen, waar een fles Primus tussen vijf en tien dollar kostte. Dat slokt echter de winst van de diamantverkoop op. Voor de oostelijke zones is dat één van de belangrijke elementen. Er zijn dus transporteurs en een wapenhandel nodig. Ik stel vast dat zeer
discreet wordt omgegaan met die fenomenen invoer van wapens, die uiteraard steunen op de uitvoer van grondstoffen.
In Congo is er een band tussen diamant en wapens. Antwerpen wil zich niet te veel inlaten met wapens. In Angola ligt dat anders. De financiering van wapens door diamant is een moeilijke zaak. Het is eenvoudiger voor goud, en nog meer voor coltan. Het gewicht speelt een belangrijke rol: een transport van tien ton goud moet worden beveiligd, een transport van drie ton diamant kan overal worden verspreid.
De veiligheid van de personen en van de goederen is de conditio sine qua non voor de hervatting van een informele volkseconomie. Daarom zijn een wapenbestand en vrede van primordiaal belang. Het is
totaal overbodig hulp te sturen als er niet een minimum aan vrede en veiligheid heerst. Dat is in Afghanistan gebleken. Er zijn echter al zones beveiligd en de stroom moet uiteraard ook worden beveiligd.
Zodra er beveiligd wordt, komen er ook gevaarlijke openingen. Er moeten dus garanties bestaan voor de toegang van en de exploitatie door buitenlanders. Het is enigszins paradoxaal: door de onveiligheid en de onmogelijkheid om te transporteren, is de exploitatie van hout die ik in Ivoorkust heb gezien, hier uitgebleven. In Maleisië, Indonesië en Brazilië is die exploitatie op schandelijke wijze gebeurd. In Congo was het moeilijk om zich te verplaatsen. Toen de Thaise firma Dara Forest de bossen van Masisi wilden ontginnen, hebben de Maji
Maji onmiddellijk enkele Zweedse en Duitse ingenieurs gekidnapt. Alles is stopgezet, want er waren vergunningen nodig van de regering van Kinshasa. In die omstandigheden is het dan ook niet mogelijk de exploitatie van hout te industrialiseren. Daarvoor is immers een institutionele structuur nodig. De industriële exploitatie van mineralen, hout en landbouw is onmogelijk zonder een juridische en institutionele structuur, zonder vrede en veiligheid. Dat is zowel een voordeel als een nadeel. Er moet ook controle zijn.
De Wereldbank, die in het verleden enorm veel vergissingen heeft begaan, zal dit niet laten gebeuren. Na haar ervaringen in Brazilië, Indonesië en Maleisië kan ze zich geen wilde exploitatie van het Congolese evenaarswoud
veroorloven.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - In verband met de exploitatie van al die grondstoffen hebt u gezegd dat er altijd wel ergens een wapenproducent te vinden is die in België of Frankrijk gevestigd is.
Hebt u precieze informatie over de Belgische wapenproducenten die wapens zouden leveren voor het Congolese conflict?
De heer H. Leclercq. - Voor zover ik weet, wordt nooit rechtstreeks met een producent gewerkt. Dat bestaat niet.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Dat dacht ik wel, maar u sprak over wapenproducenten.
De heer H. Leclercq. - Dat is eenvoudig, ze zijn bekend. Het is bekend waar lichte wapens kunnen worden gevonden, of het nu in Frankrijk, in Engeland, in de Verenigde Staten of in Rusland is. Ze zijn weinig talrijk.
Als gevolg van de internationale druk bevinden de meesten zich thans in Rusland en Oekraïne.
De oorspronkelijke producent kan echter niet worden gevat, want hij werkt met een keten van invoerders. Het zijn dus de invoerders die moeten worden ontdekt.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Vandaar het belang van het markeren en traceren van wapens.
De heer H. Leclercq. - Voor wapens is dat mogelijk, maar niet voor diamant.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Merkt u een breuklijn in de economische mechanismen en in de informele economie sedert het aantreden van zoon Kabila? Kunt u die duiden?
Toen wij recent op zending waren in Kinshasa, werd ons gezegd dat de plunderingen vroeger vaak ten goede kwamen aan de lokale bevolking, terwijl nu de winsten naar het buitenland verdwijnen. Is dat misschien de breuklijn?
U geeft cijfers voor de informele economie in absolute termen en in percenten van het BNP. Hoe berekent u die? Wat zijn uw bronnen?
Tot slot zou ik graag van u horen in welke richting we naar conclusies moeten zoeken? Professor Reyntjens heeft vanmorgen al aanbevelingen in
die zin gedaan, bijvoorbeeld op gebied van ontwikkelingssamenwerking.
De heer H. Leclercq. - Ik meen een vraag gehoord te hebben over de opwaardering van de informele economie. Zij is thans de enige die in het bezit is van Congolees geld: het gaat alleen om armen. De reële waarde van de kasvoorraad wordt belicht in het verslag dat ik aan de voorzitter zal overhandigen. Al het Congolese geld, in speciën, want er bestaat geen giraal geld meer, is in handen van de volkseconomie. Het gaat om een bedrag tussen negentig en honderd miljoen dollar.
Het nut ervan is de financiering van een tegenwaarde, namelijk het kleine vlottende kapitaal: proviand, diverse activiteiten, transport... Telkens als biljetten werden uitgegeven, wilde de elite, de moderne economie, ze omzetten in dollar,
wat een aanzienlijke stijging teweegbracht van de waarde van de biljetten die uiteindelijk in deze informele economie terechtkwamen. Aangezien dat een markteconomie is, moet wie tegen een hoge prijs verkoopt, bij een andere verkoper zeer dure producten kopen, wat leidt tot een buitengewoon snel draaiende handel, met als gevolg dat de biljetten enorm veel aan waarde verliezen.
Ik geef een typisch voorbeeld dat alle Congolezen kennen, het biljet van vijftigduizend zaïre, de vermaarde Mikomboso, met op de achterzijde een familie gorilla's die op de Virungaberg spelen. Dat biljet is in mei 1991 ingevoerd en had een waarde van twaalf dollar. In december 1991 was het nog slecht één dollar waard. Daarmee werd diamant gekocht: de
informele economie werkte.
In december 1992 was de Mikomboso nog slechts twee cent waard. Hij werd aan de kinderen gegeven om ermee te spelen en is zo uit de omloop verdwenen. De Kinois hadden toen een buitengewoon gezegde: "De Mikomboso keren terug naar het woud".
Een van mijn collega's, Stéphane Marese, heeft berekeningen gemaakt voor de periode vóór 1990. In 1989 raamde hij de informele economie op 5 miljard dollar. Hij gebruikte daarvoor een meer geavanceerde methode dan de mijne: hij stelde vast waarvoor de kasvoorraad diende. Hij stelde vast dat er in de informele economie een enorm snelle geldomloop is.
Er is mij gevraagd of
Laurent-Désiré Kabila hetzelfde gedaan heeft. Er was destijds geen structuur meer. Het vorige regime had Gécamines uitgebuit. De externe hulp bedroeg ongeveer 700 miljoen dollar per jaar tussen 1980 en 1990; samen met Gécamines en de informele volkseconomie was er dus voldoende voorhanden. Tijdens het regime van Laurent-Désiré Kabila was er niets meer. Alleen uit diamant kon nog iets worden gehaald.
Het vorige regime verkocht de mijnconcessies op Congolese wijze, namelijk achtereenvolgens aan verschillende kopers. Er was geen juridische structuur meer. Aanvankelijk hebben de buitenlanders zich op dat systeem gestort. De concessies werden werkelijk ongestructureerd verkocht. Het tweede aanvullend verslag van de
Verenigde Naties meldt inzonderheid dat een Zimbabwaanse maatschappij een concessie van 33.000.000 hectare heeft verworven. In Dara is een concessie van 400.000 hectare toegekend. De Congolezen wisten heel goed dat dit niet kon blijven duren, maar ondertussen kregen ze toch geld bij de ondertekening. De concessie van de Tenke Fungurume-mijn heeft officieel honderden miljoenen dollar opgebracht. Dat procédé is door de ploeg van Kabila overgenomen, maar uiteindelijk is die bron opgedroogd.
De concessie van Tchibue was de laatste belangrijke diamantconcessie in Mbujimai. Ook deze werd toegewezen aan de mysterieuze Zimbabwaanse vereniging Kostlec. Het regime van Laurent-Désiré Kabila heeft zich van Miba bediend zoals het vorige
regime zich van Union Minière heeft bediend. Miba, de enige inkomstenbron van het regime, is van binnenuit opgesoupeerd en bevindt zich vrijwel in dezelfde staat als Union Minière in 1990.
Vandaag is er niets meer. Er moet dus een nieuwe ontwikkeling komen, op basis van mogelijk buitengewone bronnen.
De informele economie speculeert ook op de niet-gouvernementele organisaties, waar nog voldoende voorhanden is. De grote niet-gouvernementele organisaties gaan uit van de grote kerken, die veel steun bieden. Dan zijn er ook nog privé-bedrijven, de Compagnie sucrière, de textiel- en andere bedrijven die in symbiose leven met de informele volkseconomie.
De informele volkseconomie is de laatste markt. Ook de elite moet de informele netwerken gebruiken. Het eerste wat nodig is om de economie te doen heropleven is dus steun geven aan de informele volkseconomie, die thans wordt gesteund door internationale financiële instellingen. De informele volkseconomie wordt dus niet langer als een "vuilnisbakeconomie" beschouwd.
Die economie vergt vaardigheden en bijzondere technische kennis. We denken altijd dat we de kleine en middelgrote bedrijven moeten steunen en alle hulp wordt dan ook in die optiek toegekend. Het komt er echter vooral op aan de volkse micro-overlevingseconomie te ontwikkelen, die onzeker maar zeer actief is, die van de hoofdrolspelers vergt dat ze kunnen communiceren,
lezen, schrijven, rekenen en vooral dat ze een goede gezondheid hebben. Vrouwen spelen daarin een belangrijke rol en kapitalen verdwijnen snel wanneer een moeder haar activiteiten op een laag pitje moet zetten omdat ze een ziek kind moet verzorgen. De ergste rampen van dit ogenblik treffen de gezondheid en het onderwijs.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Vanmorgen zei professor Reyntjens dat de economische groei vaak te danken is aan de input van andere landen. U beweert dat de Zaïrese economie in de jaren 1967 tot 1975 een hoogtepunt gekend heeft. Was dat dankzij die internationale input of dankzij de kracht van het land zelf? Wanneer Congo door de internationale gemeenschap ten volle zou worden gesteund, zal de economie het wel weer goed doen, maar waarschijnlijk alleen dankzij die internationale steun? Het land zal opnieuw in elkaar stuiken als die steun wegvalt. Is dat correct anders?
Mijn tweede vraag heeft betrekking op de woudontginning. Toevallig kreeg ik gisteravond een e-mail over de woudontginning in het Amazonewoud. Men wil
namelijk 50% van dit woud opofferen voor ontginning. Hout wordt één van de belangrijkste grondstoffen in de wereldeconomie. Het zal niet mogelijk zijn om de woudontginningen tegen te houden, ook niet in Congo. Hoe moet dit worden aangepakt? Moeten er nu al geen herbebossingsprojecten worden uitgewerkt?
Over de wapens heeft senator Dubié al gesproken. Wij hadden deze week een bijzonder interessante commissievergadering over de markering van lichte wapens. Er werd ons gezegd dat de Belgische firma's uitsluitend leveren aan andere regeringen. Het zou voor ons dus bijzonder interessant zijn te weten of er op het terrein Belgische wapens worden gevonden. Misschien kunt u ons in dat verband wel enkele interessante links geven.
U beweert dat coltan niet het echte probleem is en ook mevrouw Wickens verklaarde vanmorgen dat coltan voor Congo niet zo belangrijk is. Waarom heeft de VN-commissie daar dan zoveel heisa over gemaakt en besteedde ze minder aandacht aan diamant of goud?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik sluit mij aan bij wat mijn collega's al gezegd hebben, vooral mevrouw Thijs. Ik vond de uiteenzetting van de professor briljant, concreet, precies en menselijk.
Ik zou graag nog een vraag stellen die misschien het kader van dit onderwerp overstijgt. U kent zeker wel de Grameen Bank, de bank van de armen. Ze werkt volgens een soortgelijk systeem: de snelle circulatie van kleine kapitalen. Dat systeem is zeer efficiënt gebleken in Bangladesh en in andere landen. Bestaat het ook in Congo? Zo ja, werkt het? Het steunt immers op vertrouwen en op de terugbetaling van leningen.
De heer H. Leclercq. - Het systeem van de microkredieten zou in Congo niet werken. Er bestaat een ander, zeer origineel systeem, dat van de commerciële kredieten. De koper ontvangt onmiddellijk zijn koopwaar, hij betaalt onmiddellijk cash een bedrag dat overeenstemt met een derde van de totale waarde, gekoppeld aan de dollarkoers. Om nieuwe waren te krijgen, moet hij eerst de koopwaar betalen die hij al gekregen heeft. Als de transactie afgelopen is, krijgt hij zijn inleg terug.
Het systeem van de microkredieten is moeilijk toe te passen, want daarvoor moet er vertrouwen heersen tussen de netwerken. Soortgelijke experimenten hadden plaats in Senegal en in Ivoorkust, maar ze zijn mislukt. Het moderne netwerk kent
het informele netwerk niet, waar altijd één persoon overheerst.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Een idioot van de Wereldbank bijvoorbeeld!
De heer H. Leclercq. - Ja, en hij palmt alle winst van de microkredieten in of, om populair te zijn, deelt hij zelf een gedeelte van de kredieten uit via niet-economische operaties. Het is helemaal verschillend van wat zich in India afspeelt, maar in de toekomst komen er zeker mogelijkheden. Er bestaat een zeer machtige kredietspil die enorme bedragen kan vrijmaken. We mogen tevreden zijn dat die "roll-overkredieten" bestaan, want ze werken zeer goed. De Pakistani hebben ze als eerste toegekend, vervolgens komen die bedragen op de markt terecht.
De informele economie moet vooral niet met projecten worden gesteund. Onderwijs en gezondheid zijn de twee voorwaarden om te kunnen starten. Daarnaast zijn ook nog vrijheid,
veiligheid en transportmiddelen nodig. De mensen moeten zich kunnen verplaatsen.
Ik ben veel terughoudender in verband met omvangrijke steun voor de infrastructuur. Ik zou het bijvoorbeeld misdadig vinden dat, in de huidige omstandigheden, de weg van Kinshasa naar Matadi wordt hersteld. Dit zou immers niet de bevolking ten goede komen, maar wel de houttransporteurs. Als op die wegen grote vrachtwagens rijden, bestaan ze na drie of vier maanden niet meer. De Koeweiti hebben geïnvesteerd in de bouw van een stuk weg tussen Kinshasa en Basankusu, en vervolgens tot Kimpese. Die weg is op korte tijd volledig verwoest door grote vrachtwagens.
Ik ben er veeleer voorstander van om de spoorlijn geleidelijk opnieuw in
gebruik te nemen. Met enkele kleine aanpassingen kunnen de invoerders containerkisten laten vervoeren.
Ik ben ook voor de herstelling van de weg Kenge-Kikwit, want daarop zullen geen grote vrachtwagens rijden.
De voorzitter. - Dit is een interessante discussie, maar wij hebben het vandaag over een ander onderwerp. In ieder geval zijn alle elementen die u hebt uiteengezet, zeer interessant.
De heer H. Leclercq. - Het belang van coltan werd onthuld door de media, met name door de kranten Libération en Le Monde. De prijs ervan liep op tot 200 dollar. Het wordt niet in Congo gevonden.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik maakte deel uit van de delegatie die met minister Michel naar Congo is gegaan. In de streek rond Kisangani hebben we enkele producenten van coltan ontmoet. Ze stonden aan het hoofd van kleine familiebedrijven. Ze spraken ons over het probleem om te produceren, het geweld en de coltancircuits, met vreemde legers, met name het Rwandese. Er bestond een economische realiteit en banden met de oorlog en de bezettingsmacht.
De heer H. Leclercq. - Wat financieel belang betreft, stelt coltan relatief weinig voor.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Dat is mogelijk.
De heer Paul Wille (VLD). - De heer Leclercq heeft gewezen op het belang van het logistieke gebeuren naast de handel in bepaalde grondstoffen zelf. Hij heeft gesuggereerd ook de transportsector en het bankwezen bij het onderzoek te betrekken. Kan hij nog iets explicieter zijn over de verhandeling van de documenten en over het handelsgegeven?
Ik heb ook een vraag over het belang van de Belgische luchtvaart. Heeft professor Leclercq daarbij positieve of negatieve bedenkingen? Kan hij ons iets zeggen over eventuele Belgisch-Russische constructies in de transportsector?
Mijn derde vraag heeft betrekking op de geografische verandering van heel de logistieke structuur. Tijdens de ontwikkeling van het
conflict veranderden ook de havens. Heeft een eventuele implicatie van Belgische bedrijven aanleiding gegeven tot grote verschuivingen vanuit België in de investeringen in de infrastructuur in Midden-Afrika?
De heer H. Leclercq. - De Congolese banken regelden hun zaken via hun dochtermaatschappijen hier. Kinshasa was goed uitgerust om grondstoffen uit te voeren. Bujumbura was dat ook. Het is hetzelfde netwerk, er is niets veranderd.
De heer Paul Wille (VLD). - Ik bedoel de Belgische structuren.
De heer H. Leclercq. - Het zijn nog steeds dezelfde, voor zover er nog Belgische netwerken bestaan. Destijds was er de Generale Maatschappij van België, Belgolaise en Sabena, maar die bestaan nu niet meer.
De lijn Kinshasa-Brussel was een van de meest rendabele lijnen in de luchtvaart. Dat was duidelijk één van de troeven van Sabena, ook na de plunderingen.
De zeevaart is weggevallen: de CNB bestaat niet meer en de Belgen hebben relaties uitgebouwd met Zweedse firma's. In Afrika zijn er geen grote Belgische belangen meer, op Lippens in de suikerproductie en Texas in de textielsector na.
België-Kazachstan is een ander
verhaal. In Kazachstan gaat het om specialisten in de behandeling van coltan. Al die grondstoffen werden door Kazachstan behandeld.
De voorzitter. - Professor Leclercq, namens de hele commissie dank ik u voor deze leerrijke uiteenzetting. Ik sluit niet uit dat we u nogmaals vragen om meer specifiek uitleg te geven over het gebied van de Grote Meren, waarover u heel weinig hebt gezegd. Uw inleiding was absoluut noodzakelijk, maar de commissie heeft als opdracht te onderzoeken in welke mate de handel in grondstoffen, legaal of illegaal, de oorlog in stand houdt, wat ons land op wetgevend vlak eventueel kan doen en welke afspraken er internationaal moeten worden gemaakt om dit soort situaties te vermijden in het Grote Meren-gebied waar de gewone bevolking zo pijnlijk wordt getroffen.
Mevrouw Paule Bouvier. - Ik dank u voor de uitnodiging om in deze commissie te komen getuigen. In vergelijking met het betoog van mijn collega Leclercq zal mijn uiteenzetting u misschien wat theoretisch lijken. Ik denk dat een theoretische benadering nuttig kan zijn als basis voor politieke actie.
In tegenstelling tot wat sommigen denken, is er geen antagonisme tussen de UCL en de ULB. Collega Leclercq en ikzelf verstaan elkaar zeer goed en mijn betoog vormt een aanvulling op het zijne. Ook ik vind dat heel Afrika en niet alleen de regio van de Grote Meren dubbelzinnig en constant in beweging is. Onder een schijn van stabiliteit gaan vaak latente conflicten schuil. Omgekeerd heeft men ondanks het onveilige en instabiele
beeld van Afrika vaak de indruk dat er, alle schijnbare veranderingen ten spijt, in feite een status-quo heerst.
Er rijzen dus twee vragen: waarom is Afrika voor ons zo moeilijk te begrijpen en waarom is de situatie in de regio van de Grote Meren wat ze is?
Mijn collega Leclercq heeft het vooral over de Democratische Republiek Congo gehad. Volledigheidshalve zal ik af en toe een element aanhalen met betrekking tot Rwanda of Burundi.
Graag wil ik eerst ook een aantal zaken, die u wellicht bekend zijn, herhalen omdat ze nuttig zijn voor de analyse van de huidige toestand.
De Belgische kolonisatie was, althans aanvankelijk, geen zaak van de
Belgische Staat. In tegenstelling tot de kolonisatie door andere landen zoals Portugal, Groot-Brittannië en Frankrijk, stak daar bij ons geen imperialistische visie achter. Wij hebben al onze kolonies overgeërfd.
Congo was een gebied dat al werd beheerd.
Dat geldt ook voor Rwanda en Burundi. Het bestuur over dat gebied werd na de eerste Wereldoorlog via een mandaat van de Volkenbond aan ons land overgedragen. Nadien werd het uitgeoefend onder toezicht van de Verenigde Naties. Dit had een aantal gevolgen. België moest aan de Verenigde Naties jaarlijks verslag uitbrengen over het bestuur van dit gebied, wat het uiteraard niet hoefde te doen met betrekking tot Congo.
Andere verschillen hielden verband met het traditionele systeem in die twee gebieden. Congo is een geografische eenheid, waar verschillende etnieën naast elkaar leven, zonder dat één dominante groep het overwicht heeft over heel Congo. Daarin ligt een groot verschil met de toestand in Rwanda en Burundi. De etnische dualisering tussen Hutu's en Tutsi's was toen nog niet wat ze is geworden, deels ook als gevolg van de kolonisatie. De sociale revolte van de Hutu's tegen de Tutsi-elite heeft de aard van het mandaat en de toekomst van het gebied in belangrijke mate beïnvloed. In Congo heeft de kolonisatie de traditionele structuur veel ingrijpender gewijzigd dan in Rwanda en Burundi.
De stap naar de onafhankelijkheid
verloopt in elk van die landen slecht. Iedereen weet wat er in Congo gebeurd is.
In Rwanda is het probleem niet zozeer de onafhankelijkheid, maar wel de dekolonisatie en de sociale revolte, waar ik al naar verwees. Deze situatie doet vluchtelingenstromen ontstaan naar de buurlanden Uganda en Burundi. Dit probleem werd nooit opgelost en ligt nog steeds aan de basis van de huidige moeilijkheden in die landen.
In Burundi verliep de overgang op het eerste gezicht beter, maar ook daar werd prins Rwagasore, een populair aristocraat, vermoord. Was hij in leven gebleven dan had het Burundese regime onder zijn invloed wellicht een andere koers gevaren.
Als gevolg van dit alles komt de
Belgische kolonisatie in een slecht daglicht te staan. Nochtans werd het Belgische model aan de vooravond van de grote dekolonisatiegolf nog een voorbeeld genoemd, althans in Centraal-Afrika.
Deze evolutie is niet lineair, maar verloopt veeleer met horten en stoten. Mobutu heeft glorierijke momenten gekend als vedette van de francofonie en zelfs als lid van een vredesmissie in het Midden-Oosten. De politieke situatie verloederde naarmate de economische ontwrichting groter werd.
Hetzelfde gebeurde in Rwanda. Habyarimana werd ook niet meteen met de vinger gewezen als de aanstichter van de genocide. Rwanda werd beschouwd als een model van plattelands- en gemeenschapsontwikkeling. Zo slaagde het land erin om een
belangrijk aandeel van de middelen voor ontwikkelingssamenwerking naar zich toe te halen.
Burundi kreeg eveneens veel bijval naar aanleiding van de verkiezingen van 1993. Ze waren voorbereid met grote informatiecampagnes over burgerrechten en over de Grondwet en men vond dat ze voorbeeldig waren verlopen. Er is trouwens een parlementaire delegatie ter plaatse geweest, die vol lof was over de organisatie en het verloop van de verkiezingen. Iedereen kent natuurlijk het vervolg.
Het op gang gebrachte proces zal uitlopen op de ontaarding waarover de heer Leclercq het had.
Ik moet herinneren aan de wijze waarop elk van de drie regimes werd geïnstrumentaliseerd door de
politieke macht, de etnische afkomst als dusdanig. Dat was zeer duidelijk in Rwanda onder Habyarimana. Er is sprake van een echte diabolisering van wat de Tutsi-etnie werd genoemd. Ik zal daarop niet terugkomen.
Habyarimana heeft nooit het probleem van de vluchtelingen willen oplossen. Dat is terug aan de oppervlakte gekomen tijdens het militair offensief van oktober 1990. Omdat Habyarimana aan de macht wilde blijven, heeft de diabolisering van de Tutsi's uiteindelijk geleid tot de genocide.
In Burundi werd het probleem anders aangepakt. In plaats van de etnische verschillen te gebruiken voor politieke doeleinden, werden ze zeer lang ontkend. Burundi is de eenheid tussen Burundi en de Burundezen.
Dat geldt in zekere mate ook voor Congo waar het thema van de eenheid alomtegenwoordig is, althans tijdens het Mobutu-regime, ondanks de afscheidingspogingen en alle problemen. De eenheid is er dankzij de grandeur, de rijkdom van het land, de natuurlijke rijkdommen... Wegens de etnische diversiteit kon het Mobutu-regime zich uiteraard niet beroepen op de etniciteit. Zowel de explosie in Rwanda als de implosie in Congo lopen uit op de ontaarding die Hugues Leclercq goed heeft geschetst.
Hoe kan dit politiek, en niet economisch, worden geduid?
In zal pogen dat te doen vanuit drie invalshoeken. Ten eerste is er het institutionele kader. In Congo is er, zoals in alle staten, een staatshoofd,
een regering, een parlement en een gerechtelijk apparaat.
Als karikatuur zou ik kunnen zeggen dat alleen het staatshoofd telt. De regering voert immers de beslissingen van het staatshoofd uit, het parlement bekrachtigt ze en ook de rechterlijke macht is volledig afhankelijk van het staatshoofd. Niettemin bestaan deze instellingen en moet men er rekening mee houden. Dat maakt de toestand nogal verward.
De beslissingen worden dus genomen door het staatshoofd, maar zelfs de grootste dictator kan niet alleen regeren.
Rondom het staatshoofd bewegen zich ten minste twee kringen. Een eerste is zijn kabinet, zijn naaste medewerkers, die samen met hem beslissingen nemen. In Rwanda gaat
het om de veelbesproken Akazu. Bij de meeste staatshoofden is dat allemaal nogal geheimzinnig. Af en toe treedt iemand naar voren, maar dat kan evenzeer de maraboe, de echtgenote of de maîtresse zijn.
De tweede kring daarentegen is openbaar en beter bekend. Het is de politieke klasse die door sommigen de baronnen van het regime wordt genoemd. Het gaat om een relatief gesloten groep waaruit het staatshoofd naar believen rekruteert, ontslaat, verbant en terugroept. Er is dus een zekere rotatie binnen deze groep.
Dat zijn de spelers. Wat is nu de politieke praktijk?
Allereerst het roven. In veel Afrikaanse landen en in Congo in het bijzonder wordt vaak gesproken over de
neopatrimoniale staat. De term werd gelanceerd door de Frans afrikanist Jean-François Médard en hevig betwist door een ander groot Frans afrikanist, Jean-François Bayart.
Zelf sluit ik me aan bij Bayart. In een neopatrimoniale staat zouden de goederen worden verworven en beheerd zoals men zijn eigen goederen beheert. Dat betekent dus ook dat ze daadwerkelijk worden beheerd. Een staat die rooft, legt alleen beslag op de inkomsten om ze te besteden aan praalzuchtige projecten. Bijna niets wordt in de nationale economie geherinvesteerd. Het gaat om roof, noch min, noch meer.
Een andere heel belangrijke praktijk is het cliëntelisme. Politieke klantenbinding bestaat natuurlijk overal. Het
cliëntelisme dat verheven wordt tot een vorm van beleidsvoering is echter typisch voor Afrika. Ik vind dat men het cliëntelisme niet zomaar kan gelijkstellen met corruptie. Het gaat om een netwerk dat vertrekt van de top van de politieke piramide en zich uitstrekt tot de basis. Het is een netwerk van persoonlijke relaties tussen oversten en onderschikten: de baas draagt iets bij, de cliënt staat iets af. Deze ruilverhouding steunt op de traditie.
Ik herinner ook aan het probleem van de verpersoonlijking van de macht.
Hoewel de macht bijzonder sterk en geconcentreerd lijkt, is het politieke apparaat opgedeeld in facties. Deze facties beconcurreren elkaar binnen de tweede kring. Het "factionalisme"
komt op bepaalde ogenblikken tot uiting in de politieke instabiliteit.
Ik heb niet gesproken over het leger en andere machtsinstrumenten, want dat zou ons te ver leiden.
Een dergelijk mechanisme is werkbaar zolang er een minimum aan beschikbare inkomsten is. Als de Staat bankroet is, stuikt de piramide van het cliëntelisme in elkaar waardoor het terrein van machtsuitoefening krimpt. Het staatshoofd geeft zich daarvan rekenschap en hij wordt onderhevig aan achtervolgingswaanzin. Dat geldt niet alleen voor het gebied van de Grote Meren, maar ook voor talrijke Afrikaanse staten.
Het wantrouwen sluipt binnen en de kring rond het staatshoofd krimpt, geografisch althans.
Iedereen weet dat politiek in de grote hoofdsteden wordt gevoerd. In Congo nochtans is dat zelfs Kinshasa niet meer, maar wordt het Gbadolite. Om het staatshoofd te ontmoeten moet men zich naar Gbadolite begeven, een plaats die op Congolese schaal weinig betekent.
Met de economie is het al niet anders. Alles wordt verwaarloosd, behalve als het nog wat magere inkomsten kan opleveren, niet voor de overheidsbegroting, maar wel voor de privé-financiën van diegenen die de Staat besturen.
Een dergelijke inkrimping van de politieke machtsuitoefening zal leiden tot een bijna volledige verdwijning van de Staat en tot de totale chaos waarover Hugues Leclercq sprak. Daarbij komt nog dat de persoon van het
staatshoofd op ziekelijke wijze vasthoudt aan de macht. Machtsuitoefening betekent privileges. Wie geen macht meer heeft, betekent niets meer. Deze drang om zich als staatshoofd te handhaven, blijft niet zonder gevolg.
In Congo zal de tactiek erin bestaan de soevereine Nationale Conferentie te doen vastlopen. De overgangsperiode heeft zeven jaar geduurd, van 1990 tot 1997. Diegenen die in deze periode geïnteresseerd zijn, kan ik het boek aanbevelen van Gauthier de Villers en Jean Masombo, dat handelt over de politieke chaos, niet alleen in Congo, maar ook in een groot aantal andere Afrikaanse staten.
In Rwanda zal dit natuurlijk uitmonden in de genocidaire hysterie van het regime van Habyarimana, die volgens
mij nooit de bedoeling gehad heeft de akkoorden van Arusha toe te passen.
Het geval Burundi is misschien enigszins verschillend. Ik denk nochtans dat het regime van Buyoya de verkiezingen in 1993 heeft willen organiseren, omdat het er zeker van was deze te zullen winnen.
Ook de reactie van de bevolking verklaart waarom de toestand is kunnen ontaarden. De bevolking reageerde met uitbarstingen, plotse opflakkeringen van woede, die daarna uitdoofden. Ik zeg niet dat het strovuren waren, maar ik kan ook niet zeggen dat het oproer voldoende georganiseerd en duurzaam was om van een echte volksopstand te kunnen gewagen.
De heer Leclercq heeft het al aangetoond toen hij het over de
informele economie had: zij houden er vooral een cultuur van plantrekkerij op na.
Buiten die woede-uitbarstingen, komt het zelden tot een echte confrontatie. De informele economie wordt uitgebouwd, men organiseert zich, zet zijn eigen netwerken op en zijn eigen kredietorganismen. Er is al gesproken van het microkrediet. Het microkrediet is niet nodig, want er bestaat een Congolese versie van de lijfrenteverzekering, de likelembe. Congo heeft zo zijn eigen vorm van zelforganisatie.
Bovendien doet zich ook een fenomeen voor van versterking van de regionale autonomie. De heer Leclercq heeft het ook daarover gehad.
Men stelt ook vast dat het sociaal-culturele weefsel begint uit te
rafelen. Men krijgt te maken met de ontwrichting van de familiebanden, de heropleving van het sacrale, het fenomeen van de kerken, het sektarisme en niet te vergeten de aberrante subculturen die onder andere bij de jeugd het hoofd opsteken. Noch op sociaal, noch op cultureel vlak is er sprake van enige wederopbouw: de versplintering gaat voort.
Dat alles is vaak tweeslachtig. In de informele economie ontstaan er nieuwe vormen van solidariteit maar, zoals de heer Leclercq heeft aangegeven, veel mensen zijn ervan uitgesloten. Wij staan dus voor een fenomeen van opneming en uitsluiting. Op cultureel vlak blijven er traditionele elementen bestaan, maar is er ook heel wat vernieuwing. Het is het ene, noch het andere. De informele economie bevindt zich in
de marge van de legaliteit, maar daarom is het nog geen volledig illegaal systeem.
Wat zijn de hoofdkenmerken van de huidige toestand? Op macropolitiek niveau hebben de regeringen alle legitimiteit en elke legitimatiegrond verloren. Bij het aantreden van Laurent-Désiré Kabila, evenals van Joseph Kabila, kende de populariteit van de regering een korte heropleving, maar die is snel geluwd. Ten gevolge van de machtsuitoefening door Kinshasa en het beheer van de regio's buiten Kinshasa schieten microregionalisme en etnisme opnieuw wortel in verschillende regio's.
Zelfs in het kader van de informele economie tekenen zich op microsociologisch vlak vooral micro-entiteiten af en dus plaatselijke
gemeenschappen die noodgedwongen op zichzelf teruggeplooid leven.
Deze vormen van etnisme en van versplintering op sociologisch en op politiek vlak illustreren de sociale en politieke chaos die Congo vandaag kenmerkt.
Dat betekent nog niet dat het om een eenrichtingsproces gaat. In de Democratische Republiek Congo zijn er toenaderingspogingen. Vandaag is er een alliantie tussen de MLC van Bemba en de RDC-Goma. Vorige dinsdag heb ik een ontmoeting bijgewoond tussen de Congolese groep van deskundigen waarop de heer Leclercq heeft gealludeerd, en de vertegenwoordigers van de MLC van Bemba en van de RDC-Goma die zich vandaag als leden van deze alliantie voorstellen.
Binnen deze
koepelorganisaties heerst er reeds `factionalisme' en bestaan er uiterst belangrijke subgroepen. De Maji Maji is een samenraapsel van maffiosi en rebellen. Het is dus allemaal veel dubbelzinniger en complexer dan zo maar een versplintering. Ik denk zoals de heer Leclercq dat er nog banden blijven bestaan. Zelfs tussen de rebellen van de Evenaar en van Kinshasa blijven er banden bestaan, in het bijzonder familiebanden.
Een tweede kenmerk van de huidige situatie is uiteraard haar groeiende complexiteit, eerst en vooral omdat het aantal actoren toeneemt. Er zijn verschillende groepen rebellen, koepels, facties, hergroeperingen. Ook met de buitenlandse actoren moet rekening worden gehouden: de aanvallers die een bondgenootschap vormen met de rebellen, de
bondgenoten van Kinshasa die door de rebellen worden beschouwd als buitenlandse mogendheden die zich niet zouden mogen mengen in de Congolese aangelegenheden. En dan is er nog de internationale gemeenschap.
Ik kom nu tot de aard van de conflicten. Verschillende conflicten bestaan naast elkaar, maar ze beïnvloeden elkaar ook. Er woedt een burgeroorlog, een oorlog tussen staten, een economische oorlog en een oorlog voor de veiligheid. Uiteindelijk draait alles om de macht.
Waarom kunnen wij dit zo moeilijk begrijpen? Omdat wij onze eigen analysemethodes gebruiken. Wij hebben onze eigen politieke cultuur, met een Grondwet, wetten en instellingen. Wij hebben onze criteria en redeneren rationeel.
Maar dat moeten wij allemaal vergeten als wij de gebeurtenissen in subsaharaans Afrika en in het gebied van de Grote Meren trachten te begrijpen. Wij krijgen hier immers te maken met een cultureel pluralisme. Niet alleen dat een aantal cultuurgroepen naast elkaar bestaan. Het betekent ook dat in elk van die groepen een mengcultuur bestaat. Die mensen zijn dus in staat om nu eens op ene en dan weer op de andere manier te redeneren.
Als Congolese, Rwandese, Burundese politici zich tot ons richten, dan proberen zij te redeneren zoals wij. Als zij zich tot hun eigen bevolking richten, dan trekken zij een ander register open. Als zij onder elkaar discussiëren, dan zal het nog wat anders zijn. Die mengcultuur biedt hun dus de
mogelijkheid om volledig te goeder trouw verschillende registers te gebruiken. Als wij naar hen luisteren, klinkt het allemaal wel goed. Maar we moeten de verschillende registers bespelen om er ons rekenschap van te geven dat er heel wat verschillen kunnen bestaan. Niets is dus zuiver en klaar.
Functies worden wel waargenomen, maar dienen voor iets anders. De aangenomen teksten zijn niet bedoeld om te worden toegepast. Sla er de geschiedenis van de overgangsperiode in Congo maar eens op na, zij spreekt hierover boekdelen. De correcte informatie is overigens moeilijk te vinden. Wie weet vandaag in Congo wat er op hetzelfde ogenblik in de verschillende regio's gebeurt?
In Kinshasa bestaat een studiebureau met de
naam BERCI, dat een aantal ernstige opiniepeilingen heeft georganiseerd. Het bereidt nu een nationaal onderzoek voor dat heel wat geld zal kosten, maar de financieringsbron is mij onbekend. Deze opiniepeiling zal heel wat opheldering brengen. Men hoeft niet blind in opiniepeilingen te geloven, maar als alle andere informatie ontbreekt, vullen zij toch een leemte aan.
Ondanks deze verwarring en de moeilijkheid om te begrijpen wat zich afspeelt, zou ik met een vrij optimistische noot willen besluiten. Ik zal eens te meer mijn collega's Gauthier de Villers en Jean Masombo citeren. Volgens hen is de geschiedenis van de Democratische Republiek Congo er een vol onvoorziene wendingen, maar ook zonder vooruitgang. U hoeft dus uw oude manier van denken
niet op te geven.
De voorzitter. - Ik wil u op één punt tegenspreken, mevrouw, en op een ander punt steunen.
Uw opmerking over de verkiezingen in Burundi van 1993 is totaal fout. De heer Buyoya besefte maar al te goed dat hij de verkiezingen niet kon winnen. Hij heeft mij dit persoonlijk in tempore non suspecto, op 1 september 1991, gezegd. Hij heeft mij uitvoerig uitgelegd hoe de toestand in de regio, zowel in Burundi als in Rwanda, na de verkiezingen zou evolueren. Ik zal dit onderhoud nooit vergeten omdat het verdere verloop van de gebeurtenissen heeft aangetoond dat hij het volledig bij het rechte eind had.
Op 1 september 1991 heeft hij mij uitgelegd hoe hij de
verkiezingen had voorbereid omdat hij de internationale gemeenschap wou bewijzen dat de Burundezen in staat waren ze te organiseren. Het grote probleem was het leger, waarvan hij deel uitmaakte, maar hierover wil ik niet uitweiden omdat dat geen zin heeft. Hij was absoluut zeker dat hij de verkiezingen niet kon winnen en hij heeft me vele redenen opgesomd.
Een Zaïrees politicus heeft mij ooit gezegd dat de Zaïrezen het voordeel hebben dat ze ons volledig kennen omdat ze door ons zijn opgevoed. De Jezuïeten hebben hen geleerd hoe ze moeten handelen. Ons probleem is dat we nooit de moeite hebben gedaan om ook maar iets van hun cultuur te begrijpen.
Ik denk dat hij gelijk had. Dat heeft hij mij met verschillende
voorbeelden aangetoond. Tijdens mijn loopbaan heb ik jammer genoeg meermaals moeten vaststellen dat dit zo is. Zelfs vandaag nog begaan sommige Belgische en andere politici de fout dat ze deze verschillende registers niet willen begrijpen. We blijven dezelfde fouten maken want er zijn altijd nieuwe ministers die denken dat ze slimmer zijn dan hun voorgangers.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kan er vandaag een onderscheid worden gemaakt tussen de economische microsystemen van het oosten van Congo, dat door buitenlandse troepen wordt bezet, en die van het westen, dat door Kinshasa wordt gecontroleerd? Waarin bestaat dit onderscheid?
Wat is uw standpunt over het verband tussen de internationale politieke en vooral financiële betrekkingen en het systeem van cliëntelisme in de periode van 1945 tot 1990? Wat zijn de gevolgen voor de regering en voor de rol van de Wereldbank in vele Afrikaanse landen?
Mevrouw Paule Bouvier. - In de eerste plaats dank ik de voorzitter voor de informatie. Ik kan zijn beweringen niet weerleggen omdat ik nooit de gelegenheid heb gehad Buyoya rechtstreeks te ontmoeten. Wat hij ons heeft gezegd, is van groot belang. Ik wil er evenwel aan toevoegen dat ik twee weken geleden in Kinshasa een conferentie heb bijgewoond, georganiseerd door een VN-instelling, over de bescherming van vrouwen en kinderen bij gewapende conflicten. Een Burundese diplomaat heeft me toen gezegd dat de regering, of alleszins de directe omgeving van Buyoya, ervan overtuigd was dat hij de verkiezingen zou winnen.
De voorzitter. - Dat is iets geheel anders.
Mevrouw Paule Bouvier. - Wat gebeurt er in de microsystemen in het oosten en in het westen? Het is heel moeilijk die vraag te beantwoorden want daarvoor zou men ter plaatse moeten gaan zien wat zich daar afspeelt.
Er is geen verband tussen de informele volkseconomie en haar microsystemen, en de periode van de conflicten. In Kisangani, waar ik een ontwikkelingsproject leidde in samenwerking met de plaatselijke universiteit, bestond deze informele economie reeds naast een sluikeconomie. Het was duidelijk dat er in de Congolese grensstreken meer voorspoed was dan in het binnenland omdat de grensstreken handel konden drijven met de buurlanden. Het bekende gebied van Beni-Butembo in het oosten was zelfs bijzonder welvarend,
maar moest ter plaatse gaan kijken om in te zien dat deze welvaart een gevolg was van het grensverkeer. Deze microsystemen zijn dus niet nieuw. Ze bestaan nog altijd in de huidige conflictsituatie en zijn vaak de enige manier om te overleven. Anders zou de Congolese bevolking inmiddels drastisch geslonken zijn.
We moeten nagaan hoe de aanwezigheid van gewapende troepen - ik spreek niet over rebellen - en deze conflicttoestand het bestaan van de micromaatschappijen beïnvloeden. In het evenaarsgebied, waar de communicatienetwerken vrijwel verdwenen zijn, kunnen deze microsystemen niet functioneren. Men is terug bij de oorspronkelijke betekenis van het woord: een economie waarbij in de eigen behoeften wordt voorzien. Meer kan ik niet op uw vraag
antwoorden. Ik denk dat deze systemen in het westen, in Beneden-Congo, heel goed kunnen bestaan.
Uw tweede vraag heeft betrekking op de internationale betrekkingen en het systeem van cliëntelisme waarvan het bestaan de internationale instellingen onmogelijk kan zijn ontgaan. Deze vraag dwingt mij ertoe onaangename dingen te zeggen. Ik ben er niet zeker van dat de internationale instellingen en hun leiders zich ten volle bewust waren van de diepgang en het belang van dit systeem. Het ging immers om een echt regeersysteem. Ik denk niet dat iedereen dat goed heeft begrepen. Wie zijn de gesprekspartners van de internationale instellingen in een bepaald land? De regering, de directeur van de nationale bank, de overheid, kortom degenen die zich aan de
top van de piramide bevinden. Deze laatsten zullen tegenover de internationale overheden natuurlijk nooit toegeven hoe de zaken in hun land verlopen en ze zullen evenmin zeggen dat ze zullen proberen een deel van de middelen die ze ontvangen, te gebruiken om hun politieke filières te bevoorraden. Het is dus helemaal niet zeker dat de internationale instellingen op de hoogte waren van de praktijken van de plaatselijke overheden.
Zoals uw voorzitter heeft bevestigd, gebruiken de regeringen die met de internationale instellingen onderhandelen, een institutionele, juridische woordenschat. Er hangt dus een dikke mist. Als men geen moeite doet om dat alles te ontcijferen en het systeem te doorgronden, wordt men er het slachtoffer van. Een
Angelsaksische collega merkte in verband met de buitenlandse betrekkingen van Afrika overigens op dat wij bij onderhandelingen altijd denken dat wij het zijn die de macht in handen hebben. In vele gevallen worden we echter om de tuin geleid door onze gesprekspartners.
De voorzitter. - We worden altijd weer gecharmeerd door de manier waarop Afrikanen ons benaderen.
De heer Jan Remans (VLD). - Wat was de invloed van de kerken, rekening houdend met de ontwikkeling van al die microkernen. Hoe werd gereageerd op het vertrek van de missionarissen, op de invloed van de inlandse kerk met de kardinaal en de andere autochtone geestelijken?
Mevrouw Paule Bouvier. - Het antwoord over de rol van de kerken is niet eenvoudig en verschilt van land tot land. De huidige machthebbers in Rwanda hebben de katholieke kerk van dat land beschuldigd en ook in Burundi zijn er problemen geweest.
De toestand in Congo is heel wat ingewikkelder omdat de kerk er veel meer versnipperd is dan in Rwanda en Burundi. Overal verschijnen er nieuwe kerkelijke bewegingen, die tamelijk veel invloed hebben.
Gedurende de overgangsperiode had monseigneur Monsengwo een belangrijke rol in de soevereine Nationale Conferentie. De kerk was bereid op te treden als bemiddelaar tot het ogenblik dat de toestand in het slop is geraakt.
Ondanks het vertrek van de missionarissen is de kerk vaak een van de instellingen geweest die in staat waren de economie en de bevolking te steunen. Niemand kan de rol van de kerk op dat vlak ontkennen.
De huidige toestand overstijgt de macht van de kerken. Dat geldt ook voor bepaalde NGO's. Zodra men zich op een bepaalde manier engageert, lijkt het alsof men een bepaalde groep steunt. Op die manier loopt men natuurlijk risico's.
Het is onmogelijk de rol van de kerk te beoordelen. Ze moet zich noodgedwongen aanpassen aan de politieke en economische toestand van het ogenblik. Dat is een probleem waarmee alle organisaties die op het terrein actief zijn, worden geconfronteerd.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer J. Peleman. - Ik ben geen Afrika-expert. Anderen in ons land hebben een grotere expertise op dat vlak. Mijn expertise beperkt zich tot de kennis van netwerken die te maken hebben met de trafiek in grondstoffen, de wapentrafiek en het verlenen van gewapende steun, het sturen van mensen die opleidingen geven, huurlingen en het gebruik van transport in de wapentrafiek. Deze expertise is natuurlijk wel nuttig voor het onderzoek naar de legale of illegale exploitatie van grondstoffen in het gebied van de Grote Meren en naar het verband van die exploitatie met de oorlogsinspanning van de verschillende oorlogvoerende partijen.
Er bestaat geen handleiding om deze expertise uit te bouwen. Mijn methodologie bestaat erin me zeer
lang met het thema bezig te houden, zoveel mogelijk te lezen en proberen te weten te komen van andere experts en op de duur een reputatie op te bouwen waardoor ik een draaischijf van informatie wordt. Zeer veel journalisten, onderzoekers, niet-gouvernementele organisaties en zelfs trafikanten benaderen mij. Bij elk van die ontmoetingen blijft er een stukje informatie hangen. Op basis daarvan krijg ik een totaalbeeld van de situatie. Ik probeer de evolutie bij te houden van de verschillende netwerken, van de tussenpersonen, van de cruciale spelers en van de bedrijven. Ik houd me niet enkel bezig met de Grote Meren, maar ook met andere conflictgebieden, zoals Sierra Leone, Liberia, Guinee, gedeeltelijk Zuidelijk Afrika en Angola.
Angola wordt niet tot het
gebied van de Grote Meren gerekend, maar het conflict in Angola is voor een deel de sleutel tot de oplossing van het probleem in Congo. Zeker op het vlak van het machtsevenwicht in de regio is Angola ongetwijfeld de belangrijkste speler op het internationale toneel en in de regio zelf, ook voor de buurlanden van Congo, zoals Uganda en Rwanda, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Congo-Brazzaville. Bij de netwerken zijn de verhoudingen tussen machthebbers in de regio van belang. De rol van Angola en van de Angolese oorlogseconomie, die gedeeltelijk verweven is met de Congolese, mag niet onderschat worden.
Wat Angola betreft, worden de inkomsten uit UNITA-diamant vaak tegenover die uit olie geplaatst. Angola is de zesde producent van diamant ter wereld en het
Angolese diamant heeft een hogere waarde per karaat dan het Congolese. Degenen die menen de Antwerpse diamantsector te moeten verdedigen, zijn van oordeel dat vooral naar de olie-inkomsten moet worden gekeken, omdat die omvangrijker zijn dan de diamantinkomsten.
Dat is zeer zeker waar. De inkomsten uit olie liggen vele malen hoger dan die uit diamant, maar we mogen toch niet vergeten welke cruciale rol diamant speelt in Afrika voor de regimes en met name voor de oorlogseconomieën.
Grote oliecontracten en wellicht ook andere grote grondstoffencontracten in Congo zijn in handen van multinationals. Een heel kleine elite ziet zijn bankrekening in Zwitserland aangroeien met bonussen die te rapen vallen bij het uitleasen
van olievoorraden. Dat geldt niet voor diamant, en ook niet voor coltan en goud.
Bij diamant treedt een heel ander verschijnsel op. Van hoog tot laag bestaat er een keten die loopt van de generaals, over de plaatselijke krijgsheren en de aides de camp (adjudanten) tot bij de mensen op het terrein, die allemaal persoonlijk hun zakgeld verdienen met het diamant.
Met grondstoffen zoals olie, kobalt of koper is dat niet het geval. Daarvoor wordt een eenmalig contract getekend dat na een aantal jaren kan worden herzien en waarvan de rechtswaarde in de Afrikaanse context misschien niet zo duidelijk is. Onder tafel wordt er wellicht een zeer grote som betaald aan één of twee belangrijke bemiddelaars en aan het
regime in de persoon van de president en diens naaste familie. Van dat geld vloeit maar heel weinig door naar de piramide die mee-eet van de oorlogseconomie. Bij diamant is dat anders.
De Congolese ondergrond is bijzonder rijk aan grondstoffen. Van de enorme investeringsplannen die bij de machtswissel Mobutu-Kabila op tafel lagen en van de akkoorden die werden ondertekend, zowel door de uittredende regering-Mobutu als door het nieuwe regime, kwam er echter op het terrein tot nog toe maar weinig concreets terecht. De bonussen zijn grotendeels vooraf betaald. Het gedeelte dat niet werd betaald, is mogelijk de doodsteek geweest voor Kabila. Dat hij over heel wat reeds ondertekende akkoorden opnieuw wilde onderhandelen, heeft hem weinig geliefd gemaakt bij zijn
sponsors van het eerste uur. Om dezelfde reden zijn sommige staten die aanvankelijk voor Kabila hadden gekozen omwille van de enorme belangen die op het spel stonden, hem daarna een onbetrouwbare partner gaan vinden. Al die contracten zijn op dit ogenblik nog hangende en hun lot zal vaak in internationale rechtszalen moeten worden beslecht.
Met het diamant loopt het helemaal anders. Sinds het begin van de oorlogen in Congo zijn de productie en de export van diamant alleen maar gestegen. Uit de cijfers die gepubliceerd worden door het Centre national d'expertise, dat weliswaar in de loop van vorig jaar werd opgeheven, blijkt dat tot het midden van de jaren negentig jaarlijks voor 200 à 250 miljoen dollar diamant werd uitgevoerd. Op dit ogenblik
liggen die exportcijfers minstens tweemaal hoger. De statistieken maken nu melding van een diamantexport ter waarde van 0,5 miljard dollar per jaar. Wie echter op het terrein, comptoir per comptoir, opkoper per opkoper, de exportvolumes zou controleren, zal wellicht aan het dubbele, zo niet het driedubbele volume komen.
Dat betekent dat er jaarlijks voor meer dan een miljard dollar aan diamant wordt uitgevoerd, met inbegrip van Kisangani-diamant uit het rebellengebied en diamant uit de Evenaarsprovincie, waarover geen cijfers bekend zijn. Het is niet duidelijk welk diamant door Bemba of de Ugandezen wordt gecontroleerd of om welke hoeveelheden het gaat. Mobutu, die in dat gebied persoonlijke diamantmijnen had, zag niet graag dat er cijfers
werden verspreid over de hoeveelheden die werden bovengehaald, en dat is nog altijd zo.
Het blijft natuurlijk zeer moeilijk om hoeveelheden naar voren te schuiven. Ik heb in de afgelopen jaren mogen meewerken aan enkele onderzoeken van de Verenigde Naties. Ik heb in dat verband veel gesprekken gevoerd met ministers van mijnbouw van heel wat Afrikaanse landen. De meesten onder hen geven toe dat in de statistieken over de export van diamant die ze bijhouden slechts 10 tot 20% is opgenomen van wat werkelijk wordt geëxporteerd. Ze geven grif toe dat 80 tot 90% van de diamanthandel aan hun controle ontsnapt.
In de veronderstelling dat de situatie in Congo beter is, wat in de huidige omstandigheden erg onwaarschijnlijk is, zijn
de cijfers die ik u gegeven heb, namelijk tot het drievoud van de officiële statistieken, nog enorm onderschat. Het zou dus om meerdere miljarden dollar kunnen gaan.
Mijn kennis van het diamantwereldje is eigenlijk nog vrij beperkt omdat het uiterst moeilijk is om met goede informanten uit de diamantwereld te werken. Goede informatie komt er pas wanneer we de mensen confronteren met bepaalde feiten, foto's en documenten, dus wanneer we ze het mes op de keel zetten. Daarbij moeten we altijd nog in het achterhoofd houden dat de informatie afkomstig is van onbetrouwbare bronnen, namelijk diamantairs die roddels vertellen over hun onmiddellijke concurrenten. Wanneer we tot de waarheid willen doordringen en gegevens en documenten vragen, geldt plotseling de
omertà, die elk gedegen onderzoek belemmert.
Ik spits de situatie toe op diamant omdat diamant in Congo op dit ogenblik de belangrijkste grondstof is en op het terrein voor een groot deel het gedrag bepaalt van de kleine officieren, de Zimbabwanen, Namibiërs, Ugandezen en Rwandezen.
Het lijkt mij niet de moeite waard om de statistieken van Rwanda en Uganda te bestuderen. Beide landen samen exporteren voor slechts enkele miljoenen dollar. Ook de importcijfers in Antwerpen zijn op zich al een onvolledige bron voor de export uit die landen. Toch kan het feit dat de Rwandezen en Ugandezen, die bondgenoten waren in de strijd tegen Kabila senior, in Kisangani op een bepaald moment met getrokken messen, of
kalasjnikovs, tegenover elkaar stonden, niet anders verklaard worden dan door de grote belangen die niet alleen de Rwandese president, maar ook de officieren op het terrein hebben in de handel in edelstenen.
België mag niet bang zijn om ook op het internationale forum de term `corruptie' te gebruiken. Deze taboes moeten doorbroken worden. De corruptie en de oorlogseconomie zijn direct met elkaar verbonden. Er is niet alleen de directe corruptie op het terrein, maar er bestaan ook netwerken die de oorlogsgebieden met de internationale markten verbinden.
We kunnen in dat verband Antwerpen niet negeren, omdat 90% van de handel in ruw diamant op een of andere manier via Antwerpen passeert. Ik geef toe dat Antwerpen onterecht
als enige stad in dit dossier met de vinger wordt nagewezen. Voor het jongste werkstuk van het Monitoring Mechanism inzake de sancties tegen Angola, de opvolger van de Fowler-commissie, werd in België zeer veel onderzoek verricht. Het onderzoekspanel heeft de individuele facturen van Belgische diamantairs uiterst nauwgezet bestudeerd. Dat is in Israël, India en New York niet gebeurd. In die context is de frustratie van België en van de Hoge Raad voor Diamant in Antwerpen goed te begrijpen.
We moeten echter toegeven dat België en de Antwerpse diamantwereld defensief blijven reageren op dit soort verslagen, of ze nu komen van NGO's dan wel van een meer eerbiedwaardig orgaan als de VN-Veiligheidsraad. Antwerpen blijft in het
defensief, handelt niet proactief, zet niet de nodige middelen in om de smokkelaars effectief af te schrikken.
De Kimberley-akkoorden betekenen geen echte afschrikking. Deze akkoorden hebben immers louter betrekking op diamant dat in de statistieken is opgenomen, en smokkel komt daar per definitie niet in terecht. Hoewel ik voor een NGO werk die onderzoek heeft verricht voor NGO's die bij het Kimberley-proces betrokken zijn, wil ik een zekere afstand ten opzichte van dit proces bewaren omdat het in feite niet meer is dan een formele oefening. Uiteindelijk komt het erop neer dat voor de procedure voor de verhandeling van diamant een extra document nodig is. De oorlogseconomie - de grijze en zwarte circuits - komt echter niet in de statistieken terecht. Het
certificaat van oorsprong is dus in de huidige context eigenlijk niet meer dan een lachertje en dreigt zelfs het middel bij uitstek te worden om bloeddiamant wit te wassen.
Het probleem is niet het bloeddiamant, maar het grotere geheel waar het deel van uitmaakt, namelijk het illegale of gesmokkelde diamant. België, de Hoge Raad en het beleid moeten de wereld een duidelijke boodschap geven en een reëel afschrikkingsmiddel vinden. Het is overdreven te beweren dat de hele diamanthandel rot is, maar we mogen de misbruiken ook niet als een marginaal verschijnsel beschouwen.
De diamantindustrie vertoont een aantal specifieke kenmerken. Het is een informele handel; diamant is een dollarproduct waarvoor cash wordt betaald;
de diamantwereld huivert voor papierwerk. Het opleggen van een procedure waarbij officiële documenten worden gebruikt, zal dus weinig opleveren.
Afschrikking betekent dat er voorbeelden moeten worden gesteld. De internationale heisa rond het bloeddiamant is al meer dan twee jaar aan de gang, maar er is nog nergens een smokkelaar opgepakt. De conflicten in Sierra Leone en Angola, waar het conflictdiamant zich volgens de Kimberley-akkoorden en de VN bevindt, zijn verre van beëindigd. De rebellen in Sierra Leone oefenen nog altijd volledige controle uit over de diamantgebieden. Hoewel in mei een belangrijk ontwapeningsakkoord is ondertekend en de VN het territorium geleidelijk overnemen, halen de rebellen nog altijd veel geld uit diamant, evenveel als
vóór de invoering van het certificaat van oorsprong in Sierra Leone.
De oorlog is nog lang niet beëindigd, maar er is nog altijd geen trafikant opgepakt, noch in België, noch in de rest van de wereld. Dat is te wijten aan een gebrek aan proactief optreden. Ik weet dat sting operations, waarbij verdachten in een valstrik worden gelokt, volgens de Belgische wetgeving niet kunnen. Wel kan samen met de landen van oorsprong een of andere operatie op touw worden gezet. Er circuleren genoeg namen van notoire trafikanten en rechtstreekse verkopers van Unita- of RUF-diamant en van personen die op grote schaal bij de smokkel in Congo betrokken zijn.
Er is hoogstwaarschijnlijk een monopolie verleend voor het
opkopen van diamant in Kisangani. We weten wellicht om wie het gaat. Kunnen onze geheime diensten de handel en wandel van die personen echt niet gedurende een paar maanden volgen? Kunnen de militaire attachés hen niet op de vliegtuigen en op het terrein volgen zodat ze de nodige bewijslast verzamelen om het die personen moeilijker te maken? Ik vraag me af of het werkelijk zo moeilijk is.
Ik heb zelf voor de Verenigde Naties een aantal onderzoeken gevoerd, niet als diamantexpert maar als wapenexpert. Voor het jongste Liberia-panel zijn we erin geslaagd in zes maanden zes dossiers volledig van informatie te voorzien. We hebben informatie verstrekt over de aankoop tot en met het transport, de corrupte douanier, de eindgebruiker, het exacte tijdstip van
de landing ter plaatse en de wagens waarmee de wapens naar het front werden gebracht. Nauwelijks één maand na de publicatie van dit rapport werden reeds in drie landen arrestaties verricht.
De Verenigde Naties zullen de betrokken landen vanuit het panel inlichten. Misschien komen er geen veroordelingen, maar een aantal betrokkenen zijn voor een aantal maanden achter de tralies verdwenen en hun namen werden in de pers bekendgemaakt. Wie nog zo idioot is om met dergelijke mensen zaken te doen, stelt zich onmiddellijk aan kritiek bloot. We moeten het deze netwerken op deze wijze moeilijker en duurder maken.
De diamantwereld slaagt er vaak in een gestolen partij diamanten vroeg of laat terug te vinden. Voor
conflictdiamanten daarentegen blijken de smokkelaars altijd onvindbaar te zijn. Dat verhaal is totaal ongeloofwaardig.
De expertise is in België aanwezig met de ADIV, de diensten van het ministerie van Justitie en de pas opgerichte Diamantpolitiedienst. De zwarte lijst van namen circuleert. Het probleem is nog altijd dat onze ordediensten en onderzoekers weigeren over de grenzen te kijken. België moet proactief optreden en de verantwoordelijken in de Centraal-Afrikaanse Republiek, Congo-Brazzaville, Congo-Kinshasa en mogelijk ook Rwanda, Uganda en Angola waarschuwen. Als de Belgische overheden iemand ervan verdenken dat hij betrokken is bij iets wat de financiering van de strijdende partijen overstijgt, dan moeten ze de plaatselijke overheden om
samenwerking vragen om na te gaan wat de betrokkene precies exporteert. Ze moeten nagaan of het mogelijk is op de luchthaven een screening te organiseren waarbij de Belgische overheden betrokken worden. Ook kunnen ze voorstellen om Angolezen naar België te sturen. Ze moeten voorstellen om een gezamenlijk onderzoek te voeren tot er genoeg aanwijzingen beschikbaar zijn om de betrokkene het vuur aan de schenen te leggen.
De ADIV stelt wel mooie rapporten op, die dan laten naar de pers worden gelekt, zodat de dienst weer in verlegenheid wordt gebracht. Rapporten maken is echter niet voldoende, er moeten ook daden worden gesteld.
Het gaat hierbij niet alleen om de reputatie van België, maar het gaat er ook om zo
snel mogelijk een einde te maken aan een reeks conflicten waarin de smokkel van diamant of andere grondstoffen en goederen dermate belangrijk is geworden dat hij de beëindiging van het conflict in de weg staat. De actoren op het terrein hebben immers meer baat bij de instandhouding van de oorlogseconomie dan bij de overgang naar een normale gang van zaken en het sluiten van akkoorden.
Daarom is dit een urgent probleem. Het is belachelijk dat België zegt: we spelen mee in het Kimberley-proces, sturen vertegenwoordigers naar al die conferenties, nodigen NGO's uit voor dure dineetjes en geven ze zo het gevoel dat ze au sérieux worden genomen, als het er eigenlijk alleen om gaat zo van het probleem af te raken. We moeten kijken waar het in feite
om gaat. De NGO's die begonnen zijn met de campagne rond conflictdiamant, die daarna door de VN en het Kimberley-akkoord is overgenomen, zijn misschien een beetje naïef geweest en hun onderzoek was misschien niet gedegen genoeg. Misschien werden ze ook wel wat beïnvloed door de dure dineetjes van lobbyisten van de industrie of bepaalde lidstaten, maar het idee achter de campagne was wél correct, namelijk dat bepaalde conflicten niet ophouden precies door het conflictdiamant. Daarom is het belangrijk dat België een onderzoekscommissie heeft opgericht en ik hoop dat van hieruit druk wordt uitgeoefend op het beleid, op de industrie en op de Hoge Raad en dat ook de ordehandhavingsdiensten ertoe worden aangezet die zaak au sérieux te nemen. We moeten dit niet zien
als een reputatieprobleem voor België en de Antwerpse diamantsector, maar als een probleem dat weliswaar verder van ons af staat, maar waarmee we toch direct te maken hebben, omdat België grotendeels betrokken is bij het laten voortduren van de financiering van de rebellieën.
Op de vraag of er een directe band bestaat tussen diamanttrafiek en wapens moet ik ja antwoorden. Een aantal spelers zijn tegelijkertijd diamantair en bemiddelaar in de wapenhandel. Een aantal daarvan zijn betrokken bij de diamanthandel in Antwerpen. De jongste tijd is er nogal wat rumoer over mogelijke links tussen conflictdiamant en Al Qaeda naar aanleiding van een artikel in The Washington Post. Ik stond aanvankelijk zeer sceptisch tegenover dat artikel,
maar intussen beschikken we over meer gegevens, hebben we de methodologie van de journalist nagegaan en ook met hemzelf contacten gehad, en het gaat duidelijk om meer dan zomaar een spektakelartikel. Er zijn circuits van wisselagenten, niet alleen in België, maar ook in Pakistan, India en de Perzische Golf, Oman en de Verenigde Arabische Emiraten, die wellicht - we zijn op het ogenblik voor 90% zeker - directe banden hebben met de financiering van wat vaagweg Al Qaeda wordt genoemd. Exponenten van de Antwerpse diamantindustrie zijn aan die circuits gelieerd. Ik breng dit ter sprake omdat men zich te veel blind staart op conflictdiamant alleen. De grote bedreiging voor de diamantindustrie wordt niet enkel gevormd door het conflictdiamant, het diamant dat rechtstreeks gelieerd is met
rebellenbewegingen, maar ook door de georganiseerde misdaad. Wanneer u mensen uit de diamanthandel uitnodigt die op het terrein partijen diamant proberen te kopen, dan zullen zeer velen van hen zeggen dat de markt op het ogenblik onmogelijk is, dat de prijzen die op het terrein worden betaald hoger liggen dan de prijzen die in Antwerpen voor diamant worden gegeven. Dat wijst er duidelijk op dat het de opkopers in die gebieden, in de conflicteconomieën, niet te doen is om de marktwaarde van diamant, maar om de witwaswaarde of de politieke waarde ervan. Dat wil zeggen dat niet de waarde van de diamanten zelf telt, wel het feit dat op die manier rebellen kunnen worden gesponsord om bijvoorbeeld een bepaald regime omver te helpen werpen.
We moeten erkennen
dat de diamanthandel zeer kwetsbaar is voor infiltratie door de georganiseerde misdaad. Meer zelfs, de infiltratie is een feit. Conflicteconomieën trekken als een magneet de georganiseerde misdaad aan.
De statistieken over diamant en het Kimberley-proces bieden geen uitweg voor de conflictfinanciering. Het Kimberley-proces kan wel de interesse voor het thema opwekken bij de industrie en de betrokken staten. Het zet het thema op de internationale agenda.
Waar het om gaat zijn de gecriminaliseerde en gespecialiseerde netwerken die zich in de conflictgebieden hebben ingewerkt. Ze hebben directe toegang tot de regimes of tot de rebellenleiders en tot de internationale markten en financiële systemen. Er zijn ook links met
de Russische georganiseerde misdaad en met Al Qaeda.
Het gaat niet uitsluitend om een oorlogseconomie, maar om een criminalisering van die economie. Daarom moet het dossier worden opengetrokken.
Mijn belangrijkste aanbeveling voor de ordehandhavingdiensten en voor het beleid is afschrikking. De industrie moet zien dat het de overheid menens is. Het moet haar duidelijk worden gemaakt dat er met de handel in diamant meer aan de hand kan zijn dan belastingontduiking, dat het georganiseerde misdaad kan zijn en dat een aantal kopstukken moeten worden aangehouden.
Die doelstellingen zijn nodig op het terrein op korte termijn, maar zullen ook op lange termijn resultaat opleveren.
Sommigen vrezen dat met strenge maatregelen de diamanthandel in Antwerpen zal verdwijnen en uitwijken naar Israël of andere diamantcentra. Dat argument waarachter de industrie en de politiek zich verschuilen, klopt volgens mij niet. De grote diamantairs die in Antwerpen actief zijn, werken al op wereldniveau. Ze hebben ook een kantoor in New York, Tel Aviv of New Delhi. De markten moeten niet meer verplaatst worden. Ze zijn al geglobaliseerd. De diamantairs zullen om tal van redenen in Antwerpen aanwezig blijven. Er is de geografische ligging, de nabijheid van De Beers, de traditie, het feit dat België een relatief veilig land is voor diamantairs en dat er vlotte verbindingen zijn met Afrika.
We moeten af van die defensieve
houding en een proactief beleid gaan voeren. Er zijn nog geen echt goede rapporten over de diamanttrafiek, maar er circuleren wel namen van personen die de conflicten in Afrika op grote schaal financieren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De uiteenzetting ging vooral over diamant. Tot nog toe werd hier meer over coltan gesproken, waarover de heer Peleman ons ongetwijfeld ook wat kan vertellen.
De heer Peleman zegt dat er een zwarte lijst met namen bestaat. De heer Peleman zegt dat er een duidelijke relatie is tussen de wapenbrokers en de diamantsmokkelaars. België moet daarbij betrokken zijn. Ik vermeld in dit verband Victor Bout, die schatrijk is en in Afrika vrij rondloopt, maar ook in Oostende wordt gesignaleerd.
De heer Peleman vraagt om afschrikking, maar gisteren nog is gebleken dat het Europees arrestatiebevel niet zo makkelijk te realiseren is. De Italianen liggen dwars.
Kan de heer Peleman meer concrete informatie geven over de criminelen en de georganiseerde misdaad?
Uit vorige hoorzittingen en op basis van publicaties kunnen we veronderstellen dat er een verband is tussen Belgische firma's en een aantal mensen op het terrein die coltan via de comptoirs naar Europa en verschillende andere plaatsen in de wereld versturen. De Belgische firma's die in het VN-rapport worden genoemd, zouden daarbij betrokken kunnen zijn. Onze commissie zou die verbanden in kaart moeten kunnen brengen. Kunt u ons zeggen wie wie is op het terrein?
De heer J. Peleman. - Ik heb vermeden namen te noemen. In rapporten van de VN is het makkelijker namen te noemen omdat experts van de VN in hun hoedanigheid niet gerechtelijk kunnen worden vervolgd. In een vergadering met gesloten deuren wil ik graag mijn eigen zwarte lijst geven. Victor Bout kan gerust worden vermeld, aangezien hij toch al een slechte reputatie heeft.
Wat dat Europees arrestatiebevel en het dwarsliggen van Italië betreft, moet ik toch wat nuanceren. Met de zaak-Minin heeft de procureur van Monza aangetoond dat hij de kwestie ernstig neemt. Leonid Minin, een van de kopstukken van de Odessa-maffia, werd in augustus van vorig jaar aangehouden voor een belachelijk incident met enkele prostituees. Er werd een
kleine hoeveelheid cocaïne bij Minin aangetroffen.
Bij die aanhouding werden ook documenten in beslag genomen, waaruit bleek dat Minin wel even meer was dan de toevallige cliënt van die prostituees. Men heeft de man achter de tralies gehouden. Hij werd even vrijgelaten, maar zit nu weer in de gevangenis. De procureur in Monza vervolgt Minin omdat hij betrokken was bij de schending van het wapenembargo tegen Liberia. Het enige Italiaanse element in deze zaak is de vluchtroute van het vliegtuig dat de wapens naar Liberia heeft gebracht en voor zijn terugkeer het Italiaanse luchtruim heeft doorkruist. Hoewel Italië niet eens een extraterritorialiteitswet heeft, brachten de gerechtelijke autoriteiten toch de vereiste moed op en zetten zij
voldoende middelen in. Het houdt Minin nu al meer dan een jaar gevangen. Een belangrijk kopstuk van de Oekraïense maffia die betrokken was bij witwasserij, fraude met grondstoffen, onder andere bij diamanthandel, en bij wapentrafiek, wordt zodoende toch even uit de circulatie genomen. Het proces zal pas volgend jaar plaatsvinden en het zal misschien niet eens tot een veroordeling komen, maar zo wordt toch een afschrikkingseffect gecreëerd. De vaststelling door de VN dat Minin's privé-jet werd gebruikt om wapens van Burkina Faso naar Liberia te vliegen en zodoende het wapenembargo te omzeilen, was voldoende voor de procureur van Monza om te vervolgen. Met andere woorden: zonder extraterritorialiteitswetgeving en zonder het Europees aanhoudingsmandaat kan er ook al
wat.
Ik dank wellicht mijn staat van expert aan mijn Belgische nationaliteit en aan het feit dat heel veel zaken van wapentrafiek en diamanthandel zich in mijn onmiddellijke omgeving afspelen. Trafikanten passeren door België. Dat feit moet gerechtelijke en ordediensten ertoe aanzetten ze het hier flink moeilijk te maken.
Victor Bout is niet enkel betrokken bij de wapenhandel naar zo wat elk conflictgebied in Afrika - inmiddels wordt hij de McDonald van de Afrikaanse wapentrafiek genoemd -, hij is ook direct betrokken, zoals Knack knap heeft beschreven, bij coltan-investeringen en, dank zij zijn directe band met Bemba, ook bij investeringsplannen in het noorden van Congo.
Bout heeft
vroeger zeer veel voor Unita gevlogen en vliegt nu voor de Angolese regering. Zo zie je maar hoe geld in die conflicteconomieën steeds het laatste argument blijkt te zijn. Hij is zowat in alle buurlanden van Congo aanwezig. Hij heeft maatschappijen in Rwanda, is aanwezig in Uganda, heeft vluchten vanuit Bunia, Kisangani en Bukavu. Bemba vliegt met helikopters van Bout. Zijn betrokkenheid is totaal. Hij is bekend, maar hij is slechts een van velen.
Bout is zelf ook direct betrokken bij de diamanthandel. Sanjivan en Ruprah, kompanen van Bout, hebben diamantmijnen in Congo. Er zijn berichten verschenen, maar niemand heeft dit ooit terdege uitgezocht, dat Ruprah de stroman zou zijn voor de presidenten van Rwanda en Uganda. Hun belangen in de oorlogseconomie
in Oost-Congo zouden behartigd worden door de firma's van Sanjivan en Ruprah.
Ik heb Ruprah geïnterviewd naar aanleiding van de kwestie Liberia. Ook daar had hij een diamantmijn samen met de president. Hij wond daar geen doekjes om. Als dusdanig is hij ook rechtstreeks betrokken bij de wapentrafiek naar de regio. Dit zijn slechts een aantal voorbeelden van de werkwijze van die netwerken. Ik wil u graag een lijst bezorgen, maar dan wel in een vergadering met gesloten deuren, want ik stel mij hoe dan ook bloot aan juridische risico's, wanneer ik namen mocht noemen van mensen die nog niet veroordeeld zijn of tegen wie de bewijslast nog wat zwak is.
Er werd mij gevraagd naar de namen van de comptoirs voor coltan in
Congo. Leden van mijn onderzoeksinstituut in Antwerpen zijn op het terrein geweest en hebben alle namen van de comptoirs. Ik kan u die dus meedelen. Coltan is door het eerste Congorapport van de VN een belangrijk item geworden. De prijs van coltan is op de internationale markt fel gezakt. Op een gegeven moment vonden veel diamantairs de weg naar coltan omdat de winstmarges tot begin dit jaar hoog lagen. In afwachting van betere prijzen worden nu stocks aangelegd.
Coltan en diamant hebben veel gemeen. Beide grondstoffen worden vaak op een ambachtelijke wijze bovengehaald. De officier op het terrein kan de delvers, die hij bijna als slaven behandelt, gemakkelijk controleren. Zij kunnen voor hem met de fiets dagelijks enkele kilo's coltan vervoeren. Toen
coltan peperduur was, loonde dat ook de moeite. Ook diamant heeft zonder veel investeringen een hoge waarde. Een schop is bij wijze van spreken voldoende. Voor Congo zijn diamant, coltan en ook casseriet momenteel gemakkelijk te delven grondstoffen en daardoor belangrijk in het conflict.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Bestaat er volgens u kartelvorming op de coltanmarkt? De vertegenwoordiger van het TIC was op dat vlak niet duidelijk. De dame in kwestie was blijkbaar onvoldoende op de hoogte. De ineenstorting van de prijs en het aanleggen van stocks doen kartelvorming vermoeden.
De heer J. Peleman. - Voor coltan kunnen we spreken van een internationale monopolievorming. Ik denk daarbij vooral aan de grote bedrijven. Een directe link met de traders of brokers ten aanzien van het Congodossier is minder duidelijk.
De grote bedrijven zijn vertegenwoordigd in het Studiecentrum in Brussel. Daaruit echter afleiden dat er op dat niveau complotten gesmeed worden, is overdreven. Volgens mij bestaat er op de internationale markten een soort natuurlijke monopolievorming. Het is echter onwaarschijnlijk dat dit gebeurt met betrokkenheid of medewerking vanop het terrein en dat er een directe band is met conflictfinanciering. De prijsschommelingen in Congo zijn meer gelinkt aan het toeval. Echte complotten moeten daar
niet achter worden gezocht.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - De heer Peleman schijnt te zeggen dat het certificatiesysteem het helemaal niet mogelijk maakt de oorsprong na te trekken en de verdere verkoop van de diamant te volgen. Dat is een ernstige zaak.
Tijdens de conferentie van Gaborone die onlangs plaatsvond, was iedereen blij met het certificatiesysteem, ook de Belgische regering. Men verheugt zich over de traceerbaarheid, de certificatie en de verkoop. Eindelijk schijnt men ook een onderscheid te maken tussen de bloeddiamanten en de eerlijke diamanten. U plaatst daar een groot vraagteken bij en u uit ernstige beschuldigingen. U hebt het woord traceerbaarheid niet gebruikt. Betekent dit dat het vandaag niet mogelijk is de oorsprong van
een diamant te bepalen en de verkoopkanalen te volgen? Bestaat er een doeltreffender systeem?
U had het over nonchalance en hebt gewezen op de expertise die in Antwerpen aanwezig is. U beweert dan men weet welke personen zich in ons land bevinden, dat men over de wettelijke middelen beschikt om ze aan te houden, maar dat men het niet doet. Dat is een ernstige vaststelling. Tijdens de vergadering met gesloten deuren zullen we wellicht te weten komen over wie het gaat.
Een veel gebruikt argument is dat als te veel druk wordt uitgeoefend op Antwerpen, de diamanthandel zich naar Bombay of Tel Aviv dreigt te verplaatsen. U hebt echter gezegd dat dezelfde personen ook in Bombay en Tel Aviv opereren.
Op 30 juni heb ik in Kinshasa vernomen dat sommige verkoopkanalen vanuit Kinshasa naar Antwerpen vertrekken om dan, als de waarde van de diamant is bepaald, terug te keren naar Kinshasa. Vervolgens zou de diamant naar andere plaatsen gaan. De diamant zou dus niet in Antwerpen geslepen worden. Officieel zou Antwerpen deze diamant weigeren omdat hij niet veel waard is, en hem naar andere plaatsen sturen. Heeft u daarover informatie? In hoever zijn deze verschillende diamantmarkten daarbij betrokken? Zijn er aanwijzingen dat het over Bombay of Tel Aviv zou gaan? Het is belangrijk dat de afzet van diamant, niet alleen in Antwerpen maar ook op andere plaatsen, in aanvaardbare omstandigheden verloopt.
Is het ogenblik niet gekomen
om volledig andere regels vast te leggen voor de verkoop van diamant? Men heeft het vaak over een grijze markt. Er heerst nogal wat onduidelijkheid over de invoer van diamant en het notificatiesysteem. Als ik goed ben ingelicht, baseert de fiscus zich op de winst en niet op de omzet in deze sector. Is de tijd niet aangebroken om het diamant te commercialiseren overeenkomstig de normale regels die in de internationale handel gelden?
De heer J. Peleman. - Ik heb gezegd dat het certificaat niet zal bijdragen tot de oplossing van het probleem. Vorige maand was ik nog in Sierra Leone, het land dat als voorbeeld wordt aangehaald voor het certificeringssysteem. De bedoeling van dit systeem is dat Sierra Leone belasting kan heffen op de diamantexport en dat het probleem van het conflictdiamant wordt opgelost. De toestand in Sierra Leone is meer exemplarisch dan die in Angola en Congo omdat Sierra Leone nauwelijks andere grondstoffen heeft. Er is enkel nog rutiel, maar de productie ervan ligt momenteel volledig stil. De overheid van Sierra Leone geeft zelf toe dat het merendeel van het diamant dat de rebellen op dit ogenblik ontginnen, het land met het certificaat van oorsprong verlaat en dus al is witgewassen vóór het het land uit is. Wij meenden dat wij als VN-experts de bondgenoten waren van de regering in de strijd tegen de rebellen en dat wij erin zouden slagen de internationale financiering van de rebellen te stoppen. Nochtans blijkt algemeen te worden aanvaard dat er niet te hard mag worden opgetreden tegen het conflictdiamant dat afkomstig is uit Koidu of Kono in het rebellengebied, want anders wordt het via Guinée of Ivoorkust uitgevoerd.
De heer Paul Wille (VLD). - U beweert dat slechts 10% van de handel op de officiële manier gebeurt. Als er een certificaat van originewordt gebruikt, veronderstel ik dat er een verband is met de algemene statistiek.
De heer J. Peleman. - Dat is mogelijk. De diamantair op het terrein zal echter altijd beweren dat de hoeveelheid die voor de maandelijkse export naar Freetown, de hoofdstad van Sierra Leone, wordt gestuurd, altijd tot ongeveer twee miljoen dollar beperkt blijft, zelfs al wordt er soms veel meer of veel minder geëxporteerd. Het handhaven van hetzelfde maandelijkse volume is immers gemakkelijker voor de statistiek. Het is duidelijk dat er met de exportvolumes wordt gesjoemeld. Een aantal diamanten passeren via het certificaat van oorsprong want als de comptoir niet performant genoeg is, wordt deze gesloten. Dat is in het verleden ook in Congo gebeurd. Er wordt immers van uitgegaan dat, indien de comptoirs niet performant zijn, er wordt
gesmokkeld. De diamantairs handhaven dus een bepaald volume. Er wordt rekening gehouden met de periode van het jaar. Aan het einde van het regenseizoen kan het volume stijgen of dalen en bij het begin van het regenseizoen zou het volume logischerwijze moeten stijgen omdat de delvers hun stenen dan wassen. Al deze gegevens worden bij de documenten gevoegd, maar uiteindelijk wordt er evenveel gesmokkeld. Het probleem is de timing. Men wil enerzijds het probleem van het conflictdiamant zo vlug mogelijk aanpakken, want dagelijks sterven er mensen door de wrede praktijken van de rebellen. Anderzijds wordt er een systeem gecreëerd waarbij alle producerende, transit- of importerende landen internationale verdragen moeten sluiten, feedbacksystemen moeten opzetten en bilaterale douaneregels
moeten uitwerken. Dit is een proces dat jaren of zelfs decennia in beslag kan nemen. Twee jaar nadat het werd opgestart, is men erin geslaagd een certificaat van oorsprong in te voeren voor Angola, Sierra Leone en Guinée. Toch is de helft van de partijen die afkomstig zijn uit Guinée nog steeds niet voorzien van een certificaat, hoewel ze door de officiële instanties naar Antwerpen worden gestuurd. Voorts moet nog worden gewacht op de tientallen andere landen die betrokken zijn bij import, transit, productie of export van diamant voor het Kimberley-proces effectief kan worden toegepast. Als het certificaat enkel in Sierra Leone wordt opgelegd, nemen de hoeveelheden via Liberia, Ivoorkust en Guinée onvermijdelijk toe. Zolang deze landen het akkoord niet
ondertekenen, is het certificeringssysteem in Sierra Leone waardeloos omdat de buurlanden aan de controle ontsnappen.
Momenteel bestaan het certificaat van origine en het Kimberley-proces dat alle lidstaten, de industrie en een aantal betrokken NGO's toejuichen, enkel in theorie. Mocht deze theorie in de praktijk worden omgezet, dan zouden we tot een perfecte statistiek komen en zouden de communicerende vaten in de hele diamanthandel in kaart kunnen worden gebracht. Het is vergelijkbaar met de introductie van IDI in Congo waarbij een monopolie op diamant wordt ingesteld omdat men het conflictdiamant wil controleren. Nog dezelfde dag zal dan de export via Congo-Brazzaville, waar geen certificaat van oorsprong bestaat, beginnen lopen. Op het ogenblik stelt het
Kimberley-proces helemaal niets voor. Er zijn twee verschillende tijdschema's. Enerzijds willen we dat de wrede oorlog in Sierra Leone wordt beëindigd zodat in dat kleine land weer orde heerst. Anderzijds duurt het jaren voor alle bilaterale akkoorden gesloten zijn en in de exportlanden een gecentraliseerd Diamond Office wordt opgericht zodat de beveiliging vanaf de productie tot de eerste export verzekerd is. Ook dit is een element van het Kimberley-proces. De exportlanden zijn hiertoe niet in staat. Vervolgens blijkt dat de leden van het Kimberley-proces niet echt bereid zijn om dit te financieren. Het conflictdiamant staat met inbegrip van het Kisangani-diamant in voor 4% van de wereldhandel en smokkeldiamant maakt 20 tot 50% van de wereldhandel uit. Het Kimberley-proces doet
niets aan dit probleem.
In België beschikken we over de nodige middelen om er wel iets aan te doen. Maar, stel dat ik mij bij mijn aankomst in België aanmeld met een document uit Zambia, een land waarvan iedereen weet dat het geen diamant produceert. Het is duidelijk dat mijn diamanten komen uit het Unita-gebied, dat zich uitstrekt langs de grens tussen Zambia en Angola. Er gebeuren twee dingen. Ten eerste stellen de Belgische diensten geen vragen. Ten tweede hoef ik niet eens aan te tonen dat ik in Zambia in het vliegtuig ben gestapt. Ik had net zo goed uit Portugal kunnen komen en verklaren dat ik een partij diamanten uit Zambia heb meegebracht. Natuurlijk had ik die diamanten in Portugal moeten declareren toen ik de Europese Unie binnenkwam,
maar ook daar zal de douane mij geen vragen stellen. Laten we ervan uitgaan dat de Belgische douanier iets meer van diamant afweet dan zijn Portugese of Griekse collega. Waarom wordt een laisser-passer-beleid gevoerd als de internationale reputatie van ons land tegenover zijn voormalige kolonie en mandaatgebieden op het spel staat?
Het is zeer gemakkelijk om een partij diamanten binnen te brengen. Ik heb hiervoor zelfs geen documenten nodig, zolang ik maar een ontvanger heb. Een deal met een van de geregistreerde diamantairs in Antwerpen volstaat. Mocht het document fout zijn, dan bel ik hem wel even met de vraag een andere factuur door te faxen.
Hierbij moet dan nog worden opgemerkt dat België met het Diamond Office in
Antwerpen als enige land beschikt over een gespecialiseerd systeem voor de inklaring van diamant. We mogen ervan uitgaan dat het in andere landen alleen maar erger is. Ik sta dan ook sceptisch tegenover het Kimberley-proces en sta dan ook niet te juichen wanneer in Gaborone een akkoord wordt gesloten.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Dat is niet doeltreffend. Het dient alleen maar om ons geweten te sussen. Aangezien we over documenten beschikken die als een soort doorgangsbewijs kunnen dienen, kan dit de positie van Brussel versterken.
De heer J. Peleman. - Precies daarom ook zei ik dat het certificaat van origine het ultieme witwassysteem voor conflictdiamant dreigt te worden. We weten allemaal dat de Angolese generaals oorlog voeren tegen UNITA, maar anderzijds dé tussenpersonen zijn voor de UNITA-stenen die via het officiële systeem naar de markten vertrekken. Dus nog vóór ze het conflictgebied verlaten, zijn de diamanten al witgewassen. Door te strijden tegen conflictdiamanten hebben we de illusie dat we de bondgenoot zijn van regimes die te kampen hebben met rebellenbewegingen, maar eigenlijk staan deze regimes dit systeem toe. Ook op dat vlak sta ik sceptisch tegenover het hele Kimberley-proces, want alleen al in het systeem van de twee voorbeeldlanden, Sierra
Leone en Angola, wordt vals gespeeld. De diamantcontroleur stopt om vijf uur. Denkt u dat de diamanthandel om vijf uur stopt? We maken ons er te gemakkelijk vanaf door te zeggen dat Afrika nu eenmaal op die manier zaken doet. We moeten onszelf au sérieux nemen, hier tenminste maatregelen treffen en dan nagaan hoe dat leidt tot betere resultaten in Afrika. Zal de staat in Sierra Leone zich daartegen verzetten omdat het hen toch te doen is om de exportheffingen? Laat me niet lachen! De hele jaarproductie van Sierra Leone bedraagt maximaal 50 miljoen dollar. Daarop wordt een exportheffing van 3% geheven en daarvan gaat 1% naar de diamond valuator, een Belg. Zal het land met wat overblijft heropgebouwd kunnen worden? Natuurlijk niet. Het land heeft een armoedeprobleem en dat
werkt de corruptie in de hand. Officieel verdient een minister er 25 dollar per maand. Daarmee kan hij niet de zijden sokken kopen die hij aantrekt wanneer hij naar Kimberley gaat. De betrokkenheid bij de diamanttrafiek begint, evengoed in Congo, op het terrein, op het laagste niveau, gaat dan verder naar de broker,decomptoir, de luchthaven waar het pakket voor export wordt gedeclareerd, de generaal die op de luchthaven de controles doet. Zo zit het hele systeem in elkaar en die netwerken eindigen hier. Hier kunnen we er dus iets aan doen, maar dat doen we niet, want we voeren een laissez-passer-beleid. Is het zo moeilijk om iemand die diamanten aangeeft en beweert uit Zambia te komen, om zijn ticket en visum te vragen? Toch wordt dat niet gedaan. Het is toch zeer
gemakkelijk om de controle op dat niveau een beetje te verbeteren. Daarvoor zijn geen internationale verdragen of betere wetten nodig. Er moet gewoon wat proactief worden opgetreden.
Het systeem van commercialisering van het diamant, ook op het vlak van fiscaliteit, moet compleet worden omgegooid. De Belgische fiscaliteit vormt inderdaad een probleem. In Afrika wordt te weinig aangegeven en in België te veel om de winstmarges kleiner te doen lijken, want de belasting wordt geheven op de winst. De echte winst is zeer moeilijk te achterhalen, maar ligt zeer zeker hoger dan de 1 of 2% die de diamantairs aangeven. De winstmarges moeten veel hoger liggen. Valt dat te controleren? Zeer moeilijk en het probleem is dat men voor diamant hoe dan ook afhankelijk
is van de expertise van de sector zelf. Daarom hebben we in België het Diamond Office bedacht, het interne douanekantoor van de Hoge Raad voor Diamant, dat werkt namens de staat maar bemand wordt door mensen uit het circuit zelf, zodat tenminste de waarde van het diamant min of meer kan worden bepaald. Werkt het systeem echt? Nee, want het Diamond Office beoordeelt enkel de waarde en houdt zich niet bezig met de origine van het diamant. Bovendien is de echte oorsprong van het diamant nauwelijks traceerbaar, omdat alle pakketten die aankomen, gemengd zijn. Op het ogenblik bestaat er een embargo tegen Liberia, omdat het land rechtstreeks betrokken was bij de financiering van de RUF-rebellen in Sierra Leone.
Ironisch genoeg komt het Liberiaanse diamant via
een certificaat van oorsprong van Sierra Leone op de internationale markt terecht.
Het systeem werkt als communicerende vaten. De dealers hebben me gezegd dat een aantal van de partijen uit Liberia goed op Kono-diamant, dus diamant uit Sierra Leone, lijkt. Een ander deel lijkt op diamant uit Ivoorkust, dat laten ze via Ivoorkust passeren. Ze speculeren dus op het feit dat de herkenbaarheid van partijen diamant nauwelijks mogelijk is, zeker niet op een niveau dat voor een rechtbank zou kunnen worden gebruikt.
De procedure met het certificaat van oorsprong kan alleen maar werken indien alle lidstaten meedoen, maar dan rijst het probleem van de timing.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Uit het tweede VN rapport blijkt dat Congolese regeringsleden en directieleden van de mijnen geld doorsluizen naar de bank Belgolaise in Brussel. Bedragen boven de 400.000 frank moeten volgens de wet op de witwaspraktijken worden aangegeven. Heeft u daar al onderzoek naar gedaan?
We merken dat er, wellicht met het oog op witwasoperaties, heel wat joint ventures worden opgericht tussen Congo en Zimbabwe en tussen Congo en de omringende landen. Is er al onderzoek gebeurd naar die joint ventures?
Er zouden afschrikmiddelen moeten worden gecreëerd. Zou het uitbreiden van de bevoegdheden van het internationaal strafgerecht van Rome met economische misdrijven een
efficiënt middel kunnen zijn in de strijd tegen conflictdiamant en de illegale handel?
Vorige week hebben we iemand gehoord van het TIC. We hebben naar cijfers gevraagd over de coltanproductie, maar we hebben er geen gekregen. Volgens de getuige bestonden er geen cijfers. Kunt u ons cijfers geven?
Heel wat huurlingen uit Oost-Europa komen in Afrika terecht. Er zouden ook veel Russische wapens in Afrika terechtkomen. Is er een verband? Worden de huurlingen betaald met diamanten?
Enige tijd geleden hebben we met de commissie voor de Binnenlandse Zaken een bezoek gebracht aan Kirgizstan. Er lopen daar heel wat zakenmensen rond, hoewel er in dat gebied niet veel zaken te doen zijn. Waarom kiezen
Europeanen precies dit gebied uit om handel te drijven met Afrika? Is het omdat de wapenuitvoer voornamelijk gebeurt vanuit Oezbekistan, Oekraïne en Rusland?
De heer J. Peleman. - Naar het meldingssysteem voor grote bedragen die via banken passeren heb ik zelf geen onderzoek gedaan en ik heb daar geen expertise in. Ik denk wel dat elke bank automatisch bij elke overdracht die een bepaald bedrag overschrijdt - 400.000 frank - aan de cliënt vraagt waarvoor hij dit bedrag ontvangt en dat er een lijst wordt opgemaakt. Ik denk niet dat deze gegevens automatisch tot een onderzoek leiden. Ik denk dat deze gegevens worden gecentraliseerd, dat er steekproeven worden genomen en op basis daarvan een aantal onderzoeken worden gevoerd. Ik denk dat er vooral onderzoeken gebeuren naar fiscale fraude en niet naar georganiseerde misdaad of witwaspraktijken, zeker niet in verband met het onderwerp van deze onderzoekscommissie.
Ik ben echter geen expert ter zake.
Naar de joint ventures en de belangen van Zimbabwe, Namibië, Angola, Rwanda en Uganda in Congo is heel wat onderzoek verricht en daarover circuleert documentatie in de internationale media. Meestal gaat het om combines op het hoogste niveau. Zo zou de president van Zimbabwe directe belangen hebben in een aantal Congolese mijnen. Enkel het hoogste niveau en de meest invloedrijke zakenlui of de topgeneraals uit die landen hebben op die manier hun belangen in Congo.
De problematiek van de huurlingen is gelijkaardig. Het gaat daarbij om een soort van militair commercialisme. Staten verhuren hun legers aan buurlanden of andere landen in ruil voor geld. Een voorbeeld daarvan is Namibië en
Zimbabwe.
Wat is de rol van het Internationaal Strafgerechtshof? De verantwoordelijkheid blijft bij de lidstaten liggen. De staat heeft uiteindelijk, met zijn mogelijkheden op juridisch vlak en zijn mogelijkheden van ordehandhaving, een controlerende functie, ondanks de globalisering. Ik hoop dat er op het niveau van de staten proactiever wordt opgetreden en dat er meer onderzoek wordt gedaan.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik was toevallig aanwezig in Angola ten tijde van het Kimberley-proces. Er bestond ongenoegen over het feit dat België niet echt kon optreden omdat de Europese Unie alles beheerst. Een afzonderlijk land kan moeilijk een controlemechanisme opzetten.
De heer J. Peleman. - Dat is juist. Op het vlak van de douane bijvoorbeeld heeft de Europese Commissie laten uitschijnen dat het hele certificaat van origine haaks zou staan op de vrije handel binnen de Unie. De Europese Unie zou het certificaat van origine voor diamant niet erkennen omdat het in strijd zou zijn met de WTO-regels en de vrije handel in de weg zou staan.
Op het huidige ogenblik zijn er nog steeds de eigen douanediensten voor aangifte. Als diamant van buiten de Europese Unie België wordt binnengebracht, moet dit worden aangegeven. Het aangiftesysteem werkt relatief goed. Het diamant wordt aangegeven bij de grens, wordt verzegeld, gaat naar het Diamant Office en wordt daar gecontroleerd. Als het diamant via een
ander EU-land de Unie binnenkomt, gaat het al minder goed. Geen enkel ander land heeft een instelling zoals het Diamant Office of heeft experts. In een ander EU-land is het helemaal niet zeker dat conflictdiamant zal worden herkend en bovendien kan de waarde van het diamant er nauwelijks worden bepaald.
Toch denk ik dat wij, zolang we eigen douanediensten hebben aan de buitengrenzen, aan dit probleem wel degelijk iets kunnen doen. Ik denk dat wij ons niet moeten verschuilen achter het wegvallen van bepaalde aspecten van soevereiniteit en het uitvoeren ervan naar het Europese en andere niveau's om niets te ondernemen in eigen land.
Wat is de juridische waarde van termen als `plundering' of `illegale handel' in de Congolese
context? De VN-panels hebben gekozen voor een bepaalde definitie. Wij staan hier veel minder voor een internationaal juridisch debat, dan wel voor een politiek debat.
Charles Taylor in Liberia steunt rebellen uit Sierra Leone. Wij zouden Charles Taylor dus een embargo moeten opleggen. Dat is nu aan de gang. Rwanda en Uganda doen hetzelfde in Oost-Congo, maar de kans is zeer gering dat aan die twee landen een embargo zal worden opgelegd. Afgezien van mijn persoonlijke beoordeling over de betrokkenheid van Liberia, van Rwanda of van Uganda, wordt hier eigenlijk met twee maten gemeten. Vanuit juridisch oogpunt kan dat niet, maar het gaat hier om een internationale politieke beslissing. Voor dit soort praktijken verwacht ik niet te veel van internationale
gerechtshoven, omdat het uiteindelijk om vrij vage beginselen gaat. Het goud van Oost-Congo wordt al tientallen jaren via Burundi geëxporteerd. Is dat plots illegale exploitatie, omdat Kinshasa het gebied niet meer controleert? Het antwoord op deze vraag is wellicht politiek en niet juridisch.
Er zijn nooit vragen gesteld over het goud dat Congo via Burundi verliet. Nu wordt dat plots wel een issue. Er is sprake van conflictgoud, conflictkoffie, conflicthout. Het eerste Congorapport verbond de term conflict nogal royaal aan bepaalde grondstoffen.
IPIS heeft een onderzoekje uitgevoerd naar de export van coltan. Het zal eerstdaags worden gepubliceerd door een aantal NGO's. Er wordt in detail onderzocht hoeveel coltan
Congo via welke comptoir heeft verlaten. Alle betrokkenen werden geïnterviewd. Ook alle brokers in België en zelfs erbuiten zijn zoveel mogelijk geïnterviewd. Dan vang je geruchten op, of hoor je in contacten met geheime diensten of met journalisten die het terrein kennen, dat een aantal vluchten in die statistieken niet opduiken. Zelfs als je tot de laatste dealer tracht te interviewen kom je niet aan totaalgegevens. Ik kan mij dus voorstellen dat de mensen van het TIC niet over de nodige gegevens beschikken, hoewel er bij de UNDP, het IMF en bij de Wereldbank internationale statistieken bestaan over de wereldcoltanproductie en over het aanbod van coltan op de markt. De gegevens moeten mijns inziens voor een goed deel wel gededuceerd kunnen worden.
Welke hoeveelheid coltan uit Congo komt en wie precies verantwoordelijk is voor die trafiek, valt moeilijk te zeggen. Het transport gebeurde immers niet alleen met Sabena-toestellen maar ook met vliegtuigen die nergens geregistreerd zijn. Er is dus sprake van spookvluchten in die oorlogseconomieën. Ik moet voor het overige aan de onderzoekers van IPIS vragen of ze in het coltanonderzoek al aan kwantificering toe zijn.
Ik wil nagaan of IPIS kan bepalen op welk moment coltan geëxporteerd en verkocht werd, want er zijn belangrijke schommelingen geweest in de coltanprijzen. Pas dan kunnen we ons een idee vormen van de omzet.
Inzake huurlingen gaat het niet alleen over Oost-Europa. De
Oost-Europeanen zijn gevolgd nadat de Zuid-Afrikanen, Britten en Israëli begonnen waren met de PMC's. Het gaat om de privatisering van legertjes die in bepaalde conflicten een bepalende rol kunnen spelen omdat ze zo professioneel werken en zo goed uitgerust zijn dat ze het machtsevenwicht in conflicten kunnen veranderen. Er zijn tal van voorbeelden, onder meer Executive Outcomes en Sandline. Een aantal van die bedrijven waren in het midden van de jaren'90 erg actief in enkele conflicten in Afrika.
De huurlingen werden voor de meeste van hun contracten nooit betaald en voeren vandaag nog altijd gerechtelijke procedures, maar hun grote voordeel was dat ze zo dicht bij het regime stonden, dat ze strategisch advies gaven, de wapens voor het
regime aankochten en in ruil daarvoor onder meer concessies kregen. Het voorbeeld van de PMC's werd door onder meer Tsjetsjeense bedrijven opgevolgd. In Kirgizstan werd gerekruteerd via Oekraïne. Er ontstond een heel netwerk van bedrijfjes, maar in de plaats van het model van de huurlingenbedrijven van de Zuid-Afrikanen, de Britten en de Israeli's ging het in de voormalige Sovjetunie voornamelijk om meer traditionele huurlingenoperaties met werkloze avonturiers die voor een handvol dollars gerekruteerd worden. Russische of Oekraïense helikopterpiloten verdienen in Afrika ongeveer 800 dollar per maand en moeten daarvoor zeven dagen per week werken en vaak halsbrekende toeren uithalen. Het grote geld gaat daar niet naartoe. Het probleem van de wapentrafiek naar Afrika heeft
natuurlijk veel te maken met de Oost-Europese wapenstocks. Uit de statistieken van de wapens die bij ontwapeningsinitiatieven van de VN ingeleverd worden, blijkt dat daar meer dan 60% kalasjnikovs bij zijn. Kalasjnikovs worden in meer dan 30 landen legaal geproduceerd en illegaal in nog eens een 20-tal andere. Het is dus bijzonder moeilijk om de oorsprong van die wapens te achterhalen, zelfs wanneer er een ideaal traceerbaar systeem en een markering worden uitgewerkt. Er circuleren immers 60 tot 70 miljoen kalasjnikovs die nog niet gemarkeerd zijn. Dat probleem moet eerst worden opgelost.
Vaak zien we dat bij grote contracten, behalve bij puur illegale trafieken, van regering tot regering concessies worden gegeven en dat training, bemanning van de systemen
of piloten een onderdeel van het wapenpakket vormen. Dat gebeurt praktisch in alle Oost-Europese landen. Helikopters worden vandaag minder verkocht dan wel geleasd met piloot en mecanicien. De uit te voeren strategische operaties zijn vaak ook in de leasingcontracten begrepen.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Kan u iets zeggen over uw organisatie? Hoe komt het dat u de markt zo goed kent? Kan u precies uitleggen wat de Belgische wetgeving zegt over de invoer van diamanten in België? U hebt gezegd dat een aangifte nodig is... U hebt ook gesproken over een Diamond Office, dat in andere landen niet bestaat.
De heer J. Peleman. - IPIS zou je de Vlaamse tegenhanger van de Franstalige GRIP kunnen noemen. In oorsprong is het een non-profit onderzoeksbibliotheek, die gegevens verzamelde over internationale betrekkingen, met name in conflictgebieden. IPIS werd in het begin van de jaren tachtig door vredesbewegingen, zoals Pax Christi, opgericht, wat de werking gedurende de eerste tien jaar sterk heeft beïnvloed. In het begin van de jaren negentig was IPIS uitgegroeid tot een gespecialiseerde en professionele bibliotheek, die niet alleen boeken, maar ook gespecialiseerde tijdschriften, contactbladen van NGO's en contactadressen bezat. Vooral studenten internationale betrekkingen en internationaal recht konden tot de clientèle van de bibliotheek worden
gerekend. Later zijn we ons veeleer beginnen te ontwikkelen als een studiedienst, een soort van onderzoeksinstituut. Persoonlijk stel ik vooral belang in illegale wapenhandel en het is op die manier dat ik bij deze dossiers betrokken ben geraakt. Aangezien er inzake wapentrafiek weinig experts zijn, heb ik een positie veroverd als draaischijf van informatie, niet enkel voor journalisten, maar zelfs voor geheime diensten en ambassades. Sedert enkele jaren trachten we de onderzoeksstaf uit te breiden omdat ik geen monopolie over deze kennis wil verwerven en IPIS ook nog over de nodige expertise op dit gebied moet beschikken indien ik ooit mocht weggaan. Momenteel houden vijf onderzoekers zich met dit onderzoeksdomein bezig.
IPIS telt twaalf personeelsleden,
zeven technische personeelsleden en zes onderzoekers. Onze dienst wordt gedeeltelijk door DGIS gefinancierd, ongeveer 2,5 miljoen per jaar. Bovendien ontvangen wij jaarlijks een bijdrage van ca. 200.000 frank van de Nationale Loterij en hetzelfde bedrag van de provincie Antwerpen. Voorts leven we van consultancycontracten. Zo hebben we voor Global Witness en voor Partnership Africa Canada onderzoeken uitgevoerd. Momenteel stellen we een dossier over wapenbrokers op voor het Noorse voorzitterschap van de Veiligheidsraad. We streven ernaar om non-profit, non-governmental en niet partijpolitiek gebonden te werken.
Wie een partij diamanten in België wil importeren, moet over een factuur beschikken waaruit blijkt dat de cliënt een
geaccrediteerde diamantair is bij de Hoge Raad voor Diamant.Ongeveer 2.000 diamantairs, leden van de Hoge Raad, mogen wettelijk diamant importeren. Ik zal thans uitleggen hoe dit alles in zijn werk gaat.
Een persoon komt met een partij diamanten via Zaventem in de Europese Unie aan. Ter plaatse declareert hij de diamanten, dit wil zeggen dat hij documenten toont waaruit de oorsprong blijkt. Vervolgens wordt het pakket diamanten ongeopend verzegeld en door Brink's Ziegler naar Antwerpen vervoerd. In aanwezigheid van de verkoper die de lading in België komt leveren, de officiële besteller van de diamanten, de experts van het Diamond Office en de douane wordt het pakket bij het Diamond Office geopend.
De experts van het
Diamond Office vergelijken dan de waarde van de stenen in het pakket met de waarde die op de factuur staat aangegeven. Dan zijn de diamanten gedeclareerd. Het bedrijf dat als officiële ontvanger geregistreerd stond, hoeft niet noodzakelijk de koper te zijn. Vaak vraagt zo'n bedrijf aan de verkoper alleen een percentage van de waarde van de diamanten om als officiële ontvanger van de diamanten te gelden.
Op dat ogenblik zijn de diamanten vrij en kunnen ze op de markt worden aangeboden. De verkoper zal de diamanten ofwel overdragen aan zijn sponsor, die hem heeft betaald om ze in Afrika te kopen, zodat ze op de beurs kunnen worden verhandeld, ofwel op zoek gaan naar een koper in het Antwerpse. Die koper kan een van de geaccrediteerde bedrijven zijn,
waarbij de verkoop in een van de beurzen wordt gesloten, maar dat is niet noodzakelijk zo. Men hoeft niet bij de Hoge Raad als diamantbedrijf geregistreerd te zijn om diamant te mogen verhandelen in België.
Er bestaat nog een circuit van niet-geregistreerde diamantdealers en brokers, die eventueel een betere prijs bieden voor het pakket of een deel ervan. De typische handelstransactie bij diamant komt overeen met die van verzamelaars. Een verkoper biedt een pakket diamanten aan met industriële diamanten, gekleurde stenen, `eenkaraters', `tweekaraters' en wat grotere stenen. De `tweekaraters' worden verkocht aan specialisten in dergelijke stenen; voor de industriële diamant geldt hetzelfde. Op elke partiële transactie wordt winst gemaakt.
De specialisten in `tweekaraters' zullen hun stenen verdelen in ondercategorieën, waarna zij ze aan de specialisten in deze ondercategorieën aanbieden. Die zullen wellicht de hoogste prijs bieden voor die specifieke pakketten.
De pakketten worden dus steeds opnieuw herverdeeld en vermengd. Dit is ook een probleem. Men moet zich voorstellen hoeveel certificaten van oorsprong uiteindelijk bij een pakket diamanten moeten worden gevoegd. Dat leidt tot een chaos. In theorie moet de consument, de persoon die bijvoorbeeld een verlovingsring koopt, het certificaat krijgen waaruit blijkt dat de diamant clean is aangekocht bij deze of gene mijn.
Zo werkt het systeem in België. Een groot voordeel is dat de expertise bij de
beoordeling van het pakket van de diamantexperts zelf komt. In de exporterende landen bestaat een gelijkaardig systeem van diamantschatters. In vele gevallen gaat het trouwens om Belgen die optreden als officiële schatters en ook instaan voor de declaratie en waardebepaling van het pakket. In de exporterende landen moet immers een exporttaks worden betaald. Geen ander verhandelend land, zoals de Verenigde Staten, India, Israël, beschikt over een dergelijk systeem.
België heeft het voordeel dat specialisten uit de industrie bij de declaratie en controle van de stenen worden betrokken. Daarom is het zo frustrerend dat België, dat een groot deel van de handel in ruw diamant voor zich neemt, steeds met de vinger wordt nagewezen. Andere landen
hebben helemaal geen systeem of gespecialiseerde douaniers, maar ze beseffen dit zelf niet wanneer ze kritiek leveren op België. Het Kimberley-proces heeft veel vertraging opgelopen omdat vele lidstaten hebben ingezien dat bij de declaratie en controle van diamanten heel wat komt kijken.
Geregistreerde dealers, tussen 1.500 en 2.000, aangesloten bij de Hoge Raad voor Diamant en bij een van de diamantbeurzen, zijn de legale ontvangers van diamanten. Elke diamant die gedeclareerd wordt, moet bij een van die mensen terechtkomen.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - U zegt dat er naast de geregistreerde handelaars nog een heleboel andere zijn. Hoe werkt dat dan?
De heer J. Peleman. - Antwerpen is een groothandelsmarkt voor diamant waar grote partijen, van bijvoorbeeld 5.000 tot 10.000 karaat, binnenkomen en in de handel worden gebracht. Ik neem een willekeurige diamantair, Rapaport. Op papier, volgens de factuur, is hij de importeur. Ofwel is degene die de stenen binnenbrengt inderdaad een inkoper van Rapaport en dan worden de stenen door Rapaport op een van de beurzen verhandeld, ofwel heeft hij gewoon Rapaports naam gebruikt in ruil voor een percentage van de geschatte waarde om dan in Antwerpen met zijn stenen de boer op te gaan en ze aan een van de andere geregistreerden te verkopen. Misschien komen zijn stenen opnieuw in het groothandelscircuit terecht, maar ze kunnen ook naar de klein- of tussenhandel gaan, of eerst geslepen worden. Daar zit een heel circuit van geregistreerde brokers - wellicht ook een tweeduizendtal mensen - die niet noodzakelijk bij de Hoge Raad staan ingeschreven. De handel in diamant is niet verboden. Iedereen kan handelen in diamant maar enkel bij de Hoge Raad geregistreerde bedrijven kunnen importeren.
De heer Marcel Colla (SP·A). - U maakt terecht een onderscheid tussen de handel in olie, kobalt en andere producten enerzijds en diamant anderzijds, omdat er bij diamant veel tussenpersonen betrokken zijn die allemaal iets kunnen verdienen. Onze commissie heeft echter de opdracht na te gaan op welke onduldbare manieren natuurlijke rijkdommen vervreemd worden uit het land waaraan ze toebehoren. Wanneer kunnen we spreken van de plundering van een land? Het antwoord is wellicht: als het land voor zijn rijkdommen onder de prijs wordt betaald en contracten heeft afgesloten die volgens de economische ratio niet aanvaardbaar zijn. Vanuit dat oogpunt zijn ook olie en kobalt belangrijk en maakt het niet uit of één persoon een grote som verdient of
honderd mensen een kleine som. Vandaar mijn vraag, die u misschien niet nu meteen kunt beantwoorden: hebt u informatie over andere grondstoffen in Centraal-Afrika, zoals olie en kobalt? Kunt u die informatie eventueel later bezorgen?
Over het diamant heb ik nog een paar vraagjes en speel ik misschien ook even de advocaat van de duivel. U spreekt vaak over de diamantindustrie. Mag ik even het onderscheid maken tussen de diamanthandel en de diamantindustrie? De industrie is bezig met dingen zoals het slijpen van diamant. Op een bepaald ogenblik is de diamantindustrie zelfs in elkaar gezakt, terwijl de diamanthandel floreerde. In welke mate is het bewerken van ruw diamant een middel om de smokkel te verdoezelen? In welke mate sijpelt het probleem van de
diamanthandel dus door in de industrie, ook al is de activiteit daar sterk afgenomen in ons land?
Hoe schat u de verhouding in van het diamant dat via De Beers ons land binnenkomt en het diamant dat rechtstreeks uit Afrikaanse landen komt?
Er wordt niet gecontroleerd of iemand die hier bijvoorbeeld met een partij diamanten uit Zambia binnenkomt wel degelijk uit dat land komt. Hoe zou dat kunnen gebeuren? Om te vermijden dat illegaal diamant via een andere lidstaat van de Europese Unie ons land binnenkomt moet het probleem Europees worden geregeld en moet in het land van oorsprong een certificaat worden afgeleverd.
Als diamant met het officiële label van Sierra Leone wordt uitgevoerd, dan is
er misschien een politiek probleem omdat er geld naar de rebellen is gegaan. Men kan echter moeilijk zeggen dat het land is geplunderd, want de staat heeft er taksen op kunnen heffen. Ik begrijp dus uw kritische houding op het systeem maar mijn vraag is of er wel een alternatief is.
In dertig à veertig procent van de totale wereldhandel zou het om smokkeldiamant gaan en drie à vier procent zou `conflictdiamant' zijn. Zijn deze cijfers correct? Gelden ze ook voor ons land of slaan ze alleen op de wereldhandel?
De heer J. Peleman. - Ik heb getracht de discussie toe te spitsen op diamant. Bij de machtswissel in 1996-1997 werden er ongekende transacties op papier gezet in vergelijking met vorige ernstige investeringen in Congo, zelfs van in de jaren'70. In 20 jaar waren er nooit zulke investeringen geweest: investeringen die in voorakkoorden zijn gegoten, concessies die aan bepaalde bedrijven zijn gegeven. Een aantal van die documenten zijn ondertekend nog vóór Kabila Kinshasa bereikt had. Hij tekende al namens de Congolese Staat terwijl het land nog Zaïre heette en door Mobutu bestuurd werd, die door de internationale gemeenschap nog als enige soevereine leider werd erkend. Het was dus zeer relevant om al die contracten te bekijken. Niet
één van die voorakkoorden is echter uitgemond in een contract. De concessies zijn uitbesteed, er zijn exploratieakkoorden gegeven en een zeer groot aantal mijnbouwbedrijven zijn begonnen met de exploratie. Maar in de mijnbouw is er dan nog een heel proces eer echt contracten worden afgesloten. Eerst moet immers worden nagegaan wat geologisch aanwezig is. Dan volgt nog een due diligence process waarbij schattingen worden gegeven van de vermoedelijke waarde van de productie over vijf, tien en twintig jaar en wat daar tegenoverstaat als investering. De meeste van die akkoorden voor kobalt, koper, goud en olie zijn niet verder geraakt dan de fase van de voorakkoorden. Een aantal bedrijven hebben hun rollend materieel ter plekke gebracht en zijn boringen begonnen. Er rezen
echter twee problemen. Ten eerste bleek Kabila zijn overeenkomsten met een aantal van de `sponsors' uit de tijd dat hij nog rebel was, niet na te leven toen hij aan het hoofd van Congo stond, wat hem in grote moeilijkheden heeft gebracht. Congo speelde als het ware een pokerspel en trachtte opnieuw te onderhandelen over wat al op papier stond, maar de grote bedrijven weigerden dat. Ten tweede waren een groot aantal van die contractanten eigenlijk junior mining-bedrijven. Dat zijn bedrijven die met risicokapitaal werken en hopen diamant te vinden in een woestijn waar nog nooit diamant werd gevonden. Zij investeren dus niet in het gebied waar ze een concessie hebben en betekenen dan ook geen meerwaarde voor de lokale bevolking en economie. Zij spelen op risicobeurzen: Vancouver,
Toronto, enzovoort. Die bedrijven halen hun geld dus uit de beurs, niet uit de grond. Op het gepaste ogenblik gaan ze allianties aan met de rebellen en in ruil voor rechten geven ze hun cash geld, waarmee ze hun einddoel kunnen bereiken. Ze hopen die documenten en rechten vervolgens door te verkopen aan de grote bedrijven, die wel degelijk investeren in de economie en die op langere termijn denken dan die junior mining-bedrijven.
Dit is nu echter niet relevant want al die contracten zijn eigenlijk nog hangende. Heel veel junior mining- en grotere bedrijven hebben bij Kabila rechten gekocht, en mogelijk ook bij de huidige rebellen, daar bestaan trouwens al voorbeelden van. Die documenten hebben pas waarde wanneer het conflict beslecht is,
als het dus echt de moeite waard wordt om geld in de grond te pompen dat pas over tien, vijftien jaar zal renderen.
De heer Marcel Colla (SP·A). - De heer Peleman heeft gelijk in de zin dat de documenten nog geen uitwerking hebben gekregen. Toch bestaat het risico op plundering. Als vader Kabila mij voor een belachelijk lage prijs rechten heeft verkocht in ruil voor wapens en geld om de soldij te kunnen uitbetalen en als ik die rechten later voor een veel hogere prijs verkoop, komt dat volgens mij neer op een virtuele plundering van het land.
Die virtuele plundering heeft misschien nog niet plaatsgevonden, maar de tijdbom tikt alleszins. Er zijn anderzijds niet alleen de contracten met Kabila, er zijn ook de generaals van Zimbabwe en er is Uganda. In die context moet u mijn vraag situeren.
De heer J. Peleman. - Men kan gemakkelijk een lijst opstellen van de bekende investeerders, maar nogal wat contracten werden onder de tafel getekend en zullen pas in de toekomst boven komen. Uit het hoofd kan ik echter moeilijk zeggen of, om maar een voorbeeld te geven, Lundin een concessie met volgende parameters heeft verworven en welke de waarde is van de reserves in die concessie aan de huidige marktprijzen. Heel veel van die contracten zijn bekend. De onderzoeksgroep van professor Reyntjens heeft daar in het begin van de jaren'90 veel werk van gemaakt. Zelf heb ik daaraan toen ook heel wat aandacht besteed. Een groot gedeelte van die contracten zijn echter hangende.
Binnen de opdracht van de commissie lijkt het mij haalbaar
een lijst op te stellen van de concessies met hun parameters, de geschatte reserves en de betrokken actoren. Als de tijdbom dan op een latere datum zou ontploffen, beschikken we over een dossier waaruit blijkt dat die contracten in verdachte tijden zijn gesloten en dat die concessies onder de prijs zijn verkocht.
De onderzoekscommissie zou die namen en de informatie waarover zij beschikt, kunnen publiceren en vervolgens kunnen beslissen het dossier te laten rusten tot op het ogenblik dat er geschillen ontstaan.
Een groot kobaltproducent die een som onder de tafel heeft betaald, is desalniettemin een beursgenoteerd bedrijf dat een meldingsplicht heeft ten aanzien van de aandeelhouders. Over zo een bedrijf kan de vereiste
informatie makkelijk worden ingewonnen.
Een voorbeeld van een mega-frauduleus contract is dat van die Caribische Bank, die eigenlijk niet of enkel in cyberspace bestond. Zij heeft een contract getekend voor 60% van de goudvoorraden in Oost-Congo met Wamba dia Wamba. Met dergelijke zaken moet men natuurlijk naar de gerechtelijke diensten van het betrokken land lopen. Ik weet niet of u dit dossier kent, maar het is wel relevant. De International Bank of Grenada had op een bepaald ogenblik een contract getekend met Wamba dia Wamba. Er was voorzien in een financiering van de RCD-Goma, die op dat ogenblik nog niet was gesplitst. De splitsing heeft met zich meegebracht dat de documenten vrij snel na de ondertekening het daglicht zagen. De
International Bank of Grenada zou de RCD sponsoren in ruil voor 60% van alle goud- en diamantvoorraden in Oost-Congo. De man achter die bank stond in verschillende landen op de zwarte lijst. De tegoeden van de bank waren verzekerd door een verzekeringsmaatschappij die op het Dominion of Melchizedek was gevestigd. Het gaat hier om een bijbels koninkrijk met een website, dat door de Centraal-Afrikaanse Republiek was erkend, maar dat verder niet bestaat. Ook over dergelijke frauduleuze contracten is dus informatie beschikbaar.
Wamba dia Wamba beweerde dat Salim Saleh, de broer van de Ugandese president, hem erin heeft gelokt om het akkoord met deze mensen te ondertekenen en dat hij werd bedreigd indien hij weigerde. Het document werd onder meer
ondertekend door een mevrouw Piskounova, een van de groothandelaars in coltan in Oost-Congo. Er is dus in bepaalde dossiers sprake van regelrechte frauduleuze praktijken, zeg maar georganiseerde misdaad. De betrokkenen werken zich op het terrein in, sluiten bepaalde akkoorden en worden vervolgens belangrijke spelers in de coltanhandel.
Dit zijn de interessante dossiers, waar pas echt sprake is van plundering. Er wordt snel geld betaald omwille van de onmiddellijke militaire en strategische belangen van rebellenbewegingen als de RCD, die een deel van de tegoeden ver onder de prijs weggeven. Dat komt de belangen op korte termijn van de betrokken bewegingen wel ten goede, maar is nefast voor de langetermijnbelangen van Congo. Bij dergelijke fraudeurs kan echt
over plundering worden gesproken.
Wat de andere dossiers betreft, zijn voor internationale handelsrechtbanken zeer veel geschillen hangende tussen bedrijven en het Congolees regime. Twee dagen nadat Kabila het akkoord met Banro, het bedrijf achter Sominki, het vroegere Sakima in Oost-Congo, heeft geschrapt, is het conflict in 1998 opnieuw losgebarsten. Veel onderzoekers zagen dan ook een rechtstreeks verband tussen Banro's belangen, die door Kabila werden geschaad, en het begin van het conflict.
Banro, een vrij groot mijnbouwbedrijf dat betrokken is bij een koper- en cobaltconcessie, zou nu toch een akkoord met het nieuwe regime in Kinshasa sluiten. Over de concessies die in rebellengebied gelegen zijn, zouden ze echter met de
rebellen een akkoord sluiten waarbij het bedrijf zich ertoe verbindt een heffing op zijn productie te betalen. Deze informatie moet wel nog worden geverifieerd. Dit is toch wel merkwaardig; de soevereiniteit van Congo is in tweeën gesplitst door de militaire situatie op het terrein. De investeerder houdt hier blijkbaar, zelfs met de instemming van het regime in Kinshasa, rekening mee.
Dat is een van de contracten met belangrijke investeerders die onlangs nog werden gewijzigd. Vele bedrijven hebben overmacht ingeroepen en hebben de terreinen in 1998 en 1999 verlaten. Zij hebben de `tijdbommen' ondertekend, contracten met enige rechtsgeldigheid, en ze kunnen hun concessies claimen op het ogenblik dat het hun gunstig uitkomt. Het zou dan ook goed zijn om
over een lijst van deze contracten te beschikken. We kunnen er dan op toezien of een juiste prijs is afgesproken en of we Congo moeten steunen om over de contracten met die bedrijven eventueel opnieuw te onderhandelen.
Een andere vraag ging over het aandeel van De Beers in de handel in ruw diamant. De verhouding was jarenlang in evenwicht: ongeveer de helft van wat in Antwerpen binnenkomt is afkomstig uit Londen, dus De Beers. De overige import is verdeeld over de zogenaamde outside markets, rechtstreeks vanuit een aantal - meestal Afrikaanse -landen. In totaal passeert ongeveer 90% van de handel in ruw diamant via Antwerpen. De verhouding wijzigt de jongste jaren ten voordele van Antwerpen.
Eerst zullen de stenen misschien
naar Israël gaan en dan toch weer naar België komen om op andere markten te verdwijnen. Die gewijzigde verhouding vloeit onder meer voort uit de beslissing van De Beers bij het begin van de hele campagne rond conflictdiamant om bijvoorbeeld in Angola geen diamant meer te kopen. Angola is een erg grote markt. De Beers heeft zijn hele strategie omgegooid en is er niet meer aanwezig op het terrein met eigen kopers die de onafhankelijke handel trachten te controleren. De Beers werkt nu op een heel andere manier en heeft zich toegespitst op de diamantmijnbouwproductie in Botswana, Namibië en Zuid-Afrika. Het heeft nog wel gelieerde kopers op de markten zitten, maar Antwerpen zal de onafhankelijke handel in ruw diamant meer en meer gaan controleren.
Er was ook een vraag over de controle. Wie uit Zambia komt met een partij diamanten en een tussenlanding maakt, heeft natuurlijk nog steeds een exit-stempel van de luchthaven van Lusaka. Men zou toch een minimale controle moeten uitoefenen en nagaan of de verklaring over de herkomst van de diamanten uit Zambia kan kloppen, maar zelfs dat gebeurt niet. Als iemand diamant uit Zambia declareert, zou hij toch moeten kunnen aantonen dat hij de jongste drie jaar één keer in Zambia is geweest. Dat soort vragen wordt niet gesteld. De declarant kan misschien een Zambiaanse factuur voorleggen, maar zo een factuur kan iedereen op zijn laptop maken. Wie gaat er controleren of dat bedrijfje in Zambia wel geregistreerd is? Dat wordt zeker niet gedaan.
Bij de import van diamant in de Europese Unie via Amsterdam dat dan met de auto naar Antwerpen wordt gebracht, rijst een juridisch probleem. Het Belgisch recht schrijft voor dat diamant bij het binnenkomen van België moet worden gedeclareerd, maar dat is in strijd met het Europees recht, dat de vrijhandel garandeert voor alle goederen die in de Unie zijn ingevoerd. België vervult hier een voorbeeldfunctie, maar wel in strijd met de Europese regelgeving. Toch denk ik dat er op het terrein meer kan gebeuren. De douanebeambte zou inderdaad de vraag kunnen stellen of de declarant wel effectief in het land van herkomst is geweest. Dat soort initiatieven zou mijns inziens wel kunnen worden genomen.
Ik wil nog even stilstaan bij de
corruptie in het land van oorsprong. Er kunnen inderdaad politieke en diplomatieke problemen ontstaan als men een trafikant vat die stenen van Kabila of een andere Afrikaanse president bij zich heeft. Ik geef toe dat dit risico bestaat. Maar ik vind dat we dit taboe moeten trachten te doorbreken en het woord corruptie in de mond moeten durven te nemen. Als blijkt dat de diamanten gesmokkeld werden en eigendom zijn van een vooraanstaande Afrikaanse official, dan moeten ze in beslag genomen worden, wat ook de politieke gevolgen kunnen zijn. Wij hoeven die corruptie toch niet te aanvaarden. Wij zijn toch een rechtsstaat of willen toch als dusdanig te boek staan. Als wij niet-gedeclareerde of gesmokkelde diamanten ontdekken of vaststellen dat er geen taks op werd betaald of dat ze van
rebellen werden gekocht, dan mogen wij op ons eigen grondgebied het recht laten gelden. Wij moeten dat toch niet laten passeren omdat de stenen wel eens van de president van een of ander land zouden kunnen zijn en dit tot een diplomatiek incident zou kunnen leiden. Als we daarmee akkoord gaan, dan aanvaarden wij corruptie als een gegeven in Afrika en dus in de diamanthandel. Ik vind dat onaanvaardbaar.
Het Kimberley-proces vergt weliswaar tijd, maar wat is het alternatief? Ik heb kritiek op het proces omdat het zo wordt toegejuicht als oplossing voor het probleem van het conflictdiamant. Er wordt van uitgegaan dat het proces een einde zal maken aan de conflicten in Angola, Sierra Leone en mogelijk ook in Liberia en Congo. Welnu, dat zal het niet doen wegens
de vooropgestelde timing. Natuurlijk kan worden opgeworpen dat het proces in de toekomst een financiering van rebellen door diamanthandel zal voorkomen. Dat is inderdaad een groot voordeel.
Er is echter een alternatief, namelijk iets doen aan de smokkel. Dat is gewoon een probleem van ordehandhaving, waarvoor geen speciale internationale akkoorden moeten worden gesloten. Het Kimberley-proces gaat trouwens niet over smokkel, maar over conflictdiamant.
Ik kan over smokkel geen echte cijfergegevens verstrekken. Ik meen dat het om 30 tot 40% gaat. Hierbij baseer ik mij op wat specialisten, ministers van Mijnbouw en schatters uit Afrika mij vertellen. Zij stellen dat maar 10 tot 20% van de handel wordt gecontroleerd en dat de rest
naar buiten wordt gesmokkeld zonder dat taksen worden betaald. Ik geef toe dat er een verschil is tussen de ontduiking van taksen en de financiering van rebellen, maar het conflictdiamant maakt nu eenmaal deel uit van het smokkeldiamant, waarmee ook de georganiseerde misdaad zich inlaat. Daarom is dit een ernstig gegeven dat met alle beschikbare middelen moet worden bestreden. De politiediensten en de douane kunnen als eerste optreden waarna het gerecht zijn werk kan doen.
Ik heb het niet alleen over België, maar over de wereldhandel. Deze bestaat voor een deel uit smokkeldiamant. Ik meen trouwens dat de internationale statistiek over het volume dat jaarlijks wordt verhandeld en de marktwaarde, vals is. Er wordt een groter volume internationaal
verhandeld dat niet in de statistiek wordt opgenomen en waarbij alle belangrijke diamantmarkten betrokken zijn. Een deel van het smokkeldiamant wordt wel in de statistiek opgenomen. Dit verklaart de soms enorme discrepantie tussen de exportcijfers in Afrika en de importcijfers in bijvoorbeeld Antwerpen. Ik ben er echter zeker van dat grote hoeveelheden diamant vrij verhandeld worden en als dollars van het ene naar het andere land worden gesluisd.
De heer Paul Wille (VLD). - Volgens de heer Peleman speelt de logistiek zich af op het terrein. Er is de reële handel, maar er is ook de virtuele handel. Dat maakt het probleem alleen maar groter.
Wat gebeurt er bij de verzending van de grondstoffen? Kan er een link worden gelegd met bepaalde landen? Zijn degenen die de dienst verlenen en zij die de handel drijven dezelfde personen?
Wie financiert de handel? Bij de aankomst in Brussel moet de opdrachtgever worden aangegeven, maar dan is de financiering al lang bezig. Hoe wordt de preambule van de handelstransactie geregeld?
Gaat het om cashhandel of handel via documentaire kredieten? In het laatste geval moeten
documenten worden voorgelegd en moet een beschrijving worden gegeven van de waarde en het volume van de goederen. Waarom werden in het verleden geen reële of virtuele malversaties blootgelegd?
De handel in coltan gebeurt in dollars. Omwille van de volatiliteit van de munt moeten, zoals bij andere grondstoffen, de termijncontracten worden ingedekt. Ik wil niet vooruitlopen op de conclusies van de commissie, maar moet er geen regulerende instantie worden opgericht waarin alle gegadigden zetelen, ook zij die bezorgd zijn om een fair trade?
Ik bespeur in uw uiteenzetting een pleidooi om niet te veel rekening te houden met de internationale dimensie en het probleem vrij Belgisch te bekijken. Maar, als we op het Belgische
vlak te veel controleren, al was het maar om ons een zuiver geweten te bezorgen, dan zal de handel zich in grote mate herorganiseren. Is er geen tegenstelling in uw benadering van het Belgisch probleem, dat u zeer sterk benadrukt, en het relativeren van het belang van een internationale controle, het toezicht en de statistiek?
De heer Jan Remans (VLD). - Los van de grote exploitatiecontracten wordt ook veel coltan op ambachtelijke wijze bovengehaald. Kan de bevolking zonder deze mijnbouw overleven?
Als er met coltan zoveel geld te verdienen is, wat doet de bevolking daar dan mee? Ze kunnen hun centen toch alleen maar aan basisproducten besteden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het is onze opdracht vooral op wetgevend vlak voorstellen te formuleren. Er is een douaneprobleem, maar er is ook een fiscaal probleem in Antwerpen. Er is tevens een verschil in de exportcijfers van Afrika en de importgegevens in Antwerpen.
Zoals de heer Wille al zei, kunnen de voorstellen van deze commissie de grondslag vormen voor een Europese of een internationale wetgeving. Belangrijk is dat de voorstellen goed worden geformuleerd. De heer Peleman kan ons daar misschien bij helpen.
De heer J. Peleman. - In Congo is transport over de weg of over de rivieren praktisch onmogelijk geworden. Plaatselijke luchtvaartbedrijven spelen dus een zeer belangrijke rol bij de illegale import van wapens en bij de illegale export van grondstoffen.
Ik heb de luchtvaartbedrijfjes in Congo al in kaart gebracht. De operatoren en de eigenaars van deze bedrijfjes zijn vaak voormalige militaire piloten. Ze moeten op illegale strips landen en in hachelijke omstandigheden vliegen. Militaire piloten hebben daar ervaring mee en zijn bereid risico's te nemen. Er zijn een twintigtal dergelijke bedrijfjes in Congo. Sommige hebben één toestel, andere hebben er meer. Er zijn heel wat Zuid-Afrikanen en Oost-Europeanen in die
luchtvaartindustrie tewerkgesteld. Precies dat brengt ons bij de illegale smokkelcircuits. Wie financiert deze operaties?
Het probleem zou gedeeltelijk kunnen worden opgelost als de `letters of credit' het betaalmiddel bij voorkeur zouden worden voor de diamanthandel. In de context van Afrika zijn de buitenlandse valuta echter zeer belangrijk. Er wordt de voorkeur aan gegeven dat cash bij de Centrale Bank binnenkomt. In bepaalde landen is dit een vereiste voor diamanttransacties. Er zijn dus inderdaad mensen die met koffers vol dollars diamant gaan kopen. Traceerbaarheid is in die gevallen onmogelijk. De cashhandel gaat precies over het gedeelte van de handel dat ons nu interesseert.
Het alternatief is dat `letters of credit'
worden opgelegd of dat Afrikaanse landen ertoe worden aangezet dit systeem te gebruiken. Smokkel is immers ook in hun nadeel. Het gevolg hiervan zou zijn dat een uitzuivering zou gebeuren, maar dat er slechts een aantal diamanthandelaars zouden overblijven. Over de voor- en nadelen hiervan kan de industrie beter oordelen. Een voordeel van een kleiner aantal handelaars is in ieder geval dat ze beter kunnen worden gecontroleerd.
Een aantal NGO's waren er voorstander van om bijvoorbeeld uitsluitend de aanwezigheid van De Beers toe te laten. Dan is er slechts één instantie die moet worden gecontroleerd. Alles is dan gecentraliseerd. Dat heeft voor- en nadelen. Op het voorstel om enkel De Beers te laten opereren, is het antwoord van Antwerpen
voorspelbaar.
Ook bonafide diamanthandelaars schuiven de `letter of credit' als oplossing naar voren. De `letter of credit' is traceerbaar en is een document dat kan worden voorgelegd op verschillende niveaus van de handelstransacties. Hoewel, Sierra Leone heeft het systeem van `letters of credit' nog geen acht maanden geleden ingevoerd. Op dit moment staat Sierra Leone al weer toe dat er in cash wordt gehandeld. Sommige Libanezen zijn er al in geslaagd uitzonderingsregelingen te verkrijgen. Het is niet allemaal zo eenvoudig.
De heer Paul Wille (VLD). - Het is precies onze taak dit enigszins te proberen organiseren. Hetzelfde geldt voor de ontginningcontracten. Er zou een operatie kunnen worden opgezet waardoor de bestaande ontginningsactiviteiten in de openbaarheid worden gebracht, en er zou een fiscalisering, vergelijkbaar met de Tobintaks, kunnen worden ingevoerd.
De heer J. Peleman. - Ik zal verduidelijken wat ik bedoel met mogelijke Belgische initiatieven. Een grote discrepantie tussen import en export kan worden gecontroleerd: de officiële Congolese exportcijfers zijn beschikbaar. Als wordt vastgesteld dat Congo-Brazzaville een belangrijke rol begint te spelen, terwijl het officieel niets produceert, is het duidelijk dat door de nieuwe taks in Congo, de handel via het buurland verloopt. België zou toch eens ter plaatse kunnen gaan en de facturen die hier aankomen controleren, bijvoorbeeld nagaan of het bedrijf op de factuur wel degelijk bestaat.
In Afrika wordt gezegd dat ze de cijfers uit Antwerpen ook niet kunnen verklaren en dat dit in België maar eens moet worden
uitgezocht. Het probleem bevindt zich aan beide kanten. België zou het initiatief kunnen nemen om bijvoorbeeld een afvaardiging van Economische Zaken ter plaatse te sturen om samen met de `diamond valuator' en de exportcontroleur alle facturen te controleren. Ze kunnen bijvoorbeeld nagaan of de volumes van aangegeven diamanten en van de stock stroken met de exportgegevens en nagaan of de handelaar inderdaad in het buitenland is geweest via aankomst- en vertrekdocumenten van de luchthaven. Probleem is of wij de entries en exits kunnen zien op de luchthaven.
Het komt erop aan om zelf de traceerbaarheid te creëren. Hiervoor moeten we zelf het initiatief nemen want heel veel Afrikaanse landen beschikken niet over de middelen om iemand
naar België te sturen om een en ander te komen controleren. Wij beschikken echter wel over die middelen. Het komt mij voor dat dit helemaal niet zo duur hoeft te zijn. Men zou gewoon een aantal steekproeven kunnen nemen.
Ten eerste creëert men hierdoor een soort afschrikking. Als men de nodige aanwijzingen heeft verzameld over een handelaar kan men hem bijvoorbeeld laten ondervragen door het gerecht. Ten tweede maakt men het diamantmilieu er van bewust dat de zaken au sérieux worden genomen en verneemt men in het land van oorsprong dat smokkel in België minder en minder wordt gedoogd en dat zij er goed aan zouden doen ook de corruptie op hun niveau aan te pakken.
Wij hebben militaire attachés en
ambassades in heel veel van de betrokken conflictgebieden. Men hoeft geen officieel staatsbezoek te organiseren; zend gewoon eens een equipe van Economische Zaken en enkele douaneambtenaren naar het land van oorsprong en laat ze de statistieken eens vergelijken. Laat ze de cijfers van de vijftien grote diamantexporteurs eens onderzoeken. Ik denk dat dit vrij snel tot resultaten kan leiden en in elk geval ook een bewustmakingseffect heeft. Dat zijn haalbare initiatieven. Er is veel meer behoefte aan creativiteit dan aan grote wetgevende initiatieven waarmee België dan toch tegen de stroom van Europa of van de Wereldhandelsorganisatie dreigt op te varen en waarbij de markten misschien naar andere handelscentra zullen uitwijken. Ik denk dat de diamantwereld zelf er blij mee zal zijn als
een aantal rotte appels worden weggenomen, zonder dat zij de omertà moeten doorbreken.
Ik wil nog even ingaan op de ambachtelijke handel en op het belang van de informele economie in de diamantsector. In Congo graven momenteel misschien wel 3 à 4 miljoen mensen - overwegend kinderen - naar diamant. Misschien onderschat ik dit aantal zelfs, want de zeer slechte economische omstandigheden drijven wellicht nog veel meer mensen de diamantvelden in. Ook de garimpeiro'sin Noord-Angola zijn Congolezen. Miljoenen mensen leven dus van het diamant en hopen vroeg of laat een grote steen te vinden.
Kinderarbeid is een zeer zwaar probleem in deze sector maar tegelijk is het een pijler van de
overlevingseconomie. Alvorens dus een embargo uit te roepen tegen het Congolese diamant, moet men toch goed overwegen wat daarvan de negatieve gevolgen voor de bevolking kunnen zijn. Bovendien werken embargo's als magneten op specialisten in het omzeilen van embargo's en jagen embargo's de prijzen de hoogte in. Wapens worden duurder of wapenleveringen in gebieden onder embargo leveren grotere winsten op dan legale wapenleveringen. Er worden bepaalde circuits aangetrokken.
Met embargo's kunnen miljoenen mensen worden getroffen. De grote smokkelaars trekken zich van het embargo niets aan want zij hebben hun eigen sluiproutes en netwerken. Zij worden dus niet geraakt. Ik ben dus niet zo te vinden voor embargo's hoewel ik er mijn brood mee verdien bij de
Verenigde Naties. Men moet beducht zijn voor de negatieve effecten daarvan. We mogen niet vergeten dat diamant en coltan overlevingsmiddelen zijn, ook voor de lokale bevolking.
In Oost-Congo wordt door ambachtelijke delvers een enorme activiteit ontplooid, wat dan weer het nadeel heeft dat een vorm van slavernij in stand wordt gehouden. Sommige delvers verrichten gewoon slavenarbeid en houden bitter weinig over voor zichzelf. Het gaat immers voor een groot deel om een bezettingseconomie. We moeten telkens rekening houden met de informele economie, maar ook inzien dat die informele economie, die belangrijk is voor het overleven van de bevolking, de belangrijkste voedingsbodem is voor een criminalisering van de economie op een hoger niveau.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Stefaan Marysse. - Mevrouw André en ikzelf zullen het hebben over de economische ontwikkeling en plundering in de regio van de Grote Meren. Ik zal eerst over de evolutie van de ontwikkeling in Congo spreken, terwijl mevrouw André aandacht zal het hebben voor de evolutie van de ontwikkeling in Rwanda en Burundi. In een volgend punt zal ik het hebben over de definitie van plundering, waarbij ik afwijk van de definitie gegeven door het UN-panel. Plundering definiëren is problematisch.
De voorzitter. - Deze commissie is niet van plan om het onderscheid tussen legale en illegale plundering te maken. We bekijken zowel de legale als de illegale handel in grondstoffen, alle handel die kan bijdragen tot de financiering van de oorlog. Beide kunnen onder het begrip plundering vallen.
De commissie moet nog uitmaken wat ze onder plundering verstaat, maar voor mij staat het vast dat plundering even goed door een zogenaamd legale regering kan gebeuren. De opbrengst van de grondstoffen moet de bevolking ten goede komen. Als ze de machthebbers of de financiering van de oorlog ten goede komt, is dat voor ons even erg.
De heer Stefaan Marysse. - Het rapport van de Verenigde Naties is schitterend op sommige punten, maar de definitie van plundering in dit rapport is een probleem. Ik kom daaarop terug.
Mevrouw André zal de link maken tussen plundering en financiering van de oorlog in Rwanda en Oeganda.
Vervolgens zal ik spreken over de financiering van de oorlog in Congo. Immers, niet alleen langs de zijde van de rebellen en de landen die Congo zijn binnengevallen is er plundering, ook voor de regering rijst de vraag hoe zij de oorlog financiert. Op dat vlak is er een opmerkelijk groot verschil tussen Kabila senior en Kabila junior.
Ten slotte zal mevrouw André spreken over het feit dat de hulpverlening aan de regio werkelijk met twee maten en twee gewichten wordt gemeten. België zou door zijn aanwezigheid in internationale instellingen op dat vlak een belangrijke rol kunnen spelen
Eerste punt. Evolutie van de ontwikkeling in Congo. Ik zal een overzicht geven van de economische en menselijke
ontwikkeling van Congo tussen 1975 en 2000. De plundering is niet vandaag begonnen, maar al veel vroeger. Door de oorlog verandert de situatie wel. De plundering neemt toe omdat er geen staatsgezag meer is, en er de invloed is van een militair-commercieel complex.
Ik zie twee belangrijke factoren. Als we naar de formele economie kijken dan zien we dat het Bruto Nationaal Product in 25 jaar tot een vierde is ineengeschrompeld. Iedereen staart zich daarop blind. Congo bengelt als laatste in het peloton, zo wordt gezegd, en Zaïre commence par un Z, dernière lettre de l'alphabet. Een ander fenomeen dan nochtans heel belangrijk is, krijgt veel minder aandacht, namelijk de enorme uitbreiding van de informele economie. Die vormt een
compensatie voor de ineenschrompeling van de officiële economie.
De bevolking van Kinshasa is verdubbeld in een periode van twintig jaar. Ten tijde van Leopold III waren er 250.000 inwoners, nu 6 miljoen. Misschien leven de mensen niet comfortabel, maar ze hebben wel te eten en er zijn transportmiddelen, zelfs al stelt de formele economie niet veel voor.
De informele economie is een vorm van anti-crisisstrategie van de bevolking. Die informele economie bevat velerlei activiteiten, maar is vooral gebaseerd op volgende subsectoren. Ten eerste, la petite production marchande. Kleine, heel dynamische ambachtslui produceren allerlei goederen en diensten die aangepast zijn aan de koopkracht van de bevolking. Die sector heeft ook een groeicapaciteit. Dat wordt te weinig gezien.
De tweede subsector betreft de activités de survie. Bij een bezoek aan een Congolese markt valt op dat de hoeveelheden basisvoedsel die worden verkocht jaar na jaar kleiner worden. Dat is de beste maatstaf om de armoede te meten. De hoopjes maniok worden steeds kleiner.
Ten slotte is er de sector van le capitalisme sauvage waaronder voornamelijk de frauduleuze uitvoer van allerlei producten valt. Uitvoer betekent voor mij niet noodzakelijk hetzelfde als plundering.
In 2000 bedroeg het gemiddeld jaarinkomen per inwoner in Afrika beneden de Sahara 321US$. Zelfs het inkomen van de landen met de grootste schuldenlast in die regio ligt drie keer hoger dan dat van Congo, dat slechts 85US$
bedraagt. Deze cijfers zijn afkomstig van de Wereldbank die met sommige aspecten geen rekening houden.
Volgens de schatting van de Wereldbank bedraagt het huidige inkomen in Congo de helft van wat het zou bedragen indien er geen oorlog was.
Sedert het politieke vacuüm dat is ontstaan door de val van de Berlijnse Muur en de daarmee gepaard gaande desinteresse van het Westen voor Afrika is de groeivoet van de Congolese economie spectaculair gedaald. (Spreker projecteert sheet "Taux de croissance cumulative du PIB en RDC, zie bijlage nr....)
In de laatste tien jaar is de formele economie ineengezakt. De productie bedraagt maar 30% meer van tien jaar geleden.
Ik zal nu enkele cijfers geven om de link aan te tonen tussen corruptie, fraude en de afbraak van de staat. (Spreker verwijst weer naar de sheet "Tableau 5: l'implosion de l'économie formelle et de l'État" zie bijlage nr...)
De bevolking is in twintig jaar tijd verdubbeld. Het BNP is ineengeschrompeld tot 30% van wat het twintig jaar geleden was. De staat heeft 223 miljoen dollar per jaar aan overheidsinkomsten. Dat omvat de bijdragen van de pétroliers, Gécamines en MIBA. De gewone inkomsten van Congo, een land met een oppervlakte van Parijs tot Moskou, bedragen maar 100 miljoen dollar. Het budget van Congo is precies een tiende van dat van Antwerpen. U zal begrijpen dat in dergelijke
omstandigheden mensen op allerlei manieren proberen te overleven. In Kinshasa verdient een universiteitsprofessor ongeveer 2000 frank per maand.
De afbraak van de staat werd daarenboven in de jaren '80 nog versterkt door de brutale structurele aanpassingsprogramma's van de Wereldbank en het IMF waarvan de aanpak de jongste jaren wel erg veranderd is. De negatieve impact van die instellingen op de Congolese economie in de jaren `80 is echter niet te schatten. De vraag is hoe Congo weer kan worden heropgebouwd zonder dat de corruptie opnieuw toeneemt.
De export is nog nauwelijks een derde van twintig jaar geleden. De import is gelijk gebleven. Om een boutade te gebruiken, Congo wordt niet te veel, maar te weinig uitgebuit. Voor
koper, het belangrijkste product van Congo, is de productie nog nauwelijks 10 procent van twintig jaar geleden, zodat het de overheid en de bevolking nog maar weinig oplevert. Het is fout te denken dat de export enkel de grote maatschappijen ten goede komt.
Ook de interne productie heeft enorm te lijden onder de crisis. De cementproductie is nog amper een derde van twintig jaar geleden, terwijl cement in Congo zelf veel kan worden gebruikt. Het gebruik van cement is een aanwijzing voor de slagkracht van de economie. Het is onjuist te beweren dat de staat van de informele economie de achteruitgang van de formele economie heeft veroorzaakt.
Het enige product waarvan de export is gestegen, is diamant. Het is goed voor 60 procent
van heel de export in Congo, en dan bedoel ik West-Congo. Over de betalingsbalans en de over de frauduleuze export zal ik straks nog iets zeggen.
Mevrouw Catherine André. - Ik zal eerst de macro-economische toestand in Rwanda behandelen. Met een aandeel van 38 tot 40% van het BBP speelt de tertiaire sector een overheersende rol in de Rwandese economie. Ook de landbouw neemt met 38% van het BBP een belangrijke plaats in. Zowel in Rwanda als in Burundi leeft 90% van de bevolking van de landbouw.
De economie gaat sinds het midden van de jaren tachtig achteruit. De landbouwproductie daalt en de economie lijdt onder de sterke daling van de uitvoer van koffie en thee.
De achteruitgang heeft echter niet alleen structurele oorzaken. Rwanda heeft ook te lijden onder de oorlog, de instabiliteit en het verlies van vertrouwen in
de economie.
De Rwandese economie was onderhevig aan belangrijke schokgolven. Allereerst verhuisde in 1993 een achtste van de bevolking, een miljoen inwoners. De genocide van 1994 maakte 1,2 miljoen slachtoffers terwijl de helft van de bevolking op de vlucht ging. Tegelijkertijd keerden 800.000 andere vluchtelingen terug en namen ze de plaats in van de politieke en handelselite in de steden.
De Rwandese samenleving, die al sinds het einde van de jaren `80 in ontbinding was omwille van sociaal-economische spanningen die voortvloeiden uit het tekort aan landbouwgrond en het gebrek aan economische alternatieven, kreeg bij de genocide nog eens een grote sociale schok te verwerken.
De vervanging van de politieke en handelselite en de volkenmoord vernietigden de vertrouwensnetwerken, de netwerken van sociale bijstand, de handelsnetwerken, de cliëntelismenetwerken tussen de elite, de Staat en de boeren.
Rwanda reageerde op al deze gebeurtenissen door in 1994 zijn munt sterk te devalueren. De geldschieters openden uitzonderlijke kredietlijnen, waardoor Rwanda over heel veel geld kon beschikken. Omwille van de genocide en de schokken die het te verduren kreeg, werd Rwanda als een special case beschouwd. Het geniet daarom nagenoeg onvoorwaardelijke steun.
Het land werd ook snel opgenomen in het zesjarig proces dat moet leiden tot een kwijtschelding van 80% van zijn
schuld. Het IMF heeft Rwanda dan ook een structureel aanpassingsprogramma opgelegd dat alleen in een stabiele economie kans op slagen heeft.
De wederopbouw en de structurele hervormingsmaatregelen moeten een endogene ontwikkeling en een duurzaam herstel mogelijk maken, gesteund op de ontwikkeling van de particuliere sector. De effecten van deze herstelmaatregelen laten evenwel op zich wachten omwille van de structurele zwakte van de economie en de weerslag van de onveiligheid en de oorlog op de economische maatregelen.
Hoewel de binnenlandse productie vrij snel weer op gang kwam, blijft het herstel in de verschillende sectoren zwak en in elk geval onder het niveau van de jaren `90.
De groei in de landbouw is te danken aan het herstel van de landbouwactiviteiten na de terugkeer van de vluchtelingen en aan de herders die in het noordoosten nieuwe gronden in gebruik hebben genomen.
De armoede is groot in de landbouwsector, die zwaar te lijden heeft onder de extreem lage productiviteit als gevolg van ondervoeding, het grote aantal vrouwen dat er werkt, grondbetwistingen en een gebrek aan kapitaal.
In de verwerkende sector, die moet opboksen tegen de concurrentie van Oeganda en Zuid-Afrika, valt geen herstel te bespeuren. Deze sector is sterk afhankelijk van de invoer van grondstoffen die ingevolge de devaluaties sterk in prijs gestegen zijn. Bovendien zijn de afzetmogelijkheden erg beperkt.
De bouwsector en de wegenbouw profiteren van de wederopbouw. Het multiplicatoreffect van de groei blijft echter beperkt tot de steden en verspreidt zich niet over de gehele
economie, zoals het IMF verwacht had.
Het herstel van de Rwandese economie is te danken aan de snelle heropleving van de dienstensector.
Sinds 1995 stellen we geen toename meer vast van de binnenlandse investeringen. Bij gebrek aan stabiliteit zijn ook de perspectieven op middellange en lange termijn beperkt.
Er is dus geen sprake van een echt herstel in de particuliere sector, die de economische ontwikkeling in Rwanda zou moeten aanzwengelen. Daarentegen stelt men elk jaar kapitaalvlucht naar het buitenland vast. De investeringen in activiteiten die op korte termijn rendabel zijn, hebben geen multiplicatoreffect voor het geheel van de economie.
Oorlog en onveiligheid bemoeilijken dus het binnenlandse herstel.
Dankzij buitenlandse hulp slaagt men erin de inflatie te beperken. De muntontwaarding gaat door ingevolge de vermindering van de inkomsten uit de economie, de daling van het binnenlandse aanbod, de aanhoudende onevenwichtigheid tussen de inkomsten en de uitgaven.
De buitenlandse hulp draagt bij tot het wegwerken van het deficit en tot het monetaire evenwicht, zowel intern als extern. Vanuit internationaal oogpunt wordt Rwanda echter steeds armer.
De bevolking lijdt onder deze toestand. De vicieuze cirkel van de verarming wordt hoofdzakelijk gevoed door onveiligheid, volksverhuizingen, het tekort aan
budgettaire middelen in de sociale sector en de heroriëntering van de structurele hulp naar noodhulp.
In Rwanda is de humanitaire crisis bijzonder ernstig: het aandeel van de bevolking onder de armoedegrens in sterk gestegen van 40% in 1985 tot 80% in 1997. Volgens cijfers die in november werden gepubliceerd, zou het nu om 60% gaan.
De inkomens daalden van 260 dollar per inwoner in 1988 tot 192 in 2000. De mortaliteit is vrijwel verdubbeld: van 128 op duizend in 1980 tot 208 op einde van de jaren 90.
Het multiplicatoreffect van de met hulp gefinancierde wederopbouw is zwak en beperkt zich tot de steden. De tweedeling stad-platteland neemt toe.
Het IMF en de Wereldbank willen met hun beleid voornamelijk de Rwandese economie stabiliseren, wat alleen mogelijk is dankzij de hulpverlening.
De Burundese economie wordt gedomineerd door de landbouw, die 50% van het BBP uitmaakt, maar, net als in Rwanda, instaat voor het levensonderhoud van 90% van de bevolking. Burundi is armer dan Rwanda, maar de inkomensongelijkheid is er minder groot. De secundaire en de tertiaire sector hebben een aandeel van respectievelijk 19 en 31% van het BBP. De economie is armer, maar iets meer gediversifieerd en biedt bijgevolg meer mogelijkheden dan in Rwanda.
De Burundese economie is getekend door de jaren van oorlog en politiek-militaire onveiligheid en
door de verhuizing van 14% van de bevolking. Het embargo dat in juli 1996, na de staatsgreep van president Buyoya, door de buurlanden van Burundi werd ingesteld, heeft de economische achteruitgang nog versterkt.
De landbouwsector werd in 1993 en 1994 zwaar getroffen, maar reageerde snel toen in 1998 de veiligheidsomstandigheden verbeterden. Het herstel van de Burundese economie is te danken aan de landbouw, die in 1999-2000 echter stagneerde.
De verwerkende en de dienstensector gingen een eerste keer achteruit in 1993 en leden ook onder het embargo.
Ingevolge het gebrek aan stabiliteit verminderde de internationale gemeenschap haar steun voor de betalingsbalans. Ondanks de
politieke openheid van 1992 en 1993 heeft het buitenland zijn hulp vanaf 1993 sterk teruggeschroefd en naar noodhulp geheroriënteerd.
Om de oorlog te financieren gebruikt de regering de weinige budgettaire inkomsten waarover het land beschikt, tussen 1994 en 1996 aangevuld door buitenlandse leningen en later, als deze opdrogen, door binnenlandse leningen, wat echter de inflatie in de hand werkte.
De Staat heft ook hoge belastingen op de exportgerichte teelt van koffie en thee. Na de opheffing van het embargo kan Burundi opnieuw kapitaal importeren en repatriëren. Binnen de internationale gemeenschap blijft het land echter geïsoleerd. De buitenlandse schuld blijft zich opstapelen en de
betalingsbalans is sterk deficitair. De muntontwaarding bedraagt 80% sinds 1993, wat erop wijst dat het land verarmt. Het aantal personen onder de armoedegrens is toegenomen en bedraagt 60%. In 1993 nam de armoede met 80% toe op het platteland en met 50% in de steden.
Ingevolge de volksverhuizingen en de onveiligheid daalde het aantal mensen met lager onderwijs van 70% in 1993 tot 44% op einde van de jaren `90. De mortaliteit evolueerde in dezelfde tijd van 110 tot 136 per duizend. De toenemende armoede wijst erop dat de reële inkomens in alle lagen van de bevolking en in alle economische sectoren dalen, hoewel sommigen toch profijt halen uit de oorlog en het embargo.
De verarming heeft ook tot gevolg dat de
bevolking in toenemende mate wordt uitgesloten van gezondheidszorg en onderwijs. De budgettaire middelen zijn immers bestemd voor militaire uitgaven ten koste van de sociale en investeringsuitgaven, waarvoor er ook geen buitenlandse hulp meer komt.
De economieën van Rwanda en Burundi zijn dus sedert het begin van de jaren `80 structureel kwetsbaar en lijden onder de gevolgen van onveiligheid en oorlog. Rwanda kreeg na de genocide massaal buitenlandse hulp en steun, waardoor de economische stabiliteit van het land enigszins kon worden verzekerd. Burundi daarentegen is door de internationale gemeenschap in het isolement gedrongen.
De heer Stefaan Marysse. - In de economieën van Congo, Rwanda en Burundi zien we dezelfde trend van marginalisering en verpaupering.
Ik kom nu tot het derde punt: plundering en de band met oorlog. Ik geef eerst de algemene context. Enerzijds ontstaat er na 1989 een geopolitiek vacuüm in heel Afrika door het verminderen van de hulpverlening, die voordien veel massaler was. Dat is zeer goed merkbaar in Congo, iets minder in Rwanda na 1995. Anderzijds zien we de economische marginalisering van Afrika. Ik geef één voorbeeld: alle landen ten zuiden van de Sahara samen exporteren in waarde evenveel als Singapore dat maar 3 miljoen inwoners telt. Er is in Afrika dus niet te veel, maar te weinig globalisering.
Beide elementen maken dat de Afrikaanse elites veel meer autonomie krijgen, maar ook geconfronteerd zijn met lege staatskassen.
Die dubbele beweging - meer autonomie voor de elites, maar lege staatskassen - leidt tot een fenomeen dat politicologen de "criminalisering van de Staat" noemen. Hoe zwakker de Staat, hoe sterker dit fenomeen wordt. Hoe rijker de ondergrond, hoe sterker de militair-commercieel-politieke klasse haar situatie zal proberen te verstevigen. Precies in die context wil ik de plundering situeren. Pas op, het kan ook anders. Er zijn landen ten zuiden van de Sahara die beter functioneren dan de Zuidoost-Aziatische tijgers en ook een democratie zijn. De economieën van Botswana en Mauritius groeien sneller dan die van Zuidoost-Azië.
Mauritius heeft een gediversifieerde economie en exporteert overwegend industriële producten. Hoe meer ik naar Afrika ga, hoe meer ik trouwens verbaasd sta over de verschillen tussen de landen. De tendens is echter reëel dat door de combinatie van lege staatskassen en een geopolitiek vacuüm de criminalisering als strategie van de Afrikaanse elites toeneemt. Oorlog wordt een van de middelen om hun autonomie kracht bij te zetten. In die context van criminalisering moeten we de plundering situeren.
De definitie van het VN-rapport is een probleem. Voor Congo kunnen we ons afvragen wie de legitieme overheid is. Zoals u weet, is dat precies de hele discussie tussen de zogenaamde rebellen en de regering in Kinshasa. Beide ontkennen elkaars
legitimiteit, hoewel ik merk dat de nieuwe president in het westen van het land wel een informele legitimiteit heeft, die ik in het oosten van het land voor de bezetters en de zogenaamde rebellen zeer moeilijk kan vaststellen.
Wat is dan een betere definitie van plundering? Als economist spreek ik van plundering wanneer een deel van de toegevoegde waarde het land verlaat zonder compensatie door een import van dezelfde waarde. Dus geen compensatie die het land ten goede komt.
Grondstoffen, bijvoorbeeld diamant, kunnen wel illegaal worden uitgevoerd, maar als de dollars waarin ze worden omgezet opnieuw in het land worden besteed, dan kan de export juridisch wel illegaal genoemd worden, maar dan is het volgens mijn definitie geen plundering. Dat is een belangrijk verschil en de enige manier om de band met de financiering van de oorlog te begrijpen. Wanneer buitenlanders of ingezetenen van een land een deel van de exportwaarde op een zwarte rekening zetten of investeren in activiteiten die het land niet ten goede komen, dan en alleen dan spreek ik van plundering. In die zin werd Congo geplunderd ten tijde van Leopold II, veel minder tussen 1908 en 1960 - al is er nog meer historisch onderzoek nodig- om dan opnieuw te starten met president
Mobutu, vooral na 1973. De plundering is toegenomen door de verzwakking van de staat. Ik geef een paar cijfers uit de statistieken van de Hoge Raad voor de Diamant. De trend is belangrijk omdat ik wil benadrukken dat de plundering niet is begonnen met de oorlog. (Spreker verwijst naar grafiek "Exportations de diamants de quelques pays africains vers la Belgique (1980-1995)" zie bijlage nr ...)
De gekende export vanuit Congo die in Antwerpen aankomt, heeft een waarde van ongeveer 700 miljoen dollar. De officiële export van diamant vanuit Congo heeft een totale waarde van 200 tot 300 miljoen. De frauduleuze export in de jaren 1990, dus ook al voor de oorlog, is ongeveer twee tot drie keer zo groot als de officiële export. In de grafiek
zien we dat de export van diamant vanuit Congo-Brazzaville - de zwarte balkjes - nog eens 500 miljoen waard is. Iedereen die de regio kent, weet dat Congo-Brazzaville nauwelijks diamant produceert. De totale frauduleuze export vertegenwoordigt een bedrag dat maar liefst zes keer het totale budget van Congo bedraagt. De oorzaak daarvan ligt natuurlijk bij een zwakke staat. Botswana verkoopt ook diamant, maar financiert met de opbrengsten die het in het buitenland belegt, de totale overheidsuitgaven voor gezondheidszorgen en onderwijs.
Is frauduleuze export plundering? Dat hangt af van de waarde die op een of andere manier naar Congo terugkeert. Hier maak ik een groot verschil tussen het oosten en het westen van het land. Voor mij is plundering dat gedeelte
van de toegevoegde waarde dat het land verlaat zonder tegenprestatie. Bij de artisanale ontginners van diamant in de streek van Mbuji Mayi komt 80% van de totale exportwaarde op een of andere manier opnieuw in het circuit terecht. Slechts 20% van de frauduleuze export is daar plundering.
In het oosten van het land bedraagt volgens onze gegevens de toegevoegde waarde die het land verlaat 50 procent van de totale coltanwaarde. Dat heeft te maken met twee fenomenen. Ten eerste is de militaire bezetting in het oosten veel repressiever. Een veel groter gedeelte van de toegevoegde waarde verdwijnt uit het Oosten. Ten tweede is er de export van nieuwe producten. Vanaf 1999 is er een stijging van de prijzen van coltan. Columbium-tantalium is zoals u weet een bijproduct van casiterite. Het wordt onder meer gebruikt in de mobiele telefoons. De plaatselijke bevolking is zich niet bewust van de waarde van het product op de wereldmarkt. Ze weet echter perfect wat de goudprijs is op de London Metal Exchange. Coltan heeft geen openbare quotering. Er is wel
een internationaal bureau gevestigd in de Washingtonstraat in Brussel. Het zou interessant zijn als deze commissie er eens zou informeren naar de prijzen. Ik krijg ze in ieder geval niet. Ik zou al heel tevreden zijn met de prijzen van de afgelopen drie jaar. Zo kunnen wij de werkelijke toegevoegde waarde berekenen van de hoeveelheid coltan die wordt geëxporteerd.
Wat betekent dat nu aan productieverlies voor Congo? Deze gegevens staan in het jaarboek over economische en politieke gegevens dat professor Reyntjens en ikzelf jaarlijks publiceren. De totale waarde van de plundering ingevolge de oorlog schatten we op 5 à 5,3 % van het BNP van Kongo.
Wat de diamant betreft gaat het vooral om diamant uit Kisangani,
juweeldiamant die een grotere waarde heeft dan de diamant uit de streek van Mbuji Mayi. De diamant uit Kisangani vertegenwoordigt ongeveer tien procent van de totale Congolese diamantproductie.
Voor 1999 en 2000 is vooral coltan belangrijk. Een groot gedeelte van de toegevoegde waarde ervan verlaat het land. Ook de vernietiging van het tropisch hardhoutwoud in Oost-Kongo is een absolute ramp. Elke dag gaan ladingen hout over de grens met Oeganda.
Mevrouw André zal nu aantonen wat de plundering voor de Congolese en Oegandese economie betekent. Nadien zal ik spreken over het belang van het Kabila-regime voor de geallieerden.
Mevrouw Catherine André. - Op deze grafiek ziet u de toegevoegde waarde in 1999 en 2000 voor diamant, goud, coltan en hout, in Rwanda en in Oeganda.
Zoals professor Marysse al uitlegde, hebben we getracht de omvang te meten van de plundering door Rwanda en door Oeganda van erts en hout uit Congo. Ik heb telkens de officiële exportcijfers uit de IMF of VN-rapporten aangekruist. We hebben de waarde van de doorvoer voor elk product berekend en het gedeelte van de toegevoegde waarde dat naar Rwanda en Oeganda gaat.
Wat Rwanda betreft, valt vooral de omvang op van de plundering van coltan. De doorvoer van dit product bedraagt 8,4% in 1999 en 7,1% in 2000 wat enorm is voor een
zwakke economie.
Door deze doorvoer kan Rwanda zijn officiële militaire uitgaven verdubbelen. Het bedrag van de doorvoer is ongeveer even groot als de hulp die het land in 2000 ontving en bedraagt twee derden van de in 1999 verstrekte hulp.
Wat Oeganda betreft, is de doorvoer van producten uit Congo economisch minder belangrijk. Niet alleen is de toegevoegde waarde relatief minder belangrijk dan voor Rwanda, de Oegandese economie is bovendien ook sterker.
Deze grafiek geeft ook aan dat het bnp van Congo in 1999 en 2000 met 5% daalde.
Voor de berekening van de toegevoegde waarde hebben we ons gesteund op allerlei informatie over de
productie van de betrokken landen. Vervolgens hebben we getracht daaruit de toegevoegde waarde af te leiden die in Congo bleef. Voor diamant en goud is dit 80%. De overige 20% gingen naar Rwanda en Oeganda. Voor coltan houdt Congo nauwelijks 25% over.
Zoals professor Marysse zegde, is de toegevoegde waarde voor diamant en goud die in Congo blijft belangrijker. De kleine exploitanten en de handelaars zijn zeer goed op de hoogte van de prijzen. Voor coltan heeft Rwanda voordeel gehaald uit een markteffect en vooral uit de prijsverhoging.
Ik kom nu tot de verschillen tussen de Oegandese en Rwandese netwerken. Voor goud, diamant en coltan oefent Rwanda een grotere militaire controle uit op het hele netwerk. Oeganda zorgt meer voor het vergemakkelijken van de exploitatie en het transport. Het steunt daarbij op lokale netwerken. De economische plundering van Congo bestond reeds vóór de oorlog, maar de wijze waarop dat gebeurt, is met die oorlog veranderd. De
Congolezen konden het al lange tijd ongehinderd doen. Nu gebeurt het meer onder militaire controle en voor rekening van twee legers. De militaire controle op de netwerken geeft de legers een maximale opbrengst. Zij handelen op de lokale markt als monopoliehouder. Het geheel van de toegevoegde waarde op doorgevoerde mineralen is relatief hoger voor Rwanda dan voor Oeganda. In het geval van Rwanda komt de opbrengst van de plundering in geen enkele nationale rekening voor. In Oeganda is de opbrengst gedeeltelijk officieel. Hij heeft er bijgedragen aan de economische groei.
Om zijn aanwezigheid in Congo te financieren, heeft Rwanda een extrabudgettair systeem opgezet. Oeganda is op een meer doorzichtige manier te werk gegaan. Door de doorvoer officieel te
maken en daarop taks te heffen, heeft Oeganda zijn begrotingsinkomsten kunnen doen stijgen en, in dezelfde mate, ook zijn militaire uitgaven. In de twee gevallen heeft de plundering de financiering van de militaire uitgaven mogelijk gemaakt. Langs Rwandese zijde komt de plundering ten goede aan een netwerk dat de oorlog financiert. Langs Oegandese zijde komt ze ten goede aan een netwerk én aan de Staat.
Gelet op de winsten is het economische belang van de aanwezigheid van de twee legers in Congo belangrijk. De kosten van een terugtrekking of de toepassing van de akkoorden van Lusaka zouden hoger zijn voor Rwanda. Oeganda steunt meer op lokale structuren en netwerken waarmee het de handelsactiviteiten kan verder zetten, al leveren het monopolie
en de controle van de militairen hogere winsten op. Voor Rwanda daarentegen zouden de terugtrekking van de troepen en de pacificatie van de streek een verlies aan controle op de doorvoer van coltan betekenen en in ieder geval van de exploitatie van goud, een mineraal dat voorheen werd verkocht door Burundi. Het voortduren van het conflict en het geweld maken dus veel grotere winsten mogelijk dan een vredessituatie en de openstelling van de markt voor concurrenten.
De bevolking betaalt de tol van het geweld in de regio. Het laatste onderzoek in Congo spreekt van 2,5 miljoen doden door het conflict en van een verarming van de hele streek. AZG zal binnenkort een rapport vrijgeven waarin staat dat de toestand in de conflictzones in Congo uiterst
zorgwekkend is.
Het is duidelijk dat in Rwanda de opbrengst van de plundering niet in de economie wordt geïnvesteerd en dus niet aan de bevolking ten goede komt. Voor Oeganda heeft de plundering het niet alleen mogelijk gemaakt de militaire uitgaven te verhogen, maar ook in mindere mate de uitgaven voor ontwikkeling en de sociale uitgaven.
De plundering van de Congolese natuurlijke rijkdommen bestond wel degelijk vóór het begin van de oorlog, met name voor diamant en goud. De oorlog heeft ervoor gezorgd dat de winsten van die plundering andere actoren en andere lokale of nationale netwerken ten goede komen. De conclusie is dat de oorlog veel grotere winsten heeft mogelijk gemaakt.
De heer Stefaan Marysse. - Ook de officiële regering heeft middelen nodig om de oorlog te financieren. Vader Kabila enerzijds en zijn zoon anderzijds hebben zeer verschillende maatregelen genomen voor de financiering van de oorlog. De machtsovername door vader Kabila met militaire middelen vond plaats tussen 1997 en januari 2001. In augustus 1998 stuurt Kabila degenen die hem aan de macht hebben gebracht naar huis. Het zijn voornamelijk de mensen rond het APR met als stafchef Kabarehe. Vanaf dat moment is er rebellie-invasie. Er zijn 120.000 soldaten die 100$ per maand verdienen. Hoe heeft Kabila dit gefinancierd?
Een eerste maatregel is de overwaardering van de Congolese frank. Dat levert inkomsten op: de dollar kan worden
opgekocht tegen weinig Congolese franken. Er ontstaat een groot verschil tussen de officiële waarde van de Congolese frank en de reële waarde ervan op de markt. De overheid probeert de informele geldwisselaars te controleren. Dat lukt niet. Er ontstaat een zwarte markt.
Een tweede maatregel is de controle van de frauduleuze export van diamanten. Dat heeft als gevolg dat de diamanten worden verkocht in Brazzaville. Ook deze maatregel levert Kabila minder dollars op in plaats van meer. Zijn budget wordt gehalveerd in een tijdsspanne van twee jaar.
Een derde poging - en deze tactiek wordt ook gebruikt door de invallende landen - bestaat erin een monopolie over de aankoop van diamanten in te stellen. Kabila geeft een
monopolie aan een Israëliet van de firma IDI Diamonds. Iedereen wordt verplicht om zijn diamanten te verkopen via deze firma. Het enige gevolg is dat diamanten uit het land worden gesmokkeld en er een zwarte markt ontstaat, die nog intensiever is dan voorheen.
Kabila probeert ook leningen te verkrijgen uit zeer dubieuze bron. Dit komt dichtbij de criminalisering van de staat. Zowel in Nigeria als in Congo waren een aantal dubieuze figuren die geld wilden lenen waarvan de oorsprong onbekend was.
Een andere praktijk bestaat erin minimale prijzen voor benzine op te leggen. Kabila verdedigde dit als een sociale maatregel. Deze maatregel had hetzelfde effect als de vorige: er ontstond een zwarte markt voor benzine en de benzine
wordt door de militairen over de stroom gebracht naar Brazzaville, waar ze tegen een prijs wordt verkocht die vier keer hoger ligt. Hiermee worden natuurlijk de militairen van Congo-Kinshasa gefinancierd.
De belangrijkste manier om oorlog te financieren is de zogenaamde oude Mobututruc, namelijk het gebruik van de geldpers. In 1998 moest 2 Congolese frank voor een dollar worden betaald, nu 350 Congolese frank voor 1 dollar.
De jonge Kabila neemt maatregelen van archeo-Marxistische aard. Met een zwakke staat kan men de economie niet beheersen. De contra-productieve maatregelen werden in mei afgeschaft. De jonge Kabila nam heel snel een aantal maatregelen die hebben geleid tot een stabilisatie van de munt. De munt is sinds mei nagenoeg stabiel. De bevolking is daar blij mee, want niets is erger dan een hyperinflatie.
Men verwacht meer van de toekomst. Er moet structurele hulp komen om de positieve signalen
een kans te geven. Men moet blijven hameren op de akkoorden van Lusaka en de inter-Congolese dialoog en de staat moet onder sterke externe controle worden geherfinancierd. Voorlopig is er voor het eerst weer een teken van hoop.
Van de zijde van Angola en Namibië wordt nagenoeg niet geplunderd. Angola doet het voornamelijk om politieke redenen. Voor de strijd tegen Savimbi is er een stabiel regime in Kinshasa nodig. De Angolese soldaten zorgden voor de stabiliteit bij de dood van vader Kabila.
Zimbabwe is vergelijkbaar met Oeganda. De oorlog in Congo kost Zimbabwe 1 miljoen dollar per dag. Dat wordt voor een deel gefinancierd door de inflatie in Zimbabwe.
Aan wie komt dat ten goede? Militair had Kabila natuurlijk nooit kunnen standhouden zonder Zimbabwe, maar Zimbabwe zit ook aan het oorlogsfront en dus in de diamantzones. Het is evident dat de bevolking van Zimbabwe de kost van de oorlog betaalt. Een kleine, militair-politiek-commerciële groep rond president Mugabe - zeer vergelijkbaar met de Victoriagroep in Oeganda - wordt van de oorlogsinspanningen echter niet armer. Ik geef een paar voorbeelden. De stafchef van het leger van Zimbabwe in Congo, generaal Zvinavashe, is ook hoofd van Zimbabwe Defence Industries, een maatschappij die alle militair materieel verkoopt en ook zorgt voor transport. Hij is dus ook hoofd van een reeks parapublieke ondernemingen. Ook de schoonzoon van Mugabe Gara heeft een soort parapublieke maatschappij en is mede-eigenaar van een bank in Zimbabwe. Zij doen natuurlijk zaken met Zimbabwe. Zimbabwe Defence Industries heeft de eerste jaren een aantal contracten van 15 à 17 miljoen dollar afgesloten voor toelevering van materiaal aan Congo.
Mevrouw Catherine André. - Tot slot wijs ik op de politiek van twee maten en twee gewichten van de internationale gemeenschap tegenover de landen van de regio en met name op het beleid van de EU, die in dat deel van de wereld sterk aanwezig is. In sommige landen van de regio beloopt de openbare ontwikkelingshulp van de EU soms 70% van de gehele hulp in de periode 1990-1998.
In het algemeen stellen we vast dat de structurele hulp aan die landen sterk is gedaald. Op dertien jaar tijd is de structurele hulp van de EU aan Burundi acht keer kleiner geworden, die aan Rwanda en Oeganda is verminderd met de helft. Dat is slechts gedeeltelijk gecompenseerd via noodhulp aan de regio van de Grote Meren, die 30 à 34%
van de noodhulp van de EU ontvangt.
Congo zag de ontwikkelingshulp dalen vanaf 1990. In 1999 bedroeg ze geen zevende meer van die in 1990 door de stopzetting van bepaalde bilaterale samenwerkingsvormen - die van België in de eerste plaats - en van multilaterale samenwerkingsvormen. De redenen waren vooral politiek. Sinds de machtsovername door Joseph Kabila zien we een opening en een langzame hervatting van de structurele hulp.
Het IMF maakt de hervatting van de betrekkingen met Congo afhankelijk van economische en financiële criteria, in de eerste plaats van de betaling van achterstallen en het op orde brengen van de rekeningen.
Burundi genoot van een beperkte
ontwikkelingshulp tijdens de regering van Ndadaye. Die werd enigszins verhoogd tijdens de democratisering maar daalde weer in 1998 ingevolge de staatsgreep van Buyoya. De veroordeling van die staatsgreep door de buurlanden werd gevolgd door de internationale gemeenschap, in het bijzonder door de EU. In 1998 bedroeg de openbare ontwikkelingshulp nog slechts een vierde van die in 1994-1995. De EU schortte die hulp in 1997 op om ze in 1998 te hervatten. In het algemeen bleven de programma's echter afhankelijk van de vooruitgang in de onderhandelingen.
Het IMF koppelt de hervatting van een programma aan economische stabiliteit. Globaal genomen zijn de economische criteria voor Burundi bereikt, maar politieke redenen liggen ten de grondslag aan de huidige keuze van het IMF, ook al verschuilt dit zich achter economische criteria.
De conclusie is dat de hulp voor Burundi en Congo om politieke redenen werd opgeschort en afhankelijk blijft van democratische vooruitgang. Bovendien koppelt het IMF de hervatting van de hulp aan economische criteria.
Rwanda ontving een wat hogere openbare ontwikkelingshulp tussen 1990 en 1993 dankzij het aanvaarden van een structureel aanpassingsprogramma. De openbare hulp werd verdubbeld in 1994 en 1995 als
antwoord op de economische schok die het gevolg was van de genocide en de oorlog. De hulp is echter vanaf 1995 gedaald en zakte in 1998 tot de helft van het peil van 1995. Rwanda wordt als een zeer speciaal geval beschouwd. De nood aan buitenlandse hulp wordt erkend, wat ook de binnenlandse situatie is. Voor de multilaterale en bilaterale internationale instellingen kent Rwanda een uitzonderingssituatie waardoor het van bijna onvoorwaardelijke hulp kan genieten. Die uitzonderingssituatie werd door de EU vanaf 1998 erkend.
De oorlog waarin Rwanda zich bevindt, wordt beschouwd als een interne veiligheidskwestie. Daarom heeft de oorlog weinig invloed op de omvang van de hulp. Zelfs al wordt Rwanda aangemoedigd om de vredesakkoorden na te komen en uit te
voeren en wordt het geregeld door het IMF gevraagd om zijn militaire uitgaven te verminderen en de sociale uitgaven te verhogen, het werd nooit echt bestraft omdat het daaraan geen gevolg gaf.
Gedurende het jongste decennium bleef Oeganda het laatste land dat meer fondsen naar de streek deed vloeien, zelfs als de openbare hulp de neiging had te dalen vanaf 1998. Sinds 1990 wordt dit land als de regionale leider aangezien, zowel politiek als economisch. Het was in 1996 het eerste land in de streek dat werd aanvaard in het programma voor schuldverlaging. Oeganda genoot ook tweemaal schuldkwijtschelding.
Ondanks de toenemende militarisering en de veralgemening van de corruptie, geeft het IMF het land een bijna
onvoorwaardelijke steun. Toch wordt het dringend gevraagd om zijn militaire uitgaven te verlagen. De multilaterale instellingen tonen zich bezorgd over zijn betrokkenheid in de oorlog in Congo. Ondanks de dreigementen van die instellingen werd er geen enkele sanctie getroffen.
Angola ziet de hulp toenemen. Dat land is sinds 1996 onderworpen aan een structureel aanpassingsplan en krijgt een bijna onvoorwaardelijke steun.
Voor Rwanda, Oeganda en Angola loopt de hulp dus via door het IMF geleide economische hervormingsprogramma's. De houding van de multilaterale instellingen wordt als positief beschouwd. Die landen zijn inderdaad onderworpen aan een structureel aanpassingsplan. Hun situatie wordt als zwak
conflictueel beschouwd. De hulp moet bijdragen aan het scheppen van een gunstig klimaat voor een economische stabiliteit en ontwikkeling, voor de opbouw van de rechtsstaat en voor de democratische vooruitgang. De hulp wordt dus beschouwd als een voorafgaande voorwaarde voor democratische openheid en economische stabiliteit.
Voor Zimbabwe werd de hulp in 1992 verdubbeld. In de volgende jaren daalde de hulp evenwel.
Zimbabwe kent sedert twee jaar grote economische problemen. Het structureel aanpassingsprogramma werd in 1998 opgeheven ingevolge de betrokkenheid van Zimbabwe in de oorlog in Congo, al was dat niet de voornaamste reden daarvoor.
De aanpassingsprogramma's en de financiële steun werden bevroren, enerzijds wegens de macro-economische instabiliteit en, anderzijds, wegens de betrokkenheid bij de oorlog in Congo.
Hoe kan de houding van de EU, het IMF en de andere multilaterale instellingen worden samengevat? De EU voert een gedifferentieerd beleid. Ze eist de eerbiediging van de rechten van de mens, de rechtsstaat, de democratische principes en een goed openbaar bestuur op straffe van
schorsing van de hulp.
Dat beleid wordt toegepast in Congo en Burundi, waar de hulp afhankelijk wordt gemaakt van politieke voorwaarden, met name de voortzetting van de inter-Congolese dialoog, democratisering en vooruitgang in de vredesonderhandelingen in Burundi.
Daarentegen wordt de hulp voor Angola, Rwanda en Oeganda als onontbeerlijk gezien om de democratisering en de ontwikkeling aan te moedigen. De EU voert er vooral een beleid van positieve selectiviteit.
Het IMF legt aan bepaalde landen voorwaarden op zoals een maximumpercentage aan militaire uitgaven, een maximum aan monetaire reserves, een bepaald investeringspeil, enz. Het IMF eist dus een zekere economische
stabiliteit. Voor de EU staat het IMF garant voor een goed beheer van de door de multilaterale instellingen verstrekte hulp. Door een bepaald land meer dan een ander te steunen, hanteert het IMF in deze streek eveneens een beleid van twee maten.
De oorlog in Congo heeft de hulp en de IMF-programma's dus niet geschorst, behalve voor Zimbabwe, waarvoor de betrokkenheid in de oorlog als bijkomend argument werd gebruikt.
De hulp werd toegekend en de programma's werden niet gewijzigd. Het gedifferentieerde beleid leidt ertoe dat de oorlog als een extern, maar legitiem element wordt beschouwd voor die landen waarvoor de oorlog als een streven naar meer veiligheid geldt. Toch is het duidelijk dat veiligheidsoverwegingen
soms economische doelstellingen verhullen.
Wat zijn de perverse effecten van die politiek van twee maten? Enerzijds is er bijna onvoorwaardelijke hulp voor Rwanda, Angola en Oeganda en anderzijds is er een beleid met voorwaarden voor Congo, Burundi en Zimbabwe. Dat beleid betekent een grote steun voor de landen die hulp ontvangen. Die bekleden een machtspositie op politiek vlak en in onderhandelingen.
De betalingsbalans van Rwanda wordt voor twee derde door het buitenland gefinancierd, die van Oeganda voor één derde. Er kan ook een stijging van de militaire uitgaven in de begroting worden vastgesteld. Het is duidelijk dat Burundi, Rwanda en Angola budgettair de voorrang geven aan hun veiligheid en
hun defensie.
In 1999 besteedde Burundi 7% van zijn BBP aan militaire uitgaven en slechts 4,6% aan sociale uitgaven. Rwanda besteedt 4% van zijn BBP aan militaire uitgaven en 4% aan sociale uitgaven. In Oeganda constateren we het omgekeerde : 2% is bestemd voor militaire doeleinden, 4,7% voor sociale doeleinden. In Angola gaat 22% naar militaire en slechts 2% naar sociale uitgaven.
De landen die ontwikkelingshulp krijgen, maken gebruik van de ruimte die daardoor ontstaat om oorlog te voeren, waarbij ze evenwel tegelijkertijd een zekere economische stabiliteit realiseren, onder meer in het kader van de door het IMF opgelegde structurele aanpassingen, en uitgaven doen op het sociale vlak, ook al zijn die absoluut ontoereikend, zoals in Angola
of Rwanda. De oorlog jaagt de militaire uitgaven dus fors de hoogte in.
In Burundi en Congo, landen die veel minder hulp krijgen, heeft de druk op de militaire uitgaven een nadelig effect op de sociale uitgaven en de economische ontwikkeling, wat een extreme verarming van de bevolking en een economische destabilisatie tot gevolg heeft.
De landen die geholpen worden, ondervinden grote economische gevolgen van de oorlog. De hervormingsprogramma's helpen immers niet veel om de basisdoelstelling, het doorbreken van de vicieuze cirkel van de buitenlandse schuld, te bereiken. Die vicieuze cirkel kan worden doorbroken door de economische groei weer op gang te brengen door middel van investeringen, onder meer in de
privé-sector. De economische gevolgen van het feit dat de doelstellingen in deze sector niet worden gehaald, veroorzaken nog meer armoede en maatschappelijke tweedeling.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Rwanda krijgt onvoorwaardelijke hulp. Het wordt als een speciaal geval beschouwd. Groot-Brittannië en de hele Europese Unie verlenen hulp. Mevrouw André heeft gezegd dat Rwanda niet wordt gesanctioneerd. Hierover had ik graag meer uitleg. Zien de donoren dan niet in - of willen ze het niet inzien - dat ze door hun hulp de oorlogseconomie van het sterke Rwandese leger in stand houden en ze zelfs de toepassing van de Lusaka-akkoorden tegenwerken? In welke mate ondersteunen de donoren daarmee rechtstreeks of onrechtstreeks de plunderingsmechanismen? Ik verwijs naar het verband tussen buitenlandse belangen, de Wereldbank en het IMF. Voor deze twee instellingen gelden ontegensprekelijk, zoals de sprekers zelf zeggen,
mede de belangen van de multinationals. Kunnen de sprekers deze banden blootleggen en concrete namen en cijfers geven? Staan deze cijfers in de Annuaire des Grands Lacs?
Het voortzetten van de oorlog brengt veel meer op, in iedere geval voor de militairen, dan de toepassing van de Lusaka-akkoorden. Brengt dit ook veel meer op voor de multinationals? Ik spreek niet enkel over de diamanthandel, maar vooral over de coltanhandel.
Ik geef een concreet voorbeeld. Sinds 1995-1996 zien we een vermindering van de Europese hulp aan voornamelijk Rwanda. Vanaf die periode breiden de internationale hulpprogramma's aanzienlijk uit. Aangezien het Europese deel in die programma's stabiel blijft, wordt de toegenomen internationale hulp
voor een groot deel door Europa gefinancierd. Er is dus een hypocriete omzeiling van de Europese steun. Dat heeft zeker en vast een doel. Is het niet onze taak om aan onze regering, en via onze regering aan de Europese Unie, richtlijnen te verstrekken om deze scheefgegroeide situatie recht te trekken indien onze analyse juist blijkt?
Kan professor Marysse ons zeggen op welke manier we controle kunnen krijgen over de export van de smokkeldiamant via Brazzaville naar Antwerpen? Dat is misschien een moeilijke vraag.
Een derde vraag gaat over Rwanda en het FAO-rapport van het voorjaar van 2001. In dat rapport wordt voorzien in een voedselimport van ongeveer 150.000 ton graanequivalent, terwijl vóór de oorlog van 1990
25.000 ton werd geïmporteerd. Hoe is dat te verklaren? Ondanks de landbouwhulpprogramma's op grote schaal uit het verleden, herstelt de landbouw in Rwanda zich niet. Hoe is dat te verklaren? Heeft dat te maken met een bevolkingsexplosie?
Is het mogelijk om voor de verschillende producten waarover deze commissie onderzoek verricht - goud, diamant en coltan - te bepalen hoe de prijs wordt gevormd in de verschillende schakels van de handelsketen?
Er is de artisanale producent, de voortverkoper en de eindverkoper. Ook SOGEM wordt altijd daarbij opnieuw genoemd. Kan er een raming worden gemaakt van het deel van de toegevoegde waarde dat terugvloeit naar de artisanale producent, de middleman, de militaire groepen en tenslotte de overheid?
Is het mogelijk deze raming op te splitsen naar de verschillende blokken?
We hebben nog niet de kans gehad om de Annuaire des Grands Lacs in te kijken. Eventueel kunnen de experten daarnaar in hun antwoord verwijzen.
De voorzitter. - Rwanda heeft naast het officieel budget ook een niet officieel budget voor de oorlog. Kan daarover informatie worden verkregen.
Van welke aard is de Europese hulp aan Rwanda? Voor mij is hulp niet neutraal. Naast de projecthulp is er ook budgethulp. Vooral het geld afkomstig van budgethulp kan worden afgeleid. Dan is het natuurlijk helemaal niet neutraal. De vraag is waar dat geld naar toe gaat.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Vanochtend ging het vooral over diamant en coltan. Hebt u een zicht op de andere ertsen? Ik kan me moeilijk indenken dat men die onaangeroerd laat. Wat is dan de betekenis van bijvoorbeeld koper, kobalt of de voorraden olie die men heeft gevonden, voor de financiering van de oorlog? Over dat alles horen we in de diverse hoorzittingen bijzonder weinig.
U liet verstaan optimistisch te zijn over het beleid van de jonge Kabila, waardoor de economie eventueel kan worden gesaneerd. Dat is dan weer belangrijk voor het bekomen van internationale hulp. In vorige uiteenzettingen werd echter gezegd dat Kabila eigenlijk zeer weinig invloed heeft. Hij heeft nu een zeker moreel gezag, maar men vreest dat
hij dit vrij vlug zal verliezen, omdat de situatie niet herstelt en hij een aantal zaken niet zal kunnen realiseren. Hoe ziet u dat?
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik heb drie vragen.
Ik werd ten eerste getroffen door de alarmerende sociale indicatoren. Ik denk aan de stijging van het sterftecijfer, de toenemende ondervoeding, de sociale tweedeling en de algemene verarming van de bevolking van deze landen.
Heeft de openbare ontwikkelingshulp de sociale situatie in bepaalde landen niet verergerd omdat ze niet onderworpen was aan de criteria van goed politiek beheer en verantwoorde aanwending van het staatsbudget? Ze heeft in ieder geval geen positief effect gehad.
Ik heb een zekere ervaring in de humanitaire sector. Er is al aangetoond dat humanitaire hulp in bepaalde
gevallen de oorlogssituatie verergerd heeft en oorzaak was van het voortduren van het conflict en van een desastreuze sociale situatie.
Ik kom tot mijn tweede vraag. We zijn ons bewust van het belang van bepaalde steden of landen zoals Kigali, Zimbabwe en Oeganda als transitgebieden voor de handel in een reeks grondstoffen. Kan men juridisch beletten dat zij een dergelijke rol spelen? Wat kunnen we doen om oorlog minder rendabel te maken dan vrede? We zouden kunnen overwegen om enerzijds openbare ontwikkelingshulp toe te kennen, wat de staatsbegrotingen ten goede komt en, anderzijds, sommige commerciële praktijken te verbieden.
Mijn derde vraag heeft betrekking op de nationale rekeningen. Het gaat hier om een
probleem dat niet alleen in Rwanda bestaat. Volgens mijn informatie zou het grootste deel van de gigantische petroleuminkomsten immers niet in de nationale rekeningen opgenomen zijn.
Er is hier duidelijk sprake van oplichting: er worden rekeningen voorgelegd die niet aan de economische realiteit beantwoorden en tegelijkertijd worden er omvangrijke duistere economische activiteiten ontwikkeld om de oorlog te financieren. Dat maakt een open dialoog op het politieke vlak onmogelijk en bemoeilijkt de samenwerking.
De landen die structurele of budgettaire hulp krijgen, moeten enkele fundamentele voorwaarden vervullen. Is een transparante staatsboekhouding niet de eerste vereiste voor samenwerking en politieke
dialoog?
De heer Paul Wille (VLD). - Professor Marysse heeft gesproken over leningen die door dubieuze figuren worden verstrekt. Wie verstrekt deze leningen? Met welke techniek? Verlopen deze leningen volledig ongecontroleerd of via banken? Zijn daarbij Belgische en Nederlandse banken betrokken? Wat is de invloed van Oost-Europese circuits? Zijn enkel de verstrekkers van de leningen dubieus of ook de terugbetaling ervan? Hoe groot is de winst op het verstrekken van die leningen?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Professor Marysse pleit ervoor te overwegen om via de internationale hulp de Congolese staat te "herfinancieren", weliswaar met strenge audits, zodat een rechtstaat zou kunnen ontstaan in Congo. Hoe ziet hij zo een auditmechanisme? Hoe is een democratische audit mogelijk zonder daarbij te vervallen in neokolonialisme? Welke ideeën bestaan hierover?
De heer Stefaan Marysse. - Sinds een viertal jaar discussiëren we over dat soort dingen jaarlijks met het IMF. Rwanda en Oeganda hebben onvoorwaardelijke hulp, ook budgethulp. Men kan bijvoorbeeld wel zeggen dat de middelen voor gezondheidszorg moeten worden gebruikt, maar iedereen weet dat de fondsen in zwakke staten fungibel zijn.
Ongeveer het dubbel van wat ze officieel gebruiken als militair budget wordt gefinancierd uit die oorlog. Men deed alsof men het niet wist. Vandaar de zeer grote betekenis van dat rapport dat de financieringsmechanismen van de oorlog blootlegt. Sommige uitspraken kwamen er misschien iets te rap, maar volgens ons waren de meeste gegevens adequaat.
In ons laatste
jaarboek staat een artikel over de manier waarop de coltanfilière vanaf de basis tot het vertrek in Kigali in elkaar zit. Voor de rest kunt u een beroep doen op het uitstekend werk van de journalist Bruylants. Hij schreef een aantal stukken over de filiére vanaf Kigali tot bij een viertal grote gebruikers.
Er werd een amalgaam gemaakt van de rol van de donoren en de multinationals. Ik zou daar toch voorzichtig mee zijn. Congo en Zimbabwe werden gemarginaliseerd door de donorlanden. Rwanda en Oeganda werden daarentegen zeer duidelijk gesteund door de internationale gemeenschap. Europa was minder consistent, maar de Wereldbank en het IMF gaven een duidelijke voorkeur voor Rwanda en Oeganda. We noemen dat een beetje oneerbiedig het
crédit génocide. Het Westen is tekort geschoten in de Rwandacrisis en heeft dat op die manier willen compenseren.
De rebellen halen 1 miljoen dollar per maand uit coltan. Er zijn twee groepen rebellen, de Banyamulenge en de oudgedienden van Mobutu. Wat zullen zij na het akkoord van Lusaka betekenen in een nationale regering? Over welke middelen zullen ze beschikken?
Ik kan me voorstellen dat ze verlies en winst toch tegen elkaar afwegen. Het is evident dat ze in het kader van een nationaal akkoord én politiek én economisch minder zullen betekenen en dus niet geneigd zijn zo vlug mogelijk vrede te sluiten. De vredeskansen zijn zeer fragiel, maar er is hoop en die moet worden ondersteund. Op dat punt is België tamelijk consistent geweest. We moeten Lusaka blijven ondersteunen, niet te veel het spel meespelen rond de financiering van de intercongolese dialoog en veel meer structurele hulp bieden.
Dat brengt me bij de vraag van mevrouw de Bethune. Voor coltan verwijs ik naar een tekst van Defailly, een uiterst gedetailleerde beschrijving van de keten die vertrekt bij de
artisanale ontginner die in een soort van Far-Weststijl zijn leven waagt, en loopt over de grote traders, zoals SOGEM. Al moet men dat niet overdrijven, want voor de grote multinationale ondernemingen is Congo eigenlijk peanuts. In tegenstelling tot wat vele van mijn Congolese collega's denken betekent de Congolese economie voor België bijna niets meer. Met een aandeel van 0,05% in onze totale handel, is Congo op het ogenblik de dertigste handelspartner in de Derde Wereld. Onze economische belangen zijn zozeer afgekalfd door het in elkaar storten van de formele Congolese economie, dat we het daarvoor niet moeten doen. Een boycot tegen de enkele maatschappijen die genoemd worden is misschien wel zinvol, maar België moet die zeker niet unilateraal uitroepen. Ik ben er wel
voorstander van dat België in de Verenigde Naties de vraag naar een boycot tegen alle oorlogvoerende partijen en alle economische partijen steunt, maar unilaterale acties lijken me totaal contraproductief.
Welk belang hebben de multinationale ondernemingen dan wel? Congo is een bron van coltan, nauwelijks 10% van wat ze nodig hebben, maar wel een zeer flexibele bron. Ze moeten geen enkele infrastructuur betalen, plaatselijk geen risico's dragen en het verhogen van de vraag hangt niet af van hun eigen productie. In die zin is Congo dus wel interessant, maar geenszins van levensbelang.
Mijnheer D'Hooghe, ik heb inderdaad niet gesproken over andere mineralen. Een zeer belangrijk mineraal is kobalt. Voor de financiering van de
oorlog aan de kant van Kabila zijn natuurlijk de contracten van vader Kabila met Zimbabwaanse maatschappijen belangrijk. Een daarvan is Ridgepointe Overseas waarvan de directeur, de heer Rautenbach, ook de leiding had over het verwerken van de koperresten die doorheen de jaren werden opgestapeld en die nog kobaltresten bevatten. Dat gebeurde in Likasi. Ik geef een idee van de opbrengst.
In 1999 was de maandelijkse opbrengt 150 ton kobalt. Dat komt overeen met 6 miljoen dollar. De Belgische ondernemingen, zoals het oude Union Minière, nemen dezelfde houding aan als alle grote, ernstige mijnmaatschappijen: ze nemen niet deel aan de exploitatie. Ze vinden dit een slechte investering omwille van de omstandigheden zoals een afgekalfde staat en een onbestaande infrastructuur. De investeerders in deze vorm van exploitatie zijn eerder avontuurlijke ondernemingen die op zeer korte termijn grote winsten proberen te maken door te kopen en verkopen. Vooral de juniors die op de beurs in Toronto worden genoteerd, zijn actief in deze handel. Ze hebben al evenveel verloren als ze hebben gewonnen. Het gaat om een zeer riskante onderneming waarvoor ernstige
mijnmaatschappijen, die de techniek van het raffineren beheersen, weinig interesse betonen.
Over Kabila junior heb ik me eerder positief uitgelaten omdat hij sinds de opvolging van zijn vader een beleid heeft gevoerd met een koerswending van 180°. Het beleid van vader Kabila was zeer contraproductief voor de bevolking. De maatregelen die Kabila junior sedert mei heeft genomen zijn zeer moedig. Het niet gebruiken van de geldpers in dergelijke moeilijke omstandigheden en proberen het been stijf te houden, verdient grote bewondering. Er zijn natuurlijk grote spanningen. Iedereen heeft zo weinig dat de druk zeer groot is om toch maar geld uit te geven. Ik zeg niet dat alles in orde is, maar er is wel een sprankeltje hoop.
Wat
kan het alternatief zijn voor de uitvoering van de akkoorden van Lusaka, voor het regime dat stilaan een zekere legitimering krijgt en daarbij een voorwaardelijke ondersteuning geniet ? Als de oorlog voortduurt ontstaat er in heel Centraal-Afrika een toestand zoals in Somalië . De gevolgen voor België liggen misschien niet direct op het economische vlak. Als Congo helemaal uit elkaar valt en de integriteit van het territorium in handen valt van warlords, zoals in het oosten van het land reeds het geval is, werkt dat door de overvloed aan communicatiemiddelen, zeer destabiliserend, ook voor Europa. Ik zie daarvan nu al enkele effecten. We hebben geen enkel voordeel bij destabilisatie of bij het opsplitsen van het territorium.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ik had het over de link die u legt tussen het verlenen van hulp en de invloed van Kabila. Uit de vorige hoorzittingen bleek dat Kabila in wezen heel weinig impact heeft op het geheel. Is uw evaluatie anders?
De heer Stefaan Marysse. - De Staat Congo bestaat bijna niet meer. Met een budget dat een tiende bedraagt van dat van de stad Antwerpen, is de economische impact heel klein. Kabila neemt wel een aantal moedige beslissingen. Zo neutraliseerde hij de vijf belangrijke personen die een negatieve invloed uitoefenden tijdens het vorig regime. Hij heeft in elk geval het lef om iets te doen. Dat moet worden ondersteund. Vroeger was congo voor het IMF en de Wereldbank onbespreekbaar, nu is er een opening.
Een sterke audit begint in feite met een zeer sterke conditionering door het IMF en de Wereldbank.
De monitoring van de nationale economieën kan best worden versterkt. De zwakte ervan en het niet
democratische karakter van het IMF en de Wereldbank zijn voor mij problemen, niet de sterkte van deze instellingen. Ze zijn heel invloedrijk als het aankomt op het volgen van de macro-economische politiek, de monitoring en de auditing van de rekeningen. Sinds Blumenthal hebben ze veel geleerd.
De Belgische relatie met Congo was altijd zeer ambivalent. De zwakheid van België is dat we te weinig in de internationale instellingen aanwezig zijn en er dus niet genoeg kunnen op wegen. De communicatie tussen Brussel en de hoofdkwartieren van de internationale instellingen is uitermate slecht.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U pleitte zopas voor het behoud van de Congolese eenheid, maar de Amerikanen houden er een totaal tegengestelde visie op na. Wat kan daar, economisch gezien, achter zitten?
De heer Stefaan Marysse. - Ik meen niet dat daar een groot economisch complot achter zit. Ze hebben natuurlijk gemikt op Musevini en Kagame, die in Westpoint gevormd werden. Ze hebben van een brandstichter een pompier willen maken en men ziet nu in dat dit niet zo goed is gelukt. De internationale belangen van Amerika spelen niet zo in die regio. Voor Amerika is Sub-Sahara Afrika geen prioriteit. De Amerikaanse politiek daar was nogal klunzig. Europa kan een eigen rol spelen. Was België meer aanwezig geweest in de internationale instellingen en in Europa, dan had een en ander nog kunnen worden gecounterd. Maar in Afrika was slechts één grote politieke speler meer, de Verenigde Staten.
Mevrouw Catherine André. - De genocide was een zeer harde klap voor Rwanda. De dringende hulpverlening zal geen oplossing zijn voor de armoede of de toegang tot de medische zorg. De commerciële structuur moet worden hersteld.
In de landbouw is er een probleem van herkapitalisering. De helft van de bevolking was weggetrokken en keert nu terug, echter zonder inkomsten of zonder zaaigoed. De gezinnen kunnen het zich niet meer veroorloven om een deel van de oogst te bewaren en het daaropvolgende jaar te herinvesteren. Het verkoopsnet is totaal vernield. In 1998 stelde ik in het Oosten van Rwanda een zekere heropleving van commerciële activiteiten met Oeganda vast, maar alles bleef beperkt tot dat
gebied.
De problemen inzake armoede, toegang tot medische zorg en onderwijs hebben te maken met het structurele probleem van Rwanda dat in de jaren 80 ontstond, vóór de genocide dus. Het totaal verarmde Rwanda heeft niets meer te bieden : thee en koffie brengen de boer niets meer op zodat hij moet leven van zoete aardappelen en bonen. Voor de medische zorg is hij afhankelijk van de buitenwereld. We geven er ons te weinig rekenschap van dat de Rwandezen, Burundezen en Congolezen die op het platteland wonen voor elk consumptieartikel afhankelijk zijn van de buitenwereld.
De munt wordt gedevalueerd om de export en de diversiteit te bevorderen, maar deze beleidsbeslissingen kunnen niet efficiënt
zijn in een klimaat van oorlog en instabiliteit.
De structurele aanpassingen zullen mislukken, gewoon omdat de essentiële voorwaarden voor het welslagen ervan ontbreken: de privé-sector komt niet van de grond.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - We constateren een instorting van de sociaal-economische indicatoren en een toenemende tweedeling. De armen worden steeds armer.
Mevrouw Catherine André. - Dat is een direct gevolg van de wederopbouw.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Werkt de huidige vorm van openbare ontwikkelingshulp dit proces niet in de hand in plaats van het af te remmen? De staat profiteert immers van deze structurele hulp om de oorlog in stand te houden en verwaarloost de armoedebestrijding. Er wordt ingespeeld op het geweten van de mensen - het genocide-effect - maar de armoede wordt niet bestreden en uiteindelijk werkt men mee aan een systeem dat de situatie nog verergert.
Mevrouw Catherine André. - In Oeganda en Angola veroorzaakt de wederopbouw dezelfde tweedeling. Teveel aandacht gaat naar de steden, naar de gebouwen. Tot 1994 stelden we in Oeganda hetzelfde effect vast, maar nadien kwam daar verandering in.
In Rwanda worden we geconfronteerd met onmetelijke, duidelijke en objectieve noden. Met de huidige Rwandese regering is het geen oplossing om de hulp te koppelen aan voorwaarden. In 1996 oefende de Belgische lobby niettemin druk uit op de Wereldbank en het IMF om de Rwandese militaire uitgaven te doen verminderen. Als gevolg daarvan herzag de raad van bestuur van de Wereldbank het gedeelte van de lening dat zij moest toekennen en werd de beslissing enkele maanden uitgesteld.
Die druk had dus wel degelijk effect.
Er moet hier volgens mij een politieke keuze worden gemaakt.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - De ontwikkelingssamenwerking krijgt wellicht andere vormen, maar ondertussen is dat "goede geweten" inefficiënt bij de armoedebestrijding en kost het, paradoxaal genoeg, weer eens levens. Ik denk dat we in ieder geval evolueren naar een hulpverlening die aan politieke criteria zal worden onderworpen.
Mevrouw Catherine André. - Na de publicatie van het rapport van de Verenigde Naties ben ik daar eveneens van overtuigd.
De heer Maertens vroeg of het mogelijk is de toegevoegde waarde van de verschillende schakels te bepalen. Ik heb dat geprobeerd, maar de situatie is bijzonder complex en verschilt van regio tot regio. Het is bovendien bijzonder moeilijk om inlichtingen te krijgen. We hebben geprobeerd te achterhalen hoe de plunderingen de oorlog mee gefinancierd hebben. Het was niet onze de bedoeling om de diverse vormen van plundering te analyseren, wel om op korte termijn te beschikken over een evaluatie.
De heer Stefaan Marysse. - Er zijn geruchten dat het regime-Kabila voor de financiering van de oorlog en de aankoop van wapens, onder andere van MiG's en de zogenaamde balnéaires leningen kreeg voor 300 miljoen. De leningen zijn echter nooit effectief geweest en hoeveel er uiteindelijk gestort is, weet niemand. De balnéaires hebben we niet gezien en de MiG's evenmin. De lening werd toegekend door des Libanais en voor zover ik kon nagaan waren er geen Belgische of Nederlandse banken bij betrokken. Die informatie is niet erg stevig en ik kan er verder dan ook niet zoveel over zeggen.
De heer Paul Wille (VLD). - Wat denkt u van de Nigeriaanse netwerken?
De heer Stefaan Marysse. - Nigeriaanse netwerken zijn vooral gekend voor het witwassen van drugsgeld in een driehoeksoperatie.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Zou mevrouw André ons nog bijkomend materiaal kunnen bezorgen bij de interessante uitleg die ze hier heeft gegeven?
Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over de invoer van graan in Rwanda en het ontbreken van een verklaring voor het feit dat de landbouw zich niet herstelt. Is het mogelijk dat de voedselhulp zich beperkt tot de steden en niet naar het platteland kan doorstoten, precies door de onveiligheid en de aanwezigheid van het FPR, wat er ook voor zorgt dat mensen hun land niet meer durven te bewerken? Ook op mijn laatste vraagje over de greep op de smokkel van diamanten heb ik nog geen antwoord gekregen. Misschien hebt u dat niet zo meteen, maar wij denken toch dat dit
een belangrijke zaak is.
De voorzitter. - Mag ik er even op wijzen dat ik ook nog geen antwoord heb gekregen op mijn vraag over de verhouding tussen de reële kost van het Rwandese leger en wat er in het budget is ingeschreven? Ook op mijn tweede vraag, over de hulp aan Rwanda, opgesplitst volgens de aard, heb ik niet echt een antwoord gekregen. Hoeveel hulp krijgt het land in het totaal? Welk deel is er budgettaire hulp en welk deel projecthulp? Mij interesseert vooral het deel budgethulp in de totale begroting van Rwanda.
Mevrouw Catherine André. - In Rwanda gaat de ene helft naar projecten en de andere naar budgettaire steun. Dezelfde verdeling geldt voor Oeganda.
De heer Stefaan Marysse. - De voorbije jaren ging er veel voedselhulp naar Rwanda. Het platteland heeft zich niet hersteld en de armoede is daar ondanks de massale steun sterk toegenomen. De ruraal-urbane tegenstelling is nog versterkt. Dat heeft ook repercussies op etnisch vlak. De nieuwe werkwijze van de Wereldbank en het IMF is het PRSP-beleid. Dat houdt als voorwaarde in dat een voedselhulpprogramma de armoede moet bestrijden en dat het moet beschikken over groeimogelijkheden.
De rurale armoede en de inkomensongelijkheid is sterk toegenomen. De enige landen waar men Malthusiaans kan optreden zijn Ruanda en Burundi die de dichtsbevolkte Afrikaanse landen van de Sub-Sahara zijn. Een Malthusiaans beleid richt zich op het
probleem van de ontoereikende voedingsmiddelen in verhouding tot de aangroei van de bevolking. Er is een structureel probleem op langere termijn. Een productiviteitsverhoging is bijna onmogelijk door de bevolkingsdruk.
De problemen worden versterkt door het huidige regime dat een militair minderheidsregime is. Zolang er geen verzoeningscommissie wordt opgericht en er geen dialoog ontstaat, zal het probleem in Centraal-Afrika nooit ernstig kunnen worden aangepakt.
Onze kennis over de invoer van diamanten in België is te danken aan de Hoge Raad voor de Diamant die in vergelijking met wat in andere landen gebeurt een heel transparant beleid voert. In België weten wij precies waar de diamanten vandaan komen. Volgens onze
berekeningen is het aandeel van de diamant die in Antwerpen rechtstreeks uit Oeganda en Rwanda komt, verwaarloosbaar en komt niet overeen met de cijfers over de hoeveelheid diamant die uit Kisangani wordt weggesleept. De diamant die uit Rwanda en uit Oeganda wordt geëxporteerd, gaat eerst via Israël of Zuid-Afrika naar Engeland en komt dan naar Antwerpen. Aangezien Israël en Engeland veel minder open zijn over de herkomst van hun diamanten, weten we er ook niets over. De officiële uitvoer van Rwanda en Oeganda bedraagt slechts tien procent van de werkelijke uitvoer. Negentig procent van de diamanten heeft een ander circuit gevolgd.
De aan de Hoge Raad voor de Diamant opgelegde openheid mag best ook gelden voor Israël en Engeland.
De voorzitter. - U had het over de akkoorden van Lusaka. Lusaka wordt aangehaald voor Congo of Burundi, maar niet voor Rwanda. Lusaka is een schaamlapje om bepaalde zaken te doen en andere niet te doen.
Er zijn veel slachtoffers gevallen bij de genocide in Rwanda, maar in het Congolese conflict gaat het tot nu toe om minimum 2,5 miljoen mensen.
Hebt u een verklaring voor het selectief geweten van de wereldgemeenschap? Die vraag houdt me bezig sinds de dag dat ik veertien jaar geleden minister voor ontwikkelingssamenwerking werd.
De heer Stefaan Marysse. - Ik kan niet anders dan u bijvallen. De genocide in Rwanda werd op heel korte tijd gepleegd en kreeg grote mediabelangstelling. De doden van Oost-Congo zijn minder spectaculair. Ze zijn het gevolg van de onstabiliteit in de regio, gebrek aan voedsel en gezondheidszorg. Voor degenen die Rwanda na de genocide onvluchtten gold een "niet- gemediatiseerde genocide", zoals sommigen het noemden. CNN was not there, en dus bestond het niet.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Voor ons is dit een heel moeilijk domein, dat we niet goed kennen en de heer Dietrich heeft er zelf ook op gewezen dat zijn uiteenzetting een beetje van het ene onderwerp naar het andere sprong. Ik citeer een paar punten die ik verscheidene keren heb gehoord: het is in Congo heel moeilijk te weten wie "goed" is en wie "slecht", we weten niet goed wat conflictdiamanten eigenlijk zijn en waar ze vandaan komen. Intussen heeft de heer Dietrich toch een omschrijving van conflictdiamanten gegeven. Conflictdiamanten zijn die diamanten die aan de rebellen worden verkocht. Die interpretatie is veel ruimer en volgens mij beter dan de zeer beperkte omschrijving in het laatste Kimberleyrapport van enkele maanden geleden. Daar worden conflictdiamanten omschreven als "diamanten die onder het VN-embargo vallen". Al de rest valt onder de regels van de Wereldhandelsorganisatie, die toch niet bepaald ethische parameters hanteert. Onze commissie wordt dus geconfronteerd met het reële probleem van de precieze definitie van conflictdiamanten.
In Congo weten we niet wie de "goeden" en de "slechten" zijn. Er bestaat daar het MIBA-systeem en we horen vaak dat Congo geen bloeddiamanten of conflictdiamanten produceert, maar het systeem blijkt niet waterdicht te zijn. In dit volkomen legale systeem worden de hoge kwaliteitsproducten via de directeur-generaal op de reguliere markt verkocht, maar welke garanties hebben we dat de heffingen in de Congolese staatskas terechtkomen en worden gebruikt voor de heropbouw van het land? Als dat niet het geval is, dan is het hele systeem ethisch illegaal, en ik gebruik beide woorden zeer bewust. We moeten de Hoge Raad voor Diamant dan ook vragen of het niet zijn verantwoordelijkheid is ervoor te zorgen dat deze handel onder andere voorwaarden verloopt dan nu, want nu is het duidelijk vrijhandel.
Zuid-Afrika geeft de namen van de licentiehouders niet vrij en daardoor kunnen we de exportcijfers niet kennen. Mijn vraag aan wetenschappers en NGO's is dan ook of het na al die jaren van onderzoek niet mogelijk is een overzicht te krijgen van de licenties en exportcijfers. Het verschil tussen officiële statistieken en de werkelijkheid is angstwekkend groot en als dat zo voortgaat kunnen we er nooit iets aan doen, noch via een VN-panel, noch met onze commissie. We moeten kunnen terugvallen op experts die al jarenlang onderzoek doen en deze cijfers en licenties samenbrengen. Mijn concrete vraag is dan ook wat de effectiviteit van het Kimberleyproces is. Ik heb daar zo mijn twijfels bij.
De voorzitter. - Het belangrijkste element in dat soort aangelegenheden is de internationale politieke wil om de problemen in hun juiste kader te zien en te definiëren. Het probleem met diamanten is dat wanneer men zijn zakken ermee vult en ongemerkt de douanes kan passeren - en dat is echt niet zo moeilijk - men een rijk man is.
De heer Jan Remans (VLD). - Ik begrijp dat de heer Maertens op het vlak van cijfermateriaal op zijn honger is gebleven, maar ik heb de uiteenzetting van de heer Dietrich en het gebrek aan cijfers anders geïnterpreteerd. Ik heb begrepen dat wat we ook doen, het onmogelijk is statistieken, als ze er al zijn, juist te interpreteren en dat de heer Dietrich ervoor pleit de lokale compagnies aan te pakken. In een internationale context zal dat echter heel moeilijk of onmogelijk zijn en ik zoek dan ook naar een haalbare opdracht voor onze commissie. Diamanten worden betaald met militair materiaal en wapens en ik stel dan ook voor ze te betalen met andere producten, zoals gezondheidszorg of landbouwmachines. Op die manier wordt - zoals de heer Peleman het uitdrukte - de oorlog duurder en de vrede goedkoper.
De voorzitter. - Wapens worden betaald met diamanten en niet omgekeerd. Betalen met andere middelen lijkt mij een zeer idealistische benadering. Niet de kleine man die de diamanten wint, verkoopt ze op de internationale markt, wel de "comptoirs". Het zijn de tussenpersonen die niet alleen het grote geld verdienen, maar ook de verkoopplaats kunnen kiezen waar de diamanten het minst verdenking opwekken.
De voorzitter. - Deze laatste opmerking is zeer opvallend omdat Namibië in het jongste VN-rapport op enkele kleinigheden na volledig wordt witgewassen. Mijnheer Dietrich zegt dus iets helemaal anders. Naar de reden heeft hij reeds eerder verwezen: het regime in Namibië zien we graag, andere regimes minder graag. Hier zit misschien wel iets in. Zolang er geen internationale ethische code is die voor iedereen op dezelfde wijze wordt toegepast, komen we er nooit uit.
De heer Jan Remans (VLD). - Misschien is het aanreiken van andere betalingsmiddelen vanuit het Westen idealistisch, maar het is niet zo simplistisch als de voorzitter liet uitschijnen. De opstand in Palestina wordt gevoed door een systeem waarbij sociale zekerheid wordt verleend aan Palestijnen die bereid zijn tegen Israël te vechten.
Wapens worden gekocht met het geld uit de diamanthandel dat onrechtstreeks bijdraagt tot de bestrijding van de armoede. Mochten we de armoede met andere middelen te lijf gaan, dan wordt de sluikse handel in diamanten nog minder belangrijk.
De heer Marcel Colla (SP.A). - In dit soort zaken ligt de verantwoordelijkheid op twee niveaus. Enerzijds zijn er de lokale overheden en handelaars in de Afrikaanse landen. Anderzijds zijn er de kopers in Antwerpen, New York, Tel Aviv enzovoort.
Er zullen altijd wel personen proberen om langs de zijlijn van het wettelijke of deontologisch aanvaardbare te lopen. Bestaan er voor een diamantair die correct wil handelen sluitende mogelijkheden om te controleren of hij inderdaad een correcte diamant koopt?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging hebben we onlangs gesproken over de markering van lichte wapens door middel van lasertechnieken, die voor het blote oog onzichtbaar zijn en alleen met bepaalde apparatuur kunnen worden bekeken. Ik ben een leek inzake diamant, maar ik vraag mij af of het technisch mogelijk is om kwaliteitsdiamanten met een laser te certificeren zodat de herkomst ervan te allen tijde kan worden gecontroleerd.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Charles Bornstein. - Namens de diamantsector, vertegenwoordigd door de HRD, dank ik u voor uw uitnodiging. Wij zijn hier niet om ons te verdedigen, maar om de waarheid recht te doen. Onze experts, de heren Meeus en Van Bockstael, zullen uiteenzetten welke inspanning sedert twee jaar werd geleverd om een in de sector nooit gekende transparantie te bereiken.
Onze frustratie vindt zijn grond in de tegenstrijdigheden en leugens die worden verkondigd door personen die denken expert te zijn in de wereld van de diamant. Zonder zelfs met ons overleg te plegen, wat logisch zou zijn, leggen ze domme, aan het belachelijke grenzende verklaringen in de pers af.
Enkele weken geleden
lazen we in de pers dat de certificatie van diamanten geen nut zou hebben. Anderzijds lees ik de verklaringen van mijnheer Michel en mevrouw Neyts die bevestigen dat de Belgische controle een model is voor de internationale controle in de strijd tegen het in omloop brengen van diamant uit conflictgebieden. De beweringen van die experts zijn dus een belediging voor de Belgische regering.
Bovendien zeggen die experts in La Dernière Heure dat er voor meer dan een miljard dollar aan frauduleuze Congolese diamant bestaat. Tijdens het regime van president Mobutu, toen het diamant gemakkelijk op de illegale markt terecht kwam, bedroeg de productie in de streek van de Grote Meren slechts 60 miljoen dollar. Ik betwijfel dus de geloofwaardigheid van een
expert die dergelijke uitlatingen doet.
Wij hebben een protocol gesloten met de procureur des Konings van Antwerpen. Indien we de namen kennen van personen die, via het Diamond Office, diamant hebben ingevoerd uit conflictgebieden, dienen we onmiddellijk klacht in. Ik wil, noch kan ontkennen dat er in Afrika een probleem is, maar ik kan bevestigen dat Antwerpen zuiver is. Laat ons ook niet vergeten dat we spreken over 2 à 3% van de wereldproductie. Ik zou graag geloven dat andere sectoren, zoals wij, de rest van de productie als clean kunnen omschrijven.
Noch voor de heer Meeus, noch voor de heer Van Bockstael, noch voor mij bestaan er lastige vragen. Aarzel dus niet om ons te ondervragen. Indien u
namen kent van personen die diamant uit conflictgebieden invoeren, deel ze ons dan mee. Wij kennen er geen.
Ik wil u ook, in naam van de Hoge Raad voor Diamant, uitnodigen om een dag bij ons door te brengen zodat u de gevoeligheid van die bijzondere en dikwijls onterecht beschuldigde sector kunt leren kennen. Wij zullen alle deuren openzetten zodat u kunt zien welk werk wij hebben gepresteerd en wat wij met de Brusselse task force doen. Wij hebben niets te verbergen. Ik laat nu het woord aan de heer Meeus voor de technische problemen.
De voorzitter. - Onze commissie twijfelt niet aan de goede trouw van bonafide diamanthandelaars. Wie in die sector actief is, moet wel in staat zijn om te relativeren en in te zien dat er onder de diamanthandelaars ook enkele fraudeurs aan het werk zijn.
De vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Diamant zitten hier niet als beklaagden, maar om ons te informeren.
De oorlog in het gebied van de Grote Meren wordt hoofdzakelijk via de diamanthandel gefinancierd. Iedereen weet dat Antwerpen daar wat tegen probeert te doen en wat een getuige hier over Antwerpen heeft gezegd, is volgens mij door journalisten verkeerd geïnterpreteerd.
De heer Peter Meeus. - Ik ben elf jaar actief in de diamantsector. Twee jaar werkte ik voor de firma Bonas, een van de vijf grote makelaars van de groep De Beers. Om de vijf weken ging ik mee naar de grote diamantverkopen in Londen. Vervolgens was ik zeven jaar directeur van de Beurs voor Diamanthandel, dat is de grootste en tweede oudste diamantbeurs ter wereld. De beurs treedt op als disciplinair orgaan. Wanneer handelaars zich misdragen - bijvoorbeeld hun facturen niet betalen - worden ze wereldwijd uit de sector geweerd. In die zeven jaar heb ik een duizendtal gevallen gekend, meestal van puur commerciële aard. Sinds ruim twee jaar ben ik directeur-generaal van de Hoge Raad voor Diamant, het overkoepelend orgaan van de sector.
Mijn uiteenzetting omvat een achttal punten.
In de eerste plaats zal ik de werking van de Hoge Raad voor Diamant toelichten. In het buitenland wordt vaak gedacht dat de Hoge Raad een overheidsinstantie is. Vervolgens zal ik het hebben over het belang van Antwerpen op wereldniveau, over het probleem van de conflictdiamant en onze acties ter zake. Ik zal het ook hebben over onze gesprekken met Guinee, Congo, Liberia en de Centraal-Afrikaanse Republiek, over onze internationale concurrentiepositie en wie onze positie probeert te bekampen, over de Kimberley-akkoorden en wat er sindsdien is gebeurd. Ik was aanwezig op de eerste Kimberley-meeting van 12 mei, nu bijna twee jaar geleden. Dan zal ik ook nog ingaan op het embargo, de sancties
van de Hoge Raad bij overtreding en de samenwerking met het gerecht. De problematiek is ons niet vreemd. We zijn er al meer dan drie jaar actief en pro-actief mee bezig. Ten slotte zal ik ter zake enkele voorstellen doen voor de toekomst.
De Hoge Raad voor Diamant is een koepelorganisatie. Dertien professionele organisaties hebben zitting in onze raad van beheer: de vier beurzen, de federatie van de beurzen, de vereniging van handelaars in ruwe diamant, van handelaars in geslepen diamant, van handelaars in edelstenen, van handelaars in industriediamant, en twee vakorganisaties. Elke vereniging heeft twee vertegenwoordigers in de raad van beheer.
De Hoge Raad voor Diamant treedt op als vertegenwoordiger van de sector op
nationaal en vooral op internationaal vlak. Onze markt is voornamelijk internationaal: 99 procent van de diamant die in Antwerpen wordt ingevoerd, wordt weer uitgevoerd. We nemen wereldwijd deel aan een vijftiental grote handelsbeurzen. We proberen er Belgische paviljoenen op te richten. We nemen deel aan alle missies die België en Vlaanderen organiseren. Verder organiseren we in België driejaarlijks de prestigieuze tentoonstelling "Uit de schatkamer", diamantconcerten, the Night of the Bourses. We promoten en ondersteunen ook allerlei lokale toeristische en andere initiatieven in Antwerpen.
In het gebouw van de Hoge Raad voor Diamant is in de Diamant Office gevestigd, dat een departement is van de Hoge Raad. De Diamant Office staat in voor
150.000 shipments per jaar, ongeveer 50.000 importen en 100.000 exporten. Die zijn goed voor een omzet van bijna 26 miljard dollar. De Diamant Office werd onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, in 1945, opgericht.
De Hoge Raad heeft ook een certificatenlabo voor geslepen diamant. We certificeren diamant volgens de vier C's van cut, carat, colour en clarity. Op basis van die vier standaarden wordt diamant wereldwijd gegradeerd en zijn waarde bepaald. In ons labo werken ongeveer honderd mensen. Het certifiëren is een zeer arbeidsintensieve activiteit. Ons labo is een van de vijf meest vooraanstaande labo's ter wereld. Samen met het Gemological Institute of America zijn we wereldleider op het vlak van kwaliteitscertificaten.
We hebben ook een gemmologisch instituut. Dat is een opleidingscentrum waar we cursussen geven over ruwe en geslepen diamant. Er worden ongeveer duizend studenten per jaar opgeleid.
De Hoge Raad voor Diamant doet ook aan wetenschappelijk onderzoek. We hebben een onderzoeksinstituut in Lier, waar een dertigtal mensen werken. We doen onderzoek naar synthetische diamant en naar alle mogelijke behandelingen van diamant. We zijn een van de weinigen op dat vlak, samen met het Gemological Institute of America en het onderzoeksinstituut van De Beers.
Daarnaast leveren we allerlei diensten in de sector. Zo beschikken we over een kabel zodat alle aangesloten verenigingen gratis naar elkaar kunnen telefoneren.
De Hoge Raad voor Diamant heeft op het ogenblik in totaal 210 werknemers in dienst en heeft een omzet van 700 miljoen Belgische frank.
Minister van Staat Kinsbergen heeft een aantal maanden geleden van de raad van beheer de opdracht gekregen een plan tot herstructurering van de raad van beheer uit te werken. Hij zal de krachtlijnen van dat plan volgende week bekendmaken.
De Hoge Raad voor Diamant vertegenwoordigt een sector die 1000 bedrijven en honderden ateliers telt, vier beurzen en gespecialiseerde banken zoals de Antwerpse diamantbank, de ABN-Amrobank en de Artesiabank. Verder vertegenwoordigt hij transport- en verzekeringsfirma's die zich uitsluitend bezighouden met het verzenden of verzekeren van
diamant.
De Antwerpse diamantsector heeft zoals gezegd een omzet van 26 miljard dollar, of 1125 miljard Belgische frank. Dat zijn de gecumuleerde cijfers van import en export van ruwe en geslepen diamant samen. De diamantsector vertegenwoordigt 7 procent van de Belgische export. De EU-handelspartners buiten beschouwing gelaten, bekleden we zes maal de eerste plaats in de lijst van de belangrijkste handelspartners van België, op het vlak van handel in het algemeen, dus niet alleen in diamant. We zijn, gemeten in waarde, de belangrijkste handelspartner van de Verenigde Staten, van China, van India, van Israël en de tweede van Japan.
De diamantsector stelt volgens een studie van het RUCA van ongeveer zes jaar geleden, in
ons land direct 12.500 mensen tewerk en indirect 30.000.
Antwerpen is de draaischijf van de internationale diamanthandel. Dat is niet enkel een promotieslogan, het is de realiteit. Twee cijfers illustreren dat. Tachtig procent van alle ruwe diamant die in de wereld wordt gevonden - in een mijn, een rivier, in een put, of morgen op de maan - wordt fysiek in Antwerpen verhandeld. De ruwe diamant die in Antwerpen toekomt, gaat van daaruit naar verwerkende centra. Vroeger was Antwerpen het enige centrum waar diamant werd geslepen. Door onze hoge arbeidskosten is dat sinds twintig jaar niet meer zo. We hebben nog maar 2.300 slijpers. Gelukkig is de dollarkoers nu redelijk gunstig. Wanneer daarin verandering komt, zal Antwerpen waarschijnlijk nog klappen
krijgen. De verwerkende centra bevinden zich vooral in India, China, in het Verre Oosten en ook in Israël. De geslepen diamant gaat niet rechtstreeks vanuit het verwerkend centrum naar de consumentenmarkt. Hij komt voor de helft terug naar Antwerpen. Een groot handelscentrum heeft immers een aantal schaalvoordelen. Er kunnen bijvoorbeeld betere assortimenten worden samengesteld. Van alle geslepen diamanten, of het nu om een duur juweel gaat of een goedkoop, wordt een op twee fysiek via Antwerpen verhandeld. Dit is de huidige situatie, er is wel een achteruitgang. Alle grote mijnbedrijven zijn in Antwerpen aanwezig. De Beers zendt 42 procent van zijn goederen via Antwerpen, BHP die de Canadese productie commercialiseert, verzendt 65 procent van zijn goederen via Antwerpen, Rio Tinto
die de Australische en in de toekomst gedeeltelijk de Canadese productie groepeert, verzendt 100 procent van zijn goederen via Antwerpen, ASCorp, het conglomeraat dat in Angola actief is, verzendt 75 procent van al zijn goederen via Antwerpen.
Het probleem van de conflictdiamanten werd aan de oppervlakte gebracht door het Fowler-rapport dat op 15 maart 2000 ruime bekendheid kreeg. Dat rapport hernam de conclusies van een Canadees rapport van Partnership Africa-Canada (PAC). De heer Fowler was trouwens ook een Canadees. Canada is een belangrijk diamantproducerend land. Dat Canadees rapport was zelf geïnspireerd op een rapport van IPIS. Een aantal zaken komen in al die rapporten terug.
De bottom line van het
Fowler-rapport was dat in Antwerpen niet serieus wordt nagegaan of diamanten conflictgebonden zijn. Daarbij werd niet gezegd dat de heer Fowler slechts één centrum had onderzocht en dat hij zich enkel gebaseerd had op de Belgische statistieken, gewoon omdat België het enige land is dat statistieken publiceert. In het Fowler-rapport stond dus geen enkel gegeven over India, Israël, Dubai, en het bevatte nauwelijks gegevens over een aantal Afrikaanse landen omdat ze gewoon niet waren onderzocht.
We waren er ons uiteraard van bewust dat het over een delicate problematiek ging en hadden op 28 januari 2000, twee maanden voor de publicatie van het Fowler-rapport ons eigen plan gelanceerd: het Strategic plan for transparency in
the African diamond trade. De kernpunten van dat plan zijn de volgende. Ten eerste, ons concentreren op de plaats waar het probleem zich situeert, namelijk Afrika. Ten tweede, ons toespitsen op de betrokken landen in Afrika, Angola, Sierra Leone en Congo. Ten derde, een lokale Diamond Office-structuur opzetten en nieuwe certificaten van origine instellen. In Afrika werd daar in het verleden al eens mee geknoeid. We proberen ook een gesloten lijn tot stand te brengen tussen het land dat de diamant verzendt en het land dat de diamant importeert via een import confirmation document. Ten slotte willen we dat data geregistreerd worden en verifieerbaar en controleerbaar zijn.
De krachtlijnen van dat plan waren enkele maanden tevoren al uitgetest in de
eerste besprekingen met de regering van Angola, die zich bewust was van de aankomende problemen. Angola was het eerste land waartegen de VN een embargo had afgekondigd. We stelden dus voor om daar structuren tot stand te brengen, computerapparatuur te leveren en opleiding te geven met het oog op het uitreiken van de certificaten.
Sommigen zullen zich afvragen waarom certificaten nodig zijn en denken dat ook met laserapparatuur wetenschappelijk kan wordt vastgesteld waar een diamant vandaan komt. Die discussie is drie jaar geleden met alle universiteiten van ons land gevoerd. Verschillende procedures werden uitgetest, onder meer laser ablation inductively coupled plasma mass spectrometry. Een jaar geleden werden op een conferentie in het Witte
Huis, nog onder het presidentschap van Bill Clinton, alle mogelijkheden van dat soort originebepaling van tafel geveegd. Misschien kan het over vijf jaar, maar vandaag nog niet.
Daarom hebben we met de twee meest gevoelige landen Angola en Sierra Leone gesprekken aangevat. De met die landen gesloten overeenkomsten hebben betrekking op een niet-vervalsbaar certificaat van origine. Dat heeft ons heel wat moeite gekost en de heer Van Bockstael kan daarover desgewenst toelichting verschaffen.
Ten tweede, zorgen we voor een onafhankelijke evaluatie van de diamant. We zijn immers ook bezorgd over de goede organisatie van de diamantmarkt in die landen. We willen dat iedereen krijgt waar hij recht op heeft, hoewel dat onze
verantwoordelijkheid niet is en we ook niet over de bevoegdheid beschikken om de markt lokaal te organiseren of politioneel op te treden.
Ten derde, maken we gebruik van elektronische datatransmissie. Dat hadden we al uitgeprobeerd in Sierra Leone, waartegen een embargo was afgekondigd. Het kon worden opgeheven onder voorwaarde van de invoering van een systeem van certificaten. Sierra Leone heeft daarvoor een beroep gedaan op de Hoge Raad voor Diamant. De Verenigde Naties hadden dat trouwens aanbevolen. De elektronische datatransmissie betekent dat de gegevens bij export worden geregistreerd en de geëxporteerde loten digitaal worden gefotografeerd. Die digitale informatie komt in Antwerpen aan zodat men de partij kan bekijken en vergelijken. Het
certificaat bevat een retourdocument en wanneer het in Antwerpen aankomt, keert een strook terug naar Sierra Leone, zodat men kan nagaan of wat hier is aangekomen overeenstemt met wat daar is vertrokken. Ten slotte moeten er statistieken gepubliceerd worden.
Essentieel in die afspraken met Angola en Sierra Leone is dat er één enkel punt van export is, zoniet wordt de controle veel moeilijker. Een en ander is gebaseerd op het Antwerpse Diamond Office-systeem, dat als volgt werkt. Voor alle import en export is een import- of exportlicentie vereist. Een diamantverdeler moet officieel erkend en geregistreerd zijn bij het ministerie van Economische Zaken. Alle diamanten worden fysiek geïnspecteerd bij het binnenkomen en het buitengaan
uit België. België is het enige land ter wereld waar alle zendingen geopend worden. Uit de analyse die later in de Kimberley-werkgroep werd gemaakt, is gebleken dat onze controles eigenlijk veel strenger zijn dan in om het even welk ander land. Dat is het paradoxale van de problematiek van de conflictdiamant: eerst werd er gezegd dat er geen controle was, maar misschien moet België nu minder controles uitvoeren om op het niveau te komen van de andere landen.
Elke zending wordt onderzocht door experts die onder toezicht staan van het ministerie van Economische Zaken en moet natuurlijk de douane passeren, die onder toezicht staat van de minister van Financiën. België is het enige land dat maandelijkse statistieken publiceert over de
import en export van diamant. Op inbreuken op embargo's en op illegale import of export staan zeer zware straffen: de goederen worden in beslag genomen en er kunnen boetes worden opgelegd die het dubbele bedragen van de waarde van de goederen.
We zijn dus gestart met Sierra Leone en Angola. We waren ons ervan bewust dat het niet volstaat om alleen in die twee landen iets te doen. Er zijn immers nog andere landen in Afrika die ook diamant exporteren en waar er ook smokkelroutes zijn. Die smokkelroutes hebben niet noodzakelijk iets te maken met het conflictgebonden karakter van een diamant, maar kunnen gewoon voortspruiten uit het feit dat een lokale graver over de grens meer krijgt omdat een monopoliehouder hem op een bepaald ogenblik een te kleine winst
geeft. Daarom hebben wij geprobeerd om dit systeem meteen ook voor een aantal andere grote diamantexporterende landen toe te passen, namelijk Guinee, Congo, Liberia en de Centraal-Afrikaanse Republiek.
Guinee is een belangrijke diamantproducent en heeft een vrij goed gestructureerde interne markt. We hebben op 2 mei 2001 een akkoord gesloten en uitgevoerd met de minister van Mijnwezen waarbij de Hoge Raad voor Diamant zich ertoe heeft verbonden technische assistentie te verlenen bij de ontwikkeling van het certificatensysteem en van de informatica.
We hebben ook gesprekken gehad met de heer Jenkins Dunbar, de Liberiaanse minister van Mijnwezen. Voor Liberia geldt op het ogenblik een embargo. We hebben recent nog
contact gehad met de heer Jenkins Dunbar omdat de heer Peleman hem in Londen had verzocht contact met ons op te nemen in verband met de uitwerking van een certificatensysteem, zodat het embargo gelicht zou kunnen worden. We hebben de heer Jenkins Dunbar duidelijk gemaakt dat Liberia een problematisch land is en we eerst de instemming van de Verenigde Naties willen vragen. Ook de Europese Commissie heeft Jenkins Dunbar naar ons gestuurd voor technische assistentie bij de uitwerking van een certificatenstelsel. We stellen vast dat hoewel sommigen in deze commissie hebben beweerd dat certificaten overbodig zijn, ze de heer Jenkins Dunbar niettemin naar ons verwijzen.
Soortgelijke gesprekken hebben we ook gehad met president Patassé van de
Centraal-Afrikaanse Republiek op 15 mei 2001. Dit land is een belangrijk diamantproducent. Op verzoek van de Kimberley-werkgroep werden de gesprekken over de certificatenovereenkomsten evenwel bevroren.
Op 27 april 2001 werd een overeenkomst afgesloten met de Congolese minister van Mijnwezen. De lokale markt was toen net geherstructureerd. Voordien bestond er immers een Israëlisch monopolie: gedurende zes maanden werd de diamant naar Tel Aviv gestuurd omdat één firma de exclusieve rechten had gekregen van de voorganger van Kabila junior. Dit monopolie werd vorig jaar opgeheven. Er zijn nu opnieuw tien licenties voor aankoopkantoren. Inmiddels is onze elektronische apparatuur in Kinshasa gebruiksklaar en kan het
certificaat binnenkort worden afgeleverd. Mede op verzoek van de Kimberley-werkgroep hebben we echter beslist te wachten op de resultaten van de werkgroep.
Na deze gesprekken rijst nu de vraag hoever België kan gaan. Kan België niet meer doen en de invoer van goederen uit die landen verbieden? We hebben dat onderzocht. Allereerst zijn we 2,5 jaar geleden gestart met een petitie waarnaar wordt verwezen in het progress report.
Deze petitie die aansloot bij een actie voor meer ethische bewustwording, werd door bijna alle diamantairs ondertekend.
Er rijst natuurlijk een legaliteitsvraagstuk. Tegen sommige landen heeft de internationale gemeenschap, via de VN, een embargo ingesteld. De
goederen kunnen dan niet meer worden ingevoerd. Gelukkig beschikken we over een zeer goed systeem waardoor het embargo binnen het uur uitvoerbaar kan zijn. In de Verenigde Staten is dat anders. Zo heeft het de Amerikaanse overheid zes maanden gekost om het embargo tegen diamanten vanuit Sierra Leone uitvoerbaar te maken.
Meestal zijn de embargo's voorwaardelijk. Dat is het geval voor Angola en Sierra Leone waarvoor de embargo's gekoppeld zijn aan een certificatenregime. Misschien komt ook Liberia hiervoor in aanmerking. Bij een onvoorwaardelijk embargo, zoals nu van toepassing op Liberia, moeten de VN instemmen met de opheffing ervan.
In alle andere gevallen bestaat er geen wettelijke beperking op de handel van diamant door een
bepaald land. Importbeperkende maatregelen zijn onderworpen aan de GATT-regels voor landen die aangesloten zijn bij de Wereldhandelsorganisatie. Voorts is er het verdrag van Cotonou, dat het verdrag van Lomé vervangt, waardoor alle maatregelen onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie vallen. België is ter zake niet meer bevoegd. Om unilaterale importbeperkende maatregelen te nemen, moeten we over een stevige wettelijke basis beschikken. A fortiori geldt dit voor de Hoge Raad voor Diamant.
De internationale concurrentie is voor ons land een belangrijk gegeven. We moeten onze positie verdedigen. Zo wil Israël een deel van de ruwhandel overnemen en heeft het een ruwbeurs opgericht die het internationaal bijzonder actief promoot. De
heer Gertler, neef van de voorzitter van Israel Diamond Exchange, is er in 2001 in geslaagd van Kabila senior het distributierecht op alle Congolese diamant te verwerven. Gelukkig voor ons heeft dat akkoord maar zes maanden stand gehouden.
Ten tweede zou initieel 50% van de export van de Angolese diamant naar Israël gaan, waar een conglomeraat van een Israëli en een Belg de goederenstroom netjes had verdeeld, 50%-50%. Initieel zou de helft van de goederen dus naar Tel Aviv vertrekken. Ik verheel u niet dat wij dat niet graag zien gebeuren. Wij trachten dat dan ook actief en pro-actief te verhinderen.
Verder is er de concurrentie met New York, waar zeer bekwame handelaars contracten hebben weten af te sluiten en
licenties weten te bekomen in Sierra Leone en in Congo. Dat heeft tot gevolg dat wij vandaag veel meer goederen ruw uit New York importeren, die eigenlijk afkomstig zijn uit Afrika, maar niet meer rechtstreeks naar Antwerpen komen.
Er is het nieuwe handelscentrum Dubai. Het afgelopen jaar hebben wij langs die weg voor niet minder dan 190 miljoen dollar geïmporteerd, terwijl dat in 1996 nog nauwelijks gebeurde. Dat is dus toch een fenomenale stijging. Dubai is uitgegroeid tot een belangrijk distributiecentrum van diamant voor het Midden-Oosten en de Verenigde Arabische Emiraten werpen zich dus op als een nieuw handelscentrum voor diamant.
Ten slotte ontpopt Zuidelijk Afrika zich als een regionale zwaargewicht en tracht
heel grote delen van de handel in ruwe diamant in Afrika voor zijn rekening te nemen. Dat verklaart de belangrijke stijging van ruwe diamant uit Zuid-Afrika in onze statistieken.
Waarom zeg ik dat nu allemaal? Ik zeg dat omdat wij ons soms eenzaam voelen in de woestijn. Sinds twee jaar en half zijn wij pro-actief bezig met het oplossen van de conflict diamonds. Andere volgen rustig, vele maanden later. Zij ondervinden minder druk, behoren niet tot de Europese Unie en zitten dus niet opgezadeld met al die ethische problemen. Wij nemen onze ethische verantwoordelijkheid wel op, maar wij mogen niet vergeten dat een en ander ons natuurlijk ook wat kost. En nu en dan moeten wij toch ook aan onze boterham denken en aan de boterham van de zo wat 30.000
mensen waarvoor wij instaan.
Wij ontlopen onze verantwoordelijkheid echter niet en zijn als eerste gestart met de ontwikkeling van certificatenregimes. Zes maanden nadat wij hiermee waren begonnen, zijn op 11 en 12 mei 2000 de Kimberley-meetings van start gegaan. Kimberley was initieel een Afrikaans initiatief. Het ging op initiatief van Zuid-Afrika uit van de SADEC-landen. Wij waren daarbij onmiddellijk betrokken samen met het thuisland van De Beers, namelijk Groot-Brittannië, en nog enkele andere landen. Vele andere diamantdistribuerende landen waren daarbij aanvankelijk niet betrokken. Van meet af aan wensten wij een snelle oplossing voor het probleem van de conflict diamonds. Onder `snel' verstonden wij enkele jaren en geen
decennium. Daarom wilden wij ons eerst beperken tot Afrika en meer bepaald tot enkele landen die wij kennen, met name Angola, Sierra Leone en Congo. Later zouden er andere landen kunnen bijkomen. Als we in al die landen een diamond office hebben met digitale screening en met computers, dan zullen die stromen zich na verloop van tijd zelf neutraliseren.
Als men rond de tafel zit en er komen al maar meer partijen bij, dan wordt de discussie moeilijker. Intussen zijn er 10 of 12 vergaderingen achter de rug. In het begin had Kimberley wat te lijden van groeipijnen, omdat er bij elke vergadering nieuwe landen aan tafel zaten, die eigenlijk slechts van ver bij de diamantsector zijn betrokken. Daardoor heeft het besluitvormingsproces ernstige vertraging
opgelopen. Er zijn vergaderingen geweest in Luanda in juni 2000, in Londen in juli 2000, in Windhoek en in Pretoria in september 2000. Er vond dan nog een tussentijdse conferentie plaats te Londen in oktober 2000. Uiteindelijk vond een eerste technische vergadering plaats te Windhoek. Wij hebben aan deze vergaderingen altijd deelgenomen als experts die hun expertise ter beschikking stelden.
Intussen zaten er in april en in juni 2001 te Brussel en te Moskou 38 landen aan tafel. Na een screening van alle controlesystemen over heel de wereld kwam men tot het besluit dat het Belgische systeem het strengste was. Dat stond dus haaks op de bevindingen van het Fowler-rapport van 14 maanden vroeger. Plots begon men te spreken over
het Antwerps model. Dat deed ons deugd, maar daarmee was het probleem nog niet van tafel.
In het Kimberley-proces is op een bepaald ogenblik besloten zich niet langer te concentreren op de Afrikaanse landen. Het probleem is veel groter en er moet een wereldomvattend systeem komen. Wij hebben die beslissing gesteund maar dat heeft het proces niet vergemakkelijkt.
De aanpak van de Hoge Raad van de Diamant om te beginnen met de landen in Afrika waar het probleem het nijpendst is, en vervolgens apparatuur te installeren in de andere landen, is op het internationale forum dus eigenlijk van tafel geveegd. Daarom hebben wij de gesprekken die met sommige landen al een heel eind waren gevorderd, gestaakt.
Wij hebben dan het uitgangspunt gehuldigd dat vermits de Belgische regering evenals wij zelf deelnemen aan het Kimberleyproces, wij voortaan de beslissingen van de Kimberley-groep zouden volgen, afgezien van de vragen die wij eventueel hebben bij een besluitvorming met 38 landen. In een internationaal gezelschap moet men zich nu eenmaal schikken naar de beslissingen van de meerderheid en heeft het weinig zin om in de woestijn te blijven preken.
Toch wil ik benadrukken dat er één groot verschil bestond tussen de uniforme regeling voor controle en de regeling die wij voorstellen. Zoals ik daarstraks heb uiteengezet, voorziet onze regeling in één Diamond Office, one point of entry, in import- en
exportvergunningen, maar ook in de fysieke controle van alle diamanten en niet in een controle at random, bijvoorbeeldéén op duizend. In het diamond office wordt elk pakje opengedaan en gecontroleerd, daarom werken er ook 11, en binnenkort 15 experts. Dat is een grote investering. Als alle 38 landen 20 experts in dienst moeten nemen, dan wordt dat een moeilijke zaak en daarom pleit het Kimberley - overleg voor een controle at random. Die manier van controleren is overigens het algemene gebruik. Bij de controle op de import van meubelen in de haven van Antwerpen wordt er bijvoorbeeld hoogstens 1 container op 1000 containers geopend. Bij ons wordt elke partij fysiek gecontroleerd.
In het raam van onze deelname
aan het Kimberley-overleg staan wij nu voor een moeilijk probleem, want wij zijn geen vragende partij voor de afbouw van de controles. Wij zouden het niet erg vinden dat ze behouden blijven, maar wij stellen vast dat de internationale realiteit in de andere richting schijnt te evolueren. Wij willen anderzijds natuurlijk ook niet in een competitief volkomen nadelige positie terechtkomen ten overstaan van al die opkomende centra.
Ik meld dit maar om aan te tonen hoe moeilijk dit alles is. Men moet zich ervoor hoeden op de pianist te schieten als blijkt dat die pianist zijn partituur zeer goed speelt en daarvoor eigenlijk internationale lof krijgt. Nu maant echter de Europese Unie, die dit proces leidt, België aan tot een versoepeling van zijn
controles.
Wij zijn geen vragende partij, maar zullen ons eraan houden.
Wat doen we met personen van wie we vermoeden dat ze niet bonafide zijn? Op het World Diamond Congress dat bijna twee jaar geleden in juli te Antwerpen werd gehouden en waarop de World Federation of Diamond Bourses en de International Diamond Manufacturers Association aanwezig waren, werd bepaald dat elke persoon van wie duidelijk kan worden aangetoond dat hij in conflictdiamant handelt en de embargo's overtreedt, zal worden buiten gegooid. Zijn naam zal in alle diamantbeurzen ter wereld worden bekendgemaakt zodat hij zijn zaken kan opdoeken.
We hebben op dit punt een samenwerkingsakkoord gesloten met het Antwerpse parket. Als
we informatie krijgen, geven we die onmiddellijk door. Ieder heeft echter zijn verantwoordelijkheid. Het gerecht moet onderzoeken en vervolgen, wij hebben ons ertoe verbonden te informeren.
Dit wordt naming and shaming genoemd. We hebben niets tegen deze praktijk, maar het moet goed gebeuren. Het kan niet dat men enkele maanden later zijn uitspraken moet herroepen. We hebben alle gevallen die ons werden gemeld, onderzocht. Het is echter vrij vervelend dat in bijna alle gevallen waarin personen met Antwerpse origine werden gemeld, de instantie die de betichtingen heeft geuit, naderhand verplicht is geweest tot een openbare rechtzetting. Ik zal geen namen noemen. Ik heb de documenten bij me. De gevallen zijn bekend. De Britse minister Hain
heeft een aantal namen genoemd; ook in enkele rapporten van de expertspanels van Angola en Sierra Leone werden namen genoemd. De voorzitters van deze panels hebben achteraf rechtzettingen moeten publiceren. Dit is natuurlijk zeer vervelend. Er is één, pijnlijk geval bekend van een handelaar die het voorwerp was van een naming and shaming en die ten gevolge hiervan failliet is gegaan.
Voorzichtigheid is geboden want niets is eenvoudiger voor een diamantair om in deze commissie een concurrent uit te schakelen. We zeggen niet dat alle informatie geheim moet worden gehouden. Ze mag openbaar worden gemaakt, maar wel op een wijze dat ze duidelijk, gestaafd en bewijsbaar is. Doet men dit niet, dan moet men niets zeggen. Dit heeft niets te maken
met de zwijgplicht, maar wel met wettelijkheid en het recht op verdediging.
De Belgische overheid kan nog meer doen. We maken deel uit van het Kimberley-proces. Als we het probleem niet alleen willen aankaarten, maar ook oplossen, dan moeten we werk maken van een bilaterale samenwerking met een aantal van de diamantexporterende landen in Afrika zodat we hen via ontwikkelingssamenwerking fondsen ter beschikking stellen om de infrastructuur voor de controle ter plaatse te optimaliseren.
Uiteindelijk is het niet de taak van de Hoge Raad voor Diamant om overal informatica- en communicatienetwerken op te richten. We doen dit omdat we er een belang bij hebben, maar eigenlijk zouden we dit niet alleen moeten doen. In samenwerking met
de overheid kunnen we de markten beter structureren. Wij kunnen opleiding geven; nu reeds leiden we per jaar meer dan duizend studenten op. We kunnen ook infrastructuur en materiaal ter beschikking stellen. We doen dit uiteindelijk om ons voortbestaan als wereldcentrum veilig te stellen. We willen dit zo snel mogelijk doen zodat we deze pagina kunnen omslaan en ons kunnen concentreren op de versteviging van onze sterke handelspositie, die permanent onder vuur ligt
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik dank de spreker voor zijn duidelijke uiteenzetting.
Mijn eerste vraag heeft betrekking op het naming and shaming. De heer Meeus heeft verwezen naar het protocol dat met het parket werd afgesloten. Hij heeft gesteld dat alle gevallen werden onderzocht en werden doorgespeeld aan het parket. Hoeveel onderzoeken zijn momenteel lopende? Werden reeds aanhoudingen verricht? Ik verwijs nogmaals naar een artikel van Douglas Farah in de Washington Post met de titel "Digging up Congo's dirty gems - Officials say diamond trade funds radical Islamic groups". Ik citeer: "In the past 18 months, two Belgian intelligence reports have linked the Congolese diamond trade to the funding
of terrorist organizations, specifically Hezbollah ... Among those now under criminal investigation in Belgium are Samih Ossaily and his cousin, Aziz Nassour."We weten dat die laatste ondertussen in Beiroet zit. Er wordt beweerd dat Samih Ossaily nog steeds in België verblijft.
Mijn tweede vraag is van praktische aard. Ik maak een reisje in Afrika en bots in Sierra Leone op een plaatselijke mijndelver die mij iets verkoopt. Ik verstop dit op mijn terugreis. Ik geef niets aan want het gaat om een kleinigheid. Eenmaal aangekomen in Brussel verkoop ik het voor een mooie prijs in een louche winkel waar men mij verzekert dat de diamant in het circuit terechtkomt. Is het mogelijk dat dergelijke gesmokkelde diamanten via een omweg op de Antwerpse markt
terechtkomen? Zo ja, hoe kan dit en wat kunnen we ertegen doen?
Uganda en Rwanda zijn betrokken bij de exploitatie en verhandeling van Congolese diamanten. Volgens de heer Dietrich doen deze landen een beroep op licentiehouders om de diamanten te verhandelen. Hij vertelde zelfs dat Zuid-Afrika niet eens de namen van alle licentiehouders geeft, laat staan hun productiecijfers. Ziet u mogelijkheden om "stroomopwaarts", dus in Afrika, een controle in te stellen? In hoeverre is onze reglementering op de licenties aan eventuele verbeteringen toe? Wordt van al onze licentiehouders de omzet geregistreerd en kunnen we echt nagaan met wie ze handelen? Als we dat in kaart kunnen brengen, weten we immers al veel.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik sluit me aan bij het dankwoord van collega Maertens aan het adres van de heren Bornstein en Meeus voor hun duidelijke uiteenzetting en de verstrekte informatie.
De heer Meeus zei dat 80% van het diamant via Antwerpen passeert. Het grootste deel ervan gaat voor bewerking naar het buitenland. Welke hoeveelheid blijft er in België?
Waarom passeert het diamant in eerste instantie via Antwerpen? Waarom wordt het niet rechtstreeks naar de bewerkingscentra gestuurd, aangezien het in elk geval toch terug naar Antwerpen komt? Geeft dat u de kans om de stenen te markeren?
Kunnen we de lijst van aanvoerlanden
voor Antwerpen krijgen?
Is het juist dat Groot-Brittannië de voornaamste leverancier van Antwerpen is? Maakt dat land zijn import- en exportstatistieken voor diamant bekend?
Er werd ons verteld dat de statistieken weinig betrouwbaar zijn. Sommige in België gepubliceerde statistieken maakten melding van miljoenen karaat die in de Democratische Republiek Congo zouden zijn geproduceerd, terwijl dat land zulke hoeveelheid niet kan voortbrengen.
Inzake de certificatie heb ik de door u verstrekte documenten bekeken. Het certificaat wordt afgesloten met de regeringen. Zoals u zei bestaat er een probleem aan de basis, op het niveau van de delvers, de "grootvaders" die het
werk doen. Welke garantie hebben we dat het aan u afgeleverde certificaat betrouwbaar is? Hoe kunnen we zeker zijn dat wat werd verkocht "zuiver" is?
De heer Peter Meeus. - Op de vraag over de lopende onderzoeken kan ik niet antwoorden, gezien het geheim van het onderzoek. Het onderzoek is in handen van de procureur des Konings. We hebben hem gegevens verstrekt over Ossaily/Nassour en hij moet daaruit nu conclusies trekken. We hebben wel vastgesteld dat geen van beiden lid zijn van de Antwerpse diamantbeurzen. Dat betekent dat wij geen disciplinaire bevoegdheid hebben. We hebben ook nagekeken of ze in de betreffende periode nog belangrijke importactiviteiten hadden, omdat er een link zou zijn met Al-Qaeda, maar sinds 1999 blijkt dat niet het geval te zijn. Verder zit deze zaak bij de procureur des Konings die op basis van de gegevens die hem ter beschikking zijn gesteld, indien nodig tot vervolging kan
overgaan.
Er werden al mensen verdacht gemaakt terwijl achteraf werd vastgesteld dat daarvoor geen grond was. Ik wil allerminst suggereren dat dat in dit geval ook zo is, maar men moet er toch voor zorgen voldoende gegevens te hebben wanneer men namen in de openbaarheid gooit. In dat geval moet iedereen ook zijn verantwoordelijkheid nemen.
Volgens de reglementen van de beurzen kunnen wij disciplinair en preventief optreden. We kunnen bijvoorbeeld preventief schorsen zolang het onderzoek loopt, maar het parket moet zorgen voor het gerechtelijk onderzoek en de vervolging.
Smokkel van diamant - of van welke producten dan ook - zal niemand ooit volledig kunnen verhinderen.
We kunnen alleen zorgen dat de reden om te smokkelen verdwijnt. In het kader van het Kimberley process werd een internationaal certificeringssysteem met internationale monitoring uitgewerkt. Dat zorgt ervoor dat een land met slechts een beperkte productiecapaciteit voor diamant, slechts diamanten kan exporteren wanneer er een overeenkomstige import zwart op wit op papier staat. Zo niet, kan het land niet meer exporteren. Dat is het grote voordeel van het Kimberley process en daarmee kan men een stukje van de "rommel" in de statistieken opkuisen zodat ze dichter bij de realiteit komen te liggen.
Ik voeg er meteen aan toe dat we natuurlijk blijven zitten met het probleem van de legaliteit. Reglementen in het kader van de World Trade
Organization kunnen wij Belgen niet zomaar aan onze laars lappen. We kunnen import uit Rwanda niet zomaar weigeren. Dat kan niet in het kader van de uitvoering van het Lomé-akkoord en bovendien is deze bevoegdheid overgedragen aan de Europese Unie. De totale import vanuit Rwanda en Uganda is overigens eerder klein. Vanuit Uganda wordt per jaar voor 2,5 miljoen dollar en vanuit Rwanda voor 1,2 miljoen dollar geïmporteerd. Absoluut gezien is dat natuurlijk veel geld, maar in de context ziet het er al anders uit. Voor beide landen samen kom ik op 3,7 miljoen dollar en dat is de productiecapaciteit van één middelgrote zichthouder van De Beers per maand. Ik zeg niet dat de import vanuit Rwanda en Uganda verwaarloosbaar is en in het kader van het Kimberley process moet
er een oplossing komen, maar in de globale context is hij wel heel klein. Een grote zichthouder van De Beers is goed voor 20 miljoen dollar per maand en er zijn wereldwijd 150 zichthouders.
Ik kom nu bij de vraag over het verbeteren van de licenties. Op het ogenblik wordt de waarde door Economische Zaken geregistreerd. Er bestaan dus per firma zeer gedetailleerde importgegevens, met alle transacties. Dat is dus volledig traceerbaar. Wij hebben die cijfers niet om de eenvoudige reden dat er nog zoiets als eerlijke concurrentie bestaat. De cijfers worden bijgehouden in het kader van de wet op de statistiek, maar het zou nogal gemakkelijk zijn wanneer de Hoge Raad en zijn voorzitter zouden kunnen achterhalen wie er allemaal invoert, naar waar de uitvoer gaat en
wie er klant is bij wie. In het economisch leven gebeurt zoiets natuurlijk niet. Die gegevens zijn geheim en u kunt u zich daarvoor het best tot Economische Zaken wenden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Gisteren zei de minister nog dat de onafhankelijkheid van zijn ambtenaren beter zou kunnen zijn. Bestaat er een soort corporatieve geest tussen de experts waardoor het niet meer zo duidelijk is wie nu tot de sector behoort en wie de ambtenaren zijn?
De heer Peter Meeus. - Wij hebben de minister laten verstaan dat we geen enkel probleem hebben met een meer permanente controle op de expertises. In Amsterdam, Frankfurt, Portugal en Griekenland is er evenwel geen enkele controle op de binnenkomende goederen.
Van de ruwe diamant blijft alleen de diamant in België die hier wordt geslepen. Wat in stock blijft wordt later verkocht.
Wat is nu de verwerkende capaciteit van de nijverheid? De heer Bornstein is een voorname nijveraar. Er is de laatste maanden een hele evolutie geweest.
De heer Charles Bornstein. - Laat me u in het kort uitleggen waaruit de specificiteit en de kracht van Antwerpen bestaan.
De kracht van Antwerpen steunt op een geheel van factoren: zijn banken, zijn faciliteiten, zijn ligging in het centrum van Europa, het feit dat het inzake sortering een wereldcentrum is. De hele wereld stuurt er zijn ruwe diamant heen. De grote productie van India, Sri Lanka, China komt bij ons om er gesorteerd te worden door zeer grote bureaus die nadien die productie over de hele wereld verdelen. Dat maakt onze fierheid uit; wij blijven nog steeds "het" wereldcentrum.
Van die enorme productie wordt amper een halve percent in België verkocht. Maar dat is
niet het probleem. Voor ons is van belang die sterke positie blijvend te verdedigen tegen anderen die ze ons benijden.
U wilde weten of Groot-Brittannië bij ons veel diamant invoert. Ja, via De Beers, dat voor ongeveer vijf miljard dollar per jaar verdeelt, waarvan 42% in Antwerpen. Londen is dus de voornaamste invoerder van ruwe diamant via Antwerpen, maar enkel via De Beers.
U sprak ook over een licentie. Daarvoor geef ik het woord aan Mark Van Bockstael.
De heer Mark Van Bockstael. - U stelde vragen over de betrouwbaarheid van de certificatie.
Er bestaat nu in twee landen een officieel door de Verenigde Naties goedgekeurd certificaat van herkomst: in Angola en in Sierra Leone.
Het antwoord op de vraag of het certificaat te vertrouwen is wanneer de diamant wordt uitgevoerd vanuit het uitvoerland om in het invoerland, zoals België of de Europese Unie, te worden ingevoerd - want zo moet de vraag worden gesteld - is ja. Het probleem rijst elders. Wat gebeurt er vóór de uitvoer? Kunnen sluikhandelaars in het land zelf diamant uit conflictgebieden op de legale markt brengen? In Afrika is dat een pertinente vraag.
Onze interventiemogelijkheden zijn daar spijtig genoeg beperkt.
Inzake certificatie moet nu ook gewag worden gemaakt van het Kimberley-certificaat. Dat zal in een nabije toekomst het certificaat bij uitstek worden. Het zal vóór het einde van 2002 worden ingevoerd in alle landen die aanwezig zijn op de markt van de ruwe diamant. Wat is daarvan de betrouwbaarheid? Alles moet nog worden bewezen. De betrouwbaarheid van het systeem werd bewezen in Angola en Sierra Leone.
U vroeg ons naar de lijst van landen die aan Antwerpen leveren. Daar staan ook de Britse Maagdeneilanden, Mauritius, Portugal, Noorwegen en de Seychellen op. De lijst is zeer lang. Willen al die landen het diamant op officiële wijze
blijven verhandelen? Voor de landen die deel uitmaken van de Kimberley-groep, is de enige mogelijkheid te werken met de certificatie. Indien die landen niet in de mogelijkheid zijn of niet willen werken met die certificaten, indien Dubai bijvoorbeeld niet wil deelnemen aan het Kimberley-systeem, zal in 2003 elke uitvoer vanuit Dubai worden tegengehouden aan de buitengrenzen van de Europese Unie. Dat is het positieve gevolg van de toepassing van dat Kimberley-certificaat.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Europa is als een zeef, men kan er gemakkelijk binnen en de douane werkt niet overal even effectief. Dat is precies het probleem. Zou een offensieve aanpak niet beter zijn? De Europese Commissie zou een richtlijn kunnen opstellen om de conflictdiamant te omschrijven op ethische gronden. Men zou moeten werken met limited entry points, het doet er niet toe of dat in Londen is of Parijs, zodat diamant alleen op die plaatsen legaal kan binnenkomen. Op die manier zullen de concurrenten aan de andere kant van de oceaan zitten.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Indien men in de handel een bewerkte steen wil kopen, wordt die steen gepresenteerd in een "kit" waarop onder meer het Kimberley-certificaat en dat van de Hoge Raad voor Diamant worden vermeld. Er is ook een elektronische chip. Welke gegevens worden daarin opgeslagen?
De heer Charles Bornstein. - Voor elke door de HRD of door andere laboratoria gecertificeerde steen bevat de chip de met de microscoop voor de steen verzamelde gegevens. Er is geen geheim. Die chip geeft slechts weer wat duidelijk in de "kit" wordt vermeld.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Kunnen daarop geen gegevens over de herkomst en de afgelegde weg van de diamant worden vermeld?
De heer Charles Bornstein. - Het is onmogelijk het spoor van een bewerkte diamant te kennen uitgaande van de herkomst van de ruwe steen. Alle laboratoria van de wereld hebben het geprobeerd, maar het is zeer moeilijk. Het is al moeilijk om de herkomst van een ruwe steen vast te stellen. Voor een bewerkte steen is het zo goed als onmogelijk.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - De heer Meeus sprak over een mogelijke verbetering van de infrastructuur voor de controle ter plaatse. Waarin kan dat bestaan?
Indien we over veel middelen konden beschikken, hoe zou de certificatie dan kunnen worden verbeterd? Ik heb geen duidelijk beeld van die certificatieproblematiek. Voor goud en zilver begrijp ik het nut om zeker te zijn van de kwaliteit en het gewicht van het metaal, maar voor de oorsprong van de diamant begrijp ik dat niet.
De heer Marcel Colla (SP.A). - De heer Meeus heeft gezegd dat andere centra in de wereld een deel van markt proberen te veroveren via invoer van ruwe diamant. Voorbeelden daarvan zijn Dubai, New York en Tel Aviv. Ik vermoed dat er in deze centra ook een vorm van controle op ingevoerde diamant bestaat. Uit het Kimberleyproces is gebleken dat de controle in deze andere landen minder scherp is dan in België. Een niet onbelangrijk deel van de ruwe diamant die oorspronkelijk in Dubai of New York of in Tel Aviv werd geïmporteerd, komt terecht in Antwerpen. Moet België genoegen nemen met de minder strenge controle die in deze centra is gebeurd, of herneemt België de controle alsof de ruwe diamant rechtstreeks uit Angola of Sierra Leone
komt?
Als diamant wordt geëxporteerd uit om het even welk Afrikaans land naar bijvoorbeeld Rijsel en van daaruit wordt overgebracht naar Antwerpen, zijn er dan in België dezelfde reglementaire vereisten en controles alsof de diamant rechtstreeks uit het producerend land zou komen? Zo ja, staat deze reglementering haaks op de Europese situatie? Zal de Europese Commissie niet optreden om een einde te maken aan een situatie die in strijd is met de Europese wetgeving, indien er tenminste op dat vlak Europese richtlijnen bestaan?
Mijn derde vraag is veeleer van economische aard. Een deel van de diamant komt niet via De Beers in België, maar bijvoorbeeld rechtstreeks uit Afrikaanse landen. Om problemen op ethisch vlak
uit te sluiten, zou België ervoor kunnen kiezen geen diamant uit die landen meer te aanvaarden? Ik laat even buiten beschouwing of dit voor de Wereldhandelsorganisatie of de Europese Unie aanvaardbaar zou zijn. Zou deze houding ook niet tot gevolg hebben dat op een directe manier de reeds belangrijke machtspositie van De Beers nog zou worden versterkt?
De heer Peleman heeft in deze commissie gezegd dat er een wezenlijk probleem is omdat de werkelijke productie van diamant en handel in diamant een veelvoud bedraagt van de officiële. Daarom relativeert hij ook het Kimberleyproces. Het grootste probleem volgens hem is immers de smokkel.
Wat vindt de heer Meeus daarvan? De heer Peleman vindt ook dat de Belgische douane
nog altijd veel te laks is. Als iemand het land binnenkomt met een partij diamant, vraagt men hem zelfs niet of hij in het land van herkomst is geweest. We zouden de controle aan onze grenzen kunnen verbeteren om de smokkel tegen te gaan. Wat is de mening van de heer Meeus hieromtrent?
De heer Meeus verwees naar producerende landen met een kleine productie, maar met een grote import. Volgens hem kan Kimberley daarop een antwoord bieden. Op welke manier controleert men echter de diamant die België binnenkomt via personen die niet uit een productieland komen? Verloopt de controle op dezelfde manier als voor diamant die wel uit een productieland komt?
Onze commissie moet ook nagaan of de natuurlijke rijkdommen van een land
niet worden geplunderd. Kan met het huidige controlesysteem worden nagegaan of het betrokken land een faire prijs krijgt voor zijn grondstoffen?
Ook de heer Peleman heeft Kimberley gerelativeerd. Verwijzend naar Sierra Leone, verklaarde hij dat men zelfs voor diamant met een certificaat niet kan garanderen dat hij niet uit rebellengebied afkomstig is. Een diamantair die diamant wil invoeren, kan dit dan ook moeilijk controleren. Is dit inderdaad mogelijk? Het gaat hier niet om plundering, vermits belasting geheven wordt op de geëxporteerde diamant. Er rijst wel een politiek probleem omdat het embargo wordt omzeild. (De heer Bornstein verlaat de vergadering)
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik dank de heer Meeus voor zijn zeer omstandige uitleg. Ik apprecieer vooral zijn gedrevenheid.
We hebben van verschillende experts gehoord dat diamant anders is dan andere grondstoffen, wellicht omdat diamant zo gemakkelijk verhandelbaar is. We hebben ook vernomen dat ministers van Mijnbouw van verschillende Afrikaanse landen toegeven dat 80 tot 90 procent van de handel in diamant oncontroleerbaar is. De heer Peleman verklaarde dat smokkeldiamant 20 tot 50 procent van de wereldhandel uitmaakt. Dat is een bijzonder hoog percentage. Is dat werkelijk zo?
We vernemen ook dat mensen hier aankomen met een document uit Zambia, een land waar helemaal geen diamanten te
vinden zijn. Wat doet de Hoge Raad voor Diamant hiermee? Ik heb wellicht geen document nodig. Geregistreerde diamantairs kunnen mijn diamanten gewoon overnemen. Diamanten kunnen dus gemakkelijk zonder enig certificaat in het circuit terechtkomen.
De heer Meeus zegt dat de controle bijzonder streng is. Het Diamond Office is een overheidsdienst die fungeert als intern douanekantoor en bemand wordt door mensen van de Hoge Raad voor Diamant. Zij taxeren de waarde van de diamant, maar gaan niet na wat de herkomst ervan is. Dat is trouwens bijzonder moeilijk omdat de diamanten bij hun aankomst vaak gemengd zijn en hun herkomst daardoor moeilijk te traceren valt. Is dat geen probleem? Hoe kan het Diamond Office dan nog controleren?
Er
worden bijzonder weinig smokkelaars opgepakt, vooral als we er rekening mee houden dat 30 procent van de diamant gesmokkeld is. Wat is de reden hiervoor?
Wij zien dat op meerdere plaatsen terugkomen.
Wordt de band tussen diamant en wapens besproken door één van de werkgroepen van de Kimberley-conferentie? Wij merken ook dat de georganiseerde criminaliteit meer en meer in allerhande sectoren binnendringt en dus ook de band tussen diamant en wapens kan versterken.
Heel in het begin van de hoorzittingen hebben wij vernomen dat heel speciale circuits zich uitstrekken naar Oekraïne. Hebben de diamanthandelaars daarmee ook te maken? Hoe ziet u Oost-Europa in het geheel? De wapenhandel
zou zich vooral daar ontwikkelen.
Zijn er verbanden met betalingen voor diamant of zitten er altijd drie instanties in een circuit, zoals wij vanochtend hebben geleerd? Die drie elementen zouden dan zijn: diamanten worden verkocht, geld wordt gestort, wapens worden aangekocht? Ik kan mij voorstellen dat de Hoge Raad voor Diamant niet met Oekraïne bezig is, maar heeft u daarover niets vernomen op de Kimberley-conferentie?
Hoe staan de andere Europese landen tegenover de controle ter plaatse? Trekken zij de Belgische kaart of zijn zij gewonnen voor de big business en verwerpen zij die controles als een stok in de wielen?
De voorzitter. - De verwijzing naar de wapenhandel in Oekraïne hield mijns inziens meer verband met de coltan- dan met de diamanthandel, tenzij ik mij vergis.
De vraag maakt misschien wel een interessante opening naar de rol van Oost-Europa in het algemeen.
De heer Peter Meeus. - Misschien zou de heer Van Bockstael best antwoorden over de verwarring tussen het Kimberley-certificaat en het HRD-certificaat. Dat geldt ook voor de vraag van de heer Colla over de faire prijsvorming en de plundering, over de link tussen wapens en diamant in het raam van het Kimberley-proces en over Oekraïne. Ikzelf weet daar totaal niets over.
Zelf zal ik eerst ingaan op de suggestie van senator Maertens die wij trouwens ook zelf al hadden gemaakt. In het raam van gesprekken met de Europese Unie moeten wij trachten de voorwaarden zo te formuleren dat men tot enkele punten van entry komt en dat de voorwaarden zo scherp zijn dat er maar op enkele plaatsen diamant kan worden
geïmporteerd. Een en ander is natuurlijk niet zo simpel als wij het hier voorstellen. Iedereen moet eigenlijk op voet van gelijkheid worden behandeld. Wij trachten duidelijk te maken aan de bevoegde ambtenaren van de Europese Unie dat er best op indirecte wijze voorwaarden worden gesteld.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er zijn precedenten. Ook voor bepaalde andere handelsproducten bestaan er limited entry points. Dat is dus niets nieuws. De vraag is wie het initiatief neemt? Of is er al een initiatief genomen? Een keer de bal aan het rollen gaat in de Commissie, kan hij zeer snel beginnen rollen, omwille van het ethische aspect dat vastzit aan heel deze zaak.
De heer Peter Meeus. - Dit is inderdaad het juiste spoor.
Nog een woord over de smokkel. Het is niet omdat zelf uitgeroepen experts, die sinds twee jaar bezig zijn met de diamantproblematiek, hier verklaren dat tussen 20 tot 25% van de handel smokkel is, dat dit ook waar is. De heer Fowler stelde in zijn VN-rapport dat in Antwerpen 2500 handelaars in de grijze zone opereren. Wij hebben hem gevraagd die handelaars eens te komen aanwijzen. Een dergelijk aantal moet toch zichtbaar zijn. Naderhand heeft hij gezegd dat het om een vergissing ging en dat hij het had over de handelaars die in de Pelikaanstraat goudwinkels exploiteren. Zelfs VN-rapporten moeten dus met een korrel zout worden genomen.
De
smokkel in diamant is hoofdzakelijk een Afrikaans en een economisch probleem. Vaak liggen heel eenvoudige elementen aan de basis, zoals de prijs die voor goederen wordt geboden. In Afrika zijn er heel veel kleine delvers die moeten leven van de diamant. Als een multinational niet genoeg biedt voor de stenen die deze delvers hen aanbieden, dan is de kans groot dat ze een andere koper zoeken. Naar onze westerse maatstaven gaat het dus om smokkel, maar er liggen misschien wel economische, humanitaire en logistieke redenen aan de oorsprong.
De smokkel in Antwerpen moet worden gerelativeerd. Het merendeel van de handel in ruwe en geslepen diamant is momenteel in handen van maximum twintig gigantische firma's, die zetels hebben in heel de wereld en zich niet
kunnen veroorloven in de obscuriteit te handelen. Ze hebben een omzet van meer dan 100 miljoen dollar en hebben er alle belang bij om netjes belastingen te betalen, facturen op te maken en geen illegale daden te stellen. De schade die ze kunnen oplopen is immens. Het valt niet uit te sluiten dat in de marge goederen België worden binnengesmokkeld. Er zijn hiervoor echter geen fiscale redenen. Het is dus veel eenvoudiger om gebruik te maken van de gewone exportroute dan uit Rwanda of Uganda via een ingewikkelde smokkelroute met het risico dat de steen waarnaar je een jaar hebt gegraven, in beslag wordt genomen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wat met het witwassen?
De heer Peter Meeus. - Daar is geen enkele fiscale reden voor. Er worden goederen in het officiële circuit gebracht die uit een bepaald land zijn vertrokken. Ze staan in de boeken en moeten er ook weer uit.
Het fiscaal plan, waarvan ik u een kopie heb overhandigd, voorziet in een belasting op de turnover. Ik heb nog altijd niet goed begrepen hoe er in dat systeem geld kan worden witgewassen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We hebben hier al enkele keren gehoord dat er op fiscaal vlak heel wat kan worden verbeterd.
De heer Peter Meeus. - Dat verhaal dateert van vóór 1997. Sommige getuigen worden blijkbaar niet gehinderd door een grondige kennis van het dossier. Vóór 1997 waren er problemen in de sector. Dat heeft geleid tot uitvoerige onderhandelingen met de overheid op fiscaal vlak. De sector heeft zich toen ertoe verbonden om de belastbare opbrengst voor de overheid ernstig op te trekken. Er is in Antwerpen met de fiscus een protocolakkoord gesloten. De minister van Financiën heeft dat akkoord ondertekend.
De Hoge Raad voor Diamant heeft actief meegewerkt aan het vinden van oplossingen. Er is een turnoverbelasting ingevoerd, waarbij op de omzet boven een bepaald volume een flat fee betaald wordt.
Dat systeem bestaat ook in Israël. De fiscus is daarmee opgezet, want deze regeling vereenvoudigt de bewijslast bij controles.
De heer Mark Van Bockstael. - Ik heb nog een opmerking over het witwassen. Er wordt vaak beweerd dat Diamond Office en de expertise onnodige zaken doen. Ik repliceer daarop het volgende. Het gaat niet alleen over het ethische karakter van bepaalde stromen. Het gaat ook om een ander aspect. Wanneer we stoppen met de waardebepaling van elke diamant, zetten we de deur wijd open voor witwaspraktijken. Op dit ogenblik is Antwerpen de laatste plaats in de Europese Unie waar iemand er zou aan denken om witwaspraktijken te organiseren. Het is gemakkelijker om naar Portugal of Griekenland te gaan, daar een douanier te zoeken die juist groenten heeft geïmporteerd en gedeclareerd. Die zal zeker bereid zijn om uw diamanten er mee door te sluizen. Op die manier
wordt de diamant namelijk in de Europese Unie ingevoerd.
Indien wij na de invoering van Kimberley verplicht zouden worden ook zo te handelen, dan bedank ik daarvoor. Ik ga vaak naar Afrika en ik stel daar vast wat er gebeurt. In tegenstelling tot de verhalen die de ronde doen, is de diamant in Afrika niet het grote monster, zeker niet in de Congolese economie. De Congolese economie is op het ogenblik een survivaleconomie die draait op diamant.
De heer Peter Meeus. - Mevrouw Thijs en de heer Colla hebben vragen gesteld over de positie van de concurrentie. Tijdens de besprekingen in het kader van Kimberley bleek duidelijk dat de meeste andere landen niet bereid zijn om over te stappen op een systeem van systematische controles, omdat dat enorm duur is. Er moeten daarvoor ambtenaren en experts opgeleid worden; er moet een hele nieuwe infrastructuur worden uitgewerkt. Bovendien zien ze er het nut nog niet van in omdat die diamanten bij hen niet altijd binnenkomen.
Ik verwijs even naar Rijsel, waarover de heer Colla vragen stelde. Diamant die vanuit Rijsel in Frankrijk wordt geïmporteerd en nadien naar Antwerpen wordt geëxporteerd, komt nog altijd voor in onze
statistieken als ruwe diamant die vanuit Frankrijk is geïmporteerd.
De nationale wet op de statistiek is hiervoor de wettelijke basis, hoewel het eigenlijk om een handel binnen de Europese Unie gaat. Dat blijft beter zo, omdat de goederen dan kunnen worden getraceerd. De wettelijke basis moet evenwel worden verstevigd. Als dat niet gebeurt, dan zullen de goederen in de toekomst worden geïmporteerd via Thessaloniki of via andere landen die tot de Europese Unie zullen toetreden en dan kan de diamant vrij circuleren, zonder enige verdere controle. Laat staan dat er al een ernstige controle zal gebeuren op het point of entry.
Er was ook een vraag over de machtspositie van De Beers. Als morgen niet meer uit
Afrikaanse landen kan worden geïmporteerd, dan geven we De Beers een groot cadeau. De groep zal onmiddellijk onderhandelingen starten met al die Afrikaanse landen.
De heer Marcel Colla (SP.A) - Maakt het een verschil uit of de ruwe diamant uit een land van de Europese Unie wordt ingevoerd of uit een ander land, bijvoorbeeld Dubai of Israël?
De heer Peter Meeus. - De controle in Antwerpen is identiek. Hetzelfde geldt voor goederen die uit Zambia komen. In Zambia wordt geen diamant gedolven. We kunnen ons afvragen hoe de diamanten in Zambia komen, maar dezelfde vraag kan worden gesteld over de 26 miljard dollar aan diamant die in België wordt verhandeld.
Zambia verhandelt jaarlijks voor 13 miljoen dollar. De goederen die uit Zambia komen, worden in België gecontroleerd. In het kader van de huidige reglementering kunnen we de goederen immers niet weigeren. Ik heb al gezegd dat we gebonden zijn aan de bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie en van het Verdrag van Cotonou, de opvolger van het Verdrag van Lomé.
De heer Mark Van Bockstael. - Toch nog een kleine verduidelijking. Zambia staat op de lijst van de landen waarvan wordt verondersteld dat ze geen eigen diamantproductie meer hebben. Op het Europees declaratiedocument - het uniek document - moeten drie parameters worden ingevuld: het land van verzending, het land van herkomst en het land van oorsprong. Het land van herkomst en het land van verzending zijn meestal hetzelfde. Het land van oorsprong is het land waar de diamant wordt gedolven. Als Zambia als land van oorsprong wordt vermeld, dan is er een probleem, want dat wordt niet aanvaard. Bij de import uit Zambia wordt Zambia als het land van herkomst gemeld; het land van oorsprong kan om het even welk Afrikaans diamantproducerend land zijn, met
uitzondering van Angola, Sierra Leone en Liberia.
Uit om het even welk ander diamantproducerend land kan diamant in de Europese Unie worden ingevoerd.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Hoe komt het dat er zo veel diamant langs Zambia gaat? Van welke landen komt die diamant? Worden daar geen vragen bij gesteld? Wordt dat dan niet gecontroleerd?
De heer Peter Meeus. - Dat is het legaliteitsprobleem. We kunnen die goederen niet tegenhouden. Kimberley heeft precies tot doel hieraan iets te doen. Zambia zal na Kimberley alleen nog diamant kunnen uitvoeren die het eerst officieel heeft ingevoerd.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Diamant die afkomstig is uit één van de productielanden en via Zambia wordt doorgevoerd, blijft toch herkomstig uit één van een van de eerste landen? Zambia moet toch een certificaat van oorsprong geven?
De heer Mark Van Bockstael. - Neen. Uitgezonderd voor de diamant uit Angola en Sierra Leone, waarvoor importbeperkingen gelden, zijn geen documenten nodig. De Europese douanewetgeving vereist geen documenten, maar vraagt alleen een aangifte overeenkomstig het uniek document. Als dat in orde is, worden geen vragen gesteld. Om fiscale redenen kan alleen nog een bijkomend document worden gevraagd om de waarde van de import te bepalen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ook niet voor Congo?
De heer Mark Van Bockstael. - Zeker niet voor Congo, zou ik bijna zeggen. Ik heb een probleem met de Europese douanewetgeving. Sinds een paar jaar ben ik de specialist inzake conflictdiamant op de Hoge Raad. Ik hou me bezig met vragen van mensen die op legitieme manier zaken willen doen. Ik heb onlangs nog een e-mail gekregen van een Belgische firma die benaderd is door de officiële vertegenwoordiger van de RCD-Goma hier in Brussel met het voorstel om diamanten te kopen. Gelukkig hebben ze ons gevraagd wat ze daarmee moesten aanvangen. Op Europees niveau had men hen gezegd dat er geen probleem was. Dát kan nu.
De heer Peter Meeus. - De Kimberley-akkoorden zouden dit moeten verhelpen. Wij hebben ons daarbij aangesloten omdat de meerderheid van landen er achter staat. Zelf hadden we het anders willen aanpakken. Wij hadden ons aanvankelijk willen beperken tot de installatie van een controle-infrastructuur in een aantal Afrikaanse landen. Dat was veel vlugger gegaan.
Bij de dertien miljoen dollar van Zambia gaat het niet noodzakelijk - en volgens mij helemaal niet - om diamanten waarmee wapens zijn aangekocht. Er kunnen economische redenen worden aangehaald waarom die goederen in Zambia terecht zijn gekomen. Er bestaat geen causaal verband tussen de export uit Zambia, Uganda, Rwanda en de wapenhandel of de plundering van natuurlijke
rijkdommen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Als de Kimberley-akkoorden van toepassing zijn, zal Zambia eerst moeten importeren, vooraleer het kan exporteren. Met uitzondering van de landen waarvoor een voorwaardelijk of totaal embargo geldt, is nog geen certificaat vereist. Zal dit na Kimberley wel het geval zijn?
De heer Mark Van Bockstael. - Inderdaad.
De heer Peter Meeus. - Mevrouw Thijs had vragen over het opsporen van het land van oorsprong. Ik ben daar misschien te vlug over gegaan. Mark Van Bockstael is geoloog en gemmoloog. Hij heeft voor ons deelgenomen aan de White House Conference op 10 januari 2001, die uitsluitend handelde over de vraag of het mogelijk is de herkomst van diamanten te bepalen en waarop alle internationale experts aanwezig waren. Misschien kan hij de conclusies van die conferentie samenvatten.
De heer Mark Van Bockstael. - Het grote probleem is het bewijs voor de rechtbank. Diamantairs die bijvoorbeeld 20 jaar gewerkt hebben met Sierra Leone, kunnen bijna de bocht van de rivier aanwijzen van waaruit diamanten afkomstig zijn. Als de referentiecontext Sierra Leone echter wegvalt en het om diamanten gaat die worden aangeboden als zijnde uit Rusland, waarvan de diamanten geologisch nogal overeenstemmen met die uit Sierra Leone, zal de oorsprongbepaling echter heel wat moeilijker verlopen.
Van 1979 tot 1999 was ik directeur van het Gemmologisch Instituut. Ik kreeg toen van de heer Meeus een opdracht die maar twee maanden in beslag zou nemen. Ik ben nu sinds september 1999 bezig en sta nog niet veel verder wat de
oorsprongsbepaling van individuele diamanten betreft. Het is niet juist dat er niet aan gewerkt wordt. In januari 2001 was ik in het Witte Huis. De conferentie vroeg toen aan de vorige VS-administratie een fonds van 100 miljoen dollar ter beschikking te stellen gespreid over vijf jaar. Met het geld van dat fonds zou men nagaan of het al dan niet mogelijk is de oorsprong te bepalen. De Amerikaanse administratie heeft die 100 miljoen dollar nog steeds niet op tafel gelegd. In oktober 2001 bleek op een opvolgingsconferentie in Harvard, waarop ik eveneens aanwezig was, nog eens dat het geld er nog niet was.
Momenteel bestaan er bijzonder ingewikkelde technieken die echter nooit routinematig zullen kunnen worden toegepast omdat de diamant bij het
onderzoek verdwijnt door verbranding. Een dergelijk onderzoek is wel mogelijk als men wil bewijzen dat een smokkelaar in het bezit is van een partij diamant uit oorlogsgebied. Dan kan men één diamant onderzoeken.
Canada is het verst gevorderd met het onderzoek naar de oorsprong omdat de Canadezen willen verhinderen dat diamanten uit hun mijnen worden gestolen. Ze willen het Amerikaanse publiek ook op wetenschappelijke wijze garanderen dat stenen die verkocht worden als Canadese diamant wel degelijk uit Canada komen.
Er gaat nu een nieuwe mijn open in Canada. De wetenschappelijke geochemische kenmerken lijken op deze uit Australië. Inzake referentievergaring is men dus nog niet ver gevorderd.
Als een wetenschapper 100 miljoen dollar vraagt, denkt hij daarenboven in de eerste plaats aan de uitrusting van zijn laboratorium en minder aan het probleem. Ik tracht het probleem zo snel mogelijk op te lossen, want wij hebben geen tijd te verliezen. Kimberley is niet de ideale, maar wel de minst slechte oplossing.
De heer Peter Meeus. - Diamant wordt gemengd om economische redenen. De Beers heeft in Londen 1.500 diamantsorteerders. In Antwerpen zijn dat er 1.200. Zij moeten diamant mengen, omdat loten meer waard zijn als de diamant op dezelfde grootte, kleur en zuiverheid wordt gesorteerd. Een klant betaalt meer voor een partij gesorteerde diamant. Het sorteren van diamant maakt integraal deel uit van onze activiteit, zowel wat ruwe als geslepen diamant betreft.
De heer Colla had een vraag over de verklaringen van de heer Peleman aangaande misbruik van het certificaat in Sierra Leone. In het weekblad Knack verklaarde de heer Peleman: "Daarom stellen we Liberia voor om, in navolging van Sierra Leone en Angola, een gecontroleerd
certificaat van oorsprong voor hun diamanten in te voeren." Datzelfde certificaat noemde de heer Peleman twee weken later voor deze commissie waardeloos. De heer Peleman heeft als expert van het VN-panel voor Liberia aan Liberia overigens voorgesteld dit certificaat in te voeren. Dit strookt ook met de verklaring van de Liberiaanse minister van Mijnwezen, die zei dat de heer Peleman hem voorgesteld had de Hoge Raad te vragen een certificaat op te stellen.
Het is juist dat we onze hand niet in het vuur durven te steken voor alle regeringen in Afrika, ook niet in Europa. De heer Peleman evenmin. In een aantal landen zullen wellicht misbruiken bestaan. Maar dat is niet alleen het geval in Sierra Leone of Afrika.
Er zal dus altijd
misbruik bestaan.
Wij hebben het wel heel wat moeilijker gemaakt met het systeem van certificaten die door drie personen moeten worden ondertekend, dus niet alleen meer door de minister, maar ook door de plaatselijke directeur van DiamondOffice en de Gouverneur van de Nationale Bank. Het certificaat is bovendien vergezeld van een document dat niet zo maar kan worden vervalst, met digitale foto's van de partij. De foto's die wij hier ontvangen, moeten identiek zijn aan die op het returndocument zodat de caratage en de waarde moeten kloppen. Het is dus behoorlijk wat moeilijker geworden.
Wij danken de heer Peleman voor zijn suggestie om met Liberia hetzelfde te doen als met die twee andere landen.
Misschien kan Mark Van Bockstael het nog even hebben over de lokale markt en de faire prijszetting.
De heer Mark Van Bockstael. - De commissie heeft zich al verschillende keren afgevraagd in hoe verre er sprake is van plundering.
Zelf wil ik eerst een vraagteken plaatsen bij een opmerking die de voorzitter heeft gemaakt bij het begin van de namiddagsessie. Mijnheer de voorzitter, in uw overtuiging was diamant de grootste bron van inkomsten voor de rebellen die daarmee wapens aankochten.
Sta mij toe daaraan te twijfelen, toch zeker voor het jaar 2000. U zult zich herinneren dat tijdens de eerste hoorzitting een verantwoordelijke van het TIC is komen getuigen over tantalium. Het TIC blijkt niet te weten hoeveel de dingen kosten. Volgens de informatie op het terrein waarover wij beschikken,
heeft RCD-Goma op een bepaald ogenblik tien keer meer inkomsten betrokken uit coltan dan uit diamant. Dan heb ik toch wel bedenkingen bij bepaalde uitlatingen, vooral als men niet blijkt te weten dat ongezuiverd tantaaloxide, zoals het uit Oost-Kivu via de Rwandese sluipwegen destijds op Sabenavliegtuigen, maar nu op Martinairtoestellen geraakt, in die periode 300 dollar per pond kostte. We kunnen weten hoeveel ton er uiteindelijk ongeveer is verstuurd, want ik neem aan dat Sabena zijn facturen nog niet allemaal heeft verbrand. Ik denk dus dat er nog wel wat informatie kan worden teruggevonden.
Interessant om te weten is hoe belangrijk de inkomsten uit diamant kunnen zijn en of een regio daarmee economisch uit het slop kan worden geholpen.
Waarom zijn bedrijven vaak niet geïnteresseerd? Ook niet in de periode vóór de bezetting en in de periode van het Mobuturegime, dat nu soms wordt bejubeld. In die periode was Sibeka, dat nog steeds voor 20% aandeelhouder is van Miba, niet geïnteresseerd om in Lodja of in Aketi een diamant-baggerschip op de rivier te zetten. Waarom? Wel, omdat vanuit geologisch standpunt een dergelijke mijnontginning als niet rendabel wordt beschouwd. Dat betekent dat wie die ontginning op een deftige manier tracht te ontwikkelen, er zijn broek aan scheurt. Daarmee kan geen winst worden gemaakt, enkel verlies.
Waarom wordt daar dan toch diamant gedolven? Vanochtend werd op een bepaald ogenblik gezegd dat de creuseurs, de
plaatselijke mijnwerkers, de armste dompels zijn. Het probleem is dat die mensen op dit ogenblik geen andere uitweg hebben.
Ik ken gevallen van voormalige assistenten aan de universiteit van Kisangani die momenteel met een schop in een rivierbedding staan te graven. Er is immers geen staat meer in het gebied waar ze verblijven, maar ze hebben wel nog een familie die op hen rekent.
De artisanale productie is georganiseerd in kleine coöperatieven, de zogenaamde écuries, waarin vijf tot vijfentwintig mensen samen naar diamanten graven. Ze graven op plaatsen waar in het verleden ooit een diamant is gevonden of waar geen bomen staan die moeten worden omgehakt. Het is echter best mogelijk dat in een gebied van
honderd vierkante meter waar tot een diepte van twintig meter moet worden gegraven om in de laag met diamanten te komen, maar tien diamanten zitten met een totale waarde van tien dollar.
Vóór de liberalisering van 1982 was meer dan 80% van de gedolven diamant industriediamant en bijna 20% was kwaliteitsdiamant. In de alluviale afzettingen is de kwaliteit wel iets groter, maar toch gaat het vaak om stenen die maar tien dollar per karaat opbrengen, hoewel het mogelijk is dat een steen wordt gevonden die duizend dollar per karaat zal opbrengen.
Voor de mensen in het gebied rond Kisangani is diamant delven wat de lotto in België is voor de armen die al hun geld in een lottobiljet steken in de hoop eens miljonair
te worden. De vraag is in hoeverre dit het sociale weefsel bevordert. Hetzelfde geldt voor de creuseurs in Congo. Het eerste wat ze doen als ze een diamant vinden, is hem verbergen. Rond de écuries staan echter gewapende mannen die ervoor moeten zorgen dat de diamanten niet worden verborgen, maar in de pot terechtkomen. Het is nu zeer goed mogelijk dat de diamanten die over een periode van twee tot drie maanden worden verzameld, niet voldoende opbrengen om de kosten te dekken. Om die reden zijn die mensen arm.
De diamanten worden wel op een hoger niveau verzameld. Daar wordt de prijs betaald die op de wereldmarkt wordt betaald, min de bijdrage voor de overheid.
Dit brengt me bij het prijsniveau in een land
als Congo. De comptoirs kunnen niet anders dan maximaal 80 tot 85% te betalen van de waarde die in Antwerpen wordt gevraagd als ze via de officiële kanalen willen exporteren. De lokale delvers worden uitgebuit? Ze krijgen te weinig voor hun diamant? De vraag is echter wat de waarde van een diamant in Congo is in verhouding tot de waarde van een diamant in Antwerpen. Uiteraard moeten ook de exporttaksen en de kosten van de comptoirs worden afgetrokken. De licentie voor een comptoir is momenteel vrij duur. Als ze hun kosten er niet uithalen, dan wordt heel de handel naar de smokkel geduwd.
Wat kunnen we nu doen aan de armoede waarin die plaatselijke diamantdelvers leven? Hier komen we op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking. Diamant kán
hierin een rol spelen, maar niet de rol die het nu heeft.
Sierra Leone importeert nu heel wat producten die het vóór de oorlogen van de jaren 80 zelf uitvoerde, zoals rijst en vis. Er moet al een hele inspanning worden geleverd om de door het graven vernietigde gronden weer vruchtbaar te krijgen. Zij die in de tropen ooit aan landbouw gedaan hebben, weten waarover ik spreek. Dat is geen sinecure, maar als we een bijdrage willen leveren tot de toekomst van die landen, moeten we het in die richting zoeken.
Het probleem dat rebellenlegers door verkoop van diamant wapens kunnen blijven kopen, zal uiteraard blijven bestaan. Toch hopen wij dat Kimberley dat zal kunnen stoppen. Ik verklaar mij nader.
Kimberley legt een aantal voorwaarden op. Een land dat niet tot de Kimberley-club behoort, kan geen diamant exporteren naar een lid van die club. Als bijvoorbeeld Zambia beslist om geen geld te investeren in het bekomen van een certificaat, kan het niet meer exporteren naar de Europese Unie, de Verenigde Staten of een ander land dat het Kimberley-akkoord heeft ondertekend.
In de Verenigde Staten wordt er een wet voorbereid, de Clean Diamonds Act, om een stok achter te deur te hebben om het Kimberleyproces te laten vooruitgaan. Op een bepaald ogenblik zag het er immers naar uit dat alles vast zat en door die stok achter de deur is er nu alleszins een akkoord dat vervolgens moet worden geïmplementeerd.
De heer Maertens vroeg of we kunnen nagaan welke diamanten verdacht zijn en welke niet.
Ik maak hier de vergelijking met de vleesproductie, die aan strikte controles is onderworpen. Als de controles correct verlopen, kan men uitmaken welk vlees of welke salami veilig is, hoewel men heel moeilijk zal kunnen bepalen van welke dieren die salami afkomstig is.
Dat is echter niet de bedoeling, ook niet bij diamant. Het is de bedoeling een systeem uit te werken dat een tracering mogelijk maakt vanaf de eerste import, via een systeem van garanties die door de diamantairs vanaf nu op alle facturen verplicht zullen moeten worden aangebracht. Dat is een deel van de industry self regulation. Het land van oorsprong
moet kunnen bewijzen dat het al het mogelijke gedaan heeft om het systeem tussen de mijn en de eerste export zo goed als waterdicht te maken. Vanaf de eerste export - ik neem nu aan dat die overeenkomt met de eerste import in België - zal de diamant door het system of warranties, een onderdeel van de industry self regulation, perfect "legitiem" zijn. Dat sluit natuurlijk niet uit dat er geen onregelmatigheden meer kunnen gebeuren, want geen enkel systeem is volledig waterdicht. Zodra het systeem wereldwijd zal worden toegepast, zal de heer Peleman echter niet meer kunnen komen verklaren dat de helft van de diamant gesmokkeld wordt, want die gesmokkelde diamant zal verdwenen zijn.
Kimberley kan de conflictdiamant natuurlijk niet helemaal
tegenhouden. Een certificaat kan de goederen die door het certificaat vergezeld zijn, alleen maar legitimeren. De conflictdiamant zal bijgevolg niet meer legaal te verkrijgen zijn. Ik heb er geen problemen mee dat dit uiteindelijk zal resulteren in een duaal systeem waarbij er "zuivere" en "onzuivere" diamant in circulatie komt. Dan zal echter blijken dat de illegale diamant circuleert in de landen waar ook de narcoticadollars en wapenhandel te vinden zijn. Ik ben daar helemaal niet boos om.
De heer Marcel Colla (SP.A). - De heer Van Bockstael beweert dat Kimberley een akkoord is. Wat is de juridische en politieke draagwijdte ervan? Wordt dat akkoord door de regeringen ondertekend? Zal het uitmonden in een internationaal verdrag dat moet worden geratificeerd?
De heer Mark Van Bockstael. - Ik had gehoopt dat wespennest te kunnen vermijden. Ik ben geen jurist, maar een geoloog en ik heb het bijgevolg soms moeilijk met de juridische begrippen.
Voor het akkoord bestonden er twee mogelijkheden: ofwel een echt akkoord dat uitmondt in een internationaal verdrag, ofwel een soort van politiek charter. Uiteindelijk werd voor de tweede mogelijkheid gekozen. Kimberley zal een politiek karakter hebben, maar het zal daarom niet minder implementeerbaar zijn. Kimberley is er gekomen op vraag van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 1 december 2000. In de resolutie 55/56 staat klaar en duidelijk dat er tegen het einde van de 56ste sessie een operationeel systeem moet
voorgesteld zijn. We kijken uit naar wat er zal gebeuren. In principe komt het Kimberley-akkoord op de agenda van de 56ste sessie, medio maart aanstaande. Wij hopen dat na de Algemene Vergadering ook de Veiligheidsraad zich over het Kimberley-akkoord zal buigen omdat we dan de hele problematiek rond de akkoorden van Cotonou, van WTO, enzovoort, kunnen vergeten. De resoluties van de Veiligheidsraad primeren immers en zijn voor iedereen bindend. Dan zal duidelijk blijken wie wel of niet meewerkt. Wie niet meewerkt, zal een internationale paria zijn, zeker voor de diamantwereld.
De heer Peter Meeus. - Zoals u weet, mijnheer Colla, leven alle landen in de wereld strikt de resoluties van de Veiligheidsraad na.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Welke timing wordt er voor Kimberley vooropgesteld? De conflicten in Centraal-Afrika stapelen zich immers op en ondertussen blijft alles bij het oude. Zullen er uitsluitend bilaterale akkoorden worden gesloten of zullen er ook multilaterale akkoorden worden gesloten?
De heer Mark Van Bockstael. - Voor zover ik weet is er een multilateraal akkoord gesloten, dat door het Europese voorzitterschap is ondertekend. Het akkoord is namens het Belgische voorzitterschap in Gabarone ondertekend door de Belgische ambassadeur in Zuid-Afrika, de heer Teirlinck, en door de speciale gezant van Europees commissaris Patten.
De heer Peter Meeus. - Er zal dus normaal gezien een resolutie worden goedgekeurd in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en daarna wellicht in de Veiligheidsraad.
Op bilateraal vlak is er niets vastgelegd in het Kimberley-proces en dat is juist het grote verschil met de optie van de Hoge Raad voor Diamant. Wij suggereerden om op bilateraal vlak te starten en infrastructuren op te richten. Wij werden daarin op een bepaald ogenblik afgeremd omdat men van oordeel was dat er een internationaal systeem moet komen. Dat zal echter minder streng zijn dan het systeem dat de Hoge Raad nu hanteert.
De heer Mark Van Bockstael. - Ik wens daar nog een laatste opmerking bij te maken. Het is de bedoeling dat het akkoord vóór het einde van 2002 volledig zal kunnen worden geïmplementeerd. Dat wil zeggen dat alle ondertekenende landen dan over een export- of wederexportcertificaat zullen beschikken.
Het is evident dat eerst alle diamantproducerende landen een dergelijk certificaat moeten hebben. Het zou idioot zijn dat de Europese Unie een certificaat zou produceren voor goederen die zonder certificaat zijn geïmporteerd. Er zal uiteraard een overlappingsperiode zijn, analoog met de overgang naar de euro, maar op een bepaald ogenblik zal er alleen nog ruwe diamant kunnen worden geïmporteerd die
vergezeld is van een exportcertificaat van één van de deelnemende landen.
Dat certificaat moet natuurlijk ook gecontroleerd worden. Het kan niet dat een bepaald land zich niet aan de richtlijnen houdt en zo maar een certificaat produceert, ervan uitgaand dat alle andere importerende landen verplicht zijn om zijn diamanten te aanvaarden gewoon omdat het lid is van Kimberley. In dergelijke gevallen kan er uiteraard worden opgetreden. Er kunnen internationale missies worden gestuurd, review missions, die moeten uitmaken of er onregelmatigheden zijn. Die procedure is echter maar mogelijk op middellange termijn.
Mevrouw Thijs vroeg mij naar de controle op diamant uit Oekraïne. Het gaat hier zeker niet om
een land dat bij ons als belangrijk aangeschreven staat. De verruiming van de Europese Unie naar het Oosten zal een ernstige controle van import naar- en export uit die landen noodzakelijk zal maken. Anders wordt het dweilen met de kraan open.
De heer Peter Meeus. - Ik vestig er toch even de aandacht op dat tussen januari en december 2001 voor 111.000 dollar diamant geïmporteerd is uit Oekraïne.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Aldo Ajello. - Ik zou liefst antwoorden op de vragen die u nuttig acht voor het onderzoek. Vooraf wil ik echter de grenzen aangeven van mijn bijdrage aan deze onderzoekscommissie over de delicate kwestie van de plundering van de natuurlijke rijkdommen in de Democratische Republiek Congo.
De Raad heeft mij een politiek mandaat toevertrouwd. Mijn taak is verslagen op te maken over de politieke situatie ter plaatse. Ik ontmoet vaak de presidenten en vooraanstaande figuren van de landen die rechtstreeks of onrechtstreeks bij het conflict betrokken zijn.
Onze informatie over de plunderingen is helaas zeer vaag omdat we niet over een inlichtingendienst beschikken, in tegenstelling
tot de landen die ter plaatse inlichtingen inwinnen via hun eigen diensten of via hun onderdanen die in Congo wonen. Onze voornaamste informatiebronnen zijn dus de Verenigde Naties en de NGO's. We hebben geen toegang tot de geheime informatie van landen die dergelijke gegevens alleen op wederkerige basis uitwisselen en zeker niet met de EU.
Politiek zijn we evenwel zeer goed geïnformeerd. De plundering van de natuurlijke rijkdommen is momenteel een fundamenteel probleem in de Democratische Republiek Congo omdat het de financieringsbron en voedingsbodem is van de oorlog. Zonder de plundering is de dure oorlog niet mogelijk, maar de plundering is, althans voor sommige landen, niet de oorzaak van de oorlog.
Nemen we het voorbeeld van Rwanda. De huidige oorlog heeft een lange voorgeschiedenis. Tijdens de oorlog van 1996 verdreef Laurent Désiré Kabila de toenmalige president Mobutu. Die oorlog was het gevolg van een politieke en militaire situatie die iedereen kent. In de vluchtelingenkampen van Goma, Bukavu en Uvira leefden echte vluchtelingen samen met ex-FAR-leden en gewapende Interahamwe. De hele structuur van het voormalige Rwandese regime, dat de genocide had beraamd en uitgevoerd, controleerde de toestand in de vluchtelingenkampen. Generaal Kagame was toen vice-president van Rwanda en hij verklaarde herhaaldelijk aan iedereen die het horen wilde dat hij zelf zou ingrijpen als de internationale gemeenschap niet tussenbeide kwam om de gewapende mannen van de
vluchtelingen te scheiden zodat de vluchtelingen die dat wensten konden terugkeren en de gewapende militieleden uit de grensstreek konden worden verwijderd.
Ik heb daarover onder meer verslag uitgebracht aan de Raad Algemene zaken, aan de ministers van Ontwikkelingssamenwerking en aan het Politiek Comité. De Europese Unie en de Verenigde Naties legden evenwel de dreiging van de heer Kagame naast zich neer, in de hoop dat er niets zou gebeuren.
Persoonlijk wist ik dat hij woord zou houden. Toen de regering Kengo het burgerschap betwistte van de Banyamulenge, een Congolese bevolkingsgroep van Rwandese oorsprong, greep hij de kans meteen aan om tot actie over te gaan. De aanval op Congo was klaarblijkelijk al
lang voorbereid.
Ik denk dat zijn doel was de vluchtelingenkampen op te doeken en de mensen naar huis te laten terugkeren. Maar hij heeft toen gemerkt hoe zwak het Congolese leger was. De toenmalige regering beging immers de fout een groot offensief te willen lanceren zonder over een leger te beschikken dat sterk genoeg was om die schok op te vangen. President Museveni, die niet wilde dat Kabila Kinshasa zou veroveren, bezorgde mij, nog vóór de inname van Kisangani, een onderhandelingsvoorstel met het oog op het beëindigen van de oorlog. De Congolese regering liet deze kans liggen en koos voor het offensief. Aanvankelijk was de oorlog dus ingegeven door politieke en veiligheidsoverwegingen.
Eens
de Rwandese troepen evenwel in Congo hadden postgevat, ontdekten ze algauw dat er wat te verdienen viel. Wat Rwanda betreft, werd de exploitatie van de rijkdommen in ruime mate door de regering georganiseerd, in tegenstelling tot Uganda waar individuele militairen daartoe het initiatief namen.
Rwanda gebruikt de opbrengst voor de financiering van de oorlog en een aantal andere activiteiten. In de marge hiervan spelen ook een aantal individuele belangen een rol.
Wat Uganda betreft, is de exploitatie een zaak van verschillende zeer hoog geplaatste militairen: Salim Saleh, de halfbroer van president Museveni, en generaal Kazini, het hoofd van de generale staf. Dank zij de oorlog kunnen bepaalde individuen dus
staatsinkomsten verduisteren voor eigen rekening. Sommige Ugandese militaire groepen leveren zelfs een onderlinge strijd. In Kisangani is er ook een confrontatie geweest tussen Ugandese en Rwandese geallieerden.
Onlangs heb ik zelf kunnen vaststellen dat Kisangani in een echte wurggreep gehouden wordt. We hebben gepoogd de internationale en Europese publieke opinie te mobiliseren om de dringende nood van deze stad te lenigen. Het is een treurige vaststelling dat het Congolese volk zo te lijden heeft door het werk van roofbendes die er op uit zijn een stukje territorium te controleren, bij voorkeur een douanepost, waar veel inkomsten te rapen vallen.
Tot zover de beschrijving van de agressors. Bij de bondgenoten
van de regering is de toestand in feite niet erg verschillend. Vooral Zimbabwe gaat zich te buiten aan een doorgedreven exploitatie van de rijkdommen.
Dit blijkt duidelijk uit een studie van een Zuid-Afrikaans instituut, die al een tijd geleden werd uitgevoerd en intussen misschien werd geactualiseerd.
De toestand is verschillend wat Angola en Namibië betreft. De Angolese belangen zijn van politiek-strategische aard. Voor Angola gaat het er ook om de expansie van UNITA te beperken. Dat lukt Angola geregeld ook zonder aanwezig te blijven op het grondgebied van de Democratische Republiek Congo en het zal zich zeker terugtrekken zodra de toestand dat mogelijk maakt.
Namibië heeft Congo al verlaten.
Het echte probleem is dus Zimbabwe. Zoals in Rwanda is de exploitatie centraal georganiseerd, maar de opbrengst komt ten goede aan privé-personen veeleer dan aan de Staat.
Uganda, Rwanda en Zimbabwe zijn dus de drie landen die het meest betrokken zijn bij de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen.
Een interessante vaststelling is dat er een verstandhouding heerst tussen Rwanda en Zimbabwe, ofschoon ze vijanden zijn in het conflict, om elkaars aanwezigheid in Congo te bestendigen.
Op een vergadering van het Politiek Comité verklaarde de Zimbabwaanse minister van
Buitenlandse zaken, de heer Mudenge, dat zijn land Congo niet kan verlaten omdat anders een vacuüm ontstaat dat voor de bevolking dramatische gevolgen kan hebben. Alleen als de Verenigde Naties een belangrijke macht sturen, is hij bereid te vertrekken. Na hem nam de speciale gezant van president Kagame, de heer Mazimhaka, het woord om uitvoerig dezelfde stelling te verdedigen.
Ofschoon ze vijanden zijn, hebben ze dus gemeenschappelijke belangen en spelen ze onder één hoedje hetzij in het Politiek Comité, hetzij in de Joint Military Commission.
Zo komt Zimbabwe ertoe nabij de Rwandese grens, maar op het Congolese grondgebied, een kleine oorlog te laten voortduren met de ex-FAR en de
Interahamwe, die nu omgedoopt zijn tot Armée de Libération du Rwanda (ALIR). De bedreiging van het eigen grondgebeid dient als voorwendsel voor Rwanda om zich niet terug te trekken en Zimbabwe reageert op dezelfde manier.
Het fundamentele probleem dat moet opgelost worden, is dus de aanwezigheid van de ex-FAR en de Interahamwe in Congo. Ze vormen een - al dan niet reële - bedreiging voor Rwanda en geven Rwanda bijgevolg een argument om Congo te bezetten. Dat argument kan trouwens op de steun van een aantal landen rekenen.
Bovendien heeft het Amerikaanse State Department, door het ALIR als een terroristische organisatie te bestempelen, de Rwandezen een bijkomende legitimering verschaft:
terroristen moeten immers bestreden worden waar ze zich bevinden, in dit geval in Congo.
Als dit probleem niet wordt opgelost, kan er geen einde worden gemaakt aan de oorlog in de Democratische Republiek Congo. Sommigen zijn ervan overtuigd dit probleem enkel een voorwendsel is en dat de echte redenen van de bezetting van Congo door Rwanda van economische aard zijn. Persoonlijk denk ik dat dit een neveneffect is, dat weliswaar zeer welkom is en een grote invloed heeft.
Hoe dan ook, als de aanwezigheid van de ex-FAR en de Interahamwe als voorwendsel blijft dienen, zal het conflict nooit worden opgelost.
De voorzitter. - Alvorens het woord te verlenen aan de commissieleden wil ik de heer Ajello vragen of hij informatie heeft over MONUC en de manier waarop die missie momenteel op het terrein wordt ervaren. Deze vraag werd al bij het begin van de vergadering gesteld, en mag niet uit het oog verloren worden.
De heer Aldo Ajello. - Als speciaal gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties heb ik een vredesmissie geleid in Mozambique. Ik ben dus vertrouwd met de moeilijkheden van dergelijke missies. Ik denk onder meer aan de vraag naar de gunstige weerslag op de plaatselijke bevolking.
Het grootste probleem van MONUC is dat het mandaat voortvloeit uit een vredesakkoord dat de Verenigde Naties een waarnemende en geen actieve rol toebedeelt. In Mozambique had ik veel meer invloed op alle facetten van de reële toepassing van het vredesakkoord.
Het Politiek Comité wordt volgens een beurtrol voorgezeten door de oorlogvoerende partijen. MONUC is de ideale zondebok voor
alles wat verkeerd loopt en is niet bij machte wat dan ook te verhelpen. MONUC telt te weinig manschappen: slechts een klein aantal waarnemers die afhankelijk zijn van de oorlogvoerende partijen. Als ze die te veel storen, nemen ze grote risico's...
De rol van MONUC in de tweede fase is zeker positief omdat deze aanwezigheid de stopzetting van de gevechten mogelijk heeft gemaakt evenals de terugtrekking die door de akkoorden van Lusaka werd voorgeschreven. Veel verder reikt de impact van MONUC evenwel niet en de missie is zeker niet in staat de ongeregelde strijdkrachten te doen ontwapenen die zich momenteel in Congo bevinden, noch de terugtrekking van de buitenlandse troepen tot stand te brengen of zelfs de uitvoering van de VN-resoluties te
verzekeren, bijvoorbeeld met betrekking tot Kisangani.
Deze stad moest gedemilitariseerd worden, maar de resolutie kon niet worden toegepast, enerzijds omdat de Verenigde Naties niet over een enforcement mechanism beschikken, en anderzijds omdat MONUC niet sterk genoeg is om een dergelijke beslissing af te dwingen. Tijdens de komende derde fase, kan MONUC evenwel worden uitgebreid.
Na wat is gebeurd in Rwanda, Somalië, Angola en Sierra Leone, gelooft niemand nog dat VN-strijdkrachten indien nodig militair zullen optreden. Iedereen beseft dat het mandaat van de VN-Veiligheidsraad een uiterst beperkt mandaat van zelfverdediging is en dat dit wellicht zo zal blijven. De partijen weten dus dat men hen niets in de
weg zal leggen als ze tot actie overgaan.
Als ik nu een vredesmissie in Mozambique zou moeten leiden, dan zou zij ongetwijfeld minder gemakkelijk en wellicht minder succesvol verlopen, omdat de beperkingen van de VN-aanwezigheid nu gekend zijn.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - MONUC heeft ervoor gezorgd dat bepaalde gevechten ophielden. Vorige week werd Isiro, strategisch voor de diamant- en goudhandel, op een sluipende manier ingenomen. Hoe komt het dat MONUC daar niet aanwezig was om deze inname te verhinderen?
De Europese Unie kan unilateraal sancties of embargo's opleggen. Er moet niet worden gewacht op de VN. De VN vraagt trouwens zelf om de coltanhandel aan banden te leggen. Ook de NGO's hebben dat gevraagd in het recente IPIS-rapport. Wat zijn de mogelijkheden van de Europese Unie om op korte termijn de plunderingen te stoppen? Bestaan er zogenaamde "slimme" middelen?
Over algemene embargo's is op wereldniveau al vaak
gediscussieerd, maar bepaalde NGO's beweren dat de bevolking door het bestaan van een informele economie, helemaal niet wordt getroffen. De NGO's in Bukavu gaan nog iets verder en vragen de stopzetting van de ontwikkelingshulp en zelfs van de humanitaire hulp omdat deze door de strijders zou worden misbruikt om via alternatieve wegen wapens te kopen. Waarom laat de Europese Unie, die zich bewust is van de oorlogseconomie, nog altijd toe dat lidstaten Centraal Afrikaanse landen blijven steunen?
Ook inzake de budgetsteun voor landen die deelnemen aan het conflict is de aanbeveling van de VN duidelijk. Is er voldoende coherentie tussen de bilaterale en de multilaterale steun? Welke verschillen in benadering zijn er tussen Duitsland, Zweden en het Verenigd
Koninkrijk aan de ene kant en de algemene Europese gedragslijn aan de andere kant tegenover Rwanda-Uganda enerzijds en Burundi-Congo anderzijds? Wat onderneemt de Europese Unie op dat vlak? In mei 2001 publiceerde mevrouw Catherine André samen met de heer Luzolele Lola een interessante bijdrage Politique d'aide de l'Union européenne vis-à-vis des pays impliqués dans la guerre en RD Congo waarin ik lees: "... le mode de gestion différencié, au cas par cas, appliqué pour des raisons d'efficacité, mène à une politique d'ensemble peu cohérente qui peut être qualifiée de deux poids deux mesures ...
Dans ce cas particulier de conflit régional,
cette politique s'avère inefficace pour favoriser l'adoption et le respect des Accords de Lusaka et ne parvient pas à créer des conditions pour stabiliser politiquement et économiquement la région." De Europese Unie moet hier haar verantwoordelijkheid nemen.
In hoeverre worden de rebellen door de plaatselijke bevolking gesteund? Hoe kunnen ze door de plaatselijke bevolking worden tegengewerkt? In Bukavu spreekt men van bezetters.
Wat denkt de heer Ajello over een aantal limited entry points in Europa?
In hoeverre is Europol betrokken bij het onderzoek van het financieel terrorisme dat sedert 11 september een heel nieuwe dimensie heeft gekregen? De
Hezbollah is namelijk via Libanese middlemen in Congo aanwezig en gebruikt de diamantsmokkel om het terrorisme in stand te houden.
Denkt de heer Ajello dat de Europese Unie het certificatiesysteem van de Kimberley-akkoorden door middel van een richtlijn kan invoeren?
De voorzitter. - De heer Maertens citeerde uit een bijdrage van mevrouw Catherine André. Als voorzitter moet ik voorzichtig zijn met mijn uitspraken, maar eigenlijk is de politiek van de budgethulp misdadig.
De heer Aldo Ajello. - Er kunnen altijd sancties worden opgelegd. Persoonlijk ben ik zeer voorzichtig op dat stuk. Zoals de heer Maertens heeft beklemtoond, zouden we ons moeten beperken tot sancties tegen welbepaalde doelgroepen. Uiteindelijk treffen sancties altijd de burgerbevolking die niet verantwoordelijk is voor de toestand. Het sanctiebeleid van de buurlanden tegen Burundi heeft enorm veel gekost aan de Burundese bevolking, in tegenstelling tot de leiders die er soms zelfs munt konden uit slaan. Voorzichtigheid is dus geboden. Men kan beperkte sancties overwegen tegen de leiders en hun familie. Men zou bij voorbeeld hun visa kunnen intrekken en zodoende hun reisvrijheid aan banden leggen. Maar dit soort van maatregelen is, eerlijk gezegd, nog niet
genomen. Het idee wordt wel besproken.
Er is een verband tussen de invloed van de Europese Unie en de standpunten van de lidstaten. Gisteren, aan het einde van mijn toespraak tot de conferentie van de partijen van de niet gewapende oppositie en van het Congolese middenveld, heb ik beklemtoond dat er weliswaar een belangrijke stap voorwaarts was gezet door het sluiten van een akkoord over een gemeenschappelijk platform, maar dat het er nu op aankwam de eensgezindheid te bewaren. Blijven ze eensgezind, dan moet met hen rekening worden gehouden, anders is hun invloed onbeduidend. Voor Europa geldt hetzelfde.
Europa is niet eensgezind over dit vraagstuk. Het is mijn taak een gemeenschappelijk beleid voor te stellen.
Dat is een moeilijke opdracht, want we zijn dit beleid nog aan het uitstippelen en dat duurt even lang als de renovatie van het Berlaymontgebouw. Ik moet me dus beperken tot een erg lage "grootste gemene deler".
Bovendien duurt het lang voor we reageren omdat we met een loodzwaar systeem van raadplegingen zitten. We kunnen niet altijd onmiddellijk reageren op belangrijke gebeurtenissen omdat we elkaar eerst per brief moeten raadplegen. We formuleren dan een voorstel, een eerste land keurt het goed, een tweede aarzelt, een derde is ertegen, enzovoorts. We stellen een nieuwe tekst op waaruit we alles weglaten wat op tegenkanting zou kunnen stuiten. Uiteindelijk komt de Europese Unie dan veel te laat met een nietszeggende verklaring die niemand nog
interesseert, ook de pers niet.
De leiders van de lidstaten zijn zeer geslepen en ze kennen de regels van de internationale diplomatie heel goed. Gedurende de lange periode van koude oorlog zijn ze er meesterlijk in geslaagd om te laveren tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten. Zij vinden dus ook gemakkelijk hun weg tussen de Fransen en de Duitsers, tussen de Zweden en de Engelsen. Zij horen alleen die boodschap die hen past en spelen het ene land uit tegen het andere. Ingevolge deze manoeuvres blijft de invloed van de Europese Unie uiterst beperkt. Ik spreek rechtuit. Het is een deel van mijn werk, maar ook van mijn frustratie.
Moeten we de budgettaire en humanitaire hulp voortzetten? Ik ben niet in staat
een algemene regel voor te stellen. Ik denk ook niet dat er een is. Wij moeten voorzichtig zijn. Over het algemeen moeten we budgettaire hulp vermijden. In Burundi was deze hulp een bepaald ogenblik echter van doorslaggevend belang om te voorkomen dat het vredesproces vastliep. De hulp werd toegekend, met veel voorzorgen en controle om te voorkomen dat ze werd misbruikt. Men zou kunnen opwerpen dat de budgettaire hulp middelen vrijmaakt die dan wel goed kunnen worden besteed. Ik vind dat er een kosten-batenanalyse zou moeten worden gemaakt vooraleer te beslissen over het toekennen van budgettaire hulp.
Met de humanitaire hulp is het tragisch gesteld. We weten dat een belangrijk deel ervan wordt afgewend, maar we weten ook dat er mensen zouden sterven
zonder deze hulp. Er is dus maar heel weinig speelruimte.
Moeten we de landen steunen die bij het conflict zijn betrokken? Het probleem is het uitwerken van een gemeenschappelijke strategie. De positie van Rwanda is duidelijk: "Wij zijn in Congo om veiligheidsredenen, om onze veiligheid te verzekeren." Men kan dat geloven of niet. Als wij beslissen dat het niet waar is, en dus beslissen dat we ons niet bekommeren om het veiligheidsprobleem van Rwanda, dan bezorgen wij Rwanda een alibi voor zijn aanwezigheid in Congo. Het probleem van de 15.000 gewapende manschappen die Centraal-Afrika in brand steken, moet dus absoluut worden opgelost. Zijn wij niet in staat om ze te ontwapenen, ze te demobiliseren en een oplossing te vinden voor hun situatie? Er
bestaat een fatsoenlijk plan dat de betrokkenen niet naar huis terugstuurt om zich er te laten arresteren of afmaken. Het plan maakt een onderscheid tussen de personen die deelnamen aan de genocide en zij die veel later in de vluchtelingenkampen werden gerekruteerd. Wie niet aan de genocide heeft deelgenomen, moet naar huis kunnen terugkeren en de internationale gemeenschap moet voorzien in controlemechanismen om te voorkomen dat zij worden lastig gevallen. Dat is doenbaar. Daarover hebben we al een akkoord bereikt met de Rwandese regering.
Sommige personen die deelnamen aan de genocide worden gezocht door het Internationaal Tribunaal en moeten dus worden overgedragen aan dat tribunaal.
Voor wie niet door het
Internationaal Tribunaal wordt gezocht, zijn wij bereid een asielland te zoeken zo ver mogelijk van Rwanda. Niemand zal worden gedwongen om tegen zijn zin naar zijn land terug te keren. De Wereldbank heeft een project van 440 miljoen dollar voorbereid. Honderd miljoen is reeds toegezegd door de Nederlandse regering en de rest zal van de internationale gemeenschap moeten komen. Dit geld is bestemd voor de opvang door een derde land van mensen die slechts in lichte mate bij de genocide waren betrokken en die niet naar hun land wensen terug te keren. Wij hebben dus een redelijk plan.
Helaas blijven sommige landen deze rebellen - ook negatieve krachten genoemd - steunen. Ik zie niet in waarom de Democratische Republiek Congo en president Kabila steun
zouden willen verlenen aan mensen die gigantisch veel schade aanrichten.
Als wij dit probleem uit de weg ruimen, is meteen het probleem van de Rwandese aanwezigheid opgelost. Rwanda zou immers het alibi voor zijn aanwezigheid verliezen. Juridisch is dit geen valabel argument, want geen enkel land heeft het recht een ander land te bezetten. Nochtans hebben sommige landen begrip voor dit standpunt, met name de Verenigde Staten.
Dit probleem zal de internationale gemeenschap blijven verdelen en de beslissing om de hulp te staken, zal door elk land afzonderlijk kunnen worden genomen in plaats van gemeenschappelijk door de internationale gemeenschap of de Europese Unie.
Of men nu
overtuigd is dat de Rwandezen de waarheid spreken of overtuigd is van het tegendeel, iedereen heeft er belang bij het probleem uit de wereld te helpen. De Rwandezen hebben zo vaak gezegd dat hun aanwezigheid uitsluitend te wijten is aan die situatie, dat ze niet ter plaatse zullen kunnen blijven zodra het probleem is opgelost. Anders zou de hele internationale gemeenschap hun houding afkeuren. Ik ben ervan overtuigd dat ze zich dan alleen nog kunnen terugtrekken, zoals president Kagame onlangs aan de Europese trojka heeft herhaald.
Genieten de rebellen de steun van de plaatselijke bevolking? Iedereen weet dat dit niet zo is. De plaatselijke bevolking ervaart de buitenlandse aanwezigheid als een bezetting en wenst dat het probleem wordt opgelost. Zij
steunt evenmin de centrale regering. Zij wil zo snel mogelijk verkiezingen en een regering gekozen door het volk en niet van bovenaf opgelegd. We mogen niet vergeten dat de huidige regering het resultaat is van een oorlog en niet de keuze van het Congolese volk.
Ik zal het nu hebben over Isiro. MONUC zal niet tussenbeide komen, want dat behoort niet tot de opdracht. Het mandaat van de Veiligheidsraad aan een vredesmissie van de Verenigde Naties is belachelijk. Ik was ik in Mozambique met vijf bataljons van de infanterie. Als ik iets vroeg aan de commandant, antwoordde hij mij telkens dat dit niet tot het mandaat behoorde. Uiteindelijk heb ik hem gevraagd wat het mandaat inhield. Zijn antwoord luidde: "Wij zijn hier om ons te beschermen". Ik heb
geantwoord dat als de vijf infanteriebataljons enkel ter plaatse waren om zichzelf te beschermen, dat zij dan beter thuis waren gebleven, want dat zou minder hebben gekost. Ik heb dan voorgesteld het mandaat te interpreteren op een manier die enige bewegingsruimte liet. Een bureaucraat die belast is met de leiding van een operatie en die het mandaat strikt interpreteert, kan niets doen. Hij gaat erbij zitten en bevestigt dat zijn aanwezigheid enkel tot doel heeft zijn uitrusting, zijn goederen en zijn ambtenaren te beschermen. Wordt iemand bedreigd die geen deel uitmaakt van de UNO, dan hoeft men hem niet te beschermen. Als je het mandaat zo interpreteert, dan is het uiterst beperkt.
Bovendien gaat het om een oorlog tussen twee groepen die tot
dezelfde invloedssfeer behoren: de mensen van Mbusa, gesteund door generaal Kazini en door Salim Saleh, tegen de mensen van Bemba, die door Ugandese officieren worden gesteund. Twee beschermelingen van de Ugandese regering voeren onderling oorlog voor een stuk van het grondgebied. De inzet is de controle over het diamant en het goud, en vooral de controle op de douane. Coltan is niet interessant meer, nu de prijs is ineengestort.
Wij beschikken niet over een inlichtingendienst. Europol is een politioneel samenwerkingsverband, maar het GBVB heeft geen toegang tot dit soort inlichtingen. Ik denk dat de heer Solana iets aan het voorbereiden is. Tot op vandaag hebben wij evenmin toegang tot de inlichtingen waarover de regeringen van de Europese Unie
beschikken. Ik ben zeker dat de Belgische regering over informatiebronnen beschikt die veel belangrijker zijn dan de onze, omdat er een groot aantal Belgen in Congo verblijven. Maar de Belgische regering houdt die informatie voor zich. Persoonlijk heb ik het soms moeilijk met het lezen van de routinetelegrammen, de inlichtingen die de ambassadeurs hun regeringen toezenden. Er is jaloezie, men wil de zaken geheim houden... We zijn zeer ver verwijderd van een gemeenschappelijk beleid, mijnheer de senator.
De voorzitter. - De antwoorden van de heer Ajello zijn op sommige punten weinig hoopvol, maar wel correct.
We moeten deze aspecten a priori nu niet verder onderzoeken, maar ze wel in het achterhoofd houden bij de conclusies.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Professor Reyntjens, die we gehoord hebben tijdens één van onze eerste vergaderingen, verklaarde dat de heer Ajello onvoorstelbaar goed zijn best doet in Centraal-Afrika, maar dat hij zo goed als niets achter de hand heeft om de regeringsleiders ervan te overtuigen tot bepaalde akkoorden te komen. Wat heeft de heer Ajello daarvoor dan wel nodig?
Is de heer Ajello ooit door de Verenigde Naties gecontacteerd in het kader van het VN-rapport over de ontginning van grondstoffen met als doel de oorlog te laten voortduren?
De heer Ajello heeft veel contacten met verschillende Centraal-Afrikaanse landen. Heeft hij ooit Belgen ontmoet die er bekend staan als
legale of illegale handelaars? Onze commissie heeft vooral tot doel de betrokkenheid van Belgische bedrijven bij de illegale handel van grondstoffen uit Congo op te sporen.
Is de heer Ajello van mening dat België zijn schuldgevoel over de genocide tegenover Rwanda van zich moet afzetten? Nederland geeft momenteel opmerkelijk veel steun aan Rwanda. Is het niet aangewezen dat de landen van de Europese Unie samen nadenken over een eventuele opschorting of een andere aanwending van de middelen aan Rwanda, zodat dit land tot het besef komt dat het zijn troepen moet terugtrekken of dat er een oplossing moet komen voor de problemen aan de grens? Wat is de beste houding van België tegenover Rwanda om tot een oplossing te komen?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Mijnheer Ajello, u hebt in uw inleiding aangegeven dat u in Mozambique verscheidene keren een vredesmissie hebt geleid. Naast de missie in Cambodja, was dat één van de weinige VN-missies die uiteindelijk tot het herstel van de vrede hebben geleid. Onlangs zijn er leden van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden op zending naar Mozambique geweest. Ze hebben er deelgenomen aan een vergadering met vertegenwoordigers van de twee partijen, het FRELIMO en het RENAMO, en ze hebben kunnen vaststellen dat er ondanks de problemen inderdaad vrede is, al is die weliswaar broos.
Mijnheer Ajello, wij kennen elkaar goed, want wij hebben samen voor de Verenigde Naties
gewerkt. Destijds hebt u mij een van de redenen voor het welslagen van die missie uiteengezet. U hebt ons gezegd, en ik bevestig dit, dat u geen traditionele bureaucraat van de Verenigde Naties bent. U kon op een heel originele manier te werk gaan.
Zou u in Congo op dezelfde manier kunnen werken als in Mozambique? Ik herinner mij dat u mij hebt uitgelegd dat als men de vrede wil herstellen via verkiezingen - wat vroeg of laat ook in Congo zal gebeuren - er op het einde van de rit winnaars, noch overwonnenen mogen zijn. Zelfs bij vrije verkiezingen, moeten de verliezers er zeker van kunnen zijn dat ze geen wraakacties moeten vrezen en dat ze meer belang hebben bij vrede dan bij het voortduren van de oorlog.
Denkt u
dat uw benaderingswijze die in Mozambique tot het herstel van de vrede heeft geleid, ook in Congo mogelijk is? De situatie is uiteraard verschillend. In Mozambique had u nagenoeg de vrije hand, wat hier niet het geval is. Er waren ook slechts twee partijen: het RENAMO en het FRELIMO. Als deze benadering niet haalbaar is in Congo, welke obstakels ziet u? Kunnen de oorlogvoerende partijen akkoord gaan met een dergelijke aanpak? Hebt u het daar al over gehad met de Europese partners? Zouden zij het ermee eens kunnen zijn?
Mocht dat niet het geval zijn dan zou ik graag vernemen wie zich afzet tegen een benadering die er uiteindelijk moet toe leiden dat er noch winnaars, noch overwonnenen zijn. Ik heb immers de indruk dat voor sommige Europese landen het
er alleen op aan komt dat hun kamp wint.
Ik stel u een politieke vraag. Bij het begin van uw betoog hebt u zelf gezegd dat uw mandaat niet inhoudt dat u zich moet verdiepen in de problematiek van de plundering van de rijkdommen. Nochtans kan alleen een politieke oplossing een einde maken aan deze oorlog.
De heer Aldo Ajello. - Mevrouw Thijs heeft mij gevraagd wat ik nodig heb om beter te kunnen werken. Het antwoord is: een gemeenschappelijk Europees beleid. Op het ogenblik bestaat dat niet.
De heer Dubié heeft mij herinnerd aan de vredesmissie in Mozambique, het grote avontuur van mijn leven, waarover ik met veel genoegen praat. Ik kon daar rekenen op de expliciete vredeswil van beide partijen en vooral op de onvoorwaardelijke steun van de gehele internationale gemeenschap. Noch de regering, noch het RENAMO kregen de gelegenheid om een land uit te spelen tegen een ander land of tegen de speciale gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
Ik ging daar niet
helemaal volgens de regels te werk. Mijn medewerker zat er zeer mee verveeld dat ik nooit iets ondernam zonder de ambassadeurs te raadplegen van de landen vertegenwoordigd in de "Supervisie- en Controlecommissie". Dat was inderdaad belangrijk want zo wist ik dat telkens ik het woord nam, ik vijf minuten later door iedereen zonder één uitzondering zou worden bijgetreden. De regering en het RENAMO stonden dus voor een muur. Ofwel kwamen ze met iedereen in aanvaring, ofwel aanvaardden ze te doen wat ik hen vroeg. Ik werd niet als de vertegenwoordiger van een voorname bureaucratie uit New York aanzien, maar als de vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap.
In het geval van de grote meren geniet ik niet dezelfde steun. Ik word door
de presidenten van de verschillende landen ontvangen en heb ik met hen uitvoerige gesprekken. Ik maak gebruik van mijn contacten in Centraal Afrika en Afrika in het algemeen, van mijn analytisch vermogen en van een zeker prestige dat ik, vooral tijdens mijn missie in Mozambique, heb opgebouwd. Hierdoor kan ik boeiende gesprekken voeren. Zo vertelde Meles Zenawi, de president van Ethiopië, me dat het met mij zeer aangenaam praten was omdat ik goed op de hoogte was en een groot analytisch vermogen had en omdat hij wist dat het gesprek toch geen gevolgen zou hebben. Hij zei me dat het om een gesprek onder vrienden ging en dat hij ervan uitging dat ik geen engagementen kon aangaan die ik onmiddellijk zou uitvoeren omdat ik niet kon steunen op een eensgezinde aanpak. Wanneer hij sprak met
de ambassadeurs van Frankrijk of Groot-Brittannië, kreeg hij andere dingen te horen. Hij vond mijn analyse interessant, maar het was slechts mijn persoonlijke analyse. Hij was de enige die me dit op de man af durfde te vertellen. De anderen denken het, maar zeggen het niet. Ik kan met iedereen spreken omdat ik, ook met hen waarmee ik het niet eens ben, een vriendschappelijke band heb. Mijn invloed is echter zeer beperkt omdat ik niet kan steunen op een eensgezind beleid waarbij de vijftien ambassadeurs 's anderendaags hetzelfde zeggen als wat ik namens de Europese Unie heb gezegd. Dat heb ik nodig om meer invloed te hebben.
De Verenigde Naties hebben ons advies gevraagd voor het eerste verslag, maar niet voor het laatste. Het laatste verslag
is trouwens uitstekend; het eerste was onvolledig. Misschien was er niet genoeg tijd om een goed verslag op te stellen. Het laatste verslag vult de lacunes in het eerste aan en het bevat interessante voorstellen. Er is evenwel nog geen enkel voorstel aangenomen omdat beslist werd de werkzaamheden van de commissie te verlengen.
Wat betreft de trafikanten, normaliter ontmoet ik die mensen niet. Ik bezoek een land, verblijf er zeer kort en vertrek opnieuw. Ik heb geen belang bij contacten met hen en ik heb die mensen ook niet ontmoet.
We zitten inderdaad met een schuldgevoel tegenover Rwanda, en terecht. Dit schuldgevoel is in het ene land veel sterker dan in het andere. In de Verenigde Staten, waar de
joods-Amerikaanse gemeenschap een sterke invloed heeft, is dit gevoel zeer sterk omdat die bevolkingsgroep erg gevoelig is voor alles wat met genocide te maken heeft. We hebben vóór, tijdens en na de genocide enorme fouten gemaakt. Vóór de genocide hebben we de toestand onderschat, ondanks alle aanwijzingen dat er iets vreselijk te gebeuren stond. Eens te meer hebben we de andere kant opgekeken in de hoop dat er niets zou gebeuren. Toen de genocide begon, zijn de Verenigde Naties vertrokken in plaats van de missie te versterken en de genocide te stoppen. We hebben de volkerenmoordenaars als het ware toestemming gegeven om iedereen uit te moorden. Na de genocide hebben we toegestaan dat in de vluchtelingenkampen dezelfde genocidale structuur ontstond als
voordien in de Rwandese dorpen. De vluchtelingen in de kampen werden gegijzeld door een gewapende minderheid. We hebben toegestaan dat kampen werden gevestigd op enkele meters van de grens. Ik ben in Uvira, Goma, en Bukavu geweest. Men kon er de grens zien. Normaal laten de regels van de Verenigde Naties dit niet toe. We hebben toegestaan dat die mensen de kampen volledig onder controle kregen; de kampen werden bewapend en er zijn ongelooflijke dingen gebeurd. We hebben inderdaad - en terecht - een schuldgevoel.
Moeten we druk uitoefenen op Rwanda en de hulp schorsen? Sommige landen zijn hiertoe bereid, andere helemaal niet. Volgens mij moet in de eerste plaats het probleem worden opgelost van de gewapende troepen die Rwanda bedreigen of door de
Rwandezen als een bedreiging worden aanzien. Eens dit gevaar geweken is, is er geen sprake meer van een schuldcomplex. We hebben dan alle troeven in handen om hen te zeggen: ga weg, er is geen reden meer om te blijven. Het echte probleem momenteel is dat door de plundering van de natuurlijke rijkdommen Congo twee maal wordt bezet, namelijk door de groepen die het land zijn binnengedrongen en door hen die nadien "kwamen helpen" en nu niet meer willen vertrekken omdat het toch zo makkelijk is om de rijkdommen van anderen in de wacht te slepen. Zolang we geen oplossing vinden voor het probleem dat beide partijen een alibi geeft om in Congo te blijven, zal er niets veranderen. Wat we ook doen of kunnen verzinnen, onder meer het opschorten van de hulp, de genocide zal in de geest en het hart
van de mensen diepe sporen nalaten.
Het Rwandese leger bestaat niet uit monsters of uit supermensen. Zijn kracht is de motivatie: de Rwandese soldaten weten dat ze strijden voor hun voortbestaan; de anderen vechten voor minder zwaarwegende redenen. Het Rwandese leger is gemeen en gewelddadig, maar uiterst doeltreffend; om die reden is het ook zo gevreesd. Als de hulp aan het land wordt opgeschort, zullen de soldaten de riem aansnoeren, maar ze zullen blijven vechten. Dat is dus geen goede oplossing. Momenteel vertegenwoordigen de ex-FAR en de Interahamwe niet meer dan 15.000 soldaten. Het moet mogelijk zijn het probleem op te lossen.
Is de aanpak die in Mozambique succes had ook in Congo mogelijk?
In het algemeen wel. Elk geval is echter specifiek. Het basisprincipe is dat vrede alleen kan worden bereikt als er geen winnaars of verliezers zijn. Er kan slechts over vrede worden onderhandeld als geen van de partijen erin slaagt om te winnen. Er is dan een zeker evenwicht. Alleen in die omstandigheden kan een duurzaam vredesakkoord tot stand komen.
In Mozambique hebben we een politieke oplossing kunnen vinden, geen militaire. De vijf infanteriebataljons vormden een ontradingsmacht, maar we hebben er nooit een beroep op moeten doen. Als men een beroep moet doen op het leger, betekent dit dat de strijd verloren is en dat de opdracht is mislukt. Wij hebben de voorwaarden gecreëerd op politiek vlak opdat de mensen zouden
begrijpen hoe het land zal worden geleid. Ik heb uren en uren besteed om de leider van RENAMO een politieke opleiding te geven. Dat was zeer interessant. Hij wou weten wat een parlement is, hoe het werkt, wat zijn rol is. Hij luisterde aandachtig en nam nota. We hebben de omstandigheden gecreëerd waaronder de basisidee van democratie kon worden aanvaard, wat geen sinecure was.
In het geval van Mozambique was de idee van verkiezingen makkelijk te verkopen omdat het deel uitmaakte van de cultuur. In de dorpen wordt het stamhoofd op basis van twee pijlers gekozen: legitimiteit en legitimatie. De legitimiteit is zijn dynastiek recht om stamhoofd te zijn, zijn afkomst; de legitimatie is het feit dat hij door de dorpelingen wordt gekozen tussen anderen
met dezelfde afkomst. Voor de organisatie van verkiezingen heb ik verwezen naar dit principe dat in de Afrikaanse cultuur geworteld zit.
Dit geldt niet voor de rol van de oppositie als permanent element in de democratische dialectiek. Dit begrip was moeilijk begrijpbaar: in Mozambique wordt permanente oppositie beschouwd als een dreiging voor de veiligheid van de groep. De reactie was eenvoudig: ze hebben een stamhoofd gekozen, hij moet leiding geven. Als ze permanent tegen hem moeten ingaan, dan heeft hij niet langer de beweegruimte om snel beslissingen te nemen en dan zal hij uiteindelijk de veiligheid van de groep in gevaar brengen. In hun ogen is de rol van de oppositie een negatieve rol. Toen ik de leider van RENAMO voor de eerste keer vertelde
dat hij de leider van de oppositie zou worden mocht hij de verkiezingen verliezen, reageerde hij geschokt: "Leider van iets negatief?". We hebben veel moeten doen om die idee ingang te doen vinden. Om die reden moeten Afrikaanse landen die de stap naar democratisering zetten in een eerste fase door regeringen van nationale eenheid worden geregeerd, waarin iedereen zich kan vinden. Wie de verkiezingen wint, leidt de regering, maar doet dit samen met anderen. Dit geniet de voorkeur op een democratisch model waarin meerderheid en oppositie in het parlement tegenover elkaar staan. Er moet rekening worden gehouden met de cultuur, de geschiedenis, de tradities. We kunnen onze modellen niet eenvoudigweg overdragen. Zelfs bij ons wordt het principe van de oppositie als permanent element van een
democratische dialectiek - de winnaar krijgt alles en de verliezer niets - niet overal toegepast. Beeld u eens in wat in Zwitserland of België zou gebeuren. Op basis van het meerderheidsprincipe zouden van de vier taalgroepen in Zwitserland alleen de Duitstaligen permanent de macht in handen hebben. Dat zou tot een catastrofe leiden.
We hebben dus een meer complex systeem van checks and balances ingesteld, dat afwijkt van het systeem dat in de Verenigde Staten bestaat. We moeten zeer voorzichtig zijn en trachten te werken aan coherente hypotheses: mochten we in Burundi en Rwanda, landen met een groot etnisch onevenwicht, de meerderheidsregel niet hebben opgelegd, dan hadden we de catastrofes die zich hebben voorgedaan kunnen vermijden.
Denkt u dat de Rwandezen na de genocide die ze hebben meegemaakt, morgen de macht zullen overdragen aan diegenen die hen vijf jaar geleden hebben trachten uit te moorden? Ze weten maar al te goed dat de tegenpartij verkiezingen die gebaseerd zijn op een systeem dat op het onze lijkt, wint. Er moet dus een garantiemechanisme worden gevonden. Bij het vredesproces in Burundi wogen dergelijke overwegingen zwaar door; hopelijk kan dezelfde formule in Rwanda worden toegepast.
Het is duidelijk dat een minderheid Rwanda niet kan blijven regeren, maar dat een oplossing moet worden gevonden die beter past dan ons systeem van verkiezingen met winnaars en verliezers. Mocht dat worden ingesteld, beginnen ze elkaar weer uit te
moorden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het ontbreken van een gemeenschappelijke Europese politiek is inderdaad een van de knelpunten in het dossier. Verscheidene experts hebben ons gewezen op het probleem dat de ontwikkelingshulp en de internationale samenwerking ongelijk worden verdeeld over de landen in de regio. Een groot deel van de geldstroom vanuit de Europese Unie en de VS gaat naar Rwanda en Uganda, terwijl andere landen bij het toewijzen van projecten en fondsen veel strenger en volgens andere criteria worden beoordeeld. Dit corrigeren en de ontwikkelingssamenwerking op een meer gelijke leest schoeien, zou een hefboom kunnen zijn om tot een oplossing te komen, zo werd ons gezegd. Is de heer Ajello het met deze analyse eens? Denkt hij dat een
meer eerlijke of andere verdeling van de ontwikkelingsgelden kan bijdragen tot de vrede in de regio?
Kan de heer Ajello iets meer zeggen over Zimbabwe? Er werd al meermaals gealludeerd op, om het ongenuanceerd uit te drukken, een objectief bondgenootschap tussen de aanvallers en de verdedigers, die in de coulissen een akkoord hebben bereikt om te blijven omdat iedereen daar belang bij heeft. Bij het ontmijnen van de zaak aan de kant van Rwanda moet er, zoals de heer Ajello zei, voor gezorgd worden dat de milities onder controle worden gekregen en dat hun veiligheid wordt gegarandeerd. Welk advies geeft hij om de zaak aan de andere kant te ontmijnen? Intussen zijn er aan die kant immers de facto een netwerk en economische belangen uigebouwd. Kan de heer
Ajello ons op politiek vlak advies geven inzake Zimbabwe, eventueel uitgebreid tot Zuid-Afrika? Ziet hij daar een link?
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - De heer Ajello heeft uitvoerig uitgelegd dat Rwanda zijn veiligheid inroept. Ik zou meer informatie willen krijgen over Zimbabwe, waar volgende maand normaal gezien presidentsverkiezingen zullen worden gehouden.
Moet president Mugabe troepen in Congo houden? Vorige week, in een vergadering van de commissies Buitenlandse Zaken van Kamer en Senaat, scheen minister Michel hieraan de voorkeur te geven. Hij verklaarde dat het vertrek van de troepen uit Congo de problemen niet zou oplossen omdat andere landen klaar staan om het land binnen te vallen. Minister Michel was blijkbaar van mening dat Rwanda of Zimbabwe militair aanwezig moet blijven.
Moet de president van Zimbabwe na de verkiezingen ertoe worden aangezet zijn de troepen terug te trekken als teken van zijn vredeswil?
De heer Aldo Ajello. - Het samenwerkingsbeleid kan zeker als hefboom worden gebruikt. We hebben altijd geaarzeld om dit te doen omdat het politiek gebruik van ontwikkelingshulp als politiek niet correct werd beschouwd. Maar juist die politieke correctheid is een van onze vijanden geworden. In de loop der jaren hebben we een aantal taboes gemaakt die we niet meer kunnen afschudden. In Mozambique was een van die taboes dat we hulp moesten bieden aan de meest kwetsbaren. Het concept van de "gevaarlijke groep", dat van essentieel belang is bij vredeshandhaving, was afwezig. In Mozambique werden 90.000 soldaten gedemobiliseerd. Dit was een enorme operatie die perfect is verlopen. Deze soldaten werden gekantonneerd. Ze werden gevoed door het
Wereldvoedselprogramma en er werd nagegaan wie in het leger zou blijven en wie naar huis kon gaan. Ik heb het aan de stok gekregen met een voedingsdeskundige die speciaal uit Rome was gekomen om me te vertellen hoeveel calorieën de soldaten nodig hadden. Ik heb hem trachten uit te leggen dat iemand met een kalasjnikov veel meer calorieën nodig heeft dan iemand zonder en dat zijn idee om de vluchtelingen evenveel calorieën te geven als de soldaten dus complete onzin was. De vluchteling die evenveel calorieën heeft gekregen, is daarom nog niet bereid te sterven. Hij zal nog liever zijn rantsoen afstaan aan de soldaat om er zeker van te zijn dat die hem beschermt.
Politieke correctheid is een nachtmerrie voor wie prioriteiten tracht
vast te leggen. In die zin is ontwikkelingshulp misschien het enige pressiemiddel. We moeten het dus voorzichtig beginnen gebruiken. De artikelen 8 en 96 van de recente conventie van Cotonou gaan trouwens reeds in die zin. Zimbabwe is een eerste test.
Zimbabwe heeft geen veiligheidsprobleem. Het heeft geen gemeenschappelijke grens met Congo. In het laatste verslag van de Verenigde Naties worden de redenen van de Zimbabwaanse inmenging duidelijk aangegeven.
Een van de vijf redenen is het prestige en de internationale rol van Zimbabwe. Het Zuid-Afrika van de apartheid was veel nuttiger voor de Afrikanen dan het huidige onafhankelijke Zuid-Afrika. Alle Afrikanen konden zich verenigen tegen een gemeenschappelijke
vijand. De vijand was gekend en alle Afrikaanse landen steunden hun broeders die het slachtoffer waren van de apartheid. Na de onafhankelijkheid is Zuid-Afrika, dat over enorme rijkdommen en een groot economisch potentieel beschikt, de big brother geworden waar iedereen bang van is.
We kunnen ook niet heen om het ego van sommige Afrikaanse leiders. President Mugabe kon niet verdragen dat de camera's van Zimbabwe op Zuid-Afrika en Mandela werden gericht. Zijn afgunst tegenover Mandela heeft hem ertoe gebracht om zich naar aanleiding van de gebeurtenissen in Congo af te zetten tegen Zuid-Afrika.
Bovendien heeft Zuid-Afrika om diverse redenen veel geïnvesteerd in Mozambique. Nu was Mugabe de pupil van de
voormalige president van Mozambique, Samora Machel. Gedurende de bevrijdingsoorlog in Rhodesië verbleef Mugabe in Maputu. Hij staat dus bij Mozambique in het krijt. De oorlog in Mozambique tegen RENAMO was trouwens te wijten aan de steun die het land heeft gegeven aan de bevrijdingsoorlog in Rhodesië. Mugabe had ook een persoonlijk belang want de Beira-corridor, die door het centrum van Mozambique loopt, is een levensbelangrijke verbinding tussen Harare en de Indische Oceaan. Ten slotte koesterde Mugabe de hoop goede zaken te doen bij de bevrijding van Mozambique. Hij wou dus later de vruchten plukken van zijn investering.
Zodra de toestand in Mozambique was gestabiliseerd, hebben de Zuid-Afrikanen er vaste voet aan de grond gekregen.
Aangezien hun economie veel sterker was, hebben ze volledig de plaats van de Zimbabwanen ingenomen. In Congo heeft Mugabe de kans gegrepen om zijn blazoen op te poetsen.
In tegenstelling tot Mozambique bezit Congo veel natuurlijke rijkdommen. Dit fundamenteel verschil verklaart waarom ik in het geval van Mozambique de steun van de internationale gemeenschap heb gekregen. Aangezien het land niet beschikt over goud, diamant of olie, wilde niemand het voortouw nemen en was er geen verzet tegen een gemeenschappelijk beleid, wat de sleutel tot het succes was.
Geen enkele reden voor de aanwezigheid van Zimbabwaanse troepen in Congo is verdedigbaar. Mugabe kan bezwaarlijk de verdediging van de eigen economische belangen
inroepen en al evenmin zijn persoonlijk prestige of de wil om Zimbabwe te zien uitgroeien tot een regionale macht.
Zimbabwe kan zijn aanwezigheid uitsluitend rechtvaardigen door te zeggen dat er ook andere landen aanwezig zijn en dat er problemen zijn op het vlak van de veiligheid.
Zijn er werkelijk veiligheidsproblemen? Ik kan me daarover niet uitspreken, maar de Namibiërs hebben het grondgebied verlaten en er is niets gebeurd. Het aantal Angolezen is verminderd en er is evenmin iets gebeurd. Ik kan de mogelijkheid uiteraard niet uitsluiten, maar ik zie niet in waarom het vertrek van de Zimbabwanen tot een gigantische catastrofe zou leiden. Momenteel heeft Uganda drie bataljons in het gebied Bunia-Butembe.
De andere landen hebben zich teruggetrokken, maar er is niets gebeurd...
Waar het om draait is het volgende: de Zimbabwanen baseren hun aanwezigheid op die van de Rwandezen. Ze proberen er dan ook voor te zorgen dat de Rwandezen ter plaatse blijven. Als de Rwandezen weg zijn, hebben de Zimbabwanen geen enkel geldig argument meer en zal de hele internationale gemeenschap zich tegen hen keren. Dat is in zekere zin al gebeurd, gelet op de beslissingen met betrekking tot de verkiezingen, maar de Zimbabwanen willen niet opnieuw worden vernederd.
De toestand in Zimbabwe is zeer slecht. De economie zit aan de grond. Telkens wanneer ik er kom, stel ik vast dat de Zimbabwaanse dollar opnieuw in waarde is gedaald en dat de
bevolking steeds wanhopiger wordt. Men wordt op de straat lastig gevallen door verkopers, die proberen hun waar tegen belachelijk lage prijzen aan de man te brengen. Het toerisme is verdwenen. Dit land is op sterven na dood. Dat schijnt president Mugabe evenwel niet te verontrusten. Bij het bezoek van de trojka, waaraan ik heb deelgenomen, heeft de heer Michel voorgesteld dat er bij de verkiezingen waarnemers aanwezig zouden zijn. De president reageerde met "Keep out of my country" en voegde eraan toe: "We zijn al twintig jaar een democratie en we hebben geen waarnemers nodig. We hebben u niet nodig." Zoals u weet was het een woelige vergadering.
Het probleem is dus zeer ernstig. De verkiezingen zullen meer weg hebben van een oorlog. De onlangs
goedgekeurde wetsontwerpen wijzigen de kieswet en de perswet. Dit is een extreme vorm van juridisch geweld. Daarenboven is er ook nog fysiek geweld...
President Mugabe, die de internationale gemeenschap goed kent, heeft volgens mij een berekening gemaakt. Hij weet dat er gedurende enkele maanden hevige reacties zullen zijn, dat hij de verkiezingen zal winnen en dat de internationale gemeenschap na zes maanden terug zal komen.
Als deze laatste niet krachtig optreedt, moeten we niet meer spreken over democratisering in Afrika. Het is niets meer dan geld- en tijdverspilling, en de bevolking is altijd het slachtoffer. Verkiezingen zullen telkens een synoniem zijn van oorlog, conflict, grote spanningen en trauma's, die
uiteindelijk nergens toe leiden omdat de machthebbers toch opnieuw winnen.
We staan voor de keuze: ofwel roepen we de Zimbabwaanse regering een halt toe, ofwel vergeten we de democratisering en laten we het de Afrikanen maar zelf uitzoeken.
Dit heeft niets te maken met het plunderen van de natuurlijke rijkdommen, maar ik wou het toch zeggen omdat deze toestand mij zeer diep raakt.
De voorzitter. - Ik dank de heer Ajello voor zijn interessante en eerlijke antwoorden. Ik denkt dat hij inzake Zimbabwe meer dan gelijk heeft. We hebben het land met enkele collega's bezocht en zelf ben ik al naar vele Afrikaanse landen gereisd waarvan de president niet de lieveling van de bevolking was, maar nergens heb ik bij de gewone mensen zoveel haat gevoeld als in Zimbabwe. Ik hoop dan ook dat de internationale gemeenschap ten minste de moed zal opbrengen om de verkiezingen niet te erkennen want we weten allemaal dat ze niet eerlijk zullen verlopen.
Generaal Kazini en Salim Saleh kunnen hun rol toch enkel spelen omdat ze door Museveni worden gesteund. Of vergis ik me?
Enkele dagen geleden had
ik telefonisch contact op het hoogste niveau met Burundi. Er werd me gezegd dat er wordt gedaan wat mogelijk is, maar dat Zimbabwe hen in de wielen rijdt door het gewapend verzet aan de grenzen te blijven steunen, wat zeer zwaar is.
Vorige week werd hier in de commissie verklaard dat Namibië een veilige thuishaven is voor diamant uit bezette gebieden.
Ik denk dat de stelling van de heer Ajello over de Interahamwe juist is, maar waarom slaagt men er dan niet in om iets te doen aan de Interahamwe die nog aan de grenzen aanwezig zouden zijn? Ik spreek in de voorwaardelijke wijs, want ik ben niet helemaal overtuigd dat ze er zijn.
Ik weet wel dat Rwanda een verleden heeft dat ons rode kaken
bezorgt, maar dat betekent nog niet dat we van een legitiem regime in dat land kunnen spreken. Voor zover ik weet is er tot nog toe geen enkele poging gedaan om een vorm van democratie in te stellen. Ik weet perfect dat in Burundi en Rwanda bij verkiezingen niet alle stemmen even zwaar wegen. Dat is zelfs in België niet het geval, maar we maken er geen probleem van omdat we weten dat we met broze evenwichten moeten werken. Burundi heeft vandaag dingen op papier staan en heeft de vaste wil ze ook uit te voeren en ik zie niet in waarom in Rwanda niet hetzelfde kan worden gedaan. De legitimiteit van het Rwandese regime is even gering als die van het Burundese regime en toch blijft men Burundi behandelen als verdacht, terwijl de Rwandezen in de watten worden gelegd. Dat is niet
terecht.
Is het hoofdprobleem niet dat Congo in feite geen staat meer is? Er is geen administratie, geen controle, geen leger, geen politie, geen douane en de essentiële instellingen om van een staat te kunnen spreken, bestaan niet meer. De structuur is volledig verdwenen.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - De heer Ajello heeft gelijk. Om een probleem op te lossen, moet men de oorzaken ervan aanpakken. Er kan niet worden ontkend dat de huidige dramatische toestand het gevolg is van de genocide in Rwanda en vervolgens van de aanvallen van de Interahamwe. Het zou gemakkelijker zijn deze mensen te isoleren als de Rwandese regering een inspanning zou doen en de bereidheid zou tonen de discussie aan te gaan over de wenselijkheid van het handhaven van een militaire dictatuur, die een minderheid vertegenwoordigt. Ik weet dat het onmogelijk is snel een democratisch regime met algemeen stemrecht te installeren, maar als de Rwandese regering niet bereid is een inspanning te doen, geeft ze haar tegenstanders geen enkele reden om de strijd te staken. Zouden we geen druk moeten uitoefenen op Rwanda opdat de regering een oplossing mogelijk maakt?
De heer Aldo Ajello. - Verdedigt de heer Museveni hen? Hij belet hen alleszins niet te handelen. Daarvoor zijn er verscheidene redenen. Het is interessant te weten dat er in het Ugandese leger nog andere generaals zijn die met andere groepen dan die van Salim Saleh deelnemen aan de plundering. Er is een strijd binnen het Ugandese leger waaruit blijkt dat de greep die de heer Museveni op het leger heeft, vrij beperkt is. Als president van Oeganda blijft hij wettelijk verantwoordelijk voor het leger. Daaraan kan hij niet ontkomen.
Burundi heeft enorme inspanningen gedaan, die wij ten zeerste waarderen. Ik was aanwezig bij de installatie van de nieuwe regering. Dat was een belangrijk moment omdat we president Buyoya ertoe
hebben kunnen overhalen het vredesproces zelfs zonder staakt-het-vuren voort te zetten. Dat was niet gemakkelijk: weinig presidenten zouden dat in die omstandigheden hebben aanvaard. Hij heeft ingestemd met de vorming van een regering van nationale eenheid met alle partijen, ook met vertegenwoordigers van de Palipe-Hutu en van het FRODEBU, die als uiterst radicaal bekend staan.
Als president Buyoya beweert te worden tegengewerkt door Zimbabwe, bedoelt hij dat Zimbabwe de rebellen van de FDD financiert en opleidt. De FNL krijgen minder steun omdat ze in het binnenland gelegerd zijn.
Er zijn twee rebellenbewegingen: de FNL, die zich hoofdzakelijk in het landelijke gebied van Bujumbura bevinden en de FDD in Congo.
Het is duidelijk waarom Zimbabwe deze bewegingen steunt: als de oorlog in het oosten voortduurt, moeten de Rwandezen en de Burundezen elkaar daar, op het Congolese grondgebied bevechten en kan Zimbabwe er niet aan ontsnappen. Het is een vicieuze cirkel.
Deze verklaring van president Buyoya is een indirecte bevestiging van mijn analyse. Ik denk dat president Kabila zwaar onder druk wordt gezet om zijn steun te handhaven, ook al zijn de ministers van Buitenlandse Zaken van Congo en van Burundi onlangs overeengekomen een pact te sluiten dat Burundi zijn troepen uit Congo terugtrekt en dat Congo zijn steun aan de FDD stopzet. Als het inderdaad zover komt, wordt het moeilijker voor Zimbabwe om de FDD nog te steunen omdat deze steun verscholen zit achter de
steun van de Republiek Congo.
Ik weet niets af van de rol van Namibië in de diamanthandel. Ik weet dat Namibië in de strijd tegen de rebellen een rol heeft gespeeld die te maken heeft met het Himarijk. Jean-Pierre Chrétien en ikzelf denken dat dit slechts voor de schijn is. De heer Chrétien heeft daarover een boek geschreven, maar hij heeft ook een zeer interessant artikel geschreven voor een commissie van het Franse parlement die zich bezighield met het Rwandese vraagstuk. De president van Namibië geloofde dat er een samenzwering bestond om een Himarijk te stichten dat over heel Afrika zou heersen. Dat is het Hutu-Tutsiverhaal van het protocol van de wijzen van Sion, dat alle acties tegen de Tutsi rechtvaardigde. Zelfs de
heer Mugabe leek erin te geloven.
Mugabe heeft verklaard de vorming van een Himarijk te zullen beletten. Ik heb hem erop gewezen dat hij op die manier de Bantoe en de Hima tegen elkaar zou opzetten, waardoor heel Centraal-Afrika een bloedbad zou worden. Gelukkig heeft niemand hem gevolgd. Over de "havens" of diamantbasissen weet ik niet veel.
Waarom konden 15.000 of 20.000 leden van ex-FAR, Interahamwe, FDD en andere groepen niet ontwapend worden? Men kreeg ze niet weg omdat niemand het risico wou nemen een dure en risicovolle militaire actie te ondernemen. Als de internationale gemeenschap in 1996 had ingegrepen, had men twee oorlogen kunnen vermijden.
Bij de eerste aanval in
1996, toen het Rwandese leger Congo binnenviel en de kampen van Goma, Bukavu en Uvira verwoestte, verklaarden Museveni en Kagame dat ze het ruwe werk hadden opgeknapt en dat ze bereid waren de internationale gemeenschap de rest te laten doen. In die tijd sprak men van de multinationale macht, die door mevrouw Bonino de multinationale klucht werd genoemd. Het mandaat dat Museveni en Kagame aan deze multinationale macht wilden toekennen, bestond erin de ex-FAR en Interahamwe te ontwapenen, ze te verwijderen van de grens en de ware vluchtelingen toe te laten naar hun land terug te keren. Op die voorwaarden waren ze bereid een einde te maken aan de oorlog. Alle vluchtelingen die uit de kampen waren gevlucht, hadden zich rond Goma gegroepeerd. Het Rwandese leger had ze omsingeld maar deze
enorme massa mensen nog niet aangevallen. De Veiligheidsraad keurde een resolutie goed die bepaalde dat de multinationale macht over alle mandaten zou beschikken, maar dat ze niet bevoegd zou zijn om deze mensen te ontwapenen. Beide landen moesten voor humanitaire corridors zorgen en de vluchtelingenkampen opnieuw opbouwen.
Daarmee waren Rwanda en Oeganda het niet eens. Ze weigerden de multinationale macht, wat tot een enorme stroom van naar huis kerende vluchtelingen leidde.
Telkens wanneer zij met dit probleem wordt geconfronteerd, weigert de internationale gemeenschap zich ermee te bemoeien. De prijs van deze weigering is torenhoog. De heer Dubié heeft erop gewezen dat men altijd probeert de negatieve
effecten van een crisis op te lossen zonder de oorzaken aan te pakken.
Ik ben het ermee eens dat het Rwandese regime niet over meer legitimiteit beschikt dan die van de buurlanden. Zelfs als er in Congo vrede komt, zijn de problemen van Centraal-Afrika nog niet opgelost.
Ik zal mij in de toekomst misschien met iets anders bezighouden omdat ik dit soort van opdrachten een beetje beu ben. Iemand anders zal mijn werk echter voortzetten, omdat er nu eenmaal democratie moet komen in alle landen van Centraal-Afrika en in de eerste plaats in Rwanda. Om dat te realiseren volstaat het niet de Rwandese regering te verplichten tot onderhandelen met degenen die de genocide hebben gepleegd.
Er moet een nieuw Hutu-leiderschap groeien dat niet per definitie schuldig is aan genocide. Het is slechts een minderheid van op hol geslagen gekken die zich daaraan schuldig hebben gemaakt. De grote meerderheid van de bevolking heeft er niet aan deelgenomen. Het is ondenkbaar het probleem van de democratie in Rwanda op te lossen door generaal Bizimungu, die de genocide heeft bedacht, samen met de heer Kagame aan een onderhandelingstafel te zetten. Sommigen meenden te goeder trouw dat dit mogelijk was omdat het de gewoonte is dat de protagonisten na een oorlog samenkomen om te onderhandelen. Een genocide is echter geen oorlog en de wonden die een genocide nalaat zijn veel dieper en dramatischer omdat het gaat om de opzettelijke vernietiging van een etnische groep.
Het juridische aspect is het enige positieve punt in de evolutie van de Rwandese toestand.
Rwanda heeft de gachacha opgericht, die traditionele rechtbanken zijn. Omdat de gewone rechtbanken onmogelijk de 130.000 personen kunnen berechten die zich vandaag in de gevangenissen bevinden, heb ik Kagame uitdrukkelijk verzocht een oplossing te zoeken. Het systeem, dat zijn doeltreffendheid nog moet bewijzen, zou over enkele maanden van start moeten gaan zodat de genocide-erfenis kan worden opgeruimd.
Zolang er nog 130.000 mensen in gevangenissen zitten, kan er in Rwanda geen sprake zijn van een nationale verzoening. De Rwandezen moeten beseffen dat, als er einde komt aan de straffeloosheid, de
enkele aanstichters van de volkenmoord kunnen worden vervolgd en het vergevingsproces kan aanvangen.
Pas dan kan een aanvang worden gemaakt met een legitimering van de regering. De voorbije verkiezingen werden betwist door de internationale gemeenschap omdat de organisatie ervan nogal sterk Afrikaans getint was. Later komen er nog andere verkiezingen voor de provincies, de gemeenten en zelfs voor het parlement. De basiselementen voor een echte democratie ontbreken echter nog grotendeels. We kunnen een geste doen, maar het zou fundamenteel verkeerd zijn vandaag de interne ontwikkeling van Rwanda met de vrede in Congo te verbinden, omdat de oorlog in Congo daardoor nog langer dreigt aan te slepen. Dat is de fundamentele vergissing die enkele ministers
van Kabila begingen, vooral dan Mwenze Kongolo. Deze laatste leidde de operatie in Kamina waarbij zowat tweeduizend ex-FAR en Interahamwe waren betrokken. Aanvankelijk was sprake van 3.000. Uiteindelijk waren het er 1.800. We hebben zelf kunnen vaststellen dat het om Rwandezen ging vermits ze Kinyarwanda spraken en een militaire opleiding hadden gekregen.
De Congolese regering, behalve Kabila dan, wil nu deze mensen samen met de Rwandese regering aan de onderhandelingstafel krijgen. Dat is onaanvaardbaar. Mensen moeten ontwapend en gedemobiliseerd worden, om klaarheid te scheppen over wie kan terugkomen, wie verbannen moet worden, en wie voor het internationaal gerechtshof moet verschijnen. Het Rwandese probleem moet binnen een ander kader een
oplossing krijgen.
Dat is de reden waarom we aandringen op een internationale conferentie over de vrede, de veiligheid en de samenwerking in de regio van de Grote Meren. Gedurende jaren zijn we de enigen geweest die dit voorstel, dat oorspronkelijk van de Verenigde Naties en de OAE kwam, verdedigden. Over een eerder Frans voorstel kon geen eensgezindheid worden bereikt omdat Frankrijk toen niet als een neutraal land werd beschouwd. Het voorstel dook later weer op in een VN-verslag en werd uiteindelijk aanvaard. Om sneller vooruit te kunnen gaan, hebben we bij het voorbereidend werk gesteund op documenten van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa.
We moeten ervoor zorgen dat de huidige Rwandese
regering democratisch en legitiem wordt. Op dit ogenblik is dat niet het geval. Wat we nu in Burundi doen, is gezien de gelijkenis tussen beide landen, niet zonder invloed op wat morgen in Rwanda zal gebeuren.
De belangrijkste oorzaak van de catastrofe in Congo is dat Congo niet bestaat. Er is geen Staat, geen structuur, niets. Ik heb Congo doorkruist van noord naar zuid en van oost naar west. Het land is volledig verwoest. Het is een schandaal dat een land dat over dergelijke grote rijkdommen en mogelijkheden beschikt, zich in een dergelijke toestand kan bevinden.
Ik herhaal dat er geen Staat, geen leger is. De Rwandese, Ugandese en Angolese burgeroorlogen spelen zich allemaal af op het grondgebied van de
Democratische Republiek Congo die een soort niemandsland is geworden waar iedereen naar goeddunken binnen en buiten loopt.
Niemand heeft nog de controle in de Democratische Republiek Congo. President Mobutu wist zelfs niet dat er geen leger meer was: slechts 10 procent van de speciale presidentiële divisie was uitgerust om te vechten, de rest was er alleen voor de parade. De stafchef van het Rwandese leger vertelde me dat, als het tot een treffen kwam, zijn mannen wat lawaai maakten, enkele schoten losten en een tiental minuten wachtten: kwam er geen reactie, dan betekende dit dat de Congolezen weggelopen waren en dat zijn mensen zonder problemen konden doorstoten; kwam er wel reactie, dan waren het Interahamwe en moest er gevochten
worden.
Op de vergadering met de burgermaatschappij en de niet-gewapende oppositie hebben we eergisteren lang gediscussieerd over het soort Staat dat moet worden opgebouwd, de overgangsinstellingen en de oprichting van een echt leger dat het land kan verdedigen. Het verslag van de Verenigde Naties is op dit punt zeer duidelijk.
De voorzitter. - Namens de commissie dank ik u voor uw bijdrage. We vonden het interessant te horen dat u een aantal verklaringen die eerder voor de commissie werden afgelegd, hebt bevestigd.
Voor de bevolking hoop ik dat de internationale gemeenschap rust zal kunnen brengen in de regio: men heeft het vaak over Staten, legers, groepen, maar zelden over de plaatselijke bevolking, die elke dag steeds meer onder de situatie lijdt. Dat is onaanvaardbaar op internationaal vlak, maar spijtig genoeg zijn maar weinig Staten hierom bezorgd.
Ik maak van de aanwezigheid van professor Tabezi gebruik om hem het woord te geven.
Professor, wellicht hebt u
gelijk wat de situatie ter plaatse betreft, maar u houdt geen rekening met de beperkte mogelijkheden van de MONUC, waarvan het mandaat niet aangepast is aan de plaatselijke noden.
De heer Tabezi. - Ik ben de eerste ondervoorzitter van de burgermaatschappij van Maniema. Ik kom uit Kindu. Ik heb deelgenomen aan de voorbereidende vergadering voor de Intercongolese dialoog die zopas ten einde liep. Ik voel me erg gevleid voor deze hoge vergadering te kunnen getuigen, temeer omdat het voor iemand die in door rebellen bezet gebied leeft, niet gemakkelijk is om het land uit te komen en in het Westen te gaan getuigen over de gruweldaden die zich in zijn vaderland afspelen.
Ik had u documenten en tastbare bewijzen willen voorleggen, want als activist van de burgermaatschappij ben ik van nabij betrokken bij wat zich bij ons afspeelt. Spijtig genoeg werd ik gedurende 48 uur vastgehouden door de
veiligheidsdienst van het Rassemblement congolais pour la démocratie in Goma. Ik werd geslagen en al mijn documenten werden in beslag genomen. Zonder mijn collega's, die vrienden van buitenaf hebben kunnen waarschuwen, was ik misschien niet hier geweest.
Op het einde van onze vergadering heb ik mijn ongenoegen geuit over het feit dat de terugtrekking van de buitenlandse troepen onvoldoende aan bod was gekomen. Op het ogenblik dat ik mijn provincie verliet, was de Rwandese regering bezig haar troepen in Kindu te versterken in de plaats van ze, overeenkomstig de akkoorden van Lusaka, terug te trekken.
De heer Ajello verklaarde dat de aanwezigheid van de Interahamwe door Rwanda als alibi werd gebruikt om
Congolees grondgebied te bezetten. Het Rwandese leger is al vier jaar in Maniema. Het vecht er tegen de Maji-Maji die ginds "negatieve strijdkrachten" worden genoemd. Ze hebben nooit een Interahamwe gevangene getoond. De inwoners van Maniema weten dat er daar geen Interahamwe zijn. Als Rwanda het werkelijk op de Interahamwe gemunt had, zou het zijn leger niet in Maniema ontplooid hebben. De reden waarom er geen zijn, is eenvoudig: tijdens de opmars van het Rwandese leger, samen met Kabila, werden de Hutu systematisch afgeslacht, te beginnen met de gewapende Hutu, namelijk de ex-FAR en de Interahamwe. De overigen bevinden zich nu ver van Rwanda, richting Kinshasa en sommige zelfs in Gabon. Nog anderen zijn wellicht in de nabijheid van de Rwandese grens gebleven.
Vermits Maniema zich in het midden van Congo bevindt, zouden de Interahamwe er zich niet veilig voelen bij gebrek aan terugvalbasis en ondersteuning. In elk geval hebben wij, als inwoners van Maniema, nog nooit een Interahamwe te zien gekregen en we vragen ons af waarom de Rwandezen hun posities blijven verstevigen.
We kunnen bewijzen dat de rijkdommen worden geplunderd. In Punia, Kailo, Saramabila werken Rwandese gevangenen die men uit de Rwandese gevangenissen heeft gehaald, om onder meer coltan, goud en diamant te delven. De Congolezen mogen hun groeven zelfs niet betreden.
We kunnen bevestigen dat de MONUC via tussenpersonen bij de goud- en diamanttrafiek betrokken is.
Vóór ik vertrok, moest ik 20 gram goud verkopen. Iemand van de MONUC heeft het gekocht. Dat is al een bewijs.
Eens teruggekeerd, zullen we opnieuw bewijsmateriaal verzamelen. Het zal misschien moeilijk zijn het u te bezorgen, maar wellicht kan u de MONUC in Kindu vragen als tussenpersoon op te treden.
Op dit ogenblik zijn er gevechten aan de gang in Kindu. De MONUC kijkt onverstoorbaar toe. Vroeger achtervolgden de rebellen en hun bondgenoten, de Rwandese strijdmachten, de Maji-Maji in het maquis. Op een bepaald ogenblik hebben we met verbazing vastgesteld dat de Rwandezen de oorlog niet meer in de brousse, ver van de bevolking, uitvochten, maar hun getalsterkte begonnen op te drijven.
Ze deden dat om een verdere ontplooiing van de MONUC te verhinderen. De jonge Maji-Maji hebben niet gewacht tot de Rwandezen hen de brousse zouden injagen, maar zijn zelf in de aanval gegaan. Vreemd genoeg vallen de Rwandezen nu niet deze Maji-Maji aan, maar keren ze zich tegen de burgerbevolking. Jonge mensen worden zonder vorm van proces afgeslacht, huizen worden geplunderd of in brand gestoken, enkel en alleen op verdenking van verwantschap met de Maji-Maji. Vrouwen worden verkracht. Als activisten van de burgermaatschappij en van de mensenrechten moesten we onlangs onderduiken.
Zelf heb ik Kindu in het geheim verlaten. Toen ze dit te weten kwamen, hebben ze mij in Goma aangehouden. Ik weet niet wat er zal gebeuren als ik terugkeer, maar ik ga
terug: iemand moet toch bereid zijn te sterven opdat er iets zou bewegen.
Wij Congolezen hebben het gevoel niet meer als menselijke wezens te worden beschouwd.
Ik heb de heer Aldo Ajello het Rwandese beleid horen verdedigen. Het is een onmenselijk beleid. Hoe kan hij aanvaarden dat wij zouden onderhandelen met rebellen die de wapens hebben opgenomen om ons te doden als hij tegelijk niet aanvaardt dat de Rwandezen dezelfde inspanning doen tegenover diegenen die zich schuldig hebben gemaakt aan volkenmoord? Vindt u dat 800.000 doden in Rwanda te veel is en dat meer dan 3 miljoen doden in Congo niets is?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - De verklaring die we hebben gehoord, doet vragen rijzen over de eventuele veiligheidsrisico's voor de getuige. Hoe kunnen we er zeker van zijn dat hem in zijn land niets zal overkomen? Aangezien hij een verklaring heeft afgelegd voor onze commissie, zijn wij verantwoordelijkheid voor zijn veiligheid.
Ik ben het niet eens met alles wat hij heeft gezegd. Ik vraag me overigens af waarop hij zijn verklaring baseert dat de heer Ajello het Rwandese regime heeft verdedigd. De heer Ajello heeft getracht vanuit zijn standpunt de hoofdoorzaak uiteen te zetten van het geweld dat Congo heeft verdeeld. Hij heeft toegegeven dat hierover wellicht andere standpunten zijn. Volgens mij heeft hij het
Rwandese regime in geen enkel opzicht verdedigd.
De voorzitter. - Ik vind evenmin dat de heer Ajello het Rwandese regime heeft verdedigd of heeft beweerd dat de bezetting van Congo legaal zou zijn. Hij heeft uitsluitend een historische schets gegeven van de toestand. Hij heeft geen partij gekozen. Integendeel, hij heeft gezegd dat het niet aan hem was partij te kiezen.
Mijnheer Dubié, het enige wat ik kan doen is de minister van Buitenlandse Zaken een boodschap sturen met het verzoek het nodige te doen. Hebt u misschien een beter idee?
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Jan Gorus. - Ik zal een overzicht geven van de economische toestand in Congo, en meer bepaald in de provincie Katanga, die ik vrij goed ken omdat ik er elk jaar drie of vier maanden doorbreng en er onderzoek doe naar de evolutie van het conflict in Centraal Afrika. Momenteel werk ik mee aan een onderzoek van het Brussels Centre of African Studies over de transformatie in de Afrikaanse staten in het algemeen en de staten van Centraal Afrika in het bijzonder. Het gaat hierbij vooral om processen die verband houden met de transformatie van de zogenaamde postkoloniale fase naar iets anders. Men kent het eindpunt van deze evolutie nog niet, maar de landen verkeren duidelijk in een transformatie en de crisis in de regio van de Grote Meren is hiervan een
symptoom.
De crisis in Congo is inderdaad geen geïsoleerd politiek fenomeen, maar een uiting van een algemene herschikking van het postkoloniale statensysteem in Centraal Afrika en van de transformatie die de Afrikaanse staten sinds het begin van de jaren negentig hebben ondergaan. Sinds het begin van de jaren negentig zijn op het Afrikaanse continent ondanks de algemene economische crisis en de hoge schuldenlast een aantal nieuwe economische groeipolen ontstaan. Landen als Uganda, Rwanda en Zuid-Afrika hebben een economische ontwikkeling ondergaan en er zijn nieuwe handelsstromen en uitwisselingsmechanismen tot stand gekomen. Maar de regio kent ook plaatsen waar de staat en de economie zijn geïmplodeerd. In verschillende zones is het staatsgezag
zo goed als verdwenen en is de economie tot een roofeconomie verworden.
Dit fenomeen is gerelateerd aan de mondialisering en aan het ontstaan van nieuwe economische assen, die nieuwe vormen van handelsbetrekkingen en handelswegen genereren. Zo is in de regio van Zuid- en Oost-Afrika een zeer intense uitwisseling ontstaan van allerlei tweedehandsproducten uit Dubai. Ook binnen het Afrikaanse continent zelf zijn nieuwe uitwisselingsassen ontstaan, zoals bijvoorbeeld van Zuid-Afrika naar de regio van de Grote Meren. Dit is een gevolg van de verdwijning van de apartheid. Zo ontstaan nieuwe geo-economische verhoudingen en nemen bepaalde regionale actoren, zoals Zuid-Afrika, een dominante positie in. Die posities worden dan weer aangevochten door andere regionale
mogendheden zoals Zimbabwe of Namibië. Er zijn ook minder voor de hand liggende assen, zoals de uitwisselingen tussen Rwanda en Uganda, enerzijds, en West Afrika, anderzijds. Dit is een recent fenomeen.
De buitenlandse interventie in Congo en de economische gevolgen die ze met zich heeft gebracht, werd uiteraard in de hand gewerkt door het feit dat ongeveer alle economische activiteiten in Congo in grensgebieden gesitueerd zijn. Wie een kaart bekijkt waarop de economische activiteiten in Congo in beeld worden gebracht, stelt vast dat de belangrijkste activiteiten bijna altijd bestaan in de uitwisseling met buurlanden en dus de medewerking van die buurlanden vereisen.
Dit geldt onder andere voor de exploitatie van de
petroleumbooreilanden in de Congostroom en voor de diamantwinning in Kasai en langs de Angolese grens. Ook in de mijnprovincie Katanga en in Kivu stellen we dit vast.
Deze economische activiteiten hebben steeds een inmenging van de buurlanden meegebracht. Een aantal staten, zoals Rwanda en Uganda, heeft van de implosie van de Zaïrese/Congolese staat gebruik kunnen maken om in het Congolese grondgebied te infiltreren. Ze hebben hun militaire aanwezigheid in Congo aangewend om hun eigen economie op te peppen. Rwanda, Uganda en andere staten die in het conflict zijn geïntervenieerd, hebben onder andere gebruik gemaakt van plaatselijke conflicten tussen verschillende bevolkingsgroepen, van migratiestromen en van warlords. Zo hebben ze vooral in
het oosten, en in mindere mate ook in het westen van Congo, een roofeconomie opgebouwd, die hoofdzakelijk is gebaseerd op gecriminaliseerde netwerken. Die worden geleid door personen met dubieuze reputaties, maar hebben zeer sterke bindingen met de politieke of de militaire wereld in de Afrikaanse landen. Ook zijn er vertakkingen tot op internationaal niveau; de laatste jaren zijn die uitgebreid tot maffiose en andere organisaties.
In Congo is de staat de laatste vijf tot tien jaar werkelijk geïmplodeerd. De staat heeft zich uit bepaalde zones en regio's teruggetrokken. Nochtans had Mobutu bij zijn aantreden een poging gedaan om een zo volledig mogelijke greep te krijgen op de Zaïrese/Congolese samenleving door de uitbouw van de MPR-staat, waarbij
werd getracht de bevolking zoveel mogelijk economisch actief te maken. Toen deze operatie om allerlei redenen op een mislukking uitdraaide, heeft het staatsapparaat zich uit grote oppervlakten van het Zaïrese/Congolese grondgebied teruggetrokken. Hierdoor ontstond de fameuze archipelstaat van het einde van het Mobututijdperk, die eigenlijk tot op heden is blijven bestaan. We kunnen niet beweren dat de staat niet bestaat en niet op een aantal plaatsen aanwezig is; hij is echter niet op alle plaatsen aanwezig en over grote delen van het grondgebied heeft hij de controle verloren. De staat is via milities, militairen of een meestal repressieve administratie aanwezig op die plaatsen waar economisch interessante activiteiten aanwezig zijn. De overheid probeert dus eerder markten en
economische activiteiten te controleren en heeft niet zozeer de ambitie om over het gehele grondgebeid een administratie te vestigen. Dat is gelet op de schaarse beschikbare middelen ook niet meer mogelijk.
Ook de overheid is dus begonnen met het uitbouwen van netwerken van personen die diverse illegale of paralegale economische activiteiten uitoefenen. We kunnen dus spreken van een ware instrumentalisering van de wanorde: het niet functioneren van de staat draagt bij tot de instandhouding van allerlei parallelle activiteiten, die zeer vaak gecriminaliseerd zijn. De personen uit de politieke wereld die deze netwerken controleren, kunnen er rente en profijt uit halen.
Dit gaat des te gemakkelijker omdat in de periode van de
implosie van de staat ook de belangrijkste overheidsbedrijven implodeerden. Een voorbeeld is Gécamines, dat op zijn hoogtepunt in de jaren 1970-1980 ongeveer 450.000 ton koper per jaar produceerde en nu met moeite nog aan 40.000 ton komt. De cijfers van vorig en dit jaar zijn me nog niet bekend, maar ik vrees dat ze nog lager liggen.
Door de oorlog is er in de Congolese economie een nieuw fenomeen ontstaan, namelijk de verdeling van het grondgebied niet alleen in twee verschillende bezettingszones, maar ook in twee verschillende economische zones. Zeer belangrijk daarbij is dat de Congolese frank in de zone die door de regering wordt bezet, tot driemaal minder waard is dan in de zone die door de rebellen wordt bezet.
De
bezetting heeft natuurlijk allerlei nefaste gevolgen voor het economisch leven en de economische desintegratie wordt nog versterkt door de oorlogssituatie. Niet alleen in Oost-, maar ook in West-Congo zien we misschien nog geen roofbouw, maar de economie wordt wel "afgeschraapt", zowel door de overheid, als door de bezettende troepen.
Deze hele economische evolutie wil ik illustreren aan de hand van de belangrijkste economische sectoren in Katanga, aangezien ik daar mijn terreinonderzoek heb gedaan.
De dominante economische activiteit is uiteraard de mijnbouw, met wat er overblijft van Gécamines, die zorgt voor de productie van kobalt, koper en kleine hoeveelheden non-ferrometalen. Congo heeft de grootste kobaltvoorraden
ter wereld - men schat ze op meer dan de helft van de wereldvoorraad - en ook enorme kopervoorraden, die veel groter zijn dan men aanvankelijk dacht. De meeste sites hebben namelijk een diabolovorm: ze versmallen wanneer men dieper graaft, maar daarna verbreden ze weer. Een tweede belangrijke sector in de Katangese economie wordt natuurlijk gevormd door de toeleverings- en verwerkingsbedrijven voor de mijnbouw. Vroeger was er daarnaast nog een vrij belangrijke landbouwactiviteit, gericht op het bevoorraden van de steden en de arbeiderskampen, maar die heeft nu ook een zeer slecht perspectief. Tenslotte zijn er commerciële activiteiten, vooral gericht op de import van consumptiegoederen voor de steden.
Door de oorlog kwamen er ook nieuwe activiteiten
bij. Door het bestaan van de twee economische zones en het waardeverschil van de Congolese frank ontstond er een zeer intense sluikhandel tussen de zones, die verloopt via een omweg langs het oosten. De aanwezigheid van een groot aantal vluchtelingen, onder meer langs de grens met Angola, deed in Katanga eveneens nieuwe handelactiviteiten ontstaan, waarbij diamanten tegen consumptiegoederen worden geruild. Zo is er tussen Lubumbashi, Dilolo en de Angolese grens een nieuwe handelsstroom gecreëerd.
Ik beschrijf nu even de verschillende economische sectoren en bekijk hoe de oorlog de activiteit ervan heeft gewijzigd.
De toestand van de reuzenbedrijf Gécamines is momenteel ronduit belabberd. De instorting van de
productiecijfers was al grotendeels voltrokken vóór het AFDL en de regering-Kabila de macht grepen en was niet alleen het gevolg van mismanagement en verkeerde investeringen, maar ook en vooral van de fameuze "puncties", les ponctions. Die puncties zijn grote bedragen die de overheid formeel of informeel van Gécamines afnam. De praktijk was typisch voor het Mobuturegime, maar werd zeker in de beginjaren van het Kabilaregime voortgezet. Daarnaast zijn er door de oorlog nog andere middelen gevonden om Gécamines van een aantal assets te ontdoen. Bovendien werd er niet geïnvesteerd en is de technologie van Gécamines totaal verouderd, waardoor de productiekost veel hoger ligt dan in andere, meer gemoderniseerde bedrijven.
Bij de overname door het AFDL was de toestand dus niet bijzonder goed, maar toch hoopten een aantal ondernemingen, verleid door de grote voorraden, onder het nieuwe regime opnieuw te kunnen investeren. Oorspronkelijk dachten de regering en onder meer minister Mpoyo aan megaprojecten zoals dat rond de groep Kolwezi West, waarbij een enorm internationaal consortium zou worden opgericht met medewerking van grote mijnbouwbedrijven. In die eerste periode waren senior en junior companies geïnteresseerd in nieuwe investeringen, maar dat enthousiasme bekoelde zeer snel. Na een paar maanden trok een groot aantal kandidaten, vooral grote mijnbouwmaatschappijen, zich terug wegens de besluitloosheid van de regering, de onzekerheid in verband met de wending
die het regime zou nemen - naar een meer liberale of een meer geleide economie - en omdat de rechtsstaat en de rechtszekerheid absoluut niet gewaarborgd waren, terwijl voor de mijnbouw enorme investeringen vereist zijn. Voor een normaal mijnbouwproject belopen die toch een miljard dollar en meer; bij kleinere projecten gaat het over een paar honderd miljoen dollar. Het resultaat van deze evolutie was dat enkel een paar junior companies, zoals American Mining Fields en Tenke Fungurume Mining Company, een joint venture met Lundin, een Zweeds bedrijf, geïnteresseerd bleven om een paar kleine projecten over te nemen die investeringen van een paar honderd miljoen dollar impliceerden.
Deze kleine ondernemingen worden vaak geleid door avonturiers,
personen die prospectie gedaan hebben in grotere maatschappijen, die zelfstandig begonnen zijn en proberen ergens concessies te verkrijgen. Ze hebben wellicht de bedoeling deze concessies later te verkopen aan grotere maatschappijen. We stellen ook vaak vast dat de junior companies die in Katanga concessies hebben bekomen, een politiek voeren die voornamelijk gericht is op succesvolle beursoperaties, bijvoorbeeld op de beurs van Toronto. Deze kleine bedrijven zijn trouwens gedeeltelijk in handen van grotere ondernemingen. De grote maatschappijen voeren in dit rijke mijngebied eigenlijk een positioneringstrategie.
In afwachting van een verbetering van de exploitatievoorwaarden maken ze gebruik van kleinere maatschappijen om een aantal concessies te
bekomen en het terrein te bezetten. De voorwaarden zijn momenteel niet goed. De prijs van koper en kobalt is enorm gezakt. Het totaal aanbod van koper op de wereldmarkt is, ondanks de geweldige productievermindering van Gécamines, niet gedaald. Dat is een zeer merkwaardig fenomeen, maar de lage productie van Gécamines wordt opgevangen door het ontginnen van nieuwe mijnen in Latijns-Amerika. Daardoor is de prijs gedurende een zekere tijd stabiel is gebleven en nadien zelfs gedaald. Ook de prijs van kobalt is spectaculair gedaald, omdat kobalt een bijproduct is van andere metalen, onder meer van zink, waar een grote vraag naar is. Een productieverhoging is momenteel niet interessant, want ze zou de prijs nogmaals negatief beïnvloeden.
De
ontginning van koper, kobalt en andere non-ferro metalen zoals zink is geblokkeerd door de internationale situatie en door de houding van de grote mining companies die via de kleine mining companies de zaak blokkeren.
De enige die werkelijk in de Katangese mijnbouwsector heeft geïnvesteerd is Forrest International. Deze groep wordt geleid door George Forrest, een Belg van Nieuw-Zeelandse afkomst en lid van een familie die al generaties in Katanga verblijft. De mine tailing waarin Forrest heeft geïnvesteerd is exemplarisch voor de huidige mijnbouwactiviteit. Oude slakkenbergen worden afgegraven en de materie wordt ter plaatse verwerkt tot een product dat in het buitenland kan worden verkocht. Er wordt dus serieus
geïnvesteerd in het opgraven en het verwerken van afvalproducten. Alleen in de mijn van Luiswishi wordt momenteel nog aan openluchtmijnbouw gedaan. Deze mijn wordt eveneens door Forrest International uitgebaat en levert via de concentrator van Kipushi een concentraat dat via Zuid-Afrika wordt geëxporteerd.
Een bijkomende handicap voor de Katangese mijnbouw is de verre afstand van de zee, waardoor geen snelle uitvoer mogelijk is. Vermits de spoorweg via Angola nog steeds onderbroken is, duurt het meer dan veertien dagen vooraleer het erts in Zuid-Afrika toekomt.
Heel wat concessies van Gécamines worden dus niet rationeel geëxploiteerd en vallen ten prooi aan artisanale mijnbouw. Er zijn in Katanga 71.000
zogenaamde creuseurs, dat zijn mensen die in zeer primitieve omstandigheden, zonder enige beveiliging, schachten en gangen graven van maximaal 1,20 meter hoog en 50 centimeter breed. Ze proberen brokstukken heterogeniet, een koper-kobalt-erts, op artisanale wijze uit te graven. De creuseurs verkopen het erts in zakken. Het wordt opgekocht door handelaars, waaronder nogal wat Grieken en Libanezen, of door personen die verbonden zijn met belangrijke lokale politici. Het erts wordt uitgevoerd naar Chambishi, één van de grote mining sites in Zambia. Een recent verbod van de regering heeft niet kunnen verhinderen dat een groot deel van het heterogeniet zonder enige controle over de grens gaat.
De export van heterogeniet biedt
alle geledingen van de plaatselijke administratie de mogelijkheid om op elk niveau van de handel boetes, taksen of inkomsten te verwerven. Zowel bij het transport als bij het over de grens brengen van heterogeniet kunnen de veiligheidsdiensten, de douanediensten en de controlediensten inkomsten genereren. Die netwerken kunnen in Katanga worden teruggebracht tot twee ministers, die het hele systeem controleren.
Naast de implosie van de mijnsector kreeg Gécamines ook nog te maken met een plundering van de concessies door de overheid. Tot tweemaal toe ontnam de overheid Gécamines concessies om ze toe te kennen aan Zimbabwaanse maatschappijen. Zo werd de volledige Groupe Centre van Likasi overgedragen aan de Central Mining Group, een
maatschappij die wordt geleid door Billy Rautenbach, een Zimbabwaanse zakenman die reeds betrokken was bij een aantal dubieuze zaken en die nauwe contacten met Mugabe zou hebben. Deze constructie is bedoeld om Zimbabwe te vergoeden voor de oorlogsinspanningen, maar eigenlijk was de maatschappij zodanig ineengestoken dat de opbrengsten niet naar de Zimbabwaanse staat terugvloeien, maar wel naar de aandeelhouders, belangrijke Zimbabwaanse politici. Door een joint venture kunnen ook sommige Congolese toppolitici er persoonlijk profijt uit trekken.
Onlangs werden de mijnen van Kakanda en Kambove aan een Zimbabwaanse maatschappij overgemaakt, ditmaal geleid door de Nederlander Bredenkamp, een vertrouwensman van het Zimbabwaanse regime die vroeger reeds betrokken
was in de internationale wapenhandel. Deze Zimbabwaanse constructies dragen bij tot de teloorgang van het patrimonium van Gécamines, omdat de mijnbouw die er wordt toegepast uit zogenaamde grattage bestaat, dit is het afschrapen van de nuttige lagen. De mijnen worden niet op rationele wijze uitgebaat. Er wordt onmiddellijke winst nagestreefd, zonder te investeren in infrastructuur.
Tot daar het helaas pessimistische overzicht van de Katangese mijnbouwsector.
Een groot deel van de overige economische activiteiten van Katanga is afhankelijk van de mijnsector. Dat is onder meer het geval voor de toeleveringsbedrijven, zoals de elektriciteitsmaatschappij SNEL, de spoorwegmaatschappij SNCC en de ondernemingen die
onderdelen aan de mijnsector leveren. Door het stilvallen van de mijnsector komen al deze ondernemingen ook in moeilijkheden. Een voorbeeld hiervan is Sometole, een plaatverwerkend bedrijf dat momenteel te koop staat. De meeste ondernemingen in Lubumbashi waarvan de activiteiten volledig op de mijnsector waren gericht, hebben geen werk meer. Dat alles leidt tot grote werkloosheid en ongenoegen. In de mijnsector werd er recentelijk verschillende malen gestaakt. Er is sociale onrust en het risico op plunderingen bestaat. Bij mijn laatste bezoek in november had Gécamines tien maanden achterstand in de uitbetaling van de lonen. Een aantal nabij gelegen bedrijven, zoals het Zuid-Afrikaanse Swaenepoel, had eenzelfde achterstand.
In de sector van de
toeleveringsbedrijven en het transport zijn ook de gevolgen van de oorlog merkbaar. De Congolese regering sloot bijvoorbeeld een akkoord met Zimbabwe, waardoor de Zimbabwaanse spoorwegen een deel van het gewonnen erts naar Zimbabwe kunnen transporteren, wat de Congolese toeleveringsbedrijven benadeelt. Bovendien gebeurt een deel van de verwerking van de mine tailing ook in Zimbabwe. De Agricultural Development Authority van Zimbabwe kreeg volgens dat akkoord 500.000 hectare landbouwgrond om een landbouwproject te ontwikkelen. Onlangs werd ook een Zimbabwaanse bank geopend in Lubumbashi, die echter met wantrouwen door de plaatselijke bevolking wordt bekeken.
Ook de commerciële activiteiten hebben onder de situatie te lijden. Het handelsvolume is
verminderd ten gevolge van de crisis in de mijnsector. Bovendien werd de import van consumptiegoederen en van brandstoffen gedurende lange tijd gehinderd door de vaste pariteit van de Congolese frank - waarvan de waarde totaal illusoir was - én de minimumprijzen voor een aantal producten, zoals petroleum. Er heerste lange tijd een permanente benzineschaarste in Katanga. Sinds het vlotten van de koers van de Congolese frank is het probleem van de energiebevoorrading grotendeels opgelost. Er blijft wel een bijna voortdurende schaarste bestaan aan allerlei producten in heel de provincie.
Door de oorlog en het bestaan van twee zones is er een handel ontstaan tussen het oosten en het westen van Congo. Dat heeft niet alleen te maken met het feit dat de
Congolese frank in het oosten ongeveer drie maal meer waard is dan in het westen, maar ook met het feit dat er in het oosten landbouwproducten worden geproduceerd die moeilijker te verkrijgen zijn in het westen. Zo worden er landbouwproducten uit Kivu uitgevoerd naar Tanzania, vanwaar ze worden uitgevoerd naar Zambia. Van de grenspost van Kasumbalesa, worden ze met bussen vervoerd naar Lubumbashi. Vandaar worden ze met gecharterde vliegtuigen doorgestuurd naar Kinshasa, omdat de prijzen in die stad wegens de nog grotere voedselschaarste nog hoger liggen dan in Lubumbashi. Bovendien verdrievoudigen de handelaars hun winst als ze hun geld terugbrengen naar het oosten.
Ongeveer een jaar geleden werden ook Congolese bankbiljetten, die in Kinshasa op de markt
werden gebracht, uitgevoerd naar het oosten. Er werd gespeculeerd op het verschil in wisselkoers. Volgens betrouwbare bronnen waren daarbij niet alleen maffiose Indiase handelsnetwerken betrokken, maar ook de top van de Congolese politiek.
Ook de vluchtelingenstromen doen handelsstromen ontstaan. In Katanga zijn veel vluchtelingenkampen, onder meer langs de grens met Angola, bijvoorbeeld in de buurt van Dilolo. Dit geeft handige personen de opportuniteit om een handel op te zetten in allerlei goederen voor de vluchtelingen. Consumptiegoederen en kledij, dus goederen met een kleine waarde, worden in de kampen omgewisseld tegen diamant, die uiteraard afkomstig is uit het UNITA-gebied. Vroeger werd er nauwelijks diamant verhandeld in een stad als Lubumbashi.
Door het bestaan van de vluchtelingenkampen en van een spoorweg die leidt tot de buurt van Dilolo en de kampen, is er nu een nieuwe vorm van handel.
Verontrustend is vooral dat deze nieuwe netwerken, die ontstaan ten gevolge van de oorlog of van de inmenging door de politieke top, zeer dikwijls contact hebben met maffiose organisaties uit Oekraïne of Kazakstan. Nu blijkt dat er ook in het westen van Congo - van het oosten was het al bekend van de coltanhandel - contacten zijn met maffiose organisaties. Die netwerken leiden niet alleen via allerlei vliegtuigmaatschappijen naar Wit-Rusland of Oekraïne, maar ook naar Azië, meer bepaald naar India en Pakistan. Er zijn bijvoorbeeld Indiase handelaars uit Zanzibar die zich komen vestigen in Kongo en
er participeren in netwerken die zich ook met illegale handel bezighouden, zoals illegale geldwissel, witwasoperaties, illegale diamanthandel.
Deze evolutie is verontrustend.
Ten slotte wil ik het nog even hebben over de landbouw. Momenteel stellen de grote landbouwconcessies in Katanga het niet goed, omdat de maïs uit Zuidelijk Afrika goedkoper is dan de maïs die ter plaatse kan worden geproduceerd.
In Katanga, het gebied dat ik heb bestudeerd, ontwikkelt zich misschien nog geen roofeconomie, maar toch wel een extractie - of schraapeconomie, die alle mogelijke bronnen tracht uit te putten, zeer dikwijls via interventie van de overheid. Gezien de internationale context kan de werkelijke
motor van de economie in Katanga niet snel op gang kan komen. Die impasse zal nog wel een tijd duren, zodat de informele economie, onder andere de heterogeniethandel, zal blijven bestaan.
Tezelfdertijd kunnen we in Katanga vaststellen dat de strijd om de controle van deze schaarse bronnen steeds heviger wordt en dat diverse politieke formaties zich aan het groeperen zijn om een deel van het economische leven zo goed mogelijk te beheersen. Zo is er in Katanga momenteel een zeer grote oppositie aan het groeien tussen de noordelijke Lubakat en de zuidelijke Lunda, die zich uitkristalliseert in de strijd tussen de UFERI, die nu overwegend door zuidelijken gedomineerd lijkt te worden, en een afscheuring van die partij, de UNAFEC, Union des nationalistes
fédéralistes congolais, geleid door Kyungu en door de vice-gouverneur, Jacques Muyumba, die uit het noorden afkomstig zijn. Beide zijn bezig milities op te richten. Jacques Muyumba heeft de Moyo Wa Chuma opgericht. Deze milities hebben contacten met belangrijke handelaars in de streek die actief zijn in de buurlanden, en trachten het politieke en economische leven te domineren. Op die manier stijgt de politieke spanning en neemt het geweld toe. Enkele maanden geleden zijn er politieke moorden gepleegd, die alleen kunnen worden begrepen in een context van intense vermenging tussen economisch actieve netwerken en de politieke wereld.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ten eerste zou ik de voorzitter willen suggereren om de hulp van professor Gorus in te roepen bij het in kaart brengen van de mijnconcessies.
Verder heeft professor Gorus het gehad over de hogere waarde van de Congolese frank in de oostelijke gebieden, die door de rebellen worden gecontroleerd, maar hij is niet ingegaan op de deviezenhandel die wordt georganiseerd door firma's, die daarvoor zelfs vliegtuigjes huren. De dollar- en ook de diamanthandel houdt hiermee verband. De diamant afkomstig uit de gebieden die door UNITA worden gecontroleerd, is immers een wereldwijd betaalmiddel geworden. Ik zou graag vernemen hoe België daarbij betrokken is? Persoonlijk weet ik dat een Belgische
familie handel drijft in deviezen. Namen kunnen eventueel in een vergadering met gesloten deuren worden genoemd.
Professor Gorus sprak over Gécamines, over de groep Forrest International en over de mijn van Luiswishi. Palmarès politique van 22 oktober 2001 meldt onder meer dat Forrest International producten ter waarde van 129 miljoen US-dollar uit de Luiswishimijn heeft weggehaald, ook al bepaalde het protocolakkoord met de regering dat de jaarproductie in gelijke delen moest worden verdeeld tussen Forrest International en Gécamines. Dat zou eigenlijk neerkomen op een soort van officiële roofbouw.
Professor Gorus had het over kleine ondernemingen, maar Forrest International, dat
een groot stuk van Gécamines heeft overgenomen of liever gekocht, is geen kleine groep. Misschien gelukkig dat er ondernemingen als Forrest International zijn, want zodoende zijn van de tienduizenden arbeiders van vroeger nog enkele duizenden aan de slag kunnen blijven, maar tegelijkertijd vloeit nu een groter deel van de toegevoegde waarde naar België in plaats van naar de Congolese bevolking. Dat is toch een vorm van roofbouw.
Voor dergelijke verkopen of aankopen moet uiteraard de Belgische Delcrederedienst tussenbeide komen. Deze namiddag zullen wij daarover minister Neyts ondervragen en de vraag rijst hoe wij een en ander vanuit ethisch oogpunt moeten bekijken. Met toepassing van het OESO-principe en van de Congonota van 24 april van de
eerste minister moet de handel op een ethisch verantwoorde wijze worden gedreven en moeten de Belgische bedrijven in deze hun verantwoordelijkheid opnemen.
Professor Gorus heeft niet gesproken over Kinross van Urbain Brabants. Dat verwondert mij, want die heeft toch banden met Forrest International en met mijnen zoals Kamoto.
Kinross kocht de groep West, de long van Gécamines, dat nu doodgebloed is. De vakbonden hebben Kabila junior gevraagd om deze verkoop nietig te verklaren omdat hun broodwinning op het spel staat.
Internationale en met België gelinkte bedrijven voeren een economisch beleid - ik beweer niet dat ze wetten overtreden - dat niet meer valt onder de noemer fair
trade, maar meer te maken heeft met de plundering van Congo of het niet laten terugvloeien van de toegevoegde waarde. De Congolese staatskas wordt leeggezogen en Belgische bedrijven, misschien zelfs ook de Delcrederedienst, werken daaraan mee. Gécamines was het enige bedrijf dat nog voor inkomsten kon zorgen.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik dank de spreker voor zijn zeer gedetailleerde, maar spijtig genoeg ook zeer pessimistische uiteenzetting.
Wat de machtsovername door de AFDL betreft, had hij het over de concessies die aan bepaalde ondernemingen werden toegekend en over de aftopping van Gécamines. Was er niet meer aan de hand? Ik denk aan de ondersteuning van de oorlogsinspanningen van de AFDL door bepaalde ondernemingen via wapentransporten of logistieke steun.
Bovendien was ik verrast te vernemen dat de Delcrederedienst, na een beslissing van de minster van Financiën, de investeringen van Malta Forrest heeft gewaarborgd. Het ging om een bedrag van 500 miljoen
frank. Ik heb nooit begrepen waarom de Delcrederedienst afweek van de regel dat kredieten voor Congo niet worden gewaarborgd. Wat zal er met een dergelijke waarborg gebeuren?
Het treft me ook dat de verbrokkeling en de ontwrichting van Congo voortgaan zonder dat de nieuwe regering hieraan iets heeft veranderd. In dat opzicht blijft de toestand die bestond onder vader Kabila voortduren.
U had het over de concentratoren die in Zimbabwaanse handen zijn overgegaan. Onze commissie werd precies opgericht om deze negatieve evolutie tegen te gaan. Ik begrijp niet welk belang Congo daarbij heeft, behalve dan een privé-belang. Op welke manier kunnen we hieraan een halt toe roepen, zowel in Congo, Zimbabwe als in
ander Staten? Worden op dit ogenblik diplomatieke inspanningen geleverd, bijvoorbeeld door de Europese Unie, om deze ontwikkeling af te remmen?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wie zorgt vandaag voor de inkomsten van de heer Kabila waardoor de Congolese Staat of wat ervan overblijft verder kan blijven functioneren?
In zijn boek "Le choix de la liberté" legt de heer Bemba uit welke percentages Kabila vraagt om zijn kas te spijzen. Hij preciseert zelfs waar de fondsen vandaan komen. Is dat juist? Heeft Kabila bijkomende persoonlijke inkomsten? We weten het niet, maar het zou kunnen verklaren waarom hij de wegen in Gbadolite heeft kunnen heraanleggen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Hebt u een idee over de inkomsten die de Congolese staat haalt uit alle bedrijven die op dit ogenblik nog actief zijn? Wanneer de Congolese staat maar iets meer dan honderd miljoen inkomsten kan genereren, kan ze de bevolking ook niet veel bieden. We stellen vast dat er enorm veel grondstoffen verdwijnen en we vragen ons af hoeveel de Congolese staat daarvan terugkrijgt.
Wat is uw mening over de invloed van het IMF en de Wereldbank op de Congolese ontwikkeling?
De heer Jan Gorus. - Ik wens eerst even te preciseren dat mijn onderzoek in de eerste plaats betrekking heeft op Katanga en dat ik de zaken die ik buiten Katanga door persoonlijke observatie heb waargenomen, niet kan evalueren. Ik heb uiteraard een algemeen idee over de situatie in Kasai of Kivu, maar ik heb op dat vlak geen persoonlijk ervaring.
Er werden mij twee vragen gesteld over de Congolese staatskas en de inkomsten van de Congolese staat. Het is bijzonder moeilijk om daar op te antwoorden. Wij zijn, met medewerking van een van onze voormalige assistenten die professor is aan de universiteit van Kinshasa en in het Rekenhof heeft gewerkt, nu trouwens bezig met het opstarten van een project om uit te maken welke inkomsten de
Congolese staat zou moeten hebben en welke inkomsten ze effectief heeft.
Zo zijn er de belastingen, de personenbelasting en de belasting op de bedrijven. We kunnen er waarschijnlijk van uitgaan dat de staat maar 10 tot 15% in kas krijgt van wat ze werkelijk zou moeten ontvangen. De belangrijkste inkomsten zijn afkomstig van petroleum en diamant en van de in- en uitvoerrechten, maar de inkomsten van die rechten zijn maar een fractie van wat de Congolese staat toekomt. Het is immers een bekend feit dat de ambtenaren in de taxatiediensten sedert jaren niet meer betaald worden en dat zij het dan maar op een akkoordje gooien met de belastingplichtigen. We weten echter op dit ogenblik niet waar het geld vandaan komt en hoeveel er zou moeten worden
geïnd.
Er werd mij ook gevraagd of het geïnde geld aangewend wordt zoals het in de begroting is ingeschreven. Ik kan daar nog niet op antwoorden, omdat die studie nog niet gemaakt is. We hopen dat we hiervoor een subsidie zullen krijgen, want we vinden het bijzonder belangrijk dat we weten waar het geld gegenereerd wordt en waar het naartoe gaat.
Het antwoord dat ik kan geven, is gebaseerd op gesprekken met bedrijfsleiders. Ik heb hen gevraagd hoeveel belastingen ze nu eigenlijk effectief betalen. Ze hebben mij geantwoord dat ze ongeveer 10% betalen van wat ze zouden moeten betalen omdat de belastingdienst hen eerst zo hoog mogelijk taxeert en nadien begint te onderhandelen. Zo proberen ze een zo laag mogelijk bedrag
te betalen. Dat is natuurlijk een zeer wisselvallige berekening waar niemand zicht op heeft, maar we zullen daar iets aan doen.
De meeste andere vragen hebben een politiek karakter. Er was een vraag over de handel in deviezen. Er is inderdaad een enorme handel in deviezen en er zijn aanzienlijke witwasoperaties. Onder meer de maffiose Oost-Europese kanalen hebben betalingen verricht voor de aankoop van coltan in dollars, waaronder een groot aantal valse dollars.
De Congolese markt wordt overspoeld met valse dollars die afkomstig zijn van maffiose bronnen. Daarom worden sommige bankbiljetten niet meer aanvaard. Men kan betalen met de nieuwe dollarbiljetten met grote koppen, die nog niet zijn vervalst. Andere biljetten worden
niet meer aanvaard, ook al zijn het goede biljetten.
Er is een grote influx van deze vorm van financiering, namelijk het binnenbrengen van deviezen. Dat heeft te maken met de verkoop van gemakkelijk te verhandelen producten. Ik ben ooit getuige geweest van het buitensmokkelen van twee valiezen vol goudklompjes door een Belgische firma. Een aantal internationale krachten is hierin actief. Dat maakt deel uit van de criminalisering van de netwerken.
Ik zal het nu hebben over Gécamines, het probleem van Luiswishi en de groep Forrest. De Forrest International Group is betrokken in joint ventures. Dat betekent dat zowel Gécamines als Forrest een deel in hun bezit hebben. In principe heeft Gécamines dus recht op
een deel van de opbrengst. We moeten evenwel rekening houden met het probleem van de ponctions. Geregeld neemt de centrale overheid van Kinshasa een deel van het geld in beslag dat Gécamines heeft verworven. De winsten worden in de staatskas gestort en zouden aan Gécamines moeten worden teruggegeven. Dat gebeurt evenwel niet, met als gevolg dat Gécamines geen inkomsten heeft en niet in staat is zijn schulden te betalen. Er moeten allerlei constructies worden uitgedacht om te beletten dat ertsen van Gécamines worden uitgevoerd. In het buitenland zouden ze immers in beslag worden genomen omdat het bedrijf een groot aantal internationale schuldeisers heeft. Enkele jaren geleden werden in Zuid-Afrika geregeld stocks van Gécamines in beslag genomen om
op die manier te proberen schuldvorderingen te recupereren.
Er is natuurlijk ook een probleem van belangenvermenging. George Forrest was op een bepaald ogenblik tegelijkertijd actief bij STL - het nieuwe project Luiswishi - én Gécamines. Hij is inmiddels bij Gécamines vervangen door een groep van vier personen, waaronder een medewerker van Gécamines, de heer Polet, een Belg. De heer Polet vervult nu een van de topfuncties bij Gécamines.
De winsten van Gécamines komen de bevolking inderdaad niet ten goede. Ze worden immers in de eerste plaats aangewend voor de financiering van de oorlogsinspanning. De werknemers van Gécamines worden in natura betaald. Ze krijgen een kleine
hoeveelheid maïs om te kunnen overleven. De jongste jaren zijn de winsten niet teruggevloeid naar het bedrijf. Dat is overigens een van de redenen waarom het bedrijf ten onder is gegaan. Het kan niet investeren om het bedrijf te doen functioneren.
Op de vraag van de heer Dallemagne kan ik antwoorden dat een aantal bedrijven de oorlogsinspanningen van AFDL heeft gefinancierd. Ik ken er minstens één, dat enkele weken geleden overigens een mijnconcessieovereenkomst heeft ondertekend met de regering.
Ik weet niet in welke omstandigheden Forrest International een garantie heeft gekregen van de Delcrederedienst. Wat er precies is gebeurd, kan ik niet in detail meedelen omdat ik niet over de gegevens terzake
beschik.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Mijn vraag is niet volledig beantwoord. Ik beweer niet dat privé-initiatief in Congo abnormaal zou zijn. Het is goed dat Belgen in Congo investeren. Ik zou alleen willen weten wat er echt naar de Congolese begroting gaat, afgezien van wat Gécamines krijgt.
Zijn er bedragen die van Gécamines of van elders naar de Interahamwe gaan? Via welke financiële kanalen tracht men opnieuw een leger op de been te brengen dat volgens de schattingen van Rwanda 40.000 man sterk is? Ik ben ervan overtuigd dat dit geen improvisatiewerk is! Betekent dit dat er een akkoord bestaat om een deel van de fondsen uit Lubumbashi en Kolwezi hiervoor aan te wenden? Deze vragen raken de
opdracht van onze onderzoekscommissie. Wij moeten méér doen dan ons beklagen over wat elders gebeurt, we moeten de toestand in Congo zelf onderzoeken. Kan er duidelijkheid worden geschapen over deze geldstromen?
De heer Jan Gorus. - Ik zal daar bij een andere gelegenheid op terugkomen. Ik zeg nu enkel dat Gécamines de Interahamwe niet rechtstreeks financiert. Dat gaat anders in zijn werk: sommige bezittingen en opbrengsten van Gécamines belanden in de Staatskas en dan volgen er andere bewegingen. In Congo heet dat de "financiering van de oorlogsinspanning".
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Als men het zuiver objectief bekijkt, maakt het weinig uit of de financiering van de Interahamwe via Goma of via Gécamines loopt. Het gaat hoe dan ook om een georganiseerde exploitatie om de oorlog in stand te houden. Wij willen de precieze oorsprong van dat geld kennen. Wordt het geld via de Congolese Staatskas versast? Vloeit het langs andere kanalen? Zo ja, welke? Ik wil een evenwichtige discussie.
De voorzitter. - De analyse van mevrouw Lizin is pertinent. Zij snijdt de kern van de kwestie aan. Het is slechts één van de elementen, maar even belangrijk als de financiering van het Burundese FDD door de Zimbabwanen. Verschillende groepen in dit gebied hebben er belang bij dat dit conflict blijft aanslepen, want het levert hen een aanzienlijke winst op. Ik denk dat de heer Gorus bereid is hierover achter gesloten deuren meer precieze informatie te verstrekken.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Uit de laconieke antwoorden van de heer Gorus blijkt inderdaad dat wij deze gedachtewisseling misschien op een andere manier moeten verder zetten. Toch kan hij vooraf misschien nog uitleggen hoe hij de toekomst ziet. Welke druk kan op Congo en Zimbabwe worden uitgeoefend? Zou er tegen sommige firma's bij voorbeeld een embargo kunnen worden uitgeroepen?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - De heer Gorus beschikt blijkbaar over bijzondere interessante informatie, maar hij deinst ervoor terug om deze in een openbare vergadering te verstrekken. Mijnheer de voorzitter, ik vraag u dat wij deze vergadering voortzetten achter gesloten deuren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik vraag ook de vergadering met gesloten deuren voort te zetten.
De voorzitter. - Ik verzoek het publiek en alle personen die de eed niet hebben afgelegd, de zaal te verlaten.
(De vergadering wordt met gesloten deuren voortgezet.)
(Voorzitter: de heer André Geens)
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Ik zal een uiteenzetting geven over het Kimberley-proces dat tot doel heeft om een systeem op te stellen dat de legaliteit van de diamanthandel kan verzekeren of in ieder geval aanzienlijk kan verbeteren.
In mei 2000 vond in Kimberley, op initiatief van de SADC, Southern African Development Community, een vergadering plaats met als doel het opstarten van informeel overleg over de problematiek van conflictdiamant. De Belgische regering was op die vergadering vertegenwoordigd, maar ook NGO's en de vertegenwoordigers van de diamantindustrie namen er aan deel. Deze bijeenkomst was de aanzet van een lange reeks
vergaderingen die later het Kimberleyproces werden genoemd.
Een eerste vergadering op ministerieel niveau greep plaats in Pretoria in september 2000. In de conclusies van Pretoria is er voor het eerst sprake van een certificaat van oorsprong en ook, en dat is belangrijk voor België, van de nood aan vergelijkbare en openbare statistieken.
Belangrijke diamantproducerende of -verhandelende landen, zoals Rusland, Israël en India hadden zich intussen ingepast in het Kimberleyproces, wat aanvankelijk niet het geval was.
In december 2000 werd verslag uitgebracht aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en dat resulteerde in resolutie 55-56(2000) waarin de Kimberley-groep
werd gemandateerd om een internationaal certificaatsysteem uit te werken voor ruwe diamant en waarin deze groep tevens werd gevraagd verslag uit te brengen aan de Algemene Vergadering van de VN ten laatste op het einde van de 56ste sessie.
Op een nieuwe vergadering, te Windhoek (Namibië), in februari 2001, werd dan een road-map van conferenties uitgewerkt, die vijf stappen bevatte: een conferentie te Brussel, een te Moskou, een te Twickenham, een te Luanda en een te Gaborone.
De energie en de middelen die de Belgische regering in nauwe samenwerking en in overleg met de Hoge Raad voor Diamant in deze kwestie hebben geïnvesteerd, hebben hun vruchten afgeworpen. De certificatiesystemen die in uitvoering
van overwegend embargoresoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werden opgezet met Sierra Leone en Angola werden als internationaal model vooropgesteld. De rol van België als voortrekker in het bestrijden van conflictdiamant wordt niet betwist. De transparantie en de toegankelijkheid van onze informatie zijn ons handelsmerk geworden. De vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Diamant hebben er in deze commissie de aandacht op gevestigd dat België één van de weinige landen is met statistieken, die bovendien zeer gedetailleerd zijn. Dit maakt ons kwetsbaar, omdat ze door iedereen kunnen worden geraadpleegd, maar getuigt tegelijkertijd van de ernst waarmee België en iedereen die betrokken is bij de diamantindustrie en -handel te werk gaan.
Ik schets de concrete situatie. De ministeriële bijeenkomst van Gaborone in december vorig jaar heeft de essentiële elementen van een internationaal certificatiesysteem goedgekeurd. Dat systeem moet tegen het einde van 2002 volledig operationeel zijn.
Enkele inleidende beschouwingen. Ik herinner er ten eerste aan dat het de Europese Commissie is die namens de vijftien lidstaten onderhandelt. De Commissie heeft hiervoor van de Raad een exclusief mandaat gekregen op basis van artikel 133 van het Verdrag van de Europese Unie. Om echter een signaal te geven dat het hier niet louter gaat om een handelsmaterie, maar om een zaak met belangrijke politieke implicaties hebben alle lidstaten, op vraag van België, ook een
gemeenschappelijk standpunt ingenomen.
Het internationaal certificatiesysteem heeft ten tweede uitsluitend betrekking op de ruwe diamant. Het is ten derde de bedoeling een versterkte en hopelijk tijdelijke controle op de handel in ruwe diamant te organiseren, met het oog op het maximaal weren van conflictdiamant uit deze handel, ook al wordt het aandeel van de conflictdiamant in de totale handel slechts op 4% geraamd.
De teksten waarin het internationaal certificatiesysteem waarover ik sprak wordt beschreven, zijn politieke en geen juridisch bindende documenten. Het is als het ware een politiek charter, maar geen verdragsrechtelijke tekst die de hele procedure van ratificatie en goedkeuring moet doorlopen.
Het document waarvan sprake, het Kimberley process working document 9/2001 bestaat uit een preambule, zes hoofdstukken en drie bijlagen.
In hoofdstuk I worden enkele termen gedefinieerd. De delicaatste opdracht was een goede definitie te vinden voor de conflictdiamant. In de definitie die uiteindelijk tot stand is gekomen, wordt verwezen naar resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering van de VN. Door deze dubbele verwijzing wordt de politieke verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties in deze aangelegenheid onderstreept.
In hoofdstuk II worden de vereisten vastgelegd waaraan een Kimberley-certificaat dient te voldoen.
In bijlage 1 worden de
verplichte en keuzevereisten opgesomd. Verplicht is bijvoorbeeld het vermelden van het land van oorsprong van de diamant wanneer het om een ongesorteerd lot gaat. Een importbevestigingsstrook is dan weer niet verplicht, maar wel aanbevolen.
Het opschrift dat ieder certificaat dient te bevatten, zal niet zeggen dat de zending diamant conflictvrij is, maar zal wel aanduiden dat aan alle vereisten van het Kimberley-proces voldaan is.
Er werd voor deze weg gekozen omdat meerdere landen die aan de jongste bijeenkomst deelnamen, van oordeel waren dat het een aansprakelijkheidsrisico zou inhouden het conflictvrije karakter van de zendingen te garanderen want dan wordt de instantie die de garantie geeft, aansprakelijk en niet de
instantie die, eventueel in strijd met de akkoorden, diamanten vanuit een conflictzone in het handelscircuit zou hebben gebracht. Dat leek een te groot risico.
In hoofdstuk III worden de basisprincipes van het certificatiesysteem vastgelegd. In deze sectie staat een belangrijk artikel ter discussie. Dit artikel bepaalt dat deelnemers aan het proces geen handel in ruwe diamant - import of export - met niet-deelnemers kunnen voeren. Het artikel zoals het thans is geredigeerd, bepaalt dat diamanthandel enkel mogelijk is tussen landen die de politieke tekst hebben onderschreven.
Verscheidene deelnemers vrezen dat deze clausule een handelsbelemmering inhoudt die de toetsing aan de regels van de Wereldhandelsorganisatie niet zal
doorstaan. De geloofwaardigheid van het systeem ligt in deze bepaling vervat. Een werkgroep binnen de Kimberley-groep zal verder onderzoeken hoe een dergelijke bepaling de conformiteitstest met de Wereldhandelsorganisatie kan doorstaan.
Sommige goederen - in dit geval diamant - zijn afkomstig uit een land dat het voorwerp uitmaakt van een geheel of een gedeeltelijk embargo. In dat geval is handel met het betrokken land niet toegestaan of mag het product waarop een embargo rust, niet worden verhandeld. Dat is duidelijk. Er rijzen evenwel problemen wanneer men handel wil drijven met een land of een gebied waar conflicten bestaan, al dan niet in sluimerende vorm, maar waarop geen embargo bestaat. De auteurs van het ontwerp meenden dit probleem op te lossen door
te bepalen dat handel enkel mogelijk is tussen landen die het Kimberley-document onderschrijven en die zich er politiek toe engageren alle bepalingen te respecteren. Er wordt gevreesd dat de Wereldhandelsorganisatie deze bepaling onverenigbaar acht met de basisregels van de organisatie, namelijk dat men niet kan weigeren handel te drijven met een bepaald land.
Hoofdstuk IV behandelt de interne controle. In dit hoofdstuk wordt bepaald dat elke deelnemer de plicht heeft geloofwaardige interne controles uit te bouwen. In bijlage 2 worden daartoe een aantal aanbevelingen opgesomd.
Hoofdstuk V handelt over samenwerking en transparantie. De deelnemers aan het proces dienen elkaar te informeren over de manier waarop ze de bepalingen
implementeren. Tevens dienen ze informatie te verschaffen over de resultaten en moeten ze eventuele onregelmatigheden meedelen. Deze sectie voorziet in het opstellen van statistieken die via het voorzitterschap ter beschikking moeten worden gesteld van alle deelnemers.
Bijlage 3 heeft betrekking op de oprichting van een werkgroep die formaat en methode van dergelijke statistieken en lijsten van eventuele onregelmatigheden dient te ontwikkelen. Tot op heden is België het enige land dat gedetailleerde statistieken over in- en uitvoer openbaar maakt.
Hoofdstuk VI regelt een aantal administratieve, maar niet onbelangrijke zaken. Zo is er de kwestie van het Kimberley-secretariaat. Vele deelnemers menen dat voor het goed
functioneren van het systeem een secretariaat nodig is, onder meer om het voorzitterschap bij te staan bij het inwinnen en doorspelen van informatie, het organiseren van vergaderingen en het beleggen van de monitoring missions. Andere deelnemers zijn evenwel terughoudend en willen geen internationaal orgaan creëren dat op een bepaald ogenblik een eigen leven zou kunnen gaan leiden.
Hierbij wordt het argument gebruikt dat Kimberley een tijdelijk mechanisme zou moeten zijn en bijgevolg overbodig zou moeten worden eens er geen conflicten meer zijn.
In hoofdstuk VI worden tevens enkele modaliteiten uitgewerkt aangaande de verificatie van het certificatiesysteem bij de deelnemende landen. De belangrijkste verworvenheid
is het feit dat review missions mogelijk moeten zijn om de tenuitvoerlegging van Kimberley op het terrein te kunnen verifiëren.
Vooraleer het Kimberley-certificatiesysteem zal kunnen worden toegepast - dit zal voor het einde van dit jaar zijn - moeten nog enkele problemen worden opgelost, zoals de compatibiliteit met de regels van de Wereldhandelsorganisatie, het formaat van het statistisch systeem of de modaliteiten voor de monitoring. Dit zal de komende weken door een aantal werkgroepen worden besproken.
Op plenaire vergaderingen die in maart in Canada en in de zomer in Zwitserland zullen worden gehouden, zullen de laatste plooien moeten worden gladgestreken.
Dit brengt me bij de
volgende, voorlopige, conclusies. Ten eerste vormen de bepalingen van de overeenkomst die nu op tafel ligt, een goede basis om het probleem van de conflictdiamant grotendeels of zelfs volledig op te lossen. Zowat alle landen die een belangrijke rol spelen bij de productie, de verwerking of de handel van diamanten hebben het document onderschreven. Het Kimberley-certificatiesysteem zal echter pas volledig geloofwaardig zijn als het zo universeel mogelijk wordt toegepast. Pas dan zijn er voldoende garanties dat er geen alternatieve handelsstromen kunnen ontstaan met conflict- of andere diamanten.
Voor België mochten de bepalingen nog verder gaan; niets weerhoudt een deelnemer aan het proces er echter van strenger te zijn. Om die reden zal de Belgische
regering er bij de Europese Commissie voor pleiten om verder te gaan en het internationaal erkende Belgische systeem te valoriseren.
Ten slotte volstaat de invoering op wereldschaal van een internationaal certificatiesysteem niet om het probleem van de conflictdiamant uit de wereld te helpen. Hiervoor zijn heel wat bijkomende maatregelen nodig. Zo moeten in de diamantexporterende landen controlestructuren worden ingesteld of versterkt. Dit geldt zeker voor landen in Afrika die worden geconfronteerd met permanente of punctuele conflicten. Er moeten ook concrete afspraken komen tussen de douane- en de politiediensten van de uitvoer- en de invoerlanden. Ook moeten de rijke landen in het noorden meer bereidheid tonen om dergelijke programma's te
financieren.
Tot zover deze stand van zaken over de beteugeling van de handel in diamanten uit conflictzones.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik dank de minister voor haar duidelijke uiteenzetting over het Kimberley Process, maar merk op dat op de uitnodiging stond dat ze het zou hebben over de Task Force"Diamant". Beide hangen natuurlijk samen en om haar niet opnieuw een uiteenzetting te laten houden, kom ik meteen tot concrete vragen.
De minister heeft het Kimberleyproces op internationaal niveau bekeken. Dat moet ook, want daar begint het allemaal. Ons Belgisch certificatiesysteem wordt nu wereldwijd erkend en mag als voorbeeld dienen, ook al kan het nog sluitender worden gemaakt. In onze commissie werden al vooral politieke vragen gesteld over het systeem en de toepassing ervan en over de evolutie van de Europese
regelgeving.
Hoe ligt de relatie tussen de lidstaten van de Europese Unie op dit vlak? We weten dat de Europese Commissie het thema naar zich toe heeft getrokken. Welke "smart sanctions" kan de Commissie uitwerken? De uitwerking ervan is doorgeschoven naar twee diensten. Is dat eigenlijk wel de goede weg? Indien immers de Europese regelgeving een grootste gemene deler wordt van wat er in de lidstaten bestaat, dan wordt het zeker een minder strikt systeem dan het Belgische. Moet de Commissie zich niet meer bewust worden van het feit dat ons Belgisch certificatiesysteem tot nu toe niet alleen het beste middel is om de markt te beschermen tegen de rogue states, maar ook de mogelijkheid biedt een streng beleid te voeren tegen witwaspraktijken en
organisaties à la Al-Qaeda. We weten immers hoe het er in Dubai aan toe gaat en hoe Hezbollah van de illegale circuits profiteert. Ik durf de voorzitter dan ook voorstellen de heer De Vries van de sanctiecommissie uit te nodigen. Mijns inziens moet onze commissie de Europese Commissie ook schriftelijk vragen of we in onze Belgische wetgeving niet een paar links moeten leggen naar een algemene Europese wetgeving om in onze opdracht te kunnen slagen.
De minister heeft onlangs ook het covoorzitterschap van de task force "Exploitatie in Congo" op zich genomen. Dat loopt parallel met onze opdracht en is een zeer goede zaak. Zijn er voor deze nieuwe task force voldoende middelen en mensen? Welke agenda heeft ze? Kan de commissie erop rekenen geregeld een
verslag te ontvangen of kan de bevoegde ambtenaar zelfs geregeld onze vergaderingen volgen?
Ik heb nog een aantal vragen over de Delcrederedienst. Is men van plan om de beslissingen over de leningen van staat tot staat aan ethische normen te onderwerpen? Dat kadert overigens in de opdracht van de onderzoekscommissie en in het algemeen Afrikabeleid van de eerste minister. Hoe meent de minister dat via de Delcredere te realiseren? Is het mogelijk de listings te bekomen van de bedrijven die de voorbije jaren, vanaf 1995, een waarborg hebben gekregen?
In het IPIS-rapport staat "... naar alle lidstaten en Europese landen; ze moeten de nodige maatregelen treffen om een einde te maken aan de handelsactiviteiten die op een directe of
indirecte manier bijdragen tot de financiering van de oorlog in de DRC. Banken en verzekeringsbedrijven, inclusief de exportkredieten verleend door de staat moeten aan een onderzoek worden onderworpen." Ik denk dat de NGO's duidelijk weten waarover ze het hebben.
Is de minister bereid tegemoet te komen aan de VN-aanbevelingen aan de Belgische regering, onder meer om een tijdelijk embargo af te kondigen voor coltan.
De internationale handelsrelaties vormen de kern van het probleem. De minister heeft geregeld laten horen dat de internationale handel een probleem is voor de vrede in Afrika.
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - In verband met de Diamant Task Force kan ik de hoofdelementen geven. Er bestaat sedert februari 2000 een interdepartementale werkgroep waarvan het covoorzitterschap wordt waargenomen door Buitenlandse Zaken en Economische Zaken. Het kabinet van de premier, Ontwikkelingssamenwerking, Justitie, Douane, de militaire recherche, de Staatsveiligheid en het Parket zijn daarin vertegenwoordigd. De doelstellingen van de Task Force bestaan er precies in inlichtingen in te zamelen en uit te wisselen, een inventaris ervan op te stellen, bij te houden en aan te passen, alle gevoelige punten te identificeren en de nodige maatregelen voor te bereiden.
Het doel is er mee zorg voor te dragen dat alles wat betrekking heeft op diamant zo transparant mogelijk zou zijn en dat het controleregime zo goed mogelijk zou kunnen werken.
Binnen de Task Force worden de Belgische standpunten inzake de illegale trafieken van diamant of van diamant afkomstig uit conflictzones behandeld. Er bestaat een brochure "diamant: de initiatieven van België" die in drie talen, Engels, Frans en Nederlands, te Windhoek in februari 2001 werd verspreid.
De acties die namens België worden ondernomen in het hele Kimberleyproces, worden ook in de Task Force voorbereid. Daarenboven waakt de Task Force erover dat de resoluties van de Veiligheidsraad in verband met de conflictdiamant, meer bepaald
de resoluties betreffende Sierra Leone, Angola en Liberia, nauwgezet worden opgevolgd. In het geval van Sierra Leone werd een certificatiesysteem uitgewerkt dankzij de samenwerking van de Belgische, Britse en Amerikaanse overheden en met de expertise van de Hoge Raad voor Diamant. Dat systeem werd goedgekeurd door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
De Hoge Raad heeft de Task Force bijgestaan bij haar werk. De Task Force heeft inmiddels een subgroep opgericht, met name de Task Force Diamond Intelligence, die als opdracht heeft om de actie van de diverse diensten in verband met de strijd tegen illegale trafieknetwerken en trafikanten op te voeren. Daar wordt vooral alle informatie die kan worden opgespoord, ingezameld en uitgewisseld.
Binnen de administratie zullen binnenkort twee extra mensen worden gelast met de bestrijding van de uitbuiting van de natuurlijke rijkdommen van Congo. De beleidslijnen die daarbij worden gevolgd, zijn precies dezelfde als deze die in verband met diamant worden gevolgd, namelijk dat de resoluties van de Algemene Vergadering of van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zeer nauwgezet worden opgevolgd.
De relatie tussen de commissie en de lidstaten is niet altijd even eenvoudig omdat de commissie of de mensen die de commissie in deze aangelegenheid vertegenwoordigen, op het ambtelijke vlak naar ons gevoel soms een al te economische benadering van de problematiek ten toon spreiden.
Daarom hebben wij, in
overleg met andere regeringen die eveneens sedert jaren actie voeren tegen de handel in illegale en conflictdiamant, er tijdens het Belgische voorzitterschap voor gezorgd dat de Commissie een duidelijk onderhandelingsmandaat kreeg, waarbuiten ze niet kan en mag treden. Daarin staat heel duidelijk dat controles die op aanbeveling van de Commissie zouden worden opgezet, niet minder streng mogen zijn dan de huidige.
In verband met de sancties, smart sanctions of andere, kan ik u zeggen dat een dergelijke aangelegenheid altijd in de Raad Algemene Zaken moet komen. Sancties die door de Verenigde Naties of de Veiligheidsraad zijn afgekondigd, worden natuurlijk nageleefd, ook door alle lidstaten van de Europese Unie. Ik heb toch nog niet anders geweten dan
dat deze sancties altijd eerst in de Algemene Raad komen waar de ministers van Buitenlandse Zaken en hun eventuele adjuncten aanwezig zijn.
Na de aanslagen van 11 september 2001 zijn er in de Europese Unie maatregelen getroffen - vooral voorbereid door de Commissie, de Raad Binnenlandse Zaken en de Raad Justitie - met het oog op de bestrijding van witwaspraktijken en netwerken die zich rechtstreeks of onrechtstreeks met terrorisme inlaten. U kent ze. Ze bestaan onder meer in het opstellen van een strikt confidentiële lijst van de organisaties en personen ten aanzien van wie er een vermoeden bestaat dat zij links hebben met het internationale terrorisme en die het voorwerp zijn van alle vormen van bewaking. U zult begrijpen dat die lijst
vertrouwelijk is.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Een onderzoekscommissie kan die lijst misschien wel opvragen.
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Dat zal bijzonder moeilijk zijn omdat het gaat om een lijst van de Europese Unie, van de Commissie.
Een tweede lijst bevat de organisaties en personen van wie haast vaststaat dat ze zich inlaten met terroristische activiteiten. Die lijst is niet geheim. Het Europees Parlement kent die lijst. Daarin zijn opgenomen de organisaties en personen die voorkomen op de desbetreffende resolutie van de VN-Veiligheidsraad en de personen en organisaties die eraan toegevoegd zijn door de Europese Unie. Men doet zijn uiterste best om te voorkomen dat dergelijke lijsten strijdig zouden zijn met de basisbeginselen van de
bescherming van het privé-leven, van de vrijheid van beweging, enzovoort. Iemand komt niet op die lijst omdat er tegen hem een zeker vermoeden bestaat of omdat hij in een of ander rapport wordt vermeld. Dat wordt zorgvuldig besproken in een bijzondere werkgroep van de COREPER van de Europese Unie. Die lijst is relatief confidentieel, maar niet geheim. Daarnaast zijn er vanzelfsprekend nog de besprekingen en het akkoord inzake het Europees aanhoudingsmandaat.
U vraagt naar het verband tussen de Europese en de Belgische wetgeving. Inzake sancties pleit men niet voor wetgeving, maar wel voor een politiek besluit waardoor sancties die door de Verenigde Naties werden uitgevaardigd, ook toepasbaar worden verklaard voor de Europese Unie en de lidstaten. Zo
werd er om redenen die u bekend zijn, op de jongste vergadering van de Raad Algemene Zaken een besluit getroffen betreffende Zimbabwe.
Wat de Delcrederedienst, de leningen van staat tot staat en de handel en wandel van bepaalde bedrijven betreft, wordt ervoor gezorgd dat het regeringsbeleid past binnen de algemene en ethische krijtlijnen, en ook binnen de OESO-normen. Zo worden de beginselen van de OESO inzake het loskoppelen van ontwikkelingshulp strikt nageleefd, ook al zijn we ons ervan bewust dat het verdedigen van economische belangen hierbij een rol speelt. Ten aanzien van de betrokken landen wordt wel degelijk een appreciatie geformuleerd, die ook politieke elementen bevat. Men zou kunnen zeggen dat dit een omweg is omdat er een categorisatie van de
landen werd opgesteld, die het financiële risico weergeeft, maar waarbij ook rekening wordt gehouden met de politieke situatie. Een conflictsituatie bedreigt de stabiliteit van een land en doet het financiële risico toenemen. Bovendien zijn er landen waar wij zeker geen investeringen aanmoedigen, ook niet via overheidsmaatregelen.
Ik ben niet de enige die bevoegd is voor het toezicht op de nationale Delcrederedienst. Ook de ministers van Economische Zaken, Financiën en Buitenlandse Zaken dragen op dat vlak verantwoordelijkheid. Het is dus niet enkel aan mij om te beslissen of dergelijke lijsten al dan niet kunnen worden meegedeeld. Daarover moet ik eerst overleg plegen.
Ik zal trachten geen waardeoordeel uit te
spreken over de rapporten die door allerlei NGO's worden opgesteld. Ik wil enkel zeggen dat er een groot verschil bestaat tussen de NGO's onderling. Zoals uit een document van de Hoge Raad voor Diamant is gebleken, worden in VN-rapporten soms per vergissing namen geciteerd, die naderhand niet correct blijken te zijn. Men mag niet te vlug denken dat een bedrijf zich aan ethisch onoorbare praktijken bezondigt.
Een tijdelijke ban op coltan of op andere producten is uitsluitend zinvol op het niveau van de Europese Unie als geheel. Ik weet niet of er initiatieven in die zin bestaan. Ik wil er echter op wijzen dat de waarde van coltan volgens het VN-rapport en de bijlagen ervan ongelofelijk is gedaald.
De straatwaarde van coltan is
gedaald van een piek van 300 dollar per pond tot nog 20 dollar per pond. Die prijsdaling is er mede gekomen door de internationale druk en de strenge rapporten.
Iedereen weet dat er een dilemma bestaat over de houding die moet worden aangenomen tegenover conflictzones. De leden hebben in de bijlagen van het VN-rapport ongetwijfeld gelezen dat Congo niet alleen wordt geconfronteerd met een grootscheepse uitbuiting van zijn natuurlijke rijkdommen, maar ook van de human resources. De bevolking is het allergrootste slachtoffer. Iedereen moet zich dan ook afvragen wat we best kunnen doen. Moeten we ons afkeren van een gebied omdat er op politiek en militair vlak vreselijke zaken gebeuren? Met het gevolg dat we de bevolking volledig aan haar lot overlaten.
Of moeten we toch nog een aantal dingen proberen te doen? Ik ben ongetwijfeld niet de enige die met een dubbel gevoel zit als ik vaststel dat in een bepaald gebied humanitaire hulp wordt verstrekt en dat daarvoor een akkoord moet worden gesloten met de strijdende partijen. Het is een ambigue situatie waarmee we rekening moeten houden wanneer we ons beleid bepalen tegenover zones die door conflicten worden verscheurd. Dat geldt zeker als het gaat om conflicten die al lang aanslepen en waarvan het einde nog niet in zicht is. Als we beslissen de bevolking niet aan haar lot over te laten dan is de vraag welke vormen van steun we willen verlenen en langs welke kanalen?
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De minister had het over de interkabinettenwerkgroep die is opgericht in april 2001 na het eerste VN-rapport. We vragen ons af of de werkgroep intussen al een rapport heeft uitgebracht. Zo ja, dan is het natuurlijk bijzonder interessant dat onze commissie daarover kan beschikken, want twee instellingen die naast elkaar aan hetzelfde werken, dat is een beetje zinloos.
Ik vraag me ook af of we niet meer bilaterale verdragen moeten sluiten met de landen in conflictgebieden, zodat we ter plaatse meer controle kunnen uitoefenen. We weten allemaal dat er diamantstromen in ons land uitmonden.
Volgens het VN-rapport is er in Antwerpen geen controle. Peter Meeus van de
Hoge Raad voor Diamant heeft met overtuiging het tegendeel beweerd. Maar daartegenover staan de uitspraken van Johan Peleman van IPIS die zelfs pleit voor het oprichten van een onderzoekscommissie in België om druk uit te oefenen op de Hoge Raad voor Diamant. Wat vindt de minister daarvan? Zou het goed zijn een Europees of VN-embargo in te stellen tegen diamanthandel uit conflictgebieden?
Hoe er staat het met de uitwerking van een gedragscode voor bedrijven die actief zijn in conflictzones? In zijn antwoord op een parlementaire vraag net voor het zomerreces verklaarde staatssecretaris Boutmans dat het daarvoor hoog tijd was, maar dat dit zou worden doorgeschoven naar de task force. Is er dus al een gedragscode en wordt hij toegepast?
De minister van Buitenlandse Zaken wees er onlangs op dat we de hele diamanthandel juridisch wel in orde kunnen brengen, maar dat de zaak ook een moreel en politiek aspect heeft. Zelfs als we zorgen voor een gesloten circuit, kunnen we dan wel rekenen op de diamanthandelaars? Hoe gemakkelijk kan diamant door het ontbreken van controle immers niet via een alternatieve weg worden ingevoerd en hoe kan de Kimberley-conferentie dat beletten? Zijn er in België al ooit conflictdiamanten gevonden en worden die dan in beslag genomen?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mevrouw Neyts heeft gelijk als ze zegt dat ook de human resources worden uitgebuit. We hebben gehoord van de trieste verkrachtingen door de rebellen van RCD-Goma. Het is duidelijk dat seks en aids in Oost-Congo als wapen worden gebruikt met alle menselijke verwoestingen van dien. Kan het verhaal van dokter Debaille geen aanleiding zijn om aan Rwanda nieuwe eisen te stellen op diplomatiek en economisch vlak?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Een rapport van de ad hoc werkgroepen over de uitbuiting van de natuurlijke rijkdommen van Congo zal over enkele maanden aan de ministerraad worden voorgelegd. Ik vermoed dat het nadien een openbaar stuk zal worden waarover dan ook kan worden gedebatteerd.
De Hoge Raad voor Diamant is van plan certificatiesystemen te ontwikkelen voor diamant uit conflictlanden of landen die eraan grenzen. Dergelijke systemen moeten evenwel door de VN-Veiligheidsraad worden goedgekeurd. Certificatie lijkt mij doeltreffender dan bilaterale akkoorden. In conflictlanden is er immers niet altijd een overheid aanwezig om een bilateraal
akkoord mee te sluiten. Als er zoals in Congo, wel een regering en dus een gesprekspartner is, dan is het mogelijk bij te dragen tot een verbetering van de toestand.
Dat er geen controle in Antwerpen zou bestaan, verbaast me uitermate. Ik heb tot tweemaal toe met eigen ogen gezien dat het omgekeerde waar is: een eerste keer jaren geleden bij een eerste bezoek aan Antwerpen, en een tweede keer enkele weken geleden. Elke binnengekomen partij diamant al dan niet gesorteerd, wordt in Antwerpen gecontroleerd door experts die de steentjes letterlijk tegen het licht houden, onder de loep bekijken, certificeren en de waarde ervan schatten.
De Kimberley-landen zijn overeengekomen dat het Kimberley-certificaat moet worden uitgereikt door
het land van waaruit de diamant vertrekt. Wanneer er meer diamant vertrekt dan er redelijkerwijze kan worden gedolven in het land dat het certificaat verstrekt, moet dat land aan de hand van importstatistieken aantonen dat het het overeenstemmende verschil heeft geïmporteerd. Zover zijn we dus nog niet, maar het is toch al afgesproken.
Er zijn in Antwerpen verschillende organisaties die diamant verhandelen. Daar hangen in de hal grote zwarte borden met namen en adressen van personen die betrapt zijn op het niet respecteren van de regels, ofwel omdat ze zich uit de voeten hebben gemaakt met diamant waarvan ze niet de eigenaar waren, ofwel omdat het vaststaat dat ze zich met illegale activiteiten hebben beziggehouden. De Hoge Raad kan dergelijke maatregel
wel maar treffen ten aanzien van die diamantairs die lid zijn van een van de organisaties.
De controle gebeurt door experts van het ministerie van Economische Zaken, en niet door experts van de Hoge Raad zelf. Daaruit besluiten dat er in heel Antwerpen geen enkel steentje te vinden is, dat niet is gecontroleerd, is misschien iets te veel verwachten. De Hoge Raad heeft met het parket van Antwerpen een akkoord gesloten om onregelmatigheden mee te delen. Het parket onderzoekt dan de zaak.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De heer Peleman zei dat de Hoge Raad voor Diamant wel namens de Staat werkt, maar bemand wordt door mensen uit het circuit.
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Ik zou daar natuurlijk heel impertinent op kunnen antwoorden dat de heer Peleman ook rapporten voor zichzelf schrijft, waarmee ik niet zeg dat het geen ernstige rapporten zijn. Er is wel degelijk een controle op de regelmatigheid van de operaties.
Ik ben er niet van overtuigd dat een VN-embargo tegen diamant uit alle conflictzones een goed idee is. In de VN is het politiek gezien heel moeilijk zo een ruim embargo overeen te komen. Er bestaan wel embargo's tegen diamant uit bepaalde landen of gebieden. Bijvoorbeeld tegen diamant afkomstig uit de door Unita gecontroleerde gebieden in Angola en tegen Liberia waarvoor
een algemeen embargo geldt.
Binnen afzienbare tijd zullen contacten gelegd worden voor een gedragscode voor het bedrijfsleven. Daarvoor zullen gesprekken gevoerd worden tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de bedrijven, want in de praktijk verloopt het gewoonlijk minder vlot dan gewenst.
Volstaat het Kimberley-proces om de hele diamanthandel te zuiveren? Ik vrees van niet. Maar dat betekent niet dat het geen essentieel element is. We hopen alleszins tegen begin volgend jaar over een ruim certificatiesysteem te beschikken zodat diamant uit conflictzones zo veel mogelijk uit de legale handel kan worden geweerd en tegelijkertijd het bonafide karakter van die diamanthandel ten opzichte van derden kan worden verzekerd. Ik
wijs er trouwens op dat een aantal NGO's wel degelijk bij het hele Kimberley-proces betrokken zijn en aan de vergaderingen deelnemen, hoewel ze niet altijd even gelukkig zijn met het resultaat omdat ze vinden dat het allemaal een beetje moeizaam en traag verloopt. Toch is er vooruitgang. Zo heeft de Russische regering haar houding versoepeld en ook India, toch een belangrijk land voor zowel de import en export als de verwerking van diamant.
Senator Maertens had het over de rol van RCD Goma en het feit dat ziekten zoals aids in Oost-Congo op grote schaal worden verspreid. Hij heeft gelijk. De minister van Volksgezondheid van Congo vertelde mij vorig jaar dat de sanitaire situatie dramatisch is.
Er is niet alleen aids, maar ook
andere vreselijke ziekten zoals Ebola. Die ziekten worden soms in het oerwoud opgedaan en omdat die ziekten zo goed als uitgeroeid waren, is de natuurlijke weerstand verdwenen.
Het is een feit dat het conflict tot allerlei uitwassen leidt. Een van de belangrijkste doelstellingen van minister Michel is een einde te maken aan het conflict in en rond Congo. Daartoe moeten wel alle betrokkenen rond de tafel worden gebracht. Van het militaire optreden moeten we geen heil verwachten. Het VN-rapport vermeldt overigens dat een aantal betrokkenen geen enkel belang hebben bij het stopzetten van het militaire conflict, zeker niet op korte termijn, omdat het hen veel economische voordelen oplevert.
Om de betrokkenen ervan te overtuigen dat
ze moeten onderhandelen, is vooraf een dialoog met alle partijen noodzakelijk. De Belgische regering, de VN en nog andere instanties kunnen zich inzetten voor die dialoog. Het is wel belangrijk dat niemand vooraf wordt uitgesloten waarmee ik niet beweer dat we alle partijen tegelijkertijd moeten zien. Dat is zelfs niet aangewezen omwille van de verstrengeling van de verschillende conflicten.
Wie een oplossing nastreeft moet met iedereen willen praten ook met beschuldigden. Zo kreeg ik naar aanleiding van mijn rondreis in de Centraal-Afrikaanse hoofdsteden in november 2000 het verwijt te willen praten met een minister die ergens van beschuldigd was. Dat kan toch moeilijk anders voor wie alle partijen rond de tafel wil brengen. Het is altijd een kwestie
van afwegen. De conferentie in Brussel ter bevordering van de Intercongolese dialoog is heel goed verlopen. Momenteel wordt de conferentie voorbereid die in maart in Zuid-Afrika zal plaatsvinden. Hopelijk bevordert ook die de toenadering.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wat gebeurt er als er een partij conflictdiamant wordt gevonden?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Daarop kan ik geen antwoord geven. Ik weet wel dat de Hoge Raad verdachte transacties meldt aan het Antwerps parket.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wat gebeurt er met een partij die wordt aangeslagen?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Die wordt verbeurd verklaard.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De minister heeft verwezen naar de heel vertrouwelijke Europese lijst met namen van terroristische organisaties en dergelijke. We kunnen die echter niet inzien.
Ik hoor ook dat in Antwerpen een zwarte lijst met allerlei namen rondgaat. We weten ook dat er een protocol is tussen de Hoge Raad en het parket op basis waarvan de Hoge Raad, die de reputatie van de sector wil beschermen, alle informatie aan Justitie doorgeeft. We vernemen echter niets over wat met die informatie gebeurt.
Collega Thijs vroeg of er reeds diamanten werden gevonden. Het enige dat de minister kan zeggen is dat er reeds verbeurd zijn verklaard. Het behoort tot de opdracht van de commissie te
weten te komen welke Belgische personen, firma's en connecties een negatieve rol spelen. Tot nu toe hebben we niets kunnen ontdekken.
Vandaag las ik in de krant dat plotseling een onderzoek werd geopend in de zaak van de wapenhandelaar Victor Bout, die reeds zes jaar aansleept. Beschikt het Antwerps parket misschien over te weinig personeel om zich met dat soort zaken bezig te houden? Misschien moet binnen Justitie een task force voor de diamant en voor andere criminele activiteiten worden opgericht. Justitie werkt traag en zeker: ze moet over alle materiële bewijzen beschikken en een internationaal of Europees aanhoudingsbevel kunnen uitschrijven. We willen boter bij de vis. Als de criminelen die Afrika leegplunderen naar België komen, dan moeten
ze hier effectief worden opgepakt.
De heer Jan Remans (VLD). - Van de minister heb ik begrepen dat Europa een lijst heeft van groepen met banden met het terrorisme. Van de heer Ajello heb ik echter begrepen dat de Europese Unie geen eigen inlichtingendienst heeft, niet kan beschikken over de geheime informatie van de inlichtingendiensten van de verschillende landen en daarom een probleem heeft om de maatregelen te nemen die de heer Maertens vraagt. Wat moeten we nu geloven?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Ik begrijp natuurlijk het ongeduld en de frustratie van de heer Maertens, maar een uitdrukking als "we wensen boter bij de vis" betreur ik wanneer het gaat over het aanklagen en veroordelen van mensen. Ik wil a priori geen enkele verantwoordelijkheid terzijde schuiven, maar mag ik erop wijzen dat uit het VN-rapport en het interimrapport blijkt dat de plundering van Congo, die al een aantal jaren aan de gang is, wordt georganiseerd door regeringen, militaire en politieke leiders die bij naam worden genoemd en die ingezetenen van het land zelf of van de buurlanden zijn. Dat betekent niet dat we westerse bedrijfsleiders die hiervoor hand- en
spandiensten leveren, niet moeten opsporen, integendeel, maar we moeten ook het geheel bekijken en durven onderstrepen wie aan de basis ligt van de systematische uitbuiting van niet alleen de natuurlijke rijkdommen, maar ook van de conflicten waarvan de bevolking het slachtoffer is. Nogmaals: ik begrijp de frustratie. Toen ik in november 2000 Centraal-Afrika overvloog en vanop veilige hoogte naar beneden keek, zag ik een onvoorstelbaar mooi gebied, maar op zo een grote hoogte ziet men de erge dingen natuurlijk niet. Eenmaal geland, kon ik de mensen wel met de hoofden tegen elkaar slaan om wat ze met dat onvoorstelbaar mooi continent al jaren aan het doen zijn. Ik weet dat het Westen een deel van de verantwoordelijkheid draagt, maar we moeten de dingen toch ook ruim bekijken.
Ik had misschien ongelijk informatie te geven over wat er recent in de Europese Unie is gebeurd op het vlak van de bestrijding van het internationale terrorisme. Ik zet het nog eens op een rijtje. Heel kort na de verschrikkelijke aanslagen van 11 september heeft de VN-Veiligheidsraad een resolutie goedgekeurd waarin wordt gedecreteerd dat alle landen van de Verenigde Naties de gelden van organisaties en individuen die verdacht worden van banden met de terroristische organisaties, moeten bevriezen.
Er bestaan twee lijsten. Ten eerste is er een VN-lijst van organisaties die als terroristisch worden bestempeld en van wie daar banden mee heeft. De afspraak is dat de tegoeden van de betrokken organisaties en personen moeten worden
bevroren. Onder het Belgisch voorzitterschap heeft de Europese Unie al vlug beslist die afspraak na te komen. Maar daarenboven heeft de Europese Unie beslist de VN-lijst aan te vullen met een lijst met eigen namen. In principe is die vertrouwelijk, maar dat sluit niet uit dat ze onder bepaalde voorwaarden kan worden ingekeken, bijvoorbeeld door een bepaalde commissie van het Europees Parlement. De vertrouwelijke lijst wordt vastgelegd door een bijzondere werkgroep van de permanente vertegenwoordigers van de lidstaten van de Europese Unie.
Dan is er ook nog een tweede lijst van organisaties en mensen van wie de handel en wandel nauwkeurig in het oog moet worden gehouden. De lijst wordt grotendeels opgemaakt door en is bestemd voor de
inlichtingendiensten.
De relaties tussen de inlichtingendiensten en de Europese Unie en de inlichtingendiensten onderling zijn erg ingewikkeld en wisselend. Tot voor kort stonden de lidstaten zeer weigerachtig tegenover een samenwerking van hun inlichtingendiensten. De jongste tijd zou het ingevolge de ernst van de dreiging een beetje vlotter verlopen. Aanvankelijk hield de Europese Unie zich niet bezig met binnenlandse en buitenlandse veiligheid en defensie. Maar sedert die aspecten geleidelijk aan het beleid zijn toegevoegd, krijgt dat beleid stilaan ook meer vorm.
Ik kan de commissie wel verzekeren dat het Europees parlement heel omzichtig omgaat met die lijst. Het wil alleszins voorkomen dat regeringen die om een of andere
reden wat hebben tegen een organisatie, een NGO of een persoon hun namen op de lijst zouden kunnen plaatsen. Ik wijs er ook op dat het controlemechanisme maar in december van vorig jaar is opgestart en dat het dus nog in zijn kinderschoenen staat.
Dan wil ik nog iets zeggen over Antwerpen. In het Antwerpse justitieapparaat is een speciale cel belast met het gerechtelijk onderzoek naar misdaden die verband houden met diamant en de procureur des Konings heeft duidelijk en publiekelijk gesteld dat de opsporing daarvan een absolute prioriteit is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De Hoge Raad voor Diamant heeft inderdaad nogal wat informatie doorgespeeld aan het parket. We hebben echter nog niets gehoord over het resultaat daarvan. Vandaar mijn visserstaal, dat we boter bij de vis willen.
De minister heeft verwezen naar de plaatselijke regeringsleiders en militairen in en rond Congo, die voor een groot deel verantwoordelijk zijn. Kan België geen duidelijke politieke signalen geven en openlijke politieke veroordelingen uitspreken? Dat wil niet zeggen dat er partij moet worden gekozen, maar criminele zaken mogen toch worden veroordeeld. Als de namen van degenen die de trafieken beheersen gekend zijn, is het noodzakelijk dat België zijn verantwoordelijkheid
neemt en een politieke veroordeling durft uit te spreken. Ik denk dat minister Michel daar de moed toe heeft. Ik vertrouw erop dat die uitspraak er komt.
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Minister Michel noch ikzelf zullen aarzelen om te zeggen wat er moet worden gezegd. Het is echter niet altijd zeer bevorderlijk om dergelijke uitspraken publiekelijk te doen ten aanzien van personen, organisaties of staten die men ertoe wil overhalen iets te doen wat ze a priori niet willen doen. Niet alle betrokken regeringen hebben de bekommernis om zo snel mogelijk de vrede te herstellen, zoniet was het al lang gebeurd. Het komt erop aan de regeringen over de streep te krijgen.
Zoals u weet bestaat de conflictsituatie al jaren, sinds 1996 in hevige vorm. Weinig landen laten er zich er zo mee in als België.
Minister Michel zet zich, gesteund door de hele regering, ongelooflijk in met betrekking tot deze conflictsituatie.
Zelfs als zijn optreden wordt geapprecieerd, moet hij toch nog altijd zorgvuldig afwegen. Hoewel we nu in een fase van staakt-het-vuren zitten, worden nog geregeld kleine conflicten gesignaleerd, alsof sommigen er willen op wijzen dat alles verre van opgelost is.
Er moet een stabilisering komen op het vlak van de meest elementaire veiligheidsvereisten. Tegelijkertijd zou er op basis van een politieke dialoog een akkoord moeten kunnen worden gesloten over een overgangsperiode en de organisatie van hopelijk duurzame politieke structuren. De regering heeft zeker de hoop niet opgegeven en daarom blijven we ons
daarvoor dan ook inzetten. Ik denk dat niemand van ons het eens is met wat een Amerikaans academicus vorige week in de Wall Street Journal schreef. Hij gaf de Europese Unie de goede raad zich in Afrika alleen maar in te laten met de landen aan de Afrikaanse oever van de Middellandse Zee en de rest van Afrika aan zijn lot - en waarschijnlijk aan de Verenigde Staten - over te laten omdat het daar voor de Europese Unie allemaal te moeilijk en te ingewikkeld zou zijn. De Europese Unie is het daar zeker niet mee eens.
Een evenwicht zoeken tussen wat politiek mogelijk is en de economische, ethische en morele aspecten blijft een delicate operatie. Denken dat we erin zullen slagen een eenduidig standpunt in te nemen, is misschien een ijdele hoop, maar we
geven niet op. Minister Michel blijft bereid tot een dialoog met het parlement. Dat is niet alleen onze politieke plicht, het is ook een essentiële voorwaarde om enig resultaat te boeken.
De heer André Geens (VLD). - Er zal wel veel meer nodig zijn dan goede wil. Mocht de internationale gemeenschap een even grote inspanning willen doen als wanneer er grote economische belangen in het spel zijn, dan zouden we al een hele stap verder staan.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer François Misser. - Ik zal met u enkele overwegingen en vooral vragen overlopen met betrekking tot de plundering en de eventuele betrokkenheid daarbij van Belgen.
In het boek `Les gemmocraties. L'économie politique du diamant africain', dat de machtsfactoren belicht die in verband staan met de productie van en de handel in diamant in Afrika, heb ik geschreven dat diamant de smokkelwaar bij uitstek is. De waarde is zeer hoog in vergelijking met het volume en diamant is gemakkelijk te vervoeren. Het ontbreken van stabiele staatsstructuren, vooral in Congo, werkt de smokkelhandel in de hand. Voorts is de diamantmarkt tot op vandaag nogal ondoorzichtig. Zelfs in België, waar de grootste
transparantie terzake bestaat, zijn de statistische instrumenten onbetrouwbaar.
Het probleem is niet de omvang, maar wel de herkomst van het ingevoerde diamant. Dit geldt niet voor Angola en Sierra Leone, waar een operationeel certificatiesysteem bestaat.
Vreemd genoeg zijn er in Congo omstandigheden waardoor smokkelaars zich niet exclusief met diamanten bezighouden. Dat een diamant gemakkelijk kan verstopt worden, is enkel van belang als men te doen heeft met een georganiseerde Staat en een goed werkende douaneadministratie. In Congo, waar de ambtenaren zeer slecht betaald worden, kan men vrij gemakkelijk volledige containers met allerhande smokkelwaar verzenden.
Onder het
Mobuturegime bestond er al een omvangrijke sluikhandel in hout en koffie naar Congo-Brazzaville, Uganda en Rwanda. Sedertdien is het gezag, zowel van de regering als van de rebellen, nog verder afgebrokkeld. Gehele vrachten koffie worden verzonden naar Kameroen en hout naar Uganda.
Staat die export in verband met de oorlog en met de plundering van Congo? Ik heb dat zelf niet onderzocht maar ik wil het voorleggen aan uw commissie.
De fraude en de plunderingen betreffen dus niet alleen diamant en mineralen in het algemeen. Ik ben evenwel van mening dat het begrip plundering nader moet omschreven worden en dat moet onderzocht worden in welke mate die plundering conflictgebonden is. De plunderingen zijn niet ontstaan
naar aanleiding van de oorlog in Congo in 1998. Het fenomeen bestond al tijdens de koloniale periode. Los van de juridische aspecten, zou ik dus een economische en sociale definitie van de plundering willen hanteren: plundering betekent dat iemand wordt beroofd van de vruchten van zijn goederen of van zijn werk, zonder daarvoor een billijke vergoeding te krijgen.
Het gaat in de eerste plaats om zuivere afpersing, bijvoorbeeld van kleine delvers door soldaten in Kisangani. Dit komt zeer veel voor, en zowel Congolese als Zimbabwaanse soldaten doen het. Ze graven zelf of zetten kleine handelaars onder druk.
Dan was er de zaak van de voorzitter van de Congolese Diamantfederatie, Alphonse Ngoy Kasanji, die een
265-karaatsdiamant moest afstaan aan veiligheidsagenten van Kabila. Professor de Villers wijdde hier een hoofdstuk aan in `Chasse aux diamants au Congo', een uitgave van het Afrika Instituut.
Een ander voorbeeld van dit soort afpersing vernamen we van Michel Rudatenguha, gewezen financieel adviseur van Laurent-Desiré Kabila, die nu voor Wamba dia Wamba zou werken. Volgens hem kwamen er bij de president aktetassen vol deviezen aan die afkomstig waren van de mijnen van Bakwanga.
Ik heb ook bewijzen dat de MIBA in 1997 Belgolaise het bevel gaf via Citybank en een Rwandese bank een bedrag van 3,5 miljoen dollar over te maken aan Comiex, het bedrijf van Laurent-Desiré Kabila. Vanaf dan werd de MIBA
leeggezogen, haar voertuigenpark werd door de militairen ingepikt en haar villa's werden onder Kabila-getrouwen verdeeld. In deze zaak bleek Sibeka, een Belgisch bedrijf dat een aandeel van 20% bezit in MIBA, veeleer slachtoffer dan plunderaar te zijn.
Een andere vorm van afpersing is het onbezoldigd gebruik maken van gevangenen. Op die manier exploiteert het Rwandese leger de colombo-tantaliet-concessies en andere mijnen in Kivu, zonder enige tegenprestatie voor de Congolese staat of de Congolese rebellen. Volgens bronnen bij de rebellen van het RCD Goma namen de Rwandezen in het jaar 2000 honderden ton kassiteriet mee van Sominki, dat een Belgisch bedrijf was.
Er zijn ook meer verfijnde vormen van plundering,
die de Wereldbank eufemistisch onethische contracten noemt. Vaak werd door personeelsleden van Gécamines, ooit één van de belangrijkste bedrijven van het land, aangeklaagd dat ze door afnemers werden vergoed tegen de prijs van het koper, terwijl er tijdens het raffinageproces andere metalen zoals goud of germanium werden gewonnen. Deze praktijk stamt uit de tijd van Mobutu, toen het koper van Katanga gedeeltelijk in Hoboken, Olen of nog elders werd geraffineerd. Misschien moet bij de Union Minière onderzocht worden of die beweringen in de werkelijkheid kloppen en of dergelijke praktijken nog steeds worden toegepast.
Een andere ethische kwestie is dat de Rwandezen in Kivu de delvers wel voor hun ertsen betalen, maar tegen
een prijs die ze zelf bepalen.
Op dezelfde manier hebben de bedrijven in Congo en Angola, die een exportmonopolie gekregen hebben voor diamant, van dit voorrecht gebruik gemaakt om de comptoirs van opkopers te dwingen vrede te nemen met lage prijzen, wat dan weer een aanzet was tot smokkelactiviteiten.
Er zijn ook leonische contracten. Een schoolvoorbeeld is het contract waarbij RCD Kisangani in 1999 aan een bank in een fiscaal paradijs het recht overdroeg om Congolees geld uit te geven onder waarborg van de goud- en diamantreserves van de streek, wat een afstand van soevereiniteit inhoudt.
De rebellenbeweging heeft in november 2000 ook een monopolie verleend aan Somigl,
dat onder leiding van de Rwanda-gezinde Aziza Gulamali uit Bukavu werd geplaatst. Haar naam wordt genoemd in een UNO-rapport over de wapenhandel ten gunste van de ex-FAR en hun Burundese bongenoten, de FDD. Als gevolg van het monopolie werden de comptoirs van lokale opkopers in Oost-Congo gedurende enkele maanden buitenspel gezet en dus benadeeld.
Van regeringszijde werd in september 1998 een merkwaardig contract ondertekend tussen Gécamines en Ridgepointe, een vennootschap van de blanke Zimbabwaan Rautenbach met zetel op de Maagdeneilanden. Het vreemde is dat op het contract, naast de handtekening van de gedelegeerd bestuurder van Gécamines, die van een minister van Kabila prijkt die voor Congo of de Gécamines tekende maar
wel voor de buitenlandse vennootschap. De vraag is dus waar de belangen van het staatshoofd zich precies bevonden.
Krachtens dit contract gaat 80% van de opbrengst van de uitbating van de desbetreffende mijnen naar de buitenlandse firma in ruil voor de ontwikkeling van het project en slechts 20% naar Gécamines. Volgens het personeel van Gécamines is de financiële toestand van het bedrijf er als gevolg van dit contract niet op verbeterd, integendeel. Een groot deel van de productie ging immers aan hun neus voorbij om een zieltogende Zimbabwaanse raffinaderij van het faillissement te redden. Bovendien werd Rautenbach in 1999 door Kabila als voorzitter van de raad van bestuur van Gécamines aangesteld. Het was een duidelijk geval
van belangenvermenging.
In 2000 werd het Ridgepointe-contract ingetrokken en werd de Belg George Forrest voorzitter van de raad van bestuur. Een gedeelte van de concessies die aan Ridgepointe waren toegewezen, werd evenwel onder Joseph Kabila toevertrouwd aan de Kababankola Mining Corporation, die geleid wordt door John Bredenkamp. Dit is een gewezen medestander van Ian Smith en hij staat bekend als wapenhandelaar.
Wat is nu de rol van de Belgen? In Katanga wordt door velen beweerd dat ook toen de heer Forrest aan het hoofd van Gécamines stond, dat is van november 1999 tot juni 2001, er belangenvermenging was omdat dezelfde persoon van twee wallen at.
De
Forrest-groep was immers in verschillende mijnen een partner van Gécamines. Volgens de Congolese krant Le Palmarès zou de groep de opbrengsten van de Luiswishi-mijn niet eerlijk hebben verdeeld. De krant beschuldigt de groep ervan te hebben geprofiteerd van het Gécamines-debacle in oktober 2001. De vakbonden van de Gécamines hekelen alle contracten die door de regering aan het bedrijf werden opgelegd.
Die contracten zouden Gécamines van haar meest productieve onderdelen beroven. Zo werd de westelijke groep verkocht aan een joint venture van Forrest en het Canadese Kinross, dat vertegenwoordigd wordt door de Belg Urbain Brabants. Die twee firma's verkrijgen in de westelijke groep een belang van 70%, zodat slechts
30% in handen van Gécamines blijft. Het zijn verhoudingen die doen denken aan het Ridgepointe-contract.
Zijn deze Congolese beschuldigingen gefundeerd? De Belgische Staat kan de voorlegging van de desbetreffende contracten eisen.
Naar verluidt heeft de Delcrederedienst voor de bouw van de STL-raffinaderij een dekking ten bedrage van 120 miljoen dollar verleend. Ik weet niet of het u bekend is dat deze zaak bij de Wereldbank werd ingediend door een vzw met de naam `La Communauté katangaise d'Outre Mer'. De Wereldbank heeft de regering in Kinshasa nochtans herhaaldelijk op het hart gedrukt geen onethische contracten af te sluiten. Ook andere landen wier bedrijven zich tot dergelijke operaties in Congo
dreigden te laten verleiden, werden verzocht de bedrijven in kwestie tot de orde te roepen.
Onder de noemer van de leonische contracten valt ook het geval van Sibeka. In februari 2000 laat Kabila's minister van mijnen de directie van de MIBA weten dat de Zimbabwaanse firma Osleg de plaats van De Beers inneemt in een project voor de ontginning van kimberliet in Tshibwe in samenwerking met de Congolese Staat. De ontginning zal gebeuren door Sengamines, een joint venture van Osleg, Comiex en Oryx dat aan een Omaanse prins toebehoort. Naar verluidt had deze vennootschap ook een Belgische aandeelhouder, Jean-François Velghe, die intussen overleden is, maar ik heb deze informatie nog niet kunnen natrekken. De toekomst van de MIBA is afhankelijk
van de ontginning van Tshibwe, maar ze ziet de opbrengst van die exploitatie nu aan haar neus voorbijgaan. De MIBA verwerkt alleen nog het afval en het personeel wordt niet langer in deviezen betaald.
Bovendien is er een rechtstreeks verband tussen deze operatie en de oorlog. Onder de aandeelhouders van Sengamines bevinden zich immers de stafchef van het Zimbabwaanse leger en de permanente secretaris van de minister van Defensie.
Er is nog een ander raakpunt met de vijandelijkheden. Er zijn vaak hevige gevechten tussen Congolese en Zimbabwaanse militairen enerzijds en de Bakwa Lukusa, Kasai-delvers uit de dorpen die de concessies omringen en die zich als de eigenaars van de mijnterreinen beschouwen.
Wat de Belgen betreft, meldde de Namibische krant Die Republikein in februari 2000 dat een vennootschap gevormd naar het voorbeeld van Osleg, waarin niet alleen Namibische officieren, maar ook Walter Hailwax, de Belgische ereconsul in Windhoek en wapenhandelaar John Bredenkamp participeerden, ook een diamantconcessie had gekregen in Tshikapa.
Dan is er nog een recent probleem, waarvan nog moet blijken of het aanleiding zal geven tot plundering van Congolese rijkdommen vanuit Angola. Als beschermer van Kabila poogt dit land een contract los te krijger voor de exploitatie van mijnen in het grensgebied. De Angolese vice-minister van Mijnen eiste in januari jl. tijdens een bezoek aan Kabila een schadevergoeding van de
Democratische Republiek Congo. Het argument is dat de alluviale diamanten van Tshikapa in Oost-Kasai en van Tembo en Kimbangu in Beneden-Congo hun oorsprong hebben in kimberlietlagen op Angolees grondgebied. Dat is geologisch correct, maar nog nooit werd inzake ontginning van grondstoffen een dergelijk volgrecht erkend.
Luanda eist nu zijn aandeel van de opbrengst. Dit verhaal is niet ten einde, maar ik vond het toch interessant u deze elementen mee te delen.
We kunnen begrip opbrengen voor de frustratie van Angola, want er bestaat sedert meer dan tien jaar een ononderbroken smokkelhandel van Angola naar Congo. Niet alleen UNITA, maar ook de Congolese delvers - Bana Lunda - zijn hierbij actief. De heer Filip De
Boeck van de KUL kan u daar meer over vertellen. Hij verbleef vaak in Bandundu en ging zelfs stiekem naar Angola. Hij is goed op de hoogte van de situatie.
De smokkelhandel wordt dus bedreven door UNITA, de Bana Lunda, de Garimpeiros (dat zijn de Angolese rebellendelvers), en het Angolese leger zelf. Zij smokkelen de edelstenen over de Congolese grens.
Tot nu toe werd veel gesproken over de trafiek van Congo naar Angola, maar om het werkelijke nadeel dat Congo lijdt te kunnen inschatten, moeten we ook rekening houden met de eveneens aanzienlijke trafiek van Angola naar Congo.
Omwille van die verboden export van Angola naar Congo vond de groep Leviev, die geassocieerd is met
het monopolie van de export van Angolese diamanten, het nuttig in Kinshasa een comptoir te openen.
Ik geef u nu nog enkele elementen die nader onderzoek verdienen.
Een eerste belangrijk element, dat niet onmiddellijk op een plundering lijkt, betreft de petroleum.
Angola en Congo zijn buren. Van Engelse kant zijn er de boringen van TotalFinaElf, dat met deze landen een geschil heeft over de afbakening van de petroleum-offshore. Volgens de Libre Belgique en andere bronnen zou de heer Victor Mpoyo, een vroegere minister van Kabila die nog bij Elf gewerkt heeft, het geschil bevroren hebben. Dat komt neer op een gunst voor Angola. Hieruit kan nadeel ontstaan voor Congo.
Een ander element is de prijs van de elektriciteit. De Congolese ondernemingen klagen over de te hoge elektriciteitstarieven terwijl de elektriciteit van Inga, die door de fameuze Ingashaba-lijn wordt geëxporteerd naar Zambia, Zimbabwe en de rest van zuidelijk Afrika, aangeboden wordt aan uiterst competitieve prijzen. Het zou interessant zijn aan experts te vragen of de voorgestelde contracten al dan niet billijk zijn.
Een volgend element is de band met de oorlog. Ik moet eerst opmerken dat de oorlog om de diamant in Congo en elders niet in 1998 is begonnen. Het verslag van de Lumumba-commissie herinnert aan de steun die bij de afscheiding van Zuid-Kasai is verleend aan Forminière, de voorloper van
MIBA.
Er woedt ook nog een andere oorlog die weinig in de media komt en waar weinig mensen zich om bekommeren, maar die toch veel slachtoffers maakt. Het is de oorlog tussen de grote ondernemingen en de clandestiene delvers. De bloedigste episode dateert uit 1979, toen meer dan driehonderd Congolese mannen, vrouwen en kinderen omkwamen. Zij verdronken bijna allen in Katekelai in Oost-Kasai na een treffen met de mijnbrigade van MIBA, die vaststelde dat ze in haar ontginningsgebied waren binnengedrongen.
In landen zoals Congo waar een oorlog woedt, is de officiële handel onderworpen aan douanerechten en andere taksen die uiteindelijk ook in de staatsbegroting terechtkomen.
In die geest draagt ook de diamant bij tot het voortduren van de oorlog, hoewel het deel dat naar de regering gaat - vreemd genoeg - niet groot is. De Staat legt vergunningen op aan de comptoirs, de handelaars, de delvers. Hij heft een ad valorem-taks van 3% op de export. De opbrengst is dus niet groot op een productie die door de Staat geraamd wordt op tien tot vijftien miljoen dollar, terwijl het IMF de oorlogsinspanningen van Zimbabwe of Uganda raamt op meer dan 300 miljoen dollar per jaar. Wordt de oorlog dan werkelijk door de diamant gefinancierd?
Dezelfde vaststelling geldt voor de rebellengebieden. Ook daar is er een administratie die belastingen heft en nog dezelfde wetgeving toepast als in ten tijde van Mobutu. Er werd vaak
beweerd dat de opbrengst van de plunderingen door de Zimbabwaanse, Rwandese en Ugandese generaals moest dienen voor de aankoop van wapens. Ik twijfel daaraan. Om die thesis hard te maken, moet bewezen worden dat de opbrengst van de verkoop van edelstenen op de ene of de andere manier gestort wordt in de schatkist van de Staat en dat die het geld uitgeeft voor defensiedoeleinden.
Ik verwijs naar de verklaringen van de parlementaire oppositie in Zimbabwe en Uganda. Mugabe en Museveni zeggen niet wat er met dat geld dat in Congo gestolen wordt gebeurt. Van dat geld is er geen spoor in de rekeningen van de Schatkist of van de Reserve Bank of Zimbabwe. Waar gaat het dan naartoe? Ik heb een thesis die weliswaar nog moet worden geverifieerd, maar ik denk dat
de landen van de Europese Unie dezelfde mening toegedaan zijn want ze hebben beslist de buitenlandse tegoeden van Mugabe en consorten te bevriezen. Ik denk dat het geld dient voor de persoonlijke verrijking van de personen die bij deze operaties betrokken zijn. Dat is ook het geval voor de heer Salim Saleh, de halfbroer van Museveni.
Het geld waarmee de wapens en de brandstof kunnen worden gekocht om Congo te plunderen, komt volgens mij van de Zimbabwaanse en Ugandese belastingbetalers. Ook de bevolking van die andere landen is slachtoffer van deze oorlog.
Ik weet eigenlijk niet goed hoe dit kan worden opgelost want op strafrechtelijk gebied zijn er weinig mogelijkheden. Ik zie niet goed in hoe het Belgische
gerecht ondernemingen kan vervolgen die het Congolees recht, tot nader order, niet geschonden hebben. Bij mijn weten heeft de Congolese staat nog geen enkele Belgische onderneming vervolgd wegens plundering.
In het internationaal recht is het niet anders. Er bestaat geen resolutie van de Veiligheidsraad over de plundering van de rijkdommen van Congo. Daar is een politieke verklaring voor. Door de vredesakkoorden van Lusaka heeft de internationale gemeenschap de feitelijke macht van de rebellen erkend. Indien die nu gecriminaliseerd worden, dreigt het vredesproces te ontsporen.
Sogem, een filiaal van Union Minière, werd bekritiseerd door de NGO's omdat het in het westen van Congo coltan heeft gekocht. Ik
weet eerlijk gezegd niet wat Sogem nu anders doet dan in de periode vóór augustus 1998.
Er is niets veranderd. Vóór augustus 1998 kocht het bedrijf zijn coltan bij dezelfde Congolese partners en betaalde het zijn belastingen aan de Congolese administratie. De administratie dus van een Staat waarvan de chef een ex-rebel is die een dictator omvergeworpen heeft die zelf door een staatsgreep aan de macht kwam. Ik neem aan dat de administratie van douane en belastingen, waar Sogem vandaag belastingen aan betaalt, door dezelfde ambtenaren bemand wordt. Het enige verschil is dat hun huidige bazen rebellen zijn.
Misschien is het wel nuttig de praktijken van deze ondernemingen te
onderzoeken. Geven ze hun Congolese partners een correcte vergoeding? Moeten de Belgische ondernemingen hun mijnactiviteiten in Congo stoppen omdat een deel van de opbrengst wordt gebruikt voor de oorlog? Congo lijdt onder het gebrek aan infrastructuur en onder het isolement. Moet daar nog een embargo bijkomen? Dat is een belangrijk debat.
Moeten we de Rwandese, Ugandese of Burundese producten boycotten? Zelfs in de veronderstelling dat een resolutie van de Veiligheidsraad dit toelaat, zouden we voor bepaalde producten met een reëel probleem geconfronteerd worden. Uganda produceert goud, kassiteriet, coltan en kobalt. Rwanda en Burundi produceren kassiteriet en coltan. De statistieken van deze drie landen tonen sedert 1996 een spectaculaire
stijging voor sommige producten. Hoe weten we welke grondstoffen afkomstig zijn uit de bodem van Rwanda, Burundi, Uganda dan wel Congo? Het is zeer moeilijk een schatting te maken van het nadeel dat Congo ondervindt. Deze zaak is trouwens voorgelegd aan Internationaal Gerechtshof in Den Haag.
Als ik één suggestie mocht doen met betrekking tot de doeltreffendheid van de embargo's en de houding ten opzichte van de Belgische ondernemingen, zou ik aanraden ook de mening van de Congolezen te vragen. Ik denk aan de burgermaatschappij, waartoe de delvers en de handelaars behoren, de Congolese ondernemingen zelf en de vertegenwoordigers van de arbeiders. Dergelijke gesprekken kunnen zeer verhelderend zijn.
Ik heb de gelegenheid gehad de discussiëren met vakbondsafgevaardigden bij MIBA die Tshisekedi in het hart dragen. Maar ze het met minder met hem eens als hij, om Kabila uit te dagen, zegt dat er een embargo moet komen op de Congolese diamant.
Ik verwijs ook naar de in oktober 2001 gepubliceerde studie van de paritaire parlementaire assemblee ACP-EU over de embargo's. Daarin wordt geconcludeerd dat algemene sancties tot nu toe een negatief effect gehad hebben op de bevolking. Vaak zijn ze politiek contraproductief.
De voorzitter. - Ik dank u voor de elementen die u hebt aangebracht en voor de nauwkeurige weergave van de feiten. Sommige feiten werden ons door andere getuigen al meegedeeld.
Uw laatste opmerking over het effect van de embargo's op de bevolking lijkt me van uitzonderlijk belang voor de conclusies die we uit dergelijke situaties moeten trekken.
Mijn persoonlijke ervaring op dat vlak heeft mij geleerd dat embargo's nooit de geviseerde personen treffen. Het is niet de elite die lijdt, maar wel de armste burgers, zij die moeten leven van de opbrengst van de producten. Kijk maar naar het embargo tegen Burundi dat dramatische gevolgen heeft gehad.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Uit het cv van de heer Misser blijkt dat hij een Rwandakenner is en het verwondert me dus dat hij in het verhaal van plundering en smokkel niet is ingegaan op de rol van Rwanda en de relaties met Belgische firma's of personen ter plaatse. Ik vermoed dat hij meer weet. Kan hij dieper ingaan op de rol van Rwanda in de coltansmokkel en de recente verovering van een aantal aanvoerlijnen van diamant in Kivu bijvoorbeeld? Ons interesseert daarbij vooral welke Belgische bedrijven en personen daarbij aan de Rwandese zijde actief zijn, niet enkel illegaal actief, maar actief tout court. We onderzoeken immers zowel legale als illegale activiteiten. De heer Misser zei daarnet dat het moeilijk vast te stellen is wat illegaal is en wat niet. Daar heb ik wel mijn bedenkingen bij. VN-rapporten maken immers duidelijk melding van de financiering van de Rwandese militairen door de opbrengst van de ontginningen in het voormalige Congo. President Kagame heeft zelfs ooit verklaard dat de oorlog hem niets kost. Dat is toch een duidelijke verwijzing naar een betrokkenheid van Rwanda bij de plundering. Graag kreeg ik daarover een beetje meer uitleg.
De heer Paul Wille (VLD). - Er wordt altijd gezegd dat er in 1997 een einde kwam aan de relatie tussen de grote economische actor De Beers en UNITA. Is de heer Misser het daarmee eens?
Zo ja, is die datum werkelijk zo absoluut?
Zo niet, wat is er na 1997 gebeurd zodat de bestaande relaties op het terrein om economische redenen konden blijven voortduren?
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Ik heb drie vragen.
U vermeldde de hoogspanningslijn van de Inga-stuwdam. Is deze lijn nog altijd operationeel en beschikt u over cijfers in verband met de productie en de bestemming? Hoeveel elektriciteit blijft er in Congo en hoeveel gaat er naar het buitenland?
Op een bepaald ogenblik had u het ook over de broer van president Museveni. Welke rol speelt hij precies?
Met betrekking tot de sancties die zopas door de Europese Unie zijn goedgekeurd, maakte u, in de context van de oorlogseconomie en de plundering van Congo, allusie op de Zimbabwanen. Kunt u het eventuele verband tussen de door de sancties
geviseerde partijen en de oorlog in Congo verduidelijken?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Mijnheer de voorzitter, ik wou ingaan op uw reactie op de verklaring van de heer Misser over het embargo. We hebben die discussie trouwens al gevoerd in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Ik deel uw mening daarover niet helemaal. Embargo's en andere economische sancties zijn ongetwijfeld delicate wapens die omzichtig moeten worden gebruikt. U gaf het voorbeeld van Burundi en kan men er Irak aan toevoegen. U hebt gelijk wanneer u zegt dat de armste bevolkingsgroepen de zwaarste tol betalen. Het kan ook niet worden ontkend dat de naaste omgeving van de machthebbers hier vaak van profiteert om zich te verrijken.
In Rhodesië en Zuid-Afrika heeft dit geweldloze wapen nochtans zeer positieve gevolgen gehad. Als deze regimes uiteindelijk verplicht werden om veranderingen door te voeren, was dat ten dele ook onder invloed van de industriëlen die begrepen hadden dat er onder embargo's geen sprake kan zijn van een bloeiende economie.
We moeten ook niet katholieker willen zijn dan de paus. Wanneer democratisch verkozen leiders - ik denk aan mevrouw Aung San Suu Kyi in Birma - de internationale gemeenschap vragen om economische sancties uit te vaardigen tegenover het eigen land, komt het ons niet toe te beslissen dat er daar geen reden toe is.
Het is een delicaat wapen, maar ik ben het niet eens mee u dat
het altijd moet worden veroordeeld.
De voorzitter. - Dat heb ik niet gezegd.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Een van de rode draden doorheen de uiteenzettingen van de verschillende sprekers die we hier al gehoord hebben, is het gebrek aan impact van de staat op het hele gebeuren. Wanneer hij echter oplossingen suggereert, zegt de heer Misser precies dat er overleg moet komen met staatsorganen, met de staatsstructuur, ook al weet hij dat de kans dat dit reëel iets oplevert heel beperkt is. Wat denkt hij dat we moeten doen om te vermijden dat we het verwijt krijgen dat we een of andere partij, ook politiek, beïnvloeden of bevoordelen? Elke stap, elk initiatief zal immers wel een of andere partij begunstigen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De heer Misser sprak over een Zimbabwaanse joint venture met het bedrijf van Kabila. Toen we vorig jaar in Zimbabwe waren, hoorden we dat de enorme betrokkenheid van de legerchefs bij de verschillende mijnen precies een van de redenen is dat Zimbabwe in Congo blijft. In welke mate is dit waar? Hoe ver gaat die betrokkenheid? Gaat het om echte bedrijven of draait alles enkel rond de chefs zelf?
Heeft de heer Misser zicht op het aantal Belgen dat op het ogenblik in Congo actief is in alle mogelijke sectoren? Ik bedoel daarmee niet de bedrijven die van hieruit werken, maar de mensen die verbonden zijn aan een bedrijf in Congo en Zimbabwe en daarin een positieve of negatieve rol spelen.
Zijn de diamanten die vanuit Angola naar Congo worden gebracht, enkel UNITA-diamanten of gaat het ook om andere diamanten? Waarom is het voordeliger ze naar Congo te laten komen? Verdwijnen ze zo sneller in het geheel van de illegale handel of zijn er andere redenen?
De heer Misser vraagt zich af hoe België Belgische bedrijven kan vervolgen als er daarvoor geen wettelijke instrumenten zijn. Onze rol is het de legale of illegale betrokkenheid van Belgische bedrijven bij de legale of illegale handel vanuit Congo na te gaan. Hoe we ze kunnen straffen, moeten wij niet bepalen.
Ter afronding van onze onderzoekscommissie stellen we wel aanbevelingen voor de regering op. Heeft de heer Misser suggesties op dit
punt, voor het geval we vaststellen dat inderdaad heel wat bedrijven op illegale manier betrokken zijn bij de handel uit het gebied van de Grote Meren?
De heer Misser sprak over de spectaculaire toename van de ontginning en uitvoer van grondstoffen vanuit Rwanda en Burundi. Sinds enkele maanden heeft Burundi een nieuw parlement. In welke mate kan dit feit invloed uitoefenen op de legale en illegale handel vanuit Burundi?
De voorzitter. - Mijnheer Misser, heb ik het goed begrepen dat u zegt dat Sogem niets verkeerds heeft gedaan, omdat ze in dat gebied altijd actief zijn geweest, gewoon hebben doorgewerkt en hun belastingen hebben betaald aan de autoriteiten die op dat ogenblik bevoegd waren, dit wil zeggen eerst aan de centrale Congolese staat, daarna aan de rebellen?
U zegt dat niet bewezen kan worden waar de opbrengsten van de plunderingen heen gaan. Voor Zimbabwe kan dat kloppen, dat weet ik niet. Een andere expert heeft in onze commissie echter met cijfers aangetoond dat het officiële budget van het Rwandese leger ruimschoots onvoldoende is en niet beantwoordt aan de reële uitgaven ervan. Wij kunnen dus veronderstellen - ik zeg niet
bewijzen - dat een belangrijk deel van de opbrengst van de exploitatie van grondstoffen in het oosten van Congo dient voor de financiering van militaire operaties van het Rwandese leger. Dat is in tegenspraak met wat u zegt. Ik beschik over onvoldoende elementen om te bepalen wie gelijk heeft en ik spreek me daar dan ook niet over uit, maar graag kreeg ik daarop wel een reactie van u.
De heer François Misser. - Ik heb inderdaad niet veel gezegd over de toestand in Rwanda omdat ik niet alle plunderingen overal ter wereld heb onderzocht. Ik kan u enkel de gegevens meedelen waarover ik beschik. Ik kan niet zeggen dat Rwanda geen enkele verantwoordelijkheid draagt in de plundering van Congo. Ik heb over Sogem gesproken omdat ik me die zaak goed herinner. Ik geloof dat er een tiental andere maatschappijen zijn, maar dat heb ik niet persoonlijk onderzocht. Het is alleszins niet mijn bedoeling Burundi, Uganda of Rwanda vrij te spreken. Ik ben het ermee eens dat de oorlog Kagame niets kost en dat Rwanda onmogelijk zelf voor de financiering van de oorlog kan instaan. Dat is een geloofwaardige opvatting. Sommige onderzoekers bevestigen dat
het onmogelijk is na te gaan wat de uiteindelijke bestemming is van de hulp. Op die manier wordt een bijdrage geleverd tot de financiering van de oorlog. Aangezien de hulp kan worden gebruikt voor infrastructuurwerken en sociale uitgaven in Rwanda, komen er middelen vrij voor andere doeleinden. Charles Josselin, de Franse minister van ontwikkelingssamenwerking, is tot die conclusie komen. Zijn redenering klinkt geloofwaardig, maar ik heb hierover geen specifieke opvatting.
Wat De Beers betreft, heeft zich in 1997 een belangrijke gebeurtenis voorgedaan. Ik heb het over de machtsgreep van Kabila in Kinshasa, die korte tijd daarna werd gevolgd door de verbreking van de exclusiviteitsovereenkomst voor de commercialisering tussen de MIBA en De Beers. Er
volgde toen een periode van opbod. Tot dan toe was de Congolese productie als het ware gevangen. Met Kabila, een rebel, begint de productie zich af te scheiden. Het is geen toeval dat ook Angola zich met de hulp van bepaalde Antwerpenaren, Israëli's, Russen en Brazilianen probeert los te maken. In 1999 verklaart De Beers, dat zich in dat opzicht katholieker dan de paus gedraagt, dat ze geen bloeddiamant meer willen kopen en dat ze geen Congolese of Angolese diamanten meer zullen kopen, zelfs niet van de regering. Deze mensen houden er een fundamentalistische zuiverheidsopvatting op na en doen zich voor als politiek correct om hun concurrenten te benadelen. Ze wekken de indruk dat diamanten afkomstig uit landen die niet in oorlog zijn, zoals Guinee Conakry of de Centraal-Afrikaanse
Republiek, waaruit zij zich hebben teruggetrokken, oorlogsdiamanten zijn. In feite is dat misleidend. Ze willen doen geloven dat alle verboden diamanten oorlogsdiamanten zijn. Dat is niet juist, gesmokkelde diamant is niet altijd bloeddiamant. We moeten logisch blijven. Men zou kunnen denken dat Afrikaanse diamanthandel die niet via De Beers verloopt, verdacht is. We mogen evenwel niet uit het oog verliezen dat er een handelsoorlog wordt gevoerd. De heer Michel heeft het daarover gehad en ik denk dat hij het op dat vlak bij het rechte eind had.
Inderdaad, mijnheer Destexhe, de Ingadam produceert nog steeds elektriciteit. Er vindt uitvoer plaats, maar het is moeilijk het vertrouwen terug te winnen. Congo-Kinshasa heeft zich erover beklaagd dat
Congo-Brazzaville zijn elektriciteit niet regelmatig betaalt. Wat de landen van zuidelijk Afrika betreft, is er een probleem met de prijs. Voor concrete bedragen verwijs ik u naar de nationale elektriciteitsmaatschappij van Congo.
Het verhaal van Salim Saleh is een echte saga. Hij is de halfbroer van Museveni en was vennoot van Branch Energy Ltd voor de ontginning van goud in Uganda. Iedereen die onderzoek heeft gedaan naar de huurlingenkwestie, kent deze maatschappij. Een deel van het personeel van deze maatschappij bleek voor Executive Outcomes te hebben gewerkt. Zowel Salim Saleh als generaal Kasini waren betrokken bij de goudontginning in het oosten van Congo. Ze hebben zelfs gezorgd voor een opstand binnen de opstand. Dit heeft geleid tot een
breuk binnen de RCD, waardoor de RCD tegenover de MLC kwam te staan. Ze waren van oordeel dat Jean-Pierre Bemba zich te veel macht begon toe te eigenen. Ze hebben zelfs een provincie gecreëerd, namelijk de provincie Kibali-Ituri. Op dit vlak moet nog heel wat worden onderzocht. Ik zal hierover zoveel mogelijk informatie voor u trachten bijeen te sprokkelen.
Wat de Zimbabwanen betreft, vermeld ik Vitalis Zvinavashe, de bevelhebber van het leger. Hij is een van de vier aandeelhouders van Osleg. Zijn naam komt voor op de lijst die de Raad van de Europese Unie heeft opgesteld van twintig personen aan wie geen visum mag worden verstrekt en wier vermogen in beslag moet worden genomen. Onder ons gezegd, is dat een goede zaak, maar aangezien hierover al
anderhalve maand wordt gesproken, maak ik me geen enkele illusie: zijn vermogen is al lang in veiligheid gebracht.
Ik kan de heer Dubié meedelen dat ik het embargo tegen Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid persoonlijk heb gesteund. Het betreft een delicate aangelegenheid. Ik ben het eens met wat u zegt over Birma. Met Zuid-Afrika was het gemakkelijk omdat het ANC en de vakbonden alle Europese burgers hadden opgeroepen om iets te doen. Wat Angola, Rwanda, Burundi, Congo en Irak betreft, liggen de zaken anders. De bevolking van die landen heeft nooit om een embargo gevraagd. Het is onze plicht naar hen te luisteren.
Ik heb niet gesproken over overleg met de staat, dat hebt u waarschijnlijk verkeerd
begrepen. Ik heb gesproken over overleg met de burgerbevolking, met de krachten die in Congo leven, namelijk de vereniging van Congolese ondernemers, de vakbonden en de kerken. Via hen moeten we het terrein aftasten. Gelet op het demografisch deficit in Congo, moeten we een beroep doen op deze groepen om te weten te komen wat de bevolking van ons denkt en wat ze van ons verwacht.
Ik heb geen bijzonder onderzoek gevoerd betreffende het aantal Belgen. Ik heb niet veel informatie over dat onderwerp. Strategische figuren, zoals de heer Forrest, zouden hierover interessante gegevens kunnen verstrekken. De kritiek op hem is wellicht niet helemaal terecht. Van zijn slag zijn er niet veel. De heer Damseaux misschien. Voor het overige meen ik te weten dat
sommige personen hebben geprobeerd een evaluatiecontract te krijgen. De heer Greg Huppert van IDV in Antwerpen kan u wellicht meer vertellen over de werking van de diamantcircuits. Hij zou zijn mening over dit onderwerp kunnen geven en kunnen zeggen of de schattingen juist zijn. Er zijn immers duizend manieren om te frauderen. Een contract kan wettelijk perfect in orde zijn, ook al worden de diamanten bij het begin van de keten ondergewaardeerd en bij hun aankomst overgewaardeerd. Er zijn heel wat verschillen.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Er is niet alleen Congo. Denk ook maar eens aan Enron in de Verenigde Staten.
De heer François Misser. - Precies!
Over de aanbevelingen kan ik mij niet uitspreken. Ik vind dat het de moeite loont te onderzoeken wat er op het terrein kan worden ondernomen. De organisatie van de gewone plunderingen is in handen van gewapende benden: de FAC - Forces armées congolaises -, de RCD en zelfs buitenlandse legers. Het herstel van de macht van de staat kan een oplossing bieden. Zij moet ervoor zorgen dat de soldaten worden betaald, dat ze worden gedemobiliseerd en dat ze de bevolking laten werken. In een nieuwe Congolese staat kan er een vorm ontwikkelingshulp worden overwogen waarbij het leger niet langer een gevaar voor de bevolking vormt, maar een hulp. Dit is een mogelijke aanbeveling,
maar ik zal u mijn bedenkingen later schriftelijk bezorgen.
Bij mijn weten heeft Sogem niets verkeerds gedaan. De toestand is volgens mij niet veranderd.
Ik zal het nu hebben over de opbrengst van de plundering. Ik heb hoofdzakelijk gesproken over de dingen waaraan de opbrengst niet wordt besteed. We zouden kunnen veronderstellen dat er door Ugandezen in Congo wordt geplunderd om de Ugandese schatkist te spijzen. Dat is evenwel niet het geval: een deel van het geld verdwijnt; het hout, het goud en de diamanten die naar Uganda worden gevoerd, leiden niet tot een versterking van de staatsmacht. Hetzelfde geldt voor Zimbabwe, waar de voorraden van NOCZIM worden geplunderd, een semi-overheidsonderneming die vanuit
Congo brandstof invoert voor het Zimbabwaanse leger. Er bestaat eigenlijk een joint venture tussen de nomenklatoera van al deze landen, de rebellen inbegrepen, enerzijds, en de buitenlandse machten, anderzijds, die samen de Congolese bevolking en in zekere zin ook de belastingbetalers van de landen die hun legers hebben gestuurd, plunderen. Het is in die zin dat we moeten werken. We mogen niet bij de simplistische opvatting blijven dat het Zimbabwaanse leger Tshibwe gebruikt om zijn oorlog te financieren. Het is complexer dan dat. Het is ook een kwestie van persoonlijke verrijking.
De voorzitter. - Mijnheer Misser, ik dank u voor uw zeer interessante getuigenis. Het verheugt me dat u ons nog bijkomende informatie zult bezorgen. Ik verzoek u deze informatie naar het secretariaat van de commissie te sturen.
Ik zou graag weten wat uw opvatting is over het Kimberleyproces, dat hier al vaak aan bod is gekomen. Volgens sommigen zal dit initiatief het probleem niet oplossen, maar anderen zijn het daar niet mee eens.
U bent zeer goed op de hoogte van deze materie. Uw visie zou interessant voor ons kunnen zijn.
De heer François Misser. - Ik zal trachten deze moeilijke vraag te beantwoorden.
Het gaat hier om pionierswerk. Er moet een marktregeling worden uitgewerkt tussen de producerende en de verbruikerslanden. De NGO's en de diamantindustrie worden bij dit proces betrokken. Door er nog andere actoren uit het middenveld bij te betrekken, zoals de vakbonden, kan het proces nog worden verbeterd.
Met vijfenveertig Staten loopt het wat moeilijk. Wij hebben een certificeringssysteem op touw gezet met Angola en Sierra Leone.
De gemmologen zijn in een echte godsdienstoorlog verwikkeld. Sommigen beweren dat de oorsprong van sommige diamanten met
zekerheid kan worden achterhaald. Anderen gaan er echter van uit dat dit in het huidige stadium van de technologische ontwikkeling nog niet kan.
Volgens de gemmologen, onder wie ook de heer Van Bockstael, bestaan er alleszins opvallende gelijkenissen tussen stenen uit Sierra Leone, Venezuela, Canada, Rusland... Zo lang er geen globale marktregeling bestaat, kan men altijd een steen in Antwerpen gaan aanbieden; in plaats van te verklaren dat het een steen is van de rebellen uit Sierra Leone, zeg je gewoon dat hij waarschijnlijk uit Brazilië komt. Dat kan voldoende zijn...
Men kan altijd leugens verzinnen. Wat er ook van zij, er wordt een nieuwe constructie opgezet. Het Kimberleyproces wordt in maart door de
algemene VN-vergadering besproken. Dat wordt een krachtmeting. Sommige staten zijn voorstander van een zeer dwingend systeem; ik denk meer in het bijzonder aan de Verenigde Staten. Ik nodig u uit eens na te denken over de redenen waarom de Verenigde Staten de markt voor diamant willen reguleren en die voor petroleum niet. Produceren de Verenigde Staten diamanten? Als het hen niets kost, zijn de Amerikanen er snel bij om anderen de les te lezen, meer bepaald de Belgen en de Afrikanen die tot over hun oren in de diamant zitten... Het is dus voorzichtigheid geblazen!
Ik weet niet welke houding de Russen in de Veiligheidsraad zullen aannemen. Zullen zij akkoord gaan met het internationaal certificeringssysteem? Een consensus bewerkstelligen is niet
gemakkelijk en pionierswerk vergt meestal tijd. Dat gaat niet in een handomdraai! In twee jaar tijd zijn we al een heel eind opgeschoten. Alle betrokkenen rond de tafel krijgen, Oekraïners, Angolezen, Zuid-Afrikanen, Belgen, met andere woorden zowel de producenten als de consumenten, is een boeiende maar ingewikkelde onderneming.
Toch mag men niet alles verwachten van het Kimberleyproces. Ook als de fraudebestrijding op gang komt, sluit ik mij aan bij het betoog van de heer Van Bockstael. Zelfs met de beste wetgeving tegen de drugshandel kan de maffia niet uit de wereld worden geholpen...
Met het Kimberleyproces willen we de diamanthandel zo formeel mogelijk organiseren.
Er moet ook rekening worden gehouden met de economische kenmerken van de productie in Afrika. Driekwart van de productie in Congo, een groot deel van de productie in Angola en in West-Afrika zijn informeel. Smokkelen is in Afrika een nationale sport. De Staten zijn zwak. Als er een certificeringssysteem wordt opgezet tussen bijvoorbeeld Luanda en Antwerpen, dat zo solide en veilig is als onze euro, dan zal dat wel werken, omdat het in de formele economie ligt.
Wat zal er in een land in oorlog echter gebeuren tussen de mijn en het certificeringscentrum als cowboys een hold-up plegen en stiekem stenen in de keten binnenbrengen? In Afrika en zelfs op andere continenten staan wij voor de uitdaging om de Staat op te bouwen en te versterken.
India bijvoorbeeld komt helemaal niet ter sprake. Dit land controleert zijn diamantuitvoer helemaal niet. De arbeidsomstandigheden in de Indische diamantslijperijen zijn zeer betwistbaar. Er zijn veel onzekerheden. Ik denk dat wij maar langzaam zullen opschieten. Het blijft een grote uitdaging. Wij hoeven niet negatief te zijn, we moeten geduldig voortwerken.
De voorzitter. - Wat de heer Misser heeft gezegd, stemt grotendeels overeen met de realiteit. Wij willen het beste voor iedereen, maar kunnen niet ontkennen dat sommigen uitsluitend hun eigen belangen verdedigen. Dat is zowel in onze maatschappij het geval als in landen waar het leven heel wat moeilijker is.
Hij beschouwt het Kimberley-akkoord als een stap in de goede richting, maar niet als het einde van de problemen. Dat geldt ook voor de talloze resoluties die de Veiligheidsraad heeft goedgekeurd om het conflict tussen de Palestijnen en de staat Israël op te lossen en die niet worden gerespecteerd. We mogen voor de Afrikanen niet strenger zijn dan voor regimes die sommigen van ons na aan het hart liggen.
Ik meen dat de heer Dubié mijn opmerkingen over sancties niet helemaal correct heeft geïnterpreteerd. Slimme sancties kunnen in bepaalde omstandigheden nuttig zijn, maar het is niet zinvol sancties toe te passen op gebieden waar oorlog wordt gevoerd.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik zou kort willen terugkomen op het Kimberleyproces. Het verheugt mij dat het voor u een stap vooruit betekent. Ik wil er echter toch even aan herinneren dat er een zwaard van Damocles boven het proces hangt. Als ik mevrouw Neyts goed heb begrepen, zou de WTO alles kunnen doorkruisen omdat ze ervan uitgaat dat het onmogelijk is de handel met één land te verbieden. Ik denk meer bepaald aan India dat van niets wil weten. Als het Kimberleyproces helemaal wordt afgewikkeld, zou de handel met India illegaal worden. De klacht die bij de WTO werd ingediend, zou het hele proces op de helling kunnen zetten. Het blijft bij vrome wensen. Wij willen vooruitgang boeken, maar sommige internationale organisaties delen onze waarden en doelstellingen niet. Eens te meer wordt aangetoond dat de WTO, die alles via de handel denkt te kunnen regelen, een oplossing voor ernstige problemen dwarsboomt.
De heer François Misser. - Niets gaat meer in tegen de regels van de WTO als een embargo of een boycot, maar als de Veiligheidsraad een resolutie goedkeurt, dan wordt dat een prioriteit. Als de Veiligheidsraad het licht op groen zet voor het Kimberleyproces, dan heeft India geen keuze meer. Met India kunnen er mijns inziens problemen van sociale aard rijzen. Ik denk bij voorbeeld aan kinderarbeid. Op dit ogenblik is India het meest concurrerende land. In België en in Botswana wordt het personeel in de slijperijen vrij behoorlijk vergoed en geniet het een redelijke levensstandaard. In India klaren kinderen de klus. De wereldvakverbonden, CISL en CMT, beschikken over documentatie over de arbeidsomstandigheden in die sector in India. Wij moeten het Kimberleyproces aangrijpen om in dat land op dat stuk vooruitgang af te dwingen. Het zal wel moeilijk gaan, maar dat is nog geen reden om ons te laten ontmoedigen. Ik denk dat sommige NGO's sneller willen gaan dan de wind.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Erik Kennes. - Ik hoop dat u van mij geen al te hoge verwachtingen hebt. De hele reeks specialisten die hier voor me zijn geweest, hebben u de grote lijnen van de problematiek al uitgelegd. Bovendien was ik wel als een van de eersten met deze problematiek bezig, maar heb ik het dossier het afgelopen jaar niet meer gevolgd, omdat heel veel anderen zich erop gestort hebben en ik andere verplichtingen had. Tenslotte ben ik ook geen mijnexpert, geen econoom en geen geoloog, zodat bepaalde technische details mij ontsnappen. Wel kan ik andere accenten leggen op het verhaal dat u vanuit de voorbije hoorzittingen in grote lijnen kent.
Een van de grote problemen bij het begrijpen van de huidige situatie is het analysekader. Heel
vaak gebruikt men hetzelfde analysekader als voor de toestand in Sierra Leone en Liberia. In de politieke wetenschap werd de toestand daar meestal geanalyseerd als een intern conflict waarbij degene die op het centrale niveau de macht heeft, een beroep doet op externe actoren om deze macht te vestigen en te behouden en probeert alle bestaande instituties op een of andere manier onklaar te maken of weg te spoelen, omdat een institutie per definitie het persoonlijke niveau overstijgt en een bepaalde mate van controle mogelijk maakt.
In Liberia of Sierra Leone gaat het dus om een intern conflict waarbij iemand de president van de macht wil verdrijven en daarbij een beroep doet op buitenlandse actoren, zoals de bekende Libanese of andere netwerken. In
Centraal-Afrika ligt dat anders. Daar gaat het om een regionale oorlog en zijn de actuele gebeurtenissen te verklaren vanuit een machtsvacuüm. Zoals professor Reyntjens u heeft uitgelegd, is de oorlog op het ogenblik het gevolg van het wegvallen van degene die op regionaal gebied de voornaamste bemiddelaar was in het zeer complexe web van onderling verweven conflicten, namelijk Mobutu. Na het wegvallen van Mobutu hebben de conflicten een zelfstandigheid gekregen en op het ogenblik vecht iedereen zijn intern conflict uit op het grondgebied van de buren. Het gaat dus om een regionale oorlog en een complex knooppunt van conflicten op drie niveaus: een lokaal conflict in Congo, vooral in de Kivustreek, een nationaal conflict en een regionaal conflict.
Het
grote probleem, ook voor deze commissie, is de hefboom. Op welk niveau - lokaal, nationaal of regionaal - moet men het eerst ingrijpen om het meeste kans op slagen te hebben? En vooral, welke hefbomen en instrumenten zijn er op het ogenblik nog om aan de situatie iets te doen? Het grootste gevaar op het ogenblik is de criminalisering van de hele streek, waardoor er geen hefbomen meer zijn om invloed uit te oefenen op de situatie.
De nationale staatsstructuur is de voornaamste hefboom die is weggevallen en op lokaal niveau zien we een sociale desintegratie. In de Kivustreek vallen nu alle sociale en morele netwerken weg.
Dit hangt samen met een trend op wereldniveau en daarover wil ik het vandaag vooral hebben. Het systeem van
de nationale staten met hiërarchische regeringsstructuren wordt vervangen door meer horizontale structuren, polyarchische structuren van governance of multipolaire structuren van bestuur en macht, waarbinnen de nationale staat maar één element is. Dit is de globalisering, de wereldwijde liberalisering waarbij grote privé-bedrijven veel sterker zijn dan nationale instituties. De effecten van deze globalisering zijn echter verschillend in Noord en Zuid. In het Noorden vindt de trend van vermenigvuldiging van de machtscentra een tegengewicht in de vorming van structuren van regionale integratie, zoals de Europese Unie. In het Zuiden, vooral in Afrika, leidt de wereldwijde liberalisering echter tot het instorten van staatsstructuren die reeds uitgehold waren,
en op lokaal niveau tot de groei van wat men noemt de informele economie.
Die trend is in Centraal-Afrika in de jaren 1980 begonnen. De grote vraag is wie nu de tussenpersonen, de gatekeepers, zijn tussen het lokale en het globale niveau. Normaal speelt de nationale staat die rol. Typisch voor de Afrikaanse machthebbers is dat ze proberen hun macht uit te bouwen door controle uit te oefenen op de economische stromen tussen het internationale en het lokale niveau, op import en export dus. Dat verklaart ook waarom de economie in deze landen steeds verder is afgekalfd. De nationale staten waren oorspronkelijk dus gatekeepers, maar werden de afgelopen 20 jaar omgevormd van een geheel van instituties tot een geheel van persoonlijke netwerken. Een
aantal militaire actoren hebben de plaats ingenomen van de nationale staat als gatekeeper tussen het globale en lokale niveau. Ze hebben wel geprobeerd nieuwe netwerken te creëren, maar zijn daarin doorgaans niet geslaagd en hebben dan meestal geprobeerd de reeds bestaande netwerken te beheersen.
Tegenover vroeger is er echter één wezenlijk verschil. Vroeger controleerden in de Congolese staat een aantal lokale patrons - de vrienden van Mobutu - de lokale economie en zorgden ze ervoor dat zij de tussenpersonen waren tussen het internationale en het lokale niveau. Nu hebben militairen die plaats ingenomen, met het essentiële verschil dat het niet langer om Congolezen gaat.
Enerzijds is er dus een
liberalisering en globalisering van de gewone economie, bemiddeld door militairen en lokale netwerken en anderzijds is er ook een globalisering van de internationale criminele economie, een soort schaduwzijde van de globale economie die per definitie zeer moeilijk te beheersen is.
Persoonlijk denk ik dat de betrokkenheid van Belgische bedrijven maar één klein element is in het geheel en dat een oplossing, om duurzaam te kunnen zijn, een band moet leggen tussen het lokale en het globale op een manier die ook voor het lokale netwerk een voordeel oplevert. De opbrengst mag dus niet verdwijnen naar een buurland en ook niet naar een Zwitserse bankrekening, zoals dat vroeger het geval was.
Ik wil de evolutie in de
mijnsector nu bekijken in dit breder perspectief. Vaak wordt immers de fout gemaakt de huidige oorlogseconomie los te zien van de globale en de historische context. Men beschuldigt een aantal individuen - name and shame - en men vergeet de historische en geografische context.
De huidige Congolese economie is een radicalisering van wat er vroeger bestond.
De mijnsector is al lang geglobaliseerd. De London Metal Exchange is immers al sinds het midden van de negentiende eeuw operationeel. De mijnsector was wel geglobaliseerd, maar tegelijkertijd sterk gesloten omdat het aantal kopers en verkopers vrij beperkt was. Dat hing natuurlijk samen met een internationaal koloniaal systeem. De mijnsector had het voordeel op
lange en middellange termijn te kunnen plannen. Men wist ongeveer hoe de prijzen van de grondstoffen zouden evolueren en waar men kon investeren.
Met de onafhankelijkheid kwamen er naast de grote mijnmaatschappijen en de nationale koloniale staten ook nationale staten bij en in de jaren zeventig werd het systeem uitgebreid met de ontwikkelingsbanken: de Wereldbank en het IMF.
Tijdens het nationaliseringsproces wordt de mijnsector in vele gevallen genationaliseerd. Botswana is zowat het enige land dat daaraan kon ontsnappen. Dit land is het enige voorbeeld van een goede ontwikkeling van de mijnsector. In 1966 was het BNP in Botswana 163 dollar per capita, ongeveer gelijk aan dat van Congo. In 2000 was het al opgelopen tot 6.600
USD en staat het land gelijk aan landen met een middelgroot inkomen.
Door de nationalisaties wordt in Congo de nationale staat de gatekeeper tussen het lokaal en het globaal niveau. Dat systeem heeft enorm veel voordelen voor de machthebbers: de controle van de economische stromen, de taxatie maar een nog grotere afhankelijkheid van de exportsector. Voor de onafhankelijkheid was afhankelijkheid van de mijnsector in Congo 59% (percentage mijnbouw in de totale export); in 1972 was het opgelopen tot 82%. Dat was voordelig voor de mijnmaatschappij die gedurende een aantal jaren rustig kon werken en investeren. Als de maatschappij het op een akkoordje kon gooien met de nationale regering wist ze dat ze niet zou worden verjaagd.
Een ander aspect is dat de productiestructuren van de maatschappij nauw verbonden waren met de financieringsstructuren. Een Conglomeraat als Anglo American in Zuid-Afrika was gelieerd met een aantal banken en wist zeker dat voor een reeks projecten een financiering kon worden gevonden.
In de jaren 1980 en 1990 verandert de toestand grondig. De internationalisering en globalisering neemt toe. De bedrijven moeten in staat zijn om over de hele wereld te handelen en dat heeft enorme gevolgen. Wie het best gewapend is voor een strijd op wereldvlak, zal het gevecht ook winnen.
Union Minière was vroeger sterk gebonden aan wat er in de kobaltproductie in Congo gebeurde. Nu wil de groep marktleider worden in de
kobaltproductie, om het even waar de kobalt zich bevindt. Maar dat betekent ook dat Union Minière niet meer geïnteresseerd is om op lange termijn grote investeringen te doen in Congo. De groep zal bijvoorbeeld een project exploiteren in het Zuiden van Congo (Kasombo) of projecten ontwikkelen voor de tweede raffinage van een aantal afvalbergen (Kolwezi) omdat dit winst geeft op korte termijn. Eens het project is afgelopen, verplaatst Union Minière zich naar een ander land, zonder zich veel om de gevolgen te bekommeren.
Op globaal niveau wordt de financiering losgekoppeld van de productie; de bedrijven zullen hun financiering onder andere uit de aandelenmarkten halen.
De maatschappijen zullen dus onder druk
staan om zo snel mogelijk winst te maken. De winsten in de mijnsector zijn niet zo groot. Om voldoende return voor hun aandeelhouders te verzekeren zijn de mijnbedrijven dus verplicht om steeds meer op korte termijn te werken. Bovendien zijn de investeringen in de mijnsector nogal risicovol. Men zal dit risico enkel willen nemen als er een dringend conjunctureel tekort is en/of als de investering op korte termijn kan worden teruggewonnen. Als de prijzen van coltan de hoogte ingaan, zal iedereen coltan willen exploiteren. De coltanprijzen en de coltanhandel in de Kivustreek zijn tijdelijk en afhankelijk van een bepaalde internationale conjunctuur.
Aangezien de maatschappijen kortetermijnprojecten ontwikkelen zijn ze ook niet bereid tussenbeide te komen in de
sociale lasten. Dat is één van de grote problemen in Congo en voor de privatisering van mijnbedrijven op het Afrikaanse continent. Gécamines, een bedrijf dat voor zijn personeel zorgde van de wieg tot het graf, bestaat niet meer. Niemand is bereid om de onderneming, samen met de sociale lasten, over te nemen.
Ook de scheiding tussen de exploitatie en de exploratie is een belangrijk aspect. Een mijnbedrijf moet na een aantal jaren op zoek gaan naar nieuwe vindplaatsen en heeft dus een afdeling "exploratie". Omwille van de lage rendabiliteit van dit soort afdelingen - de kans op het vinden van een interessante concessie is misschien één op honderd - hebben een aantal grote bedrijven die eind jaren tachtig afgestoten. Deze
exploratie-experts, meestal technisch hooggeschoolde werknemers, hebben dan zelf kleine exploratiebedrijfjes opgericht. Als ze een interessante site vinden, proberen ze een titel op de concessie te krijgen. Ze verzamelen kapitaal op de aandelenmarkt en verkopen hun concessie nadien aan een grotere maatschappij. De Sadiola Hill concessie in Mali is één van de grootste goudprojecten in Afrika. Die enorme goudconcessie werd haast toevallig door het kleine bedrijf Iamgold, dat op de Canadese beurs werd genoteerd, gevonden. Momenteel wordt de concessie samen met Anglo American geëxploiteerd.
Die kleine bedrijven nemen een groot risico omdat de winst heel hoog kan zijn. In 1996 maakte de "Diamond Fields Resources", junior bedrijf van Robert
Friedland, een enorme winst door de nikkelconcessie van Voisey's Bay te verkopen aan Inco. Maar achteraf bleek de prijs veel te hoog te zijn. De koers van het aandeel van Bre-X, een concessie in Indonesië, werd met de (onopzettelijke?) medewerking van een aantal Canadese financiële analisten kunstmatig enorm opgeklopt. Men stond op het punt deze concessie te verkopen aan een groot bedrijf, maar uiteindelijk bleek het om een speculatieve illusie te gaan, in zekere zin te vergelijken met de zaak Enron.
Het ging hier om zuivere speculatie. Het gevaar bestaat erin dat de juniors zich enkel richten op speculatie op de beurskoersen. Het is ook mogelijk dat een bepaalde junior zich engageert in een concessie en begint te groeien. Dat was het geval bij
First Quantum, een Canadees bedrijf, dat op dit moment zeer actief is in Zambia, aan de grens met Congo. First Quantum bleek geen speculatief bedrijf te zijn, maar bleek in staat te zijn om te groeien. In het zuiden van Congo ontstaat nu een soort geïntegreerd gebied tussen het noorden van Zambia en het zuiden van Katanga.
In Zambia heeft de jongste jaren een privatiseringsoperatie plaats gevonden. Een van de hoofdrolspelers daarin is First Quantum; de financieringsbron van dat bedrijf voor een belangrijk project is Glencore. First Quantum baat zelfs een concessie uit net over de grens in Congo (Lonshi), het mineraal wordt bewerkt in Zambia. De tweede hoofdrolspeler is Anglo American. Die heeft de grootste kopermijn in Zambia opgekocht, de kopermijn van
Konkola. Sinds een maand is bekend dat Anglo zich terugtrekt omdat de investering onvoldoende rendabel is. Enkel middelgrote bedrijven zoals First Quantum lijken groeikansen te kunnen bieden voor deze sector.
Op wereldvlak is er in de mijnsector dus een proces van delokalisering en van globalisering aan de gang. Een mijnbedrijf bindt zich hierbij niet meer aan een bepaald land.
Op wereldvlak hebben ook veel herstructureringen plaats gevonden. Europa is achteruitgegaan als mijngebied. Een gebied dat enorme vooruitgang boekt op mijngebied is Noord-Amerika: Canada en de Verenigde Staten. Canada zal in de volgende decennia als diamantproducent wellicht veel belangrijker worden dan Afrika. Daarom richt een bedrijf als Anglo American
zich vooral op de Canadese en de Amerikaanse markt. Anglo American aast op dit ogenblik veel minder op Centraal-Afrika.
Het tweede gebied dat belangrijk wordt voor de mijnproductie is Australië, en het derde is Zuid-Afrika.
Canada voert een zeer actieve politiek. In 1996-1997 was Canada zeer actief om mijncontracten af te sluiten met de Congolese regering. Canada verleent veel - onder meer fiscale - voordelen aan mijnbedrijven via het wettelijk kader op de beurzen van Vancouver, Toronto, Montreal. Canada steunt sterk de juniorbedrijven die vaak op exploratie zijn gericht. De uitgaven voor exploratie in Canada zijn tussen 1995 en 1997 verdubbeld. Deze bedrijven zijn heel actief zijn geweest in Congo.
Terwijl Canada de thuisplaats is voor de kleinere bedrijven, de juniors, is Londen het wereldcentrum voor de grote bedrijven, de majors. Een bedrijf als America Mineral Fields heeft haar zetel verplaatst van Canada naar Londen, wat misschien wel veelbetekenend is.
In Afrika zelf was de belangrijkste gebeurtenis van de jongste jaren de herstructurering in Zuid-Afrika. Anglo American had tijdens de apartheid een politiek van mining houses, waarbij de bedrijven een verticaal geïntegreerde structuur hadden. Dat is nu veranderd. De grote herstructurering van Anglo is gebeurd via hun productielijnen (zoals goud en platina). Anglo is daarenboven verhuisd naar Londen. Anglo integreert zich dus niet meer zo sterk in Afrika als voorheen.
Ze heeft wel nog een aantal belangrijke projecten, maar ze richt zich steeds meer op de westerse markt. Dat wordt ook weerspiegeld in de officiële politiek van De Beers.
In Congo ten slotte bestond er tijdens de koloniale periode een gesloten systeem, waarbij de investeringen meestal intern ofwel via België werden gegenereerd. Er was een soort conglomeraat tussen de bedrijven en de koloniale administratie, die sterk geïsoleerd van de rest werkten.
Bij de onafhankelijkheid werd dit geïsoleerd systeem overgenomen door de staat. De mijnstructuur bleef nog steeds werken, maar functioneerde vooral in functie van het informele staatsapparaat, via een aantal lokale patroons. Sommigen onder hen hebben het land
leeggeplunderd. Andere patroons zijn erin geslaagd om in de context van de algemene informalisering de zaak te beheren. Een voorbeeld daarvan is Jonas Mukamba, die het diamantbedrijf Miba heeft geleid vanaf 1986 tot de machtsovername in 1996. Hij is erin geslaagd om binnen de Kasai-provincie de diamantopbrengsten, gedeeltelijk althans, te gebruiken voor de eigen bevolking. Hij begrijpt de logica van de informele economie zeer goed. Hij weet hoe om te gaan met een formeel bedrijf en met informele creuseurs, de mensen die artisanaal diamant opgraven. Hij is een ander type patron dan Kengo wa Dondo. Deze laatste heeft het land geplunderd.
Het hele politiek-economische staatsapparaat werd zo van binnenuit uitgehold. Het belangrijke symbool daarvan was de
instorting van de mijnen van Kamoto in 1990. Er werd aan overexploitatie gedaan, officieel om de buitenlandse schuldenlast terug te betalen. De uitgebate schachten van de mijn werden niet opnieuw opgevuld zodat alles uiteindelijk in elkaar is gestort. De genadeslag werd gegeven door de gouverneur in Katanga (1991-1995) die het technisch Kasai-personeel heeft weggejaagd en die via een opération mitraille ervoor heeft gezorgd dat Gécamines definitief werd leeggeplunderd.
In de jaren negentig werd Congo als het ware gedesindustrialiseerd. Dat proces heeft plaatsgevonden in Kivu, in Katanga, in Kasai. De informele economie groeide; vanaf 1982 werd de handel in goud en diamant geliberaliseerd en daardoor kwamen er enorm veel kleine
creuseurs.
Toen Kabila in 1996 aan de macht kwam, werd hij vaak beschuldigd van het uitverkopen van zijn land. Die beschuldiging is niet helemaal terecht. De privatisering van de hele sector heeft vooral plaatsgevonden onder Kengo wa Dondo, vanaf 1994. Het land stond trouwens in een zeer zwakke onderhandelingspositie. Gécamines zat helemaal aan de grond en de Miba had, zoals de volledige sector, te kampen met desinvesteringen.
Onder druk van de Wereldbank werd er geprivatiseerd. Er werd voor geopteerd om een aantal kleinere projecten in handen van buitenlandse bedrijven te geven, met een meerderheidsparticipatie van 51% voor de regering en 49% voor het bedrijf. Onder het bewind van Kengo zijn de meeste
privatiseringscontracten ondertekend. Er waren contracten voor een aantal grote bedrijven, zoals Barrick, één van de grootste goudbedrijven ter wereld, en een aantal juniors die meer aan speculatie deden, zoals Lundin, die niet zelf concessies uitbaat maar erop speculeert zijn mijnbedrijf te kunnen verkopen aan een groter bedrijf. De grootste koper- en kobaltconcessie in Congo is op dit ogenblik die van Tenke-Fungurume in het zuiden en deze is nog altijd formeel in handen van Lundin. Er zijn grote bedrijven die belangstelling hebben maar aangezien de koperprijzen zijn ingestort, is de toekomst van dit project onzeker. Die zal ook afhangen van de evolutie in Zambia.
Er is dus een privatisering gebeurd, die werd versneld tijdens de laatste
maanden van het regime van Mobutu. Toen heeft de minister van mijnen, en niet Kabila, van de situatie geprofiteerd en hij heeft enkele minder interessante mensen in de sector binnengebracht, waaronder Sanjivan Ruprah, de man die enkele weken geleden werd gearresteerd. Wel heeft Kabila onder zijn regime nog meer dan tevoren enorme onzekerheid doen ontstaan in de sector door het in vraag stellen van bepaalde contracten, door de geldhonger en incompetentie van zijn mensen. Hij wilde monopolies afschaffen en de oppervlakte van de concessies beperken. Er was evenveel corruptie als voordien. Een aantal juniors hebben zich toch geëngageerd, maar uiteindelijk heeft de oorlog alles stopgezet omdat geen enkel groter bedrijf zich nog wou wagen in het Congolese wespennest.
Het probleem was vooral incompetentie. De minister van mijnen die in 1997 bevoegd was bijvoorbeeld, wist letterlijk niets van de hele sector, wat uiteraard de weg opende voor wie de knepen van het vak wél kende en zijn schaapjes op het droge wilde halen.
Onder het regime van Kabila werd de staat volledig "geïnformaliseerd". Voordien bestond in de sector nog een zekere structurering onder een aantal lokale patrons maar die valt nu ook weg. De grote erfzonde van het regime van Kabila is dat hij nooit heeft beseft dat een land als Congo moet worden beheerd via een aantal persoonlijke netwerken. Kabila kende die niet en wilde die niet kennen. Hij was er alleen in geïnteresseerd om zoveel mogelijk winst uit de sectoren
te halen. Kabila heeft er dus voor gezorgd dat, ook op het niveau van de persoonlijke netwerken, de mijnsector werd gedestructureerd. Hij heeft iemand als Okoto aangesteld aan het hoofd van de MIBA. Die is notoir incompetent en bovendien een Tetela. Een Tetela plaatsen aan het hoofd van een streek als Mbuji Mayi die wordt gedomineerd door Luba, is vragen naar problemen. Okoto werkt op dit ogenbik alleen voor de regering en natuurlijk ook voor Zimbabwe.
Op het lokale vlak gebeurde sinds 1982 een liberalisering van de handel, waarbij de netwerken die toen werden geconstitueerd in de handel van diamant en goud, een grote mate van eigen sterkte vertonen. Dit is van enorm belang. Er gebeurde een informalisering van de sector, wat betekent dat de industriële
vorm van exploitatie is weggevallen.
In de diamantsector heeft de informele handel de overhand genomen. Dat gebeurde ook in de kobaltsector via de exploitatie van heterogeniet, een mineraal met een lage teneur aan kobalt en koper. Ook die handel is in de handen gekomen van een volkseconomie en kleine entrepreneurs die met schop en primitief materiaal de zaken exploiteren en achteraf verkopen.
Wat is de betekenis van deze lokale netwerken? Wat is hun betekenis voor de mensen die er werken en voor de lokale economie? Wat kan men ermee doen?
Toen de oorlog in 1998 is uitgebroken, heeft men de nationale structuren vervangen door een regionale alliantie. Militairen die uit Zimbabwe en Rwanda en in
mindere mate van Oeganda kwamen, hadden allen zonder enige uitzondering hun sporen verdiend tijdens de strijd voor de onafhankelijkheid van hun land en wensten daarvoor iets terug te krijgen voor hun engagement in het verjagen van Mobutu.
Zij hebben geprobeerd de bestaande netwerken te heroriënteren. In de Kivustreek bestond reeds een enorme handel in goud en diamant. Rwanda heeft de netwerken geheroriënteerd via Kigali. De informele handel via Kigali was veel minder groot dan die via Bujumbura en via Oeganda. Rwanda heeft dan de handel met militaire middelen naar Kigali gericht.
Wat is nu het statuut van de informele netwerken op het lokale vlak? Omdat de diamantnetwerken zo sterk zijn is niemand er ooit in geslaagd
de diamanthandel echt te controleren. Het Ngoyi Kasanji-verhaal is zeer illustratief voor wat in Congo gebeurt. Op een bepaald ogenblik vindt een lokale creuseur een enorme diamant van 265,85 karaat. Hij heeft die diamant gevonden buiten de Miba-concessie en verkoopt hem aan de lokale opkoper Kasanji, die de voorzitter is van de Fédération Congolaise des diamantaires. Om de diamant te kunnen kopen moet Kasanji geld lenen en naar verluidt zelfs zijn huis hypothekeren. Hij vliegt naar Kinshasa om de diamant aan een Libanese handelaar te verkopen, maar die biedt een te lage prijs. Kabila krijgt er weet van, de veiligheidsdiensten arresteren Kasanji en ontnemen hem de diamant. Achteraf worden ook de vice-gouverneur en de provinciale directeur gearresteerd samen met
een reeks andere notabelen. Kabila begint te onderhandelen voor de verkoop van de diamant, maar de netwerken sporen alle handelaars over de hele wereld aan deze diamant niet te kopen om te vermijden dat de deur wordt opengezet voor alle mogelijke misbruiken. Uiteindelijk kon de Kabila-regering deze diamant dus niet verkopen en was Kabila verplicht met Kasanji te onderhandelen. De diamant werd uiteindelijk verkocht aan een lokale diamanthandelaar in Israël.
De lokale diamanthandelaars zijn er dus in geslaagd hun wil op te leggen aan de nationale regering. Een ander voorbeeld: het huidige hoofd van de Congolese inlichtingendiensten heeft drie maand gekampeerd in Tshikapa aan de grens met Angola. Hij probeerde met allerlei middelen de handel te
controleren, maar het is hem niet gelukt. Iemand die de streek niet kent, kan er niet penetreren. Dit hoofd van de veiligheidsdienst, een Burundees maar die door een handelaar uit Kasai werd geadopteerd, kent de taal en de streek, maar moest onverrichter zake terugkeren.
Een eerste probleem van Congo is de criminalisering van de sector. Als men de criminalisering laat verder gaan zal er geen hefboom meer zijn om er iets aan te doen. Momenteel is er in Lubumbashi een bedrijf actief, Socodis genaamd. Het koopt in het buitenland goedkope vis op (de mpiodi of "Thomson") en verkoopt die aan dumpingprijzen, waardoor de plaatselijke markt wordt kapotgemaakt. Met het geld dat het bedrijf daarmee verdient wordt dan diamant gekocht die in het buitenland wordt
verkocht. Men vermoedt dat dit soort netwerken banden heeft met Arabische netwerken, men denkt zelfs met Al-Qaeda, maar dat is slechts een hypothese. Het is alleszins een teken van de enorme criminalisering van de sector. Indien het land verder in de greep komt van dit soort actoren, kan op termijn zelfs de president van het land door dit soort netwerken worden aangesteld. Als ik mag kiezen, dan zie ik liever Union Minière in Congo dan dit soort mensen.
Het grote probleem ligt bij de gatekeeper. De tussenschakel tussen de globale en de lokale economie moet worden vervangen.
Wie heeft toegang tot de commerciële stromen en wie profiteert ervan? Het is duidelijk dat Rwanda ervan profiteert. In Kigali schijnt
zich een bouwwoede voor te doen die wordt gefinancierd met opbrengsten uit deze streek. Uganda als Staat profiteert er minder van. Daar zijn het eerder individuen die er baat bij hebben. Wat Zimbabwe betreft, is de situatie gekend. Angola is minder betrokken bij de economische exploitatie, maar dat heeft ook technische redenen. De petroleum van Angola zou niet te raffineren zijn door de installaties in Congo en het transport van Rwanda naar Kinshasa is onmogelijk omdat de transportinstallaties worden beheerd door de firma's die op dit ogenblik de verdeling in Congo zelf in handen hebben.
Wat zijn de mogelijkheden voor de plundering van een land? De mogelijkheden om een land te plunderen verschillen naargelang de aard van de grondstof. Een diamantmijn is
gemakkelijk te exploiteren. Rond diamant kan makkelijk een informele economie worden opgebouwd omdat diamant niet veel weegt en makkelijk te verbergen is. Een koperbedrijf is zeer moeilijk te exploiteren. Voor de exploitatie van een koperbedrijf is een grote oppervlakte en een enorme infrastructuur nodig. De enig manier om profijt te halen uit een koperbedrijf is, zoals Zimbabwe doet, iemand het bedrijf laten leiden voor rekening van de regering. De Groupe Centre (Gécamines) wordt geleid door Bredenkamp die voor rekening van Zimbabwe werkt. Rond een koperbedrijf kan zeer moeilijk een informele economie worden geconstrueerd.
De uitbating van petroleum kan dan weer helemaal niet worden geïnformaliseerd. Het is een handige grondstof voor een
machthebber. Immers, als een petroleumbedrijf een akkoord sluit met een regering, en ermee akkoord gaat een bepaald percentage belastingen te betalen, heeft de regering de volledige controle over deze concessie. Een petroleumconcessie is slechts enkele vierkante kilometer groot en dus makkelijk te controleren. Dat is veel moeilijker bij grondstoffen als diamant, koper en kobalt.
Misschien is er een mogelijkheid om de informele economie productief aan te wenden. Een aantal denksporen in deze richting kunnen worden uitgetest. Deze problematiek is uiteindelijk veel fundamenteler dan het beschuldigen van een of ander bedrijf. Men zou bijvoorbeeld de beschuldiging kunnen uiten dat Union Minière in de coltanhandel betrokken is. Het probleem is echter niet
in de eerste plaats de betrokkenheid van bepaalde bedrijven, maar wel wat er gebeurt met de opbrengsten uit die handel. Ik verkies een ernstig bedrijf boven een semi-crimineel bedrijf. Als nu niets wordt gedaan, zal het gevaar bestaan dat het land uiteen valt. Er ontstaat een economische zone rond Rwanda, Burundi en de Kivustreek. Er groeit ook een nieuwe economische zone rond Zuid-Katanga en Noord-Zambia. Zambia heeft grote belangen in Congo en zou niets liever wensen dan die banden aan te halen. Als op de informele economische structuur geen politieke of andere beheersinstituties wordt gebouwd, vrees ik dat het land zal uiteen vallen. Het tussenniveau bestaat niet meer.
Persoonlijk - maar dat is een gewaagde hypothese - denk ik dat het misschien nuttig kan
zijn om op politiek vlak een aantal oude patroons die bewezen hebben Congo te kunnen beheren, terug te brengen. Ik zie geen betere oplossing. Ik zie liever iemand van het type als Jonas Mukamba aan het hoofd van Miba dan de huidige beheerder. Het fundamentele probleem is er een van destructurering. Informele economie is gedeeltelijk gestructureerd. Het probleem is dat op het lokale vlak alle morele en andere principes wegkwijnen. Als de Mayi-Mayi investeren in de exploitatie van coltan of andere grondstoffen, dan doen ze dat om te overleven, maar in een context van verlies van alle referentiepunten. Jongeren uit de Kivu die nu achttien zijn, zijn nog nooit naar school geweest. De gevolgen daarvan op lange termijn zijn catastrofaal. Mensen zonder beroepskansen kunnen makkelijk gedwongen
worden te gaan moorden voor eten. Er moeten middelen worden gezocht om een soort sociale herstructurering op gang te brengen. Volgens mij is dit ook mogelijk met de lokale traditionele chefs, die in de Kivu nog steeds een zeker gezag hebben. Er valt hier veel kritiek op te leveren, maar ik zie geen andere mogelijkheid.
Het enige alternatief is dat men verder gaat met de militarisering van de volledige sector, waarbij lokale commandanten om het even wat doen. Op het nieuws hebt u wellicht vernomen wat er gebeurt in het noordoosten van Congo en in de Kivustreek. Het gaat gewoon van kwaad naar erger. Als men er niet in slaagt de herstructurering op een of andere manier te leiden, vrees ik dat men geen hefbomen heeft om er iets aan te doen.
Ik vraag me ook af - ik ben geen specialist en breng dit alleen maar in het midden - of de mogelijkheid niet bestaat om ernstige mijnbedrijven te betrekken in de onderhandelingen. Bestaat de mogelijkheid niet mijnbedrijven te vragen in welke voorwaarden ze bereid zijn om te investeren in de streek en wat ze willen doen? Dit betreft niet alleen de exploitatie, maar ook bijvoorbeeld een financiering van de sociale sector via ontwikkelingshulp.
Want het fundamenteel probleem is het scheppen van een nieuw perspectief. Voor wie bijvoorbeeld in Kivu is opgegroeid en bij een of ander netwerk werkt maar geen perspectief op verbetering heeft, is geweld het enige alternatief. Men moet erin slagen een zeker perspectief te geven op een betere
toekomst. Dit zou kunnen gebeuren in de vorm van de belofte dat als men de wapens neerlegt er zal worden geïnvesteerd. Indien geen perspectief wordt geboden voor de hele streek, vrees ik dat men geen middelen meer zal hebben om er iets aan te doen en zal Liberia klein bier zijn vergeleken met wat er in Congo zou kunnen gebeuren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Kennes heeft ons een belangrijk kader van bedrijfseconomie geschetst, dat duidelijk is toegespitst op de mijnbedrijven. Van de vorige sprekers hebben wij niet zulke duidelijke uiteenzettingen gehoord. Ook heeft hij zeer concrete voorstellen gedaan die ons kunnen helpen.
Hij is ook heel moedig, want hij heeft namen genoemd, maar zei te hopen dat deze niet verder worden vernoemd. Alles wordt echter officieel genoteerd. Mogelijk kan hij ons nog meer zaken vertellen waarvoor we eventueel met gesloten deuren kunnen handelen.
Onze opdracht bestaat erin naar aanleiding van het VN-rapport van april vorig jaar, de Belgische betrokkenheid bij de plundering van het
gebied van de Grote Meren te onderzoeken en zowel de illegale als de legale wegen van onze bedrijven te onderzoeken, daarover een rapport te maken, er de nodige conclusies uit te trekken en voorstellen te doen.
In dat opzicht kom ik nog even terug op enkele concrete zaken. In "Le secteur mineur au Congo: déconnexion et descente aux enfers" van de heer Kennes lees ik op bladzijde 327: "Ce qui frappe dans la saga de la Gécamines comme dans les autres aventures du secteur minier, c'est la prépondérance des intermédiaires non-miniers et surtout des transporteurs." Ik heb nog niet veel gehoord over tussenpersonen en transporteurs. Aangezien dit ook een aantal Belgische bedrijven betreft, vraag ik dat daarop,
eventueel met gesloten deuren, dieper wordt ingegaan.
De heer Kennes heeft Union Minière, Umicore en America Mineral Fields genoemd. Ik herinner mij dat één van de beheerders van Umicore een oud-politicus is.
We weten dat 20% van America Mineral Fields, het bedrijf van de beruchte Boulle, in handen is van Umicore. Er is nogal wat kritiek op America Mineral Fields omdat het duidelijk een van de Kenya's cowboys wordt genoemd en samengewerkt heeft met de huurlingenfirma IDAS uit België. Er zijn dus links met België. Daarover had ik graag wat meer gehoord. Zitten we op een verkeerd spoor en hoe zit de zaak juist in elkaar? Collega Wille heeft zonet nog gevraagd wat criminaliteit is en wat niet. Dat
weten wij immers niet precies.
Na het rapport van de VN heeft Sogem op 19 april 2001 een brief gestuurd om zijn verontwaardiging te uiten. Ik kom even terug op Sogem. In het VN-rapport lees ik het volgende.
"Artikel 92 laat uitschijnen dat Sogem klant is van mevrouw Aziza Kulsum Gulamali. Deze stelling komt geenszins met de werkelijkheid overeen. We hebben nooit contact gehad met die persoon en we hebben nooit commerciële transacties gedaan met maatschappijen waarmee deze persoon betrokken zou zijn."
We weten wel dat de heer Forrest zaken heeft gedaan, maar we vragen ons af waar de semi-criminaliteit precies zit.
De bestellingen van Sogem zijn bij de fameuze MDM in Bukavu gedaan, een coltantrader die Sogem en Umicore bevoorraadt en nogal wat banden met België heeft die we zouden moeten kunnen blootleggen.
Vorige week had de heer Misser het over Gécamines. Hij beweerde dat het Ridgepointe-contract werd ingetrokken. Ook hier komen weer de Belgische namen Forrest en Bredenkamp voor. In Katanga wordt door velen beweerd dat er belangenvermenging was toen de heer Forrest aan het hoofd stond van Gécamines. De heer Misser vroeg zich af of deze Congolese beschuldigingen gefundeerd zijn. De
Belgische staat kan eisen dat de desbetreffende contracten worden voorgelegd. De bouw van de STL-raffinaderij zou door de Delcrederedienst voor 120 miljoen dollar zijn gedekt. Ik heb dat nagetrokken bij de Delcrederedienst. In een brief van 8 februari laat de dienst mij weten daarvan niet op de hoogte te zijn. De Delcrederedienst steunt daarentegen wel een zaak van de heer Forrest voor een veel kleiner bedrag, met name voor de opwaardering van slakken (scories). Het gaat om terrils of industrieel afval dat sinds de jaren twintig onder de blote hemel ligt opgeslagen. De plundering kan natuurlijk ook gebeuren via deze terrils. Die bevatten grondstoffen die met nieuwe technieken sterk geherwaardeerd kunnen worden.
Vindt de heer Kennes het verantwoord in
onze handel de ethische normering na te leven? Kan hij zeggen waar de grens ligt van het ethisch en onethisch handelen van onze Belgische bedrijven?
De heer Erik Kennes. - Het artikel dat ik voor het jaarboek van Antwerpen heb geschreven wou ik vooral de andere kant van de zaak laten zien. Het artikel werd overigens geschreven in een periode waarin een aantal buitenlandse bedrijven ervan werden beschuldigd de oorlog in 1996-1997 te financieren. America Mineral Fields werd toen als de grote boeman aangewezen. Ik wou toen een beetje de andere kant van de medaille laten zien. Ik beweer niet dat er geen belangenvermenging is geweest, maar ik vermoed dat we het slachtoffer werden van een optische illusie. Een bedrijf als America Mineral Fields had er belang bij om zich als een belangrijk bedrijf voor te stellen. Men zei bijvoorbeeld dat de onderneming Kabila een vliegtuig zou hebben geschonken, maar het toestel
was gewoon in Zuid-Afrika geleased. Het hoofdkwartier van America Mineral Fields had er belang bij zich voor te stellen als een bedrijf dat gevestigd was in Little Hope, Arkansas, de thuisbasis van Bill Clinton. Dat dreef de aandelenkoers naar omhoog, maar in feite is het een speculatief bedrijf dat nooit veel heeft geïnvesteerd. Speculatieve bedrijven moeten illusies creëren.
Men moet vooral de vraag stellen wie eigenlijk belang heeft bij een oorlogssituatie.
Er wordt te gemakkelijk beweerd dat grote bedrijven belang hebben bij een oorlogssituatie. Een grote onderneming zal pas naar een gebied als Congo trekken als er geen alternatief is. Ze zal eerst uitzoeken of er geen firma's zijn die de grondstoffen op een
normale manier kunnen leveren. Alleen in uiterste nood zal ze bijvoorbeeld in de Kivu-streek grondstoffen opkopen.
Wie wel belang heeft bij een oorlogssituatie is de maffia omdat duistere operaties mogelijk worden waarbij bijvoorbeeld wapens voor diamant kunnen worden geruild. Ook voor degenen die belang hebben bij het monopoliseren van een situatie is een conflict interessant. Een transporteur heeft belang bij een monopolie als hij de enige is die in een gebied een bepaalde stof kan ophalen. Zo hebben een aantal transporteurs in Katanga er belang bij dat de wegen slecht zijn, want zij beschikken als enigen over wagens om bepaalde dorpen te bereiken.
Billy Rautenbach is begonnen als transporteur. Hij vervoerde kobalt in dubbele
bodems van vrachtwagens tot in Zimbabwe.
Ook de traders hebben belang bij een conflictsituatie, maar dat is een zeer gesloten wereld. Het bedrijf Glencore, gevestigd in Zwitserland en één van de grootste traders in grondstoffen ter wereld, sloot een contract met First Quantum Minerals in Noord-Zambia voor de exploitatie van een kobalt- en koper concessie. Om zeker te zijn van de bevoorrading heeft het zich geëngageerd in de exploitatie van concessies, een stap verder dan de pure "trading".
De controle door militaire netwerken was in de eerste plaats gericht op de controle van het transport. Zvinavashe, die ook deel uitmaakt van het militair commercieel netwerk van Zimbabwe, verzekerde het transport voor de
AFDL in 1996. De transporteur heeft er dus voordeel bij, veel meer dan een gewoon bedrijf.
De vraag is natuurlijk wat een gewoon bedrijf is. Zolang er geen bepaald wettelijk kader is, tasten we in het duister waar de grens ligt. Van een bedrijf als Forrest International kan men zich afvragen tot welke categorie van bedrijven het behoort. In ieder geval is Forrest International in Katanga het enige bedrijf dat werk verschaft en inkomsten genereert. Is het in de huidige situatie in Katanga nog mogelijk om zaken te doen op een eerlijke manier? Volgens verschillende Belgen bestonden er onder het bewind van Mobutu een aantal praktijken zoals het betalen van smeergeld, maar golden er toch zekere normen. Nu zijn de zaken niet meer normaal te beheren. Er zijn geen
middelen meer om het hoofd te bieden aan concurrentie van bedrijven die producten aan dumpingprijzen verkopen.
AMFI was in 1996 van plan samen met Anglo American een aantal concessies over te nemen in Katanga. Toen de oorlog is uitgebroken heeft AMFI beslist om cavalier seul te spelen en heeft de overname alleen geprobeerd. AMFI is een speculatief bedrijf met minder frisse connecties. Waarom Union Minière met dat bedrijf wilde samenwerken, weet ik niet. Ik ken de huidige toestand van het project niet. Ik weet wel dat het Amerikaanse bedrijf Kinross heeft geprobeerd om in Kolwezi een aantal elementen van de Gécamines over te nemen, onder andere het meer van Kamoto. Voor zover ik weet, is dat niet gelukt.
Men zou
het eventueel ook anders kunnen stellen. Het feit dat een ernstig bedrijf als Union Minière betrokken is bij bedrijven als AMFI, geeft het de mogelijkheid zulke bedrijven beter te controleren.
Sogem zegt niets met Gulamali te maken te hebben. Maar de coltanhandel dateert natuurlijk niet van vandaag. Sogem is al heel lang in de streek actief en koopt al heel lang coltan op. Ik verdedig geen bedrijf dat coltan koopt van een Rwandese officier die mensen onder dwang tewerkstelt. De vraag is van wie Sogem coltan koopt en wie er belang bij heeft. Indien de opbrengst ervan ten goede komt aan de lokale bevolking, is er misschien nog een mogelijkheid om via een contract met Sogem en Union Minière, de opbrengsten van de zaak te richten naar een
ontwikkelingsdoel. Dat hangt natuurlijk ook af van andere factoren, zoals stabiliteit, vredesakkoorden enzovoort. De problemen waar uw commissie voor staat, is te weten wat in de huidige toestand kan worden gedaan en wat de oplossing van het minste kwaad is. Als bijvoorbeeld alle Belgische bedrijven wordt verboden coltan op te kopen, wordt misschien de weg vrijgemaakt voor andere bedrijven die veel minder gemakkelijk te controleren zijn.
De slechte reputatie van Gulamali moet ook worden gerelativeerd. Gulamali is een handelaarster die al heel lang bekend is in Bukavu. Het is de enige vrouw die in haar eigen stad heeft geïnvesteerd en er een tabaksfabriek heeft opgericht. De zaak van het monopolie was uiteindelijk maar een randverschijnsel. Het monopolie
van Gulamali heeft drie maanden stand gehouden. Een monopolie oprichten in Congo is onbegonnen werk. Kabila heeft dit geprobeerd met de diamantsector, maar heeft het telkens moeten opgeven.
Het probleem is niet de handel op zich, maar wie aan de touwtjes trekt. In Noord-Kivu hebben de Ugandezen ervoor gezorgd dat degenen die de handel controleerden, werden verwijderd en vervangen werden door mensen die lager in de informele structuur stonden. Ze hebben de bestaande structuur geperverteerd om ze te kunnen vervangen door een militaire controle. Dat is de kern van het probleem van de plundering, meer dan de handel op zich.
In tegenstelling tot Johan Peleman kan ik geen gedetailleerde informatie geven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De praktijk van relatiegeschenken is algemeen aanvaard en blijkbaar ook toegestaan. Het is algemeen bekend wie welke Mercedes schenkt aan wie in Kinshasa en waarom. Volgens de Belgische wetgeving zijn steekpenningen soms zelfs aftrekbaar.
Hier is dat allemaal onaanvaardbaar, maar in Congo kan dat in het voordeel zijn van de werkgelegenheid en kan dat een zekere return inhouden voor de plaatselijke bevolking.
De vraag is hoe we daar ethisch mee omgaan. We zijn er met de commissie nog niet uitgekomen waar de grens van het toelaatbare ligt.
Toch zullen we dat in ons rapport duidelijk moeten maken, anders is het van generlei
waarde.
De heer Erik Kennes. - Het behoort alleszins tot de opdracht van de commissie om een gedragscode uit te werken voor de Belgische bedrijven. Zij weten immers niet wat mag en wat niet.
Volgens mij moet er voor de bedrijven een minimale informatieplicht komen. Misschien kan er bij het ministerie van Buitenlandse Zaken of van Economie een cel worden opgericht die de informatie centraliseert.
Voor mij is het onaanvaardbaar dat een Belgisch bedrijf grondstoffen koopt van een militair netwerk waarvan geweten is dat het mensen onder dwang tewerkstelt, of grondstoffen koopt van handelaars die zich bezighouden met wapenhandel.
Er zou een gedragscode moeten worden uitgewerkt
waardoor de aankopen op andere perspectieven zijn gericht dan vandaag het geval is. Maar dat gezegde zijnde, ik ben Madame Soleil niet, zoals ook de heer Paul Vanden Boeynants ooit zei.
De heer Paul Wille (VLD). - We moeten voorzichtig omgaan met de term ethisch ondernemen, dat intussen een nieuwe discipline geworden is aan de universiteit.
Wat dat ethisch ondernemen betreft, is de vraag of we moeten kijken naar de Belgische bedrijven en hun partners dan wel naar de handel zelf omwille van het voorwerp van die handel. Als er een code komt, dan moet die rekening houden met die drie aspecten en met oorzaak en gevolg.
Iets kan in zijn oorzaak heel ethisch zijn, maar in zijn gevolgen heel onethisch. In een regio waar geen democratisch weefsel meer is, en de militairen de handelsstromen controleren, ontstaat nogal gemakkelijk het vermoeden van onethisch ondernemen, ook voor degenen die
met hen zaken doen, maar toch moeten we ook beseffen dat militair zijn niet noodzakelijk samenvalt met onethisch gedrag.
De voorzitter. - Ter attentie van de heer Maertens, wijs ik erop dat de verdoken giften waarover hij het had, wel belastbaar zijn.
Het is zeer moeilijk om te oordelen over wat aanvaardbaar is en wat niet. Onze commissie wil nagaan in welke mate de legale en de illegale handel bijdragen tot het in stand houden van het conflict. Dat is geen slecht uitgangspunt.
De heer Kennes suggereert vandaag enkele mogelijke oplossingen of verbeteringen. Ik blijf ervan overtuigd dat zolang er geen toenadering of akkoord is tussen de verschillende regimes en de rebellenbewegingen, het bijzonder moeilijk zal zijn om tot een oplossing te komen. Zolang er geen akkoord is dat effectief wordt gerespecteerd, ontsnapt de
streek ook niet aan de grensbewegingen. Wat we alleszins moeten doen is, het vredesproces ondersteunen. Dat is om te beginnen het allernoodzakelijkste.
Maar zelfs als er een vredesakkoord komt, dan nog blijft de aanwezigheid van de militairen een probleem. Wie gelooft dat de Zimbabwanen zullen vertrekken als er een vredesakkoord is? Wie gelooft dat de militairen die het voor het zeggen hebben, zullen vertrekken als de UNO een resolutie goedkeurt waarin staat dat de militairen wegmoeten? Ik alleszins niet.
De heer Erik Kennes. - Ik ben het daarmee eens. Als er een akkoord komt, zal dat ingaan tegen degenen die het nu voor het zeggen hebben, die nu de wapens in handen hebben, namelijk de buurlanden van Congo. Het gevaar is groot dat een akkoord ingaat tegen de belangen van de "kleine" Congolezen. Om dat te vermijden moeten wegen gezocht worden die de huidige economische logica doorbreken. Mijn idee is dat er geen goede oplossingen zijn, alleen slechte of heel slechte. Voor mijn part mag de economische macht van sommige groepen vergroten, als die van de militaire netwerken maar verkleint. Natuurlijk ben ik niet naïef.
Het is een illusie te denken dat Lusaka dé oplossing is. Er moet op verschillende niveaus tegelijkertijd
worden gewerkt. Wellicht moeten ook ernstige bedrijven - en ik geef me rekenschap van de schemerzone in Centraal-Afrika - betrokken worden in het proces van herdynamiseren van de lokale economie. Ik denk dat gezocht moet worden naar oplossingen die resultaat geven en niet enkel ons geweten sussen.
De voorzitter. - Misschien gebeurt dat te vaak. Misschien is het ons meer te doen om de media-aandacht, dan om de mensen op het terrein.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Als ik dat allemaal hoor, heeft de Intercongolese Dialoog weinig kans op slagen en zal de vrede nog lang uitblijven in de regio. De inschatting van de heer Kennes is niet echt positief te noemen.
De voorzitter. - Ze is realistisch, dus niet positief.
De heer Erik Kennes. - Momenteel heeft geen enkele politicus in Congo legitimiteit. Er zijn al lang geen verkiezingen meer geweest. De meeste legitimiteit komt van buiten de grenzen. Met de Intercongolese Dialoog zien we enigszins een selectie, maar die blijft subjectief.
Om te vermijden dat het sociale weefsel nog verder uiteenvalt, om te vermijden dat Congo in een Liberiaanse situatie verzeild geraakt, zijn er twee mogelijkheden: ofwel een grondwet opstellen waarvan iedereen weet dat ze nooit zal worden toegepast, ofwel een tussenoplossing uitwerken, een herstructurering waarbij de lokale patrons weer iets te zeggen krijgen. Ik pleit ervoor bepaalde oudere politici mét een legitimiteit terug in het circuit te
brengen. Het grote probleem in Congo is dat heel wat nieuwe mensen niet in staat zijn de gérer les hommes, om mensen met al hun gevoeligheden en de bijzonder complexe sociale werkelijkheid te "beheren". Dit vereist een kennis van het verleden en van het politieke milieu. Niet zoveel mensen beschikken daarover. Er zijn al namen genoemd. Ik zal er hier in deze openbare vergadering geen opsommen. Sommige namen die in het buitenland bekend zijn betekenen alleszins niets in Congo. Sommigen, die minder lawaai maken, werden daarentegen niet naar voren geschoven. Ik denk dus dat men eerder in die richting moet zoeken als het erom gaat mensen via de politieke dialoog naar voor te schuiven.
De heer Paul Wille (VLD). - U pleit ervoor mensen uit de zakenwereld te betrekken bij het vredesproces.
De heer Erik Kennes. - Dat is een denkpiste. Ik beweer niet dat ze noodzakelijk goed is, maar de moeite van het overwegen waard.
De heer Paul Wille (VLD). - De leden van de commissie zullen tijd nodig hebben om zich over die suggestie uit te spreken.
Mogen we er wel van uitgaan dat een bedrijf omdat het groot is, ook sérieux te bieden heeft? Moeten we van grote bedrijven geen monopolievorming vrezen? Vaak is toch gebleken dat grote, zogezegd serieuze groepen op een bijna natuurlijke manier de weg vinden naar wie de macht heeft op het terrein. Als we uw redenering doortrekken, dan moeten we De Beers vrij spel geven. Ik verzeker u dat we dan binnen de kortste tijd de octopus van de trading zien ontstaan, met zuiver lokale bedrijven waarvan de origine van de middelen niet wordt teruggevonden, maar die de monopolies rond grondstof, handel en logistiek
consolideren.
Ik twijfel eraan of het een goede zaak is bedrijven als De Beers te betrekken bij de oplossing van het conflict. Maar goed, die vraag moeten we vandaag niet beantwoorden.
De heer Erik Kennes. - Mijn denkpiste strekt ertoe na te denken over het creëren van een ander perspectief voor de mensen op het terrein. Misschien bieden middelgrote bedrijven meer perspectief dan heel grote bedrijven, die hun activiteiten veel gemakkelijker verleggen. Middelgrote bedrijven zijn meer aan hun investeringen gebonden en kunnen minder gemakkelijk hun engagement verbreken. Ik besef ook dat elke oplossing bekritiseerd kan worden.
Maar zoals ik al zei, beter een slechte oplossing die enig perspectief biedt, dan helemaal geen oplossing.
De voorzitter. - Ik dank de heer Kennes voor zijn uiteenzetting en het huiswerk dat hij ons bezorgt. Hij heeft ons veel denkstof meegegeven.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Kagiraneza. - Ik wens niet met gesloten deuren te worden gehoord.
Ik wens in alle openbaarheid te spreken omdat ik niets te verbergen heb.
De voorzitter. - Het was mijn plicht u van deze mogelijkheid op de hoogte te brengen.
We geven eveneens de voorkeur aan een openbare hoorzitting.
De heer Kagiraneza. - Men heeft mij gevraagd te verschijnen voor de Senaatscommissie die zich bezighoudt met de regio van de Grote Meren. Het is geruststellend te weten dat we nog niet de vergetenen en verdoemden van de wereld zijn.
Mijn biografie kan nuttig zijn.
Ik was belastinginspecteur, controleur van financiën, lid van het politiek bureau van het FPR, stafluitenant in het Rwandees Patriottisch Leger en gedurende vijf jaar vertegenwoordiger in het nationale overgangsparlement. Ik heb gedurende één jaar deel genomen aan de bezetting van de oostelijke provincie, een gebied dat negentien keer groter is dan België. Ik was er belast met de politiek-militaire
mobilisatie.
Hoewel ik nooit rechtstreeks aan de exploitatie van de rijkdommen van Congo heb deelgenomen, was het mijn opdracht die exploitatie en de bezetting van het land te vergemakkelijken. Ik ken sommige, maar niet alle dossiers. Ik maakte deel uit van het leger, de inlichtingendienst en Congo Desk, het departement voor buitenlandse veiligheid. De dossiers waren strikt gescheiden en in sommige ervan mochten we onze neus niet steken opdat we er niet te veel van te weten zouden komen. Mochten we in handen van de vijand vallen, dan zouden we hen geen informatie kunnen verstrekken.
Na de genocide op de Tutsi van 1994 is een groot deel van de Rwandese rijkdom door de overwonnen troepen en de Interahamwe-milities
naar Congo geëxporteerd.
Eens we de macht in Kigali hadden overgenomen, hebben we dan ook geprobeerd dit leger, dat zich buiten onze grenzen bevond, te ontmantelen. We hebben al onze troeven ingezet. De genocide was beëindigd en door de Verenigde Naties erkend. De vervolging van de criminelen was een zaak van humanitair recht; de internationale gemeenschap was niet tijdig opgetreden.
We hebben op politiek vlak van deze gunstige situatie gebruikgemaakt. Vervolgens hebben we militaire operaties gevoerd, maar dat was een zaak van het ministerie van Defensie.
Toen president Pasteur Bizimungu vaststelde dat het front van Bukavu naar Goma verschoof en de overwinning min of
meer zeker was, moest hij gebruikmaken van het parlement. Hij heeft ons zijn historische theorie over het gebied van de Grote Meren uitgelegd en een eventuele militaire aanwezigheid van Rwanda in Congo verdedigd. Het was echter een monoloog en geen debat. Hij heeft zijn versie van de geschiedenis gegeven en het parlement viel hem hierin niet noodzakelijk bij. Er was dus stof voor een debat.
Als lid van het politbureau van de FPR kon ik geen bedenkingen uiten bij deze toespraak aangezien ze gepaard ging met de vraag om een buitengewone begroting goed te keuren. Wanneer een oorlog met een politieke inzet wordt verklaard, dan moet het parlement in principe de nodige middelen en een algemene Rijksbegroting goedkeuren.
Buiten deze redevoering is over dit onderwerp niet gesproken. Na 1994 vonden verschillende infiltraties plaats. De overwonnen FAR-troepen deden invallen. Militieleden wilden opnieuw de macht grijpen en eventueel de genocide die ze waren begonnen, verder afwerken.
Om die reden hebben we het leger de vrije hand gegeven. Niemand had dan ook bezwaar tegen de Rwandese inval in Congo, op voorwaarde dar Rwanda zich daar als militaire macht vestigde, met instemming van de internationale gemeenschap die niet kon toestaan de we de door ons gekende criminelen straften.
Nadien hebben we de macht in Kinshasa gegrepen. We hebben structuren opgericht die de Rwandese bezetting en de exploitatie van de Congolese
rijkdommen genegen waren.
Zo is Kabila op het toneel verschenen. Na zijn nederlaag in 1964 was hij in de vergeethoek van de geschiedenis terechtgekomen en had hij zich beziggehouden met commerciële activiteiten, die soms onwettelijk waren. Zo verdiende hij in ieder geval zijn brood. We hadden nood aan iemand met een revolutionair verleden, die het aanzicht van zijn land wou wijzigen en destijds "nobele ideeën" had over de creatie van een nieuw politiek landschap in dat land.
We hebben Kabila dus aan de macht gebracht en hem omringd met Rwandese generaals die het leger moesten leiden. Het ging om Banyamulenge met een Rwandese band, die zowel bij ons als bij hen weinig geliefd waren. Er werd genocide
gepleegd, zoals in de regionale pers werd gehekeld. Zo werd het misprijzen voor deze troepen, die eerst in Rwanda en nadien in Congo stommiteiten hebben uitgehaald, alleen maar groter. Ze controleerden de binnenlandse veiligheid, de diplomatie en de exploitatie van de mijnen.
Ik zal niet zeggen hoeveel naar Rwanda werd teruggehaald, maar we hebben enkele Rwandese autobussen in Kigali zien terugkomen. We hebben ook andere voertuigen gezien, maar destijds wist ik niet of het Rwandese of Congolese waren. Ik heb vermoeide mannen, vrouwen en kinderen zien terugkomen, sommigen per vliegtuig, anderen per vrachtwagen. Ik heb voor mijn ogen een handel in waardevolle stenen gezien, maar ik wist niet hoe omvangrijk die was.
In 2000 heeft een expert van de Wereldbank officieus contact met mij opgenomen. Hij vroeg me hoe het mogelijk was dat in de Antwerpse rekeningen een bedrag van 30 miljoen dollar was ingeschreven voor waardevolle metalen uit Rwanda, terwijl dit bedrag nergens terug te vinden was in onze nationale rekeningen. Ik antwoordde dat ik hiervan niets wist en dat het mij niet normaal leek. Ik besefte dat dit allemaal deel uitmaakte van de zwarte kas die de operaties in Congo mogelijk maakte. Ik had zelf kleine bedragen ontvangen. Ik beschik over een ontvangstbewijs dat aantoont dat er naast de nationale rekeningen een parallelle boekhouding bestond. Ik zal u een kopie ervan overhandigen. Het is dus niet verwonderlijk dat dit bedrag van 30 miljoen dollar niet in de Rwandese nationale
rekeningen terug te vinden is, aangezien er een boekhouding bestaat die niet in de nationale rekeningen is opgenomen. Deze buitengewone transacties kunnen nooit aan het licht komen bij een vergelijking van de boeken.
Ik heb samengewerkt met personen die coltan ontgonnen en met kopers en verkopers van diamant. Als lid van Congo Desk heb ik personen gezien die palmolie, koffie, hout en zwart hout meebrachten. Ik heb op de markt van Kigali ook ivoor gezien. Momenteel zijn ivoren armbanden te koop in hotel Mille Collines; we weten dat er geen namaakivoor is.
In de productiestructuur van het FPR heb ik mensen gezien die ik niet kende. Ik heb mevrouw Gulamali gezien in Congo Desk. Ten tijde van de eerste inval van Congo
in 1996 hadden we een hekel aan die vrouw. Volgens de beschikbare militaire en burgerlijke inlichtingen was ze de soldatenmoeder van de Nyangoma CNDD-rebellie; kwatongen beweerden dat ze handel dreef met Mobutu en generaal Baramoto. Er werd over gesproken, maar ik werd niet geacht deze dossiers te behandelen of erover inlichtingen in te winnen. Dat was niet mijn opdracht. Hoe het ook zij, die dame heeft met het FPR samengewerkt. Ik heb later gehoord dat ze ook heeft meegewerkt aan de fysieke eliminatie van militairen die zich in Congo bevonden. In de streek van Walikare en Masisi heerst een bloeddorstige guerrilla, die kan worden overwonnen. Ik ken de slagkracht van de APR aangezien ik van 1991 tot 1994 ervan deel uitmaakte; ik heb nadien het leger verlaten en ben in 1999 terug
toegetreden. De verantwoordelijken voor de genocide en de Maji-Maji- en C.D.R.-strijders, die zich in de bossen van Walikare en Masisi bevinden, kunnen binnen een maand worden uitgeroeid. Ze worden echter om twee redenen in stand gehouden. In de eerste plaats zijn ze gratis arbeidskrachten.
Als ze waardevolle metalen vinden, verkopen ze die aan een belachelijke prijs omdat ze deel uitmaken van de rebellie. Met de opbrengst kopen ze wapens en munitie. In het leger maken we analyses. Op basis van de omzet kunnen we te weten komen hoeveel wapens en munitie ze kunnen kopen en kunnen we ons bijgevolg een idee vormen over wanneer de volgende aanval zal komen. We zijn dus voorbereid.
We slaan elke inval neer. We maken
hiervan gebruik om de rest van de voorraden op te ruimen, maar we laten de rebellen in leven zodat ze de exploitatie voort kunnen zetten.
Deze legers bezetten op onrechtmatige wijze een gebied dat niet het hunne is en ze hebben geld nodig om wapens en munitie te kopen. Ze hebben er dus alle belang bij tegen een zo laag mogelijke prijs te verkopen. Wij kopen coltan, goud en diamanten tegen een goede prijs. Bij elke inval reduceren we het aantal strijders; we zijn hoe dan ook sterker dan zij.
Kagame wint elke keer. Los van de handel worden op het terrein natuurlijke rijkdommen, wapens en munitie gevonden. De inkomsten van de plunderingen op het slagveld worden niet in de rekeningen van Defensie opgenomen. Er is een
systeem van fictieve facturen ingesteld: men doet alsof een bepaald wapen werd ingevoerd, dat inderdaad in het arsenaal wordt opgeslagen en wordt verdeeld. Het geld verdwijnt uit de rekeningen. Dit is een tweede financiële aderlating voor de begroting van Kigali.
Men maakt dus winst op de inbeslagnames van wapens en stocks, op de exploitatie van mijnen "in uitverkoop" en op de "herboeking" van de inbeslagnames in de begroting van het ministerie van Defensie.
Deze rebellie is voor het FPR dus winstgevend.
Ik heb personen ontmoet die met mij in Congo Desk hebben gewerkt. Een van mijn collega's, Faustin Rwahama, is adviseur op de ambassade in België. Het is geen geheim
dat hij verantwoordelijk is voor de exploitatie van de mijnen van Punia. We zijn elkaar in hotel Président in Brussel tegen het lijf gelopen. Ik was toen in het gezelschap van Bernard Leloup, die onderzoek doet in de regio; ik wilde hem voorstellen aan mijn medewerkers ter plaatse. Hij erkende dat ik mij daarmee bezig had gehouden en dat ik trouwens nog recht had op vijftien maanden loon. Hijzelf had nog zeven maanden achterstand voor prospectie die hij in het gebied van Punia had gedaan. Ik heb hem gevraagd of zijn benoeming in Brussel samenviel met de voortzetting van de handel in waardevolle metalen die hij was gestart en of hij naar Antwerpen moest om de operatie te superviseren of dat hij was geregulariseerd. Mijn vertrek heeft enkele vragen doen rijzen over de gebreken die ik
heb gehekeld: het slecht beheer van de staatszaken, het ontbreken in Congo en Rwanda van een beleid inzake ontwikkelingshulp en het gebrek aan echte wil om de vrede in de regio van de Grote Meren te herstellen. Om die reden heb ik op een dag de deur achter me dicht getrokken. Ik heb dit altijd in het parlement en tegenover mijn entourage kenbaar gemaakt.
Eenmaal in Kisangani aangekomen, moesten we ook aan prospectie doen om aan geld te geraken voor onze bezetting. Ik heb mij verlaten op commandant Sylvain Buki, stafchef van de legers in Kongo. Ik heb hem gevraagd aan prospectie te doen in de overheids- en de parastatale bedrijven om na te gaan of we daar aan geld konden geraken om onze rebellie en onze bezetting te financieren. De opdracht waaraan ik
deelnam, bestond er immers in met alle mogelijke middelen de oostelijke provincie te bezetten.
Hij heeft mij schriftelijk om een afspraak gevraagd. Wij hebben een brouwerij bezocht. We moesten ook andere bedrijven bezoeken om hun rendabiliteit te onderzoeken en na te gaan hoeveel ze konden bijdragen voor de rebellie. De Rwandezen zijn de sponsors van de rebellie; zonder hen zou die niet mogelijk zijn.
Er zijn nog andere sporen van de plundering van de Congolese rijkdommen door Rwanda. Kagame sluit contracten voor de levering van hout, terwijl Rwanda geen hout heeft om uit te voeren. Bij zijn bezoek aan China heeft hij beloofd de mogelijkheden na te gaan voor de uitvoer van hout van Rwanda naar China. Dat hout komt
duidelijk uit de Congolese bossen.
Wij werden in Kisangani opgesteld omdat die stad het centrum was van de activiteiten en de wieg van de volledige politieke oppositie. Voor een Congolees is de overwinning zeker als de inwoners van Kisangani gewonnen zijn voor een zaak!
We waren verontwaardigd dat de vennootschap Victoria, die gesteund wordt door de Ugandezen, contracten ondertekende in afwezigheid van de Rwandezen. Daarom zijn wij een oorlog begonnen tegen de Ugandezen, want wij wilden als enigen de controle over de diamanten.
Het document waarover ik beschik, en dat ondertekend is door commandant Sylvain Buki, dateert van 7 oktober 1999. (De getuige leest een tekst
voor in het Swahili.)
Ik heb nog een ander document dat bewijst dat de botte bijl gehanteerd werd om de rijkdommen van Congo te bemachtigen.
Dit is een zeer delicate aangelegenheid. Een vergadering met gesloten deuren is dan ook volkomen verantwoord. Ik stoor de autoriteiten van Kigali, want ik weet dat ze de mensenrechten schenden en dat ze plunderen. Ze weten goed dat ik, zelfs vanop afstand, in staat ben deel te nemen aan een team voor de verificatie en de opsporing van geloofwaardige en overtuigende gegevens. Het is levensgevaarlijk om met die mensen samen te werken.
In Le Soir van 23 maart 2001 staat dat Philémon Naluhwindja Mukuba, het hoofd van de
Maji-Maji, die handel voerde met de Rwandezen, in Lyon door verbranding om het leven is gebracht. Een ander slachtoffer is Aimé Atenbina, gewezen ambassadeur van Congo bij het Vaticaan, die eveneens met de Rwandezen handel dreef in natuurlijke rijkdommen uit Congo. Als gevolg van een misverstand en openstaande facturen verdwenen in Europa mensen op mysterieuze wijze en in omstandigheden die nog niet zijn opgehelderd. Kagame is zo rijk dat hij zich dit kan veroorloven. Nu begint de situatie gelukkig te veranderen; het precedent van de Taliban zit daar voor iets tussen. Toch blijven ze mensen uitschakelen, in Kigali en in de grensgebieden van Rwanda.
Ik weet niet of u mijn uitleg goed hebt begrepen. Ik blijf ter beschikking voor verdere
informatie over mijn privé-leven en over de punten die ik heb aangehaald.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wij hebben veel respect voor de verklaringen van de heer Kagiraneza. Zijn getuigenis van 7 december 2000 die in de krant Une confession werd aangehaald, is uniek. Wij zijn hem dankbaar omdat deze zaken kunnen bijdragen tot de vrede in het gebied van de Grote Meren.
Nog geen veertien dagen geleden heeft hij in Rijsel op een conferentie over internationale justitie doen opmerken dat le FPR a accouché deux monstres. Wat bedoelt hij daarmee?
De heer Kagiraneza heeft belangrijke functies vervuld in Rwanda en was, zoals hij zelf heeft vermeld, gedeeltelijk verantwoordelijk voor mijnontginningen van het FPR, voor belastingen, thesaurie,
staatsuitgaven. Hij was ook lid van het Congo Desk. Dat is voor onze commissie bijzonder belangrijk. Er zijn bijvoorbeeld nog vragen over de dertig miljoen diamanten die in Antwerpen werden geboekt.
Hij heeft ook gesproken over de buitenbudgettaire financieringsmechanismen van het Rwandese leger. Wie waren de tussenpersonen? Waar staan deze buitenbudgettaire inkomsten geboekt? Ik denk aan hetgeen de heer Misser vorige week in deze commissie heeft gezegd over de vraag of de oorlog inderdaad door diamanten wordt gefinancierd.
"Dezelfde vaststelling geldt voor de rebellengebieden. Ook daar is er een administratie die belastingen heft en nog dezelfde wetgeving toepast als in ten tijde van Mobutu. Er werd vaak beweerd dat de opbrengst van de plunderingen door de Zimbabwaanse, Rwandese en Ugandese generaals moest dienen voor de aankoop van wapens. Ik twijfel daaraan. Om die thesis hard te maken, moet bewezen worden dat de opbrengst van de verkoop van edelstenen op de ene of de andere manier gestort wordt in de schatkist van de Staat en dat die het geld uitgeeft voor defensiedoeleinden."
Ik zou graag wat meer uitleg krijgen over namen en bedrijven.
Een ander punt zijn de banken. Bij de handel zijn immers niet alleen bedrijven, maar ook banken betrokken. Vele betalingen gebeuren via internationale bankverrichtingen.
Zijn de Verenigde Staten of haar ambassade betrokken bij de coltanontginning van Oost-Congo? Zijn de Britten in deze zaak verwikkeld?
De commissie is geïnteresseerd in de netwerken en in de tussenpersonen bij de financiering, vooral de militairen van het FPR. De heer Kagiraneza zal wellicht luitenant-kolonel Jack Nziza kennen. Hij wordt genoemd in het rapport van Human Rights Watch en lijkt de taxateur te zijn van de coltan en de
pyrochloor. Hij is tevens de beschermheer van Karl Heinz Albers en het fameuze Kralmetal. Zijn er tussen deze Oostenrijkse groep en België verbindingen? Gebeurt dat alles via de familie Kamanzi?
Hoe verlopen de witwaspraktijken in de koffiehandel en in de houthandel? Zijn er eventueel via de Rwandex, Belgische bedrijven bij betrokken?
Wie financiert de recente strijd tussen RCD-Goma, de IPR en de Banyamulenge en wie levert de helikopters? Zijn er hierbij buiten Bout ook Belgische bedrijven betrokken? Leveren Belgische bedrijven huurlingen? Ons onderzoek is grotendeels beperkt tot filières die banden hebben met Belgische bedrijven.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ik heb een aanvullende vraag over het curriculum vitæ van de heer Kagiraneza. Ik zie gegevens tot 2000. Wat doet hij nu, wat is de reden van zijn verblijf in Brussel?
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wat denkt de heer Kagiraneza over het krediet dat Rwanda van de verschillende Europese landen en van de Verenigde Staten krijgt? Omdat deze landen zich een beetje mede schuldig voelen aan de genocide, ontvangt Rwanda namelijk heel wat kredieten. Hoe moet onze houding zijn tegenover Kagame?
Rwanda was altijd het belangrijkste land inzake coltanexploitatie. Enkele jaren geleden ging de opbrengst van coltan naar de invoer van wapens. Met welk geld worden de wapens momenteel aangekocht nu de coltanhandel is ineengestort?
De heer Marcel Colla (SP.A). - Uit de uiteenzetting heb ik begrepen dat de heer Kagiraneza met het huidige Rwandese regime heeft gebroken. Wanneer en om welke reden kwam die breuk tot stand?
Rwanda verrijkt zich in Congo op een oneigenlijke manier. Kan hij nog even preciseren hoe dat in elkaar zit?
De voorzitter. - Ik heb nog een zeer eenvoudige vraag. Wij hebben het hier dikwijls gehad over de redenen waarom de Rwandezen het Congolese grondgebied bezetten. Er wordt altijd verwezen naar de aanwezigheid van de Interahamwe in Kivu.
Hebt u er als gewezen lid van het RPF enig idee van hoeveel Interahamwe zich thans op het grondgebied van Kivu of van de Republiek Congo bevinden? Hier zijn al zeer uiteenlopende cijfers genoemd. Het zou dan ook interessant zijn uw mening te kennen.
De heer Kagiraneza. - Ik heb Rwanda in augustus 2000 verlaten omdat ik het niet eens was met het politiek bestuur. Reeds in 1997 had ik vastgesteld dat het politieke programma van het RPF punt voor punt met de voeten werd getreden. De hoofdpijler was de eenheid. Vervolgens kwamen de democratie, de verhoging van de binnenlandse productie, de zelfontplooiing, de bestrijding van corruptie, de uitroeiing van alles wat ertoe kon leiden dat de mensen vluchtelingen zouden worden. Via de opvoeding van het volk moesten wij de mensen bewustmaken en aansporen op eigen benen te staan. Dat was dus een zeer ruim opvoedingsprogramma.
Op het programma stonden ook de regionale en internationale samenwerking, die de kiem van ons
beleid moest zijn.
In 1997, na de uitschakeling van de militaire weerstand en van de onverzettelijke génocidaires die zich in Congo bevonden, moesten het gerecht, het recht en de vrijheden meteen in ere worden hersteld en moest worden nagegaan hoe een nationale verzoening kon worden bewerkstelligd. We moesten inschikkelijk zijn, want de oorlog had overal schade veroorzaakt.
Volkenmoord is een onnoemelijke misdaad. De internationale gemeenschap kon niet tijdig tussenbeide komen om ze een halt toe te roepen. We hadden ze trouwens verboden tussenbeide te komen omdat we op minder dan tien dagen alles waren kwijtgespeeld wat op politiek gebied nuttig was. Op minder dan tien dagen tijd waren de straten bedekt met
lijken; er vielen naar schatting 200.000 doden. Dat ontstellend cijfer toont aan dat de volkenmoord een feit was.
Er werden 800.000 personen geteld op de heuvels en zelfs in bepaalde vluchtelingencentra die nog door de génocidaires waren gespaard. Volgens de meest recente officiële statistieken heeft de volkenmoord 1.071.017 mensen het leven gekost. Die 800.000 personen werden opgeofferd. Er is een delegatie gestuurd, bestaande uit de huidige secretaris-generaal van het RPF, Charles Murigande, onze gewezen ambassadeur in Brussel, Denis Polisi en de heer Ousaidi, (??) die nu overleden is en wiens gelaat, dat op alle televisiezenders te zien was, verbonden is met het beruchte "We shall fight", anders gezegd: "elke militaire interventie zal
uitlopen op een gevecht".
De internationale gemeenschap heeft zich dan terecht schuldig gevoeld. Wij hadden Unamir en diplomaten immers ingelicht over het bestaan van een machiavellistisch plan om Tutsi en de oppositieleden die deze volkenmoord niet langer wilden, uit te roeien.
Alles wat op politiek en economisch gebied nuttig was, is dan plots in minder dan tien dagen uitgeschakeld.
Een gewetenloze berekening heeft dus geleid tot de opoffering van 800.000 mensen. De geschiedenis zal later een oordeel vellen over het politiek bureau, waarvan ik deel uitmaakte. Uiteindelijk heeft het tot niets gediend.
Als Kagame er immers in geslaagd was
de macht te veroveren in Kigali en in Kinshasa, en de wonden te helen van deze volkenmoord, deze plunderingen, dat slecht bestuur dat tientallen jaren had geduurd, dan zou hij beschouwd zijn als een held. Hij was echter slechter dan zijn voorgangers. Daarom moeten al die misdaden en de argumentatie die is aangehaald om de oorlog te winnen, aan de kaak worden gesteld. Het was een gewetenloze berekening. Spijt komt altijd te laat, maar men had die delegatie niet mogen sturen.
Als de VN na tien dagen een groot aantal strijdkrachten ter plaatse had gestuurd, zoals in Kosovo, hadden misschien 500.000 mensen kunnen worden gered. Aangezien het APR, het Rwandees patriottisch leger, militair sterker was dan het regeringsleger, hebben wij gevraagd dat men ons
vrij liet om een einde te maken aan de volkenmoord en ons met de militairen en de gewapende bendes bezig te houden. We hebben ze overwonnen. Ze zijn naar Congo getrokken. Het was een gemiste afspraak en de zaak is alleen maar uitgesteld.
We hebben de internationale gemeenschap gevraagd de gewapende lieden te onderscheiden van de burgerbevolking, die klem zat en die diende als schild, als bestaansreden en wettiging voor het leger en de verslagen regering.
Er hebben onderhandelingen plaatsgehad. Ik denk inzonderheid aan het plan-Carter in Tunis. We hebben zelfs onderhandeld met Mobutu. Na de gebeurtenissen van de jaren negentig meenden de Amerikanen - bij monde van hun congreslid Stephen Solarz - dat Mobutu en
Savimbi niet meer moesten worden gefinancierd voor hun simplistische anticommunistische retoriek. Aangezien het communisme verdwenen was, bestond er geen enkele reden meer om de bestaande dictaturen in de regio te steunen. Mobutu werd buitenspel gezet vanaf de mislukking van de Nationale Soevereine Conferentie van 1992. Omdat hij geen rekening hield met de meest elementaire democratische beginselen wilde men hem niet meer zien. Die keer is echter beslist om met hem te onderhandelen, hem alle middelen en eerbewijzen te geven die hij wou om hem in staat te stellen het probleem van de regio van de Grote Meren te regelen. Op zijn grondgebied bevonden zich immers de bases van de rebellie - Burundi, Frodebu, Palipehutu, CNDD - alsook de troepen die verantwoordelijk zijn voor de volkenmoord in
Rwanda in 1994. Hij had dus de controlemiddelen in handen.
De VN hebben deze situatie dus niet kunnen oplossen. Toen we het plan hebben opgevat om Congo aan te vallen, waren we er niet van overtuigd een reus te verslaan, ook al had hij lemen voeten, zoals we later hebben gemerkt. We waren er wel zeker van dat een aanval op enkele kilometers van de grens Rwanda in staat zouden stellen hulp in te roepen. We waren immers verzwakt, eerst door de voortdurende raids van de génocidaires, vervolgens door een noodtoestand die het ons onmogelijk maakte te steunen op een duurzame ontwikkeling, aangezien 2 miljoen mensen zich in het buitenland bevonden. De steun van de geldschieters werd verdeeld tussen de Rwandezen in het binnenland en die in het
buitenland. Uiteindelijk hebben wij daaraan geen steun gehad. We moesten dus om hulp roepen en minstens trachten te bekomen dat het Verdrag van Genève werd nageleefd. Dit verdrag schrijft voor dat de vluchtelingen op meer dan 50 km van de grens worden ondergebracht, niet alleen voor hun veiligheid, maar ook voor die van het land van herkomst.
In de mate van het mogelijke, want sommige kleine landen hadden deze speelruimte niet. Men heeft Congo aangevallen. Mobutu, die zag hoe men bij hem kwam ronselen om hem voor te stellen de opstand te leiden die de macht in Kigali zou heroveren, dacht in termen van wapens en munitie. Als maarschalk zag hij dat er ongeveer 100.000 manschappen werden opgeleid in het omgaan met wapens. Het overwonnen leger
telde 30.000 manschappen. Afhankelijk van de vuursnelheid en de aanwezige wapens moest men berekenen hoeveel ton munitie en wapens moesten worden besteld om de operatie tot een goed einde te brengen. Als het tot een oorlog, tot een directe confrontatie was gekomen, zou hij hebben gezegd dat de voorraad op was en zou hij hem aan de opstandelingen hebben verkocht. Anders was er een impasse ontstaan. Ik zal niet uitweiden over de politieke intriges om de controle over het gebied van de Grote Meren te verwerven. U bent hiervan beter op de hoogte dan ik. Mobutu was alleszins van oordeel dat een oorlog hem de mogelijkheid bood de wapens die hij reeds bezat, aan zichzelf te verkopen. Het is op die manier dat men zaken doet. Adnan Kashogi is wakker geschoten omdat hij ook in Frankrijk onbetaalde
facturen had.
De aanval was een oproep om het land uit de impasse te helpen die al twee jaar duurde. Naderhand zag men dat het land geen leger en geen administratie had; de militairen waren er niet in geslaagd zich te integreren. Ze bleven overal misdaden begaan. Na hen een nederlaag te hebben toegebracht, konden we gedurende zeven maanden ongestoord oprukken tot in Kinshasa. De aanval moet worden gezien als een oproep aan het adres van de internationale gemeenschap om haar verantwoordelijkheid op te nemen en orde te scheppen in de chaotische situatie. Toen men zag dat de macht binnen bereik was, is men weggegaan. Angola is te hulp gekomen opdat Mobutu en Savimbi tegelijk zouden zijn uitgeschakeld. Zimbabwe had belangen in de streek van Katanga en
Uganda in de evenaarsstreek. Rwanda en in mindere mate Burundi hadden er belang bij dat de opstand die tot doel had Bujumbura in te nemen, in de kiem werd gesmoord. Dat is allemaal gebeurd. Congo werd echter bezet door de meest krijgsvaardige en best uitgeruste legers, die op het politieke wereldtoneel een goede indruk maakten.
Ik heb vastgesteld dat verzoening onmogelijk was en democratie een onleefbaar begrip. Tot op heden aanvaardt Kagame geen dialoog of verscheidenheid van meningen.
Rwanda levert op dit ogenblik de meeste vluchtelingen ter wereld. Voor de rest brengt het land niets anders voort dan armoede. De corruptie tiert welig. Ik was het eerste parlementslid dat de Rwandese regering heeft
geïnterpelleerd over de verduistering van middelen, die door de algemene belastingsinspectie aan het licht was gebracht. Dat was mijn eerste botsing met het FPR-bewind, dat ik hoorde te steunen. Ik meende het regime te moeten wijzen op zijn plichten als patriottische beweging.
Wat de opvoeding betreft, is de bevolking aan haar lot overgelaten. Men leert zelfs niet meer hoe men het land moet bewerken, vee moet kweken of de erosie moet bestrijden. Kortom, men beschikt niet over de elementaire kennis van het milieu om van het land te kunnen leven. Er bestaat evenmin politieke vorming die de bevolking volgens de regels van de democratie bij het maatschappelijk leven moet betrekken.
Op het vlak van de
internationale samenwerking hebben we wapens gebruikt in plaats van diplomatie. Het FPR is een mislukking geworden. Wie niet de minste eerbied heeft voor rechten en vrijheden, is een monster met een menselijk gezicht. Het FPR doet het omgekeerde van wat het zou moeten doen.
Ik zal het nu hebben over mijn aandeel in het belastingmechanisme bij het ministerie van financiën of bij Congo desk. Ik heb bij het ministerie van financiën en bij de algemene belastinginspectie gewerkt. Ik beheerde het staatsbudget. Ik was chef van de mobiele belastingbrigade. Ik bevond mij in de geschikte positie om de economische indicatoren en de ontwikkeling van Rwanda te bestuderen. Ik zag de toenemende verarming van het land ondanks de hulp die ons ingevolge de
ronde tafel van Genève van 1994-1996 was toegezegd. We hadden 764 miljoen dollar gevraagd; we hebben 1 miljard 400 miljoen gekregen. In Kigali is er echter geen spoor van deze hulp voor de heropbouw van het land. Men zou kunnen zeggen: wie aan een crimineel geeft, is zelf ook een crimineel als hij niet controleert wat er gebeurt met wat hij geeft.
Ik maakte ook deel uit van de delegatie die onderhandeld heeft over de herziening van de ronde tafel van Genève. Ik was raadgever van de primaat - de president van de toenmalige republiek had geweigerd mijn opdracht te ondertekenen; dat was zijn recht en ik verwijt het hem niet - die in Genève over de middelen ging onderhandelen. Er was een akkoord over de parameters. Het jaar 1990 werd
als refertejaar genomen. De cijfers moesten een geloofwaardige indruk maken en aantonen dat we op de goede weg waren. De raadgever die ons kwam helpen onze financieringsaanvraag voor de heropbouw van het land te verdedigen, raadde ons aan de economische indicatoren op te sommen. De mensen van Bretton Woods waren immers gehaast en hadden geen tijd om te komen controleren hoe het er werkelijk aan toeging. We hebben die raad gevolgd. Bij elke discussie van de ronde tafel van Genève werd ik door huidig president Kagame de les gelezen omdat ik vroeg of ik vragen mocht stellen over de ontwikkeling, het beheer en de analyse van het budget tijdens de voorgaande jaren. Ik wenste ook vragen te stellen over het beleid en de evaluatie van onze bevoegdheden inzake de verschillende sectoren van
het ontwikkelingsplan. Ik heb zelfs aan volksvertegenwoordiger Cabrie??? gevraagd of ik vragen mocht stellen die uitsluitend betrekking hadden op het beheer van de begroting. Ik was van oordeel dat de minister van financiën, die tot het FPR behoorde, de nodige inlichtingen moest verstrekken.
Ik heb hem ondervraagd over de privatiseringen. Eigenlijk hebben ze de overheidsinstellingen bestolen. Toen ik hem om verduidelijkingen vroeg over de privatiseringen, de terugdringing van de inflatie en de verdeling van de begroting, begon iedereen te lachen. 's Anderendaags heeft men mij gezegd dat ik moest zwijgen en dat ik de minister van financiën, die tot het FPR behoorde, niet mocht aanvallen. Als u deze materie een beetje kent, zult u inzien
dat de indicatoren die de minister sedert 1997 of 1998 heeft gepubliceerd, altijd gunstig waren. Ze toonden een stijging van 3 tot 7% van het binnenlands product aan, maar zwegen over de hongersnood in de vijf omringende prefecturen. Dit voorbeeld bewijst dat de officiële economische indicatoren waarover hij spreekt, helemaal niet stroken met de realiteit.
De heer François Misser heeft gezegd dat de oorlog werd gefinancierd met diamanten. Volgens mij niet uitsluitend met diamanten, maar ook met middelen van de algemene rijksbegroting. Het ministerie van financiën stelt de algemene begroting op en bepaalt welk deel bestemd is voor landsverdediging. Op die manier kan men zien wat het aandeel van de legeruitgaven is in de totale
begroting.
Er zijn ook wapens die ter plaatse worden buitgemaakt. Elke rebellenbeweging verkiest het gebruik van lokaal materiaal. Als men over voldoende wapens beschikt, gaat men tot de aanval over. De winnaar van het gevecht legt beslag op de manschappen en op de wapens. Deze laatste zijn bestemd om opnieuw oorlog te voeren. Dit is in feite autofinanciering. Op het einde van de dag wordt er een verslag opgesteld: het geld voor de wapens wordt teruggestort op de MINADEF-rekening. De wapens worden uiteindelijk aangegeven als aankopen veroorzaakt door de oorlog in Congo. Dit plaatst de Congolezen voor een permanente schuld. De buit is voor hen bestemd, maar ze moeten ons in diamanten betalen.
Van 15 tot
17 juli 2000 vond een vergadering plaats van alle gouverneurs van het bezette deel van het land. Er werd beslist dat de begroting van de RCD voortaan als volgt zou worden verdeeld: 60% voor het gouverneurschap en 40% voor de centrale administratie, volgens het systeem van de confederatie waarbij elke regio autonoom is. Dat was nieuw: aanvankelijk was 24% voor het gouverneurschap bestemd en 76% voor de centrale staat. Er werd beslist 60% aan het gouverneurschap toe te kennen opdat ook de brigadecommandant, net als de gouverneur, zijn deel zou krijgen van de lokale ontvangsten en zou kunnen deelnemen aan de inzameling en het beheer van deze middelen. In de bezette zone werd gekozen voor het model van de federatie.
Om nu te zeggen dat kolonel
Jacques N..??. ik weet niet wie in bescherming nam... Ik weet enkel dat hij chef was van de militaire inlichtingendienst. De militaire inlichtingendienst is aan de macht in Rwanda en in Congo... Als hij heeft deelgenomen aan de eerste actie tegen Mobutu en de militaire activiteiten ter plaatse nog leidt, draagt hij als chef de grootste verantwoordelijkheid.
Wat de vraag over mogelijke connecties met Belgische of Oostenrijkse groeperingen betreft, ben ik er zeker van dat u over meer informatie beschikt dan ik. Als het mijn dagtaak was, zou ik zeker aanwijzingen kunnen vinden van de betrokkenheid van België in de diamanthandel met Rwanda. Er zijn trouwens tekens: dat Egon Geiger momenteel ereconsul voor Rwanda in Oostenrijk is, is zeker geen
toeval.
Het FPR heeft nooit een beroep gedaan op huurlingen. Aangezien de overwinning zeker was, wilden we geen verplichtingen ten opzichte van derden. Voorts voelt een huurling geen persoonlijke betrokkenheid bij het conflict, hij neemt aan de strijd deel om geld te verdienen. Huurlingen schatten de politieke toestand gewoonlijk slecht in en na de oorlog kunnen ze zich alleen nog keren tegen de partij die ze hebben beschermd. Het waren dus hoofdzakelijk Rwandezen die voor het FPR vochten, naast een honderdtal Ugandezen. Op een bepaald ogenblik heeft men deze laatsten opgespoord en weer naar huis gestuurd. Er waren tevens een tiental Barundi, die beweerden uit Rwanda afkomstig te zijn, maar uiteindelijk heeft men ingezien dat zij geen Rwandezen waren.
Dat werd niet aanvaard.
Ik heb een gesprek gehad met twee militairen, die uit Ethiopië waren gekomen omdat ze hadden vernomen dat de Tutsi in feite Ethiopiërs waren, die verdwaald waren in de bergen van het gebied van de Grote Meren. Ze kwamen hun stamgenoten dus te hulp. Ik herinner me een zekere Gata Amai - de naam die ons werd meegedeeld was Quitema - die onze rangen wilde vervoegen. We moesten hem een maand houden om na te gaan hoe hij zich gedroeg en om hem te ondervragen. Vervolgens is hij overgedragen aan de Ugandese veiligheid, die ervoor gezorgd heeft dat hij terug in Ethiopië terechtkwam. We hadden geen pseudo-Tutsi nodig die streden voor een land dat niet het hunne was. We hebben nooit huurlingen in het FPR gewenst. Dat
betekent evenwel niet dat het FPR uitsluitend bestond uit elitetroepen en dat sommige van zijn leden geen huurlingenpraktijken beoefenden. Alles welbeschouwd was het FPR toen het Congo binnenviel, niet minder een huurlingenleger dan in zijn eigen land.
In kranten zoals Temps présent wordt altijd over Kamanzi bericht. Ik weet dat hij dikwijls te maken had met Rwandese en Congolese douanediensten, maar het was niet mijn taak te gaan snuffelen in dossiers van Kamanzi of van eender welke persoon die zich bezighield met handel of plunderingen organiseerde in Congo.
U hebt mij gevraagd wat ik momenteel doe. Ik ben VN-vluchteling en ben gedomicilieerd in Doornik. Ik volg een opleiding in informatica en
boekhouding. Ik ben van plan terug te keren naar huis zodra de vrede in het gebied van de Grote Meren is hersteld. Als België zich ermee inlaat, is er verandering mogelijk. Een sereen gesprek kan Kagame er misschien toe bewegen om zijn beleid te herzien en een inter-Rwandese dialoog te beginnen. Ik weet dat er vurige voorstanders zijn van zo'n dialoog, van democratisch pluralisme, van nationale verzoening. Deze mensen willen dat het drama dat Rwanda heeft gekend, wordt verwerkt. Zij willen daar een streep onder trekken zodat het behoort tot de geschiedenis.
De koersdaling van het coltan kan door verschillende factoren worden verklaard. Sommige delvers willen verkopen, want hun beroep is niet verkopen maar oorlog voeren,. Het FPR valt ze echter
niet aan want het wil dat ze de mijnen blijven uitbaten.
Vóór de aids-epidemie waren er andere geslachtsziekten. Een vaccinatiecampagne van twee weken en de onmiddellijke toediening van geneesmiddelen zouden volstaan om het probleem op te lossen. Maar de opbrengst voor de fabrikanten van antibiotica, de geneesheren en de distributieketen is niet te verwaarlozen. Deze ziekten, die niet dodelijk zijn, liet men dus voortbestaan, ook al kan men dat uit moreel oogpunt niet goedkeuren.
Zo wordt nu ook de rebellie "onderhouden". De rebellen zetten immers de exploitatie voort om wapens en munitie te kunnen kopen. Daarom wil men ze niet neerslaan. De aankopen zijn een maatstaf voor de intensiteit van de
oorlog. Men zoekt naar middelen om een aanval te beantwoorden, men slaat de aanvallers neer, neemt alles mee wat er te rapen valt en laat ze voortdoen. Men onderhoudt deze oorlog omwille van de commercie.
Het FPR buit onderbetaalde werkkrachten uit en de koers van het coltan daalt vanwege de overproductie. De mensen zijn dus verplicht om hun schat voor zeer weinig geld van de hand te doen. Als zij het coltan houden, weten ze dat zij het risico lopen dat het FPR hen aanvalt en alles meeneemt. Bijgevolg worden de delvers of de handelaars, zelfs als zij een vergunning hebben om het erts te ontginnen, beconcurreerd door zwartwerkers en criminelen die geen gebruik kunnen maken van de officiële circuits, maar die wel geld binnenrijven met delven. Het
FPR profiteert van die situatie want zo kan het erts kopen tegen een lage prijs.
Bij het FPR doet zich een nieuw fenomeen voor. Men maakt een lijst van huiseigenaars tegen wie er ernstige aanwijzingen bestaan over hun betrokkenheid bij de genocide. Men vraagt hen aan mensen die in Kigali zijn gebleven, een volmacht te geven om hun huis te verkopen. De prijs mag niet te hoog liggen, want anders zou er geen koper worden gevonden. De betrokkenen weten dat ze vroeg of laat zullen worden gearresteerd en opgesloten en dat hun eigendom dan toch wordt verkocht om de morele schade van derden te vergoeden. Zij doen hun eigendom dus voor een habbekrats van de hand. Een cel van het FPR moedigt dit soort praktijken aan. Vluchtelingen die verondersteld worden nooit
meer terug te keren, melden zich aan op de ambassade van Rwanda om er een volmacht te ondertekenen voor de verkoop van hun huis. De kopers zijn meestal Rwandezen die uit Oeganda afkomstig zijn. Zij kunnen de eigendommen kopen waarop anders beslag zou worden gelegd via een pauliaanse vordering. Zij weten dat ze daartoe het recht hebben in een niet-rechtsstaat.
Het FPR bereidt nog andere dossiers voor, die nog gevaarlijker zijn. Het stelt lijsten op van de mensen die op de ambassade een volmacht hebben ondertekend. Het stuurt die lijsten naar de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen met de vraag hoe hij mensen kan opvangen die de ambassade van hun land vrij in- en uitlopen. Zo vangt het FPR twee vliegen in één klap:
die mensen moeten België verlaten omdat ze via de ambassade naar hun land zijn terug gekeerd; zij worden opgesloten in Rwandese gevangenissen, waar ze fysiek en economisch worden gekraakt en hun eigendommen worden voor minstens tien jaar vervreemd.
Kagame benoemt altijd mensen met vuile handen, die hij kan chanteren. Zo kwam een ambassadeur in opspraak voor een Parlementscommissie en werd vastgesteld dat hij geld moest aan de Schatkist. Over dit voorval bestaan er publicaties. Zo werd ook een minister uit de regering gezet. En dan spreek ik nog niet over Laurien Ngirabanzi, de ambassadeur van Rwanda te Bonn. Kagame werkt met mensen die vuile handen hebben en als ze in ongenade vallen, raapt hij ze op.
Over
het aantal misdadigers in de wouden van Congo kan men alleen speculeren. Wie als overwinnaar uit een oorlog komt, is een held. Wie verliest is een misdadiger die schuld heeft aan alle kwaad. Bij ontstentenis van een internationaal gerecht ben ik altijd voorstander geweest van de onmiddellijke vervolging van de misdadigers, vooral als zij beschuldigd worden van misdaden tegen de menselijkheid. Alleen God weet wat er in de wouden van Congo is gebeurd op het einde van de oorlog in 1997. Onder de mensen die naar Kigali terugkeerden, zijn er veel doden gevallen en werden er 130.000 gevangen genomen wegens genocide. Om de getalsterkte van de C.D.R. te berekenen ten tijde van de Interahamwe, ga ik ervan uit dat er gemiddeld 100 personen actief waren in elk van de 154 gemeenten, als
leider, plannensmeder of propagandist van de genocidetheorie. In Kigali-stad waren er zowat 6.000. In totaal gaat het dus om 20.000 personen. Maximaal zou het over 50.000 personen kunnen gaan.
De overwinning van het FPR was eerst en vooral militair: het FPR beschikte over automatische vuurwapens, terwijl de tegenstander uitgerust was met knuppels en kapmessen. Zij streden met ongelijke wapens, maar wilden koste wat het kost de Tutsi et de gematigde Hutu uitroeien. Ik doe geen onthulling, als ik zeg dat er zeer veel slachtoffers zijn gevallen.
Laat ons ervan uitgaan dat het overwonnen leger in Congo nog 30.000 man telde. De tocht dwars door Congo was zeker geen wandeling. Onderweg stierven velen aan
dysenterie, ziekten allerhande, ondervoeding en verwondingen. Mijn eerste opdracht in de oostelijke provincie was het opsporen van misdadigers. Ik heb er maar één kunnen vinden: Ndilizi, die journalist was bij Mille Collines. Hij werd opgesloten in de gevangenis.
Wij waren niet in Congo, om die man te arresteren, maar wel om de diamant te controleren. We hadden gezien dat Van Brink aan de basis lag van de contracten van zestig jaar om de openbare bedrijven te beheren, de Centrale Bank, de commerciële banken, de Post, de verzekeringen, diamant, goud, het monetair systeem, de bodem en de ondergrond. In ruil daarvoor stond hij in voor de ontwikkeling. Welke banken zijn in Congo tussengekomen? De First International Bank of Grenada, Van
Brink's offshore bank. Ik heb de documenten bij die als basis hebben gediend voor het opstellen van de contracten; ze zijn in onze handen gevallen op het ogenblik van de crash tegen de Rwandezen. Wij hebben de foto's van de stamhoofden moeten inzamelen om aan Van Brink te laten weten dat de bevolking zijn initiatief in het bevrijd gebied gunstig gezind was. Aangezien in Rwanda geheime commissielonen niet fiscaal aftrekbaar zijn, is het onmogelijk de omvang ervan te achterhalen. Het staat echter vast dat ze aanleiding hebben gegeven tot drie zeer verkwistende en nutteloze oorlogen van de Rwandezen tegen de Ugandezen.
Zijn er Rwandese banken tussengekomen aan Congolese zijde? De Banque commerciale de développement et d'industrie van Rwanda heeft
filialen geopend in Congo. Ik geef geen enkel commentaar op dat initiatief: als er fondsen circuleren in afwezigheid van enige banksysteem, dan lijkt het me normaal dat iemand zijn diensten aanbiedt om eerlijk zijn kost te verdienen met het beheren van spaargelden en kredietverlening. Om te weten of iemand een rekening heeft bij een bepaalde bank en of die bank verrichtingen met België doet, kan een onderzoekscommissie desgewenst het bankgeheim opheffen. De wetten van het land voorzien in die mogelijkheid. Er bestaat in dezen geen enkel geheim. Het volstaat er resoluut op af te gaan: er liggen mijnen op het terrein, wie zich daar op waagt, kan sterven zoals Kennedy..
Ik weet dat er koffie en hout uit Congo is. De financiële opbrengsten voor
de Congo Desk zijn vrij beperkt. Ik heb al de gelegenheid gehad om de kostprijs van het hout te berekenen: die activiteit was niet interessant omdat hout heel volumineus is. Het moet worden vervoerd langs onberijdbare wegen. Dat is zeer moeilijk. Ik heb bijvoorbeeld gezien hoe Ugandezen koffie die ze op de markt hadden gekocht en hout in vliegtuigen laadden die materiaal en voedsel hadden aangevoerd voor de militairen in Congo. Zo vertrokken de vliegtuigen niet leeg. Wij zouden niet voor koffie hebben gekozen: koffie neemt te veel plaats in en heeft in vergelijking met coltan en diamant een onbeduidende marktwaarde. Ik heb de man gekend die zich bezighield met diamant, de heer Hatari. Ik heb hem één keer bijgesprongen uit de kas voor de politieke en militaire mobilisatie die
ik beheerde: ik heb hem 50 dollar gegeven voor het personeel dat het traject met de fiets aflegde en voor andere logistieke behoeften. Dat was enkel een kleine ondersteuning, want wij hadden geen gemengde rekeningen: dat paste niet in het kader van de activiteiten.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Kagiraneza heeft gezegd dat er 100.000 militairen werden opgeleid voor Oost-Congo. Hoeveel zijn er nu nog aanwezig? Al naargelang de bron gaat het van 20.000 tot 60.000 eenheden.
Over de Interahamwe horen we ook verschillende cijfers. Er wordt gezegd dat de aanwezigheid van Rwanda in Oost-Congo bedoeld is om de landgenoten, waarmee de Interahamwe worden bedoeld, te beschermen. Over hoeveel mensen gaat het? Ik kan me moeilijk inbeelden dat een aanwezigheid van 100.000 militairen nodig is om 5000 Interahamwe te beschermen. Waarom zijn er ook militairen aanwezig in een heel ander deel van Oost- Congo, waar helemaal geen Interahamwe zijn?
De heer Kagiraneza. - Mijnheer de voorzitter, ik kan geen cijfers geven; de Interahamwe is een beweging die evolueert. Men wordt Interahamwe of men verliest zijn statuut. Dat hangt af van wat er op het spel staat. Aanvankelijk waren ze ongeveer met 50.000. In Congo werden ze gedecimeerd door de oorlog, verdwijningen en het harde klimaat. Ze zijn massaal gesneuveld omdat ze primitieve wapens gebruikten, maar er werden er ook geboren. De stichters van de Interahamwe zijn niet talrijk, want de meeste zitten in de gevangenis in Kigali of elders in het land.
Als alibi voor de Rwandese aanwezigheid in Congo werd het veiligheidsargument ingeroepen. Bij de tweede inval van Rwanda in Congo werden de verzetshaarden gebroken die
waren vergeten bij de machtsovername in Kinshasa. Als u de militaire informatie van het FPR hebt gevolgd over het oprukken van de troepen, dan bent u vertrouwd met de omsingelingstechniek van de militairen. In hele gebieden worden de communicatielijnen en de aanvoerlijnen verbroken, en men trekt verder. Deze techniek, die dateert uit de tijd van Caesar, heeft altijd zijn vruchten afgeworpen. Caesar trok door tot achter de linies en vernietigde de bruggen, zodat de vijand niet meer kon worden bevoorraad en niet kon blijven terugvechten. Zo verloor de vijand de oorlog, maar ook de moed. Eens in Kinshasa aangekomen, werd het echte probleem over het hoofd gezien, namelijk de criminelen. We hadden wel oog voor de rijkdommen en we hielden ons bezig met de organisatie van de politieke structuur
van Congo, maar de werkelijke drijfveer voor de aanval, namelijk het vervolgen van de misdadigers, waren we vergeten. Bijgevolg vonden er invallen plaats in de grensgebieden met Rwanda, in de streek van Kivu. Cijfers toonden aan dat de bevolking in de streek van Gisenyi en van Ruhengeri systematisch werd gedecimeerd.
Hoeveel soldaten zijn er in Congo? Er zijn Interahamwe-krijgers en anderen die zich bij deze groep hebben aangesloten, maar die niet noodzakelijk misdadigers zijn. Dat wil ik beklemtonen. In de onderhandelingen in het kader van de nationale verzoening blijkt dat de strijders die in Congo verblijven, bereid zijn de oorlogsindustrie om te vormen tot een vredesindustrie, in samenwerking met de Rwandese bevolking. Ik heb op het internet
gelezen dat een gewezen parlementslid-bankier geheime onderhandelingen voert. Hij heeft het aangedurfd om naar die zogenaamde Interahamwe en volkerenmoordenaars toe te gaan, maar trof er vrijheidsstrijders voor de democratie aan, die zich ongelukkigerwijze aan de andere zijde van de grens bevonden en daarom ten onrechte als Interahamwe werden bestempeld.
Bij de gevangenneming van krijgsgevangenen heb ikzelf uitdrijvingen bijgewoond van gewezen volkerenmoordenaars die zich hadden schuldig gemaakt aan onvergeeflijke misdaden. Ze ondergingen gedurende twee weken rituele wassingen, werden tot "Rwandees Patriottisch Leger" omgedoopt en naar het front gestuurd in Congo. De naam `volkerenmoordenaar' is dus pasmunt, die in het Westen op grote schaal in omloop
werd gebracht om de Rwandese aanwezigheid in Congo te rechtvaardigen.
Bovendien heb ik een ketterij ontdekt: de Belgen die in Rwanda vergiffenis zijn komen vragen voor de schedels en de beenderen die daar verspreid liggen, hebben de pathos en de schuldgevoelens over het niet verlenen van bijstand op de spits gedreven. Het FPR had evenwel zelf gevraagd dat geen bijstand zou worden verleend. Ik wil de doden niet misbruiken, maar men heeft gezegd dat niet alle schedels noodzakelijkerwijze van Tutsi waren. Men kan moeilijk Hutu tonen die gedood zijn door verdwaalde of gerichte kogels. Eigenlijk vielen ze met knuppels en machetes een goed georganiseerd en gestructureerd leger aan.
Men mag proberen mij het tegendeel te
bewijzen, maar ik denk dat men die mensen die aan het front gestorven zijn en die al dan niet gewettigde doelwitten waren, begraven heeft. Men kan niet tonen waar ze begraven werden. Al die schedels zijn dan opgegraven, ze zijn daar naartoe gebracht. Men heeft hen het etiket Tutsi opgeplakt, maar dat is niet zo. In de oorlog moeten lijken snel worden begraven om epidemieën te voorkomen. Soms gebeurt dat in massagraven. Om het begin van de volkenmoord te herdenken worden die beenderen dan uitgestald om het medeleven van de internationale gemeenschap op te wekken, zodat die de ogen sluit voor de stommiteiten die begaan worden in de buurlanden.
Het gevaar bestaat erin dat Kagame niet meer weet wat hij met dat leger van meer dan 100.000 man moet
aanvangen. Wat kan men met hen doen als ze uit de dienst worden ontslagen zonder begeleidende maatregelen om hen om te scholen en hun kracht en energie om te buigen in een voor de Natie opbouwende kracht? Het zijn rondtrekkende misdadigers. Ik heb daarnet gezegd dat genocidale oorlogsmisdadigers na twee weken werden opgenomen in het APR. Minister Louis Michel is onlangs naar Congo geweest. Hij heeft een kind van 12 jaar ontmoet dat verkracht is en zwanger gemaakt door militairen van het RPF. Dat is niet verbazingwekkend; ik ben zeker dat die praktijken de zaak zijn van gewezen `génocidaires' of gewezen militieleden die meedogenloos hebben gevochten en die opgenomen zijn in het leger dat thans Congo bezet. Ik heb zelf tot dat leger behoord, maar dan in de oostelijke provincie. De
oorlog kan niet meer worden goedgepraat, zoals vóór 1994.
Niemand kan het juiste aantal geven, maar er zijn niet meer dan 20.000 gewapende mannen en ze zijn niet noodzakelijk `génocidaires'.
De heer Paul Wille (VLD). - Was de beschuldiging ten aanzien van de heer Kagiraneza van deelname aan de genocide, een element in zijn dossier over zijn aanvraag tot statuut van politiek vluchteling?
De heer Kagiraneza. - Ben ik degene die wordt beschuldigd?
De heer Paul Wille (VLD). - Neen. Het is heel eenvoudig. U bent erkend als vluchteling. Bevat het dossier dat u ter erkenning van uw status als politiek vluchteling hebt ingediend, de beschuldiging die tegen u werd geuit?
De heer Kagiraneza. - Bij mijn weten bevat mijn dossier geen beschuldiging. Tot dan toe had men mij nergens van beschuldigd.
De heer Paul Wille (VLD). - Toch wel.
De heer Kagiraneza. - Zelfs in Kigali heb ik een blanco strafblad.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Tim Raeymaekers. - IPIS heeft in opdracht van een brede waaier van NGO's, waaronder Broederlijk Delen en 11.11.11, een studie over de coltanhandel gemaakt, die op 14 januari jongstleden werd uitgebracht. Dat onderzoeksrapport zullen we eerst toelichten. Vervolgens zullen we het hebben over ons recent bezoek aan Noord-Kivu, Oost-Congo. Tot slot zullen we op grond van onze bevindingen suggesties doen voor de Belgische en de Europese beleidsvorming.
From the Congolese war zones to your mobile phone, is de titel van een overzicht in ons rapport en deze zin beschrijft zeer goed de handel in coltan uit Oost-Congo. Ik zal niet dieper ingaan op de technische aspecten van de handel in coltan, want dat is wellicht al
gebeurd door de directrice van het Tantalum-Niobium International Study Center. Ik zal wel nog even kort de context schetsen waarin de coltanontginning in Congo plaatsvindt.
Coltan is niet alleen in Congo te vinden. Er zijn ook industriële mijnen in Australië en Brazilië. De oorlogscontext is natuurlijk wel kenmerkend voor de coltanontginning in Congo. Sinds 1983 is de mijnsector in Congo geliberaliseerd. Er blijft momenteel echter haast geen mijninfrastructuur meer over. De mijnontginning gebeurt dus nagenoeg volledig artisanaal. Met een schop en een sterke rug kan men coltan delven. Toen eind 2000 de coltanprijzen spectaculair stegen zijn vele boeren coltan beginnen delven.
Coltan ontginnen is niet gezond. Op
sommige plaatsen is er een verhoogde radioactiviteit.
Er is ook een probleem van veiligheid. De delvers worden voortdurend belaagd door rebellen en bandieten. Hun stocks worden gestolen, ze moeten hoge taksen betalen op de toegangswegen en ze worden geplunderd.
De inkomsten van de gravers zijn trouwens ook onzeker omdat ze meestal niet over meetmateriaal beschikken om het tantaalgehalte in coltan te bepalen.
Sommige bedrijven, zoals Union Minière in het begin van de jaren 90, stellen de gravers gratis meetmateriaal ter beschikking. Meestal gaan de creuseurs met de coltan naar handelsposten of comptoirs, die op basis van het tantaalgehalte de prijs bepalen. De handelsposten
betalen de plaatselijke rebellenbewegingen een licentie en aan de belastingkantoren, waarop de rebellen momenteel volledig parasiteren, betalen ze een exporttaks. Vanuit deze handelsposten wordt de coltan naar de omliggende landen geëxporteerd.
Naast de comptoirs zijn er ook pure militaire netwerken, die geen taksen betalen. Sommige legers zetten voor de ontginning van coltan dwangarbeiders in. Zo zouden er 1500 gevangenen door het RPA zijn ingezet in de streek van Punia. De militaire netwerken exporteren het coltan via door hen gecontroleerde transportnetwerken. De winst verdwijnt in de zakken van een aantal geprivilegieerde legerofficieren en regeringsfunctionarissen.
Sinds eind 2000 krijgt de coltanhandel
ontzettend veel aandacht van de pers, van NGO's en van de VN. Naar aanleiding van de door een groep Belgische NGO's opgezette campagne "Geen bloed aan mijn GSM" kreeg IPIS van 11.11.11 en Broederlijk Delen de opdracht een rapport te schrijven.
Ons uitgangspunt was vrij duidelijk. We baseerden ons op de lijst in annex 1 van het eerste VN-rapport, waarin bedrijven worden opgesomd die volgens dat rapport coltan uit Kigali exporteren. We selecteerden vijf casestudies: twee Belgische en drie buitenlandse bedrijven, namelijk een Duits, een Zwitsers en een Amerikaans-Nederlands bedrijf. We wilden uitmaken of en in welke mate die bedrijven oorlogsinspanningen van het RCD-Goma financieren.
Het was niet de bedoeling het rapport van de VN
aan te vechten, hoewel het aanvankelijke uitgangspunt van de VN nu toch als achterhaald kan worden omschreven. Het was evenmin de bedoeling een politieke analyse te maken van de aanwezigheid van buitenlandse troepen in Congo. We wilden wel een analyse maken van de mate waarin Europese bedrijven door de handel in coltan in Oost-Congo hebben bijgedragen tot een verergering van de toestand.
In grote lijnen kunnen we de volgende conclusies trekken.
Op macro-economisch vlak ontstond door de stijgende vraag naar coltan in het Westen een ware coltanrush in Oost-Congo. Hierdoor werd de informele economie er verder gecriminaliseerd, ook al draagt het Westen hiervoor misschien geen directe verantwoordelijkheid.
Op micro-economisch vlak maken de militairen deze gelegenheid gebruik om zich verder in de Congolese oorlogseconomie te nestelen. Door het stijgende belang van de Congolese grondstoffen gedragen de bezettingslegers zich meer en meer als pure handelaars. Zij werken hiervoor nauw samen met een aantal commerciële en zelfs criminele netwerken.
Daarnaast zijn er de rebellenbewegingen, die zich als parasieten op de oude economische structuren hebben geworpen en die door buitensporige belastingen en monopolies steeds meer de plaatselijke economie en handel verstikken. De buitenlandse bedrijven die ondanks de bezetting hebben besloten om op het terrein te blijven, zijn genoodzaakt om belastingen aan de rebellenbewegingen te betalen indien ze
hun activiteiten willen voortzetten.
Nu zullen we dieper ingaan op de vijf casestudies.
Eind november 2000 besliste het RCD-Goma om van de enorme prijsstijgingen van coltan gebruik te maken om een exportmonopolie op te zetten, Somigl, Société minière des Grands Lacs. Het stond onder leiding van een beruchte zakenvrouw, mevrouw Gulamali, die er al van werd beticht wapens te hebben geleverd aan de Hutu-rebellen in Burundi. Ze is ook betrokken geweest bij sigarettensmokkel.
Het RCD-Goma was voor de eerste maal in staat om door dit monopolie zichzelf volledig te financieren. De export van coltan bedroeg in december 2000 112 ton, in januari 2001 96 ton, in
februari 2001 27 ton en in maart 2001 19 ton. Zeker in de beginmaanden was de export zeer hoog. Toen de prijzen daalden, heeft het RCD-Goma beslist om dat monopolie af te schaffen.
Somigl kon dit natuurlijk niet waarmaken zonder de steun van westerse bedrijven. Het had drie buitenlandse partners: Africom, Premeco en Cogecom. Tijdens ons onderzoek vonden wij nog een vierde partner, Cogear.
Zowel Cogecom als Cogear zijn Belgische bedrijven. Cogecom staat onder leiding van Jacques Van den Abeele. Zijn naam werd voor het eerst vermeld in Trends in een artikel over export via de luchthaven van Oostende met de luchtvaartmaatschappij African International Airways. IPIS heeft bewijsmateriaal gevonden van de export van
60 ton coltan in december 2000 vanuit het gebied onder controle van het RCD-Goma. Alleen al in december 2000 zou die export 50% van de totale belastinginkomsten van het RCD Goma bedragen hebben. De winst voor de heer Van den Abeele zou tussen 2,5 en 4 miljoen dollar liggen. Het is dus duidelijk dat de heer Van den Abeele en zijn bedrijf Cogecom een heel centrale rol hebben gespeeld in de financiering van de oorlogsinspanningen van het RCD-Goma.
Tijdens ons onderzoek naar Cogecom botsten we op een ander mysterieus bedrijf met een fictief adres in Brussel, namelijk Cogear. We hebben bewijzen gevonden van een export van ongeveer 18 ton met een waarde van bijna 1 miljoen dollar. Omdat het om een fictief bedrijf gaat, hebben we er geen verdere
inlichtingen over gevonden. Ik zou de Senaatscommissie willen vragen dit verder te onderzoeken.
Een ander verhaal is dat van Sogem, dochteronderneming van Union Minière, thans Umicore, dat via de plaatselijke partner al heel lang aanwezig is in de Kivustreek.
Toen de rebellen Somigl hebben opgericht, heeft Sogem haar activiteiten stopgezet. Ik wil hierover meer duidelijkheid geven, want er waren terzake verwarrende berichten in de pers. We hebben nooit beweerd dat Sogem zich schuldig heeft gemaakt aan onderonsjes met de rebellen. We hebben wel gezegd dat Sogem door het betalen van belastingen aan traditionele instellingen de kas van de plaatselijke autoriteiten, namelijk de rebellen van het RCD-Goma, heeft gespekt. Deze
informatie heeft blijkbaar tot uiteenlopende interpretaties geleid. Het is geen misdaad om belastingen aan de rebellen te betalen. Het draagt wel bij tot de oorlogsfinanciering. Dat is echter het geval voor alle economische actoren ter plaatse. Ik onderstreep bovendien dat de activiteiten van deze anciens in scherp contrast staan tot de maffiose netwerken van oorlogsprofiteurs. Het was nu net onze taak om een uitweg te zoeken voor de ondermijnende dynamiek van parasiterende rebellen en militaire handeldrijvers in Oost-Congo. Daarom verbaasde ik me er over dat precies een ex-lid van het VN-panel kritiek op ons rapport gaf, terwijl de VN zelf het standpunt innam dat elke uitvoer van grondstoffen vanuit bezet gebied in Congo illegaal is.
Een ander
bedrijf dat door de VN wordt beticht van illegale coltanexport, is Masingiro GmbH, een Duits bedrijf onder leiding van Karl-Heinz Albers. Hij is ook de manager van Somikivu, een pyrochloormijn in Luheswe in Kivu. Volgens het VN-rapport heeft dit bedrijf in 1997 een preferentiële lening van 50.000 DM gekregen voor de reconstructie van de infrastructuur. Albers zelf zegt dat Somikivu niets met coltan te maken heeft, dat hij geen lening heeft gekregen van Duitsland, dat hij geen relatie heeft met de rebellen en dat zijn coltanexporten miniem zijn.
IPIS heeft echter ontdekt dat hij wel een heel nauwe relatie met de rebellen onderhoudt. Tijdens onze recente reis in Congo hebben we te eerste de bevestiging gekregen dat de Somikivu-mijn door vijf bataljons
soldaten van het RCD-Goma wordt bewaakt. Het RCD-Goma heeft Albers' bedrijf vervolgens voorrang gegeven op zijn Oostenrijkse concurrent, Krall, wiens vertegenwoordiger bij een bezoek aan Goma door de plaatselijke autoriteiten op de eerste vlucht is teruggezet.
Bovendien gaf Duitsland in het tweede VN-rapport zelf toe dat het Somikivu een lening had gegeven. Tenslotte zijn de activiteiten van de heer Albers in de coltanhandel zijn volgens ons zeker niet miniem. Hij exporteerde 50 ton per maand tijdens de hausse van de coltanprijzen. Hij exporteerde naar Duitsland via de Nederlandse transportfirma's Steinweg en Handelsveem. De bestemming van die export is het bedrijf H.C. Starck, een dochtermaatschappij van Bayer, dat beweert geen coltan vanuit Congo in te
voeren. Wij hebben hierover verder onderzoek gevraagd aan de Duitse regering. Ik denk dat het de moeite loont de activiteiten van Albers verder onder de loep te nemen.
Een volgend onderdeel van het onderzoek ging over een cluster van bedrijven: Finconcord, Finmining, Raremet Ltd, Medival Minerals. Dit zakenimperium onder leiding van de Zwitserse zakenman Chris Huber is een typisch voorbeeld van oorlogsprofitariaat.
Chris Huber opereert in nauwe samenwerking met de rebellen en met het Rwandese staatsapparaat, vooral voor de ontginning van coltan in Oost-Congo. Dat exporteert hij naar de verwerkingsfabriek Ulba in Kazachstan, die tot voor kort werd geleid door Vitaly Mette, een Kazachse provinciegouverneur. De coltanzendingen
worden via de militaire luchthaven van Kigali vervoerd met de vliegtuigen van Victor Bout, de intussen bekende wapentrafikant.
De geschiedenis rond Chris Huber is begonnen met Finconcord, een Zwitsers spookbedrijf op alweer een fictief adres in Genève. Vreemd genoeg werd dit bedrijf in het VN-rapport als Belgisch omschreven. De bestuurders waren Chris Huber zelf, een Zwitserse advocaat en een zekere Simon Briskin, een Russische transporteur. Huber verklaarde zelf dat dit bedrijf vooral diende om de export van coltan naar zijn Kazachse klanten te vergemakkelijken. Als we de Kazachse pers mogen geloven, exporteerde datzelfde Finconcord de verwerkte tantalietstaven naar het moederbedrijf op Gibraltar voor een veelvoud van de gangbare prijs. Het gaat dus
echt om een carrousel van zwart geld, dat waarschijnlijk opnieuw in de zakken van Chris Huber en zijn Kazachse entourage verdween. In april 1999 kwam Huber hiermee toch in de problemen. Wegens loonachterstallen en belastingontduiking werd hij het land uit gezet.
Hij veranderde de naam van zijn firma in Finmining en registreerde dit als offshorebedrijf op het paradijselijke eiland Saint Kitts. Daardoor hebben we geen kennis van de aandeelhouders. Hetzelfde geldt voor Raremet, een ander bedrijf van Chris Huber dat eveneens op Saint Kitts is gevestigd. Op dat ogenblik zijn ook zijn leveranciers veranderd. We schrijven 1998-1999 en de tweede oorlog in Congo is net begonnen. Chris Huber koos twee Rwandese comptoirs, Rwanda Metals en Grands Lacs
Metals, die allebei door het RPF worden gecontroleerd.
Wie zijn klanten zijn is nu niet duidelijk. Wellicht is hij onder een andere naam nog in Kazachstan gevestigd. IPIS heeft de Kazachse autoriteiten daarom om opheldering gevraagd, maar tot nog toe hebben we geen antwoord gekregen.
Een bericht van African Mining Intelligence spreekt ten slotte over een protocolakkoord van 22 februari 2001 tussen het RCD-Goma en Medival Minerals, vertegenwoordigd door Chris Huber, voor de ontginning van wolfram en cassiteriet in de oude mijnconcessies van Sominki, het Belgisch-Zaïrese bedrijf dat lang de mijnconcessies in Oost-Congo in handen had. Het is overigens onzeker wat de echte titularis van de mijnconcessies van
deze deal zal zeggen. Banro, een Canadese maatschappij, onderhandelt immers met Kinshasa over dezelfde concessies. In elk geval is het heel duidelijk dat Chris Huber een centrale rol heeft gespeeld in de Congolese oorlogsmachine en de financiering van de Rwandese oorlogsinspanningen.
De voorzitter. - Het is niet mijn gewoonte te onderbreken, maar mag ik toch even? In The Coltan Phenomenon heb ik gelezen dat de overeenkomst met Banro in december werd bevestigd door Kabila junior. Daarbij werd erkend dat Banro via Sakima eigenaar is van de voormalige Sominkiconcessies. Natuurlijk is er wel het probleem dat Kabila geen controle heeft over het gebied.
De heer Tim Raeymaekers. - Dat klopt inderdaad en daarom heb ik hier ook ernstige vragen bij. De rebellen van het RCD-Goma veroorloven het zich dus om, met of zonder medeweten van Kinshasa, over dezelfde concessies deals te sluiten met andere maatschappijen. Dat wordt problematisch. We hebben overigens een akkoord gezien tussen het RCD-Goma en de Congo Holding Development Company, een maatschappij met links met Zuid-Afrika. Dat over dezelfde concessies verscheidene deals worden gesloten zal onvermijdelijk tot economische en eventueel militaire conflicten leiden.
Chris Huber heeft dus zeker een centrale rol gespeeld in de Congolese oorlogsmachine. We hebben kunnen aantonen dat hij de vliegtuigen van Victor Bout gebruikt voor het
transport naar Kazachstan, maar verder is de relatie tussen beide onduidelijk en moet deze nog worden onderzocht. Daarnaast moet misschien ook de relatie van Chris Huber met de Russische maffia worden bekeken.
Eagles Wings Resources, het laatste bedrijf dat we hebben onderzocht, is een voorbeeld van een bedrijf dat door het Rwandese staatsapparaat dreigt te worden gebruikt voor de uitbreiding van de eigen zakenbelangen. Het is een Amerikaans-Nederlandse joint venture die plaatselijk wordt vertegenwoordigd door Alfred Rwigema, de schoonbroer van Paul Kagame. Eagles Wings Resources heeft zijn activiteiten sinds het begin van de oorlog uitgebreid en heeft nu een eigen comptoir in Bukavu, dus in RCD-gebied, en een kantoor in Kigali om de verdere export
naar het Westen te regelen. Zoals u weet is coltan voor de Amerikanen van strategisch belang, gezien het ook wordt gebruikt voor de productie van hoogtechnologische wapens.
Ik besluit. We zien in het gebied onder controle van het RCD-Goma drie dynamieken terugkeren.
Ten eerste wordt de plaatselijke economie volledig gewurgd door enorme heffingen en exportmonopolies. Het eerste slachtoffer daarvan is natuurlijk de Congolese bevolking en daarnaast misschien toch ook de plaatselijke partners van buitenlandse bedrijven, zoals Sogem, die meer en meer van de markt worden gestoten door de oorlogsprofiteurs.
Ten tweede maken de militair-politieke netwerken van de bezetter gebruik van de commerciële
aanwezigheid in Oost-Congo om hun eigen belangen uit te breiden. Een voorbeeld daarvan is Eagles Wings, vertegenwoordigd door de schoonbroer van Kagame.
Ten slotte is er de gevaarlijkste component van deze oorlogsmachine: de echte oorlogsprofiteurs die zich telkens wanneer er een conflict uitbreekt, in de plaatselijke economie nestelen om zoveel mogelijk winst te maken ten nadele van de bevolking. De voorbeelden hiervan zijn duidelijk: Chris Huber en Karl-Heinz Albers.
De heer Jeroen Cuvelier. - Sinds de coltanboom van eind 2000 en de publicatie van ons rapport is er heel wat veranderd.
Om te beginnen zijn de prijzen fors gedaald. Sinds de publicatie de publicatie van het eerste VN-rapport bestaat er dus een de facto embargo op de uitvoer van coltan vanuit Oost-Congo. In de Verenigde Staten werd bovendien een wetsvoorstel gelanceerd om de invoer van coltan uit Congo en de omringend landen die bij het conflict betrokken zijn, te verbieden.
Er is een nieuw belastingsregime. Nu kost een exportlicentie 40.000 dollar en in het gebied van het RCD-Goma wordt een exporttaks geheven van 4 tot 6 Amerikaanse dollar per kilogram. Volgens het Pole Institute is het gevolg van
het nieuwe belastingsregime dat er in het gebied van het RCD-Goma nog maar drie comptoirs in staat zijn om deze belasting te betalen.
Onlangs bezochten we de regio Beni en Butembo in Noord-Kivu. Dit gebied staat onder controle van de rebellenbeweging RCD-ML, meer bepaald van de factie van Mbusa Nyamwisi. Het RCD-ML is in drie verschillende facties uiteengevallen: het RCD-National onder leiding van Roger Lumbala, een factie onder leiding van Mbusa Nyamwisi en een derde factie onder leiding van John Tibasima.
De doelstelling van onze reis was tweevoudig. We wilden een informantennetwerk ontwikkelen om ons regelmatig op de hoogte te houden van de veiligheidssituatie en de troepenbewegingen. We wensten ook concrete elementen
te verzamelen over de Ugandese betrokkenheid in Oost-Congo. Tot nog toe onderzochten we vooral de Rwandese betrokkenheid.
Het verzamelde bewijsmateriaal is fragmentarisch, maar we kunnen alvast een aantal gelijkenissen en verschillen aangeven met de situatie in het gebied dat onder controle staat van het RCD-Goma.
Eerst de gelijkenissen.
De gewapende groepen proberen ook in Noord-Kivu de controle te verwerven over de mineraalrijke gebieden. Het RCD-National onder leiding van Lumbala nam onlangs de steden Isiro en Bafwasende in. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de aanwezigheid van diamanten in die regio. De toegang tot de goudmijnen van Kilo en Moto wordt gecontroleerd door twee bedrijven,
Egirex en Okimo, maar in de praktijk blokkeren de Ugandese militairen de toegang tot die mijnconcessies. Alleen wie een bepaalde som betaalt, mag door.
Een tweede gelijkenis zien we in de administratie. De regering van Mbusa Nyamwisi telt maar liefst 55 ministers. Mbusa Nyamwisi heeft geprobeerd om al zijn ministers in Sun City te krijgen. Dat is niet gelukt. Al die mensen moeten wel worden onderhouden. Het grootste deel van de belastinginkomsten gaat naar `loonkosten'. Er is geen sprake van investeringen in gezondheidszorg, in de aanleg van wegen, in onderwijs. Volgens sommige bronnen zou de groep rond Mbusa Nyamwisi per maand ongeveer een miljoen dollar aan belastinggeld innen.
Een derde gelijkenis is dat er in het gebied
onder controle van Mbusa Nyamwisi ook een administratie is die parasiteert, die teert op de belastinginkomsten van de verschillende diensten, onder meer van de OFIDA. Dat heeft zware gevolgen voor de plaatselijke Congolese handelsgemeenschap. De kleine exporteurs komen er momenteel niet meer aan te pas. In Butembo was er bij ons bezoek nog enig leven, maar in Beni lagen de activiteiten grotendeels plat. Maar een heel kleine groep handelaars is nog in staat om te exporteren. De kapitaalkrachtige groep van exporteurs bestaat uit personen die nog spaargeld hebben overgehouden uit het Mobututijdperk, de zogenaamde baronnen, en uit personen die samenwerken met Ugandese militairen. Personen die samenwerken met de Ugandese militairen, hebben het voordeel dat ze worden vrijgesteld van
belastingen.
Een vierde gelijkenis is dat de veiligheidssituatie op het platteland en in de omgeving van de steden veel slechter is geworden en blijft verslechteren. In de omgeving van Beni en Butembu zijn er verschillende Maji-Maji-milities actief. Ze bestaan uit verschillende facties. Naar het schijnt was er onlangs onenigheid binnen de Vorondofactie. Die onenigheid ging uitsluitend over de controle op bepaalde coltanrijke gebieden, onder andere in de buurt van Manguredjipa.
Een vijfde gelijkenis is de slechte toestand van het wegennetwerk. Dat is een bijkomende hinderpaal voor de kleine exporteurs. Alleen de rijkere handelaars kunnen het zich veroorloven om een vliegtuig te charteren.
Een zesde
gelijkenis is dat de Ugandezen Congolese bedrijfjes gebruiken als dekmantel voor de export van grondstoffen. Dat is bijvoorbeeld het geval met Conmet, een bedrijfje dat inmiddels is opgedoekt en dat werd geleid door Alexey Piskunov en een zekere Volodye. Alexey is de man van Valentina Piskunova, een vrouw die goede banden onderhoudt met de Amerikaanse zakenman Allen Ziegler, alias Van A. Brink.
Een zevende gelijkenis is dat een aantal actoren die actief zijn in de grondstoffenhandel, ook belangrijke spelers zijn in de wapenhandel. Op de luchthaven van Beni hebben we vastgesteld dat bepaalde figuren uit het netwerk van Victor Bout, nog steeds actief zijn in de transportsector.
Ik zie ook drie belangrijke verschillen.
Een eerste verschil is dat de Ugandese legerofficieren in Oost-Congo, in tegenstelling tot de Rwandese legerofficieren, de tactiek toepassen van de verschillende fronten. Een Congolese vriend heeft in een gesprek met ons de vergelijking gemaakt met een orkest: iedereen krijgt op zijn beurt eens de toestemming op de trom te roffelen, kabaal te maken, maar uiteindelijk blijft alles verlopen volgens de richtlijnen van een aantal Ugandese militairen, zoals kolonel Otafiire, generaal Kazini en majoor Mawa. Door die chaos ontstaat er een klimaat van wetteloosheid. Terwijl bepaalde handelaars er in slagen 's nachts coltan belastingvrij richting Kampala te versluizen, moeten andere handelaars nog steeds 7.500 dollar voor een exportlicentie en per geëxporteerde kilo
nog eens 2 dollar ophoesten.
Een tweede verschil is de samenwerking tussen de milities en een aantal gevestigde handelaren in Beni en Butembo. Milities overvallen gravers, nemen een hoeveelheid coltan in beslag en verkopen die, uiteraard in het grootste geheim, aan handelaren in de stad.
Een derde verschil ten slotte is dat de Westerse bedrijven die niet betrapt willen worden op het aankopen van grondstoffen uit Oost-Congo, mannetjes uitsturen die persoonlijk, en dus niet namens het bedrijf, grondstoffen opkopen. Zo bijvoorbeeld heeft het Duitse bedrijf H.C. Starck een vertegenwoordiger uitgestuurd om in Butembo coltan op te kopen.
De heer Tim Raeymaekers. - Ten slotte zou ik het willen hebben over mogelijke beleidsopties. Allereerst zou ik hierbij onze functie als onderzoekers even willen toelichten. Als medewerkers van het onderzoeksinstituut IPIS doen wij aan research. We verzamelen feiten, leggen verbanden tussen de netwerken van de grondstoffenhandel en het voortduren van het conflict.
Ten tweede is er de laatste tijd veel gesproken over een mogelijk embargo. In het eerste VN-rapport werd een exportembargo voorgesteld voor grondstoffen uit Oost-Congo. De VN kwam daar nadien op terug en het embargo werd omgevormd tot een moratorium, al lijkt het niet erg duidelijk wat het verschil is tussen de twee. In Africa Mining Intelligence lazen we tot onze
verbazing een open brief van Henri Maire, een gewezen lid van het VN-panel. In zijn kritiek op ons rapport maakte hij duidelijk dat er in het panel nogal wat onenigheid bestaat over de weg die moet worden gevolgd. Hij is helemaal geen voorstander van een embargo omdat de plaatselijke economie dan volledig wordt verstikt en bedrijven die al lang in de regio aanwezig zijn, er het slachtoffer zullen van worden. Aansluitend kunnen wij, indien nodig, suggesties voor aanbevelingen doen, maar die kunnen misschien naar aanleiding van bepaalde vragen ter sprake komen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In zijn rapport van 14 februari voor de Veiligheidsraad en de Europese Raad van ministers beval IPIS een embargo aan. Ik hoor van de heer Raeymaekers dat de VN op het embargo is teruggekomen en het omgevormd heeft tot een moratorium. Ik had zelf begrepen dat beslist werd om het embargo zes maanden uit te stellen.
Het is inderdaad de vraag of een embargo in deze context raadzaam is. Zijn er geen andere middelen dan een embargo of smart sanctions, middelen die de plaatselijke gravers sparen?
Sprekers hebben geen aanbevelingen gedaan voor de Belgische wetgever. De vraag die wij ons stellen is of wij als wetgever voor handelsrelaties, en dus ook voor de
coltanhandel, niet snel via onze wetgeving een code kunnen opleggen die gebaseerd is op ethische principes.
Coltan kan sterk radioactief zijn en daardoor een gevaar betekenen voor de gezondheid. Het Federale Agentschap voor nucleaire controle in België is daarvan op de hoogte, maar heeft er nog geen specifiek rapport over gepubliceerd.
Er rijst een stralingsgevaar voor de gravers, maar ook voor al wie zich bezighoudt met doorvoer en raffinage. Ter herinnering de transit gebeurt onder meer via Oostende en Antwerpen.
Umicore, dat hier vaak wordt vermeld en dat in Hoboken een vestiging heeft, heeft mij aan de telefoon bevestigd dat zij in Hoboken geen raffinage doen en zich niet bezighouden met
doorvoer. Mijn vraag is dan ook waar gaat de coltan vanuit Oostende en Antwerpen naartoe en wie wordt blootgesteld aan stralingsgevaar?
Cogear zou volgens de heer Raeymaekers een spookfirma zijn. Ik heb hierover zelf wat onderzoek gedaan via de klassieke kanalen: bij het Belgisch Staatsblad, de rechtbank van koophandel, bij de BTW, enzovoort. Daaruit blijkt dat in België een zestal firma's zijn geregistreerd waarvan de naam begint met Cogea, maar allen met een andere eindletter. Een van die zes bedrijven is een internationale vliegmaatschappij, maar meer weet ik er niet over. Over Cogear met r heb ik geen informatie gevonden.
Voor Cogecom en Sogem ligt dat anders. Van beide bedrijven kunnen we respectievelijk
de heer Van den Abeele en de heer Deliens uitnodigen om ze te confronteren met de bewijsstukken. Daarnaast zijn er natuurlijk nog de tussenmaatschappijen, zoals MDM, die we kennen uit het rapport van IPIS, maar die de bedrijven niet zo meteen vernoemen. Er wordt blijkbaar nu eens van het ene, dan weer van het andere kanaal gebruik gemaakt om toch maar aan grondstoffen te geraken zonder dat de vraag wordt gesteld of daarbij steun wordt verleend aan de oorlogseconomie.
De bewijsdocumenten die in het IPIS-rapport vermeld staan, zouden aan de commissie moeten worden doorgegeven zodat ons team van experts ze verder kan onderzoeken.
We hebben hier de heer Deus Kagiraneza gehoord, maar in zijn antwoorden bleek hij onvolledig te zijn
en aan de oppervlakte te blijven. Ik denk dat het goed zou zijn hem in een tweede ronde over detailpunten te ondervragen, meer bepaald over het strategisch belang van de coltan, niet alleen voor de verschillende rebellenbewegingen en voor de illegale handel - het circuit-Bout - maar eventueel ook voor de legale wapenhandel en de banden ervan met de oorlogseconomie in Congo. Als wapenproducerend land hebben we ook daar een verantwoordelijkheid.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik wens de auteurs van het verslag te danken en te feliciteren. NGO's geven soms de indruk onzorgvuldig en onbetrouwbaar te zijn. De hoorzitting toont aan dat ook NGO's een belangrijke bijdrage kunnen leveren die via een andere weg niet verkrijgbaar is. Ik wacht nog altijd op even nauwkeurige informatie en aanbevelingen van de regering, die de task force diamant heeft opgericht. Hierover bestaat veel onduidelijkheid. Waarom is het niet mogelijk om over elke natuurlijke rijkdom in Congo een uiteenzetting te houden zoals deze over coltan? Zo zouden we meer, sneller en beter worden geïnformeerd.
De problemen die door de auteurs van het verslag werden aangekaart, en met name de
arbeidsomstandigheden en de gezondheid, verontrusten mij zeer. De arbeidsomstandigheden van de mensen in de mijnbouw lijken me afschuwelijk. Er werd gesproken over 1.500 slaven. Was de toestand tijdens het jongste bezoek van de sprekers nog altijd even erg? Hoe gaat dat in zijn werk? Over welke vrijheid beschikken deze mensen nog? Op welke wijze worden de razzia's georganiseerd? Het zou interessant zijn om in dit verband het Internationaal Arbeidsbureau te horen of personen die kunnen aangeven in welke mate de daders of mededaders van deze misdrijven kunnen worden gestraft. Het is mogelijk dat bepaalde staten bij deze praktijken betrokken zijn. We zouden hierover meer moeten weten want de omstandigheden waarin deze lagen worden geëxploiteerd zijn blijkbaar zeer
verontrustend.
Er werd gesproken over aanrandingen en aanvallen en over catastrofale hygiënische en gezondheidsomstandigheden. Heeft u een gezondheidsonderzoek kunnen doen? Heeft u een duidelijk beeld van het sterftecijfer, het ziektecijfer en de ziekten die te wijten zijn aan het geweld rond deze vindplaatsen? Wat zijn de gevolgen voor de betrokken gezinnen en dorpen? Ik heb gisteren aan het bureau voorgesteld om ook Artsen zonder Grenzen te horen, dat een zeer interessant verslag heeft opgesteld over het verband tussen de oorlog en de sterfte- en ziektecijfers in Congo. Ik wil echter ook weten wat onze getuigen kunnen zeggen over de toestand in de plaatsen die zij hebben bezocht. Ik zou ook graag meer weten over Cogecom en Cogear, die genoemd
worden bij de exploitatie van coltan. Het zou interessant zijn om de heer Van den Abeele te horen over de omstandigheden waarin coltan wordt ontgonnen.
De voorzitter. - De heer Van den Abeele heeft zelf gevraagd door de commissie te worden gehoord. We moeten echter eerst inlichtingen, en indien mogelijk bewijzen verzamelen.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - We beschikken momenteel over informatie over de coltan-filière en we zullen er op 22 april zeker opnieuw over praten. Aangezien de heer van den Abeele heeft gevraagd om te worden gehoord, kunnen we hem binnenkort uitnodigen voor een hoorzitting.
Zullen de auteurs bij hun volgende bezoek een gelijkaardig verslag opstellen?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Van wie hebben de onderzoekers hun opdracht gekregen?
De voorzitter. - De opdracht gaat uit van een aantal NGO's, waaronder Broederlijk Delen en 11.11.11.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Worden de opdrachten ook door de NGO's gefinancierd?
De heer Tim Raeymaekers. - Voor de laatste studiereis lag het anders. Jeroen Cuvelier werd gefinancierd door het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken en ik werd gefinancierd door NOVIB, een Nederlandse ontwikkelingsstichting.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Die subsidie vanwege de Belgische overheid is geen onbelangrijk gegeven.
Wordt uw studieopdracht voortgezet en hoe zou u die het liefst ingevuld zien?
Ziet u een mogelijkheid om de monitoring te structureren? Welke aanbevelingen kan u doen?
Zijn de mechanismen die zijn ontwikkeld om bloeddiamant op te sporen, ook bruikbaar voor de coltanhandel?
Een paar maanden geleden hebben we mevrouw Wickens, secretaris-generaal van het TIC, ondervraagd. Het was ons allemaal duidelijk dat het TIC weinig transparant optreedt. Mijn vraag is of we een organisatie die gevestigd is in Brussel en opgericht is
volgens de Belgische wet, kunnen verplichten haar gegevens publiek te maken.
Misschien kan de heer Raeymaekers het antwoord geven dat mevrouw Wickens ons schuldig bleef of alleszins een spoor aanwijzen. Volgens mevrouw Wickens zou het onmogelijk zijn om precieze exportcijfers te geven voor coltan uit het gebied van de Grote Meren. Ik heb de indruk dat de heer Raeymaekers over meer gegevens dan zij beschikt. Kan hij ons die bezorgen en kan hij ons zeggen hoe de prijs voor coltan wordt bepaald?
Over mogelijke sancties en een embargo is al veel te doen geweest en ik weet ook dat er eerst nog aan een aantal andere voorwaarden moet worden voldaan. De vraag die ik mij stel is of een embargo wel een goede zaak is. Wat denkt de heer
Raeymaekers daarvan?
Een embargo kan veel averechtse effecten hebben op de lokale bevolking. Is het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen wie wel en wie niet met de rebellen en de maffianetwerken samenwerkt en alleen export toe te staan aan wie daar niet mee samenwerkt?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ook ik wens onze gasten te danken voor hun duidelijke en nauwkeurige informatie.
Ze hebben zich rekenschap kunnen geven van de toestand in de gebieden die ze hebben bezocht. Ze hadden het over een zekere onveiligheid. Wat houdt die concreet in voor de mensen in de regio?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik zou willen weten over welk werkingsbudget de organisatie van de getuigen jaarlijks beschikt. Door wie wordt ze gefinancierd?
Het lijkt er trouwens op dat de oorlog in de regio sinds gisteren weer is opgeflakkerd. Kunnen sommige mijnen in andere handen terechtkomen? Heeft u al de nodige maatregelen genomen om na te gaan welk gebruik ervan zal worden gemaakt? Zodra een of andere mijn wordt bezet, zal er waarschijnlijk een nieuw contract worden gesloten. Heeft u informatie over de wijze waarop de aanvallende troepen de toekomstige contracten zullen gebruiken?
De voorzitter. - Uw eerste vraag is voor mij een beetje een probleem omdat wij de financiering niet op ons hebben genomen. Als ze dat kunnen, heb ik er geen bezwaar tegen dat onze getuigen hierop een antwoord geven.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik stel de vraag ook niet aan u; ik vraag de getuigen wie hun organisatie financiert en over welk budget ze jaarlijks beschikken. Dit lijkt me een normale vraag.
De heer Jeroen Cuvelier. - De eerste vraag van de heer Maertens ging over het nut en de haalbaarheid van een embargo. Het is belangrijk erop te wijzen dat de aanbevelingen tot stand zijn gekomen in overleg met de opdrachtgevers, maar dat we met deze opdrachtgevers nog altijd discussies hebben over het nut en de haalbaarheid van een embargo. Persoonlijk denken we dat een embargo waarschijnlijk negatieve gevolgen heeft voor de kleine creuseurs. Dat hebben we tijdens onze reis ook kunnen vaststellen. Die mensen hebben nu geen mogelijkheid meer om de coltan te verkopen. Het lijkt ons dus verstandig een impact assessment study uit te voeren, zowel voor het gebied onder controle van RCD-Goma als voor de andere gebieden. De Verenigde Naties hebben daarvoor meetinstrumenten ontwikkeld.
De heer Tim Raeymaekers. - In onze eerste studie hebben we om een embargo gevraagd, maar met een tijdslimiet van zes maanden, om duidelijkheid te scheppen rond de hele bloedhandel. Wanneer men praat met mensen van het TIC, wordt het gebrek aan transparantie echt wel erg duidelijk en dat hebben we tijdens ons onderzoek ook gemerkt. Naar aanleiding van de openbare onenigheid in het VN-panel is het wel eens nuttig het effect van zo'n embargo voor de bevolking na te gaan. Of het mijncontract nu bij de ene of bij de andere maatschappij zit, of het nu rebel X of rebel Y is die op de hoofdweg staat om belastingen te innen, maakt voor de plaatselijke bevolking niets uit. Zij wordt constant belaagd en beroofd en dat geldt voor de ontginning van alle
grondstoffen.
Rond elke artisanale ontginning is de veiligheidssituatie abominabel.
Sinds de prijsdalingen in de coltanhandel midden 2000 (de prijzen bevinden zich nu terug op hun normale niveau) hebben we eigenlijk te maken met een virtueel embargo. De prijzen van coltan zijn ontzettend gedaald en door de kritiek van de VN op deze handel zijn verscheidene actoren verdwenen en is de sector enorm uitgedund. De gevolgen daarvan voor de plaatselijke bevolking zijn al merkbaar. In RCD-Gomagebied bijvoorbeeld konden de rebellen voor het eerst zichzelf volledig financieren dankzij de coltanhandel. Nu die bron wegvalt, zijn ze naarstig op zoek naar andere inkomsten. Een oplossing die ze hebben gevonden is het heffen van belastingen op
NGO-schenkingen van medisch materiaal. De lokale bevolking heeft tegen deze maatregel geprotesteerd en rebellen hebben op de manifestanten geschoten. U kunt zich dus voorstellen waartoe een embargo op lange termijn kan leiden. Misschien is het voor een korte periode wel nuttig om duidelijkheid te scheppen, maar voor de lange termijn moeten we eerder nadenken over een permanent monitoringmechanisme om het kaf van het koren te scheiden, om de plaatselijk actoren die te goeder trouw werken - ik geef toe dat dit soms moeilijk uit te maken is - te onderscheiden van de maffianetwerken en deze laatste te blokkeren. We kunnen verwijzen naar de sancties die voor Liberia of Sierra Leone worden voorgesteld, de zogenaamde smart sanctions, waarmee getracht wordt specifieke actoren te blokkeren
door hun bankrekeningen te bevriezen, hen een reisverbod op te leggen, hen te verbieden in de regio aanwezig te zijn enzovoort.
Daarnaast moeten we op zoek gaan naar middelen om de trafiek te traceren, al denken wij dat dit heel moeilijk is. We hebben geprobeerd het mechanisme voor het opsporen van bloeddiamanten toe te passen op de coltanhandel, maar dat is erg moeilijk. Diamanten werken met certificates of origin, maar van coltan kan je eigenlijk amper de herkomst uitmaken, tenzij hij een heel hoge radioactiviteitsgraad heeft. De enige karakteristiek is het tantaalgehalte, maar dat heeft niets met de geografische herkomst te maken. Een tantaalgehalte van 20-30% vinden we net zo goed in Australië als in Oost-Congo.
Er is dus een groot gebrek aan transparantie en sommige transport- en expeditiebedrijven dekken hun activiteiten toe zodat de eindbestemmeling van het product niet bekend is. Verschillende schakels in deze handel moeten dus op een of andere manier verplicht worden tot meer openheid.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Vorige week werd in het Europees Parlement een symposium over bloeddiamant gehouden. Daar werd gesproken over de reglementering van de Wereldhandelsorganisatie die op dergelijke handelstransacties van toepassing is. Deze reglementering kan perfect worden toegepast op de Congolese situatie. Er kan een embargo worden opgelegd en worden beslist dat er geen handel meer wordt gedreven met landen die coltan uitvoeren. De hoeveelheid coltan afkomstig uit Congo maakt op wereldschaal niet veel uit. De coltanindustrie zal niet in elkaar zakken als de coltan uit Congo wordt geblokkeerd.
Waarom nemen noch de Verenigde Naties noch de Wereldhandelsorganisatie hier initiatieven? Er moet een politiek signaal
komen, ook vanuit Europa.
De heer Tim Raeymaekers. - Ik kan daaraan niets toevoegen.
Ik zal vervolgens antwoorden op de vraag over het gezondheidsprobleem. In Butembo hebben we een arts ontmoet die een studie heeft gemaakt over de impact van de coltanontginning op de volksgezondheid. Hij kwam tot de ontdekking dat de kindersterfte in de regio's waar coltan wordt ontgonnen, sinds het begin van de coltanboom spectaculair is gestegen. Bij pasgeborenen stelde hij ernstige misvormingen vast. We zijn in het bezit van een foto van een misvormde baby van een coltanhandelaar die in zijn hut coltan had gestockeerd. Niet alle coltan heeft een hoge radioactiviteitsgraad, maar op plaatsen waar hij hoog radioactief is, is er een gezondheidsprobleem. Dat is onder meer
het geval in Mangina, dat op vijftien kilometer van Beni ligt en waar een Thais bedrijf op kleine schaal coltan exploiteert.
Ik ben geen expert in de chemie. Die gegevens staan vrij gedetailleerd in het rapport. Er is natuurlijk een algemeen gezondheidsprobleem. De landbouwers die coltan scheppen midden in het oerwoud hebben te kampen met allerlei gezondheidsproblemen.
De heer Jeroen Cuvelier. - Diezelfde geneesheer heeft ook vastgesteld dat er in het ziekenhuis af en toe raids zijn van bijvoorbeeld de rebellenbeweging van Mbusa Nyamwisi tegen gewonde Maji-Maji-krijgers. Er zijn bewijzen van mishandelingen.
De heer Tim Raeymaekers. - Er was ook een vraag over het gezondheidsgevaar voor de Belgische bevolking.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Niet alle coltan is zwaar radioactief. We weten dat in België de firma's ABAC en NV Steinweg coltan transporteren en naar waar die wordt getransporteerd. We kunnen dan toch de hele filière nagaan om te weten of het al dan niet om gevaarlijke coltan gaat. In het kader van de volksgezondheid is dat ook voor België bijzonder belangrijk. Dat is een afzonderlijk onderzoek waard.
De heer Tim Raeymaekers. - Het is inderdaad belangrijk dit verder te onderzoeken daar dit transport problemen kan geven voor de Belgische bevolking.
De heer Jeroen Cuvelier. - In dat verband pleiten we voor meer transparantie in de expeditiesector in het algemeen.
De heer Tim Raeymaekers. - Het lijkt me niet nuttig aan de IAO te vragen om de werkomstandigheden in Congo te controleren. In Congo moet er eerst vrede komen. De vreselijke werkomstandigheden zijn immers niet zozeer het gevolg van een slechte relatie tussen werkgever en werknemer, maar wel van de oorlog.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Overheden zijn medeplichtig aan deze arbeidsomstandigheden. Dit geldt ook voor derde landen - we weten dat Uganda en Rwanda aanwezig en eventueel ook betrokken zijn. Het is mogelijk dat de internationale gemeenschap en internationale organisaties sancties opleggen zoals voor Birma het geval was. Het is duidelijk dat de verhouding `werkgever-werknemer' gelieerd is aan de oorlogssituatie. Er zijn echter precedenten...
De heer Tim Raeymaekers. - Dat is wel waar, maar de slavenarbeid maakt een miniem aandeel van de exploitatie uit. In het begin werd gezegd dat het Rwandese leger in Bunia 1.500 gevangenen inzette, maar dat is eigenlijk de enige referentie naar slavenarbeid. Ik zal niet zeggen dat de werkomstandigheden beter zijn dan bij slavenarbeid, maar het gaat om een meer indirecte vorm van uitbuiting. Meestal is er wel een transactie. De gravers komen met hun mineralen bij de comptoir terecht en verdienen zo hun geld. Voor de volledigheid moeten we erbij vermelden dat heel wat Congolezen op die manier een flinke cent bijverdienen. In Beni wist iemand ons te vertellen dat een Congolees in de buurt van Bunia in zijn achtertuin toevallig op een goudader is gestoten en
nu dus rijk is. Zulke dingen gebeuren, maar meestal duurt het niet lang. Dergelijke mensen worden meteen geviseerd, moeten heffingen betalen of worden vermoord.
Samengevat denk ik dat er in Congo eerst vrede moet komen voor er met de arbeidsorganisaties kan worden gepraat.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Er zijn verschillende strategieën om vrede te stichten. U sprak van een embargo, maar er zijn ook andere mogelijkheden.
Binnenkort zal het Internationaal Strafgerechtshof operationeel zijn. Slavernij is een misdaad tegen de menselijkheid. Als we kunnen aantonen dat generaals of politici zich daar mee inlaten, dan kunnen we vragen dat het Internationaal Strafgerechtshof zich daarover uitspreekt. We moeten de instrumenten waarover we beschikken ook gebruiken.
De heer Jeroen Cuvelier. - Ik denk dat de vraag van mevrouw Lizin over de wijze waarop wij worden gefinancierd, reeds door onze directeur, Johan Peleman, werd beantwoord en dat we daar niet opnieuw moeten op ingaan.
Het rapport is gefinancierd door Broederlijk Delen en 11.11.11. De heer Raeymaekers heeft al uitgelegd hoever onze huidige projecten staan. In mei zal hij in opdracht van Novib een tussentijds rapport uitbrengen en het is de bedoeling dat er in oktober in opdracht van Buitenlandse Zaken een tweede rapport uitkomt. Het eerste rapport zal vooral gaan over de link tussen de grondstoffenhandel en de wapenhandel, terwijl het tweede eigenlijk in kaart probeert te brengen welke netwerken er zich in bepaalde gebieden in Congo
op de ontginning van de verschillende grondstoffen hebben geënt.
De heer Tim Raeymaekers. - Er werd ook gevraagd hoe we ons onderzoek graag zouden voortzetten. Eigenlijk willen we een geïntegreerde studie maken van de Congolese of Centraal-Afrikaanse oorlogseconomie. We krijgen vaak het verwijt dat we ons enkel concentreren op de een of andere rebellenbeweging, maar het is duidelijk onze bedoeling ook de kant van Kinshasa eens onder de loep te nemen. De bondgenoten van Kinshasa zijn evenzeer betrokken bij de exploitatie van de Congolese ondergrond. We kennen bijvoorbeeld het verhaal van Billy Rautenbach die een mijnconcessie van Gécamines heeft gekregen in ruil voor wapens en militaire logistiek. Dat zijn praktijken die de uitverkoop van Congo in de hand werken. Kinshasa is dus even goed betrokken bij de uitverkoop van het eigen land en daarnaar moet zeker meer onderzoek komen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Gisteren is, via gecoördineerde acties, de oorlog officieel opnieuw begonnen. We hebben hier een interessante hoorzitting gehad met de heer Gorus, die heel nauwkeurig heeft uitgelegd hoe de gevechten zouden uitbreken. Dit is nu blijkbaar gebeurd.
Uw actie heeft dus niet zozeer te maken met de aanwezigheid van rebellen, maar veeleer met de grond van de zaak. In dat geval liggen er reeds contracten klaar, misschien niet noodzakelijk in Kinshasa, maar zeker in Lubumbashi. Ik zou willen weten hoe die gebruikt zullen worden. Weet u al wie de concessies zal overnemen en hoe de zaken na de overname zullen verlopen?
De heer Tim Raeymaekers. - Het moeilijkste aspect van ons onderzoek is natuurlijk te weten te komen welke concessie beloofd is aan wie, tegen wanneer en in ruil voor wat. We hebben het voorbeeld aangehaald van het Canadese en het Zwitserse bedrijf die elkaar overlappen. Welnu, dat soort economische conflicten werkt de militaire conflicten in de hand. If war is capitalism, capitalism is also war. Die twee elementen vullen elkaar ontzettend goed aan in Congo. De publicatie African Mining Intelligence licht af en toe een tipje op van de sluier, maar het zijn altijd niet bewezen berichten. De waarheid achterhalen is natuurlijk een belangrijk aspect van ons onderzoek.
De voorzitter. - We kunnen dit volgende week uitdiepen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik heb het over een economische activiteit die zich buiten elk wettelijk kader afspeelt, in een land zonder juridische of gerechtelijke structuur en waar dus voor bepaalde gedragingen zoals fiscale fraude geen enkele sanctie bestaat. De exploitatie van een mijn is op zich niet verwerpelijk. Natuurlijk moet er een gezondheidsplan bestaan, maar wat de exploitatie betreft, maakt het geen verschil uit of het over rebellen gaat dan wel over mensen uit Lubumbashi. Misschien zegt u binnen veertien dagen wel hetzelfde over de anderen.
U heeft het over rebellen, wij noemen hen de RCD-Goma. Misschien is het hoofddoel van de opflakkering van de oorlog wel de overname van de exploitaties. In theorie
kan ook de herovering van Congo het doel zijn. Het gaat dus om activiteiten die niet zozeer in een breder kader passen, maar voor eigen rekening worden gevoerd. Dat is het probleem van ons onderzoek. Ik waarschuw u nu al, voorzitter, dat we bij het opstellen van onze conclusies zeer voorzichtig zullen moeten zijn.
Ik zou graag actoren horen die een belasting hebben ingesteld. Ik denk aan de heer Bemba, die in zijn gebied een dergelijk systeem heeft ingesteld. Daarover wil ik hier horen spreken. U verbaast er zich over dat de commissie geen succes is, mijnheer de voorzitter, maar u heeft niet eens de heer Bemba uitgenodigd. Het zou interessant zijn te vernemen hoe hij de concessies in zijn gebied heeft georganiseerd. Dan zouden we pas echt spreken over
wat in Congo op het terrein gebeurt. Er zijn niet alleen rebellen. De heer Gorus, die we begin februari hebben gehoord, heeft omstandig uitgelegd hoe de Interahamwe in het Congolese leger zijn geïntegreerd. Om een ernstig rapport over de exploitatie van Congo op te stellen, moeten we vooraf duidelijk vastleggen wat de legale en wat de illegale elementen zijn.
De voorzitter. - We hebben in openbare vergadering besloten om te praten over de grondstoffen die op legale en illegale wijze worden geëxploiteerd om te vermijden dat we slechts één standpunt zouden belichten terwijl er twee bestaan. Vandaag beperken we ons tot de studie die onze genodigden hebben gedaan over coltan in een welbepaalde regio. We hebben niet beweerd dat zich geen twijfelachtige zaken zouden voordoen in Lubumbashi of in de grensstreek tussen Angola en Congo. De heer De Boeck zal daarover binnenkort komen spreken. We hebben nog niet gesproken over goud, en over diamant is het laatste woord nog niet gezegd. Het zal inderdaad moeilijk zijn een totaalbeeld uit te werken dat evenwichtig is en op bewezen feiten is gesteund. Ook
het verslag dat de parlementaire onderzoekscommissie op het einde van haar werkzaamheden zal opstellen moet gebaseerd zijn op zekerheden, op bewijzen en niet op persoonlijke overtuigingen.
We moeten een akkoord bereiken. Er gebeuren daar inderdaad zaken die niet fraai zijn. Wie lijdt eronder? De bevolking. Wie wint erbij? Volgens mij vooral de maffia. Natuurlijk maken ook de rebellen er gebruik van om hun doelstellingen te bereiken, maar de maffia is de grootste profiteur.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De maffia... Als er geen wettelijk systeem is, verzeilt men al vlug in maffiose situaties. Dit is het geval in Congo. De economie ontwikkelt zich zonder regels. Men zou dus van een maffia kunnen gewagen, maar is er geen enkel referentiepunt. Dat is nogal theoretisch. In Afrika is de informele economie alom verspreid. We moeten vooral nagaan tot wat het kapitalisme in Afrika is verworden.
De voorzitter. - Dat zijn sterke uitspraken. Ik zal er niet verder op ingaan, want dat zou tot een even theoretische discussie leiden. We moeten ook precies bepalen wat we verstaan onder `maffia'.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Inderdaad; dat woord wordt ongenuanceerd gebruikt.
De voorzitter. - Niet alles wat in een informele economie gebeurt, valt noodzakelijk onder de noemer maffia.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We moeten ons onderzoek gedepolitiseerd voeren zowel vanuit Congolees als Belgisch oogpunt. De coltangravers en de slachtoffers van de oorlogseconomie op het terrein hebben niets aan onze tegenstrijdige stellingen over de toekomst van Congo en over wie gelijk heeft of niet.
De voorzitter. - Dat was van bij het begin mijn stelling. We hebben er geen enkel belang bij om deze problematiek te politiseren en voor de een of de andere strekking partij te kiezen. Dikwijls blijkt achteraf dat voor de verkeerde partij is gekozen.
De heer Jeroen Cuvelier. - Er was nog een vraag over exportcijfers. We hebben fragmentarische gegevens gekregen van de OCC, Office de Contrôle Congolais voor de export vanuit de regio Beni-Butembo. Uit deze cijfers blijkt dat er geen export van diamant wordt aangegeven, hoewel er twee comptoirs zijn. De ene heet Mister Cash. Volgens onze bronnen staat deze comptoir onder controle van Salim Saleh, de jongere broer van Museveni. Controle is hier onmogelijk, zoals ook de OCC zegt.
Misschien zijn er ook gegevens beschikbaar in Rwanda en Burundi.
De heer Tim Raeymaekers. - Voor Rwanda zijn er cijfers gepubliceerd in The Monitor. De cijfers over de export van grondstoffen vanuit Oost-Congo zijn fragmentarisch, zoals mevrouw Wickens reeds zei.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De sprekers van IPIS zeiden dat westerse bedrijven hun `mannetjes' ter plaatse hebben. Ze verwezen daarbij naar het bedrijf Starck. Starck is een dochter van het heel prestigieuze Bayer. Vanuit Antwerpen en Oostende wordt er door de Belgische transporteurs ABAC en Steinweg ook doorgevoerd naar Starck, waar zoveel om te doen is.
Zijn er vandaag in Congo nog `mannetjes' aanwezig die Belgische firma's contracten of inlichtingen bezorgen?
De heer Tim Raeymaekers. - Voor de regio die we nu hebben aangedaan, hebben we nog geen bewijzen gevonden van Belgische activiteiten ter plaatse. Zoals altijd zijn er geruchten, maar daarop kunnen we op het ogenblik moeilijk ingaan. Het is voorbarig namen te noemen of over te gaan tot allegations. Misschien kunnen we daar later op terugkomen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de publicatie van het tussentijdse rapport.
De verwijzing van Jeroen Cuvelier betrof 1999, het ogenblik waarop de vertegenwoordiger van H.C. Starck in Oost-Congo is geweest.
De voorzitter. - 1999 was de periode van de boom van de coltan.
De heer Tim Raeymaekers. - Vooral einde 2000. Die vertegenwoordiger was daar voor de logistieke voorbereiding. Op zich kan je dat geen misdaad noemen. Het verdient wel nader onderzoek als een bedrijf als H.C. Starck daarbij betrokken is. Met De Beers hebben we destijds gezien dat het bedrijf eerst beweerde niets te maken te hebben met illegale diamanthandel, maar later inzag dat het vanuit bedrijfsstandpunt intelligenter was toe te geven dat er een probleem was en zich dan ook bereid verklaarde mee te werken aan een oplossing.
Het is echt nodig dat het bedrijfsleven een grotere transparantie aan de dag legt. Wat de Belgische bedrijven betreft, denk ik dat de Senaatscommissie met haar onderzoek daartoe kan bijdragen.
De voorzitter. - Mijnheer Raeymaekers, uw uiteenzetting was boeiend, zoals ik trouwens had verwacht. U zegt dat er nog drie comptoirs overblijven in het RCD-gebied.
Volgens mijn informatie is geen enkele daarvan in staat de exportlicentie te betalen. Ik vraag me zelfs af of het probleem dat ons bezighoudt niet vanzelf zal verdwijnen als ik zie dat er steeds minder wordt geëxporteerd en dat de prijzen alsmaar dalen.
Mijnheer Raeymaekers, hebt u concrete cijfers over de reële productie en de mogelijkheden tot verkoop?
In een ander rapport lees ik: "De aankoopprijs in een handelspost bedraagt 0.65 dollar per percent tantalium." Lokale delvers krijgen het
heel moeilijk om het vol te houden. Overigens wie bepaalt het percentage? De personen die over geschikte apparatuur beschikken. En verder neem ik ook aan dat de lokale mensen bedrogen worden waar ze bijstaan.
Hoe kunnen die drie handelsposten overleven en winst maken als de prijzen op de internationale ingestort zijn? Het uitschakelen van tussenpersonen kan niet de enige verklaring zijn.
In een ander rapport lees ik dat Rwanda in de tweede helft van vorig jaar nog altijd 44 miljoen dollar aan de coltanhandel heeft verdiend. Welke evolutie verwacht u in de volgende maanden?
In uw rapport hebt u geschreven over bewijzen te beschikken van transporten. U hebt er zelfs tonnages op geplakt. Namens de
commissie verzoek ik u ons een kopie van deze bewijzen te overhandigen. Het gaat niet op losse flodders en beweringen, die nergens op gebaseerd zijn, de wereld in te sturen. Wat we nodig hebben is concrete en correcte gegevens. Kunnen we over dat bewijsmateriaal beschikken?
Kan u ons ook wat meer uitleg geven over het zogenaamde nieuwe goud, pyrochloor? Wat is dat precies? Waarom is het zo interessant?
Een laatste vraag betreft de transporten. Beschikt u, en vooral uw opdrachtgever, over gegevens met betrekking tot de hoeveelheden die door ons land transiteren of kunt u ons zeggen waar we die gegevens kunnen bekomen? Welke bedrijven zijn daarmee gemoeid: welke transportfirma's, welke luchtvaartmaatschappijen en welke aankoop-
en verkoopmaatschappijen?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We hebben vernomen dat de heer Jacques Van den Abeele van Cogecom gehoord wil worden.
Waarschijnlijk kunnen de experts de winsten die Cogecom met coltantransport heeft gemaakt, opgeven voor de periode 1995 tot heden. Van dit Belgisch bedrijf moeten ook bij de belastingdiensten sporen terug te vinden zijn.
Welke winsten heeft die firma gemaakt met coltantransporten? Bestaat de kans dat zij belastingen heeft betaald?
De heer Tim Raeymaekers. - Wat de eerste vraag betreft aangaande de evolutie, meen ik naar hetzelfde rapport te hebben verwezen als de voorzitter in verband met de drie overblijvende comptoirs. Het is illustratief dat het precies deze drie zijn die overleven. Shenimed is de comptoir die wordt beheerd door mevrouw Gulamali die aan het hoofd stond van het exportmonopolie. Over Gafarege (de Congolese naam voor Rwanda Metals, noot IPIS) en Grands Lacs Metals heb ik het gehad in de context van Chris Huber. Deze comptoirs worden gecontroleerd door het Rwandees staatsapparaat.
Wie overleeft, zijn potentiële sanction busters of alleszins mensen die genieten van een geprivilegieerde positie bij de bezetter. Wie te
goeder trouw probeert te functioneren, valt uit de boot. Dit is een voldoende bewijs dat dit het resultaat zal zijn van een embargo.
Dooft het probleem dan vanzelf uit? Ik denk het niet. De vraag naar coltan zal blijven bestaan omwille van het strategisch belang ervan in velerlei sectoren in het Westen. Op een bepaald ogenblik zal er opnieuw een boom zijn. Ik moet hierbij evenwel vermelden dat Australië, sinds de prijzen opnieuw zijn gedaald, heeft beslist de productie te verdubbelen. Bij een nieuwe prijsstijging zullen dezelfde actoren zich alleszins op de Congolese coltanrush storten.
De voorzitter. - Historisch vergelijken is altijd fout, maar in het verleden was er een periode waarin het uranium uit Belgisch Congo uitermate interessant was en zelfs van essentieel belang voor de Amerikanen. Toen uranium in Australië werd gevonden was het gedaan omdat de ontginning daar gemakkelijker verloopt, de kwaliteit ongeveer vergelijkbaar is met deze van het Congolese uranium en de reglementaire handel met Australië quasi gegarandeerd is terwijl deze met Congo altijd problemen geeft.
Is de prijs van coltan, gewonnen in Australië waar de mogelijkheden tot ontginning volgens mijn informatie quasi onbeperkt zijn, van die aard dat de ontginning in Oost-Congo totaal oninteressant wordt? Met andere woorden, zal
de exploitatie in Oost-Congo uitdoven als de ontginning in Australië vlot blijft verlopen?
De heer Tim Raeymaekers. - Dit is een bijzonder interessante vergelijking.
Voor de meeste economische actoren is het interessanter om grondstoffen te kopen afkomstig van een gebied waar structuur bestaat. Het is inderdaad interessanter in Australië te kopen dan in Congo.
Specifiek aan de Congolese context is dat, telkens er een stijgende vraag is, dezelfde criminele maffiose actoren zich manifesteren. Het gevaar bestaat dat de vraag naar coltan in Australië het grootst zal blijven, maar dat de Congolese economie alsmaar meer gecriminaliseerd wordt omwille van het marginaal belang.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Kan met betrekking tot de prijs voor coltan een vergelijking worden gemaakt met de prijs van petroleum?
Bepaalde landen hebben de oorlog gefinancierd door petroleum te kopen. Internationale maatschappijen vechten om petroleum af te nemen tegen prijzen die duidelijk onder de wereldmarktprijs liggen. Op die manier wordt aan zwarte financiering van de oorlog gedaan. Gaat dat ook op voor de aankoop van mijnproducten zoals coltan? Gebeurt de aankoop van het dure coltan in Congo bijvoorbeeld tegen andere tarieven dan normaal op de markt gelden of wordt hij betaald met wapens of andere?
De heer Tim Raeymaekers. - Ik denk het wel, hoewel we hieromtrent op het ogenblik over weinig concrete elementen beschikken. Omdat het om een lange schakel tussenpersonen gaat, is het moeilijk de eindfase te detecteren.
Er werd gealludeerd op de aanwezigheid van Russische maffia. In Butembo was er een comptoir die werd beheerd door twee Russen die ook naar Kazakstan exporteerden. Zij hebben hun activiteiten nu stopgezet. Het verwerkingsbedrijf in Kazakstan waar tantaalstaven werden gemaakt, exporteerde vooral naar een atoomfabriek in Rusland waar coltan werd gebruikt voor nucleaire toepassingen. Het is evenwel niet omdat het Rusland is, dat het om maffiapraktijken gaat.
Ik meen dat we die redenering
alleszins in ons achterhoofd moeten houden. Voor onze organisatie is dat overigens het grootste interessepunt. Wanneer we het geval Chris Huber bekijken, dan komen we het dichtst in die buurt.
We kennen het mechanisme niet en weten momenteel nog niet welke bedrijven er eventueel achter zitten. Bovendien zou ik, als ik nog rustig zou willen slapen, die namen hier niet openlijk noemen.
De bewijzen die we hebben, zullen we maar al te graag overmaken.
Wat Cogecom betreft, kunnen we iets diepgaander onderzoek vragen, eventueel in verband met belastingontduiking. Uit de balansen van Cogecom blijkt dat met één coltantransactie de inkomsten van enkele maanden of een half jaar worden
overstegen. Dat is alleszins frappant. Er zijn inderdaad mechanismen in België die de commissie kan inroepen om meer onderzoek te doen vooraleer Jacques Van den Abeele wordt geïnterviewd.
In verband met pyrochloor, het nieuwe goud, en molybdeen, kan ik niet veel zeggen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - En over het fameuze heterogeniet, een recuperatiemateriaal?
Het gaat hier over een reus die ontstaan is in de streek van Lubumbashi. Alleszins worden er ook kinderen ingezet bij de exploitatie. Dit probleem zou kunnen worden opgenomen in de toekomstige studie.
Mijn medewerker zegt dat heterogeniet een mineraal van kobalt is, dat een sterke concentratie van kobalt kan bevatten, namelijk tot 66%.
De voorzitter. - Over kobalt, eveneens een buitengewoon interessant metaal, hebben we het nog niet gehad.
Molybdeen zal uitermate duur zijn, gelet op de concentratie. Het gaat om metalen die toegevoegd worden in bepaalde omstandigheden, met het oog op het verhogen van de geleiding.
Bij columbium of niobium, beide namen worden gebruikt hoewel de officiële benaming volgens mij niobium is, is de elektronische structuur heel belangrijk, meer bepaald de fusietemperatuur en de smelttemperatuur. De smelttemperatuur van niobium is bijna 5.000 graden. Het smeltpunt is 2.468 graden. Van tantalium is het smeltpunt bijna 3.000 graden en het kookpunt 6.000 graden. Dat maakt die metalen zo interessant. In
toevoeging met staal geeft dat aan staal bijkomende specifieke kwaliteiten, belangrijk voor onder meer de vliegtuigindustrie, de ontwikkeling van het rakettenschild, de ruimtevaart en andere hoogtechnologische toepassingen.
Daarom zijn ze ook zo verschrikkelijk duur en gezocht. Het grote publiek kan dit niet begrijpen. Daarvoor moet men metaalkundige zijn en beschikken over een goede kennis van het materiaal.
De heer Tim Raeymaekers. - Ons is gezegd dat pyrochloor ongeveer dezelfde eigenschappen vertoont als coltan. Het smelt eveneens op een heel hoge temperatuur en kan bijgevolg worden gebruikt voor bepaalde hoogtechnologische toepassingen. Veel meer weet ik daarover niet.
De voorzitter. - We kunnen de metaalkundigen van onze universiteiten daarover uitleg vragen.
Kunt u zeggen wat pyrochloor precies is? Waaruit bestaat dat?
De heer Tim Raeymaekers. - Dat weet ik niet.
De heer Jeroen Cuvelier. - Pyrochloor bestaat voornamelijk uit niobium. Vandaar de interesse.
De heer Tim Raeymaekers. - Tot slot een antwoord op de vraag met betrekking tot de transporten.
Onze NGO kan het antwoord op de vraag hoeveel transporten in België getransiteerd zijn, niet bemachtigen, maar ik denk dat deze commissie dat wel kan. Dat kan aangevraagd worden bij de luchthavenautoriteiten van Oostende. Die moeten de frequentie en de inhoud van de cargovluchten kunnen doorgeven. Ook de namen van de bedrijven moeten daar gekend zijn.
Uiteraard kennen we een aantal namen, waaronder African International Airways, dat we getraceerd hebben.
Het is evenwel niet zo gemakkelijk alle namen te achterhalen. Vliegtuigen worden gecharterd, maar staan geregistreerd
in een of ander land.
Andere namen zijn Tristar, DAS Air, Martinair, ABAC, Steinweg en Handelsveem, een dochtermaatschappij van Steinweg.
De voorzitter. - Is het juist dat de luchtvaartmaatschappijen geregeld van naam veranderen?
De heer Tim Raeymaekers. - Inderdaad, maar meer in Congo. Denk maar aan Victor Bout. Zelfs de registratienummers worden heel geregeld veranderd en soms zelfs `uitgevonden'. Ik herinner me een artikel van Dirk Draulans over zijn tournee met Jean-Pierre Bemba in de vliegtuigen van Victor Bout. De journalist schrijft dat het registratienummer gewoon uitgevonden was.
In Beni hebben we een in Liberia geregistreerd vliegtuig gezien. Het is Liberiaanse vliegtuigen nochtans door de VN verboden nog vluchten op Congo uit te voeren. Het merendeel is echter gecharterd door een Ukraïens bedrijf in Congo zelf.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het is een publiek geheim in Oostende dat luchtvaartmaatschappijen nogal eens van naam veranderen. Soms is er maar een lettertje verschil. Blijkbaar bestaat de mogelijkheid om op een legale manier te lachen met de registratie...
De voorzitter. - Ontvangt alleen de luchthaven van Oostende dit soort transporten?
De heer Tim Raeymaekers. - Ik denk dat er te weinig aandacht is voor de luchthavens van Bierset en Charleroi.
Voor coltan zijn de luchthaven van Oostende en de haven van Antwerpen het belangrijkst. Voor andere trafieken denk ik dat een onderzoek naar de activiteiten op Bierset niet overbodig is.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Michel Van Herp. - De onderzoeken werden gedaan tussen augustus en oktober 2001 in verschillende gebieden in Congo: Basankusu op de frontlijn, Lisala en Kilwa achter de frontlijn, Kimpangu in Bas-Congo aan de grens met Angola, een gebied dat wordt geteisterd door invallen van vreemde troepen en het afgelegen Inongo in Bandundu.
Er werden drie grote thema's bestudeerd: het sterftecijfer, het geweld tegen de bewoners en de toegang tot gezondheidszorg.
In onze landen is een sterftecijfer van minder dan 1% van de bevolking normaal. In ontwikkelingsgebieden als Afrika ligt het normale jaarlijks sterftecijfer op 1,8%. Als het tweemaal zo hoog is, spreken we van een
noodsituatie. Als het viermaal hoger is en we ongeveer aan 7% komen, spreken we van een ramp. Voor kinderen onder vijf jaar, worden deze indicatoren verdubbeld.
Uit de sterftecijfers die we hebben kunnen verzamelen, blijkt dat in het gebied van Basankusu jaarlijks 10% van de bevolking en één kind op vier sterft. Dit is vergeleken met de rest van de wereld zeer veel. Wellicht gaat het hier om de hoogste sterftecijfers. Zelfs in Afghanistan en andere conflictzones liggen ze lager. In Lisala en Kilwa schommelt het jaarlijks sterftecijfer tussen 3 en 4%. Bij kinderen varieert dit van 7 tot 12%. In de twee rustigste gebieden, Kimpangu en Inongo, is het jaarlijks sterftecijfer bij de bevolking ongeveer 2%, wat normaal is. Bij kinderen is het
sterftecijfer 4 tot 7% per jaar.
Het geweld zelf heeft slechts een kleine invloed op de sterftecijfers. In het meest getroffen gebied, Basankusu, is slechts 4% van de sterfgevallen rechtstreeks aan het geweld te wijten. Er is een onrechtstreeks verband en de sterfgevallen worden vooral veroorzaakt door infecties en ondervoeding. De grootste doodsoorzaak in heel Congo is malaria, vervolgens infecties van de luchtwegen en virale ziekten. Ondervoeding, die in 22% van de sterfgevallen een rol speelt, komt vooral voor in Basankusu en in het gebied van Lisala, waar het 10% van de sterfgevallen veroorzaakt.
Het geweld waarmee de burgers worden geconfronteerd kan zowel betrekking hebben op goederen - vernietiging,
brandstichting, diefstal - als op personen - slagen, martelingen, verkrachtingen, verwondingen, gevangenschap, gedwongen rekrutering. Dit soort geweld komt vooral in de gebieden aan het front voor, zoals Basankusu, waar 85% van de burgers het slachtoffer is geworden van een of andere vorm van geweld.
In de gebieden achter de frontlijn, zoals Kilwa, is vooral het geweld tegen personen minder frequent en daalt het onder 5%. Het geweld tegen goederen en gebouwen blijft met 25% hoog.
Om de toegang tot de gezondheidszorg te bepalen worden de volgende criteria gebruikt: mensen die zich ziek voelen moeten op consultatie kunnen gaan, waar hen een geneesmiddel wordt voorgeschreven dat ze kunnen kopen. Het enige gebied met
een goede toegang tot gezondheidszorg - zeven mensen op acht - is Kimpangu in Bas-Congo, niet ver van Kinshasa.
Zowel in het gebied van Inongo, waar geen geweld is, als in de zones achter de frontlijn, Kilwa en Lisala, is de toegang tot de gezondheidszorg redelijk: drie mensen op vijf. In het gebied van Basankusu zakt dit tot één op drie.
Samengevat kunnen we stellen dat in gebieden die niet met geweld of met invallen van buitenlandse troepen worden geconfronteerd, het sterftecijfer binnen de normale grenzen ligt. De toegang tot de gezondheidszorg is echter afhankelijk van onderliggende structurele problemen. In Kimpangu is de toegang beter omdat de arts van het gebied veel inspanningen doet om zijn
netwerk te ontwikkelen. In Inongo daarentegen, een gebied dat geen geweld heeft gekend, zijn structurele problemen de reden waarom slechts drie mensen op vijf toegang hebben tot gezondheidszorg.
Ook in de gebieden achter de frontlijn, waar de troepen komen uitrusten en de economische belangen worden beschermd, is de toestand ernstig. Daar wordt niet permanent gevochten, maar de belangen van de militairen primeren er wel op die van de bevolking. In deze gebieden, Lisala en Kilwa, is het sterftecijfer angstwekkend hoog en moeten er dringend passende maatregelen worden genomen. Ongeveer de helft van de gezinnen is er het slachtoffer van geweld en de toegang tot gezondheidszorg is er zeer slecht.
In de rampgebieden
zoals Basankusu, sterft jaarlijks één mens op tien, is 85% van de gezinnen het slachtoffer van geweld en kan slechts één mens op drie zich behoorlijk laten verzorgen.
Nog een opmerking over de remanentie. In Basankusu hebben we de invloed van geweld grondig kunnen onderzoeken. We hebben er vastgesteld dat in gezinnen die in 2001 geen geweld meer hadden ondergaan, het sterftecijfer zeer hoog bleef en de toegang tot de gezondheidszorg zeer laag.
Bij mensen die tussen 1998 en 2000 slachtoffer waren van geweld, maar niet meer in 2001, blijft het sterftecijfer schommelen rond 10%. Bij kinderen is het bijna één op vier. Het geweld heeft dus enigszins een blijvend effect. Als het
stopt, wordt de gezondheidssituatie niet van de ene op de andere dag beter.
De sterftecijfers die we in de gebieden aan de frontlijn vaststellen, zijn volstrekt onaanvaardbaar. In gebieden achter de frontlijn of die economisch belangrijk zijn, zijn de toegang tot gezondheidszorg en het sterftecijfer op het randje. Een epidemie of een ongewone troepenbeweging volstaan om de situatie te doen omslaan in een ramp.
Geweld is nog dodelijker op onrechtstreekse wijze door de ravage die infectieziekten en ondervoeding door een gebrekkige toegang tot gezondheidszorg aanrichten. Zelfs als het geweld stopt, zijn de gevolgen nog gedurende minstens acht maanden voelbaar: de toegang tot de gezondheidszorg blijft slecht en het
sterftecijfer blijft hoog.
De heer Luc Nicolas. - Ik zal even stilstaan bij wat we tijdens onze operaties op het terrein meemaken.
We zijn momenteel aan de hele frontlijn actief. We hebben onze onderzoeken onder andere gevoerd in gebieden waar we aan verschillende programma's werken, zoals dringende hulpverlening en toegang tot basisgezondheidszorg.
We moeten twee verschillende situaties onderscheiden. Ten eerste stellen we vast dat alle gewapende groepen, of het nu gaat om geregelde troepen of niet, voor hun levensonderhoud rechtstreeks afhankelijk zijn van de bevolking of van de economische rijkdommen van het gebied waar ze gelegerd zijn.
In de zone aan en achter de
frontlijn komen we tot 250 of 300 kilometer van de frontlijn grote troepenconcentraties tegen. In die gebieden is de situatie van de bevolking precair omdat de militairen totaal van hen afhankelijk zijn. De economie, die al lang mank liep, ligt er helemaal stil. Er is geen marge meer. Er zijn geen voedselvoorraden meer en de aanwezigheid van soldaten komt de situatie zeker niet ten goede.
Er is zeer weinig geld in omloop; in sommige streken circuleert er vrijwel geen chartaal geld, wat ernstige gevolgen heeft. We hebben trouwens getuigenissen ingezameld waaruit blijkt dat de soldaten de bevolking gebruiken. De massale aanwezigheid van soldaten die niet betaald worden, maakt deze gebieden, die steeds meer geïsoleerd raken, nog
kwetsbaarder.
We krijgen zeer moeilijk toegang tot de mijnstreken. Slechts onlangs kregen we toegang tot het gebied van Bafwasende. In dit gebied tracht de bevolking reeds lang te vluchten om te vermijden dat ze verplicht wordt tewerkgesteld. De bevolking wordt dus uit de onmiddellijke economische perimeter verjaagd waardoor de humanitaire hulp hen zeer moeilijk of bijna niet kan bereiken. We hebben wel toegang tot de bufferzones, maar niet tot de economisch belangrijke gebieden, waar de bevolking moet vluchten of wordt geëxploiteerd.
De heer Jean-Marc Biquet. - Uit enkele kaarten blijkt dat er onveilige zones bestaan. De lijn die door Congo loopt, is de frontlijn tussen de regeringstroepen en de rebellen. Ik heb dit in de verf gezet omdat er systematisch wordt geplunderd en wordt gevochten zodra troepen zich ergens legeren.
Boven in het oosten bevindt zich het gebied van Ituri. Dit was reeds ten tijde van Zaïre een conflictgebied vanwege een etnisch conflict dat door de aanwezige troepen wordt verergerd.
Meer ten westen van Ituri liggen de gebieden waar momenteel de rebellengroepen van Bemba en het RCD-ML tegenover elkaar staan. In dit zeer uitgestrekte gebied is er veel geweld. We krijgen daar moeilijk
toegang. Ik verwijs naar het voorbeeld van Bafwasende.
In het gebied meer naar het zuiden en het oosten bevinden zich de troepen die tegen de rebellen en hun bondgenoten vechten. Om veiligheidsredenen hebben we geen toegang tot deze gebieden. We krijgen soms uitzonderlijk toegang tot een stad, maar nooit tot de omgeving, de brousse of de wouden. De inwoners raden ons dit af omdat het daar zeer onveilig is. Dat is voor de hulpverleners zeer frustrerend.
Op de andere kaart staan de gebieden met mijnen en andere economische activiteiten. In het gebied rond Ituri wordt naar goud en diamant gedolven. Er is een verband tussen deze activiteiten en het geweld. In Kivu en in het noorden van Katanga geeft de exploitatie van
goud en coltan aanleiding tot conflicten tussen de aanwezige partijen wegens hun respectieve belangen.
Op de volgende kaart zien we de gebieden waar de toestand van de gezondheidszorg zeer slecht is en te vergelijken is met de toestand in Basankusu. Deze gebieden worden geteisterd door gewapende mannen die op kosten van de bevolking leven en de mensen werkelijk bedreigen.
We hebben getuigenissen ingezameld: de bevolking moet de troepen voeden en hun materieel dragen. We hebben geen getuigenissen over de mijnactiviteiten om de eenvoudige reden dat we niet in die gebieden konden komen, maar dat betekent niet dat dergelijke toestanden zich daar niet voordoen.
Er is een humanitair
niemandsland, een witte vlek zoals op de kaarten van de ontdekkingsreizigers van de 19de eeuw. Dit zijn gebieden waar de hulpverleners slechts beperkt toegang hebben, zowel in tijd als in ruimte. Men kan ervan uitgaan dat de nood aan gezondheidszorg er zeer groot is en het sterftecijfer catastrofaal. Tien tot vijftien miljoen mensen hebben er geen of slechts een zeer beperkte toegang tot gezondheidszorg. Dit is een minimumschatting.
Tweehonderd kilometer van Kisangani ligt het gebied van Bafwasende, waar we in 1999 toegang hadden. Sindsdien hebben er zich conflicten voorgedaan tussen rebellengroepen en zijn we er niet meer kunnen terugkeren.
Een van onze teams is begin deze week ter plaatse geweest en
heeft vastgesteld dat alle gezondheidsinfrastructuur geplunderd was. In het algemene referentieziekenhuis, het enige ziekenhuis in het gebied van Bafwasende, lagen slechts vier militairen. Burgers durfden er door de aanwezigheid van die militairen niet binnen te gaan. In de apotheek waren slechts drie geneesmiddelen en medisch heelkundig materiaal was er helemaal niet.
De bevolking wordt gewoonweg geterroriseerd. Wij konden er even binnen, maar we weten niet of we er morgen kunnen terugkeren om het nodige materiaal te brengen.
De heer Luc Nicolas. - Sinds de samenwerking in het begin van de jaren '90 is stopgezet, hebben we een rol op ons moeten nemen die verder gaat dan wat AZG eigenlijk wou, omdat er niet veel actoren meer overbleven in Congo en de bevolking volledig aan zichzelf was overgelaten.
Het was een trage afdaling in de hel, maar er was nog een systeem aanwezig. We konden nog de hoop koesteren dat we iets konden doen voor de volksgezondheid. We hadden een ondersteuningstrategie waarbij we zorgden voor geneesmiddelen, materiaal, supervisie, een klein gezondheidscomité, kortom voor enkele basisinstrumenten voor gezondheidszorg. Zo hoopten we het gezondheidssysteem zo goed het kon in stand te houden. Toen kwam de oorlog met
alle gevolgen van dien.
Vandaag staan we voor een dilemma omdat onze strategie niet meer werkt. Er is in dat land immers, noch op het niveau van de samenleving, noch op het niveau van de overheid, enige regulerende factor aanwezig. Het is een overlevingsstaat waar iedereen tracht het er levend van af te brengen en de medische kwetsbaarheid enorm groot is.
Zolang er geen regulerend mechanisme is, moeten we over aanzienlijke middelen beschikken zoals teams op het terrein en voldoende financiële middelen om de bevolking gratis medische zorg te verstrekken. Dat vergt ook een controlemechanisme, personeel dat betaald wordt, enzovoort. Ondersteuningsstrategieën werken niet meer in Congo.
Als men een verpleger in de bufferzones of elders vraagt hoeveel personen echt toegang tot gezondheidszorg hebben, zal het antwoord meestal zijn: `een op drie'. Maar dan weten we nog niet in welke mate hij verzorgd wordt.
Aangezien in Congo geen regulerende factor meer bestaat, gaat het niet alleen meer om geld, maar ook om aanwezigheid ter plaatse. Het is de enige manier om toegang tot de gezondheidszorg te garanderen.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - U had het over een globaal sterftecijfer van 11%. Beschikt u ook over meer nauwkeurige gegevens over de kindersterfte in het gehele land en in de meest gevoelige gebieden?
U zei dat het sterftecijfer hoger ligt dan in Afghanistan, waar volgens de media de nood nochtans het hoogst zou zijn ter wereld. Beschikt u ook over cijfers over Afghanistan?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Artsen zonder Grenzen wordt uiteraard vooral geconfronteerd met de gevolgen van het geweld en niet zozeer met de oorzaken. Wij daarentegen onderzoeken hoofdzakelijk de oorzaken van het geweld, niet alleen de structurele maar ook deze die verband houden met de economische belangen die in de mijngebieden spelen.
Ik doe een beroep op de knowhow van Artsen zonder Grenzen in verband met de verschillende gebieden. Artsen zonder Grenzen is niet actief in Kivu omdat het er te gevaarlijk is. Zijn er nog andere redenen voor de afwezigheid van de organisatie in die provincie?
Heeft Artsen zonder Grenzen ervaring in mijngebieden waar coltan wordt gewonnen en waar, volgens
IPIS, zware gezondheidsproblemen optreden? Dat is het geval in de streek van Mwenga, Shabunda en Butembo, waar het zwaar radioactieve coltan een gevaar vormt voor de bevolking en vooral voor de baby's en hun moeders.
Artsen zonder Grenzen is wel actief in de streek waar de koffieboeren wonen. Deze worden sterk uitgebuit op het vlak van de lonen. Is de koffieproductie dienstig voor de oorlogseconomie? Weet u daarover meer?
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Uw verklaring over het sterftecijfer en de band daarvan met de frontlinies, de kantonnementen en de exploitatiezones is indrukwekkend.
Sedert het begin van de oorlog zouden twee tot drie miljoen mensen rechtstreeks of onrechtstreeks als gevolg van het conflict overleden zijn. Kunt u die cijfers bevestigen?
Hebt u een idee over het hogere sterftecijfer als gevolg van de oorlog en de weerslag daarvan in vergelijking met de vroegere situatie? De heer Nicolas heeft gezegd dat er vroeger gezondheidssystemen bestonden, maar dat die ineengestort zijn.
Kan bijvoorbeeld aan de hand van het aantal doden per dag worden
berekend hoeveel de oorlog kost? AZG heeft de gewoonte om cijfers te geven die niemand onberoerd laten.
U had het ook over het sterftecijfer in de zones met mijnactiviteiten. Daar wordt de bevolking ingeschakeld voor mijnactiviteiten in plaats van landbouw. Hebt u kunnen nagaan wat daarvan het gevolg is voor de gezondheid daar de nodige voedselreserves niet langer aanwezig zijn om een seizoen zonder oogst te kunnen overbruggen?
U had het over 85% geweldplegingen in de conflictzones. Om welke geweldplegingen gaat het? Bestaat daarvoor een typologie? Bestaat er een bijzondere vorm van geweld tegen vrouwen en kinderen? Hoe beschrijft u dat geweld? Wat kunt u zeggen over dwangarbeid? Is dat een vorm van slavernij met
een totale vrijheidsberoving door de gewapende groepen en zonder bezoldiging?
Wat de morbiditeit betreft, had de heer Maertens het over misvormingen. Sommigen hebben daarover al getuigd. De arts van de regio van Butembo zou in dat verband over verslagen beschikken. Denkt u dat dit verder moet worden onderzocht?
Welke nieuwe ziekten verspreiden zich thans in Congo? Er is sprake van pesthaarden, oude ziekten die men uitgeroeid waande zouden opnieuw de kop opsteken.
De heer Michel Van Herp. - Ik zal beginnen met de gevolgen van de mijnexploitatie. Naast de problemen die verband houden met de exploitatie van coltan, houdt elke ongecontroleerde exploitatie van een mijn risico's in voor de bevolking, gelet op de gebruikte producten en de uitstoot van de mijnactiviteit. Als de exploitatie ordeloos verloopt met als enig doel zo snel mogelijk maximale winst te maken, wordt zeker niet aan bescherming gedacht. Dan bestaat het gevaar dat de waterlopen verontreinigd worden met radioactiviteit, kwik of andere gifstoffen. Bepaalde symptomen van die verontreiniging komen pas na enkele jaren aan het licht. Sommige verontreinigende stoffen hebben een rechtstreeks gevolg voor de bevruchting, de foetus, het kind. Bij zware metalen
treden klinische symptomen zoals nierinsufficiëntie pas op na enige accumulatie in het lichaam.
Ik beschik jammer genoeg niet over gegevens die daarmee rechtstreeks verband houden. Soms is het moeilijk dat soort informatie te krijgen want daarvoor is een bloedonderzoek nodig. De mensen die het meest vatbaar zijn voor de neveneffecten van de gebruikte producten wonen overigens het dichtst bij de mijnen en zijn dus niet bereikbaar. Zelfs als ze bereikbaar waren, zouden ze moeten worden gevolgd, want sommige effecten uiten zich pas later.
In de frontzones ligt het natuurlijke sterftecijfer vijfmaal hoger ten opzichte van het totaalcijfer.
Ik kan moeilijk extrapoleren
uitgaande van een cijfer, want wij extrapoleren de cijfers waarover wij beschikken ten opzichte van de zones die we bestuderen.
In een Amerikaanse studie is een veel ruimere extrapolatie gemaakt, maar dan springt men wel los om met de statistiek en de epidemiologische wetenschap.
Als in die zones met 10 tot 15 miljoen mensen het sterftecijfer vermenigvuldigd is met vijf, kunnen we gemakkelijk berekenen dat als gevolg van de oorlog 500.000 tot een miljoen mensen méér overlijden.
Ik extrapoleer echter niet graag een cijfer, ik spreek liever over een verhoging van het sterftecijfer.
In de frontzones sterft ieder jaar
één kind van minder dan vijf jaar op vier. Die verbazingwekkende cijfers zijn vergelijkbaar met de sterftecijfers die in het verleden in Ethiopië en Zuid-Sudan werden opgetekend tijdens de ergste hongersnoden.
Buiten de gevarenzone is het sterftecijfer vermenigvuldigd met twee tot drie, naar gelang van de plaats.
Wat het soort geweld betreft, kunnen de geïnteresseerden meer informatie vinden in het verslag dat ze hebben gekregen.
Bepaalde vormen van geweld komen bijna algemeen voor in de frontzone. Aangezien de troepen ter plaatse verblijven, wordt bijna iedereen het slachtoffer van diefstal en vernieling.
Daarna
volgen verkrachtingen, zij het in mindere mate. Van de families die in de frontzone verblijven, verklaart 15% dat iemand van hun familie verkracht werd.
Op het platteland, waar zich een groot gedeelte van de exploitaties bevindt, is het geweld toegenomen omdat dat gebied moeilijk bereikbaar is door de staat van de wegen en bruggen en door de aanwezigheid van de troepen.
Daarna volgen andere vormen van geweld, zoals opsluiting en gedwongen inlijving.
We zijn met onze vragenlijst niet gedetailleerd ingegaan op het begrip gedwongen inlijving.
Er bestaan geen echt grote mijncentra in de zones die we bestudeerd hebben. We kunnen dan ook
moeilijk aannemen dat die mensen 2.500 kilometer verplaatst zijn, van Basankusu naar het andere uiteinde van het land. Het is wel mogelijk dat in die zones een deel van de gedwongen ingelijfden wordt ingeschakeld in de mijnexploitatie.
Van de families heeft 10 à 20% mogelijk te maken met gedwongen inlijving of opsluiting. Het sterftecijfer verdubbelt bij de families waarvan minstens één lid het slachtoffer was van opsluiting of gedwongen inlijving. In Basankusu is het sterftecijfer vijfmaal hoger dan normaal. In de families die er het slachtoffer waren van opsluiting of gedwongen inlijving ligt het sterftecijfer tien maal hoger. Er is dus een rechtstreeks verband met de gezondheid, en waarschijnlijk ook met de productie van
goederen voor de familie.
Ik kom nu tot de nieuwe ziekten. Het aantal gevallen van hemorragische koorts neemt toe. Mensen die niets meer bezitten, gaan in het bos eten zoeken en komen op die wijze meer in contact met infectiehaarden. Dat zien we niet alleen in Congo, maar zowat overal in Afrika. Ook apenpokken komen opnieuw meer voor, waarschijnlijk omdat mensen die in de jaren zeventig gedeeltelijk gevaccineerd werden, hun immuniteit verliezen. In Zaïre zijn apenpokken overdraagbaar op de mens. Die nieuwe epidemie komt voor in gebieden die ontoegankelijk zijn, waardoor de mensen niet kunnen worden geholpen.
Niet alleen nieuwe ziekten zorgen voor rampen. In een zone dichtbij het front bleek een uitbraak van
hemorragische koorts een epidemie van pneumonie. Honderden personen werden besmet. Het sterftecijfer bedroeg meer dan 15%. De epidemie is uitgebroken omdat er geen antibioticum beschikbaar was. Zelfs ziekten die we kunnen controleren, richten dus verwoestingen aan.
De heer Luc Nicolas. - Seksueel overdraagbare ziekten stonden al in de top vijf, maar vandaag staan ze op de tweede plaats.
Het aantal epidemieën lag altijd al hoog. Vroeger waren er weinig hulpposten, thans zijn er nog minder. We weten dus niet wat er gebeurt. We zitten echter niet stil. We zijn bijna altijd bezig met de behandeling van mazelen. Dat wijst er duidelijk op dat preventie helemaal niet meer betrouwbaar is. We zijn dan ook gestopt met de vaccinatieprogramma's die in theorie nog bestaan en we hebben beslist alleen nog campagnes te voeren. Dat is veel duurder. Vandaag zijn meer middelen nodig om basiszorg te kunnen verstrekken. Dat is enigszins paradoxaal. Zolang er geen minimale stabiliteit heerst,
zullen we enorm veel mensen, materiaal en geld nodig hebben om ervoor te zorgen dat de bevolking redelijk kan leven en dat het sterftecijfer opnieuw min of meer aanvaardbaar wordt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De koffieboeren zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van de teelt. De productie wordt door de bezettende troepen aangeslagen en verkocht om de oorlog te kunnen financieren. De boeren krijgen geen loon meer, ze worden uitgebuit. Hebt u daarover gegevens?
In hoeverre, door wie en op welke manier worden seksueel overdraagbare ziekten als oorlogsstrategie gebruikt?
Bent u in de centra waar u werkt geconfronteerd met kindsoldaten?
Is er sprake van een nieuwe pokkenepidemie? Is dat in de gebieden waar u werkt? Welk gevaar houdt dit in?
De heer Luc Nicolas. - Ik heb geen rechtstreekse informatie over de boeren of de uitbuiting van hun rijkdommen.
Het is niet zo dat AZG niet actief zijn in Kivu, maar we kunnen er niet altijd geraken. En zelfs als we aanwezig zijn, is onze invloed zeer beperkt. Volgens onze Nederlandse vrienden in de buurt van Shabunda zouden boeren geregeld beroofd worden door gewapende groepen. Ik weet echter niet hoe de vork in de steel zit.
Ik geloof niet dat achter de SOZ een strategie schuilgaat, want de tendens is evenzeer merkbaar buiten de bufferzones en de economisch belangrijke zones, bijvoorbeeld in Kinshasa.
Wat de kindsoldaten betreft, geef ik het
woord aan mijn collega, die dat onderwerp beter kent.
De heer Jean-Marc Biquet. - We hebben niet altijd contact met de kindsoldaten op het terrein. We zien er wel, maar ze bezorgen ons geen moeilijkheden. Ze zijn in de steden, waar ze gebouwen bewaken, of bij controleposten op wegen, of iets wat daarop lijkt. We hebben geen rechtstreeks contact met hen en hebben ook geen hulpprogramma voor de kindsoldaten als ze naar het burgerleven zouden willen terugkeren. Er waren enkele uitzonderingen in Congo, in de buurt van Kisangani. Daar hebben we een aantal kinderen uit het leger moeten weghalen om ze degelijk te kunnen verzorgen. We hebben onderhandeld om hen te laten terugkeren naar het burgerleven en we hebben hen ondergebracht in gastgezinnen. Dat zijn echter geïsoleerde gevallen.
We beschikken wel over een reeks getuigenissen van kindsoldaten. We geven in april een boek uit met de getuigenissen die we verzameld hebben op de plaatsen waar we epidemiologische onderzoeken hebben gevoerd en elders. We hebben verhalen gehoord over opgepakte kinderen die onder dwang werden ingelijfd; we hebben er zelfs ontmoet. De strategie daarvoor is heel eenvoudig: men jaagt de kinderen de school uit. De meisjes worden gescheiden van de jongens. De jongens worden meegenomen. Men vraagt hen bagage naar de luchthaven te brengen. Zodra ze in het vliegtuig gestapt zijn, worden ze opgesloten en naar een trainingskamp in een naburige stad gestuurd. U kunt die getuigenissen weldra lezen, maar wij kunnen niet spreken over een algemeen fenomeen en we kunnen ook geen cijfers
geven.
Dat geldt ook voor seksueel geweld. Het is heel moeilijk om over een oorlogsstrategie te praten, maar verkrachting is duidelijk een zeer courante praktijk. Uit de verhalen blijkt dat de waarde van het lichaam, van intimiteit of van de identiteit niet meer bestaat. Het gaat vooral om verkrachtingen als teken van overheersing, bedoeld om de identiteit of het wezen van de ander te ontkennen. Het gaat om groepsverkrachtingen, eventueel gevolgd door moord.
In bijzonder gruwelijke gevallen dwingt men de kinderen met hun vader of hun moeder te slapen. Men wil het menszijn van het wezen ontkennen. De slachtoffers zijn bijzonder getraumatiseerd, temeer daar verkrachte vrouwen dikwijls door hun gemeenschap worden
verstoten omdat ze hun zuiverheid hebben verloren. Zijn dat misdaden tegen de menselijkheid? Het zijn in ieder geval misdaden tegen de menselijkheid van het individu, maar wij kunnen niet zeggen of het een oorlogsstrategie is.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag of verkrachtingen als misdaden tegen de menselijkheid kunnen worden beschouwd.
De heer Jean-Marc Biquet. - Ik denk dat het internationaal strafgerecht ze als dusdanig heeft erkend.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Sedert de verkrachtingen in Bosnië voeren wij een belangrijke strijd. Het internationaal tribunaal van Den Haag heeft verkrachting als misdaad tegen de menselijkheid opgenomen in de verantwoording van het handvest en België is er, dankzij de bemiddeling van ambassadeur Onkelinx en ondanks de druk van het Vaticaan, in geslaagd dat zo te houden.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Waarom?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Eigenlijk vraagt u waarom dat begrip in het strafwetboek staat.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - De definitie van het begrip misdaad tegen de menselijkheid is vrij duidelijk.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Het gaat om een misdaad tegen de menselijkheid van vrouwen. Als we de mannen elkaar laten uitmoorden en we ergens een land stichten voor vrouwen, zou er geen oorlog bestaan. Zo eenvoudig is dat.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - De bezette zone bevindt zich in een situatie zonder weerga als gevolg van deze gruwelijke oorlog. In sommige landen, zoals Sudan en Somalië, zijn die gruwelijkheden een gewone zaak, in Congo was dat tot dusver niet het geval.
Er circuleren bepaalde cijfers en ik zou graag vernemen hoe de NGO's en de Verenigde Naties proberen te reageren op deze daden die hoe langer hoe meer op misdaden tegen de menselijkheid lijken. Alle elementen die we verzameld hebben, lijken dat te bewijzen: de omvang, de organisatie, de vermoedelijke planning van de verkrachtingen... Hoe reageert de humanitaire gemeenschap op die bezwarende vaststelling?
De heer Luc Nicolas. - De vaststelling is er veel te laat gekomen opdat de belangrijkste actoren, namelijk de Verenigde Naties, de belangrijkste NGO's en de rechtstreeks betrokken staten ze zouden delen.
Vorig jaar is de vergadering die op initiatief van Unicef in Nairobi gehouden is, uitgemond in het eenparig advies dat we moesten ophouden te geloven dat we kunnen blijven doen alsof en dat we in 2002 de noodtoestand moeten uitroepen voor Congo. Het is bijvoorbeeld denkbeeldig te geloven dat enkele vaccins hier en daar volstaan. We moeten campagnes organiseren, massaal aanwezig zijn, enzovoort.
Iedereen deelt die diagnose, maar er zijn slechts zeer weinig organisaties in staat om
daarvoor te zorgen in onveilige zones. Eerst moeten enorme logistieke problemen worden opgelost. Vervolgens is een zeer omvangrijke aanwezigheid op het terrein vereist om enig effect te hebben, want er is geen enkele regulerende factor meer aanwezig. Er wacht dus een enorme uitdaging.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - We hebben andere gelijkaardige situaties gekend. Een verslag van Artsen zonder Grenzen was toen voldoende om de internationale gemeenschap wakker te schudden. Hoe komt het dat we in deze situatie verzeild geraakt zijn?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik ben geïnteresseerd in de zones die niet langer door Kinshasa worden gecontroleerd. Het ziekenhuis van Gbadolite zou volgens u gerenoveerd zijn.
Het ziekenhuis van Huy heeft in september 1994, met een subsidie van Ontwikkelingssamenwerking, de elektronische installatie van het ziekenhuis van Kigali vernieuwd. Dat heeft een jaar geduurd. Misschien is dit een referentie. Is er geïnvesteerd in het ziekenhuis van Goma? Wat denkt u over Lubao in Kasai? Wat gebeurt er daar?
De heer Luc Nicolas. - We zijn in Lubao niet permanent aanwezig. Ik kan op die vraag bijgevolg niet onmiddellijk antwoorden.
Wat de structuren betreft, kan ik u zeggen dat een combinatie van gunstige arbeidsomstandigheden, geneesmiddelen en materiaal noodzakelijke voorwaarden zijn, maar dat maakt voor de bevolking amper verschil.
Tot vorig jaar waren we actief in twintig gezondheidszones in rebellengebied. Na de oorlog van Kisangani was daar bijna niemand anders meer aanwezig. Vandaag moeten we vaststellen dat het niet meer mogelijk is op die manier voort te doen. Er is duidelijk te weinig impact. Het grootste deel van de bevolking heeft totaal geen toegang tot de gezondheidszorg.
Een deel kan er natuurlijk wel bij, maar als het de bedoeling is de gehele verzwakte bevolking te helpen, moeten er structuren worden uitgebouwd en moeten er regels komen. Dat is thans niet het geval.
In Basankusu treden wij op als bemiddelaar ten opzichte van de militairen. De humanitaire aanwezigheid kan het indirecte geweld temperen, omdat er dan ooggetuigen zijn. Dat is de specificiteit van Artsen zonder Grenzen. We zijn aanwezig, we zien zaken en we spreken erover. Dat is niet zonder belang.
Ik zou willen dat AZG op driekwart van het Congolese grondgebied aanwezig zou kunnen zijn, maar dat is spijtig genoeg niet mogelijk. We kunnen wel een dynamisch proces starten en iedereen deelgenoot maken van onze
analyse.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Als ik het goed begrijp, bestaat er in Goma wel een medisch systeem, maar kan niet iedereen er gebruik van maken.
De heer Luc Nicolas. - Goma is een eilandje waar er, zelfs na de activiteit van de vulkaan, nog altijd meer rijkdom en een betere toegang tot het gezondheidsnet zal zijn dan in de rest van Congo.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - In Goma is er dus een hoger gezondheidsniveau dan in de rest van Congo. Men moet objectief zijn.
De heer Luc Nicolas. - Inderdaad, maar wel alleen in de stad Goma zelf. Buiten de stad, zelfs op enkele kilometer, is de situatie heel anders.
De heer Michel Van Herp. - Ter aanvulling van het antwoord aan mevrouw Lizin, wijs ik er nog op dat de hulp aan een ziekenhuis in een kleine stad een impact zou hebben op het stedelijke gebied, op de inwoners van de stad. De toegang tot de kwaliteitszorg zou worden verbeterd, maar alleen voor de bewoners van de stad.
Wij hebben vastgesteld dat 80% van de bevolking van die zones in landelijk gebied wonen, waar er haast geen toegang is. Het ziekenhuis, dat een centraal punt zou moeten zijn om de mensen van het hinterland aan te trekken, heeft die aantrekkingskracht niet. De mensen komen niet.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Is de Orde van Malta er niet aanwezig? Zijn er geen andere organisaties?
De heer Luc Nicolas. - Buiten de humanitaire organisaties zijn er in de geïsoleerde zones weinig NGO's aanwezig. Er zijn alleen enkele confessionele zendelingen. De Witte Paters blijven bijvoorbeeld ter plaatse, ondanks alles. Ze proberen er te overleven. Ze leven erg geïsoleerd diep in de brousse en kunnen niet meer aan liefdadigheid doen. We hebben de huisvesting en de motoren tijdens ons onderzoek duur moeten betalen. Niets is nog gratis, ook niet voor ons. Hun dienstverlening stelt niet veel meer voor.
De voorzitter. - Er is dus geen gezondheidszorg mogelijk zolang er geen vrede is?
De heer Luc Nicolas. - Er moet eerst stabiliteit komen, zodat de regio's kunnen worden ontsloten. Er moet een economische activiteit worden gegenereerd. Zelfs een minimale impact vraagt veel energie.
We zijn erin geslaagd om over heel de frontlijn waarnemers te plaatsen, maar niemand heeft gedacht aan de beveiliging van de plaatsen die voor de grootste concessies enorme haarden van geweld zijn. We vragen ons af waarom het niet mogelijk is om deze bekende exploitatieplaatsen te beveiligen. Ik ben van oordeel dat dit een massale volksverhuizing en veel geweld zou kunnen verhinderen. Het zou bovendien het huidige evenwicht kunnen wijzigen.
De voorzitter. - Daar zijn veel mensen voor nodig.
De heer Luc Nicolas. - Een goudconcessie is nog geen oliebron. Ze spreidt zich niet uit over tientallen vierkante kilometer. Zoals de heer Van Herp verklaarde, zijn er risico's verbonden aan een wilde exploitatie. Er zijn veel kleine lagen, maar het is niet daar dat de gewapende troepen hun rijkdom zullen zoeken. Ze zoeken eenvoudige situaties, indien mogelijk open mijnen waarin snel kan worden geëxploiteerd. Als men die plaatsen beveiligt, zullen de geweldplegers per definitie op een afstand worden gehouden. Waarom is dat niet mogelijk?
De voorzitter. - Hebt u de indruk dat de frontlijn beveiligd is?
De heer Luc Nicolas. - Ze is beveiligd, maar dat is niet voldoende. Gisteren moest een ploeg worden geëvacueerd uit Kikonja, een zone op 250 km van de frontlijn in Katanga, waar wij werken aan de grootste cholera-epidemie sedert 1996. Deze ploeg moest vertrekken omdat een bataljon uit de buurt van Kinshasa moet worden afgelost. Er moeten 2000 soldaten vertrekken. Ze werden niet betaald en nemen wat ze kunnen krijgen. Er is veel geweld, niet als gevolg van een directe confrontatie, maar omdat de mensen proberen te overleven. Het leger keert huiswaarts en de manschappen moeten iets meebrengen voor de families. Dat geeft aanleiding tot oncontroleerbare plunderingen. Beide oorzaken moeten worden verholpen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Tot welke volksgroep behoorden deze mannen?
De heer Luc Nicolas. - Ik kan u daarop onmogelijk antwoorden.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ging het om Interahamwe?
De heer Luc Nicolas. - Neen. Wat Katanga betreft, ging het in de twee gevallen om het Congolese leger.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wij vernamen dat ze uniformen van het Congolese leger droegen. Was u getuige...
De heer Luc Nicolas. - Bij de gebeurtenis in Kikonja ging het om 2000 mannen. Een ander bataljon van 3000 soldaten rukt thans in hun richting op. Ze gaan tegen elkaar vechten.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wat de heer Goris zei, gebeurt dus. Terwijl de commissie een bepaald onderwerp onderzoekt, gebeurt op het terrein heel wat zonder dat we iets doen.
De voorzitter. - De werkzaamheden van de onderzoekscommissie hebben geen invloed op de evolutie op het terrein.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Het gaat om een enorm conflict waarin duizenden manschappen tegen elkaar vechten en troepen roteren.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Dit is alarmerende informatie. De situatie loopt totaal uit de hand en kost verschrikkelijk veel mensenlevens. We zouden een geschikte reactie moeten kunnen vinden. Ik denk aan de redactie van tussentijdse aanbevelingen of aan een communiqué.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Inderdaad. De troepen die onder de controle van Kinshasa komen, plunderen om te overleven. Ze brengen hun families mee...
De heer Luc Nicolas. - Dat is niet waar. Het gaat om een georganiseerd, jong leger, samengesteld uit nieuwe rekruten die niet betaald worden, met uitzondering van enkele chefs. Deze soldaten rekenen op de solidariteit van de bevolking, die het steeds moeilijker heeft om de eindjes aan elkaar te knopen. Een deel van de bevolking begint zich te verzetten. Het gaat niet om Mayi-Mayi, want die bevinden zich niet zo zuidelijk. Het gaat om groepen die zichzelf verdedigen. Deze mensen willen zich het weinige dat ze bezitten niet langer laten afnemen. Wanneer de troepen zijn ingekwartierd, zijn er uitwisselingen, maar wanneer ze vertrekken slaan ze aan het plunderen omdat ze geen soldij gekregen hebben. Dan komt er een ander bataljon dat orde op zaken stelt en de mensen naar huis stuurt. In de volgende zes maanden herhaalt het scenario zich.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Organiseert het leger waarover we spreken, zich reeds in het noorden van Katanga om gebruik te maken van mijnen?
De heer Luc Nicolas. - Er is niet noodzakelijk een verband. De twee mogelijkheden bestaan. Het leger beveiligt de gebieden waar zich mijnen bevinden en probeert de bevolking voor diverse diensten in te zetten. Meestal probeert de bevolking te vluchten om aan het geweld te ontsnappen. Er blijven geen diensten meer over, wat een groot probleem is. Waar er niets is, betaalt de bevolking. In Kikonja bijvoorbeeld, waar er geen enkele mijn is, hebben 2000 manschappen postgevat in de bufferzone, in het gezelschap van enkele Zimbabwaanse waarnemers.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Hoeveel Zimbabwaanse waarnemers?
De heer Luc Nicolas. - Ongeveer twintig waarnemers controleren de kleine luchthaven die ernaast gelegen is en doen niets.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Zijn de Zimbabwanen verantwoordelijk voor de concessies?
De heer Luc Nicolas. - Ze zijn niet verantwoordelijk, maar het is algemeen bekend dat er voor de bewezen diensten een prijs moet worden betaald.
Zelfs als ze zich geordend uit Nbuji Mayi terugtrekken, zijn ze toch nog elders aanwezig. Dat hoort bij de deal.
Maar de Zimbabwanen zijn niet alleen daar waar er mijnen zijn.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Hebt u het niet over Mbuji Mayi?
De voorzitter. - Dat is lager gelegen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wilt u ons op de kaart aanwijzen waar de 3000 manschappen zich precies bevinden. (De heer Nicolas wijst het uiterste zuiden van het land aan) Dat zegt alles over de ernst van het probleem.
De heer Luc Nicolas. - Het gaat om regelrechte plundering. Op de `debriefing' van de equipe zal ik de cijfers vernemen. We hebben, in afwachting van de aflossing, de mensen moeten evacueren. Bij een aflossing moeten we de equipes steeds evacueren. Dat is toch een waanzinnige situatie.
Het is duidelijk dat er doden en gewonden zijn. Het verzorgingscentrum voor cholerapatiënten telt thans ongeveer 150 patiënten.
Dit is een groteske situatie.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Hebt u meer concrete informatie over de Rwandese troepen?
De heer Luc Nicolas. - Neen, ik weet alleen, omdat dit voor ons gevolgen had, dat het gedurende ongeveer drie weken onmogelijk was om een vliegtuig te vinden omdat die allemaal door het Rwandese leger opgevorderd of betaald waren.
Waarvoor moesten die dienen? Er zijn verschillende hypothesen, die u wellicht ook kent. Alle vliegtuigen gingen in ieder geval richting zuiden en men zegt dat ze aan beide zijden werden gebruikt.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Vanaf Kigali?
De heer Luc Nicolas. - Van Goma naar het zuiden, dus naar het zuiden van Tanganyika. Men beweert dat ze niet leeg terugkwamen.
De enige betrouwbare informatie die ik u als arts zonder grenzen kan geven, is dat wij het erg vervelend vonden dat we gedurende veertien dagen over geen enkel vliegtuig konden beschikken om materiaal over te vliegen. De rest is interpretatie, maar er kan wel een verband zijn.
De voorzitter. - Over dat element moeten we ruimere informatie inwinnen. Ik veronderstel dat u insinueert dat vliegtuigen opgeëist werden om wapens over te brengen.
De heer Luc Nicolas. - Wapens of gewapende mannen. Over het algemeen snijdt het zwaard aan twee kanten. Gewapende mannen worden ter ondersteuning van gemilitariseerde groepen naar een bepaalde plaats gebracht en men neemt natuurlijk grondstoffen mee terug. Zo eenvoudig is dat.
Wanneer de echo's vanuit Sun City niet positief zijn, stijgt de koers van coltan. Daar moet dus van geprofiteerd worden.
Een louter cynische speculatie is niet denkbeeldig. Door moeilijkheden uit te lokken en de intercongolese dialoog te vertragen, kan men de koers van coltan artificieel de hoogte in jagen. Dat is dan zuivere winst. Maar eens te meer; dit zeg ik louter uit persoonlijke naam.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hoeveel mensen hebt u op het terrein? Wat is hun opdracht?
De heer Luc Nicolas. - De ploeg waarvan sprake bestaat uit zes personen: drie expatriates en drie Congolezen. Het gaat om twee artsen, één verpleegkundige, twee logistiek medewerkers en een chauffeur die uit Kikonja werden geëvacueerd. We hebben equipes in Lubumbashi, Kinshasa, Mbandaka, Basankusu en Kisangani. Sommige equipes zijn gevestigd in een grote stad en verspreiden zich van daar uit. Dat is het geval in Lubumbashi en in Mbandaka vanwaar men een zeer groot gebied bestrijkt in de Evenaarsprovincie en in Katanga. In Basankusu daarentegen hebben we een zonale equipe omdat de situatie er werkelijk catastrofaal is.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mijn eerste vraag gaat over SAB-Congo, dat in handen is van Kabila junior, dat voor 35% een joint venture vormt met Socebo, samen met het bedrijf van Murdoch, Western Hemisphere Capital Management. We zouden deze politiek vanuit België en Groot-Brittannië moeten kunnen beïnvloeden. Socebo heeft een exportbedrijf, African Hardwood Marketing ltd. Staat dit bedrijf in verbinding met de Europese bedrijven? De heer Alley heeft gezegd dat dit bedrijf exporteert naar Duitsland. Hij spreekt over een kartel. Dat staat ook in zijn rapport. Bestaat dit kartel nog? Indien dit zo is, zijn de Belgische belangen daar nog in vertegenwoordigd? Ons onderzoek gaat over de periode vanaf 1995.
Ondertussen is de situatie misschien gewijzigd. Dit kartel, indien het nog bestaat, gaat in tegen de Europese reglementering. Bestaat er een juridisch instrument om vanuit deze commissie voorstellen te formuleren in dat verband?
Mijn tweede vraag betreft enkele cijfers in verband met de export. De DRC exporteerde in 1999 voor zevenenzestig miljoen euro naar de Europese Unie. Ook de twee Congo's exporteerden in 1998, 1999 en 2000 jaarlijks samen ongeveer tussen 600.000 en 800.000 m³. De export van Angola naar Europa steeg van 722 m³ in 1998 tot 6000 m³ in 2000. Er is dus een enorme exportgroei in dat gebied, waar toch nog steeds oorlog heerst. Is België een afnemer van die bedrijven? Hoe kan de exportverhoging vanuit Angola worden
verklaard?
Mijn derde vraag heeft betrekking op een ander document van Global Witness, van dit jaar, `Economies of Conflict: Private Sector Activity in Armed Conflict'. Daarin lees ik een speciale definitie van `conflict timber': `conflict timber is not necessarily illegal.' Ik kan me voorstellen dat die speciale definitie betekent dat er een belangrijk probleem is. Indien dit zo is, wat kan de commissie in dat verband ondernemen? Kunnen we dat verder onderzoeken? Is er een verband met België? België is niet zo sterk aanwezig in dat gebied, maar er bestaan wel met België verbonden zogenaamde `front companies'.
Kunt u zicht geven op die `comptoirs' of kunt u ons zeggen waar we daaromtrent informatie kunnen vinden?
Hout is een moeilijk te omschrijven bedrijfstak. Iedereen drijft handel met iedereen. Er is een enorme markt en die is vaak in handen van Aziaten. Dat gegeven is wel in het VN-rapport vermeld, maar niet in zo een belangrijke mate.
Vooraleer we doorgaan met de studie van de illegale houtkap moeten we ons afvragen of we hier iets kunnen mee doen en op basis van welke feiten.
De heer Paul Wille (VLD). - Mijn vraag heeft dezelfde invalshoek. Het betoog van de heer Alley roept veeleer vragen op dan dat er worden oplost. Het gaat hier over het ethisch handelen en de benadering vanuit de overheid.
Als er een militair conflict is, dan is het niet onlogisch dat men de bezetting onder meer probeert te financieren met de opbrengst van grondstoffen van het land dat wordt bezet.
Dat dit gebeurt via bedrijven die men daarvoor inzet, is voor de ene misschien onaangenamer dan voor de andere, maar vanuit logistiek oogpunt is dat niet zo verwonderlijk.
De vraag is wie de aandeelhouders zijn van dergelijke bedrijven. In het geval dat
de heer Alley aanhaalde is het nogal duidelijk wie de aandeelhouders zijn, maar wie zal in staat zijn de controle te doen op de oorsprong van de middelen die aanleiding geven tot aandeelhouderschap in privaatrechtelijke bedrijven? Wie zal op zuiver juridische basis kunnen nagaan wat het maatschappelijke doel is van die vennootschappen? Als we inzicht kunnen krijgen in de resultaten van dergelijke vennootschappen, dan zou het interessant zijn te weten hoe het eigen vermogen wordt beloond, waar de winsten van dergelijke ondernemingen naartoe gaan en in welke mate de kanalisering van die middelen tegengesteld is aan bijvoorbeeld de wetten van de landen van waar de aandeelhouders komen. We zeggen wel dat de wetten van de landen niet worden nageleefd, maar het is helemaal niet zo
eenvoudig om dat de beoordelen.
Heeft de organisatie van de heer Alley na de fact-finding al contacten gehad met de grote internationale organisaties die zich bezighouden met geldbewegingen, zoals het IMF? Delen dergelijke organisaties de mening dat de hele activiteit illegaal is?
Is het probleem niet dat we nu goed hebben begrepen hoe het systeem door individuen of staten wordt georganiseerd, maar dat we nog niet klaar zijn met de beoordeling van de legaliteit of de illegaliteit van de praktijk. Wordt onze activiteit daardoor sterk begrensd of moeten we er precies dieper op ingaan?
Heeft u in dit specifiek dossier Belgische betrokkenheid ontdekt die ons ertoe zou moeten aanzetten naar personen, bedrijven of instellingen te kijken?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het onderzoek van Global Witness toont aan wat we al wisten.
Mijn eerste vraag sluit aan bij de laatste vraag van de heer Wille. Hebt u bij uw onderzoek een spoor gevonden van Belgische bedrijven of vervoerders? Uit vroegere getuigenissen blijkt dat er ook via België verhandeld wordt, eventueel via de havens of via Belgische vervoerders die voor andere bedrijven werken.
Wie heeft de opdracht gegeven voor uw onderzoek en wie heeft het gefinancierd? Ziet u een middel om dit soort toezicht te institutionaliseren vanuit een internationale, nationale of regionale overheid?
U zegt dat de Britse regering
maartregelen voorstelt om de houtplunderingen tegen te gaan. Kan u daar iets concreter over zijn? Welke maatregelen, welk actieplan? Welke stappen heeft Groot-Brittannië gedaan naar de Europese Unie toe?
We hebben al heel wat hoorzittingen over de diamant gehad. U kent wellicht het toezichtsysteem dat België voor import van diamant heeft uitgewerkt, maar dat niet door de andere Europese landen werd overgenomen. Kan een soortgelijke logica ook gevolgd worden voor hout?
Ten slotte wil ik het hebben over de ideologische basis. Ik meen te hebben begrepen dat u pleit voor een embargo op de invoer van hout uit conflictgebieden. Wegen de voordelen van een embargo op tegen de nadelen? Wat zijn uw argumenten?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Een embargo is natuurlijk een mogelijkheid, maar op dit ogenblik kennen we reeds het FSC-label. In de praktijk is dit een veel interessanter middel want het is in feite een verborgen embargo. Het ingevoerde product moet voldoen aan een aantal normen van ecologische aard. We zouden de invoering van een ethisch label kunnen overwegen.
Het labelsysteem kan resultaten opleveren zonder dat we onze toevlucht moeten nemen tot een embargo. Het bedrijf van Murdoch is op het eiland Man geregistreerd. De heer Wille heeft verwezen naar de internationale financiële context, waarbij we altijd bij de financiële paradijzen terechtkomen. De ethische norm, die wij in onze
commerciële relaties willen inbouwen, heeft een internationale dimensie. De bestaande WTO-reglementering wordt niet toegepast.
De voorzitter. - Ik wil hier ter attentie van de heer Alley nog aan toevoegen dat het de opdracht van onze commissie is de legale en illegale handel te onderzoeken die bijdraagt tot het instandhouden van het conflict in het gebied van de Grote Meren. Het is belangrijk hierop te wijzen omdat uit de vragen van de leden blijkt dat zij wel degelijk een onderscheid maken tussen legale en illegale handel. Ik wens dit onderscheid in geen geval te maken omdat dit ten opzichte van de DRC uiterst moeilijk is. Op welke basis kan men in een politiek instabiel gebied uitmaken dat de ene vorm van handel legaal is en de andere illegaal? Zolang de stabiliteit niet is teruggekeerd, er geen eenduidige regeling bestaat en er geen legitimatie is voor de regering, is het bijzonder moeilijk een dergelijk onderscheid te maken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het gaat ons niet om het onderscheid tussen legaal en illegaal hout. Het gaat om hout uit conflictgebieden en waarvan de opbrengst de oorlogseconomie in stand houdt. Illegaal hout draagt geen FSC-label. Om dit label te ontvangen, moet het product aan een groot aantal voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn niet uitsluitend van ecologische aard.
Gisteren waren de verschillende NGO's die zich hiermee bezighouden, in Laken bijeen. Ook de houthandel - de UCBB - was hierbij aanwezig. Het zou nuttig zijn deze organisatie uit te nodigen om haar visie aan de commissie mee te delen. Wellicht zullen de verantwoordelijken van deze organisatie beweren dat ze niet weten waar het hout vandaan
komt.
De heer Alley heeft evenwel verklaard dat de namen van de schepen die grondstoffen exporteren vanuit Liberia of Sierra Leone, bekend zijn. Als men hiervan een case study zou maken, moet het toch mogelijk zijn de filière bloot te leggen en de oorsprong, de transportroute, de trader en de bestemming van het hout te ontdekken. Het is uiteraard onbegonnen werk de houthandel in de hele wereld te onderzoeken, maar men zou een aantal filières kunnen blootleggen om de werking van het systeem na te gaan.
We hebben de medewerking nodig van de houthandel om terug te vinden waar de internationale handelaar het hout aankoopt. Op de plaats van ontginning worden meestal symbolen en markeringen op
het hout aangebracht. De boomstammen die in de haven van Antwerpen liggen, dragen verschillende markeringen. Volgens mij moet het mogelijk zijn hieruit de oorsprong van het hout af te leiden. Er is een gebrek aan degelijke onderzoeksmethoden. Voor het hout geldt hetzelfde als voor de diamanten. Met betrekking tot de diamanthandel hebben we over het Kimberley-proces gesproken. De internationale gemeenschap zou soortgelijke processen moeten uitwerken voor andere grondstoffen, zeker voor de houthandel.
Wat mijn opmerking over de labelling betreft, wil ik erop wijzen dat we in België op zuiver economische basis een label kunnen invoeren. Er bestaat reeds een sociaal label. Ik pleit voor een ethisch label, specifiek voor de conflicteconomie. Ik ben bereid
dienaangaande een wetsvoorstel in te dienen. Een Belgische regeling kan een eerste stap zijn voor de invoering van een Europees label. Onze houthandelaars zijn ongetwijfeld bereid hun medewerking te verlenen bij de invoering van een labellingprocedure. De toestand is ook voor hen onaangenaam omdat de consumenten voortdurend vragen waar het hout vandaan komt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De Belgische houthandel heeft gisteren bij monde van de heer Stockmans van de Belgische federatie van de houtinvoerhandel gezegd dat de Belgische houtimporteurs geen controle of zicht hebben op de precieze herkomst van het hout. De handel is geglobaliseerd. Ze wensen wel mee te werken aan ethisch of ecologisch verantwoorde importnormen. We moeten het bedrijfsleven vragen wat de verschillende filières zijn. De heer Alley zegt immers ook dat het wel mogelijk zou zijn die bloot te leggen, indien men het zou willen. Ik kan me moeilijk voorstellen dat de hoeveelheid hout die de heer Bout zou vervoeren in zijn vliegtuigen, groter zou zijn dan wat via de cargo's binnenkomt. Een vliegtuig volstouwen met boomstammen levert meer problemen dan vervoer per schip.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik wil graag de spits afbijten door u naar uw algemene opinie over de oorlog in het gebied te vragen.
De heer Marc Hoogsteyns. - Dat is inderdaad een algemene vraag. De Kivu, het gebied waar de coltan vooral wordt gewonnen, is in Congo altijd al een bron van problemen geweest. Denk bijvoorbeeld maar aan de jaren '60 met de opstand van Mulele. Ook later is steeds gebleken dat een oorlog in de Kivu heel Congo kan destabiliseren. Het is ook een zeer strategisch gebied, een grensgebied tussen drie landen - Congo, Rwanda, Burundi - die momenteel in de oorlog heel belangrijk zijn. Iets naar het noorden is er dan nog Uganda.
Er zijn in de Kivu zoveel problemen omdat er zoveel etnische groepen leven, niet alleen Hutu's en Tutsi's, maar ook andere stammen, zoals de Nande, de Hunde, de Bembe. Zonder vrede in de Kivu is er volgens mij geen
vrede in Congo mogelijk en ik heb de indruk dat de problemen in de Kivu erg slecht worden begrepen, zowel in Europa als in Congo zelf. Kinshasa ligt erg ver van dat gebied.
Ik heb met coltan en de coltanhandel onrechtstreeks altijd veel te maken gehad, omdat er in het gebied waar is vooral werk - de Kivu, Rwanda en Burundi - altijd veel om coltan te doen is. Ik heb dus geen specifiek documentairewerk over coltan gedraaid, maar ik heb er wel veel mee te maken gehad. Vorig jaar heb ik ook verscheidene maanden in het Masisigebied gewerkt. Ik heb er een aantal van de coltanmijnen bezocht en heb met mensen kunnen praten die in de coltanhandel bedrijvig zijn. De voorbije jaren heb ik ook erg goede contacten kunnen opbouwen vooral met de Rwandese autoriteiten. De
rest van Congo heb ik willens nillens een beetje moeten laten vallen omdat mijn vrouw Tutsi is en ik daarom nog moeilijk kan werken aan de `Kabila-kant'.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U zegt dat de problemen in de Kivu erg slecht worden begrepen. Kunt u daarover wat meer vertellen? Wat begrijpen wij in België onvoldoende?
Met de commissie onderzoeken we de mogelijkheid tot ethisch verantwoorde bedrijfsvoering in die streek. Beseffen zowel de plaatselijke bevolking als de buitenlandse bedrijven daar welke zware ethische verantwoordelijkheid ze in deze speciale oorlogssituatie hebben op het vlak van de financiering van de oorlogseconomie? Praten ze daarover en denken ze daarvoor een oplossing te hebben? De oorlog duurt al lang en een hele reeks vredesvoorstellen werd al kapotgeschoten. Als we ons werk goed willen doen, moeten we ook goede voorstellen formuleren en dan
heeft het geen zin ethisch verantwoorde voorstellen te doen die iedereen toejuicht, maar die compleet nutteloos zijn.
De heer Marc Hoogsteyns. - Ik meen dat de coltanhandelaars daar niet mee bezig zijn. Voor hen tellen enkel de dollars. Tijdens de jongste twee jaar is ook de aard van de handel veranderd. Verder wordt de coltanhandel in de Kivustreek voor een groot deel gecontroleerd door of via Rwandese autoriteiten, die daarmee hun oorlogsinspanningen in Congo financieren. Uit erg goede bron kan ik bevestigen dat tussen de 60% en 70% van de Rwandese oorlogsinspanningen in Congo worden betaald met de opbrengsten van die handel. De vorige oorlog van het AFDL en het Rwandese leger tegen Mobutu werd hoofdzakelijk betaald met buitenlandse steun. Die steun is volledig weggevallen zodat de Rwandese overheid zich moet bedruipen met middelen die ze rechts en links kan vinden. Eén van die middelen is de coltanhandel.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er wordt ons vaak gezegd dat Rwanda wel budgetsteun vanuit het buitenland krijgt, met name uit Engeland en Europa.
De heer Marc Hoogsteyns. - Wel budgetsteun, maar geen steun voor de oorlog. Ik kan in elk geval bevestigen dat een hooggeplaatst persoon in Kigali mij vertelde dat 60 tot 70% van de coltanhandel teruggaat naar Congo in de vorm van wapens en steun aan troepen.
Het gaat uiteraard ook om een ethische discussie. De kleine coltangravers gaat het allesbehalve voor de wind. Zij worden uitgebuit. Zij kunnen enkel daarvan leven. Er is weinig andere werkgelegenheid. De hele economie in die streek draait rond de landbouw, de kleine handel, de marktkramerij en die liggen volledig stil. Er worden ontzettend lage lonen uitbetaald. Sommigen verdienen nog geen halve dollar per dag.
De coltanhandel is echter vooral
een politieke discussie. Zoals president Kagame voortdurend zegt, is het Rwandese leger in Congo om de Hutu-extremisten te neutraliseren. Volgens mij is dat ook zo.
De voorzitter. - Laat me niet lachen.
De heer Marc Hoogsteyns. - Ik denk dat dat inderdaad een gegronde reden is. Die mensen zijn daar inderdaad nog massaal aanwezig.
De voorzitter. - Wat noemt u massaal?
De heer Marc Hoogsteyns. - De cijfers variëren tussen de 20.000 en de 40.000 manschappen.
De voorzitter. - Volgens schattingen uit internationale hoek gaat het om maximum 14.000 Hutu-extremisten in heel Congo.
De voorzitter. - U gaat mij toch niet zeggen dat 14.000 eventuele Interahamwe een bedreiging betekenen voor Rwanda. Dat kan toch niet. Dit is toch een reden die echt niet overtuigend is.
De heer Marc Hoogsteyns. - Volgens mij wel. Van 1994 tot begin 1999 heb ik in Rwanda gewoond en ik heb zelf kunnen constateren hoe de Interahamwe er duidelijk in geslaagd zijn om het land voor een deel te destabiliseren. De Rwandese autoriteiten hebben geregeld gewaarschuwd dat ze dat niet zouden blijven tolereren. Uiteindelijk is daarvan oorlog gekomen in Congo in 1996, vóór er van de hele coltanhype sprake was. Het resultaat van die oorlog is bekend. Nu zitten wij met een nieuwe oorlog die nog altijd om dezelfde reden wordt gevoerd.
De voorzitter. - Volgens mij is veiligheid de drogreden bij uitstek. De economische motieven zijn veel belangrijker geworden dan de veiligheidsmotieven.
De heer Marc Hoogsteyns. - Ik denk het niet. Ook al omdat het belang van de coltan momenteel afneemt. De oorlogsinspanningen van alle landen die betrokken zijn bij het conflict in Congo, nemen toe.
De voorzitter. - U weet heel goed dat het niet uitsluitend om coltan gaat. Er zijn ook nog andere mineralen aanwezig in het gebied, die veel meer geld opbrengen dan coltan.
De heer Marc Hoogsteyns. - In het gebied waarover wij nu spreken, waar het Rwandese leger aanwezig is, is coltan wel een van de belangrijkste mineralen. Er wordt ook goud en andere mineralen gedolven onder toezicht van Rwanda. Dat goud wordt waarschijnlijk via Rwanda naar het buitenland versast. Maar coltan is momenteel toch wel de voornaamste financieringsbron.
Ik heb kunnen praten met mensen in de Kivu die niet met de Rwandese zaak gediend zijn. De aanwezigheid van de Interahamwe is en blijft ontzettend problematisch. Omdat volgens de Rwandezen noch de internationale gemeenschap en zeker niet de Congolese autoriteiten iets gedaan hebben om dat probleem op te lossen, hebben zij bijgevolg zelf het initiatief genomen om de
Interahamwe aan te pakken en te voorkomen dat hun eigen land nogmaals wordt gedestabiliseerd. Volgens mij is en blijft dat een erg voorname reden. Dat de Interahamwe massaal aanwezig zijn, daarvan kan ik persoonlijk getuigen, want ik heb er vaak mee te maken gehad.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U zegde dat u uit goede bron weet dat 60 à 70% van de oorlogsinspanning wordt gefinancierd met de opbrengsten van de coltanhandel. Kunt u hierop een absoluut cijfer kleven? Hoe groot is de oorlogsinspanning uitgedrukt in dollar?
De heer Marc Hoogsteyns. - Dat weet ik niet. Mij is gezegd alleen gezegd dat 60 à 70% van die oorlogsinspanningen betaald wordt met opbrengsten uit grondstoffen uit Congo.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Men heeft u niet gezegd hoeveel die oorlogsinspanning bedraagt?
De heer Marc Hoogsteyns. - Neen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Kunt u iets specifieker zijn over de manier waarop u de aanwezigheid van de Interahamwe hebt kunnen vaststellen? Op welke indicatoren steunt u zich als reporter?
De heer Marc Hoogsteyns. - Ik heb tijdens mijn maandenlange verblijf in de Kivu vastgesteld dat er nog een grote onveiligheid heerst. Ik geef een klein voorbeeld. Wie even buiten het gebied van Masisi reist, een gebied dat nagenoeg vrij is van Mayi-Mayi en Interahamwe, loopt het gevaar in een hinderlaag te vallen.
Uit gesprekken met dorpelingen, militairen, verantwoordelijken en handelaars blijkt dat de Interahamwe nog aanwezig zijn. In het Masisi gebied en in de streek rond Goma is dat minder het geval, maar meer naar het noorden, in de streek van Beni Butembo, zijn er nog dagelijks aanslagen, gevechten en versperringen op de wegen. In Zuid-Kivu is de aanwezigheid nog groter. Het is ook niet zo eenvoudig om te zeggen wie bij de
Interahamwe is en wie bij de Mayi-Mayi. In de nasleep van de genocide in Rwanda zijn een deel van de Rwandese Interahamwe via Bukavu en Uvira in de rangen van FDD, de Burundese Hutu-rebellen, terechtgekomen. De oorlog in Burundi is daardoor feller gaan woeden. Na 1996 en 1997 en met de opkomst van het fenomeen van de Mayi-Mayi heeft een deel van de Interahamwe zich gemengd met de Mayi-Mayi. In Bukavu heb ik gesprekken gehad met mensen van de Mayi-Mayi beweging. Daaruit bleek dat de militaire macht van de Mayi-Mayi hoofdzakelijk uit Hutu-extremisten bestaat. Niemand kan eigenlijk nog zeggen wie juist deel uitmaakt van de Interahamwe, de Mayi-Mayi of het FDD.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Aan de ene kant hebt u het over de `coltanhype', maar aan de andere kant hoor ik u zeggen dat coltan de voornaamste grondstof is, waar alles rond draait.
De heer Marc Hoogsteyns. - Het is en blijft heel belangrijk.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat is dan geen hype meer.
U zei ook dat Rwanda de Hutu-extremisten wil neutraliseren. Iedereen weet dat het leger van Kagame bijzonder goed is uitgerust. Het is waarschijnlijk het best uitgeruste leger van Centraal-Afrika. Hoe komt het dat het niet in staat is geweest om de Hutu-extremisten te omsingelen en te neutraliseren. Als we de troepenbeweging van de laatste maanden zien, dan heeft dat niets te maken met de Interahamwe of de Mayi-Mayi. Het leger poogt de aanvoerlijnen van de goudmijnen in te palmen.
De heer Marc Hoogsteyns. - Dat is mogelijk. Ik ben er zelf niet van op de hoogte, maar het past wel in de strategie om zich zoveel mogelijk financieringsbronnen toe te eigenen om de oorlog te kunnen blijven voeren. De verstandhouding tussen de Rwandezen en de Ugandezen is momenteel ook niet meer zo best, maar dat zal ook wel een andere reden hebben.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er is zopas een nieuw boek uitgekomen, Génocide au Congo. Officieel spreekt men al van 2,5 miljoen slachtoffers. Oxfam heeft het zelfs over 5 à 6 miljoen. In totaal zouden er 6 à 7 miljoen doden zijn ten gevolge van de oorlog in het gebied van de Grote Meren. Het gaat om de genocide van de eeuwwisseling, waarvan u beweert dat ze gebeurt om de Hutu-extremisten te neutraliseren. Dat is waanzin.
De heer Marc Hoogsteyns. - Dat is volkomen juist. Maar men kan de zaak ook omgekeerd bezien. Als de steun aan de Hutu-extremisten stopgezet wordt, zou het Rwandese leger geen reden hebben om nog langer in Congo aanwezig te blijven. Dat zeggen mijn Rwandese contactpersonen. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat het Rwandese leger zich dan snel zou terugtrekken.
Of er nu één, twee of drie miljoen mensen zijn gedood, is heel moeilijk uit te maken. Zeker is dat het er vele honderdduizenden zijn. Ik heb zelf herhaaldelijk in oorlogsgebieden in Congo vertoefd en ik kan u verzekeren dat er niet op een slachtoffer minder of meer gekeken wordt. Een van de mogelijkheden om de oorlog te doen ophouden, lijkt mij het
neutraliseren van de Interahamwe. Bovendien lijkt het me erg naïef te stellen dat enkel het APR verantwoordelijk is voor al die doden; het land was al tijdens het regime van Mobutu een puinhoop geworden en Congo-watchers waren het er toen al over eens dat het land uit mekaar zou spatten. Het APR heeft fouten gemaakt maar er wordt nooit gesproken over de tactieken van de Interahamwe's die vluchtelingen gebruikten als levende schilden, over de plundering van Shaba en de Kasai door Zimbabwe, over de verdeel-en-heers-politiek die Uganda in Congo voert, over het corrupte opportunisme van bijvoorbeeld de familie Bemba en over de haatmolen tegen de Tutsi's die in de Kivuprovincies door katholieke lobbygroepen gecoördineerd wordt. Of over Kabila junior die de Interahamwe's nodig heeft
om aan de macht te blijven. Om dan nog maar te zwijgen over de Mayi-Mayi beweging waarvan gezegd wordt dat ze het volksverzet tegen de Rwandese bezetter symboliseert maar die in feite geleid wordt door een stelletje opportunisten voor wie oorlog voeren een raison d'être geworden is. Er leven duizenden Tutsi's in Congo en dit al generaties lang, nog voor de Conferentie van Berlijn Afrika opsplitste als een puddingtaart. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer het APR zich vandaag zou terugtrekken uit Congo deze mensen dadelijk vermoord zouden worden. En niet alleen de Tutsi's die in de Kivu wonen maar ook de duizenden Hutu's wiens grootvaders door de Belgische kolonisatie naar Congo werden gehaald om daar op hun plantages te werken. Het Congolese vraagstuk is erg complex en een
oversimplificering ervan kan in de toekomst alleen maar leiden tot nog grotere drama's.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is dat uw antwoord op de vraag of u concrete voorstellen hebt?
De heer Marc Hoogsteyns. - Ik ben geen politicus of militair, maar een journalist die voortgaat op wat hij ter plaatse ziet. Ik ben er wel van overtuigd dat de Rwandese Tutsi's vaak verkeerd begrepen worden. Ik wil hen niet over de hele lijn goedpraten, want ook zij hebben zich in Congo, vooral na 1996, bezondigd aan praktijken die moeten worden veroordeeld. Ook zij maakten in de Congolese oorlog vele fouten. De Tutsi's vormen een minderheid in Rwanda. En omdat ze bedreigd worden en ze voortdurend alert moeten zijn om een nieuwe genocide te voorkomen stellen ze zich soms arrogant en agressief op. Voor hen heiligt het doel de middelen.
Dat is de context waarin we de discussie over coltan moeten situeren. In persoonlijke gesprekken
geven de Rwandezen zelf toe dat de opbrengsten van de handel in coltan, goud, diamant en de andere kostbaarheden waar ze de hand op kunnen leggen, dienen om de oorlog te financieren. Ik kan zelf getuigen - en ook andere bronnen bevestigen dat - dat het leeuwendeel van die opbrengsten niet verdwijnt in de zakken van zakenlui, maar in de staatskas. Bij het Patriottisch Front heerst een sterke discipline. Dat geldt trouwens ook voor het Rwandese leger. Dat is niet zozeer beter uitgerust, maar het is krachtiger dan de andere legers omdat het beter gedisciplineerd is.
Het Rwandese leger is zich op het ogenblik volop aan het terugtrekken uit het binnenland van Congo, om zich te concentreren in de Kivu-provincies. Men kan zich Congo vandaag militair gesproken het
best voorstellen als een grote oceaan met verschillende eilandjes. De troepen kunnen alleen worden aangevoerd naar steden waar landingsmogelijkheden zijn. Het huidige conflict tussen het Rwandese leger en de Banyamulenge komt daaruit voort. Op het plateau van Minembwe ligt een landingsbaan die het Rwandese leger absoluut in handen wil krijgen om de Mayi-Mayi en de Interahamwe in de streek te bestrijden. De Banyamulenge weigerden dat. De Banyamulenge zijn helemaal niet gelukkig met het beleid van de RCD, maar ze hebben de voorbije 150 tot 300 jaar bijna altijd al in de clinch gelegen met de Rwandese Tutsi's.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik wil even terugkomen op het neutraliseren van de Hutu-extremisten in Oost-Congo. U gaat ervan uit dat de steun aan deze groepen moet wegvallen en dat het probleem dan wel vanzelf zal verdwijnen. Wie steunt op het ogenblik deze extremisten op de verschillende terreinen?
De heer Marc Hoogsteyns. - Ik heb rapporten gezien die aantonen dat in bepaalde eenheden van het leger van president Kabila Interahamwe zitten, ook van de `tweede generatie', de kinderen van 1994 die nu oud genoeg zijn om te vechten. Er zitten ook ex-FAR-elementen tussen. Bepaalde ex-FAR en Interahamwe bekleden leidinggevende functies in dat leger. Ik kan u het voorbeeld geven van kolonel Renzao in Lubumbashi, een ex-FAR. Ik heb ook rapporten gezien waaruit blijkt dat de logistieke steun aan de Interahamwe in Zuid-Kivu vooral uit Kamina komt, eveneens een basis van Kabila.
Voor het regime in Kigali is dat natuurlijk een doorn in het oog. Drie weken geleden heb ik president Kagame geïnterviewd. Hij maakte zich sterk dat hij
het probleem in vijf of zes maanden kan oplossen als de steun aan de Hutu-extremisten wordt stopgezet. Hij vraagt zich ook af waarom er niets aan wordt gedaan. Ik probeer Kagame niet goed te praten. Ik zeg enkel wat hij verklaard heeft, namelijk dat Rwanda in Congo moet blijven om dat probleem uit te schakelen. Congo is echter een gigantisch land waar het heel moeilijk is dat soort van groepen te lokaliseren. Als de steun wordt stopgezet, zou het probleem dus vlug zijn opgelost, maar het gebeurt niet.
Rwanda kijkt overigens ook erg want argwanend naar de UNO-waarnemers. Wat doen die mensen? Enkel waarnemen, aanwezig zijn en als er een vulkaanuitbarsting is, nemen ze als eersten de benen. Dat hoor ik zeggen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Hebt u geprobeerd om zo'n interview ook met Kabila in Kinshasa af te nemen?
De heer Marc Hoogsteyns. - Ik kan niet naar Kinshasa gaan, omdat mijn vrouw een Tutsi is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Excuseer, dat was ik uit het oog verloren.
De heer Marc Hoogsteyns. - Mij wordt vaak verweten dat ik niet objectief ben, maar ik kan alleen maar praten over de dingen die ik zie en meemaak. Maar een derde van Congo is voor mij toegankelijk. Daarom pretendeer ik niet de volledige werkelijkheid weer te geven, wel een klein stukje ervan.
De voorzitter. - U weet wellicht dat er in Rwanda een Congo desk is, een dienst voor buitenlandse inlichtingen die ressorteert onder de External Security Organisation, meer bepaald onder de afdeling Productie. Daaruit leid ik toch af dat de politieke motieven volledig door de economische worden overschaduwd.
De heer Marc Hoogsteyns. - De Congo desk is één van de instrumenten voor Kigali om de productie van coltan en andere mineralen te controleren.
De voorzitter. - Is het juist dat bij het personeelsbestand van de Congo desk de jongste tijd wijzigingen werden doorgevoerd? Waarom is dat gebeurd en wie zijn de voornaamste mensen daar?
De heer Marc Hoogsteyns. - De nieuwe mensen ken ik niet. Degenen die er vroeger zaten, werden hoofdzakelijk geassocieerd met de eerste oorlog tegen Mobutu en zijn omwille van het gedeeltelijke falen van het Patriottisch Front, voornamelijk bij het binnentrekken van Kinshasa en de maanden erna, op andere posten geplaatst. Bovendien worden hooggeplaatste officieren binnen het APR regelmatig van post gewisseld.
De voorzitter. - Heeft de recente ontdekking van coltan in Rwanda invloed op de aanwezigheid van de Rwandezen in Congo?
De heer Marc Hoogsteyns. - Ja, omdat de Rwandese autoriteiten nu voor een deel minder afhankelijk zijn van de Congolese coltanproductie om hun oorlogsinspanningen te financieren en ze belasting kunnen heffen op de coltan die in Rwanda wordt gewonnen. Volgens specialisten en volgens wat ikzelf heb gezien, is er een ontzettend grote coltanreserve in Rwanda. Er bestaan al grote mijnen waar coltan wordt gewonnen en er bestaan plannen om de productie uit te breiden. Ik heb daarover beelden.
De voorzitter. - Volgens sommige bronnen wordt de Rwandese coltan in Kigali vermengd met de Congolese.
De heer Marc Hoogsteyns. - Dat is waarschijnlijk zo. Dat werd me niet gezegd, maar het lijkt me logisch. Ik denk niet dat er al voldoende Rwandese coltan wordt geproduceerd. Ik heb wel duidelijk gemerkt, onder meer uit gesprekken met Bizima Karaha in Goma, dat mensen zoals hij aan eenieder vragen om coltan te exploiteren in de Kivu. Ze willen gewoon hun mijnen en concessies slijten aan de hoogste bieders. Maar de interesse daalt, omdat de meeste investeerders het gevaarlijk beginnen vinden. Wie nu investeert in coltan in Congo, wil snel winst maken en niet investeren in de ontginning, maar veeleer in het verhandelen.
De voorzitter. - Is het juist dat Alfred Rwigema, schoonbroer van de Rwandese president, een heel belangrijke rol speelt in de coltanhandel in Zuid-Kivu? Het IPIS-rapport beweert dat.
De heer Marc Hoogsteyns. - Ik heb eenmaal kort met Rwigema gesproken maar ik ken de man niet goed. Ik weet dat zijn naam wordt genoemd in verband met Eagle Wings Resources en andere bedrijven. Ik kan niet bevestigen of hij daar rechtstreeks bij betrokken is. Wel handelt hij in coltan. Dat wordt zelfs door Kagame bevestigd.
Zelfs Kagame bevestigt dat hij handel drijft in coltan. Ik weet niet hoe belangrijk die man is in die hele structuur. Om eerlijk te zijn, ik heb mij daarin niet verdiept.
De voorzitter. - Gelooft u persoonlijk dat de entourage van Paul Kagame er alles aan doet om de inkomsten uit de grondstoffenhandel in eigen kring te houden en, volgens sommige beweringen, zelfs te gebruiken voor persoonlijke verrijking? Of is dat een sprookje?
De heer Marc Hoogsteyns. - Het kan zijn dat zij bepaalde graantjes meepikken. Dat is mijn persoonlijke mening, maar ik denk en ben er zelfs van overtuigd dat het gros van de inkomsten uit de coltan rechtstreeks terug naar die oorlogsinspanning in Congo gaat en niet naar hun eigen portemonnee. Het kan natuurlijk altijd gebeuren dat er bepaalde graantjes van de vrachtwagen vallen. Het kan dat er ook van wordt geprofiteerd. Maar globaal genomen denk ik niet dat zij zich daarmee op een doelbewuste manier persoonlijk verrijken.
De voorzitter. - Zou het kunnen dat deze bewering of deze veronderstelling voortvloeit uit het feit dat de oorlogsinspanningen in Congo niet voorkomen op het Rwandese budget en dat het duidelijk is dat het Rwandese budget voor het leger absoluut onvoldoende is om de inspanningen die in Congo worden geleverd te financieren? Het feit dat er belangrijke gedeelten buiten de begroting worden gefinancierd, geeft natuurlijk aanleiding tot dit soort veronderstellingen of heb ik het mis?
De heer Marc Hoogsteyns. - U hebt daarin waarschijnlijk gelijk. Ik weet dat echter niet zeker, want ik heb geen inzage in de boekhouding van het Patriottisch Front, maar dat kan wel.
De voorzitter. - Kunt u eventueel wat meer uitleg geven over de bedrijven Rwanda Allied Partners en Piramide, betrokken bij de ontginning in Gitarama?
De heer Marc Hoogsteyns. - Ik heb daarover een cassette met twee uur beeld. Op die beelden staat een uitgebreid interview met Simba Manasse, een van de bazen van dat bedrijf. Ik heb ook nog de naam van een Egyptenaar die in dat bedrijf werkt, maar die wilde niet geïnterviewd worden. Ik heb de mijn van deze mensen bezocht in de buurt van Gitarama. Ik raad u aan om die beelden eens te bekijken. Hij heeft het over zijn eigen productie in Rwanda en ik heb hem ook een paar vragen gesteld over zijn eventuele betrokkenheid in Congo. Ik ben nog niet zo lang geleden teruggekomen uit Rwanda en weet niet meer zo juist wat ze precies hebben geantwoord, want ik heb ook zelf gefilmd. Terwijl ik de filmopname maak, moet ik me ook bezighouden met de technische kant van de zaak. Ik raad u ten zeerste aan om die beelden eens te bekijken. Let wel op: dit is ruw beeldmateriaal en zo gefilmd dat we de beelden in een eventuele montage vlot aan mekaar kunnen plakken. Daarom worden bepaalde vragen vaak herhaald en wordt eenzelfde ding of persoon vaak op verschillende manieren in beeld gebracht.
De voorzitter. - Wij gaan dat zeker doen en ik zal trachten een ogenblik te vinden waarop wij dat samen kunnen doen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik herinner mij dat wij enkele weken geleden mensen uit de coltansector hebben gehoord. Zij hebben verklaard dat de coltansector volledig is ingestort en dat het niet langer een rendabele handel is. Er zou ook niet meer worden geïmporteerd uit Centraal-Afrika. De coltan wordt nu gehaald uit andere werelddelen waar het veel rustiger is. De heisa rond de coltan zou dus niet langer interessant en nog minder relevant zijn.
Feit is dat Rwanda ontginningen heeft gevonden en ze ook ontgint. Hebt u die krach op het terrein kunnen waarnemen? Hebt u gemerkt dat de prijzen in mekaar zijn gestort of niet? Hebt u een indicatie over de prijs waartegen coltan werd verkocht?
De heer Marc Hoogsteyns. - Voor een kilogram coltan met 25 procent tantalium-waarde wordt momenteel ongeveer 35 dollar betaald. Toen ik mijn laatste documentaire in Congo aan het voorbereiden was, werd ongeveer 200 dollar per kilogram betaald. De coltan is nog altijd even belangrijk, maar de prijs is gestabiliseerd. Het merendeel van de coltan is vooral in Centraal-Afrika te vinden. Het Australische aandeel is kleiner.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Kunt u zeggen waarom de prijs op korte tijd spectaculair gedaald is?
De heer Marc Hoogsteyns. - Gedurende een aantal maanden was er een overproductie.
De voorzitter. - In 2000 was de prognose dat de telecommunicatiesector explosief zou blijven groeien. Toen bleek dat dit om technische en financiële redenen niet het geval was, is de prijs van coltan ineen gezakt. De prijzen lopen meestal vooruit op de marktevolutie. De grote reden is dat het grootste volume coltan naar de gsm-productie ging. Door het ineenstorten van die markt is ook de prijs ineengezakt. De prognoses voor de behoefte aan het basiserts is ten overstaan van de oorspronkelijke prognoses gevoelig gedaald. Precies door de hoge prijs en door het opsparen van voorraden is de prijs ineengestort.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We hebben het in deze commissie al een paar keer over een bekende dame gehad, met name mevrouw Gulamali. Op een bepaald ogenblik had ze samen met het bedrijf van haar kinderen een monopolie en de plaatselijke bedrijfsleiders hadden daar grote problemen mee. Hoe komen deze mensen aan dat monopolie? Is het omwille van de goede relaties met Kigali of zitten er andere zaken achter? We weten dat deze dame die al lang zaken doet, van tabak tot wapens, een goede zakenrelatie heeft met de internationaal gezochte Victor Bout.
Vanuit het ethische oogpunt van waaruit we deze zaak permanent onderzoeken, wil ik u vragen wat u denkt over een centrale rol van deze vrouw, over haar zakenrelaties en over haar
invloed op de hele oorlog.
De heer Marc Hoogsteyns. - Volgens mijn informatie is haar rol zo goed als uitgespeeld. Ze heeft een tijdlang de tender van de coltan in handen gehad. Dat is me bevestigd door figuren als Adolphe Onusumba en Bizima Karaha. Elke maand betaalde ze een miljoen dollar om die tender te mogen hebben. Persoonlijk denk ik dat het voor figuren als Gulamali steeds moeilijker is geworden om voldoende coltan om te zetten om die tender winstgevend te houden. Onder meer omdat er op het ogenblik weer harder gevochten wordt in de Kivu, komt er steeds minder coltan naar steden als Bukavu en Goma. Er wordt ook minder geïnvesteerd in de coltan van de Kivu.
Ethisch gesproken walg ik van figuren als Gulamali. Ik ken haar al
van lang voor 1996. Ze was een van de mensen die uitstekende contacten onderhield met een aantal figuren uit de omgeving van Mobutu en met mensen als Nyangoma, een van de leiders van FDD, een beweging van hutu-extremisten in Congo. Ik heb dat nooit begrepen en meermaals aan de Rwandezen gevraagd hoe het mogelijk was dat ze zaken doen met een van hun ergste vijanden. Ik heb de indruk dat de ethiek het hier volledig heeft moeten afleggen tegenover het geld dat ze in het laatje bracht. Ze deden met haar zaken met het oog op dat miljoen dollar elke maand en omdat ze niet afhankelijk wilden zijn van vele kleine tradertjes die dat bedrag toch niet zouden kunnen realiseren. Ik herhaal: dit is een gebied in oorlog en daar is ethiek ver zoek. Ik weet niet wat Gulamali de voorbije maanden
heeft gedaan, de Britse journaliste Elizabeth Jones, een van mijn collega's, kan daar ongetwijfeld meer over vertellen.
De voorzitter. - Wat is de reden waarom ze asiel heeft aangevraagd in België?
De heer Marc Hoogsteyns. - Dat kanvele redenen hebben: een zakendeal die is misgelopen, het feit dat ze te sterk verbonden is met mensen als Nyangoma, een afrekening in sommige milieus in Congo. Mogelijk maken mensen nu van de gelegenheid gebruik om zich van haar te ontdoen. Gulamali is hoe dan ook een geval apart. Ze wordt niet voor niets de Mata Hari van de Kivu genoemd.
De voorzitter. - In uw vorige film hebt u gezegd dat coltan op een bepaald ogenblik 200 dollar per kilo waard was, nu zegt u dat hij er nog 35 waard is. Wij hebben bewijzen dat de coltan in Congo met een 20-procentgehalte op zijn hoogst aan 50 dollar per kilo werd verkocht en op het ogenblik aan nog maar 10 dollar. Hoe verklaart u het prijsverschil tussen Rwanda en Congo, aangenomen dat uw en onze cijfers juist zijn? Hoe verklaart u dat Rwanda voor zijn coltan zoveel meer kan krijgen?
De heer Marc Hoogsteyns. - De film is intussen al een jaar oud. Het is dus mogelijk dat de prijzen intussen zijn gedaald. Ten tweede baseer ik mij ook maar op wat mij wordt verteld. Bovendien is de coltan in Kigali waarschijnlijk duurder dan in Goma. Bij iedere tussenschakel in de handel gaat de prijs wat omhoog. Ik ken de prijzen van de coltan in Zuid-Afrika of in Europa niet.
Wel kan ik vertellen dat het grootste deel van de coltan die in de Kivu en in Rwanda wordt gewonnen, verhandeld wordt via Zuid-Afrika. Dat zegt ook de heer Simba.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Is het mogelijk dat de prijsschommelingen te maken hebben met het tijdelijke monopolie?
De heer Marc Hoogsteyns. - Ik denk het niet. Een paar jaar geleden was er gewoon meer vraag naar coltan. Zo ontstond een echte hype. Coltan was voor de Afrikanen een volkomen nieuwe grondstof.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Zou het kunnen dat de prijzen spectaculair hoger lagen ten tijde van het monopolie?
De heer Marc Hoogsteyns. - Dat is mogelijk.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Wanneer is het monopolie precies afgelopen?
De voorzitter. - Als we de feiten objectief bekijken, moeten we concluderen dat het monopolie nooit echt heeft gewerkt. Uit alles wat ik daarover heb gelezen, blijkt dat het monopolie wel is toegekend maar in feite nooit is gerealiseerd. De handelaren die tevoren actief waren, zijn dat gebleven, maar hebben alleen hun handelwijze aangepast en andere filières gekozen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hebt u enig idee van de kwaliteit en de dichtheid van de coltan in Rwanda en over het verschil met de coltan die in Congo wordt ontgonnen?
De heer Marc Hoogsteyns. - De heer Simba, toch een bekende coltanfiguur, vertelde me dat de kwaliteit van de Rwandese coltan hoog is: hij heeft een dichtheid van 40 à 45 procent, terwijl die van Congo tussen de 10 à 20 procent ligt. Zoals de voorzitter suggereert, wordt de coltan gemengd op de markt gebracht, omdat de coltanwaarde minstens 25 procent moet bedragen om hem verkoopbaar te maken.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Door wie gebeuren de investeringen in de coltanmijnen in Rwanda? Door de overheid of door privé-maatschappijen? Zitten daar internationale groepen achter? U hebt daarstraks gezegd dat sommige groepen niet meer investeren in het oorlogsgebied en dat ze nog alleen coltan kopen van kleine coltandelvers. We hebben de beelden niet gezien, maar volgens wat u zegt zijn ze indrukwekkend...
De heer Marc Hoogsteyns. - Er zijn beelden bij van een mijn waar op dat moment 350 mensen aan het werk waren.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het gaat dus om grote investeringen die op korte termijn winst moeten opleveren.
De heer Marc Hoogsteyns. - Men spreekt van investeringen van miljoenen dollars die op halflange of lange termijn ettelijke miljoenen dollars moeten opbrengen. De investeerders gaan er kennelijk van uit dat ze dat kunnen waarmaken. Voor meer precieze bedragen moet u elders informeren.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Wie zijn die grote investeerders?
De heer Marc Hoogsteyns. - De investeerders die ik zelf heb gezien, waren Egyptenaren. Zij zijn het ook die de wegen aanleggen. Alleen naar de mijnen uiteraard, omdat de kleine paadjes die daar op het ogenblik liggen de grote machines niet kunnen dragen. En het gaat hier om een grote investering in Rwanda waar in feite niets verkeerd aan is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het VN-rapport vermeldt dertien Belgische bedrijven. Drie daarvan, namelijk Sogem, Specialty Metals Co. en Cogecom zijn bekende coltantraders. Sogem en Specialty Metals Co. worden door MDM bevoorraad. Cogecom wordt dan weer in verband gebracht met de maatschappij van mevrouw Gulamali. Waren de Belgische bedrijven er zich voor het verschijnen van het VN-rapport van bewust dat ze in feite een oorlog financierden? Wisten ze dat ze zaken deden met mevrouw Gulamali en dat ze niet alleen de oorlog financierden maar ook de wapens leverden?
De heer Marc Hoogsteyns. - Om eerlijk te zijn heb ik me nooit verdiept in het soort bedrijven dat zich met die handel bezighoudt, om de simpele reden dat ik nooit lange documentaires over dit ontwerp heb gemaakt. Ik kan dus niet bevestigen of de bedrijven die u aanhaalt, daarbij betrokken zijn geweest.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er is ook gesproken van kartelvorming. Ik neem aan dat die, zeker in dat gesloten wereldje, niet te bewijzen viel. Maar dat blijkt misschien wel uit de feiten, bijvoorbeeld uit de prijszetting?
De heer Marc Hoogsteyns. - Daar heb ik al helemaal geen zicht op. Ik kan alleen zeggen dat in de Kivu en in Rwanda de autoriteiten de zaken zoveel als maar kan in de gaten proberen te houden, onder meer door de Congo desk, goed wetende dat er nog heel wat coltan buiten die controle wordt verhandeld. Het is al bewezen dat ook de Mayi-Mayi coltan uit de gebieden die ze controleren, exporteren, zij het kleinere hoeveelheden. Ook zij financieren daarmee hun oorlog. Daarom herhaal ik: de hele coltandiscussie is op de eerste plaats een politieke discussie. Daarom zal een embargo op de coltan uit het Gebied van de Grote Meren geen oplossing brengen. Bij een embargo zal de coltan via andere landen versast worden. De heer Simba zegt bijvoorbeeld heel duidelijk
dat als hij de coltan niet meer via Zuid-Afrika kan verhandelen, er snel coltan zal worden gevonden in Bangladesh of in China of bij de eskimo's. De coltanhandelaars zullen bezig blijven. De enige slachtoffers van een embargo zijn de kleine coltanarbeiders, want zij hebben het hongerloon dat ze met delven verdienen, echt wel nodig. Of de coltanmijnen nu geëxploiteerd worden door mensen uit de omgeving van Mobutu, door de Belgische kolonisator of door de Rwandezen, maakt voor die mensen niet veel uit. Het enige wat ze willen is dat hun levensomstandigheden verbeteren.
Het belangrijkste voor de Rwandezen is het verbeteren van hun levensomstandigheden. Dat klinkt misschien pathetisch, maar daarop komt het aan. Ik moet ook zeggen dat ik in de Kivu heb
gemerkt dat er een haatmolen op gang is gebracht tegen alles wat Rwandees is. Dat maakt de Rwandezen nog agressiever. Ze voelen zich nog meer bedreigd.
De voorzitter. - Oorzaak en gevolg liggen vaak dicht bij elkaar.
De heer Marc Hoogsteyns. - Niemand weet precies hoe de vork in de steel zit. Toch denk ik dat als hier verschillende mensen aan het woord komen, en de pro en contra's tegen elkaar kunnen worden afgewogen, jullie een vrij goed beeld zullen krijgen over wat er daar aan het gebeuren is. Ik heb de waarheid niet in pacht. Ik vertel maar wat ik gehoord en gezien heb. Ik kan mij ook vergissen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik zou nog een vraag willen stellen over de ecologische gevolgen van de coltanontginning.
We weten dat in bepaalde beschermde natuurparken coltan wordt gewonnen en dat vroegere landbouwgebieden worden doorploegd in de hoop coltan te ontdekken. Nu die beweging ook is ingezet in Rwanda, moeten we vrezen dat de agrarische bevolking daar een mijnbevolking wordt, ten koste van het sociale weefsel en de volksgezondheid. Hoe kan die situatie worden omgekeerd? Daarvoor moet een politiek en misschien ook een wetenschappelijk antwoord worden gezocht.
De heer Marc Hoogsteyns. - Voor wat Rwanda betreft, raad ik u aan om contact op te nemen met de SNV, een Nederlandse NGO of quasi-NGO. Zij houden zich in de buurt van Gitarama bezig met de sociale begeleiding van de coltanarbeiders.
In de buurt van Gitarama hebben we ook halt gehouden in een paar dorpjes. De meeste mensen daar waren vrij positief over de coltanontginning, omdat ze er meer mee konden verdienen dan met het bewerken van hun veldjes.
In de Kivu vindt inderdaad een ecologische ramp plaats. Het is vreemd, maar in de meeste rapporten wordt daar niet bij stil gestaan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Door de aanhoudende armoede zien de kleine boeren in Rwanda, vaak eenoudergezinnen, zich verplicht hun kapitaal - een stukje grond - te verkopen. De kopers hopen coltan te vinden en laten de grond braak liggen. Mijnexploitatie op grote schaal wordt een ramp voor Rwanda waar 90% van de bevolking afhankelijk is van de eigen landbouwproductie. Is de Rwandese regering zich daarvan bewust? Beschikt u over informatie daarover? Hebt u daarover interviews?
De heer Marc Hoogsteyns. - U moet weten dat het winnen van coltan in Rwanda iets volstrekt nieuws is. Een maand of vijf, zes geleden is dat pas goed begonnen. Ik weet niet of het de richting uitgaat die de heer Maertens vooropstelt. Misschien dom van mij, maar ik heb daarover geen vragen gesteld.
Mijn film geeft een algemeen beeld, maar ik raad jullie aan de videofilm te bekijken. Die bevat ook een kort interview met de heer Aloys Tegera van het Pole Institute van Goma.
De voorzitter. - Dat zullen we zeker doen.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Guy Franceschi. - Bij wijze van inleiding wil ik een paar praktische zaken aanstippen. Ik zal mijn presentatie in het Nederlands houden, de illustraties zijn meestal in het Engels, maar vragen wil ik gerust ook in het Frans beantwoorden.
Ik ben exploratiegeoloog en doe al ongeveer 25 jaar onderzoek naar ertsafzettingen. Ik heb in de regio van de Grote Meren gewerkt en heb een zekere kennis van tantaal. De toelichting die ik vandaag geef, vertrekt van het standpunt van de mijnbouwer. De kennis die ik heb van de hele keten van de verkoop is uiteraard ook gefocust op de mijnbouwer.
Over tantaal bestaan er sterk verschillende cijfers, afhankelijk van de bron. Raak dus niet in paniek
wanneer u contradicties tussen de cijfers ontdekt. Tot mijn spijt en frustratie is het heel vaak moeilijk om een duidelijk beeld te geven. Ik stel dan ook voor dat u enkel rekening houdt met de grote lijnen en trends, want die zijn meestal wel vrij coherent.
Transparant 1 - Tantalum
Mij is gevraagd een uiteenzetting te houden over de hele keten van mijnbouw tot en met verkoop van tantaal. Ik zal trachten bepaalde verbanden te leggen die me noodzakelijk lijken voor een goed begrip van het probleem. Ik probeer zo weinig mogelijk technisch te zijn, maar zal u toch de nodige basisbegrippen meegeven. Daarna ga ik in op het wereldgebeuren om uiteindelijk te focussen op Centraal-Afrika, waarbij ik enkele voetnoten en
vraagtekens zal plaatsen.
Transparant 2 - Preamble - definitions
Omdat ik merk dat bepaalde termen wel eens met elkaar worden verward of verkeerd worden gebruikt, wil ik u eerst enkele definities geven.
Tantaal is een element, een metaal dat in de natuur als dusdanig (vrij) niet voorkomt. Tantaal of Ta komt in een bepaalde vorm wel voor in een aantal mineralen en het meest bekende daarvan is tantaliet.
Erts wordt het best gedefinieerd in economische termen. Een erts is een afzetting van mineralen waarvan de kwaliteit en de hoeveelheid voldoende zijn om het met winst te ontginnen of te verkopen.
Een concentraat is een erts dat
door zuivering werd verrijkt.
Transparant 3 - Physical-chemical characteristics
Ik zal niet in detail ingaan op de kenmerken van tantaal. Wel moet u weten dat tantaal kenmerken bezit die het heel gegeerd maakt voor bepaalde hoogtechnologische toepassingen. Het heeft een hoog smeltpunt, is vrij resistent, is supergeleidend en het kan goed elektrische stromen vasthouden en loslaten.
Transparant 4 - Occurrence
Tantaal komt als dusdanig niet voor in de natuur - in tegenstelling tot bijvoorbeeld goud en koper - maar wel in een aantal mineralen waarvan het meest voorkomende tantaliet is. Tantaliet is een ditantaalpentoxide en vormt een isomorfe reeks met
een ander mineraal, niobiet of columbiet. Een isomorfe reeks is een reeks waarbij de samenstelling Ta2O5 geleidelijk kan overgaan in Nb2O5. Dat betekent dat hetzelfde soort mineraal heel geleidelijk kan overgaan van een columbiet naar een tantaliet. Geheel zuivere tantaliet komt in de natuur bijna niet voor. De analyse van een erts of een verzameling van mineralen zal altijd een verhouding laten zien van een bepaald percentage columbiet en een bepaald percentage tantaliet. Vandaar dat men spreekt van columbo-tantaliet of coltan.
Coltan heeft een heel hoog soortelijk gewicht dat varieert tussen 5 en 8. Ter vergelijking: de meeste andere mineralen - ik bedoel dan de niet-metalen, zand bijvoorbeeld - hebben een
soortelijk gewicht tussen 2,5 en 3. Het hoog soortelijk gewicht van coltan is belangrijk om te verklaren waarom het in bepaalde gebieden voorkomt.
In de natuur komt coltan in twee grote vormen voor. Ten eerste komt het voor in pegmatieten. Dit is een verzamelnaam voor magmatische gesteenten, gesteenten die laattijdig gestold zijn nadat het magma zich had geïnstalleerd. Belangrijk is dat tantaal meestal voorkomt in associatie met tin- en tungsteenafzettingen. Het komt niet noodzakelijk voor in tin- en tungsteenerts, maar wel altijd in associatie ermee en in vrij grote hoeveelheden. Omgekeerd komen tin en tungsteen voor in gebieden waar ook tantaal voorkomt.
Ten tweede komt tantaal in de alluvia voor, de sedimenten die zich
in rivierbeddingen concentreren. Door zijn hoog soortelijk gewicht concentreert tantaal zich daar, terwijl het lichtere materiaal wordt weggewassen door het water.
Transparant 5 - Use & Consumption
Over het gebruik en het verbruik zal ik zeer kort zijn omdat de commissie hierover ongetwijfeld al zeer veel heeft gehoord. Tantaal wordt zeer gewaardeerd bij de productie van hoogtechnologische producten, zoals elektronica en superlegeringen voor de productie van propellers van vliegtuigen en windmolens. Vanwege de resistentie worden er ook bepaalde werktuigen van gemaakt. Ruwweg 60% wordt voor elektronica gebruikt.
Ook over het verbruik of de vraag lopen de cijfers uiteen. Ruwweg kan
worden gezegd dat in 2000 ongeveer 5 miljoen pond, of bijna 2.500 ton, tantaalpentoxide werd geproduceerd. Het is de gewoonte om ponden te gebruiken; ik gebruik meestal de termen ton en kilo. In 1999 werd maar 4 miljoen pond geproduceerd. Er heeft zich dus een zeer belangrijke stijging voorgedaan.
Transparant 6 - Supply Chain
Aan de basis staat de producent van het erts, de mijnbouwer. Een groot deel van de productie van tantaal komt ook voort uit de recyclage van tantaalhoudende materialen, die oorspronkelijk natuurlijk ook uit het erts komen.
De mijnbouwer verkoopt zijn product aan iemand die het tantaal uit het erts kan halen. Het element tantaal is zeer belangrijk, maar het erts zelf
bevat slechts een beperkt percentage aan tantaal. Dit moet worden gezuiverd. Hiervoor wordt in eerste instantie tantaalpoeder en tantaaldraad geproduceerd. Die bevatten een tantaalgehalte van 96 tot bijna 100%. Men maakt dus een zuiver product.
Vervolgens verkopen de producenten van tantaalpoeder en tantaaldraad hun product door aan fabrikanten die het voor een specifieke toepassing gebruiken, zoals condensatoren, elektronica of propellers.
Er zijn twee manieren waarop de mijnbouwer zijn producten tot bij de eindproducent krijgt. Ten eerste kan de mijnbouwer rechtstreeks aan de producent van poeders of draad, zoals KEMET en Vishay, verkopen.
Een mijnbouwbedrijf wenst natuurlijk zeker te zijn dat
het zijn producten zal kunnen verkopen. Anderzijds wenst de producent van de poeders zeker zijn dat hij tijdig wordt bevoorraad. De producent kan zich hiervoor inkopen in een mijnbouwbedrijf of het kan langetermijncontracten sluiten. Over de langetermijncontracten bestaan heel weinig gegevens: het gaat om contracten tussen twee bedrijven en de inhoud is dus grotendeels geheim. Meer dan 90% van de aankoop en verkoop bij mijnbouwers en producenten verloopt via deze contracten. De rest hangt af van de conjunctuur. Bij een hoogconjunctuur wordt de productie lichtjes verhoogd. Om allerlei redenen is het mogelijk dat een mijnbouwer of een producent niet op volle capaciteit kan draaien.
Er bestaat ook een tweede manier om te verkopen, namelijk via gespecialiseerde
tussenpersonen, de traders. Deze traders kunnen op hun beurt ook werken via langetermijncontracten met de mijnbouwers en de producenten.
Een andere mogelijkheid is de handel op de spot market. Dit is een soort beurs waarop een bepaalde hoeveelheid tantaal wordt aangeboden en waarop een bod kan worden gedaan. De hoeveelheid tantaal die op de spot market wordt verkocht is vrij gering; het gaat maximum om 25% en minimum minder dan 10% van de wereldproductie. Voor andere metalen zoals koper, zink en lood is de spot market veel belangrijker. Nochtans is de spot market belangrijk voor de bepaling van de prijs van tantaal. Het is een soort hefboom. Als het aanbod via de langetermijncontracten onvoldoende is, dan zal men
trachten aankopen te doen op de spot market; hierdoor zullen de prijzen zeer snel en zeer hoog stijgen. Omgekeerd zal de prijs er ook zeer snel dalen. Ik zal hiervan later praktische voorbeelden geven.
Transparant 7 - Global Production
De productie van tantaal bedroeg in het jaar 2000 een kleine 5 miljoen pond. Maar pin u niet vast op de cijfers. In een taartdiagram heb ik de productie van tantaalpentoxide per land opgenomen. Centraal-, Oost- en West-Afrika heb ik afzonderlijk weergegeven.
In de tabel eronder heb ik de productie opgesplitst in drie of vier componenten. Zoals ik al heb vermeld, kan tantaal afkomstig zijn uit drie bronnen.
Ten
eerste is er de mijnbouwproductie; de cijfers ervan zijn weergegeven onder de hoofding PRIMARY: Current Mines, Tin Slags + Tailings. Dan is er de recyclage van tantaal uit andere materialen; de cijfers zijn weergegeven onder de hoofding SECONDARY: Recycled Ta. Ten derde wordt ook tantaal geleverd uit beschikbare stocks; de cijfers zijn weergegeven onder de hoofding Supply from inventory. Zo beschikken de Verenigde Staten over vrij grote stockpiles. Zij kunnen die verkopen, zodra ze dat nodig vinden. De som van al deze cijfers geeft een beeld van de beschikbare hoeveelheid tantaal. Deze cijfers worden weergegeven in de laatste kolom. Er zijn ook voorspellingen opgenomen voor de jaren 2002, 2003 en 2004. In 2000 werd dus ongeveer 5 miljoen pond geleverd, wat
overeenstemt met de cijfers uit een andere bron links bovenaan op deze transparant. De USGS, de Geologische dienst van de Verenigde Staten, komen tot cijfers van dezelfde grootteorde. Uit het taartdiagram moeten we misschien enkel onthouden dat Australië veruit de grootste producent is. Het neemt ongeveer de helft van de mijnbouwproductie van 3 miljoen ton voor zijn rekening. In Australië zelf wordt deze productie hoofdzakelijk gerealiseerd door één bedrijf, Sons of Gwalia.
In de vierde kolom van de tabel onder de hoofding SOG's Planned New Production worden de geplande productiecijfers van Sons of Gwalia afzonderlijk weergegeven. Zij beschikken over enorm grote reserves en kunnen de productie dus sterk
opdrijven. Zij kunnen op enkele jaren tijd van 300.000 tot meer dan 1 miljoen pond tantaal extra op de markt brengen.
Transparant 8 - Mining: Techniques
Er zijn twee belangrijke ontginningsmethodes: de ontginning van alluviale afzettingen en de ontginning van primaire afzettingen.
Alluviale afzettingen zijn goed toegankelijk; met een spade en een houweel geraakt men al heel ver. De aarde die wordt gedolven, moet niet verder worden gebroken. Het volstaat om ze te concentreren in een pan of een `sluice' zoals goudzoekers in westerns. Deze ontginning vergt vrijwel geen investering. De concentraties zijn vrij hoog en worden vaak uitgedrukt in kilogram per kubieke meter.
De ontginning van het harde gesteente, de primaire afzetting is moeilijker. Het is dit afgebrokkelde en verweerde gesteente dat wordt teruggevonden in de alluviale afzetting. De ontginning van het harde gesteente vergt vrij hoge investeringen zowel voor het mijnen als voor de verdere behandeling van het erts. Het gesteente moet immers worden gemalen en uit de gemalen steen moet een concentraat worden gemaakt. De gehaltes in het primaire gesteente variëren van 250 tot 500 gram per ton.
Eén kubieke meter gesteente weegt ruwweg 2 ton en levert hooguit 1 à 2 kilogram ditantaalpentoxide op.
Tantaal wordt in de mijnbouwsector vaak als een bijproduct van tin beschouwd. Met de eerste
transparanten heb ik aangetoond dat tantaal dikwijls samen met tin en tungsteen voorkomt. In vele gebieden werd tin ontgonnen toen de tinprijzen hoog lagen. Het tantaal werd uit het tinerts gescheiden en werd als bijproduct verkocht.
Een erts wordt tinerts genoemd als het wordt ontgonnen voor het tin, maar datzelfde erts kan tantaalerts worden genoemd, als het wordt ontgonnen voor het tantaal en het tin als bijproduct oplevert. Uiteindelijk bepaalt de marktprijs welk metaal het hoofdproduct vormt en welk het nevenproduct.
In het begin van de jaren tachtig stond de tinprijs zeer hoog en werd er in Rwanda tinerts gewonnen, dat tantaal als bijproduct opleverde. Twee jaar geleden zal men diezelfde afzetting wellicht niet meer
ontgonnen hebben voor het tin - na de ineenstorting van de tinprijs zou het waarschijnlijk niet meer verkocht geraken -, maar wel voor het tantaal.
Transparant 9 - Mining: Production
In de meeste gevallen spreekt men van industriële mijnen van hard gesteente. Rechts onderaan ziet u een blokdiagram met de productie van de grootste mijnen. Er zijn overigens maar enkele grote industriële exploitaties in de wereld, die dan wel 75 tot 90% van de wereldproductie voor hun rekening nemen. De grootste producent, Sons of Gwalia, heeft in 2000 1,3 miljoen pond ditantaalpentoxide geproduceerd. Ze plannen een productieverhoging van 700.000 ton, wat een jaarproductie van 2 miljoen ton zal opleveren. Straks
zullen ze ongeveer 50% van de wereldproductie verwezenlijken, vooral nu de tantaalprijs is gedaald en sommige landen wellicht minder zullen gaan produceren.
In tweede orde zijn er de mijnen in Canada, Brazilië, China en Ethiopië, die tussen 100.000 en 300.000 pond per jaar produceren.
De Kentichamijn in Ethiopië is een staatsbedrijf. De Ethiopische staat wenst dat bedrijf te verkopen aan een bedrijf dat door de VS ervan wordt verdacht terroristische bewegingen te financieren.
Tegenover de industriële mijnbouw staat de artisanale, kleinschalige ontginning in Afrika. Naast Ethiopië komen er nog kleinere industriële exploitaties voor in Ivoorkust en in Nigeria.
Misschien zijn er her en der nog kleinere ontginningen die in derde afdeling spelen en misschien slechts 10.000 pond per jaar produceren.
Ik zal straks uitleggen waarom die artisanale ontginningen zo en grote rol hebben gespeeld in Centraal-Afrika.
Transparant 10 - A common/normal sales procedure
Ik zou nu even willen uitleggen hoe de verkoop van erts door de mijnbouwer precies in zijn werk gaat.
Een mijnbouwer heeft een bepaald erts, eventueel een concentraat, dat hij wenst te verkopen aan een gebruiker. De langetermijncontracten bevatten een heleboel voorwaarden: hoe het product er moet uitzien, hoeveel er moet geleverd worden, aan welke criteria het moet
beantwoorden enzovoort.
Bij het aanprijzen van het product aan een nieuwe klant moet de producent weten wat hij verkoopt en wil de klant natuurlijk ook weten wat hij koopt. Er moeten dus bepaalde tests worden gedaan. De gebruikelijke manier van werken is de volgende. Vooraf komt men een bepaalde prijs voor het ditantaalpentoxide overeen, bijvoorbeeld 100 dollar per kilo. Het erts of het concentraat wordt voor tests verscheept naar een onafhankelijk laboratorium. Dat kan in Antwerpen zijn, maar even goed in Kigali. Aan de hand van de testresultaten wordt dan bepaald hoeveel ditantaalpentoxide er werkelijk in het lot zit. De klant betaalt en het product wordt geleverd.
Ik vermeldt dit hier even, omdat er ook al vragen zijn
gerezen over de laboratoria. Het spreekt vanzelf dat hun rol vrij belangrijk is. Zij moeten bevestigen dat het product wel degelijk aan bepaalde normen voldoet. Voor dergelijke tests hoeft men niet per se naar heel sterk gespecialiseerde laboratoria te gaan. Ieder laboratorium dat gewend is met ertsen te werken, kan ze aan. Bekende namen zijn Alfred H. Knight en Alex Stewart.
Transparant 11 - Supply Chain from mine to capacitor
Hier ziet u kort de hele ketting. Links de bronnen van tantaal met het land, de mijnen en de belangrijkste maatschappijen: Sons of Gwalia, Cabot in Canada, enzovoort. Zoals u ziet, gaat het in Centraal-Afrika vooral om `artisans', lokale en kleinschalige mijnbouwers.
De volgende stap zijn de eerste gebruikers, degenen die het tantaal verwerken tot tantaalpoeders en tantaaldraad, heel zuivere producten. Daar vindt u drie grote namen: Starck, Cabot en Ningxia, met daarnaast nog VMC, Mitsui en het fameuze Kazachse bedrijf Kazatomprom, dat samenwerkt met Ulba.
Zij verkopen hun producten op hun beurt aan gebruikers. Die lijst is natuurlijk heel lang en ik heb me hier beperkt tot de meest voor de hand liggende producenten van condensatoren. KEMET, AVX en Vishay zijn de drie grootste, NEC en EPCOS twee middelgrote - maar dat is uiteraard allemaal relatief - en dan volgen vooral Aziatische bedrijven, zoals Hitachi en Samsung. De traders, waarover we al spraken, komen tussenin. Er zijn er een honderdtal en de
meeste namen hebt u in de vorige hoorzittingen al gehoord, zodat ik ervan uitging dat het niet nodig was de lijst hier op te nemen.
Transparant 12 - Demand and trend
De grafiek is afkomstig van Sons of Gwalia en de tekst is van Roskill. De grafiek toont aan dat de vraag naar tantaal verdubbeld is van een 3 miljoen pond in het begin van de jaren 1990 tot 5 à 6 miljoen pond in 2000. De gegevens voor 2001 worden binnenkort vrijgegeven. Roskill en andere experts verwachten nog altijd een stijging van de vraag naar tantaal.
De prijs van tantaal is weliswaar gezakt en de dringende vraag is afgenomen. De productie van en de algehele vraag naar tantaal blijft echter toenemen. Sons of
Gwalia is van plan zijn productie op te drijven en men gaat ervan uit dat het binnen een jaar 500.000 of een miljoen pond tantaaloxide extra op de markt zal brengen. Het bedrijf doet dit enkel als het zeker is dat er een vraag naar is. De vraag naar tantaal zal dus zeker niet dalen.
Transparant 13 - Prices and trends
Welke factoren bepalen nu de prijs van tantaal, los van de langetermijncontracten? In de eerste plaats zijn er belangrijke gebeurtenissen. In 1985 is de prijs van tin volledig in elkaar gestort. Tin wordt vaak samen met tantaal gevonden. Het gevolg was dat de productie van tin afnam, waardoor ook minder tantaal werd geproduceerd. Ik zal u straks een grafiek tonen over de productie van Congo waarop die
geleidelijke daling zeer goed zichtbaar is.
Eind jaren negentig stijgt de vraag naar tantaal dramatisch, vooral dan voor elektronica. Er kan niet genoeg worden geleverd. Bijvoorbeeld, Sony vraagt extra tantaal voor de productie van de Playstations. Cabot of een andere leverancier / producent van tantaalpoeder moet dus op de spot market op zoek naar tantaal. Hierdoor stijgt de prijs. Hiermee nemen ook de investeringen in onderzoek, productie en exploratie toe. De Canadese en Australische juniors zijn op zoek gegaan naar afzettingen. Mijnbouwbedrijven als Sons of Gwalia krijgen ineens meer middelen om de productie op te drijven. Ook werd naar technologische alternatieven gezocht.
Sinds 2001-2002 neemt de stijging
van de vraag naar condensatoren af. De productie bleef stijgen. Een bedrijf als Sons of Gwalia beschikt over voldoende middelen en reserves, maar het heeft een tamelijk logge beslissingsstructuur. Het duurt dus even voor de vruchten van de investeringen zichtbaar zijn. Het duurt even voor de investeringen worden goedgekeurd en nadien beginnen te renderen. Momenteel is er dus een overaanbod, waardoor de prijs in elkaar stort.
Transparant 14 - Prices
Ik heb hier enkele voorbeelden van prijzen. Laat me beginnen met de langetermijncontracten. In 2000 werd aangenomen dat de prijs op lange termijn tussen 40 en 55 dollar per pond ditantaalpentoxide zou variëren. Deze langetermijncontracten worden gesloten voor een
periode van bvb. tien tot vijftien jaar. Wie in 1993 een contract heeft gesloten, heeft waarschijnlijk een gunstigere prijs bedongen dan iemand die in 1999 een contract heeft gesloten en die misschien meer dan 55 dollar moet betalen.
Wie een langetermijncontract heeft getekend in 1993, heeft wellicht een prijs van rond de 40 dollar gekregen, terwijl wie pech had en twee jaar geleden een nieuw contract moest tekenen, meer heeft moeten betalen dan de 55 dollar die erop staan. De producent heeft natuurlijk ook rekening gehouden met een eventuele stijging. Nu moet ik er wel aan toevoegen dat wij in persoonlijke contacten met Sons of Gwalia hebben vernomen dat zelfs op de hoogdagen van de tantaalboom, zij voor langetermijncontracten niet veel
meer betaalden. Bedrijven als Sons of Gwalia voorzien bepaalde evoluties en kopen zich in andere bedrijven in. Zij waren dus niet van plan om veel meer dan 60 à 65 dollar te bieden. Ik verzin maar wat. Zij verwachtten alleszins dat die heel hoge prijs niet kon blijven aanhouden.
Wat ons hier misschien meer interesseert zijn de spot prices. Hierover bestaan de meest uiteenlopende gegevens. Het is altijd een heel mistige bedoening. Iemand brengt een bepaalde hoeveelheid op de markt, iemand anders koopt het. Er worden misschien interne overeenkomsten gesloten, die niet worden gepubliceerd. Het gaat soms om kleine hoeveelheden.
De enige gegevens die ik kon bekomen, heb ik niet rechtstreeks van de bron, de
US National Defense Stockpile Center, maar van bedrijven die erover praten. Voor zover ik weet, kloppen die prijzen min of meer.
U kan de prijsevolutie volgen onderaan op een klein grafiekje. In juni heeft de US Defense ongeveer 150.000 pond verkocht voor een bepaald bedrag en in december 2000 zou er tot meer dan 400 dollar zijn betaald voor één pond. Ik herhaal dat ik die gegevens niet aan de bron heb ingewonnen.
De geologische dienst van de VS beaamt dat echter min of meer en toont dat de prijzen al naargelang de bron - zij citeren drie verschillende bronnen - in januari 2001 afhankelijk van de kwaliteit tussen 145 en 300 dollar per pond beliepen. In november 2001 lagen de prijzen
op de spot market tussen 30 en 50 dollar.
Onderaan transparant 14 - Prices, heb ik ook prijzen van afgewerkte producten weergegeven. Zij zijn afkomstig van de US Geological Survey. Voor poeder met een tantaalgehalte van 99,x % loopt de prijs op van 135 tot 300 dollar per pond. Voor vacuum grade for super alloys zal men vrede moeten nemen met een tantaalgehalte van 96 of 97% en ligt de prijs een heel stuk lager. Deze prijzen dateren van vóór de eigenlijke boom. Ook de prijzen van de condensatoren zullen dan waarschijnlijk zijn gestegen, maar niet in dezelfde mate als de prijs van het erts. Waarschijnlijk wordt vandaag opnieuw diezelfde prijs
gehanteerd.
Twee zaken mag men hierbij niet vergeten. Er werd niet alleen geïnvesteerd in het opsporen van nieuwe vindplaatsen, maar ook in het zoeken naar alternatieven, waaronder het gebruik van niobium.
Transparant 15 - Ore
Bij het begin van mijn uiteenzetting heb ik erop gewezen dat niobium en tantaal goed vergelijkbare elementen zijn. Het ene kan het andere vervangen. Toch kunnen kleine verschillen grote gevolgen hebben. Desalniettemin is men onder druk van de hoge prijs gaan onderzoeken of niobium kan worden gebruikt als substituut voor tantaal. In zijn publicaties bevestigt KEMET dat het mogelijk is en dat het zelfs voordelen heeft. Het grootste voordeel is de stabielere prijs
en de stabielere aanvoer van niobium in vergelijking tot tantaal.
Niobium wordt geproduceerd in hoeveelheden die meer dan tien keer hoger liggen dan die van tantaal. Niobium wordt gevonden in verscheidene soorten afzettingen, onder andere in carbonatieten, en in andere mineralen dan tantaliet of columbiet, bijvoorbeeld in pyrochloor. De prijs van niobium ligt vijf keer lager dan die van tantaal en ook in de dagen van hoogconjunctuur zal die prijs niet veel hoger hebben gelegen. Bovendien gaat het in de niobiumafzettingen die men kent om procenten niobium, terwijl het voor tantaal om fracties van procenten gaat. Onderaan vindt u een klein voorbeeldje.
Transparant 16 - Why Great Lakes region?
Op dit geologisch plannetje ziet u in het lichtblauw het Kibaragebergte, een zone die zich uitstrekt van zuidelijk Katanga tot Uganda, over een deel van Tanzania, Rwanda, Burundi en de Kivuprovincie. Het Kibaragebergte is zeer rijk aan tin en geassocieerde producten, dus ook aan tantaal en wolfraam, en ook aan goud. Onthoud dit laatste voor op het einde van mijn verhaal. Men noemt dit een metallogenetische provincie. Dergelijke provincies zijn niet uitzonderlijk en komen in Afrika bijvoorbeeld ook voor in Namibië, Mozambique en Egypte.
Transparant 17 - Provinces minérales des pays des Grands Lacs
Dit kaartje geeft wat meer details, maar ik stel voor meteen over te gaan naar de volgende
kaart.
Transparant 18 - DRC + Rwanda. Location of main deposits/mines
Dit kaartje dateert van de jaren 1950 en geeft alle tantaalafzettingen. Het gebied strekt zich uit van het Moeromeer en Mitwaba in Katanga, over Manono naar de Kivu, Rwanda, Burundi en verder. U moet hier vooral onthouden dat de rode stippen alle mijnen of afzettingen zijn die destijds bekend waren en geëxploiteerd werden of waren geweest. U ziet een vrij hoge concentratie rond Bukavu, zowel in Rwanda als in de Kivu. Een dergelijke concentratie heeft geologische redenen, maar ook andere. Het gaat om zones die sterker bestudeerd en onderzocht zijn. Dat er op bepaalde plaatsen geen exploitatie is, wil niet noodzakelijk zeggen dat er geen afzetting
is. Men heeft er misschien ook niet gezocht.
Transparant 19 - DRC - Grades
Uit dezelfde jaren 1950 heb ik een paar analyses teruggevonden van concentraten van columbo-tantaliet. Met de namen hoeft u geen rekening te houden. U ziet dat de gehaltes aan tantaal variëren van een goede 10% tot 50%. Het gaat hier om concentraten die volgens de regels van de kunst en met vrij degelijke middelen werden geproduceerd, die een vrij hoog zuiverheidsgehalte bereikten en waarvoor de ertsen afkomstig waren van vrij rijke afzettingen. Vergeet niet dat de productie in handen was van bepaalde Belgische of toen Congolese bedrijven zoals bvb. de Minière des Grands Lacs. Door het teruglopen van de investeringen, het verdwijnen
van de middelen en het mengen van ertsen van verschillende afzettingen zwakten de concentraten later af.
Transparant 20 - Example of a commercial `raw' concentrate from the Kivu.
U ziet een vork van vijf concentraten die onlangs op de markt zijn gebracht. De analyses zijn minder dan vijf jaar oud. Het gaat echt om een raw concentrate, dus een concentraat zoals het door de producent of de handelaar op de markt wordt aangeboden. De concentratie ter plaatse kan nog worden verbeterd, maar het verkochte product bevatte tussen 13 en 30% ditantaalpentoxide en veel meer niobium. Kenmerkend voor de Congolese en de Centraal-Afrikaanse afzettingen is dat ze rijker zijn aan niobium dan aan tantaal. Ze bevatten ook een zeer
grote hoeveelheid ijzer en titaan. Ze bevatten ook 1,4 tot 16% tin. Ook de percentages tungsteen en radioactieve mineralen worden aangegeven. In 1956 werd gepubliceerd dat alle coltanconcentraten op een of andere manier radioactief waren.
Transparant 21 - DRC: Production
gaat over de productie in Congo aan de hand van een heleboel gegevens en bronnen. U merkt dat de productie van tantaal tot het midden van de jaren vijftig is gestegen, tot ongeveer 100 ton. Nadien kwam er een geleidelijke daling tot bijna 0 ton in het begin van de jaren negentig. Die 0 ligt waarschijnlijk niet echt ver van de waarheid. Vanaf 2000 zien we een sterke stijging. De geologische dienst van de Verenigde Staten spreekt dat jaar over 200 ton,
dus plus-minus 440.000 pond, Roskill over het dubbele, 800.000 tot 900.000 pond.
De vraag is of en hoe dit mogelijk is. Op het ogenblik dat er op de wereldmarkt een tekort is, doen heel wat bedrijven investeringen en proberen ze hun productie op te drijven. Er ligt twee tot drie jaar tussen het ogenblik dat de board of directors van Sons of Gwalia, of dergelijke grote bedrijven, die beslissing heeft goedgekeurd en het moment dat het bedrijf de vruchten kan plukken. De kleinschalige producenten in Congo en de rest van Afrika kunnen veel sneller op de bal spelen. Ze kunnen als het ware met een houweel en een spade gaan produceren. Dit is een van de redenen waarom de Afrikaanse productie zo snel op de prijsstijgingen kon inspelen. In Australië,
Canada of andere landen was dit niet onmiddellijk mogelijk.
Transparant 22 - DRC: Resources
Er wordt ook altijd gesproken over grote reserves in Centraal-Afrika. In 1990 werd berekend dat de reserves aan ditantaalpentoxide in Kivu in de DRC 2.500 ton bedroegen. Het ging om bekende reserves. Men weet ook dat in Manono ongeveer 12.000 ton ditantaalpentoxide zit. In Manono gaat het om een subeconomisch lithiumpegmatiet; het is dus een hard gesteente, geen alluvium. Er is al jaren sprake van om het terug in productie te brengen, maar de gehaltes zijn te laag om dat effectief te doen.
Ik wil beklemtonen dat deze gegevens bekend zijn. De 2.500 ton werden behandeld door Sominki. Dat was
bekend. Sominki was een Congolees-Belgisch bedrijf met een concessie van 100.000 km² in het Oosten van Congo. Bijna alle tin-, tantaal- en goudafzettingen lagen op hun concessie. Als tinproducenten hebben zij daarop vrij degelijk onderzoek uitgevoerd. Deze cijfers zijn van hen afkomstig en werden gepubliceerd in 1990. Het spreekt voor zich dat de reserves veel groter zijn, maar daarover is niets bekend; een en ander berust op gissingen, men kan enkel vermoeden dat daar nog andere afzettingen liggen, maar die zijn niet geëxploreerd. Daarmee moet men terdege rekening houden. De bewering dat 80% van de wereldreserves in Congo liggen, berust niet op feiten, dat is louter speculatie. Bij wijze van vergelijking, de twee grootste mijnen in Australië beschikken samen over meer dan
150 miljoen pond tantaal in bekende reserves. Deze kunnen vrij snel worden ontgonnen. De afzetting Abu Dabbab aan de Rode Zee in Egypte die momenteel door een Australisch mijnbedrijf wordt geëxploreerd, zou meer dan 25 miljoen pond of 12,5 miljoen ton tantaal bevatten. (zie transparant 22: DRC: Resources).
Ook in andere landen kunnen er nog reserves worden geëxploreerd.
Transparant 23 - Some Side Notes: Rwanda
Hoe is het gesteld met de Kivu en Rwanda vanuit mijnbouwstandpunt?
In Rwanda bestaat al jarenlang een betere wegeninfrastructuur dan in de Kivu. Ik heb jaren gewerkt in het Zuidwesten van Rwanda. Om de
150 kilometer landinwaarts van Bukavu naar Kamituga (in Kivu) af te leggen hadden wij in de jaren tachtig twee dagen nodig, terwijl de afstand van Cyangugu naar Kigali (in Rwanda) die twee of drie keer groter is, toen al op enkele uren kon worden afgelegd.
Verder zijn de afzettingen in Rwanda recentelijk veel toegankelijker geworden en beter bekend. Men kan een parallel trekken tussen twee grote bedrijven in Rwanda en in Kivu. Enerzijds de Somirwa die heel degelijke documentatie heeft verzameld en anderzijds Sominki dat vooral in tin en misschien ook wel in goud was geïnteresseerd. Het was een privé-bedrijf met minder mogelijkheden dan de Somirwa. Het had ook niet dezelfde intenties en was vanaf 1985, bij de ineenstorting van de tinprijs,
een beetje aan het uitsterven. Het heeft dus minder exploratiewerk verricht.
Toen Somirwa in 1985 failliet ging, werden een aantal projecten opgezet, mede door de Europese Gemeenschap gefinancierd, om de voor dat land zo belangrijke ontginningen nieuw leven in te blazen. Er werd bijkomend onderzoek verricht en de resultaten ervan werden gepubliceerd. Deze gegevens zijn dus iets toegankelijker.
Tussen 1976 en 1984 produceerde Rwanda tussen de 45 en de 62 ton coltan. Voor details moet er meer onderzoek worden verricht.
Dat is weer het grote probleem. De Rwandese statistieken, althans degene die ik heb gevonden, spreken niet van Ta2O5 maar van NbTa. In dezelfde periode
produceerden het een 2000 ton cassiteriet of tin. Het is vrij belangrijk dit te onthouden. Herinner u de grafiek met een dalende lijn voor Congo. Rwanda heeft altijd een vrij constante productie kunnen houden. In 1996, nog altijd een moeilijk jaar, sprak de BGS, de Britse geologische dienst, van een productie van 25 ton. In 1999, of ongeveer in 1999 want boek- en kalenderjaar vallen niet altijd samen, zou Sogermi, een lokaal Rwandees bedrijf, 60 ton hebben geproduceerd. Dat was net voor de sterke prijsstijging. De afzettingen in Rwanda hebben eigenlijk dezelfde kenmerken als deze in Congo, in Kivu.
Transparant 24 - Carbonatites in DRC
Ik wil nog een kanttekening maken bij het gebruik van niobium. In bepaalde rapporten,
om niet te zeggen in dat van de VN-Veiligheidsraad, wordt plots ook gewag gemaakt van Lueshe. Daar gaat het echter om carbonatieten, een compleet andere soort afzettingen dan pegmatieten die ook in een heel andere context voorkomen. In dit geval hebben ze iets te maken met de riften, dus met het ontstaan van de meren en dergelijke. Het enige vergelijkingspunt met pegmatieten is dat carbonatieten ook rijk zijn aan niobium, maar ze bevatten nagenoeg geen tantaal. Op de kaart ziet u de carbonatieten die bekend zijn in Burundi en in de Democratische Republiek Congo, in Kivu, met de bijbehorende tonnages.
In carbonatieten komt wel een kleine hoeveelheid tantaal voor, maar hoe kleiner de verhouding van tantaal tegenover niobium is, hoe moeilijker het wordt het
tantaal uit het concentraat te extraheren. Dat is ook logisch. Deze elementen zijn bijna vergelijkbaar en het is dan ook erg moeilijk ze honderd procent zuiver te scheiden.
Wat zijn nu de Belgische tantaalbelangen in het algemeen? Ik spreek niet over de individuele.
Mijn stokpaardje is dat het belang van de ertsvoorziening in België zeer groot is en terdege wordt onderschat. Er bestaan geen gegevens over de invoer en het gebruik van dat soort grondstoffen. Ik denk hier niet alleen aan metalen, maar ook aan industriële mineralen, zoals gips of cement, en aan diamant. Over bepaalde stoffen bestaan er wel gegevens, voor andere is het heel moeilijk om aan exacte cijfers te geraken. Elk jaar schrijf ik een artikeltje voor
The Mining Annual Review over de Belgische productie op het vlak van mijnbouw, zand, cement en dergelijke, en over de aan- en doorvoer en het is altijd een heksentoer om zelfs maar aan cijfers `bij benadering' te geraken. Als we, alle verhoudingen in acht genomen uiteraard, het vergelijken met Nederland, Duitsland, Denemarken of Scandinavië, is het mijnbouwbelang ook historisch groot. België heeft een heel lange mijnbouwtraditie. Daarbij moeten we niet alleen aan onze steenkoolmijnen en de mijnen in de kolonies denken. In de 19de eeuw bestonden er in het oosten van het land ook al tientallen lood-, zink- en ijzermijnen.
Men heeft daar dus een enorme reputatie opgebouwd, ook op geologisch vlak.
Transparant 25 - Belgian Ta-mining Interests
Dit brengt me bij de Belgische belangen in tantaal. Buiten de handel zijn er eigenlijk geen. Ik ken geen enkel bedrijf dat zich zowel met mijnbouw als met de behandeling van tantaal bezig houdt; ik ken ook geen condensatorenproducent die rechtstreeks met tantaal te maken heeft. Er zijn trouwens bijna geen Belgische mijnbouwbedrijven meer.
Welke belangen hadden we vroeger? Ik wens niet terug te gaan naar de koloniale tijd. De jongste twintig jaar heeft België aandelen gehad in twee grote bedrijven. In de eerste plaats was er Sominki dat actief was in Kivu; de groep Empain bezat meer dan 60% van de aandelen, de Congolese staat iets minder dan 30%. De zetel
was trouwens in Brussel gevestigd. Sominki was een grote producent van tin, tantaal, goud en dergelijke. Na de ineenstorting van de prijs van tin is dat bedrijf in moeilijke papieren geraakt. Ze hebben de crisis wel overleefd, maar ze hebben uiteindelijk hun belangen verkocht of doorgegeven aan Banro Resources. Dit is een Canadees bedrijf, oorspronkelijk genoemd naar Bernard van Rooyen. Het beschikt momenteel over de rechten van de vroegere Sominki-afzettingen. Het is echter net vóór de tweede rebellie in een conflict verzeild geraakt met de regering. Ongeveer twee maanden geleden heeft het bedrijf een nieuwe overeenkomst met de regering in Kinshasa ondertekend waarbij Banro alle goudactiva van het vroegere Sominki mag behouden en alle tin en aanverwante metalen aan
de Congolese staat zal terugbezorgen. Dit is misschien wat surrealistisch, want uiteindelijk kan het bedrijf toch niet onmiddellijk iets ondernemen in het gebied aangezien de regeringstroepen het nog altijd niet onder controle hebben.
Een tweede maatschappij die enige toelichting verdient, is Somirwa. Dit was voor 50% in handen van de Rwandese staat en voor 50% in handen van Géomines, een Belgisch bedrijf dat in het midden van de jaren tachtig failliet is gegaan, net vóór de ineenstorting van de tinprijzen.
Zowel voor Sominki als voor Somirwa geldt dat ten gevolge van de overdracht veel minder controle bestaat op de afzettingen dan vroeger. Vroeger bezat Somirwa bijna alle afzettingen van tin en tantaal in
Rwanda. De afzettingen en de vergunningen zijn nu vrijgegeven en de versnippering is zeer groot. Hetzelfde zal nu met Sominki gebeuren.
Transparant 26 - Why C-Au-Ta in DRC?
Ik wens te anticiperen op de vraag waarom diamant, goud of tantaal in Congo worden ontgonnen.
Eerst en vooral liggen deze afzettingen op het Congolese grondgebied. Het betreft landen of regio's met een moeilijke toegang tot de zee en een slechte wegeninfrastructuur, al is dat in Rwanda iets beter, zodat transport er erg veel tijd opslorpt. Voor de ontginning van andere ertsen zoals lood of zink moet er niet alleen erg veel in de mijnbouw zelf worden geïnvesteerd, maar ook in de hele infrastructuur. Voor bepaalde
hoogwaardige producten, high values commodities, is dat niet nodig.
Verder worden goud, diamant en tantaal in alluviale afzettingen gevonden die makkelijk kunnen worden ontgonnen, geen grote investeringen vergen en dus ook artisanaal kunnen worden aangepakt. Er is niet alleen weinig kennis vereist, met een kleine pick-up kan al voor een grote waarde aan goud en diamant worden vervoerd. Deze grondstoffen kunnen vrij makkelijk in kleine hoeveelheden worden gecommercialiseerd. Voor tantaal ligt dat al iets moeilijker. Doordat het om zo'n kleine hoeveelheden gaat, is zeker in die landen de controle noch aan de bron, noch bij het eindstation makkelijk. Enkele karaten diamant steek je immers makkelijk in je broekzak.
Daarnaast
is er een lokale vraag naar dergelijke `hoogwaardige' producten vooral met het oog op het bekomen van vreemde valuta en/of het `verzekeren' van eigen activa tegen muntontwaarding of andere risico's. Veel valuta in de regio zijn immers moeilijk of niet inwisselbaar tegen vreemde munten. Om de eigen activa `veilig' te stellen of om aan een vreemde valuta te geraken worden dan hoogwaardige producten zoals goud of diamant, minder tantaal, aangekocht die wel hun waarde behouden en/of inwisselbaar zijn tegen vreemde munten.
Zo was het in Kenya in de jaren tachtig bijvoorbeeld onmogelijk om de Kenyaanse shilling om te wisselen in vreemde valuta. Handelaars kochten bijgevolg zoveel mogelijk goud op aan een heel hoge prijs, zij lieten het eventueel smelten en
omsmeden tot juwelen, waarmee zij dan de grens overtrokken.
In het midden of op het einde van de jaren tachtig was de inflatie in Congo zo groot dat ze dagelijks met enkele procenten steeg. De enige manier om daartegen in te gaan, was investeren in vreemde valuta of in goud of diamant, iets minder in tantaal.
Transparant 27 - What's next in the region?
Ik wil eindigen met een vraag in plaats van met een antwoord. Wat gebeurt er nu?
Iedereen weet dat de tantaalprijs gedaald is. De productie en de uitvoer van tantaal uit de regio zal navenant verminderen. En ter wille van de factoren die ik daarjuist heb vermeld, zal die vermindering wellicht exponentieel
zijn.
Wordt er nog tantaal geproduceerd?
In Rwanda denk ik van wel en dit om de bekende redenen: de betere infrastructuur, de ligging van de vindplaatsen in de nabijheid van bepaalde vervoerswegen, de iets gemakkelijkere ontginning enzovoorts. Misschien wordt er ook geproduceerd in zeer rijke alluviale afzettingen in Kivu. Toch denk ik dat deze productie vrij beperkt zal blijven.
Wat gebeurt er nu met diamant?
Diamanten blijven een hoogwaardige grondstof. Ik zal daarop niet dieper ingaan, tenzij daarover vragen worden gesteld.
Ik wil wel de vinger leggen op de problemen omtrent het goud. Ik heb daartoe een klein grafiekje getekend. Ik
denk dat u dat even goed weet als ik, maar de goudprijs is sedert januari van een goede 270 dollar per ounce gestegen tot 325 dollar gisteren. Dat is een stijging met meer dan 50 dollar op vijf maanden of 20 à 25%.
Plotseling verschuift de aandacht van de hele mijnbouwwereld, producenten, investeerders enzovoort, ook naar goud. Er wordt gezocht naar goudprojecten en goudafzettingen. Ik vermeld dit hier gewoon omdat Kivu ook erg rijk is aan goud. In Rwanda is dat minder het geval. Een van de grootste en rijkste goudafzettingen ter wereld bevindt zich in Kivu, in Twangiza, niet ver van het Tanganyikameer en de grens met Burundi. Ze is bekend sinds de jaren 1940, was in handen van Sominki en werd door Sominki en daarvoor door Belgische
onderzoekers al heel goed geëvalueerd. Momenteel is ze in handen van Banro. Naast goudafzettingen van wereldklasse, zoals Twangiza, Namoya, Lugushwa en Kamituga, zijn er uiteraard nog een heleboel kleinere goudafzettingen, ook in het alluvium en we moeten zeker aandacht schenken aan de vraag wat er daarmee in de toekomst zal gebeuren.
Wat, tot slot, met koper, zink, kobalt en dergelijke? In Kivu en Rwanda is dit minder belangrijk, omdat deze stoffen er niet in economisch ontginbare hoeveelheden voorkomen. Ze komen wel voor aan de andere kant van de `frontlijn'. We weten allemaal dat Congo, vooral Katanga, heel rijk is aan koper-, zink- en kobaltafzettingen. We weten ook dat de ontginning ervan bevroren is door de oorlogssituatie en het ontbreken van de
nodige - zeer zware - investeringen. Toch zijn er intussen nog wel zaken aan de gang en misschien moeten we ook dat eens bekijken. Koper bijvoorbeeld wordt behalve door Gécamines ook in het uiterste zuiden van Katanga ontgonnen, vlakbij de Zambiaanse grens. Het erts wordt er gewoon over de grens naar Ndola gebracht, waar het door een Canadese smelter, First Quantum Minerals, wordt verwerkt. Deze zaken zijn in mijn uiteenzetting over tantaal niet aan bod gekomen, maar als u er vragen over hebt, wil ik er best op ingaan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De uiteenzetting van de heer Franceschi was bijzonder verhelderend en ik wil hem daarvoor danken.
De heer Franceschi zei dat in de regio geen Belgische mijnbouwbedrijven meer actief zijn in de goudsector. We weten natuurlijk wel dat het niet alleen gaat over mijnbouwbedrijven die er actief zijn, maar ook over systemen van beleggingen en inkoop. Daarom de volgende vragen.
Hoe is de relatie tussen Banro/Sominki en Gécamines via Cluff Mining? Hoe ligt de relatie tussen Umicore en Sogem via dokter Etienne Denis, die de vertegenwoordiger is in America Mineral Fields? Dit alles hangt samen en heeft mijns inziens vooral te maken met
strategische inkoopsystemen.
De heer Franceschi sprak ook over Rwanda. Dit interesseert ons bijzonder omdat we op een aantal lacunes stoten. Eerst hebben we mevrouw Wickens van het TIC ontvangen, die geen weet had van een productie-eenheid voor het concentreren van coltan in Rwanda.
De commissie hoorde ook een vertegenwoordiger van Sogem, dat in 1995 reeds uitrustingsgoederen financierde voor het bedrijf Sogermi. Uw gegevens over Sogermi hadden betrekking op 1999. We hadden graag wat meer gegevens gekregen over de andere jaren. Sogermi zou immers ook Congolese coltan verwerken of mengen.
U heeft ook Stewart en Knight genoemd, de twee grote onafhankelijke laboratoria. Alex Stewart
zou echter zelf in Kigali geïnvesteerd hebben. Zijn laboratorium is dus misschien niet zo onafhankelijk meer. Zit hier een strategie achter? Zijn er buitenlandse belangen? Het gaat immers niet om Antwerpse bedrijven, ook al hebben ze er voet aan de grond.
Er is in de commissie gezegd dat misschien ooit in Antwerpen of Rotterdam een lading coltan geweigerd werd wegens een te hoge radioactiviteit. We beschikken nog niet over alle details. Het is echter mogelijk dat deze lading in een breekinstallatie terecht gekomen is en er gemengd is. Ik heb de minister die bevoegd is voor het federaal agentschap voor nucleaire controle, hierover vragen gesteld, maar ik heb nog geen antwoord gekregen. De vraag is of het agentschap op het terrein controles kan doen.
Coltan wordt immers nergens aan een fiscale controle onderworpen.
U heeft ook cijfers van Roskill gegeven over de boom. Heeft het US National Defense Stockpile Center zijn voorraad op de markt gebracht om de prijs te doen dalen? Is het hiertoe nog toe in staat? U zei immers dat de reserves in Congo niet zo omvangrijk zijn als wordt beweerd. De prijs zou toch nog wat stijgen. Wat is het aandeel van tantaal - vroeger, nu en in de toekomst - in de financiering van de Centraal-Afrikaanse oorlogsindustrie?
Ook ten opzichte van de andere grondstoffen, zoals goud en diamant? Hoe zal die artisanale coltanproductie evolueren? Australië kan immers gemakkelijk de markt beïnvloeden, maar ligt nauwelijks wakker van
Centraal-Afrika! Tenzij de hoge kwaliteit en concentraties de inzet zouden vormen voor de traders op de spot market. De hoge kwaliteit vergemakkelijkt immers de verwerking en drukt de kostprijs.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - U had het over de grote invloed van de spot market op de handel in tantaal. Hoe kan de spot market zo een grote invloed hebben op de prijs als er maar 10 à 25% van de wereldproductie op de spot market wordt verhandeld?
Mijns inziens hebt u willen aantonen dat er veel meer coltan voorhanden is in Australië. Om welke redenen willen Belgische en andere bedrijven zich dan per se in Congo, in oorlogsgebied, bevoorraden, nu iedereen beweert dat de transportkosten niet meer doorwegen in de totale kostprijs?
Worden er contracten gesloten voor de aankoop van producten van bekende herkomst zonder dat er laboratoriumcontroles worden
uitgevoerd? Er wordt soms gewag gemaakt van twijfelachtige labo's. Beschikken de bedrijven misschien over eigen kleine labo's waar ze zelf beperkte controles kunnen uitvoeren?
Waarom is de industrie niet sneller overgeschakeld op niobium?
Welke invloed heeft de radioactiviteit van de producten op de delvers?
Ik heb nog niets gehoord over Rwanda Allied Partners? Kent u deze firma?
Mevrouw Gulamali zou een monopolie hebben genoten, maar er zouden ook heel wat kleine bedrijven in de regio actief zijn geweest. Hoe reageren die kleine bedrijven op dat monopolie?
De voorzitter. - Hebt u gegevens over de radioactieve lading coltan die ooit werd geweigerd in Antwerpen of Rotterdam?
Waarom was de vraag naar tantaliet in de jaren 1950 zo groot?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Rwanda zou buitenlandse kapitaal zoeken om zijn coltanmijnen te ontwikkelen. Een Egyptische maatschappij zou hierop ingegaan zijn. Hoe zit dat netwerk in elkaar? Is het in deze sector de norm dat men probeert een monopolie op te bouwen en de volledige controle op alle bronnen te verwerven? Moeten we daaruit afleiden dat Australië via Egypte ook in Rwanda zit?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Kunt u ons iets zeggen over het Kazachse bedrijf Kazatomprom? In hoeverre is het betrokken bij de trading en andere activiteiten in verband met coltan?
Zelfde vraag voor Cabot: wat zijn precies hun activiteiten in Centraal-Afrika, in de regio van de Grote Meren. Welke banden hebben ze met andere, eventueel lokale, bedrijven?
U zegt dat voor de DRC de productie van coltan in 2000 hoogstens 900.000 pond bedroeg. Sommige bronnen vermelden een cijfer van een miljoen pond alleen al voor de bedrijven die onder de controle van het Rwandese leger staan. Kunt u dit cijfer bevestigen? Hoe verklaart u het verschil met de cijfers die u ons
geeft?
De heer Guy Franceschi. - Sominki was een overwegend Belgisch bedrijf dat in het begin van de jaren negentig heeft geprobeerd zijn activa door te verkopen. Daarvoor heeft het grote bedrijven als Billiton en Anglo American trachten aan te spreken. Uiteindelijk is de verkoop doorgegaan met Cluff Mining. Hoe de zaak juist in elkaar zit, weet ik niet, maar na de val van Mobutu en het aantreden van Kabila is Sominki onder druk naar Banro overgegaan, maar Cluff Mining zou nog een minderheidsaandeel hebben behouden. Ik vermoed dat Cluff nu vooral belangen in Banro heeft. Dat is niet zo moeilijk om na te trekken.
Ik heb daarjuist melding gemaakt van Belgische mijnbouwinteresse voor tantaal. Umicore heeft nog steeds belangen in
koper, zowel rechtstreeks als via Sogem. Het maakt deel uit van een consortium dat tracht om opnieuw te beginnen met de ontginning van een aantal afzettingen van Gécamines. Dat was althans de bedoeling een paar jaar gelden. In dat consortium zitten ook bedrijven als Anglo American, BHP-Billiton.
Sogem is een afdeling van Umicore. Ik heb echter de indruk dat het vrij onafhankelijk kan werken. Als Sogem koper koopt in een bepaald land, verkoopt het dat niet noodzakelijk door aan Umicore.
Het grote probleem waarvoor Umicore zich in Katanga en Congo geplaatst ziet, zijn niet alleen de enorme investeringen, maar ook de grote verwachtingen die worden opgewekt. Fungurume, een van de grote afzettingen in Katanga, werd door
Kabila Sr. aan een bepaald bedrijf gegeven. Na enkele jaren bleek dat de afzetting tweemaal zo groot was. Deze vaststelling had tot gevolg dat het contract nietig werd verklaard. Zo bijvoorbeeld ook roept in Congo de naam Kilomoto dollartekens op. Voor andere afzettingen is dat minder het geval. Zo is er een klein Australisch bedrijf, Angel Mining, dat nabij het Moeromeer een kopermijn ontwikkelt. Het bedrijf heeft de nodige problemen gehad, maar omdat het een kleine afzetting is, wekte het minder verwachtingen op en stootte het bij zijn ontwikkeling op veel minder hindernissen.
De enorm hoge verwachtingen vormen een groot probleem in de regio. Er werd ook veel beloofd. Vlak na de machtsovername door Kabila nam ik in Brussel deel aan een vergadering van de
Vrienden van Congo. Er was toen sprake van fiscale en andere voordelen voor de ontginningen. Ook de economie zou er wel bij varen. Dat is in Congo compleet onrealistisch. Bepaalde afzettingen vergen zulke grote investeringen in infrastructuur, in spoorwegen, wegen of centrales, dat de betrokken bedrijven geen belastingen meer kunnen betalen. Daarnaast moet ook gezorgd worden voor sociale voorzieningen. In Dikulushi bij Moero, bijvoorbeeld, moeten huizen, dispensaria, wegen, ..., worden gebouwd.
Het is irrealistisch te verwachten dat de ontginning van grondstoffen het land op korte termijn uit de problemen kan helpen. Als een bedrijf honderden miljoenen dollars moet investeren in infrastructuur, zal het uiteraard trachten die terug te winnen. Dit gaat dan ten
koste van de fiscaliteit.
Ik beschik niet over nog meer gedetailleerde gegevens over Rwanda. Rwanda heeft goede tantaalafzettingen en heeft altijd tantaal geproduceerd. In het verleden is steeds een deel van het tantaal dat in Kivu werd geproduceerd, via Rwanda geëxporteerd. Het is altijd zeer moeilijk geweest om na te gaan welk tantaal nu juist uit Kivu komt. Alles komt immers bij dezelfde traders en verkopers terecht.
De voorzitter. - Dat heeft vooral te maken met de infrastructuur.
De heer Guy Franceschi. - Absoluut. Tantaal of tin uit de streek rond Bukavu kan gemakkelijker via Rwanda en Kenia worden verscheept dan via Kinshasa. In Rwanda waren er ook tinsmelters bij Somirwa, goede laboratoria en mogelijkheden om het erts te behandelen. De hele infrastructuur was aanwezig. Het was dan ook logisch om via Rwanda te gaan.
De voorzitter. - Kan de fiscaliteit hierbij ook een rol spelen?
De heer Guy Franceschi. - Ik weet het niet zeker, maar ik kan mij voorstellen dat op het einde van de jaren zeventig, begin van de jaren tachtig de situatie in Congo veel onduidelijker was dan in Rwanda. Ik zou dus eerder denken dat het om fiscale redenen aangewezen was Rwanda te mijden. Het kan echter niet zo moeilijk zijn om aan meer gegevens hierover te geraken.
Het lijkt me niet onlogisch dat een bedrijf als Stewart zich in Kigali vestigt. Het stelt op een bepaald ogenblik vast dat er in Kigali heel wat beweegt op commercieel vlak. Het kan zeer voordelig zijn om er een laboratorium op te richten. Mogelijk worden ze gelokt door een bedrijf dat belooft honderd of duizend analyse per maand te laten doen voor goederen
die het wil exporteren. Ik weet niet of daar veel meer moet achter worden gezocht. Ik vraag me trouwens af in welke mate dit laboratorium nog rendabel is.
In West-Afrika was er in het midden van de jaren negentig een goudboom. Heel veel bedrijven investeerden in het zoeken naar goud. Er was ter plaatse één gebrekkig laboratorium. Bedrijven als SGS hebben zich ter plaatse gevestigd met een laboratorium. Als de vraag naar analyses na verloop daalt, verdwijnen die laboratoria ook. Het transport van monsters is nu eenmaal duur.
Reeds vóór de jaren vijftig was bekend dat het coltanerts radioactief is. De radioactiviteit zit voor een deel in sommige tantaal-mineralen zelf, maar coltan komt ook voor in
afzettingen waarin zich ook soms radioactieve mineralen bevinden.
In Congo komt dat wel meer voor, denk maar aan Shinkolobwe. Dat komt voor in dezelfde regio.
Zelfs bij een zuivere niet-radioactieve coltanafzetting wordt het erts in de rivier vermengd met ertsen uit andere afzettingen die eventueel wel radioactief kunnen zijn. Alle concentraten die ik zelf in Rwanda heb genomen, bevatten steeds een bepaalde hoeveelheid radioactiviteit.
De voorzitter. - Kunt u misschien toch iets zeggen over de hoeveelheid radioactiviteit, want dat kan een verschil maken. In deze commissiezaal is er natuurlijk ook radioactiviteit. Ik kan mij voorstellen dat de radioactiviteit in bepaalde alluviale afzettingen verwaarloosbaar is, maar in andere hoog.
De heer Guy Franceschi. - In alluviale afzettingen zijn die gehaltes zeer laag, maar doordat men een concentraat van coltan maakt, wordt dat gehalte met een factor 10, 20 of 100 verhoogd. In zijn natuurlijke vorm is het erts weinig radioactief, het concentraat is een heel ander verhaal... Ik ben zelf geschrokken over de hoeveelheden die in sommige concentraten worden gemeten. Met radioactiviteitsgehalten van 0,1% blijken sommige concentraten in Congo gehalten te hebben die dicht in de buurt komen van afzettingen die als radioactieve vindplaats werden ontgonnen. Ik ben geen dokter of expert inzake radioactieve straling. Er bestaan verschillende vormen van radioactiviteit. Ik kan mij echter best voorstellen dat, zoals blijkt uit verschillende
rapporten, de radioactiviteit op een bepaald ogenblik te hoog is. Dat lijkt vrij logisch.
Aan de bron worden weinig of geen controles uitgevoerd, zeker niet op de radioactiviteit, tenzij daarin de jongste maanden verandering is gekomen. Ik vrees overigens dat dit bij aankomst in België, Engeland of elders in Europa ook niet altijd gebeurt. Ik weet het niet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wij hebben hier in elk geval de verzekering gekregen van een bepaald bedrijf dat, zodra het erts is opgeslagen, er wordt gemeten hoeveel millisievert radioactieve straling aanwezig is. Met het oog op de bescherming van de werknemers moeten dan een aantal beschermingsmaatregelen worden genomen met inachtneming van de norm van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. De vraag blijft echter wat er gebeurt met een lot dat wordt geweigerd. Past men de grote verdwijntruc toe en wordt het gebroken en vermengd met andere loten?
Als u geen ervaring hebt met de behandeling van de verhandelde ertsen, dan moet de commissie elders gaan aankloppen. Het probleem is niet dat daarover geen
gegevens bestaan, maar het kan zijn dat bepaalde experts werden geraadpleegd voor de lading waarover ik sprak.
De vraag over de radioactiviteit ter plaatse en de problematiek van les mamans twangeuses, de vrouwen die aan de blootstelling aan radioactiviteit zware gezondheidsproblemen hebben overgehouden, behoren niet rechtstreeks tot ons onderzoeksdomein, maar het blijft ons toch bezighouden.
Dat is niet direct ons onderzoeksdomein, het is eerder een collateraal verschijnsel, dat wel een plaats verdient in het verslag.
De heer Guy Franceschi. - In de jaren vijftig gebeurde al onderzoek naar het gebruik van dat concentraat als bron van radioactiviteit.
Bepaalde traders met reputatie nemen hun voorzorgen en stellen eerst een onderzoek in voor ze iets opkopen. Ik kan me echter ook voorstellen dat sommige piraten of opportunisten niets afwisten van de radioactiviteit en er bijgevolg ook geen rekening mee hebben gehouden. Ik weet ook niet in welke mate het concentraat dat in doorvoer is, wordt gecontroleerd, bijvoorbeeld als het op weg is naar China of naar de VS, en bijvoorbeeld in Antwerpen of elders wordt overgeladen. Dat kan of moet nader worden onderzocht.
Wat betreft de vraag over de strategische
mineralen, weet ik niet wat de bedoelingen van de Amerikanen waren. Enerzijds is het voor hen mooi meegenomen als ze hun stockpiles tegen een vrij hoge prijs kunnen verkopen. Anderzijds is een druk van bepaalde industrieën niet uitgesloten. Een prijsstijging van de tantaal heeft bijvoorbeeld een weerslag op de elektronica-industrie.
De spotmarkt fungeert als een soort overloop. De gevestigde industrieën hebben hun contacten. Soms hebben ze meer nodig, soms minder. Dat overschot komt op de spotmarkt, die echter het algemene beeld niet zou mogen beïnvloeden. De spotmarkt kan wel een tijdelijke invloed hebben: een onderhandelaar die met een producent een nieuw contract onderhandelt op een ogenblik dat de prijs heel hoog is, zit in een
moeilijkere positie. De producent kan immers dreigen minder te verkopen en een deel op de spotmarkt te brengen. De spotmarkt heeft normaal echter geen grote invloed. Wel was er op een bepaald ogenblik om uitzonderlijke redenen een veel hogere hoeveelheid nodig. De industrie was zich daarvan bewust en trachtte bijvoorbeeld in de jaren 1997-1998 posities in te nemen. Ook mijnbouwproducent Sons of Gwalia bijvoorbeeld, wist dat de vraag zou toenemen en had voorzieningen getroffen.
Waarom de industrie dan niet onmiddellijk op de toenemende vraag kon reageren hangt van vele factoren af, onder andere van interne beslissingen. De beslissing om de productie in die mate te verhogen neemt men niet op één dag en ze uitvoeren neemt ook tijd in beslag, zeg
meerdere jaren. Het feit dat de industriële maatschappijen nu al veel meer produceren, pas een tweetal jaar na het begin van de tantaalboom, illustreert net dat de beslissing om ze op te drijven al intern was genomen vóór de prijzen gingen stijgen.
Wat nu de cruciale vraag van de financiering van de oorlog betreft, is het voor mij niet helemaal duidelijk wat oorzaak en wat gevolg is geweest. Algemeen gezien is het wel bekend dat bij de eerste rebellie, toen Mobutu werd verdreven, enorm gespeculeerd is op de grondstoffen. In de maanden die volgden op de machtsovername door Kabila, bleken tientallen bedrijven geïnteresseerd. Het museum van Midden-Afrika dat over een interessant archief beschikt, kreeg vragen naar inlichtingen van tal
van bedrijven. Het ging zowel om bedrijven die al concessies hadden als om bedrijven waaraan concessies waren beloofd. Soms waren er conflicten omdat dezelfde afzetting aan verschillende bedrijven was beloofd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Toen na het uitschakelen van Mobutu een groot aantal bedrijven gingen speculeren op grondstoffen, maakten ze gebruik van een oorlogssituatie en hebben ze aldus een grote ethische verantwoordelijkheid op zich genomen. Ze konden toch beseffen dat ze op een of andere manier de oorlog financierden, los van de taksen geheven door RCD-Goma. Bedrijven hebben ingespeeld op een onstabiele politiek situatie om daar winsten uit te genereren.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik herinner me nog heel duidelijk dat Kabila toen gezegd heeft dat over de contracten opnieuw kon worden onderhandeld. Voor een bedrijf, dat toch geen liefdadigheidsinstelling is, lijkt het mij normaal dat het nagaat of er een interessant contract te sluiten valt. Ik zou niet meteen durven zeggen dat dat onethisch is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat is precies het probleem in vele conflictgebieden.
De heer Guy Franceschi. - De bedrijven die daarop hebben ingespeeld kan je in drie categorieën verdelen. Allereerst de bedrijven die er al waren of die van plan waren om te investeren. Ze hebben de situatie gewoon ondergaan. Ten tweede de bedrijven die inderdaad actief op een of andere manier bijgedragen hebben tot de financiering van de rebellie. Voor de eerste rebellie was er geld en logistieke steun nodig. Tegen betaling werd aan die bedrijven een afzetting beloofd.
Ten derde zijn er de bedrijven die na de val van Mobutu meer duidelijkheid verwachtten en daar als eerste hoopten gebruik van te kunnen maken. Ze hebben hun kans gewaagd omdat ze ervan uitgingen dat er een nieuwe mijnbouwwetgeving en meer stabiliteit
zouden komen.
Het spreekt vanzelf dat in de eerste fase zeker een aantal bedrijven uit de tweede groep misbruik gemaakt heeft van de situatie en één partij is gaan bevoordelen. Anderzijds is het ook duidelijk dat bepaalde troepen die de regering willen verdedigen, daarvoor compensatie in grondstoffen willen.
De exploitatie van tantaal was aanvankelijk geen opgezet spel, maar veeleer toeval. Het was als het manna dat uit de hemel viel, voor sommigen althans. Door de prijsstijging en de toename van de vraag is de vraag toegenomen en zagen een aantal lokale chefs daar brood in. Dat heeft niet zozeer de oorlog gefinancierd, dan wel de positie van die kleine warlords verstevigd, die niet meer wegwilden uit het
gebied. Toen de prijsstijgingen de krantenkoppen haalden zijn de ogen van het officiële regime ook opengegaan en in die tweede fase is er een veel directere link met de oorlog, via belastingen en zo meer.
Als de prijs van tantaal weer gaat zakken, zullen de inkomsten wel dalen, maar ik vrees dat een aantal lokale potentaten die zich misschien op goud zullen concentreren, niet zomaar de macht uit handen zullen willen geven, noch aan het Congolese regime, noch aan Rwanda. Ze zijn gewoon uit op persoonlijke verrijking.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat is de laatste maanden ook gebleken. De vooruitgang van bepaalde RCD-troepen is erop gericht bepaalde wegen of knooppunten in handen te nemen, precies om beslag te kunnen leggen op die nieuwe goudproductie.
De heer Guy Franceschi. - Vader Kabila heeft gedurende twintig of dertig jaar zijn verzet gefinancierd met het goud dat althans gedeeltelijk, uit de streek van Fizi Baraka kwam. Dat is een goudrijk gebied ten zuiden van Twangiza. Daar wordt al jaren op artisanale wijze goud ontgonnen. Dat gebeurt ook in Rwanda, nabij Biumba en in Nyungwe, bijvoorbeeld. In het begin van de jaren '80 werd in Rwanda twee ton goud ontgonnen, in Kivu zal dat wellicht een veelvoud daarvan geweest zijn, gaande tot 6 ton dat artisanaal en `illegaal' werd gewonnen. In Rwanda was het min of meer duidelijk, het Congolese goud ging hoofdzakelijk naar Burundi. Daarrond kan misschien ook een heel onderzoek worden gevoerd: waar gaat het artisanale goud naartoe? Een groot deel gaat
misschien naar Zwitserland, maar een deel komt misschien ook naar Antwerpen.
De link is dikwijls moeilijk te leggen. Goud is makkelijk te verbergen.
De vraag werd gesteld waarom er tantaalontginning in Congo is en niet bijvoorbeeld in Australië. Dezelfde vraag kan worden gesteld voor Brazilië, dat nochtans een traditie heeft van garimpeiros. Waarom wordt daar dan niet met tantaalhandel begonnen? Of voeren ze wel handel in tantaal maar is het niet bekend?
In Zuidoost-Azië werd vroeger veel tin ontgonnen. De tinslakken die overblijven na het smelten bevatten nog een redelijke hoeveelheid tantaal. Ertsen die 10% tantaal, of zelfs minder dan 20 of 30%, zijn heden te dage niet meer
verkoopbaar. Tijdens de boom was een gehalte van een paar procenten al genoeg om verkoopbaar te zijn. Even een anekdote. In die periode werd 's nachts de parking van een gebouw in Maleisië omgedolven door honderden handwerkers omdat die parking was aangelegd met tinslakken.
Waarom was er in Australië niet zo een rush op tantaal? Een reden kan zijn dat er in Australië hoofdzakelijk grotere bedrijven zijn. Die hebben geprobeerd zo snel mogelijk op de markt te reageren, maar die hebben een zekere `traagheid'.
De kosten van het transport ken ik niet uit het hoofd, maar ik kan me best voorstellen dat de transportkost via de lucht voor één ton materiaal gemakkelijk kan oplopen tot 2000 of 2500
dollar. Een concentraat dat overzees wordt verkocht kan gemiddeld ongeveer 20 tot 25% tantaalpentoxide bevatten. Eén ton bevat dus 500 pond tantaalpentoxide. Als die 500 pond kan worden verkocht aan een prijs van 100 dollar, is de transport t.o.v. de waarde van het product relatief laag. Als de prijs voor coltan echter sterk daalt, blijft de transportkost hetzelfde, en wordt winst halen uiteraard veel moeilijker.
In Congo bevatte het product dat verkocht werd slechts een laag gehalte aan tantaal. Ik heb vernomen dat het gehalte in bijvoorbeeld Ivoorkust en in Nigeria rond de 50% tantaalpentoxide ligt. De productie in die landen ligt wel lager dan die in Congo.
In verband met labo's, controle en de mogelijke
belangenvermenging zijn alle scenario's denkbaar. Gevestigde labo's kunnen zich echter niet zomaar veroorloven foute analyseresultaten te geven. Ze wensen hun reputatie niet op het spel te zetten, al kan ik me inbeelden dat er soms gesjoemeld wordt. Ik weet bijvoorbeeld dat er malafide laboratoria zijn in de West-Afrikaanse goudhandel.
Daar wordt bijvoorbeeld het gehalte zuiver erts op een heel primitieve wijze achterhaald, toevallig altijd in het voordeel van de koper, niet van de verkoper. Het probleem is niet de analyse, maar het bemonsteren. Hoe stel je van een hele container een representatief monster samen? Dat vereist expertise die vooral aanwezig is in grote bedrijven zoals Alfred Knight, Stewart of SGS.
Een van de
redenen waarom niet eerder is overgeschakeld op niobium heeft te maken met het feit dat tantalium geschikter is dan niobium. Zolang het prijsverschil maar ongeveer 50 dollar per kilo was, had het wellicht geen nut over te schakelen op niobium. De prijs van het erts speelt tenslotte niet zo een grote rol. Eind van de jaren '90 kreeg niobium wel veel meer aandacht.
Niobium wordt vooral gehaald uit pyrochloor dat vooral voorkomt in carbonatieten die licht tot sterk radioactief kunnen zijn. Die carbonatieten bevatten ook zeldzame elementen zoals cesium, yttrium, thorium en zelfs uranium. In Kenia is er een heel interessante carbonatiet in Mrima, ten zuiden van Mombasa. Mensen in die buurt hebben wel last van de natuurlijke radioactieve straling die daar aanwezig
is.
Twee zaken mogen niet verward worden. Het is zo goed als uitgesloten dat coltanconcentraten pyrochloor bevatten. Niobiumconcentraten kunnen wel uit pyrochloorafzettingen komen (en via die weg dus wel radioactief zijn). In Lueshe waar een Duits bedrijf actief was en waarnaar in het VN-rapport wordt verwezen, gaat het wel degelijk om carbonatiet en en niobium en niet om tantaal.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb het woord cassiteriet vandaag niet horen vallen.
Hoe gebeurt de magnetische scheiding van coltan? Gebeurt dat ter plaatse? Sogermi heeft in Rwanda een infrastructuur betaald. Waartoe moet die dienen? We weten nog onvoldoende over het hele productieproces.
De heer Guy Franceschi. - Ik heb het woord cassiteriet weinig gebruikt. Cassiteriet is oxide van tin en ik heb dan ook meer het woord tin gebruikt. Er is wel een link tussen tin en tantaal. In Zuidoost-Azië bijvoorbeeld was bijna heel de tantaalproductie afkomstig van de cassiteriet- of tinontginning. Daar zijn haast geen zuivere tantaalontginningen.
De voorzitter. - De residu's van tinontginning worden gebruikt om tantaal te winnen.
De heer Guy Franceschi. - Inderdaad. Gedurende jaren is tin uit het erts gehaald en werden de residu's opzijgezet. Als de tantaalprijs stijgt, wordt het interessant om de restfractie aan te spreken.
Wat de vraag over het buitenlands kapitaal betreft, kan ik zeggen dat de Egyptische staat voor vijftig procent eigenaar is van de Egyptische afzettingen waarover hier eerder sprake was. De vraag die men zich eventueel kan stellen is inderdaad waarom sommige handelaars of industriëlen - bvb. Egyptenaren- zich plots gaan vestigen in Centraal-Afrika in plaats van in de eigen regio te investeren.
Kazatomprom is een Kazachs bedrijf dat al heel lang vertrouwd is met tantaal. Het beschikt over
bronnen-afzettingen voor het aanmaken van zuren die in gespecialiseerde installaties tantaal uit erts extraheren. Atomprom is een ex-(of niet?) staatsbedrijf. Kazatomprom en het bedrijf in Ulba zijn vooral bekend voor de behandeling van radioactieve mineralen. Ze beschikken over de aangepaste technologie. Naar ik gehoord heb was het voor die bedrijven maar een kleine stap om van de van radioactieve mineralen over te stappen op tantaal. Hun probleem is wel dat ze tantaal moeten invoeren, precies zoals de Chinezen. Hoewel China over tantaalafzettingen beschikt, moet het tantaal invoeren bij gebrek aan commercialisering van de afzettingen.
Die Kazakken gingen ook op jacht en op onderzoek naar ertsen. Kazatomprom is een bedrijf dat `legaal' te werk gaat, waarmee
ik bedoel dat het legale toelatingen heeft om tantaal te produceren. Het is wel voor 100% afhankelijk van de invoer van het erts.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er is een probleem ontstaan, vooral door de wilde artisanale ontginning. Verliest de plaatselijke boer door de concessies zijn landbouwgrond? Krijgt hij voor zijn grond een ernstige vergoeding? Zijn er kadastrale gegevens voorhanden? Als de evolutie zich zoals nu voortzet, zullen de landbouwgronden vernietigd worden en zal de primaire voedselindustrie in Kivu en Rwanda over enkele jaren in elkaar storten. Dan krijgen we een ramp.
De heer Guy Franceschi. - In Rwanda werken heel veel artisanale delvers ongeorganiseerd. Ze bevinden zich in de Nyungwebossen. Ze delven goud of tantaal, maar ze verdienen er niet veel aan. Rekening houdend met de hoeveelheden die ze delven en de prijzen van de grondstoffen, brengt dat hooguit genoeg op om te overleven. In Rwanda bijvoorbeeld heb ik gehoord dat op een week tijd maar één gram goud werd verzameld. Dat brengt hoogstens twee of drie euro op, dus net genoeg om niet te sterven.
In de regio zijn waarschijnlijk heel veel mensen die met moeite het hoofd boven water kunnen houden. Hetzelfde deed zich voor met de exploitatie van saffieren in het zuiden van Rwanda op het einde van de jaren tachtig.
Die saffieren zijn van een lage kwaliteit en dus werd er vroeger geen aandacht aan geschonken. Eind de jaren tachtig kwam er toch een zekere aandacht voor de saffieren door een VN-project. Op enkele dagen tijd was de afzetting volledig ontgonnen. Duizenden mensen waren er aan het werk. Ze kwamen onder andere van de grote theeplantages in Rwanda, waar de lonen zeer laag zijn.
De boer die eigenaar is van een land met delfstoffen, blijft eigenaar van zijn grond. Er zijn geen concessies bij dat artisanale graven; plotseling komen er gewoon honderden mensen graven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In de film die we hebben gezien, wordt gesproken over een coltanconcessie in Rwanda van 42 vierkante kilometer en één van 19 à 20 vierkante kilometer. Dat moet in dat dichtbevolkte land wel landbouwgebied in beslag nemen. Dat moet dus grote gevolgen hebben voor de bevolking. Wordt die verwoesting niet verhinderd door NGO's of de regering?
De voorzitter. - Rwanda kent een overlevingslandbouw met een kleine uitzondering voor koffie en thee. In vergelijking met Kenia en de Kivustreek langs Congolese kant vormen die twee producten echter peanuts. Er zijn ook hele gebieden waar helemaal geen landbouw voorkomt. In dat heuvelachtig land kan men maar vanaf een bepaalde hoogte bepaalde zaken kweken en andere dan weer niet.
De heer Guy Franceschi. - Ik ben het daarmee eens. Ik wijs er ook op dat een concessiehouder geen eigenaar is. Een concessie is een recht om bepaalde activiteiten op een bepaald stuk grond uit te voeren. Er bestaan ook in België mijnconcessies. In het oosten van ons land heeft iemand een concessie van 20 vierkante kilometer voor lood en zink. Dat betekent niet dat die zo maar met een bulldozer de grond mag beginnen weghalen. Hij is geen eigenaar en hij moet de wetgeving naleven.
In zuidelijk Afrika of in Engeland was het de gewoonte dat de eigenaar ook eigenaar was van de mineral rights. In Rwanda kwamen de mineral rights naar Belgisch recht aan de staat toe. Als de staat niet bestaat of zijn werk
niet goed doet, kan dat in bepaalde landbouwgebieden, maar vooral in bosgebied tot problemen leiden. In Rwanda zitten de alluvia in de valleien. De meeste landbouwactiviteiten gebeuren in terrasvorm op de heuvelflanken. Er zal hier en daar wel schade worden berokkend, maar dat is beperkt, denk ik. Er is geen afzetting die 40 kilometer groot is. Ik vrees veeleer het wild kappen in niet-bewoonde of niet-bewerkte gebieden. Dat is veel erger. De Rwandese boer zal die mensen niet graag zien komen en de lokale gemeenschap zal er zich wel tegen verzetten. Ik denk dat er in Kivu meer wildkap zal gebeurd zijn, net zoals in Brazilië voor het goud.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kan de bevolking zich wel beschermen tegen een militair regime dat overal permanent aanwezig is?
De heer Guy Franceschi. - Ik bedoelde juist: tenzij de staat zijn werk niet doet.
Er was nog een vraag over de productiecijfers, 1 miljoen en 800.000 pond. De cijfers liggen zo dicht bij mekaar dat ze wel correct zullen zijn. Het gaat echter niet over Centraal-Afrika, maar over het gebied van de grote meren.
De voorzitter. - U sprak over de Kazakse filière. Tijdens onze hoorzittingen is gebleken dat er een band bestaat tussen het Rwandese leger en de Kazakse connectie. De financiering van de mijn gebeurt door Egyptenaren. U zei dat de rendabiliteit niet hoog is. Waarom wordt er dan in geïnvesteerd? Ook Amerikaanse firma's lijken geïnteresseerd. Waarom investeren Cabot en Stewart? Misschien is uw stelling juist, maar dan vergissen de anderen zich. Het gaat echter niet over kerstekinderen.
De heer Guy Franceschi. - Ik heb niet beweerd dat de ontginning niet rendabel is. Ik heb gezegd dat het vandaag veel minder rendabel is aan de huidige prijzen op de spotmarkt. Bedrijven zoals Cabot zoeken naar de goedkoopst mogelijke leverancier van de grootst mogelijke hoeveelheid tantaal. Zij weten dat er in Congo tantaal wordt geproduceerd. Als het daar goedkoper is dan in Australië, wordt het daar gehaald. Bij prijsstijgingen stijgt de rendabiliteit van die bedrijven pijlsnel.
Ik heb de Kazakken zeker niet verdedigd. Het bedrijf op zich heeft tantaal nodig. Omdat ze pas in 1999 zijn begonnen met tantaalproducten op de markt te brengen, hebben zij geen goede langetermijncontracten. Zij zijn dus kwetsbaarder en
zullen zeker en vast voordeel hebben bij de Afrikaanse producten.
De voorzitter. - Waarom gaan ze dan naar Oost-Afrika, met alle moeilijkheden van dien?
De heer Guy Franceschi. - Centraal-Afrika werd uitgekozen omdat er goede zaken konden worden gedaan met de plaatselijke regeringen. Ook waren er afzettingen te vinden die elders moeilijk konden worden gevonden of waarvoor elders meer moest worden betaald, wilde een bedrijf ze ontginnen. In Australië bestaat een mijnbouwwetgeving en is een bedrijf verplicht investeringen in research en dergelijke te doen. In Centraal-Afrika kan een bedrijf het product onmiddellijk kopen.
Ook konden bedrijven heel goede zaken doen omdat ze van de situatie misbruik konden maken. Wie in geldnood zit, is bereid tegen een lagere prijs te verkopen. De positie van de grote Australische bedrijven is veel comfortabeler. Ze laten zich niet
zomaar onder druk zetten. Uiteraard speelt de oorlog een zeer grote rol bij de onderhandelingen over de contracten en bij het verkrijgen van de gegevens en materiaal.
De voorzitter. - De Rwandezen blijken zeer goed op de hoogte te zijn van de Congolese bodemrijkdommen. Is dit te verklaren door de grensoverschrijdende handel die altijd heeft bestaan of is het omdat Rwandezen in Oost-Congo belangrijke functies bij de mijnontginning hebben verworven?
De heer Guy Franceschi. - Dat laatste speelt zeker een rol. Ze hebben de ontwikkeling van de mijnbouw steeds met zeer veel aandacht gevolgd. Toen ze samen met Laurent Kabila naar Kinshasa oprukten, hebben ze getracht informatie in te winnen en concessies te verwerven. In Bukavu en andere steden, die vroeger reeds geologische centra waren, was altijd al veel informatie te vinden over Kivu. De Rwandezen hebben ongetwijfeld de hand op deze informatie kunnen leggen. Misschien hebben ze ook de hand kunnen leggen op gegevens van Sominki in Kamituga of Kamina.
De grensoverschrijdende handel heeft altijd al bestaan. Aangezien alles via Rwanda werd getransporteerd, had men daar al lang kennis vergaard. Die kennis beperkte zich
wel tot goud en tin, tantaal en tungsteen. Tin, tantaal en tungsteen vinden we toevallig ook in Rwanda terug. Het gaat om dezelfde geologische formaties en structuren. Ze wisten dus waar het vandaan kwam en hoeveel er kon worden gevonden. Trouwens, wie bijvoorbeeld de publicaties van de archieven van de Geologische Dienst van België of van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika erop naleest, kan deze gegevens makkelijk vinden. Ik heb zo-even een kaart getoond die uit een publicatie uit de bibliotheek afkomstig is, maar over alle afzettingen zijn uitvoerige gegevens te vinden.
De voorzitter. - In het Afrika-museum beschikken ze dus over alle gegevens.
De heer Guy Franceschi. - Niet alleen daar, al ligt daar het meeste, ook in de bibliotheken van de Geologische Dienst of van de universiteiten van Gent en Brussel vindt men al heel wat over het onderwerp. In het werk dat Prigogine in 1956 publiceerde, en beschikbaar is in zowat elke universiteitsbibliotheek, kan men alles vinden over het onderwerp.
Het museum van Midden-Afrika heeft daarover wellicht nog veel meer details. Het museum voor Midden-Afrika is bij voorbeeld ook in het bezit van de archieven van de Géomines, dus van een gedeelte van Somirwa. Mijnbouwmaatschappijen die in de jaren vijftig over kop zijn gegaan, hebben ook hun archieven in het museum gedeponeerd.
De voorzitter. - Als iemand heel snel rijk wil worden, investeert hij dan best in de mijnbouw in Oost-Congo of doet hij dat beter niet?
De heer Guy Franceschi. - Wie goede intenties heeft, doet het beter niet. Een mijnbouwbedrijf met een langetermijnvisie kan misschien wel beslissen om in Oost-Congo te werken. Uit studies blijkt echter dat de echte winsten van de gevestigde mijnbouwbedrijven alles bij elkaar genomen en rekening houdend met de vereiste investeringen, niet gigantisch zijn.
Daarentegen kan speculatief investeren in kleinere `risico'-bedrijven wel veel opbrengen, niet altijd uit de activiteit als dusdanig, wel uit het winstverwachtingspatroon.
Ik zal u een paar voorbeelden geven. Het aandeel van Banro is na de ondertekening van het akkoord met de regering op twee maanden tijd van een goede halve Canadese
dollar tot 5,5 Canadese dollar gestegen. Het is dus gestegen met een factor 11 op twee of drie maanden. Het aandeel van Semafo, een bedrijf in West-Afrika, is door de stijging van de goudprijs gestegen van 20 à 40 dollarcent tot circa 1,5 dollar. Het verwachtingspatroon speelt daarbij een grote rol. Niet een van die bedrijven kan cijfers voorleggen inzake productie en langetermijnvisie. Grote gevestigde bedrijven, zoals Anglo American, maken misschien wel grote winsten, maar procentueel is die winststijging - of -daling - niet zo groot. Voor speculanten ligt dat anders.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik herinner u eraan dat deze bijzondere commissie bevoegd is voor alle onderzoeksmaatregelen zoals omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
Een valse getuigenis is strafbaar met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Bovendien kan u gedurende een periode van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar worden ontzet uit uw politieke rechten.
Ik wijs u er op dat u het recht heeft om geen verklaringen af te leggen indien u meent dat die later tegen u zouden kunnen worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke vervolging. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 14, §3, littera g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden, alsook door artikel 8, laatste lid van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Ik vraag u om de volgende eed af te leggen:
"Ik zweer de gehele waarheid te zeggen en niets dan de waarheid."
De heer Emiel Leclair legt de eed af.
De heer Emiel Leclair. - Alfred H. Knight is een internationaal analyselaboratorium, dat sinds 1881 bestaat en in Engeland is gevestigd. We kopen of verkopen dus geen goederen, maar leveren diensten, namelijk analyses van zowel ertsen als metalen, edele metalen, ferro-, non-ferro- en recuperatiemetalen.
Het hoofdlabo is in Engeland gevestigd. Daarnaast hebben we ook enkele kleinere labo's verspreid over de wereld: in Zuid-Amerika en Australië. Daar wordt niet het hele gamma analyses uitgevoerd, maar enkel diegene die ter plaatse nodig zijn. De hoofdactiviteiten situeren zich dus in het labo in Engeland.
De voorzitter. - Betekent dit dat stalen van over de hele wereld naar Engeland worden gestuurd?
De heer Emiel Leclair. - Inderdaad, de stalen komen van overal naar Engeland. Daar worden de analyses uitgevoerd en dan houdt onze taak op.
De voorzitter. - Hoeveel kantoren hebt u die gespecialiseerd zijn in de analyse van tantalium en gerelateerde mineralen?
De heer Emiel Leclair. - Er is er maar één en dat is het hoofdlabo. De andere labo's beperken zich tot koper, zink en lood. Ze hebben zich in deze paar elementen gespecialiseerd omwille van de tijdbesparing. Verder komen de stalen dus van over de hele wereld naar Engeland.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De evenknie van de firma Knight, Alex Stewart, had destijds in Kigali een klein kantoor, gespecialiseerd in coltan. Dit zou niet meer bestaan. Heeft de firma Knight daar iets mee te maken, zijn er samenwerkingsverbanden met Stewart of gaat het enkel om concurrentie?
De heer Emiel Leclair. - Dat is enkel een concurrerende firma. Er is in principe geen samenwerking.
De voorzitter. - Er bestaat dus geen samenwerking tussen de verschillende vennootschappen die dit soort activiteiten doen?
De heer Emiel Leclair. - Die bestaat in wezen niet. Het gebeurt wel eens dat zo'n firma ons een staal stuurt voor een arbitrageanalyse, maar dat is geen samenwerking. Dat is een opdracht tegen betaling die toevallig komt van een firma die een concurrent van ons is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Op de coltanmarkt zijn verscheidene firma's actief. Hebben traders een voorkeur voor een bepaald labo? Is het zo dat bijvoorbeeld Eagle Wings altijd het ene labo gebruikt en Belgische firma's het andere en dat ze alleen voor een double-check de concurrentie aanspreken? Bestaat er dus een soort marktverdeling?
De heer Emiel Leclair. - Dat is inderdaad zo en ik neem aan dat de prijs en de relaties tussen de firma's daarbij een belangrijke rol spelen.
Hier bedoel ik dat er inderdaad een soort marktverdeling bestaat die wordt bepaald door prijs en relatie. Eagle Wings is mij niet bekend en ik weet ook niet in hoeverre zij steeds hetzelfde labo gebruiken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Welke van de Belgische firma's die in het VN-rapport worden genoemd - Trademet, MDM, Sogem, Cogecom, Specialty Metals - zijn klant bij u?
De heer Emiel Leclair. - Alle bedrijven die u noemt, kennen we en we hebben er al wel eens analyses voor gedaan. We hebben er echter geen langlopend contract mee, zelfs geen kortlopend. Het gaat van lot tot lot. De klant vraagt ons een analyse te doen van de levering die vandaag aankomt, maar de levering van morgen kan in principe voor de concurrentie zijn.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De analyses moeten het gehalte, de kwaliteit van het product bepalen en daarvan is dan de marktprijs afhankelijk.
De heer Emiel Leclair. - Nee, de marktprijs heeft daar niets mee te maken. Wij stellen alleen de kwaliteit van het materiaal vast en de prijs kennen we in principe niet. De prijs wordt door de resultaten van de analyses ook niet beïnvloed. Het analyseresultaat maakt de koper en verkoper enkel duidelijk welke waarde die bepaalde partij heeft.
De waarde van de partij wordt bepaald aan de hand van het analyseresultaat en de op dat moment geldende marktwaarde van de aanwezige elementen. De marktwaarde van deze elementen wordt niet beïnvloed door de analyseresultaten en die wordt ook niet door ons bepaald.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Hoe worden de stalen precies genomen? Naar ik heb vernomen worden bepaalde stalen verzegeld opgestuurd, maar zijn er ook andere mogelijkheden. Welke? Zijn er wettelijk vastgelegde normen voor deze analyses? Gaat dat volgens een Belgische, Europese of internationale regulering?
De heer Emiel Leclair. - Het staal dat wij nemen, moet representatief zijn voor de hele partij. Er bestaan geen voorschriften voor het nemen van een staal. De manier waarop dat gebeurt, is overigens minder belangrijk, als het resultaat maar goed is. Het staal van enkele honderden grammen moet representatief zijn voor een partij van enkele honderden of duizenden kilogrammen.
De manier waarop wij stalen nemen, is gebaseerd op onze ervaring. Deze ervaring wordt als het ware van vader op zoon doorgegeven. De ouderen geven de kennis door. Men leert het vak met de jaren.
Nadat de stalen zijn genomen worden die steeds onder verzegelde en gemerkte omslag verstuurd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Deze expertise is dus niet juridisch vastgelegd. Het is een kwestie van ervaring.
Gebeurt het ook dat u om een of andere reden bepaalde analyses weigert uit te voeren? Zo ja, om welke reden?
De heer Emiel Leclair. - De analyses worden in principe altijd uitgevoerd. Zij worden nooit geweigerd, tenzij wij menen niet over de vereiste kennis of de technologie te beschikken om de kwaliteit te bereiken die van een professionele analyse mag worden verwacht. Anders zouden wij een claim kunnen krijgen, een eis tot schadevergoeding. Wij willen dat uiteraard voorkomen.
Mocht de klant in voorkomend geval toch aandringen, dan aanvaarden wij die analyse eventueel onder voorbehoud. Zo niet, blijft onze weigering categoriek en aanvaarden wij de opdracht niet.
Opdrachten worden ook geweigerd als wij een slechte ervaring hebben met bepaalde klant (wanbetaler) of vermoeden dat hij niet of
moeilijk zal betalen. In dit geval aanvaarden wij de opdracht pas na betaling.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Houdt u ook expertises op radioactiviteit? De metalen waarover wij het hebben, maken deel uit van een chemische groep waarin ook licht of zwaar radioactieve metalen voorkomen. Onderzoekt u ook op radioactiviteit?
De heer Emiel Leclair. - Er wordt niet altijd op radioactiviteit onderzocht, maar bij ertsen die worden verhandeld voor tantaal of niobium wordt dat wel nagegaan. Ik ben geen geoloog, maar ik veronderstel dat die ertsen worden gedolven in de nabijheid van radioactieve ertsen. Tantaal- en niobiumerts zijn alleszins besmet, aangezien zij ook kleine hoeveelheden uranium en thorium bevatten. Omdat deze radioactieve elementen aanwezig zijn, worden analyses uitgevoerd om het gehalte ervan te bepalen. Ligt dat te hoog, dan is het product niet geschikt voor de handel.
Er wordt enkel geanalyseerd waarvoor de klant ons de opdracht geeft; voor tantaliet is ThO2 en U3O8 steeds inbegrepen in de
analyseopdracht.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Beschikt u over duplicata van de analyseverslagen?
Als u bij een analyse vaststelt dat het gehalte aan radioactieve stoffen te hoog ligt, neem ik aan dat u een exemplaar van het analyseverslag aan de trader bezorgt en een dubbel ervan archiveert, dat ingeval van geschil kan worden bovengehaald.
De heer Emiel Leclair. - De stalen worden in principe gedurende zes maanden bewaard.
Analyseresultaten worden in elk dossier bewaard. Er gaat steeds een origineel document naar de klant. Hij heeft dit nodig voor het verhandelen van de partij. Na termijn worden dossiers en reservestalen vernietigd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Niet langer?
De heer Emiel Leclair. - Niet langer, neen, tenzij de klant om een langere termijn vraagt maar dat is ongebruikelijk. Zodra de klant zijn partij commercieel heeft afgehandeld, kunnen in principe alle reservestalen worden vernietigd. Documenten kunnen langer bewaard worden daar deze niet zoveel ruimte in beslag nemen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Op de website van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle lees ik over coltan wat volgt: "Er wordt regelmatig coltan ingevoerd en verhandeld. In deze materies moet het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen toegepast worden." Het F.A.N.C. is echter een vrij jong organisme en beschikt nog niet over veel expertise. Heeft de overheid al contact opgenomen met uw labo om gegevens en expertise uit te wisselen?
De heer Emiel Leclair. - Bij mijn weten niet. De Britse overheid heeft misschien contact opgenomen met ons labo in Engeland, want in België beschikken wij niet over een labo, wij treden enkel op als tussenpersoon.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Bent u op de hoogte van zwaar radioactieve partijen waarmee de jongste jaren problemen zijn gerezen? Wij beschikken over informatie over een dergelijk voorval. Beschikken jullie over gegevens terzake of blijkt uit uw expertiseverslagen dat het radioactieve gehalte van bepaalde stalen het aanvaardbare plafond overschrijdt? Ik ben geen scheikundige en kan u niet meedelen op hoeveel millisievert de maximumnorm ligt, maar ik veronderstel dat de radioactiviteit van de geweerde stalen een eind boven de natuurlijke omgevingsdosis lag.
De heer Emiel Leclair. - In onze analyseresultaten drukken wij de waarden voor uranium en thorium meestal uit in procenten en soms in becquerel/gram.
Wij beschikken wel over een draagbaar geigertellertje waarmee wij de radioactiviteit van de partij meten nog vóór wij stalen beginnen te nemen. Ligt de radioactiviteit te hoog, dan beginnen wij niet eens aan de opdracht.
Aan de persoon die verantwoordelijk is voor de opslag van het erts, of aan de klant delen wij mee waarom wij de opdracht niet kunnen uitvoeren. In voorkomend geval zullen wij ook de meetresultaten van de straling bezorgen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is dat al gebeurd?
De heer Emiel Leclair. - Dat is al één keer gebeurd. Het magazijn waar de staalname zou moeten gebeuren, meldde ons dat er een hoge straling was. Wij hebben die dan ook gemeten en vastgesteld. Dan hebben wij geweigerd de partij te bemonsteren. Voor zover mij bekend werd de container niet geopend en de klant verwittigd. Wat er nadien met deze container gebeurd is weet ik niet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Gebeurde dat te Antwerpen?
De heer Emiel Leclair. - Ik weet niet of een andere firma deze partij heeft bemonsterd. Voor ons was de zaak afgehandeld.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Of was het in Rotterdam?
De heer Emiel Leclair. - Knight België heeft nog geen opdracht gehad voor staalnames en analyses in Rotterdam.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Hebt u een idee van de hoeveelheden erts die elk van uw klanten invoeren? Valt dat buiten uw bevoegdheid? Of beschikt u niet over statistieken?
De heer Emiel Leclair. - Wij houden daarvan geen statistieken bij, m.a.w. wij kunnen aan de hand van onze dossiers, voor zolang ze niet verjaard zijn, nakijken hoeveel omzet er is geweest tussen ons en een klant maar dit geeft hoegenaamd geen beeld over hoeveel die klant heeft verhandeld. Wij weten niet hoeveel materiaal er door andere labos worden gecontroleerd. Wij zouden wel onze dossiers kunnen nakijken en een statistiek opstellen van de diensten die wij hebben geleverd aan elke firma. Dat wordt dus niet systematisch bijgehouden en bovendien rijst de vraag naar de volledigheid van dergelijke gegevens. Wij bemonsteren niet alle partijen die onze klanten invoeren. Vandaag bemonsteren wij een partij van 500 kilogram voor een bepaalde klant en morgen wendt die klant zich met een partij van 5.000 kilogram tot een ander laboratorium van de concurrentie. Misschien krijgen wij een tijd later nog eens een partijtje van die klant...
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Hoe zit het met de verpakking? Komt het erts aan in containers of in vaten? Hoe is dat erts verpakt op het ogenblik dat u stalen neemt?
De heer Emiel Leclair. - Er zijn twee soorten verpakkingen: ofwel in zakjes in jute of plastic, ofwel in vaten. Die vaten zijn meestal tweedehandse olievaten.
Bij het nemen van een staal wordt de verpakking geopend en worden alle materialen overgeheveld in normaal gereconditioneerde ijzeren vaten van 200 liter die door de eigenaar worden gestockeerd.
De containers worden per schip of voor kleinere hoeveelheden per vliegtuig aangevoerd.
Er is geen algemene regel. Er komen zowel kleine als grote partijen per boot of per vliegtuig. Dit wordt ook niet door ons bepaald en voor onze opdracht heeft dit ook geen belang. Uit ervaring weten we dat indien de vaten
en/of zakjes in een container zitten, deze altijd per schip toekomen. Zijn de zakjes en/of vaten los dan worden zij zowel per vliegtuig als per schip verstuurd.
De voorzitter. - Nemen jullie zelf die stalen ter plaatse?
De heer Emiel Leclair. - Onze klant geeft ons een opdracht en deelt ons mee waar en wanneer de te bemonsteren partij aankomt. Dat kan zijn in de Antwerpse haven of in een magazijn te Luik. Eigenlijk kan dat overal zijn.
Wij bepalen niet waar de partij moet aankomen. De klant bepaalt de plaats waar het staal dient te worden genomen. Als dat kan gebeuren in omstandigheden die vanuit professioneel oogpunt aanvaardbaar zijn, dan wordt het staal op die plaats genomen.
De voorzitter. - Wie laat de analyses uitvoeren, de koper of de verkoper?
De heer Emiel Leclair. - Het hangt er een beetje van af wie de uiteindelijke koper is en wanneer de stalen worden genomen. Als de goederen bij een verwerker toekomen, dan is het altijd de verkoper die de analyses laat doen. In dat geval heeft de koper immers zelf de nodige infrastructuur om zijn eigen analyses te doen en worden zijn resultaten met de onze vergeleken. Onze analyses worden aan onze klant, in dit geval de verkoper, meegedeeld. De gegevens die hij van ons heeft ontvangen, wisselt hij uit met zijn koper. Als er een overeenkomst is, wordt de partij afgehandeld.
Als de goederen niet op de eindbestemming toekomen dan zijn ze in transit. In dit geval worden de analyses gedaan in opdracht van de koper, die ook de
trader is. Hij zal met onze analysecertificaten de goederen aan een koper aanbieden. Als de koper akkoord is met de analyses van Alfred H. Knight, Steward of SGS, dan kunnen de goederen aan de hand van deze analyses worden verkocht.
Als de koper twijfels heeft, dan zal hij waarschijnlijk bij aankomst opnieuw stalen laten nemen. Als wij aan onze klant een analyseresultaat hebben gegeven en de uiteindelijke koper komt met een ander resultaat dat beduidend lager is dan de onze, dan krijgen we problemen. Als we hem bijvoorbeeld hebben gezegd dat de goederen voor 1.000 euro waarde bevatten en het blijkt maar 700 te zijn, dan zal hij ons 300 euro claimen. In de meeste gevallen wordt de opdracht door de verkoper gegeven, maar het kan ook de koper zijn, het
hangt af van lot tot lot.
De voorzitter. - Kunt u ons een idee geven van de kostprijs van zo een analyse?
De heer Emiel Leclair. - Een analyse voor tantalium en niobium kost 155 Britse pond elk. De kosten voor de staalname zijn afzonderlijk te betalen en afhankelijk van de grootte van de partij en de tijd die er nodig was om de stalen te nemen.
De voorzitter. - Ik heb hier een voorbeeld van een analyse uit het IPIS-rapport met 22,1% tantaliumoxide, 10% niobiumoxide en een aantal andere reststoffen. Is dit een doorsnee analyse?
De heer Emiel Leclair. - De gehaltes schommelen nogal sterk. In dit geval ligt het gehalte thorium en uranium met een factor tien hoger dan het gemiddelde, maar de analyse globaal genomen benadert het gemiddelde. Gewoonlijk is het gehalte thorium <0.1 en uranium <0.3%.
De voorzitter. - U vindt de 0,15% thoriumoxide en uraniumoxide te hoog?
De heer Emiel Leclair. - We zijn geen koper of verkoper, we weten dus niet wat er op de markt aangeboden wordt en verhandelbaar is. De som van thorium en uranium moet lager zijn dan 0,4%.
De voorzitter. - Dat is hier het geval.
De heer Emiel Leclair. - Inderdaad, maar 0,4% is al extreem, want dan zal het moeilijk te verkopen zijn.
De voorzitter. - In deze analyse heeft tantalium veruit het hoogste percentage. Ik zie ook 10% niobiumoxide staan. Wordt de waarde van een erts naast het gehalte tantaliumoxide ook bepaald door de percentages van de andere mineralen die er in voorkomen of speelt dat geen rol?
De heer Emiel Leclair. - Ik weet niet wat de waarde bepaalt omdat we er geen handel in drijven, maar ik meen dat het tantaliumgehalte doorslaggevend is om de waarde te bepalen. Als de andere elementen in te hoge mate aanwezig zijn, zakt de waarde van het erts want die worden als onzuiverheden beschouwd. Het is natuurlijk een kwestie van prijs.
In dit soort erts wordt de waarde door het tantaliumgehalte bepaald. Er worden ook tantaliumertsen verhandeld met een tingehalte tot 20 à 25%. Het tingehalte heeft echter geen betekenis voor de waarde van het erts, hoewel het tin geen wegwerpproduct is. De uiteindelijke koper die het tantalium raffineert, zal ook wel het tin recupereren.
Eigenlijk hebben wij geen weet hoe de waarde wordt bepaald. Wij bepalen de chemische samenstelling van een partij. Het is dan aan koper en verkoper om een prijs te bepalen maar daarin spelen wij geen enkele rol.
De voorzitter. - En het niobium?
De heer Emiel Leclair. - Dat weet ik niet. Het niobiumgehalte kan ook hoger zijn dan 10%. In dit geval wordt het verkocht als columbiet en niet als tantalium. Ik weet niet of ze afzonderlijk geraffineerd worden, ik neem aan van wel.
De voorzitter. - U hebt geen kennis van de percentages die noodzakelijk zijn?
De heer Emiel Leclair. - Die zijn me niet bekend. Ik weet alleen dat de actuele marktwaarde van dat bepaald element en de kostprijs om het te raffineren de twee doorslaggevend factoren zijn. Als de kostprijs voor het raffineren hoger is dan de waarde van het element, zal men het gewoon links laten liggen. Als het loont om het te raffineren, zal dat ook gebeuren.
Ertsen werden jarenlang gestockeerd omdat men ze niet kwijt kon. Zodra de elementen een hogere marktwaarde krijgen, worden ze in omloop gebracht en geraffineerd.
De voorzitter. - U hebt net gezegd dat de maximumwaarde voor thoriumoxide en uraniumoxide 0,4% is.
De heer Emiel Leclair. - Dat dacht ik toch. Ik heb dat nergens op papier zien staan, maar we horen zeggen dat het materiaal niet verkoopbaar is als het gehalte thoriumoxide en uraniumoxide te hoog is. Traders komen aan ons vragen hoeveel er maximum in mag zitten, maar dat weten we eigenlijk niet. We weten alleen dat we er moeten afblijven als er te veel in zit en uit ervaring blijkt dat het materiaal niet verkoopbaar is zodra het gehalte van thoriumoxide en uraniumoxide samen hoger is dan 0,4%.
De voorzitter. - Weet u iets van de gezondheidsrisico's die beide elementen inhouden? Heeft het daar iets mee te maken?
De heer Emiel Leclair. - Ik denk dat dat wel een rol speelt. In dit geval moeten we deze elementen beschouwen als een onzuiverheid. Indien men in de raffinage een metaal of een grondstof binnenhaalt met een te hoog gehalte aan uranium of thorium, dan geraakt men er niet meer van af. Men haalt dus een probleem binnen. Daarom bepaalt de koper, degene die het product zal raffineren, wat hij wel en niet aankan. Indien hij een bepaald gehalte aan radioactieve stoffen weigert, dan zal zijn concurrent dat, om dezelfde redenen, ook doen en is het product dus niet verkoopbaar. Ik heb de indruk dat die 0,4% nu de norm is. We bereiken die waarde ook nooit.
De voorzitter. - In dit contract, dat ook in het IPIS-rapport wordt vermeld, staat over de proefprocedure het volgende.
"Finmining limited zal instaan voor het wegen, het nemen en analyseren van monsters van ieder onverdeeld lot. Op de plaats van bestemming zijn het gewicht en de analyses die door Finmining bepaald zijn, definitief voor beide partijen. De kosten voor het herwegen, het opslaan, het nemen en analyseren van monsters zijn ten laste van de koper. Wanneer de verkoper de resultaten van de analyses niet aanvaardt, kan hij een monster van het product op zijn kosten naar het laboratorium van Alfred Knight in Londen sturen voor arbitrage."
Is dit een gebruikelijke procedure?
De heer Emiel Leclair. - Dat weet ik niet. We hebben nooit inzage in de contracten die onze klanten afsluiten met hun kopers, maar ik neem aan dat dit een normale gang van zaken is. De eigenaar, de verkoper, kan ter plaatse een analyse laten doen en verkoper en koper komen dan contractueel overeen welke firma de analyse zal uitvoeren. Er zijn ter plaatse laboratoria, maar we kennen die niet. De goederen vertrekken dan naar elders op de wereld en ik neem aan dat de kopers daar dat labo ook niet kennen. Er zijn immers wereldwijd maar een vijf labo's die internationaal gekend zijn. De koper, de trader, en de verkoper komen dus overeen welk labo de analyse uitvoert en de trader moet op dat ogenblik zijn leverancier betalen op basis van de
analyseresultaten.
Twee partijen sluiten een contract. In onderling overleg bepalen zij wie de analyses doet en wie bij een eventueel dispuut optreedt als arbiter. De gekozen labos worden telkens opnieuw gekozen en kunnen in principe voor elke partij veranderen. Wel is het zo dat het labo, hetwelk de analyse doet niet zal gekozen worden als arbiter.
Het is dus wel zo dat koper en verkoper voor de analyses hetzelfde labo of eventueel hun eigen labo kunnen gebruiken. Bij dispuut is de arbiter een derde, vooraf bepaald labo.
De koper kan met de resultaten eens zijn of niet. Als hij geen vertrouwen heeft in de laboresultaten, heeft hij de keuze: de koop sluiten of niet sluiten. Als hij koopt, neemt
hij een risico, want hij koopt voor een waarde die werd bepaald door een labo waarin hij geen vertrouwen heeft.
Als hij de koop sluit voor de geschatte waarde, vertrekt de partij vanop de plaats van herkomst naar een of andere bestemming. Op de plaats van bestemming wordt de partij opnieuw bemonsterd en het staal wordt geanalyseerd door een ander labo. Het contract bepaalt dat als de koper nadien andere analyseresultaten mocht ontvangen van een ander laboratorium, hij een staal moet opsturen naar Alfred Knight voor het uitvoeren van een arbitrage-analyse. In dat geval ontvangen wij een analytisch staaltje van de twee betrokken partijen, die in het contract vermeld staan als koper en verkoper, en wij analyseren dat. De partij die verliest, betaalt de
analyse.
De voorzitter. - Zoals u waarschijnlijk weet werkte Finmining als eerste trader te Kigali met een eigen laboratorium. Zoals blijkt uit het bovenvermelde citaat, bestond er een soort agreement met Chris Huber, over de mogelijkheid om een tweede opinie te geven.
Mochten Hubers klanten niet akkoord gaan met de analyses die in Kigali zijn uitgevoerd, kunnen zij dan terugvallen op soortgelijke akkoorden met uw firma om dit werk te doen voor een bepaalde groep? Wordt dat globaal geregeld of per analyse?
De heer Emiel Leclair. - In de meeste gevallen wordt dat per analyse geregeld. Voor elke partij die wordt verhandeld, wordt er een contract opgemaakt tussen verkoper en koper. Wij hebben daarin als labo geen medezeggenschap. Wij kunnen alleen proberen zoveel mogelijk analysewerk vast te krijgen.
Hoe doen wij dat? Wij kunnen de koper of de verkoper contacteren en onze diensten aanprijzen. Wij moeten dan alleen nog afwachten of wij de opdracht krijgen.
Bij het opstellen van de contracten worden wij echter niet betrokken. Koper en verkoper beslissen onderling wie de analyses zal doen. Kiezen zij de labo's van Alfred Knight, dan hebben wij geluk.
De voorzitter. - Uit wat vooraf gaat blijkt duidelijk de Finmining in Kigali de partners van Chris Huber in vergelijking met de andere firma's bevoordeelt. Zij kennen hun resultaten immers vrij vlug en ter plaatse. Hebt u er enig idee van hoeveel klanten hun analyse vroeger bij u lieten doen, maar daarvoor nu een beroep doen op Chris Huber te Kigali?
De heer Emiel Leclair. - Daar heb ik geen idee van. Ik ken die persoon zelfs niet van naam.
Stewart zou een laboratorium hebben gehad in Kigali, wellicht om dat soort analysewerk ter plaatse trachten te bemachtigen. Als de analyse ter plaatse gebeurt, kunnen de stoffen snel worden onderzocht en ontvangen de verkopers sneller hun geld. Als de marktprijzen sterk fluctueren, kan het zijn dat de waarde van het goed al hoger of lager ligt op het moment dat de analyseresultaten gekend zijn. Om dat te voorkomen gaat men ter plaatse analyseren, maar als de plaatselijke laboratoria niet internationaal erkend zijn, is er een probleem om de goederen wereldwijd te verhandelen. De analyses moeten dan worden overgedaan en de
trader heeft twee keer dezelfde kosten. Om dat de voorkomen probeert men de goederen te laten analyseren door een erkend laboratorium. Dat is duur en tijdrovend, want de handelaar kan de goederen niet meenemen vooraleer de analyses gekend zijn. De verkoper wil ze niet meegeven omdat hij niet werd betaald. Stewart heeft dus geprobeerd ter plaatse een laboratorium op te starten, dat is goed zolang er opdrachten zijn, maar als er geen werk meer is wordt het binnen de kortste keren weer gesloten.
Alfred H. Knight heeft dat niet gedaan.
De voorzitter. - Wat kost het om zo een laboratorium op te zetten? Stewart heeft een labo in Rwanda. De uitleg die u geeft over de ongeloofwaardigheid van de analyses ter plaatse klopt dus niet, aangezien ze gelinkt zijn aan Stewart.
De heer Emiel Leclair. - Ik beweer niet dat die analyses niet deugen. De analyses zijn gedaan door een labo dat niet wereldwijd is erkend.
Ik bedoel dat Stewart om tijd te winnen ter plaatse een labo heeft geopend. Zij zijn wel een internationaal gekend labo en hun certificaten zullen internationaal aanvaard worden.
De voorzitter. - Stewart is toch zeer gekend.
De heer Emiel Leclair. - Stewart wel, ja.
De voorzitter. - Ze zijn toch gelinkt met Stewart?
De heer Emiel Leclair. - Ja, maar niet iedereen is daarvan op de hoogte. Ik weet niet onder welke vorm Stewart het laboratorium heeft opgestart.
Ik bedoel, gelijk wie kan de analyses doen. Als Stewart de resultaten aanvaardt en daarmee een certificaat opstelt, lijkt het voor derden dat Stewart de analyses heeft gedaan. Is er nadien een kwaliteitsprobleem dan draagt Stewart de verantwoordelijkheid en kan hij openlijk niet terugvallen op het labo dat voor hem heeft gewerkt.
De voorzitter. - Hoeveel kost het om een laboratorium op te starten?
De heer Emiel Leclair. - Ik heb er geen idee van. Een fatsoenlijke infrastructuur kost toch al gauw enkele miljoenen Belgische frank.
Ik weet het niet, maar in elk geval is het niet goedkoop, want anders zouden we op elke plaats waar we in de wereld vertegenwoordigd zijn, wel een volledig laboratorium hebben.
De voorzitter. - Hebt u informatie over Russische experts die Chris Huber zou hebben gehuurd om het laboratorium in Kigali te runnen?
De heer Emiel Leclair. - Dat is mij volledig onbekend. Daar weet ik niets van.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het Belgisch algemeen lastenboek van bouwmaterialen legt strikte normen op voor het nemen van stalen van bulkmaterialen. In uw sector zou zoiets eventueel ook kunnen bestaan, maar in het begin hebt u gezegd dat het om expertise gaat en dat u geen normen hebt. Voor zaken zoals tantalium, niobium en cassiteriet bestaan er in België dus geen normen.
De heer Emiel Leclair. - Voor zover ik weet niet. Voor de ferrolegeringen zijn wel ISO-normen vastgesteld en moeten bepaalde zaken wel volgens deze normen worden gedaan. Voor afgewerkte producten, zoals koperkathodes, bestaan ze ook, maar voor grondstoffen en vooral voor recuperatiestoffen die tegenwoordig zo complex zijn, bestaan geen normen. Dat leert men proefondervindelijk, met vallen en opstaan. Ik ben bijna dertig jaar werkzaam in deze materie en ik weet dat het BIR, het Bureau international de récupération, al twintig jaar lang in Brussel conventies en meetings houdt om over dergelijke normen te discussiëren, maar het is een onbegonnen werk. Zodra alles op papier is gezet, is de aard van de grondstoffen al veranderd. Een ISO-norm bepaalt wat en hoe iets moet gebeuren en kan worden toegepast als de grondstof altijd in dezelfde toestand of vorm op de markt komt. Voor iets wat vandaag zo en morgen anders verschijnt, kan geen norm worden vastgelegd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U zegt dat als de kostprijs van het element lager is dan de raffinageprijs, men het materiaal gewoon laat liggen. Wat gebeurt er dan mee? Wordt het afgevoerd naar een industrieel stort of wordt het elders verwerkt?
De heer Emiel Leclair. - Wij hebben daar geen zicht op. Men ziet ons als deel van de handel, maar dat is niet juist. In principe weten wij niets van het verloop van de handel. Dat is het domein van de traders, de producent en de raffineerders. Zij onderhandelen met elkaar en wij zitten daar ergens tussen. Wij verlenen alleen een dienst. Hoe de handel eigenlijk verloopt, weten we niet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U neemt wel de stalen en weet in welke bedrijven u dat doet. Kunt u namen geven van Belgische bedrijven, eventueel verwerkende bedrijven, waar u stalen neemt?
De heer Emiel Leclair. - U bedoelt voor deze?
De voorzitter. - Ja, specifiek voor deze grondstof.
De heer Emiel Leclair. - Eerst en vooral wordt deze grondstof niet in België verwerkt. België is enkel een transitland.
De voorzitter. - En als men gaat breken?
De heer Emiel Leclair. - Bij mijn weten zijn Steinweg in Antwerpen en Magemon in Luik de enige twee die met de jaren voldoende ervaring hebben opgedaan om dat soort van werk tot een goed einde te brengen. In het kader van de bemonstering is dit voor ons interessant. Ieder magazijn in Antwerpen zou dat kunnen doen, maar waarom zou men naar een magazijn gaan, dat dit soort van werk voor de eerste keer doet? Het kost u dagen om aan die mensen uit te leggen hoe ze moeten te werk gaan en waarom ze zo moeten werken. Uiteindelijk moet ik met een staaltje naar huis kunnen gaan.
De grondstof komt aan in zakjes of in vaten en die moeten allemaal worden leeggemaakt. Wie dat al enkele keren heeft gedaan, beschikt wellicht over het
vereiste materiaal en heeft er ook de handeling van. Wie dat voor de eerste keer doet, slaagt er misschien in om op een halve dag vijf vaten leeg te maken, terwijl iemand met ervaring er vijftig leegmaakt. Dat is het verschil.
Als de prijs voor stockage en behandeling van de ene hoger ligt, dan mag hij nog zo goed zijn uitgerust, de klant kiest voor de goedkoopste oplossing. Dan moeten wij de stalen gaan nemen in het goedkoopste magazijn.
Steinweg heeft geen apparatuur om te breken of te malen en zal dergelijke opdrachten waarschijnlijk niet aanvaarden. Of ze zouden het door derden moeten laten uitvoeren. Bij mijn weten is dit nog nooit gebeurd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U bent dus al stalen gaan nemen zowel bij het overslagbedrijf Steinweg als bij Magemon, dat veel meer doet dan alleen maar overslaan. Magemon is wel geen verwerkend bedrijf, maar het vervoert ook. Maar als er een partij om een of andere reden moet worden gebroken en/of vermengd, wanneer worden de stalen dan genomen? Voor of na de verwerking?
Verwerken en verwerken is natuurlijk twee. Betekent verwerken ervoor zorgen dat de grondstof het geplande circuit volgt of betekent verwerken overgaan tot breken en vermengen als een staal een te hoog gehalte van een bepaald element bevat. Naar ik hoor, gebeurt dat toch ook...
De heer Emiel Leclair. - In principe komt de grondstof in fijne toestand aan; dit betekent met een korrelgrootte van minder dan 10 millimeter. Er kan wel eens een grover stukje tussen zitten, maar dat is niet erg. Voor de bemonstering moet de grondstof niet worden gemalen.
Het kan zijn dat de koper bij de koop aan de trader vraagt om de grondstof in poedervorm te leveren. In dat geval kan de grondstof bij Magemon worden behandeld, want deze firma beschikt over breek- en maalinstallaties. Steinweg beschikt niet over dergelijke installaties. Er zijn wellicht nog andere installaties in België, maar ik ken ze niet.
Magemon te Luik behandelt ferrolegeringen. Zij kunnen het
breken en fijnmalen van ertsen er gemakkelijk bijnemen. De breekmolens die bij betonbereiding voor wegenwerken worden gebruikt, zijn hiervoor niet echt geschikt. Zij moeten hun installatie eerst zuiveren - wat duizenden frank kost - vooraleer zij aan een partij van duizend kilogram kunnen beginnen. 's Anderendaags moeten zij opnieuw tientallen tonnen steen breken. Men kan misschien niet spreken van heel gespecialiseerd, maar wel over specifiek werk.
Wie in België erts wil laten malen, moet bijna zeker een beroep doen op Magemon. Ik ken geen andere firma.
Indien er moet gemalen worden, om welke reden dan ook, trachten wij de staalname te doen na het malen. Hoe kleiner de korrelgrootte hoe gemakkelijker de staalname.
Vandaar.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De minister antwoordde op een vraag ter zake: "De aanvoer van coltanerts uit Centraal-Afrika gebeurt vooral via de luchthaven van Oostende en via een aantal andere kanalen naar een firma in de haven van Luik." Ik veronderstel dat het hier niet gaat om het OCMW van Luik, maar wel om Magemon.
Het is dus goed mogelijk dat u stalen hebt genomen bij Magemon?
De heer Emiel Leclair. - Wij hebben daar natuurlijk stalen genomen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Er rijzen geregeld vragen over de oorsprong en de traceerbaarheid van sommige grondstoffen, onder meer van coltan. Waar komt het coltan vandaan dat op de internationale markt te vinden is: uit Congo of Rwanda en uit welke afzetting? Dat is belangrijk voor een eventueel toekomstig moratorium op de commercialisering van coltan afkomstig uit oorlogsgebieden of geëxploiteerd door een politieke of militaire macht.
Er is veel gesproken over de traceerbaarheid van diamant en we kennen de moeilijkheden en beperkingen daarvan.
Hebt u een idee van de herkomst van het door u onderzochte staal tantaal, coltan, enzovoort? Een expert verklaarde
onlangs dat men afgaande op de hoeveelheid van de verschillende chemische bestanddelen die in het erts aanwezig zijn, kan vermoeden waar het vandaan komt. Kan men vandaag gemakkelijk de oorsprong van een staal vaststellen of zal dat in de toekomst mogelijk zijn?
De heer Emiel Leclair. - We weten niet altijd vanwaar de goederen komen. We kunnen het soms wel vermoeden. Goederen die in Oostende of Zaventem toekomen met een vliegtuig uit Kigali, zijn uiteraard niet in Australië gedolven. Onze opdrachtgevers delen ons niet mee vanwaar de goederen komen. We moeten ook niet weten waar ze vandaan komen of waar ze naartoe gaan.
Een expert die over de nodige achtergrondinformatie beschikt, kan misschien zien waar de goederen vandaan komen. Ertsen uit de ene regio hebben wellicht een lichtjes andere samenstelling dan ertsen uit een andere regio.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Als ik het goed begrijp, is er vandaag geen specifieke research of ontwikkeling met betrekking tot de traceerbaarheid van coltan op chemische basis. Het is voor ons belangrijk dat we weten waar het erts gedolven werd dat Kigali per vliegtuig verlaat: in Rwanda of in Congo en, in het laatste geval, in welke Congolese regio? Dat kan invloed hebben op de aanbevelingen inzake de handel in coltan die we zullen moeten formuleren. Kunt u uw antwoord verduidelijken? U beweert dat de oorsprong eventueel kan worden achterhaald. Wat is er daarvoor nodig?
De heer Emiel Leclair. - Misschien is het mogelijk op grond van de analyse van een bepaald erts de delfplaats te achterhalen. Ik weet het echter niet zeker en aangezien de chemische samenstelling zo sterk kan schommelen, denk ik niet dat het mogelijk is de herkomst te bepalen. Men zal misschien wel een Rwandees/Congolees erts kunnen onderscheiden van een Australisch of een Nigeriaans erts.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het is misschien interessant om op deze idee terug te komen.
Biedt uw laboratorium een waarborg voor het geval er wordt gefraudeerd bij de kwaliteit van het door u onderzochte erts? Kan uw labo ter verantwoording geroepen worden wanneer het erts van een totaal andere kwaliteit blijkt te zijn dan door u vastgesteld of behoort dat tot het risico van de eindexploitant van het erts?
De heer Emiel Leclair. - We kunnen geen waarborg geven. We kunnen de klanten er alleen maar van overtuigen dat we juiste analyses doen. Dat is trouwens voor ons ook belangrijk om claims te vermijden. Om tijd te winnen worden soms analyses ter plaatse gedaan. Soms wordt daarbij wel eens fraude gepleegd. Ons bedrijf kan zich dat niet veroorloven, want de naam die het wereldwijd te verdedigen heeft, is te belangrijk. Soms loopt er iets fout bij de staalname of analyse en dan onderzoeken we wat er gebeurd is.
We hebben echter in Antwerpen al stalen onderzocht waarbij we een tantaliumgehalte van 0,2% vaststelden, terwijl de goederen volgens een analyse ter plaatse een tantaliumgehalte van 20% zouden hebben. Dan is het
duidelijk dat de trader opgelicht geweest is. Dat is het dilemma van een trader: ofwel betaalt hij de goederen ter plaatse op grond van het analyseresultaat in een plaatselijk laboratorium ofwel laat hij zijn goederen in een wereldwijd erkend laboratorium analyseren.
Van zodra wij stalen hebben genomen, worden de vaten verzegeld met de zegel van onze firma. Voor de rest is het een kwestie van vertrouwen. Wij geven geen schriftelijke garanties. We kunnen ons natuurlijk ook wel eens vergissen, maar dan wordt er een commerciële regeling getroffen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Uit uw verklaring leid ik af dat er al fraude vastgesteld is bij erts uit Kivu of Rwanda. Kunt u ons daar iets meer over zeggen? Gebeurde dat vaak? Staan bepaalde personen daarvoor bekend?
De heer Emiel Leclair. - De traders zullen waarschijnlijk wel meer weten over eventuele fraude. Zij hebben hun bronnen, hun leveranciers. Als een trader altijd bij dezelfde personen koopt, zal er doorheen de jaren wel een vertrouwensrelatie ontstaan. Iemand die nieuw is in de handel of een eenmalige aankoop doet, loopt waarschijnlijk het grootste gevaar opgelicht te worden. Wij hebben daar geen zicht op. De handel op zich schijnt me al heel beperkt te zijn; hij verloopt tussen enkele bedrijven. Iedereen tracht natuurlijk zo weinig mogelijk informatie vrij te geven om te vermijden dat een ander zijn klanten inpikt.
De voorzitter. - Is Knight ooit benaderd om in Kigali een laboratorium te installeren?
De heer Emiel Leclair. - Het Belgische filiaal niet, maar ons hoofdkantoor heeft een aantal jaren geleden met dat idee gespeeld. Waar er voor ons potentieel werk is, moet Knight proberen dat werk binnen te halen. Er is dus onderzocht of er in Kigali een laboratorium kon worden opgestart, zoals dat jaren geleden in Zaïre ook is onderzocht en in Zambia, Zuid-Afrika en Amerika. Uiteindelijk blijven er van die potentiële locaties nog enkele over waar dan een bureau wordt opgericht.
Op een bepaald ogenblik werd er marktonderzoek gedaan in Kigali of omgeving, maar na enkele maanden onderzoek is dat plan afgevoerd. Zulke dingen gebeuren vaak ook op vraag van een klant, maar een laboratorium oprichten kan niet voor
één of twee klanten. Er moet voldoende werk zijn en voor een voldoende aantal jaren.
De voorzitter. - Hoeveel analyses moet een laboratorium doen om rendabel te zijn?
De heer Emiel Leclair. - Dat zou ik echt niet kunnen zeggen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wanneer werd het onderzoek gedaan om in de omgeving van Kigali een labo op te richten? Kan het ook om een vestiging in Goma of Bukavu gegaan zijn? Van wie kwam de vraag naar een laboratorium?
De heer Emiel Leclair. - Op die vraag kan ik spijtig genoeg geen antwoord geven. Die beslissingen worden niet genomen door het Belgische filiaal, maar door het hoofdkantoor in Engeland. Zij voeren het marktonderzoek.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U herinnert zich evenmin het jaar en de maand?
De heer Emiel Leclair. - Dat kan een jaar of twee geleden zijn. Ik weet niet hoe lang ze er toen al mee bezig waren. Maar rond die tijd is daarvan sprake geweest. In België weten wij ook niet alles. In Zambia heeft Knight bijvoorbeeld een kantoor geopend en wij werden daarover ingelicht een week vóór de opening. Ik veronderstel toch dat die beslissing niet van de ene op de andere dag is genomen.
Sinds ik bij de firma in dienst ben getreden, zijn er over de hele wereld kantoren geopend, waarvan de opening mij nooit vooraf bekend was. Ik wist dat ze bestonden op de dag van hun opening.
De voorzitter. - In welke ertsonderzoeken is het laboratorium in Zambia gespecialiseerd? Onderzoekt het ook coltan?
De heer Emiel Leclair. - Het legt zich meer toe op de analyse van kopererts voor de kopermijnen van de Copper belt in Zambia.
De voorzitter. - IPIS heeft ons een anoniem document van een anonieme Congolese bron bezorgd, waaruit blijkt dat Knight een deal zou hebben met Cabot en de firma Eagle WingsResources. Ik citeer:
"Op dit ogenblik legt het bedrijf EWRI zich toe op de uitvoering van een contract van één jaar voor de levering van 500 ton coltan aan Cabot, een Amerikaanse financiële onderneming. Het zou dit contract hebben gesloten met de hulp van Alfred Knight, een laboratorium, dat in Londen is gevestigd."
Eagle Wings heeft echter aan IPIS ook toegegeven dat het een exclusieve samenwerking onderhoudt met Stewart. Later hebben ze zelfs samen een villa gehuurd. Heeft er ooit een samenwerking bestaan tussen Eagle Wings en Knight voor het analyseren van Congolese coltan?
De heer Emiel Leclair. - Dat weet ik niet.
De voorzitter. - Hebben alleen Eagle Wings en Finmining min of meer exclusieve samenwerkingsakkoorden met één firma die analyses uitvoert in Kigali?
De heer Emiel Leclair. - Ik weet dat niet. Ik ken die mensen zelfs niet. Ik ben alleen verantwoordelijk voor Alfred Knight in België. Op wat zich buiten België afspeelt, heb ik weinig of geen kijk.
De voorzitter. - Worden in uw sector exclusieve contracten gesloten?
De heer Emiel Leclair. - Neen, dat dacht ik niet.
De voorzitter. - U denkt het niet?
De heer Emiel Leclair. - Ik dacht dat niet.
De voorzitter. - U kunt niet zeggen dat die firma exclusief met Alfred Knight werkt en die andere exclusief met Stewart en nog een andere exclusief met nog een andere?
De heer Emiel Leclair. - Knight heeft bij mijn weten geen enkel exclusiviteitscontract. Wat Stewart betreft, weet ik het niet.
Knight heeft een langlopend contract van drie jaar met een kopermijn in Zuid-Amerika, maar ik weet niet in hoeverre dat exclusief is. Een jaar of tien geleden hebben wij al eens zo een contract in de wacht gesleept. Toen het contract moest worden vernieuwd, hebben wij het niet meer gekregen. Het kwam toen in de handen van een concurrent. Nadien heeft een derde concurrent het contract gekregen en nu zijn wij weer aan de beurt. Exclusieve contracten bestaan dus niet bij mijn weten. Misschien zouden wij wel klanten wensen die de voorkeur geven aan zulke contracten, want dan zouden wij zeker zijn
van een vaste hoeveelheid werk over een langere periode. Spijtig genoeg is dat, bij mijn weten, niet gebruikelijk. Er worden bij ons praktisch helemaal geen contracten gemaakt.
Via fax of telefoon wordt gevraagd hoeveel bepaalde analyses zullen kosten. Er wordt een antwoord gegeven en dan wachten we af of de opdracht komt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Op een aantal vragen kan de heer Leclair niet antwoorden omdat hij zich alleen met het filiaal in België bezighoudt en niet met het hoofdkwartier in Londen. Ik stel voor die vragen, vooral die over de relaties met Belgische bedrijven, rechtstreeks aan Knight te stellen.
De voorzitter. - Is de analyse ter plaatse voor bedrijven als Eagle Wings Resources en Finmining een belangrijk element om hun positie te versterken?
De heer Emiel Leclair. - Dat kan zijn, maar daar kan ik niet met zekerheid op antwoorden. Als iemand een partij goederen te koop heeft en onmiddellijk betaald wil worden, dan moet de waarde zo snel mogelijk worden bepaald. Een plaatselijk laboratorium kan een snellere dienstverlening geven. De trader kan dan het risico nemen om af te rekenen op basis van de resultaten van een laboratorium ter plaatse en dus eventueel verlies te lijden, ofwel sluit hij de deal niet af.
Als zij tot een samenwerking kunnen komen met bijvoorbeeld Stewart of Knight zouden de analyses ter plaatse kunnen worden gedaan (enorme tijdwinst) en zou er tevens een internationaal erkend certificaat zijn zoals hoger reeds vermeld. Dit zou dus
inderdaad een belangrijk element zijn om een positie te versterken.
De voorzitter. - Het lijkt me logisch dat in een bepaald gebied sommige aders, die geologisch goed gekend zijn, gelijksoortige karakteristieken hebben. Is het dan zo moeilijk voor een trader, die weet waar en van wie hij koopt, om een principiële prijs overeen te komen, een voorschot te geven en na het bekendmaken van de analyse de rest te betalen?
De heer Emiel Leclair. - Daar kan de trader het best op antwoorden. Wij hebben daar geen zicht op.
Ik lees dat er materiaal wordt aangevoerd van her en der, in hoeveelheden van enkele kilos. Dan lijkt het mij onwaarschijnlijk om voor elke partij eenzelfde samenstelling te kunnen bekomen. De trader zal dus steeds verplicht worden om ergens een degelijke staalname en analyse te laten uitvoeren. Hij kan met een voorschot werken maar met groot risico en de beslissing is aan hem.
De voorzitter. - Is Knight ooit benaderd door de firma SOMIGL of andere firma's die eigendom zijn van de Congolese rebellen, met een voorstel om samen te werken?
De heer Emiel Leclair. - In elk geval niet in België.
De voorzitter. - En is er een samenwerking met Cogecom?
De heer Emiel Leclair. - Voor Cogecom werken we al zo'n 25 jaar. Sommige jaren analyseren we voor dat bedrijf drie of vier stalen, andere jaren meer.
De voorzitter. - Er is de afgelopen tijd heel wat te doen geweest, zelfs in de media, over coltan in Rwanda. Men maakt gewag van tantaalgehaltes tot 40%. Is dat mogelijk?
De heer Emiel Leclair. - Dat lijkt me niet erg waarschijnlijk. Van zulke ertsen heb ik in elk geval nog nooit analyses gezien. Uit Metal Bulletin weet ik dat in Green Bush, een mijn in Australië, een tantaalgehalte van 35 à 40% wordt gehaald, maar de ertsen die bij ons geanalyseerd worden, halen uitzonderlijk 25%, misschien met een uitschieter tot 30%.
De voorzitter. - Het gemiddelde ligt dus eerder rond 20%.
De heer Emiel Leclair. - Inderdaad. Maar wij analyseren natuurlijk niet alle coltan. Ik weet zelfs niet welk percentage van de wereldproductie door ons wordt geanalyseerd.
De voorzitter. - Ik neem aan dat dat ook zo is voor Cogecom?
De heer Emiel Leclair. - Dat zal zeker zo zijn.
De voorzitter. - Is er een verschil in gehalte tussen de coltan uit Rwanda en die uit Congo?
De heer Emiel Leclair. - Misschien wel maar ik zou het momenteel niet weten om redenen reeds eerder vermeld.
De voorzitter. - Dus beide kunnen perfect worden gemengd zonder dat het opvalt.
De heer Emiel Leclair. - Ik denk het wel, ja. Ik ken het verschil tussen beide niet. Daarvoor moet men meer informatie hebben en statistieken bijhouden. In bepaalde periodes doen we veel analyses van tantaal, maar we weten niet waar het materiaal vandaan komt en we houden er zeker geen statistieken van bij.
De voorzitter. - Volgens geruchten kunnen sommige exporteurs hun coltan gratis laten testen door het Burundese ministerie van Mijnbouw. Weet u daar iets van?
De heer Emiel Leclair. - Ik heb daar nooit iets van gehoord. Ik weet het niet. Ik hoorde onlangs dat iemand eurobiljetten kon fotokopiëren! Er doen vele geruchten de ronde. Wij krijgen ook faxen om 10 miljoen dollar op onze rekening te laten zetten en dergelijke zaken meer... Het schijnt mij toch nogal onlogisch, tenzij de betrokken persoon er belang bij heeft om bepaalde analyses gratis te doen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U had het over het gebrek aan statistieken. Het aantal laboratoria dat wereldwijd erkend is om dat soort analyses uit te voeren, is echter beperkt. Er zijn er een vijftiental. Bestaat er een vakorganisatie waar de laboratoria afspraken maken inzake infrastructuur, waar zij cijfers samen leggen om statistieken aan te leggen? Voor de bedrijfsvoering is het uiteraard belangrijk zicht te krijgen op de toekomstperspectieven. TIC verzamelt zulke gegevens voor tantaal en publiceert ze in jaarboeken met een eerder wetenschappelijk karakter. Bestaat er in uw sector iets vergelijkbaars?
De heer Emiel Leclair. - Ik ben er bijna zeker van dat dit niet bestaat. Na 25 jaren in dit vak heb ik nog nooit van een meeting of symposium van of voor labos gehoord. Wel zijn wij steeds aanwezig op meetings van TIC, BIR en dergelijke maar dit is enkel om contacten met potentiële klanten te hebben of te onderhouden.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Gilbert Chartry. - Ik ben geoloog (Dr) en mijn professionele loopbaan is in 1970 begonnen in Congo, namelijk in Kivu en in Maniema, waar ik me voor een privé-firma bezighield met kassiteriet, coltan en goud.
Daarna heb ik acht of negen jaar in Marokko gewerkt, waar ik zowel voor de privé-sector als voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking optrad als expert van het ministerie voor het Mijnwezen met betrekking tot antimoon-, koper- en barietmijnen.
Vervolgens heb ik acht of negen jaar in Burundi gewerkt als adviseur van de directeur-generaal van de dienst geologie en mijnen. Ik deed onderzoek naar kassiteriet, goud en diamant. Ik heb een project
geleid dat tot doel had diamant te vinden in Burundi en ik heb ook les gegeven in de Universiteit van Burundi.
Na de staatsgreep in Burundi in 1993 ben in naar België teruggekeerd. Sedertdien ben ik gedetacheerd bij het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, waar ik me bezighoud met mijnonderzoek op basis van het archief met betrekking tot Congo.
Ik neem nog geregeld deel aan missies in Congo. De meest recente betrof een diamantafzetting in Kasai en een goudafzetting in Ituri.
In mijn uiteenzetting zal ik een algemeen overzicht geven van de diamant in Congo. (Spreker projecteert dia's.) Eerst geef ik enkele definities.
Diamant
is een zuiver koolstofmineraal dat zich in zeer diepe aardlagen bevindt en dat in bepaalde omstandigheden aan de oppervlakte komt.
Welk soort diamant vindt men in Congo? Er wordt hoofdzakelijk industriële diamant geproduceerd, waarvan de handelswaarde lager is dan van de edelsteendiamant die in de juwelierskunst wordt gebruikt. De grens tussen beide soorten verschuift naargelang van het aanbod en de smaak van de kopers; er is dus geen duidelijke grens tussen een edelsteendiamant en een industriële diamant.
Momenteel is er ook heel wat synthetische diamant op de markt, vooral ter vervanging van industriële diamant, maar ook als edelsteendiamant.
De
referentiewaarde is niet de ton zoals voor vele andere delfstoffen, maar het karaat, namelijk 0,2 gram.
Het aantal stenen per karaat is ook een belangrijk begrip: als er sprake is van tien stenen per karaat zijn de stenen dus veel kleiner dan wanneer het gaat om twee stenen per karaat.
De waarde van een edelsteen hangt af van de vier C's: Carat, Color, Clarity, Cut.
Het karaat (Carat) geeft het gewicht aan. Op het scherm ziet u een progressieve schaal gaande van diamanten van 1/20ste van een karaat tot 7 karaat.
Hoe geler de kleur (Color) van een diamant, hoe lager de waarde.
Hoe zuiverder
(Clarity) de diamant, hoe hoger de waarde. U ziet een volledig zuivere diamant, naast een diamant met vele zwarte puntjes.
De manier waarop een diamant geslepen is (Cut) bepaalt ook de waarde van een diamant.
Een belangrijk begrip is de vindplaats. Een vindplaats is een afzetting die economisch kan ontgonnen worden. Er kunnen evenwel zeer grote verschillen zijn: het is goed mogelijk dat een ambachtelijke delver een afzetting kan exploiteren die voor een mijnbedrijf van geen enkel economisch nut is.
De parameters voor het bepalen van een vindplaats zijn: de hoeveelheid, de waarde van het product en het gehalte per m³. Een diamantgehalte van 1 karaat per m³ betekent
dat men 1 m³ rots of grind moet ontginnen om daaruit 1 karaat te winnen.
Waar vindt men diamant in Congo? Op de kaart is Congo enigszins willekeurig verdeeld in een noordelijk en een zuidelijk deel, gescheiden door de parallel op 5° zuiderbreedte.
In het zuidelijk deel, in Beneden-Congo, zijn er afzettingen die niet op de kaarten staan, maar die men in het archief terugvindt. Het gaat veeleer om aanwijzingen van diamantlagen.
In Bandundu is er een reeks diamanthoudende afzettingen, met name op de Kwango-rivier, die de grens vormt tussen Congo en Angola. We weten dat de Angolezen die afzettingen geëxploiteerd hebben en waarschijnlijk zijn Congolese
ambachtlieden daar ook nu nog actief.
Een van de belangrijkste diamantafzettingen van Congo en zelfs van de wereld bevindt zich in de omgeving van Tshikapa.
Een andere belangrijke en bekende vindplaats is die van Mbuji-Mayi, waar men veel kimberliet aantreft.
In Katanga vindt men ook kimberliet, dat normaal diamanthoudend is, maar daar is het steriel en wordt het voor zover wij weten niet bewerkt.
In het noordelijk gedeelte van Congo ziet men een reeks rode punten, die één grote afzetting of meerdere kleine afzettingen aanduiden.
In Kivu en Maniema zijn er enkele aanwijzingen, die
economisch evenwel niet zo interessant zijn, behalve ten zuiden van Lubutu, waar een afzetting door ambachtslui wordt geëxploiteerd.
Er zijn ook afzettingen in de Evenaarsprovincie en in de Oostprovincie. Ze waren in Congo al langer bekend en men vindt ze ook terug in het archief van het Museum.
Vóór 1960 was geen enkele ervan ooit geëxploiteerd, behalve die van Yakoma die een tijdje door Colomines werd geëxploiteerd. Sedert 1990 worden vooral in de omgeving van Kisangani en hoofdzakelijk in de Oostprovincie door duizenden ambachtelijke delvers een honderdtal groeven geëxploiteerd.
In Oost-Kasai zijn er ook afzettingen in Lodja die nu door
ambachtslieden worden geëxploiteerd. Dat werd eerder al geprobeerd door mijnbedrijven, maar zonder veel succes.
Welk soort afzettingen vindt men in Congo?
Vooreerst zijn er diamantvindplaatsen in rotslagen. Het gesteente dat wordt ontgonnen is kimberliet. De kimberlietpijp is een kegelvormige vulkanische schoorsteen, waarvan de omvang aan het aardoppervlak vrij beperkt is. Hier ziet u een kimberlietpijp zoals die van Mbuji-Mayi of Tshibua, die maximaal 500 tot 600 meter breed zijn.
Voorts zijn er diamantvindplaatsen in grindlagen. Door verwering en erosie wordt een belangrijk deel van de kegelvormige diamanthoudende kimberlietpijp afgebroken en weggevoerd en kunnen
secundaire diamantvindplaatsen ontstaan in grindlagen op heuvels (heuvelgrind) die soms vrij intensief geëxploiteerd kunnen worden, zoals dat nu gebeurt in Mbuji-Mayi. Datzelfde afgebroken en weggevoerd puin kan zich in ophopen in rivierbeddingen. De alluviale grindlaag (riviergrind) wordt intensief bewerkt door ambachtslieden en door sommige mijnbedrijven. In het noorden van Congo en in Tshikapa vindt men enkel alluviale grindlagen. In Mbuji-Mayi vindt men de drie verschillende soorten.
Het opgeschepte diamanthoudende grind moet behandeld worden omdat het diamant erin vastzit.
Dan komen we tot de geschiedenis, de productie en de reserves. De eerste Congolese diamant van één tiende karaat werd
in 1907 in Tshikapa gevonden. Die vindplaats werd van 1913 tot 1961 geëxploiteerd door de Société internationale forestière et minière. Nadien werd de vindplaats aan ambachtslui overgelaten.
In de omgeving van Mbuji-Mayi werden de eerste diamanten in 1916 ontdekt en zeer vlug begon er een exploitatie. In 1940 werden fabelachtige vindplaatsen ontdekt in de grindlagen. Het eerste kimberliet werd in 1946 ontdekt en meteen ook geëxploiteerd. In 1956 werd nog meer kimberliet ontdekt, onder meer de kimberlietpijp van Tshibua. Die werd geëxploiteerd door de Compagnie minière du BCK, later en tot op heden door de Société minière de Bakwanga, beter bekend als
MIBA.
Zolas gezegd waren de vindplaatsen in Noord-Congo al lang bekend. Het eerste diamant werd er al in 1913 ontdekt naar aanleiding van de goudprospectie, maar behalve door de maatschappij Colomines, die enige tijd actief was in de grensstreek met de Centraal-Afrikaanse Republiek, werd er geen diamant ontgonnen vóór 1960.
De kleine hoeveelheden diamant die er ontgonnen werden, werden veeleer toevallig ontdekt naar aanleiding van de exploitatie van goudmijnen. In de jaren 70 werd in de Evenaarsprovincie en in de Oostprovincie specifiek naar diamant gezocht, doch zonder enig bevredigend resultaat voor een mijnbedrijf.
Nu zijn er tienduizenden ambachtelijke
delvers die honderden kleine afzettingen exploiteren.
De volgende spreker zal de productie uitgebreid toelichten en daarom kan ik hierover kort gaan.
Van 1910 tot in 1960 stijgt de productie gestaag. Dan valt ze enigszins terug tot rond 1980. Daarna stijgt ze weer vrij spectaculair tot in 2000. Er wordt zelfs een hoeveelheid van bijna 25 miljoen karaat bereikt, wat toch zeer veel is.
Wat is de reden van die stijging vanaf 1980? Wellicht is ze het gevolg van de liberalisering van de exploitatie zodat ambachtelijke delvers er vrij mochten gaan werken.
Op de grafiek met betrekking tot de totale productie ziet men dat amper twee jaar na die
liberalisering in 1982, de productie van de artisanale delvers die van MIBA ruimschoots overschrijdt.
Over welke reserves beschikt het land nog? De desbetreffende cijfers zijn meestal geheim en ook als de bedrijven er kennis van hebben, houden ze die voor zich. In 1970 hebben een aantal geologen een poging gedaan om de reserves te ramen. Toen werden de reserves van Mbuji-Mayi geschat op 360 tot 450 miljoen karaat. Als men ervan uitgaat dat de productie van MIBA sedertdien jaarlijks 10 miljoen karaat bedroeg, zou er in 2000 tussen 60 en 150 miljoen karaat over zijn, vooral in het heuvelgrind. Voor de diamantvindplaats in Tshikapa werden de reserves in 1966 geraamd op 4 miljoen karaat in het riviergrind, met een gehalte van 0,73 karaat per m³. De
reserves van de collectoren in de bedding van grote rivieren zijn moeilijk te schatten, men denkt aan nog eens 8 miljoen karaat bovenop.
We zouden moeten weten hoeveel in Tshikapa sinds 1966 werd geproduceerd. Vijfhonderdduizend karaat per jaar, maakt in totaal 20 miljoen karaat in 40 jaar. In dat geval zouden de in 1966 geraamde diamantreserves al overschreden zijn.
De reserves van Noord-Congo in de Oostprovincie en in Kisangani werden nooit geraamd, maar de ambachtelijke delvers nemen de cijfers over de productie en de reserves niet bijzonder ernstig. Voor hen komt het erop aan een kleine afzetting te vinden. Nieuwe vondsten van diamant zijn nog altijd mogelijk, niet alleen in Kasai, maar ook in het noorden van
Congo.
Wie ontgint wat en met welke middelen?
Kimberliet is er alleen in Mbuji-Mayi, in Oost-Kasai, waar het wordt ontgonnen door de MIBA. De ontginning van kimberliet vergt enorme investeringen.
Ik toon u een foto van de pijp van Kimberley in Zuid-Afrika. Ik heb geen foto van Mbuji-Mayi, maar het moet erop gelijken. De pijp werd ontgonnen tot op 1000 meter diepte. Dat geeft een idee van de middelen die daarvoor nodig zijn. De ambachtelijke delvers zijn daartoe niet in staat.
Voorts is er het heuvelgrind van Mbuji-Mayi. Nogmaals, kimberliet en heuvelgrind vindt men alleen in Mbuji-Mayi.
Het
heuvelgrind, dat ook door de MIBA ontgonnen wordt, bevat bijzonder veel diamant: gemiddeld 10 tot 12 karaat per kubieke meter. In Tshikapa werd maar 0,73 karaat per kubieke meter gevonden.
Spijtig genoeg voor de mijnbouwbedrijven, zijn de diamanten van Mbuji-Mayi economisch niet interessant, vermits 90 procent industriële diamant is. Er blijft dus nog een 10 procent over met edelsteenkwaliteit. De diamanten van Mbuji-Mayi daarentegen zijn groter dan deze van Tshikapa. In Mbuji-Mayi zijn er 4 tot 8 stenen nodig voor één karaat.
(De heer Chartry toont een dia met een heuvelontginning in Mbuji-Mayi.) De vrachtwagen geeft een idee van de uitgestrektheid van de ontginning. Het gaat dus om
een reusachtige ontginning.
Het riviergrind wordt vandaag ontgonnen door tienduizenden ambachtelijke delvers, die van overal in het land komen.
Ook enkele kleine maatschappijen wagen zich aan dit soort ontginning. Ik heb de indruk dat de mijnmaatschappij van Bakwanga, de MIBA, hiermee begin jaren '70 gestopt is.
In de Tshikapa-regio gebeurde de ontginning door Forminière. De stenen waren ginds echter zeer klein: men had er tot 32 nodig voor één karaat. Gelukkig had 60 tot 65 procent van de stenen edelsteenkwaliteit.
In het noorden zijn de stenen groter dan in Tshikapa en Mbuji-Mayi. Ze zijn ook van een betere
kwaliteit, zonder echter de stenen van de Centraal-Afrikaanse Republiek, net over de grens, te evenaren.
Zoals u ziet, zijn de ambachtslui pover uitgerust: ze beschikken alleen maar over een schop, een houweel, enkele emmers en zeven. Deze foto werd genomen in Kasai. U ziet mensen die tien tot twintig meter diep grind uitgraven om een grindlaag te vinden van een dertigtal centimeter dikte waarin zich diamant bevindt.
Anderen daarentegen zijn beter uitgerust. Op de foto ziet u een prauw waarop de delvers een pomp hanteren die met behulp van duikers grind opzuigt van de bodem van de rivier. Het grind gaat dan in zakken en wordt op de oever gezeefd om er diamant uit te halen.
Kleine ondernemingen hebben ook zuigpompen en wasserijen geïnstalleerd op iets grotere boten. Dat gebeurde bijvoorbeeld op de Luluarivier. Om rendabel te kunnen exploiteren, moet het diamantgehalte vrij hoog liggen.
De delvers hebben het niet gemakkelijk We zagen zonet de heuvels, de volgende foto toont een rivier. De delvers hebben een kleine dam gemaakt om het water om te leiden, het grind op te scheppen en het te zeven. Op deze foto ziet u hoeveel de delvers in een tot twee weken kunnen vinden: voor tien of twintig personen is dat niet geweldig.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Zijn de productiecijfers die u hebt gegeven, geldig voor het hele land of moeten we een onderscheid maken tussen het oosten en het westen van Congo?
Is het mogelijk de oorsprong van de diamanten te bewijzen? Deze vraag houdt ons al een hele tijd bezig en de meningen zijn blijkbaar zeer verdeeld. In een interview met een specialist, gepubliceerd in La Dernière Heure van 7 april 2001 en ondertekend met H.Le. - wat waarschijnlijk staat voor Hugues Leclercq - lees ik dat 95% van de diamanten wel herkenbaar is. Dat standpunt hebben we ook hier al van anderen gehoord. Het probleem is wel, aldus nog het artikel, dat het behoorlijk moeilijk is het onderscheid te maken
tussen de Bangui-diamanten en de Kisangani-diamanten. Verder wordt verwezen naar de kleine lettertjes van het certificaat van oorsprong dat de Hoge Raad voor Diamant geeft: "This certificate is given to the client for his own use and benefit and on his own request, without the Diamond High Council, its appointees or the University of Antwerp being able to be held responsible for any claim whatsoever which may be made on the basis of the certificate." Met andere woorden, het certificaat distantieert zich zelfs op het punt van de herkenbaarheid. In hetzelfde artikel lees ik nog iets wat voor ons als overheid heel belangrijk is: "Les responsables de la task force belge qui doit lutter contre le marché illicite du diamant de la guerre jurent pourtant qu'il est impossible d'obtenir la
preuve scientifique de l'origine d'une pierre." Voor ons is dit van grote betekenis om uit te maken in hoeverre een certificaat van oorsprong duidelijkheid kan geven en in hoeverre de ambtenaren op het zicht duidelijkheid kunnen krijgen over de oorsprong van diamant. We moeten immers een onderscheid kunnen maken tussen legale en gesmokkelde diamanten, waar ze ook vandaan komen.
Welke Belgische bedrijven zijn eventueel in joint venture betrokken bij de MIBA-constructie? In het VN-rapport vinden we de naam Comiex terug. Ook daarover zouden we graag iets meer weten.
Hebt u gegevens over de Belgische handelaars die de diamant op de markt brengen in Antwerpen of eventueel via Tel Aviv naar Antwerpen? Voor ons is het belangrijk te
weten welke Belgische bedrijven eventueel bijdragen tot de oorlogseconomie. Of het gaat om legale of illegale diamant, maakt op het ogenblik niets uit. Illegaal is uiteraard illegaal, maar ook de legale circuits van Belgische bedrijven zijn voor ons werk van grote betekenis.
De heer Gilbert Chartry. - Daar kan ik niet op antwoorden.
De voorzitter. - Dat is niet erg. Wellicht kan u ons naar andere personen leiden...
De heer Gilbert Chartry. - De heer Leclercq zal de meeste vragen van die vragen waarschijnlijk wel kunnen beantwoorden.
De heer Hugues Leclercq. - Ja, maar eerst zou ik de organisatie van de diamantmarkt in Congo moeten toelichten. Anders is het niet mogelijk de complexiteit van deze markt te vatten, haar mysterieuze vertakkingen en de invloed van de Belgische handelaars.
De heer Gilbert Chartry. - Ik heb er wel over gesproken met collega's. Ik geloof niet dat de oorsprong van de diamanten vandaag wetenschappelijk kan bewezen worden. U zou zich echter tot andere specialisten moeten wenden. Ik kan u enkele namen geven.
De voorzitter. - De heer Leclercq kan inderdaad interessante informatie verstrekken over bepaalde organisaties en over de manier waarop ze tewerk gaan.
Mijnheer Leclercq, u weet dat vooral de financiering van de oorlog ons interesseert.
De heer Hugues Leclercq. - Ik moet eerst herinneren aan de zeer belangrijke rol van diamant voor de Congolese economie. Dat is niet altijd het geval geweest.
Ik onderscheid drie periodes: 1974 met het hoogtepunt van de Congolese economie, 1989 en 1998, het hoogtepunt van de Congolese diamant (net vóór de tweede burgeroorlog)
Ik zal eerst een algemene uiteenzetting geven over het belang van diamant, waarna ik het over de organisatie zal hebben. Ik zal beginnen bij de structuur die zich net vóór de export bevindt, om geleidelijk af te dalen naar de diamantmijnen. Vervolgens zal ik de weg schetsen die het diamant volgt van de talrijke ontginningen
naar de uitvoercentra. Ten derde zal ik aandacht schenken aan de diamanten waarvan verondersteld wordt dat ze in handen zijn van de rebellen, vooral RCD-Goma en deze uit het noorden, Rwanda en Uganda. Ik zal de verschillende mogelijkheden onderzoeken.
Met twintig miljoen karaat is Congo de grootste wereldproducent van ambachtelijk gewonnen diamant. Voegt men daarbij nog de vijf tot zes miljoen karaat industriële diamant die door de MIBA wordt ontgonnen, dan komt men tot 26 miljoen karaat. Uitgedrukt in karaat, is dat 20 procent van de wereldproductie. Dat is enorm. In waarde is dat 11 procent van de wereldproductie van 1998. In feite speelde diamant tot 1974 een betrekkelijk kleine rol en was het vooral Gécamines dat ervan profiteerde. In
1974 produceerde Gécamines 500.000 ton koper en 17.000 ton kobalt. De MIBA produceerde 13 miljoen karaat. De artisanale productie bedroeg amper 606.000 karaat.
Op jaarbasis betekende dat voor Gécamines 3 miljard dollar - omgerekend naar dollars van het jaar 2000 - voor de MIBA 189 miljoen, voor het ambachtelijk ontgonnen diamant 15 miljoen. Op dat ogenblik werd vier ton goud naar boven gehaald, wat overeenkomt met een waarde van ongeveer 60 miljoen dollar. Diamant vertegenwoordigde met moeite 4,5 procent van de uitvoer, terwijl de mijnbouwonderneming Gécamines instond voor 64,6 procent van de export.
De cijfers voor 1989 zal ik aan de commissie meedelen. Ik zal onmiddellijk
overstappen naar het scharnierjaar 1998 toen de productie van het artisanaal ontgonnen diamant explodeerde. Dit gebeurde net tussen twee oorlogen, na de eerste burgeroorlog van 1976 en vóór troepen uit Rwanda en Uganda het land binnenvielen. Op dat ogenblik was ook de wisselmarkt zeer vrij: er kon gewerkt worden met dollars, nieuwe zaïres of met ruilhandel. Door die grote bewegingsvrijheid is 1998 een zeer belangrijk jaar. De productie van diamant bedraagt 26 miljoen karaat, 6 miljoen door de MIBA en een twintig miljoen door de ambachtelijke delvers die overal in het land actief waren, aan de grens met Angola en natuurlijk ook in Tshikapa. Een groot aantal personen ontgint het heuvelgrind van Mbuji-Mayi, maar ook het riviergrind in het oerwoud, in de regio's van
Bafwasende, Banalia en ook Ituri waar de ontginningen steeds meer aan belang winnen. Op dat ogenblik is diamant goed voor bijna 60 procent van de Congolese export, die zeer sterk gedaald was en nog 1,6 miljard bedroeg. De export van Gécamines bedroeg nog maar 300 miljoen of 18 procent van de totale uitvoer.
Voor het jaar 2000 beschikken we over weinig cijfers omdat er toen veel problemen waren: niet alleen woedde de oorlog, maar kreeg ook de wisselmarkt klappen. Maatregelen werden gevolgd door tegenmaatregelen, monopolies werden toegekend en weer ingetrokken, concessies werden gegeven en weer opgeheven, soms werd eenzelfde concessie toegekend aan verschillende personen. De diamantmarkt was bijgevolg weinig stabiel en de productie daalde tot
ongeveer 4,5 miljoen voor de MIBA en naar schatting 15 miljoen karaat artisanaal ontgonnen diamant.
Wat de Congolese diamantmarkt betreft, zal ik vooral het artisanaal ontgonnen diamant behandelen. Als u dat wenst, kan ik ook spreken over het industriële diamant, dat door de MIBA op een enigszins andere wijze wordt gecommercialiseerd.
`Artisanaal' diamant wordt ontgonnen door ambachtslui en niet door industriële ondernemingen, omdat deze activiteit onvoldoende rendabel is. De ambachtelijke ontginning is wel rendabel omwille van de beperkte uitrusting en de geringe arbeidskosten.
De meeste van de grindafzettingen in rivieren of op heuvels die door ambachtslui worden
ontgonnen, kunnen niet industrieel worden geëxploiteerd. In Angola is dat anders. Daar gebeurt de artisanale ontginning op de kimberlietlaag waarvoor ook de industrie veel belangstelling heeft. Daarom is er veel spanning met de mensen die in de Angolese provincie Lunda Norte industriële exploitatie willen toepassen. De industriële wereld, op de semi-industriële sector en de kleine industriële exploitanten na, interesseert zich vrijwel niet voor de grindafzetting in rivieren of op heuvels in Congo. Dat is het domein van de handwerksman. Hij ondervindt er weinig concurrentie vanwege degenen die op industriële manier te werk gaan.
Antwerpen blijft een grote afzetmarkt. Ondanks de gebeurtenissen van de jongste jaren is
Antwerpen de gemakkelijkste en best bereikbare afzetmogelijkheid. De formaliteiten zijn betrekkelijk eenvoudig, de markt is zeer groot en men krijgt er de prijs die is overeengekomen. Antwerpen is het kruispunt van de handel. Het is de woonplaats van de Libanese, de Indische en de Pakistaanse gemeenschap, en van de Antwerpse joodse gemeenschap, met al haar vertakkingen naar het oosten. Daarbij mogen we de concurrent van de in Congo ontgonnen diamant niet vergeten, namelijk de Israëlische filière met haar bijzondere kenmerken en markt in Tel Aviv. Ik gebruik wel degelijk de term `filière' en niet Israëlische gemeenschap van diamantairs van Tel Aviv. Sommige filières zijn overigens ook actief in Angola.
Dat is dus de
markt. Wat gebeurt er met de diamant bij het verlaten van het gebied? De ontginning gebeurt door Goma voor Congo, Kigali voor Rwanda en Entebbe - als luchthaven - voor Uganda, maar er is altijd een juridisch en een staatskundig kader voor de uitvoer. In Congo is er een instelling, die vroeger Centre national d'expertise des substances minérales précieuses heette, maar die vandaag de pompeuze naam Centre d'expertise, d'évaluation et de certification du diamant congolais draagt. Deze instelling is verbonden met een ander overheidsbedrijf, de DDC, Développement du diamant congolais. Het is een overheidsonderneming met ongeveer 300 werknemers, die als doel heeft de diamanten die door de verschillende erkende comptoirs worden aangeboden, te
controleren en de waarde ervan te ramen. Dit expertisecentrum controleert of de comptoirs zich aan de voorschriften houden, of ze de waarborgsom van 50.000 dollar hebben betaald, of ze de individuele anticipatieve heffing van 250.000 dollar hebben betaald, of ze zijn ingeschreven in het handelsregister en of ze hun belastingen betalen. Het centrum controleert tevens of de comptoirs de administratieve vergoeding van 1,5% betalen en of ze alle exportformaliteiten hebben vervuld, met name of ze het exportrecht van 1,5% hebben betaald. De totale verhaalkosten bedragen dus 3%. De Staat put dus inkomsten uit de geraamde bedragen.
Na de raming zijn correcties en aanpassingen mogelijk.
Over het algemeen aanvaardt men de
schatting van de erkende comptoirs, behalve wanneer zich spanningen voordoen.
Om te mogen exporteren is de toestemming van het Centre d'expertise et d'évaluation nodig. Dat geldt ook in Goma en voor de diamant uit Kisangani. Het departement van gronden, mijnen en energie van het RCD, gevestigd in Goma, controleert de ingeschreven aankoopcomptoirs. Er zijn er een tiental, maar ze geven zeer weinig aan. Volgens de statistieken die ik heb geraadpleegd, zou er in 2000 ongeveer 100.000 karaat zijn verhandeld. Uitgaande van een prijs van 73,5 dollar per karaat, gaat het dus om een relatief bescheiden bedrag.
Uganda heeft goud, maar slechts in kleine hoeveelheden. Dat goud wordt uitgevoerd. In Entebbe werd
in 2000 ongeveer 9000 karaat geregistreerd. Dat is dus geen goed kanaal om goud uit te voeren, net zoals Goma en Kigali geen goede kanalen zijn voor de diamantexport.
De uitvoer van deviezen in het oosten heeft niet zozeer met diamant dan wel met goud te maken. In 1998 werd 15 à 17 ton goud uitgevoerd naar Rwanda en Uganda. De handel in goud is veel belangrijker dan de diamanthandel.
In 1998 waren er 37 erkende comptoirs, die zaken deden met 200 buitenlandse kopers. Thans zijn er nog slechts een tiental erkende comptoirs en een honderdtal buitenlandse kopers.
Enkel de erkende comptoirs zijn wettelijk. Misschien vormen zij wel de enige juridische basis in de artisanale
diamantontginning. Die basis is noodzakelijk omdat de diamantair de nodige formaliteiten moet vervullen om de veiligheid van de zending te waarborgen.
Elke zending vertegenwoordigt tweemaal per maand een bedrag van twee à drie miljoen, soms zelfs vijf miljoen dollar. De afmetingen van de pakken zijn vrij beperkt. Aangezien diefstal gedurende het transport mogelijk is, eisen de verzekeraars een reeks administratieve formaliteiten: uitvoerdocumenten, transportbrieven, certificaten die door het land worden geëist, enzovoort.
U zegt dat vele Libanezen het risico nemen om het materiaal in tassen te vervoeren zonder een verzekering af te sluiten. Dat is uiterst gevaarlijk. Als er een pak wordt gestolen, is
de winst van de hele diamantlading verloren. Daarom vervullen alle diamanthandelaars nauwgezet de administratieve formaliteiten en kunnen ze zonder problemen Antwerpen bereiken en de douane passeren.
Thans eist men een certificaat. Ik wijs erop dat dit geen enkele waarborg inhoudt inzake de herkomst van de diamant. Het levert een kleine vergoeding op voor degene die het certificaat toekent. Het certificaat speelt geen enkele rol, het heeft uitsluitend een administratieve betekenis. Om uit Congo te worden uitgevoerd, moet de diamant vergezeld zijn van een certificaat. Er is een tendens om deze formaliteit af te schaffen. Dat is reeds het geval in Goma.
Er is dus een hele reeks formaliteiten. De comptoirs laten de
kopers voor hen werken. U kan de verschillende vertakkingen al ontwaren.
In 1998 waren er 200 kopers, vandaag nog slechts 100. Sedico was het modelcomptoir van De Beers. Dit model is tot in 1998 blijven bestaan in de commercialisering van de artisanaal ontgonnen diamant. Er waren tien kopers in de grote Congolese diamantregio's.
Voor een speciale arbeidskaart moet men jaarlijks 3000 dollar per buitenlandse koper betalen. Deze richt dan een aankoopbureau op. De aankoopbureaus zijn gevestigd in de grote centra waar de aanvoer van diamanten is geconcentreerd: Tshikapa, Kaemba, Tembo, Kisangani, Mbuji-Mayi. In het oosten zijn er geen. Het oosten is Goma. Wegens de oorlog is Kisangani thans enigszins verlaten en
gebeurt alles buiten de stad. Dat was in 1998 anders.
De buitenlandse kopers ontvangen de diamanten van grote handelaars, de trafikanten, zoals de Congolese diamanthandelaars Kasagine en Nugoka. Het is de regel dat buitenlanders niet toegelaten zijn in de gebieden die voor artisanale ontginning bestemd zijn. De buitenlander die deze regel niet respecteert, zal wat overkomen; hij verdrinkt, verbrandt of verongelukt. Voorbij Tshikapa, zijn er alleen nog Congolese handelaars.
De grote Congolese handelaars doen rechtstreeks zaken met de erkende comptoirs. Die Congolese handelaars kunnen rekenen op de steun van andere handelaars die men A-handelaars noemt. Het zijn kopers - men noemt hen niet trafikanten - die zich
naar de groeven begeven om er te onderhandelen met de delvers. Er wordt uiteraard een commissieloon overeengekomen met de baas. Die heeft geen exploitatievergunning. De mijnoverheid heeft hem wel een soort exclusief recht verleend voor een gebied dat bestemd is voor artisanale diamantontginning. Het is een kwestie van traditie; men moet tot een akkoord komen met de chef, die gewoonlijk ook de manager en encadreuris. Encadreur is een rechtsterm waarmee men de houder bedoelt van de vergunning om de ertsen te ontginnen en die de jonge delvers ook leert hoe ze moeten werken. Deze term is ontstaan in de geest van intellectuelen in Kinshasa die dachten dat de houder van de concessie het werk van de delvers kon verbeteren. Dat is uiteraard helemaal niet het geval.
In de kampen is hij echter wel de man met de meeste macht. Ik spreek over kampen omdat de enige diamant die kan worden gebruikt om de oorlog te financieren vooral in het riviergrind in de oostelijke provincie te vinden is. Men moet dus goed begrijpen hoe het systeem in Kisangani werkt.
Handelaars van het eerste en van het tweede niveau begeven zich naar de diamantgroeven.
Hoeveel groeven zijn er?
Dat is een moeilijke vraag. De gouverneur van de oostelijke provincie wil uiteraard graag weten waar de groeven zich bevinden.
In de omgeving van Kisangani zijn er 316 diamantgroeven. Met groeven bedoel ik exploitaties van
enige omvang. In de groeve van Lolimabe werken 2000 mensen. In een groeve werken gemiddeld tussen 450 en 1800 delvers.
In Mbuji-Mayi en Tshikapa zijn er individuele en onafhankelijke ontginningen met twee tot vijf delvers, maar in de 28 groeven die we hebben gevonden, hebben we 13.000 delvers geteld.
In de streek van Kisangani zijn er minstens 50.000 delvers. Ter vergelijking: de MIBA heeft 5000 werknemers in dienst. Het blijft niet bij die 50.000 delvers. Er moeten nog 18% handelaars bij worden gerekend, waarvan 3% kopers. Zo liggen ongeveer de verhoudingen in de kampen.
De delvers gaan naar de groeven, maar ze wonen in een diamantdorp, een kamp dat georganiseerd is zoals een
staat. Het kamp heeft een administratie en een politiedienst die toeziet op het naleven van de kampregels.
Het leven in het kamp is zeer hard, maar er heerst vrijwel geen willekeur. Diefstal en overspel zijn uit den boze. De zondag is rustdag, op andere dagen wordt gewerkt van 6 uur tot 21 uur. Er zijn ook hygiënische voorschriften. Al die regels moeten bijdragen bij tot de veiligheid.
Het is zeer moeilijk een delver uit te buiten. Hij zou het al vlug afstappen en bij de concurrentie gaan werken. U mag niet vergeten dat er 816 concurrerende groeven geteld zijn.
Na de veranderingen ingevolge de bezetting is een van de grote directeurs, de heer Picoro, weggegaan
en toen ging het mis met de groeve.
De ontginning vlotte niet meer. Als het noodlot toeslaat gaat de hele familie van de concessiehouder ten onder. Ze verliest het inkomen dat ze haalt uit de bijdrage van 10 tot 15 dollar die elke delver bij inschrijving moet betalen.
Alle kampen zijn op dezelfde manier georganiseerd. De gravers verkopen aan de plaatselijke kopers. Deze verkopen aan grotere handelaars, die zich op hun beurt wenden tot het aankoopbureau. Het aankoopbureau gaat naar het officieel erkend comptoir. De graver is tussen 25 en 35 jaar oud. Hij komt om tweeduizend dollar te verdienen. Het graven is een loterij: het gebeurt dat iemand veel meer verdient dan tweeduizend dollar, maar het gebeurt ook dat hij
niets verdient. De gravers zijn meestal universitairen, priesters, armen. Men vindt er ook mensen die niet hebben gestudeerd maar die wel feeling hebben voor diamant. In de kampen noemt men dat de `stallen': twee tot vijf man met een `stalchef'. Zij weten waar diamant te vinden is. Op hun aanwijzingen wordt het grind gegraven, soms in de modder in uiterst moeilijke omstandigheden. In het kamp is er ook een vreemde gilde, de `métanneurs' die aan prospectie doen om nieuwe diamantaders te vinden. Meestal zijn dat oude gravers met veel feeling voor diamant. Een magische bescherming voorkomt anarchie in dit harde wereldje. Er zijn strenge regels om ruzies over familieaangelegenheden, diefstallen, enzovoort, te voorkomen. Overtreders worden niet gestraft met de dood, maar met zweepslagen
en gevangenisstraf. De gevangenis is een gat van vijf of zes meter diep waarin de gestrafte gedurende tien of veertien dagen moet blijven. Als hij eruit komt, wordt hij verbannen: hij krijgt een kaars, een doos lucifers, wat arachideolie en een fles water en hij moet terug naar huis, soms te voet. De groeven zijn immers afgelegen. Het centrum van Kisangani bijvoorbeeld bevindt zich in een straal van 120 kilometer, langs de weg van Banalia. Er moet dan nog vijftien tot twintig kilometer te voet of per fiets worden afgelegd.
Het leven rond het diamant heeft ook een commerciële zijde. De dragers, die meestal gravers worden, dragen hun last op het hoofd of hebben een oude fiets en leggen zo de weg naar het kamp af. Hun pakken bevatten hoofdzakelijk
voedingsmiddelen en kledingstoffen, maar ook geneesmiddelen die een belangrijke rol spelen omwille van de geslachtsziekten, malaria, enzovoort. Er zijn dus apothekers in het kamp. Het kampleven is zeer goed gereglementeerd. Zo mag er na 9 uur geen muziek meer gespeeld worden. Op deze manier wordt het diamant beschermd op zijn weg tot aan het aankoopbureau en het comptoir, waar de buitenlandse kopers te vinden zijn. We vinden daar ook tussenpersonen die de personen met elkaar in contact brengen en daar een commissie voor krijgen. We kunnen dus spreken van een heus netwerk: tienduizenden personen zijn betrokken bij het diamant.
Ik wijs ook op het belang van de Afrikaanse vrouw voor de buitenlandse koper. De vrouwen die tot de Lokele- en Balubastammen
behoren, geven de aankomst van goederen door. De buitenlandse kopers hebben dus een vrouw nodig om op de hoogte te zijn.
In 1998 was de artisanaal ontgonnen diamant goed voor 758 miljoen dollar. Ik neem het voorbeeld van Kisangani om u een idee te geven van de organisatie. In het kamp moeten de stenen van minder dan een karaat niet aangegeven worden. Soms vormen tien tot vijftien kleine steentjes samen een karaat. Stenen van meer dan één karaat blijven eigendom van de graver, maar hij moet ze in het kamp aangeven en een heffing betalen. Een steen van tien karaat is een groot probleem. Een beheerscomité, bestaande uit de bestuurders van het kamp en vertegenwoordigers van de delversvereniging, spreekt zich uit over de
verdeling.
Wanneer iemand bijvoorbeeld het kamp probeert te verlaten met stenen die niet aangegeven zijn, wordt hij onmiddellijk aangehouden, zijn bezittingen worden in beslag genomen, hij wordt in het gat gegooid en nog dezelfde avond verbannen. Hij moet zijn plan trekken in het woud. De mensen geven dus alles aan en op die manier heeft men ook een vrij nauwkeurig idee van de productie van het kamp. Tussen het kamp en Kisangani betaalt men voor het diamant 65 tot 70% van zijn waarde in Kisangani. Tussen Kisangani en Kinshasa is er nog een verschil van 5 tot 7% om de kosten te dekken. De delver ontvangt 65% van de waarde van het diamant dat vanuit Kinshasa zal worden uitgevoerd, wat toch een belangrijke toegevoegde waarde is. De prijs in Kinshasa is
de exportprijs, maar dat is niet de prijs die bij het nationaal expertisecentrum wordt aangegeven. De diamantairs kennen deze prijs zeer goed. Hier geldt het principe van de communicerende vazen. Als de heffingen hoog zijn - 5 of zelfs 10% zoals onder Laurent-Désiré Kabila - is niemand nog bereid om via Kinshasa te exporteren. Wanneer men niet meer in dollar kan betalen, wanneer men de edelstenen op een beurs moet kopen met Congolees geld en men zijn producten moet verkopen aan kopers die met dollars betalen, is de handel onmogelijk. Als de overheden de diamanthandel willen aantrekken, dan moeten ze de heffingen beperken, bijvoorbeeld tot 3%. Is het percentage hoger, dan daalt de waarde of wordt er gefraudeerd. Dat is een vorm van compensatie.
Hoe zou men 20 miljoen karaat per maand trouwens kunnen controleren? Dat zou een enorm werk zijn. Het gaat dus om een raming.
Is de delver op de hoogte van de rijkdom die zich in zijn groeve bevindt? Kent hij de prijzen in Kinshasa? Ik heb verschillende verkoopszittingen bijgewoond, het is een echte kermis. De buitenlandse koper is omringd door alle Congolese diamantairs die cijfers schreeuwen. Het is een uiterst stresserend beroep omdat men voortdurend bang is om vergissingen te begaan. Dat is trouwens de reden waarom men niet lang buitenlandse koper blijft. De prijs is gekend. Die informatie verspreidt zich razendsnel via `radio trottoir'. Op die manier kent de delver ook zeer vlug de prijs in Kinshasa en zijn grote prijsverschillen
onmogelijk. De delver ontvangt 60 tot 65%. De handelaar strijkt zijn commissie op. Die kan aanzienlijk zijn, omdat hij het diamant in handen krijgt en het al om grotere hoeveelheden gaat.
Deze handelaars zijn 30 tot 33 jaar oud. Het zijn bijvoorbeeld priesters of mensen die een tijd gestudeerd hebben en snel uit het hoofd kunnen rekenen.
Ik heb de commercialisering via de kampen uitgelegd. De commercialisering van het riviergrind is natuurlijk minder belangrijk en verloopt enigszins anders. Op de plaatsen waar er geen kamp is, vinden we een territoriumchef, een prauw en een kleine aanlegsteiger. De sterksten hebben een kleine compressor, een motorspuit en een duiker. Sommige duikers hebben geen pomp; zij scheppen
het grind op of maken kleine dammen. Gewoonlijk wordt er aan de chef en aan alle personen ter plaatse een percentage van het grind afgestaan. In de kampen wordt dat percentage betaald in dollar of in Congolese franken.
De voorzitter. - Mag ik u vragen tot de kern van de zaak te komen? Wat u zegt, is wel erg interessant, maar onze commissie is vooral geïnteresseerd in het economisch belang en in de weg die het diamant volgt.
De heer Hugues Leclercq. - Het diamantwordt uitgevoerd door een tiental comptoirs. De prijs is vergelijkbaar met de markprijs, want het verschil bedraagt 3 tot 5%.
Als men spreekt over de diamantmarkt, dan spreekt men over 500.000 personen. De 750 miljoen dollar wordt verdeeld over ontzettend veel personen, in tegenstelling tot het coltan of het goud waarbij er op het einde van de weg slechts enkele personen zijn. Bij het diamant is er een heel netwerk. Een diamantair kan zich met niets anders bezig houden. Hij kan bijvoorbeeld geen wapens verhandelen, wat de transporteurs wel kunnen. Sommige wapenhandelaars nemen direct contact op met de regeringen. Diamant wordt heel anders geëxploiteerd dan coltan. De
toegevoegde waarde wordt verdeeld over ongeveer 500.000 betrokkenen en de betrokkenen kunnen niet geëxploiteerd worden. Wie niet tevreden is, moet maar een andere groeve opzoeken. Het gaat om een perfecte concurrentiële markt die enorm veel werk vraagt. De diamanthandelaars hebben geen andere bron van inkomsten. Wanneer een deal mislukt, verliezen ze veel geld. Zoals ik al zei, blijft er van die 750 miljoen dollar voor hen maar 3,5 tot 5% over. Bij de artisanale ontginning van het Congolese diamant kunnen de arbeiders nu eenmaal niet uitgeschakeld worden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De prijs per karaat voor de diamant uit de DRC ligt heel wat lager dan voor de diamant uit Botswana, Rusland en zeker van Angola.
Daar rijst toch een probleem. U hebt het over meerwaarde en uitbuiting, maar Congo realiseert 20% van de wereldproductie van diamant en ontvangt daarvoor de laagste prijs per karaat. Die diamant mag dan nog langs alle mogelijke kanalen worden uitgevoerd, maar tegen zo een lage prijs per karaat moet er een enorme hoeveelheid worden uitgevoerd om 750 miljoen dollar opbrengst te realiseren.
In 1996 werd er voor de diamant uit Angola 330 dollar per karaat betaald. Dat is bijna tien keer meer dan voor de diamant uit
Congo. Hoe is het de jongste jaren met die prijzen gesteld? Hoe profiteert de handel naar Antwerpen of Israël van die tienduizenden kleine gravers?
De heer Hugues Leclercq. - Zoals de heer Chartry al verklaarde, is het Congolese diamant absoluut niet van dezelfde kwaliteit als het diamant uit Angola of Sierra Leone.
Het diamant van Kisangani krijgt de beste prijs. Voor de 100.000 karaat uitgevoerde diamant wordt gemiddeld 75 dollar per karaat gegeven, wat volgens mij toch al een mooi bedrag is. De delver in de mijn ontvangt tussen 60 en 180 dollar per karaat en hij kan zelfs tot 250 dollar krijgen. De diamant wordt dan in Kisangani 30% duurder doorverkocht.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat begrijp ik niet goed. Ik hoor dat de graver tussen 60 en 180 dollar per karaat ontvangt en dat de verkoopprijs bij de export gemiddeld 75 dollar per karaat bedraagt. De gemiddelde prijs die de delver krijgt, is dus hoger dan de exportprijs. Hebt u daar een verklaring voor?
De heer Hugues Leclercq. - Dat hangt af van het gemiddelde. In het geval dat ik citeerde, kreeg de delver in de groeve gemiddeld 50 dollar per karaat.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Er is nog een ander onbegrijpelijk element. Voor Kisangani wordt gesproken van 100.000 karaat, terwijl u zegt dat er tienduizenden delvers en honderden mijnen zijn. Indien er 50.000 delvers waren, zou elke delver dus... (Onderbreking door de getuige)
De heer Hugues Leclercq. - Hoeveel karaat kan een delver volgens u bijeenkrijgen? Alleen als hij geluk heeft, komt hij aan 1.000 dollar.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Hoeveel verdient een delver gemiddeld per maand?
De heer Hugues Leclercq. - Dat is zoals in de loterij, hij moet geluk hebben. Ik had het over 50.000 delvers. Men zegt mij dat 20% van hen geen frank verdient en na twee tot drie maanden weer weggaat. Het zijn zelfstandigen en zij worden niet betaald.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - honderdduizend karaat per jaar voor vijftigduizend delvers, dat is twee karaat per jaar per delver.
De heer Hugues Leclercq. - Ik neem aan dat een deel van de 250.000 karaat teruggaat naar Kinshasa. Ik heb het over aankoopkantoren die niet geregistreerd staan bij de erkende aankoopcomptoirs in Kinshasa.
Men heeft een luchthaven nodig; om die reden zijn Kinshasa en Bujumbura ideale steden voor de export van diamant. Als naar Entebbe of Kigali wordt geëxporteerd, rijzen er veiligheidsproblemen voor de diamantairs.
Er zijn tussen de 400.000 en 500.000 delvers want ze hebben allen de kans om de jackpot te winnen. Wie de diamant van 766 karaat vindt, wint die jackpot. Twintig miljoen karaat is veel, maar de prijs is zwak. In Tshikapa is 85% industriële diamant en
15% edelsteendiamant. In de provincie Lunda Norte, in Angola, ligt de prijs tussen 120 en 220 dollar per karaat.
De Beers heeft altijd met opzet een iets hogere prijs betaald omdat de handel op kleine schaal in artisanaal ontgonnen diamant niet haar doel was. In 1998 heeft De Beers 600.000 karaat geëxporteerd tegen 85 dollar per karaat.
Ik baseer me op de cijfers van De Beers, die weinig karaat heeft. Ze heeft de interessantste diamanten uitgekozen. Anderen betalen 12 dollar per karaat, maar gelet op het aantal gaat het om industriële diamant. Er zijn 40 tot 50 categorieën van diamanten en de prijs verschilt van categorie tot categorie, naargelang de kleur enzovoort. Het is zeer
moeilijk.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Sommige cijfers zijn onbegrijpelijk. U heeft het over 750 miljoen dollar en 25 miljoen karaat. Dat betekent dat gemiddeld per karaat 30 dollar wordt betaald.
De heer Hugues Leclercq. - Het gemiddelde ligt op 40 dollar voor artisanaal ontgonnen diamant en 10 dollar voor industriële diamant van de MIBA.
Zo betaalde men in 1998 voor artisanaal ontgonnen diamant, dus niet het diamant van de MIBA, 43 dollar. Het artisanaal ontgonnen diamant in Mbuji-Mayi bevat zeer veel industriële diamant.
Er is te veel volk. Als men in Kinshasa een diamant toevertrouwt aan een Congolese handelaar, is heel de stad op de hoogte.
Wat de heffingen betreft, is men tevreden als men 1,5% exportheffing betaalt en 1,5% administratieve vergoeding. Dat is de nieuwe regering van Joseph Kabila. Als de heffing een
beetje omhooggaat, dan verlaagt men de waarde een beetje, of men... De Beers heeft 85 dollar betaald, de anderen veel minder. De officiële waarde varieert, maar ze komt niet overeen met de waarde die in Kisangani en aan de delvers wordt betaald.
Ik heb u het officiële gemiddelde gegeven; dat is 28 dollar per karaat. Volgens de gegevens die het Centre national d'expertise in 1998 vrijgaf, was het gemiddelde 27,18 dollar per karaat. Iedereen weet dat dit niet juist is. Voor de kopers die ik heb ontmoet onder de 13.000 kopers in Kisangani ligt het gemiddelde bedrag dat aan de delver wordt betaald tussen 45 en 60 dollar.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Er wordt dus een bedrag gedeclareerd dat manifest lager ligt dan de variabele gedeclareerde bedragen.
De heer Hugues Leclercq. - Inderdaad.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Die 750 miljoen dollar komen niet met de werkelijkheid overeen...
De heer Hugues Leclercq. - Neen. Voor 1998 zijn de officiële cijfers: 19.252.851 karaat, verkocht voor 356.839.146 dollar, met een gemiddelde van 23,58 dollar. De heer Rombouts zal bevestigen dat volgens geen enkele statistiek voor 350 miljoen dollar aan diamant in Antwerpen is aangekomen. De statistieken worden door de prijs bevestigd.
Ik geef u de prijzen na onderzoek: de gemiddelde prijs die aan een delver werd betaald voor tien honderdste karaat in Kisangani, in de groeve van Picoro, is 80 dollar per karaat. Boven het karaat wordt het ernstig. Voor de delver, voor 95 honderdste karaat, is het 250 dollar per karaat met zeef 21. In Kisangani komt daar nog 30% bij voor de makelaar en de koper.
De bedragen die worden genoemd, variëren tussen 250 en 280 dollar. In Kinshasa is de prijs 300 dollar.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De gegevens die u ons verstrekt, zijn weliswaar wetenschappelijk en officieel. Voor de commissie is het echter belangrijk om zich een algemeen beeld te vormen van de situatie.
Kan u voor een bepaald jaar aangeven hoeveel de diamantproductie van Congo bedraagt, bij voorbeeld 1,2 miljard dollar, hoeveel daarvan in het Oosten van Congo en hoeveel in het Westen van Congo wordt gerealiseerd, hoeveel daarvan door het Oosten en hoeveel daarvan door het Westen wordt geëxporteerd, hoeveel dat opbrengt aan heffingen in het Oosten en hoeveel in het Westen en bij wie deze heffingen terechtkomen.? Uit dit eenvoudige plaatje zouden wij al enkele politieke conclusies kunnen
trekken.
Het is voor ons belangrijk om te weten te komen wie die heffingen heeft betaald en hoe we een koppeling kunnen maken met het honderdtal buitenlandse kopers dat zich aandient bij de tien erkende handelsposten. Bestaan er links met België? Het commerciële luik in België is voor ons van de grootste politieke betekenis.
De voorzitter. - Ik zou nog een stapje verder willen gaan. U hebt de prijsvorming in detail toegelicht, maar het interesseert ons ook op welke wijze de diamant die van Kisangani naar een andere plaats wordt vervoerd om van daaruit te worden geëxporteerd, bijdraagt tot de financiering van de oorlog.
Anderzijds wensen wij ook de betrokken belangen te kennen. De meesters wisselen natuurlijk, maar welke organisatie ter plaatse ook de overhand heeft, zij organiseert zich ongetwijfeld zodanig dat zij een graantje kan meepikken van de opbrengst. Diamant wordt vaak geassocieerd met wapenaankopen. Volgens verschillende bronnen zou diamant een tegenprijs vormen voor wapens. Klopt dat of niet?
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - In één van de recentste VN-rapporten wordt benadrukt dat de invoer van diamanten uit Congo naar Antwerpen sterk verminderd is de jongste jaren. Wie zijn de nieuwe kopers op de markt in Congo? Via welke weg worden de diamanten uitgevoerd? Er moet toch een verschuiving zijn opgetreden in de diamanthandel.
De heer Hugues Leclercq. - De hoogdagen van het Antwerpse diamant lagen tussen 1996 tot 1998. Na 1998 is de productie in Congo van 26 miljoen karaat naar 15 miljoen teruggevallen.
Een andere factor is de markt van Tel Aviv. We stonden toen aan de vooravond van een soort monopolie. Een belangrijk deel van het diamant is vertrokken via de filière van Tel Aviv, die aan belang heeft gewonnen.
Volgens de laatste informatie waarover ik beschik voor het jaar 2001 is Antwerpen langzaam zijn plaats aan het herwinnen. Het is natuurlijk veel gemakkelijker om in Antwerpen zaken te doen. De stad is en blijft de mondiale draaischijf voor ruwe diamant. De joodse gemeenschap in
Antwerpen, die aankoopfilières had, is achteruitgegaan. De Libanese gemeenschap is in haar plaats gekomen.
We mogen ook niet denken dat de zaken veranderen. Wie in 1985 en 1988 daar was, is er nu nog. We mogen niet vergeten dat familiebanden een belangrijke rol spelen in zowel de Libanese als de joodse gemeenschap. De namen zijn misschien veranderd, maar het gaat dan eens om een neef, dan weer om een oom.
Ten tijde van de Israëlische interventie, die verband hield met het optreden van UNITA in Angola, dacht ik dat de rol van Antwerpen in het ruwe diamant drastisch zou achteruitgaan.
Dat is niet alles. Congo speelt een belangrijke rol, evenals de markt van Bombay,
nu Bombay zijn ruwe diamant rechtstreeks aankoopt. Er zijn echter zeer weinig Indisch-Pakistaanse diamantfilières in Congo. Het leeuwendeel van de handel is voor de Libanese gemeenschap; op de tweede plaats komt de joodse gemeenschap van Antwerpen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Is de diamantexploitatie werkelijk afgenomen? Naast de officiële diamanthandel is er immers ook de niet officiële.
De heer Hugues Leclercq. - Men slaagt er niet in een onderscheid te maken tussen wat officieel is en wat niet. De Antwerpse diamantwereld is een informele wereld met enkele regels. Hij heeft altijd niet-officieel gewerkt.
Het document van het Centre national d'expertise heeft als titel `officieel document'. Het is echter geen referentie met betrekking tot het diamant.
Ik weet dat ik de leden van deze assemblee soms moet choqueren. Officiële diamant bestaat niet. De Beers zelf werkt niet officieel. De MIBA wel, maar dat is een fabriek.
Voor het artisanaal ontgonnen diamant bestaat er niets officieel.
Ik kan zelfs niet beweren dat ik een onderscheid tracht te maken tussen wat uit het oosten komt en wat uit het westen. Kisangani is een middel om het diamant naar Kinshasa te brengen. Het is zeer moeilijk om het naar Brussel of Goma te brengen.
Voor goud is het makkelijk, je hebt Bunia. Maar als je tot de Sankuru gaat, is het moeilijk een middel te vinden om met diamanten buiten te geraken.
De voorzitter. - Waarom is het zo moeilijk; er is toch een luchthaven in Kisangani...
De heer Hugues Leclercq. - Dat is geen internationaleluchthaven. Die heeft men nodig.
De voorzitter. - Het is toch niet moeilijk om diamanten met kleine vliegtuigen te transporteren...
De heer Hugues Leclercq. - Neen, maar er is wel een verbinding tussen Kisangani en Brussel nodig.
De voorzitter. - Het is gemakkelijk om kleine vliegtuigen te vinden die van Kisangani naar Kigali of Kampala gaan.
De heer Hugues Leclercq. - Dat gebeurt ook, maar er zijn landingsbanen nodig.
De voorzitter. - Dat was juist mijn vraag.
De heer Hugues Leclercq. - Men heeft hoe dan ook een exportdocument nodig.
Ik denk dat het aandeel van het clandestiene diamant zeer klein moet zijn omdat het veel te gevaarlijk is.
Ik weet niet of u beseft dat het verlies van een collo heel de jaarcampagne in het water doet vallen omdat de winstmarge tussen 3 en 4% ligt.
De Libanese netwerken zijn misschien een beetje verschillend, maar wie naar Antwerpen wil, heeft documenten nodig. Zeker als men verzekerd wil zijn.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In het recentste VN-rapport wordt verwezen naar Limo Diamonds van de gebroeders Fischer, de Victoriagroep van de Nassourclan en het Belgische bedrijf Egimex. Wij moeten vaststellen of die diamanten van Congo afkomstig zijn of via Congo werden verhandeld, en uitmaken of het om bloeddiamanten gaat. Op welke wijze kunnen wij op het VN-rapport inspelen? België wordt in dat rapport al weer eens aan de schandpaal genageld. Wij weten dat er goed werk wordt geleverd in de diamantsector, maar dat blijkt nog niet goed genoeg te zijn. Op de wereldmarkt is er enorme concurrentie en wordt er getracht om Antwerpen, dat aan het heropleven is, weer neer te halen. De Beers en de Angelsaksische wereld spelen hier een rol
in.
Wij willen het onderscheid maken tussen concurrentiele daden en illegale daden, en uitzoeken hoe die laatste juridisch kunnen worden bestreden. In Antwerpen zijn experts aanwezig, de elf van Economische zaken en enkele mensen van Financiën. Hoe gebeurt de controle? De heer Leclercq zegt dat in de diamanthandel niets officieel is. In België móet alles officieel zijn. Hoe kan de illegale diamant in het legale circuit terechtkomen?
De heer Hugues Leclercq. - Alles wat via het CNE in Kinshasa het land verlaat, is officieel: de stempels, de vrachtbrief, de certificaten. Dit geldt voor alles wat in Antwerpen wordt geïmporteerd, of het uit Angola komt of van om het even waar.
Een deel van de certificaten wordt in Kigali opgesteld. In Angola zijn de formaliteiten perfect. Voor goud ga je beter naar Entebbe of Bujumbura, maar de diamantairs doen dit om allerlei redenen niet. In Kigali is het veel moeilijker om aan documenten te geraken. De documenten van de Verenigde Naties waarover u het had, bevatten geen douanegegevens over Rwanda. Ik heb de cijfers bestudeerd en het gaat slechts om schattingen. Rwanda exporteert geen
diamant.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De mensen van ter plaatse zeggen ons dat de diamanten vanuit Oost-Congo illegaal naar Kigali worden overgebracht. Van daaruit komen ze op de wereldmarkt terecht. De Rwandezen beheersen vandaag alle mijnen. Diamant komt in Congo niet meer op de markt, maar wordt illegaal naar buiten gebracht en komt zo ons illegaal circuit binnen.
Gewone diamantairs, die het niet zo goed begrepen hebben op de Hoge Raad voor Diamant, kunnen misschien wat meer vertellen over de manier waarop illegale diamant ons land binnenkomt.
De heer Hugues Leclercq. - Voor mij is illegaal diamant diamant zonder papieren. De diamantwereld is zeer gesloten; ik tracht er al sinds 1975 binnen te raken. De diamantairs zullen u niets zeggen. Sommige experts, zoals de heer Charlier, kunnen u erover vertellen.
Een illegale diamant is zeer gevaarlijk. Wat wil men doen zonder papieren? Alleen al om een verzekering te sluiten, zijn papieren nodig.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het verlies van een grote partij kan de delvers veel schade berokkenen. Toch zijn er binnen de politieke overheid die een gebied of een economie controleert velen bereid dit risico te nemen.
U had het over het officiële cijfer van 350 miljoen dollar. De ramingen lopen op tot 750 miljoen dollar. Wij hebben de indruk dat het om een te lage raming gaat, omdat de partijen op de markt van Kinshasa naargelang van de belangen te laag worden geschat.
De heer Hugues Leclercq. - Niet op de markt.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Er moet ook met alle andere filières rekening worden gehouden. U zegt ons dat Kisangani verbonden is met Kinshasa, wat we moeilijk kunnen begrijpen. Het is algemeen geweten dat Kisangani gecontroleerd wordt door het RCD en door Rwanda, dat een brutale repressie voert met als hoofddoel de diamant te controleren. Dat zeggen alle waarnemers die uit Kisangani terugkomen.
De heer Hugues Leclercq. - U heeft volkomen gelijk. De Rwandezen hebben zich vergist. Ik verzeker u dat met diamant geen fortuin te verdienen is. Mocht ik in de plaats van de heer Kagame zijn, dan zou ik me concentreren op coltan of goud. Ga ter plaatse kijken. Honderdduizend karaat in Kisangani? Wat kan men daarmee doen? Nemen we de Congolese Staat. Laurent-Désiré Kabila heeft de diamantsector onder zijn controle willen brengen. Hij is er nooit in geslaagd. Men kan ooit wel eens een cijfer opleggen, om een voordeel te hebben, maar men kan de sector onmogelijk gedurende een jaar controleren.
De voorzitter. - Blijkbaar zegt u dat de diamanten uit Kisangani nog altijd via Kinshasa gaan?
De heer Hugues Leclercq. - Een deel wel. Via Lodja. Weet u, eens het is opgepikt en in de Sankuru terechtkomt, wordt het moeilijk.
De voorzitter. - En de diamanten?
De heer Hugues Leclercq. - De kleine dragers kunnen tot Mbuji-Mayi gaan.
De voorzitter. - Men kan ver gaan met die kleine dragers...
De heer Hugues Leclercq. - Ja, maar men moet in elk geval in het circuit van Kinshasa binnengeraken.
De voorzitter. - Ik heb een groot deel van Congo bezocht met een kleine drager. Men kan daar ver mee geraken en heel wat diamanten meenemen.
De heer Hugues Leclercq. - Ja, maar met een kleine drager kan men niet buiten Congo geraken. Met een kleine drager gaat men naar Kinshasa.
De voorzitter. - Neen, men kan naar Kigali en Kampala gaan.
De heer Hugues Leclercq. - Dan moet men de nodige papieren hebben.
De voorzitter. - Ik kan papieren laten maken vanuit Kigali, Kampala of Bujumbura.
De heer Hugues Leclercq. - De Rwandese overheid geeft geen douanedocumenten voor diamanten, aangezien Rwanda geen diamanten produceert. Rwanda werd vervolgd door de VN-commissie. Hetzelfde geldt voor goud, waarvoor de documenten enkel de lokale productie betreffen. Het is werkelijk onmogelijk een uitgevoerde diamant te markeren. Oeganda doet het wel, maar zijn langs de douane uitgevoerde productie ten belope van 9.000 karaat is te verwaarlozen.
De voorzitter. - Bestaat er in Rwanda een heffing op diamant?
De heer Hugues Leclercq. - Kigali verdeelt die tussen het RCD en de regering van Kigali. Op een bepaald moment wilden ze 10% vragen zoals voor goud, maar ze kregen 5%. Nu hebben ze zich afgestemd op Kinshasa en ontvangen ze hetzelfde als Kinshasa, namelijk 1,5/1,5.
De voorzitter. - Het bedrag dat Kigali of de rebellen of wie dan ook via diamant kunnen krijgen, is dus beperkt?
De heer Hugues Leclercq. - Inderdaad.
De voorzitter. - Ik vroeg u of er netwerken bestaan die diamanten leveren in ruil voor wapens.
De heer Hugues Leclercq. - Dat weet ik niet. U citeerde Egimex en Scaildex, maar dat had er niets mee te maken. Het ging over `diamant'-operaties met het drukken van geld. Ik ken geen mensen die aan trafiek van artisanaal ontgonnen diamant doen vanuit Kinshasa. Men moet meer oog hebben voor de vervoerders. Zij kennen het best de wapenfilières. Zoiets is moeilijk te realiseren via mensen die zich met diamant bezighouden. Dat is een voltijdse bezigheid. Misschien op een zijdelingse manier... Ik kan wel positief antwoorden aangaande de Israëlische filière. Het is trouwens gedeeltelijk om die reden dat gedurende enkele maanden het Israëlische monopolie op diamant werd ingesteld. Dat kon dienen als een alibi voor militaire opleiding, wapenleveringen en bescherming van de grenzen met Angola. Dat werd toen gezegd.
De voorzitter. - Laat ons even terugkomen op iets wat de heer Chartry zei over de ontdekking van diamanten en de relatie tussen diamant en goud. Wat weet u over de goudproductie in Congo? In welke streken en in welke hoeveelheden wordt goud nu geëxploiteerd? Hebt u, mijnheer Chartry of mijnheer Leclercq, een idee over de uitvoer van goud uit Congo of de buurlanden? Wat weet u over de goudreserves? Waar bevinden die reserves zich? In welke hoeveelheden? Wie bezit de goudconcessies? Vereist de goudontginning grote investeringen?
Wij proberen uit te zoeken welke invloed de natuurlijke rijkdommen op de oorlog in de streek en zijn financiering hebben. Kunt u ons daarover iets zeggen? Volgens
de heer Leclercq speelt diamant daarin slechts een kleine rol wegens de concurrentie tussen Kinshasa en de rest. De 1,5% waarover werd gesproken, vertegenwoordigt nog een relatief belangrijk bedrag, zelfs al is dat weinig in termen van officiële inkomsten. Hebt u informatie met betrekking tot goud?
De heer Gilbert Chartry. - We zullen opnieuw de kaart van Congo nemen om de voornaamste goudaders te situeren.
De voorzitter. - Op de kaart is te zien dat de grote goudaders in het oosten liggen.
De heer Gilbert Chartry. - Er zijn ertslagen in de streek van Lubumbashi, Katanga, Kasai en Beneden-Congo. Het betreft kleine aders zonder economisch belang. Dat wil niet zeggen dat er daar geen artisanale exploitatie bestaat. De grote ertslagen bevinden zich in het oosten. Vertrekkend van het uiterste noorden van het Tanganyikameer tot aan Chabunda en daarna langzaam afbuigend naar het zuiden vindt men een reeks goudaders die reeds lang gekend zijn. Zij werden geëxploiteerd door MGL dat in 1976 werd overgenomen door Sominki - mijnbedrijf van Kivu - dat op zijn beurt werd overgenomen door het Canadese bedrijf Banro, dat over de hele wereld goud exploiteert en ook belangen heeft in Congo. Banro kreeg zijn exploitatievergunning van Kinshasa en
kent een aantal problemen omdat het in rebellengebied ligt.
In het noorden van Congo is er natuurlijk het gekende Kilomoto, niet ver van Oeganda. Het oosten van Kivu heeft ook heel wat grote goudaders. De informatie over reserves heb ik uit een folder van Banro. Dat bedrijf is misschien geneigd zijn reserves te overdrijven. Er zijn in feite vier grote aders: Twangiza, Kamituga - goed gekend en sinds lang geëxploiteerd - Namoya en een vierde waarvan ik de naam ben vergeten. Ik meen me te herinneren dat men spreekt over een reserve van 150 ton voor één ader in de Kivu. Dat is toch veel.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). Hebben de deviezen die voor artisanale en industriële diamant- en goudwinning aan de plaatselijke bevolking worden betaald, invloed op de internationale betalingsbalans van de verschillende regeringen? Zo ja, in welke mate?
De heer Hugues Leclercq. - In 1998werd ongeveer 15 ton goud geproduceerd. Dat vertrok naar Oeganda en Rwanda. Vroeger werd dat verdeeld met Bujumbura dat een half om half verdeling wenste. Aan de dagprijs betekende dat tussen de 120 en de 140 miljoen dollar. Dat is heel wat. Er kan worden gespeeld met het gehalte. Er is immers een technisch proces vereist om het gehalte te bepalen vooraleer de definitieve prijs wordt vastgesteld. Aldus is een grotere marge mogelijk. In Goma werd 10% ingehouden op de goudklompen die er werden aangeboden. De goudzoekers hadden daar niet veel moeite mee. Kinshasa heeft ook geprobeerd om goud uit het oosten te bemachtigen, maar is daar nooit in geslaagd. De perspectieven op ontginning - de kaart die de heer Chartry toonde is zeer duidelijk - vormen een belangrijk aspect omdat een groot deel artisanaal kan worden geëxploiteerd, terwijl een ander zeer belangrijk deel industrieel moet worden geëxploiteerd.
De heer Gilbert Chartry. - Bij mijn weten doet Banro momenteel niet aan exploitatie. Er is enkel artisanale exploitatie in het oosten van Congo. Ik ben het helemaal eens met de heer Leclercq om te stellen dat goud in Congo vandaag veel belangrijker is dan diamant. Er zijn werkelijk fantastische ertslagen die, om rendabel te zijn, moeten worden geëxploiteerd door bedrijven. Nu is de exploitatie artisanaal. Artisanale goudzoekers kunnen tot 15 à 20 meter afdalen. Ze kunnen dus wel degelijk heel wat exploiteren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kunnen die goudreserves ook verklaren waarom de jongste maanden de troepenbewegingen van RCD-Goma deze richting uitgaan en die aanvoerlijnen bezetten? Speelt de mogelijke aanwezigheid van petroleum ook geen rol? Ik verwijs naar een artikel in Het Belang van Limburg over de petroleumprospecties in de streek door Executive Outcomes en Branch Energy?
De heer Gilbert Chartry. - Voor zover ik weet, is heel het oosten van Congo geëxploreerd op petroleum, zelfs de meren langs de kant van Burundi en Rwanda en het oosten van Congo. Momenteel zijn er geen grote petroleumreserves in dat deel van Congo. Ik ben daar voor 90% zeker van. Ik denk niet dat ik me daarin vergis.
De heer Hugues Leclercq. - Ik ben geen geoloog, maar ik heb wel iets opgevangen van ingenieurs die Japanse ingenieurs vergezelden die seismische peilingen deden. Die waren er zeker van dat er in het verlengde van het Albertmeer en het Edwardmeer tot in het Tanganyikameer niet-rendabele petroleumlagen zijn. Hun omvang zou overeenstemmen met de reserves van Nigeria. Wegens de heersende mentaliteit en het politiek correcte, bestaan die reserves zogezegd niet.
De heer Gilbert Chartry. - Er zijn misschien olievallen gevonden, maar dat betekent nog niet dat er petroleum is. In de jaren '80 heeft de grote Amerikaanse maatschappij Amoco daar aan geofysische exploratie gedaan. Ik was toen in Burundi. Ik kan u zeggen dat er geen olie is gevonden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wat kan dan de betekenis zijn van de proefboringen die door Tony Buckingham en Sandline International worden gedaan? We horen tegengestelde berichten over de olievoorraden. Zijn de gegevens van het museum van Tervuren waarover we beschikken, volledig of zijn er nog andere? Het is voor de toekomt toch heel belangrijk te weten wat er in de regio aanwezig is.
De heer Gilbert Chartry. - Om gegevens te verkrijgen over de actuele zoektocht naar petroleum, zou men zich moeten richten tot de bedrijven die daar hebben gewerkt. Het betreft echter geheime gegevens, die u niet zult krijgen. In Tervuren beschikt men terzake niet over de actuele gegevens. In de buurt van Kisangani zijn er wel vele kleine lagen van oliehoudende leisteen. Elders in de wereld worden die geëxploiteerd. Er is ook gas aan het Kivumeer. Toch is er bij mijn weten geen petroleum. Misschien kan de Congolese professor Kabengele ons daarover iets meer zeggen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Is het mogelijk dat diamanten die via Congo-Brazzaville of de Centraal-Afrikaanse republiek passeren gemengd worden met diamant uit dat deel van Congo?
Er zijn geruchten dat handelaren diamant boven de marktprijs kopen. Kan u dat bevestigen? De enige uitleg lijkt me dat dit een manier is om misdaadgeld wit te wassen.
De heer Gilbert Chartry. - Ik heb daar al over horen spreken. Het is juist dat sommigen in Congo goud of diamant kopen tegen veel hogere prijzen dan de marktprijzen. Het ligt dus voor de hand aan witwasoperaties te denken.
De heer Hugues Leclercq. - U citeert het geval van de Centraal-Afrikaanse Republiek. Soms is het omgekeerd en gaat het om diamant uit het evenaarsgebied dat in de Centraal-Afrikaanse Republiek aan te hoge prijs wordt gekocht. Dat heeft altijd bestaan, maar de winstmarge op diamant is zeer klein. Soms gebeurt dat om te speculeren of om iemand op te lichten. Het gaat om erg bescheiden bedragen.
De diamant uit het evenaarsgebied gaat heen en weer tussen de Centraal-Afrikaanse Republiek en het evenaarsgebied, maar het betreft relatief bescheiden partijen.
De heer Gilbert Chartry. - Wellicht is dat belangrijker voor goud. In Brazzaville is er geen noemenswaardige lokale productie. Veel komt uit Congo.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U zegt dus dat diamant die via Brazzaville wordt verkocht, uit Congo komt en niet uit Angola.
De heer Hugues Leclercq. - Vóór Savimbi van het toneel verdween, ging een groot gedeelte van de diamant van Lunda Norte met zeer gesofisticeerde expedities van Angola naar Kinshasa. Een veel kleiner deel ging via Pointe Noire. Sinds de troebelen is Brazzaville geen veilige plaats meer voor de diamantexport. Men verkiest via de Centraal-Afrikaanse Republiek te gaan. Op een bepaald ogenblik gingen de diamanten rechtstreeks van Angola naar de Centraal-Afrikaanse Republiek.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik overloop de cijfers van diamant die vanuit Brazzaville in Antwerpen wordt ingevoerd: 71.872 karaat in 1999 ter waarde van 14 miljoen dollar; 2,8 miljoen karaat in 2000 ter waarde van 119 miljoen dollar; 5,4 miljoen karaat in 2001 ter waarde van 223 miljoen dollar. Dat is toch niet niets en de import gaat in stijgende lijn. De smokkel via Brazzaville is dus belangrijk aan het worden en moet worden uitgeklaard. Congo-Brazzaville heeft maar één productiezone, de zone van Berandzoko, en die kan onmogelijk alleen instaan voor de hoeveelheid die in Antwerpen wordt ingevoerd. Het moet dus wel om smokkel gaan.
De heer Hugues Leclercq. - In 1999 zit Kinshasa in volle monetaire crisis. Er was in die tijd 15 miljoen karaat. Ik beschik niet over cijfers voor Congo voor 2001.
In 1999 lag alles lam. Er diende in Congolese frank te worden betaald en de wisselkoers was geblokkeerd. Aangezien er toen 15 miljoen karaat was, is het niet verwonderlijk dat 5 miljoen via Brazzaville is gegaan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat is juist het belang van onze Belgische statistische gegevens. We moeten daar conclusies uit trekken en ook de VN moeten dat doen.
De voorzitter. - Gelet op die verschuiving van Congo naar Congo-Brazzaville kan worden verondersteld dat niet zozeer de productie in Congo was gedaald, maar dat de wegen waarlangs ze naar buiten ging, waren veranderd.
De heer Hugues Leclercq. - Inderdaad. In 1999 is er een daling van de commercialisering via de CNE ten voordele van Brazzaville, waar de voorwaarden ideaal waren. Ik ben ervan overtuigd dat de statistieken voor 2002 gunstig zullen zijn. De commercialisering zal opnieuw via Kinshasa gebeuren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb nog één belangrijke vraag, namelijk over de Belgische aanwezigheid op de diamantmarkt in Congo. We kennen MIBA en we weten hoe dat met joint ventures aan elkaar hangt. Ik verwijs naar Comiex, Sibeka en Umicore. Graag kreeg ik even een plaatje van wie er waar belangen heeft, omdat dat voor ons niet altijd duidelijk is. Als we dat wensen uit te spitten, moeten we mensen van die bedrijven naar hier halen. Pas dan kunnen we ze vragen stellen het eventueel betalen van heffingen die rechtstreeks of onrechtstreeks de oorlogeconomie doen draaien. We moeten dus weten welke bedrijven met elkaar werken en hoe de aandelen verdeeld zijn. Kun u ons daar enig zicht op geven?
De heer Hugues Leclercq. - Wat diamant betreft, beschikt de MIBA over informatie. Over de geheime onderhandelingen over industrieel diamant en over de vindplaats van Tshibwe, waarover de heer Chartry het had, is betrekkelijk veel geweten. Ik ben ervan overtuigd dat de enkele verantwoordelijken, van Sibeka misschien, hoewel die heel voorzichtig zijn, u dat soort informatie kunnen verstrekken. De grote ondernemingen spelen het spel onder elkaar. Het gaat om dochterondernemingen die op de beurs van Londen genoteerd zijn en die banden hebben met Zimbabwaanse belangen. De MIBA betekent dan ook een belangrijke inzet, niet voor artisanaal ontgonnen diamant, maar voor de uitbating van Tshibwe. Zimbabwe oefent veel druk uit vanuit Osleg. Deze gesofistikeerde en bijzonder dynamische organisatie omvat de grote overheidsbedrijven die actief zijn in de mijnfinanciering en mijnontwikkeling en waarin de elite van het regime vertegenwoordigd is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De relatie tussen Umicore en MIBA is ook bekend. Umicore is toch een Belgisch bedrijf?
De heer Hugues Leclercq. - De Beers heeft de grootste belangen. Umicore is een bevriend bedrijf. Ook toen de Generale maatschappij nog de aandelen van Union Minière bezat, zat De Beers al achter de MIBA. Nadien kreeg Sibeka de 20 procent; vandaag is 80 procent van de Staat. Er zijn geheime onderhandelingen geweest. Ik ben ervan overtuigd dat toen niets was beslist.
Achter de Zimbabwaanse maatschappijen, waarvan enkele dochterondernemingen betrouwbaar zijn, vindt men enkele grote maatschappijen uit Zuid-Afrika. In de industriële ontginning is de inzet veel belangrijker dan in de ambachtelijke sector het geval is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Verwijst u naar de heer Tempelsman?
De heer Hugues Leclercq. - Ja.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Heeft de groep Indosuez, de gewezen Société générale, daarin nog belangen?
De heer Hugues Leclercq. - Sommige mensen zijn reeds sinds 1960 daar. De heer Tempelsman is bejaard, maar blijft optreden als go-between voor de mensen van De Beers. Hij beschikt over veel relaties en maakt deel uit van de joodse gemeenschap en de zakenwereld. Hij is ook in Angola werkzaam.
Dat zal allemaal wel terugkomen, maar in de huidige omstandigheden acht ik industriële investeringen onmogelijk. Als de zaken zo voortgaan, komen er geen ernstige investeringen in industrie. Er zullen misschien pogingen komen om de afzettingen op artisanale wijze `af te romen', maar industriële investeringen lijken me momenteel zeer moeilijk.
De voorzitter. - Als we over industriële investeringen praten, hebben we het over honderden miljoenen...
De heer Hugues Leclercq. - Ja.
De voorzitter. - Ik dank de heren Chartry en Leclercq voor hun bijdrage.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Luc Rombouts. - Ik ben al 25 jaar geoloog gespecialiseerd in diamantexploratie en het evalueren van diamantmijnen. Ik heb in Afrika, Australië, Canada, Zuid-Amerika, China en Rusland gewerkt en heb dus nagenoeg alle diamantafzettingen ter wereld bezocht. Ik zal een overzicht geven van de diamantnijverheid in het algemeen en van het belang van Congo en Antwerpen in het bijzonder.
Transparant 1 - De diamantpijplijn
Ik presenteer eerst de globale `pijplijn' van de diamant, van de mijn tot bij de gebruiker met daarbij de waarde. Wereldwijd is de jaarlijkse diamantproductie momenteel 7,7 miljard dollar waard. De mijnproductie wordt verkocht in de grote handelscentra,
waarvan Antwerpen veruit het belangrijkste is. Van daaruit worden de ruwe diamanten doorverkocht aan de fabricagecentra. Vroeger was Antwerpen daarin ook belangrijk, maar nu staat India bovenaan. De ruwverkoop heeft momenteel een waarde van 8,4 miljard dollar per jaar. De ruwe diamanten worden gepolijst, althans die die juweelkwaliteit hebben. Terloops wijs ik erop dat een groot percentage van de totale mijnproductie van industriële kwaliteit is, maar de waarde van de industriediamant, die gebruikt wordt voor boorkoppen, snijmachines en dergelijke, beloopt maar 10% van de juweeldiamant. De waarde van de gepolijste diamant, meestal in briljantslijpsel, bedraagt 10,5 miljard dollar per jaar. De gepolijste stenen gaan dan meestal terug naar de grote handelscentra, waarvan Antwerpen
alweer het belangrijkste is - zij het minder belangrijk dan voor de ruwhandel - naast New York, Londen, Tel Aviv en Bombay. Daarvoor komen we op een waarde van 11 miljard dollar. Uiteindelijk vertrekken de stenen naar de juwelenmakers en de kleinhandel, waar de totale jaarlijkse waarde stijgt tot 51 miljard dollar. Hier gaat het natuurlijk niet alleen om de waarde van de diamant, maar ook om alles wat toegevoegd is, goud, platina, nikkel, andere edelstenen, design en natuurlijk ook de branding die tegenwoordig heel belangrijk is.
Transparant 2 - Natuurlijke ruwe diamant
De mijnproductie passeert nominaal eerst langs Londen. De vroegere monopoliesituatie is nu omgezet in een oligopoliesituatie. De Beers heeft
ongeveer 50 tot 60% van de markt in handen, vergroot zijn marktaandeel door contracten met onafhankelijke producenten en komt zo tot 65%. De stenen gaan eerst naar de Diamond Trading Organisation in Londen, maar de helft daarvan komt via zichthouders onmiddellijk in Antwerpen terecht.
25% van de artisanale productie komt rechtstreeks naar Antwerpen. Ook de Canadese en Australische productie komen grotendeels rechtstreeks naar Antwerpen. Ongeveer 80% van het ruwe diamant passeert eens in zijn bestaan in Antwerpen.
Transparant 3 - Tabel
15% van het wereldvolume aan ruwe diamant is van juweelkwaliteit en vertegenwoordigt 78% van de totale waarde, 40% is van bijna-juweelkwaliteit en
vertegenwoordigt 20% van de totale waarde, - tot vóór de jaren '70 werd die kwaliteit voor de industrie aangewend, maar nu worden die gepolijst in lagelonenlanden, zoals India - en 45% is van industriële kwaliteit en vertegenwoordigt slechts 2% van de waarde.
Uit de tabel leren we ook dat geen enkele mijn ter wereld leefbaar zou zijn, mocht diamant enkel voor industriële toepassingen worden gebruikt. Juweeldiamant vertegenwoordigt immers 98% van de totale waarde.
Transparant 4 - Fabricagecentra
Twee derde van de stenen worden gepolijst in India, de rest wordt gepolijst in Israël, Zuid-Afrika en België. Het aandeel van België is gedaald tot iets meer
dan 10%. Er worden nog maar zeer weinig stenen in Antwerpen gepolijst, maar ze vertegenwoordigen wel een zeer grote waarde. De beste stenen worden toevertrouwd aan de slijpers van Antwerpen en de Kempen vanwege hun knowhow.
De verschuiving van de slijpactiviteit naar de lagelonenlanden is onafwendbaar. Ik denk dan niet alleen aan India, maar ook aan Maleisië, Thailand, Hongkong, Mauritius en Tunesië.
Transparant 5 - Groothandel gepolijste diamant
Zodra de diamanten gepolijst zijn, komen ze terug naar de handelscentra. Antwerpen is alweer het voornaamste centrum, zij het met slechts 45% van het marktaandeel. De andere centra zijn Tel Aviv, Mumbai, New York, Bangkok en
Johannesburg.
Transparant 6 - Finale kopers van diamantjuweel
De Verenigde Staten staan met 55% aan de top van de verkoop in de kleinhandel. De diamanthandel is dus heel gevoelig voor de economische situatie in de Verenigde Staten. Daarna volgen Japan en Europa met elk ongeveer hetzelfde percentage dat varieert van 15 tot 20%. De rijke opkomende landen van Zuidoost-Azië zijn goed voor 5% en de rest van de wereld ook nog eens voor 5%.
Transparant 7 - Meerwaardes die tussen de mijn en de kleinhandel worden gerealiseerd
Uiteindelijk worden er slechts op twee plaatsen belangrijke meerwaardes gerealiseerd.
De eerste
meerwaarde wordt gerealiseerd door de mijnbouw zelf. De grote geïntegreerde diamantbedrijven realiseren meerwaardes op hun mijnbouwproductie van 10 tot 40%. De kleinhandel realiseert via branding en de design van het diamantjuweel meerwaardes van 30 tot 100%. De marges in de tussenstadia zijn heel klein en bedragen meestal minder dan 5%. Die worden vooral gerealiseerd in Antwerpen dat als tussenschakel optreedt zowel voor ruwe als voor gepolijste diamant. De omzet is er veel belangrijker dan de meerwaarde per eenheid van product. De directe meerwaarde op het verhandelen van diamant in Antwerpen schat ik op 1 miljard euro. De indirecte meerwaarde die wordt gerealiseerd door de verwerkende industrieën rond het diamantcentrum, zal wellicht veel belangrijker zijn.
Transparant 8 - Mijnbouwfirma's
Bij de grote mijnbouwfirma's bestaat er een trend naar verticale integratie. Een en ander is het gevolg van de kritiek op conflictdiamant. Mijnbouwfirma's hebben eigenlijk niets met conflictdiamant te maken, want ze zijn niet in de conflictgebieden gevestigd.
De grote mijnbouwfirma's zijn momenteel gevestigd in Botswana, Namibië, Zuid-Afrika, Canada en Rusland. Ten dele onder impuls van het Kimberley-proces trachten ze zelf de diamantindustrie te regulariseren en conflictdiamant uit te sluiten. Daarom streven ze naar verticale integratie en naar branding, zodat de klant zeker is dat zijn diamant afkomstig is van De Beers en ethisch zuiver
is.
De Beers heeft recent een overeenkomst gesloten met LVMH - Moët Hennessy Louis Vuitton, de Franse groep, om hun gebrande De Beersdiamanten wereldwijd in de kleinhandel te verkopen. BHP Billiton, de mijnbouwgroep van de mijn die in Canada recent is ontdekt, heeft een gelijkaardige overeenkomst gesloten met Ekati. Op een kleinere schaal doet het Belgische bedrijf Rex Mining, waarvan ik directeur ben, hetzelfde. We hebben onze eigen mijn in Zuid-Afrika en onze diamanten die gebrand zijn onder de naam Rex, worden onder die naam in de kleinhandel verkocht.
Transparant 9 - Tabel
De tabel geeft informatie over de herkomst van de diamant. Ten eerste is er
formele sector. Daartoe behoren de landen met een grote diamantafzetting en waar de exploitatie in handen is van grote mijnbouwfirma's. Behoren tot die sector: Botswana, Rusland, Zuid-Afrika, Canada, Namibië, Australië, Tanzania en China. Voor diamanten uit de formele sector is er geen probleem: hun oorsprong is met zekerheid gekend en de productie gebeurt conform de mijnbouwwetgeving van het betrokken land. De hele formele sector is goed voor ongeveer zes miljard dollar, dus het gros van de wereldproductie.
Daarnaast is er een grijze zone waartoe landen als Angola en Congo behoren. Daar zijn grote mijnbouwfirma's actief. In Angola zijn dat Katoka, een joint venture tussen Odebrecht van Brazilië en Endiama, het Angolese staatsdiamantbedrijf;
de Russische groep met het staatsbedrijf Almazy Rossii - Sakha (Алмазы России - Саха) en Lev Leviev van Israël. In Congo is er de MIBA, een staatsbedrijf, waarvan een deel van de productie als formeel kan worden beschouwd. In Angola vertegenwoordigt de formele sector slechts 20% van de waarde van de diamantexploitatie, in Congo slechts 14%.
Ten slotte is er de informele sector. Die is handen van kleine operatoren, artisans, die in het wilde weg diamant exploiteren, buiten de mijnbouw- of milieuwetgeving. De informele sector is heel belangrijk voor Guinea, Sierra Leone, Centraal Afrikaanse Republiek, Venezuela, Brazilië, Liberia, Ivoorkust, Ghana,
Lesotho, Guyana.
In de informele sector is er nagenoeg geen reglementering, ten dele wel bij de uitvoer. In veel van die landen mag de uitvoer enkel gebeuren door erkende diamantaankopers die als uitvoerders worden erkend en belasting op de uitvoer betalen. Zij exporteren bijna uitsluitend naar Antwerpen.
Transparant 10 - Kaart diamantgebieden
In Congo zijn de belangrijkste diamantproducerende gebieden Mbuji-Mayi, Tshikapa en de Cuango. Die liggen in het gebied dat wordt gecontroleerd door de regering. Rond Kisangani zijn nog drie gebieden die belangrijk zijn: het gaat om alluviale, kleinere diamantvelden, die intens worden bewerkt. Die liggen in rebellengebied.
Transparant 11 - Jaarlijkse diamantproductie
De MIBA is op sterven na dood, maar produceert jaarlijks nog 6 miljoen karaat, goed voor iets meer dan 70 miljoen dollar per jaar.
De artisans rond Mbuji-Mayi, die min of meer illegaal werken, overschaduwen de MIBA volledig. Er werken tienduizenden mensen. Ze produceren voor een waarde van 185 miljoen dollar.
Tshikapa, in de westelijke Kasai, is ook bijna volledig ongereglementeerd. Er worden wel mijnbouwconcessies verleend, maar in de praktijk doet de dorpschef zijn zin binnen zijn gebied en geeft hij aan mensen ter plaatse de toestemming om naar diamant te graven.
Tshikapa is een
belangrijke producent: 161 miljoen dollar.
De productie in de Cuango, op de grens met Angola is analoog aan die van Tshikapa, maar minder omvangrijk.
Kisangani is niet te onderschatten: het gaat waarschijnlijk om 67 miljoen die de rebellen jaarlijks kunnen exporteren. Dat is natuurlijk geen geld voor de rebellen want ze moeten de mensen die de diamant opgraven betalen.
Transparant 12 - Conflictdiamant
Diamant is conflictdiamant zodra hij wordt gewonnen in een conflictgebied: Angola, Congo, Sierra Leone, Liberia. De toestand in Angola is nog niet volledig genormaliseerd. Deze definitie van conflictdiamant is natuurlijk ruimer dan die van de Verenigde Naties.
Voor de VN is conflictdiamant diamant die uit rebellengebied komt. Angolese diamant die via de staatsmaatschappij wordt verhandeld beschouwen zij bijvoorbeeld niet als conflictdiamant. Dat geldt ook voor diamant van de MIBA of Tshikapa die via Kinshasa wordt verkocht. Conflictdiamanten zijn Kisangani-diamanten en de diamanten van UNITA, die via Zambia of via de Centraal-Afrikaanse Republiek in Antwerpen terechtkomen.
Er is natuurlijk een grijze zone. MIBA-diamanten zijn bijvoorbeeld geen conflictdiamanten, maar in het heetst van de strijd werd de MIBA-productie in Harare door Zimbabwaanse handelaars verkocht. De opbrengsten dienden duidelijk om het leger van Zimbabwe te steunen. Het gaat om een totale waarde van ongeveer 1.400.000 dollar of 18 procent
van het wereldtotaal. Congo staat voor 7 procent van de totale wereldproductie. Kisangani heeft een kleine afzet van mooie diamanten, goed voor 0,9 procent van de totale wereldproductie.
De informele productie gaat haast volledig naar Antwerpen. De diamant wordt in Kisangani gewonnen, en daar is geen internationale controle. De lokale diggers kunnen diamant bovenhalen. In Bangui kan de stroom gemakkelijk worden overgestoken en de diamant als Centraal-Afrikaanse diamant worden aangeboden.
Zelfs de diamantkoper in Bangui, volledig in good faith, kan de diamant kopen, want de verkoper heeft maar te zeggen dat hij uit Berberati of Carnot komt, de diamantvelden in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Wettelijk is
daar geen speld tussen te krijgen, tenzij er langs heel de rivier, die verschillende honderden kilometers lang is, zou worden gepatrouilleerd. Dat is onmogelijk. Er is geen enkele controle, iedereen steekt de rivier in kleine bootjes over. Met een broekzak vol diamanten koopt men een heel vliegtuig kalasjnikovs, die natuurlijk gemakkelijker te detecteren zijn.
Wat in de mijnbouwgebieden van de Centraal-Afrikaanse Republiek zelf wordt gevonden, bedraagt slechts de helft van de hoeveelheid die officieel naar Antwerpen komt. Waar komt die verdubbelde productie vandaan? Er is in de Centraal-Afrikaanse Republiek geen enkele nieuwe mijn opengegaan.
Het aantal Libanese dealers neemt in belangrijke mate toe, maar we weten niet waar de
diamant die zij verhandelen naartoe gaat. Soms heb ik de indruk dat de discussie omtrent de conflictdiamant een omgekeerd effect heeft waardoor de diamant nog meer in de illegaliteit wordt gedrukt.
Wat is nu het diamantpotentieel in Congo als er vrede zou komen tussen de rebellen en de regering? Er is eerst en vooral de overname van de MIBA, die door wanbeleid op sterven na dood is, maar die nog voor tien jaar reserves heeft.
In de ruimere concessie van MIBA zijn er nog zeker veel mogelijkheden voor de exploratie en het vinden van nieuwe diamantafzettingen.
Kimberliet wordt gevonden in de Kasai, dat is het ruimer gebied van MIBA, maar ook daarbuiten is het mogelijk dit moedergesteente van diamant
te vinden.
Andere mogelijkheden zijn er in het Tshikapa-gebied, waar de lokale diggers het riviergrind exploiteren. Dat kan ook op grote, industriële en goed gekanaliseerde schaal gebeuren.
De diamanten die in Kisangani, in het Buta-Bondo-gebied, worden gevonden, moeten ergens van een kimberliet, een brongesteente, komen dat nog niet gekend is en dat is natuurlijk een heel interessant exploratiedoelwit.
Congo heeft enkele nadelen. De zwakke infrastructuur maakt exploratie en mijnbouw heel duur. De aanvoer van brandstof is bijvoorbeeld ontzettend duur.
De mijnbouwwetgeving wordt momenteel herzien. De nieuwe wetgeving is analoog aan die van vooruitstrevende
West-Afrikaanse landen, met een permis de recherche en een permis d'exploitation, volledig gebaseerd op het promoten van investeringen. Wie niet investeert, verliest zijn concessie.
Nog een nadeel is de zwakke politiek track record. Een deel van de MIBA-concessie werd door de regering wederrechtelijk toegekend aan een Zimbabwaanse groep. Daarvoor bestaat geen enkele rechtsgrond en dat creëert natuurlijk een onzekere situatie voor nieuwe investeerders. Specifiek de Zimbabwefactor weegt zeer zwaar op de regering in Kinshasa.
Tot slot zeg ik nog kort iets over het goudpotentieel omdat het noordoosten van Congo, dat in handen is van rebellen, eigenlijk de belangrijkste goudproducent van Congo is.
Historisch kwam 90% van het goud uit de Kilomotomijnen, maar uiteindelijk gaat het niet om enorme hoeveelheden: tot 1980 werd 350 ton bovengehaald. Daarna zijn er geen cijfers meer. Dat is niet veel als u weet dat Zuid-Afrika momenteel per jaar 450 ton produceert en vroeger, in de beste jaren, zelfs meer dan 600 ton. Naast de Kilomotomijnen zijn er vele kleine afzettingen van circa één ton goud. In het licht van een wereldproductie van 2.500 ton per jaar is de huidige productie in Congo niet zo groot. In de Kilomotomijnen is het zeker mogelijk een ernstige industriële exploitatie te hebben die per jaar zo'n 100 tot 200 miljoen dollar aan goud kan voortbrengen, uiteraard indien de situatie in het land wordt genormaliseerd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Op het einde van uw presentatie zegt u dat een deel van de MIBA-concessie wederrechtelijk gegeven is aan een Zimbabwaanse groep. Welke groep is dat?
De heer Luc Rombouts. - Osleg.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Zijn er criteria om de koper zekerheid te geven omtrent de `ethische zuiverheid' van de diamant in de kleinhandel? In hoeverre is dit te controleren? In een artikel uit La Dernière Heure van 7 april 2001 van de hand van de heer Leclercq en met als titel Connaître l'origine des pierres, c'est possible! lees ik immers in kleine lettertjes een citaat over het certificaat: "This certificate is given to the client for his own use and benefit and on his own request, without the Diamond High Council, its appointees or the University of Antwerp being able to be held responsible for any claim whatsoever which may be made on the basis of the certificate."
Dit wil duidelijk zeggen dat men niet zeker is van de afkomst.
Is het mogelijk de oorsprong van de diamanten te bewijzen?
De expert heeft vanochtend verklaard dat dit vanuit wetenschappelijk oogpunt onmogelijk is. Wij wisten dat al, maar wij vragen ons af of het experimenteel mogelijk is.
Het artikel in La Dernière Heure zegt hierover: `Si je dis 95% de certitude, c'est parce que je ne fais pas toujours la différence entre des pierres qui viennent de Bangui (Centrafrique) et celles venant de Kisangani (Congo).
Au Sierra Leone, par exemple, les pierres sont entourées d'une fine membrane verdâtre et elles
présentent des aspérités légèrement friables.'
Met andere woorden er moet in Antwerpse diamantkringen een knowhow bestaan, al weet ik niet hoe lang de opleiding duurt. In datzelfde artikel lees ik immers: "Les responsables de la Task Force belge qui doit lutter contre le marché illicite du diamant de la guerre jurent pourtant qu'il est impossible d'obtenir la preuve scientifique de l'origine d'une pierre."
Hier rijst een probleem. Je kunt bepaalde dingen niet wetenschappelijk maar wel experimenteel bewijzen. Als het waar is dat van 95% van de stenen de herkomst wel kan worden aangetoond, dan zijn de experts perfect in staat om van elke partij die in Antwerpen aankomt
te weten te komen waar zij vandaan komt en met welke andere stenen zij werd vermengd. Men moet toegeven dat de grijze zone maar 5% van de stenen betreft, al de rest is perfect traceerbaar. Het certificaat dat wordt afgeleverd moet uiteraard au sérieux worden genomen of duidelijk worden tegengesproken.
Wij hebben vanochtend gehoord dat er filières te werk gaan via Brazzaville. Ik vraag mij echt af hoe onze administraties van Economische Zaken en van de Douane moeten omspringen met dit probleem.
De heer Luc Rombouts. - De herkomst van de diamant kan nog steeds niet wetenschappelijk worden aangetoond. Met enige ervaring is het echter niet moeilijk om een partij diamanten afkomstig uit de Centraal-Afrikaanse Republiek te onderscheiden van een partij uit Sierra Leone. Als populatie vertonen zij immers kenmerken van grootte, kleur, inclusies, groene schijn veroorzaakt door natuurlijke radioactieve straling. Als de populaties worden gemengd, zoals gebeurt bij de dealers in Bangui, dan wordt het heel moeilijk om de herkomst van de individuele stenen aan te tonen. Dan rijst er een probleem van legaliteit. De populaties op zichzelf zijn herkenbaar.
Het probleem wordt eigenlijk achterhaald door de feiten. Angola doet al
geen problemen meer rijzen.
Ivoorkust heeft een heel beperkte productie, in Segela, in het noorden van het land. Die diamanten zijn heel specifiek en helemaal anders dan de Angolese diamanten, maar niet noodzakelijk te onderscheiden als ze met Angolese stenen worden gemengd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Met uw instemming zal ik nu een vraag stellen over Rex Diamond Mining Corporation.
In het VN-rapport in verband met Angola staat Rex Diamond vermeld, dat wel vaker als een controversieel diamantbedrijf wordt bestempeld. De heer Muller wordt onder meer in verband gebracht met Minin. Volgens een AID-rapport zou Rex Diamond banden hebben met het paramilitaire netwerk van Zuid-Afrika, Executive Outcomes. Wat is daarvan aan? Verwarren we misschien bepaalde bedrijven? Welke feiten zijn vandaag nog relevant?
De heer Luc Rombouts. - In verband met Executive Outcomes is er een naamsverwarring. Het bedrijf dat Executive Outcomes gebruikt heeft in Sierra Leone is DiamondWorks. Als privé-bewakingsfirma moest Executive Outcomes louter en alleen de mijn beschermen. Dat was vóór de burgeroorlog. Dat gebeurde volledig onder de controle van het leger van Sierra Leone. Executive Outcomes mocht nooit alleen optreden.
Mijn functie bij Rex is exploratiegeoloog. Ik ben er verantwoordelijk voor het exploratieproject in Mauritanië. Ik ben niet goed op de hoogte van de activiteiten van Rex in Sierra Leone. Serge Muller heeft me destijds wel verteld dat Kabbah, de verkozen president, hem had gevraagd reservestukken
voor zijn helikopter te kopen in Litouwen.
Het ging om een transporthelikopter die president Kabbah gebruikte om rond te reizen in het land. Nadien is gebleken dat die helikopter werd omgevormd tot een aanvalshelikopter die door het leger van Sierra Leone werd gebruikt om de rebellen te bestrijden.
Dat heeft niets te maken met Rex Mining, want hij handelde als privé-persoon.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Klopt het dat de heer Muller ook een go-between is tussen Robert en Eric Friedland van DiamondWorks, dat het overigens heel slecht doet op de Antwerpse diamantmarkt. In 1997 zou hij voor hen diamanten hebben verkocht, afkomstig uit de Lunda Norte-concessie?
De heer Luc Rombouts. - Dat is helemaal niet juist. Ik ken de heren Friedland persoonlijk en Muller en Friedland zijn als water en vuur. Rex heeft nooit diamanten gekocht in Angola.
De voorzitter. - Uw uiteenzetting was technisch, maar zeer interessant. Alle elementen dragen bij tot een beter inzicht in de reële situatie van de diamanthandel. Wij zijn natuurlijk bijzonder geïnteresseerd in wat er met de diamant gebeurt in het kader van het in stand houden van het conflict in het gebied van de Grote Meren.
Uit uw statistiek blijkt het relatief kleine belang van het officiële diamantcircuit van de Congolese Republiek. De vraag is waar de diamant naar toe gaat, wie de grootste opbrengst ervan heeft en hoe de diamant terechtkomt in Kigali, Kampala enzovoort. Welke mechanismen zitten erachter?
Is het mogelijk dat wapens rechtstreeks met diamant worden betaald of acht
u dat uitgesloten? Er zijn allerlei certificaten nodig om de diamant uiteindelijk op zijn bestemming te krijgen, maar het is niet ondenkbaar dat daarvoor circuits werden opgezet. In welke mate draagt diamant bij tot het in stand houden van het conflict in het gebied van de Grote Meren of speelt diamant daarin volgens u geen rol?
De heer Luc Rombouts. - Ik denk dat diamant, eventueel samen met goud, de enige commodity is waarvoor aan beide kanten onmiddellijk deviezen kunnen worden gekregen. Dat is trouwens de reden waarom de MIBA nu op sterven na dood is. Er werd nooit geïnvesteerd om de mijn op peil te houden. Het geld werd door de regering Kabila aan de bron afgenomen om er wapens mee te kopen of om het regime in stand te houden. Met de landbouwproductie is dat niet mogelijk. Alleen met de ontginning van diamant, en in mindere mate met goud is dat mogelijk. Hetzelfde geldt voor de rebellen. Er kan van worden uitgegaan dat ze de opbrengst inderdaad daarvoor gebruiken.
In Angola zijn de petroleuminkomsten tien keer belangrijker dan
de inkomsten van diamant. Het is een kwestie van opportuniteit.
De voorzitter. - Voor Angola is de toestand anders omdat de diamant werd ontgonnen in een gebied waar UNITA het voor het zeggen had, terwijl petroleum de officiële inkomsten genereerden voor de Angolese overheid.
Wat het rebellengebied betreft: in het gebied van de Grote Meren is de situatie een beetje anders. We zouden graag aantonen hoe de circuits liggen en wie daarin de belangrijkste actoren zijn.
De heer Luc Rombouts. - De belangrijkste actor in Congo is nu Lev Leviev uit Israël, die voor diamantaankoop een monopoliecontract heeft met Endiama in Angola. Daarmee maakt hij een grote winst die hij gebruikt om heel competitief diamant aan te kopen in Congo, waar nog een vrije markt bestaat. Hij is stilaan zijn positie in Congo aan het versterken en is al veruit de belangrijkste speler.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mag ik hier even op inpikken? Ik heb vernomen dat Lev Leviev banden zou hebben met Victor Bout, die door België internationaal wordt opgespoord. Er zou ook een relatie zijn geweest met Arkadi Gaydamak, een bekende wapenhandelaar, en met Omega Diamonds in Angola. Hebt u daar meer informatie over? Men schrijft immers dat dit alles pertinent met de wapenhandel in de streek te maken heeft.
De heer Luc Rombouts. - Ik heb daar concreet geen informatie over, maar als Lev Leviev in staat is in Angola een monopoliecontract te krijgen, dan moet hij, naar mijn aanvoelen, een schurk zijn. Dat zegt tenminste mijn gezond verstand.
De voorzitter. - Passeert de informele diamant uit Congo volgens u via Antwerpen, via Tel Aviv of via nog een ander kanaal?
De heer Luc Rombouts. - Hij passeert ten dele via Antwerpen, en wel voor zover hij gelegaliseerd is. Ik heb u het voorbeeld van de Centraal Afrikaanse Republiek gegeven. Een Antwerpse diamantair kan die diamanten zelfs te goeder trouw verkopen. Als hij ze in Bangui krijgt aangeboden, is het niet zijn taak te vragen of de verkoper van over de grens komt. De diamanten zijn trouwens erg gelijkend. Al denk ik niet dat er nu nog mensen zo dom zijn om in Kigali of Kampala diamant aan te kopen, want onder de grote diamantairs in Antwerpen is er genoeg zelfcontrole. Ik denk dat we die diamanten zo volledig in de illegaliteit aan het duwen zijn, dat ze door Libanezen met duister geld worden opgekocht en op duistere manier verder worden verhandeld.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Dat horen we inderdaad meer en meer van de mensen bij wie we ons licht opsteken. We moeten dit echt wel in het oog houden, want met dat soort geld wordt de oorlog gefinancierd. In een van onze eerste hoorzittingen werd ook gezegd dat de gecriminaliseerde netwerken direct toegang hebben tot het systeem. Misschien hebt u daar zicht op.
De heer Luc Rombouts. - Ik ben niet zo zeer betrokken bij de commercialisering van diamant, maar ik vertoef wel in dat milieu. Mensen die werken met drugsgeld, staan comparatief eigenlijk heel sterk. Zij kunnen altijd een hogere prijs bieden en op die manier terug in het witte circuit trachten te geraken.
De voorzitter. - Zijn er duidelijke aanwijzingen dat dit ook echt gebeurt, dat drugsgeld of ander geld uit het zwarte circuit op die manier wordt witgewassen?
De heer Luc Rombouts. - Bewijzen zijn er natuurlijk niet. Diamantairs onder elkaar zijn geen rechercheurs in strafzaken. Wie kan opkopen aan een prijs die vijf procent boven de marktprijs ligt, is verdacht. Niemand koopt toch met verlies.
De voorzitter. - Hebt u een idee van de winstmarges die de diamanthandel in die conflictgebieden kan opleveren via heffingen? Van ochtend heeft zich daarover een hele discussie ontsponnen. Hebt u daarvan een idee?
De heer Luc Rombouts. - Die winstmarges zijn wellicht het grootst in die conflictgebieden omdat daar geen vrije markt bestaat. Men werkt daar onder militaire supervisie van bij voorbeeld de UNITA. Ik veronderstel dat dit ook geldt voor Kisangani. Mensen die in die gebieden diamant vinden, kunnen zo maar niet de prijs bepalen. De militairen bepalen daar de prijs en de winstmarges zijn dus wellicht groter in die conflictgebieden.
Op de vrije markt bedragen de marges tegenwoordig minder dan 5 procent. Als u in Tshikapa op de vrije markt diamant opkoopt dan kunt u daarop niet meer dan 5 procent verdienen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Bijna met een zeker genoegen heb ik de woorden `water en vuur' gehoord, toen DiamondWorks ter sprake kwam.
Eén van de eigenaars van DiamondWorksis een zogenaamde Rakesh Saxena, van Indische afkomst, die zich op dit ogenblik wegens zwendel onder huisarrest zou bevinden in Canada, maar die ook in de Congolese diamantsector wordt genoemd en tevens als één van de financiers van de coup in Sierra Leone. Beschikt u over meer informatie in verband met deze man?
De heer Luc Rombouts. - DiamondWorks had een concessie in Sierra Leone, het Koidu-project, het belangrijkste project in Sierra Leone, en in Angola hadden zij de Yetwene-mijn, die door de rebellen werd aangevallen. Daarbij vielen heel veel slachtoffers, ook expatriates. DiamondWorks had zeer veel geld geïnvesteerd in Yetwene en de situatie aldaar heeft eigenlijk min of meer het faillissement van DiamondWorks veroorzaakt. Ik geloof dat DiamondWorks zelfs niet meer op de beurs genoteerd is. Het bedrijf is volledig verdwenen.
De genoemde Indiër ken ik niet. Ik heb eens een artikel over hem gelezen in een krant in Canada, maar ik ken hem niet. DiamondWorks is verleden tijd.
De voorzitter. - Hoe situeert Antwerpen zich ten aanzien van het informele circuit? In het VN-rapport over Angola staat Antwerpen eens te meer in een slecht daglicht. Tot mijn grote verbazing worden de andere grote diamantcentra in de wereld niet in dat rapport vernoemd.
Ik heb nog een vraag over andere grote diamantcentra in de wereld. Kunt u ons iets meer vertellen over de risico's voor Antwerpen op het vlak van de illegale diamant en op het vlak van de belangen van de verschillende actoren op het internationale terrein?
De heer Luc Rombouts. - Bij de publieke opinie heerst een misverstand over de rol van de mijnbouwfirma's. De mijnbouwfirma's hebben alle belang bij het volledig verdwijnen van de informele sector. Hun marktaandeel wordt er groter door. Grote bedrijven zoals De Beers, de Canadese groep BHP Billiton, het Russische staatsbedrijf Almazy Rossii - Sakha zouden niet liever hebben dan dat de hele sector van de kleine `diggers' in Afrika zou verdwijnen. Door die sector verliezen ze immers marktaandeel. Er is dus een de-facto-coalitie tussen de NGO's en de grote bedrijvenwereld, samen met de UNO, tegen de kleine `diggers'.
De rol van Antwerpen bestaat erin dat ze diamanten koopt op de vrije markt. Het grootste deel van de
handelaars kopen volledig te goeder trouw. In een conflictsituatie is het wel soms moeilijk voor een diamantair. Ik herinner me dat er in Angola een bestand was, en dat zowel UNITA- als Endiama-diamant legaal waren. Sommige Antwerpse handelaars hadden een contract met UNITA om diamanten te kopen. Een jaar later mocht dat niet meer. Er wordt dan wel gereageerd op de nieuwe situatie; de overeenkomst wordt stopgezet, maar dan duiken er opportunisten op die hun kans grijpen. Antwerpen beheerst de informele sector. Daarin bestaan wantoestanden. De andere actoren vinden het grandioos om dat uit te buiten. Dat vergroot hun marktaandeel.
De voorzitter. - Spelen de andere diamantcentra in de wereld daar helemaal niet op in? Of spelen zij helemaal geen rol op het vlak van de informele diamanthandel?
De heer Luc Rombouts. - Heel weinig. Dat heeft te maken met de infrastructuur in Antwerpen, die uniek is in de wereld: er zijn afgesloten straten, specifiek uitgeruste gebouwen, toeleveringsbedrijven, een gespecialiseerd bankwezen. Iets gelijkaardigs oprichten in een ander centrum is niet gemakkelijk. Het meest voor de hand liggende centrum zou Tel Aviv zijn, maar gezien de politieke spanning in Israël, is dat ook geen aantrekkelijk alternatief.
De voorzitter. - Antwerpen biedt meer zekerheden.
De heer Luc Rombouts. - Vast en zeker. En waarschijnlijk is het leven er ook aangenamer.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Peter Meeus. - Ik wens in de eerste plaats onze voorzitter, de heer Charles Bornstein te verontschuldigen. Vandaag kon hij zich onmogelijk vrijmaken. Een tweede verontschuldiging betreft het feit dat wij dit omvangrijke dossier pas vandaag aan de commissie overhandigen. Het was echt maar klaar gisteravond om 22.30 uur. Wij hebben hard gewerkt om al de elementen die u gevraagd hebt te bundelen.
Wij hadden gevraagd om zelf enkele toelichtingen te geven en kregen op dinsdag 18 juni van uw diensten enkele vragen waarop de commissie graag een antwoord zou krijgen. Ik som ze voor de goede orde even op.
De commissie wenst ten eerste een gedetailleerde reglementering in
België, ten tweede de reglementering van de Europese Unie, ten derde een internationale reglementering en ten vierde specifieke reglementeringen van bepaalde landen en/of regio's. Er werd gevraagd om daar telkens de voor- en nadelen en de argumentering bij te vermelden. Tot slot wenst de commissie de cijfers van de uitvoer van diamanten naar Antwerpen vanuit de DRC, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Uganda, Burundi, Rwanda, Congo-Brazzaville, Angola, Kenia en Tanzania te kennen.
We zouden bovendien nog de gelegenheid krijgen om te antwoorden op kritieken die de commissieleden eventueel zouden formuleren, of geformuleerd hebben.
Wij hebben dat voorbereid. We hebben u zeer gedetailleerde documenten overhandigd waar we veel
tijd in gestoken hebben. We hebben geprobeerd om zo structureel mogelijk te werk te gaan. In de documentatiemap vindt u eerst de statistieken die u gevraagd hebt, dan een uitvoerige nota over de werking van het Belgische monitoring systeem - de heer Van Bockstael zal daar meer uitleg over geven - en enkele summiere elementen over de regelingen in de Europese Unie. Aangezien er eigenlijk geen Europese reglementering is, kunnen we daar niet veel over vermelden. Er staat in het hele EU-verdrag geen enkele bepaling die verwijst naar diamant, geen enkele reglementering tot regeling van de import en export van diamant. We hebben ons moeten beperken tot de algemene verdragstekst omdat wij over geen enkel ander document beschikken.
Wat de vraag naar een
vergelijking met andere landen betreft, verwijzen we naar een vragenlijst die we ongeveer 15 maanden geleden in het kader van het Kimberley-proces hebben opgesteld om na te gaan hoe in andere landen import en export worden gecontroleerd. U vindt de resultaten daarvan in uw documentatie. We hebben dan een analyse gemaakt van een aantal landen die als vergelijkingspool kunnen dienen, namelijk Zuid-Afrika, Canada en Guinee. De heer Van Bockstael zal daar dieper op ingaan en de voor- en nadelen van de verschillende systemen toelichten.
Wegens bepaalde berichten in de media vonden wij het nuttig nogmaals te worden gehoord als getuige. In die berichten wordt nog maar eens beweerd dat het Belgische certificatensysteem waardeloos zou zijn. Daarom willen we
opnieuw proberen aan te tonen dat het Belgische systeem het beste en meest performante systeem in de hele wereld is. Indien de Kimberley-werkgroep ons een jaar geleden tijdens de bijeenkomst in Moskou zou hebben gevolgd, zouden we vandaag in de strijd tegen de conflictdiamant al veel verder staan.
Gisteren hebben we nog vergaderd met de twee voornaamste NGO's op dit vlak, namelijk Global Witness en Fatal Transactions. Het blijkt nu dat het hele verhaal rond de conflictdiamanten een verhaal van de gemiste kansen wordt. Die kansen zijn niet door ons gemist, maar wegens een onbegrijpelijke overbureaucratisering. In België moet men voor elke import van diamant een licentie hebben. Elke diamantdealer in België moet gekend en geregistreerd zijn bij het
ministerie van Economische Zaken. Alle diamanten die België binnenkomen passeren via het Diamond Office en worden daar aan een dubbele controle onderworpen, enerzijds van experts die onder de bevoegdheid staan van de minister van Economische Zaken, en anderzijds van de douane. Zeer specifiek ten slotte is dat elk shipment op een totaal van 150.000 en voor een totale waarde van meer dan 1000 miljard Belgische frank, fysiek wordt gecontroleerd onder toezicht van het ministerie van Economische Zaken. Wij maken ook maandelijks gedetailleerde cijfers over import en export openbaar. Geen enkel ander land doet dat. In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk bestaat er geen enkele controle op de binnenkomst van diamant. Daar heeft men geen enkele notie of de waarde of de karaat klopt
en wat de oorsprong van de diamant is.
We nemen dit probleem zeer ernstig omdat het in belangrijke mate het imago van Antwerpen aantast. Hoe hebben we daarop gereageerd? Drie jaar geleden zijn we begonnen met het uitwerken van een systeem dat geleidelijk moest leiden tot het bannen van de conflictdiamanten uit die Afrikaanse landen. We hebben kleine diamond offices opgezet in Guinee, Sierra Leone, Angola en Congo. We leverden daar de infrastructuur voor, wat eigenlijk een element van ontwikkelingssamenwerking is en dus een taak is voor het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Het is in feite aberrant dat een private vzw daar zo'n probleem moet gaan oplossen.
In die diamond offices hebben we computermateriaal
geplaatst en we hebben voor al die landen een certificaat van origine gemaakt dat niet kan worden vervalst. Van de loten worden digitale foto's gemaakt. Die digitale foto wordt naar België gestuurd, waar hij bij het ministerie van Economische zaken terechtkomt. Elke diamantair zal bevestigen dat er geen twee gelijke loten zijn. Als men over een voldoende duidelijke foto beschikt, heeft men een indicatie dat daar geen verwisseling meer mee kan gebeuren. Na het fotograferen wordt het lot verzegeld en daarvan wordt opnieuw een foto gemaakt. Daarop worden nog officiële handtekeningen aangebracht. Wanneer dat lot in België aankomt, wordt het bij import gecheckt: de inhoud van het lot wordt vergeleken met de foto en men kan grosso modo zeggen dat het over hetzelfde lot gaat.
Desgewenst kan de Commissie in het Diamond Office van Antwerpen komen vaststellen dat dit eigenlijk een vrij sluitende procedure is.
Wat is het grote voordeel van dat systeem? Gaandeweg wordt een database aangelegd en de experts krijgen referenties. Ze kunnen zien dat bepaalde loten duidelijk van een bepaalde plek afkomstig zijn. Er wordt zo een pragmatisch referentiesysteem voor de toekomst opgebouwd.
Dit is wat we hebben voorgesteld met betrekking tot het Kimberley-gebeuren. We hebben dit geïntroduceerd in Sierra Leone en in Angola. We wensten dit ook te introduceren in een aantal andere Afrikaanse landen om zo geleidelijk het probleem op te lossen. Een jaar geleden heeft men deze handelwijze evenwel in het kader van het
Kimberley-proces een halt toegeroepen omdat ze te ver ging. Men vond dat het te omslachtig werd en men zo'n indringende controle niet kon volhouden. We zijn dan gestopt met het invoeren van certificatieregimes in een aantal andere landen, die daar wel vragende partij voor waren. De VN hadden immers in hun resoluties gevraagd dat de Hoge Raad voor Diamant met die landen de certificatieregimes zou uitwerken. De heer Van Bockstael is dan ter plaatse gaan uitleggen dat we die mensen wel wilden helpen, maar dat eigenlijk niet meer mochten doen omdat in het Kimberley-proces beslist was een andere richting uit te gaan.
Het drama van de gemiste kansen is dat nu ook de Europese Unie zich in het debat heeft gemengd. Omwille van het vrije verkeer van goederen
vindt de EU dat controles aan de binnengrenzen niet kunnen, dat diamant vrij ingevoerd moet kunnen worden. Het lot mag niet meer worden geopend en er mogen geen foto's worden genomen. Controle wordt dan onmogelijk. Rapporten of statistieken kunnen niet meer worden opgesteld. Het vrije verkeer van goederen is de heilige koe die alles wat we de jongste drie jaar hebben gedaan, teniet doet.
Wij zijn het daarmee niet eens. Als morgen opnieuw problemen rijzen, zal iedereen ons met de vinger wijzen. In samenspraak met de Belgische regering wensen we het systeem te behouden. De rest van de wereld moet echter willen volgen. We willen onze positie als wereldleider in ruwe diamant niet opgeven. Het dossier gaat de verkeerde richting uit. Deze ontwikkeling is bijzonder
moeilijk tegen te houden. De Europese Commissie beslist autonoom en houdt er geen rekening mee dat diamant 7% van de Belgische export vertegenwoordigt. De Belgische regering heeft terzake geen inspraak en heeft de betreffende tekst ook nog niet gezien.
Het gaat om een ernstig probleem. Op grond van het principe van het vrije verkeer van goederen, staat de Commissie een ander aanpak voor. Alleen is nog niet duidelijk welke aanpak. Er zijn nog belangrijke hiaten, bijvoorbeeld in de Afrikaanse landen. Als een Afrikaans leider verklaart 100 miljoen karaat te produceren en volgend jaar 200 miljoen karaat, kan niemand nagaan of dat inderdaad zo is en of de door hem opgestelde certificaten stroken met de realiteit.
Waar komen de
bijkomende 100 miljoen vandaan? Uit de mijn of uit een buurland? Dat is een loophole in het hele Kimberley-proces. Die goederen komen probleemloos binnen en komen vrij op de markt, zonder enige controle, zonder dat er foto's worden genomen of de pakjes worden geopend. We hebben daar vragen bij, die we ook al herhaaldelijk hebben doorgegeven. We krijgen het verwijt dat we ook nu de herkomst van de diamanten niet kunnen nagaan. We hadden dat wel gekund en heel goed ook, als we alle shipments vanaf het begin hadden kunnen fotograferen, digitaal hadden kunnen screenen en zo een database hadden kunnen opbouwen. Nu kunnen we dat natuurlijk niet, vermits we geen materiaal mogen verzamelen. Eigenlijk is dit een grotesk dossier aan het worden en we vonden het nodig de commissie
daarvan op de hoogte te brengen.
De oplossing zou moeten zijn dat de Europese Unie erkent dat er, om dit fenomeen ernstig te bestrijden, importcontroles nodig zijn, bij voorkeur op basis van een database met fotografisch materiaal, omdat je zo ijkpunten hebt. De EU zou moeten inzien dat het misschien nodig is het heilige principe van het vrij verkeer van goederen aan te passen wanneer een probleem met ernstige humanitaire implicaties dit vraagt en dat we ten slotte, als we dit goed willen laten werken, als democratisch en goed bestuurd land, geen blind vertrouwen mogen hebben in bepaalde Afrikaanse landen. Ik wil ze niet allemaal over één kam scheren, maar er zijn er toch die minder democratisch en goed georganiseerd zijn. Hier is een zeer
belangrijke taak weggelegd voor het departement van Ontwikkelingssamenwerking, dat in samenwerking met het Europees Parlement en het Diamond Office de problemen op het terrein kan oplossen.
Wij zien natuurlijk een groot voordeel. Het klinkt cynisch, maar het is de realiteit: binnenkort krijgen we geen rapporten meer, want niemand zal nog weten dat er iets gebeurt. We zullen hier ook niet meer worden uitgenodigd en dan is voor ons het probleem opgelost. Dat is echter niet onze houding. We zijn van in het begin bereid geweest dit probleem proactief mee aan te pakken en dat blijft onze houding.
Tot slot wil ik nog eens terugkomen op het probleem van de namen. In de vijf gevallen die met naam in VN-rapporten openbaar zijn gemaakt -
ze staan in het rapport dat we u vorige keer hebben gegeven - hebben de commissies publiek en in rapporten hun eerdere beweringen herroepen. Gegevens die we nu krijgen, geven we dan ook meteen door aan procureur des Konings Van Lijsebeth. Dat probleem oplossen is zijn taak, niet de onze. Wanneer iemand in een rapport wordt vernoemd - zoals nu in het Angolarapport - dan geven we dat door aan de Federatie van de Beurzen en die neemt bewarende maatregelen. Gezien alles wat er gebeurd is, vinden we het dan ook niet aangewezen hier namen te noemen. Ieder heeft zijn taak, wij zijn de politie niet. Het parket moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Wij werken trouwens heel nauw en heel goed samen met het parket en wensen dat ook te blijven doen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Meeus spreekt over het dossier van de gemiste kansen, een grotesk dossier, onbegrijpelijke bureaucratisering van het hele gebeuren enzovoort. De heer Meeus heeft ook verwezen naar Kimberley en de vrijhandel enerzijds en de strenge VN-rapporten anderzijds.
Is de heer Meeus van mening dat de Belgische administratie in het Diamond Office, die een dubbele controle uitvoert, ook te sterk gebureaucratiseerd is? Hoe kan onze administratie eventueel verbeteren?
De heer Meeus ziet in de Europese Unie de oplossing. Hij zegt ook dat het principe van de vrijhandel op humanitaire regels zou moeten steunen. Dat
uitgangspunt staat reeds in de WTO-regels, maar er is een verschil tussen het geschrevene en de toepassing. Hoe kan dat veranderen?
De heer Meeus vermeldt ook het departement Ontwikkelingssamenwerking. Heeft hij al met de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking contact opgenomen en voorstellen geformuleerd?
Begin dit jaar kreeg ik een pamfletje van de `Antwerp Action Group' waarin wordt gesproken over het Kinsbergen-plan. Wat is daarvan terechtgekomen? In dat kleine pamfletje worden een aantal ernstige vragen gesteld. Is de onwil van Europa de reden dat er nog niets is gebeurd? Ik heb het gevoel dat de Europese constructie dwars ligt wegens `een bepaalde reden', en niet enkel wegens het principe van de vrije
handel. Ik denk dat er andere belangen van bepaalde landen, ik denk aan de Angelsaksische wereld en Zuid-Afrika meespelen. Die landen willen Antwerpen op de een of andere manier commercieel uit de boot doen vallen. Kan de heer Meeus hierover meer uitleg geven?
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De heer Meeus vermeldt dat er in andere landen nauwelijks controle is. België is voorstander van een goede controle, wat nog niet betekent dat het controlesysteem in België perfect is.
Het is bijvoorbeeld bekend dat er grote pakketten diamant binnenkomen op de luchthaven van Zwitserland, in de transitzone. Daar worden ze opengemaakt en gemengd met andere soorten diamant. Welke garantie heeft een Antwerpse handelaar dat een legaal pakket diamant toch geen bloeddiamant bevat? De heer Peleman vermeldde dat probleem reeds in deze commissie in verband met Portugal.
Houdt het standpunt van de Europese Commissie in dat er in Antwerpen
helemaal geen controle meer zou zijn? Moeten we in dat geval niet een oproep doen aan de Europese Commissie waarbij we haar wijzen op de problemen die die werkwijze in de toekomst zou scheppen?
De heer Meeus verklaarde dat het controlesysteem drie jaar in gebruik is. Elke steen wordt als het ware herkend. Bedrog zou uitgesloten zijn met het originecertificaat, de foto's, de verzegeling van de loten, en de opening van de loten samen met de douane.
Hoe is het dan mogelijk dat Limo Diamonds voor 90 miljoen dollar diamanten uit Zambia kan invoeren? Het waren 24-karaatsdiamanten. Die zijn niet te vinden in Zambia.
Dat moet dan toch ook door de douane geglipt zijn. Ik vraag me trouwens af of
ze wel lid zijn van de Hoge Raad voor Diamant. In welke mate heeft u daar ervaring mee? In welke mate is zoiets mogelijk? Als het voor die firma mogelijk is, dan moet het ook voor tal van andere firma's mogelijk zijn.
Intussen heb ik met enkele diamantairs gesproken die geen lid zijn van de Hoge Raad voor Diamant. Zij beweren dat de Hoge Raad de overkoepeling van vroeger heeft overgenomen en dat het niet sluitend is, dat we er niet al te veel moeten van geloven. In welke mate kunt u dat weerleggen?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik heb uit de uiteenzetting van de vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Diamant begrepen dat de goederen bij invoer in België worden geregistreerd, maar dat er geen zekerheid bestaat omtrent hun oorsprong.
Een certificaat verschaft geen zekerheid over de oorsprong. Integendeel, volgens u werden in sommige Afrikaanse landen certificaten verstrekt voor diamant uit buurlanden.
Dat werd ons tijdens enkele hoorzittingen verteld. In feite maakte de certificering deel uit van het bureaucratisch systeem. Er waren certificeringsdocumenten, zoals er ook douanedocumenten waren, maar deze documenten kon men `kopen'. Ze hadden niets te maken
met de oorsprong van het diamant.
Uw uiteenzetting toont aan dat er geen enkele waarborg bestaat over de oorsprong van het diamant, Kimberley of geen Kimberley. In het beste geval wordt de invoer van het diamant aan de Belgische grens geregistreerd.
Bovendien zegt u dat het Kimberley-proces, met al zijn beperkingen, binnenkort achterhaald zal zijn door de maatregelen van de Europese Commissie.
Deze opmerking is niet rechtstreeks tot u gericht. Ik zou onze regering daarover willen ondervragen.
De lidstaten, in het bijzonder België, schuiven de verantwoordelijkheid voor het nemen van sommige initiatieven al te gemakkelijk door naar de
Europese Commissie. Hoewel het om initiatieven gaat die iedereen aanbelangen, wil niemand de verantwoordelijkheid op zich nemen.
Op dit ogenblik doet men precies hetzelfde met de immigratie- en de asielproblematiek. De lidstaten van de Unie nemen geen wetgevend initiatief omdat het om een politiek gevoelige materie gaat. Ze zijn blij de `hete aardappel' naar de Europese Commissie te kunnen doorschuiven en dan aan de bevolking te kunnen zeggen dat de maatregelen hen worden `opgelegd'.
U bent op de hoogte van de besprekingen die in de Commissie worden gevoerd en onze regering zou geen informatie hebben ontvangen. Dat scenario lijkt weinig geloofwaardig. Ik begrijp het belang van Antwerpen in het geheel van de EU,
maar België beschikt over alle middelen om op Europees vlak bij te dragen tot het nemen van een beslissing over de manier waarop de diamanthandel in het kader van de EU moet plaatsvinden.
Ik maak deze opmerking omdat ik vind dat de lidstaten steeds meer hun verantwoordelijkheid doorschuiven naar de Commissie of naar de Europese ministerraad.
Ik wou ook graag weten wat de mening is van de Hoge Raad over de procedure waarbij de Hoge Raad zelf een controle- of certificatiesysteem uitwerkt en daarbij tegelijkertijd rechter en partij is.
Het hoofddoel van de Hoge Raad is de ontwikkeling van de diamanthandel in België en een maximale economische ontwikkeling.
De Hoge Raad maakt deel uit van de Task force, neemt initiatieven en vestigt diamond offices. Het is niet goed dat een economische kracht, die betrokken is bij de ontwikkeling van een economische filière, de diamanthandel tegelijkertijd moet controleren en leiden.
Dat moeten we te allen prijze vermijden. Het is immers bijzonder moeilijk regels op te stellen waarbij economische ontwikkeling en ethische overwegingen samengaan. Dat hebt u trouwens zelf onderstreept.
Men kan zich terecht afvragen of het witwassen van bepaalde loten diamant met het huidige certificeringssysteem niet al te gemakkelijk is. Dank zij het bureaucratisch systeem is het niet moeilijk om aan een
certificaat te geraken, ongeacht de oorsprong van het diamant. Vroeger bestond die mogelijkheid niet. Sommige van de mensen die we hebben ondervraagd, hebben gesproken over een witwascircuit, waardoor de oorsprong van het diamant niet kan worden gewaarborgd.
De toestand in Kisangani vandaag is onrustwekkend. Er zijn zeer zware schendingen van de mensenrechten en volgens tal van bronnen maken het RCD en troepen uit Rwanda zich schuldig aan machtsmisbruik. De controle van het diamant rond Kisangani zou één van de belangrijkste redenen zijn. De diamantaders in die streek zijn immens groot en er werken tienduizenden mensen. Gelet op het geweld, de politieke controle door buitenlandse strijdkrachten in Kisangani en de omstandigheden waarin
het diamant wordt ontgonnen, rijzen er problemen inzake het verhandelen van dat diamant.
Hebt u dienaangaande maatregelen genomen of bent u van plan dat te doen? Over welke informatie beschikt u met betrekking tot het op de markt brengen van diamant uit Kisangani?
Er is nog een belangrijk element. Wat bedoelt men met `conflictdiamant'? Volgens mij is dat niet uitsluitend diamant waarop een embargo van de Veiligheidsraad rust want dan gaat het slechts om enkele gebieden. Nu UNITA in Angola verdwenen is, kan men er dus van uitgaan dat enkel Sierra Leone nog onder embargo staat. Ik zou graag weten wat u verstaat onder `conflictdiamantgebied' en wat er gebeurt met het diamant uit Kisangani. Hebt u het onder embargo
geplaatst?
De heer Marcel Colla (SP.A). - Indien uit onze werkzaamheden zou blijken dat het Belgische controle- en certificatiesysteem lacunes vertoont, zal ik de eerste zijn om suggesties te doen om dat te verbeteren. Als we vaststellen dat sommige mensen of bedrijven in Antwerpen niet koosjer handelen, zal ik ook de eerste zijn om te zeggen dat er geen reden is om ze de hand boven het hoofd te houden.
Diamant heeft een grote waarde, maar ik ben niet van plan me door om het even welk krantenartikel te laten opjutten. Als men naar de bron gaat, dan lijkt het overigens vaak om een opgeblazen zaak te gaan. Ik wil me ook niet meer laten opjutten door rapporten waarvan blijkt dat ze voor de zoveelste keer zijn afgeschreven van andere
rapporten, die intussen al werden weerlegd.
Ik ben een groot voorstander van de Europese Unie, maar Europa moet ernstig blijven. Nu zegt de EU immers alleen dat aan het principe van het vrije verkeer van goederen niet mag worden getornd. De EU kan twee zaken doen. Ofwel maakt ze voor de diamanthandel een uitzondering en staat ze toe dat er in de diamantcentra controles gebeuren. Zo kunnen verdachtmakingen worden vermeden.
Ofwel houdt de EU vast aan het vrije verkeer van goederen, maar dan moet er een performant controlesysteem komen aan de buitengrenzen van de Europese Unie.
Het voortdurend uiten van gratuite beschuldigingen werkt mij op de heupen. Ik ben het er uiteraard mee eens dat alle
misbruiken moeten worden vermeden. Dat is immers in ons eigen belang, zowel op economisch als op sociaal vlak. Het opstellen van rapporten over het belangrijkste diamantcentrum ter wereld, terwijl de andere centra hun gang kunnen gaan, is evenwel onaanvaardbaar. Als blijkt dat ik het bij het verkeerde eind heb, ben ik graag bereid mijn mening hieromtrent bij te schaven.
Ik vraag mij af op welke manier de Europese Unie zou reageren als het diamantcentrum zich in Parijs zou bevinden. Ik herhaal dat ik Europa heel belangrijk vind, maar de hypocrisie en het hanteren van twee maten en twee gewichten is onaanvaardbaar. Ik verwijs bijvoorbeeld ook naar het recente voedselschandaal in Duistland en de dioxinecrisis in ons land indertijd en naar de verschillende
houding tegenover Groot-Brittannië en België inzake diamant.
Ik heb een concrete vraag over het dossier van de Hoge Raad. Op de eerste pagina staan de statistieken van de invoer van ruwe diamant in Antwerpen. Men hoeft geen genie te zijn om te zien dat de invoer vanuit Congo-Brazzaville in 2001 plotseling aanzienlijk stijgt. De onvoorbereide lezer zal hieruit opmaken dat er sprake moet zijn van bedrog ten opzichte van Antwerpen. Maar in welke mate heeft die stijging te maken met de positie en de rechten die andere diamantcentra van bepaalde Afrikaanse landen hebben afgedwongen? Of met het verschillend fiscaal stelsel in die Afrikaanse landen? Is die stijging verdacht of zijn mijn hypothesen gegrond?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik ben het eens met de heer Colla dat Europa ernstig moet blijven. Het vrije goederenverkeer is een goede zaak, maar we moeten pleiten voor limited entry points. De commissie zou hierover met de Europese Commissie in discussie moeten gaan.
Enkele weken na 11 september 2001 verscheen er in de Washington Post een artikel van Douglas Farah waarin wordt verwezen naar banden tussen Antwerpen en Al Qaeda. De Belgische vooraanstaande krant De Standaard heeft toen meteen naar de Hoge Raad gebeld en op de man af gevraagd of ze de geciteerde namen kenden. Ik vermoed dat het ging om Echogem, Aziz Nassour en de ondertussen gevangen genomen Samih Ossaily.
Volgens de krant zou Youri Steverlynck, woordvoerder van de HRD, ontkennend geantwoord hebben en verklaard hebben dat ze het zouden onderzoeken. Ik begrijp dat niet goed, want in Kompass Diamonds Belgium staan deze namen duidelijk vermeld.
Uit het bericht in de krant concludeer ik dat er in dit dossier vrij slordig tewerk is gegaan. Ik veronderstel dat er in het hele verhaal rond de Libanese maffia ofwel veel angst is, ofwel zaken worden achtergehouden, misschien met het oog op het geheim van het onderzoek. Wat weet u precies over Limo Diamonds, Echogem en andere Libanezen, zoals Khaleb Khalil en de hele Nassour-clan?
Als op een bepaald ogenblik het aanbod uit Brazzaville `te groot' is, moet de Hoge Raad zich toch
afvragen wie die diamant binnenbrengt. De Raad moet dan zijn verantwoordelijkheid op zich nemen en de heer Van Lijsebeth op de hoogte brengen. Waarom duurt dat zo lang? Ik vergelijk dan weer met de zaak Samih Ossaily en Sanjivan Ruprah. Na 11 september is alles ineens in een stroomversnelling geraakt. Sommige mensen werden al jaren gevolgd en plots worden ze opgepakt. Beschikte men dan ineens over nieuwe gegevens? Is het Centrum voor Financiële Informatie plots in gang geschoten en heeft het de onderzoeksrechter materiële bewijzen in handen gegeven?
Ofwel moet er klaarheid komen in deze zaak, ofwel moet duidelijk worden dat het geheim van het onderzoek kan worden geschonden en dan moeten we de zaak aan Justitie overlaten.
De heer Peter Meeus. - De heer Steverlynck is aanwezig. Misschien kan hij zelf antwoorden met betrekking tot de informatie die hij in overleg met mij aan De Standaard heeft meegedeeld.
De heer Youri Steverlynck. - Op die bewuste vrijdagmorgen vroeg De Standaard naar aanleiding van het artikel in de Washington Post of de heren Nassour en Ossaily in de Antwerpse diamantwereld bekend waren. Ik kende ze niet persoonlijk. We hebben toen opgevraagd of één van beiden aangesloten was bij een Belgische diamantbeurs. Dat is een aanwijzing dat men in Antwerpen in de geïnstitutionaliseerde organen actief is. We hebben ook nagegaan of zij direct of via een vennootschap import- of exporttransacties hadden gedaan in de afgelopen drie jaar. Dat is het klassieke onderzoek. Na enkele uren bleek dat het antwoord op beide vragen negatief was. Daaruit kon worden geconcludeerd dat ze op dat ogenblik niet bekend waren als actieve diamantairs. Dat is ook de informatie die aan de krant is gegeven, met uitdrukkelijke verwijzing naar die twee parameters. Later werd verwezen naar Kompass Diamonds Belgium. Maar het ging over een oude editie. De maandag na die bewuste vrijdag is dan gebleken dat één van beide personen een bestuursmandaat had in de vennootschap Echogem. Dat is echter een slapende vennootschap die de laatste drie jaar geen enkel activiteit had gehad, noch in de diamantsector, nog in een andere commerciële sector. De zaak is dus grondig onderzocht en het antwoord was correct, maar niet voldoende genuanceerd weergegeven. De Hoge Raad heeft dan wel onmiddellijk beslist alle toen beschikbare gegevens, met identificatie van Echogem, door te sturen naar het parket. De Hoge Raad heeft die maandagavond ook een klacht ingediend.
De heer Peter Meeus. - Ik was op dat ogenblik niet in België. De heer Steverlynck telefoneerde mij om me te vragen of ik die mensen kende. Ik kende ze niet. Ik heb toen een aantal grote diamantairs gebeld met de vraag of zij ze kenden. Ze kenden ze ook niet. Sommige van de geciteerde personen zijn al een aantal jaren uit Antwerpen verdwenen.
Belangrijk in dit verhaal is dat het VN-panel van Liberia, dat op de dag dat het artikel in de Washington Post verscheen, zijn rapport aan de wereld voorstelde, ook werd geconfronteerd met de vraag wie de heren Nassour en Ossaily waren. Ook volgens dat panel hadden ze niets te maken met Al Qaeda. Dat panel bestond uit vijf mensen die zich op kosten
van de VN achttien maanden met die problematiek hebben beziggehouden en tien Afrikaanse landen hebben bezocht.
Ook de heer Peleman zegt dat hij nog steeds denkt dat die twee helemaal niets met Al Qaeda te maken hebben. Blijkbaar beschikt het parket over andere gegevens, maar dat zal ook voor ons een grote verrassing zijn.
Ik stel voor dat de heer Van Bockstael een antwoord geeft op de vragen over Zambia, Portugal, Zwitserland, Brazzaville en Kisangani.
De heer Mark Van Bockstael. - Ik zal beginnen met Zwitserland. Tot 15 maart 2001 werd in de Freilager geen controle uitgeoefend door de Zwitserse autoriteiten. Dat betekent ook dat de Zwitsers niet over statistische informatie beschikten. Dat is bij de publicatie van het rapport van het VN-panel over Sierra Leone aangeklaagd. Als gevolg daarvan heeft de Zwitserse regering onmiddellijk maatregelen getroffen die geleid hebben tot een vrij stringent systeem dat op het onze is geïnspireerd. Thans is het systeem van de Zwitserse Freilager even waterdicht als het Belgische systeem. Men moet het onderscheid maken tussen een Freilager en de invoer in Zwitserland zelf. Een Freilager in Zwitserland valt onder dezelfde
douanecontrole als de goederen die in Zwitserland worden ingevoerd met één verschil: er gebeurt geen dedouanering. Maar de controle gebeurt wel op dezelfde manier.
Het verschil tussen een Zwitserse controle en een Belgische controle is dat in Zwitserland alleen op basis van documenten wordt gecontroleerd, terwijl in België ook een fysieke verificatie wordt verricht.
Een volgende vraag ging over Portugal. Er is natuurlijk een groot verschil met Zwitserland. In Portugal, dat deel uitmaakt van de EU, geldt zoals in België het communautair douanewetboek. Dat geldt onverkort in alle vijftien lidstaten en vanaf 1 januari 2004 ook in de Oost-Europese lidstaten. Wanneer de heer Peleman zegt
dat het mogelijk is om via Portugal een aantal ongeoorloofde diamanttransacties te verrichten, moet daar onmiddellijk bij gezegd worden dat dit dan niet alleen voor Portugal geldt, maar voor alle veertien lidstaten van de EU die niet over die specifieke Antwerpse/Belgische controle beschikken. Wellicht wordt Portugal onder meer genoemd vanwege de banden met de oud-kolonie Angola. De bewuste problemen werden al in 1997 aangekaart, dus lang voor er sprake was van conflictdiamanten. Dat woord werd pas in 1998 uitgevonden door Robert Fowler, de Canadese VN-ambassadeur die voorzitter was van het sanctiecomité voor Angola. Voordien al hadden we in Antwerpen indicaties dat Portugal belangrijker werd als draaischijf van diamanten uit Afrika. Onderhandelingen met de Portugese regering
hebben geresulteerd in de oprichting van een Conselho Superior do Diamante.
Het was de bedoeling een organisatie op te richten, naar analogie van de Hoge Raad voor Diamant, waarin echter ook de Portugese regering zou vertegenwoordigd zijn. De Hoge Raad is een privé-instelling waarin de overheid niet participeert. De Portugese wet die het controleorganisme opricht, werd nooit uitgevoerd. Inmiddels heeft zich een verschuiving voorgedaan. Het vrije verkeer van goederen en personen vergemakkelijkt de oprichting van bijhuizen in andere EU-landen, zodat de invoer zich in de loop van het jaar 2000 van Portugal naar Spanje heeft verplaatst.
Zoals de heer Colla opmerkte, geven de statistieken op pagina 1 van het
HRD-rapport een opmerkelijke stijging te zien van de invoer uit Congo-Brazzaville.
Om een goederenstroom tegen te houden, moet men over een solide wetgeving beschikken. De heer Dallemagne vroeg welke maatregelen de Hoge Raad voor Diamant heeft genomen. De Raad kan geen maatregelen nemen, maar moet de maatregelen die de overheid oplegt, naleven.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik heb u ondervraagd over de maatregelen omdat u zelf hebt verklaard dat u van plan was maatregelen te nemen met betrekking tot het conflictdiamant.
De heer Peter Meeus. - Wij hebben geen maatregelen genomen. We hebben hulpmiddelen ter beschikking gesteld van een aantal Afrikaanse landen om hun uitvoer beter te kunnen registreren, controleren, identificeren, fotograferen. We hebben dat op vrijwillige basis gedaan en hebben er ook voor betaald. In feite is dat een overheidstaak. We wilden echter een concrete bijdrage leveren om het probleem op te lossen. Ook in het Kimberley-systeem zal hiervan gebruik worden gemaakt.
We kunnen geen goederen tegenhouden. We moeten rekening houden met de WTO- en EU-reglementeringen. Zolang er geen embargo is tegen diamanten uit Zambia of Brazzaville, kunnen deze diamanten in België worden ingevoerd, tenzij er ernstige
aanwijzingen zijn dat het gaat om conflictdiamanten. Die aanwijzingen bestaan niet. In Antwerpen doen wij nog controles. In de rest van Europa is dat niet het geval.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat u zelf voor de controle instaat, vind ik een dubbelzinnige toestand. U moet alle misverstanden uit de weg ruimen en ermee ophouden te zeggen dat u middelen ter beschikking hebt gesteld om de oorsprong van het diamant te kunnen traceren. Als ik het goed begrijp, hebt u materieel ter beschikking gesteld van slechts twee landen: Sierra Leone en Angola. U hebt gezegd dat u er niet in bent geslaagd hetzelfde te doen in Congo. Het komt erop neer dat het diamant niet kan worden getraceerd noch gecontroleerd. U kunt dus onmogelijk beweren dat u het conflictdiamant probeert te controleren. Ik citeer de woorden die ik heb genoteerd: we zullen het conflictdiamant uitbannen. Op dit ogenblik klopt dat niet. U bant het conflictdiamant niet uit. Dat moet nog gebeuren. Ik deel sommige van uw standpunten over de rol en de verantwoordelijkheid die men op zich moet nemen, maar het wordt tijd dat men ermee ophoudt te beweren dat men het belangrijkste werk levert. Ik sluit mij aan bij de heer Colla, die een opmerking heeft gemaakt die van toepassing is op alle plaatsen waar vandaag diamant wordt verhandeld en bewerkt. Het heeft geen zin Antwerpen te stigmatiseren. We moeten erkennen dat het conflictdiamant, dat te maken heeft met oorlog en geweld, niet wordt gecontroleerd.
De heer Peter Meeus. - Ik wil de puntjes toch nog eens even op de i zetten. Diamant die niet onder een VN-embargo valt, kunnen we niet tegenhouden, tenzij er ernstige verdenkingen zijn en het parket wordt ingelicht. Dat heeft niets te maken met de taak van de Hoge Raad. Dat is de wet. Dura lex, sed lex.
Het is onze heilige overtuiging dat dit een dossier is van gemiste kansen. Er had heel veel kunnen gebeuren, indien op een bepaald moment het systeem dat wij in Sierra Leone vrijwillig hebben geïnstalleerd, ook in een aantal andere landen was ingevoerd en er op basis van digitale foto's een database was uitgebouwd. Dan hadden we veel verder gestaan. Waarschijnlijk zullen we over een jaar nog altijd niet zover
zijn.
Ik denk dat wij het voorbeeld voor de wereld hebben gegeven, maar die wereld liet ons een jaar geleden in Moskou weten dat zo'n strenge controle niet nodig en niet gewenst was.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het probleem is dat het illegale diamant uiteindelijk wordt beperkt tot gebieden waar de oorlog bijna ten einde is. In dat geval is er geen sprake meer van conflictdiamant. In Angola is het vredesproces aan de gang en zelfs in Sierra Leone is er hoop dat het conflict kan worden ingeperkt. Anderzijds bestaat er geen probleem inzake wettelijkheid in gebieden waar het diamant verbonden is met geweld. Het gaat ons niet om de wettelijkheid. Het probleem is veel ruimer. Toen u het daarstraks had over conflictgebieden, verwachtte ik dat u verder zou gaan dan de vraag over de al dan niet illegale oorsprong van het diamant. Dat probleem is te verwaarlozen wanneer men het vergelijkt met het ethische aspect. Ik verwijs naar wat er onlangs in Kisangani is gebeurd: het controleren van diamantgebieden en het geweld, de uitbuiting, de gedwongen arbeid en de kindersterfte die ermee gepaard gaan. Al die buitengewoon ernstige problemen hebben niets te maken met wettelijkheid, maar met deontologie.
De heer Peter Meeus. - Ik wil nog een punt toevoegen bij de vraag van de heer Colla. Het is veel te eenvoudig ervan uit te gaan dat het in Brazzaville allemaal om conflictdiamanten gaat. Soms is er in het gebied van oorsprong helemaal geen conflict, maar zijn heffingen de reden dat de diamant wordt uitgevoerd. Bovendien zijn er onduidelijke grenzen. In het geval van Congo is het nog eenvoudiger. Op een bepaald ogenblik gaf Laurent Kabila de Israëlische firma IDI van de heer Gertler het monopolie op de distributie van Congolese diamant. Tien comptoirs, vooral van België, werden gesloten. Intussen bleef iedereen wel diamant zoeken, die nu werd uitgevoerd naar Brazzaville, tegen een lagere heffing van 2% in de plaats
van de 6% die in Congo geldt. Dat is de 100 miljoen waarover de heer Colla het heeft. Dit is helemaal geen conflictdiamant. Dat is het gevolg van een feitelijke situatie. Het monopolie werd overigens een jaar later opgeheven. De heer Gertler deed de Congolese regering een proces aan en heeft intussen een aantal andere concessies gekregen om zijn investeringen te recupereren. Dat is business as usual in Africa.
Maar nog eens: zodra diamanten een rivier oversteken, wordt er veel te gemakkelijk de link met conflictdiamant gelegd. Dat is niet correct.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Heb ik u goed begrepen dat IDI in Congo een monopolie krijgt en dat de diamant uit Congo dus officieel enkel naar Tel Aviv kan gaan? Van Tel Aviv kan hij dan naar Antwerpen vertrekken.
De heer Peter Meeus. - Inderdaad.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Bepaalde mensen in Congo vinden dat te kras, exporteren naar Brazzaville, zodat de diamant niet meer onder het monopolie valt. Op die manier kunnen diamanten rechtstreeks naar Antwerpen worden verstuurd. Dat geeft bovendien een fiscaal voordeel, aangezien in Kinshasa 6% taks wordt geheven en in Brazzaville 2%. Is dat juist?
De heer Peter Meeus. - Inderdaad.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Als er helemaal geen 24-karaatsdiamant in Zambia aanwezig is, dan bevat een zogenaamd Zambiaans pakket met 24-karaatsdiamant toch Angolese conflictdiamant. Dan zou de Hoge Raad toch moeten ingrijpen.
In het VN-rapport staat dat er in 2001 uit Brazzaville 31.913 karaat officieel is uitgevoerd. Voor Antwerpen is echter een invoer van 5.409.810 karaat aangegeven, met een totale waarde van ongeveer 224 miljoen. Als het waar is dat diamant wordt overgebracht van Congo-Kinshasa naar Congo-Brazzaville omdat de taksen daar lager liggen, dan moet die hoeveelheid diamant toch officieel uitgevoerd zijn.
De heer Peter Meeus. - De statistieken die wij al vijftig jaar bijhouden en die worden opgesteld met het ministerie van Economische Zaken, zijn niet te vergelijken met de statistieken van Congo-Brazzaville. Die laatste zijn volkomen onbetrouwbaar. Ik baseer me op onze statistieken. Wij vertrouwen wel de statistieken van Sierra Leone en van Angola, want daar bestaat ten minste een systeem.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Zijn de statistieken uit het VN-rapport volgens u fout?
De heer Peter Meeus. - Ik heb inderdaad grote twijfels bij die statistieken. Ik weet niet op welke bronnen ze zijn gebaseerd. Het is duidelijk geworden welke landen statistieken bijhouden. België is het enige land dat zo uitvoerig statistieken maakt. Ik beschouw onze statistieken als de juiste.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Heeft de VN de cijfers officieel aan de Hoge Raad gevraagd? Waar hebben ze die cijfers gehaald?
De heer Peter Meeus. - Wij beschikken niet over exportcijfers van Afrika, maar wel over cijfers van de import in ons land. De importcijfers in het VN-rapport komen dus van ons. Ik heb echter grote vragen bij de betrouwbaarheid van al die andere cijfers uit de VN-statistieken.
De heer Mark Van Bockstael. - Het dossier-Brazzaville ken ik vrij goed. Officieel is daar zelfs geen exportkantoor. Ik heb lange gesprekken gehad met de vertegenwoordigers van de Wereldbank. Zij vragen zich af hoe het mogelijk is dat er wordt geëxporteerd en dat dit nergens terug te vinden is in het budget van de Staat.
Er is een systematiek in Afrika. In 1999 hadden we in Antwerpen een officiële invoer uit Sierra Leone van 31,5 miljoen dollar. Welnu, Sierra Leone exporteerde wereldwijd nog voor geen anderhalf miljoen dollar per jaar.
De diamantair gaat langs het exportbureau en passeert de douane. Op alle documenten staan de vereiste stempels. De stempels van het niet-bestaande
kantoor in Brazzaville worden door de Belgische douane gecontroleerd. Er blijkt er een zwakke plek te zijn in de bureaucratie van die landen. In Angola moet 11% en in Congo tussen 5 en 25% exporttaks worden betaald. In Brazzaville is het officiële cijfer 0%, want er is geen officiële uitvoer. Elke comptoir is wel in het bezit van kwitanties. Als de diamant naar België komt, staat op de factuur immers de prijs zonder de taks. We hebben dus de bewijzen op papier dat de diamant op een legale manier het land heeft verlaten.
Waar ligt de fout? Is België onzorgvuldig in het opmaken van zijn declaraties of kijkt de Republiek Congo-Brazzaville door de vingers, omdat het voor sommigen een interessante manier is om de lage wedde aan te
vullen?
Dat fenomeen doet zich voor in heel Afrika, ook in Zambia en Sierra Leone. Onze cijfers van Angola en Sierra Leone zijn nagenoeg correct. We zijn ook nagenoeg zeker dat de cijfers van Guinee bijna correct zijn. Men neemt aan dat het fameus Belgisch certificatensysteem een wereldwijd overspannend geheel is, maar het betreft alleen de controle in België.
Wij steunen het Kimberley-proces om de problemen weg te werken waarmee men ons heeft opgezadeld. Er is vrij verkeer van diamanten mogelijk, behalve wanneer het gaat om diamanten afkomstig uit Angola, Sierra Leone en Liberia. Op deze drie landen is een sanctie van de VN-Veiligheidsraad van toepassing. De sancties zijn omgezet in Europese regelgeving en worden in
Antwerpen en in heel België strikt toegepast en - ik neem aan - ook in de andere veertien lidstaten van de Europese Unie. Het probleem is dat om het even welk land als herkomstland kan worden opgeven. Er is een verschil tussen herkomst en origine. Bij ruwe diamant bedoelt men met origine de plaats waar de diamanten uit de grond zijn gehaald. Zo kan Congo-Brazzaville als herkomstland worden opgegeven.
Ik geef een voorbeeld. Een douanebeambte van een van de vijftien lidstaten moet een zending van 5 miljoen karaat uit Congo-Brazzaville controleren, waar de diamanten zijn verpakt en in het vliegtuig geladen. Er is geen vuiltje aan de lucht wanneer de DRC als origineland wordt vermeld. Voor een zending van diamanten uit Irak zou er wel een probleem rijzen.
Met Irak mogen we namelijk helemaal geen zaken doen. Als het land van origine of dat van herkomst niet een van de vier landen is - Angola, Liberia, Sierra Leone en Irak - dan is er geen enkel probleem.
Dat is de huidige toestand, niet enkel in de landen van de Europese Unie, maar overal ter wereld. De bedoeling van het Kimberley-proces is het invoeren van een oorsprongcertificaat voor alle landen.
De heer Peter Meeus. - De discussie die we thans voeren, is over een jaar natuurlijk achterhaald. Als het systeem van de Europese Commissie in werking treedt, zullen we het niet meer hebben over Gambia, Zambia en Kisangani, omdat we dat dan niet meer hoeven te checken. Thans wordt getracht een aantal zaken uit het verleden op te helderen. Het parket onderzoekt de zaak van een diamant van 24 karaat, maar ik weet niet wat dat zal opleveren. Het is in elk geval zeker dat wij ons over deze zaken over een jaar niet meer druk hoeven te maken.
De heer Mark Van Bockstael. - Ik wil nog even terugkomen op de vraag over Zambia.
Ik geef eerst enkele technische verduidelijkingen over de situatie in Zambia. Ik heb het artikel gelezen en ik stond ook versteld. Als u mij spreekt over 24 karaat en u hebt het over een kwaliteit, dan gaat het om een edel metaal. Als we spreken over zoveel karaat diamant of edelstenen, gaat het om een gewicht. We moeten een en ander wel gescheiden houden. Dat is toch al een eerste bedenking.
Kunnen we iets ondernemen tegen de diamant die uit Zambia komt? Wanneer we ervan uitgaan dat Zambia geen diamant produceert en bijgevolg geen diamant mag uitvoeren, rijst er al onmiddellijk een probleem. Het verdrag van
Cotonou, het vroegere verdrag van Lomé, en de Wereldhandelsorganisatie staan zo'n verbod niet toe. Op een dergelijke zending is Zambia uiteraard niet vermeld als land van oorsprong. Meestal is dat de DRC op. Zambia is het land van herkomst. Die invoer is dus perfect legaal.
Er is maar één mogelijkheid om op te treden. We kunnen een goed dat uit Zambia komt, alleen stoppen wanneer we erin slagen na de opening van die goederen vast te stellen dat er diamanten bij zijn die kunnen worden herkend als komende uit Angola, Sierra Leone of Liberia. Is dat niet zo, dan komen ze zonder enig probleem de grens over. Op papier is alles immers perfect legaal.
De heer Dallemagne verwijst naar de situatie in
Kisangani. Ik ben het volkomen met hem eens. Het enige probleem, om het heel cynisch uit te drukken, is dat de internationale gemeenschap zich daar geen moer van aantrekt. Wat er ook in Kisangani gebeurt, zo lang de Veiligheidsraad in New York weigert om in te gaan op onze smeekbede voor een embargo op diamanten uit die streek, zal de situatie niet veranderen. Ook de World Diamond Council drong onlangs aan op een embargo.
De internationale gemeenschap wil niet erkennen dat het om conflictdiamanten gaat. Indien de commissie een vertegenwoordiger van de Europese Unie zou uitnodigen, zou hij doodleuk vertellen dat er geen enkel probleem is met diamanten met Rwanda als land van herkomst en de DRC als land van oorsprong. Waarom niet? Er is geen embargo van de VN.
Bovendien kunnen wij wegens het principe van het vrije verkeer en het akkoord van Cotonou tegen de DRC of tegen onderdelen van de DRC geen beschermende maatregelen of sancties nemen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U bent dus voorstander van een embargo tegen de Democratische Republiek Congo. Moet dat volgens u slaan op het hele Congolese grondgebied of alleen op de gebieden die niet door de Congolese regering worden gecontroleerd?
De heer Mark Van Bockstael. - Waarom alleen een embargo tegen diamant en waarom niet tegen coltan, hout, enzovoort? Om die reden is het team van experts, dat de voorzitter heeft ontmoet in Nairobi, bezig met het formuleren van teksten. Het is echter jammer dat er op het internationale niveau niet méér politieke wil aanwezig is. Kijk maar naar het aantal landen van de Gemeenschap dat Rwanda financieel steunt.
Wanneer men een embargo vraagt tegen diamant uit de DRC zonder certificaat van oorsprong van hetzelfde land, moet men verduidelijken dat het embargo niet slaat op het gebied dat onder controle staat van Kinshasa, want anders werkt het niet.
De heer Peter Meeus. - We moeten hetzelfde systeem invoeren als in Sierra Leone.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik vind het werk verbazend nauwkeurig voor de landen die u citeert, want dat zou betekenen dat ze zelf geen abnormaal transitkanaal zijn. U drukte zich immers positief uit voor Angola. Is er, buiten een verbod voor alle diamanthandel, hoop op een efficiënte controle op deze techniek?
Wanneer er een embargo tegen Congo komt, zal een andere zone als doorgangspunt dienen en gelijk welk soort handel mogelijk maken. Het embargo zou nog dramatischer gevolgen hebben voor de mensen die nu een kleine winst realiseren. Volgens de Congolezen is dat voor hen op bepaalde ogenblikken de enige bron van inkomsten. Een embargo dat niet wordt gecompenseerd met ontwikkelingsmaatregelen zou
dramatische gevolgen hebben.
Wat is uw mening daarover?
Mijn tweede opmerking heeft betrekking op de bevreemdende stilte die er heerst rond de betrekkingen met de regering van een niet-Europees land dat ter zake bijzonder actief is, namelijk Israël. Welk soort Israëliërs hebt u de jongste drie jaar in het kader van uw werk ontmoet? Merkt u dat er in Brazzaville een relatie ontstaat met de Israëlische regering en met welke fractie?
Welke Israëlische militairen ontmoette u in deze oorlogszone? Hebt u tijdens uw enquêtes over enkele plaatsen die voor de diamanthandel van belang zijn personen van de Israëlische inlichtingendienst ontmoet? Wie
zijn die personen? Ik kan u helpen bij de identificatie van sommigen.
Welk type relatie bestaat er volgens u tussen, bijvoorbeeld, de diamanthandel en deze Israëlische dienst die belangrijke sommen niet aangeeft? Hebt u de betrokken personen ontmoet en waar?
Wij zijn ook geïnteresseerd in een ander probleem met betrekking tot een ander conflict in de wereld.
Hebt u bijvoorbeeld personen ontmoet waarvan kan worden aangenomen dat ze banden hebben met de Palestijnse diensten, met andere financieringsmechanismen dan de financiering die naar Tel Aviv teruggaat?
Welke Israëlische firma's gebruiken Belgen en hoeveel onder hen
hebben de dubbele nationaliteit? Hebt u dit in detail kunnen onderzoeken?
Hoeveel extremistische joden hebt u in deze handel ontmoet? Ik heb het dan over joden die grond bezetten en eigenlijk ook deelnemen aan de oorlog in het andere deel van het Midden-Oosten.
Heeft men een idee van de bedragen die de Israëlische fiscus int en van de bedragen die ontdoken worden, maar die langs de Israëlisch-Belgische kanalen van deze sector worden versast?
Deze vragen worden niet vaak zo nauwkeurig geformuleerd. Daarom ben ik vandaag aanwezig. De conflicten in Afrika zijn belangrijk. Het zou echter ook bijzonder interessant zijn te vernemen of ze al dan niet dienen om het niet
aangegeven deel van de activiteiten van de Israëlische inlichtingendiensten te financieren. Trekt u ook dat na en kunt u deze vragen beantwoorden?
De heer Peter Meeus. - We zullen die vragen noteren. Voor mij is dit vreemd. Ik heb geen enkele indicatie in die zin. We kunnen dat wel onderzoeken.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Welke rol speelt de Israëlische regering vanuit Brazzaville of Tel Aviv? Dat is mijn vraag.
De heer Peter Meeus. - Ik geloof dat niet.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik vraag niet hoe u daarover denkt, mijnheer Meeus. Ik vraag feiten.
De heer Peter Meeus. - Die feiten zijn mij niet bekend. Misschien is de heer Van Bockstael beter op de hoogte.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Zou het voor uw werk niet interessant zijn dat te weten?
De heer Peter Meeus. - Natuurlijk wens ik op de hoogte te zijn van wat er zich voordoet.
Het is duidelijk dat de Israëlische diamantsector zeer sterk wordt gesteund door de Israëlische regering. Dat staat buiten kijf. Het is duidelijk dat er nauwe banden zijn - ik weet niet welke - tussen grote Israëlische diamantfirma's en de Israëlische regering. Ik weet echter niet of dat in een aantal Afrikaanse landen wordt vertaald in een aantal concrete zaken.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik wil eerst het antwoord van de heer Van Bockstael horen alvorens tot de vragen over te gaan.
De heer Mark Van Bockstael. - Ik denk dat ik goed geïnformeerd ben, maar ik had dergelijke vragen niet verwacht. Ik hecht vooral belang aan de eventuele banden tussen de diamanthandel en terroristische splinterpartijen in Afrika.
Met betrekking tot het deel waar Israël als groothandelscentrum aanwezig is, was er sprake van Congo-Kinshasa en Laurent Kabila die een monopolie gegeven heeft aan de firma IDI die 100% Israëlisch is. Dat doet ons natuurlijk pijn.
Is dat de oorzaak van de huidige moeilijkheden in Brazzaville? We kunnen dat moeilijk bevestigen want we hebben daar geen bewijs van.
Verder vraagt U ons of wij in het
dossier hebben horen spreken over de Palestijnen. Ik hoor daar vandaag voor het eerst over spreken.
Voor de Israëlische fiscus vergist u zich van getuige. Ik kan u daar geen informatie over geven want, in tegenstelling tot de situatie in België, zijn hun statistieken vertrouwelijk. We hebben alleen geconsolideerde statistieken. Dat betekent echter dat alle interessante gegevens verdwenen zijn.
Volgens mij bevindt de piste zich in Tel Aviv en niet in Antwerpen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In het Fowler-rapport en in het SGR-rapport worden de gebroeders Zollman van de Antwerpse firma Glasol genoemd. Er worden daarbij linken gelegd met UNITA via de Belg Surowicz. We spreken wel over 1995 of 1996. Het gaat over de Cuango Mining Corporation die via de gebroeders Zollman deze diamanten op de Antwerpse markt brengt. De betrokkenen hebben dat tegengesproken. Vroeger zou dat wel gebeurd zijn, maar nu niet meer. Hebt u daarover gegevens? Het gaat inderdaad over een Israëlische firma met één broer in Antwerpen en één broer in, denk ik, Tel Aviv.
De heer Mark Van Bockstael. - Zuid-Afrika.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wat klopt er van hun verklaringen? Ofwel zijn de vermelde rapporten onbetrouwbaar, ofwel is er een onderzoek bezig. Ik had daar graag informatie over tenzij dat dat niet kan in het belang van het gerechtelijk onderzoek.
De heer Mark Van Bockstael. - Eerst enkele opmerkingen in verband met het rapport-Fowler en een laatste vermelding. Als die laatste vermelding er is, noem ik dat natrappen. De VN heeft daar zijn ongelijk op papier moeten toegeven. Het gaat hier niet over ethiek, wel over legaliteit. Er was tot juni 1998 geen enkele regering die om het even welke maatregel nam om Angolese diamanten van hetzij UNITA, hetzij van de MPLA-regering, te bevoordelen. Ze waren allebei welkom. Er was geen embargo. Er was wel een embargo op wapens, petroleum en financiële assets, maar voor diamant kwam dat embargo er pas op 26 juni 1998 met resolutie 1173. Op 28 juli 1998 werd die resolutie omgezet in een Europese verordening waaraan elke Europese burger zich diende te houden. Vóór die datum is er dus geen vervolging mogelijk, wat de VN ook mag beweren. Als men handelingen van vóór die datum zou gaan vervolgen, zou dat hetzelfde zijn als volgend jaar de vervolging inzetten voor een abortus die vandaag wordt gepleegd, nadat een andere meerderheid de wetgeving terzake ondertussen zou hebben gewijzigd.
De heer Peter Meeus. - Ik wil in dit verband letterlijk de brief van minister Michel citeren omdat daarin een antwoord op uw vraag staat: "In mijn brief van 13 april 2000 heb ik u bevestigd dat ik op de hoogte ben van de uitlatingen van de heer Peter Hain, staatssecretaris voor Afrika, in verband met de heer Zollman." Hain had namelijk in het Britse Parlement Zollman op basis van het Fowler-rapport aangeduid als de UNITA-dealer. "Zoals ik u meldde hebben mijn diensten hierover aan de heer Peter Hain meer informatie gevraagd. Naar aanleiding van die vraag heeft de Britse geheime dienst aan de Belgische Veiligheid van de Staat een document bezorgd. Op basis van de informatie in dat document kan men niet opmaken dat de heer Zollman schuldig is aan de feiten die hem door Peter Hain, Brits staatsecretaris voor Afrika, ten laste werden gelegd."
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De heer Van Bockstael verklaarde zo-even dat hij gespecialiseerd is in de eventuele banden tussen de diamanthandel en bepaalde terroristische splinterpartijen. (De heer Van Bockstael doet teken van niet.)
Mijnheer Van Bockstael, wat weet u over deze banden, want deze kwestie duikt geregeld op? Wat gebeurt er of welke verhalen zijn volgens u geloofwaardig?
Zijn er nog andere diamantcentra dan Antwerpen die een sanctie opgelopen hebben omdat ze diamant uit embargozones verhandeld hebben? Werden Tel Aviv, Bombay of andere plaatsen door hun regering gebrandmerkt of liepen ze een sanctie op?
De heer Mark Van Bockstael. - Om te beginnen heeft Antwerpen geen sanctie gekregen.
Bij het uitbrengen van het eerste Fowler-rapport in maart 2000 pleitten bepaalde personen voor een sanctie. Uit de opvolging van het rapport, de resolutie 1295 die begin april 2000 verscheen, bleek echter dat de toestand helemaal gewijzigd was. De Veiligheidsraad feliciteert de Belgische regering en de Belgische diamantsector openlijk voor de inspanningen die ze al gedaan hebben.
De anderen hebben nog steeds niets gedaan.
Door het eerste Fowler-rapport van 2000 en het zopas verschenen nieuwe rapport loopt dezelfde rode draad. Men is namelijk
blind voor wat er in de andere centra gebeurt.
Het is mogelijk om gedetailleerde statistieken te vinden. Dankzij de Zwitserse regering die met ons samenwerkt, hebben we er bijvoorbeeld over de Zwitserse import.
Door bemiddeling van de Verenigde Staten beschikken we ook over gedetailleerde statistieken voor Canada. Ik begrijp nog altijd niet waarom men de Canadezen niet voor het blok heeft gezet, waarschijnlijk omdat ze politiek correct zijn. Ik stel in ieder geval vast dat ook de landen die naar Antwerpen exporteren in de statistieken voorkomen.
Ik hoop dat ik geen specialist in terroristische splinterpartijen geworden ben. Ik wenste het dossier van de financiering van deze
partijen door conflictdiamant enigszins te ridiculiseren. Ik heb gesproken over terroristische splinterpartijen in Afrika want voor mij zijn rebellenbewegingen die terroristische methodes toepassen op de Afrikaanse bevolking, ook terroristen. Ik vind het absurd dat er alleen over terrorisme gesproken wordt wanneer de acties tegen blanken gericht zijn.
De heer Peter Meeus. - We zitten heel erg verveeld met dat verhaal, dat begon met het artikel van Doug Farah in The Washington Post. Intussen heeft hij hierover al drie artikels geschreven. We hebben de heer Farah uitgenodigd en hem gevraagd, indien hij over concrete indicaties beschikte, dat hij ze ons zou geven. We hebben immers al zoveel last gehad met het conflictdiamantverhaal, dat we iets als dit wel kunnen missen. Hij heeft geen enkel concreet detail kunnen voorleggen en hij heeft ons op dat ogenblik gezegd dat het niet correct is een link te leggen tussen Al Qaeda en de Antwerpse diamantsector. Hij betreurde dat het was gebeurd en heeft dat in een tweede artikel rechtgezet. Hij maakte daarin duidelijk dat er geen link met Antwerpen is, maar dat mensen die ooit in Antwerpen hebben gewerkt, nu zaken zouden gedaan hebben in Liberia met afgevaardigden van Al Qaeda. We begrijpen ook niet waarom dat in Liberia zou zijn gebeurd. In Liberia is er een embargo op diamant. Het is toch bizar dat men naar Liberia zou gaan om diamant te kopen als belegging die men daar niet buiten krijgt. Ik heb gelezen dat de aangehouden personen verklaringen hebben afgelegd die wijzen in de richting van Al Qaeda. Het parket zegt daar eigenlijk niets meer over. Wij weten daar niets van en, nogmaals, het zou ons erg verbazen mocht daar enig verband zijn.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er is toch vanuit België een bevel tot aanhouding uitgevaardigd tegen Aziz Nassour, van wie vermoed wordt dat hij in Beiroet zit, en die wordt daarmee toch in verband gebracht. Ik wil aannemen dat de Amerikanen, en dus ook de heer Doug Farah niet altijd zo goed op de hoogte zijn van de toestand hier ter plaatse. Maar als vanuit België een bevel tot aanhouding wordt uitgevaardigd, moeten daar toch bewijzen aan ten grondslag liggen, zoals in het geval van Victor Bout. We nemen dat toch ernstig. De Nassour-clan is vaak genoemd in het verhaal en we weten hoe het er in het Libanese milieu aan toe gaat. Of ze dagelijks diamanten verhandelen is nog een andere vraag.
De heer Mark Van Bockstael. - In het aanhoudingsmandaat wordt geen melding gemaakt van terrorisme, maar wel van witwaspraktijken en wapensmokkel. De Hoge Raad is zeker niet de geprivilegieerde partner van de parketten en fungeert niet als politiedienst.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het gaat inderdaad om witwaspraktijken en wapenhandel. Maar als we weten wat in Afrika gebeurt en we maken de verbinding met Bout en wat hij via Arabische luchthavens verscheept, kunnen we toch niet zeggen dat er niets aan de hand is of dat de heer Farah te ver gaat.
De heer Peter Meeus. - Ik heb gezegd dat het te ver gezocht is om een formele verbinding leggen met het Antwerpse diamantcentrum. In het aanhoudingsbevel is sprake van witwassen. Achttien maanden lang heeft het Liberia VN-panel, waarvan de heer Peleman deel uitmaakt, alle mogelijke verbindingen ter plaatse onderzocht. Het panel heeft niets gevonden. Ik betwist dan ook dat er structurele banden met Antwerpen bestaan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over het Kinsbergen-plan.
Ik wens daar nog een vraag aan toe te voegen. Op welke manier kan de commissie inzage krijgen in de gegevens over de partijen diamant met de code 958 die zonder certificering werden ingevoerd en door de douane in beslag werden genomen? Wat gebeurt daarmee? In welke circuit komen die goederen terecht?
De heer Peter Meeus. - Het Kinsbergen-plan werd een maand geleden door elf van de dertien verenigingen die bij de Hoge Raad voor Diamant zijn aangesloten, goedgekeurd. In de aanloop waren er wel wat problemen. Net als bij de lijstvorming voor de verkiezingen, was er enkele maanden voordien enige zenuwachtigheid merkbaar.
De raad van beheer wordt van 26 naar 15 leden gebracht. Dat is een aanzienlijk verlies en dan ontstaat er natuurlijk altijd wat zenuwachtigheid.
Het Kinsbergen-plan is eigenlijk een schitterend project. Na vijf maanden manoeuvreren en enkele aanpassingen werd het door de algemene vergadering goedgekeurd. Op 22 juli komt er een wijziging van de statuten. Er zullen
voortaan vijf vertegenwoordigers van de publieke overheden deel uitmaken van onze raad van beheer. Dat is toch een belangrijk signaal van transparantie. Ook de producenten worden opgenomen in de raad van beheer om onze internationale concurrentiepositie te vrijwaren. Het gaat om De Beers, BHP en Rio Tinto, zeer grote internationale groepen. Ook de twee grootste banken kunnen deel uitmaken van de raad van beheer. Er komt tot slot nog een nieuw auditcomité dat op elk ogenblik alle uitgaven kan controleren.
Meer openheid en transparantie zijn dus de grote principes. Ik ben zeer blij dat het plan nu uiteindelijk is goedgekeurd en in dat licht moet u ook de brief interpreteren die de wereld werd rondgestuurd. We merken nu dat de paar leden die nog tegen
waren, stilaan van idee veranderen. Dat ziet er dus goed uit.
De heer Mark Van Bockstael. - Code 958 is eigenlijk een landencode. Er bestaan twee grote groepen landencodes: de ISO 3166 alpha-2, die bestaat uit twee letters - voor België is dat bijvoorbeeld BE - en de minder bekende nummercode - met voor België 116 - die gemaakt wordt door de World Customs Organization in Brussel en internationaal wordt gebruikt. Code 958, 900 en 999 zijn eigenlijk een beetje met elkaar verwisselbaar. Code 900 wijst op een onbekende oorsprong. Het Europees douanewetboek zegt immers dat de oorsprong aangegeven moet worden, tenzij men het niet weet. Code 958 staat voor een niet gedetermineerde oorsprong. Het verschil tussen onbekend en niet gedetermineerd moet u aan de WCO-specialisten vragen. Code 999 betekent met een
gemengde origine. Diamanten van De Beers bijvoorbeeld die naar Antwerpen komen, dragen de code 999. Daar is dus helemaal niets verkeerd mee.
Een zending waarbij Zambia als land van herkomst is opgegeven en 958, 900 of 999 als land van oorsprong, is legaal. Als de inspectie de goederen wil tegenhouden, moet ze met een nagenoeg wetenschappelijke zekerheid kunnen bewijzen dat de goederen voor een deel afkomstig zijn uit Angola, Liberia, Sierra Leone of Irak, hoewel daar geen diamanten zijn.
Daarom zijn wij nog steeds van mening dat het Kimberley-proces nuttig zal blijken, omdat het voor eens en voor altijd, althans gedeeltelijk, een halt zal toeroepen aan die toestand. Het is geen perfect systeem en daarom ijveren we voor een
verbetering ervan. De Hoge Raad is een onderdeel van de diamantindustrie. De Hoge Raad is ook lid van de World Diamond Council, die in Kimberley geen deelnemer, maar waarnemer is. Wij kunnen wel trachten de zaken te sturen, door bijvoorbeeld te argumenteren, maar wij kunnen zelf geen veranderingen doorvoeren. Dat komt toe aan de overheden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wat gebeurt er met de aangeslagen pakketten?
De heer Mark Van Bockstael. - Ik heb al aangeslagen pakketten gezien, maar wat er achteraf mee gebeurt, weet ik niet. Dat zal u rechtstreeks aan de vertegenwoordigers van de betrokken diensten moeten vragen.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Filip De Boeck. - Sinds 1987 heb ik Congo gewerkt, in de provincie Bandulu, op de grens tussen Congo en Angola. Ik was betrokken bij een onderzoek in medische antropologie. Ik heb twee jaar doorgebracht in een klein dorp Nzofu, op vijf kilometer van de grens. Het dorp is gelegen tussen de steden Kahemba en Tembo, die eind de jaren tachtig, begin negentig de draaischijven waren voor de diamanttrafiek tussen de provincie Lunda Norte in Angola en Congo.
Ik verbleef er tot 1989, daarna opnieuw in 1991, in 1994 en in 1997. Vanaf 1987 was ik getuige van de opgang en ten dele van de neergang van de diamanttrafiek, die kan worden opgesplitst in drie grote fasen.
De trafiek werd tussen 1981
en 1982 op gang gebracht door Congolezen uit de traditionele diamantcentra van de Kasai, Kinshasa of Kikwit. Ze rekruteerden plaatselijke dorpelingen, vormden een karavaan en trokken met allerlei goederen de grens over door Lunda Norte naar de regio rond de Kwangovallei, naar twee grote mijnsites in het noordwesten van Lunda Norte, Cafunfo en Luzamba en meer naar het oosten naar de grens met Tshikapa en Katanga.
De karavanen trokken door het grote woud van Corta Mata. Meestal werden 's nachts de dorpen rond de mijnsites aangedaan, waar plaatselijke Angolezen diamanten ruilden voor goederen. In die tijd was de ruil heel interessant. Onmiddellijk daarna staken de Congolezen weer de grens over, een gevaarlijke onderneming overigens, want officieel was de
grens tussen Congo en Angola gesloten. Het mijngebied van Lunda stond onder controle van de regeringstroepen. Buiten die stadjes circuleerden evenwel veel patrouilles van de UNITA-rebellen. Die trafiek was een gevaarlijke onderneming, soms met de dood tot gevolg. Mensen werden doodgeschoten of raakten gewond door een landmijn. Aan Congolese kant was het niet beter. Daar patrouilleerden kleine groepen Zaïrese militairen die officieel de grens bewaakten, maar eigenlijk van dorp tot dorp trokken om terugkerende karavanen op te wachten en de diamant te roven. Om dat te verhinderen slikten velen de diamant in. Als ze op een landmijn liepen en doodbloedden, werd hun lijk in de plaatselijke dorpjes ook wel opengesneden om de diamant te recupereren.
Op het
einde van de jaren tachtig begonnen zich in grensstadjes zoals Kahemba en Tembo en in kleinere dorpen aan de grens comptoirs te vestigen. Veel van de comptoirs waren in handen van Congolezen. Op een bepaald ogenblik heeft Mobutu een aantal comptoirs laten sluiten, maar daarna kwam er opnieuw een periode van liberalisering. Ze werden gecontroleerd door Zuid-Afrikanen, Portugezen, Belgen, Senegalezen, Libanezen en ook Israëli's, zowel in Tembo als in Kahemba. De diamant werd door de lokale bevolking verkocht en via de comptoirs naar Kinshasa versluisd, waarna hij meestal in Antwerpen terecht kwam.
In 1992 veranderde het karakter van de diamanttrafiek ten gevolge van de Angolese presidentsverkiezingen. Tegen alle verwachtingen in gingen de meeste stemmen
in de eerste stemronde naar de zittende president, José Eduardo dos Santos. Er is nooit een tweede stemronde gekomen. Savimbi en de UNITA legden zich niet neer bij de uitslag van de eerste ronde en bezetten vanuit centraal Angola grote delen van het land. Op een bepaald ogenblik controleerden ze 80% van het Angolese grondgebied. Lunda Norte was een van de regio's waarvoor ze wegens de aanwezigheid van diamant veel belangstelling hadden. De overheidsmijnen van Cafunfo en Luzamba in Lunda Norte bestonden reeds voor de Angolese onafhankelijkheid en waren in het bezit van de maatschappij Diamang, die in 1986 onder druk van UNITA-aanvallen werd opgeheven. Van 1992 tot 1994 had UNITA Cafunfo en Luzamba in handen. Die streek in het noordwesten staat in voor 60% van de officiële
Angolese diamantproductie. De resterende 40% is afkomstig uit Dundo en Lucapa in het oosten. Tijdens de bezetting van Cafunfo en Luzamba heeft UNITA de Filippijnse opzichters omgebracht, de installaties onklaar gemaakt en een aantal wilde mijnsites geopend langs de Kwangorivier. De Kwango vormt een deel van de grens tussen Congo en Angola is een van de meest diamantrijke rivieren ter wereld. Ze bevat alluviale diamant, die wordt opgedoken. Vanaf 1992 zette UNITA langs de rivier tientallen kampen op met als gevolg dat het karakter van de diamanttrafiek helemaal veranderde. In de eerste plaats moesten de Congolese ruilhandelaars niet meer over en weer trekken. Bovendien trokken tienduizenden jongeren naar Lunda Norte, de Bana Lunda, en vestigden zich in de mijnkampen om er gedurende een
lange tijd te blijven en naar diamanten te duiken of te graven. Ze verkochten de diamanten aan comptoirs over de grens in Congo of aan UNITA-comptoirs. Dit leidde tot een sedentarisatie van de trafiek. In 1992, nog vóór de presidentsverkiezingen, was in de Financial Times sprake van 50.000 Congolese jongeren in Lunda Norte. Hun aantal is daarna ongetwijfeld nog toegenomen. Voorts was er vanaf dat ogenblik een monetarisering van de diamanttrafiek en verdween de ruilhandel. UNITA speelde daarbij een belangrijke rol via de circuits rond Mobutu. Men kon een opstoot van wild kapitalisme constateren. Tot in 1997, bij de val van Mobutu, verdrong de dollar de lokale munt en was er een eigen economisch circuit dat tot in het zuidwesten van Congo en tot in Angola reikte. De
kwanza had geen enkele waarde meer.
Op dat ogenblik zien we ook een grote toevoer van de fameuze UNITA-diamant op de diamantmarkt in Antwerpen, buiten het monopolie van De Beers. De hoeveelheden zijn zo groot dat de wereldprijs van diamant per karaat gevoelig daalt. UNITA verdient honderden miljoenen dollars per jaar. Die situatie duurt tot ongeveer 1997.
In 1997 begint de derde fase met het wegvallen van het Mobutu-regime. Savimbi van UNITA werkte nauw samen met mensen uit de omgeving van Mobutu. Er waren dagelijks talrijke vliegtuigtransporten tussen Kinshasa en Cafunfo bijvoorbeeld, zelfs tijdens het olie-embargo tegen UNITA. In 1997 krijgt UNITA krijgt het moeilijk om zijn diamanten uit Lunda Norte weg te krijgen. Ze
verleggen die handel vanuit Kinshasa naar Brazzaville onder het bestuur van Lissouba. Maar dat heeft niet lang geduurd. Vanaf 1997 probeert de Angolese overheid de situatie meer en meer onder controle te krijgen, tot einde 1998, wanneer de oorlog tussen het MPLA en UNITA weer opflakkert. Vanaf 1997 richt de Angolese overheid haar peilen ook op andere doelwitten, eerst op de regio Dundo en Lucapa, met de hulp van internationale mijnmaatschappijen. Het waren vaak de mijnmaatschappijen die vader Kabila steunden. Ik denk bijvoorbeeld aan America Mineral Fields Inc. die grote concessies kopen in de regio Lunda Norte, vaak met hun eigen privé-legertjes die tegen die garimpeiros, de Congolese illegale diamantgravers, worden ingezet. Tussen 1997 en 1998 wordt die regio geleidelijk aan
schoongeveegd, vanuit het oosten naar het westen toe. In 1998 bereikten ze de Kwangorivier en na hevige gevechten wordt een stadje zoals Luremo een neutraal terrein waar UNITA uit verdreven wordt. Er is een `refoulement' van de illegale Congolese garimpeiros. Alle Congolezen worden over de kling gejaagd of terug naar Congo gestuurd. In Congo noemt men dat sai sai. Veel mensen worden gedood. Omdat UNITA gaandeweg zijn greep op de diamantproductie verliest, flakkert de oorlog tussen UNITA en het MPLA in december 1998 weer op. In de zomer van 1999 beheerst UNITA nog amper enkele mijnen in Lunda Norte. Wanneer in 1998 de VN-resolutie 1173 wordt goedgekeurd, is er al veel minder sprake van UNITA-diamant, en in 1999 nog maar nauwelijks.
De cijfers
bewijzen dat. In 1998 haalde UNITA voor de ruwe diamant nog 250 miljoen dollar, in 1999 nog 300 miljoen en in 2000 nog amper 100 miljoen, terwijl we voor die jaren de inkomsten uit diamant voor de Angolese overheid zien stijgen.
Ziedaar de situatie in de derde fase die eindigde met het volledige wegvallen van UNITA door de dood van Savimbi. In Lunda Norte zelf zijn er nog groepjes UNITA-rebellen aanwezig, die terugkeren naar de tactiek van hit and run, die ze in de jaren tachtig hebben toegepast. Men pleegt een aanval op een mijnmaatschappij of een dorp en trekt zich dan zeer snel terug.
De trafiek is opnieuw overgeschakeld op de oudere vorm, die van vóór 1992, namelijk de ruilhandel en dergelijke. In 1999
was de activiteit vrijwel tot nul herleid, althans wat de Angolese diamant betreft die langs artisanale weg Congo bereikte.
Momenteel hervatten de activiteiten rond de grensstreek, maar niet zoals tussen 1992 en 1997. Toen was er een hoogtepunt. UNITA had dat gebied volledig in handen. Op de Angolees-Congolese grens had UNITA in een aantal dorpjes zoals Caungula en Samucuale checkpoints ingericht. Daar werden pasjes uitgereikt aan Congolezen die Angola binnenkwamen. Die pasjes werden betaald in dollars. Daarop stond de naam van een bepaalde mijn waarheen men mocht gaan. In een aantal van die dorpjes van 40 à 50 inwoners zaten er soms 6.000 tot 7.000 mensen te wachten om de grens naar Angola over te steken.
Hetzelfde zag
je in Tembo, de enige plek in het zuiden van de Kwango langs Congolese kant waar ook diamant wordt gevonden. De zone Kahemba en de zone Kasongo-Lunda staan officieel ook bekend als mijngebied waarvoor je als buitenstaander speciale pasjes nodig hebt, maar daar zijn geen diamanten. Dat is om te verhullen dat al die diamanten uit Angola komen.
De activiteiten in die stadjes waren tot 1997 fabuleus. Kahemba was een stadje van 30.000 tot 40.000 inwoners. In 1992 waren er meer dan 100.000. Dat weren werkelijke boomtowns, waar iedereen zat te wachten om de grens over te steken.
Die activiteit is grotendeels weggevallen. Er zijn nog een aantal comptoirs, zeker in Tembo en Kahemba, maar minder dan voorheen. De oude diamanthandel van
vóór 1992 trekt zich nu terug op gang. De illegale Congolese diamantzoekers beginnen terug in grotere getale de grens over te steken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In de streek is de Belgische bank Casa de Angola actief. Volgens mijn informatie zouden de rekeningen daarvan bevroren zijn. Hebt u daar meer informatie over? U sprak over de dollarisering van de diamanthandel en het Far-West-kapitalisme. In hoeverre was of is die Belgische bank daarbij betrokken. De directeur ervan was destijds een man van UNITA, Azevedo Kangage. Die zou op dit moment onder bewaking geplaatst zijn voor zijn rol in de UNITA-diamanten. Welke informatie hebt u daarover?
In Angola is ook de multinational Lazare Kaplan van de Amerikaanse jood Tempelsman actief. Hoe zwaar weegt dit bedrijf in het verhaal?
U sprak ook over de
privé-legertjes die onder meer America Mineral Fields beschermden. Zijn die daar nog aanwezig? Kent u namen van betrokken private military contractors? Hoe gaan zij te werk? Als ze Amerikaans zijn, zullen ze wel erg gesofisticeerd te werk gaan. Volgens bepaalde onderzoeksjournalisten gaat het om gepensioneerde Amerikaanse militairen die nauwe banden hebben met het Amerikaanse State Department. Is dat inderdaad zo?
Een laatste vraag betreft de Angolese ASCORP. De Angola Selling Corporation heeft onder internationale druk de zaak in handen genomen. Nu is mijn vraag of ASCORP de toestand inderdaad onder controle heeft en of die evolutie naar westerse normen bevredigend is.
De heer Filip De Boeck. - Mijn werk situeert zich op het niveau van de lokale mensen, de dorpelingen. Mijn onderzoek betrof vooral de vraag hoe de diamanthandel het leven van de mensen verandert in dorpen en stadjes zoals Kikwit en eventueel in Kinshasa. Hoe verloopt het leven in de mijnkampen van UNITA? Welke sociale structuur en welke subcultuur onstaat daar? Dat soort vragen heb ik me gesteld en daarover heb ik een aantal artikels geschreven. Maar het was niet mijn bedoeling de economische transacties te bestuderen, bijvoorbeeld welke comptoirs er actief zijn enzovoort, al heb ik er, eerder toevallig, wel een aantal leren kennen.
ASCORP bestaat sedert het jaar 2000, en daarin participeert Sodiam, namelijk de Angolese
staat, een Belgisch bedrijf en een Israëlisch bedrijf. Het heeft zes officiële opkoopfirma's vervangen die voordien in Angola actief waren. ASCORP heeft in feite de rol overgenomen van ENDIAMA (Empresa Nacional de Diamantes) dat ook de overheidsbelangen vertegenwoordigde in het vroegere Diamang, waar trouwens ook De Beers al zeer lang een optie in had. ASCORP is voornamelijk opgericht, zoals het IDI-monopolie aan Congolese zijde, om het garimpeiro-effect tegen te gaan en ten dele te legaliseren. Sommige illegale Congolese diamantzoekers hebben zich in Angola kunnen laten legaliseren. In dat eerste opzet is ASCORP zeker ten dele geslaagd. Het tweede doel was de staatsinkomsten uit de diamanthandel te laten toenemen. Ook dat is gelukt. Een derde doel was ervoor te zorgen
dat er minder UNITA-diamanten werden geëxporteerd langs de officiële kanalen in Luanda, zoals dat voordien wel gebeurde. Sommige van mijn collega's hebben beschreven hoe er zeer regelmatig diamanttransacties en deals plaatsvonden tussen MPLA-generaals en mensen van UNITA. In hoever ASCORP erin geslaagd is om dat tegen te gaan kan ik niet zeggen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Als ik naar de cijfers kijk in de ASCORP-statistieken van 1998 tot 2001, zie ik vóór de oprichting van ASCORP, in 1999 1.117.000 karaat, in 2000 1.264.000 karaat en in 2001 1.342.000. Dat is toch niet zo een grote toename.
De informele Angolese diamantmarkt was in 1999 goed voor 1,357 miljoen karaat. De cijfers van ASCORP voor 2001 zijn minder hoog. Ofwel is er met ASCORP nog veel werk te doen, ofwel wordt diamant via andere wegen verhandeld.
De heer Filip De Boeck. - Ik kan die cijfers noch ontkennen noch bevestigen. De ASCORP-cijfers waarover ik beschik geven een stijging aan: in 1998 180 miljoen dollar, in 1999 263 miljoen dollar, in 2000 371 miljoen dollar. Het is echter een illusie te denken dat men de diamantmarkt in Angola kan formaliseren. Zowel in Congo als in Angola bestaat er geen formele economie meer. Niemand van de betrokkenen ginds zou de diamanttrafiek, die wij smokkel noemen, als illegaal durven omschrijven. Voor hen is diamant een middel om te overleven. Congolezen trekken 1.000 km te voet over de grens in de hoop wat geld te vergaren. Ik ken geen enkele familie in Kinshasa of Kikwit waarvan de jongste 10 jaar niemand naar Angola is getrokken. Heel het zuidwesten van Congo heeft het jongste decennium grotendeels overleefd dank zij het geld van de diamanthandel. Vandaar ook dat men in het Congolese binnenland vaak hoort dat alles beter was ten tijde van Mobutu en UNITA. Diamant zorgde voor inkomsten. Heel wat leraars en studenten trokken tijdens de vakantieperiode naar Angola om wat bij te verdienen of hun schoolgeld bijeen te sprokkelen. Het heeft geen zin daaraan een einde te willen maken. Dat lukt toch niet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De commissie moet de oorlogseconomie bestuderen. Diamant was misschien wel een goede bijverdienste, maar wat is volgens u de relatie van dat systeem met de oorlogseconomie?
De heer Filip De Boeck. - Tot de val van het Mobutu-regime in 1997 werkten de aanwezige, veelal Libanese comptoirs nauw samen met mensen uit het regime: generaals, kinderen van Mobutu. De enige inkomsten die het regime toen had, waren afkomstig van diamanten.
Met vader Kabila liepen de zaken niet zo vlot. Pas tijdens het laatste jaar van zijn regime kwamen er opnieuw geruchten over deals met UNITA, maar er zijn zeer zeker altijd comptoirs aanwezig geweest, zowel in Luanda, als in Brazzaville en Kinshasa, van mensen uit het Antwerpse die altijd nauwe banden hebben gehad. Dat is nog altijd zo. Mensen die in Lunda Norte en aan de grens comptoirs hebben of hadden en rechtstreeks diamanten opkopen - de namen kan ik misschien
in een gesloten zitting geven - staan momenteel in voor de financiering van een aantal rebellenbewegingen in Congo.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U sprak van de dollarisering van de lokale economie en we hoorden al vaak dat niet de opbrengst van de rechtstreekse heffingen op de diamantsector de oorlog financiert. Dat de diamantdelvers in dollar betaald worden, zorgt natuurlijk voor een deviezeninput in die gebieden. Hebt u een zicht op de dollarstroom naar de formele economie en de eventuele invloed op de oorlogsinvesteringen?
De heer Filip De Boeck. - Zoals ik zei, liggen mijn eigen interessepunten niet op dat vlak. Ik hoor natuurlijk heel veel geruchten, maar ik kan geen enkele van die beweringen staven. Ik weet niet hoe dat juist in zijn werk gaat. Waar komen de dollars vandaan? Ik heb daarnet gesproken over het wegdrukken van het lokale geld in het begin van de jaren 1990 in Angola. In Congo stapte men in 1993 over van de oude naar de nieuwe zaïre waarbij drie miljoen oude zaïres één nieuwe zaïre waard was. Onder de regering-Birindwa verloor deze zaïre lourd ook weer zeer snel van zijn gewicht door een ongelooflijke inflatie op jaarbasis. Het geld werd niet meer in de nationale bank aangemaakt, maar werd gecontroleerd door
families van Libanese handelaars - onder andere de fameuze mijnheer Khanaffer - die het Zaïrese geld in Brazilië lieten drukken. Dat verhaal kent iedereen. Dat was uiteindelijk vals geld en eenzelfde nummer werd op twee of drie biljetten gedrukt. Een deel werd bij Mobutu afgeleverd, een deel werd omgezet in buitenlandse valuta en de rest werd op de markt losgelaten, waardoor de prijzen opnieuw stegen. Elke drie à vier weken gingen de prijzen als een jojo op en neer. Er waren ook verschillende monetaire circuits. De nieuwe zaïre werd aanvaard en gebruikt in Kinshasa en Lubumbashi, maar bepaalde coupures ervan werden dan weer niet aanvaard, terwijl in Mbuji-Mayi en de Kasai de oude zaïre nog werd gebruikt. Alle diamanttransacties daar gebeurden eigenlijk met geld
dat officieel niet meer bestond. Ongetwijfeld was er ook een trafiek vanuit de nationale bank waar het geld toch nog werd aangemaakt en onder de toonbank werd verkocht, maar officieel bestond het niet meer. Eigenlijk is dat ongelooflijk: een wereldeconomie aan diamant draait op geld dat er niet meer is. Omdat er op een bepaald moment vier of vijf circuits waren, met verschillende coupures en soorten geld en er tussen deze circuits onderling nog eens waardeschommelingen waren, wordt er gespeculeerd en doen bepaalde mensen voordeel bij dat systeem.
Dat gebeurde ook na de opstand van 1998, toen men begon te speculeren op het verschil in waarde van de Congolese frank in het rebellengebied en in het overheidsgebied in Congo.
De
`dollarisering' was maar gedeeltelijk. De mensen ter plaatse werden vaak niet in dollars betaald, maar in de lokale munteenheid. Door zo diamanten te kopen en voor dollars te verkopen, kon het Congolese geld, dat niets waard was, worden omgezet in dollars. Dat was in zekere zin een informele economie.
Er zijn nog andere dollarstromen: een zwartgeldcircuit dat afkomstig is van de wederopbouw van Beiroet en van de sector van het onroerend goed daar. Dat wordt via de diamanthandel witgewassen. Hoewel ik het niet kan bewijzen, ben ik ervan overtuigd dat drugsdollars afkomstig van de drugtrafiek vanuit Colombia via Nigeria en Zuid-Afrika in het Congolese diamantcircuit worden gepompt en zo worden witgewassen. Ik ben niet op de hoogte van de details van die
operaties.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Meerdere sprekers hebben in vorige hoorzittingen gezegd dat we ons niet moeten blindstaren op diamant. Met de diamantontginning in Congo verdienen veel gezinnen en individuen hun brood. Het enige wat van de diamantontginning in de oorlogseconomie terechtkomt, is volgens hen de taks of de onrechtstreekse opbrengst, via andere activiteiten. Sommige personen kunnen zich eventueel individueel verrijken door de oorlogssituatie. Het is echter niet met die opbrengsten dat de oorlogseconomie wordt gevoed en de wapens worden gekocht. De diamanten zijn volgens die sprekers niet de geopolitieke inzet van de oorlog. Ze zegden dat we beter onze aandacht zouden richten op goud, coltan en andere ertsen, die industrieel en
geopolitiek veel belangrijker zijn dan diamant.
Wat is uw mening hierover?
De heer Filip De Boeck. - De inkomsten uit de diamant mogen toch niet worden onderschat. Zeker UNITA was afhankelijk van de inkomsten uit diamant. Ook onrechtstreeks houden regimes zich in stand omdat ze kunnen steunen op inkomsten uit diamant. Van 1990 tot 1997 beheersten Mobutu en zijn regime de diamanthandel niet. Een aantal comptoirs, mensen van UNITA, of opkopers werkten echter samen met dat regime en verleenden er hand- en spandiensten aan. Een aantal mensen in de entourage van de regering of het leger kregen een percentage op de winst van de diamanthandel. Het grote deel van dat geld verdween weer uit Congo. Ik ben ervan overtuigd dat het regime maar een zeer klein deel in handen kreeg van de opbrengst van die diamanttrafiek.
In Angola is de situatie anders. UNITA had tot voor kort een monopolie op diamant. De Angolese overheid had het monopolie op olie. De diamant wordt toch ook gebruikt om regimes te stabiliseren. Eduardo dos Santos bijvoorbeeld verleent concessies aan zijn generaals, aan een aantal pionnen van het MPLA en destijds aan de UNITA-Renovada om die mensen aan zich te binden.
U sprak daarnet over America Mineral Fields en over de privé-legers. Dat is geen uitsluitend Amerikaans fenomeen. Vanaf 1997-1998 kan de Angolese overheid joint ventures aangaan en komen er Amerikaanse, Canadese, Russische, Australische en Braziliaanse maatschappijen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Zitten Branch Energy en Executive Outcomes daartussen?
De heer Filip De Boeck. - Executive Outcomes was daar tijdens die jaren zeker, maar zoals u weet veranderen dat soort firma's snel van naam, gedaante en samenstelling. Executive Outcomes is intussen van gedaante veranderd en opereert onder andere namen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U zei daarnet in een vergadering met gesloten deuren een aantal namen te willen noemen. Ik vraag de voorzitter op het einde van de vergadering daartoe over te gaan.
De voorzitter. - Weet u ook iets over de toestand in Lubumbashi of valt dat buiten het gebied dat u kent?
De heer Filip De Boeck. - Dat valt er een beetje buiten, maar Lunda Norte grenst aan Katanga. Dundo en Lucapa zijn belangrijke mijngebieden. Zoals er een trafiek is over de grens in het Westen, is er ook één vanuit Tshikapa en de omringende dorpen naar het Noordoosten van Lunda Norte, vanuit Katanga en Zandoa en die zones. Het zijn niet altijd dezelfde mensen die erbij betrokken zijn.
(De vergadering wordt met gesloten deuren voortgezet.)
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Mark Van Bockstael. - Ik zal een aantal technische preciseringen geven. Ik zal daarvoor eerst een aantal begrippen toelichten.
Slide 7
De totale productie van diamant varieert van jaar tot jaar. Het juiste productiecijfer is niet bekend. Wij nemen aan dat ongeveer 125 miljoen karaat per jaar wordt gedolven. We zijn niet zeker van dat cijfer omdat bepaalde landen, en meer specifiek Rusland, nog altijd weigeren statistieken over de ontginning van diamant te publiceren. Volgens de wetgeving van de Russische Federatie zijn de gegevens over de productie in karaat nog steeds een staatsgeheim. Dat komt neer op een schending van de Kimberleyafspraken. De Russische Kimberleydelegatie
heeft gezegd dat zij de Doema zal aanraden de wetgeving aan te passen.
Australië is kwantitatief gezien een grote producent. Er is een potentieel van 40 miljoen karaat. Dat wordt nu niet gehaald. Het land is over zijn hoogtepunt qua productie heen. Bovendien en vooral is de productie op het ogenblik niet erg gewenst. De productie daalt er de laatste jaren dan ook stelselmatig tot ongeveer 24 miljoen karaat. Canada produceert 4 miljoen karaat. Dat cijfer zal verdubbelen omdat er een nieuwe mijn zal bijkomen in 2003. Voor Rusland neemt de US Geological Survey aan dat er een productie is van 14 miljoen karaat.
In Afrika vormen Zuid-Afrika, Botswana en Namibië het kerngebied van de mondiale diamantproductie, zowel in
karaat als in dollar. De grootste producent zowel in karaat als in dollar is Botswana. Dat land heeft vorig jaar ongeveer 2,2 miljard dollar verdiend met de ontginning van ruwe diamant. Botswana verkoopt slechts aan één klant, namelijk de De Beers-holding. De productie is er voor 50% in handen van De Beers en voor 50% in handen van de regering.
Slide 8
Vanuit welke landen worden diamanten geëxporteerd? In de statistieken vindt u een lijst van landen van Andorra tot en met de British Virgin Islands. Die zijn interessant voor zover het onderscheid wordt gemaakt tussen provenance, herkomst, en origin. Het bestaan van Antwerpen als draaischijf voor diamant illustreert dat onderscheid duidelijk.
België heeft geen diamantmijnen, maar wel de hoogste exportcijfers voor diamant.
Slide 9
We zien een conflict tussen twee tendensen. De ene is al jaren geleden ingezet en is in de Europese Commissie nog steeds zaligmakend: de vrijhandel, de volledige liberalisering van alle handel. Dat staat natuurlijk haaks op de andere tendens, de strijd tegen conflictdiamant, omdat we daarbij natuurlijk wel een controlemechanisme moeten hebben dat uiteraard ingaat tegen de principes van de absolute vrijhandel.
Slide 10
Waarschijnlijk hebt u zich al een aantal keren afgevraagd waarom de sector beweert dat diamanten van verschillende origine met elkaar moeten worden
vermengd om handel te kunnen drijven. Ik wil u dit even aanschouwelijk voorstellen. Omdat onze verzekeraar me niet de toestemming gaf om diamanten mee te brengen, heb ik maar gekozen voor iets wat eigenlijk op dezelfde manier werkt: een koekjesmengeling. Deze doos kunt u vergelijken met een originele productie van een Afrikaans diamantproducerend land. Elke koekjesspecialist zal deze koekjesmengeling onmiddellijk herkennen en kan ook de producent ervan noemen. Hetzelfde geldt voor diamanten. Specialisten kunnen door naar de mengeling te kijken, zeggen wie de producent is, van welk land de diamanten afkomstig zijn.
Niet iedereen lust echter alle koekjes en dat geldt ook voor diamant. Slimme koekjesproducenten verpakken en verkopen de verschillende soorten ook
apart. Met diamant is dat niet zo eenvoudig. De verschillende soorten komen niet apart voor. Een land heeft een bepaalde productie die er op een bepaalde manier uitziet en het is de diamanthandel die de verschillende `koekjessoorten' bij elkaar brengt en zorgt voor de verpakking per soort. Dat betekent natuurlijk dat we ze eerst moeten aankopen bij de verschillende producenten.
Van een uniforme partij steentjes van dezelfde `soort' kan de herkomst nog moeilijk worden achterhaald. Het is volstrekt onmogelijk om op zicht te zeggen dat een bepaald steentje afkomstig is van vindplaats x of dat een ander steentje uit een mijn komt die onder embargo staat. Die steentjes zijn nagenoeg identiek. Alleen scheikundigen zouden met de aangepaste onderzoeksmethode
en heel dure apparatuur de specifieke kenmerken kunnen achterhalen.
Slides 11, 12, 13 en 14
Andere vraag: Waar worden diamanten gemijnd en hoe komen zij uit de grond?
Diamant ontstaat niet in een vulkaanpijp, maar komt van veel dieper uit de aardmantel. De diamant wordt wel via de vulkaanpijp als door een lift naar boven gestuwd. Vanuit die vulkaanpijp kan de diamant terechtkomen in rivierbeddingen en dan spreken we van alluviale afzettingen.
Alluviale afzettingen kunnen artisanaal worden ontgonnen, door lokale diggers. We kunnen dan spreken van small scale diamond mining. De rivierafzetting kan over een afstand van soms honderden kilometer diamant
bevatten, maar kan niet zo maar worden afgezet. Daarbij zijn er dus enorme beveiligingsproblemen.
Vindplaatsen van het kimberliettype kunnen enkel industrieel worden ontgonnen. De vulkaanpijp kan gemakkelijk worden beveiligd bijvoorbeeld met een omheining en een honderdtal wachters.
De zeebedwinning die beperkt blijft tot slechts enkele landen, waaronder Namibië en Zuid-Afrika, is volledig geïndustrialiseerd en kan perfect worden afgesloten.
De kostprijs voor de aanleg van een industriële exploitatie is enorm. Voor de Ekati-mijn in Canada bedroeg die ongeveer 750 miljoen US$. Dat soort ontginningen komt dan ook zeer weinig voor, in subsaharaans Afrika praktisch uitsluitend in
Botswana, Namibië en Zuid-Afrika. In andere delen van Afrika ligt dat veel moeilijker. Grote bedrijven hebben immers geen zin om enorme kapitalen te investeren in politiek weinig stabiele gebieden.
Voor artisanale productie - het onderwerp dat de commissie interesseert - daarentegen is maar een minimale kapitaalsinvestering vereist. Op de foto zie u de productie in de Kwangorivier in Angola. Voor de artisanale productie zijn er alleen voldoende mensen nodig met een schop en een zeef. De zeef kan zelfs ter plaatse worden gemaakt.
Voor het ophalen van diamant in een zeeafzetting moet eerst een dure kofferdam worden gemaakt.. Die ontginning is ongeveer even duur als de kimberlietontginning. Om 1 karaat diamant te vinden moet
ongeveer 100 ton zand worden getrieerd. Het is moeilijker dan zoeken naar een speld in een hooiberg. Gelet op de enorme investeringen komen maar enkele maatschappijen voor die ontginning in aanmerking.
Slide 15
De betrokkenheid van de verschillende landen bij de Kimberleyakkoorden kunnen van deze tabel worden afgelezen.
Bij de dure kimberlietontginning vermeld ik Canada, Rusland, Botswana, Zuid-Afrika, Australië, maar ook Angola dat een aantal goed beveiligde industriële mijnen heeft, die met Russische steun werden uitgebouwd.
Bij de alluviale diamantontginning vinden we een rits Afrikaanse landen terug waarvan sommige als probleemgebieden kunnen worden
beschouwd: Angola, Congo, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Guinea, Sierra Leone, Liberia, Ghana, enzovoort.
Bij de zeeontginning zijn er maar twee ontginningen: in Namibië en in Zuid-Afrika.
Slide 3
De afhandeling van de controle in de Europese Unie is voor de import van diamant niet anders dan voor koekjes, al zijn bij een gelijk bedrag de te controleren hoeveelheden voor koekjes wel veel groter dan voor diamant. Een miljoen dollar diamant gaat gemakkelijk in één doos.
Voor de controle verwijs ik naar het Europees Douanewetboek. Het kan via EU-LEX van het internet worden gehaald. In pdf-versie telt dat wetboek welgeteld 791 pagina's en echt
transparant kan het niet genoemd worden. Natuurlijke diamant is daarin terug te vinden onder de codering 7102, synthetische diamant onder de codering 7104 en synthetische en natuurlijke diamant in poedervorm onder de codering 7105.
De Europese douaniers moeten enkel weten dat ze daarmee niets moeten doen omdat de tarieven 0% bedragen. Dat is misschien iets te simplistisch gezegd, want uiteraard worden de Europese douaniers geconfronteerd met landen waarvoor aparte regels gelden, namelijk de landen waartegen de VN-Veiligheidsraad sancties heeft afgekondigd. Drie landen vallen onder die maatregelen, naast een vierde waarmee we altijd rekening moeten houden.
Het eerste land is Angola, met VN-resolutie 1173 van juni 1998. Die
resolutie werd op 28 juli 1998 in de Europese regelgeving omgezet. Het tweede land is Sierra Leone, waarvoor VN-resolutie 1306 van juli 2000 van kracht is. Die resolutie werd diezelfde maand nog in een Europese regelgeving omgezet. Ten slotte is er de VN-resolutie over Liberia, die een maand na de afkondiging in een EU-reglementering werd omgezet. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen Angola en Sierra Leone enerzijds en Liberia anderzijds: de eerste twee landen kunnen via een systeem van certificaten van origine toch diamant exporteren. Het embargo geldt alleen voor de diamanten uit die landen die zonder certificaat worden verhandeld.
Voor Liberia geldt een volledig embargo. Eigenlijk is dit ook niet langer zo want op 7 mei heeft
de Veiligheidsraad een nieuwe resolutie, 1408, aangenomen. In §8 van die resolutie staat dat Liberia ook wordt vrijgesteld als het een performant certificatiesysteem uitwerkt. In §9 staat dat de internationale organisaties en de landen die Liberia kunnen helpen bij de totstandkoming van dat performant systeem, dat verondersteld worden te doen. U kan zich inbeelden wat de gevolgen zullen zijn.
Slide 4
Dat brengt me bij de andere diamantcentra. Tel Aviv is de grootste concurrent van Antwerpen. Eigenlijk wijkt de reglementering er niet veel af van de Europese reglementering. Voor de import gelden dezelfde regels; de bovenvermelde VN-resoluties worden toegepast. Voor de export is er wel een verschil met België.
In België wordt ook bij de export een verificatie gedaan. In Israël gebeurt dit niet systematisch: men werkt er via risk analysis en random sampling.
Israël kan net als België dankzij zijn systeem gedetailleerde statistieken verzamelen. Het grote verschil is dat de statistieken in België maandelijks worden gepubliceerd, terwijl Israël slechts geconsolideerde gegevens vrijgeeft.
Slide 5
Zuid-Afrika is belangrijk, maar misschien minder dan vroeger toen het de oorspronkelijke vestigingsplaats was van de voormalige monopolist, De Beers. Het land wenst zich meer en meer te profileren niet alleen als een ontginningsland, maar ook als een bewerkingsland en
als handelsland in diamant. Een land waar diamant wordt bewerkt, wordt automatisch ook een handelsland omdat sommige diamanten duur zijn en andere niet zo duur.
Als slijpen in eigen land te duur wordt, wordt handel georganiseerd. Dat heeft uiteraard ook consequenties voor de organisatie van de controle.
Zoals in de meeste Angelsaksische landen is er in Zuid-Afrika een specifieke diamantwetgeving, die voor het laatst werd gewijzigd in 1991. Die wetgeving is zeer restrictief, voornamelijk om te vermijden dat de bevolking diamanten in handen zou krijgen. Artisanale productie, zoals we die kennen in Congo, Sierra Leone of de Centraal-Afrikaanse Republiek is in Zuid-Afrika verboden. Het bezit van een ruwe diamant door iemand die
niet over een licentie beschikt, is een overtreding van de wetgeving.
Het effect van een specifieke wetgeving is ook dat er een specifiek orgaan werd gecreëerd, de South African Diamond Board. Momenteel is er in Zuid-Afrika nogal wat commotie over de geplande wijziging van de mijnwetgeving. Totnogtoe was de ondergrond in handen van de mijnconcessiehouders. Nu wil men de zaken omdraaien zodat de ondergrond eigendom wordt van de Staat, die hem aan mijnbedrijven in concessie kan geven. De mijnbedrijven zijn daar niet zo gelukkig mee. Als gevolg van de wijziging van de mijnwetgeving zal ook de diamantwet gewijzigd worden. We hebben er nog geen zicht op in welke richting dat zal gebeuren. We weten alleen dat Zuid-Afrika in de toekomst veel belangrijker
wordt. De Zuid-Afrikaanse regering heeft tijdens verschillende missies in Antwerpen duidelijk aangekondigd dat ze in Kimberley binnen de vijf jaar 20.000 slijpers aan het werk wil zien. De bedoeling is dus te komen tot een veel hogere graad van secondary diamond employment. Het is daarenboven interessant voor een mijnland de diamanten uit te splitsen naar kwaliteit omdat daardoor toegevoegde waarde wordt gecreëerd.
Daar komt nog bij dat landen als Canada, Australië en Rusland, maar ook Botswana en Zuid-Afrika er voordeel bij hebben dat het land van origine een belangrijke prijsparameter wordt in de toekomst. Ik denk dat het naïef is de problematiek van de conflictdiamanten te zien als een puur humanitaire zaak.
Tot slot worden er in Zuid-Afrika geen gedetailleerde statistieken gepubliceerd.
Slide 6
Canada werpt zich op als één van de nieuwe grote diamantlanden. Op basis van interne documenten van de Canadese federale regering en ook van de provinciale regeringen, kunnen we vaststellen dat het land binnen de twintig jaar de grootste diamantproducent wenst te worden. Botswana heeft een productie van 24 miljoen karaat, met een waarde van 2,2 miljard dollar.
Canada wenst vanaf 1998 en tot en met 2018 meer te produceren dan Botswana en nummer één te worden. Geologisch is dat mogelijk. Canada is uitzonderlijk rijk. Het noorden van het land is nog volledig
onontgonnen en dat geldt voor alle natuurlijke rijkdommen met een relatieve uitzondering voor olie en gas. Waar diamant wordt gevonden, is in een straal van 300 kilometer daarrond meestal olie en gas te vinden. Dat is zo in Angola, in West-Afrika en ook in Canada. Waarom dat niet zo is in Congo, kunt u uitzoeken. Het grootste in de jongste jaren ontgonnen gasgebied is dat van Mackenzie in het uiterste noordwesten van Canada, op ongeveer 500 kilometer van waar momenteel diamant wordt gedolven.
Canada heeft op het ogenblik geen specifieke wetgeving voor diamant. Men zou daar iets aan gaan doen. Het land heeft een zeer restrictief exportbeleid. Een exportland verdient immers geld op royalty's en op export tax revenue. Men moet er dus voor zorgen dat er geen
lokaal geproduceerde diamant buiten gaat zonder dat er taks op is betaald. De Canadese wetgeving is op dat punt zeer restrictief. Voor de import bestaat er geen specifieke wetgeving.
Canada verkeert nu ongeveer in de situatie die België kende op het ogenblik dat de EEG werd opgericht. Er is een specifiek douaneregime ontstaan in Canada, de Verenigde Staten en Mexico, die samen in NAFTA/ALENA zitting hebben. De dedouanering van goederen verloopt daardoor veel makkelijker. Dat betekent ook dat mensen met slechte bedoelingen zich gaan richten op die gedereguleerde, geliberaliseerde handel. Canada publiceert geen statistieken over diamant, maar ze bestaan wel. Mensen die met het internet overweg kunnen, kunnen ze vinden. Ik heb een aantal gegevens over
import in Canada gedurende de laatste vijf jaar afgedrukt. Ik vraag me dan ook af waarom zogenaamde VN-experts zich beperken tot statistieken uit Antwerpen, terwijl statistieken beschikbaar zijn die kunnen worden geraadpleegd wanneer daarvoor enige moeite wordt gedaan. Ik neem aan dat men daar politiek niet mee naar buiten wenst te komen.
Slides 16 en 17
Ik heb ook een aantal detailanalyses gegeven over een 38 landen die in het Kimberleyproces aanwezig zijn. Dat betreft de fameuze questionnaire. Dat was één van de eerste dingen die de task force van de Kimberleygroep, opgericht in Windhoek in 2001, heeft gedaan. Die task force heeft welgeteld driemaal vergaderd. Daarna vond men bijeenkomen niet meer nodig
omdat er te veel gedetailleerde documentatie vrijkwam. Dat kwam bepaalde mensen misschien niet goed uit.
Slide 18
Ik ben verantwoordelijk voor het opstellen van de vragenlijst. `Alles wat u wil weten over de diamant in honderd vragen', dat was de opzet. We hebben uiteraard samengewerkt met de Belgische regering, de mensen van de task force, en ook de WDC, de World Diamond Council, de Europese Commissie, de regeringen van Canada, Israël, Zuid-Afrika, Zwitserland, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben een bijdrage geleverd. De Canadezen stonden in voor de distributie, via New York. We hoopten van alle landen een ingevulde vragenlijst terug te krijgen, maar tot nog toe is dat niet gelukt. Dat is absoluut
een gemiste kans. De heer Meeus heeft dat vorige keer ook al gezegd en ik herhaal het nogmaals. Men mag toch wel eisen dat de landen die lid zullen worden van het Kimberleyproces op het ogenblik dat het Kimberleyakkoord moet worden geïmplementeerd, ten minste de gedetailleerde vragenlijst beantwoorden. Dat levert ons misschien niet alle details - zo eenvoudig is het natuurlijk niet - maar wel heel veel informatie, waarmee we toch tot vrij opmerkelijke veralgemeningen kunnen komen.
Slide 19
De informatie was onderverdeeld in een aantal rubrieken.
Een eerste rubriek bevatte algemene informatie waaruit we bijvoorbeeld vernemen dat België deel uitmaakt van de EU, en de VS,
Mexico en Canada de NAFTA/ALENA vormen. Verder leert het iets over Mercosur en over ECOWAS in Afrika, maar ook over de UEMOA, die de landen omvat waar de CFA als munt fungeert.
Een tweede rubriek peilde naar de economische omgeving en de internationale verplichtingen die de landen zijn aangegaan. Bijna alle landen zijn lid van WTO en WCO, World Customs Organization. De WCO, met hoofdkantoor in Brussel, is verantwoordelijk voor de coderingen, de normen voor de dedouanering.
Een derde rubriek ging over de betekenis van een bepaald land in de diamantsector, met een aantal vragen specifiek voor diamantproducerende landen, voor diamantverhandelende landen en voor landen met slijp- en bewerkingscapaciteiten. Daarmee krijgen we een
zicht op het nut van de reglementeringen ter plaatse en de eventuele loopholes.
Het laatste punt bleek tot mijn verbijstering het meest contentieuze punt te zijn, namelijk de nationale certificatieschema's die moesten worden opgesteld in toepassing van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over Angola en Sierra Leone. U mag niet vergeten dat de lijst dateert van vóór 7 mei 2001, toen het embargo tegen Liberia van kracht werd. Tot onze verbijstering merken we dat Zuid-Afrika weigert te vragen wanneer de verschillende landen de sancties tegen Angola hebben geïmplementeerd. De reden van die weigering moet u zelf maar proberen te achterhalen, ik heb er nog altijd geen verklaring voor. Als u wil, kan ik u de mails die ik
daarover ontving, doorsturen. Tot schande van de Amerikanen, die op de eerste rij stonden om België en dan vooral de Antwerpse diamanthandel te beschuldigen van het niet toepassen van bepaalde wetgevingen, hebben we moeten vaststellen dat zij op 18 januari 2001, zes maanden na de VN-resolutie over het importeren van diamanten zonder certificaat vanuit Sierra Leone, nog steeds geen reglementering hadden.
Dat bleek een kleine vergetelheid te zijn van de Amerikanen. Eén van de laatste handelingen van president Clinton vóór de eedaflegging van president Bush, was de ondertekening van een executive order voor Sierra Leone. Het Amerikaanse State Department had immers verklaard dat het onmogelijk op die vraag kon
antwoorden zonder zich moeilijkheden op de hals te halen. Ondertussen heb ik begrepen dat die executive order nog altijd niet gepubliceerd is, wat betekent dat hij in de praktijk nog niet in werking is getreden.
Slide 20
Het ligt voor de hand dat de alluviale mijnen het moeilijkst te controleren zijn. De kimberlietmijnen en de ontginningen in zee zijn vrij gemakkelijk te beveiligen.
Met de vragenlijst wilden we een risicoanalyse maken in de verschillende landen. Straks zal ik proberen uitleggen waarom dat niet is gelukt.
Op de projectie ziet u dat een onderscheid is gemaakt tussen Exploration and Unofficial. Ik zal een voorbeeld geven van een
land zonder officiële diamantproductie waar toch diamant wordt geproduceerd. Gabon is zo een paradoxaal voorbeeld. Gabon heeft geen mijnen, maar heeft wel een officiële diamantproductie. Hoe komt dat?
Een mijnmaatschappij die bodemexploraties uitvoert, moet op een bepaald ogenblik overgaan tot tests en onderzoeken of bepaalde vindplaatsen voldoende diamant bevatten om er een mijn te openen. In dat stadium verkeert Gabon. In 2001 heeft Gabon voor ongeveer 20.000 karaat diamant op die manier ontgonnen. Die vindplaatsen moeten worden beveiligd, want anders ontstaat er een onaanvaardbare loophole.
Dat is natuurlijk het probleem van Kimberley. Ingevolge nieuwe ontginningsmogelijkheden is het niet uitgesloten dat
nieuwe landen zich aansluiten bij het Kimberleyproces.
Hoeveel diamant wordt daar ontgonnen? Welke mengeling wordt er geproduceerd? Welke exportcontroles kunnen ter plaatse worden uitgevoerd? In 2001 had een land als Gabon nog geen exportcontrole ingevoerd en beschikte niet over een specifieke wetgeving omdat daaraan geen behoefte bestond. Een andere vraag was: Hoeveel bedraagt de belasting? Uit de vorige hoorzitting is gebleken dat belasting een belangrijk probleem is in Afrika.
De Angolezen zouden bijvoorbeeld kunnen beslissen hun infrastructuur opnieuw uit te bouwen en daartoe de diamantairs te melken. Zij zouden een exporttaks kunnen heffen van 30%. Wanneer een nabuurland slechts 3% heft, rijst er uiteraard een probleem.
Hoe groter het verschil in belasting tussen de landen, hoe sterker de incentives voor smokkelaars. De heer De Boeck heeft hieraan gerefereerd met betrekking tot de Bana Lunda in het grensgebied van Angola en de Democratische Republiek Congo. Tembo ligt aan beide oevers van de rivier die de grens vormt tussen de twee landen. Op beide oevers zal wel dezelfde diamantmengeling worden geproduceerd.
Als aan de ene kant een taxatie wordt gehanteerd die veel hoger en veel imperatiever is dan aan de andere kant, dan worden de goederen als het moet gewoon `overgezwommen'. Aan de andere kant komen ze dan terecht in de productie van Congo.
In januari van dit jaar vroeg de Angolese vice-minister van mijnwezen, Sumbula, aan
zijn Congolese collega's restituties te betalen op de diamant die op deze wijze illegaal in Congo terechtkwam.
Slide `Diamond Trading Country'
Bij deze transparant ziet u aan de rechterkant het woord free port en vorige week verwees ik naar de Zwitserse Freilagers. Deze free ports kunnen voorkomen in landen die in diamant handelen en zijn helemaal niet tegen de regels. In de Verenigde Staten zijn er momenteel ongeveer 450 punten waar free ports in een of andere omstandigheid kunnen worden georganiseerd.
Als in de free port diamant binnenkomt en buitengaat die niet werd gecontroleerd en als op de markt van dat land een ongecontroleerde beweging mogelijk is van
de free port naar de gereglementeerde markt, dan ontstaat er een probleem. Er moest dus kunnen worden gecontroleerd wat de importcontroles waren, of er een fysieke inspectie was, wat de exportcontrole mogelijkheden waren en wat de wettelijke mogelijkheden waren.
Vooraleer de Zwitserse wetgeving op 15 maart 2001 werd gewijzigd kon men een diamantmengeling invoeren, in de free port scheiden en ze terug verzenden. De samenstellingen van de verpakkingen waren dus anders als ze de free port verlieten.
Voor de wetswijziging van 15 maart 2001 had Zwitserland geen statistieken omdat deze handel, omwille de free port, niet in de boekhouding voorkwam. Om conflictdiamant te beheersen moet
eerst de free port onder controle worden geplaatst. In het land waar de free port is moet wel een import- en exportcontrole op de diamant worden georganiseerd, maar er moet niet worden gededouaneerd. In het land waar diamant wordt bewerkt is wel een complete importcontrole van diamant nodig.
Slide `Diamond Cutting and Polishing Country'
Als 100.000 karaat ruwe diamant in een land wordt bewerkt, gaat 20.000 karaat als ruwe diamant terug buiten.
Men krijgt een mengeling toegestuurd die men weliswaar kan slijpen, maar tegen te hoge kosten. Er wordt dus een nieuwe selectie gemaakt en dat pakje (met de goedkope diamanten) wordt opgestuurd naar een land waar de loonkosten lager liggen.
Voor België kan dat Israël zijn. Als het ook in Israël te veel kost, dan is Thailand een optie. Zo gaat dit verder tot men in het goedkoopste land is aangekomen.
Van de 100.000 karaat die het land binnenkomt, staat aan de exportkant ongeveer 35.000 karaat geslepen diamant. Wie niet goed op de hoogte is, zal misschien denken dat men een groot gat heeft gevonden. Een aantal diamanten komt niet op het lijstje voor. Uiteraard is er een verschil; bij het slijpen van de diamant gaat een deel van het karaat verloren. Van de 80.000 karaat die wordt geslepen blijft na bewerking 30.000 tot 35.000 karaat over. De rest werd omgezet tot vrij duur CO2. (Diamant is koolstof en bij de bewerking verbindt het zich met de zuurstof uit de lucht. Van
diamantpoeder is geen sprake).
België is in eerste instantie een handelsland en in tweede instantie een bewerkingsland. In Canada en Zuid-Afrika wordt diamant geproduceerd, bewerkt en verhandeld.
Slide `Risk Assessment based on Results'
We hebben uit 38 landen resultaten gekregen. We wilden op basis daarvan een risk assessment based on results opstellen. Hier is het goed fout gelopen. We hebben deze vragenlijst opgesteld na de Windhoek-vergadering van januari 2001. Op de vergadering van de task force op 10 april 2001 in Londen werd de zaak begraven. Het was dus van korte duur.
De bedoeling was te komen tot een indexering van
landen: in een land waar er een conflict aan de gang is, is er een hoog risico, een land dat grenst aan een conflictland is ook nog gevaarlijker dan waar dat niet het geval is. Een tiental parameters werden geselecteerd om een heel eenvoudige beschrijving te kunnen geven van de risk assessment en van de redenen waarom dat land moest onderzocht worden. In de praktijk heeft België daar wel zijn conclusies uit getrokken. Deze namiddag kunt u de mensen van het ministerie van Economische Zaken ondervragen over de lijst van gevoelige, vooral Afrikaanse landen, die werd opgemaakt op basis van de informatie die we via deze vragenlijst hebben verzameld.
Er is nog veel meer informatie voorhanden die als het ware onder de papierberg van Kimberley ligt
begraven. De heer Meeus heeft dat vorige week al een gemiste kans genoemd en ik ben het daar volkomen mee eens. Daarin is informatie te vinden die het mogelijk maakt om een aantal heel stringente vragen te stellen over de houding van bepaalde landen over de officialisering van conflictdiamant om hem in de legitieme handelsstroom te brengen. Dat is precies wat we in Kimberley proberen te vermijden en op te lossen.
Slide `Où sont les guerres en Afrique?'
Ik heb geprobeerd om een lijstje te maken van de oorlogen in Afrika en de natuurlijke rijkdommen die daarbij betrokken zijn. In Angola, bijvoorbeeld, is het duidelijk dat in het oorlogsgebied voornamelijk petroleum aanwezig is.
Slide `Certificaten van de HRD'
Wat de certificaten betreft, denk ik dat het nuttig is een aantal aspecten in detail te bekijken. De heer Leclercq heeft op een bepaald ogenblik verwezen naar het certificaat van de Hoge Raad voor Diamant. In deze context heeft dat niet veel zin omdat de certificaten die de Hoge Raad voor Diamant in zijn laboratorium te Antwerpen aflevert een totaal andere bedoeling hebben: ze betreffen enkel geslepen individuele diamanten. Zo kan men de waarde laten bepalen van een diamant in een ring bijvoorbeeld. Het is een kwaliteitdocument dat niets te maken heeft met ruwe diamant en zeker niet met de context van het Kimberleyproces.
Voor de volledigheid heb ik ook een aantal
kopieën meegebracht van dergelijke certificaten die u zal vinden in de map samen met de kopieën van de statistieken.
Op een bepaald ogenblik is in La Dernière Heure gerefereerd aan de kleine lettertjes die op een certificaat van de Hoge Raad voor Diamant staan. Die kleine lettertjes verwijzen expliciet naar de geslepen diamant die in die welbepaalde verpakking zit. Dat is totaal wat anders dan certificaten die over ruwe diamant gaan.
Slide `Certificat d'origine normal'
Het `normale' certificaat van origine is een douanedocument. Dat is niet beveiligd. De Europese douanewetgeving bevat daarover 791 bladzijden. Dat document wordt afgeleverd aan elke douanepost. Als een douanier
dat zou willen wijzigen, is dat mogelijk.
Slide `Certificat d'expertise pour exportation'
In Congo bestond er een specifiek expertisecertificaat. In de jaren vóór Kabila bestond er een Comptoir national d'expertise. Die instelling was belast met de expertise van alle ruwe diamant. Alle in Congo geproduceerde ruwe diamant moest daar om redenen van taksheffing passeren. Er is echter het typische Afrikaans probleem dat de betrokken mensen niet werden betaald in verhouding met de waarden die door hen geëvalueerd moesten worden. Het is dus niet moeilijk om iemand te `overtuigen' om bepaalde waarden enigszins aan te passen. Dat probleem wordt telkenmale opnieuw door de Wereldbank en het IMF naar voor
gebracht tegenover de regeringen van die diamantproducerende Afrikaanse landen. De exportwaarde ligt immers altijd lager dan de importwaarde aan de andere kant, en die andere kant is meestal Antwerpen. Wij zijn immers de enige die gedetailleerde statistieken op basis van oorsprong en herkomst opstellen. In de landen van oorsprong is de waarde bij export altijd lager dan de reële waarde. Dat heeft onder meer te maken met het voorkomen van exporttaxering.
Inmiddels werd op 2 augustus 2000 de CNE door Laurent Kabila opgedoekt. Op het zelfde moment gaf hij het monopolie voor diamantexport aan de Israëlische maatschappij IDI. Tegelijk werd het controleorgaan op de exporttaks afgeschaft. Er werd dan een schimmige organisatie DDC,
Développement du Diamant Congolais, opgericht. Buiten de oprichtingsakte is er met die organisatie nooit iets gebeurd. We nemen aan dat dat de bedoeling was.
Intussen is de situatie in Congo veranderd en dat is toch wel voor een deel te danken aan de internationale druk en Kimberley. Ze hebben er een nieuw systeem, de CEEC opgericht. De oprichtingsakte, getekend door de president, was begin dit jaar een drietal maanden spoorloos, maar kwam op het juiste moment toch wel weer boven water en sinds maart hebben we een actieve CEEC. CEEC is de nieuwe naam voor de CNE en dat betekent meteen dat als men daar niet voldoende maatregelen neemt, men in dezelfde fouten vervalt als vroeger met de CNE.
Bij het CEEC exportcertificaat
zien we een kleine, maar belangrijke melding: `peut être falsifié'. Dat exportcertificaat is een intern document dat eigenlijk enkel dient om aan de douane te bewijzen dat de exporteur betaald heeft en in principe vrij over zijn goederen mag beschikken. Dat document hebben we intussen in alle maten en kleuren gezien. De grootste drukkerij bevindt zich momenteel waarschijnlijk in Kigali. Uiteraard heeft dat als exportdocument geen enkele waarde. U mag het enkel zien als een strikt nationaal Congolees document. In België kunnen we er niets mee doen. Daarvoor is er meer nodig.
Slide `Certificat d'origine'
Dit is het nieuwe volledige systeem met certificaat van origine dat geldt voor de twee landen die onder
VN-embargo zijn geplaatst, Angola en Sierra Leone. Ook Guinee heeft intussen het document. Dit is veel moeilijker te vervalsen.
Het verschil met de certificaten die we tot nog toe hebben gezien, is dat het hier wel degelijk om een douanedocument gaat, dat voor Angola en Sierra Leone verplicht bij de andere douanedocumenten moet worden gevoegd. Het werd voorgesteld op de hearing van de VN-Veiligheidsraad van 1 augustus 2000 en het werd voor het eerst gebruikt op 26 oktober 2001. Intussen is men voor Sierra Leone aan certificaat nummer 296 of zoiets. Dat betekent dat er uit Sierra Leone dus 296 officiële exporten zijn geweest.
We hebben daar een aantal specifieke zaken aan toegevoegd. Het certificaat
bestaat uit drie delen. Het eerste deel is het certificaat zelf dat wordt ingevuld door de exportautoriteit en opgestuurd. Het tweede deel is belangrijk. Het grote probleem is altijd weer dat onze importcijfers niet overeenkomen met de exportcijfers aan de andere kant. Daar wilden we graag vanaf. We hebben dus een confirmatiedocument gemaakt waarmee het exporterend land een bevestiging krijgt van het importland. Zo maken we een gesloten kring tussen de exporterende en de importerende douaniers om grote discrepanties in gewicht en waarde te vermijden.
In verband met de waarde moet ik enigszins nuanceren. Een zending vanuit Sierra Leone bijvoorbeeld krijgt een waardebepaling van 15.000 dollar mee. Bij de import in België zijn onze mensen op de Diamond
Office daarvan niet bepaald onder de indruk en wijzen erop dat de waarde van de zending minstens 25.000$ bedraagt. Is er dan sprake van een fout? Neen, dat is geen fout, want zo lang de karaten met elkaar overeenstemmen kan er hoogstens een verschil van appreciatie zijn. De appreciatie van de waarde van ruwe diamant is nu eenmaal geen wetenschap. Het is veeleer natte vingerwerk, een `guesstimate'.
Ik heb nog overtuigingsstukken meegebracht. Dit zouden bijvoorbeeld twee doosjes kunnen zijn, die met dit certificaat uit Sierra Leone zijn aangekomen. Twee doosjes, één certificaat? Hoe kan dat nu? Er wordt uiteraard maar één doos verondersteld.
Bij het vertrek in Sierra Leone zit in doos A
1000 karaat voor 15.000$. Bij aankomst zit er in die doos B nog steeds 1000 karaat, maar met een waarde van 100.000$. Het zijn twee identieke dozen. Het is niet zo moeilijk om ze ergens onderweg met elkaar te verwisselen. Dat is een perfect legaal systeem om conflictdiamant in de legale kanalen te pompen. Wij hebben die handelsroute trachten te beveiligen.
Slide `Security slip'
Aan de linkerzijde ziet u een security slip. Het aangehaalde probleem kan onder meer worden opgelost door gebruik te maken van die security slip die in de beveiliging van deze zending wordt ingebed. Het specifieke nummer van het certificaat moet overeenkomen met het papier en met de doos.
U zult
opwerpen dat in Afrika alles kan. In Afrika kan inderdaad alles, maar niet in Afrika alleen. Wij zelf vonden ook dat deze beveiliging niet volstond en dat er nog iets moet worden aan toegevoegd.
Het certificaat draagt een watermerk en een sequentieel nummer, in dit geval 234. Er bestaat maar één nummer 234. Om te vermijden dat er een vals document kan worden geproduceerd, is er nog een bijkomend nummer toegevoegd, in dit geval A59231. De enige die weet welk nummer overeenkomt met certificaat 234, is de drukker van het certificaat. Die drukker is niet de drukker van het land van herkomst. Wij weten nog hoe in Congo onder Mobutu nogal wat zaïres met hetzelfde nummer zijn gedrukt. Dat zou ook kunnen gebeuren met deze certificaten. Dit
certificaat wordt echter geproduceerd door De La Rue in Londen en deze mensen weten dat hun reputatie op het spel staat en verzekeren dat alles in orde is. Daarover waakt overigens een Association of Security Printers. Wij raden onze mensen aan om te kiezen voor een drukker die lid is van deze vereniging.
Verder worden er technieken gebruikt die u kent van bij de paspoortcontroles op de luchthaven in Zaventem. De douanier of de immigratiebeambte controleert namelijk of de nodige UV-inkten aanwezig zijn op de documentatie.
We hebben het certificaat laten onderzoeken door de Secret Service van de Verenigde Staten, die naast het beschermen van de president ook vals geld uit de omloop moet nemen. Men vond uiteindelijk
dat het ongeveer conform was met de state-of-the-art technology die op dat ogenblik werd toegepast, ze hebben trouwens geen opmerkingen gemaakt over hoe we het zouden kunnen verbeteren.
Dergelijke documenten kosten geld. Het exportdocument van de CEEC heeft een waarde van ongeveer 0,4 Belgische frank, dit is ongeveer de waarde van het papier. Het Certificat d'origine van Sierra Leone kost 35 US dollar per stuk. De gedetailleerde kenmerken van de zending staan ook op de achterkant van het certificaat.
Slide `Security slip'
Wat was de bedoeling? Wel, we moesten ervoor zorgen dat er aan de exportkant en aan de importkant een volledig gesloten kring ontstond, zodat in de toekomst grote
verschillen tussen import en export konden worden vermeden. Dat is voor niemand prettig, want er wordt op toegezien door de Wereldbank en het IMF, die dan allerlei suggesties doen.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat van alles wat we doen iets overblijft op papier? Voor Sierra Leone is dat perfect mogelijk. In een aantal gevallen zijn we niet akkoord met de waarden die door Sierra Leone worden aangegeven. Meestal liggen ze te laag in die specifieke gevallen waar er een conflict is. In alle gevallen zijn ze perfect retraceerbaar.
Belangrijk is dat het niet wordt geopend in transit. Zoals u ziet staat er duidelijk not to be broken in transit. Op het ogenblik dat we het systeem uitwerkten voor Siërra Leone, was er geen
mogelijkheid om goederen rechtstreeks van Sierra Leone naar een land in Europa of in de Verenigde Staten te exporteren. Er waren immers geen vluchten. Alle vluchten moesten ofwel over Gambia of over Guinee of over Ivoorkust. We wilden vermijden dat het pakket zou worden opengemaakt of dat ermee zou worden gedreigd het open te maken en dat er weer bepaalde financiële transacties zouden moeten gebeuren.
Ons voorstel werd uiteindelijk door het sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad aanvaard. Het zegel moet intact blijven, het systeem is dus volledig gesloten.
Slide `Electronic data transmission'
Bij papieren documenten bestaat altijd het gevaar op fraude. We hebben dan ook voor een
dubbel systeem geopteerd. Voor Sierra Leone, Guinee, Congo en Angola werd een elektronisch datatransmissiesysteem ingebouwd.
Die transmissie werkt tussen de twee partners in het controlesysteem: de export authority enerzijds en de import authority anderzijds. In België is het ministerie van Economische Zaken de import authority die licenties uitreikt. Er is een rechtstreekse elektronische link tussen Freetown en Mineco in Antwerpen.
Op deze link vindt u foto's terug van de diamanten die in de zending zitten. Ik heb reeds gezegd dat diamanten aan de hand van foto's kunnen worden geïdentificeerd. Ook zijn er foto's van het collo zelf: dit is ook een vorm van beveiliging. Uiteraard is alles
gecodeerd. België had een encryptiesysteem, maar dat is niet meer beschikbaar. We gebruiken nu een minder performant systeem. Het vorige was onbreekbaar, met het nieuwe duurt het ongeveer een week om het breken. Men kan de mails dan wel lezen, maar ze wijzigen neemt nog heel wat meer tijd in beslag. De huidige link is dus tamelijk veilig.
Slide `Kimberley Process Certificate'
Op een Kimberleycertificaat staat onder andere het KP-logo, het Kimberley Process-logo. Het probleem is dat dit logo nog niet bestaat. Het zal er ook nooit komen omdat men zich heeft gerealiseerd dat een logo dat niet als een beschermde eigendom is vastgelegd, door iemand anders kan worden geregistreerd, wat zeer winstgevend zou kunnen
zijn.
Slide `Security features'
Daarmee heb ik een enorm probleem. Zo staat er: minimum requirements for certificates. Dat is een eis van het Kimberleyproces. Het vorige document, dat gold voor Sierra Leone, Angola en Guinee en nu ook voor Congo zal worden gebruikt, bevatte drie onderdelen: certificaat van origine, importconfirmatie en security slip. Kimberley vindt dit allemaal overbodig. Het certificaat mag uit waardepapier bestaan, een watermerk hebben en dergelijke. Nergens wordt vermeld wat de minimumvereisten zijn. Optioneel mogen er nog enkele security-elementen aan worden toegevoegd, als toegift aan de landen die dit reeds hebben gedaan zoals Sierra Leone en Guinee.
Als men dat perse wil, mogen op de achterkant ook die kwaliteitskenmerken op de achterkant vermeld worden, maar dat is absoluut niet noodzakelijk. Als optionele karakteristiek zou men eventueel ook een importconfirmatieluik kunnen hebben. Het is wel aanbevolen, maar daar wordt niet te moeilijk over gedaan, want het is zo niet bepaald in het Europees douanewetboek. Waarom zou het dan zo moeten in het Kimberleyproces? Als het importconfirmatieluik er niet bij is, heeft men een document met enkel het certificaat zelf. Men kan dan niet zeggen over welke doos het eigenlijk gaat, want er is geen enkele link. In Kimberley werd alleen gezegd dat het over een authentiek document moest gaan en dat de doos authentiek moet verzegeld en goed gesloten moest zijn. Dat is uiteraard
niet voldoende. Het voorstel waarmee de Europese Commissie binnenkort naar de Europese Raad trekt, komt hierop neer dat eenvoudig wordt gecontroleerd of het document authentiek is en dat de diamantair verder mag kiezen welke doos hij wil binnenbrengen. Als het zegelwerk maar in orde is, dan komt het er wel door.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is het geologisch zo dat men altijd een mengeling krijgt?
De heer Mark Van Bockstael. - We krijgen een verkeerd beeld van de geologie van diamant. Goud kunnen we bijvoorbeeld herkennen op basis van origine, omdat goud vaak onstaat op de plaats waar het wordt aangetroffen. In geologische termen spreekt men dan over de paragenese. Goud uit het Canadese Yellowknife in de Northwest Territories, bijvoorbeeld, vertoont geochemische kenmerken die heel karakteristiek zijn voor dat gebied omdat de geologie daar een heel klein beetje anders is dan op een andere plaats. Bij diamant is dat ook zo, het soort diamant dat geproduceerd wordt is afhankelijk van temperatuur, druk, enz. Alleen liggen die lagen niet naast elkaar, maar onder en boven elkaar.
Diamant die op een diepte van 300
kilometer wordt gevormd, zal er inderdaad anders uitzien dan diamant die op 150 kilometer diepte ontstaat. Diamant komt naar boven in een vulkanische eruptie, in een kimberlietvulkaan. Dat is niet meer dan een grote lift. Die start bijvoorbeeld op 300 kilometer diepte. De diamant die daar aanwezig is wordt meegnomen en al de diamanten die daar boven zitten, worden ook meegenomen. In een vulkaan met materiaal dat tot 300 kilometer diepte gaat, zitten dus veel soorten diamant. Je gaat er heel de scala van diamanten in terugvinden.
In Congo, en dan meer specifiek de afzettingen van Mbuji-Mayi, vind je dat veel minder. De diamant daar is op vrij lage diepte ontstaan. De kwaliteit van Congolese diamant is dan ook niet zo goed. Je vindt er veel industriële
kwaliteit. Diamant is ontstaan op het grensgebied tussen diamant en grafiet. (Natuurlijke zwarte diamant is een soort hybride waar een gedeelte van de koolstof is afgezet als diamant, en een gedeelte als grafiet. Dat grafiet kleurt de diamant zwart).
De heer Peter Meeus. - Wat de handel betreft, is het te weinig bekend dat de belangrijkste beroepsbezigheid te Antwerpen het sorteren van diamant is. Er zijn ongeveer 1.200 diamantsorteerders en 2.000 slijpers. Dat is zo omdat er een mengeling uit de grond komt. Om toegevoegde waarde te creëren gaat men goede diamanten van dezelfde grootte en kleur en zuiverheid bij mekaar leggen. Dat gaat men bundelen in loten. Dat is de taak van een goede handelaar. Voor een mooi gesorteerd lot gaat die handelaar veel meer waarde krijgen. Het eerste wat een diamantair doet, vanaf het moment dat de diamanten uit de mijn komen of ze in Antwerpen of ook bij De Beers toekomen - bij De Beers in Londen werken er 1.500 sorteerders - is dus die goederen sorteren in ongeveer duizend verschillende categorieën. De miljoenen karaten die bij De Beers binnenkomen, gaan naar een enorme sorteerafdeling. Om de `zichten' te maken voor de cliënten worden nauwgezette procedures met ziften en kleuranalyses gevolgd. Zo wordt meer waarde gecreëerd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Zal de nieuwe mijnwetgeving in Zuid-Afrika invloed hebben op de handel in Antwerpen? Zo ja, hoe?
De vrijhandel binnen de EU doet inzake conflictdiamant toch problemen rijzen. Op een vergadering in het Europees Parlement, georganiseerd door Fatal Transactions, werd nochtans gewezen op de WTO-regels. Daarin is sterk gespecificeerd wat de afwijkingen op de vrijhandelsregels zijn.
Kent de Europese Unie deze WTO-regels niet of geeft ze er een andere interpretatie aan? Mijns inziens kan dit laatste niet, want waar zijn we dan mee bezig?
U hebt het gehad over de late ondertekening van de Amerikaanse executive order en ik
denk dat u daar veel meer over weet. Kunt u ons zeggen welke Amerikaanse bedrijven eventueel bij het State Department op de rem zijn gaan staan? Kunt u ons de namen van de beheerders ervan geven? Zijn er in het Antwerpse joint ventures of bedrijven die met deze mensen in verband kunnen worden gebracht?
We kennen het probleem van ASCORP en het CEEC. Wat moet er politiek gezien gebeuren om de Congolese regering ertoe te brengen dit ernstig te nemen? We botsen immers op het gebrek aan Staat en de lage lonen van deze mensen. Misschien kan onze ontwikkelingssamenwerking hier enige steun geven.
U hebt ook gesproken over de gemiste kans op het vlak van risk assessment. Graag vernam ik waar we deze documentatie kunnen
vinden en hoe we ze in de commissie kunnen gebruiken. Documenten kan je immers pas gebruiken als je ze begrijpt en dit is geen gemakkelijk verhaal en wij zijn leken.
Op een bepaald ogenblik vermeldde u Thailand als slijpland. Dit heb ik persoonlijk nog niet gehoord. Is dit zomaar een voorbeeld of is dit inderdaad een van de nieuwe, opkomende industrielanden? In de commissie voor de Financiën ontvangen we binnenkort een Thaise delegatie en misschien is het belangrijk hierover met deze mensen te praten.
De heer Mark Van Bockstael. - De productie in Thailand is gestart halfweg de jaren 1980. Een tijdlang evolueerde ze niet al te snel, maar sinds het begin van de jaren 1990 is ze in een stroomversnelling geraakt. De hoogdagen van Thailand als bewerkingsland situeren zich in 1995-1996. In september 1997 kende Zuidoost-Azië een enorme financiële catastrofe met de nodige problemen voor de slijperijen tot gevolg. De Thaise diamantorganisaties zijn lid van de World Federation of Diamond Bourses en de International Diamond Manufacturers Association en zo zijn ze uiteindelijk ook lid van de World Diamond Council. We wijzen Thailand al vrij lang op problemen. De importstatistieken van Thailand, die niet opvraagbaar zijn per origine, tonen aan
dat de import en export van ruwe diamant bijna gelijktijdig met het embargo tegen Angola een enorme sprong vooruit maakte.
Uit internetdocumenten van 2000-2001 blijkt dat er op dat ogenblik nogal wat West-Afrikanen rondliepen in Thailand en in Bangkok. We hebben daarover geen andere gegevens. Alleen weten we dat de regering van Thailand zich intussen bewust is geworden van het probleem. Sinds de vergadering van september 2001 heeft Thailand zich aangesloten bij het Kimberleyproces.
Op de vraag over het risk assessment kan ik antwoorden dat in de documenten van de task force van het Kimberleyproces verwezen wordt naar het gebrek aan analyse. Dat kunt u lezen in het bundeltje dat we u vorige week hebben
overhandigd.
De task force van Kimberley wilde vooral de handelsstromen in kaart te brengen. Wellicht was dat ook de reden waarom het voorzitterschap samen met de vertegenwoordiger van de Europese Unie er alles aan hebben gedaan om het initiatief ten volle te steunen. Kimberley moest een beleidsinstrument creëren en wou zich zeker niet beperken tot een rondvraag waarvan de antwoorden in boekvorm zouden verschijnen om in een kast geklasseerd te worden. Spijtig genoeg is het zo gegaan.
Met dat beleidsinstrument zouden de Europese of andere autoriteiten kunnen bepalen aan welke controles de ingevoerde diamanten moeten worden onderworpen al naargelang de situatie in het land van herkomst. Als een bepaald land geen
importcontroles uitvoert op ruwe diamant en zelf diamant naar België importeert, moet België de goederen uit dat land dan streng controleren? Dat soort vragen waren aan de orde, maar zijn uiteraard niet beantwoord.
De documenten die u hebt ontvangen, werden ten langen leste door de task force gepubliceerd, maar uiteindelijk kwam er het verbod om daarmee nog iets te doen.
Uw onderzoekscommissie heeft een duidelijke opdracht en ik ben dan ook zo vrij deze informatie te uwer beschikking te stellen.
In verband met de executive order van de Verenigde Staten verwijst u naar een Amerikaanse firma. In het verleden is één bepaalde Amerikaanse firma actief geweest in die
landen, en zij is dat ook nu. Wij denken dan aan de firma Lazare Kaplan International van de heer Maurice Tempelsman die uiteraard bindingen heeft met de diamantwereld in Antwerpen. Het tegendeel zou uiteraard onbegrijpelijk zijn. Dat die mensen enige invloed hebben gehad op het uitstellen van de executive order met betrekking tot Sierra Leone geloof ik eigenlijk niet. Ik zie daarvoor geen motief. U moet zich er toch rekenschap van geven dat Sierra Leone officieel amper 70.000 karaat produceert. Geen enkel diamantbedrijf met een dergelijke reputatie zou zijn naam in de weegschaal werpen om hiervoor de regelgeving te omzeilen. Mocht het nu over Angola gaan, dan zou dat anders liggen. Diamant in Sierra Leone is belangrijk voor de mensen ter plaatse, maar voor het
geheel van de diamantsector is het land vrij onbeduidend.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Lazare Kaplan wordt vermeld in het SGR-rapport. Nadat ASCORP in 2000 alles overnam viel Kaplan uit de boot, maar hij zou toch de aankoper geweest zijn van de illegale UNITA-diamanten uit Angola. We hebben ook informatie dat er een verband zou zijn met een Belgische onderneming, maar we weten nog niet duidelijk welke, die zou opgetreden zijn als financier. De link Lazare Kaplan-State Department en de link Lazare Kaplan-Belgische onderneming is wel belangrijk.
Hebt u meer informatie over die Belgische onderneming?
De heer Mark Van Bockstael. - Ik zou me meer toespitsen op de heer Tempelsman. Door zijn uitzonderlijke contacten binnen de democratische partij fungeerde hij als referentiefiguur voor de executive branch voor alles wat diamant aangaat in Afrika en voor een deel ook wat Afrika zelf betreft. Hij is één van de mensen met de meeste ervaring in Afrika. Hij zou u wel kunnen vertellen hoe de zaken daar gaan of gegaan zijn.
Lazare Kaplan International is eind 1999 bij het opstarten van ASCORP single channel systeem door de Angolese autoriteiten buiten de markt gezet. Vijf comptoirs mochten officieel aankopen. Eén van hun licenties was LKappaI (LKI) Eén van die vijf
comptoirs werd door de Angolese overheid aangewezen als de single channel. De vier andere werden geconfronteerd met het monopolie, vergelijkbaar met het IDI-monopolie dat in Congo door vader Kabila in augustus 2000 werd toegekend.
Om daaruit het gevolg te trekken dat al degenen die afgewezen werden hun zaken in de illegaliteit voortzetten, lijkt me iets te hoog gegrepen. Het eerste VN-rapport of Fowler-rapport over de periode april 1999 tot maart 2000 is geschreven door het team van ambassadeur Molander. Het jongste rapport dateert van 26 april van dit jaar. Men is nog steeds op zoek naar de smoking gun, al wordt alleen nog circumstantial gezocht. Het is niet meer de bedoeling om UNITA te vinden. Als men het laatste
rapport leest, kan men zich afvragen of men nog probeert conflictdiamant op de markt te vermijden of probeert te vermijden dat er na het single channel ook nog een ander systeem zou blijven bestaan.
Dit brengt me bij de andere Belgische bedrijven. Lazare Kaplan heeft een Belgische tak, die perfect legaal werkt, en die met de hoofdzetel in New York handelt in ruwe en geslepen diamant. Ik denk niet dat ze nog strategische allianties hebben met andere Belgische bedrijven.
Er was ook een vraag over de vrijhandel binnen de Europese Unie, de WTO-reglementering en de NGO-vergadering die in het Europees Parlement werd georganiseerd en waarop wij schitterenden door onze `georganiseerde' afwezigheid. De Europese Commissie gaat
ervan uit dat de handel binnen de Europese Unie perfect vrij moet zijn. Er mag geen controle zijn. Na de uitbreiding tot Oost-Europa zal het mogelijk zijn om van de Russische grens tot in Antwerpen te gaan zonder enige vorm van controle. Dat baart ons wel zorgen. We hebben contacten met Tsjechië om ervoor ter zorgen dat er toch een zekere vorm van beveiliging kan worden ingesteld zodat we niet volledig aan de vrijhandel worden overgeleverd.
Enerzijds is er de absolute vrijhandel, anderzijds is er de bepaling van de VN-Veiligheidsraad dat alle lidstaten verplicht zijn alle nodige maatregelen te nemen om te vermijden dat diamanten rechtstreeks of onrechtstreeks uit Angola, Sierra Leone of Liberia naar de lidstaten komen. Volgens sommigen in de Europese
Unie die als dusdanig geen lid is van de VN, zijn de VN-regels niet op haar van toepassing. Mag ik erop wijzen dat bijvoorbeeld Frankrijk en België als aparte lidstaten van de VN onder de VN-resoluties vallen en dat de VN-resoluties boven de Europese wetgeving staan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Verschilt u wat dit betreft van mening met de heer Anthonius de Vries?
De heer Mark Van Bockstael. - Wat dat betreft staan we diametraal tegenover elkaar.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Om die reden heeft u beslist afwezig te blijven op de vergadering.
De heer Mark Van Bockstael. - Het leek ons toen contraproductief om juist vóór Ottawa een confrontatie aan te gaan. Achteraf gezien hadden we even goed kunnen gaan.
Een volgende punt is de invloed van de wijzigingen in de Zuid-Afrikaanse mijnwetgeving voor Antwerpen. We kunnen hierover nog niets zeggen omdat we niet weten welke richting de wetgeving zal uitgaan. Er is nog wat speelruimte. De Zuid-Afrikaanse mijnmaatschappijen zetten alles in het werk om de geplande wetgeving tegen te houden. Het is dus zeer goed mogelijk dat ze nog drastisch wordt gewijzigd. De Zuid-Afrikaanse regering wou met de nieuwe wet de participatie van het zwarte deel van de bevolking verhogen.
De
bedoeling was de gevolgen van het apartheidsregime ook in de mijnorganisaties weg te werken. Of ze daar zullen in slagen is een andere vraag. Voor Antwerpen zal het gevolg zijn dat er nog grotere druk komt om in Zuid-Afrika lokale industrieën op te zetten in plaatsen als Kimberley, met zwarte slijpers bijvoorbeeld.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kan die nieuwe Zuid-Afrikaanse mijnwetgeving ook invloed hebben op de huidige contracten of concessies in Centraal-Afrika? Kan dat een invloed hebben op de naleving van de contracten tussen de plaatselijke regering en de concessiehouders? We weten dat er op het ogenblik veel bindingen zijn tussen Angola en de DRC en Zuid-Afrika. Een aantal mensen verschijnen opnieuw op het toneel. Het is van belang hierop een juist zicht te hebben om te weten welke maatregelen politiek kunnen voorgesteld worden.
De heer Mark Van Bockstael. - Ik denk dat het veel ruimer is dan de diamantsector. Zuid-Afrika wenst zich te manifesteren als de grote regionale macht. Binnen de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika (SADC) is Zuid-Afrika op het ogenblik duidelijk de sturende macht. Als men een bepaalde richting zou uitgaan inzake mijnwetgeving, nemen we aan dat Zuid-Afrika alles zal doen om ook de andere SADC-landen daarvan te overtuigen. SADC is een heel groot blok, dat Zuid-Afrika, Botswana, Namibië, Tanzania, Zambia, Congo en Angola omvat. Al die landen manifesteren een vrij groot belang in de diamantsector. De groter wordende invloed van SADC betekent dat onze politieke en andere bewegingsruimte alleen kleiner kan worden. Wat Congo betreft, weten we dat de minister van Mijnwezen zeer lang in Zuid-Afrika heeft gewerkt, evenals de grote baas van de CEEC. Er zijn uiteraard zeer goede contacten met Zuid-Afrika, die wat de officiële betrekkingen betreft, wellicht beter zijn dan die met België.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U hebt daarnet gewezen op het geologisch verband tussen diamant, petroleum en gas. In het conflictgebied vindt men op verschillende plaatsen diamant. Begin juni verschenen persartikelen over een nieuwe petroleumexploitatie in het noorden. Het betreft Heritage Oil van een louche figuur, Buckingham genaamd, die al langer bekend is, zowel in Angola als in Sierra Leone. De geologen die we gehoord hebben blijken het niet eens te zijn over de vraag of er exploiteerbaar petroleum aanwezig is in dat gebied. Politiek-strategisch zou het dus nuttig zijn te weten wat er in het oosten kan gebeuren en wie daar achter de schermen mee bezig is. De vraag is dus eigenlijk: wat is daarvan aan? Is dat een constructie die ver buiten de regio van de Grote Meren vertakt is? Ik denk niet dat de heer Buckingham zich met Heritage Oil zou bezighouden als het een onrendabele exploitatie zou zijn en daar mensen van Executive Outcomes of Sandline International zou bijhalen enkel en alleen om leuk oliezaken te doen. Daar kan wel meer achter zitten. Heeft u daar enige toekomstvisie op?
De heer Mark Van Bockstael. - Als geïnteresseerde geoloog volg ik uiteraard deze zaken vanuit de verte. Tussen diamant en olie zijn er duidelijke verschillen. Wie aan olie-exploitatie wil doen, moet ervan uitgaan dat dat even moeilijk is als de exploitatie van een kimberlietmijn. Er moet eerst een exploratieteam zijn. Dat kost per jaar tussen 1 à 60 miljoen dollar. De ontwikkeling duurt dan nog een aantal jaren. Bij het vinden van kimberliet rijst de vraag of er diamant in zit en of dat voldoende is voor exploitatie. Dan moeten nog financiers worden gevonden. Al die vragen gelden ook voor olie. De eerste vraag is of er traps of geologische vallen zijn waarin zich olie zou kunnen bevinden. De tweede vraag is of er effectief
olie in die traps zit. In België bleken de gevonden traps altijd steriel. Dat alles vraagt veel jaren tijd. Dat is niet te vergelijken met artisanale diamantproductie. Boren naar petroleum vereist veel infrastructuur en grote investeringen. Dat kost dus veel tijd en geld.
In de praktijk worden de risico's zowel voor petroleum als voor industriële diamantontginning eigenlijk gedragen door junior mining companies. Het gaat bijna over cowboyverhalen. Sommige mensen nemen daarbij grote risico's in de hoop een indicatie te vinden. Zo'n indicatie is dikwijls voldoende om één van de `grote jongens' wakker te maken. Dan verkoopt men aan of gaat men een joint venture aan met een grote maatschappij. Die doet dan verder de
exploratie en eventueel de exploitatie. Ik kan me niet voorstellen dat een kleine junior erin zou slagen om op een lucratieve manier in een gebied zonder enige infrastructuur aan olie- en gaswinning te gaan doen.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Leslie Paesschierssens. - Ik wil ons eerst even voorstellen. Mevrouw Frieda Coosemans is hoofd van de Dienst Vergunningen in Antwerpen en houdt zich vooral bezig met diamant. De Dienst Vergunningen Antwerpen hangt af van de Dienst Vergunningen Brussel. Ikzelf ben het hoofd van de volledige dienst die gevestigd is in Brussel en ressorteert onder het ministerie van Economische Zaken. Vergunningen zijn een instrument van toezicht, kunnen dienen om statistieken aan te leggen, maar kunnen in de internationale handelspolitiek ook worden gebruikt voor het handhaven van contingenten, quota, invoer- en uitvoerbeperkingen. Ten slotte zijn vergunningen ook een middel om bepaalde import- of exporttransacties tegen te gaan. Ik denk daarbij
bijvoorbeeld aan wapens.
Er bestaan dus niet alleen vergunningen voor import en export van wapens en dual use-goederen, maar voor staal en textiel en voor producten uit China en Vietnam. Daarnaast hebben we nog vergunningen voor import en export van diamanten, wat vrij uniek is. De hoofdactiviteit op dit terrein is gesitueerd in Antwerpen.
Als u het goedvindt, houden we het hierbij en willen we nu graag uw vragen beantwoorden.
De voorzitter. - We hebben van u zopas een aantal documenten gekregen, maar u begrijpt dat het moeilijk is daarover nu meteen al vragen te stellen. Misschien is het goed bij deze documenten een kleine mondelinge toelichting te geven, vooral rond de belangrijkste bekommernissen en vragen van de commissie, die we u ook vooraf hebben meegedeeld.
De heer Leslie Paesschierssens. - We kunnen misschien de vragen van de commissie overlopen en daarbij telkens ook verwijzen naar de documenten.
De eerste vraag had betrekking op cijfergegevens. In de gele map met de titel "Cijfers" vindt u de importcijfers uit een aantal Afrikaanse landen. Mevrouw Coosemans kan misschien de eerste tabel even bespreken.
Mevrouw Frieda Coosemans. - De cijfergegevens in de tabel zijn gebaseerd op de herkomst van de ruwe diamant. Het land van herkomst is het laatste land van waaruit de goederen naar België zijn verzonden. Dit in tegenstelling tot het land van oorsprong waar de diamant wordt gewonnen. Als diamant in België wordt ingevoerd, wordt de oorsprong ervan wel nagegaan. De diamantair moet de oorsprong van de goederen aangeven op de douaneaangifte. Landen die geen ruwe diamant produceren kunnen niet als land van oorsprong op de aangifte worden vermeld. Zo kan bij voorbeeld Rwanda nooit als land van oorsprong worden aangegeven aangezien dat land geen ruwe diamant produceert.
Indien dergelijke aangiften gebeuren, dan wordt een en
ander doorgegeven aan de douane, die eventueel een verder onderzoek instelt en ook sancties kan opleggen.
Alleen tegen Sierra Leone, Liberia en Angola geldt er een embargo. Tegen de andere Afrikaanse landen, onder andere ook de landen waarnaar uw interesse uitgaat en die in deze tabel vermeld staan, is er geen VN - resolutie uitgevaardigd en de import van ruwe diamant uit die landen kan dan ook niet worden belet.
Uit de cijfers blijkt ook dat er uit Burundi geen ruwe diamant wordt ingevoerd. Uit Rwanda, Uganda en Tanzania worden slechts kleine hoeveelheden ingevoerd.
Onze dienst heeft een steekproef uitgevoerd en wij zijn tot de bevinding gekomen dat voor een aantal van die landen (Rwanda, Uganda)
de Democratische Republiek Congo als land van oorsprong wordt opgegeven. Zambia heeft een kleine productie; er kan dus diamant uit dat land afkomstig zijn. In de cijfers voor Congo-Brazzaville tekent zich de jongste twee jaar een opwaartse evolutie af. Bij de aangifte aan de douane in Antwerpen wordt de DRC als land van oorsprong opgegeven.
Verder spreken de cijfers voor zich maar ik ben uiteraard graag bereid om op uw vragen te antwoorden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Voor Angola tekent zich sinds 1997 een stijging van de diamantuitvoer af. In 1999 ligt de uitvoer al een heel eind boven de 2.500.000 karaat. Bestaat daarvoor een andere verklaring dan de centralisatie door ASCORP, die pas in 2000 werd opgericht? Vroeger waren er vier of vijf exporteurs waarvan we de cijfers kunnen zien in de tabellen. ASCORP beweert nu dat de centralisatie een grote verbetering betekent en veel staatsinkomsten genereert. Maar ik stel vast dat die stijging sinds 2000 niet zo spectaculair is. De uitvoer ligt eigenlijk in de lijn van de twee vorige jaren. Hebt u daarvoor een verklaring?
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - U zei dat er een embargo is ten aanzien van Angola. Hoe verklaart u dan de importcijfers?
Mevrouw Frieda Coosemans. - De stijging van de importcijfers zet zich vooral door vanaf 1998. Het VN-embargo voor Angola trad in werking in juli 1998, sedertdien zijn alle importen van ruwe diamant uit Angola vergezeld van een officieel regeringscertificaat van oorsprong.
De heer Leslie Paesschierssens. - We spreken gemakshalve vaak over een embargo ten aanzien van Angola. Het gaat eigenlijk om een embargo op UNITA-diamant. De diamant die gewonnen wordt in de gebieden waar de overheid het voor het zeggen heeft kan worden uitgevoerd als er een certificaat van oorsprong is. Alle diamant die we in Antwerpen uit Angola binnenkrijgen is vergezeld van een certificaat van oorsprong.
Op de vraag van senator Maertens kan ik antwoorden dat men bij het bekijken van de cijfers ook rekening moet houden met de politieke ontwikkelingen in Angola zelf. De jarenlange burgeroorlog had een weerslag op de exploitatie van diamantmijnen. Dat zou een verklaring kunnen zijn voor de lagere cijfers in 1995 en
daarna.
De oprichting van ASCORP en de grotere beveiliging droegen bij tot een stijging van de officiële exportcijfers. Nu is er een zekere stabilisering. Misschien zijn er bepaalde limieten bereikt of moeten we zien hoe de Angolese export zich verder ontwikkelt, als er ten minste nog een stijging inzit.
De heer Paul Wille (VLD). - Mijn eerste vraag gaat over het ontbreken van landen als Libanon en India op een aantal lijsten. Nochtans weet iedereen dat deze landen een belangrijke rol spelen in dit contentieux. Er is een verschil tussen Libanezen en Libano-trade en tussen Indiërs en Indo-trade.
Zou u me kunnen situeren wanneer er sprake is van driehoeksverbanden van diamant enerzijds en andere producten anderzijds, meer bepaald het betalen van diamant met wapens? Is de administratie daarvan op de hoogte? Wordt dit dossier doorspekt met barter trade of een andere vorm van driehoekshandel. Bestaan er bij uw diensten momenteel contentieux die deel uitmaken van een gerechtelijk onderzoek? Heeft de administratie,
nadat dergelijke contentieux in kracht van gewijsde zijn gegaan, op vraag van de bevoegde minister maatregelen genomen?
Ten slotte, indien men ervan uitgaat dat de huidige wetgeving een aantal misbruiken niet tegenhoudt of zelfs in de hand werkt, heeft de administratie de afgelopen jaren dan initiatieven genomen om de wetgever te helpen de lacunes op te vullen?
Mevrouw Frieda Coosemans. - Onze dienst beschikt inderdaad over importgegevens over Libanon en India. Ze werden niet in deze tabellen opgenomen omdat we ons wilden beperken tot de landen waarover in de commissie wordt gesproken.
De heer Paul Wille (VLD). - Het is nochtans een logische vraag want die landen worden altijd genoemd.
De voorzitter. - Als ik het goed begrijp, is het geen probleem om de gegevens van deze landen toe te voegen. Gelieve dit dan ook te doen.
De heer Leslie Paesschierssens. - Er werd gealludeerd op de driehoeksverhouding met diamant en wapenhandel. België heeft een van de strengste wapenwetgevingen ter wereld. Artikel 4 van de wet van 1991 bepaalt dat er geen wapens worden uitgevoerd naar landen die geconfronteerd worden met interne conflicten. Onze minister van Buitenlandse Zaken en de minister, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, die uiteindelijk hun goedkeuring moeten geven aan wapenleveringen, houden zich zeer strikt aan deze bepalingen. Clandestiene operaties zijn echter altijd mogelijk. België ziet er nauwgezet op toe dat geen wapens worden gezonden naar conflictgebieden, zoals de regio van de Grote Meren.
Men hoort altijd
verhalen van vliegtuigen die volgeladen zijn met wapens, die worden gekocht met diamanten. Ook in VN-rapporten komen deze verhalen voor, maar meer weten wij daar niets van. Meer informatie hebben we niet. Misschien kan de militaire inlichtingendienst u hierover meer gegevens verstrekken.
Mevrouw Coosemans heeft reeds verwezen naar de sanctieregimes van de VN. België kan individueel geen sancties opleggen of embargo's afkondigen. Men moet altijd rekening houden met de Europese Unie en de VN. Zelfs al hebben we morele bezwaren, juridisch kunnen wij niet veel doen.
Dat zou eventueel niet uitsluiten dat ondernemingen zelf een initiatief nemen, gedragscodes onderschrijven enz. Ik denk dat binnen het ministerie van
Buitenlandse Zaken daar ook ernstig over nagedacht wordt o.a. voor wat de plundering van natuurlijke rijkdommen in Congo betreft.
Met betrekking tot de wetgeving inzake diamant, moet ik verwijzen naar de bestaande wetgeving en de voorstellen die op dit ogenblik op tafel liggen. Binnenkort wordt het ontwerp van programmawet in de Kamer besproken. Daarin staan een aantal artikelen over het toezicht op de sector. Er wordt gestreefd naar een handhaving en zelfs verscherping van het toezicht op de import en export. Verder zal erop toegezien worden dat de jaarlijkse stocks worden aangegeven. Ten derde gaat men ook wat doen inzake de registratie van diamanthandelaars. Die registratie wordt meer geformaliseerd en we gaan proberen meer zicht te krijgen op de mensen
in de sector. Het ministerie van Economische zaken houdt zich bezig met de wettelijk kant van de zaak. We kunnen niet optreden tegen fenomenen als smokkel. Op dat vlak zijn de douane- en politiediensten bevoegd. Voor inbreuken op de vergunningen kan de douane vastellingen en opsporingen doen en als enige vervolgingen instellen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Paesschierssens heeft zeer duidelijk de wapens aan dit onderwerp gekoppeld. De mensen van het ministerie van Economische Zaken houden zich inderdaad bezig met de wettelijke kant van de zaak. Zij kennen de vergunningen en niemand beter dan zij weten hoe de wet wordt omzeild. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de problematiek, in het raam van de wapenwet, van de end user certificates. We weten met zekerheid dat de uitvoer van wapens naar Saudi-Arabië de laatste jaren van die omvang is geweest dat iedere Saudi bij wijze van spreken op zijn minst tien Belgische FN-geweren in huis heeft. Het certificaat wordt dus omzeild. Iedereen weet ook dat er in het gebied Eldoret in Kenia een FN-vestiging
is en een vestiging van New Lachaussée. Iedereen weet dat we daar niet veel kunnen aan doen omdat het buiten onze jurisdictie valt. De vraag is: hebben jullie, gelet op deze omzeilingen van de Belgische wetgeving, ook aanbevelingen voor de wetgevende of de uitvoerende macht over de manier waarop we daar iets kunnen aan doen? Kenia is natuurlijk geen betrokken partij in de oorlog, maar we weten maar al te goed welke wapens in Kenia worden gemaakt en met welke machines. We zijn daar via een juridische omweg wel duidelijk verantwoordelijk voor. Ik heb twee namen genoemd en ik vind dat we de ethische plicht hebben ook daar een aantal voorstellen aan te wijden en dit probleem in deze commissie te behandelen.
Misschien hebt u daarover aanbevelingen te
formuleren.
De heer Leslie Paesschierssens. - Ik heb daar niet onmiddellijk een antwoord op. Onze wetgeving is reeds één van de strengste ter wereld. Er zijn nog nieuwe activiteiten. De heer Van der Maelen en anderen wensen Belgen die in dat domein extraterritoriaal en malafide actief zijn, het vuur aan de schenen te leggen. Ik zie niet goed in wat men nog meer zou kunnen doen. De dossiers waarnaar u verwees, betreffen toch gevallen van enkele jaren terug. Niemand kon de toekomstige ontwikkelingen voorspellen. Destijds was de situatie volledig anders.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik had nog enkele vragen die best achter gesloten deuren worden gesteld.
De heer Leslie Paesschierssens. - Een andere vraag betreft de import en export van diamant. Wij verwijzen hiervoor naar de wit-blauwe brochure over The Belgian Monitoring System die u is bezorgd. Daarin staat tot in detail het Belgische systeem beschreven. Het is een uniek, strikt en sluitend systeem. Een basisprincipe van de regulering is dat alle ingevoerde en uitgevoerde diamant moet worden aangegeven. Er is één point of entry and exit in Antwerpen. Daar worden de inkomende en uitgaande goederen aan een expertise onderworpen. Er gebeurt een fysische verificatie door experts. Die verificatie betreft de waarde, het gewicht en de kwalificatie. Kwalificatie betreft het soort diamant, geslepen of niet geslepen. De mensen van
de douane en van Economische Zaken die in het Diamond Office in Antwerpen aanwezig zijn, doen een controle van de gedocumenteerde oorsprong en herkomst. Ook de experts werpen daar een blik op. Vorige sprekers hebben er echter al op gewezen dat het bepalen van de oorsprong zelfs op wetenschappelijk-technologische basis eigenlijk onmogelijk is. Er bestaat geen enkele afdoende methode.
Jaarlijks moeten diamantairs en bewerkers die diamanten bezitten aan onze diensten de stocks aangeven.
De registratie komt niet formeel tot uiting in onze wetgeving. Het gaat om een praktische schikking om import en export gemakkelijker op te volgen en de problematiek van de stocks aan te pakken.
Iemand die in diamant
handelt, moet zich laten registreren bij onze dienst in Antwerpen. Hij wordt in een bestand opgenomen, krijgt een nummer, waardoor het voor hem gemakkelijker wordt om te importeren en te exporteren, en wordt jaarlijks uitgenodigd om zijn stocks aan te geven.
Voor import en export moeten we een onderscheid maken tussen twee soorten van documenten. Het document voor handel met derde, niet-Europese landen is de vergunning. Voor goederen die binnenkomen moet een importvergunning worden aangevraagd, voor het uitvoeren van goederen is een exportvergunning nodig. Zowel bij binnenkomen als buitengaan is er nog een controle door de douane.
Een tweede soort van documenten heeft betrekking op de handel binnen de Europese Unie. Gezien we
te maken hebben met een interne markt met vrij verkeer van goederen, maken we daar gebruik van een "statistische opgave". De douane controleert geen goederen meer die van binnen de Unie naar Antwerpen komen of vanuit Antwerpen naar een ander EU-land vertrekken, maar dat sluit een fysieke verificatie door onze experts niet uit. Meer gedetailleerde informatie daarover vindt u in onze brochure.
Nog een woord over sancties op mogelijke inbreuken. Indien bij de aanvraag voor een vergunning geen factuur is gevoegd, komt diamant ons land niet binnen. Indien de douane in Zaventem een smokkelaar klist, dan worden de goederen onmiddellijk in beslag genomen en riskeert de betrokkene een fikse boete. Diamanten die volgens de normale procedure in Antwerpen zijn
binnengekomen en de douane zijn gepasseerd, komen bij onze mensen terecht voor fysieke verificatie. Indien zij iets abnormaals vaststellen, dan rapporteren ze aan de douane. Eventueel wordt de douane-inspectie ingeschakeld voor onderzoek en vervolging. Volgens de wet van 1962 is immers alleen de douane bevoegd om inbreuken op vergunningen op te sporen en te vervolgen.
Indien u dat wenst, kan ik u nog melding maken van de wettelijke referenties. Er is de wet van 1962 op de import en export van goederen. Een koninklijk besluit van 1993 geeft daaraan uitvoering. Daarnaast zijn er twee kleine ministeriële besluiten die bepalen welke goederen een import- of exportvergunning nodig hebben. Daar vindt u alle soorten diamant in terug. Een andere pijler van onze
wetgeving is de statistiekwet van 1962 en het koninklijk besluit van 1987 dat bepaalt dat alle import en export moet worden aangegeven, dat er stocks moeten worden aangelegd, enzovoort.
Dat is zo ongeveer het hele wettelijke kader. Er zijn nog een paar ministeriële besluiten die bepaalde onderdelen van het koninklijk besluit van 1987 regelen, maar het lijkt me niet nodig daar nu op in te gaan.
België kent een vrij strikt controleregime, maar hoe is het gesteld in andere Europese lidstaten?
Ik wil geen denigrerende houding aannemen, maar deze landen beschikken niet over een systeem van vergunningen, zodat wij er nogal zeker van zijn de ze zeer rudimentaire controles uitoefenen. Diamant
wordt er beschouwd als om het even welk gewoon goed waarvoor geen vergunning nodig is. Dat betekent dus dat de algemene bepalingen van het Europese douanewetboek worden toegepast. Er worden geen invoerrechten geheven op diamant, zodat de douaneautoriteiten er geen speciale interesse voor betonen. Volgens de Europese douane-instanties moet 5% van de geïmporteerde goederen aan een fysieke verificatie onderworpen worden.
Vanzelfsprekend zullen de douanediensten van de Europese lidstaten wel toezien op de naleving van de VN-sancties. Maar daarbij blijft het dan ook.
Hoe staat het met de controles buiten Europa, in de eerste plaats Israël en India? Op grond van een vragenlijst die destijds in het kader van het
Kimberleyproces werd verspreid, komen wij tot de volgende vaststellingen voor beide landen. Beide beweren dat zij fysieke controles uitvoeren op de ingevoerde goederen. Israël vraagt echter geen facturen, waardoor ik toch sceptisch ben rond de ernst waarmee de oorsprong van de in Israël gedeclareerde goederen worden nagetrokken. India beweert dat er fysieke controles worden gedaan en dat er toezicht wordt uitgeoefend op de herkomst, maar uit persoonlijke contacten met Indiërs durf ik toch betwijfelen of die controles wel grondig zijn. Het zou wel eens kunnen dat men vrij snel tevreden is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Paesschierssens zegt dat douanediensten van de Europese lidstaten niet wakker liggen van de controle op diamant in- en uitvoer. Verder zou minder dan 5% van de ingevoerde goederen fysiek worden gecontroleerd. Alleen de douane is bevoegd voor opsporing en vervolging.
De controle door de douane werd vanochtend ook door de heer Van Bockstael ter sprake gebracht. Hij had ook het over de nul procent invoerrechten. En in dezelfde lijn van de verklaringen van de heer Paesschierssens heeft ook hij gezegd dat de controles zich toespitsen op de drie bewuste landen die een certificaat moeten voorleggen; Liberia, Sierra Leone en Angola.
Er is dus volgens mij ook een probleem met de douanecontrole in België.
De heer Leslie Paesschierssens. - Toen ik zei dat de douane er niet wakker van lag, bedoelde ik de douane in de andere Europese lidstaten. De Belgische douane is alert. Ze is immers ook in het Diamond Office aanwezig en controleert er alle zendingen die binnen en buiten gaan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik had het ook zo begrepen.
Twee jaar geleden werd beweerd dat de Hoge Raad voor Diamant zijn werking zou verbeteren. Dat blijkt trouwens ook uit het plan-Kinsbergen. De douane zou ook scherper controleren. Ik vraag me af waarom alleen over de douanediensten werd gesproken. Er zijn toch nog andere controleorganen. Wat is daarvan de voorbije jaren gerealiseerd en wat valt er nog te doen op het niveau van de douane?
Naast de douane en de dienst Vergunningen zijn er ook nog de beëdigde experts in het Diamond Office aanwezig. Wat is de hiërarchische structuur van dit alles? Een organigram is ons niet bekend. Welke beslissingsbevoegdheden hebben al
deze controlediensten? De douane ressorteert onder het ministerie van Financiën en de experts en de dienst Vergunningen onder dat van Economische Zaken, maar wie betaalt al de controlediensten?
Op basis van de wet van 1962 en op grond van de douanewetgeving kan de douane valse verklaringen vervolgen of laten vervolgen. Gebeurt dit ook telkens wanneer ze iets ontdekken? Zo niet, waarom niet? Bestaan daarover statistieken? In hoeveel gevallen wordt er geseponeerd?
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Mijn vraag sluit aan bij deze van de heer Maertens.
Als u bij het begin van uw uiteenzetting de Belgische douanecontrole beschreef, had ik de indruk dat de controle vrij sluitend was. Over de Europese controle was u sceptischer. Wordt in België nagegaan of er niet via andere plaatsen, illegaal dan, wordt ingevoerd? Hebt u daarover cijfers?
Als de controle in de rest van Europa zwak is, dan is het niet ondenkbaar dat producten niet via de geëigende kanalen worden ingevoerd, maar bijvoorbeeld via Oostende of Zaventem binnenkomen, vermits er toch maar een beperkt gedeelte van de goederen wordt gecontroleerd. Is het beleid specifiek op
dergelijke controles gericht? Wat wordt eraan gedaan?
De heer Leslie Paesschierssens. - Ik zal eerst antwoorden op de vragen van de heer D'Hooghe.
De douane verwijst iedereen die met diamanten in België binnenkomt, of het gaat om Zaventem, Oostende of Zeebrugge, naar Antwerpen. Dat zijn de instructies en daarop wordt ook toegezien.
Alle lidstaten van de Europese Unie registreren via Intrastat en Extrastat alle wettelijke invoer en uitvoer van diamant. Die cijfers zijn voorhanden. Uit de cijfers blijkt dat Groot-Brittannië het enige andere land in de Unie is met een wezenlijk belang in de diamantsector. Het gaat hierbij natuurlijk alleen om de legale import en export. De clandestiene import, eventueel via andere lidstaten,
ontsnapt natuurlijk aan de aandacht.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Er zijn toch af en toe inbeslagnames? Heeft u cijfers daarover?
De heer Leslie Paesschierssens. - We hebben de commissie ook een gele farde overhandigd met nota's van de douane, de gerechtelijke diensten van Antwerpen, onze eigen dienst en van professor Tom Vander Beken over een aantal cases. De dienst Vergunningen van Antwerpen heeft op jaarbasis 812 onregelmatigheden vastgesteld. Het merendeel daarvan zijn materiële vergissingen. De douane heeft een aantal vaststellingen gedaan en de gerechtelijke politie van Antwerpen heeft 47 dossiers geopend. De controle op het terrein werpt dus vruchten af.
De heer Maertens verwees naar het plan-Kinsbergen. Dit plan heeft vooral betrekking op de herstructurering van de bestuursorganen van de Hoge Raad voor Diamant.
Waarschijnlijk besteedt het ook aandacht aan imago en veiligheid. Het spreekt ook over de oprichting van speciale adviescommissies. De sector moet ons echter niet zeggen dat we meer of minder moeten controleren. We weten zelf wel dat een goede controle aangewezen is.
De heer Paul Wille (VLD). - Uit de vorige reeks heeft u één van mijn vragen niet beantwoord, met name over de Indo-Indische en de Libano-Libanese connectie. Precies daarover heb ik een aantal bijkomende vragen. De vergunningen hebben betrekking op de feitelijke import. Maar wat doen we met het hele transitgebeuren? Ontsnappen sommige transacties niet aan de controles, omdat het volgens de formulieren om transithandel gaat?
In de periode vóór 1997 wist iedereen dat er een directe handel bestond tussen UNITA en De Beers. Daaraan is, althans op papier, door het embargo een einde gemaakt. Heeft u op het terrein gevolgen gezien van deze beslissing of heeft u daar helemaal niets van
gemerkt?
De heer Leslie Paesschierssens. - De notie van transit kennen we niet in Antwerpen: er is invoer en later eventueel wederuitvoer. Wij pogen telkens te achterhalen wie achter de transactie zit: oorsprong, herkomst, afzender... Het moet mij van het hart dat zich daarbij toch soms wel problemen voordoen, bijvoorbeeld met de facturen. In België zijn er reglementaire bepalingen die opleggen welke vermeldingen op een factuur moeten staan, zodat degene die de factuur opmaakt, duidelijk kan geïdentificeerd worden. In Europa is de situatie wellicht niet zeer verschillend, maar ik twijfel eraan of er buiten de Europese Unie wel een dergelijke reglementering bestaat.
De heer Paul Wille (VLD). - Vandaar mijn vraag over de Indo-Indische en de Libano-Libanese connectie.
De heer Leslie Paesschierssens. - In het VN-rapport over Angola staat letterlijk dat de herkomst van diamant in Antwerpen niet wordt gecontroleerd. We hebben een paar keer dat probleem met een lid van dat panel besproken en uitgelegd hoe moeilijk het is om een oorsprong of een herkomst vast te stellen. We hebben het probleem van de facturen uiteengezet. Wij hoopten dat de personen die het VN-rapport opstelden en die internationaal toch enig aanzien en impact zouden moeten hebben, dat probleem zouden aankaarten zodat er iets kon veranderen. Het panellid heeft er uiteindelijk van gemaakt dat in Antwerpen de herkomst niet wordt nagegaan. Onze Indische vrienden, die zogenaamd de herkomst wel nagaan, zouden daar dan geen problemen mee hebben!
Dat is één van die frustraties rond dat onlangs verschenen Angolarapport. We hebben daar onze volle medewerking aan gegeven met de bedoeling de zaken te laten vooruitgaan en interessante aanbevelingen te zien verschijnen. Uiteindelijk krijgen we dan als goede leerling nog van de stok.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Paesschierssens heeft zonet gezegd dat het bepalen van de oorspong onbegonnen werk is. Experts hebben hier al vroeger gezegd dat wetenschappelijk niet of moeilijk kan worden vastgesteld waar de diamant vandaan komt. Wij lezen echter in de pers dat experimenteel de herkomst wel voor 95% kan worden vastgesteld. De beëdigde experts, die hun vak toch kennen en in de loop van hun carrière een zeer grote knowhow hebben ontwikkeld, moeten toch kunnen zeggen wat de oorsprong van een diamant is.
Er rijst hier toch wel een probleem. In het VN-rapport wordt gezegd dat er geen controle op de oorsprong is. U zegt dat het wel gebeurt. Wetenschappelijk kan de oorsprong
niet worden vastgesteld, maar de experts kunnen het eigenlijk wel. Ik zwalp dus.
Hoe lang duurt de opleiding van een beëdigde expert? Wat is hun loonniveau? Wie betaalt hen? Wordt bij de fysieke controle gebruik gemaakt van ervaringsgegevens? Of hebben ze wetenschappelijke mogelijkheden ter beschikking?
Als een oorsprongcertificaat niet volledig duidelijk is, moeten we daar zelf toch duidelijkheid in krijgen. We krijgen tegenstrijdige informatie. Pakketten uit het Indische of Libanese circuit komen volgens de pers in het reguliere circuit terecht. Goede experts moeten dat toch onmiddellijk zien. Uit uw cijfers is trouwens ook de aanwezigheid van een aantal verdachte pakketten af te leiden.
Hoe kunnen met ons stringent Belgisch systeem, met zo'n schitterende administratie en een douane die goed werkt, die diamanten toch nog in het reguliere circuit terechtkomen? Is dat een kwestie van facturen, van expertise? Waar zit de knoop?
Ik kan mij voorstellen dat het VN-panel heel wat gebreken vertoond, maar dergelijke uitspraken gaan erg ver. Er moet toch iets zijn waar wij geen vat op hebben?
Mevrouw Frieda Coosemans. - De douanediensten en de ambtenaren van Economische Zaken werken zeer nauw samen voor de controles. Alle controles vinden plaats in de lokalen van het Diamond Office: de fysieke controle en expertise, de douane-inklaring en alle administratieve formaliteiten. In de gele map die u werd overhandigd, wordt ook een overzicht gegeven van de bevindingen die werden gedaan. De experts onderzoeken de goederen op waarde, gewicht en kwalificatie. Eventuele onregelmatigheden worden aan de douane gerapporteerd. Het is niet onze taak om aan de douane te zeggen welke gevallen ze moeten doorgeven. Een groot deel van de zaken wordt echter voor verder onderzoek aan de inspectiediensten overgezonden.
Economische
Zaken is bevoegd voor de uitreiking van de import- en exportvergunningen voor diamant. De douane controleert de gegevens die de diamantairs op deze vergunningsaanvraag hebben ingevuld. Economische Zaken staat in voor een bijkomende controle: de fysieke inspectie door de beëdigde experts. De experts krijgen hun instructies van Economische Zaken en ze staan onder toezicht van de ambtenaren van Economische Zaken die permanent op het Diamond Office aanwezig zijn. Ze worden ter beschikking gesteld door de Hoge Raad voor Diamant. Ze moeten een zeer streng examen afleggen, ze moeten tien jaar ervaring hebben met diamant, ze mogen geen bindingen hebben met de diamanthandel of diamantfirma's.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Door wie worden ze betaald?
Mevrouw Frieda Coosemans. - Door de Hoge Raad voor Diamant.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat is een belangrijk element.
Mevrouw Frieda Coosemans. - Maar ze zijn wel erkend en beëdigd door de minister van Economische Zaken voor de fysieke expertise. Ze moeten een attest van een oogarts en een getuigschrift van onberispelijk gedrag en zeden voorleggen. Hun loon wordt bepaald volgens de regels van het paritair comité Transport. We weten niet hoe hoog het loon is, maar we vermoeden dat het te vergelijken is met het loon voor niveau 2, bestuurschef.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wij hebben geen zicht op hun loon, ze worden niet betaald door de Belgische staat, maar door de Hoge Raad. Is hier geen sprake van belangenvermenging? Kan de Belgische overheid zelf geen team van experts opleiden en betalen, die dan ook onder de democratische controle van de uitvoerende macht vallen? Dit vind ik toch een probleem.
De voorzitter. - U heeft het ook gehad over facturatie. Zijn alle zendingen die binnenkomen, altijd vergezeld van facturen, zoals vereist? Hoe worden eventuele problemen opgelost?
De heer Leslie Paesschierssens. - Uit ervaring weet ik dat dit systeem niet slecht functioneert. Er kunnen natuurlijk corrupte ambtenaren zijn, net als corrupte experts.
Er bestaan evenwel duidelijke afspraken tussen de Hoge Raad en het ministerie. De experts zullen niet optreden als dienaar voor de sector. Zij moeten de deontologie en de regels respecteren. De geschreven instructies worden trouwens geregeld in herinnering gebracht.
De twee ambtenaren van Economische Zaken die dagelijks bij Diamond Office aanwezig zijn, duiden de experts en de plaats waar de operatoren heen moeten aan en houden een oogje in het zeil. Alles wordt dus van nabij gevolgd door het departement.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb geen enkele reden om een wantrouwen uit te spreken en heb alleen maar willen wijzen op het democratisch deficit. Het gaat nu eenmaal over een wereldhandel die niet op alle terreinen te reguleren valt. Overigens zijn we geen voorstander van overregulering, want in handelsstromen moet een zekere vrijheid van handelen bestaan.
Het gaat over gerechtelijke experts en die hebben een ander statuut. Een gerechtelijk expert wordt aangesteld door de rechtbank. De advocaat kan een tegenexpertise doen, met een eigen expert. Hier is echter geen tegenexpertise mogelijk. Dit ongetwijfeld goed werkend team staat op de payroll van de groep die de handel drijft en vormt dus een uniek geval in
onze Belgische samenleving. Ik vraag me dan ook af of we niet moeten onderzoeken of geen beter systeem kan worden uitgewerkt.
De heer Leslie Paesschierssens. - Het factureren is van belang om de herkomst te bepalen, hoewel door de douane soms ook gebruik wordt gemaakt van indirecte elementen, zoals het nagaan vanwaar de koeriers komen, het nakijken van de vliegtuigtickets en het onderzoeken van documenten als bills of lading.
Het probleem is eigenlijk relatief in die zin dat het zogenaamd Kimberley-proces voor het einde van het jaar moet worden geïmplementeerd. Dan wordt universeel gewerkt met certificaten van oorsprong en certificaten voor re-export, wat andere documenten grotendeels overbodig maakt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wij voelen aan dat het Kimberleysysteem geen meerwaarde heeft ten opzichte van het Belgische systeem, dat heel wat stringenter is. Bovendien weet de heer Van Bockstael niet of het zal worden ingevoerd.
In ons land hebben we al vaker problemen gehad met facturen. Het dubbel factureren bestaat wel degelijk.
Facturen die in het buitenland worden gemaakt zijn niet gemakkelijk te controleren, zelfs niet binnen de Unie. Gelukkig maar dat het factureren enigszins wordt overlapt door de certificatie. Ik hoop alleszins dat Europa het Belgische systeem overneemt, dan hebben we de facturen niet meer nodig om de waarde en de oorsprong te
achterhalen.
Mevrouw Frieda Coosemans. - Er werden ook vragen gesteld in verband met de opleiding van de experts.
De experts baseren zich grotendeels op hun ervaring in de praktijk. Om te kunnen deelnemen aan het examen, dat uit een theoretisch en een praktisch gedeelte bestaat, moeten de kandidaten over tien jaar ervaring beschikken, wat ze moeten bewijzen. Bovendien moeten ze een stageperiode doorlopen. Gedurende enkele maanden assisteren ze collega's die al langer fysieke expertises doen binnen Diamond Office. Daarbij krijgen ze de nodige steun van onze ambtenaren ter plaatse.
Na gemiddeld drie tot vier maanden, verschillend van expert tot expert, kunnen ze zelfstandig fysieke inspecties uitvoeren.
Uiteraard kunnen ze bij eventuele vragen altijd terugvallen op hun collega's of op onze ambtenaren die permanent ter plaatse zijn.
Verder kunnen ze op eigen initiatief opleidingen volgen. Daartoe kunnen ze ook worden aangespoord door de Hoge Raad voor Diamant, door Diamond Office of door onze diensten.
Zodra het VN-embargo werd uitgevaardigd voor Angola en Sierra Leone, hebben we een expert-geoloog onmiddellijk opleiding laten geven aan de betrokken experts ter plaatse. Die bestond in het bezorgen van didactisch materiaal in verband met diamant die uit die streken afkomstig is.
De experts hebben materiaal om de expertises uit te voeren. Hierbij doel ik niet op het gangbare materiaal, zoals de
speciale lamp en de loep, maar op de apparatuur om de radioactiviteit van de diamanten te meten en een diamanttester om een diamant van zirkonium te onderscheiden. Bovendien beschikken ze over de nodige documentatie, onder meer over lijsten die een idee geven van de prijs van geslepen diamant en dergelijke. Zij beschikken tevens over een ruim assortiment aan materiaal en instructies om hun taken naar behoren te vervullen.
De heer Leslie Paesschierssens. - Mevrouw Coosemans heeft al allusie gemaakt op de regimes die onder de sancties vallen en waar experts nauwlettend toekijken op de oorsprong van de diamant. Het bepalen van de oorsprong is evenwel duivels werk en is nooit met 100% zekerheid vast te stellen. Ik vrees ervoor dat het niet mogelijk is op basis daarvan gelijk te halen voor de rechtbank.
De experts kijken voornamelijk toe op waarde, gewicht en kwalificatie. Zij spitsen zich daarbij niet alleen toe op de problematiek van de conflictdiamant, maar hebben ook oog voor andere fenomenen, zoals het witwassen gebaseerd op onder- en overwaardering van diamant of het via pure fraude, vervangen van diamant door zirkonium en
dergelijke. De opdracht van de experts is niet alleen toegespitst op conflictdiamant, maar eveneens op andere inbreuken op de openbare orde. In dat opzicht spelen ze een primordiale rol.
De HRD neemt met betrekking tot conflictdiamant een heel bijzondere plaats in op internationaal vlak.
Waarschijnlijk heeft de heer Van Bockstael zijn ideaalbeeld, wat wij het systeem-Sierra Leone noemen, met elektronische data, gegevensuitwisseling, certificaten en allerlei documenten, toegelicht. Dit sluitend en strikt systeem wordt toegepast voor Sierra Leone, maar werd inmiddels ook al aan de man gebracht in andere Afrikaanse landen. Guinee begint te werken met een systeem van certificaten. We werden terzake ook benaderd door Congo
voor de uitwisseling van elektronische gegevens. Dat alles is voor het leeuwendeel te danken is aan het optreden van de HRD. Beweer dus niet dat de HRD niet pro-actief optreedt! De eerlijkheid gebiedt echter eraan toe te voegen dat met betrekking tot het concipiëren van het systeem-Sierra Leone wij onderling overleg hebben gepleegd over de modaliteiten en dergelijke. Wij hebben een meer dan bescheiden bijdrage geleverd.
Het systeem-Sierra Leone lijkt ons vrij strikt en sluitend. Het is een goed middel om smokkel in conflictdiamant aan banden te leggen, maar we mogen het niet beschouwen als de remedie tegen alle kwalen. Witwassen en andere inbreuken zoals fraude, achten we in bepaalde omstandigheden niet uitgesloten. Het certificaat zou daarbij kunnen
worden misbruikt.
Een primordiale rol van het systeem-Sierra Leone ligt bij de autoriteiten die de certificaten afleveren. Zij dienen niet alleen in te staan voor de correcte opmaak van het certificaat, maar dragen ook de verantwoordelijkheid voor controles en interne beveiliging in hun land. In een diamantproducerend land moet de diamant kunnen worden gevolgd van de mijn tot aan de export. Wie de certificaten aflevert, moet bovendien integer zijn. Ik betwijfel of in een aantal landen beide voorwaarden kunnen worden vervuld.
Het voorstel van de HRD is de enig realistische benaderingswijze. Technisch-wetenschappelijk is het onmogelijk de oorsprong te bepalen. Dus moeten we proberen te werken met een papieren trace.
Ik meen dat de sector geen problemen heeft met het voorstel van de HRD. In België bestaat immers al een vrij strikt systeem. Certificaten van oorsprong en van re-export zullen de sector niet afschrikken. Integendeel, ik vermoed dat het systeem het imago van België op het internationaal vlak en van de sector in het algemeen ten goede zal komen.
In Europa zijn er slechts twee belangrijke spelers, enerzijds Londen met De Beers en anderzijds Antwerpen. De rest van Europa is minder geïnteresseerd en heeft geen belangen in de diamanthandel. Daar zal dan ook worden opgezien tegen strenge regimes die extra burdens opleggen aan de weinige diamantairs die er zijn, evenals aan de overheid die de controles moet
organiseren.
Het opstarten van een diamond center zoals we in Antwerpen kennen, vereist een investering van 100 miljoen. Met 150.000 shipments per jaar hebben we het volume daarvoor, maar landen die weinig in- en uitvoeren zullen tegenover een dergelijke investering eerder terughoudend staan.
In onze voorstellen met betrekking tot de implementatie van het Kimberley-proces op Europees vlak, willen we onze goodwill ter beschikking stellen van Europese lidstaten die minder geïnteresseerd zijn en zouden we, als ze daarmee instemmen, de import- en exportformaliteiten voor hun rekening kunnen vervullen. De Spaanse diamantair kan zijn goederen dan laten inklaren in Antwerpen, waarbij hij de garantie heeft dat zijn diamant
geen conflictdiamant is.
Over het Kimberley-proces kunnen we nog lang uitweiden. Als er in dit verband nog vragen zijn, ben ik graag bereid daar dieper op in te gaan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In de programmawet, die vannacht tot 2 uur in de Kamer werd besproken maar nog niet werd goedgekeurd, zijn heel wat bepalingen opgenomen met betrekking tot een verbeterde wettelijke basis voor de diamanthandel.
Er werd ooit het idee geopperd om naar analogie met het Federaal Voedselagentschap een Federaal Diamantagentschap uit te bouwen.
Welke lacunes moeten worden opgevuld zodat verbeteringen kunnen worden aangebracht en opdat de Belgische wetgeving wordt beschermd? Europa wil een beperking opleggen met een systeem van zelfregulering, wat ik evenwel niet zie zitten. Het wil ook een andere interpretatie van de WTO-rules. Van de heer Van
Bockstael hebben we vernomen dat de afwezigheid van zijn dienst bij Fatal Transactions en de ideeën van de heer Devries met hetzelfde te maken hebben.
Vermits de Senaat zich binnenkort over de programmawet, waarin een onderdeel aan de diamant is gewijd moet buigen, zou ik de voorstellen van de administratie graag kennen om zo spoedig mogelijk op het terrein verbeteringen aan te kunnen brengen. Ik besef dat we niet alles ineens kunnen bereiken, maar welk minimumprogramma moeten we juridisch op korte termijn inschrijven?
Hoe wordt ons statistisch rapport door de Europese Commissie beoordeeld? Het gaat hier toch niet om handelsbeperkingen?
De heer Leslie Paesschierssens. - De Europese Unie beschouwt het Belgische systeem als een dreigende inbreuk op het vrije handelsverkeer. De Europese Unie beschouwt een maatregel al snel als zijnde een handelsbelemmering. Het volstaat bijvoorbeeld soms dat iemand een kleine formaliteit moet vervullen om te spreken over een handelsbelemmering. Wij voelen de controles en de surveillance die we in Antwerpen uitvoeren, niet als dusdanig aan, te meer omdat ze de diamanthandel garanties bieden. Europa verheft de principes van het vrije verkeer - laissez faire, laissez passer - bijna tot het evangelie waarvoor alles moet wijken. Zelfs aspecten van openbare orde en openbare veiligheid komen daardoor in de verdrukking, en dan druk ik mij nog vrij zacht
uit.
Dit probleem doet zich niet alleen voor met betrekking tot diamant. Door die houding loopt Europa het risico nog met problemen in andere domeinen te zullen worden opgescheept.
U had ook een vraag over de programmawet. Het koninklijk besluit van 1987 is gestoeld op de statistiekwet, die onder meer bepaalt dat statistieken mogen worden ingewonnen voor administratieve doeleinden. Volgens een Europese verordening mag dat echter ook niet meer omdat het eveneens een belemmering vormt. We moeten dus zoeken naar een nieuwe kapstok om ons systeem aan op te hangen.
De programmawet zou als een nieuw basiselement kunnen fungeren. Daarin worden immers bepalingen opgenomen waardoor men toezicht kan houden
op de diamantsector, meer bepaald op de transacties van import en export, de stocks en de registratie. De registratie was in het verleden eerder een praktische maatregel. Die willen we nu formaliseren, met sancties voor wie nalaat zich te registreren. Momenteel bereidt het departement al uitvoeringsbesluiten voor.
Met dit reglementair kader proberen we de voortrekkersrol die België vervult in verband met diamantcontrole, verder te zetten. We zullen zien wat de Europese reactie zal zijn, want deze wettelijk regeling moet aan de Europese Unie genotificeerd worden. Als de Europese instanties daar een handelsbelemmering in zien, moeten ze maar de moed opbrengen om naar het Hof van Justitie te trekken, zodat de afweging kan gebeuren tussen de argumenten van
openbare orde en veiligheid en het vrij handelsverkeer.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Als u daarnet voorstelde om de deskundigheid van België bij het inklaren van diamant ter beschikking te stellen van de Europese lidstaten, doelt u dan op een systeem van limited entry points? Waar moeten die zich bevinden? Er kunnen er geen twintig zijn, want dat lijkt mij geen beperkt aantal. Is het denkbaar dat er twee entry points komen: Londen voor de Angelsaksische wereld en Antwerpen voor de rest van de wereld. Is dat realiseerbaar? Momenteel is er een enorme druk op Antwerpen voelbaar vanuit de Angelsaksische wereld. Het is van groot belang dat het systeem dat in Antwerpen werd ontwikkeld, in deze voor het land belangrijke economische sector overeind blijven.
De heer Leslie Paesschierssens. - De lidstaten moeten zelf beoordelen hoeveel entry en exit points ze willen. Desnoods zijn twintig entry points mogelijk. Als Frankrijk bijvoorbeeld vijf entry en exit points wil, is dat voor ons geen probleem. De vraag is wel: wat gebeurt er in die entry points? Ik sta daar sceptisch tegenover. Welke normen worden daar gehanteerd? Wij propageren een vrij strikt systeem. Daar zijn echter wel experts voor nodig, want een gewone douanier kan de waarde van diamant niet bepalen.
Groot-Brittannië zal ook in ieder geval in het kader van het Kimberleyproces certificaten voor re-export moeten afleveren. De Beers is een privé-instelling. Er
zal een instelling door de overheid moeten aangewezen worden of er zal minstens een gemengd initiatief tot stand moeten komen om het Kimberleyproces in Groot-Brittannië te implementeren.
Ik vraag me trouwens af waarom Groot-Brittannië zelf geen streng systeem zou hanteren. De Beers is weliswaar een verticaal geïntegreerde onderneming, waarvoor het gemakkelijker is om bepaalde auditsystemen toe te passen. De vraag is of dit een sluitend systeem is, dat een absolute garantie biedt. Is een onafhankelijke controle niet aangewezen om de laatste twijfels weg te nemen?
We hadden ook een vraag gekregen over de band tussen de georganiseerde misdaad en diamant. We zijn niet zo goed geplaatst om daar een oordeel over uit te
spreken. We kunnen wel verwijzen naar de bevindingen van de onderzoekscommissie van de Senaat die de georganiseerde criminaliteit heeft onderzocht. Ze heeft in de diamantsector geen georganiseerde criminaliteit vastgesteld, maar kwam wel tot de conclusie dat de sector vatbaar kan zijn voor criminaliteit. Regeringscommissaris Ylieff, belast met het Wetenschapsbeleid, heeft het initiatief genomen om door de RUG en het RUCA een studie te laten maken over de kwetsbaarheid van economische sectoren. Daarin zal de diamantsector aan bod komen.
Vragen in verband met de georganiseerde misdaad kunnen wellicht beter gesteld worden aan de GDA Antwerpen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb nog één vraag voor we de vergadering met gesloten deuren verder zetten. Wat gebeurt er met in beslag genomen diamanten? Worden die verkocht voor rekening van de Staat?
Mevrouw Frieda Coosemans. - De douane neemt inderdaad soms diamanten in beslag. We hebben geen zicht op wat met al die diamanten gebeurt, maar ik weet dat er eenmaal per jaar een openbare verkoop is van diamanten. Vermits die diamanten door de douane in beslag genomen zijn, zijn ze nog niet ingeklaard. Dat gebeurt nadat ze publiek verkocht zijn. We zien de vergunningsaanvragen dan bij ons binnenkomen. Uit die documenten blijkt of de diamanten afkomstig zijn van een openbare verkoop. Wat er met de opbrengst gebeurt, is een vraag voor de douane.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat moeten we in principe in de begroting van de staat kunnen terugvinden. Is dat dan geen middel om niet-officiële diamanten officieel te maken?
Mevrouw Frieda Coosemans. - Dat denk ik niet, omdat het gaat om zeer oude dossiers, om diamanten die al een hele tijd bij de douane liggen.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Beschikt u over cijfers met betrekking tot inbeslagnemingen?
Mevrouw Frieda Coosemans. - Ik heb enkele cijfers die u ook terugvindt in de documenten die we rondgedeeld hebben. Bij de douane werden de laatste drie jaar 86 onderzoeken opgestart in verband met algemene fraude bij invoer en uitvoer. Ik vermoed dat met algemene fraude sluikinvoer en sluikuitvoer bedoeld wordt. Ik denk dat in al die gevallen diamanten in beslag genomen zijn. Ik weet niet of dat de enige gevallen zijn. Op die vraag zouden de inspectiediensten van Financiën een antwoord moeten kunnen geven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In de 47 dossiers waarover u sprak, gaat het vooral om witwassen, fraude en schriftvervalsing, voor een totaal bedrag van 223 miljoen euro. In vergelijking met de bedragen van diefstal met en zonder geweld (9 miljoen euro), van misbruik van vertrouwen (6 miljoen euro) en van uitgifte van vals geld (3 miljoen euro) is dat toch een bijzonder groot bedrag. Hoe komt men die inbreuken op het spoor? Wat houden ze juist in? Wat is het aandeel van elk van die onderdelen in die 223 miljoen? Witwassen, bijvoorbeeld, heeft toch rechtstreeks te maken met georganiseerde misdaad. Schriftvervalsing kan om een materiële fout gaan.
De heer Leslie Paesschierssens. - Mijnheer Maertens, het heeft ons moeite gekost deze nota's van de GDA Antwerpen te verkrijgen. Wij spelen informatie door aan de douane-inspectie of de GDA en zetten soms onderzoeken in beweging, maar we krijgen nadien geen feedback wegens het geheim van het onderzoek. De gegevens die we u vandaag kunnen meedelen, geven ons een indicatie dat datgene waar we mee bezig zijn, uiteindelijk toch resultaat oplevert. Die vraag moet u dus stellen aan de mensen van de GDA Antwerpen, maar wellicht mogen ook zij krachtens de wettelijke bepalingen daar vaak geen antwoord op geven, tenzij achter gesloten deuren.
De voorzitter. - Ik stel voor dat de commissie nu de vergadering voortzet met gesloten deuren. (Instemming)
(De vergadering wordt met gesloten deuren voortgezet.)
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Georges Berghezan. - In mijn uiteenzetting zal ik proberen een overzicht te geven van de wapentransfers ten behoeve van de oorlog in Congo, meer bepaald van de wapenaankopen door de regering van de DRC en zijn medestanders, en ook door zijn Congolese en vreemde tegenstanders, tijdens de periode 1998-2002. Mijn uiteenzetting is een samenvatting van een studie die enkele weken geleden is voltooid en die binnenkort zal worden gepubliceerd in een uitgave van het Grip. Ik zal ook informatie geven over de rol van België en van Belgische onderdanen in de wapensmokkel naar de regio, en ik zal mijn uiteenzetting beëindigen met de aanbevelingen van het Grip om het herstel van de vrede en de strijd tegen de wapenhandel te
bevorderen.
We zullen eerst een blik werpen op de tabel met de cijfers van de strijdkrachten, de wapeninvoer en de militaire uitgaven van de landen die betrokken zijn bij de oorlog in de DRC.
Données statistiques sur les forces armées, importations d'armes et dépenses militaires des états impliqués dans la guerre de RDC
Compilation : GRIP, juillet 2002
Effectifs |
dont en RDC |
Import. armes 1 |
Dépenses mil. |
|
(PNUD, 1999) |
(ONU, 2001) |
(SIPRI, 1999) |
(SIPRI, 1999) |
|
RDC |
56.000 hommes |
- |
72 M USD |
? |
Angola |
113.000 hommes |
3.000 2 |
134 M USD |
2.418 M USD |
Zimbabwe |
39.000 hommes |
10.000 |
23 M USD |
213 M USD |
Burundi |
40.000 hommes |
? |
? |
61,6 M USD |
Ouganda |
40.000 hommes |
10.000 3 |
31 M USD |
154 M USD |
Rwanda |
47.000 hommes |
> 25.000 |
41 M USD |
88,6 M USD |
Wat het aantal militairen betreft, is Angola de grootste macht. Dat zien we in de tabel van de militaire uitgaven en de wapeninvoer van dat land. Angola heeft evenwel slechts een klein aantal soldaten in de DRC, ongeveer 3000, dus veel minder dan Rwanda, dat er meer dan 25.000 heeft. Angola heeft ook troepen in de republiek Congo-(Brazzaville).
De cijfers over de wapeninvoer slaan enkel op conventionele wapens, dat wil zeggen zware wapens. Die zijn veel duurder dan lichte wapens. Ze kunnen worden geschat op 80 tot 90% van de totale wapeninvoer. Die cijfers komen van SIPRI.
Tot 1997 gaf het Amerikaanse State Department ook cijfers over de wapeninvoer. Die cijfers waren over het algemeen
veel hoger dan die van SIPRI. Er moet dus voorbehoud worden gemaakt ten aanzien van deze cijfers.
We beschikken niet over recente cijfers; de meeste statistieken gaan tot 1999 of 2000.
Deze tabel geeft ook een idee van de omvang van de betrokkenheid van die landen in de DRC.
Wat het aantal vreemde soldaten betreft, komen de Rwandezen op de eerste plaats; daarna komen de Zimbabwanen en de Ugandezen met ongeveer 10.000 manschappen, daarna de Angolezen. Er is nooit een betrouwbare schatting geweest van de Burundese aanwezigheid: het gaat misschien om 2000 man. Namibië werd niet opgenomen omdat dat land op dit ogenblik slechts een honderdtal manschappen in Congo
heeft.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Zoals de spreker zei, zijn de cijfers over de effectieven betwistbaar. Ik heb hier een nieuw rapport van de International Crisis Group. Daarin wordt gezegd dat het in het geval van Burundi om 60.000 soldaten gaat, terwijl voor Rwanda de schatting zeer twijfelachtig is. Er zijn er 85.000 geregistreerd en sommigen spreken zelfs van 135.000. Graag vernam ik waarop deze cijfers zijn gebaseerd. Als we voor Rwanda cijfers kennen die driemaal zo hoog zijn als deze die hier worden vermeld, willen we weten hoeveel soldaten er in de realiteit aanwezig zijn.
De heer Georges Berghezan. - Om te beginnen dateren de cijfers uit 1999, en bovendien zou Rwanda grote rekruteringscampagnes hebben gehouden. Het legercontingent zou de laatste jaren zijn toegenomen, in het bijzonder door de opname van Hutusoldaten. Dat werd me in ieder geval in Congo gezegd. Het is goed mogelijk dat het aantal soldaten in het Rwandese leger sindsdien sterk is toegenomen, evenals het aantal soldaten in de DRC, dat niet precies bekend is. De VN schat het aantal op ten minste 25.000 man maar dat kan meer zijn. Ik heb cijfers gehoord tot 40.000.
Ik denk op uw vraag te hebben geantwoord.
Alvorens tot de kern van de zaak te komen, kunnen we ons vragen stellen
over de legaliteit van de wapentransporten naar de vele actoren die betrokken zijn bij de oorlog in Congo.
Allereerst stellen we vast dat enkel het Angolese UNITA en de Rwandese Huturebellen onder het wapenembargo van de Veiligheidsraad van de VN vallen. De wapenleveringen aan de andere partijen zijn dus geen inbreuk op het internationaal recht. Evenwel is Zaïre-Congo sinds jaren onderworpen aan een embargo van de Europese Unie. Daarenboven wordt er in het derde criterium van de gedragscode van de Europese Unie, hoewel die niet dwingend is, bij de lidstaten sterk op aangedrongen om geen wapens te leveren naar die regio: "De lidstaten staan geen uitvoer van materieel toe waardoor gewapende conflicten worden uitgelokt of verlengd dan wel bestaande
spanningen of conflicten in het land van eindbestemming verergerd."
Ook verschillende kandidaat-lidstaten van de Europese Unie hebben er zich toe verbonden die code na te leven.
Ik kom tot de wapentransfers naar de actoren die betrokken zijn bij het conflict in de DRC. Ik begin bij de regering Kinshasa en haar aanhangers.
De meeste wapenleveringen aan de DRC komen van Zimbabwe, waarvan de president, Robert Mugabe, een verwant was van Laurent-Désiré Kabila en financiële belangen heeft in het land. Toen de rebellie losbarste, bevestigde de Zimbabwaanse leider dat hij wapens zou leveren aan Kinshasa per vliegtuig. Volgens Amerikaanse bronnen zou Zimbabwe, sinds
het begin van het conflict in 1998, voor meer dan 90 miljoen dollar wapens geleverd hebben aan het Congolese leger.
Namibië, dat van september 1998 tot augustus 2001 ongeveer 2000 soldaten in de DRC had, heeft eveneens wapens geleverd aan de Congolese strijdmacht - Forces armées congolaises, FAC. Aldus werden in twee vliegtuigen van de DRC in augustus 1998 21 ton wapens geladen op de luchtmachtbasis Grootfontein die als leveringsbasis diende voor het Namibische leger aan de DRC. Windhoek sprak die informatie tegen.
Voorts heeft Zuid-Afrika in september 1998 voor 324.000 dollar aan militaire uitrusting aan de DRC verkocht. Daaronder bevonden zich vijf Casspir- pantservoertuigen. De
maand ervoor had Pretoria beslist om de verkoop te verbieden van zogenaamde dodelijke wapens aan alle landen die betrokken waren bij het conflict in de DRC. Pretoria lijkt die beslissing min of meer na te leven. Een tijdje later zouden ook negen legerhelikopters van onbekende oorsprong bij de FAC zijn gekomen en wapens en munitie zouden rechtstreeks geleverd zijn aan Lubumbashi. Begin '99 zouden 200 met mitrailleurs uitgeruste motorboten aangekocht zijn door Kinshasa. Waarnemers zien er nog steeds nieuwe wapens aankomen.
In februari 1999 kondigde de openbare TV-omroep van de DRC aan dat de regering een lot tanks, kanonnen en artilleriebatterijen had ontvangen, zonder er de oorsprong van bekend te maken. Voorts zouden tonnen wapens zijn geleverd door Libië en vervoerd door Ilyushins, via de basis van Abeche in Tsjaad, waar zich Franse militairen bevinden. Tsjaad heeft ongeveer 2000 manschappen gestuurd als steun voor Kinshasa in de Evenaarsprovincie, waar ze vochten tegen de rebellen van de MLC. Die troepen hebben zich teruggetrokken in mei-juni 1999 ten gevolge van het akkoord van Syrte, gesloten tussen de presidenten Kabila en Museveni in Libië.
In Rwandese en Ugandese bronnen werd de DRC ervan beschuldigd twee ladingen
wapens te hebben gekocht van China, India en een niet nader genoemd Arabisch land, evenals zes omgebouwde MiG 21-jachtvliegtuigen.
Officiële bronnen in Kinshasa hebben het bestaan bevestigd van een contract van miljoenen dollars voor de levering van militair materieel door de Chinese regering aan de DRC. In ruil zou een mijnconcessie in co-ondernemerschap zijn verleend aan een Chinese maatschappij en een semi-openbaar Congolees bedrijf.
De DRC heeft ook, voor vijf miljoen dollar, tien Sukhoi-jachtvliegtuigen aangekocht van Georgië, waarschijnlijk tweedehands. Ze werden geleverd eind 1999 en begin 2000.
In mei 2000 trachtte het Belgische bedrijf Demavia drie
Alouette-helikopters uit Frankrijk uit te voeren en een groter toestel uit Groot-Brittannië, officieel bestemd voor de Congolese burgermaatschappij Air Katanga. De levering werd tegengehouden op de luchthaven van Oostende.
Ten gevolge van de opschudding veroorzaakt door die zaak, heeft het bedrijf zelf verzaakt aan de export van de toestellen naar Congo en heeft het toestemming gevraagd om ze over te brengen naar Groot-Brittannië.
Het monopolie op de verkoop van diamanten dat Kinshasa in 2000 heeft verleend aan de Israëlische maatschappij International Diamond Industries - IDI - zou, volgens de VN, door verschillende motieven zijn ingegeven: vlug vers geld vinden om onder meer wapens
aan te kopen, de steun van militaire instructeurs krijgen, toegang krijgen tot wapens en inlichtingen verkrijgen van Israël, gezien de speciale banden van Dan Gertler, directeur van IDI, met bepaalde Israëlische generaals.
De transactie zou niet de verhoopte vruchten hebben afgeworpen: er zouden slechts drie van de verwachte 20 miljoen dollar gestort zijn aan Kinshasa en er zou niets van militair materieel zijn geleverd. Het monopolie heeft bovendien voor een enorme stijging van de diamantsmokkel gezorgd. Het is in elkaar gestort kort na de dood van Laurent-Désiré Kabila.
Tengevolge van de aanval op het westen van de DRC door Rwandese commando's die zich hadden aangesloten bij de mobutisten
die ze pas hadden bevrijd uit de gevangenis van de basis van Kitona, leken de Angolese troepen bij de herinname van de stuwdam van de Inga gesteund door huursoldaten van het Zuid-Afrikaanse bedrijf Executive Outcomes.
Executive Outcomes, dat werkte voor de Angolese regering om zijn economische belangen te beschermen, zou banden gehad hebben met Kinshasa via een contract, hetgeen de aanwezigheid verklaart van tientallen Zuid-Afrikanen in die periode en van een honderdtal Franstalige blanke soldaten in Lubumbashi.
Voorts stelde de openbare TV-omroep van Kinshasa in april 2000 leden van de tiende speciale infanteriebrigade van de FAC voor, opgeleid door Noord-Koreaanse instructeurs, van wie de kijkers
sommigen hebben gezien.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Kan u ons uw informatiebronnen meedelen, meer bepaald over de wapeninvoer of -uitvoer naar de DRC? Gaat het om krantenartikels, persoonlijk onderzoek, enzovoort?
De heer Georges Berghezan. - Het zijn openbare bronnen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Wij kunnen ons niet op geruchten baseren: het zou interessant zijn dat u uw bronnen vermeldt in de loop van uw uiteenzetting.
De heer Georges Berghezan. - Dat zal wel veel tijd in beslag nemen. Ik heb de bronnen vermeld in de voetnoten. Er zijn er ongeveer 200... Op de televisie van Kinshasa kon iedereen zien wat ik daarnet over de Noord-Koreanen heb gezegd en AFP heeft het bericht overgenomen. Soms meld ik de bron volgens de VN, zonder nader te preciseren.
De heer Marcel Colla (SP.A). - We moeten minstens een document krijgen waarin u uw bronnen nader omschrijft.
De heer Georges Berghezan. - Ik kan u de tekst of de studie van het Grip overhandigen, waar alle bronnen zijn vermeld onderaan de bladzijde. Het gaat vooral om de pers, internetsites, veel VN-rapporten, rapporten van andere organisaties, en soms om getuigenissen van mensen die in de regio wonen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In het document wordt voor Rwanda voor het jaar 1999 gesproken over een bruto nationaal product per persoon van 885 dollar. Ik ken cijfers die nog niet het derde daarvan bedragen. Die gegevens moeten toch algemeen bekend zijn. Ik stel mij vragen over de bronnen die hier worden gebruikt.
De heer Georges Berghezan. - De bron is vermeld. Heeft u het over het BNP?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ja, in dollar. Prioriteiten in de overheidsuitgaven. Tweede kolom: BIP, 99, UNDP, Rwanda, op het einde: 845. Dat is duidelijk. Ik heb andere documenten waarin 230 en 210 dollar is vermeld. Dat is niet mogelijk. Het gaat om cijfers die wereldwijd bekend zijn.
De heer Georges Berghezan. - Dat is de schatting van de UNDP. Die bron is internationaal erkend.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb hier de cijfers van de VN. Dus klopt er iets niet. De documenten spreken mekaar volledig tegen. We zullen dit moeten uitpluizen. In het kader van de uiteenzetting over de wapenhandel is dit misschien een detail, maar ik wil dat de bronnen worden vermeld zodat wij de gegevens kunnen vergelijken.
De heer Georges Berghezan. - In dit specifieke geval is de bron vermeld. Dat is alles wat ik kan antwoorden. Dat bedrag lijkt me geloofwaardig in vergelijking met de andere landen. Het is ongeveer hetzelfde als dat van Burundi, dat een gelijkaardige structuur heeft als Rwanda.
De voorzitter. - Ik stel voor de spreker te laten uitspreken tenzij een vraag of opmerking absoluut noodzakelijk is. De documenten zijn rondgedeeld. De bronnen staan erin vermeld. Wij kunnen deze achteraf controleren en nakijken of de elementen kloppen en of ze betrouwbaar zijn. Nadien kunnen dan nog bijkomende vragen worden gesteld.
De heer Georges Berghezan. - Er is een eenvoudige manier om de betrouwbaarheid van de bronnen te beoordelen. Als ik denk dat het gaat om betrouwbare feiten, gebruik ik de aantonende en anders de voorwaardelijke wijs.
Ik had het over de Noord-Koreanen. De episode die op de televisie getoond werd en de inlichtingen die eraan verbonden zijn, werden door de officiële televisie van Kinshasa bevestigd. Zij bevestigden de aankomst van Noord-Koreaanse militaire raadgevers, een feit dat vorig jaar nog werd ontkend.
In ruil voor de opleiding van zijn troepen zou de RDC de Volksdemocratische Republiek Korea een concessie gegeven hebben voor een mijn met veel uranium vlakbij
Shinkolobwe in Katanga. Bron voor deze bewering is een rapport van de VN over de natuurlijke rijkdommen in Congo.
De regering van Kinshasa zou anciens van het Rwandese leger, de ex-Far, en verschillende Rwandese en Burundese Hutu's, de FDD - onder meer vluchtelingen die in de Republiek Congo-Brazzaville verblijven - gerekruteerd, uitgerust en getraind hebben.
Ik vestig er de aandacht op dat Rashidi Mizele op 16 januari 2001 president Kabila met een in België gefabriceerd wapen vermoord heeft.
Om dit hoofstuk over Congo-Kinshasa met een meer optimistische noot af te sluiten, vermeld ik nog dat er op 30 april 2002 in Kinshasa meer dan duizend vuurwapens
vernield zijn. Die wapens waren ingeleverd door Rwandese rebellen die zich geschaard hadden aan de zijde van de regering, in het kader van de demobilisatie en ontwapening die door de akkoorden van Lusaka waren opgelegd.
Ik kom nu bij Zimbabwe, de voornaamste bondgenoot van de RDC.
Niettegenstaande de schaarse informatie waarover we beschikken, achten wij het waarschijnlijk dat Harare de FAC nog belangrijke hoeveelheden wapens bezorgde, naast de wapens die bestemd waren voor de troepen van Harare die in de RDC gestationeerd waren.
Twee blanke Zimbabwaanse zakenmannen, namelijk John Bredenkamp, die vaak beschouwd wordt als de rechterhand van president Mugabe en als
initiatiefnemer, in 2001, van een belangrijke joint venture met Gécamines, de belangrijkste mijnonderneming in de RDC, en Billy Rautenbach, gewezen voorzitter van Gécamines, zouden een sleutelrol gespeeld hebben in de wapentransfers naar RDC en Angola.
Le Soir beweert dat Rautenbach, via zijn ondernemingen, zorgde voor de aankoop en het transport van de wapens naar de Zimbabwaanse strijdkrachten in de RDC en dat hij de bedenker is van de financiële steun die de oorlogsinspanningen mogelijk maakte. Men ging ervan uit dat de opbrengst van de investeringen in de Congolese mijnsector de Zimbabwaanse militaire steun kon financieren.
Ik wijs op een nieuw fenomeen in Subsaharaans Afrika, onder meer in
Zimbabwe. In dat land ontwikkelt er zich immers een heuse wapenindustrie. Het staatsbedrijf, Zimbabwe Defence Industries, of ZDI, fabriceert munitie en landmijnen en zou investeerders zoeken.
Het is in dat verband dat het popidool Michael Jackson in november 1998 het land bezocht en door hoge verantwoordelijken van Buitenlandse Zaken en Defensie en president Mugabe ontvangen werd.
Volgens het officiële Amerikaanse rapport zou ZDI voor ongeveer 250 miljoen dollar wapens geleverd hebben aan het leger van Kabila tijdens de `eerste oorlog' die geleid heeft tot het omverwerpen van het Mobutu regime. In de eerste maanden van de tweede oorlog zou het Congolese leger van hen voor meer dan negentig miljoen
wapens ontvangen hebben.
Kinshasa zou er zich toe verbonden hebben ZDI te betalen met de opbrengst van de toekomstige mijnproductie. Officieren van het Zimbabwaanse leger in de RDC zouden, tegen betaling, aanvaard hebben de wapens naar Congo te transporteren.
Ondanks deze groeiende industrie is Zimbabwe nog altijd afhankelijk van de gebruikelijke leveranciers. Daarom zou er in 1999 met Rusland - maar dat werd niet bevestigd - een contract getekend zijn voor de levering van tien gevechtshelikopters en munitie voor een waarde van ongeveer 25 miljoen Amerikaanse dollar.
De RDC zou de aankoop mee gefinancierd hebben, met het oog op een versterking van de Zimbabwaanse militaire aanwezigheid in het land. In Moskou zouden er piloten opgeleid zijn. De minister van defensie zou deze gegevens, die in een lokaal dagblad verschenen, nochtans ontkend hebben.
Einde 1998 zouden er van China twaalf F-7-gevechtsvliegtuigen gekocht zijn voor een bedrag van 100 miljoen USD. In dezelfde periode werden er gewapende helikopters en jacht- en verkenningsvliegtuigen ingevoerd voor een bedrag van 54 miljoen USD. Zuid-Afrika, de voornaamste leverancier van Zimbabwe tot aan het uitbreken van de oorlog in Congo bezorgde, hoewel het van in het begin van het conflict de uitvoer van wapens fel beperkt had, ten minste nog
tot in 1999 niet-dodelijke militaire uitrusting, zoals voertuigen voor troepenvervoer.
Groot-Brittannië, een andere traditionele leverancier van Harare, zou na 1998 alle leveringen geblokkeerd hebben, hoewel de firma British Aerospace, en later premier Blair, nog altijd druk uitoefenen om de wapenverkoop te hervatten.
In januari 2000 gaf de Britse regering toestemming voor de uitvoer naar Zimbabwe van onderdelen voor Hawkjagers die door British Aerospace gefabriceerd waren, maar de transactie werd enkele maanden later geblokkeerd.
De Verenigde Staten hebben nog altijd militaire opleidingsprogramma's voor het leger van Zimbabwe en vele andere Afrikaanse
landen. Voor het fiscale jaar 2000 voorzag men volgens officiële Amerikaanse inlichtingen in 1,5 miljoen dollar voor een IMET-programma - International Military Education and Training - en voor een post "niet veiligheidsgebonden bijstand, activiteiten voor het inzetten van een verenigd commando". In de verantwoording verwezen het Pentagon en het ministerie van Buitenlandse Zaken naar de nood aan een tegenwicht voor de banden tussen China en de Zimbabwaanse leiders.
Anderzijds gaf een enquête van de Britse NGO Saferworld en The Guardian een overzicht van het grote aantal actoren dat bij de illegale wapentransacties betrokken is, en van het uiterst complexe systeem.
Zo vervoerde een
Boeing 707 van Air Congo Plus, in Liberia geregistreerd en eigendom van twee Scandinaviërs die Luxemburg als basis hadden, begin november 1999 militair materiaal vanuit Burgas, Bulgarije, naar Harare. De vracht werd vervolgens met een Ilyushin naar Kinshasa gevlogen, waar ze door het Zimbabwaanse leger gebruikt werd. Om het complexe karakter te onderstrepen, wijs ik er nog op dat de Boeing door de Oostendse tak van de Britse firma ACS of Air Charter Service ingehuurd was. Het vliegtuig dat in Oostende leeg opgestegen was, werd bestuurd door een Amerikaan en een Brit en de transactie was georganiseerd door de firma TransBalkan Cargo Service, die een basis heeft in Amsterdam en de Oostendse lokalen van ACS gebruikt.
ACS
verklaarde dat het door de Nederlandse firma opgelicht was en volgens militaire experts was het uitgevoerde materiaal misschien wel een Bulgaars systeem van draagbare Igla-raketten.
In maart 2000 was er een andere transactie gepland, met dezelfde filière, hetzelfde vliegtuig en materiaal uit Slowakije, bestemd voor ZDI. Bij één enkele wapentransactie zijn dus tien landen betrokken: Afrikaanse, Oost- en West-Europese landen en een Amerikaans piloot.
Hoewel we geen officiële Zimbabwaanse bron hebben, blijkt uit informatie vanuit Rwandese militaire kringen dat Rwandese Huturebellen getraind en bewapend worden door de ZDF of Zimbabwe Defence Forces.
Nog altijd volgens een Rwandese regeringsbron zouden rekruten vanuit onder meer Kenia, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Zuid-Afrika opgeleid worden in de militaire school van Gweru in Harare om in het Congolese conflict te worden ingezet.
Ik vermeld tot slot dat Zimbabwe en zijn ZDI in 1999 betrokken waren bij een netwerk van wapens, onder meer gebruikt door regeringen onder embargo, bijvoorbeeld de Liberiaanse regering en het Revolutionary United Front van Sierra Leone. Dat netwerk zou geleid zijn door de Oekraïense Leonid Minin, die in Israël woont, maar thans in Italië een gevangenisstraf uitzit.
Ik schets de situatie van Angola. Ondanks de gevechten die tot begin 2002 tegen UNITA gevoerd werden, handhaaft de Angolese regering troepen in de RDC - begin 2001 waren er ongeveer 3000 soldaten - en in Congo-Brazzaville.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat 31% van de openbare uitgaven - begroting 1999 -
naar defensie ging en slechts 1,5% bestemd was voor het wegwerken van de gevolgen van een oorlog die miljoenen mensen op de vlucht joeg.
De regering lijkt haar toekomstige petroleumproductie geregeld te hypothekeren om haar oorlogsinspanningen te kunnen financieren. Zo kreeg Luanda in september 2000 van een consortium van Franse banken een lening van 500 miljoen USD en in april 2001 van Amerikaanse banken nog een bijkomende lening van 455 miljoen USD. Het IMF en mensenrechtenorganisaties protesteerden daartegen.
De Angolese regering zou in 1999 T-72-gevechtstanks gekocht hebben en zou zich uitrusten met lange-afstandsartillerie uit Wit-Rusland en SU-24-jachtbommenwerpers uit Rusland.
Anderzijds legden douaniers van de Oostendse luchthaven in 1998 beslag op drie ton onderdelen die naar Angola zouden vertrekken. Het materiaal, bestemd voor Russische militaire vliegtuigen van het type Antonov 32, kwam per vrachtwagen uit Rusland en moest worden overgeladen in een vliegtuig van de Angolese onderneming TAAG, die in Oostende kantoren heeft.
In 1999 zou een vergadering in het kader van projecten voor militaire samenwerking met Portugal ten dele gewijd geweest zijn aan de bouw van verschillende wapenfabrieken in de oude kolonies van Portugal. Hoewel er niet gepreciseerd werd in welke landen deze fabrieken moesten worden gebouwd, deden de Angolese militaire behoeften en het feit dat de vergadering in Luanda plaatshad,
vermoeden dat Angola betrokken partij was.
Zuid-Afrika verkocht zeker tot in 1998 wapens aan Angola. Ik wijs er ook op dat Luanda gedurende jaren samengewerkt heeft met de Zuid-Afrikaanse firma Executive Outcomes, die vliegtuigen en vliegtuig- en helikopterpiloten leverde, alsook inlichtingenoperaties en operaties inzake strategische planning om de mijn- en petroleuminstallaties van het land te beschermen tegen aanvallen van UNITA. Hoewel ze aangekondigd had dat ze haar activiteiten op 1 januari 1999 zou stopzetten, bleef EO een schakel in een lange ketting die een groot deel van de mijnrijkdommen van Afrika controleerde.
De Amerikaanse concurrent van EO, de Military Professional Resources
Incorporated of MPRI, die erg afhankelijk is van het Pentagon, probeerde van in het begin de Zuid-Afrikaanse firma te verdringen en werd daarin actief gesteund door de regering-Clinton. De MPRI liet in oktober 2000, na vijf jaar onderhandelingen, nochtans weten dat ze "eigenlijk alle hoop opgegeven had" om met Luanda een contract te ondertekenen, en legde de verantwoordelijkheid voor deze mislukking bij de Angolese overheid, die aarzelde om tegemoet te komen aan de financiële eisen van de Amerikaanse firma.
De verbetering van de relaties tussen de regering-Clinton en Angola bleek ook uit de officiële aankondiging van de start van een "klein IMET-programma" in 2000, waar er vroeger haast geen enkele militaire samenwerking tussen de
twee landen bestond.
Volgens een verslag van de Britse NGO Global Witness zouden er nauwe banden zijn tussen de regering-Bush, in het bijzonder zijn olielobby, en de overheid in Luanda.
Pierre Falcone en Arcadi Gaydamak, de kern van het `Franse Angolagate', en ook de huidige Amerikaanse vice-president Dick Cheney met zijn firma Halliburton en het filiaal ervan, Brown & Root, zouden deel uitmaken van een samenwerkingsverband dat niet enkel te maken heeft met olie en financiën, maar ook met militaire aangelegenheden.
Volgens een oud-vertegenwoordiger van UNITA bij de Verenigde Naties was de moord op Jonas Savimbi op 22 februari 2002 mogelijk dankzij de technische steun van
Brown & Root. Als dat waar is, bewijst het nogmaals de totale ommezwaai van de Amerikaanse diplomatie ten opzichte van Angola. Als staatssecretaris van Defensie in de regering van de vader van de huidige president was Cheney immers een hevig voorstander van de UNITA.
In februari 2001 legden de Spaanse autoriteiten op de Canarische eilanden een vrachtschip aan de ketting dat onder Georgische vlag voer, maar dat eigendom was van een Oekraïense onderneming. In het schip, dat op weg was naar Luanda, bevonden zich 20.000 kisten met 636 ton wapens, waaronder 7,62 mm-munitie, raketgranaten en nachtkijkers. De humanitaire hulporganisaties van de VN maakten zich in de helft van 2001 ongerust over het verschijnen van nieuwe generaties
hoogtechnologische raketten, zowel aan regeringszijde als bij de UNITA.
Voorts heeft Luanda in 2000 19 Sukhoi-bommenwerpers en -jachtvliegtuigen gekocht, waarschijnlijk afkomstig van de luchtmacht van Wit-Rusland, en 12 Sukhoi-jachtvliegtuigen van Slowakije. Ten slotte werd meegedeeld dat Rusland omstreeks midden september 2001 Mi-35-gevechtshelikopters had geleverd. Over de kosten en de omvang van de verkoop werd niets openbaar gemaakt.
Ik zal het nu hebben over de andere groepen die aan de zijde staan van Kinshasa of die dezelfde tegenstanders hebben. In de eerste plaats zijn er de Rwandese gewapende groepen.
Sedert de aanvang van het conflict beschuldigt de Rwandese
overheid Zimbabwe en Kinshasa ervan de ex-leden van de FAR en de in de DRC aanwezige Interahamwe te steunen. Thans blijken groepen Rwandese Hutu's die actief zijn in de DRC, zich te hebben gegroepeerd in het leger voor de bevrijding van Rwanda - l'Armée de libération du Rwanda (ALIR) - dat is onderverdeeld in ALIR I en ALIR II.
Volgens schattingen van de waarnemingsmissie van de Verenigde Naties in Congo telt ALIR I 4000 à 6000 gewapende mannen, van wie de meesten ex-leden van de FAR en van de Interahamwe zijn die Rwanda na de genocide van 1994 zijn ontvlucht. Dit leger is actief in Kivu, beschikt over lichte wapens en zou steun hebben gekregen van Kinshasa. Regelmatig zou er uitrusting van onbepaalde aard worden gedropt.
Dat gebeurde onder meer op 1 en 3 mei 2001 vanuit een Antonov 12.
ALIR II zou ongeveer over hetzelfde aantal manschappen beschikken, maar die zouden jonger zijn en niet hebben deelgenomen aan de genocide. Ze zouden worden ingezet in Zuid-Kivu en in Katanga en beter zijn uitgerust dan ALIR I. Naast lichte wapens zou ALIR II over Katyusha's en zware mortieren beschikken, waarvan sommige door het Rwandese leger in beslag werden genomen. Volgens dat leger werkt ALIR II nauw samen met de FAC en de Burundese FDD. Het zou manschappen in Tanzanië hebben gerekruteerd en zou wapens krijgen die door Kinshasa worden gedropt.
Ik zal het nu over de Burundese gewapende groepen hebben.
De Forces de défense de la démocratie (FDD) en de Forces nationales de libération (FNL), die ook in Burundi actief zijn, zijn in de DRC aanwezig.
Terwijl de FNL in Congo zwak en slecht geïnformeerd lijken te zijn, zouden de FDD 3000 à 4000 manschappen in het land hebben en wapens ontvangen van Kinshasa en diens bondgenoten. Ze zouden over lichte wapens en over mortieren tot 107 mm beschikken en zouden banden hebben met de Mayi-Mayi, het ALIR II, de FAC en het Zimbabwaanse leger. Een ander bevoorradingskanaal is Zambia, waar twee hoge verantwoordelijken van de veiligheidsdienst werden aangehouden en beschuldigd van wapen- en munitiehandel naar de FDD via de haven van Kigoma in Tanzania. Volgens een Burundees oud-minister van Energie worden de FDD-troepen regelmatig getraind in Bulawayo in Zimbabwe. De betrokkenheid van dat land bij de levering van wapens en adviezen werd bevestigd door een groep
van VN-experts, die verklaart dat de FDD worden opgeleid door het Zimbabwaanse leger en misschien door Noord-Korea, in Lubumbashi.
Ingevolge onderhandelingen van begin 2002 tussen de Congolese en de Burundese ministers van Buitenlandse zaken heeft Kinshasa zich ertoe verbonden zijn steun aan de Burundese rebellen stop te zetten.
Nu iets over de gewapende Ugandese groepen: van de zes groepen die in het Akkoord van Lusaka van juli 1999 worden vermeld, is begin 2002 enkel nog het Front démocratique allié - Allied Democratic Front, ADF - actief. Het zou 200 à 300 manschappen in de DRC tellen, zonder zware bewapening, dicht bij de Ugandese grens. In de oostelijke provincie zou het ADF
een verbond hebben gesloten met de stam van de Lendu, die vijandig staat tegenover die van de Hema, die worden bewapend door Kampala. In april 2001 kondigde president Museveni aan dat hij zijn troepen uit de DRC zou terugtrekken als gevolg van de militaire nederlaag van het ADF. Die gegevens blijken te kloppen, want de ADF voert geen aanvallen meer uit in Congo.
Ten slotte zijn er bij de medestanders van Kinshasa nog de gewapende Congolese groepen. Verscheidene groepen Mayi-Mayi zijn actief in het oosten van Congo en strijden tegen de buitenlandse bezetting van de DRC. Sommige ervan ontvangen militaire en logistieke steun van Kinshasa, maar andere hebben zich aangesloten bij Kigali of maken zich schuldig aan gewapend banditisme. Omstreeks midden
2001 verklaarde de leider van een van deze groepen, generaal François Olenga, dat hij een Rwandees militair vliegtuig had veroverd dat wapens naar het oosten van Congo vervoerde. De gedwongen landing van het toestel vond plaats in de buurt van Fizi in Zuid-Kivu, maar de DRC ontkende dat het wapens vervoerde.
De Mayi-Mayi zouden zich ook bevoorraden via verboden circuits, die in deze streek een grote bloei kennen, en via militairen van de DRC en Rwandese soldaten die hun munitie zouden verkopen. Ze zouden ook geheime relaties hebben aangeknoopt met landen in het Midden-Oosten in de hoop wapens te krijgen in ruil voor grondstoffen. Deze bewering werd geuit door een VN-expertenrapport.
De rebellen van
commandant Masunzu, die sedert begin 2002 actief zijn in Zuid-Kivu, blijken goed te zijn voorzien van wapens die werden buitgemaakt op het Rwandese leger. Masunzu is een gedeserteerd officier van de RCD, die samen met andere Banyamulenge - Congolese Tutsi's - een gewapende opstand tegen het Rwandese leger en de RCD heeft geleid. Hij zou slechts over een duizendtal manschappen beschikken en zou proberen een verbond te sluiten met de Mayi-Mayi.
Met betrekking tot de wapentransfers naar de tegenstanders van de regering van Kinshasa zal ik het eerst hebben over de transfers naar de Congolese rebellen. In de maanden vóór de `tweede oorlog' wezen verscheidene bronnen uit dat de leiders van de UNITA en van de vroegere Zaïrese en Rwandese
regimes wapens aankochten in Zuid-Afrika om president Kabila omver te werpen. Andere mobutistische tegenstanders die in Duitsland verblijven, zouden wapens in Rusland hebben aangekocht en zouden in februari 1998 een delegatie naar Kigali hebben gestuurd.
Sedert het begin van de oorlog in augustus 1998 werden er vanuit Kigali en Kampala op grote schaal wapens geleverd aan de rebellen. Het was evenwel vaak moeilijk te weten te komen welke groep de wapens ontving dan wel of ze bestemd waren voor het Rwandese of het Ugandese leger in de DRC. Volgens Amnesty International landden er in september 1998 dagelijks niet-geïdentificeerde vliegtuigen op de luchthaven van Goma met Rwandese en Ugandese troepen en militair materiaal, waaronder
pantservoertuigen en zware wapens.
Enkele maanden later vond er in het oosten van Congo en in Kisangani een ander luchtballet plaats: gedurende de eerste drie weken van 1999 werd niet minder dan 1800 ton militair materiaal, waaronder T55 tanks, door grote vrachtvliegtuigen naar Uganda gestuurd. Die vliegtuigen zouden tevens lichte wapens en munitie hebben gedropt boven het noorden van Mbuji Mayi in Oost-Kasai en in de omgeving van Kalemie, in het noorden van Katanga.
Een andere bevoorradingsbron van wapens: de verduistering van wapens die toebehoren aan Kinshasa. 315 ton lichte wapens - springstoffen en munitie - die vóór het begin van de oorlog door Kinshasa in China waren besteld, kwamen aan in Dar Es Salaam, werden naar Uganda geleid en naar
Goma gestuurd. De rebellen hebben zich ook bevoorraad bij hun tegenstrevers, namelijk bij de inname van Kindu in oktober 1998 door het RCD en van Dongo in september 2000 door het MLC.
Toch lijdt het geen twijfel dat de meeste wapenleveringen aan het RCD en aan het MLC, zowel over land als per vliegtuig, afkomstig zijn uit Rwanda en Uganda. Hun sponsors, de Congolese rebellen, doen daarvoor een beroep op de internationale netwerken van wapenhandelaars. Zo hebben de Britse onderneming Sky Air Cargo, geleid door Syed Naqvi, en Occidental Airlines van de Belg Ronald Rossignol wapens geladen in het Slovaakse Bratislava en in rebellengebied geleverd vooral op de luchthavens van Goma en van Kisangani.
Een Brits piloot verklaarde in Kisangani nieuwe AK 47-geweren - kalashnikovs - en munitie te hebben geleverd. De vliegtuigen van de Congolese maatschappijen Planet Air en New Goma Air waren ingeschreven in Swaziland en stegen op vanuit Kigali of vanuit het Ugandese Entebbe.
Dezelfde vliegtuigen werden gebruikt voor het vervoeren van medisch materiaal en van verantwoordelijken van UNICEF.
De banden tussen de netwerken van de Tadzjiek Viktor Bout en van de Congolese rebellen zijn bekend en worden door de VN beschreven. Een Antonov van Centrafrican Airlines, dat werd opgericht door Viktor Bout en geleid wordt door de Belg Ronald De Smet, stortte in april 2000 neer in
Pepa, in Katanga, waardoor tientallen Rwandese officieren en soldaten die aan boord waren, de dood vonden.
De Smet opereerde vanuit Bangui in de Centraal-Afrikaanse republiek. Enkel de Oubangui-rivier scheidde hem van het gebied dat in handen was van Jean-Pierre Bemba. Hij werkte ten tijde van Mobutu als piloot voor de vader van de rebellenleider, zakenman Bemba Saolona. Een groep van VN-experts heeft gewezen op de nauwe banden tussen het MLC, Bangui en Bout.
Een andere handlanger van Bout, de Keniaan Sanjivan Ruprah, die in februari 2002 in Brussel werd aangehouden wegens het witwassen van geld, was de schoonbroer van de huidige leider van het RCD, Adolf Onusumba, en was als vertrouweling van de Liberiaanse
president Charles Taylor actief in de diamanthandel in Kisangani. Ruprah blijkt een sleutelrol te spelen in de fameuze deals waarbij wapens tegen diamanten worden verhandeld om tal van conflicten in Afrika te financieren. Hij zou de specialist zijn op het vlak van de diamant terwijl de wapenhandel zou worden gecontroleerd door Viktor Bout.
In 1999 heeft de Israëlische firma Air Defence Consultance met het RCD en Kigali onderhandeld over de verkoop van Russische tweedehands MiG 21 toestellen. Nochtans blijkt het RCD niet over een luchtmacht te beschikken.
Meer recent zouden Zambia en Tanzania wapens hebben gestuurd naar Moliro, in Katanga, waar ze zouden worden opgeslagen en daarna worden uitgedeeld aan
de Congolese rebellen.
Het wapentransport zou op Tanzaniaans grondgebied worden begeleid door Tanzaniaanse militairen. Dat gebeurt zo bij vele wapendeals.
Officiële Ugandese bronnen melden dat de wapens die van de FAC worden afgenomen, aan het MLC en het RCD-ML, een andere groepering van het RCD dat banden heeft met Uganda, worden gegeven.
Die beweging ontvangt van Uganda niet enkel wapens, maar ook manschappen. Het Ugandese leger in de DRC zou de mannen van het MLC opleiden. Het pro-Rwandese RCD heeft de steun gekregen van de Angolese UNITA, die vanaf januari 1999 een batterij SAM-16 luchtafweergeschut en personeel heeft geleverd. Volgens de VN verkoopt of ruilt het RCD goud en diamant van het grondgebied dat het controleert om wapens en medicijnen voor de soldaten te betalen. Zimbabwaanse bronnen wijzen ook op de aanwezigheid van blanke Amerikaanse huurlingen die de Congolese rebellen steunen op het vlak van artillerie en communicatie. Ten slotte wordt het Ugandese leger ervan beschuldigd wapens te leveren zowel aan de Hema als aan de Lendu, twee volksgroepen die elkaar bestrijden in de
streek van de Ituri.
Ik kom terug bij de wapentransfers naar Rwanda, de belangrijkste bondgenoot van de Congolese rebellen. Rwanda heeft gemiddeld minstens 25.000 manschappen in de DRC, mannen van het APR, Armée populaire rwandaise, en controleert met het RCD ongeveer een derde van het Congolese grondgebied.
Sedert de opheffing van het embargo, waaraan het tot in 1995 was onderworpen, rekende het nieuwe Rwandese bewind vooral op Zuid-Afrika voor de uitrusting van zijn strijdkrachten. De wapenleveringen werden blijkbaar opgeschort na het begin van de tweede oorlog in de DRC, hoewel Zuid-Afrika nog altijd vriendschappelijke relaties onderhoudt met Rwanda. Ikzelf heb geen echte wapenleveringen
geconstateerd van Zuid-Afrika aan Rwanda.
De jongste jaren heeft Kigali een luchtmacht uitgebouwd. Het beschikt over Russische MI-17 en MI-24 gevechtshelikopters die het in 1998 heeft gekocht en MiG-21 jachtvliegtuigen uit vroegere Oostbloklanden, waarover niet verder wordt uitgeweid.
Het leger is uitgerust met gevechtskleding van de vroegere Duitse Democratische Republiek en een onderzoekscommissie van de VN heeft vastgesteld dat er enorme hoeveelheden wapens zijn, afkomstig uit Oost-Azië.
Een deel van de wapenvoorraad bestaat uit in beslag genomen wapens van de tegenstanders. Volgens een Rwandese diplomaat in Brussel heeft de Zimbabwaanse nederlaag in Pweto eind 2000,
het APR genoeg wapens opgeleverd om gedurende vijf jaar oorlog te kunnen voeren. Rwanda maakt waarschijnlijk ook gebruik van smokkelcircuits. VN-onderzoekers hebben vastgesteld dat wapenhandelaars onder wie Viktor Bout, de Belg `Kiki' Lemaire en de Libanees Imad Kabir geregeld in Kigali vertoeven. Bout zou een van de belangrijkste leveranciers van de UNITA geworden zijn nadat de Rwandese leiders hen met elkaar in contact hebben gebracht.
Sedert augustus 1998 sloten Kigali en de Angolese rebellen een verbond, waardoor UNITA zich in de door Rwanda bezette gebieden in de DRC kon bewegen en zijn diamanten naar Kigali kon doorsluizen nadat het APR zich bij het begin van het conflict had teruggetrokken in de door de mannen van Savimbi gecontroleerde
gebieden in Angola. Dat gebeurde dus na de inname van Matadi, Inga, enzovoort en na de Rwandese nederlaag. Het APR heeft zich dus teruggetrokken in Angola en in ruil daarvoor is er een - hoofdzakelijk militaire - samenwerking tot stand gekomen tussen de UNITA en Rwanda en de bondgenoten van Rwanda in Congo.
Voorts geniet Rwanda belangrijke militaire steun van de Verenigde Staten via programma's zoals Joint combined exchange training, JCET, en Enhanced international military education and training, E-IMET die ook in andere Afrikaanse landen werden opgestart, en het Rwanda interagency assessment team, RIAT, een uitsluitend Rwandees programma.
Bij het losbarsten van de `tweede oorlog' waren
Amerikaanse medewerkers van deze militaire opleidingsprogramma's in Rwanda aanwezig, in het bijzonder leden van de bijzondere eenheid van de Groene Baretten. Het Pentagon heeft medegedeeld dat 21 mannen van het RIAT begin 1998, bij het losbarsten van de oorlog aanwezig waren. Bij het beëindigen van hun opdracht hebben ze erop gewezen dat de militaire banden met Kigali moesten worden aangehaald, ook al was de oorlog uitgebroken.
Medio juli 1998 was een team van de bijzondere troepen van het JCET net begonnen met een opleiding van Rwandese eenheden voor contra-insurrectieoperaties in het zuiden van het land. Het werd geacht Rwanda te verlaten op 6 augustus 1998. Het bestaan van een E-IMET-programma ten voordele van Rwanda was in december 1996 officieel aangekondigd aan een sub-comité van de Kamer van het Amerikaans Congres. Er werd ook gewag gemaakt van de steun van twee Amerikaanse oorlogsbodems in de Atlantische oceaan bij de Rwandese aanval in het westen van de DRC in de eerste maand van de `tweede oorlog'. Die oorlogsbodems zouden de communicatie hebben verzekerd tussen Kigali en de basis van Kitona die net was ingenomen door het APR.
We hebben geen aanwijzingen over de voortzetting van de programma's RIAT of JCET na 1998, maar uit de informatie waarover we beschikken, kunnen we afleiden dat er nog een vorm van militaire samenwerking bestaat tussen de Verenigde Staten en Rwanda. In een gemeenschappelijk rapport van de ministerie van Buitenlandse Zaken en van Defensie aan het Congres in maart 2000, was voor het fiscale jaar 2000 in een budget van 1,3 miljoen USD voorzien voor een IMET-programma en een post genaamd: "niet veiligheidsgebonden bijstand, activiteiten voor het inzetten van een verenigd commando" ten gunste van Rwanda. De verantwoording van die steun was "het voorkomen van een herhaling van de genocide" van 1994. Volgens bepaalde bronnen zou de militaire bijstand thans vooral komen
van een "bijzondere begroting" van het Pentagon, die niet onder de controle van het Congres valt. Volgens andere bronnen zou het gaan om een combinatie van officiële en clandestiene programma's, die gepland en geleid worden door het U.S. Special Operations Command en het Defense Intelligence Agency, DIA. Er zouden "particuliere militaire bedrijven" aan meewerken, van het type van het MPRI, dat zich in Angola wou opdringen. Er zou zelfs een Amerikaanse basis opgericht door Brown & Root - een bedrijf dat dicht bij vice-president Cheney staat - gevestigd zijn in de buurt van Cyangugu, niet ver van de Congolese grens. De troepen van het APR zouden er oefenen en hun operaties in de DRC zouden vandaar uit logistieke steun krijgen.
In
tal van berichten wordt melding gemaakt van militaire steun van de Verenigde Staten. Die informatie kan moeilijk worden getoetst en wordt alleszins niet door officiële bronnen bevestigd. Het gaat immers om een clandestiene operatie.
In januari 2001, vlak na de benoeming van president Bush, is diens Rwandese ambtgenoot Paul Kagame naar Washington gekomen om er de hernieuwing te vragen van de militaire programma's die de Clintonadministratie had opgezet onder meer voor opleiding in contra-insurrectie en psychologische oorlogsvoering. Hetzelfde jaar bracht Kagame een `privé-bezoek' van drie weken aan de Verenigde Staten. Een afvaardiging bestaande uit Rwandese hooggeplaatsten, waaronder militairen, bracht begin februari 2002 een
officieel bezoek aan Washington. Er waren officieren bij van het APR die betrokken zouden zijn bij diverse trafieken, vooral wapensmokkel.
We hebben geen precieze informatie over Amerikaanse wapenleveringen aan Rwanda, hoewel Kigali in juni 1999 met de firma NorthropGrumman Corporation een contract heeft gesloten voor levering van een ARSR-70 radar voor luchtcontrole en de verwante apparatuur. Dat is typisch een goed voor dubbel gebruik, zowel militair als burgerlijk. De radar is in mei 2000 in dienst genomen. Ten slotte zouden de Verenigde Staten ooit munitie en ultramoderne communicatieapparatuur hebben geleverd aan Rwanda.
Ook Kenia had in 2000 opleidingsprogramma's in Rwanda. Er werd een akkoord gesloten volgens hetwelk Nairobi het APR zou trainen met de steun van westerse instructeurs en strategen. Eind 1999 zouden er op de luchthaven van Bukavu 150 Westerse instructeurs aanwezig geweest zijn. Israël zou de piloten van de in 1998 gekochte Mi-24 helikopters opleiden voor contra-insurrectie. Er is ook sprake van duizenden Eritrese of Somalische huursoldaten die door het APR via Bujumbura naar het zuid-oosten van de DRC werden gebracht met het oog op een aanval op Lubumbashi. Die lijkt zich dezer dagen jammer genoeg te voltrekken.
In aanwezigheid van Kagame, die dit heeft bevestigd, heeft Onusumba, de leider van het RCD verklaard dat de
Rwandese interventie in de DRC gefinancierd wordt met de heffingen die zijn beweging oplegt op grondstoffen. Vertegenwoordigers van de civiele maatschappij in het oosten van Congo, wijzen het Rwandese leger aan als de belangrijkste bron van zwarte handel in lichte wapens, vooral kalashnikovs, in het gebied
Net als Zimbabwe, heeft Uganda een belangrijke wapenindustrie ontwikkeld. Het gaat vooral om de Nakasongola Arms Factory, dat in handen is van Chinese particulieren en van de Chinese overheid, en Saracen, eigendom van de trust Strategic Resources Corporation, dat banden heeft met het Zuid-Afrikaanse veiligheidsbedrijf ExecutiveOutcomes en de Ugandese veiligheidstroepen levert. Het belangrijkste bedrijf,
Nakasongola, of National Enterprise Corporation, werd opgericht met de steunvan een Chinese firma en produceert lichte wapens en munitie. Hoewel Kampala verklaard heeft dat het de productie van landmijnen in 1995 heeft stopgezet, wordt beweerd dat de fabriek nog altijd landmijnen produceert en ze in centraal Afrika en in de regio van de Grote Meren verkoopt. Er werd ook een lokale firma opgericht om vervangstukken te produceren en te herstellen voor een zestigtal T-55 tanks die in november 1998 in Oekraïne werden aangekocht.
Die T-55 tanks, die oorspronkelijk misschien uit Roemenië of Bulgarije komen, zouden volgens een volksvertegenwoordiger van de oppositie in slechte staat in Kampala zijn aangekomen. Ze zouden 750.000
dollar per stuk hebben gekost en worden ingezet voor de rebellie in Congo. De spilfiguur van die transactie lijkt de Israëlische trafikant en kolonel op rust, Amos Golan te zijn. Golan en zijn firma Silver Shadows, die dicht bij de Ugandese autoriteiten staan, worden er ook van verdacht zonder succes gepoogd te hebben 20 Tatra vrachtwagens van de Tsjechische republiek te verkopen en effectief de verkoop te hebben georganiseerd van 6 Russische MiG-21 jagers, die eveneens in een bedenkelijke toestand zijn aangekomen. Drie van die toestellen, afkomstig uit Polen, werden naar Israël gestuurd om ze aan te passen aan de modernere vereisten van de MiG-29. Het ministerie van Financiën moest begin 2002 nog 20 miljoen dollar vrijmaken om die aanpassingen te betalen. De overige
MiG's zijn in Uganda. Expatriés doen er geregeld testvluchten mee. Over het algemeen zijn de expatriés die in de regio de gevechtsvliegtuigen of aanvalshelikopters besturen Oekraïners, ook piloten van de MONUC en de burgerluchtvaart.
Uganda heeft ook Mi-24 aanvalshelikopters van Russische makelij gekocht en, in 1998, vier Mi-17 toestellen, door bemiddeling van de firma Consolidated Sales Corporation, die ook toestellen van hetzelfde type geleverd heeft aan Rwanda.
De pilotenvan de Mi-24 en de MiG-21 toestellen worden of werden in Israël opgeleid. Een opleiding van 16 maanden voor elk van de 13 MiG-piloten die Uganda naar Israël heeft gestuurd, zou ongeveer 1 miljoen dollar kosten. Dat geeft een idee van de oorlogsuitgaven.
Althans bij de aanvang van het conflict waren ook in Zuid-Afrika gestationeerde militaire bedrijven en inlichtingendiensten betrokken bij de steun aan het `Tutsiblok', dat bestaat uit Uganda, Rwanda en Congolese rebellen. Dat netwerk zou in handen zijn van gewezen leden van het Zuid-Afrikaanse leger en van rechtse extremisten. Het zou voor Kampala de levering hebben georganiseerd van verschillende gepantserde transportvoertuigen, geproduceerd door de
Zuid-Afrikaanse firma Reumech. Een sleutelfiguur voor die steun zou de Zuid-Afrikaanse zakenman Johan Niemöller zijn, een fanatiek anti-communist die in de jaren 1980 rijk geworden is door wapen- en diamantsmokkel met UNITA. Hij heeft banden met naar Zuid-Afrika uitgeweken Mobutu-gezinde vooraanstaanden en is betrokken bij talrijke duistere zaken, waaronder minstens een moord.
Het Ugandese leger (Uganda People's Defence Forces, UPDF) heeft sedert 1998 gemiddeld zo'n tienduizend manschappen in de RDC. Het heeft begin april 2002, met de instemming van Khartoem, op Ugandees grondgebied het offensief `Iron Fist' ingezet tegen de rebellen van het Lord's Resistance Army (LRA). Om zijn soldaten en hun bevoorrading naar de RDC te
vervoeren, doet Kampala een beroep op diverse particuliere luchtvaartmaatschappijen. Zo werd de Zwitserse luchtvaartmaatschappij Aviation Support and Trading Organization (AVISTO) door de regering aangetrokken om met Hercules C-130 vliegtuigen de militaire transporten op Congolees grondgebied te verzorgen. Het UPDF zou vliegtuigen van de firma VR Promotions Ltd huren om militair materiaal naar Congo te vervoeren. De Congolese bedrijven Planet Air en New Goma Air, die in Swaziland zijn ingeschreven, lijken eveneens betrokken te zijn bij het vervoer van lichte wapens in de RDC. In het VN-verslag over de illegale handel in rijkdommen van Congo worden ook de maatschappijen Air Alexander, Air Navette en Uganda Air Congo met de vinger gewezen, al
worden ze niet expliciet beschuldigd van wapentransporten. Wel wordt opgemerkt dat de vliegtuigen bij hun vertrek of aankomst in Entebbe zonder onderscheid ertsen, landbouwproducten, troepen en wapens vervoeren. Sommige van die vliegtuigen zouden toebehoren aan Viktor Bout. In februari 2002 heeft Amnesty International Uganda "een van de welbekende landen" genoemd die zich met illegale wapenhandel bezighouden. Dat stemt overeen met de informatie van een officieel Amerikaans verslag dat in juli 2001 bekendgemaakt werd en waarin Uganda, naast Tanzania, Kenia en Burkina Faso, omschreven wordt als één van de belangrijkste Afrikaanse centra van wapensmokkel.
De tribulaties van een Belgische smokkelaar, die luistert naar de
voornaam Jan, waren in Kampala het onderwerp van gesprek. Hij had in 2001 zestig oude vrachtwagens van Volvo en Scania ingevoerd om ze aan een rebellengroepering in de RDC te verkopen. Zijn zoon zou op Congolees grondgebied ontvoerd zijn en vrijgelaten tegen betaling van één miljoen dollar losgeld. De vrachtwagens werden vervolgens in Kasese, in het westen van Uganda, opgeslagen en kaki geschilderd. `Jan' probeerde ze begin 2002 voor 2,85 miljoen dollar te verkopen aan het Ugandese leger. Sommige delen van het UPDF zouden weigerachtig staan tegen die aankoop, gelet op de staat van het materieel.
De militaire betrokkenheid van de Verenigde Staten bij de autoriteiten van Kampala is bedenkelijker. Minstens tot 1997 zou Uganda hebben kunnen
rekenen op opleidingsprogramma's Joint Combined Exchange Training (JCET) en African Crisis Response Initiative (ACRI), vooral als steun in zijn strijd tegen de rebellengroep van de ADF. Die bijstand zou na de interventie in de RDC beperkt zijn. Officieel werd slechts 106.000 dollar beschikbaar gesteld voor een IMET-programma (International Military Education and Training) in het fiscale jaar 2000. Nochtans zouden de Amerikaanse en Ugandese legers en Keniaanse en Tanzaniaanse troepen in augustus 2002 de MEDFLAG2002-oefening moeten houden, de grootste Amerikaanse militaire oefening in Uganda sedert jaren. Ze zou meer dan 250 medische en logistieke specialisten van de Amerikaanse luchtmacht, zeemacht en grondtroepen moeten mobiliseren. De training werd door het
Amerikaanse militaire commando in Europa voorbereid en zou Ugandese militaire eenheden moeten opleiden voor het redden en medisch bijstaan van gewonde strijders.
Onder voorwendsel van de sterke verslechtering van zijn betrekkingen met Kigali heeft Uganda de Britse regering in oktober 2001 gevraagd in te stemmen met een aanzienlijke verhoging van de militaire begroting om een "mogelijke (Rwandese) agressie af te slaan".
Kampala zou graag nieuwe tanks, vliegtuigen en artillerie kopen. Uganda wil meer piloten en officieren opleiden voor de UPDF en heeft in juli 2001 een nieuwe aanwervingscampagne ingezet. President Museveni zou de militaire begroting op drie jaar tijd willen zien stijgen van 113 tot 252 miljoen USD. Die begroting bevat waarschijnlijk niet de bedragen die door het MLC aan het leger en aan de Ugandese officieren in de RDC worden betaald.
Zoals het soms moeilijk is een onderscheid te maken tussen de wapens die geleverd worden aan de Congolese opstandelingen en de wapens die de Rwandese en Ugandese legers bevoorraden die de RDC bezetten, of in mindere mate een onderscheid tussen de wapens bestemd voor Zimbabwe en die voor de
regering van Kinshasa, zo werd ook dikwijls de eindbestemming betwist van de naar Uganda gestuurde wapens, vooral omdat de wapens die Rwanda invoert en die afkomstig zijn uit de havens van de Indische Oceaan, dikwijls langs Kampala reizen alvorens ze het Land van Duizend Heuvels bereiken.
Zo zijn eind 1998, begin 1999 enorme hoeveelheden wapens aangekomen in de Tanzaniaanse havenstad Dar es Salaam. Niet minder dan 90 tanks werden eind november 1998 geleverd. Een Grieks schip heeft in december 1998 80 ton draagbare raketlanceerders gelost. Een ander schip heeft in januari 1999 zes tanks, 5.000 antitankraketten en 5.000 luchtafweerraketten, 5.000 automatische wapens, 1.000 granaatwerpers en 2.000 kisten munitie geleverd. Het zou een
Noord-Koreaans schip geweest zijn en de wapens werden gelost in aanwezigheid van een hoge verantwoordelijke van de Rwandese inlichtingendiensten. Vervolgens werden ze naar Mwanza - op de Tanzaniaanse oever van het Victoriameer - en naar Kampala vervoerd. De Ugandese autoriteiten zouden Tanzania een escorte hebben gevraagd om het konvooi te beveiligen. De levering aan Kampala zou op verzoek van Kigali echter gesimuleerd kunnen zijn, omwille van de goede betrekkingen tussen Tanzania en Uganda.
De verslechtering van de betrekkingen tussen Kigali en Kampala had tenminste tot gevolg dat de identiteit van de ware bestemmeling van de wapens die recent in de regio geleverd werden, kon worden achterhaald.
Bujumbura heeft
nooit officieel de aanwezigheid van zijn leger, de Forces armées burundaises (FAB), in de RDC erkend. Impliciet werd die aanwezigheid wel toegegeven toen de Burundese minister van Buitenlandse Zaken begin 2002 de terugtrekking van zijn troepen aankondigde. Informatie over de doorvoer van wapens naar Burundi is vrij zeldzaam, temeer daar een regionaal embargo, inzonderheid op wapens, pas in de loop van 1998 werd opgeheven.
Toch heeft het Ugandese leger in oktober 1999 aan de grens 560 ton wapens, vooral granaten en kalashnikovs, die door het Burundese ministerie van Defensie uit China werden ingevoerd, in beslag genomen omdat de Ugandese regering geen toelating had gegeven voor die doorvoer over zijn grondgebied.
Waarnemers hebben in de loop van 2001 opgemerkt dat het leger zijn zware bewapening aanzienlijk heeft versterkt in het vooruitzicht van nakende gezamenlijke aanvallen van de FDD en het FNL. Tenslotte werd een bekend figuur uit de wapensmokkel, Mathias Hitimana, van Belgische en Burundese nationaliteit, benoemd tot minister van Energie en Mijnwezen van de overgangsregering die op 31 oktober 2001 werd gevormd. Volgens sommige geruchten zou hij aan de basis liggen van de aankoop door de FAB van Chinese kalashnikovs begin 2002.
UNITA werd niet speciaal bestudeerd, als gevolg van de recente moord op Jonas Savimbi en de stopzetting van de gevechten in Angola. Er is wel een studie over gemaakt in een vorig GRIP-rapport. Het
was onbetwistbaar veruit de best bewapende rebellengroep van geheel Afrika. Het werd lange tijd gesteund door het gewezen Zuid-Afrikaanse regime en door Mobutu, en kon dankzij Rwanda vanaf 1998 nieuwe kanalen voor de wapen- en diamantsmokkel openen.
Deze studie, die gebaseerd is op openbare bronnen, is uiteraard onvolledig. Enerzijds gebeurt dit soort handel in de grootste discretie, temeer daar hij illegaal is. Anderzijds worden onvoldoende middelen ingezet voor dit soort onderzoek. Lichte wapens kunnen moeilijk worden opgespoord, want ze worden dikwijls van het ene naar het andere conflictgebied overgebracht door een groot aantal kleine trafikanten, die profiteren van het feit dat de grenzen niet hermetisch gesloten zijn en die niet aarzelen om de
personen om te kopen die de grenzen moeten bewaken. In centraal en zuidelijk Afrika `erven' de oorlogvoerende partijen van verschillende landen alsook rebellen en misdaadbendes thans de wapenvoorraden van de koude oorlog en de apartheid, via arsenalen die oorspronkelijk in Zuid-Afrika, Mozambique en Angola gevestigd waren. Door de belangrijke wapenvoorraad in de gewezen landen van het Warschaupact en het feit die landen overmatig veel wapens kunnen produceren, kunnen thans talrijke Afrikaanse landen, die dikwijls bij conflicten betrokken zijn, zich tegen voordelige voorwaarden relatief geperfectioneerde wapens aanschaffen. Verschillende landen die wapens leveren en kandidaat zijn voor toetreding tot de EU schenden dus de gedragscode voor wapenuitvoer die ze onderschreven
hebben.
Er verschijnen ook onrustwekkende tendensen die eigen zijn aan de oorlogvoerende partijen in de RDC. Enerzijds ontstaat een lokale industrie van lichte wapens, vooral in Zimbabwe en Uganda. Hierdoor rijst het probleem van de overdracht van licenties in gevoelige gebieden. Anderzijds maken de oorlogvoerende partijen, en vooral Rwanda, Uganda en hun Congolese bondgenoten, ruimschoots gebruik van de internationale netwerken van wapensmokkel, waaronder die van de beroemde Viktor Bout. Niet alleen Oost-Europese landen maar ook landen als China en Noord-Korea hebben weinig morele scrupules om hun militair materieel van de hand te doen in de regio, waarbij ze dikwijls de beide kampen bevoorraden. De vraag naar een embargo op wapens bestemd voor
landen en facties die betrokken zijn bij het conflict in Congo is dan ook brandend actueel. Die maatregel zou door de VN-Veiligheidsraad moeten worden genomen.
We kunnen alleen maar verbaasd zijn over de bijzonder passieve houding van instellingen als de OAE en de VN, over het gebrek aan belangstelling van de meeste media in het westen voor een tragedie van deze omvang en over de op zijn minst dubbelzinnige houding van bepaalde grootmachten, vooral de Verenigde Staten. Deze lijken het uitbreken van de opstand te hebben gedoogd, aangemoedigd of gesteund. Ze blijven de legers van verschillende bij het conflict betrokken partijen trainen en hebben nooit hun grote invloed aangewend om de vrede en de territoriale integriteit van de RDC te
herstellen.
Ik wil nog even stilstaan bij de rol van België in dit bewapeningsconflict.
Er zijn drie zaken die betrekking hebben op de luchthaven van Oostende:
We mogen ervan uitgaan die in die periode nog andere wapentransporten naar Centraal Afrika hebben plaatsgevonden, die echter nooit aan het licht zijn gekomen. Discretie is de grootste deugd in deze handel. Het is trouwens zeer moeilijk vooraf vast te stellen dat een vliegtuig dat leeg vertrekt ergens anders wapens zal laden. In de jaren vóór de tweede oorlog in Congo kwam het vaak voor dat in Oostende een leeg vliegtuig vertrok om in Burgas, in Slowakije of ergens anders in Oost-Europa wapens te laden. Onder meer Bout, die zijn eerste stappen als wapenhandelaar in Oostende zette, ging zo tewerk. De laatste jaren zijn de controles na onthullingen in de media blijkbaar strikter geworden en hebben heel wat handelaars Oostende verlaten voor andere
oorden.
Dit brengt me bij de Belgische onderdanen die betrokken zijn bij de wapenhandel naar de landen en groepen die in de DRC vechten.
In een ADIV-rapport dat vorig jaar werd gepubliceerd, staat over Angola dat het evident is dat de Belgen een belangrijke rol spelen bij de wapenhandel.
Tijdens mijn uiteenzetting heb ik naast `Jan', die vrachtwagens tracht te verkopen in Uganda, de volgende namen genoemd:
Ronald Rossignol. Dit is een vliegtuigfanaat, golden boy en mislukt advocaat uit de jaren '70 en '80, die destijds in de kringen rond Paul Vanden Boeynants verkeerde. In 1983 kwam hij voor de eerste keer met het gerecht in
aanraking wegens frauduleuze faillissementen. In juli 1997 werd een onderzoek tegen hem geopend nadat de douane in Oostende militair materieel met bestemming Burundi had onderschept. Zijn maatschappij, Occidental Aviation Services NV, vaak Occidental Airlines genoemd, was van 1995 tot 1999 op de luchthaven van Oostende gevestigd. Tussen 1996 en 1999 leverde hij ook wapens aan Kigali, aan het Sierra-Leonese RUF via Gambia en Liberia, aan de Congolese rebellen via Uganda en Rwanda of rechtstreeks in Goma en Kisangani, en ook aan Khartoem. In dat laatste geval vertrok in Oostende een leeg vliegtuig dat wapens laadde in Slowakije en ze afzette in Khartoem. Officieel waren de wapens bestemd voor Tsjaad en keerde het vliegtuig naar Europa terug met vis uit het Victoriameer. Rossignol wordt
momenteel niet vervolgd door het Belgische gerecht ofschoon op 27 juni 2001 een gerechtelijk onderzoek tegen hem werd geopend wegens inbreuken begaan bij het beheer van een onderneming. In 2000 zou hij op de luchthaven van Gosselies een vliegtuigmaatschappij hebben gevestigd die in Equatoriaal Guinee was opgericht. Begin 2002 woonde hij in Bratislava.
Ronald De Smet. Hij heeft eerst gewerkt als piloot bij Scibe-Zaïre, een luchtvaartmaatschappij die verscheidene keren is verdacht van wapentransporten, onder andere voor UNITA. Ze is eigendom van een Zaïrees zakenman, Bemba Saolona, die dicht bij Mobutu stond en de vader is van MLC-leider Jean-Pierre Bemba. De Smet lijkt in Oostende kennis te hebben gemaakt met Viktor Bout, ten
laatste in 1995. Hij heeft samen met hem verscheidene luchtvaartmaatschappijen opgericht die in Oostende waren gevestigd of de luchthaven daar gebruikten. Hij verliet België in 1997; misschien is hij samen met Bout naar Sharjah in de Verenigde Arabische Emiraten gegaan nadat het Belgische gerecht zich voor hun activiteiten begon te interesseren. Samen met Bout richtte hij in Bangui, waar hij blijkbaar nu nog verblijft, Centrafrican Airlines op. Deze maatschappij, een van de velen van Bout, is in de DRC actief, wat bleek toen in 2000 een vliegtuig in Katanga neerstortte. Meer dan waarschijnlijk heeft deze maatschappij wapens getransporteerd voor de Congolese rebellen.
Jacky `Kiki' Lemaire werd ook genoemd omdat hij meerdere keren in Kigali
werd geseind. Hij is vooral bekend voor schendingen van het wapen- en petroleumembargo tegen UNITA en is sinds jaren in Zuid-Afrika gevestigd. Er is geen nauwkeurige informatie over zijn betrokkenheid bij de wapenhandel naar Congo.
Dan is er nog de beruchte Jacques Monsieur, de spilfiguur in een ruilovereenkomst tussen de DRC en Iran die werd gesloten in 1999. Iraans "militair materieel" zou worden geruild tegen Congolese "grondstoffen", misschien uranium en coltan. Het akkoord is nooit uitgevoerd.
Monsieur staat op het punt door Turkije te worden uitgeleverd. Lemaire, De Smet en Rossignol wonen in het buitenland. Andere handelaars, zoals Geza Mezösy, blijven verwikkeld in een strijd met justitie. Nog anderen, zoals Marty Cappiau, werden met kogels doorzeefd.
De wapenhandelaars, Belgen en anderen, moeten met weemoed terugdenken aan de gouden jaren toen hun activiteiten werden toegedekt door de westerse
inlichtingendiensten. In de jaren 90 zijn nieuwe tendensen ontstaan in de wapenhandel en de bestrijding ervan. Na het einde van de Koude Oorlog en de Balkanoorlog hebben de wapenhandelaars zich gestort op de Afrikaanse markt, die gekenmerkt wordt door een toenemend aantal conflicten. Die zijn meestal intern en gericht op de controle van de natuurlijke rijkdommen. Deze conflicten hebben niet de geostrategische draagwijdte van vroegere conflicten en de wapenhandelaars zijn niet langer de volgzame tussenpersonen voor het geheime beleid van de grote westerse machten. Ze werken steeds meer voor eigen rekening waarbij ze enkel door winstoogmerken worden gedreven. In sommige gevallen gaan hun activiteiten in tegen de belangen van hun vaderland. Soms dreigen ze uit de biecht te klappen over hun
geldschieters, zoals Jacques Monsieur over Elf. Ze worden steeds hinderlijker en dit verklaart volgens mij het groeiend aantal onderzoeken, aanhoudingsbevelen, inhechtenisnemingen en gerechtszaken tegen hen. Het verklaart ook voor een deel waarom internationale instellingen, zoals de VN, de jongste jaren initiatieven hebben genomen tegen de wapenhandel.
Met het einde van de straffeloosheid krijgen we ook een duidelijker zicht op de wettelijke en administratieve gebreken waarvan deze handelaars gretig gebruik maken.
We stellen de Belgische overheid verschillende maatregelen voor die de activiteiten van deze `handelaars in de dood' moeten bemoeilijken.
Ik overloop vlug de
aanbevelingen van het GRIP over dit onderwerp.
Ten eerste verheugt het GRIP zich erover dat vorige week een wet werd goedgekeurd die komaf maakt met het extraterritorialiteitsprincipe waardoor de handelaars te vaak aan gerechtelijke vervolging zijn ontsnapt. Een Belg of een vreemdeling met banden met België zal vanaf nu kunnen worden vervolgd voor wapenhandel, ook al heeft hij geen enkel misdrijf gepleegd op Belgisch grondgebied. Dit is een belangrijke stap vooruit die hopelijk door andere landen wordt gevolgd.
We hebben vastgesteld dat heel wat wapentransporten mogelijk waren omdat de end user-certificaten vervalst waren of verkeerdelijk werden uitgereikt, bijvoorbeeld door een ambassadeur. We stellen
voor dat dit certificaat onvervalsbaar wordt gemaakt en dat duidelijk wordt vastgelegd wie het mag ondertekenen - bijvoorbeeld de ministers van Defensie of Binnenlandse Zaken van het aankoopland.
Het formulier moet ook worden gestandaardiseerd, in eerste instantie binnen de Europese Unie, teneinde het werk van de douanediensten te vergemakkelijken. Na de export moet regelmatig controle worden uitgeoefend om er zeker van te zijn dat de wapens niet terug worden geëxporteerd. Deze taak moet worden verricht door speciaal daartoe aangesteld gekwalificeerd personeel van de Belgische ambassades in de aankooplanden.
In de Europese Unie moet België meer druk uitoefenen opdat de lidstaten en ook de
kandidaat-lidstaten geen leveringen zouden doen die ingaan tegen de gedragscode die de Europese Unie heeft vastgelegd. Sommige kandidaat-lidstaten zoals Bulgarije en Slowakije behoren tot de voornaamste exporteurs naar de protagonisten in de Afrikaanse conflicten, en vooral het Congolese.
Op lange termijn en op internationaal vlak moeten wapens bij de productie op basis van internationale normen worden gemarkeerd en bij elke uitvoer of verandering van eigenaar worden geregistreerd. Zo kan men de wapens blijven volgen en kan doeltreffender worden opgetreden tegen illegale handel en tegen de personen die ervoor verantwoordelijk zijn. Dit gaat de bevoegdheid van de Belgische overheid ver te buiten, maar dergelijke maatregelen zullen bijdragen tot een
betere controle op de bewegingen van wapens en tot het terugdringen van hun verspreiding, die steeds chaotischer en dodelijker wordt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik dank de heer Berghezan voor zijn zeer goed gedocumenteerde uiteenzetting. Internationaal wordt hij trouwens ook herhaaldelijk geciteerd en ik verwijs hierbij naar het boek Genocide and Covert Operations in Africa 1993-1999 van Wayne Madsen die we al vaker hebben geciteerd.
Met mijn eerste vraag wil ik aansluiten bij het einde van de uiteenzetting, namelijk bij de situatie in Oostende. Ik woon in die streek en weet dat de meeste van die piloten aan de bar van hotel Ter Streep kunnen worden aangetroffen. Dat is een gemakkelijke manier om een en ander te weten komen over illegale wapenhandel. In verband met illegale wapenhandel is behalve Oostende ook Gosselies in
het verleden herhaaldelijk ter sprake gekomen. Dat Viktor Bout vanuit Oostende zelfs aan de Taliban leverde staat eveneens vast. Het valt dan ook moeilijk te begrijpen dat zijn kompaan, Sanjivan Ruprah, een paar weken geleden op borgtocht werd vrijgelaten, terwijl Viktor Bout, tegen wie een aanhoudingsmandaat is uitgevaardigd, onbezorgd in Rusland zit. Wat denkt u daarover?
In Oostende vinden we geregeld nog andere mensen terug, Belgen en niet-Belgen, Jacques Kiki Lemaire, die zich nu kalm houdt, Mark Adriaenssens, de Amerikaanse gebroeders Tokoph, Ronnie Rossignol, Ronald De Smet, Jacques Monsieur en de Fransman Michel-Victor Thomas, allemaal schimmige figuren die nog altijd bezig zijn met dezelfde zaken. Ook een aantal vliegtuigmaatschappijen zijn in
Oostende goed bekend: Trans Air Cargo, Air Cess, Seagreen, Aero Zambia, TAN Group, Occidental Airlines enzovoort. Gelukkig is er op dit vlak nu een wetgeving die hopelijk zeer binnenkort kan worden toegepast. We kennen massa's namen en feiten, maar in België werd nog geen enkele aanhouding gedaan. Hoe komt dat volgens u? Er is natuurlijk de extraterritorialiteit en het probleem is ook dat onder de nieuwe wapenwet niets meer kan worden gedaan aan feiten uit de periode van 1995 tot vandaag.
Ik verwijs hierbij ook naar de schimmige rol van de douaneagentschappen. Naast het Brusselse Demavia dat werd vernoemd, zijn er nog andere. In Oostende is er de heel bekende firma Van Paemel. Deze firma's vormen de link tussen de wapenhandelaars en de maatschappijen. U
weet zeer goed dat dit allemaal stukjes van een heel netwerk zijn en dat de ene vaak niets van de andere af weet. De zaakjes worden heel vaak door de douanemaatschappijen geregeld. Zij kennen heel goed de douaniers, zijn ter plaatse en kennen de gaten in de wetgeving. Daar helpt geen enkele deontologische code tegen.
Het zou me genoegen doen als het Grip-onderzoek zou worden uitgebreid tot het douaneagentschap en de Belgische wetgeving die daarop van toepassing is. Dat kan in het kader van de bestaande douanewetgeving. Het zou ook goed zijn als we, eventueel achter gesloten deuren, nog meer gegevens kunnen krijgen over bepaalde daden of firma's die voor vervolging vatbaar zijn.
Ik heb niets horen zeggen over New Lachaussée, over FN in Turkije of Eldoret. Ik heb hier een recente studie van het Vlaamse netwerk Lichte Wapens, Licence production of arms, waarin een heel verhaal wordt gewijd aan de licenties. België is verantwoordelijk voor de uitvoer van munitie en wapens onder licentie vanuit Kenia via Eldoret. Daarover krijgen we
graag meer gegevens.
Kunt u meer zeggen over de Belgische wapenhandelaars en de manier waarop ze hun witwaspraktijken, eventueel met diamanten via Antwerpen, uitvoeren? Ook daar zijn er gaten in de Europese wetgeving. Het blijkt immers nog altijd mogelijk om via back-to-back-leningen of een aantal andere systemen allerlei handelingen wit te wassen.
Ik had ook nog graag iets vernomen over de wapenleveringen aan de Huturebellen in oktober 1996 door mevrouw Aziza Kulsum, die hier al werd verhoord, en ook door de heer Georges Forrest die, volgens een rapport van Human Rights Watch van 8 december 1997, op 19 oktober 1996 wapens zou hebben geleverd aan de militairen op het vliegveld van
Burundi. De heer Forrest heeft tegen de auteur van het rapport een proces ingespannen. We moeten er dus voor opletten mensen te beschuldigen op grond van valse gegevens.
U sprak over Burundi en over het feit dat Centraal-Afrika door wapens wordt overspoeld. In het rapport van 24 mei 2002 van de International Crisis Group lezen we dat 12 miljoen US dollar uit het Stabesi-fonds dat voor landbouw is bedoeld, werd aangewend voor de aankoop van 6 gevechtshelikopters MI-24 en stalinorgels Katyusha. Er staat ook in dat dit materiaal sinds november gebruikt wordt in coördinatie met het Rwandese Patriottisch Front. Dit rapport wordt bevestigd door Agence France-Presse en door Reuter. Het zal dus wetenschappelijk wel aanvaardbaar zijn.
Het vermeldt het gebruik op 2 maart 2002 van toxische gassen in dorpen rond Bujumbura. Ook in Oost-Congo zou volgens het AFP en Reuter op 15 december het Rwandese leger napalm hebben gedropt op het dorpje Ninja.
De helikopters zouden door Oost-Europeanen zijn bemand. Dat verband bleek ook uit het incident op 16 januari en bij een auto-ongeval waarbij de Zuid-Afrikaanse veiligheidszending was betrokken. Daarbij kwam de Russische vliegtuiginstructeur om het leven. Burundi heeft, zoals Rwanda, geen militaire samenwerking met het Oostblok. Het gaat hier steeds duidelijker om huurlingen. In de Burundese overgangsregering zit de Belg met dubbele nationaliteit Makyazikimana-Mathias Hitimana als minister van mijnbouw en energie. Dat is een bekend wapenhandelaar. In het licht van de slaagkansen van een vredesproces verontrust ons dat.
Kunt u ons meer vertellen over de Europese wapenleveringen? Zijn er ook Belgen bij betrokken? Hebt u weet van
recrutering van huurlingen? Zijn ook daar Belgen bij betrokken? U verwees naar het MPRI. Dat kennen we, maar dat zit waarschijnlijk niet in het gebied waarover we het hebben. We kennen ook IDAS, een Belgisch-Nederlandse huurlingenorganisatie, en een Luikse firma die zeer low profile werken maar nog altijd niet zijn opgeheven. Hebt u daar meer gegevens over? Wat weet u over het gebruik en de herkomst van toxische gassen in de regio? Er wordt gewag gemaakt van Ethiopische en Eritrese huurlingen. Weet u ook daar meer over?
België heeft volgens het officieel rapport in 1999 voor bijna twee miljard wapens geleverd in centraal-, zuidelijk en oostelijk Afrika. Ook aan Zuid-Afrika en Zimbabwe, de doorvoerhaven naar de RDC, werd geleverd. Hebt u daar meer
gegevens over?
U deed uitspraken over Rautenbach en Bredenkamp, de mensen van Gécamines, die deze wapens aan de RDC zouden hebben geleverd. Dat werpt een heel ander licht op de problematiek Gécamines-Forrest. In hoeverre zijn Belgen in de streek of hier, die een invloed wensen uit te oefenen op de situatie in Congo, betrokken bij dit oorlogsspel? Het is voor de commissie heel belangrijk te weten wie achter deze oorlogseconomie zit en waarom dit zo is.
De heer Marcel Colla (SP.A). - In verband met de RDC vermeldde u op een bepaald ogenblik China en Noord-Korea, telkens in de context van een ruil tussen wapentransport en mijnontginning.
Daar raken we de kern van ons probleem: de relatie tussen de financiering van een oorlogssituatie en het uitverkopen van natuurlijke rijkdommen en dus het verarmen van het land en de staat. Zijn er nog andere landen in dezelfde situatie? China, Noord-Korea, Israël? We krijgen ook graag zoveel mogelijk concrete informatie over de bronnen: de wapentransporten, de geldhoeveelheden, de mijnontginningen. Waar komen we te weten welke de voorwaarden zijn van de contracten voor mijnontginning? Zijn die ook een koopje?
We hebben het hier al gehad over het monopolie op de diamantexport dat vader Kabila gaf aan een bedrijf in Tel Aviv. Spreken wij over hetzelfde? Welke band is er met de opleiding en feitelijke ondersteuning van de
oorlogssituatie?
Wat weet u over de relatie tussen de rechterhand van Mugabe, Gécamines en de wapentransporten, opnieuw in het licht van de tegenprestaties op het vlak van mijnontginning of export van natuurlijke rijkdommen?
De heer Georges Berghezan. - Mijn uiteenzetting was een samenvatting van de studie die door het GRIP zal worden gepubliceerd. Alle bronnen worden in de voetnoten vermeld. Als u dat vraagt, kan ik mijn bronnen meedelen.
De heer Maertens is goed geïnformeerd. Ik heb de indruk dat de rol van Oostende in de wapenhandel sinds 1997 sterk afneemt. Voordien was het, althans in Europa, een van de belangrijkste centra van de wapenhandel.
U heeft bepaalde ondernemingen genoemd. TAN Group, dat van Viktor Bout afhangt, is niet meer in Oostende gevestigd. Occidental Airlines, het bedrijf van Rossignol heeft misschien nog een adres in Oostende, maar niet meer op de
luchthaven. Blijkbaar heeft Rossignol geen activiteiten meer in Oostende want hij schijnt momenteel in Bratislava gevestigd te zijn. Uit andere informatie blijkt dat hij naar Gosselies zou zijn verhuisd; dit moet nog worden onderzocht. We hebben over Gosselies horen spreken, maar al die beschuldigingen hebben niet veel concreets opgeleverd. De rol van Forrest, van Gécamines, van New La Chaussée is een probleem. De heer Forrest neemt extreme voorzorgsmaatregelen opdat zijn illegale zaken niet aan het licht zouden komen. Human Rights Watch heeft zijn beschuldigingen tegen hem onder de dreiging van een proces moeten intrekken. De Franse vertaling van dit dossier door het GRIP werd echter niet gecensureerd.
Forrest is in de
mijnen rond Lubumbashi actief. Hij is voorzitter of directeur van wapenonderneming in het Luikse en er zijn veel verbanden tussen Gécamines en wapendeals via Zimbabwe. Men kan zich moeilijk inbeelden dat Forrest helemaal niet betrokken zou zijn bij de wapenhandel in Congo.
Het probleem is dat we geen bewijs hebben. Ik heb gezocht, maar net als anderen heb ik niets gevonden. Misschien lukt het ooit...
De lokale fabrieken die werden onderzocht, beschikten voornamelijk over Chinese licenties. We zouden echter ook kunnen nagaan wat New La Chaussée in andere delen van de wereld doet of wat er gebeurt met de licentie van FN in Kenia. Ondanks onze vermoedens hebben we tot op heden nog niet kunnen
vaststellen dat munitie werd geleverd aan het Afrika van de Grote Meren.
Ik heb het rapport van het ICG waarnaar u verwijst, niet gelezen, maar het ziet er interessant uit. Ik heb geen informatie over het gebruik van gifgas of napalm. De vraag rijst ook of de vele buitenlanders die bij het conflict in Congo betrokken zijn niet door een onderneming zijn gerekruteerd, maar dat heb ik niet nader onderzocht evenmin als de band met de financiële wereld. Al die deals en wapenaankopen gaan via banken en ik moet erkennen dat ik me nog niet met dit aspect van de zaak heb bezig gehouden.
Wat het Israëlische diamantbedrijf IDI betreft lijkt het erop dat het contract geen militair gevolg had, ook al werd erin melding gemaakt van de uitrusting van het Congolese leger. Kinshasa heeft het monopolie dat aan IDI was toegekend doorbroken omdat het er geen militair voordeel uit haalde. Blijkbaar werd de zaak ergens in Israël geblokkeerd, maar ik weet niet op welk niveau.
Ik geef toe dat ik van veel dingen niets afweet. Het zou interessant zijn om een bezoek te brengen aan het hotel waarover u het had, maar ik denk dat de gouden jaren van de luchthaven van Oostende voorbij is en dat de handelaars andere oorden hebben opgezocht.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik veronderstel dan ook dat u geen gegevens hebt over de rol van douaneagentschappen zoals Demavia en Van Paemel.
Ik ben het ermee eens dat de gouden tijd voor Oostende al een drietal jaar voorbij is, maar ons onderzoek start in 1995. De rol van Oostende kan dus heel duidelijk in ons onderzoek worden opgenomen. Ook de namen van de betrokkenen van Belgische origine moeten worden genoteerd om een overzicht te krijgen van het `wie is wie' van de wapenhandel.
Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag waarom er niemand is aangehouden en dat, integendeel, onder meer Sanjivan Ruprah op een borgtocht van een prikje werd vrijgelaten. Heeft dat te maken met de
wijzigingen in de wapenwet die nog niet toepasbaar zijn, of zijn er nog andere redenen?
De heer Georges Berghezan. - Ik wist zelfs niet dat Ruprah vrijgelaten was, maar ik herinner mij dat bij zijn arrestatie als verklaring voor zijn aanwezigheid in België onder meer werd gezegd dat hij contact opnam met de Amerikaanse overheid teneinde van kamp te veranderen. Waarschijnlijk voelde hij dat de wind aan het draaien was en besliste hij om partij te kiezen voor de sterkste. Dat kan zijn vrijlating door de Belgische overheid verklaren, tenzij men onvoldoende tenlasteleggingen gevonden had om hem nog langer in de gevangenis te houden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Uit goede bron heb ik vernomen dat het feit dat hij het met de Amerikanen op een akkoordje wou gooien niet de echte reden is. De grote reden is dat men hem heeft moeten vrijlaten omdat er onvoldoende materiële bewijzen waren om hem nog verder in hechtenis te nemen. Het heeft niets te maken met zijn uitreisverbod of omdat hij een aantal keren naar Washington is geweest. Dat is precies het probleem, we kennen al deze namen en er zijn een massa rapporten, maar we hebben geen materiële bewijzen. Het enige wat tegen Sanjivan Ruprah kon worden ingebracht waren verdachte transacties die aan het gerecht werden doorgespeeld. Maar ook die waren onvoldoende om de man in hechtenis te houden.
De vraag is of we met al degenen die met de wapenhandel bezig zijn niet op het verkeerde spoor zitten en of we ons niet moeten toespitsen op bewijsbare, financiële transacties en witwaspraktijken. Maffialeden moeten op grond van materiële bewijzen in hechtenis worden genomen en veroordeeld. Dat is nog niet gebeurd. Er zijn tot hiertoe enkele mindere goden opgesloten waaronder Samih Ossaily en twee van zijn spitsbroeders. We mogen ons echter niet beperken tot de kleine garnalen. De grote wapenhandelaars die nog altijd van het Belgisch financieel circuit gebruik maken moeten voor de rechter worden gebracht. We weten dat Oostende de draaischijf was voor de doorvoer, maar we kunnen niet zeggen wat er moet gebeuren. Dat is zeer frustrerend. U deed een aantal
aanbevelingen voor de Belgische regering, maar dat is te weinig. De wapenwet is al veranderd. We moeten nog meer aanwijzingen krijgen om onze wet verder te kunnen aanpassen, zodat we deze maffia de pas kunnen afsnijden.
De voorzitter. - Er zijn duizenden mogelijkheden om geld ongemerkt de wereld rond te sturen. Zolang er geen internationale regeling is voor de fiscale paradijzen zullen we er nooit in slagen om de transacties te achterhalen. Het gaat om mensen die een massa geld verdienen met moreel verwerpelijke zaken. Ze kunnen dat geld zonder probleem elders in de wereld investeren.
Op het niveau van de Belgische Staat kan je dit soort dingen niet beletten. Ik heb gisteren tijdens een beperkte vergadering van het bureau al uitgelegd hoe die handelingen legaal mogelijk zijn. Dat gebeurt nu niet meer via Luxemburg, omdat dat land zijn positie binnen de EU wil handhaven en meer meegaand is geworden dan in het verleden. Er zijn echter nog andere landen die dichtbij liggen waarlangs transacties kunnen worden gedaan. Ik noem Zwitserland waar het bankgeheim zeer strikt is, tenzij het om illegale praktijken gaat en dan moet men nog met heel goede bewijzen naar voren komen om de middelen vrij te kunnen maken. Er zijn nog vele andere gemakkelijke kanalen binnen Europa alleen al. Ik spreek dan nog niet over het Midden-Oosten en de eilanden in Azië die
dit soort transacties mogelijk maken. Op dat vlak staan we dus zeer zwak en hebben we geen wetgeving die ons toelaat zonder internationale afspraken internationaal te opereren. Bovenal willen de VS dit niet. Dat is al herhaaldelijk gebleken.
Uw redenering is dus juist, maar zolang die financiële transacties niet kunnen worden aangetoond, staan we erg zwak. De betrokkenen hebben immers ook adressen op die eilanden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik kan daarmee akkoord gaan, maar dat is geen reden om niet te proberen zo goed mogelijk voor onze deur te vegen. Wij kregen ooit het fiscaal plan Diamantsector. We weten dat er een aangifteplicht voor diamanten bij de Antwerpse banken bestaat. Als onze commissie in de wetgeving een aantal verbeteringen kan aanbrengen, zou dat een voorbeeld zijn voor andere Europese landen die dan samen met ons de maffia kunnen bestrijden. De fiscale paradijzen zullen vroeg of laat verdwijnen. Er moet ergens worden begonnen. Het zou me verheugen mocht deze commissie daartoe een aanzet geven.
De heer Georges Berghezan. - Het is toch onbegrijpelijk dat Ruprah naar Brussel kon komen, dat hij in Kisangani en Washington geweest is, enzovoort. Deze man stond immers op een zwarte lijst van de VN die had moeten verhinderen dat hij Liberia verliet.
U vraagt hoe de wapenhandel moet worden aangepakt. De beste aanpak bestaat er volgens mij in dat méér middelen worden ingezet. Ik denk bijvoorbeeld aan het screenen van de banksector en de financiële transfers, maar dat vereist natuurlijk een internationale coördinatie. Ook de fysieke controles aan de douane zijn belangrijk. Sommige moderne instrumenten zoals scanners kunnen het werk van de douaniers vergemakkelijken.
Zoals blijkt uit mijn betoog komen de wapens niet uit het westen. Het westen is vaak betrokken partij bij de wapentrafieken, maar de wapens komen altijd uit dezelfde landen: uit Oost-Europa of sommige Aziatische landen. We kunnen nu nochtans een enorme druk uitoefenen op de Oost-Europese landen want ze staan te springen om toe te treden tot de Europese Unie. We kunnen niet dulden dat het internationale recht met voeten getreden wordt onder het voorwendsel dat het niet goed gaat met de economie, dat er sociale problemen zijn, hoge werkloosheid, enzovoort.
Een ander middel is een betere bewaking van het luchtvervoer dat een toenemende rol speelt in de intercontinentale transacties. Deze vliegtuigen zijn geregistreerd in alle
mogelijke landen, hebben een basis in een ander land, behoren tot een maatschappij van nog een ander land. Het blijkt bovendien dat de registratie van deze vliegtuigen veranderd wordt bij de landing: er worden andere letters opgeplakt om de sporen uit te wissen, enzovoort.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De spreker wees ons op de Brusselse firma Demavia die gevestigd was op Ostend Airport, die opdracht gaf aan Aero Zambia om militair materieel naar Congo te vliegen. Het gaat om de fameuze helikopters die uiteindelijk aan de grond zijn gehouden. Hoe is het mogelijk dat een dergelijke firma nog steeds ongehinderd haar werk kan doen? Wie zit daar achter? Welke financiële circuits zijn daar aan het werk? Hebt u meer gegevens over deze zogezegd gerespecteerde firma. Hoe geraakt zo'n firma verstrikt in dergelijke illegale wapentransacties? Ofwel weet ze niet waar ze mee bezig is, ofwel weet ze dat zeer goed.
De heer Georges Berghezan. - Het is een goede suggestie om aandacht te schenken aan die maatschappij. Ik heb de informatie gewoon genoteerd. Ik denk dat de wapens bestemd waren voor Kinshasa en niet voor Zambia. Ze waren officieel bestemd voor een burgerbedrijf, Air Katanga. Ik zou mijn werk kunnen voortzetten en uitzoeken wat die maatschappij is, wat ze gewoonlijk exporteert, enzovoort. Ik heb u alle informatie gegeven waarover ik beschik.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het gaat over Aero Zambia, de firma van de gebroeders Tokoph die in de VS verblijven.
De heer Georges Berghezan. - De Verenigde Staten blijven zich merkwaardig gedragen. Zo is er het geval van de bekende Franse wapenhandelaar die werd genoemd in de enorme wapenhandel van president Carlos Menem naar Ecuador en Kroatië. Hoewel de Argentijnse overheid een aanhoudingsbevel had gestuurd naar Interpol, heeft die man jarenlang in Florida gewoond en werd hij pas bij een reis naar Zwitserland gearresteerd. Er is altijd bescherming, en niet alleen van Amerikaanse onderdanen. Hier gaat het om een Fransman die in de VS woont. Ik hoop dat het nieuwe klimaat dat in Europa heerst tegenover wapenhandelaars binnenkort naar de VS overwaait.
1. Importations d'armes lourdes uniquement
2. L'Angola déploie des troupes également en République du Congo (Brazzaville)
3. L'Ouganda déploie également des troupes au sud du Soudan, avec l'accord de Khartoum, afin de lutter contre la LRA
4. Le Soir (Bruxelles), 25/08/98
5. Le Soir, 20/08/98.
6. "Arms Flows to Central Africa/Great Lakes", Fact Sheet released by the Bureau of Intelligence and Research, U.S. Department of State,
novembre 1999
7. IRIN, 4/09/01
8. La Libre Belgique, 21/08/98
9. IRIN, 4/09/01.
10. La Libre Belgique, 21/08/98
11. "South Africa : a question of principle", rapport de Human Rights Watch, Vol. 12, N° 5 (A), octobre 2000
12. Le Soir, 19/10/98.
13. L'Observatoire de l'Afrique centrale n° 4 du 24/01/99, sur www.marekinc.com/, accédé en dernier en juin 1999
14. Le Soir, 10/03/99
15. "Democratic Republic of Congo : Killing Human Decency", Amnesty International, 31/05/01
16. L'0bservatoire de l'Afrique centrale n° 12 du 22/03/99
17. Central and Eastern Africa IRIN n° 661, 30/04/99 ; IRIN Update n° 681 for the Great Lakes Region, 28/05/99 ; ANB-BIA, Weekly News Issue, 3/06/99
18. IRIN, 25/11/99 et Le Monde,
3/12/99
19. Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 167, op. cit.
20. Jane's Defence Weekly, 24/11/99 et SIPRI Yearbook 2001, Oxford University Press, 2001, p. 370
21. La Libre Belgique, 31/05/00
22. La Libre Belgique, 9/06/00
23. Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique
du Congo, § 150 et 151, op. cit. et Additif au Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 67, ONU, S/2001/1072, 13/11/01
24. The Mail & Guardian (Johannesburg), 28/08/98
25. AFP, 26/04/00
26. L'Observatoire de l'Afrique centrale, NCN, "A Special Report", 7/08/99 et "Democratic Republic of Congo : Killing Human Decency", op. cit.
27. Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres
richesses de la République démocratique du Congo, ONU, 12/04/01
28. International Herald Tribune, 5/08/99
29. Le Potentiel (Kinshasa), 24/05/01
30. Sapa-AFP, 30/04/02
31. The Financial Gazette (Harare), 28/03/01
32. Le Soir, 25/11/99
33. Jane's International Defence Review, août 1998
34. The Namibian/Misa, 18/11/98, in Electronic Mail & Guardian, 18/11/98
35. "Arms Flows to Central Africa/Great Lakes", op. cit.
36. ANB-BIA, Weekly Issue, 15/04/99
37. The Mail & Guardian, 15/01/99
38. "Democratic Republic of Congo : Killing Human Decency", op. cit.
39. "IRIN Special Report on the regional implications of South Africa's general elections", 31/05/99
40. "South Africa : a question of principle", op. cit.
41. Africa Confidential, Vol 41 Number 4,
18/02/00
42. "Democratic Republic of Congo : Killing Human Decency", op. cit.
43. Foreign Military Training Report FY 1999 and 2000, sur le site du Département d'Etat www.state.gov/, accédé en dernier le 31/05/02
44. The Guardian, 15/04/00
45. IRIN Southern Africa Weekly Report n° 19, 14/05/99 et International Herald Tribune, 5/08/99
46. IRIN, 22/07/99
47. "Les liens troubles de la ZDI", La lettre de l'océan indien n° 994, 27/04/02
48. Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 121, op. cit.
49. BBC, 30/03/99
50. IRIN, 1/05/01
51. APIC, Angola : Peace Monitor, V, 8, 2/05/99
52. Le Soir, 29/08/98
53. ANB-BIA, Weekly Issue
du 20/05/99, citant CNN, 15/05/99
54. "South Africa : a question of principle", op. cit.
55. Mail & Guardian, 28/08/98
56. AFP, 10/12/98
57. Voice of America, 25/10/00
58. Foreign Military Training Report FY 1999 and 2000, op. cit.
59. "All the Presidents' Men", Global Witness, 25/03/02
60. "Report Alleges US Role in Angola Arms-for-Oil Scandal",Wayne Madsen, 17/05/02, sur le site Internet de
CorpWatch, http://www.corpwatch.org/issues/PID.jsp?articleid=2576 (accédé en dernier le 27/05/02)
61. IRIN, 28/02/01
62. La Lettre du Continent n° 379, 28/06/01
63. SIPRI Yearbook 2001, p. 364, op. cit.
64. IRIN, 11/09/01
65. IRIN, 22/07/99
66. Première évaluation des groupes
armés opérant dans la République démocratique du Congo, ONU, S/2002/341, 5/04/02
67. Ibid.
68. IRIN, 1/02/00
69. Additif au Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 58 et 136, op. cit.
70. BBC News, 9/01/02
71. souvent appelé également Forces démocratiques alliées
72. Première évaluation des groupes armés opérant dans la République démocratique du Congo, op. cit.
73. Le Soir, 16/05/02
74. IRIN, 30/04/01
75. Première évaluation des groupes armés opérant dans la République démocratique du Congo, op. cit.
76. IRIN, 29/06/01
77. témoignage recueilli auprès d'un responsable d'ONG à Uvira le 23/03/02
78. Additif au Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 133, op. cit.
79. témoignages recueillis auprès de responsables d'ONG et de la MONUC à Bukavu et Uvira en mars 2002
80. pour plus de détails, voir "La guerre du Congo-Kinshasa", Georges Berghezan et Félix Nkundabagenzi, Rapport du GRIP n° 99/2, 1999
81. Le Soir, 24/11/98
82. L'Observatoire de l'Afrique centrale, n° 4
du 24/01/98
83. De Morgen, 10/10/98
84. Le Soir, 19/10/98
85. International Herald Tribune, 21/09/00
86. Le Soir, 10/08/98 et 31/10/98
87. The Sunday Times, 10/01/99
88. The Guardian, 15/04/00
89. voir la section consacrée à Ronald De Smet dans le chapitre sur les trafiquants belges du présent ouvrage
90. Rapport du
Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 192, op. cit.
91. Le Vif/L'Express, 22/02/02
92. Air & Cosmos, Aviation Magazine International n° 1721, 22/10/99
93. Additif au Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 113 et 116, op. cit.
94. Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources
naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 143, op. cit.
95. La Lettre du Continent, n° 386, 25/10/01
96. IRIN Central and Southern Africa Weekly Round-up 8-14/05/99 et IRIN Update n° 680 for Central and Eastern Africa, 27/05/99
97. Rapport du Groupe d'experts chargé d'étudier les violations des sanctions imposées par le Conseil de sécurité à l'UNITA, ONU, 10/03/00, S/2000/203
98. Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles
et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 146, op. cit.
99. Le Monde, 3/12/99
100. Le Soir, 16/05/02
101. REC-Info (bulletin du Réseau européen Congo, Bruxelles) n° 4, 1/04/02, citant "Justice Plus, Bunia, 27/02/02"
102. Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 111, op. cit.
103. Le Soir, 25/08/98
104. "South Africa : a question of principle", op. cit.
105. Air & Cosmos, Aviation Magazine International, op. cit. et dépêche de Crespo Sebunya (Ouganda), diffusée par ANB-BIA, bulletin hebdomadaire du 18/03/99
106. L'Observatoire de l'Afrique centrale, n° 7, 15/02/99
107. Le Soir, 13/08/98
108. Air & Cosmos, Aviation Magazine International, op. cit.
109. La Libre Belgique, 7/11/01
110. Rapport du Groupe d'experts chargé d'étudier les violations des sanctions imposées par le Conseil de sécurité à l'UNITA, ONU, 10/03/00, S/2000/203
111. Ibid.
112. International Herald Tribune, 15/07/98
113. DOD News Briefing Thursday, August 6, 1998, sur le site du Pentagone www.defenselink.mil/ accédé en dernier le 31/05/02
114. Prepared Testimony and Statement for the
Record of Wayne Madsen, Author, "Genocide and Covert Operations in Africa 1993-1999", Investigative Journalist On: "Suffering and Despair: Humanitarian Crisis in the Congo" Before the Subcommittee on International Operations and Human Rights Committee on International Relations United States House of Representatives Washington, DC, 17/07/01, sur le site du Congrès américain www.house.gov/, accédé en dernier le 31/05/02
115. The Washington Post, 14/07/98 et Sapa-AFP, 2/11/98
116. DOD News Briefing Thursday, August 6, 1998, op.
cit.
117. Prepared Testimony and Statement for the Record of Wayne Madsen, op. cit.
118. Le Soir, 19/09/98
119. Foreign Military Training Report FY 1999 and 2000, op. cit.
120. "Les Tutsi, Gendarmes des Américains en Afrique", Londende Lokenge, sur www.congoonline.com/, accédé en dernier le 31/05/02
121. Prepared Testimony of Wayne Madsen, transcription des actes du forum "Money Out Of Africa" organisé par la membre du Congrès
Cynthia McKinney à Washington le 6/04/01, sur le site www.fromthewilderness.com/, accédé en dernier le 31/05/02 ; New African, septembre 2001
122. AfroAmerica Network (USA), 25/01/01
123. La Lettre du Continent n° 386, 25/10/01
124. The Kigali Government and its Allies in International Criminal Cartels Are Sowing Death and Destruction in the African Great Lakes Region, Emmanuel Nyemera, RDR, Montreal, 15/02/02
125. The Newswire, 17/06/99, bulletin sur Internet de « The Conventional
Arms Transfer Project », édité par le « Council for a Livable World »
126. communiqué de presse de Northrop Grumman du 9/05/00, sur le site de la firme : http://www.northgrum.com/news/news_releases/0500-72_Rwanda_radar.html (accédé en dernier le 29/05/02)
127. AfroAmerica Network (USA), 25/01/01
128. IRIN, 1/09/00
129. AfroAmerica Network, 4/12/99
130.
Dépêche de Crespo Sebunya (Ouganda), diffusée par ANB-BIA, bulletin hebdomadaire du 18/03/99
131. REC-Info (bulletin du Réseau européen Congo, Bruxelles) n° 4, 1/04/02, citant des "sources locales 27/03/02" ; également déclarations à l'auteur d'un responsable de l'ambassade belge à Bujumbura le 2/04/02 et divers témoignages de responsables d'ONG de Bukavu et d'Uvira recueillis fin mars 2002
132. International Herald Tribune, 20/03/01
133. AFP 27/02/02
134. Jane's International Defence
Review, août 1998
135. NewAfrican, janvier 1999
136. The Nation ( Nairobi), 13/08/01
137. IRIN Update n° 640 for Central and Eastern Africa du 30/03/99, citant The East African Weekly (Nairobi) du 29/03/99
138. Africa News Online, 17/12/98
139. "Arms Flows to Central Africa/Great Lakes", Fact Sheet released by the Bureau of Intelligence and Research, U.S. Department of State, novembre 1999
140. Air & Cosmos, Aviation Magazine
International, op. cit.
141. New Vision, 4/01/02
142. dépêche de Crespo Sebunya (Ouganda), diffusée par ANB-BIA, bulletin hebdomadaire du 18/03/99
143. Air & Cosmos, Aviation Magazine International, op. cit.
144. New Vision 4/01/02 et dépêche de Crespo Sebunya, op. cit.
145. New Vision 4/01/02
146. Mail & Guardian (Johannesburg), 28/08/98 et The Namibian (Windhoek), 4/09/98
147. Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, § 116, op. cit.
148. IRIN, 5/04/02, New Vision, 15/04/02 et BBC, 6/05/02
149. Democratic Republic of Congo : Killing Human Decency, Amnesty International, 31/05/01
150. Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo, op. cit.
151. Ibid., § 74
152. New Vision 16/02/02 et IRIN, 18/02/02
153. New Vision, 18 et 23/01/02
154. NewAfrican, janvier 1999
155. Foreign Military Training Report FY 1999 and 2000, op. cit.
156. New Vision, 24/01/02, 25 et 27/04/02
157. Sunday Monitor (Kampala), 14/10/01
158. Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du
Congo, § 123, op. cit.
159. The Post (Kampala), 2/02/99
160. IRIN Update n° 610 for Central and Eastern Africa du 16/02/99
161. BBC News, 9/01/02
162. New Vision/Africa News Service, 7/12/99
163. La Libre Belgique, 15/05/01
164. Africa Mining Intelligence (édition française), n° 25, 7/11/01
165. déclarations à l'auteur d'un responsable militaire de
l'ambassade de Belgique à Bujumbura le 2/04/02
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik herinner u eraan dat deze bijzondere commissie bevoegd is voor alle onderzoeksmaatregelen zoals omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
Een valse getuigenis is strafbaar met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Bovendien kan u gedurende een periode van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar worden ontzet uit uw politieke rechten.
Ik wijs u erop dat u het recht heeft om geen verklaringen af te leggen indien u meent dat die later tegen u zouden kunnen worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke vervolging. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 14, §3, littera g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, alsook door artikel 8, laatste lid van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Ik vraag u om de volgende eed af te leggen:
"Ik zweer de gehele waarheid te zeggen en niets dan de waarheid."
De heer Étienne Denis legt de eed af.
De heer Étienne Denis. - Mijnheer de voorzitter, met uw goedvinden zal ik me eerst voorstellen.
Mijn naam is Étienne Denis. Ik heb gestudeerd aan de Universiteit van Leuven. Ik ben doctor in de wetenschappen en ik ben mijn loopbaan begonnen bij Gécamines, meer bepaald bij het toenmalige Gécomines dat op 1 januari 1967 werd opgericht met de genationaliseerde Congolese activa van Union Minière. Ik heb vijf jaar in Katanga gewerkt en dan ben ik teruggekeerd naar België en naar de groep Union Minière, die inmiddels Umicore heet. Sinds 1997 bekleed ik de functie van gedelegeerd bestuurder bij Sibeka, een filiaal dat voor 80% in handen is van Umicore en voor
20% van De Beers. Zoals u weet, heeft Sibeka een deelneming van 20% in de MIBA, een bedrijf dat diamanten produceert in Congo.
Ik ben bereid om op uw vragen te antwoorden.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Kunt u ons een overzicht bezorgen van uw belangen in Congo vandaag, van de industriële activiteiten die u er ontplooit, van uw deelnemingen in andere bedrijven, van uw joint ventures en van uw gewicht in die joint ventures?
Het zou interessant zijn mocht u ons van dat alles een synthese bezorgen, want wij geraken er soms moeilijk aan uit.
Bijkomende vraag, wie zijn uw concurrenten?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Wat zijn de belangen van uw bedrijf in de hele regio van de Grote Meren? Gelet op de dooreenlopende belangen in heel die streek is het belangrijk te weten in welke landen van die regio u aanwezig bent.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Met welke bedrijven werkt u samen op het Belgische grondgebied? Wie zijn uw gesprekspartners in Antwerpen? Welke connecties hebt u of hebben de leden van uw raad van bestuur op het Belgische niveau?
De heer Étienne Denis. - Ik zal de Umicore-groep, de toenmalige Union Minière, kort voorstellen: ons bedrijf heeft vestigingen in verschillende landen, vooral in de sector van de non-ferrometalen, maar ook in die van de advanced materials.
Onze groep is een van de wereldleiders voor de productie en de verwerking van zink. Onze fabrieken in België en in Frankrijk verwerken zinkerts dat zo wat overal ter wereld wordt gekocht, tot zink dat ofwel als dusdanig wordt gecommercialiseerd, ofwel wordt gewalst tot zink voor dakbedekking ofwel wordt verwerkt tot zinkoxiden voor de vulkanisatie in de bandenindustrie.
Wij produceren zinkpoeders bestemd voor de
fabricage van batterijen.
Wij verwerken ook koper. Onze fabriek in Olen in België is een van de grootste koperraffinaderijen ter wereld. Zij wordt bevoorraad met ruw koper van over de hele wereld. Enkele jaren gelden hebben wij in Bulgarije een smelter gekocht, een fabriek die primair koper produceert. Wij kopen koperconcentraten op de wereldmarkt - de concentraten uit Bulgarije worden ter plaatse verwerkt in voormelde fabriek. Een deel van het geproduceerde koper wordt op de internationale markt verkocht, een ander deel wordt in België geraffineerd.
Een deel van het geproduceerde koper wordt verwerkt tot Contiroddraad met een diameter van ongeveer 8 millimeter, een grondstof voor de producenten
van elektrische kabels.
De verwerking van kobalt valt ook onder onze activiteiten in de advanced materials. Wij zijn dus geen primaire kobaltproducent maar een verwerker. Daarom zijn wij ook van naam veranderd, wij bezitten geen enkele mijn meer.
Wij kopen kobaltmetaal, kobaltmijnproducten of half geraffineerde producten. Wij verwerken ze in onze fabrieken tot producten met een toegevoegde waarde, kobaltpoeders, -oxiden, -zouten, die wij op de verschillende markten verkopen.
Mijnheer Dallemagne, wij zijn een van de eerste kobaltverwerkende industrieën ter wereld, en de groep OMG is een van onze belangrijkste concurrenten.
Wij
raffineren zink in Balen in de Kempen en in Auby bij Rijsel in Frankrijk. Wij hebben ook een verwerkingseenheid in Angleur bij Luik. Koper en kobalt worden beide in Olen geraffineerd.
In Hoboken raffineren wij ook edele metalen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wat weet u over uw vervoerders?
De heer Étienne Denis. - Wij doen een beroep op maritieme transportbedrijven, op de binnenscheepvaart en op het wegvervoer. Ik zou de namen van al die transportbedrijven niet kunnen opnoemen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Welke grondstoffen betrekt u uit Congo?
De heer Étienne Denis. - Wij betrekken nauwelijks iets uit Congo. Noch het koper, noch het zink komen uit Congo. Ik zal later terugkomen op de grondstoffen die uit Congo worden ingevoerd, maar sinds enkele jaren is dat bijna niets meer. De fabriek in Hoboken raffineert edelmetalen zoals goud, zilver, palladium, platina en ook een beetje lood. Deze metalen worden hoofdzakelijk gewonnen uit `scraps' of residuen, bijvoorbeeld elektronische circuits. Ons procédé is zeer soepel zodat wij edele metalen kunnen winnen uit de meest diverse stoffen.
De activiteit `advanced materials' heeft betrekking op de productie van germanium en germaniumproducten. Wij horen bij de
wereldleiders op dat vlak. De wereldproductie van germanium beloopt ongeveer honderd ton, terwijl die voor zink tien miljoen ton bedraagt. Momenteel bevoorraden wij ons vooral in de Verenigde Staten. Wij hebben een aankoopcontract met een zinkbedrijf in Tennessee. Dat bedrijf was vroeger van ons, maar wij hebben het in 1994 verkocht. Het residu van het geraffineerde zinkerts uit Tennessee heeft een germaniumgehalte van 0,5 à 0,6%. De residuen worden onverwerkt naar België vervoerd en wij winnen er germanium uit, dat we vervolgens raffineren en tot een reeks producten met een hoge toegevoegde waarde verwerken. Wenst u dat ik wat meer vertel over het germanium en het gebruik ervan?
De voorzitter. - Dat zou interessant zijn, denk ik.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Deze commissie onderzoekt de exploitatie van de bodemrijkdommen in het gebied van de Grote Meren en meer bepaald het Belgische aandeel daarin. Langs welke weg komen germanium, goud, zilver of andere in Congo gewonnen grondstoffen terecht in uw bedrijven op het Belgische grondgebied? Wij hebben de technische aspecten van de germaniumwinning vanochtend al besproken.
Ik denk dat wij onze aandacht nu moeten toespitsen op de belangen van Umicore op Belgisch grondgebied, wel te verstaan met betrekking tot de grondstoffen uit Congo.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het lijkt me belangrijk eerst de vraag van collega Dallemagne te beantwoorden om daarna te zien welke belangen uw groep heeft in Congo en de regio van de Grote Meren, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via minderheidsparticipaties in een aantal multinationale groepen, zoals in America Mineral Fields. Nadien kunnen we dan terugkomen op het probleem van de germanium.
De heer Étienne Denis. - Wat Congo betreft, ontplooien wij momenteel geen enkele industriële activiteit in Katanga. Wij kopen alleen kobalthoudende grondstoffen op, wij kopen er geen koper-, zink-, germanium of andere metalen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Wie is de leverancier?
De heer Étienne Denis. - Jarenlang waren wij klant van Gécamines. Zoals u weet, is de productie van dat bedrijf momenteel zeer beperkt. Om die reden kopen wij niets meer van hen.
Op dit ogenblik kopen wij alleen nog heterogeniet, het kobalterts dat sinds enkele jaren artisanaal wordt gewonnen. Destijds werd het door Gécamines gewonnen. Wij kopen dus kobalthoudende ertsen van Congolese bedrijven met een uitvoervergunning.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Onze onderzoeksperiode begint in 1995. Kan de heer Denis enig licht werpen op de periode 1995-2002?
De heer Étienne Denis. - In 1995 hebben wij samen met de Forrestgroep een akkoord bedongen met Gécamines voor de exploitatie van de kleine afzetting van Kasombo, gelegen op de weg van Lumumbashi naar Kipushi.
Gécamines had toen al te kampen met zware financiële problemen en rekende erop sommige projecten te laten financieren door buitenlandse ondernemers.
Wij waren met de Forrestgroep de eersten om een dergelijk contract te sluiten. Volgens het contract bracht Gécamines de Kasombo-afzetting in, maar behield het 60% van de aandelen van de joint venture. Het samenwerkingsverband Forrest-Umicore kreeg 40% van de aandelen, maar moest in ruil
daarvoor de exploitatie van de afzetting financieren.
Wij wisten dat de levensduur van dit project de twee of drie jaar niet zou overschrijden. Het gaat immers om een kleine vindplaats met een zeer beperkte omvang.
Wij hebben de exploitatie ervan dus gefinancierd. Het contract bepaalde dat het samenwerkingsverband het erts moest winnen en het tegen betaling laten verwerken in de installaties van Gécamines. Het concentraat werd vervolgens naar de verwerkingseenheid van Likasi vervoerd. Daar werd het kobalt geraffineerd en dan verkocht aan de kopers, dit wil zeggen aan onszelf.
De opbrengst van deze verkoop werd op een rekening geplaatst, waarmee eerst de investeringen
van Umicore en Forrest werden terugbetaald. Het saldo moest na aftrek van de kosten worden verdeeld a rato van 60% voor Gécamines en 40% voor het samenwerkingsverband. Gécamines verwerkte het concentraat immers in haar installaties en werd daarvoor vergoed. Alleen de winst werd verdeeld.
Wat is er gebeurd? Dit project liep bijzonder goed. Wij waren een relatief passieve partner; de Forrestgroep beheerde het project. Wij hebben zowat 2.000 ton kobalt geproduceerd. Wij hebben die gekocht. Wij hebben de leningen terugbetaald. Wij hebben de Gécamines betaald en ook de kosten van Forrest en onszelf. Er bleef een opleg over en die werd verdeeld. Op het einde van het project waren er spijtig genoeg de gebeurtenissen van 1997 en werden
wij volledig beroofd van de inkomsten op het einde van het project. De vindplaats was echter bijna uitgeput, zodat we niet kunnen zeggen dat het project halverwege werd stopgezet. Wij hebben wat minder kobalt gewonnen dan gepland, maar het ging uiteindelijk toch om een aanzienlijke hoeveelheid.
In 1997 en 1998 heeft de Republiek afstand gedaan van sommige fabrieken aan een door de heer Rautenbach bestuurde vennootschap. Deze laatste heeft zich de voorraad aan grondstoffen toegeëigend die zich nog in de fabrieken van de Gécamines bevonden en eigenlijk van ons waren. Hij heeft ze laten verwerken, heeft ze verkocht en ons zodoende van onze inkomsten beroofd.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wat aan de roofpartijen is ontsnapt, is dan in België aangekomen?
De heer Étienne Denis. - Het grootste deel is echter in België aangekomen via Zuid-Afrika.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - In Olen dus?
De heer Étienne Denis. - Dat klopt.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Hoeveel ton was dat?
De heer Étienne Denis. - Ongeveer 1.800 à 2.000 ton.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - En u importeert dat via Antwerpen?
De heer Étienne Denis. - Dat klopt.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Hoeveel bedragen de totale investeringen, de kosten en de opleg? Ik zou graag wat meer details vernemen over de verkoop van die fabrieken aan de Congolese Staat. Wie heeft daartoe het initiatief genomen? Hoe is de heer Rautenbach ter plaatse gearriveerd?
De heer Étienne Denis. - Ik weet daar helemaal niets van. Toen de oorlog uitbrak, moest hij de belangen van Zimbabwe ter harte nemen. Men heeft altijd gezegd dat hij in Zuid-Afrika woonde en dat hij de belangen van Zimbabwe behartigde.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Alleen de privé-belangen of ook de belangen van de Staat?
De heer Étienne Denis. - Ik denk eerder de belangen van de Staat ofwel de privé-belangen van staatslieden.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Beschikt u over bijzonderheden op dat punt?
De heer Étienne Denis. - Over niet meer dan wat in de pers is verschenen.
Wij hebben ginder samen met de Forrestgroep 15 miljoen dollar geïnvesteerd. Wij hebben elk de helft voor onze rekening genomen. Het project heeft die 15 miljoen dollar opgebracht.
Vervolgens werden wij voor een aantal prestaties betaald. Beide partners moesten immers een aantal prestaties leveren. De Gécamines en de groep Forrest hebben het gros van de prestaties geleverd. De Forrestgroep heeft heel haar infrastructuur ter beschikking gesteld, haar mijnmachines, haar ingenieurs en operatoren om de mijn te openen, uit te baten en om het project te volgen. Wij hebben de
operaties eerder gevolgd dan geleid. Wij beschikten niet over de vereiste structuur om dat project te beheren. Wij hebben samengewerkt met de Forrestgroep die het project runde.
Alle operaties waren volkomen transparant voor de Forrestgroep. De bankrekeningen waren geopend op naam van het project en de verschillende akkoorden werden gerespecteerd, zowel door de Gécamines als door de Forrestgroep en door onszelf. De kosten die wij zijn aangegaan, werden terugbetaald. Daarnaast hebben wij nog één à drie miljoen dollar moeten vrijmaken.
De heer Paul Wille (VLD). - Mijn eerste vraag heeft betrekking op het partnerschap van Gécamines. Bij de voorwaarden voor het tot stand brengen van een partnerschap is altijd sprake van bepaalde enveloppes, waarvan wel het bedrag bekend is maar niet altijd de uiteindelijke bestemmeling. Is dat feit u bekend en bestaan er overeenkomsten waarvan u als betrokkene of als concurrent kennis heeft en die tot de geplogenheden van dit soort zaken behoren?
Mijn tweede vraag heeft betrekking op de specifieke voorwaarden in verband met de Delcrederedienst en zijn Zuid-Afrikaanse tegenhanger. Heeft u het gevoel dat de wijziging van de voorwaarden voor het verstrekken van waarborgen in Zuid-Afrika, u ernstig nadeel heeft
berokkend in vergelijking met de periode waarin in België de goedkeuring van de Delcrederedienst nog niet werd verleend?
De heer Étienne Denis. - In antwoord op uw vraag over het bedrag dat vereist is om een mijnproject te ontwikkelen, kan ik u zeggen dat verschillende werkwijzen mogelijk zijn.
U mag niet vergeten dat een bestaande vindplaats altijd iemands eigendom is. Vaak is de eigenaar onvoldoende kapitaalkrachtig om tot exploitatie te kunnen overgaan. Hij wendt zich dus tot een mijnonderneming die investeert en de vindplaats exploiteert. De persoon of het land dat eigenaar is van de vindplaats, wenst dan een vergoeding voor de gedolven grondstoffen.
Er kan gewerkt worden met een systeem van royalty's; dat gebeurt vaak in de Verenigde Staten. De eigenaar wordt dan per gedolven ton
betaald. Telkens als een ton wordt bovengehaald, betaalt men een voorschot aan de eigenaar. Dat systeem heeft de rijkdom gemaakt van sommige boeren in Texas die petroleum in hun ondergrond hadden zitten.
Een ander systeem is de verkoop van de vindplaats tegen directe betaling. De exploitant koopt de vindplaats en hoeft dan geen royalty's te betalen.
Tussen beide systemen zijn nog verschillende formules denkbaar. Sommige formules voorzien in een directe betaling bij de aanvang, en bovenop in royalty's en interesten op het resultaat. Gécamines had 60% in handen van de belangen in de vindplaats van Kasombo. Het investeerde niets, maar had recht op 60% van de winst. Ik weet niet meer of er ook nog eens
royalty's werden gestort.
De heer Paul Wille (VLD). - Ik heb het niet over royalty's gehad.
De heer Étienne Denis. - Neen, maar ik wil duidelijk zeggen dat er bij de aanvang niets werd betaald. De grote afzetting van Tenke Fungurume, die tussen Likasi en Kolwezi ligt, kwam daarentegen in handen van de firma Tenke Mining van de heer Adolf Lundin na directe betaling aan Gécamines, de oorspronkelijke eigenaar.
Later heeft de heer Lundin haalbaarheidsstudies uitgevoerd. Per slot van rekening werd deze vindplaats nooit uitgebaat, terwijl de firma van de heer Lundin toch al een eerste tranche van de betaling had gedaan. Hij heeft dus geïnvesteerd zonder dat het hem ooit een frank zal opbrengen, tenzij de vindplaats de komende jaren vooralsnog zou worden
uitgebaat.
Om terug te komen op de vraag van de heer Dallemagne over onze andere belangen; in 1997 of 1998 hebben wij een participatie van 11% genomen in America Mineral Fields. Destijds had deze maatschappij een concessie verworven voor de verwerking van de tailings van Kolwezi. Het gaat over de restfracties van ertsconcentraties. Vooraleer een metaal uit een erts af te scheiden, concentreert men het metaal vaak. Het aanvankelijk metaalgehalte van 4 à 5% kan dan stijgen tot 30, 35 of 40%. Het product van een concentratie bestaat uit een concentraat en een restfractie. Aangezien het rendement van een concentratie nooit 100% bedraagt, bevat ook de restfractie nog metaal. De tailings van Kolwezi zijn dus
restfracties die 50 jaar lang werden opgestapeld en die nog kunnen worden verwerkt.
De firma America Mineral Fields heeft samen met Anglo American een exploitatievergunning verkregen voor deze tailings.
Verschillende firma's zijn ingegaan op de offerte-aanvraag van Gécamines. In een eerste fase deed America Mineral Fields de beste offerte. In een tweede fase heeft Anglo American de offerte in de wacht gesleept. Na enkele schermutselingen tussen beide firma's kwam het tot een vergelijk over de gemeenschappelijke ontwikkeling van het project door AMF en Anglo American.
Het project moet echter een heel aantal fasen doorlopen. Firma's als AMF of Anglo American
willen immers dat alles volledig wettelijk verloopt. Zij hebben dus rechtszekerheid geëist betreffende de eigendom van de tailings. Op dat ogenblik heeft men vastgesteld dat het Congolese mijnwetboek niet in dergelijke situaties voorziet. Tailings worden niet als een mijn beschouwd, waardoor er dus een juridisch vacuüm bestaat. De nieuwe mijncode die enkele maanden geleden werd uitgewerkt, snijdt de verwerking van de tailings wel aan. Er zou dus schot in de zaak moeten komen.
Van nu af aan kon dus voortgang worden gemaakt. De akkoorden tussen AMF en Anglo American voorzien in een betaling aan de Gécamines, zodra wordt voldaan aan de juridische voorwaarden en een presidentieel decreet de eigendom van de
tailings toekent aan het samenwerkingsverband AMF-Anglo American. Intussen heeft Anglo American in juli beslist om zich terug te trekken. AMF blijft dus alleen over voor het project van de tailings. Tot op vandaag werd er dus niets aan de Gécamines betaald, want er bestaat geen enkel akkoord of presidentieel decreet.
De heer Paul Wille (VLD). - Wanneer krijg ik een antwoord op mijn vragen?
Heeft u zich bezig gehouden met de bestemming van de middelen waarin werd voorzien bij het vastleggen van de voorwaarden voor het sluiten van het partnerschap? De creatie van een immaterieel actief ten gevolge van het bezit van een bepaald gebied is een motief, maar in de stukken wordt alleen melding gemaakt van een enveloppe aan middelen, zonder dat een motief wordt opgegeven.
Als bij het sluiten van een akkoord wordt beslist om een bepaalde som geld te investeren en men niet betrokken is bij de besteding van die middelen omdat men alleen deelneemt aan het partnerschap en niet aan het bestuur van de vennootschap,
als bepaalde actoren wel betrokken zijn bij het beheer of zelfs de leiding op zich nemen, als men niet weet waar middelen die niet binnen de vennootschap of het partnerschap blijven, naartoe vloeien, rijzen er bij u dan geen ethische vragen? Of is dit niet aan de orde?
Ik heb ook geen antwoord gekregen op mijn vraag over de Delcrederedienst.
De heer Étienne Denis. - Er werd mij gevraagd of een joint venture zich vanuit ethisch oogpunt bekommert over het gebruik dat wordt gemaakt van de sommen die zij betaalt.
Laat ons het probleem AMF opnieuw onder ogen nemen.
Tot op vandaag heeft noch AMF, noch het vroegere samenwerkingsverband met Anglo American ook maar één centiem aan een Congolese speler betaald. Wij beschikken nog niet over alle nodige handtekeningen en wettelijke verzekeringen. Wij bevinden ons nog steeds in de fase van de besprekingen tussen KMT, CMD, Gécamines en de Congolese regering. Maar er werd nog niets betaald, want er is nog niet aan alle voorwaarden voldaan. Als er
betaald wordt, zal het aan Gécamines zijn. Maar tot op vandaag werd er nog geen frank betaald voor dit project, noch aan de Gécamines, noch aan de Congolese regering.
Wij hebben een participatie van 11% in AMF genomen omdat dit project rendabel kan zijn als de uitbating correct gebeurt. Wij zijn secundaire kobaltproducenten en wij hebben kobalt nodig om onze fabrieken te bevoorraden. Wij wilden die bevoorrading dus veilig stellen. Als we het konden overdoen, zouden wij niet meer dezelfde beslissing nemen. De context in Congo is veranderd. Door de oorlog is het risico aanzienlijk toegenomen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - In 1997 - 1998 was de oorlog al uitgebroken. De situatie was al uitzonderlijk moeilijk.
De heer Étienne Denis. - Op dat ogenblik dachten wij niet dat die situatie zo lang zou aanslepen. Het waren eigenlijk slechts de eerste turbulenties.
Om nog een tweede reden zouden wij niet meer dezelfde beslissing nemen: de kobaltbevoorrading is vandaag betrekkelijk eenvoudig. De koers van het kobalt is ineengestort en dat heeft geen uitstaans met de parlementaire onderzoekscommissie.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De heer Denis zegt dat nog geen begin is gemaakt met de exploitatie omdat er nog geen décret présidentiel is. Toch wordt onderhandeld over de wijze waarop de winst die men hoopt te maken zal worden verdeeld. Welke prijs zal aan Gécamines worden betaald voor die terril? Is dat 60%, zoals voor de andere projecten of zal met royalties worden gewerkt? Hoe zal de winst onder de partners worden verdeeld? Wat biedt uw groep aan, wat is volgens u een eerlijke prijs, wat is een prijs die u toelaat winst te maken?
De heer Étienne Denis. - Op dit ogenblik ziet de verdeling eruit als volgt. Volgens de geldende akkoorden zal een betaling van 25 miljoen dollar plaatsvinden als de volledige rechtszekerheid is gewaarborgd. 60% van de belangen zijn voor CMD, voor de privé-partner dus, en 40% voor Gécamines.
Alles is een kwestie van vraag en aanbod. Tien jaar geleden had Gécamines een participatie van 60% in het Kasomboproject, maar de kobaltkoers lag toen veel hoger en Gécamines wilde meerderheidsaandeelhouder blijven in zijn eerste joint venture.
Dat is een slingerbeweging. In sommige landen, zoals in Guinee bijvoorbeeld, aanvaardde de staat geen
minderheidsaandeel. Nu is dat geen enkel probleem meer. Een en ander hangt af van de onderhandelingen en dus van de economische toestand.
CMD was een joint venture van Anglo American en AMFI; Anglo American heeft zich uit het project teruggetrokken. CMD is dus voor 100% in handen van AMFI en heeft 60% van het tailingsproject in handen. De overige 40% is van Gécamines.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - In de periode dat de rechtszekerheid werd bewerkstelligd, zouden er 25 miljoen zijn uitgegeven...
De heer Étienne Denis. - Neen. Er werd niets uitgegeven.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Als de rechtszekerheid definitief zou zijn geregeld, dan krijgt CMD 60%...
De heer Étienne Denis. - Neen. CMD is het samenwerkingsverband, waarvan nog maar één partner deel uitmaakt. CMD bezit 60% van KMT en de Gécamines 40%. De tailings zijn in KMT ondergebracht.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Zullen zij in België worden uitgebaat?
De heer Étienne Denis. - In principe en met toepassing van het project, zullen de producten op de internationale markten worden verkocht. Er is in dit verband dus niets gepland.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Er bestaat dus geen bevoorrechte koper...
De heer Étienne Denis. - Op dit ogenblik niet, maar als aandeelhouder van AMFI zouden we gemakkelijker kunnen bekomen dat...
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Op de markt zou u een bevoorrecht aankoopcontract hebben...
De heer Étienne Denis. - Neen, en nog eens neen. Op dit ogenblik bestaat er geen contract.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik zou even willen terugkomen op een e-mail van 27 februari jongstleden, die volgens een artikel dat begin juli werd gepubliceerd in Trends, door de Consul van België in Lubumbashi aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd verzonden. De consul beschuldigt de Forrestgroep ervan dat hij tracht om Umicore uit de Congolese markt te werken wat neerkomt op een boycot van het Kolweziproject dat definitief door de Congolese overheid van de hand kan worden gewezen.
Hoe reageert u hierop? Nu u hier bent, ziet u zichzelf als een slachtoffer van de Forrestgroep die u tracht buiten te werken en die tracht te beletten dat een industrieel project wordt verwezenlijkt, dat
eigenlijk al verschillende jaren stagneert? Wat vindt u ervan dat er geen doorbraak komt in dat project? Heeft de heer Forrest interessantere dingen aangeboden, die maken dat het project niet wordt gerealiseerd?
De voorzitter. - Hoeveel moet er geïnvesteerd worden om het project van de tailings in Kolwezi te verwezenlijken?
De heer Étienne Denis. - Het gaat om een zeer aanzienlijk som van rond de 300 miljoen dollar.
Om op uw vraag te antwoorden, mijnheer Dallemagne, wij hebben dat nooit gezegd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U zegt dat zelf niet, maar...
De heer Étienne Denis. - Bij mijn weten heeft de heer Forrest nooit geprobeerd om het project van de tailings over te nemen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Voor dat industrieel project zou u toch een joint venture kunnen opzetten met de Forrestgroep?
De heer Étienne Denis. - Op dit ogenblik heeft de Forrestgroep geen enkele band met dat project en die constructie dient zich dus niet aan.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De groep was toch verbonden met het vorig project? Waarom heeft u hem deze keer niet opnieuw als partner genomen?
De heer Étienne Denis. - Zo gaat dat nu eenmaal met mijnprojecten, men is niet verplicht om telkens met dezelfde partner te werken.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Toch een wat zwak antwoord, vindt u zelf ook niet?
De heer Étienne Denis. - Het is nochtans de waarheid?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - In 1997 sloot de groep Forrest een akkoord met Gécamines om de terril van Lubumbashi te exploiteren. Het roept vragen op dat u, na een goede samenwerking met Forrest, de voorkeur geeft aan een Angelsaksische partner. Klikte het niet, was u niet geïnteresseerd in de terril van Lubumbashi of was u het niet eens met de voorwaarden?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Waarom hebben zij hun project dan tot een goed einde gebracht en u niet?
De heer Étienne Denis. - De zaken moeten klaar en duidelijk zijn: het project van de mijnberg in Lubumbashi heeft ons nooit geïnteresseerd. Technisch is het een zeer moeilijk project waarvoor, zoals u weet, een investering nodig is van 120 à 130 miljoen dollar. Dat project is niet interessant voor ons.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik vraag het woord bij ordemotie.
De heer Dallemagne citeert uit de telex van consul-generaal Verheyen, wat een vertrouwelijk document is. Ik vrees dat verwarring zal ontstaan tussen informatie via citaten uit de pers en informatie die we uit vertrouwelijke documenten hebben.
Deze ochtend hebben collega Wille noch ikzelf verwezen naar het vertrouwelijk document, maar dat gebeurt nu wel. Mijn vraag is of we verder werken op grond van informatie uit de pers of op grond van informatie uit vertrouwelijke stukken. Dat is toch belangrijk.
De voorzitter. - De heer Dallemagne verwees niet naar een vertrouwelijk document, maar naar een artikel in de pers.
De heer Paul Wille (VLD). - Hij verwees naar de fax van 27 februari.
De voorzitter. - Daarover is in de pers uitvoerig bericht, niet alleen in Trends.
Er is een groot verschil tussen een vertrouwelijk document en een vertrouwelijk document waarvan in de pers de inhoud wordt geciteerd. Zodra dit is gebeurd, is het niet meer vertrouwelijk.
De vraag van de heer Dallemagne interfereert niet met de vertrouwelijkheid van bepaalde documenten. Anders moet ik inderdaad ingrijpen. Ik verzoek de leden overigens hiervoor te waken. Indien er vragen zijn in verband met vertrouwelijke documenten, heb ik er geen bezwaar tegen dat ze worden gesteld achter gesloten deuren.
Vermits in het bewuste artikel nauwgezet werd omschreven waarover
het ging, is de vraag van de heer Dallemagne in openbare vergadering toegelaten. De heer Denis heeft er naar best vermogen op geantwoord, hoewel hij slechts in beperkte mate betrokken is.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Misschien gaf het antwoord van de heer Denis de heer Maertens geen voldoening, omdat het nogal bondig was. Het openbare karakter van deze commissie biedt daarvoor misschien een verklaring.
Een consul neemt het initiatief om een zeer affirmatieve nota te schrijven, wat hem klaarblijkelijk nogal wat problemen heeft opgeleverd. Hij maakt een staat op van de toestand in de Belgische industrie en de Belgische investeringen in Congo en komt tot de bevinding dat uw industrieel project in Congo gevaar loopt onder druk en invloed van initiatieven van de Forrestgroep.
Ik denk niet dat die man over één nacht ijs is
gegaan, enkel om het plezier een polemiek uit te lokken. Wij zullen niet nalaten hem daarover te ondervragen. Zijn affirmaties zijn mijns inziens gefundeerd op feiten.
Dat gaat u direct aan, mijnheer Denis. U hebt het gehad over 300 miljoen dollar, de grootste investering in Congo van de jongste jaren, voor een project dat maar niet van de grond komt. Als ik mij niet vergis, vraagt u zich nu zelfs af of het wel de moeite loont uw inspanningen voort te zetten. Dat lijkt mij een bijzonder ernstige zaak. Ik zou hierbij graag wat meer toelichting krijgen.
De heer Étienne Denis. - Laten we duidelijk zijn: wij hebben nooit beweerd dat de heer Forrest dat project een spaak in het wiel heeft gestoken. De moeilijkheid bestaat erin dat de verschillende betrokken privé-partners willen dat alles binnen een strikt rechtskader gebeurt. Wij houden de Wereldbank voortdurend volledig op de hoogte van het hele reilen en zeilen van het project van de tailings van Kolwezi en de transparantie is totaal.
Ik herinner u eraan dat wij een participatie van 11% hebben in AMFI en dat het management van AMFI niet in onze handen is, ook al ontmoeten wij de verantwoordelijken geregeld.
U schijnt het eigenaardig te
vinden dat wij ons lanceren in het project van de tailings van Kolwezi, maar niet in dat van de mijnberg.
Beide projecten zijn vanuit technisch oogpunt erg verschillend. De investering voor het project van de tailingswas in feite bijzonder groot. Wij hebben de firma AMFI een startkapitaal bezorgd voor deze investering, maar de rest van de vereiste fondsen moeten ze elders trachten te vinden. De exploitatiekosten van dit project liggen daarentegen vermoedelijk veel lager dan die voor de mijnberg. Men kan de zaak vanuit twee hoeken bekijken.
Bij Umicore denken wij - maar, aangezien wij ons meer dan eens vergist hebben, hebben wij geleerd voorzichtig te zijn met dit soort oefeningen - dat de kobaltprijs
op lange termijn laag zal blijven en dat een project met een lage exploitatiekostprijs dus veel interessanter is. Dat is een van de economische redenen waarom onze voorkeur eerder naar het ene project uitgaat dan naar het andere.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Vanmorgen heeft de heer Franceschi uitgelegd dat natuurlijk wordt onderzocht wat er in een terril zit vóór er een concessieakkoord wordt afgesloten. Heeft Umicore inderdaad de terril onderzocht of weet het uit de historiek van de terril wat erin te vinden is? Ik wil geen zakengeheimen te weten komen, maar enkel de werkwijze begrijpen.
Gaat het voorakkoord over alle metalen die het bedrijf zal vinden of heeft het gewoon een optie genomen op een aantal metalen, zoals bijvoorbeeld kobalt, die het bijzonder interesseren? Is er bij de peilingen bijvoorbeeld germanium gevonden en stipuleert het akkoord met Gécamines wat er in dat geval gebeurt?
U weet beter dan wij dat er daarover een dispuut bestaat in verband met de STL-terril. Hebt u daaruit geleerd en een andere weg gevolgd? Of is het gebruikelijk anders te handelen?
U weet beter dan wij wat er in de nieuwe mijncode van Congo zal staan. Zijn dergelijke dingen geregeld en hoe denkt uw maatschappij daarover?
De heer Étienne Denis. - Wij kennen de samenstelling van de tailings van Kolwezi vrij precies. Onze firma had ze in eigendom tot in 1967 en ik heb uitgelegd dat deze tailings zich daar al jarenlang opstapelen, van lang vóór 1967.
Wij weten dat de tailings van Kolwezi voortkomen van het erts van Kolwezi en dat dit erts geen germanium bevat. Dus zijn wij heel zeker van ons stuk wat dat betreft.
Het is overigens relatief eenvoudig om de tailings van Kolwezi te bemonsteren. AMFI heeft trouwens stalen genomen en hun berekeningen stemmen vrij goed overeen met wat Gécamines had voorspeld.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Is het gebruikelijk in een akkoord met Gécamines en de Congolese overheid te stipuleren wat er met alle gevonden metalen zal worden gedaan? Of wordt daarover niet gesproken?
De heer Étienne Denis. - Ik zou het u niet kunnen zeggen. In Kasombo lag het voor de hand dat wij het kobalt en het koper zouden terugwinnen. Wij hadden geen andere grondstoffen bedongen. Wij wisten immers zeer goed dat het erts van Kasombo koper en kobalt bevatte en we hebben ons niet bekommerd om andere grondstoffen. Als er edelmetalen aanwezig waren geweest, dan zou Gécamines die geëxploiteerd hebben, want zij raffineerde die grondstoffen in haar fabrieken. Wij wisten echter dat die metalen slechts in uiterst geringe hoeveelheden aanwezig konden zijn en hebben er ons dus niet om bekommerd.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Als er wel iets anders was gevonden, dan zou het eigendom zijn geweest van Gécamines. Heb ik dat goed gegrepen?
De heer Étienne Denis. - Dat valt heel moeilijk te zeggen. Ieder geval is anders. Het erts van Kasombo was een betrekkelijk duidelijke zaak. Ik veronderstel dat u alludeert op het germanium bij de verwerking van de terril van Lubumbashi... Dat geval is complexer. Ik ken het onderwerp niet goed. Misschien zou u de vraag aan de heer Forrest moeten stellen en vooral aan OMG. De heer Forrest is eigenlijk een ondernemer die mijnbouwer is geworden. Hij is geen metaalproducent. Alle expertise inzake metaalbewerking in het project van de terril van Lubumbashi komt van OMG.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik wil graag nog wat meer uitleg over STL en over germanium. De heer Denis zegt dat elk geval een geval apart is. KMT wenste de Kolwezi tailings strikt legaal te exploiteren. Voor de terril van Lubumbashi was men blijkbaar minder strikt. Kunt u ons zeggen wie nu de eigenaar is van het germanium en om welke hoeveelheid het gaat?
De heer Étienne Denis. - Als ik mij goed herinner - maar een en ander dateert al uit de periode dat ik nog bij Gécamines werkzaam was - zou de terril van Lubumbashi 3.000 ton germanium bevatten, wat neerkomt op dertig maal de wereldproductie.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat is algemeen geweten. Als er plots wordt aangekondigd dat er een vindplaats van germanium is aangetroffen, dan klinkt dat weinig geloofwaardig...
De heer Étienne Denis. - Destijds hield ik mij bezig met de programmering van de productie bij Gécamines, zodat ik wist dat er germanium zat in de terril van Lubumbashi, maar ik weet niet of iedereen in Lubumbashi zich daarvan bewust was.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Natuurlijk, maar wie zonder enige juridische garantie grote bedragen heeft geïnvesteerd in die terril op een ogenblik dat de kobaltkoers erg schommelde, kan dat alleen hebben gedaan uit belangstelling voor het germanium.
De voorzitter. - Mag ik u erop wijzen, mijnheer Dallemagne, dat het project waarover u spreekt, dateert van vóór 1997 en dat het concept en de voorstudies ervan van 1996-1997 zijn. Daarmee moet u rekening houden bij uw beoordeling. Zeggen dat men niet wist dat er germanium was, is een beetje onnozel. Iedereen in Gécamines en het toenmalige Union Minière wist dat. In alle documenten en in de mooie schema's die ik heb meegebracht van 1980, staat duidelijk dat er germanium is. Maar, misschien werd in 1997 het belang van germanium onderschat.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijnheer de voorzitter, mag ik geheel vriendschappelijk even iets zeggen? We hebben allen veel waardering voor uw expertise sinds u naar Congo bent gereisd, maar vragen u toch de getuigen te laten spreken. U kent onze mening over uw missie en het document. Wij vragen dan ook dit laatste hier niet in te brengen en uw bedenkingen naar voren te brengen tijdens het debat.
De voorzitter. - Ik breng niets in. De heer Denis mag mij onmiddellijk tegenspreken.
De heer Étienne Denis. - Al wie van ver of dichtbij betrokken was bij de metaalbewerking wist dat er germanium in die terril zat.
Jarenlang heeft niemand naar de terril van Lubumbashi omgekeken. De verantwoordelijken van Gécamines dachten dat de verwerking van de slakken zinkhoudend stof zou produceren en zij wilden de controle behouden. Veronderstelde Gécamines dat al het germanium zou opgaan in dat zinkhoudend stof? Ik weet er niets van... Ik heb dat project niet van dichtbij gevolgd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Als ik me niet vergis, verschillen de tarieven.
De heer Étienne Denis. - Misschien. Ik weet het niet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb nog geen duidelijk antwoord gekregen op de vraag van wie de `poche' germanium is.
De oven is gebouwd door Forrest. Er zouden plannen zijn geweest om een identieke oven in Hoboken te bouwen. Is dat juist? Is dat één van de redenen waarom er met Umicore geen samenwerking is op het terrein zelf?
Voor de financiering van de Kasombomijn werd een lening aangegaan. Hoe werd die lening afgesloten? Met wie? Welke garanties werden er gevraagd? Welke controle was er? Blijkbaar werd de investering van 15 miljoen dollar terugbetaald na enkele jaren. Dat is niet slecht. Er werd gesuggereerd dat een eventuele winst is teruggevloeid naar het
Forrestconcern. Hoe is dat gebeurd?
De heer Étienne Denis. - Over Kasombo heb ik u gezegd dat we van bij het begin wisten dat het project twee en een half jaar in beslag zou nemen. We wisten dus ook dat de terugbetaling over vier jaar uitgesloten was, aangezien ze mogelijk was binnen een termijn van twee en een half jaar. We hadden alles zorgvuldig uitgerekend. Hoewel er minder kobalt was dan verwacht, hebben we toch alle leningen kunnen terugbetalen.
We hadden de keuze tussen een financiering met eigen middelen of een lening bij de bank met borgstelling. We hebben voor de lening gekozen. We zijn naar Belgolaise gestapt, die ons het geld geleend heeft tegen de dubbele borg van Umicore en Forrest. Dat was de eenvoudigste en de duidelijkste
oplossing: aangezien beide bedrijven hetzelfde bedrag leenden, stelde elk zich borg voor de helft van het totaal.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is er informatie over de eventuele terugvloei van kleine winsten naar het Forrestconcern?
De heer Étienne Denis. - We hebben daarover vergaderd en Gécamines heeft de prijs meegedeeld voor het maken van het concentraat en voor de verwerking ervan.
De Forrest-groep verklaarde zich bereid om zijn mijnmaterieel en personeel ter beschikking te stellen en ons bedrijf kon één of twee deskundigen ter beschikking stellen. Ook daarvan werd de prijs meegedeeld en er werd uitgerekend of de operatie rendabel zou worden. Toen daarover een akkoord werd bereikt, werden alle partners voor hun respectieve prestaties betaald.
Na afloop bleef er een kleine winst over die verdeeld werd tussen Gécamines en de privé bedrijven. Zoals gezegd,
moet Gécamines ons in principe nog een vrij groot bedrag terugbetalen. We hadden hen immers een deel van onze grondstoffen toevertrouwd, maar ze werden uit de Gécamines-fabrieken gestolen. De heer Rautenbach heeft die stocks voor eigen rekening te gelde gemaakt.
Ik weet niet of hij daartoe formeel de toestemming had gevraagd, maar hij meende dat alles wat zich in de fabriek bevond, hem toebehoorde.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Voert u een proces tegen de heer Rautenbach of tegen Gécamines?
De heer Étienne Denis. - We hebben aan Gécamines gevraagd om die zaak op te volgen, maar men kan van een kikker geen veren plukken.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het grote probleem was en is nog steeds dat de heer Rautenbach aan het hoofd van Gécamines stond en daarna de heer Forrest samen met de heer Rautenbach. (Onverstaanbaar.)
De heer Étienne Denis. - Hij is geen voorzitter meer van Gécamines. Maar ik heb toen niet de indruk gehad dat bepaalde projecten van ons door hem werden gehinderd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De heer Rautenbach, die een oplichter is, staat plots aan het hoofd van een bedrijf waarmee u zaken bleef doen...
De heer Étienne Denis. - Op dat ogenblik hebben we met hen geen zaken meer gedaan. Zolang hij er was, heb ik geen voet meer in Congo gezet.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U was nochtans betrokken bij een project...
De heer Étienne Denis. - Neen, het project was ten einde.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik bedoel het project in Kolwezi.
De heer Étienne Denis. - Voor dat project hebben we een belang genomen in AMFI. Ik herinner mij het precieze tijdstip niet, maar ik denk dat Rautenbach er toen niet was.
(Onverstaanbare vraag van de heer Dallemagne)
De timing was niet zo goed.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Forrest stond ongeveer gedurende anderhalf jaar terzelfder tijd aan het hoofd van Gécamines en aan dat van zijn eigen bedrijf, wat belangenvermenging werd genoemd. Heeft de heer Forrest specifieke beslissingen genomen die in het kader van die belangenvermenging het ene of het andere bedrijf commercieel hebben bevoordeeld of benadeeld?
De heer Étienne Denis. - Daar kan ik niet op antwoorden. Ik heb de zaken van Gécamines niet gevolgd. Een vennootschap waarin wij een belang hebben, onderhandelt met Gécamines over een contract met betrekking tot de Kolwezi tailings. De definitieve contracten zijn nog steeds niet ondertekend door Gécamines en de Congolese regering.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Mijn vraag gaat over de aard van de industriële projecten die in Katanga momenteel worden uitgevoerd. Gelet op de huidige context, is de meest aangewezen industriële strategie te opteren voor kortlopende projecten, die zo vlug mogelijk een return opleveren voor de gedane investeringen. Wat zijn de gevolgen daarvan voor de toekomst van dit mijngebied? Worden de vindplaatsen en het aanwezige materieel niet in gevaar gebracht? Zijn er geen gevolgen voor het milieu te vrezen? Kan een dergelijke economische strategie de toekomst van de regio in gevaar brengen?
De heer Étienne Denis. - Dat is de kern van het probleem. We bereiken een punt waar het land zo gevaarlijk is geworden enerzijds en de prijzen van het metaal zozeer zijn gedaald dat dergelijke projecten steeds meer risico's inhouden.
Bijgevolg vragen de investeerders een snelle return om het risico te beperken en het gaat dus altijd om kleinschalige projecten. Om die reden heeft onder meer de Wereldbank vooral interesse voor het tailings-project: de omvang van dit project is voldoende om Katanga echt vooruit te helpen. Dit is een voorbeeld van het soort projecten dat de economie weer kan aanzwengelen.
Ik wil hier niet pro domo pleiten. We hebben een bepaald
bedrag geïnvesteerd en stoppen niets meer in de operatie. De zaak is in handen van AMFI. Als ze beslissen om tot kapitaalsverhoging over te gaan, zullen we daar in de huidige omstandigheden waarschijnlijk niet aan meedoen. Ons belang zal dus nog verminderen. Maar ik denk wel dat een dergelijk project de Kantangese economie nieuw leven kan inblazen. Dit project is bovendien self-supporting en Gécamines is slechts minderheidsaandeelhouder.
Het wordt geleid door professionals en kan rechtstreeks 400 tot 500 arbeidsplaatsen opleveren. Een dergelijke injectie van 300 miljoen dollar in de Congolese economie is van zeer groot belang.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Geniet u de steun van de Belgische regering?
De heer Étienne Denis. - We hebben nog geen steun gevraagd aan de Belgische regering.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Er is nog een ander, zeer gelijkaardig project.
De heer Étienne Denis. - Zolang de onzekerheid blijft bestaan, zetten we geen stap vooruit.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De beveiliging van goederen, personen en investeringen is het grootste probleem.
De heer Étienne Denis. - We willen uiteraard de Belgische autoriteiten, en vooral de Belgische ambassadeur, op de hoogte houden van de toestand. Ook al doet hij enorm veel inspanningen om de Congolese autoriteiten bewust te maken van het belang van die beveiliging, toch is de ambassadeur niet in staat om vooruitgang te bewerkstellingen in dit soort zaken.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Wat denkt u van de gevolgen voor het milieu van de kortlopende projecten?
De heer Étienne Denis. - Met betrekking tot het tailings-project, dat ik een beetje ken, weet ik dat organisaties als de Wereldbank en IFC geen enkele toegeving zullen doen wat het milieu betreft. We zijn dus zo goed als zeker dat het project wat dat betreft correct zal verlopen.
De voorzitter. - Zal het nieuwe mijnwetboek een invloed hebben op uw project en op dat van Lubumbashi?
De heer Étienne Denis. - Het nieuwe mijnwetboek zal zeker een invloed hebben op ons project. In de oude mijnwetgeving was er een lacune in verband met de verwerking van de tailings, die nu blijkbaar is opgevuld. Van groot belang is dus dat er een akkoord kan bereikt worden op basis van dit nieuwe wetboek. Over Lubumbashi kan ik niet veel zeggen, omdat ik geen details ken over de manier waarop over dat project werd onderhandeld.
De voorzitter. - Zal het fiscale aspect geen invloed hebben op de prijs?
De heer Étienne Denis. - Ik weet niet hoe de lopende projecten fiscaal geregeld zijn. Ik weet evenmin of het nieuwe mijnwetboek op hen van toepassing is, met name op het Kolwezi-project, dan wel een overeenkomst ad hoc.
De voorzitter. - Zal dat uw kosten verhogen?
De heer Étienne Denis. - Het antwoord is niet eenvoudig. Misschien zullen sommige kosten stijgen, maar andere zullen dalen. Sommige belastingen zullen sneller moeten betaald worden, maar er zijn andere voordelen. Uiteindelijk wordt het klimaat erdoor gunstiger voor nieuwe investeerders.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De heer Denis verklaart dat Umicore 300 miljoen dollar in Kolwezi zal injecteren wat de economische ontwikkeling van het gebied ten goede zal komen of duurzamer zal maken.
Kan hij op basis van de ramingen in het business-plan uitleggen welke de in procenten uitgedrukte verhouding zal zijn tussen het geïnvesteerde bedrag, de bruto-opbrengst en de winst die onder de aandeelhouders kan worden verdeeld?
De heer Étienne Denis. - Ik ken niet alle cijfers uit het hoofd. De verdeling tussen de investeerders, Gécamines en de Congolese Staat lijkt mij billijk. Uiteindelijk is de verdeling tussen de Congolese Staat en Gécamines mijn zaak niet, want de Congolese Staat is voor 100% aandeelhouder van Gécamines.
Het basiscriterium dat de meeste investeerders voor dergelijke projecten hanteren is een rendement van ongeveer 20%, in verhouding tot het geïnvesteerde kapitaal.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dat is de zuivere winst na aftrek van de kosten? De winst die kan worden verdeeld? Wat u de rentabiliteit noemt?
De heer Étienne Denis. - Uiteraard. De verdeling van de winst moet zo gebeuren dat er een rendement is van ongeveer 20%. Dit percentage lijkt hoog in vergelijking met een spaarboekje maar houdt rekening met een aantal risicofactoren zoals Congo, het technische risico van het procédé enz. Het is gemakkelijk te zeggen dat het in vijf jaar terugbetaald is. We hebben hiervoor al investeringen gedaan in 1998 of 1999, maar het project zal zeker het licht niet zien voor 2006 of 2008.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat lijkt me weinig. Voor uw eerste project was het rendement hoger.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het is belangrijk daarin een inzicht te verkrijgen. Wij interesseren ons in oorlogseconomie en het gaat om investeringen die op heel korte termijn moeten renderen.
De vraag rijst natuurlijk hoe op een correcte manier zaken kunnen worden gedaan in een ontwikkelingsland waarvan de sociaal-economische fundamenten zwaar gehavend zijn.
U hebt verklaard dat u met de Wereldbank onderhandelt. Welke sociale parameters hanteert de Wereldbank en welke hanteert u? Investeren in de regio is niet een zuiver financiële operatie. Het komt er niet alleen op aan om de lonen te betalen. Om petroleum te mogen ontginnen moeten er enorme hoge fees worden
betaald aan de lokale overheden voor sociale projecten. Ik denk bij voorbeeld aan Schotland en de Shetlands.
Zijn er dergelijke clausules opgenomen in uw akkoord? Dringt de Wereldbank daarop aan? Of blijft die dimensie buiten beschouwing in uw plannen of in die van AMFI voor deze regio?
De heer Étienne Denis. - De investering van 300 miljoen dollar omvat een niet onaanzienlijk bedrag voor sociale investeringen. Een dergelijk project heeft een multiplicatoreffect op het land. Als zo'n project van de grond komt, worden ook een aantal directe investeringen gedaan voor de bouw van een dispensarium, scholen en andere infrastructuurwerken. Dit trekt dan ook NGO's en andere regeringen aan om in een aldus beveiligde regio te komen werken.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U overweegt om in het kader van de conferentie van Johannesburg, als industriële ondernemer uit de privé-sector, een sociale actie op touw te zetten onder het tweede luik van de samenwerking.
De heer Étienne Denis. - Daarom zitten er al in de voorafgaande enveloppe, want de haalbaarheidsstudie is nog niet rond, sociale investeringen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het is een omvangrijk project, tweeënhalf keer zo groot als STL in Lubumbashi. Daar steken talrijke moeilijkheden de kop op, zowel vanuit industrieel oogpunt als tussen de verschillende partners. Wat blijft er nog in Katanga over als uw project mislukt? Wat zijn de verwachtingen voor de regio op korte en middellange termijn?
De heer Étienne Denis. - Het rampenscenario is helemaal niet uitgesloten. De dreiging is reëel. In Afrika en vooral in Kinshasa en in Katanga is het onmogelijk schattingen te maken van de parallelle economie.
Als u de toestand in Kinshasa bekijkt, is het onbegrijpelijk hoe 4 tot 5 miljoen mensen in zo'n stad kunnen blijven leven, terwijl er minder dan 20.000 mensen in de privé-sector werken.
Er moet dus een parallelle, ondergrondse economie zijn, waardoor het mogelijk is te overleven. Ook met dat economisch circuit moet men rekening houden. Ik sluit niet uit dat in een scenario waarbij alle mijnoperatoren er de brui zouden aan geven, ook in Katanga een
dergelijke ondergronds economisch circuit zou ontstaan.
Dat is al het geval in Kasai.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Gelet op het belang van dit project voor Congo en voor de Katangese bevolking, begrijp ik niet dat dit project niet wordt bijgestuurd of geconsolideerd, temeer daar talrijke Belgische en Waalse delegaties geregeld naar Congo reizen.
De heer Étienne Denis. - Op dit ogenblik zijn nog niet alle formaliteiten rond. Het management van America Mineral Fields probeert het project nu zowel juridisch als financieel veilig te stellen.
Aanvankelijk was er een lacune in de mijnwetgeving en men is tot de conclusie gekomen dat de wetgeving gewijzigd moest worden. Inmiddels werd president Kabila vermoord en in zijn opvolger aangetreden. Dat betekent telkens een vertraging van een zestal maanden. Uiteindelijk werd een akkoord bereikt over de wetswijziging, maar de Wereldbank wilde dat we pas van start gingen als het nieuwe mijnwetboek gepubliceerd was. Dat zou pas over zes maanden of over een jaar gebeuren. Men moet dus heel vaak geduld
oefenen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U hebt de moeilijkheden aangegeven om uw activiteit binnen een rechtszeker kader te kunnen starten en te ontplooien. Moeten wij daaruit a contrario afleiden dat al wie wel concessies krijgt op terrils en mijnen en daartoe contracten afsluit, wel aanvaardt om binnen een rechtsonzeker kader te werken? Wij kunnen ons dan afvragen waarom dat gebeurt en hoe dat mogelijk is. Is dat geen onzorgvuldige, risicovolle of oneerlijke werkwijze? Hoe schat u, die dat risico in het huidige kader niet neemt, een en ander in?
De heer Étienne Denis. - Meestal bemoei ik mij met mijn eigen zaken en niet met die van anderen. Als anderen risico's willen nemen dan is dat hun zaak.
Wij hebben beslist om te investeren in America Mineral Fields, een bedrijf dat op de meest legale manier te werk gaat. De ervaring heeft ons geleerd dat als men op een bepaalde plaats investeert, men een gemakkelijke prooi is voor chantage en afpersing. Om te voorkomen dat de Congolese autoriteiten ons stokken in de wielen zouden kunnen steken, willen we samenwerken met de Wereldbank, IFC en een aantal co-investeerders, zodat dit geen louter Belgisch project is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb nog twee vragen voor Umicore. De eerste betreft Sogem. Enkele maanden geleden hebben we de heer Deliens ondervraagd. Die sprak over een deontologische code die in Umicore zou bestaan. Kort nadat het VN-rapport dat verschillende namen bevatte, werd gepubliceerd verkondigde Umicore bij monde van de heer Leysen, dat het zuiver op de graat is. Bestond de deontologische code al vroeger of is hij er gekomen na het VN-rapport? Hoe is men bij Umicore op de idee gekomen van een deontologische code? Heeft dat iets te maken met wat er al bestond in de OESO, in de IAO of in het kader van de wereldhandel? Werd in Umicore nagedacht over een mogelijke deelname aan de oorlogseconomie in zeer ruime
termen? Wat is het resultaat van die bezinning?
U hebt gesproken over de MIBA- en de Sibeka-connecties. Ik heb aangehaald dat professor Goris hier voor ons heeft verklaard dat MIBA tijdens de oorlog van 1996-1997 een bedrag van 3,5 miljoen US-dollar op de rekening van Comiex heeft gestort met de vermelding `Contribution à la guerre'. Indien dat zo is moet Umicore, die daar met enkele constructies in verweven is, zich toch medeverantwoordelijk voelen. Wij weten dat meer dan 30% van de MIBA-inkomsten naar de Congolese staatskas zijn gegaan, wat op zich normaal is, maar dat die niet in de begroting werden opgenomen en dat zelfs 11% naar het leger werd doorgestort. Het ging dus duidelijk om oorlogsfinanciering.
Voelt
Umicore zich op de ene of de andere manier medeverantwoordelijk voor de oorlogseconomie en zo ja, op basis waarvan? Ik denk dan aan de jaren vanaf 1995, want er is inmiddels al veel veranderd, zeker na de VN-rapporten en ingevolge onze onderzoekscommissie. Ik ga ervan uit dat de bestuurders van Umicore een sterk verantwoordelijkheidsgevoel en een goed geweten hebben en begaan zijn met het lot van de Congolese bevolking. Wat wenst Umicore in de toekomst te realiseren, naast zijn bedrijfsactiviteiten in de streek? Kunnen wij daar iets uit leren? De commissie moet immers voorstellen formuleren en eventueel adviezen verstrekken, vooral inzake deontologische codes en inzake een eventuele wijziging van de wetgeving. Daarom heb ik ook naar MIBA verwezen. Hebben Umicore en MIBA, via Sibeka, in
Antwerpen op de ene of de andere manier een vinger in de pap in de Hoge Raad voor Diamant? Dat moeten wij in de volgende weken nog uitzoeken.
De heer Étienne Denis. - De deontologische code en het ethische aspect houden ons al lang bezig. U hebt gelijk dat de bedrijven zich enkele jaren geleden niet zo verantwoordelijk voelden als vandaag. De bewustwording is vele jaren geleden op gang gekomen. We hebben geprobeerd ons denken te structureren en we hebben gezegd dat er niet meer kan worden gewerkt in een sfeer van corruptie.
Bij mijn weten is er in het kader van Gécamines en van alle transacties in Congo nooit sprake geweest van corruptie. We zijn daar nooit bij betrokken geweest en hebben bijgevolg heel wat deals aan ons laten voorbijgaan. Het moet worden gezegd dat er heel veel bedrijven zijn die ons bij de aankoop van kobalt en van
andere stoffen hebben verdrongen omdat wij niet dezelfde middelen wilden gebruiken als zij. Dat is duidelijk.
Sedert enkele jaren is het probleem overigens niet meer aan de orde want Gécamines produceert vrijwel geen kobalt meer.
Ik wil de vragen met betrekking tot diamant in alle openheid beantwoorden en ik ben bereid over de MIBA te debatteren, maar dan wel achter gesloten deuren.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het zou inderdaad belangrijk zijn dat we een antwoord krijgen op die vraag. We zouden na de openbare zitting achter gesloten deuren moeten vergaderen.
De voorzitter. - Zeker en vast.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Mijn vraag had betrekking op de diamanthandel.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Er is niet geantwoord op de vraag over de nieuwe belangstelling voor germanium. De vraag zou 100 ton per jaar bedragen. Hoe denkt u als expert dat de vraag op wereldvlak zal evolueren?
De heer Étienne Denis. - Voor het ogenblik is de vraag enorm gedaald en is ze veel lager dan 100 ton. Bovendien is de prijs van germanium de jongste drie of vier maanden aanzienlijk gedaald.
Er wordt voor de komende jaren geen duidelijke verhoging van de vraag verwacht, hoewel er de jongste jaren een zeker verbruik is vastgesteld bij de productie van optische vezels, die een derivaat van germanium gebruiken. Dit jaar is er een aanzienlijke vertraging op de markt van de optische vezels.
Er zijn evenwel nog andere toepassingen. Zo zijn wij marktleiders op het vlak van de productie van zonnecellen op basis van germanium, die per oppervlakte- en gewichtseenheid meer
rendement opleveren dan klassieke zonnecellen in silicium. Ze zijn veel duurder, maar de vraag is zeer groot voor het gebruik bij satellieten.
Alle satellieten hebben zonnecellen op basis van germanium. We zijn marktleiders in dat domein. Het verbruik is evenwel relatief beperkt. Het bedraagt 1 tot 2 ton, maar de toegevoegde waarde van de producten is groot.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Wordt het ook op militair vlak toegepast?
De heer Étienne Denis. - Er zijn verschillende militaire toepassingen omdat germanium infrarood licht doorlaat. Voor nachtelijke waarnemingen gebruiken zowel militairen als burgers germaniumlenzen.
Naast de optische vezels die een groter volume aan germanium gebruiken via het tetrachloride van germanium en de satelliettoepassingen, wordt germanium gebruikt in de elektronica.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Zal de vraag in de eerstkomende jaren nog stijgen?
De heer Étienne Denis. - Het gaat om een cyclische vraag. De vraag naar germanium voor satelliettoepassingen kende in 1998-1999 een dieptepunt als gevolg van de totale mislukking van het fameuze project van Motorola. Ze wilden namelijk het aantal satellieten opdrijven om de GSM overal in de wereld te introduceren. Het verbruik van zonnecellen op basis van germanium, dat destijds aanzienlijk teruggelopen was, kent thans een nieuwe opflakkering.
- De vergadering wordt voortgezet met gesloten deuren.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Christian Vincke. - We hebben geen probleem met openbaarheid. We hebben wel een discretieverplichting tegenover onze verzekerden, die we uiteraard zullen respecteren. Verder is er geen probleem en we gaan natuurlijk akkoord met het voorstel de hoorzitting in twee delen te splitsen.
Ik stel voor dat we eerst uitleggen hoe het project in elkaar zit om dan de chronologie en de beslissingsprocedures toe te lichten.
De heer Yves Windelincx. - Ik zal dat kort samenvatten, want ik denk dat u, na al uw onderzoek, het project bijna even goed kent als wij.
Het vertrekpunt is een steenberg die daar al sedert het begin van de jaren 20 ligt, een overblijfsel van een mijnexploitatie. Het gaat om 13 tot 14 miljoen ton. In de slakken zit nog een bepaalde hoeveelheid metaal: kobalt, koper, zink en nog andere metalen, waaronder ijzer. Tot nog toe waren er geen industriële procédés voorhanden om het metaal op een economische manier uit de materie te halen.
In 1996 vatte de groep Forrest, samen met de Amerikaanse groep OMG, besprekingen aan met Gécamines voor de exploitatie
van deze steenberg, gelet op de evolutie van de technische procédés.
De eerste aanvraag in dit verband is bij de Delcrederedienst binnengekomen in december 1997. Het ging om een klassieke aanvraag: een exportkrediet voor een vennootschap New Baron & Lévêque genaamd. Het ging om een onderneming die toebehoorde aan de Forrestgroep, die er de voornaamste aandeelhouder van was nadat hij ze had overgenomen en heropgestart na faillissement.
Het exportcontract had een waarde van 45 miljoen dollar en betrof de utilities, m.a.w. niet het hart van de industriële installatie, maar wel de montage, de elektrische installatie, de buizenomloop, kortom alles wat zich in de
fabriek rond de oven bevindt.
We zijn er in februari 1998 mee voor onze raad van bestuur gekomen om ons ervan te verzekeren dat er geen politieke bezwaren waren tegen de inoverwegingneming van dit dossier. Er waren geen bezwaren en we hebben de haalbaarheid van het project bestudeerd. In een land als Congo, dat geen enkele financiële draagkracht heeft, is het van kapitaal belang dat het risico niet zuiver Congolees is. Naar het voorbeeld van andere moeilijke dossiers hebben we gepoogd een financiële stroom op gang te brengen die enerzijds een kredietverlening is, maar die anderzijds niet op de klassieke manier wordt terugbetaald dor de Congolese monetaire autoriteit aan een Belgische bank, maar wel via de productiestroom.
Wat betekende dit concreet in dit dossier? De steenberg wordt afgegraven en de grondstof wordt via een transportband naar de oven gebracht. Ze wordt er gesmolten en verlaat de oven in de vorm van een staaf van meer dan 200 kilo die 20 tot 25% koper en 20 tot 25% kobalt bevat. Die staven worden op basis van een langetermijncontract aangekocht door OMG, een partner bij het project, en de betaling gebeurt niet in Congo, maar op een gewaarborgde rekening bij een westerse bank, incasu Belgolaise. Dat is een vrij klassiek schema, dat verhindert dat de deviezen die men nodig heeft voor de terugbetaling, terechtkomen in Congo, waar de geldnood immens is. De enige reden waarom het dossier kon onderzocht worden door de raad van bestuur is trouwens deze
offshorewaarborg, die niet onderhevig is aan het Congolese risico. Tot zover het financiële aspect.
Wat het politieke aspect betreft, hebben we ons veel vragen gesteld over de betrouwbaarheid van een partner als Gécamines. Gécamines is eigenaar van de steenberg en brengt dus de grondstof in. Mochten we erop vertrouwen dat Gécamines de toegang tot de grondstof zou blijven verzekeren? Aangezien het project in ex-Katanga gelegen is, was de vraag of de fabriek ondanks de onrust kon blijven draaien om de productiestroom te genereren waarmee het krediet werd terugbetaald. Zou de centrale Congolese autoriteit alle vergunningen verlenen voor het project? Dat waren de essentiële vragen.
Na grondige analyse, kwamen we tot de conclusie dat het dossier goedgekeurd was en dat Gécamines zich op geloofwaardige wijze engageerde.
Wat de verbintenis van Gécamines betreft en hun motivatie om aan deze operatie mee te werken, wil ik erop wijzen dat hun inbreng een dode materie was die daar al jarenlang lag. Die inbreng leverde hen niet alleen een aandeel op in de vennootschap die de steenberg uitbaat, maar ook nog de opbrengst van de verkoop van de andere producten die ze onmiddellijk ontvingen, met name zinkoxide.
Volgens onze ramingen zou Gécamines dus op basis van de toen geldende marktprijzen een jaarinkomen ontvangen van 40 miljoen dollar. We waren van mening dat een
onderneming die in een project stapt met een jaarlijks vooruitzicht van 40 miljoen dollar een voldoende groot belang heeft om aan dat project te blijven mee te werken.
Voorts hebben we bewijzen opgevraagd en gekregen van alle goedkeuringen van de Congolese autoriteiten. De centrale autoriteit had zowel de operatie zelf als de financiële constructie goedgekeurd. Toen dat allemaal rond was, heeft onze raad van bestuur de dekking van de operatie aanvaard.
Ik denk dat het nuttig is dat de heer Vincke nu voor u de daaropvolgende beslissingen chronologisch op een rijtje zet.
De heer Christian Vincke. - Iedereen weet intussen dat dit geen gemakkelijk dossier was. Voor Congo, een categorie 7-land, is de Delcrederedienst al sinds lang `off cover', omdat we er enorm veel uitstaande schulden hebben waarvoor geen oplossing is. Daarom brengt een dossier voor Congo automatisch problemen mee. We kunnen in een `off cover'-land toch risico's nemen op voorwaarde dat we ze kunnen `externaliseren', dat wil zeggen dat we het kredietrisico in het land zelf ontlopen door bijvoorbeeld escrow accounts op te zetten. Dit bleek in dit geval ook mogelijk te zijn. Het kobalt, gesmolten in Congo, werd buiten Congo verkocht, de opbrengst kwam in een escrow account terecht en kon dienen om het krediet terug te betalen.
Een eerste beslissing van de raad van bestuur om dit dossier te verzekeren werd genomen op 30 augustus 1999. De vertegenwoordiger van de minister van Financiën heeft toen echter bij toepassing van onze statuten de beslissing geschorst omdat het voorstel volgens hem inging tegen het landenbeleid van Delcredere en hij een paar technische problemen, meer bepaald het dekken van het commerciële risico, niet aanvaardbaar vond. Op 3 september heeft de minister van Financiën de schorsing van de beslissing bevestigd, zodat er op dat ogenblik eigenlijk geen beslissing meer was.
De zaak kwam opnieuw voor de raad van bestuur. De kern van het probleem van dit dossier was eigenlijk van financieel-technische aard. De
financiering gebeurde door middel van een investeringslening van een bank en ons systeem kan in het geval van een investeringslening het commerciële risico niet dekken. In dat geval dekken we alleen de politieke risico's. Na lange discussies werd er dan een `Belgische' oplossing gevonden: Delcredere zou voor een bepaalde tranche van het krediet de helft van het commerciële risico dekken en de andere partners zouden de andere helft voor hun rekening nemen.
Uiteindelijk heeft de raad van bestuur deze regeling op 29 november aanvaard. De minister van Financiën heeft zijn principiële goedkeuring aan deze beslissing gehecht, op twee voorwaarden. Ten eerste moest het commerciële risico worden gematigd en daarover werd ook met de
verschillende partners onderhandeld. Ten tweede moest de premie voor deze zaak met 50% worden verhoogd. Het akkoord tussen de verschillende partijen - OMG, George Forrest en de bank - werd uiteindelijk in april 2000 gesloten en de polis werd opgesteld. Dat is in een notendop het schema dat we hebben gevolgd.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Graag kreeg ik van beide getuigen de precieze functie en bevoegdheidsomschrijving.
Graag kreeg ik ook een precieze omschrijving van een politiek en van een commercieel risico.
Congo is een categorie 7-land. Hoe kan men beslissen om voor dit land toch een waarborg toe te kennen, zelfs wanneer ook het kabinet van minister Reynders daartegen protesteert?
Er was een probleem met het commerciële risico. Er werd toen beslist dat Delcredere de helft zou dekken en de andere partners ook de helft. Waarom wilde Delcredere dit project zo graag binnenhalen? Blijkbaar zijn er aan dit dossiers heel wat vergaderingen besteed en ik denk dat
dergelijke oplossingen voor andere projecten niet worden uitgedacht. Waarom was dit project zo belangrijk?
Wat is het precieze verschil tussen een investeringslening en een exportkrediet?
De voorzitter. - Ik zou iets specifieks willen toevoegen aan een van de onderdelen van de vraag van mevrouw Thijs.
Ik denk dat het voor de leden van de commissie erg interessant zou zijn, mocht u enige toelichting kunnen geven bij de criteria die in aanmerking worden genomen om een dekking te geven voor landen van categorie 7. Daarom is heel wat te doen geweest; u hebt dat zelf ook kunnen lezen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Op de vraag over de dekking van projecten in landen off cover werd al geantwoord dat het risico in dergelijke gevallen wordt geëxternaliseerd via een escrow account. Er zijn ook twee andere Belgische bedrijven die in de voorbije jaren een waarborg hebben gekregen voor projecten in off cover gebieden. Ik ken de namen van die bedrijven, maar weet niet of ik die hier zo maar kan noemen. Als u van oordeel bent dat dit kan, dan doe ik het. Ik zou graag vernemen of de risico's voor die twee andere bedrijven ook werden geëxternaliseerd via escrow accounts, dan wel op een andere manier.
Ik heb nog een bijkomende vraag over de installaties en het
concentraat waarnaar de heer Windelincx heeft verwezen. Maar ik zal eerst het antwoord op deze eerste vraag afwachten.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Ik heb twee vragen.
Na de eerste behandeling van het dossier door de Delcrederedienst, kwam er een negatieve reactie van de minister van Financiën. Het dossier is dan opnieuw door de Delcrederedienst behandeld. Op wiens initiatief gebeurde dat?
Verder zou ik graag weten met welke frequentie er via de procedure van externalisatie toch dossiers worden goedgekeurd voor landen zoals Congo, waarmee feitelijk geen zaken meer worden gedaan? Ik zou mij graag een beeld vormen van de precedenten.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Mijn vragen sluiten aan bij die van mijn collega's.
Eerst wil ik een verduidelijking van de schalen van de Delcrederedienst. Op de website staan er immers zes verschillende schalen. Voor sommige risico's lopen die van 1 tot 7 of van 1 tot 5. Die onduidelijkheid blijkt ook uit een antwoord van minister Reynders op één van mijn parlementaire vragen.
Zijn er precedenten van gelijkaardige beslissingen in eenzelfde context sedert 1995, met name in de regio van de Grote Meren? Heeft de Delcrederedienst nog meer van dergelijke dossiers onderzocht en aanvaard?
Hoe verloopt de besluitvorming
concreet? Wat is uw rol in de raad van bestuur en welke elementen brengt u daar naar voren in dit soort dossiers? Vond u dat de genomen beslissing in de lijn van de verwachtingen lag of eerder uitzonderlijk was?
Wat het belang van het project betreft, begrijpen we dat bij de beslissing met bepaalde zaken geen rekening moest worden gehouden, omdat Congo off cover was, zoals u zei. Ofschoon dit niet het soort projecten is dat u normaal waarborgt, heeft u dat uiteindelijk toch gedaan.
Graag had ik een aantal bedragen gekregen. Men spreekt van 12 miljoen dollar voor het politieke risico en van 6 miljoen dollar voor het commerciële risico. Kunt u dat bevestigen? Wie heeft dat verzekerd? U heeft Belgolaise
genoemd. Waar bevindt zich die rekening, waarvan u zegt dat ze offshore is. Wat is het werkelijke belang van dit project?
Uit vorige hoorzittingen en ook uit persberichten hebben we immers begrepen dat deze investering risicovol was, zelfs alleen al vanuit industrieel en technologisch oogpunt. Bovendien is het rendement vrij laag in vergelijking met andere mogelijke investeringen in Katanga. De bewuste nieuwe technologie blijkt nu toch gebrekkig, aangezien de oven veel vroeger dan verwacht moest worden stilgelegd en vervangen.
Er waren dus niet alleen commerciële en politieke, maar ook industriële en economische risico's. Hoe komt het dat de Delcrederedienst in zo'n wankele boot is
gestapt?
De heer Yves Windelincx. - Ik begin met de rol van de directie. Op het ogenblik dat de beslissingen over dit dossier moesten worden genomen bestond de directie uit drie personen: de directeur-generaal en de twee directeurs die zich voor u bevinden. De directeur-generaal is nu met pensioen, maar op dat ogenblik was hij de baas als directeur-generaal van de instelling.
De administratieve procedure is als volgt: de directeur-generaal, op verzoek van de voorzitter van de raad van bestuur, licht de dossiers toe voor de raad. Hij doet een technische uiteenzetting over de inhoud van het dossier en doet een positief of een negatief voorstel. De twee directeurs staan hem bij; de taakverdeling is hetzij taalkundig,
hetzij in functie van de contacten met een bepaalde verzekerde.
Zowel de directeur-generaal als de twee directeurs hebben rechtstreekse eigen bevoegdheden. Zo ben ik binnen de Delcrederedienst verantwoordelijk voor informatica en marketing, twee sectoren die geen rechtstreeks verband houden met de aanvragen. De heer Vincke is verantwoordelijk voor de dienst financiën, de technische studies en de premies. Destijds was de directeur-generaal verantwoordelijk voor het algemeen beleid dat in de verschillende landen werd gevoerd. Hij beschikte dus over het instrument dat aan de basis ligt van de risicoschalen die men later zal hanteren. Hij was ook verantwoordelijk voor de indienstneming van personeel en voor de externe relaties van de
instelling in het algemeen.
Dat was de rolverdeling van de drie leden van de directie op het ogenblik dat het dossier werd voorgesteld.
Wat de tweede vraag betreft, zal de heer Vincke uiteenzetten wat het onderscheid is tussen het politieke en het commerciële risico.
De heer Christian Vincke. - Ik heb de indruk dat de eerste vraag was: Hoe komt het dat Delcredere een verzekering geeft voor een land dat off cover is?
Congo is een land dat duidelijk off cover is. Het valt onder categorie 7, maar mocht er een categorie 8 bestaan, dan zou Congo wellicht onder die categorie vallen. Vanuit macro-economisch standpunt twijfelt niemand daaraan.
Het is echter niet omdat een land onder categorie 7 valt, dat wij geen enkel dossier voor dat land meer behandelen. De Delcrederedienst wenst zich op een zeer professionele en zelfs proactieve manier van haar opdracht te kwijten. Wij stellen ons dus niet administratief op. Wanneer de
mogelijkheid bestaat om toch een project in een land op te zetten, dan zullen wij dat onderzoeken en het project zodanig structureren dat het risico aanvaardbaar wordt. Er zijn vele gevallen waarin wij toch projecten steunen in landen die off cover zijn. Ook voor Congo hebben wij bepaalde projecten onderzocht. Ik zou vandaag eens moeten nagaan welke projecten daarvan ook zijn gerealiseerd, want wij onderzoeken vaak projecten die uiteindelijk niet worden verwezenlijkt. Het is dus niet omdat een land onder categorie 7 valt, dat wij alle ingediende projecten van tafel vegen. Wij bekijken eerst het dossier.
In dit geval ging het om een industrieel project, namelijk de bouw van een fabriek die slakken moest verwerken tot kobalt. Die slakken liggen
daar al sinds 1930 en nu wilde men ze ontginnen. Dat is zowel nuttig voor Congo, als voor de Gécamines en voor de industrieel die dit wil verwezenlijken, en uiteindelijk ook voor België, omdat er een Belgische industriële activiteit wordt uitgebouwd.
Als wij het risico kunnen externaliseren, d.w.z. als wij onmiddellijk kunnen worden betaald met de opbrengst uit de exporten uit Congo, dan zullen wij de financiële merites van dat dossier onder ogen nemen. Over de details van de structuur die wordt uitgewerkt, kunnen wij achter gesloten deuren uitweiden. Maar de namen en de specifieke structuren maken wij niet graag publiek, ook al zit daarachter niets verkeerds. Wij behandelen dat liever met gesloten deuren.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik wil even terugkomen op het criterium van het Belgisch belang, dat u als een belangrijk criterium inroept.
In de dossiers hebben wij echter vaak de vermelding teruggevonden dat het Belgisch belang erg gelimiteerd was. Ondanks het geringe Belgische belang werd het krediet dan toch toegestaan. Dat blijkt uit alle rapporten. Ons inziens kan het criterium van het Belgisch belang dus niet gehandhaafd blijven, tenzij u hiervoor een meer plausibele uitleg kan verstrekken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mijnheer de voorzitter, ik wil opmerken dat de collega hier citeert uit vertrouwelijke documenten.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik wil erop wijzen dat ik een en ander in mijn eigen woorden heb geformuleerd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het voorstel van de voorzitter was dat, wanneer vertrouwelijke stukken worden behandeld, dat met gesloten deuren gebeurt.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Dan moeten de deuren onmiddellijk worden gesloten.
Ik heb mijn kennis niet uit de lucht gegrepen, ik heb ze vergaard uit dossiers.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wij hebben gisteren ook kennis vergaard uit de verklaringen van heer Franceschi.
De voorzitter. - Mijnheer Maertens, de grenzen zijn soms vaag, maar ik ben in alle neutraliteit van oordeel dat de vraag van mevrouw Thijs niet zo vertrouwelijk is. Ze betreft het gewicht van het Belgische belang in dit project.
Ik wil daarop verder niet ingaan. Ik laat dat over aan de vertegenwoordigers van de Delcrederedienst. Zij kunnen daarop antwoorden indien ze willen. Als ze van oordeel zijn dan bepaalde elementen in hun antwoord enkel met gesloten deuren kunnen worden gegeven, dan zullen ze daarom zelf wel vragen.
Ik denk dat mevrouw Thijs een algemene vraag heeft gesteld, waarmee ze het geheime karakter van de documenten niet heeft geschonden. Mocht ze namen hebben genoemd, dan
zou dat anders liggen, maar ze is heel erg aan de oppervlakte gebleven.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik noteer dat u nog niet op al mijn vragen heeft geantwoord en dat u dat achter gesloten deuren zal doen. Het ging er met name om te weten waar de zetel van Belgolaise is gevestigd.
De heer Yves Windelincx. - Ik heb alle vragen genoteerd en ik ben bereid ze te beantwoorden.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Een belangrijk en problematisch element is de juridische kant van het STL-raffinaderijproject. Momenteel is er betwisting betreffende de eigendomsrechten van deze steenberg en over het feit dat het mijnwetboek niet echt van toepassing is op de exploitatie ervan. Een ander belangrijk debat gaat over de extractie van germanium, in die mate zelfs dat sommigen zich afvragen of het kobalt-koperproject geen dekmantel is voor een germaniumproject. De bewuste steenberg zou 3000 ton germanium bevatten, of dertig keer de wereldproductie!
Dat begrijp ik niet goed en daarom sluit ik mij aan bij de vraag van mevrouw Thijs over de betrokkenheid van de Delcrederedienst bij een project
zonder wettelijke basis.
Tweede vraag: uw rol bestaat erin de dossiers op de raad van bestuur toe te lichten en er een advies over te verlenen. Welke adviezen gaf u over dit dossier toen u het op de raad van bestuur toelichtte?
De heer Yves Windelincx. - Ik zal eerst in het algemeen antwoorden op de vraag over het Belgisch belang. Aangezien de cijfers onder het beroepsgeheim vallen, kan ik ze u slechts geven in een vergadering met gesloten deuren.
Indien er in dit dossier enkel sprake was geweest van de investering van de Forrestgroep in de vennootschap opgericht voor de exploitatie van de steenberg, zouden we die operatie hoogst waarschijnlijk niet hebben gedekt.
De cijfers die de heer Dallemagne naar voren brengt, kloppen: het Belgisch belang van de operatie via een exportcontract voor de realisatie van een gedeelte van de fabriek, betrof een veelvoud van de risico's die we gedekt
hebben. Ik zal u straks de cijfers geven als u dat wenst.
Wat het germanium betreft, hebben we zoals u gelezen wat er in de pers is verschenen. Naar aanleiding van het onderzoek van het project hebben we een haalbaarheidsstudie ontvangen waarin er geenszins sprake was van industrieel bruikbaar germanium, ook al waren er sporen van germanium. Dat kan ik u verzekeren. Ik ben jurist en geen metaalkundige. We hebben de haalbaarheidsstudie onderzocht en daarin werd de rendabiliteit van het project in verband gebracht met kobalt, koper en zinkoxide.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het was nochtans algemeen bekend dat de steenberg 3000 ton germanium bevatte.
De heer Yves Windelincx. - Dat was misschien algemeen bekend onder metaalkundigen in Congo, maar in de studie die wij ontvangen hebben, was er helemaal geen sprake van germanium. Ik heb het germanium pas ontdekt, zoals de meeste mensen, dank zij de artikelen die daarover in de pers zijn verschenen.
De heer Christian Vincke. - Ons dossier is helemaal samengesteld zonder enige verwijzing naar germanium.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Men heeft informatie achtergehouden!
De heer Christian Vincke. - Ofwel heeft men informatie achtergehouden, ofwel was het niet bekend.
De heer Yves Windelincx. - Ofwel was het vanuit industrieel oogpunt verwaarloosbaar. Ik denk dat er in dat soort slakken ijzer zit en andere ertsen zoals uranium. Dat zijn sporen die men vaak terugvindt in dat soort steenbergen.
Dan kom ik tot uw vraag over de voorstellen aan de raad van bestuur. De directie doet een voorstel aan de raad van bestuur, bereidt het dossier voor en verleent dan een positief of een negatief advies, of een positief advies onder bepaalde voorwaarden. In het Congodossier waren de adviezen van de directie positief onder bepaalde voorwaarden.
Die voorwaarden zijn zeer gebruikelijk in dergelijke structuren.
U
vraagt zich af waarom de Delcrederedienst met dit project in zee is gegaan.
Enerzijds was er Gécamines dat, voorzover ik weet, het enige Congolese mijnbedrijf is in de sector van het non-ferrometaal en het overheidsbedrijf dat op dit ogenblik eigenaar is van alle niet-geprivatiseerde mijnen en van alle onverkochte steenbergen.
Anderzijds was er de oven, die inderdaad oververhit is geraakt bij het opstarten van de fabriek, maar waarvoor we onderhandeld hebben met de Finse groep Outokumpu, de wereldleider inzake industriële verwerking van non-ferrometalen.
Voor alle leveringen van producten voor de fabriek hebben we onderhandeld met OMG, dat op gelijke voet staat met
Union Minière en één van 's werelds grote bedrijven is in de non-ferrosector in het algemeen en in de kobaltsector in het bijzonder.
We hadden kunnen kiezen voor Umicore, maar die waren niet geïnteresseerd in het project. We hebben ons grondig ingelicht over OMG en dat bleek zonder twijfel een partner met een goede reputatie.
De vierde partner was de Forrestgroep die al meer dan twintig jaar in Congo gevestigd is en dus het terrein goed kent. Al die elementen hebben tot een positieve beslissing geleid omdat we vertrouwen hadden in de partners die aan dit project zouden meewerken.
De haalbaarheidsstudie betrof alleen het financiële aspect.
Zou het project voldoende inkomsten genereren om de te nemen financiële risico's te dekken? Om die vraag te beantwoorden, maken we gebruik van een aantal methode die we dagelijks toepassen.
De eerste manier is de algemene bekendheid. Het is duidelijk dat als ons dekking gevraagd werd voor een krediet aan de Congolese Staat, waarvan de insolvabiliteit algemeen bekend is, we dit hadden geweigerd. Dankzij de structuur die we hadden uitgewerkt om de inkomsten buiten het land te houden, werd dat wel mogelijk. Het bewijs dat de we op dit punt gelijk hadden, is dat het krediet terugbetaald is, ondanks de technische problemen van de oven die tot een onderproductie hebben geleid.
De geloofwaardigheid van het project
is dus bevestigd en voor ons is het geen schadegeval.
De heer Vincke zei dat we voor landen van categorie 7 risico's mogen dekken indien ze buiten het land gehouden worden.
Een andere manier om risico's te dekken in landen van categorie 7 zonder externe constructie is als het land aan bepaalde voorwaarden voldoet: een constante economische groei gedurende enkele jaren, goede betrekkingen met het IMF, of de regelmatige terugbetaling van de openbare schuld gedurende een aantal jaren. Congo voldoet aan geen enkele van die voorwaarden.
Op basis van de gewone criteria viel Congo dus uit de boot. De enige manier om dit project te kunnen dekken was de externe
constructie.
U vroeg zich af waarom de Delcrederedienst zich zo had ingespannen om dit project te dekken. Welnu, het is precies onze taak om de buitenlandse handel te bevorderen.
Er was een Belgisch belang door het exportcontract van een vennootschap uit de Forrestgroep, en een investering van een bedrijf dat als Belgisch wordt beschouwd. Dat zijn allemaal zaken die bij ons geregeld voorkomen. Dan onderzoeken we het dossier en zorgen ervoor dat het binnen aanvaardbare grenzen verloopt. Zo zijn we ook in dit dossier te werk gegaan.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - We zullen achter gesloten deuren terugkomen op de procedures bij de Delcrederedienst omdat uw uitleg niet strookt met mijn inlichtingen.
Ik noteer dat de opbrengst van het germanium uit deze steenberg ongeveer 2 miljard dollar zou bedragen.
Het product wordt er momenteel uitgehaald, verwerkt en geraffineerd in Finland, en het is dus nog niet precies bekend welke winst dat uiteindelijk zal opleveren, maar ze is wel reëel.
Is er in de regio van de Grote Meren een precedent?
De heer Christian Vincke. - Ik ken er geen in die regio, maar we hebben wel dossiers bestudeerd met een externe constructie, waarvan sommige niet zijn doorgegaan.
De heer Yves Windelincx. - Ik zal u een geval uiteenzetten en de redenen waarom het werd geweigerd.
Het betrof een externe constructie waarbij de dekking bestond uit diamanten van MIBA. De diamanten verlieten Congo, werden betaald op een gewaarborgde rekening en het resultaat was hetzelfde als met het kobalt.
Het werd geweigerd omdat we het te gevaarlijk vonden om diamanten als waarborg te nemen, want ze kunnen gemakkelijk verdwijnen en onmiddellijk te gelde gemaakt worden, wat niet kan gezegd worden van een metaalstaaf van 200 kilo die nog verwerkt moet worden. Het kwam ons te riskant voor om dat soort waarborg te aanvaarden. De aanvraag was dus gelijkaardig, maar bij de
weigering hebben we ons laten leiden door de aard van het product.
Ik herinner mij een andere aanvraag, die u misschien ook kent. Ze verschilde fundamenteel van de aanvraag van de Forrestgroep omdat het over een klein bedrag ging dat op zeer korte termijn kon terugbetaald worden. Maar de betaling gebeurde op basis van inkomsten, in casu van koper dat niet door OMG, maar door gelijkaardige internationale traders aangekocht werd.
We hebben dus soortgelijke projecten, ook in Congo.
De heer Christian Vincke. - Onlangs heeft de raad van bestuur op basis van gelijkaardige voorwaarden een servicecontract aanvaard voor de bouw van een kleine extractieoven voor kobalt in Congo. Het ging om een project van beperkte omvang.
De heer Yves Windelincx. - Ik kan u andere voorbeelden in Afrika geven. We hebben een aanvraag aanvaard met betrekking tot Nigeria, waarvan de waarborg op de levering van gas berust. Dat land bevindt zich, zoals Congo, in categorie 7. Dankzij de externe constructie met het gas zijn we er ook off cover.
We hebben ook een aanvraag aanvaard voor Laos, eveneens een land in categorie 7, waarbij de in Laos geproduceerde elektriciteit door een Thaise operator wordt gekocht en op een Thaise rekening wordt betaald.
In 1998, toen Rusland insolvent was, hebben we voor dat land ook soortgelijke operaties gedekt. Zo was er de pijplijn van Yamal waardoor aardgas uit Siberië
werd aangevoerd en die via Duistland op het Europese aardgasnet werd aangesloten. De Duitse en Italiaanse afnemers betaalden de Russische gasproducent op een Duitse of Italiaanse bankrekening en met dat geld kon het krediet worden terugbetaald.
De externe structuur is op zich niet uitzonderlijk.
We hebben een ander project in Togo, waarbij de betaling gewaarborgd wordt door de levering van fosfaat en fosfaatderivaten.
We hebben ook projecten onderzocht in Syrië, waar de waarborg uit graan zou bestaan. Een ander project in Guatemala voor de bouw van een elektriciteitscentrale werd gewaarborgd door de levering van garnalen!
Congo is om
twee redenen een uitzondering, enerzijds omdat het over een voor België zeer gevoelig land gaat en anderzijds omdat, zoals de heer Vincke heeft uiteengezet, we tegenover dat land zeer belangrijke schuldvorderingen hebben die nooit zijn terugbetaald. Het is uiteraard om historische redenen dat we in die toestand terecht zijn gekomen.
Een aanvraag voor Congo is dus altijd bijzonder heikel en daarom heb ik vóór het dossier werd voorbereid, de exporteur laten weten dat ik het dossier eerst aan de raad van bestuur zou voorleggen, om na te gaan of er geen politieke bezwaren waren.
We wilden immers geen kosten maken voor een haalbaarheidsstudie als er een kans bestond dat er een politiek veto
zou volgen. We zijn in februari 1998 voor de raad van bestuur gekomen en de raad vond dat er geen bezwaar was tegen de voorbereiding van het dossier.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Eenparig?
De heer Yves Windelincx. - Ja, er was geen enkele reactie. Het was 1998, dus onder de vorige regering.
(Onverstaanbare interruptie van de heer Dallemagne)
Dat was in 1999, anderhalf jaar later.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Sprak de raad van bestuur zich dan eenparig uit?
De heer Yves Windelincx. - Neen, in 1999 was er een veto van de minister van Financiën. Het veto werd gelicht en de beslissing werd eenparig genomen. Ik heb de notulen bij me.
De heer Christian Vincke. - Neen, sommige leden hebben zich onthouden met betrekking tot het commercieel risico of hebben tegen gestemd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Men is niet verplicht om op bepaalde vragen te antwoorden. Ik probeer ze althans in algemene termen te stellen. Sommige vragen komen spontaan, men aarzelt soms omdat men een bepaalde voorkennis heeft, maar ze zijn wel van belang. Toch wil ik peilen naar de houding van de minister van Ontwikkelingssamenwerking. Het is algemeen bekend dat hij een mening heeft over de beslissingen van de Delcrederedienst, maar als u vindt dat dit beter achter gesloten deuren wordt behandeld, heb ik daar geen problemen mee.
De voorzitter. - Dat lijkt mij inderdaad voorzichtiger.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Ik zal de vraag herhalen die ik daarstraks heb gesteld. Wie neemt het initiatief om een dossier opnieuw voor de raad van bestuur te brengen wanneer de minister van Financiën een negatief advies geeft?
Ik heb begrepen dat de Delcrederedienst sommige projecten in off cover-landen waarborgt op voorwaarde dat het risico wordt geëxternaliseerd. Moet de aanvrager zelf op zoek gaan naar een dergelijke constructie of doet de Delcrederedienst dat?
Er zijn voorbeelden aangehaald van landen die off cover zijn, maar waarvoor externalisatie van de risico's mogelijk was, zoals Laos en Nigeria. In hoeveel gevallen in het recente verleden werd door
het systeem van externalisatie een positieve beslissing genomen voor projecten in landen die off cover zijn? U hoeft deze vraag niet onmiddellijk te beantwoorden.
De heer Christian Vincke. - Om een afgewezen dossier opnieuw op de agenda te zetten, moet de directie een uitgewerkt voorstel voorleggen aan de raad van bestuur. Wanneer de minister van Financiën of de raad van bestuur hun goedkeuring weigeren of bijkomende voorwaarden stellen, wordt het dossier opzij gelegd. Als die voorwaarden kunnen worden vervuld of de technische gegevens kunnen worden bijgeschaafd, onderzoeken we het dossier opnieuw en leggen we het voor aan de raad van bestuur. Het initiatief ligt bij de directie. Dat is ook in dit geval zo gebeurd.
De voorzitter. - Werd het dossier opnieuw onderzocht omdat er bijkomende informatie was?
De heer Christian Vincke. - Zonder nieuwe elementen wordt het dossier niet opnieuw onderzocht. In dit geval waren er inderdaad nieuwe elementen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Vond u dit dossier belangrijk genoeg om zelf op zoek te gaan naar nieuwe elementen of werden ze door anderen aangereikt?
De heer Yves Windelincx. - De meeste operaties die de Delcrederedienst behandelt zijn een driehoek. Er is een exporteur-investeerder, een bankier-kredietverlener en een kredietverzekeraar. Bij wie het initiatief ligt, is afhankelijk van de omstandigheden.
Ik geef u een voorbeeld a contrario. Het betreft een project in Syrië met betrekking tot de graansector, dat niet is doorgegaan. Toch was de bouw van die graanfabriek voor de Belgische aanvrager van groot belang.
Toevallig ontmoette ik enige tijd later een petroleumproducent die actief is in Syrië en ik vroeg hem of een deel van dat petroleum kon gebruikt worden als waarborg voor de bouw van de
graanfabriek. Hij zag dat wel zitten omdat het om een vrij gering bedrag ging dat in 1 jaar kon worden terugbetaald.
Ik heb de exporteurs gevraagd of ze nog steeds interesse hadden voor het project. Zo ja, kon ik de bankier en de petroleumproducent samenbrengen en zou het initiatief in dit geval uitgaan van de Delcrederedienst.
In het Congodossier kwam het initiatief van de betrokken partijen, namelijk de bank en de exporteur, die nieuwe elementen naar voren brachten om aan de raad van bestuur voor te leggen. Het is een soort recht van hoger beroep.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Dat spreek ik niet tegen. U heeft daarmee op mijn vraag geantwoord. U heeft het dossier weer opgenomen omdat de betrokkenen nieuwe elementen aanbrachten.
De heer Yves Windelincx. - Ik durf zelfs verder te gaan. In sommige gevallen beslissen wij dat de nieuwe elementen niet belangrijk genoeg zijn om het dossier opnieuw aan de raad van bestuur voor te leggen.
Ons oordeel kan door de raad van bestuur worden tegengesproken. Als we menen dat de elementen voldoende belangrijk zijn, leggen we het opnieuw voor aan de raad van bestuur. Onze verzekerden kennen ons over het algemeen. Als wij vinden dat het dossier te licht is, zullen ze niet aandringen maar eventueel met nieuwe elementen naar voren komen. Zo werkt dat.
Voor die bewuste zaak hebben de verzekerden, meer bepaald de bankier, nieuwe elementen aangedragen, waaronder de beslissing van de bankier om de helft van het commerciële risico te dragen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Gaat de Delcrederedienst zelf actief op zoek naar mogelijkheden om de risico's te externaliseren?
De voorzitter. - De heer Windelincx heeft verklaard dat ze dat in sommige gevallen inderdaad zelf doen. Hij heeft het voorbeeld gegeven van Syrië, waar petroleum als waarborg kon dienen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Ik heb het over dit specifieke geval.
De heer Christian Vincke. - In dit geval was het externaliseren van de risico's de voorwaarde voor een dekking.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Dat was niet mijn vraag. Het is trouwens normaal dat iemand die om een waarborg vraagt, op de hoogte is van de regels van de Delcrederedienst. Ik vroeg wie er concreet op zoek gaat naar een methode om de risico's te externaliseren.
De heer Christian Vincke. - Zorgen voor de operationele constructie is niet ons werk. Wij houden ons niet bezig met de verkoop van het kobalt.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Wie gaat er op zoek naar een eventuele bankrekening in het buitenland?
De heer Christian Vincke. - Dat doen wij niet zelf.
De heer Marcel Colla (SP.A). - De aanvrager doet dus zelf een voorstel, dat door de Delcrederedienst moet worden beoordeeld?
De heer Christian Vincke. - Dat is de normale gang van zaken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In de eerste plaats heb ik een korte technische vraag die aansluit bij wat de heer Colla heeft gezegd. Graag kreeg ik de namen van de directeur-generaal van de administratie of van de dienstdoende directeur-generaal en van de voorzitter van de raad van bestuur op het ogenblik van de afwijzing en op het ogenblik van de herziening en van de goedkeuring van het project.
Ten tweede. De heer Windelincx heeft verklaard dat de materiaaloverdracht gebeurde op basis van een kobaltconcentratie van 30%. De installaties van Gécamines laten evenwel toe materiaal met een concentratie van 99,8% te leveren. Dat zou in Congo een verhoogde toegevoegde waarde voor
Gécamines kunnen opleveren. Toen Rautenbach voorzitter van Gécamines was, heeft hij bij de onderhandelingen geprobeerd het aandeel van Gécamines op 30% te brengen. Bij de goedkeuring bedroeg dat aandeel evenwel maar 20%. Zijn er redenen waarom de verwerking, die toch belangrijk was voor Gécamines en voor Congo in zijn geheel, niet aan Gécamines werd overgelaten? Heeft dat te maken met de externalisatie, met de escrow account? Was er niet voldoende vertrouwen in Gécamines?
De heer Christian Vincke. - Gécamines bezit 20% van de aandelen van dit project. Gécamines heeft, als ik goed geïnformeerd ben, geen onmiddellijke kapitaalinbreng gedaan. Zij hebben zich alleen ertoe verbonden de slakken voor een periode van 20 jaar ter beschikking te stellen van het project. Als compensatie kreeg Gécamines een deel van de uitgekeerde dividenden. Hierdoor werd een berg slakken die tot dan toe tot niets gediend had, productief. Ook Gécamines had daar baat bij, aangezien het 20% van de opbrengst kreeg. Op de vraag waarom Gécamines 20% van de aandelen bezit en geen 30 of 40% kan ik niet antwoorden. Dat was de uiteindelijke overeenkomst die OMG, Forrest en Gécamines zelf onderhandeld hadden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De eigendom van de terril vormde de inbreng van Gécamines. Dat was toch ook een vorm van kapitaal.
De heer Christian Vincke. - Indien we geen externalisatie uitgewerkt hadden, had niemand daar ooit een fabriek gebouwd. De externalisatie moet ervoor zorgen dat het krediet, dat nodig is voor de bouw van die fabriek, wordt terugbetaald. In dit geval is er een overeenkomst tussen drie partijen. Gécamines was deelnemende partij. Er kan natuurlijk gediscussieerd worden over de vraag of Gécamines al dan niet genoeg krijgt, maar ik laat het antwoord daarop in het midden. De Delcrederedienst heeft zich daarover niet uitgelaten. Men heeft ons alleen de overeenkomst getoond.
De heer Yves Windelincx. - We mogen niet vergeten dat de fabriek uiteindelijk 124 miljoen dollar gekost heeft. Gécamines had dat nooit kunnen betalen. Ze hebben immers geen geld. Toen ik bij de Delcrederedienst begon, produceerden ze 450.000 ton koper per jaar, vandaag nog met moeite 30 tot 35.000 ton.
U beweert dat de fabriek in staat is tot 99,98% te raffineren. Het is de eerste maal dat ik dit hoor. Naar mijn mening, maar dat is de mening van een jurist, is die fabriek slechts in staat om tot 22 of 23% van het metaal te raffineren. De Finse fabriek waar haar producten terechtkomen, raffineert tot 99,98%.
Waarom wordt er niet in Congo geraffineerd? Gewoon omdat
het dan nog meer dan 125 miljoen dollar zou kosten. Het was al moeilijk genoeg om dat project van 125 miljoen dollar op te zetten. Wat zou het geweest zijn als er 200 of 300 miljoen dollar nodig was?
Als men wil externaliseren, mag de waarde niet te hoog zijn. Door slechts tot 20 of 25% te raffineren, bekomt men een stof die zwaar weegt, maar niet veel waard is. Dat is ook een manier om zich te beschermen tegen verduistering. In het geval van de diamanten waarnaar ik daarnet verwees, vonden we dat het risico onaanvaardbaar was.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik wacht nog op de twee namen die ik gevraagd had.
De heer Christian Vincke. - Het ging om de heer Willy Boes, directeur-generaal, en de heer Jean-Pierre Pauwels, voorzitter van de raad van bestuur. Zij waren beiden in functie zowel in het begin als op het einde van deze procedure.
De heer Yves Windelincx. - De heer Boes is nu gepensioneerd, maar de heer Pauwels is nog altijd voorzitter van de raad van bestuur.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik wil nog even terugkomen op mijn eerste reeks vragen.
Welk verschil is er tussen een exportkrediet en een investeringskrediet?
Wist de Delcrederedienst dat de terril germanium bevatte?
Na de vergadering van 30 augustus 1999 werd er een werkgroep opgericht. Hoe was die werkgroep samengesteld? Tot welke bevindingen kwam ze?
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ik wens eveneens terug te komen op een vraag die al gesteld is, maar nog niet beantwoord.
U hebt in het begin van de uiteenzetting verklaard dat er voor de kredieten die betrekking hebben op landen van categorie 7, alleen het politieke risico wordt ingedekt en niet commerciële risico. Wat is het onderscheid.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik verwijs voorzichtigheidshalve alleen naar openbare documenten, zoals mijn vraag om uitleg van 6 april 2000 aan de minister van Financiën. Toen was de discussie bij de Delcrederedienst in volle gang. De minister van Financiën had zijn vetorecht al gebruikt. Hij antwoordde mij dat hij, in eerste instantie, als gevolg van de schorsing van een beslissing van de Delcrederedienst door zijn commissaris, de beslissing geannuleerd had en gevraagd had het dossier opnieuw te bestuderen om bijkomende waarborgen te krijgen. Daarmee geeft hij dus te kennen dat hij het initiatief neemt. Hij beweert verder dat, voor zover hij weet, recentelijk geen enkele Belgische maatschappij de Delcrederedienst heeft verzocht om export of investeringen in Congo te waarborgen. Volgens de informatie van de minister was er op 1 april dus geen enkele beslissing genomen voor geen enkele maatschappij. De minister zei ook dat hij na zijn eerste annulering van de beslissing van de Delcrederedienst de goedkeuring van de minister van Buitenlandse Zaken heeft gevraagd voor de politieke risico's en dat hij nadien ook bijkomende waarborgen heeft gevraagd. Is dat de normale procedure bij de Delcrederedienst?
De heer Christian Vincke. - Het is niet noodzakelijk een ongewone procedure.
Als een dossier een politieke weerslag kan hebben, wat met betrekking tot Congo zeker mogelijk is, is het niet ongewoon dat de ministers overleg plegen. Het is logisch dat de minister van Financiën, die het financiële aspect bekijkt, de minister van Buitenlandse Zaken vraagt of het dossier politieke problemen kan veroorzaken. Voor bepaalde zaken of landen is dat een gewone procedure. Dat is echter maar het geval voor een beperkt aantal dossiers.
De heer Yves Windelincx. - Ik kan een voorbeeld geven van een zaak die zelfs voor de Ministerraad is gekomen. Ik herinner me dossiers over Algerije die zoveel risico's inhielden voor het land dat de minister van Financiën de verantwoordelijkheid voor de bijkomende financiële verbintenis niet alleen wilde nemen en het dossier aan de Ministerraad heeft voorgelegd. De minister wilde dus gedekt worden door de regering.
Het lijkt me nuttig de werking van onze raad van bestuur toe te lichten, temeer daar er reeds een vraag over werd gesteld. In onze raad van bestuur zijn zes federale ministers vertegenwoordigd. Ze hebben elk het individuele recht om een veto te stellen, zoals bedoeld in artikel 16 van
de wet waarover de heer Vincke het had. Bij ons moet een veto in de raad van bestuur binnen vijf dagen worden bevestigd door de minister. Dat is de normale gang van zaken. De contacten tussen de ministers moeten normaal gezien langs onze raad van bestuur verlopen via hun vertegenwoordigers. Het gebeurt dat vertegenwoordigers beslissingen opschorten omdat ze eerst contact willen opnemen met hun minister. De besprekingen gebeuren vaak in het kabinet of elders. Nochtans is de raad van bestuur de plaats waar dat ze zouden moeten plaatshebben. De zes ministers zijn de minister van Financiën, van Economie, de eerste minister, de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, de minister van Buitenlandse Handel, als er een is, en de minister van Buitenlandse
Zaken.
De heer Christian Vincke. - De zes vertegenwoordigers van ministers die in de raad van bestuur zitten, geven toch altijd aan welke zaken opportuun zijn en welke niet. Ook wanneer iets een regeringskwestie kan worden, wordt dat duidelijk gemaakt.
Die vraag rijst natuurlijk niet voor alle dossier, maar enkel voor de moeilijke dossiers of voor de dossiers waarvoor een exportvergunning nodig is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er wordt over een veto gesproken. Kan één minister het dossier blokkeren?
De heer Christian Vincke. - De vertegenwoordiger van de minister schorst in de vergadering een beslissing die door de raad genomen is. De minister heeft dan vijf dagen tijd om dat te bevestigen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Een brief van de minister waarin hij verklaart niet akkoord te kunnen gaan, is dus geen veto?
De heer Yves Windelincx. - Indien hij na die vijf dagen niet gereageerd heeft, vervalt de opschorting. Dat is de wet.
De heer Christian Vincke. - Een vertegenwoordiger van de minister die in de raad neen stemt, moet duidelijk maken dat het om een veto gaat en dat hij wenst te schorsen. Op dat ogenblik kan de minister optreden. Als hij gewoon neen stemt, haalt de meerderheid het.
De heer Christian Vincke. - Een exportkrediet is een krediet dat een export, over het algemeen vanuit België naar het buitenland, financiert. De Delcrederedienst geeft dan een leveranciers- of een koperskrediet. Dat krediet is terugbetaalbaar over een bepaalde termijn, meestal van twee à drie tot acht en een half jaar.
Een investeringskrediet daarentegen wordt verleend om een investering te doen vanuit België in het buitenland of een participatie in een onderneming in het buitenland te nemen, zoals hier het geval is. De traditionele fundamentele regels zijn dat voor een exportkrediet zowel het commerciële als het politieke risico wordt gedekt, terwijl voor een investeringskrediet het
commerciële risico niet wordt gedekt.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wist men dat er germanium in de terril aanwezig was? Hoe was de werkgroep, die na 30 augustus 1999 werd opgericht, samengesteld en wat waren zijn bevindingen?
De heer Christian Vincke. - Wij wisten niet dat er germanium aanwezig was. Wij hebben dat pas in een later stadium vernomen. Ik meen dat ik dat de eerste keer heb vernomen via een verslag van onze consul-generaal van begin dit jaar.
De heer Yves Windelincx. - Indien we als kredietverzekeraar hadden geweten dat er germanium aanwezig was, zou, gelet op de waarde die aan dat product wordt toegeschreven, de oplossing om het project te dekken veel eenvoudiger zijn geweest. Ik weet niet of de cijfers van de heer Dallemagne correct zijn, maar als ik hoor spreken over een waarde van twee miljard dollar... De rendabiliteitsanalyse van het project zou veel gemakkelijker geweest zijn als we geweten hadden dat er naast kobalt ook germanium was. In de plaats van terug te betalen...
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Achter dat project ging een ander industrieel project schuil.
De heer Yves Windelincx. - Dat kennen we uiteraard niet.
De heer Christian Vincke. - Wij verzekeren het project. Als het project `rijker' is dan voorzien, gaat het krediet zeker worden terugbetaald. Het kan niet dat het geld gewoon wegvloeit.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het probleem is dat zeer zware sancties boven het hoofd hangen van de partners van het project omdat niemand exact weet aan wie dat germanium toebehoort, wie het recht heeft het te verkopen, wie het recht heeft het te verwerken. De wettelijke grondslag van het hele project wordt op de helling gezet.
De heer Yves Windelincx. - Ik antwoord in de hoedanigheid van verzekeraar en op basis van onze algemene verzekeringsvoorwaarden. Laten we veronderstellen dat het project dat we dekken een schadegeval wordt, dat de kredieten dus niet meer worden terugbetaald en dat we vernemen dat een gedeelte van de opbrengst van dezelfde terril werd verduisterd. Dan spelen de algemene verzekeringsvoorwaarden: er is fraude in het spel en bijgevolg is er geen dekking. Zo eenvoudig is dat. Het is tekstueel bepaald in onze algemene verzekeringsvoorwaarden, voor alle projecten die we dekken. Er werd ons een element verzwegen dat onze beoordeling van het risico beïnvloedt.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U hebt gezegd dat het krediet terugbetaald was. Wat gebeurt er als het project wordt stopgezet wegens oorlog of omdat iedereen beslist zich terug te trekken? Hoe staat het met het politieke risico?
De heer Christian Vincke. - Dat is altijd gedekt. Als er een politiek risico bestaat, moeten we een schadeloosstelling geven. Als het krediet niet wordt terugbetaald als gevolg van een politiek risico, bijvoorbeeld een oorlog, moeten we onze verzekerde schadeloos stellen.
De heer Yves Windelincx. - Daarom werden al die risico's onderzocht. U vindt daarvan een spoor in alle documenten die aan onze raad van bestuur werden voorgelegd.
Het eerste heeft betrekking op het vertrouwen dat we mogen hebben in Gécamines, dat op een bepaald ogenblik het contract kan verbreken en de slakken aan iemand anders verkopen.
Er is ook het politieke risico. Als de oorlog zich uitbreidt, is het mogelijk dat de fabrieken leeglopen, omdat het personeel vreest te worden gedood. Dan wordt er dus niet geproduceerd.
Zijn er machtigingen van de centrale regering? Wat is het risico dat ze terugkomt op die
machtigingen?
Al die risico's werden geanalyseerd en aanvaardbaar bevonden in de context van het project. Als ze zich vandaag toch voordoen, moeten wij betalen, maar dat is ons lot als kredietverzekeraar.
De heer Christian Vincke. - Als de partners het project echter niet meer zien zitten, of als er afwijkingen of fraude wordt vastgesteld, wijzen wij op de fouten van onze verzekerde en betalen we geen schadevergoeding. Als er fraude in het spel is, stellen we zeer snel een advocaat aan.
De heer Yves Windelincx. - Dat is het gemeen recht, het is niet specifiek voor deze zaak.
De heer Christian Vincke. - Dat is volkomen logisch. Het is onze manier van handelen.
De heer Yves Windelincx. - In de notulen van de bewuste vergadering van de raad van bestuur van 30 augustus zegt de voorzitter dat de beoordeling van het commercieel risico gebeurt door een werkgroep, samengesteld uit de directeur-generaal, Willy Boes, de heer Windelincx en vertegenwoordigers van de ministers van Financiën, Economie en Buitenlandse Zaken. Ik was niet in die werkgroep omdat de directeur-generaal mij niet heeft gevraagd en hij de baas is. Ik denk dat de heer Vincke wel heeft deelgenomen aan die werkgroep. Hij kan u wellicht beter zeggen wie op dat ogenblik aanwezig was en wat daar werd gedaan.
Ziehier de notulen van de raad van bestuur.
De heer Christian Vincke. - Bij mijn weten is die werkgroep nooit formeel bijeengekomen. Men moest op dat ogenblik een oplossing vinden voor het commerciële risico. De minister had gevraagd om dat risico te verzachten. Wij hebben dan de technische aspecten van die zaak bekeken en de contracten van de partners onderzocht. De vraag was wat er zou gebeuren indien dit krediet niet zou worden terugbetaald en dit te maken heeft met een commercieel risico, niet met een politiek risico. Zou het gevaar dan niet bestaan dat de Belgische partij, die 25% van de aandelen heeft en door de Delcrederedienst wordt verzekerd, wordt benadeeld door de meerderheidsaandeelhouder, die de buitenlandse partner is? Dat risico moesten wij verzachten. Daarover heeft de Delcrederedienst onderhandelingen begonnen met de banken, de partners en advocaten om te bekomen dat zij onze belangen zouden behartigen in geval van moeilijkheden. Dat akkoord is gesloten en door de directie voorgelegd aan de raad van bestuur, aan het directiecomité en aan de minister van Financiën. De minister kon in die omstandigheden akkoord gaan met het commerciële risico. Nadien is dan de polis gesloten.
De voorzitter. - Concreet houdt dat in dat de meerderheidsaandeelhouder, OMG, op een bepaald ogenblik heeft verklaard dat hij in deze geen gebruik of misbruik zou maken van zijn meerderheidspositie.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Welke criteria hanteert de Delcrederedienst, als overheidsinstelling, om te oordelen over de `moraliteit' van het bedrijf of de instelling die een waarborg vraagt? Is het gebruikelijk om dossiers te weigeren om redenen die daarmee verband houden?
Een tweede vraag is of er ook een screening van een handelscontract, een export of een investeringsfonds gebeurt om na te gaan of het om een `fair deal' gaat. Wordt nagegaan of de transactie beantwoordt aan een aantal normen die als correct kunnen worden beschouwd, bijvoorbeeld in verband met de verdeling van de winst. Hoe toetst u dat? Welk beleid voert de Delcrederedienst ter zake?
De heer Christian Vincke. - We handelen alleen met partners die we kennen. Ze moeten over voldoende credibiliteit en kredietwaardigheid beschikken en ze moeten correct handelen. Aanvragen van exporteurs die het faillissement nabij zijn, die een negatief eigen vermogen hebben of die een slechte reputatie hebben, aanvaarden we niet.
Bovendien vermelden in onze polissen sedert meer dan een jaar duidelijk dat oneerlijke praktijken, het betalen van commissies, corruptie en dergelijke meer, aanleiding kunnen geven tot de nietigverklaring van de polis. We hebben in dit verband de OESO-regelgeving toegepast.
De heer Yves Windelincx. - U had het over moraliteit. Moraliteit is uiteraard iets zeer subjectiefs. Daarnet viel de naam Rautenbach. Het is duidelijk dat wij, na alles wat wij over hem gelezen en gehoord hebben, waarschijnlijk geweigerd zouden hebben als hij ons een verzekeringspolis zou hebben gevraagd.
Baron & Lévêque is bij ons al jaren klant. De groep Forrest, die we via andere maatschappijen kennen, is een groep waarmee we op dat gebied nooit problemen hebben gehad. De betrokken bank is een bank die we elke dag zien voor talrijke dossiers.
Wij hadden geen ernstige opmerkingen betreffende de moraliteit van de partners die we rechtstreeks in
België hadden. We hebben uiteraard wel onderzoek gedaan naar Outokumpu, de Fin. Daarvoor ondervragen we bronnen die ons informatie geven; dat is de gebruikelijke praktijk. We hebben ook informatie ingewonnen over de groep OMG. De informatie die we gekregen hebben, gaf ons vertrouwen. Wij dachten dus, en denken nog steeds, dat de moraliteit van die groepen normaal is en dat er geen reden is tot bezorgdheid.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Windelincx heeft de heer Rautenbach vermeld en verwees daarbij naar alles wat hij over hem had gelezen. Kan hij ons zeggen waar hij dat gelezen heeft en welke negatieve aspecten hij daaruit heeft vernomen?
De heer Yves Windelincx. - In de kranten en de financiële pers is de naam Rautenbach verschillende malen opgedoken, evenals in rapporten van de ambassade. Er wordt beweerd dat hij problemen had in zijn land van herkomst, Zuid-Afrika, waar hij al voor verschillende feiten werd vervolgd. Bepaalde artikelen gewagen dat Rautenbach de rijkdommen van Congo weghaalde.
Die elementen zouden ons er waarschijnlijk hebben toe aangezet om niet met de heer Rautenbach te handelen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het feit dat de heer Forrest, vóór u hem de waarborg verleende, genoemd werd in een aantal dossiers, heeft u er niet toe aangezet zijn betrouwbaarheid verder te onderzoeken. Amnesty International heeft hem in opspraak gebracht in verband met een wapenlevering. Ook de VN hadden hem al in een aantal rapporten genoemd.
De heer Yves Windelincx. - We moeten de beslissingen bekijken in de context waarin ze genomen werden. Als ik mij niet vergis, was er in die periode nog geen sprake van een link tussen wapendossiers en de heer Forrest. Daarna was er wel sprake van germanium en van relaties van de heer Forrest met de Congolese autoriteiten.
Vergeet niet dat de raad van bestuur dat dossier de eerste maal onderzocht heeft in februari 1998 en de tweede maal in augustus 1999, toen de beslissing werd genomen. Toen stond in de kranten nog niet wat er nu wel allemaal in staat.
- De vergadering wordt voortgezet met gesloten deuren.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik herinner u eraan dat deze bijzondere commissie bevoegd is voor alle onderzoeksmaatregelen zoals omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
Een valse getuigenis is strafbaar met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Bovendien kan u gedurende een periode van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar worden ontzet uit uw politieke rechten.
Ik wijs u erop dat u het recht heeft om geen verklaringen af te leggen indien u meent dat die later tegen u zouden kunnen worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke vervolging. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 14, §3, littera g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, alsook door artikel 8, laatste lid van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Ik vraag u om de volgende eed af te leggen:
"Ik zweer de gehele waarheid te zeggen en niets dan de waarheid."
De heer Forrest legt de eed af.
De heer George Forrest. - Vooraf wil ik u bedanken mijn verzoek om door uw Commissie gehoord te worden te hebben ingewilligd.
Indien ik gevraagd heb om gehoord ie worden, is dat om u directe, duidelijke en adequate informatie te verschaffen en om uw vragen te beantwoorden.
De werkzaamheden van uw Commissie gaan terug tot het verslag van de Verenigde Naties over de illegale exploitatie, zelfs de plundering van de natuurlijke rijkdommen van de Democratische Republiek Congo en tot de mondelinge vragen gesteld door de Senatoren Sabine de BETHUNE en Georges DALLEMAGNE,
alsmede tot het omstandig antwoord van Mevrouw Annemie NEYTS, Staatssecretaris toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken op 19 april 2001.
U weet dat het verslag van de Verenigde Naties en zijn aanvulling met geen woord reppen over GROEP FORREST. De reden hiervan is even eenvoudig als duidelijk: er is geen enkele illegale exploitatie door GROEP FORREST in de Democratische Republiek Congo.
Ik herinner
u aan de toepasselijke criteria die verband houden met de voorrang van het recht, zoals bepaald door de Verenigde Naties zelf:
Deze praktijken zijn totaal onbekend bij GROEP FORREST.
Rekening houdend enerzijds met de opdracht van uw Commissie en anderzijds met enkele vragen die ik aanvoel, stel ik U voor om mijn tussenkomst als volgt te structureren:
1. voorstelling van GROEP FORREST en van zijn activiteiten in de Democratische Republiek Congo;
2. voorstelling van de verschillende samenwerkingsverbanden van FORREST GROUIP met GECAMINES in de mijnsector in de Democratische Republiek Congo;
3. de recuperatie van het germanium van de `Terril van Lubumbashi';
4. het standpunt van GROEP FORREST met betrekking tot de ontginning van coltan;
5. mijn optreden tijdens de periode waarin ik de functie van Voorzitter van de Raad van Bestuur van GECAMINES heb
waargenomen;
6. de integratie van GROEP FORREST in de Democratische Republiek Congo.
1. DE ACTIVITEITEN VAN GROEP FORREST IN DE DEMOCRATISCHE REPUBIEK CONGO.
De familie FORREST is sedert meer dan 80 jaar ononderbroken aanwezig in de Democratische Republiek Congo, nl. sedert mijn vader er is aangekomen.
Ik ben er geboren.
Mijn vader heeft de `ENTREPRISE GENERALE MALTA FORREST' in 1922 opgericht en het is op basis van deze onderneming dat GROEP FORREST zich verankerd heeft.
De activiteiten die ontwikkeld werden, zijn vervoer, burgerlijke bouwkunde en mijnactiviteiten.
Wanneer ik het bestuur van de GROUP heb overgenomen midden de jaren 1980 heb ik hem een nieuw elan willen geven en hem willen diversifiëren.
Zo is het dan dat GROEP FORREST zich ontplooid heeft in de Democratische Republiek Congo in cementfabrieken, metallurgie, industriële bouw en de landbouw en voedingssector.
Ik leg van meet af aan de nadruk op het industrieel karakter van GROEP FORREST.
Wat de structuur en de activiteiten van GROEP FORREST in de Democratische Republiek Congo betreffen, verwijs ik naar het organigram dat ik neerleg.
Alleen in de Democratische Republiek Congo zijn er niet minder dan 5000 personen, waarvan 70 buitenlanders waaronder meer dan 90% Belgen, die voor GROEP FORREST werken en die ongeveer 50.000 mensen laten
leven.
De onrechtstreekse tewerkstelling is van een orde van grootte van 5000 personen.
Kortom, er zijn meer dan 100.000 mensen die in de Democratische Republiek Congo van de industriële activiteiten van GROEP FORREST leven.
Wat betreft de jaarlijkse financiële stromen naar België, deze vertegenwoordigen ongeveer 31.000.000 EUR in aankopen en diensten en ongeveer 1.000.000 EUR in bankkosten en bankintresten.
2. DE SAMENWERKINGEN VAN GROEP FORREST MET GECAMINES.
U zult zich herinneren dat de laatste evenementen in het begin van de jaren '90 de internationale gemeenschap ertoe gebracht hebben zich nog meer van het oude Zaïre te verwijderen met alle gevolgen van dien voor de bevolking en de economie van dat
land.
Ik ben steeds een fervent voorstander geweest van samenwerkingsverbanden tussen de private en de publieke sector, die mij in Afrika de beste politiek lijken voor een economische en industriële ontwikkelingspolitiek, eerder dan een totale privatisering. Dit is wat ik in 1994 voorgesteld heb aan de Staat en aan GECAMINES en het is in deze geest dat het project KASOMBO geboren is.
Ik heb inderdaad met mijn groep de eerste technische en financiële montage bedacht die tot een partnership heeft kunnen leiden tussen GECAMINES en
UNION MINIERE enerzijds en mijn groep anderzijds, voor de heropleving van de mijnactiviteiten in Katanga door de verwezenlijking van een project van een redelijke omvang die een financiering van 15.000.000 USD vergde.
De mijn- en staalactiviteiten werden ter plaatse geleid door GROEP FORREST en GECAMINES. Gelieve te noteren dat de opbrengsten van de commercialisering op een gemeenschappelijke
rekening werden gestort, waarop de verrichtingen enkel konden geschieden mits de handtekening van de drie partners.
Op het niveau van de financiële werking van het project, bracht elke partner een overzicht van zijn prestaties in, dat door de andere partners moest worden goedgekeurd en zulks in volledige transparantie, vóór de betaling ervan door de gemeenschappelijke financiële instelling, Belgolaise.
Zulks heeft de perfecte transparantie en de perfecte controle van alle financiële verrichtingen door elk van de partners verzekerd.
De winst van het project diende verdeeld als volgt 60% voor GECAMINES en 40%
in gelijke delen voor UNION MINIERE en GROEP FORREST, die in gelijke mate voor de financiering hadden gezorgd.
Indien het financieel succes van het project minder groot was dan voorspeld, is dat te wijten aan de grove onregelmatigheden begaan ten nadele van de drie partners vooraleer ik voorzitter van de Raad van Bestuur van GECAMINES werd. Desondanks meen ik te mogen zeggen dat GECAMINES en
UNION MINIERE bijzonder opgetogen waren met de manier waarop de samenwerking verlopen is en dat dit project een hernieuwde belangstelling voor de Congolese mijnsector door buitenlandse of gang heeft gebracht.
Een tweede belangrijke stap in de samenwerkingsakkoorden is het project LUISWISHI, een mijn waarvan de uitbating in 1956 door UNION MINIERE stopgezet werd en die GECAMINES sedertdien niet meer had uitgebaat.
Gesterkt door de ervaring met het project KASOMBO en op een ogenblik dat geen enkele buitenlandse investeerder nog 1 USD in Congo wou beleggen, zijn GECAMINES en GROEP FORREST met de exploitatie van deze mijn gestart, die niet minder dan 2% van de gekende reserves van GECAMINES in zink en kobalt vertegenwoordigt.
Ik zou in dit verband een rapport van GECAMINES willen citeren, opgesteld in september 2001 en getiteld "GECAMINES état des lieux et actions de redressement" om de manier te
verwoorden waarop dit project door GECAMINES werd geapprecieerd. Ik citeer:
(Vertaling): "Dit project, overgegaan in exploitatiefase in 1998, is op heden een referentie in beheerstechniek voor veel kandidaat-investeerders. De exploitatie van de mijn staat model voor het soort en het concentratierendement blijft ongeëvenaard." Einde citaat.
Ik preciseer dat dit verslag opgesteld in 2001 op een moment dat ik geen Voorzitter meer was van de Raad van Bestuur van GECAMINES.
Dit project loopt perfect en de technici van GROEP FORREST hebben de krachttoer gerealiseerd om het wereldrecord te behalen het recuperatiegehalte van kobalt uit geoxideerde ertsen en zulks dankzij de knowhow van zowel de Congolese als van de buitenlandse ingenieurs alsmede de samenwerking met de universiteiten van Leuven en van Luik.
De werking van dit project is eveneens gebaseerd op de samenwerking ter plaatse van GROEP FORREST en GECAMINES.
Het beheer van het project is afgestemd op dat
van het project KASOMBO, maar met een betere beheersing van de commercialisering en van de metaalbewerking.
Elke partner brengt zijn overzichten van prestaties in, die goedgekeurd moeten worden door de andere partner en zulks in totale transparantie, vóór de betaling ervan door de gemeenschappelijke financiële instelling, Belgolaise.
De opbrengsten van de commercialisering worden gestort door de klant op een gemeenschappelijke rekening GECAMINES-FORREST, waarop enkel verrichtingen kunnen geschieden op basis van
betalingsinstructies ondertekend door de twee partners.
Hier ook bestaat er transparantie en perfecte controle van het project door elk van de partners.
De investering van 32 miljoen USD werd volledig gedragen door GROEP FORREST.
De winsten van het project worden conventioneel verdeeld a rato van 50% voor GECAMINES en 50% voor GROEP FORREST, met die bijzonderheid dat de opbrengsten van GECAMINES worden bekomen vanaf bij de eerste ontvangsten, terug de opbrengsten van GROEP FORREST bij voorrang eerst maken worden gebruikt voor de terugbetaling van de externe financiering die voor de realisatie van het geheel van de investeringen nodig was.
Ik onderstreep dit punt omdat bij de meeste samenwerkingen, door anderen dan GROEP FORREST voorgesteld aan of op gang gebracht met
GECAMINES:
Deze realisatie laat thans toe een concentraat (extract) te produceren met een inhoud van meer dan 5000 ton kobalt en 12000 ton zink.
Samengevat en zoals de verantwoordelijken van GECAMINES het gezegd hebben, functioneert dit project perfect en tot ieders voldoening.
In een zeer nabije toekomst zal de ontwikkeling van LUISWISHI nog verbeterd worden door de ingebruikname van een nieuwe technologie die dit project zal toelaten producten met hoge toegevoegde waarde te produceren en de tewerkstelling te verbeteren.
GROEP
FORREST zal de nodige bankfinancieringen aanbrengen, thans geraamd op 41 miljoen USD.
In hetzelfde kader zal GROEP FORREST een fabriek bouwen voor de productie van zwavelzuur, die de fabriek van LUISWISHI voor haar werking nodig heeft. Deze investering wordt geschat op 14 miljoen USD en zou het mogelijk maken dit zwavelzuur lokaal te produceren in plaats van het in te voeren. Zij zal tevens
tewerkstelling en toegevoegde waarde in de Democratische Republiek Congo creëren.
Vooraleer tot het volgende punt over te gaan, zou ik u op een bijzonderheid in verband met dit project willen wijzen.
In het kader van de bijdrage van GECAMINES aan het budget van de Congolese Staat en ten titel van belasting, hebben wijlen President Laurent-Désiré KABILA en zijn Regering beslist om eerst de royalty's op de ontmijning (in 1999) en nadien de winst (in 2000) toekomend aan GECAMINES te besteden aan een programma van nationale
heropbouw.
De besteding van deze fondsen behoort uiteraard uitsluitend tot de (uitsluitende) bevoegdheid van de politieke Overheden van de Democratische Republiek Congo.
Als de werken die verwezenlijkt konden worden met deze financiële middelen en die zichtbaar zijn, zijn o.m. te citeren
De werken in LUBUMBASHI werden toevertrouwd aan GROEP FORREST die de enige was die ze kon realiseren, vermits er geen andere ondernemers ter plaatse zijn die over de nodige technische en financiële middelen beschikken.
Voor de werken in KINSHASA heeft de overheid verschillende prijsoffertes gevraagd en het is de ENTREPRISE GENERALE MALTA FORREST die de opdracht toegewezen kreeg heeft gekregen.
Ik wens te benadrukken dat de realisatie van deze werken, de goede uitvoering ervan en de controle van de prijs en de hoeveelheden van nabij gesuperviseerd worden door de Congolese overheden.
Een andere realisatie: de behandeling van de Terril van Lubumbashi, afgekort GTL-STL.
Dankzij haar contacten met de Amerikaans-Finse groep OMG sedert 1993, heeft GROEP FORREST interesse van OMG kunnen opwekken voor een directe investering in Congo.
Rekening houdend met het feit dat OMG een belangrijke Amerikaanse onderneming vennootschap is, meen ik zonder valse bescheidenheid te mogen zeggen dat het een hele krachttoer is Amerikanen ertoe te hebben kunnen bewegen om in deze tijden direct en massaal te investeren in Congo.
GTL-STL is een vereniging associatie tussen GECAMINES, OMG en GROUPE GEORGE FORREST.
De eerste onderhandelingen zijn begonnen einde 1994 en hebben geleid tot de ondertekening van een protocol in 1996 en tot de ondertekening van de definitieve contracten in juni 1997.
Het partnerschip bestaat uit OMG die 55% van de aandelen bezit, GROUPE FORREST 25% en GECAMINES 20%.
Het project bestaat erin een deel van de metaalslakken van de Terril van Lubumbashi te behandelen, met als doel de residuen te valoriseren van de productie van UNION MINIERE en GECAMINES, die gedurende tientallen jaren opgeslagen werden op de Terril van Lubumbashi, door kobalt en koper te produceren dat verkocht wordt aan OMG, alsook zink, gratis ter beschikking gesteld aan GECAMINES.
De investering bedroeg 145 miljoen USD, hetzij 123 miljoen USD aan ingenieurwerken, uitrusting en montage en 22 miljoen
USD voor het werkingsfonds.
Het deel van de financiering van GROEP FORREST bedraagt 36,25 miljoen USD, waarvan 22 miljoen USD, met inbegrip van de interesten, geleend werden bij de BELGOLAISE en gedeeltelijk gedekt werden door DELCREDERE.
Het deel van de financiering van OMG bedraagt 79,75 miljoen USD; Bovendien heeft OMG de voorfinanciering van het deel van GECAMINES gedragen, hetzij 29 miljoen USD die OMG recupereert door de verkoop van de metaalslakken aan GTL.
Het gaat, geachte Dames en Heren, over de belangrijkste privé-investering die in Congo sedert de onafhankelijkheid gerealiseerd werd.
De engineering van de burgerlijke bouwkunde, van de gebouwen, van de uitrusting en de montage werden gerealiseerd door GROEP FORREST. Het is de groep OMG die de technologie heeft verschaft en de overdracht ervan verzekerde.
Zo werd in het hart van Afrika de tweedegrootste elektrische oven ter wereld gebouwd met een diameter van 17 meter.
Ik houd eraan niet zonder fierheid te preciseren dat deze fabriek geconcipieerd en gerealiseerd werd in overeenstemming met de meest veeleisende criteria aangenomen door de Europese Unie met
betrekking tot de milieuregulering, zowel voor de atmosfeer als voor de waterlozingen en voor de veiligheid.
Deze fabriek stelt vandaag om en bij de 360 personen aan het werk, waaronder 14 buitenlandse werknemers.
Van bij het begin werd overeengekomen dat een deel van de montage van de fabriek en van de levering van uitrustingen zou gerealiseerd worden door een Belgisch filiaal van GROEP FORREST, nl. de vennootschap NEW BARON & LEVEQUE INTERNATIONAL.
Het deel van NEW BARON & LEVEQUE in de bouwwerken bedroeg 80 miljoen USD, te verdelen over de jaren 1998, 1999 en 2000.
Om de werken te realiseren heeft NEW BARON & LEVEQUE een beroep gedaan op verschillende Belgische vennootschappen waarbij zijn te citeren, de N.V. FRANKI, het Bureau FALLY, de N.V. PONCIN, de N.V. TIMMERS, de N.V. POLYTRA die het transport deed, de N.V. ABB België, de N.V. VAN LEUWEN en ik vergeet er zeker
een hele reeks.
De 80 miljoen USD m.b.t. werken besteld bij NEW BARON & LEVEQUE moeten vergeleken worden met het aandeel in de investering van GROUPE FORREST van 36,25 miljoen USD.
Afgezien van deze 80 miljoen USD, is
natuurlijk nog rekening te houden met andere positieve effecten, waaronder zijn te citeren: de financiële implicaties voor de BELGOLAISE, die een van de bankiers van het project GTL-STL is, wisselstukken en andere die besteld werden in België, het transport van de producten dat toegewezen werd aan de Belgische vennootschap, de N.V. POLYTRA van de groep VELGE, die reeds concentraten van LUISWISHI transporteerde en
die op die manier haar inplanting in deze streek van Afrika sterk heeft kunnen ontwikkelen.
Ik zou er nog aan wensen toe te voegen dat indien GECAMINES de laatste vijf jaar meer dan 30 samenwerkingscontracten onder verschillende vormen heeft afgesloten, er moet gezegd worden, en dat is de waarheid, dat alleen deze, afgesloten met GROUPE FORREST, werkelijk functioneren en hun investeringsprogramma's op tijd en stond volledig hebben gerealiseerd.
3. DE KWESTIE VAN HET GERMANIUM AFKOMSTIG VAN DE TERRIL VAN LUBUMBASHI.
Het procédé (`pyrométallurgique'), toegepast op GTL-STL is bedoeld om in essentie kobalt en koper te recupereren.
U weet wellicht dat de Terril van Lubumbashi bovendien in sommige van haar lagen een beetje germanium bevat in een bijzonder zwakke concentratie, vermits deze concentratie schommelt tussen de 0,0 11% en 0,022%.
Tengevolge van dit procédé werd een deel van het germanium, voorkomend in de metaalslakken, teruggevonden in de kobaltlegering, die verkocht werd aan OMG na behandeling in
de fabriek STL in Lubumbashi. Het ander deel van het germanium wordt teruggewonden bevindt in de zinkoxide en in de verarmde metaalslakken die teruggegeven worden aan GECAMINES.
Er bestaat een geschil tussen OMG en GECAMINES, en tussen hen alleen, omtrent de valorisatie het in aan meerling nemen van het germanium.
GROEP FORREST heeft met deze kwestie absoluut niets te maken.
GECAMINES heeft mij in januari 2002 verzocht om te bemiddelen, wat ik niet nagelaten heb te doen.
Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om U een uittreksel uit de brief voor te lezen, welke mij gericht werd door GECAMINES op 16 januari 2002:
Ik citeer:
Vrije vertaling: "Wij veroorloven ons U de brief te laten geworden opdat U van uw invloed gebruik zoudt kunnen maken om bij
de voorzitter van GTL de gegrondheid van de standpunten van GECAMINES te laten gelden, die U met veel brio hebt verdedigd toen U onze voorzitter was."
Einde citaat.
Tot op vandaag is het probleem nog niet opgelost, maar nog steeds op initiatief van GROEP FORREST heeft een nieuwe vergadering plaatsgehad tussen OMG en GECAMINES begin augustus 2002 en werd er
door deze twee partijen beslist om een voorafgaande technische studie te laten uitvoeren door een derde. Het testprotocol is in voorbereiding bij GECAMINES. Dit zou moeten toelaten een verzoeningsvergadering voor te bereiden.
4. DE EXPLOITATIE VAN COLTAN.
Voor wat betreft de exploitatie van coltan die lange tijd de aandacht van uw Commissie heeft weerhouden, weet u dat GROEP FORREST zich afzijdig heeft gehouden van diefstallen, verduisteringen en andere operaties die uw commissie onder de aandacht bracht.
In het kader van haar politiek van partnership et op vraag
van de overheid heeft GROEP FORREST overigens in juni 2001 een protocolakkoord ondertekend met GECAMINES voor het ontdekken en de exploitatie van een laag coltan van SOFWE in Katanga.
De prospectiewerken zijn beëindigd in april 2002 en zij hebben geleid tot de conclusie dat het project niet op industriële schaal rendabel was.
Het project werd dus afgeblazen.
5. MIJN OPTREDEN IN GECAMINES TIJDENS MIJN VOORZITTERSCHAP VAN DE RAAD VAN BESTUUR
Het is de President van de Republiek die mij in 1999 gevraagd heeft de functies van Voorzitter van de Raad van Bestuur en Algemeen Directeur van het Directiecomité van GECAMINES te cumuleren.
Ik heb dit voorstel geweigerd om de risico's van belangenvermenging te vermijden gelet op het partnership tussen mijn GROEP met GECAMINES.
In oktober 1999 heb ik uiteindelijk enkel het mandaat van Voorzitter van de Raad van Bestuur aanvaard, op voorwaarde dat aan het hoofd van het
Directiecomité een Congolees als Algemeen Bestuurder zou benoemd worden.
Het is overigens de Heer KITANGU die benoemd werd.
Ik heb dus enkel de functie vervuld van Voorzitter van de Raad van Bestuur.
Dit mandaat werd onbezoldigd uitgeoefend, en ik wil dit benadrukken.
Ik houd eraan U te laten weten dat tijdens mijn voorzitterschap geen enkele concessie toegekend werd aan GROEP FORREST et dat geen enkel contract van GROEP FORREST gewijzigd werd.
Er werd enkel een protocolakkoord ondertekend. Het betreft het project SOFWE, waarover ik U sprak in verband met de coltan en waarvan U zich zult herinneren dat het niet gerealiseerd werd.
Trouwens, wanneer de Raad van Bestuur van GECAMINES in haar dagorde een punt had over de samenwerking met GROEP FORREST of een ander punt in verband met GROEP FORREST, beperkte ik mij er niet toe mij te onthouden, maar verliet ik de zaal van de Raad om de andere bestuurders het punt te laten behandelen.
Bovendien heb ik, bij het opnemen van mijn functie, op vraag van de Staat-aandeelhouder, een technische en financiële audit laten uitvoeren van de situatie nagelaten door het vorig bestuur, opdat de zaken klaar en duidelijk zouden zijn. De technische audit is intern gebeurd door GECAMINES en de financiële audit werd gerealiseerd intern en door het bureau Ernst & Young.
Tijdens mijn voorzitterschap
heb ik eerst en vooral met de andere leden van de Raad van Bestuur getracht de productie te stabiliseren en terug op gang te brengen en daarna orde op zaken te stellen in de betaling van de lonen van de werknemers. De productie was begonnen zich te herstellen en voor het eerst waren wij erin geslaagd de lonen regelmatig te betalen en de werknemers te voorzien van een rantsoen.
Anderzijds heb ik opnieuw relaties aangeknoopt met grote mijnoperatoren, zoals de Anglo American, BROKEN HILL (de grootste mijnoperator ter wereld), LUNDIN, ... om samenwerkingsakkoorden te
bewerkstelligen met GECAMINES.
Wij hebben overigens ook onze contacten terug opgenomen met de leveranciers en de banken van GECAMINES. Te informatieven titel, de laatste financieringen die GECAMINES bekwam, deden zich voor onder mijn voorzitterschap.
Ziezo hoe ik mijn rol kan samenvatten gedurende de 22 maanden dat ik Voorzitter van de Raad van Bestuur was.
U zult zich herinneren dat een Ministerieel Besluit van de Minister van Participaties van 9 augustus 2001 een einde heeft gesteld aan de mandaten van
alle verantwoordelijken en leden van de Raden van Bestuur en van de Directiecomités van de nationale vennootschappen.
6. INTEGRATIE VAN GROEP FORREST IN DE DEMOCRATISCHE REPUBLIEK CONGO.
Ik zou nu graag met U enkele sociale realisaties bespreken van activiteiten van GROEP FORREST in de Democratische Republiek Congo.
U weet in welke staat zich dit land bevindt, jammer genoeg aan zijn lot overgelaten door de internationale gemeenschap sedert meer dan 10 jaar.
De gezondheidstoestand is bijzonder moeilijk en het is daarom dat GROEP FORREST zowel in Kabimba (Noord Katanga) als in Lukala (Beneden-Congo) of Lubumbashi belangrijke investeringen heeft gedaan in medische centra die gratis toegankelijk zijn, niet alleen voor de werknemers en hun familieleden, maar ook voor de
bevolking middels een financiële bijdrage die niet in verhouding staat tot de werkelijke kosten van de prestaties.
Het doel van deze infrastructuren heeft niets te maken met een economische activiteit, waarvan de rendabiliteit het enige oogmerk zou zijn.
Indien men gekwalificeerd personeel wil behouden, moet men het van een adequate omkadering voorzien en in die zin is medische omkadering primordiaal.
Het medisch centrum van LUKALA stelt 8 dokters voltijds tewerk. Er bestaat ook een sociaal tehuis onder de verantwoordelijkheid van Colombiaanse religieuzen van de congregatie `Mère Laura de Colombie' waarvan de activiteit op
financieel vlak totaal door GROEP FORREST ten laste wordt genomen.
In Lubumbashi heeft GROEP FORREST sedert twee jaar geïnvesteerd in een Medisch Centrum van de Gemeenschap om er een echt klein hospitaal van te maken dat momenteel 10 voltijdse dokters tewerkstelt en niet moet onderdoen voor sommige Europese hospitalen. Het is uitgerust met performant chirurgisch materiaal, in radiologie, met onder meer een laboratorium voor analyses, enz ...
Voor het overige heeft GROEP FORREST ook geïnvesteerd in de onderwijssector van het zowel voor de kinderen van de werknemers als voor deze van Congolese kaderleden en van buitenlanders door hetzij de vestiging inplanting van primaire en secundaire onderwijsstructuren (Lukala en Kabimba), hetzij de tussenkomst in de schoolkosten van de kinderen (Lubumbashi en Kinshasa).
Mijn Groep subsidieert de school met het Belgisch programma in Lubumbashi. Zonder subsidiëring staat het vast dat deze school al lang gesloten zou zijn, tot groot nadeel van 300 buitenlandse en Congolese kinderen.
Deze sluiting zou ook de scheiding van families
veroorzaken, de terugkeer van de kinderen en soms ook van de echtgenotes naar België, met alle nadelige gevolgen dat dit kan hebben op de levenskwaliteit van de geëxpatrieerden.
Mijn Groep heeft onlangs nog de werken beëindigd voor de bouw van de secondaire school van Kipushi en zal alle werkingskosten van deze school voor haar rekening nemen.
Om het lokale culturele leven te ondersteunen heeft GROEP FORREST de heropbouw van het museum van Lubumbashi gefinancierd, dat nu beschikt over fatsoenlijke lokalen om tentoonstellingen te organiseren, niet alleen van de kunstwerken dat het zelf bezit,
maar ook ten bate van eigentijdse Congolese artiesten. Daarnaast heeft het museum eveneens haar activiteiten kunnen hervatten ten bate van de kinderen en kan zij hen initiëren in verschillende kunsttechnieken. Ik wens hier ook de inspanningen aan te halen van het Koninklijk Museum van Tervuren, van de KUL UCL en van de ULB.
Ik zou nog kunnen doorgaan met het opsommen van talrijke werken die gratis of aan kostprijs werden gerealiseerd door de vennootschap FORREST ten voordele van lokale scholen en van
religieuze congregaties die zich ten dienste stellen van de lokale bevolking.
Ik zou eveneens kunnen praten over de projecten ter ontwikkeling van landbouw ontwikkeling van GROEP FORREST
Dit alles toont aan in welke mate GROEP FORREST zich geïntegreerd heeft in het land waar hij gevestigd is: de Democratische Republiek Congo.
Hij respecteert het en participeert, in de mate van zijn mogelijkheden, in het economische, sociale en culturele leven.
Mijnheer de Voorzitter, Dames en Heren Senatoren, ik hoop u duidelijke en objectieve informatie te hebben gegeven, die u zal toelaten de essentie fundamentele bedoeling van ons optreden in de Democratische Republiek Congo naar waarde te schatten.
Er is niet de minste sprake van illegale exploitatie, noch van schending van de soevereiniteit, noch van schending van de toepasselijke wetten en reglementeringen, noch van machtsmisbruik of machtsafwending, noch van confiscatie, noch van plunderingen, noch van misbruik van strijdkrachten ten voordele van illegale particuliere belangen, noch van schending van het internationaal recht, noch van handel in militaire materieel.
Natuurlijk getuigen uw werkzaamheden van
de hoge morele bezorgdheid van ons land om de toekomst van dit deel van de wereld dat geteisterd en gemarginaliseerd wordt. Natuurlijk kan niemand het aantal slachtoffers vergeten van de oorlogen die de streek van de Grote Meren verwoest geteisterd hebben.
Aan de andere kant zou het niet mogen zijn dat, door een paradox van het geweten, ons Parlement het proces van een Belg zou maken, omdat hij verrast, omdat hij `zou slagen' op een plaats waar veel sedert lang in totaal verval is of alle activiteit gewoonweg is stopgezet.
Ik wens van ganser harte dat andere Belgische medeburgers hun knowhow aan Congo ter beschikking zullen stellen en ik veroorloof mij bij u en bij de autoriteiten van dit land aan te dringen op hulp voor Congo
en voor de Belgen die er verblijven.
Ten slotte betreur ik ten stelligste dat sommige journalisten de waarheid geweld hebben aangedaan. Ik wil ze hier niet ter sprake brengen of hen aanklagen. Het zal mij volstaan dat recht wordt gedaan aan mijn persoon, mijn zaken en mijn medewerkers, die altijd blijk hebben gegeven van professionalisme, trouw en eerbaarheid zonder enige smet.
Indien het succes van een onderneming of van een persoon dikwijls de jaloezie van anderen opwekt, is dat nog geen afdoende reden om de naam of de reputatie van iemand in opsmaak te brengen. Op die manier een concurrent trachten te elimineren, die succes kent ten koste van veel inspanningen, is een oude droom van zij die vlug en veel winst nastreven,
zonder ook maar één investering te doen.
Indien er ondernemingen zijn die GROEP FORREST benijden, dan nodig ik hen uit ter plaatse dezelfde inspanningen te leveren om dezelfde resultaten te bekomen.
Het was nodig om de zaken op punt te zetten.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik dank de heer Forrest voor zijn getuigenis. Hij heeft ons een algemeen beeld gegeven van zijn zaken in Katanga en elders in Congo.
Hij schetste ons de context waarin hij werkte en plaatste de situatie in een vrij gunstig daglicht. We begrijpen dat alles wat in Congo verteld wordt, genuanceerd moet worden. De context is er bijzonder moeilijk. Niemand zal ontkennen dat het er bijzonder moeilijk zakendoen is en dat het niet gemakkelijk is om in een dergelijke context industriële projecten te leiden.
U hebt zelf verklaard dat u als een raadsel overkomt: dat verbaast sommigen en ze stellen daar vragen bij. Buiten enkele
personen die in Kinshasa kleinere activiteiten ontplooien, is er immers bijna geen enkele grootindustrieel die er nog in slaagt om in Congo te opereren. Uw getuigenis was dus bijzonder nuttig en interessant.
U verwees naar het onderwerp van de werkzaamheden van de commissie van de Verenigde Naties. Onze werkzaamheden hebben een ander karakter. We interesseren ons niet alleen voor de wettelijkheid van de operaties in Congo, maar ook voor de plundering van de rijkdommen tijdens operaties die tot gevolg hadden dat Congo belangrijke inkomsten moest derven en waarvoor er wellicht geen correcte prijs betaald werd. Wij proberen na te gaan of deze operaties niet verbonden waren aan een reeks ernstige problemen in Congo - dwangarbeid, milieuproblemen,
verspilling van de rijkdommen van Congo - of aan de voortzetting van de oorlog in Congo.
Ik zal het eerst hebben over één van de projecten die u geciteerd hebt.
Het Kasombo-project, van bescheiden omvang, doet weinig vragen rijzen.
U hebt gewezen op de investeringen die u gedaan hebt voor het Luiswishi-project, op de verdeling van de winsten en op de openbare werken, onder meer in Katanga en Kinshasa, die dankzij uw project konden worden gerealiseerd.
Welk rendement had dit project? Dat bleek erg belangrijk te zijn voor alle partners van het project.
Anderzijds vergat u de bouw van het
presidentieel paleis te vermelden. Wie was de opdrachtgever en hoeveel hebben deze werken gekost? Hoe werden ze gefinancierd?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mijnheer Forrest, op het einde van uw uiteenzetting hebt u eventjes de levering van militair materiaal aangehaald. U deelt ook onze grote morele bekommernis voor het drama dat zich afspeelt in Congo. Ik wil geen literatuur verkopen, maar een aantal concrete vragen stellen.
In 1998 hebt u voor president Kabila 75 Toyota's aangekocht - een collega van u zelfs meer - om de strijdkrachten richting Zambia te vervoeren. Wij beschikken over de facturen van deze aankoop. Iedereen is hiervan trouwens op de hoogte. Kunt u dat al dan niet als deelname aan de oorlogseconomie catalogeren? Ja of nee? En waarom?
Werken uw bedrijven New Lachaussée en New
Baron & Lévêque en uw luchtvaartbedrijf op een of andere manier samen met het Congolees staatsbedrijf Afridex in Kakaontwe, gelegen op enkele kilometers van Likasi. Zo ja, op welke wijze? Wij weten dat dit bedrijf op een zeer artisanale wijze springstoffen produceert, niet alleen voor het mijnwezen, maar ook voor de oorlog.
Vóór de afkondiging van de VN-resolutie 1173 betreffende de UNITA-diamanten, hebt u ook, zoals wordt vermeld in verschillende rapporten, UNITA-diamanten verhandeld. U hebt dat overigens toegegeven aan de heer Lallemand in Le Soir en ook Trends heeft dat gepubliceerd. U hebt daartoe samengewerkt met de heer Zollman van Glasol in Antwerpen, en dit onder de
koepel van Kwango Mining en gedurende de UNITA-periode technische assistentie verleend. Daarbij wordt verteld dat u voor het Lusambaproject niet alleen technische assistentie zou hebben verleend, maar ook diamanten vanuit uw bedrijven naar Kinshasa zou hebben vervoerd.
Kwamen daar ook wapens aan te pas? Hebt u die vervoerd of aangekocht? Dat werd gemeld. Ik weet niet of dat allemaal juist is. Bent u ook nu nog met die diamantactiviteit bezig? Kunt u dat tegenspreken en staven met bewijzen? Of kunnen wij daarover weinig te weten komen?
Ten slotte hebben wij in een rapport van Human Rights Watch vernomen dat op 9 en 10 oktober 1996 één van uw jets zou zijn opgestegen met wapens aan boord en dat u
zodoende het embargo tegen Angola zou hebben geschonden. Op een illegale manier zouden er trouwens goud en mineralen zijn vervoerd die tegen wapens moesten worden geruild. Ik weet dat u dit betwist, maar kunnen onze experts het logboek van het bewuste vliegtuig nachecken om te weten wat er op dat ogenblik precies is gebeurd?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik dank de getuige voor zijn aanwezigheid.
Ik heb van in het begin voorgesteld om deze getuige op de lijst te zetten. Dat zou ons de gelegenheid gegeven hebben om meer diepgaande contacten te leggen en meer gedetailleerde bezoeken af te leggen aan uw installaties.
Als ik liberaal zou zijn, maar dat ben ik niet, zou ik zeggen dat u de allure hebt van een Schumpeter, wat in Afrika vrij uniek is. Men kan zich afvragen of er naast de groep Forrest nog wel een Congolese staat bestaat. Het werkt dat u er verricht, ressorteert volgens mij onder de openbare sector.
Ik durf niet spreken namens de MR, die hier niet
vertegenwoordigd is, maar ik ben van mening dat werken en investeren in Afrika getuigt van moed. Dat is een startpunt.
De onderzoekscommissie heeft nochtans een doelstelling waar we voortdurend moeten op wijzen: ze onderzoekt de banden tussen België en een abnormale exploitatie - de heer Dallemagne heeft het over plundering - van de rijkdommen om de oorlogsinspanningen van bepaalde partijen te financieren.
Mijn vraag heeft betrekking op twee aspecten.
Een abnormale exploitatie zou betekenen dat uw initiële contracten niet correct, onevenwichtig of slecht opgesteld zijn, volgens normen die in Afrika niet meer bestaan. Dienen zij de oorlog of niet? Ik had
graag enkele preciseringen.
De Interahamwe hebben nieuwe uitrusting. Welke financieringstechniek heeft dit mogelijk gemaakt? Heeft men u daarvoor aangesproken? Hebt u erop geantwoord? Ging het om de algemene uitrusting van het Congolese leger of meer specifiek over die van de Interahamwe?
Met betrekking tot de betrekkingen met België hebt u een aantal ondernemingen geciteerd aan wie u onderaanbestedingen toevertrouwd hebt. Ik had echter graag een idee gehad, zelfs indien dat vandaag niet mogelijk is, van het belang van de haven van Antwerpen in uw zaken. Maakt u er geregeld gebruik van? Wie is uw gesprekspartner in België?
Ik ben met enkele collega's naar Congo
geweest voor een andere zaak en in Kinshasa hebben we uw markt gezien. Die markt is, vreemd genoeg, gevestigd op enkele meters van de plaats waar drie jaar geleden de Tutsi van Kinshasa vermoord werden. Is die markt de tegenprestatie die men u destijds gevraagd heeft?
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik wil de heer Forrest in de eerste plaats danken voor zijn uitvoerige uitleg. Het helpt ons bij ons onderzoek naar wat hij zelf een van de grootste projecten ooit in Congo noemt.
Tijdens onze werkzaamheden van onze commissie zijn we op veel vragen gestoten over germanium. We hebben hierover zeer degelijke experts gehoord en diverse perskanalen gevolgd, waaronder enkele Duitse kranten. U zegde over het STL-project dat u vermoedde dat er in de terril een beetje germanium zat, terwijl wij onder andere van de heer Denis van Umicore gehoord hebben dat de hoeveelheid germanium in de terril gelijk was aan de omzet van drie jaar. Een ondernemer als de heer Forrest laat
voor een dergelijk project normaal altijd een haalbaarheidsstudie maken. Door wie werd die gemaakt en werd daarin gewag gemaakt van de aanwezigheid van het germanium in de terril?
Wat staat er over het germanium in het contract dat uw bedrijf sloot met OMG en Gécamines? Werd het contract volledig uitgevoerd? Is het waar dat er maar één oven is geïnstalleerd in de plaats van twee en dat de afgesproken convertor er nooit is gekomen? Is het waar dat Gécamines stelt dat STL volgens het contract alleen aanspraak kan maken op het kobalt en het koper dat er in de terril wordt gevonden en dat alle andere mineralen eigendom zouden worden van Gécamines? Waarom werden de oven en de convertor niet geplaatst? Als dat wel was
gebeurd, kon het germanium ter plaatse uit de grondstof worden gehaald en was vervoer naar Finland niet nodig geweest.
Uit een verslag van OMG blijkt dat de hoeveelheid germanium in de terril circa drieduizend ton bedraagt en dat die, door zijn uitstekende kwaliteit, tegen een hoge prijs kan worden verkocht. De totale opbrengst zou 2,4 miljard dollar bedragen.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Mijnheer Forrest, na de opmerkingen van mevrouw Thijs zult u begrijpen dat het probleem van het germanium erg belangrijk is. Welke betrekkingen onderhoudt u eventueel met het bedrijf dat op de terril bodemonderzoeken heeft uitgevoerd?
Welk verband is er tussen u en de heraanleg van wegen en de nationale heropbouw van Congo? Met andere woorden, hoe verliepen de transacties waardoor de werken aan het wegennet aan u werden toegewezen?
U hebt verklaard dat u namens Gécamines alleen het Sofwe-contract ondertekend hebt. Was er bij de ondertekening van dat contract effectief geen sprake van een ander contract?
Heeft het nieuwe mijnwetboek tot slot geen gevolgen voor uw activiteiten? Als dat zo is, welke en waarom?
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Aangezien er al veel belangrijke gedetailleerde vragen gesteld zijn, kan ik mij beperken tot twee aspecten die nog niet aan bod kwamen.
Over het Kasombo-project zei u dat er na de ondertekening van het contract zware onregelmatigheden begaan werden door derden. Aan welke ondernemingen denkt u in het bijzonder en om welke onregelmatigheden ging het?
Met betrekking tot het Luiswishi-project legde u uit dat de ontvangsten die Gécamines moest krijgen - het gaat om een winstpercentage van 50% - door een beslissing van de regering van vader Kabila aan projecten besteed werden. Sommige projecten, zoals de wegenprojecten, zijn zeker
onbetwistbaar, maar andere kunnen wel worden betwist, zoals het project voor het presidentieel paleis dat de heer Dallemagne heeft aangehaald. Het is echter frappant vast te stellen dat Gécamines, dat voor 60% aan het project deelneemt, uiteindelijk weinig krijgt van wat het normaal toekomt. In de context van deze onderzoekscommissie is het in het belang van de heropbouw van Congo, van de infrastructuur en de bevolking, dat Gécamines zijn volledig deel krijgt, aangezien het krachtens een presidentiële beslissing ter plaatse opnieuw moet worden geïnvesteerd. Ik heb daar een technische vraag bij: welke kanalen volgen de sommen die aan Gécamines verschuldigd zijn en nadien opnieuw geïnvesteerd moeten worden? Passeren die langs de rekeningen van
Gécamines, langs de Congolese staatskas of langs andere rekeningen? Welke zijn eventueel die andere rekeningen en hoe wordt dat alles gefactureerd en gebudgetteerd?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Mijnheer de voorzitter, de heer Morael heeft eigenlijk een antwoord gegeven op de vraag die u met gesloten deuren wenste te behandelen. De financiering van de openbare werken en het presidentieel paleis gebeurt immers door Gécamines, door het Luiswishi-project.
De voorzitter. - We hebben een akkoord met de heer Forrest en zijn advocaat die naast hem zit en die ik vóór de vergadering om raad gevraagd heb. De heer Forrest zal zelf beslissen welke vragen hij met gesloten deuren zal beantwoorden. Hij begint met de vragen die hij in openbare vergadering wil beantwoorden. Daarna zullen wij de deuren sluiten en de andere vragen behandelen. Ik meen dat dit de beste werkwijze is.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik ben het met u eens. Ik wil er akte van laten nemen dat we deze vraag gehoord hebben en ik wens daar een aanvullende vraag bij te stellen.
Welke winstmarge had de heer Forrest bij de contracten die hem in het kader van de openbare werken werden toegewezen? Het is in Congo algemeen geweten dat die winstmarge 100% bedraagt.
Ik heb ook een meer algemene vraag. Men weet dat de situatie van Gécamines zo dramatisch is dat het nu op de internationale markt moet gaan lenen, bij het IMF en de Wereldbank, om zijn sociaal plan tot afslanking van het personeelsbestand te kunnen betalen. Dat personeel krijgt al achttien maanden
geen loon meer uitbetaald, maar ondertussen worden er wel openbare werken uitgevoerd en wordt er aan het presidentieel paleis gewerkt. Had Gécamines zijn sociaal plan niet kunnen betalen met de bedragen die aan deze projecten besteed worden zodat het niet op de internationale geldmarkt moest lenen?
De heer Paul Wille (VLD). - De vragen die we nu zouden willen stellen, gaan eigenlijk over ethisch ondernemen. Aangezien uw familie al tachtig jaar in het gebied actief is, in wisselende omstandigheden, bent u ongetwijfeld al wel met de ethische kant van het ondernemen geconfronteerd. Niet elke vraag over ethisch ondernemen moeten we noodzakelijk in een gesloten vergadering stellen. Ik geef de voorkeur aan zoveel mogelijk openbaarheid. Daarom zal ik mijn vragen algemeen stellen en indien het antwoord niet voldoet, ze later in de gesloten vergadering preciseren.
Stelde u in de periode dat u in Gécamines een leidinggevende functie bekleedde, zich ethische vragen wanneer er bij het sluiten van overeenkomsten met
partners enveloppes waren waarvan de bestemming niet bekend was? Of is het antwoord stereotiep: ik weet wel welke afspraak mijn bedrijf maakt, maar niet welke afspraken bijvoorbeeld Gécamines voor zichzelf met anderen maakt.
De voorzitter. - Mijnheer Forrest, mag ik u vragen uw medewerkers aan de commissie voor te stellen?
De heer George Forrest. - Stafhouder Xavier Magnée, meester Bruno Collins, meester Ludo Cornelis.
De heer Maertens heeft gevraagd of NBLI en New Lachaussée connecties hadden met Afridex. Ze hadden er geen enkele. New Lachaussée is een operator die machines produceert en heeft geen enkele connectie met Afridex. Het is een montage- en engineeringbedrijf.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - En wat het vervoer betreft?
De heer George Forrest. - We hebben geen enkel transport verricht.
Ik zal het nu hebben over de diamanten van UNITA. Zoals ik reeds vroeger heb gezegd, hebben we gedurende een toegestane periode ter plaatse technische bijstand verleend. Er was toen geen embargo. We hebben de streek eind 1996 verlaten op het ogenblik dat de activiteit bij ons hervatte. We hebben geen enkel transport verricht. We weten niets over het gebruik van diamanten in het kader van de oorlog.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Hebt u nadien binnen de Kwango-koepel nog diamanten verhandeld met de heer Zollman?
De heer George Forrest. - Dat is alles wat we hebben gedaan.
We hebben gereageerd op het rapport van Human Rights Watch over Bujumbura en de organisatie heeft toegegeven dat wij over de hele lijn gelijk hadden. De Engelse versie van de tekst werd gecorrigeerd, maar de Franse tekst is niet aangepast en is dus waardeloos.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is dat niet onder druk van een rechtszaak gebeurd?
De heer George Forrest. - U moet toegeven dat een zo belangrijke NGO als Human Rights Watch zich niet door een rechtszaak laat intimideren; integendeel, ze zou haar onderzoek voortzetten. Ik zie niet in waarom ze haar woorden onder druk zou terugtrekken, net zomin als andere NGO's, die nuttig werk verrichten. Er heeft enkel een gedachtewisseling plaatsgevonden tussen de advocaten.
Het vliegtuig in Bujumbura was geen jet, maar een King Air, een `turboprop', een toestel met beperkte draagkracht. Het nam personeel mee dat ging werken. U moet toegeven dat het geen wapen kon vervoeren. Als u het logboek van dat vliegtuig wil inzien, dan kunnen we het u opsturen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb alleen gevraagd of onze experts eventueel het logboek konden inzien?
Ik heb geen antwoord gekregen over de Toyota's.
De heer George Forrest. - Ik zal die vraag beantwoorden met gesloten deuren.
Mevrouw Lizin heeft me ondervraagd over de Interahamwe. We hebben nooit bijgedragen tot de financiering van de legers. Dat is totaal vreemd aan onze opvattingen en ons beroep. Als er mensen zijn die hen willen kleden, dan moeten ze een beroep doen op de fabrieken die daarvoor zorgen. We hebben een zo breed mogelijke visie, maar altijd met betrekking tot activiteiten die verband houden met de onze.
We hebben al heel lang banden met de haven van Antwerpen en werken uitstekend samen met Polytra, een bedrijf dat in Antwerpen is gevestigd en dat heel wat transportproblemen oplost tussen
verschillende plaatsen in Europa en elders, en Congo. We zijn heel tevreden over dat bedrijf. Er zijn ons voorstellen gedaan door andere bedrijven, maar we steunen liever Belgische ondernemingen.
Ik kan u verzekeren dat de markt van Kinshasa geen compensatie is. Ik wist zelfs niet dat er zich daar belangrijke incidenten hadden voorgedaan. Er hebben `verhalen' de ronde gedaan dat de bevolking van Masina de invasie heeft tegengehouden, maar dat is alles. Het is een tamelijk afgelegen plaats; ik geloof dat u Kinshasa kent. Als blijk van erkenning ten opzichte van de bevolking heeft de president op die plaats een markt opgericht. Die plaats was daarvoor voorbestemd. Van de rest weet ik niets.
Mevrouw Thijs heeft
een vraag gesteld over germanium. Ik heb in mijn uiteenzetting gezegd dat er, gelet op de grootte van de slakkenberg, weinig germanium aanwezig was. Sommigen hebben gesproken van 3 000 ton. Het jaarlijks verbruik van germanium bedraagt 100 ton. De terril is afkomstig van de fabrieken van Lubumbashi, die in de eerste plaats het concentraat van Kipushi behandelden, dat koper, germanium, ijzer en cadmium bevatte. Zo ging het van de jaren '30 tot de jaren '70. Het betrof een zinkmijn; hoe dieper men groef, hoe minder koper men vond. De aanvoer vanuit Kipushi bleek daarom onvoldoende. Er werd een andere aanvoerbron gezocht: vanaf de jaren '70 tot de jaren '90 werden er concentraten aangevoerd uit Kolwezi en Likasi. Op dat ogenblik hebben de fabrieken van Lubumbashi hun activiteiten
stopgezet.
De concentraten van Kolwezi en van Likasi bevatten geen germanium, maar enkel kobalt en koper. Daarom bevat de terril van Lubumbashi kobalt. We mogen niet vergeten dat die terril 15 miljoen ton vertegenwoordigt; dat is een reusachtige berg. Ons contract behelst de behandeling over twintig jaar van ongeveer 4,5 miljoen ton, dat is ongeveer 200 000 ton per jaar. Het contract heeft betrekking op de buitenlaag. We mogen geen germanium zoeken in het binnenste deel van de berg. Kende men toen de technologie om het germanium te winnen? Heel de technologie van het bedrijf was gericht op het winnen van kobalt, koper en zink. In de loop van de behandeling stelde men vast dat er een beetje germanium aanwezig was.
Het is zowel in zinkoxide aanwezig als in de uitgegraven aarde en in legeringen.
Er worden bepaalde bedragen aangehaald, zoals 1000 dollar per ton of 500 dollar per ton. Als we uitgaan van de hoeveelheid die men heeft opgegeven - 3000 ton - en het percentage waarover ik heb gesproken, dan komt het daar ongeveer op neer. De hoeveelheid germanium in de tussen 1930 en 1970 ontvangen voorraden wordt op 2500 ton geschat. Tussen 1970 en 1990 bedroeg de hoeveelheid germanium misschien 500 ton, afkomstig uit Kipushi en voor een groot deel uit Kolwezi en Likasi.
Als uit de 4,5 miljoen ton die door ons zullen behandeld worden, in twintig jaar tijd 500 ton germanium wordt gehaald, dan kan dat gaan om 25 ton
verdeeld over zinkoxide, uitgegraven aarde en legeringen.
Wat zijn de verhoudingen? Op dit ogenblik kan niemand dat zeggen. U kunt het aan de experts vragen; wij hebben connecties met vooraanstaande Belgische experts.
Als we uitgaan van een gelijke verdeling in drie delen, dan gaat het misschien om 8 ton per jaar. De recycling- en rendementsgraad bedraagt nooit 100%. Iedereen die iets van metaalkunde kent, zal dat bevestigen. Misschien kan men ongeveer vijf ton recycleren, wat een waarde van vijf miljoen dollar vertegenwoordigt.
Ik begrijp u perfect. Als men spreekt van 3000 ton germanium tegen 1000 dollar - dus drie miljard dollar -, dan is het normaal dat er vragen rijzen.
Men moet de zaken evenwel in de juiste context plaatsen. Het germanium is er maar het moet worden behandeld.
Waarom heeft niemand er in het verleden naar gezocht? Als men dat wist... Waarom hebben degenen die het wisten, geen investeringen gedaan of technisch onderzoek verricht om na te gaan hoe men het germanium uit de slakken kon halen? Er werd een techniek uitgewerkt en een haalbaarheidsstudie uitgevoerd door Outokumpu, een Fins bedrijf met internationale faam. De behandeling was uitsluitend gericht op het winnen van kobalt, koper en zink.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Als men wist dat er germanium was, waarom heeft men dat niet vermeld in het contract?
De heer George Forrest. - Bij Gécamines wou niemand ermee rekening houden omdat niemand over de technologie beschikte, zelfs niet voor de behandeling van de slakken. Waarom is de slakkenberg jaren blijven liggen? De technologieën evolueren en dankzij de middelen waarover we beschikken, evolueren ze vandaag sneller dan vroeger. Als men met een probleem wordt geconfronteerd, zoekt men oplossingen, maar het probleem moet bekend zijn... Men moet de zaken laten voor wat ze zijn.
Gécamines werd op de hoogte gebracht, maar het heeft niet gereageerd. Inmiddels heeft OMG geïnvesteerd en plukt het de vruchten.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U geeft dus toe dat u wist dat er germanium in de terril zat.
De heer George Forrest. - Iedereen wist dat de slakkenberg germanium bevat, maar niemand wist om welke hoeveelheden het ging en op welke manier ze moesten worden behandeld. Dat was het probleem. In die tijd hield niemand er rekening mee, zelfs Gécamines niet, hoewel het dat had kunnen doen. Vergeet niet dat daarover al jaren wordt gesproken. Inmiddels is de techniek echter geëvolueerd.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De vertegenwoordigers van de Delcrederedienst hebben ons gezegd dat ze vertrouwen hadden in het project omdat uw Finse partner een zeer grote expertise heeft in het extraheren en hiervoor over zeer geavanceerde technologie beschikt. Ik neem aan dat u dat ook wist en dat men naar een manier heeft gezocht om te filteren.
De heer George Forrest. - Mijn partner beschikt over een technologie en we hebben een beroep gedaan op experts. Op het ogenblik dat we de studie hebben uitgevoerd en hebben geïnvesteerd, wisten we nog niet of we in de legering, in het zinkoxide of in beide germanium zouden vinden. Toen het bedrijf begon te werken, wisten we dat er een verdeling was, maar we kenden het percentage niet. Ik kan u een voorbeeld geven. Ook look en ginseng bevatten germanium. Het is echter onmogelijk te zeggen op welke manier de stof verdeeld is. Op dit ogenblik weten we niet op welke manier het germanium bij de behandeling in de fabriek verdeeld zal zijn en we hebben een beroep gedaan op experts om oplossingen te zoeken.
Ik
geef u een nuchtere verklaring. We hebben niets te maken met het winnen van germanium. Als we er iets mee te maken hadden, dan zouden we blij zijn geweest om eraan te kunnen meewerken. Wij treden op als scheidsrechter. Ik heb een aanvraag van Gécamines voorgelezen. We proberen een voor iedereen aanvaardbare formule te vinden.
Er zijn besprekingen aan de gang. Een buitenlands bureau is met de zaak belast. We moeten de zaken rustig laten gebeuren en we zullen een oplossing vinden.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Wij hebben vernomen dat het algemeen bekend was in Lubumbashi dat er ongeveer drieduizend ton germanium was. Weet u dat de Fins-Amerikaanse maatschappij heeft aangekondigd dat ze zich op de germaniummarkt heeft gelanceerd en dat ze tien ton per maand produceert? Dat germanium is duidelijk afkomstig van de terril van Lubumbashi aangezien dat bedrijf geen andere bronnen heeft.
De heer George Forrest. - Als dat waar is, dan zal ik dat controleren. Ik dank u voor die informatie. Ik ken de juiste hoeveelheden niet. De experts van Gécamines regelen die zaken onder elkaar.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Zij delen dit mee. OMG heeft het over tien ton en zegt te zullen overgaan naar twintig ton.
De heer George Forrest. - Terwijl de markthoeveelheid 100 ton bedraagt? Ik trek uw woorden uiteraard niet in twijfel, maar ik ben verrast dat een industrieel zo'n grote hoeveelheid germanium op een zo beperkte markt kan brengen. Op die manier loopt hij het risico de markt te verstoren. OMG heeft onlangs CMD Square gekocht, een grote Duitse maatschappij die gespecialiseerd is in deze materie en die al deze producten in het verleden reeds verwerkte. Germanium vindt men niet enkel in Congo, maar ook in andere landen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ter informatie, volgens dit artikel verklaart OMG dat het zich nog niet op de germaniummarkt bevond, maar zich er pas op heeft begeven. Het biedt tien ton per maand aan en is van plan zijn productie tot twintig ton per maand te doen toenemen.
De heer George Forrest. - Het zou me verheugen als u me de bron van die informatie kon bezorgen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Mijnheer Forrest, ik zou graag van u vernemen welk bureau er werd aangesteld om tot een minnelijke schikking te komen tussen Gécamines en uw bedrijf.
De heer George Forrest. - Dat is mijn bedrijf niet. Dat zijn Gécamines en OMG. Wij hebben er niets mee te maken. Wij proberen de zaken te regelen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U zei daarstraks dat Gécamines het germanium niet heeft opgevorderd of er niet heeft over onderhandeld. Als ik goed geïnformeerd ben, werden ze ook nooit formeel ingelicht over het feit dat men in Finland germanium in de ertsen heeft gevonden. Ze hebben het eigenlijk vernomen via de New York Metal Bulletin, waarin stond dat STL de grootste germaniumproducent was geworden.
De heer George Forrest. - Gécamines is tegelijkertijd op de hoogte gebracht door een brief van OMG. Daarop is geen reactie gekomen. OMG heeft voortgedaan en toen heeft Gécamines op een bepaald ogenblik gereageerd op de manier die iedereen kent, in plaats van een gesprek aan te gaan tussen de partners. Wij waren allemaal partners. Het is natuurlijk hun recht te reageren en dat begrijp ik ook, maar we moeten proberen een formule te vinden waarmee iedereen kan instemmen. Het contract vermeldt spijtig genoeg dat het gaat om kobalt, koper en zink. Gécamines heeft bij de opstelling van het contract de specificaties heeft opgegeven, niet de partners. Die hebben gezorgd voor het geld. Gécamines heeft gezegd wat zich in de terril bevond en waarvoor het moest worden betaald.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik formuleer een hypothese. Wie lichtte wie op? Is er tussen de verschillende operatoren geen contract geweest over een zaak die betrekking had op koper en kobalt, maar waarbij iedereen een ander product, namelijk germanium, in het achterhoofd had? Men kan zich zeer goed inbeelden - dit is een ernstige hypothese - dat Gécamines het germanium niet in het contract wou zetten. U moest immers een convertor plaatsen waarmee het mogelijk was het germanium te winnen uit de residuen die ter plaatse bleven. Aangezien de convertor niet werd geplaatst - ik zou graag uw verhaal daarover horen -, kan het germanium niet ter plaatse worden gewonnen. De slakken worden naar Finland gebracht, waar het germanium wordt gewonnen en op de markt gebracht. Elk van de betrokkenen had misschien verschillende ideeën over deze aangelegenheid. Ik heb die hypothese overigens reeds geopperd en ik heb de indruk dat sommigen vinden dat ze niet helemaal uit de lucht is gegrepen.
De heer George Forrest. - Ik heb begrip voor uw belangstelling, maar ik verzeker u dat er in het begin in geen geval sprake was van slechte bedoelingen of intellectuele oneerlijkheid. De zaken zijn correct verlopen. Op andere vindplaatsen zegt men u dat er goud, zilver of platina aanwezig is, maar als men dan probeert die edele metalen te winnen, stelt men vast dat dit veel te duur is. Om die reden heeft zelfs Gécamines, in de periode dat het maximaal produceerde, zich op vele plaatsen niet om het goud bekommerd. Dat zou te veel hebben gekost. In de afzettingen van Congo en Katanga is er ook goud aanwezig, maar het heeft geen enkele waarde omdat men het niet kan ontginnen. Met germanium was dat in het begin hetzelfde. Het verhaal van de convertor heeft er niets mee te maken want de metallurgische reactie heeft voordien plaats. De convertor bracht geen enkele verbetering mee, integendeel, hij veroorzaakte extra kosten. De beslissing werd genomen door alle partijen die op de vergaderingen aanwezig waren: Gécamines, OMG, de groep Forrest. Ik wil erop wijzen dat de voorzitter van Gécamines, Rautenbach, die niet aan onze kant stond, dit principe heeft aanvaard. Dit zijn technische aangelegenheden. Ik kan u een verklaring geven of u een technische nota voorlezen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Was dat ten tijde van de heer Rautenbach?
De heer George Forrest. - De beslissing werd genomen ten tijde van de heer Rautenbach.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Aangezien er geen bijakten zijn bij het contract, moet ik wel concluderen dat Gécamines met de gebakken peren blijft zitten. Onderweg zijn de spelregels veranderd: er is na het sluiten van het contract een product bovengekomen dat op de markt zeer duur wordt verkocht. Wat gebeurde er echter met de slakken? Naar men mij vertelde, komen die gewoon terug in de vorm van vervuilende afval. Gécamines en de plaatselijke bevolking bleven met de gebakken peren zitten, zonder enige financiële return om dat op te vangen. Het kan toch niet dat OMG of om het even welk ander Westers bedrijf er zwaar aan verdient, terwijl Katanga en de plaatselijke bevolking er alleen maar vervuiling en de ondergang van Gécamines aan overhouden!
De heer George Forrest. - Ik heb daarstraks uitgelegd hoeveel germanium er was en hoeveel ervan kon worden gewonnen. Ik heb een redelijk cijfer genoemd omdat we nog niet weten hoeveel germanium er in de oxides van Gécamines aanwezig is. Gécamines zou haar oxides kunnen behandelen of ze verkopen op basis van het germaniumgehalte dat ze bevatten. Waarom doet ze dat niet?
De uitgegraven aarde bevat nog een beetje germanium. De slakken worden ter plaatse behandeld. Er is dus geen vervoer of vervuiling. Alles verloopt correct.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mag ik nog vragen hoe de winsten uit het germanium dat in Finland wordt gewonnen, percentsgewijs worden verdeeld?
De heer George Forrest. - Ik heb daarstraks al geantwoord. De verdeling hangt nu af van het resultaat van de dialoog tussen Gécamines en OMG. Een studiebureau treedt daarbij als technisch scheidsrechter op. De verdeling zal afhangen van een compromis tussen de beide partijen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Wil dat zeggen dat de winst niet wordt uitgekeerd, maar op de rekening van een of andere onafhankelijke instantie bewaard wordt?
De heer George Forrest. - We hebben vernomen dat die producten nog altijd ter plaatse zijn. Ze zijn dus nog niet verkocht. Ze bevinden zich in Finland.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Met andere woorden, op het germanium afkomstig van STL is nog geen winst gemaakt?
De heer George Forrest. - Ik geef u de informatie waarover ik beschik. Ik kan u niet meer zeggen dan wat ik weet of hoor. Ik heb niets kunnen checken. Ik wacht op het resultaat van de verzoeningsprocedure tussen de partijen. Vervolgens zal de arbitrage ter plaatse gebeuren met het bureau dat werd aangewezen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - We noteren dat er nog geen enkel germaniumproduct afkomstig van de STL-terril in Katanga is verkocht en dat al deze producten gestockeerd liggen in Finland.
Heb ik het mis dat Gécamines een aanbod heeft gekregen dat het vijf procent van de winst zou krijgen en dat het dat aanbod heeft afgewezen? Is deze informatie juist?
De heer George Forrest. - Toen OMG ontdekte dat de legering van kobalt en koper germanium bevatte, heeft het een studie uitgevoerd en heeft het op basis van de resultaten van drie internationale ervaringen aan Gécamines voorgesteld een commerciële vergoeding van 5% te betalen voor een product dat verhoudingsgewijs weinig germanium bevat.
Ik heb de percentages genoemd. De bewuste `berg' zou ongeveer 3000 ton germanium bevatten, wat enorm veel is. Het project GTL-STL betreft slechts een deel van de terril waar zich 500 ton germanium zou kunnen bevinden, te exploiteren over een periode van 20 jaar, dus 25 ton per jaar, plus misschien nog 5 à 8 ton te recupereren via de legering.
OMG heeft bestudeerd wat er in het verleden is gebeurd en heeft eerst een voorstel gedaan op basis van een germaniumgehalte 60 maal groter dan dat van de terril, vervolgens een voorstel op basis van 50 maal het gehalte van de terril en ten slotte een derde voorstel waar bij wijze van arbitrage 4% voorgesteld werd voor een gehalte dat vijfmaal hoger is.
OMG is dus uitgegaan van andere ondernemers die nog andere voorstellen hadden gedaan, afhankelijk van het germaniumgehalte van de delfstoffen. In sommige van die voorstellen werden royalty's voorgesteld lager dan wat OMG aan Gécamines voorstelde.
Op dit ogenblik zijn de besprekingen aan de gang. Men tracht een billijke formule uit te
werken. Dat is de taak van ons allemaal.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Mijnheer de voorzitter, zou u ervoor kunnen zorgen dat de heer Forrest de eerste reeks vragen beantwoordt? Anders wordt het te ingewikkeld en dwalen we af van het onderwerp.
De voorzitter. - Ik ben het met u eens, maar aangezien de commissie het onderwerp germanium uitgebreid heeft besproken, zijn we bijna bij het einde van de vragen gekomen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Mevrouw Laloy, ik zou ook graag een antwoord krijgen op mijn vragen, maar ik denk dat het belangrijk is dit onderwerp volledig uit te klaren. We zullen ons geleidelijk een idee kunnen vormen van deze problematiek.
Ik heb hier een passage uit het Metal Bulletin van New York van de maand april, waarin staat dat Congo dank zij het STL-project de marktleider is geworden op het vlak van de productie van germanium. Die informatie is al oud. Het verbaast me dat u er niet van op de hoogte bent.
De heer George Forrest. - Dat is onmogelijk: de fabriek van OMG was pas klaar in maart of april van dit jaar.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik heb nog een heel concrete vraag. Gedurende welke periode was u voorzitter van Gécamines en wanneer is er beslist de convertor niet te plaatsen?
De heer George Forrest. - Ik was voorzitter van oktober 1999 tot augustus 2001. Die beslissing is eerder genomen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik heb informatie waaruit blijkt dat de beslissing is genomen gedurende de periode dat u voorzitter was.
De heer George Forrest. - Dat is helemaal niet waar.
De bodemanalyse werd op vraag van Gécamines door een Zuid-Afrikaans bedrijf uitgevoerd, maar ik ken de naam ervan niet.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - U hebt daarstraks gezegd dat u mij de naam achter gesloten deuren zou geven en nu zegt u aan mevrouw Laloy dat u de naam niet kent.
De heer George Forrest. - Wat de wegenwerken betreft, heb ik in mijn uiteenzetting gezegd dat alle voorwaarden en prijzen door onze technici en die van de regering zijn besproken. Die contracten zijn volledig transparant. Ik heb u in Kinshasa gezegd dat andere ondernemingen een offerte hadden gedaan, maar dat wij het goedkoopst waren.
Wat het contract betreft waarover u het had, heb ik gezegd dat ik tijdens mijn voorzitterschap, buiten het coltanproject, dat niet is doorgegaan en dat op vraag van de regering werd onderzocht omdat er geen investeerder was, geen enkel contract noch wijzigingen op onze projecten heb ondertekend.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Wij beschikken nochtans over gegevens inzake een contract dat u dezelfde dag zou hebben getekend als het contract voor Sofwe. Er is een ander contract getekend door u en Gécamines.
De heer George Forrest. - Wat zal het effect zijn van het nieuwe mijnreglement voor de operatoren in de mijnbouw? Dat reglement is voordelig voor ons, want nu wordt alles duidelijk. Vroeger werd elk project altijd afzonderlijk besproken. Nu is er een duidelijk wetboek dat voor iedereen zonder uitzondering geldt. Voor Gécamines zal die code evenwel nadelig zijn omdat ze voortaan zoals iedereen de voorgeschreven heffing zullen moeten betalen. De Staat of de Wereldbank hebben dat systeem uitgewerkt om vindplaatsen te exploiteren met privé-investeerders of met de Staat als bezitter van 5% van de aandelen. Bij vroegere projecten moest elke operator aandelen aan Gécamines overlaten en velen wilden dat niet. Dat was een belangrijk probleem in dat land.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - De clausule die bepaalt dat alle vroegere contracten onveranderd blijven gelden, staat de toepassing van het nieuwe wetboek toch in de weg?
De heer George Forrest. - Gécamines moet eerst haar bestaande contracten afwerken. Dat is een probleem. De vroegere contracten gelden voor de duur waarvoor zij afgesloten zijn. Daarna wordt het nieuwe wetboek automatisch van toepassing.
De voorzitter. - Wilt u daarmee zeggen dat Gécamines ingevolge de toepassing van het nieuwe wetboek geen partner meer kan zijn?
De heer George Forrest. - Gécamines zal het moeilijk hebben om al haar concessies te behouden. Ze zal moeten kiezen welke ze wil behouden. De andere keren terug naar de Staat. Het mijnwetboek werd uitgebreid besproken door Congolese en internationale experts.
Wat de onregelmatigheden in het project Kasombo betreft, denk ik dat er al is gezegd dat de afgewerkte producten die voor het project bestemd waren, gewoonweg werden verduisterd. Zowel Gécamines als de partners hebben daarbij verlies geleden. Dat is duidelijk uitgelegd en ik kan het alleen maar bevestigen.
Wat betreft de marges op openbare werken: in het algemeen is een winstmarge van 100%
onmogelijk.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U zit dus onder de normale prijs. Men heeft ons gezegd dat dit de gewone winstmarge is op openbare werken in Congo voor een operator zoals u.
De heer George Forrest. - Er wordt zoveel verteld. Men moet niet alles geloven wat men hoort. Niet iedereen bereikt die uitzonderlijke marge van 100%.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Bevestigt u dat er een paleis voor de president is gebouwd?
De heer George Forrest. - Op die vraag zal ik straks antwoorden...
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik heb ook een algemene vraag gesteld over de middelen van Gécamines, die niet toereikend waren om het personeel te betalen, en over de noodzaak voor Congo om een internationale lening aan te gaan om het sociaal plan uit te voeren. Daardoor ontstaat er een bijkomende schuld.
De heer George Forrest. - Ik zal een gedeeltelijk antwoord geven en zal straks de rest vertellen.
U hebt het over de 25 miljoen van de Wereldbank. Het komt erop aan een financiering te krijgen. De Wereldbank of het Internationaal Monetair Fonds spelen vaak een rol bij de herstructureringsplannen in Afrika. Het is een lange discussie omdat geen enkel staatsbedrijf in Congo of elders vandaag over de middelen beschikt om een herstructureringsbeleid te voeren.
Aangezien de internationale instellingen een herstructureringsbeleid eisen, stellen zij onder bepaalde voorwaarden middelen ter beschikking. In dit geval is er een bedrag van 25 miljoen aangeboden. Ik weet niet hoe dat
bedrag wordt verdeeld, maar het is alleszins op die basis dat het voorstel werd geformuleerd.
In het kader van de herstructurering beschikken die instellingen over concrete middelen om zich in de staatsbedrijven te mengen. Het bedrag van de interventie wordt bepaald tijdens besprekingen met het betrokken bedrijf.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Als met de opbrengst van de mijn van Luiswishi het personeel en de zeer grote achterstallige bedragen waren betaald, dan was die bijkomende schuld niet nodig geweest.
De heer George Forrest. - Eerlijk gezegd ben ik er zeker van dat u het met mij eens bent en stelt u die vraag enkel om het principe. Kan een project met de omvang van Luiswishi heel Gécamines met haar 24 of 25 000 personeelsleden financieren? Dat is ondenkbaar! Gécamines zou haar oorspronkelijke waarde moeten terugkrijgen om de last van zoveel personeelsleden te kunnen dragen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - 25 miljoen dollar, 25 000 mensen, dat is 1000 dollar per persoon. Dit is misschien de gelegenheid om eindelijk de lonen van de 25 000 arbeiders van Gécamines te betalen.
De heer George Forrest. - Dan moet ze wel die 25 miljoen opbrengen!
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat is de orde van grootte die wordt genoemd.
De heer George Forrest. - Men kan de orde van grootte gemakkelijk berekenen met kobalt aan 30 per pond.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Wat is volgens u dan het bedrag dat Gécamines uit Luiswishi heeft gehaald?
De heer George Forrest. - Dat zal ik straks zeggen. Er zijn zakengeheimen die ik niet kan bekend maken en ik heb een partner.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Kan u ons de verhouding toelichten van de winstverdeling en het percentage van de royalty's die naar Gécamines gaan voor het project van Luiswishi? Hoe de formule er uitziet, is toch geen zakengeheim maar een interessant gegeven voor een contract in de regio.
De heer George Forrest. - Ik heb de verdeling van de winstmarge daarstraks vermeld: 50-50. Wat de andere projecten aangaat, worden er in het algemeen 4% royalty's gestort, maar Luiswishi betaalt 15%. Daaraan moeten nog de verschillende voordelen voor Gécamines worden toegevoegd, die belangrijker zijn dan die van mijn groep.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Worden de royalty's aan Gécamines betaald?
De heer George Forrest. - Mevrouw de senator, ik denk dat ik in mijn uiteenzetting heb gesproken over dit probleem van royalty's en winstmarges. Oorspronkelijk streek de regering als aandeelhouder de royalty's op. In 1999 werden de royalty's op de rekening van de regering gestort en in 2000 ook de winstmarge.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Weet u waarom? Weet u wat ermee gebeurd is?
De heer George Forrest. - Ik geloof dat ik dat al heb gezegd. Misschien heb ik me slecht uitgedrukt.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De materie is complex. We verstaan u ook niet altijd. Het is dus goed als u het opnieuw zegt.
De heer George Forrest. - Ik heb gezegd dat we renovatiewerken hebben uitgevoerd. We hebben wegen aangelegd in Lubumbashi. Ik denk dat het beter was het geld aan die werkzaamheden te besteden, zo bleef een deel van het door de plaatselijke activiteit gegenereerde geld in de streek.
Voorts waren er overheidsopdrachten in Lubumbashi en Kinshasa. In die laatste gevallen betreft het sociale acties.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U zegt dat de regering de royalty's en de marge 2001 van het Luiswishi-project heeft weggenomen en met dat geld die werken heeft uitgevoerd. Wie heeft die wegen aangelegd?
De heer George Forrest. - Dat heb ik duidelijk in mijn uiteenzetting gezegd. In Lubumbashi waren wij de enigen die technisch en financieel in staat waren om het werk uit te voeren. We hebben het gedaan. In Kinshasa was er een offerteaanvraag. Wij hebben het goedkoopste bod gedaan en we hebben de opdracht gekregen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U hebt aan collega Dallemagne gezegd in besloten vergadering de prijs te zullen meedelen.
De heer George Forrest. - Sommige bedragen behoren tot het zakengeheim, andere niet en die kan ik meedelen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De bedoeling was dat de inkomsten naar Gécamines gingen in de vorm van royalty's. Hoe komt het dat de Congolese regering haar beslissing heeft gewijzigd en besloten heeft om u openbare werken te laten uitvoeren? Hebt u de Congolese regering misschien voorgesteld om dat soort werken uit te voeren?
De heer George Forrest. - Het is niet aan ons om de Congolese regering iets voor te stellen. Het is een soevereine regering die vrij is om te doen wat ze wil.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Waarom is ze van gedachten veranderd? Waarom besliste ze markten te bouwen en wegen aan te leggen in plaats van royalty's en inkomsten aan Gécamines te laten voor de betaling van haar achterstallen, haar schulden en haar personeel? Ik ontken niet dat die initiatieven nuttig zijn, maar op welke manier is de beslissing tot stand gekomen?
De heer George Forrest. - Ondanks de moeilijkheden van de bevolking wil de regering het geheel zien en tracht zij sociale actie te voeren die iedereen ten goede komt. Dat is haar taak.
U moet zich ervan bewust zijn dat Gécamines gedurende een bepaalde periode wel degelijk iets heeft opgeleverd. U zegt dat de lonen van de arbeiders de jongste 18 maanden niet meer zijn betaald, maar voordien werden ze regelmatig betaald en men probeerde zelfs de betalingsachterstand weg te werken. Later zijn de arbeiders helemaal niet meer betaald. Waarom?
Over de terugval van de productie kan ik u niets zeggen. Ik was er niet en het zijn trouwens mijn zaken niet.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Wanneer de Congolese overheid de royalty's heeft opgenomen, hoe beweegt dat geld dan verder? Komt het op de rekening van de Congolese staat of onmiddellijk op die van uw maatschappij die de wegen heeft aangelegd? Hoe bent u betaald voor het aanleggen van de wegen?
De heer Paul Wille (VLD). - Ik begin met het Delcrederedossier en de besluitvorming. Er rijzen vragen over de berichten waarin de toestand in het gebied waar de heer Forrest actief is, werd geschetst en die moesten helpen bij het bepalen van de risico's. De heer Forrest heeft inzage gekregen in berichten die echt niet voor hem waren bestemd. Van wie heeft hij die berichten gekregen?
De heer George Forrest. - Ik weet niet op welke manier dat document in mijn bezit is gekomen. Ik heb de toezichthoudende minister onmiddellijk op de hoogte gebracht. Voor het overige heb ik mijn advocaten gevraagd een klacht in te dienen. Een kopie daarvan is naar de commissievoorzitter gestuurd. Meer kan ik niet zeggen. Het gerecht moet zijn werk doen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Heeft u het bericht van de consul ontvangen per fax, per mail of per telex? Op welke manier is het dossier op zijn bureau terechtgekomen?
De heer George Forrest. - Ik ontvang veel post. Dat document zat erbij. Ik heb het vluchtig gezien. Het lag op mijn bureau bij de andere post.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Er is wel een groot verschil tussen een mail, een telex en een fax. Dat ziet u aan het document zelf. Ik wil graag weten in welke `technische' vorm het bericht bij u is terechtgekomen.
De heer George Forrest. - Ik heb het document zelf niet ontvangen, enkel een kopie van een mail. Ik denk dat het een kopie is. Het is te zien aan een document als het een fotokopie is.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Het wordt niet meer met de postduif verstuurd, maar het moet op een andere manier bij u terechtgekomen zijn. Zelfs een kopie van een e-mail moet op een bepaalde manier op uw bureau gekomen zijn.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het kan ook een gunstige wind zijn die dat van ver in de brievenbus van de heer Forrest heeft gestopt. Ik weet dat het al een paar uur later op zijn bureau lag. Wie heeft het daar gelegd? Een kopie kan via de fax gekomen zijn. Ik denk dat we hier in de maling worden genomen. Van ieder stuk weet men perfect waar het vandaan komt. Het kan dus niet dat we hier als antwoord krijgen dat men niet weet vanwaar het komt. Ik wil het eventueel wel achter gesloten deuren horen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik steun de interventies van mijn collega's. Dit antwoord is niet aanvaardbaar. Ik herinner onze gesprekspartner eraan dat dit een onderzoekscommissie is en dat hij de eed heeft afgelegd. Van een kopie van een e-mail is de afzender gekend want er staat een telefoonnummer op vermeld. Aangezien het een kopie van een e-mail is, zou ik willen weten aan de e-mail was gericht. U heeft een kopie in uw bezit, maar wie had dan het origineel?
Wij hebben recht op het antwoord op deze vragen. Eventueel kunnen ze achter gesloten deuren worden beantwoord.
De heer George Forrest. - Ik zal verder antwoorden achter gesloten deuren.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Misschien kunnen we vragen of de heer Forrest ons het document dat hij heeft gekregen, kan bezorgen, zodat we zelf kunnen nagaan of het een e-mail, een fax of een telex is. Tijdens de gesloten vergadering kunnen we kijken wat voor een soort document het is. Vermits het een belangrijk document is, denk ik dat de heer Forrest het zeker zal bijhebben.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U zegde dat de gasuitstoot van de STL-oven beantwoordt aan de meest strenge Europese normen, maar de civiele maatschappij in de streek van Lubumbashi klaagt over de nachtelijke uitstoot. Men heeft ook aan OMG gevraagd om de nachtelijke uitstoot te staken, maar daar werd geen gevolg aan gegeven.
Worden er metingen gedaan om de schadelijkheid van de gassen vast te stellen? Waar kan het gecontroleerd worden? Wordt onderzocht wat het effect is op de bevolking? De gassen zouden zinkoxide en lood bevatten. De bevolking moet worden beschermd.
Beschouwt de joint venture de vliegas, net zoals de slakken, ook als een eigendom van Gécamines? Is
Gécamines verantwoordelijk voor de nadelige gevolgen van deze uitstoot voor de bevolking?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik zou graag weten welke metalen in de lucht werden geloosd. Er werd gesproken over lood. Er is een ziekenhuis vlakbij. Er is een onderzoek aan de gang en sommigen menen dat dit kan worden vervalst. Gaat u akkoord met een bijkomend onafhankelijk onderzoek om die vraag te onderzoeken?
De heer George Forrest. - Geen enkel probleem. Als er gassen vrijkomen, kan daarover worden gepraat. U mag gerust een commissie sturen.
Wij zitten in een opstartfase. Er zijn jarenlang geen problemen meer geweest aangezien de fabrieken van Lubumbashi stil lagen. Plots worden de mensen ongerust omdat nieuwe installaties opgestart worden. Vroeger waren de gassen zeer schadelijk, maar nu hebben we het probleem bestudeerd. Er werden analyses uitgevoerd. U mag gerust een commissie sturen.
De aanwezigheid van gassen veroorzaakt nog een zekere psychose.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Die informatie is niet afkomstig van mensen die psychotisch zijn. Ze komt van mijnexploitanten, die volledig geloofwaardig zijn. Zij zeggen dat ze praktijken hebben gezien die strijdig zijn met het contract tussen de partijen in de maatschappij STL. Die hebben problemen veroorzaakt die verschillende keren ter sprake werden gebracht.
De heer George Forrest. - Wij leven de regels na en u kan een commissie sturen om dat na te gaan.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik heb enkele vragen in verband met het Afrikabeleid van onze regering, waarmee bijna alle politici mee instemmen. Heeft u minister Michel ontmoet in de buurt van de Victoriawatervallen?
De heer George Forrest. - Helemaal niet.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U heeft al ruim toegelicht dat u wel degelijk een economische rol speelt in Congo. Dat vereist zeker in die landen ook dat men inzicht heeft in de politieke mechanismen. Hebt u op een of andere manier bijgedragen aan het herstel van de relaties van onze regering met de Congolese regering, in concreto met vader en/of zoon Kabila?
De heer George Forrest. - Ik ben een zakenman. Ik doe niet aan politiek en wil dat ook niet.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hebt u ook niet als `morele autoriteit' geholpen om Belgische en Congolese prominenten met elkaar in contact te brengen. (De heer Forrest knikt ontkennend)
De raad van bestuur van uw holding telt wel enkele mensen met een politiek mandaat of met belangrijke politieke bindingen. Ik denk aan de ondervoorzitter van uw groep, die tegelijk parlementslid is, namelijk de heer Chevalier, aan de kabinetschef van een van onze ministers, ... Dat zijn stuk voor stuk mensen met belangrijke politieke verantwoordelijkheden in België. Kunt u mij uitleggen hoe u deze mensen hebt leren kennen en waarom u hen betrekt in uw zakelijke activiteiten?
Bent u de voorbije dagen benaderd door leden van deze onderzoekscommissie of van het Parlement?
De heer George Forrest. - U verbaast mij. Neen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Heeft u de voorbije maanden geluncht met de minister van Financiën?
De heer George Forrest. - Neen, ik zou niet weten waar.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Was er dan contact met minister Reynders?
De heer George Forrest. - Neen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Wat was de omzet van Gécamines op het ogenblik dat u er aankwam en op het ogenblik dat u er wegging?
De heer George Forrest. - Bij mijn aankomst moet de omzet 4,5 tot 5 miljoen dollar hebben bedragen. Bij mijn vertrek lag de omzet tussen de 12 en de 14 miljoen dollar, daarna is hij opnieuw gedaald tot 10 miljoen dollar.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Met hoeveel ton stemt dat overeen?
De heer George Forrest. - Het ging heel de tijd om 300 tot 350 ton kobalt per maand en 2500 tot 3000 ton koper, maar de prijzen spelen een belangrijke rol. Het omzetcijfer varieert naargelang de prijzen. De prijzen waren zeer laag.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U heeft zelf gesproken over een belangenconflict tussen uw maatschappijen en Gécamines toen u er voorzitter van was. U zei de directeursfunctie niet te hebben aanvaard maar wel die van voorzitter. Welke impact had dat op het probleem van de belangenconflicten? De fundamentele problemen worden toch besproken in de raad van bestuur. We kunnen er zelfs van uitgaan dat het belangenconflict groter was omdat u op strategisch en beslissingsvlak meer macht had dan Gécamines.
De heer George Forrest. - Het bestuurscomité heeft een grote macht in Gécamines. Het wordt benoemd door de president van de republiek. De raad van bestuur heeft niet het volledige gezag over het bestuurscomité.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Neemt de raad van bestuur de belangrijkste beslissingen op het vlak van investeringen, van joint ventures?
De heer George Forrest. - De dossiers worden aangebracht door het bestuurscomité. De leden onderzoeken ze samen en beslissen of het dossier wordt voortgezet.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U zei dat u soms de raad van bestuur verliet.
De heer George Forrest. - Wanneer rapporten werden besproken over productievestigingen waarin we partners waren, verliet ik uiteraard de raad van bestuur.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Is dat geen teken dat er ergens een probleem was?
De heer George Forrest. - Neen.
De heer Paul Wille (VLD). - Sommigen zeggen dat het bestuurscomité van de onderneming, benoemd door de president, niet in staat was de beslissingen te nemen omdat in de statuten geen sprake was van een bestuurscomité. Is dat uw mening?
De heer George Forrest. - Gécamines werd van bij het begin geleid door een bestuurscomité. De raad van bestuur die in het begin bestond, is verdwenen, en maakte plaats voor een bestuurscomité met een voorzitter-directeur-generaal. Toen president Kabila aan de macht kwam, was er opnieuw een raad van bestuur, voorgezeten door Billy Rautenbach, daarna door mezelf. Rautenbach was voordien voorzitter en directeur-generaal, wat ik niet wilde.
De heer Paul Wille (VLD). - Is het waar dat sommige partners weigeren om bepaalde akkoorden uit te voeren enkel omdat ze twijfels hebben over de rechtsgeldigheid van de bevoegdheden van dat bestuurscomité?
De heer George Forrest. - De bestuurscomités, benoemd bij presidentieel besluit, hebben beslissingsmacht. De investeerder moet ook iets willen ondernemen. In sommige partnerschappen zijn er die iets willen ondernemen terwijl anderen afremmen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Volgens het oorspronkelijk Delcredereverslag zou het uitgevoerde kobalt in het STL-project een gehalte van 30% hebben, maar nu zou dat nog maar 15 tot 17% zijn. Dit betekent dat er verhoogde transportkosten zijn om aan eenzelfde hoeveelheid zuiver kobalt te geraken. Wie draait voor die transportkosten op en wat zijn de gevolgen voor de verschillende partners?
We hebben vernomen dat u twee jaar geleden de titel van ereconsul van Frankrijk hebt gekregen. Deze titel wordt gegeven aan wie het land een grote dienst heeft bewezen. Mogen wij weten waarom u die titel hebt gekregen?
De heer George Forrest. - Bij de productie van kobalt is het van belang dat de fabriek het maximum rendement produceert. Dat is de wens van elke industrieel. Vandaag bestaat een nieuwe technologie. We stellen de fabriek af en ze draait tegen 20%. We verhogen de capaciteit geleidelijk. Die bedraagt nu 60%.
Het transport benadeelt niemand, want de koper draagt de transportkosten. Het is dus zijn probleem, niet het onze. Er zijn internationale regels.
De transporteur is de maatschappij Polytra.
Ik ben fier op mijn benoeming tot ereconsul van Frankrijk, zelfs al verdedig ik de belangen van de Belgen, wat mij zou kunnen worden verweten. Die
benoeming is een beloning voor al wat ik gedaan heb. Er zou een consulaat moeten worden geopend in Lubumbashi. Frankrijk wou geen diplomatieke post openen. De enige Europese post is die van België. Er zijn wel andere ereconsuls voor Italië, Groot-Brittannië, Denemarken en Griekenland en ook voor Frankrijk.
U mag niet vergeten dat ik tijdens de gebeurtenissen in Congo dikwijls veel mensen heb geholpen in moeilijke momenten. Als erkenning hiervoor heb ik van België en ook van andere landen verschillende onderscheidingen gekregen. Wat is dan het probleem met mijn onderscheiding door Frankrijk? Frankrijk wilde over een consulaat beschikken maar er geen diplomaat ter plaatse hebben. Ze hebben dus, zoals andere landen, gekozen voor een
representatieve figuur ter plaatse.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Uw groep werkt intensief mee aan de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van Congo. Denkt u, in alle eerlijkheid, dat de opbrengsten van die rijkdommen eerlijk worden verdeeld en naar de Congolese bevolking gaan?
De heer George Forrest. - Ik heb bepaalde moeilijke crisissen in Congo kunnen doorstaan precies omdat de bevolking iets terugkrijgt van mijn activiteiten. Dikwijls is het de bevolking die me beschermt. Dat is mijn beste bescherming. Ik heb geen militaire wacht en ik heb geen wacht aan mijn huis, behalve mijn persoonlijke wachten die ongewapend zijn. Ik kan me op een normale manier bewegen, ik rij met mijn wagen, behalve in Kinshasa. Ik voel me volledig vrij, thuis. Vergeet niet dat ook wij gezaïriseerd zijn. Wie heeft me het leven gered in 1978 in Kolwezi? Misschien kent u het verhaal. Mijn werknemers hebben zich vóór de militairen opgesteld om hen te beletten mij te fusilleren. Dat toont aan dat ik iets gedaan heb voor het land. Natuurlijk zijn er altijd enkele ontevredenen, maar de meerderheid is tevreden.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik kom opnieuw tot de raad van bestuur van Gécamines. Die raad van bestuur werd benoemd bij presidentieel besluit. Is dat in overeenstemming met de statuten van Gécamines? Is dat de gewoonte?
De heer George Forrest. - Hij werd al altijd benoemd bij presidentieel besluit.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het bestuurscomité, maar niet de raad van bestuur.
De heer George Forrest. - De raad van bestuur werd steeds benoemd door de gezagsdragers net zoals het bestuurscomité. Niet wij namen de beslissing.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat is niet in overeenstemming met de statuten.
De heer George Forrest. - Wat zijn de statuten van Gécamines? Ze veranderen naargelang de aandeelhouder. Als de aandeelhouder een raad van bestuur wil instellen, doet hij dat.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U heeft ons daarnet gezegd dat het om een nieuwe structuur ging die bij presidentieel besluit werd ingesteld.
De heer George Forrest. - Die structuur heeft vroeger nog bestaan. Dat heb ik al gezegd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Aan het hoofd van die raad van bestuur kwam toen de heer Rautenbach, waarvan we nu weten dat hij geplunderd heeft en een hele reeks goederen heeft gestolen. U volgt hem op. Waarom vraagt de president van de republiek Congo u om het voorzitterschap van deze raad van bestuur op u te nemen?
De heer George Forrest. - Gewoon omdat hij besefte wat ik daar deed. Hij heeft beslist om een industrieel aan te stellen die ervaring had met het land, die misschien iets kon doen en die het vertrouwen genoot van de financiële instellingen. Ik heb opnieuw contact opgenomen met de internationale instellingen. Er was geen enkel probleem.
Toen ik vertrok, bleef de Gécamines achter zonder raad van bestuur. Er is onlangs een nieuwe raad van bestuur benoemd, met andere personen. De president kiest volgens bepaalde criteria. Na Rautenbach wou men Gécamines opnieuw een zekere geloofwaardigheid geven.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Waarom en in welke omstandigheden kwam er in juni 2001 een einde aan uw mandaat van voorzitter van de raad van bestuur van Gécamines?
De heer George Forrest. - Toen de nieuwe president was benoemd, heb ik, uit correctheid, zoals dat bij ons gebeurt, mijn ontslag ingediend en gezegd dat er een andere raad moest worden benoemd. Hij heeft me gevraagd in afwachting aan te blijven. Dat heb ik gedaan, maar ik had gevraagd ontheven te worden van mijn functie van voorzitter van de raad. Toen hij alle raden van alle maatschappijen wijzigde in augustus 2001, ben ik ook weggegaan.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Heeft de optie van de Wereldbank om leningen toe te kennen, daarbij een rol heeft gespeeld? Of komt deze vraag aan bod tijdens de gesloten vergadering?
De heer George Forrest. - Dat speelde geen enkele rol. Mijn benoeming en mijn vertrek hebben daar geen enkel verband mee. Ik onderhandelde met de Wereldbank in naam van Gécamines. Wij hadden uitstekende relaties. Onder mijn voorzitterschap werd trouwens de dialoog met de Wereldbank hervat.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Sommigen zeggen dat er eigenlijk vijf Forrests nodig waren in Katanga in plaats van één!
We hebben in feite te maken met een monopolie, waarop scherpe kritiek is gekomen. Er was sprake van `leonische contracten'. U heeft heftig gereageerd op de openbaar gemaakte telexen waarin de consul van Lubumbashi u beschuldigt van een verstikkings- en wurgingsstrategie ten opzichte van Gécamines.
Door de oorlogssituatie of omwille van een industriële strategie, werd uw onderneming geleidelijk aan één van de belangrijkste winstgevende joint ventures. Sommigen zijn van mening dat u dankzij deze
monopoliepositie de prijs zelf vrij kan bepalen en systematisch uw voorwaarden kan opleggen in verband met de export, de verkoop, de vestiging en zelfs in verband met de mogelijkheid om projecten op te starten en ze te bespreken met de Congolese regering. Er speelt zich een oorlog af tussen de verschillende ondernemers. U bent die geleidelijk aan het winnen, door bepaalde operaties of misschien omdat u de beste bent.
Het is duidelijk dat er belangrijke conflicten zijn, ook in de projecten aangaande de maatschappij STL. Het risico van zo een monopoliesituatie is enerzijds dat de beginselen van de markteconomie - concurrentie, regulerende elementen - niet meer kunnen spelen en anderzijds, dat de conflicten eindigen in een uitputtingsslag tussen de
economische actoren doordat ze enorm veel middelen en energie besteden aan het dwarsbomen van de inspanningen van de anderen.
Alles gebeurt op kosten van Katanga, van de Congolese bevolking, van de betrokkenen ter plaatse. De toestand wordt hoe langer hoe rampzaliger: er werd gedacht dat het dieptepunt was bereikt, maar nu groeit het besef dat de situatie blijft verslechteren. Ik denk aan de politieke context, aan de economische toestand die wordt gekenmerkt door belangrijke conflicten, en aan de monopolietoestand. Het wordt hoe langer hoe moeilijker om industriële activiteiten uit te oefenen in normale omstandigheden en om de winsten evenwichtig te kunnen verdelen over de verschillende actoren ter plaatse.
Wat denkt u van die toestand en wat kan worden gedaan om daarin verandering te brengen?
De heer George Forrest. - Toen ik nog bij Gécamines was, ging ik al op zoek naar andere partners. Indien de dialoog opnieuw aangeknoopt werd en akkoorden opnieuw werden onderhandeld - zoals de projecten waarover ik u heb gesproken - dan is dat waarschijnlijk omdat ik projecten zoals dat van de tailings van Kolwezi nieuw leven heb ingeblazen. Ik ben niet verantwoordelijk voor wat van die projecten is terechtgekomen.
Sommige partners hebben zich teruggetrokken, maar ik ontken dat er een belangenconflict is gerezen. Anglo American heeft zich teruggetrokken uit Zambia hoewel het de belangrijkste aandeelhouder van de operatie was. Het wou zich misschien ook terugtrekken uit Congo. Hoe dan ook, ik ken zijn
strategie niet. Ik zou zeer blij zijn indien er nieuwe investeerders zouden zijn. Dan zou de aandacht tenminste niet meer alleen op mij gericht zijn!
Ik heb al geprobeerd verschillende investeerders aan te trekken, maar dat is moeilijk. Het is makkelijker aan te kopen. Dat vind ik niet goed en daardoor wek ik soms jaloersheid op.
Als ik zeg: "Mijne heren, in plaats van producten af te nemen, en zonder meer allerlei goederen te exporteren, bezorg liever een toegevoegde waarde aan het land, investeer er en bewerk die goederen niet in Zambia, Zuid-Afrika of China." Wij investeren, wij scheppen werk, wij creëren toegevoegde waarde en zullen dat blijven doen. Ik zou ook op die manier gewerkt kunnen hebben. Het zou
eenvoudiger zijn geweest en ik zou misschien met rust worden gelaten indien ik enkel allerlei goederen zou aankopen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Neem het probleem van de tailings van Kolwezi. Dat is een belangrijk project en is met een investering van 300 miljoen dollar nog veel belangrijker dan de investering in STL. Dat is nog van een andere grootteorde.
Dat project, dat uitgedacht en voorbereid werd gedurende jaren, ligt volledig stil en de terugtrekking van Anglo American heeft daar niets mee te maken. Het grote probleem is dat Umicore geen wettelijke waarborg heeft op de eigendom van die tailings. Umicore is aan het onderhandelen met Gécamines en de Congolese regering. Het lijkt erop dat dit project geblokkeerd is ondanks de inspanningen en de afgevaardigden naar de president in Kinshasa. Er wordt ook
gezegd dat dit project tegengewerkt wordt door anderen, waaronder u.
De heer George Forrest. - Dat ze dat dan aan mij zeggen en niet aan u! Ik heb geen schrik. Ik ben heel kalm. Ik heb dat project gemaakt en gedragen. Daarna ben ik afgestapt van het voorzitterschap van de Gécamines, zodat ik het niet meer heb gevolgd. Ik wil me niet meer inlaten met die zaak, waarover ik geen bevoegdheid meer heb. Ik vraag me echter wel af of ze willen investeren: dat is de vraag! Het is misschien makkelijker om allerlei producten op te kopen en ze te exporteren dan ter plaatse te investeren.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat is een goede vraag!
Ik merk enkel op dat er jarenlang geïnvesteerd werd door ondernemers. Zij lijken niet ontmoedigd te zijn, ze zijn er nog steeds en proberen dit project op gang te krijgen.
Het is toch merkwaardig dat het project niet van start gaat, vooral door het probleem van de wettelijke basis van de eigendom van de slakkenbergen. We hebben hetzelfde probleem met de slakkenberg van Lubumbashi. In de mijnwet staat niets over deslakkenbergen, maar de mijnwet bevat wel bepalingen over de ertslagen. Terwijl een gelijkaardig probleem rijst in verband met de wettelijke basis, is één van de projecten zonder
problemen van start gegaan en het andere project ligt sinds vier jaar stil.
De heer George Forrest. - De situaties zijn verschillend. De tailings van Lubumbashi behoren nog altijd tot de Gécamines. Wij hebben een gebruiksrecht op een deel voor 4,5 miljoen. Het project werd aanvaard.
Die fabriek had er ook kunnen komen zonder Gécamines omdat de fabriek reeds bestond en wij betaalden de slakken aan Gécamines. Wij hadden Gécamines uiteindelijk dus niet nodig. Wij hebben Gécamines erbij betrokken omdat wij vonden dat dit moest. Het project van de tailings van Kolwezi daarentegen wou de groep - die omvat méér dan Umicore alleen - in eigendom en daartegen was geen bezwaar.
Er werd zelfs geijverd om een
wet te veranderen, meer bepaald om de tailings als ertslaag te beschouwen. Toen alles klaar was hebben ze iets toegevoegd, namelijk dat in geval van het in gebreke blijven van de ondernemer, de geldschieter de ondernemer kon vervangen. Tijdens die periode werd de deelname van de eerste bevroren en zodra de terugbetaling was gebeurd, kon hij terugkomen als bepaalde akkoorden werden gesloten. Dat was het principe.
Toen de tekst zou worden goedgekeurd als decreet, werd de vraag in verband met de vervanging ingediend. Niemand begreep waarom. Ik was verrast toen me mij de vraag stelde. Ik heb enkel geantwoord dat ik een advies aan de banken zou vragen, hetgeen ik heb gedaan. Zij hebben een advies opgesteld om de zin van die nieuwe techniek van vervanging
uit te leggen. Het is dus ook een nieuwigheid voor de ondernemers. Maar de geldschieter was Anglo American en de vervanging werd aanvaard. Ik heb een gunstig advies verleend. De rest gaat me niet meer aan.
In tegenstelling tot wat men wil doen geloven, heb ik het project niet tegengehouden. Ik ben blij als iemand anders een project tot een goed einde kan brengen, maar ik zou wel fier geweest zijn het zelf te kunnen doen; ik zou het hebben gezien als een bijkomende persoonlijke voldoening.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Iedereen zegt het tegenovergestelde.
De heer George Forrest. - Ik zeg u de dingen zoals ze zijn.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Uit de hoorzittingen deze week bleek dat de Delcredere waarborg maar moeizaam bekomen is. Er werd onder meer onderhandeld over het spreiden van het commerciële risico. OMG heeft dan uiteindelijk toegezegd 10 miljoen dollar hiervan voor zijn rekening te nemen, waarvoor Delcredere dan geen waarborg zou geven.
Heeft OMG op zijn beurt een waarborg gevraagd aan de Finse `Delcrederedienst'? Hoe is die 10 miljoen dollar gedekt?
De heer George Forrest. - Als ik de vraag goed begrepen heb, beweert u dat de Nationale Delcrederedienst voor een deel een waarborg heeft verleend, en OMG voor de rest.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het aandeel van OMG in de waarborg zou 10 miljoen dollar bedragen. Heeft het iets anders in de plaats gekregen? Heeft het daarvoor een ander contract gesloten of heeft het daarover met u een akkoord gesloten? Is dat een gebruikelijke procedure bij die handelspartners?
De heer George Forrest. - Het gaat om een onderhandeling die als professioneel kan worden aanzien, maar ze vindt plaats tussen partners. Er bestaan geen strikte regels op dat vlak. OMG beschikt over voldoende geldmiddelen. Haar omzet, van alle filialen samen, ligt rond de 6 miljard dollar.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U zegt dat uw bedrijf noch Gécamines een tegenprestatie hebben geleverd voor de door OMG geboden waarborg. U beweert dus dat de waarborg volledig kosteloos was.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U heeft een waarborg van de Delcrederedienst verkregen, niet voor een exportkrediet, maar voor een investering die u heeft gedaan via de maatschappij NBLI. Dat heeft de toenmalige minister van Financiën me geantwoord. Nu brengt die investering 80 miljoen dollar geld op. Loopt de verzekering van de Delcrederedienst nog?
De heer George Forrest. - De verzekering van de Delcrederedienst loopt, wij doen onze terugbetalingen op tijd. Wij zijn volkomen in orde.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Is het normaal dat de verzekering van de Delcrederedienst nog loopt, terwijl het investeringskrediet werd terugbetaald?
De heer George Forrest. - Het is een krediet over vijf jaar. Het loopt nog steeds en wij betalen het op de normale wijze terug, zowel hoofdsom als intresten.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De waarborg had betrekking op de investering NBLI en die is terugbetaald...
De heer George Forrest. - Het is geen investering van NBLI maar van de Forrestgroep. NBLI heeft bestellingen ontvangen voor 80 miljoen. De spin-off voor NBLI en daarmee ook voor verschillende Belgische maatschappen, bedraagt 80 miljoen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - En dat werd betaald?
De heer George Forrest. - Aan NBLI ja. De Amerikanen hebben ook bijgedragen aan deze betalingen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Hoe komt het dat de dekking van de Delcrederedienst nog steeds loopt?
De heer George Forrest. - Het gaat om een normaal investeringskrediet voor een periode van vijf jaar. Je kan dit vergelijken met een lening voor de bouw van een huis. Ik ontvang het krediet van de bank; ik bouw mijn huis; ik betaal de aannemer volledig, maar ik moet blijven terugbetalen aan de bank.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik ga geen zaken onthullen die zullen worden behandeld in zitting met gesloten deuren, maar het is algemeen geweten dat die lening verantwoord werd door de investering van Belgische maatschappijen in Congo en dat die investering gewaarborgd moest zijn om er zeker van te zijn dat die maatschappijen zouden worden betaald. De 80 miljard dollar werden terugbetaald en de dekking van het politiek risico van de Delcrederedienst, in het STL- project blijft volledig...
De heer George Forrest. - Ik denk dat het nodig is een nota te maken. Ik zal er u een bezorgen.
De voorzitter. - Mijnheer Dallemagne, een huis blijft voor de volledige waarde gehypothekeerd zolang de volledige hypotheek niet is afgelost. In sommige gevallen is de waarde van het huis zelfs al lang betaald terwijl de hypotheek nog loopt.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik dank u voor uw pedagogische inspanningen, maar ik denk niet dat we hier te maken hebben met zo een geval. Het gaat volgens mij om een krediet dat werd gerechtvaardigd door een investering door de Belgische maatschappijen die u daarnet heeft opgesomd. Het gaat om bedrijven die deel uitmaken van de maatschappij NBLI. Dat heeft de toenmalige minister van Financiën me in ieder geval geantwoord.
Die investeringen werden dus volledig terugbetaald. Desondanks blijft de Delcrederedienst het politiek risico van dat project dekken zolang het project loop.
De heer George Forrest. - Dat is hetzelfde als wat de voorzitter heeft uiteengezet. Onze bijdrage is een vastgesteld bedrag van 36 miljoen dollar op een investering van 145 miljoen dollar. De volledige inkomsten komen gedeeltelijk voort uit onze rechtstreekse investering en gedeeltelijk uit wat geleend werd met de dekking van de Delcrederedienst. De spin-off is groter geweest dan ons aandeel van 36 miljoen dollar, aangezien 80 miljoen naar België teruggevloeid is.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat bevestigt dat die maatschappijen werden terugbetaald. Kunt u ook bevestigen dat die maatschappijen gedeeltelijk werden betaald zelfs voor de tegemoetkoming van de Delcrederedienst?
De heer George Forrest. - Neen. Die maatschappijen hebben niet geleend. Ze hebben diensten geleverd die werden betaald door GTL-STL.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat risico werd officieel door de Delcrederedienst gedekt.
De heer George Forrest. - Neen! de Delcrederedienst dekt een deel van de investering van de Forrestgroep in GTL-STL.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik zal de discussie voortzetten in zitting met gesloten deuren want het is echt dat risico dat werd gedekt, zelfs als om technische redenen een andere naam aan het systeem werd gegeven. De voorzitter weet welke documenten dat staven.
De voorzitter. - We moeten deze discussie straks met gesloten deuren voortzetten want hetgeen ik hierover wil zeggen, mag niet in de openbare vergadering worden gezegd. Ik begrijp dat u bevestigd wil horen wat we eigenlijk al weten, maar dat is nu niet mogelijk.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijnheer Forrest, er is nog een zaak die we vandaag wellicht niet kunnen behandelen, maar waarvan u ons de gegevens misschien later kunt bezorgen. U hebt verklaard dat u zich met sociaal werk bezighoudt. U hebt gesproken over een ziekenhuis, dat niet enkel verzorging biedt aan uw medewerkers en hun familie, maar waar ook de mensen uit de regio tegen een schappelijke prijs worden verzorgd. Dat is belangrijk in een land waar de gezondheidszorg niet sterk is uitgebouwd. Zou u ons een idee kunnen geven van het aantal mensen die in het ziekenhuis worden verzorgd, maar die geen deel uitmaken van uw medewerkersploeg? Welke ziekten worden er behandeld? Die informatie is belangrijk omdat we op die manier een idee krijgen van de draagwijdte van het project. Wij zijn immers geïnteresseerd in het humanitaire aspect. Hoeveel bedraagt uw financiële inbreng of uw inbreng in natura in dit project? Hoeveel bedraagt de inbreng van andere actoren? U hoeft deze vraag vandaag niet te beantwoorden.
- De hoorzitting gaat verder met gesloten deuren.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik herinner u eraan dat deze bijzondere commissie bevoegd is voor alle onderzoeksmaatregelen zoals omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
Een valse getuigenis is strafbaar met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Bovendien kan u gedurende een periode van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar worden ontzet uit uw politieke rechten.
Ik wijs u erop dat u het recht heeft om geen verklaringen af te leggen indien u meent dat die later tegen u zouden kunnen worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke vervolging. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 14, §3, littera g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, alsook door artikel 8, laatste lid van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Ik vraag u om de volgende eed af te leggen:
"Ik zweer de gehele waarheid te zeggen en niets dan de waarheid."
(De heren Kimba en Tshibob leggen de eed af.)
De heer Georges Kimba. - Mijnheer de voorzitter, dames en heren senatoren, wij willen u eerst en vooral danken voor uw uitnodiging die getuigt van de aandacht van uw commissie voor het drama dat zich nu afspeelt in Congo-Kinshasa.
Inzake de problematiek van de natuurlijke rijkdommen van Katanga, een strategische provincie voor de ontwikkeling van Congo, voeren wij het woord als voorzitter en ondervoorzitter van de Conferentie over de provinciale heropbouw van Katanga die plaatsgreep in december 1997 te Lubumbashi.
Die sociaal-economische conferentie bracht mensen van het terrein bijeen met de bedoeling na te denken over oplossingen voor alle aspecten van het nationale
leven vertrekkende van basisprioriteiten. De elf provincies van Congo-Kinshasa werden inderdaad verzocht dit fundamentele werk te doen met als uitgangspunt een wetenschappelijke enquête met 116 vragen die waren opgesteld door het ministerie van het Plan.
In 1997 kwam het Mobutu-regime ten val en ontstond de hoop dat Congo de weg van een redelijke en efficiënte ontwikkeling zou opgaan.
Omdat we overtuigd waren van de kansen die werden geboden door de verandering van het regime en we ons bewust waren van de rol die elke Congolese burger in de heropbouw van het land diende te spelen en vooral omdat we geloofden in de toekomst van een `groot Congo', behoorden wij tot degenen die het beste van zichzelf
wilden geven voor deze nobele zaak.
Daarom keerden we terug naar onze geboortestreek Katanga waar wij, van april tot december 1997, bij de gouverneur van Katanga respectievelijk de functies van adviseur voor het tienjarenplan en voor het economische expansiefonds bekleedden.
In het kader van onze functies hebben wij te Lubumbashi de conferentie van de provincie Katanga georganiseerd waar meer dan driehonderd personen aan deelnamen. Onder hen bevonden zich de personen die het best geplaatst waren om concreet te antwoorden op de wetenschappelijke enquête, zoals mensen uit de provinciale administratie, wetenschappers, economische operatoren, NGO's, vertegenwoordigers van godsdienstige gemeenschappen,
stamhoofden en de media, kortom alle actieve krachten van Katanga.
Er was dan ook een vruchtbare uitwisseling van ideeën. Wij beschikken over een syntheseverslag met de resoluties die in commissie werden aanvaard. Wij hebben de morele verplichting die waar dan ook te verdedigen.
Onze houding over de mijnproblematiek werd bepaald in functie van dat vademecum.
Dat ik de zoon ben van Évariste Kimba is voor mij van ondergeschikt belang. Voor mij is belangrijk wat er werd gedaan om de overgangsproblemen van Congo-Kinshasa op te lossen en wat werkelijk is ondernomen om de betrekkingen tussen België en Congo te verrijken, dankzij de aanwezigheid van Belgen in het
land.
Op basis van documenten die in tempore non suspecto werden geschreven, kunnen uw diplomaten en sommige rectoren en onderzoekers van Belgische universiteiten getuigen over wat wij hebben trachten te realiseren.
Wij zijn ervan overtuigd dat er nog een Belgisch savoir-faire bestaat dat nuttig kan zijn voor Congo-Kinshasa. Maar dat is slechts mogelijk in het kader van een opbouwende relatie tussen België en Congo, door de versterking van de wetenschappelijke samenwerking en het smeden van banden tussen de economische operatoren op basis van aanbevelingen zoals die in september 2001 door het VBO en het FEC werden geformuleerd.
Die aanbevelingen
definiëren wat moet worden verstaan onder de term investering.
Volgens punt 10 van het gemeenschappelijke handvest steunt de opbouw van een constructieve relatie tussen België en Congo-Kinshasa op het instellen van een `integriteitsbeleid', in het bijzonder voor de grote werken, het verlenen van concessies voor mijnen, bosbouw en petroleum alsook voor de privatiseringen. Dat betekent dus dat de corruptie concreet moet worden aangepakt en niet enkel met woorden. Het document dat ik in mijn bezit heb, staat in bulletin nº 18 (oktober 2001) van Belgolaise.
De heer Tony Vandeputte heeft als gedelegeerd bestuurder van het VBO dat document aan president Kabila (zoon) overhandigd
alsmede aan de Belgische regering.
Gelet op dat werkdocument zijn wij uw commissie dankbaar om aan de heer Forrest alle vragen te hebben gesteld die wij hadden over de contractuele, financiële en technische aspecten van de activiteiten van zijn groep in Congo-Kinshasa.
Dat bewijs van goede wil wekt hoop waar de twijfel steeds groter werd. Toch zijn we ongerust over de houding die de heer Forrest. Wij betreuren dat hij pertinente vragen systematisch achter gesloten deuren wilde beantwoorden. Wat had hij als economische operator te verbergen over zijn industriële en financiële activiteiten?
De heer Forrest bestempelt zijn activiteiten
als positieve en betekenisvolle bijdragen aan de ontwikkeling van Congo. Wij maken ons zorgen over het stilzwijgen van bepaalde Belgische media over wat de heer Forrest voor deze commissie zei, terwijl diezelfde media grote reportages en interviews aan hem wijdden bij de inhuldiging van STL te Lubumbashi. Hoe moet de Congolese openbare opinie dat stilzwijgen interpreteren?
Bij het begin van de 21ste eeuw hebben de Congolezen er behoefte aan om samen te werken met de Belgen die de essentiële waarden van deze eeuw verdedigen. Die waarden staan in de overeenkomst tussen het VBO, het FEC en de Kamer van Koophandel, Nijverheid en Landbouw België-Luxemburg-Afrika-Caraïben-Pacific. Steunend op die overeenkomst, in het
bijzonder punt 1, stellen we vast dat de heer Forrest alle antiwaarden incarneert, die de evolutie van Congo-Kinshasa naar een rechtsstaat in de weg staan.
In naam van de vrede en de vooruitgang alsook in naam van de waardigheid van de Belgische Staat moeten wij deze commissie vragen alles in het werk te stellen om de heer Forrest en zijn familie te verzoeken Congo-Kinshasa definitief en zo snel mogelijk te verlaten.
Wij zullen dit verzoek doen aan alle Congolezen die willen deelnemen aan de toekomstige intercongolese dialoog. Wij gaan er ook aan herinneren dat de VN-commissie die onderzoek deed over de plundering van Congo uitdrukkelijk een democratische herziening aanbeval van alle
mijncontracten die tot stand kwamen onder het regime van vader en zoon Kabila.
De Romeinen zeiden: `Errare humanum est'. Degenen die zich hebben vergist door 22 miljoen dollar aan de heer Forrest te geven en de operatie te aanzien als een investering, moeten hun vergissing toegeven en, met de hulp van deze commissie, zorgen voor het vertrek van de heer Forrest uit Congo. Anders moet het Romeinse gezegde worden aangevuld met `perseverare diabolicum.'
De heer Robert Tshibob. - Ik wil eraan toevoegen dat de zaak-Forrest slechts de laatste schakel is in de dodelijke keten van de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van Katanga sinds de onafhankelijkheid van Congo.
De eerste schakel was de `mobutisatie' van de mijnindustrie van Katanga vanaf 30 juni 1966. Datzelfde systeem werd voortgezet vanaf 17 mei 1997 met de `kabilisatie' van Gécamines. Vanaf het begin van elk van die dictaturen waren er binnen het Belgische establishment personen te vinden om de opbouwende overeenkomsten met de voeten te treden. Daarbij werd ingeroepen dat er openheid moest bestaan ten aanzien van een land in moeilijkheden. De gezagsdragers van dat land
hadden België nochtans als een terroristische Staat behandeld door op de luchthaven van Kinshasa de vice-ambassadeur en de consul-generaal van België te vernederen. Dat gebeurde in 1998, toen het Kabila-regime zijn waar gelaat begon te tonen.
Wij herinneren eraan dat de `mobutisatie' van de mijnen van Katanga op 30 juni 1996 ook begon met een spectaculaire uitwijzing van een Belgisch diplomaat, Pierre Rens. Dat ging gepaard met een scherpe aanval van het Mobutu-regime op de Belgische Staat. Waar staat men vandaag? Op een ogenblik dat de vrede zich in Congo begint af te tekenen, moet alles worden gedaan opdat de goede wil van de meerderheid van Belgische en Congolese burgers zegeviert. Die meerderheid is voorstander van een
rechtsstaat en een mijnindustrie die de economische en sociale ontwikkeling van Congo mogelijk maakt. De eis van de heer Forrest om te vergaderen met gesloten deuren toont duidelijk aan dat de rijkdommen van Congo geen activa zijn, maar een bron van profijt.
De toekomst van twee bevriende Staten, die samen nog veel voor het algemeen belang van hun bevolkingen kunnen doen, mag niet in het gedrang worden gebracht door de fout van enkelen.
De voorzitter. - Ik wil onderstrepen en vaststellen dat u over de heer Forrest spreekt en niet over andere actoren op het terrein. Dat is een erg beperkte visie op de situatie.
Ik wil eerst een primordiale vraag stellen. Ik las uw verklaringen in de pers. U zegt documenten aan onze commissie te hebben bezorgd. Die hebben wij echter nooit ontvangen. Ik zou dus willen dat u die onmiddellijk overhandigt. In een interview verklaarde u over bewijzen te beschikken van gesprekken tussen de heren Forrest, Michel en Chevalier. Ik heb die bewijzen nooit gezien. Ik zou er graag over beschikken.
Zonder dat is uw getuigenis waardeloos. U moet ons de bewijzen overhandigen
waarvan u melding maakte in de pers. Het is erg dat u zaken zegt waarvan wij weten dat ze onjuist zijn.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik heb bezwaren bij de manier waarop de voorzitter de vragen stelt. Hij gaat ervan uit dat de getuigen gewag maken van feiten die onjuist zijn.
De voorzitter. - Dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat ze geen documenten aan de commissie hebben overhandigd.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U hebt zojuist gezegd dat bepaalde feiten niet juist zijn. Ik vraag dat u de getuige op een objectieve en rustige wijze ondervraagt. Ik vergelijk uw houding van vandaag met die van twee weken geleden. Toen hebt u zich niet gestoord aan platitudes en toegestaan dat de getuige met zijn advocaten overlegde.
Eens te meer heb ik vragen bij de manier waarop de commissie wordt geleid. Ik vraag de voorzitter de vragen objectief te stellen en alle getuigen op voet van gelijkheid te behandelen.
De voorzitter. - Mevrouw de Bethune, net als u heb ik verklaringen gelezen in de pers. Misschien geeft het persartikel niet helemaal correct weer wat de betrokkene heeft gezegd. Ik was nog niet uitgesproken.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het was wel tijd u te doen stoppen. Ik vraag opnieuw dat een deskundige uit het gerecht ons zou adviseren over de vraagstelling en de manier waarop met de antwoorden moet worden omgegaan. Vandaag worden we opnieuw met een probleem geconfronteerd. Ik dring erop aan dat een deskundige ons bij elk getuigenverhoor zou adviseren over de te volgen procedure. Als de commissie daarop niet wenst in te gaan, zal ik daaruit mijn politieke conclusies trekken.
De voorzitter. - Ik heb uw vraag voorgelegd aan de voorzitter van de Senaat. Ik kan u verzekeren dat ik daarmee bezig ben.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ook ik sta versteld. De vragen die u stelt, zijn interessant, maar de manier waarop ze gesteld worden, neigt naar intimidatie. U loopt vooruit op het antwoord dat de getuige zal geven.
De voorzitter. - Helemaal niet.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U zegt dat als de getuige geen bewijzen kan aanreiken, zijn getuigenis vals is. Velen zijn hier zaken komen vertellen die grotendeels onwaar waren, maar we hebben ze nooit zo behandeld. Alle getuigen moeten op dezelfde manier worden ondervraagd. We zullen zelf wel onze conclusies trekken.
De voorzitter. - In de krant De Morgen heeft gestaan dat de heer Kimba verklaard heeft dat hij documenten aan de commissie heeft overhandigd, dat hij weet had van een diner...
De heer Georges Kimba. - Ik laat me niet zo gemakkelijk intimideren. Ik heb niet goed begrepen wat de voorzitter heeft gezegd omdat ik een vertaalprobleem had, maar ik meen te begrijpen waarover het gaat. In mijn inleiding heb ik duidelijk gezegd dat ik hier spreek als voorzitter van een conferentie voor de wederopbouw in Lubumbashi. Al uw diplomaten ter plaatse weten wat we gedaan hebben om de relaties tussen België en Congo te verbeteren. Het is in functie daarvan dat we onze positie bepalen.
Ik heb begrepen dat de voorzitter, die een beroepspoliticus is, me tracht in het nauw te drijven in verband met een punt waarover de pers zelf uitleg heeft verstrekt. Ik heb alleen willen aantonen dat, zoals Le
Soir illustré aangeeft, de heer Chevalier deel uitmaakt van de groep Forrest. Forrest krijgt informatie die normaal voor Buitenlandse Zaken is bestemd. Het is in die context dat ik gezegd heb dat die personen samen dineren. Wat kan u met deze informatie aanvangen? In dit land nodigt iedereen iedereen uit om samen iets te gaan eten. Het zou me dan ook verbazen mocht de heer Forrest, die me in Lubumbashi driemaal mee uit eten vroeg, dat niet zou hebben gedaan voor de heer Chevalier en de anderen die ervoor gezorgd hebben dat hij 22 miljoen dollar kon verdienen.
Mijnheer de voorzitter, ik zit hier niet als Georges Kimba, zoon van Évariste Kimba, maar als voorzitter van een conferentie waarvan de deelnemers
ook resultaten verwachten. Ze zullen vernemen dat u me wilde intimideren. Als u de heer Forrest verdedigt en er overkomt hem iets, zal het door uw schuld zijn.
De voorzitter. - Ik verontschuldig me. In de eerste plaats heb ik niemand geïntimideerd.
De heer Georges Kimba. - Geen klein beetje!
De voorzitter. - Ten tweede heb ik niet de verdediging opgenomen van de heer Forrest.
De heer Georges Kimba. - Geen klein beetje!
De voorzitter. - Ik heb alleen gezegd dat u alleen de heer Forrest hebt genoemd terwijl er toch nog andere personen actief zijn op het terrein. Dat is alles wat ik heb gezegd. Ik heb u zeker niet willen intimideren.
Maar als u in de pers een verklaring aflegt en zegt dat u over bewijzen beschikt... geeft ze ons dan!
De heer Georges Kimba. - Ik zal ze u geven.
De voorzitter. - U hebt in de pers gezegd dat u een dossier hebt bezorgd aan de commissie, maar we hebben dat nooit gekregen. Ik vind dat belangrijk. Als u wil dat ik u geloof en uw getuigenis belangrijk vind, moet u kunnen bewijzen wat u gezegd hebt. U hebt ook het recht ons te zeggen dat de journalist uw woorden verkeerd heeft geïnterpreteerd. Ik wil weten of het juist is of niet.
De heer Marcel Colla (SP.A). - U zegt in uw inleiding dat er iets niet helemaal klopt in de contracten die ten tijde van Mobutu en Kabila werden afgesloten. Mijn vraag is heel eenvoudig: wat klopt er niet? Wat hebt u vastgesteld? Hoe kan u bewijzen dat bepaalde contracten neerkomen op een al dan niet verdoken plundering? U moet uw stelling toch kunnen hard maken. Ik ben niet voor of tegen.
U hebt gezegd dat we de contracten van de twee periodes opnieuw moeten lezen. Ik neem aan dat u dat gedaan hebt. Kan u ons deze contracten geven? Sommige werden afgesloten tussen een Staat en een onbekende partij. Waar is het geld dat door die andere partij werd betaald?
We willen zeker
niemand intimideren, maar het gaat hier om een onderzoekscommissie, die weinig heeft aan grote verklaringen.
Dat twee personen samen hebben gedineerd, interesseert me eigenlijk niet. Wat me wel interesseert, zijn de concrete bewijzen dat de heer Forrest bezig is uw land te plunderen, dat hij deel uitmaakt van een netwerk dat gebruikmaakt van steeds dezelfde mechanismen. Heeft hij betaald, heeft hij niet betaald, betaalde hij in het zwart? Beschikt u over gelijkaardige bewijzen in verband met andere personen of andere vennootschappen?
Het zijn drie eenvoudige vragen, maar we kunnen niets aanvangen met algemene beweringen. Er kunnen vermoedens zijn, maar zonder concrete elementen staan we
nergens.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mijn vragen gaan in dezelfde richting als die van de heer Colla.
We hebben bij herhaling van de heren Kimba en Tshibob uiteenzettingen gehoord die teruggingen naar de jaren '20, maar nooit hebben we afschriften of kopieën van officiële documenten gekregen over de periode vanaf 1995, die aanwijzingen bevatten dat bepaalde actoren zich schuldig hebben gemaakt aan plundering van grondstoffen. Kan de heer Kimba concreet schetsen of betwistbare mijnconcessies werden toegekend en zeggen over welke bedrijven het daarbij gaat. De heer Kimba heeft in 1997 het AFDL gesteund. Hij werd toen in een organisatie aangesteld om toezicht te houden op
openbare aanbestedingen van de Staat. Hij heeft toen zonder twijfel informatie in handen gekregen over werken die door de groep Forrest werden uigevoerd. Hij moet dus ook weten of die groep de contracten heeft nageleefd.
Mijn concrete vragen zijn dan ook de volgende. Welke werken heeft de heer Kimba gevolgd? Welke werden uitgevoerd door de groep Forrest? Zijn de werken uitgevoerd conform het lastenboek? Zijn sommige personen voorgetrokken? President Bush verklaarde dat Irak uranium zou hebben betrokken uit Afrika. Is het waar dat er in Congo clandestien uranium wordt ontgonnen en dat het naar Irak gaat? Zo ja, via welke kanalen en via welke financiering?
De heer Georges Kimba. - Wordt er al dan niet geplunderd? Er wordt geplunderd in Congo. Het gaat om een verdoken plundering die verschillende vormen kan aannemen. De mechanismen om `officiële' contracten te verwerven blijven echter altijd dezelfde.
Zo heeft het contract met Billy Rautenbach - de Zimbabwaan die aan het hoofd staat van de groep van Likasi - hem de installaties van Gécamines in handen gespeeld, zonder zelf ook maar een kruiwagen te hebben moeten inbrengen. Het contract-Rautenbach werd betaald met het materieel van Gécamines. Hoewel dit in het contract was gestipuleerd, kwam er geen vers geld aan te pas. In ruil daarvoor heeft Rautenbach mee de oorlogsmachine van vader Kabila
gefinancierd door de politie en de gendarmerie uit te rusten.
Er klopt dus iets niet. Bij de verdeling van dit joint-venturecontract kreeg het Staatsbedrijf Gécamines 20 procent en ging de rest naar de anderen omdat Billy Rautenbach niet alleen connecties had met Robert Mugabe, maar ook met vader Kabila.
Na de ondertekening van het STL-contract volgen er nog andere met de heer Georges Forrest, zoals het Luiswishi-contract.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Getuigen hebben ons gezegd dat de Groupe Centre aan de Zimbabwanen zou zijn gegeven. Zegt u ons nu dat de heer Rautenbach de politie of de gendarmerie gratis heeft uitgerust in ruil voor het contract dat hij voor de Groupe Centre heeft afgesloten?
De heer Robert Tshibob. - Hij heeft niet gratis geleverd. Het gaat om combines op hoog niveau tussen de heer Kabila en de heer Mugabe. Iemand moest ervoor zorgen dat de Congolese grondstoffen met Zimbabwaanse en andere industriëlen konden geruild worden voor wapens of voertuigen.
Daarna werden die contracten...
De heer Marcel Colla (SP.A). - Beschikt u over meer precieze aanwijzingen over de geleverde voertuigen of wapens?
De heer Robert Tshibob. - We zijn geen militairen. Militairen of personen die bij spionagediensten werken, kunnen u daarover informeren. Wij krijgen onze informatie van de lokale bevolking. We spreken hier namens de Congolese bevolking die alles ziet gebeuren, maar het zelf niet kan komen vertellen.
We zeggen al lang dat de bewijzen via officiële weg, namelijk via het Belgische consulaat in Lubumbashi, verkregen moeten worden.
Veel van mijn landgenoten werden mishandeld, willekeurig aangehouden en in penibele omstandigheden naar Kinshasa gevoerd. Nu ze vaststellen dat documenten die voor België bestemd waren, op de tafel van de heer Forrest zijn beland,
zijn veel Congolezen bang om de nog overblijvende Belgen te benaderen, ook al beschikken ze over constructieve informatie.
We zouden het volgende moeten kunnen vragen. Als de Belgische Senaat de belangstelling van de VN-onderzoekscommissie zou kunnen wekken en als die er zou in slagen - al was het maar voor één week - de democratische rechten in Congo en Lubumbashi te doen herstellen, dan zouden er langs alle kanten bewijzen opduiken. U zou niet naar bewijzen moeten vragen.
Mensen als Forrest hebben geleerd uit de ervaring met het contract-Rautenbach. Eén uur na de ondertekening van het contract-Rautenbach lag er een fax met het ondertekende contract en de mondeling geuite bezwaren op mijn
bureau. We hebben verontwaardigd gereageerd toen de STL- en de andere contracten met de heer Forrest werden ondertekend. Ze zijn echter zo voorzichtig geweest slechts een zeer beperkt aantal personen bij de contracten te betrekken: een regeringsvertegenwoordiger, een vertegenwoordiger van Gécamines en één vertegenwoordiger van de heer Forrest. Op die manier bleef de informatie binnen een beperkte kring.
Bij die contracten heeft Gécamines een aandeel van 20 procent en staat het bedrijf zijn concessies, zijn producten en zijn materieel af aan personen die beloven vers geld te zullen inbrengen, maar dat op hun beurt aan anderen vragen.
Iedereen weet dat STL
de heer Forrest is. Iedereen weet dat hij bedrijven heeft in België, Rwanda, Burundi en Congo. Ik kan niet weten of hij dynamietstaven voor de mijnbouw verhandelt. Alleen industriëlen kunnen dat weten. Ik hoef ook niet te weten of de dynamietstaven in Likasi gebruikt worden om er handgemaakte bommen mee maken. Ik weet alleen dat in de Shiturufabrieken in Likasi bommen worden vervaardigd met mijnexplosieven, bommen die ontploft zijn in Kinshasa en in Likasi. Iedereen weet dat. U vraagt bewijzen, maar hoe kunnen we u die leveren?
De uraniummijnen in Likasi, die indertijd door de Belgen waren gesloten, worden nu opnieuw ontgonnen. U vraagt me bewijzen, maar u kan ze ter plaatse gaan halen.
Wij
vertolken hier de verontwaardiging van de lokale bevolking over wat ze vaststelt en alle dagen meemaakt.
Over de rookuitstoot van STL heeft de heer Forrest hier gezegd dat de fabriek de Europese veiligheidsnormen respecteerde.
Bent u minstens al eens gaan zien naar wat die fabriek uitstoot? Hebt u dat al eens geroken? De Congolese bevolking lijdt eronder.
Aan de voet van de slakkenberg van Lubumbashi sterven er alle dagen mensen van honger. U weet dat. Iedereen weet dat. Iedereen weet hoe groot de vervuiling is. Het is dus pijnlijk hier te horen vragen naar bewijzen dat de mensen verstikt worden door de rook.
Ik ben zelf gaan
kijken naar het project Kasombo 1, 2 en 3 van de heer Forrest, tussen Kipushi en Lubumbashi. Ik heb 12 dorpen gezien die geen water meer hadden omdat de heer Forrest de waterlopen had omgeleid.
Dat is begonnen ten tijde van Mobutu. Wanneer de heer Forrest daarvan beschuldigd werd, haastte hij zich naar Kinshasa om met Kengo en de anderen een repressieve maatregel uit te werken.
Toen Kabila aan de macht kwam, is de klacht ingediend. Ik ben in het gezelschap van een Zuid-Afrikaans adviseur, die een officieel mandaat had van de provincie Katanga, naar de mijnterreinen van Kasombo 1, 2 en 3 gegaan om na te gaan wat er zich daar afspeelde. Wij hebben kennis genomen van de frustraties van
de bevolking. We vernamen dat de heer Forrest, vanaf het moment dat de mensen voor hun rechten opkwamen, een Duitse NGO belette om nog langer drinkwater aan te brengen. Kasombo 1, 2 en 3 zijn nu gesloten en er zijn enorme kuilen. Daarin staat water dat de hele regio besmet en er duiken steeds meer ziektes op. De bewijzen komen volgens mij niet op de eerste plaats. Men moet zich vooral afvragen wat de Congolezen hiervan denken. Wij weten zeer goed dat het geld van België komt in het drama dat de Congolezen beleven. Het probleem heeft echter twee kanten, zoals een medaille. Hier is er een Belgische en een Congolese kant. Geef de Congolezen een correct beeld van België. Wij zijn hier niet om België te beschuldigen. De firma Kinross bijvoorbeeld heeft Kolwezi verlaten
omdat de heer Forrest zich als partner wilde inwerken zonder enige inbreng te doen. Forrest is het model geworden van een ontwikkeling die de mensen nooit gekend hebben. Alle Katangezen kennen het model van de Union Minière. U kent dat ook. Dat bevindt zich in uw archief. De Congolezen weten zeer goed dat de Belgen op een bepaald ogenblik in staat waren om twee steden per jaar te bouwen. Vandaag roept men echter de pers bijeen wanneer er een huis geschilderd wordt! Dat is abnormaal. Bepaalde personen beweren dat ze aan sociaal werk doen wanneer ze handel drijven. Wij hekelen de houding van sommige personen die van de situatie profiteren. Ik weet niet wat ze u vertellen, maar ze krijgen overheidsgeld om schade te berokkenen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn concrete vragen.
Zijn er betwistbare mijnconcessies toegekend? Zo ja, aan welke bedrijven? Als we weten over welke bedrijven het gaat, dan weten we of er Belgische bedrijven bij zitten en weten we welke vragen we aan de betrokken bedrijven moeten stellen.
De heer Georges Kimba. - Daarom zijn wij naar hier gekomen. Wij willen de nadruk leggen op het document dat door het VBO en het FEC ondertekend is. Daarin staan tien aanbevelingen. De eerste pleit voor de terugkeer naar de rechtsstaat en de juridische veiligheid en de tiende voor de invoering van een beleid van integriteit, vooral op het vlak van grote werken, concessies...
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We kennen die tekst. Ik vraag alleen concrete namen.
De heer Georges Kimba. - Op deze basis hebben wij pogingen gedaan - uw diplomaten en vorsers ter plaatse kunnen dat bevestigen - om in Katanga een Kamer van Mijnbouw op te richten. Dat zou onze bijdrage zijn tot de terugkeer naar de rechtsstaat en de juridische veiligheid en tot een correcte toewijzing van de fameuze mijnconcessies. Wij zullen u aanstonds uiteenzetten hoe de heer Forrest elke medewerking geweigerd heeft. Wij kennen geen rechtsstaat. In 1997 heb ik het Kinross-project persoonlijk aan de gouverneur van Katanga overhandigd. Ik heb hem uitgelegd dat de mensen van Kinross zich op een normale wijze wensten te integreren in de eventuele procedures die zouden worden ingevoerd in het kader van de aanbevelingen die de Kamer van
Mijnbouw zou formuleren. Wij hebben de overeenkomst meegebracht. Alle personen die zich met de mijnbouw bezighielden, waren bijeengekomen om de Kamer van Mijnbouw te organiseren en om na te gaan op welke wijze een mijnwetgeving kon worden opgesteld. Het was een enigszins informele operatie.
De heer Kabila zag dat hij door het mijnwezen zijn gezag zou kunnen versterken en eigende zich het recht toe zelf de rol van Kamer van Mijnbouw te spelen. Hij lanceerde zich in duistere operaties voor het toewijzen van concessies. Wij hebben dat concreet vastgesteld. In het document dat we bij ons hebben, staat duidelijk welke weg er moet worden gevolgd, maar in de realiteit is alles heel anders verlopen. Kabila begon alles op zijn manier te doen. Het
model dat door Kabila in 1997 ingevoerd werd, is een kopie van het model dat Mobutu in 1966 installeerde. Gécamines werd opgericht op 30 juni 1966. De heren Spaak en Tshombé hadden voordien een door de VN gesteunde overeenkomst ondertekend in het kader van het fameuze Belgisch-Congolese geschil. Maar als er een dictatuur tot stand komt - dat was het geval met Mobutu vanaf 24 november 1965 - komt men terecht in een situatie die men graag zou doen ophouden.
Over welke situatie heb ik het? Op een bepaald ogenblik stelt men altijd drie fenomenen vast. Eerst beledigt de Congolese dictator de Belgische Staat. Terzelfder tijd worden Belgische diplomaten - die onschuldig zijn - vernederd, of zelfs uitgewezen. En ten
derde vindt men altijd een Belgische ambtenaar die tekent voor de toewijzing van mijnvoordelen aan bepaalde personen naast de dictator. We hebben dat toen vastgesteld en het is nu opnieuw gebeurd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Onze commissie is vooral geïnteresseerd in concrete antwoorden op concrete vragen met betrekking tot de betrokkenheid van Belgische personen en bedrijven in de periode 1995 tot nu. Het beeld van de economische voorgeschiedenis is hier al voldoende toegelicht door de verschillende experts die we hier gehoord hebben.
Ik herhaal mijn vragen. Welke werken werden door de groep Forrest uitgevoerd in opdracht van de Staat? Verliepen de werken conform het lastenkohier? Zo niet, wat was niet in orde? Hebt u gegevens over de levering van uranium aan Irak?
De heer Georges Kimba. - Ik wist niet dat andere experts u de context al duidelijk gemaakt hadden. U moet weten dat het niet alleen een Belgisch-Belgische kwestie is, maar dat er, zoals de heer Tshibob zei, ook een Congolees onderdeel is. Alle Congolezen vragen zich af wat er zal gebeuren zodra de vrede in Congo hersteld is en het land zal moeten worden heropgebouwd. Zullen we dezelfde problemen hebben als die welke chronische crisissen tussen België en Congo veroorzaakt hebben?
Aangezien u de context al kent, leggen wij nu ons persoonlijk getuigenis af.
Om een beleid van integriteit in de sector grote werken tot stand te brengen, begonnen wij in 1997 met
het sluiten van een contract - dat de heer Tshibob heeft teruggevonden - met Consult 4, een Zuid-Afrikaanse firma die ons technische bijstand moest verlenen met betrekking tot de leiding van de grote werken in Congo en vooral in Katanga, aangezien wij ons specifiek met die regio bezighielden. Deze mensen hebben, zonder medeweten van de heer Forrest, stalen genomen van wegen. Het bewijs werd geleverd dat de heer Forrest geen aanvaardbaar persoon was voor wat dan ook. Ik laat het woord aan de heer Tshibob voor nadere uitleg. We zullen u om te beginnen een afschrift geven van het desbetreffende contract.
De heer Robert Tshibob. - Het afschrift bevindt zich tussen de document die u net gekregen hebt.
Ik toon de voorzitter het origineel van het contract nr. 1449.
Voor ons was het probleem eenvoudig. Wij zijn geen wegen- noch mijnexperts. We moesten bijgevolg een beroep doen op anderen die daar goed voor uitgerust waren. Onze keuze viel op een externe groep, namelijk Consult 4, met maatschappelijke zetel in Zuid-Afrika. Vertegenwoordigers van deze groep en ingenieurs die wegen, riolering, enzovoort, bouwen, zijn ter plaatse gekomen. Ze hebben stalen genomen van alle werken die door de bedrijven in Congo voor rekening van de Staat uitgevoerd waren, maar ze wisten niet om
welke operator het ging: de heer Forrest of iemand anders. Uit de ondervraging van talrijke personen - in Kolwezi, Likasi, Lubumbashi of Kipushi - blijkt, spijtig genoeg voor de Forrest-groep, dat vooral de heer Forrest deze werken heeft uitgevoerd. De stalen toonden aan dat de cement- of betonlaag zo dun was dat de wegen niet langer dan twee tot drie jaar konden standhouden, hoewel ze veel geld gekost hadden.
De bevindingen van Consult 4 verbaasden ons. Consult 4 heeft eerst geprobeerd te weten te komen of alle groepen die in Katanga geïnstalleerd waren, onder meer de groep Forrest, ingenieurs hadden die aangesloten waren bij het internationaal verbond van ingenieurs. De vijf ingenieurs van de heer Forrest ter
plaatse zeiden dat ze niet aangesloten waren. Dat was de eerste verrassing. Consult 4 wou ook weten of al deze groepen - kleine en grote - ten minste een vergunning hadden voor wegen- of andere werken. De heer Anastassiou, de nummer twee van de groep Forrest, verklaarde dat het dossier niet volledig was omdat nog enkele elementen ontbraken.
Ik vroeg hen of de documenten al dan niet bestonden. Er waren er geen omdat er in het verleden nooit naar gevraagd werd. De heer Anastassiou vroeg mij dan een maand uitstel, maar ik gaf hem slechts een week. Omdat hij mij veel te categoriek vond, is hij bij de heer Kimba zijn beklag gaan doen.
Niettemin bezorgde hij mij twee weken later de
gevraagde documenten. Ik weet niet hoe hij die in Kinshasa heeft kunnen bemachtigen, maar de heer Luaula, de adviseur van president Kabila, bevestigde mij dat hij die zaak destijds in Kinshasa ook onderzocht had: de heer Forrest beschikte niet over de nodige vergunning om de wegenwerken uit te voeren.
We vroegen ons dan af of sommige ondernemingen er in Congo geen gewoonte van maakten om via hun contacten met politici of door plaatselijke regelingen de leiding te bemachtigen van werken die ze niet mochten uitvoeren. Het blijkt dat deze ondernemingen belangrijke investeerders zijn, zoals de groep Forrest, die in Congo al lang aanwezig en door iedereen gekend is. We konden hem niet doen uitsluiten, maar we besloten dat we alle
kandidaten duidelijk zouden maken welke weg ze moesten volgen om interessante werken te kunnen uitvoeren.
De heer Forrest wordt in België voorgesteld als de voornaamste investeerder in Congo. De vraag is echter of zijn investeringen werkelijk bijdragen tot de ontwikkeling van Congo. De Congolezen weten zeer goed wat ze willen. In een brief aan de heer Joseph Kabila, stelt de Intersyndicale de heer Forrest en zijn praktijken aan de kaak, onder meer in verband met de zaak-Kinross. Wij vragen ons af of er in België geen andere personen dan de heer Forrest in aanmerking komen. Als Forrest model staat voor de Belgische maatschappij, stel ik me toch vragen.
De heer Georges Kimba. - Door de aard van de vragen die ons gesteld worden, begin ik de zin van dit onderhoud beter te begrijpen. Ik heb die fameuze vergadering van de commissie voor de Infrastructuur niet bijgewoond omdat ik mij met andere taken moest bezighouden, onder meer met de oprichting van de Kamer van Mijnbouw. Toen wij in Katanga aankwamen, ondervonden wij een buitengewone medewerking van Belgen die in Congo wonen. Ze hebben ons hun hulp aangeboden - advies, archief, enzovoort - voor de oprichting van economische kamers. Dergelijke voorstellen hebben wij van de directie van de groep Forrest nooit gekregen.
Tijdens de drie lunches waarvoor de heer Forrest mij uitgenodigd had, sprak hij
alleen over toerisme in Azië en de namen van de vissen in de rivieren in de streek van Kolwezi in het Swahili...!
De volgende morgen is de heer Anastassiou in mijn kantoor gekomen. Hij herinnerde zich dat wij samen kleuterschool gelopen hadden in het instituut Saint-François de Sales in Elisabethstad...! Hij voerde aan dat ze al zeer lang in de streek gevestigd waren en dat ze er goed bekend waren. Ik heb daarop geantwoord dat zelfs hun administratieve documenten niet in orde waren, wat een ernstige zaak was. Hij wees mij op hun naambekendheid. Ik vroeg hem hoe ze contractuele opdrachten dachten te krijgen als hun documenten niet in orde waren. Ik voegde eraan toe dat ervaren ondernemers die in de streek aanwezig zijn, zich
moesten inspannen om een bijdrage te leveren die zowel in hun als in ons belang is. Wij wachten nog altijd op het antwoord.
Ik benadruk dat ik iemand van de weinige personen was - er waren er misschien twee of drie - die het bureau van de gouverneur konden binnengaan zonder eerst aan te kloppen. Terwijl alle andere buitenlanders ons meestal kwamen vragen om te bemiddelen wanneer ze iets wensten te bekomen, ontmoette ik de heer Forrest vaak in het bureau van de gouverneur. Wat deed hij daar? Alle anderen richtten zich tot de instanties die actief waren op het economische en sociale domein, maar de heer Forrest ging liever rechtstreeks bij de gouverneur.
In de fameuze commissie voor de
infrastructuur werd nochtans technisch bewezen dat de heer Forrest niet in aanmerking kon komen voor de uitvoering van de grote werken. Hij is dan kwaad geworden en verklaarde dat hij zijn bril ging terughalen bij de gouverneur. Wat betekende dat?
Ander detail: wanneer ik lunchte met de heer Forrest en de heer Blanpain van Belgolaise die naar Lubumbashi gekomen was, zei de heer Forrest mij dat het soms beter zou zijn dat wij tweeën Swahili spraken zodat `die blanken' ons niet zouden begrijpen. Dat geeft u een idee van de mentaliteit.
Ik kan u geen bewijzen voorleggen, maar ik spreek de waarheid. U kunt de heer Blanpain trouwens vragen of hij met
de heer Forrest en mij geluncht heeft.
Ik resumeer het probleem: wij spannen ons in om een rechtsstaat op te richten en een Kamer van Mijnbouw te creëren, maar de heer Forrest, die nochtans belanghebbende partij is, levert geen enkele bijdrage.
Onlangs hebben we in Kinshasa vernomen dat de heer Forrest op een door de FEC georganiseerde vergadering de deur heeft dichtgeslagen omdat hij echt alles in handen wou hebben! De bevolking heeft ons gevraagd haar ongenoegen duidelijk te maken en de moed op te brengen hier te komen spreken, wat er ook moge gebeuren.
Ik ben helemaal niet geïntimideerd en ik kan alle nodige verklaringen afleggen. Ik
ga zelfs nog verder, u beweert het algemene kader te kennen. Ik heb de Belgische Staat hier nooit mee lastiggevallen. Gezien de aard van de zaak zou ik graag een paar vragen stellen over de invoering van een systeem dat wij afwijzen omdat het problemen kan opleveren als er niet meteen een einde aan wordt gemaakt.
De Belgische Staat beklaagt zich erover dat hij wordt beledigd en onschuldige Belgische diplomaten voelen zich vernederd. Het eerste punt van de tekst voorziet in het herstel van de rechtsstaat en van de rechtszekerheid. Wanneer is de rechtsstaat in Congo-Kinshasa aan zijn einde gekomen? Met de militaire staatsgreep van Mobutu. Op welk ogenblik heeft men zich gerealiseerd dat er geen rechtszekerheid bestond? Ik weet het niet.
Met betrekking tot punt 10 over de mijnkwestie heb ik daarstraks gezegd dat Gécamines op 30 juni 1966 werd opgericht met, rekening houdend met de overeenkomsten uit het verleden, de medeplichtigheid van België, dat in alle talen zweeg.
Wat gebeurde er op 1 juni 1966? Beledigingen van Mobutu aan België, uitwijzing van een onschuldige diplomaat, de heer Pierre Rens, die tot voor kort Belgisch ambassadeur was in Parijs, onrechtmatige handtekening van een Belgisch ambtenaar.
Het proces van mijn vader, dat nauw aansluit bij het dossier van de oprichting van Gécamines, werd medeondertekend door de heer Jean-Marie Lahaye, thans
magistraat bij de rechtbank van koophandel van Brussel. Hij werd nooit ondervraagd hoewel hij als Belgisch ambtenaar het onrechtvaardige Pinksterproces mede heeft ondertekend.
Wat stelt men in 1997 vast? Belediging van de Belgische Staat - het zou een terroristische Staat zijn - vernedering van Belgische diplomaten, de Belgische vice-ambassadeur te Kinshasa en de Belgische consul-generaal van Lubumbashi op de luchthaven van Kinshasa.
Op dat ogenblik heb ik onmiddellijk tegen mijn vrienden gezegd dat een Belgische ambtenaar nu wel ergens iets zou ondertekenen in verband met de mijnkwestie. Het heeft niet lang geduurd. Senator Dallemagne heeft de heer Reynders ondervraagd over het probleem van de
Delcrederedienst.
Het is dus duidelijk dat we er genoeg van hebben. U zegt dat u de context kent, maar u moet ook rekening houden met het standpunt van de Congolezen.
Ik hoop dat u geen Congolezen hebt uitgenodigd om hen te horen zeggen wat u ook van Belgen kunt vernemen. Als u Congolezen uitnodigt, dan is het om te weten te komen wat de Congolezen van deze zaak denken en om de andere kant van het probleem te zien. U kunt de Belgen een aantal vragen stellen, maar de zaken die ons aangaan, moet u aan ons vragen en wij zullen ze vanuit onze eigen gevoeligheid beantwoorden.
Wij hebben er genoeg van. België wordt beledigd, Belgische diplomaten geraken in moeilijkheden, maar
toch is er een Belgische ambtenaar die tekent. Om de algemene context duidelijk te maken die ons tot deze houding brengt en die ons doet aandringen op het vertrek van de heer Forrest, zou ik graag hebben dat u de heer Cléophas Kamitatu ondervraagt. Hij zal u uitleggen in welke omstandigheden mijn vader en al degenen die zijn terechtgesteld, naar de heer Mobutu zijn gegaan om hem te spreken over de oprichting van Gécamines en hoe ze hebben gepleit voor het respecteren van vroegere overeenkomsten.
U moet ook aan de heer Rens vragen in welke omstandigheden hij onschuldig uit Congo werd uitgewezen. En aangezien u namen zoekt, heb ik er nog een: Jean-Marie Lahaye, die nooit is lastiggevallen en als
magistraat in de rechtbank van koophandel zetelt. Vraag hem waarom hij zijn steun heeft verleend. Het zou interessant zijn dat te vernemen.
Wij weten gewoon dat er een systeem bestond waarvoor wij pleiten. We weten dat België en Congo iets interessants kunnen ondernemen op voorwaarde dat dit systeem wordt toegepast en dat het geen dode letter blijft.
Nu de oorlog ten einde lijkt te lopen, zouden we Congo graag een kans geven. We moeten op de problemen wijzen opdat we er niet opnieuw mee worden geconfronteerd.
Vele Congolezen vestigen hun hoop op deze commissie. In de Belgische politiek wil men het daar niet over hebben, maar voor ons is het zeer belangrijk.
Samen met de heer Tshibob heb ik de opdracht om in het belang van de meerderheid van de Belgen en de Congolezen precies te zeggen wat er gebeurt. Het is niet omdat sommigen zich misdragen, dat iedereen moet boeten.
Wat contracten betreft, kan ik u zeggen dat we onmiddellijk, dezelfde dag, per fax op de hoogte zijn gebracht van het probleem bij Ridgepoint, de mijnmaatschappij die wordt bestuurd door de heer Rautenbach. We hadden via de media geprotesteerd en de mensen van die groep zijn slim, ze zeiden dat ze zouden proberen alles te doen mislukken. Dat belette de mensen overigens niet te praten.
We hebben daarom gezegd dat de mensen zouden praten als we ons in ons
land veilig zouden voelen. Voor het ogenblik durven ze zelfs geen Belgische diplomaat meer benaderen uit schrik dat er iets zal gebeuren.
We vragen het vertrek van de heer Forrest omdat vele mensen zeggen dat men iedereen moet wantrouwen zolang hij ter plaatse is, alle Belgen en vooral de Belgische diplomaten!
De heer Marcel Colla (SP.A). - Mag ik uit het betoog van de heer Kimba concluderen dat hij kritiek heeft op activiteiten van de heer Forrest en de groep Forrest, die enkel kunnen dankzij de goodwill van de politieke autoriteiten?
Hij spreekt over Mobutu en Kabila. Ik veronderstel dat hij het dan heeft over vader Kabila. Verandert er iets onder het bewind van zoon Kabila?
In een recent artikel in de Belgische pers lees ik dat ook de voorzitter van het Rekenhof van Congo kritiek heeft op de contracten van Forrest met de mijnbouwonderneming. Ik begrijp dat de heer Kimba probeert de ongemakken te verwoorden van de bevolking en dat hij hiervan geen concrete
bewijzen op tafel kan leggen. Hij legt gewoon getuigenis af. Is het echter juist dat ook de syndicaten kritiek hebben op de contracten, dus op afspraken die op papier zijn vastgelegd? Welke zijn die kritieken?
De heer Georges Kimba. - Ik zal eerst antwoorden op de vraag over de mogelijke relatie tussen de heer Forrest en de Congolese Staat.
Naar aanleiding van de `Conférence nationale souveraine' in Congo in 1992 hadden de Congolezen een commissie opgericht met betrekking tot ten onrechte verkregen goederen. Die kwam tot de vaststelling dat uiteindelijk werd geroofd dankzij de dictatuur, met die dictatuur of voor die dictatuur. Een bijkomende precisering betreft de gouverneur van Katanga, de heer Kakudji, die wij kennen. Hij verbleef samen met ons in ballingschap en, zoals alle bannelingen, bezat niet veel. Ik zag hem alle dagen. Ik wist zelfs welke schoenen hij had... Na korte
tijd, door die fameuze introductie in het bureau van de heer Forrest, zag ik hem, als per toeval, eerst met een vrij dure bril. Daarna begon de heer Kakudji zich te verplaatsen met de privé-jet van de heer Forrest, een jet van acht miljoen dollar. Met die jet is ook de echtgenote van de heer Kakudji met haar kinderen naar Lubumbashi gekomen. De heer Kakudji begon er een bijzondere levensstijl op na te houden. Er moest een oorzakelijk verband bestaan. Tijdens mijn drie diners met de heer Forrest heeft de heer Kakudji wellicht begrepen dat ik, in tegenstelling tot hemzelf, dat spel dat uiteindelijk het binnenhalen van contracten mogelijk heeft gemaakt, niet wenste mee te spelen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Is de betrokkenheid van de Congolese overheid op alle niveaus ook vandaag nog een feit?
De heer Georges Kimba. - De senatoren die wij bij de neerlegging van de documenten hebben ontmoet, weten dat daartussen een brief zit van de Intersyndicale van Gécamines. Daarin is sprake van `leonisch contract'. In de brief staat kritiek op de heer Forrest omdat hij enkel leonische contracten afsluit. Als men ons de kamer van mijnbouw had laten oprichten, zouden dergelijke contracten er niet zijn gekomen. U vroeg of dat ten tijde van vader of van zoon Kabila was. De brief van de Intersyndicale werd gericht aan de zoon Kabila omdat men ter plaatse dacht dat de zoon anders zou reageren dan zijn vader. De brief heeft geen noemenswaardige verandering gebracht.
De heer Robert Tshibob. - Ik wil aanvullen wat de heer Kimba heeft gezegd. We moeten in de tijd teruggaan. Toen vader Kabila aan de macht kwam, heeft hij zijn bedrijf Comiex welvarend gemaakt. Alle inkomsten die aan de Congolese Staat moesten toekomen, gingen rechtstreeks naar Comiex, dat men terugvindt in alle joint ventures, in de luchtvaart, het wegtransport, de mijnen, de houtwinning, enz. Vader Kabila is echter overleden.
Wie erft Comiex? Dat is zoon Kabila. Hij heeft niet alle uitspraken onderschreven, maar erft toch een zaak die er, dankzij een handtekening van zijn vader, voortdurend op vooruitgaat.
De heer Forrest heeft hier verklaard dat hij
de residentie van Kabila bouwde. Wie betaalde de rekening? Gécamines is oorlogsbuit. Moet Gécamines zo handelen dat Comiex beslist over het lot van de fondsen die door de heer Forrest zouden moeten worden gestort? Het heeft geen zin zich af te vragen of dat onder vader of zoon Kabila gebeurde.
Bij iemands overlijden wordt binnen de familie gediscussieerd. Een erfenis wordt verdeeld tussen de familieleden. Wie erft Comiex, dat zelf rijk is geworden met het geld dat aan de Congolezen moest toekomen?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De commissie neemt akte van de verklaringen van de heer Kimba over de jaren zestig. Onze opdracht is echter beperkt in de tijd en is vooral gericht op de toekomst. We begrijpen het argument van de heer Kimba dat wat nu gebeurt in het verleden wortelt. We begrijpen ook dat hij de feiten in het perspectief plaatst van wat hij en de mensen in zijn regio hebben meegemaakt. We kunnen die feiten nu evenwel niet onderzoeken. We hebben als opdracht de krijtlijnen uit te tekenen voor de toekomst en ervoor te zorgen dat een aantal mechanismen worden doorbroken. Het werk dat de heer Kimba met zijn commissie heeft verricht, kan ons helpen als we in onze aanbevelingen de voorwaarden moeten
bepalen waaronder Belgische vennootschappen aan economische activiteiten in zijn land kunnen deelnemen. We moeten ook de verantwoordelijkheden van een aantal personen aflijnen.
Ik dank de heren Kimba en Tshibob voor hun getuigenis. Een aantal zaken moeten nog nagetrokken worden. Andere bevestigen wat we al wisten.
De voorzitter. - Ik dank de commissieleden voor hun aanwezigheid en hun vragen.
Het document dat de kritiek bevat van de syndicaten op de contracten die Gécamines heeft afgesloten, werd toegevoegd aan het dossier.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik wil er gewoon op wijzen dat de Kamer van Koophandel, Nijverheid en Landbouw België-Luxemburg-Afrika-Caraïben-Pacific reeds jarenlang zowat 230 leden telt uit alle sectoren en van alle grootten. Vóór 1990 was 80% van de belangen van onze leden op Centraal-Afrika geconcentreerd en 20% op andere Afrikaanse landen. In 2000-2001 is die verhouding volledig omgekeerd: ongeveer 20% van onze leden behouden reële belangen in Centraal-Afrika, maar 80% van de belangen zijn sindsdien op andere Afrikaanse landen gericht.
De reden is eenvoudig: de plunderingen van 1991 ten tijde van de maarschalk, de genocide van 1994 in Rwanda, de komst van Laurent
Kabila in mei 1997 en de nieuwe opstand van 1998 hebben ertoe geleid dat de investeerders zich op andere landen richten, die vaak minder grondstoffen hebben, maar die beter worden bestuurd en waar er geen oorlog is.
Importeurs en exporteurs, die wij eveneens onder onze leden tellen, hebben de handel vanzelfsprekend ingeperkt door strengere financiële voorwaarden en een verminderde risicobereidheid. Sommigen zijn gebleven uit noodzaak, anderen hopen dat een eind komt aan de teloorgang of hebben een sterke gevoelsmatige binding met het land.
Een leemte wordt automatisch opgevuld. De plaats van de Staat, die in het begin van het jaar 2000 zo goed als volledig was verdwenen, werd ingenomen door allerlei vaak
minder betrouwbare nieuwkomers.
Begin 2001 betekende een nieuwe start. Enkele positieve signalen hebben in België nieuwe hoop gewekt. Die hoop werd gedeeld door de vestigingen in Congo en onze tegenhangers in de Belgisch-Congolese Kamer van Koophandel.
De ondernemingen lopen vaak op de gebeurtenissen vooruit; op verzoek van de minister van economie, mevrouw Matebo, hebben het VBO en de Kamer van Koophandel besloten een bezoek te organiseren. Aanvankelijk hadden we voorgesteld dat dit bezoek zou worden voorafgegaan door een bezoek onder haar leiding van een Congolese delegatie aan België om de wederopbouw van het land te bespreken. Ze heeft ons echter overtuigd naar Zaïre te gaan. We zijn dus
gegaan met een groep van acht experts. We zagen onmiddellijk in dat onze bekommernissen en verwachtingen dezelfde waren als die van de FEC, het verbond van Congolese ondernemingen. Vóór ons vertrek hadden we de situatie per thema besproken. De partners van de FEC hadden een studie uitgevoerd per industriële sector. De twee documenten moesten ter aanvulling en verbetering worden besproken, maar in feite waren ze complementair. Na vijf dagen van besprekingen hebben we een gemeenschappelijke tekst opgesteld die u door de directie van de Kamer van Koophandel is overhandigd. Die tekst is geen eenvoudige goedkeuring van de wensen van de overheid; integendeel, hij geeft een precieze beschrijving van de toestand van de Congolese economie begin 2001 en wijst de zwakke punten
aan.
Aangezien ik het land ken, geef ik eerlijk toe dat we, als we enkele jaren geleden in Ndjili met een dergelijk document waren aangekomen, we na nog geen vijftig meter rechtsomkeer hadden mogen maken! Dat betekent dat de huidige overheid in alle opzichten blijk geeft van een grote luisterbereidheid. De ondernemingen die die naam waardig zijn, zullen problemen blijven hebben zolang de informele sector 80 tot 90% van de economie uitmaakt en zolang de Staat zich niet herstelt. Als er geen Staat is en de informele sector alles overheerst, kunnen de ondernemingen niet op tegen de concurrentie.
Begin 2001 hadden we enige hoop en we hebben het document aan de regering overhandigd. Het hele Ecofincomité, dus
alle ministers die deel uitmaken van de Ecofingroep, is de dialoog op een positieve wijze aangegaan. Dat is hoopgevend, want sinds een jaar is een reeks maatregelen gerealiseerd die deel uitmaakten van de voorstellen uit het document. Er is nog een lange weg af te leggen, maar er is eindelijk hoop op herstel. Om dat mogelijk te maken, moeten de ondernemingen die nog in de DRC zijn de beste pleitbezorgers worden om nieuwe investeerders te overtuigen.
We zijn de eersten om te pleiten voor het herstel van de rechten van de formele sector. We zijn de eersten om te pleiten voor een rechtsstaat ten einde `administratieve pesterijen' te vermijden. We zijn de eersten die pleiten voor het opleggen van de principes van goed beheer en goed bestuur. Maar als we
willen dat de ondernemingen die principes in acht nemen, moet de Staat dat zelf ook doen, te beginnen met de top. De ambtenaren van niveau vier worden niet betaald. Als het voorbeeld van hogerhand wordt gegeven, als de Staat zich werkelijk herstelt, als de ambtenaren van de belangrijkste departementen worden betaald, dan kunnen de economie en de rechtsstaat zich zeer snel herstellen.
We vragen tevens dat we goed worden behandeld. Als de internationale financiële kredietlijnen opnieuw worden geopend, vinden we dat een deel van het geld - van de Wereldbank, het IMF of uit bilaterale overeenkomsten - moet dienen om de binnenlandse schuld minstens ten dele af te lossen. Alle ondernemingen hebben natuurlijk belangrijke schuldvorderingen ten aanzien
van de Staat. Wij vragen een gedeeltelijke aanzuivering hiervan. Zo krijgen de ondernemingen vanzelf meer zuurstof om geleidelijk opnieuw te investeren en op wereldvlak te concurreren. De grote ondernemingen die nog in Congo aanwezig zijn, hebben te kampen met grote problemen op het vlak van de infrastructuur en het transport. Men verwijt hen vaak dat zij zich niet kunnen meten met de internationale ondernemingen. Gelet op de tien rampzalige jaren die we hebben doorgemaakt, dringen we in verscheidene sectoren aan op tijdelijke beschermingsmaatregelen inzake internationale concurrentie om ons de kans te geven ons productieapparaat te herstellen en opnieuw normaal te werken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb enkele gedetailleerde vragen.
Kent mijnheer de Gerlache de transportfirma Polytra?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik ben beheerder van Polytra.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is het correct dat Polytra het vervoer van kobalt in het kader van de STL-concessies organiseert?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Polytra verricht transporten in het zuiden van Congo, in Katanga.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Gebeurt dat in het kader van het STL-project, de joint venture tussen Gécamines, OMG en de heer Forrest?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik ben beheerder van Polytra, maar geen afgevaardigd bestuurder. Ik neem niet deel aan het dagelijks bestuur van Polytra. Ik kan u daar geen gedetailleerde antwoorden op geven. In onze raden van bestuur wordt er natuurlijk over de contracten gesproken, zo ook over het contract met STL.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U bent daar dus niet van op de hoogte omdat u alleen beheerder bent. De prijzen voor het vervoer van kobalt hangen natuurlijk af ....
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik kan daar niet op antwoorden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kunnen we via u van de firma Polytra documenten in verband daarmee krijgen? Dat is voor ons erg belangrijk. Een van de problemen die hier vermeld werden, is het grote verschil tussen het factureren op het eerste niveau en het doorfactureren naar de joint venture. Aan wie wordt het transport verder gefactureerd? Het gaat om het doorschuiven van de kosten. We hadden daar graag een beter inzicht in gekregen en het zou nuttig zijn mochten we van de firma Polytra, waarvan u beheerder bent, een aantal documenten krijgen. Is dat mogelijk?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - We hebben een filiaal in Congo en dat wordt daar geregeld. Polytra is hier gevestigd. U moet de documenten maar vragen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er is in Antwerpen een tijdje geleden een rechtszaak geweest rond de zaak Polytra. Het betrof een klacht over de kostenfacturering. Kunt u ons daar meer over vertellen of moeten wij ook daarvoor dezelfde weg bewandelen?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik kan daar niet op antwoorden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Uw uiteenzetting over de handelsrelaties tussen België en Congo in het algemeen interesseerde mij. Ik las in uw CV ook dat u beheerder bent van Polytra, één van de vennootschappen die ter sprake kwam tijdens de ondervraging van de heer Forrest. Kent u de heer Forrest? Wat is uw mening over de wijze waarop de vennootschap van de heer Forrest in Congo zaken doet?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik ken de heer Forrest zeer goed. De groep Forrest International is immers al zeer lang lid van de Kamer van Koophandel, Nijverheid en Landbouw België-Luxemburg-Afrika-Caraïben-Pacific en hij is al jaren vertegenwoordigd in de raad van bestuur en het uitvoerend comité van de Kamer.
Ik denk dat hij en Willy Damseaux, vice-voorzitter van de FEC te Kinshasa, van grote moed getuigen. Zij hebben, ongeacht de omstandigheden, op een objectieve en rechtvaardige manier gewerkt ten opzichte van hun werknemers en leveranciers. Uiteraard hebben ze geld verdiend als dat mogelijk was en rekening houdend met de omstandigheden waarin ze zich
bevonden.
De heren Forrest en Damseaux zijn blijven investeren in een reeks projecten en ondernemingen. Ze hebben alles verloren, ze zijn opnieuw begonnen en hebben opnieuw geïnvesteerd. Dat vind ik opmerkelijk.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik wens daarop in te pikken. U zegt dat u waardering hebt voor de mensen die in dergelijke moeilijke omstandigheden zaken doen.
Wij hebben reeds enkele weken nagedacht over de handelsverhoudingen, maar u houdt zich daar al veel langer mee bezig. Hanteert u in de Kamer van Koophandel een leidraad of een code over de manier waarop men in Congo op een correcte wijze handel kan drijven? U zei net dat u met moeilijkheden te kampen hebt, dat er geen rechtsstaat is, enzovoort. Dat weten wij ook, daarover moeten we u niet ondervragen. Het is voor ons wel interessant te vernemen welke code u tot nu toe gehanteerd hebt om een correcte handel te coördineren?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - In hoofdstuk 9 van de voorstellen van ons werkbezoek - u hebt dat document ontvangen - is sprake van een integriteitsbeleid. Wanneer het om zaken gaat, spreken we liever over integriteit en goed bestuur dan over ethiek. Ethiek is moraal en in de zakenwereld is dat een kwestie van persoonlijke ingesteldheid. Wat belangrijk is, is een beleid dat gericht is op integriteit, rechtvaardigheid en goed bestuur. Een dergelijk beleid moet geleidelijk tot stand komen; naarmate de formele sector terrein wint op de informele, en als dat de Staat een voorbeeldfunctie vervult, zal het goed bestuur automatisch op elk niveau ingang vinden.
We willen trouwens in overleg met Buitenlandse
Zaken proberen een code op te stellen of nadenken over principes van goed bestuur. We hebben aan Buitenlandse Zaken gezegd dat we ons daarover met het VBO zouden bezinnen, uiteraard in overleg en samenwerking met onze partners van de FEC, het verbond van Congolese ondernemingen. Het heeft geen zin hier in België principes van goed bestuur uit te werken die in Congo niet kunnen worden toegepast. We zijn bereid samen te werken met onze vrienden van de FEC en van de Belgisch-Congolese Kamer van Koophandel ter plaatse op basis van de principes van de code voor goed bestuur van ondernemingen van de OESO, en te onderzoeken hoe alles geleidelijk kan worden ingevoerd.
We zijn daarvoor overigens allemaal vragende partij.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik heb nog geen precies antwoord gekregen op mijn vraag. U spreekt van een code, omdat u het woord ethisch niet wil gebruiken en omdat u van oordeel bent dat moraal een individuele kwestie is.
Mijn vraag is concreet of u tijdens de oorlogssituatie die we toch al verschillende jaren kennen, aan de leden van uw Kamer van Koophandel een frame hebt aangereikt over wat mag en niet mag en hoe ze dat op een stabiele wijze konden doen. Mijn vraag slaat vooral op het verleden, omdat u enkele jaren geleden toch met een missie werd uitgestuurd. Welke gedragsregels hebt u de leden van uw vereniging aangereikt om duidelijk te maken op welke manier het geoorloofd was in Congo nog zaken te
doen?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Als u de vraag stelt met betrekking tot het verleden, is het antwoord dat de bedrijven in de tien jaar vóór ons bezoek, hetzij hun activiteiten op een laag pitje gehouden hebben, hetzij hun investeringen naar andere landen verlegd hebben. De Kamer van Koophandel en het VBO konden enkel toekijken en de neerwaartse evolutie volgen. Wat kan men beginnen in een land dat in oorlog is en waar oproer heerst? Er is zelfs geen gesprekspartner meer.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dan hebt u toch ook niet de middelen om te controleren op welke manier uw leden zaken doen in die landen?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - De Kamer van Koophandel is een ontmoetingsplaats voor de leden, zodat zij elkaar kunnen helpen. We zijn geen rechter ten aanzien van onze leden.
We hebben 230 leden. Zoals er in elk beroep goede en slechte elementen zitten, kunnen er ook bij ons enkele slechte bedrijven zijn, maar die vormen alleszins een zeer kleine minderheid.
De heer Marcel Colla (SP.A). - U stelt dat er bedrijven zijn die ernstig werken. U maant de bedrijven, ook de Belgische, aan om in hun activiteiten een goede code de conduite na te leven. Er is hoop, zegt u, maar het vergt nog heel wat tijd voor alles normaal verloopt. Een ander hoopvol gegeven is dat er ook moedige mensen zijn die in welke politieke conjunctuur dan ook blijven investeren. Ten slotte is er het grote probleem dat er geen Staat bestaat.
Ik vermoed dat de senaatsvoorzitter ons heeft gevraagd om u te ontvangen, omdat u precies die hoopvolle boodschap wilde brengen. Het is inderdaad leuk om goede en hoopvolle dingen te horen.
Vanuit de doelstelling van onze commissie wil
ik u echter vragen of u, die vanuit uw functie heel wat foute dingen hebt gezien gebeuren, of u een tipje van de sluier van de plundering kunt oplichten. Kunt u ons geen concretere aanwijzingen geven over zaken die manifest fout liepen?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Het eerste deel van uw vraag was een vaststelling.
De Staat is enige tijd afwezig geweest, maar nu neemt hij stilaan weer zijn taken op.
De regering in Kinshasa heeft een aantal zeer competente ministers ingeschakeld. Sommige ministers kwijten zich bijzonder goed van hun taak. Ik denk dan aan de ministers van Financiën, van Economie, van het Plan en van Begroting. Dat zijn stuk voor stuk ministers die iets willen realiseren. Het probleem is dat de administratie, het niveau onder de ministers, nog helemaal moet worden hervormd.
Wellicht moet Ontwikkelingssamenwerking meer middelen besteden aan de administratieve ondersteuning van de ministeries en dat is ook de wens van Buitenlandse Zaken.
De administratie heeft 10 of 15 jaar zeer gebrekkig gefunctioneerd en moet helemaal opnieuw uitgerust en hervormd worden. Alleen op die manier kan er beneden het ministeriële niveau ook reëel iets gebeuren in de praktijk. Nu spreekt men over de grote principes en worden er wel maatregelen uitgevaardigd, maar gebeurt er in feite niets. Daarom denk ik dat een opleidingsprogramma via de ontwikkelingssamenwerking essentieel is voor het herstel van de rechtsstaat.
Dat is een eerste opmerking, naar aanleiding van uw
vaststelling.
Wat de plunderingen betreft, is het belangrijkste principe dat door onze Kamer, door het VBO en de FEC zal worden verdedigd het volgende: respecteer de wetten van de markt en de kostprijs, creëer ter plaatse een toegevoegde waarde en verkoop het product met winst.
Toen de Staat was weggevallen, hebben allerlei mensen van dat vacuüm gebruik gemaakt om er witwaspraktijken uit te voeren. Ze kwamen onder meer uit Kazachstan en Colombia. Ze kochten grondstoffen aan boven de kostprijs, werkten ter plaatse met verlies en verscheepten dan zakken koffie naar Le Havre, Antwerpen of New York, allemaal om geld wit te wassen. Die personen moeten het eerst verwijderd worden. Ze zijn geen lid van onze
Kamer, zoveel is duidelijk.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Zijn dat geruchten of heeft u daarover concrete aanwijzingen?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Als je merkt dat grondstoffen boven de kostprijs worden aangekocht en de koper zelfs de transportkosten voor zijn rekening neemt, om het product daarna met verlies op de internationale markt te verkopen, moet je je wel vragen stellen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Ik wil u wel geloven, maar...
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik kan u geen voorbeelden geven.
De heer Marcel Colla (SP.A). - U begrijpt dat we vooral belang hechten aan concrete feiten.
Het is voor ons van groot belang te weten waarmee u uw beweringen kan staven.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik kan u alleen zeggen dat het niet om Belgische ondernemers gaat. Ze zijn geen lid van de Kamer.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Over wie gaat het dan wel?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Als de Staat wegvalt, neemt de maffia het heft in handen en daartegen kan men niets beginnen. Men kan beter uit de buurt blijven van die mensen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Ja, maar wie zijn ze?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Iedereen weet dat er onder meer uit Libanon, Kazachstan en Colombia mensen naar Congo gekomen zijn. Er zijn enorm veel operatoren geweest die korte tijd bleven en dan weer vertrokken. Er is ook een soort natuurlijke plundering. Na de verdwijning van grote bedrijven als Gécamines, is de plaatselijke bevolking bijvoorbeeld zelf beginnen graven om kleine hoeveelheden naar de grens te brengen en ze daar te verkopen, om te overleven.
De voorzitter. - De regering laat dat toe.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Inderdaad, maar dat zal binnenkort verboden worden.
De voorzitter. - Des te beter!
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - De plaatselijke bevolking heeft de grondstoffen genomen die normaal door de concessies zouden worden geëxploiteerd, met name door Gécamines. Men heeft dat laten gebeuren.
De voorzitter. - Ter plaatse heb ik gezien dat de kleine delvers de toelating van de overheid hebben gekregen voor hun activiteiten.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Om te overleven.
De voorzitter. - Om te overleven en om een inkomen te verwerven. Helaas heb ik vastgesteld dat sommige plaatsen aldus weinig aantrekkelijk zijn voor echte ondernemers.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Uw organisatie wil alleen leden die geïnteresseerd zijn in industrialisering en handel drijven volgens de wetten van de markt. U beseft dus dat die wetten soms niet worden gevolgd. Kunt u voorbeelden geven van overeenkomsten met bedrijven die die wetten niet volgen?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik kan niet meteen voorbeelden geven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Kimba wees vanmorgen op de praktijkaanbevelingen van de CBL/ACP die verschenen zijn in Bulletin 18 van de Belgolaise van oktober van vorig jaar. Hij voegde eraan toe dat een bepaald bedrijf die regels absoluut niet respecteert. Zijn er bij uw 230 leden bedrijven die de aanbevelingen hebben ondertekend, maar niet nakomen?
In uw inleiding sprak u over een begin van relance die zich sinds 2001 manifesteert in de zakelijke relaties met Congo. Betreft die het hele land of alleen maar bepaalde regio's?
We begrijpen uw zorg om de formele sector te versterken. Hoe moet dat zich concreet vertalen? Wat kan daarin het aandeel zijn van de
Congolese bevolking?
De informele economie formeel maken kan een lange weg zijn. Hoe kunnen handelsrelaties dat proces versterken? Hebt u daar zicht op vanuit uw functie?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Men had de zone onder controle van Kinshasa en de andere zones. In die andere zones heerste een toestand van oorlog of minstens van bezetting. De juridische en administratieve omstandigheden waren daar dus totaal anders, aangezien de operatoren moesten gehoorzamen aan een andere autoriteit dan die van het land zelf. Daarom vragen we dat de bonafide operatoren die zijn blijven werken in de andere zones beschermd en gesteund zouden worden, zoals de bedrijven die bij ons onder de bezetter zijn blijven draaien tijdens de twee wereldoorlogen. Er zijn bonafide operatoren die moeten beschermd worden.
Wat het herstel van de formele markt betreft, denk ik dat dit alleen kan
worden bereikt als alle economische operatoren geleidelijk aan dezelfde fiscale en sociale lasten dragen en dezelfde juridische en administratieve verplichtingen nakomen. Dat is de enige manier, maar het zal niet in één dag kunnen. Daartoe moet aan de Congolese overheid hulp geboden worden bij de opleiding van de ambtenaren en het vastleggen van eenvoudige en verstaanbare reglementen die door iedereen kunnen worden toegepast. Men mag niet vergeten dat de huidige bevolking de voorbije tien jaar nauwelijks enige opleiding heeft gekregen. Er moet dus heel wat heropbouwwerk worden verricht.
De vraag was ook hoe mensen nog kunnen overleven in Kinshasa. Het is inderdaad geen fraai gezicht als men van Ndjili naar Kinshasa gaat via Massina, waar
ongeveer anderhalf miljoen mensen wonen. Toch zijn de kraampjes op de markten sinds een jaar beter gevuld. Sinds kort kan ik uit de reacties van de mensen op straat opmaken dat het iets beter gaat. Gelukkig leven ze in een deel van de wereld waar alles zonder problemen groeit. Het zou allemaal veel erger zijn in de bergen van Joegoslavië bijvoorbeeld.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik kreeg geen antwoord op mijn eerste vraag over de tien aanbevelingen en de manier waarop de bedrijven daarmee al dan niet rekening houden.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Alle VBO-leden met belangen in Congo en al onze leden hebben het document gekregen. We vragen dat elkeen daarmee rekening houdt.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Getuige zegt signalen te krijgen dat men het land weer wil opbouwen. Mij zegt men echter dat de toestand nooit zo slecht is geweest. Tijdens de hoorzittingen hebben we vernomen dat de corruptie aan de regeringstop nooit zo groot is geweest als nu. Zo worden de mijnconcessies verdeeld nog vóór de nieuwe mijncode ingang vindt. De nieuwe mijncode moet de rechtsstaat gedeeltelijk herstellen. Mijn vraag is of de Kamer van Koophandel objectieve parameters hanteert? Met persoonlijke indrukken zijn we niet veel.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Het is duidelijk dat de toestand verbeterd is. Het volstaat te kijken naar de wisselkoersen en de daling van de inflatie om te besluiten dat het beter gaat dan tijdens het voorbije decennium. U zal de omvang van de crisis begrijpen als ik u zeg dat op een basis van 100 in 1993, de index van de kleinhandelsprijzen 57 miljoen bedroeg in 2001. De wisselkoersen volgden de daling van het gemiddelde inkomen, zowat 10% per jaar. Het enige wat de Congolese Nationale Bank deed, was meer papiergeld uitgeven. Eén van de verdiensten van de nieuwe regering is dat ze de inflatie en de devaluatie van de frank onder controle gekregen heeft, zodat de groeiprognose zal gerealiseerd worden. Ook de oplossingen die
binnen de Club van Parijs worden besproken voor het schuldenprobleem zijn positief. De prijsstijgingen zijn nu onder controle en de reële groei zou dit jaar of volgend jaar 5% moeten bedragen.
Daarnaast dringt zich een herstructurering van de financiële sector op. De banken die in staat zijn om bij te dragen aan de heropbouw, moeten doorgelicht worden. De biljetten en deposito's moeten via de banken opnieuw fiduciair geld worden. De rentevoeten die in 2001 nog 140% bedroegen zijn nu weer gedaald tot 12%. Ze zijn nu misschien zelfs wat te laag. Er zijn kredieten mogelijk vanaf 25 tot 30% en deposito's kunnen 10 tot 12% opbrengen. Dit zijn gunstige elementen in het vooruitzicht van de economische heropbouw.
Eregouverneur van de Nationale Bank, Fons Verplaetse, heeft de voorbije maanden opmerkelijk werk verricht en is een directe raadgever van de regering en van de gouverneur van de Congolese centrale bank. Hij schat dat de heropbouw van Congo tijdens de komende tien jaar een injectie van 2,5 miljard dollar per jaar zal vergen, waarvan 20 tot 25% van de Staatsinkomsten moet komen, 35% van schuldherschikking en internationale hulp, en 45% van de privé-sector. Om dit mogelijk te maken, moet de privé-sector worden ondersteund, want de nog aanwezige bedrijven kunnen dat onmogelijk ophoesten. Zij moeten dus opnieuw vertrouwen krijgen en dan zullen ze de beste ambassadeurs zijn voor nieuwe investeerders.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De heer de Gerlache zegt bewondering te hebben voor de manier waarop de heer Forrest in Congo zaken doet. Dat verbaast me, temeer daar we via de pers vernomen hebben dat Polytra in een financieel geschil verwikkeld was met de vervoermaatschappij Africa Industrial Services. Op het einde van het Mobuturegime had Polytra een opdracht van de groep Forrest voor het vervoer van radioactieve ertsen naar Finland aan AIS uitbesteed.
In 1998 rees er een geschil over de betaling van dat vervoer door Polytra aan AIS. Uiteindelijk zou de Kamer van Koophandel van Antwerpen beslecht hebben dat Polytra de som van 350.000 dollar moest betalen. Bent u daar als beheerder van op
de hoogte?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik was op dat ogenblik nog geen beheerder.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Neen, maar destijds en recentelijk nog zijn er daarover in de pers wel berichten verschenen.
Ik weet niet waarom er tussen de twee vennootschappen een geschil is gerezen. Dat gebeurt vaak en er kunnen objectieve redenen voor zijn. Het ging alleszins ook over de prijs van het vervoer. Wij weten welke prijs er voor dat vervoer betaald werd. Er hebben daarover documenten gecirculeerd en er zijn getuigenissen afgelegd. Wij vernemen dat Gécamines voor dit vervoer aan de heer Forrest het dubbele moest betalen van de prijs die hij zelf aan Polytra en AIS betaalde. Wij kregen deze informatie van betrouwbare personen. Het verbaast mij bijgevolg ten zeerste dat u als
voorzitter van de Kamer van Koophandel en als beheerder van Polytra niet op de hoogte bent van deze feiten. Wij leren u dus blijkbaar nog iets.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Ik lees ook de kranten, maar ik ben niet naar hier gekomen om op dit soort van vragen te antwoorden. Als u meer wilt vernemen over Polytra moet de commissie de gedelegeerde bestuurder van Polytra ondervragen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik laat in het midden of u al dan niet verantwoordelijkheid draagt voor Polytra. Deze feiten worden ons meegedeeld door ernstige personen en ik heb ze enkele weken geleden in Trends gelezen. Bent u dan niet van oordeel dat ze ook in de raad van bestuur van Polytra zelf moeten worden besproken? U bent een specialist in buitenlandse handel. Is het misschien normaal dat men in Congo gewoon het dubbele aanrekent? Is dat de gangbare praktijk in een land in oorlog?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - U stelt mij vragen over een geschil tussen verschillende maatschappijen. Ik kan daar niet op antwoorden omdat ik onvoldoende op de hoogte ben van de feiten. Ik heb dat artikel niet gelezen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik vraag u niet om de feiten te bevestigen, want dat moet onderzocht worden. U bent wel voorzitter van de Kamer van Koophandel die handel voert met Congo. Als deskundige bent u toch op de hoogte van de prijzen die er gehanteerd worden.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - In de huidige omstandigheden is het risico zo groot dat men een zeer snelle payback moet hebben. Op een lijst van 170 landen waar oorlog, oproer en dergelijke meer dreigt, bevindt de DRC zich op de 155ste plaats. Wil men daar zaken doen, dan moet er uiteraard een veel hogere return zijn dan in andere landen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mijnheer de Gerlache heeft erop gewezen dat het herformaliseren van de mijnsector een belangrijke zaak is en voor dit deel van Congo een conditio sine qua non. Zoals hij zelf zegt, is de informele mijnsector mede de oorzaak van de criminaliteit in de verschillende ontginningssectoren.
Mijnheer de Gerlache, kan die formele sector wel degelijk een oplossing bieden voor de Congolese bevolking? We zien immers dat de plaatselijke Congolese overheid op een haast legale manier `empocheert' of `devieert' en dat bepaalde bedrijven meespelen omdat ze bijna niet anders kunnen. Laat ons de cijfers van het STL-dossier even doorlichten. Het gaat om een investering van ongeveer 146 miljoen
dollar. Volgens de haalbaarheidsstudies zou dat project ter plaatse 234 arbeidsplaatsen creëren, wat neerkomt op ongeveer een half miljoen dollar per arbeidsplaats.
Indien deze investeringsnorm wordt aangehouden, dan worden de cijfers van de Congolese Nationale Bank die u daarnet hebt aangehaald, toch tegengesproken? Er is daar een probleem. Zijn er dan geen alternatieven, bijvoorbeeld massale steun geven aan de plaatselijke KMO's, zoals in Vlaanderen gebeurt? Op welke wijze kan België op deze ontwikkeling inspelen nu grote projecten onbetaalbaar zijn en de input voor een groot deel wordt afgeleid?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Steun aan KMO's is natuurlijk belangrijk. Die zullen zich ontwikkelen zodra de grote bedrijven terugkomen. Dat hangt allemaal samen. In afgelegen gebieden zullen niet meteen grote bedrijven komen en zal de ontwikkeling in eerste instantie met kleine en middelgrote bedrijven tot stand gebracht worden.
Men mag die evenwel niet op kunstmatige wijze gaan subsidiëren, want vroeg of laat houdt die subsidiestroom op. Er moet dus voor worden gezorgd dat deze KMO's kunnen blijven bestaan als de subsidie wegvalt.
Over de grote bedrijven en hun betrekkingen met de Staat kan ik u geen antwoord geven.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Terugkomend op de algemene vraag van daarnet over de Kamer van Koophandel, meen ik dat onze bekommernissen niet zo ver uit elkaar liggen. U benadrukt terecht dat de heropbouw van Congo privé-kapitaal en private investeringen vereist en dat de voorwaarden om investeringen aan te moedigen moeten worden gecreëerd. We moeten samen uitzoeken hoe we daarvoor een kader kunnen uitwerken. U speelt daarbij zeker een belangrijke rol, onder meer als onderhandelingspartner of spreekbuis voor mensen die daar behoefte aan hebben. Daarmee ben ik het volkomen eens en voor dat werk heb ik ook veel respect. Wat ik echter niet begrijp is dat u niet akkoord gaat dat u als Kamer van Koophandel er alle baat bij hebt om na
te gaan of uw leden al of niet eerlijk zaken doen. U bent geen rechter, maar voor een vereniging is het nooit goed om alles toe te dekken.
Wij hebben in deze commissie de handel en wandel van de heer Forrest en zijn groep nagegaan. U zegt dat u hem bewondert maar wij hebben tal van aanwijzingen gevonden die ons daar anders over doen denken. Mij verbaast het dat de persberichten over malversaties van een vennootschap, waarin u beheerder bent, u eigenlijk niet bezighouden. Nochtans bent u begaan met Afrika en Congo en wilt u eerlijke handelsrelaties met dat land bevorderen. Het zou van uwentwege geloofwaardiger zijn te zeggen dat u deze zaak zult onderzoeken of, ten minste, van plan bent dat te doen. Ik begrijp dat u op dit soort vragen niet
voorbereid bent, maar aan de andere kant hebt u zelf gevraagd om door deze commissie te worden gehoord.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Neen, ik ben ingegaan op een suggestie van de voorzitter van de Senaat om gehoord te worden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik geloof dat u oprecht wilt bijdragen aan de goede handelsrelaties met Congo en aan de heropbouw van het land, maar daarvoor moeten we samen zoeken wat er kan en niet kan en waar er misbruiken zijn geweest. Wij als beleidsverantwoordelijken en u als Kamer van Koophandel hebben er geen baat bij als we zomaar de spons vegen over alles wat er misloopt. Kunt u mij misschien toch meer verduidelijken hoe u dat allemaal ziet?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Er is een jaarlijkse roulatie van ongeveer 10% van de leden van onze Kamer, omdat vennootschappen verdwijnen na verkoop aan of fusie met buitenlandse bedrijven. Nieuwe leden worden altijd vooraf gescreend. Als er zich onder onze leden een bedrijf zou bevinden waarvan de handelwijze als onaanvaardbaar wordt beschouwd, zullen we niet aarzelen om het desbetreffende bedrijf onmiddellijk uit te sluiten. Dat is trouwens in het verleden al gebeurd en het is iets wat zich in elk beroep of in elke vereniging kan voordoen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U spreekt over onaanvaardbare praktijken. Wat betekent dat? Als het om maffiose praktijken gaat is dat duidelijk. Wat als het gaat over de regels van de OESO of van de Wereldhandelsorganisatie? Deze laatste heeft met betrekking tot oorlogsgebieden een duidelijk standpunt ingenomen.
Wij kennen de deontologische regels die door het Verbond van Belgische Ondernemingen werden vastgelegd. Als men de praktijken van een aantal bedrijven aan die regels toetst, komt men tot de vaststelling dat er in een organisatie als de uwe een soort arbitragekamer nodig is, die haar leden op de vingers kan tikken.
U sprak ook over ethiek, maar deontologische regels hebben ook
te maken met bedrijfsethiek. Die ethiek kan worden getoetst aan internationale regels en heeft niets te maken met maffiose praktijken. Kan uw organisatie ook grote eerbare bedrijven op de vingers tikken? Heeft ze dat al gedaan? Wij weten dat heel wat zakenlui gaan dineren om intussen even over zaken te praten. Worden de bedrijven er bij zo'n gelegenheid bijvoorbeeld op gewezen dat hun praktijken deontologisch niet aanvaardbaar zijn? Dit is wellicht een moeilijke vraag, maar wij denken ondertussen aan een aanbeveling van deze commissie. Wij zouden daarvoor graag de steun krijgen van een eerbare organisatie als de uwe.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Zoals gezegd gedragen we ons niet als rechter tegenover onze leden. Alleen als blijkt, bijvoorbeeld door een veroordeling, dat één van onze leden er verwerpelijke praktijken op nahoudt, kunnen we interveniëren. In een dergelijk geval wordt het lid uitgesloten. Als er een conflict dreigt tussen twee van onze leden omdat iets niet correct is verlopen, kunnen ze dat in onze Kamer ter sprake brengen. In die zin heeft onze Kamer een zekere invloed, maar meer niet.
De voorzitter. - Het spijt me dat de belangstelling niet groter is, maar blijkbaar zijn de parlementaire activiteiten hervat.
De Staat Congo heeft problemen op het vlak van de douane en de fiscaliteit. Privé-ondernemers zeggen dat de douane geld int à la tête du client, dat de regels niet worden gerespecteerd en dat het geld niet in de Staatskas terechtkomt.
Idem dito met de belastingen: ze worden geheven, maar achteraf worden de zaken geregeld, soms met een factor gedeeld door 1.000.
Kunt u hierover iets meer zeggen? Als deze informatie juist is, kan men in die omstandigheden van een fatsoenlijke Staat gewagen en op een fatsoenlijke manier
zaken doen in dat land?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery. - Er zijn zeker oplossingen voor deze problematiek. Tijdens de afgelopen jaren kende de reglementering inzake douane en fiscaliteit een echte wildgroei. In het officiële economische circuit hebben de bedrijven te maken met niet minder dan 95 verschillende taksen waarvan de berekeningsgrondslag niet altijd duidelijk is. De torenhoge inflatie maakte alles nog ondoorzichtiger. In zo'n situatie is men overgeleverd aan de willekeur van de controleur of aan de onwaarschijnlijke eisen van de administratieve diensten die als enig doel hebben te onderhandelen tot men het eens wordt over een redelijke betaling. Tijdens de voorbije periode van rechtsonzekerheid, toen de Staat niet bestaande was, werden die belastingen betaald, maar niemand wist waar het geld heenging. Daarom vragen we in onze aanbevelingen de vereenvoudiging van de douaneformaliteiten en -tarieven. We vragen ook dat de betaling van de douanerechten, accijnzen of andere taksen zou gebeuren op beveiligde rekeningen van de overheid. Zo kan iedereen er zeker van zijn dat het geld op de Staatsrekeningen terechtkomt. Dit veronderstelt dat de Staat zelf zijn ambtenaren betaalt, zoniet zullen ze weer met nieuwe controles op de proppen komen. We moeten er dus voor zorgen dat alle betrokken departementen worden bijgestaan door ervaren internationale deskundigen. Op die manier kunnen we een reële bijdrage leveren aan de heropbouw.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Johnny Cappelle. - Ik overloop eerst de vragen van de heer Maertens.
Vraag een: "De nieuwe `steekproefcontroles' aan de EU-buitengrenzen worden in België aangezien als een verzwakking tegenover ons eigen oude systeem, te meer daar de interne controle daardoor verboden wordt. Daarom worden ze door de minister van Economie gecontesteerd. Minister Neyts noemde het nochtans een aanvaardbaar compromis. Waar liggen de verschillen in opvatting tussen beide kabinetten?"
Bij de douane is het tegenwoordig normaal te werken op basis van een risicoanalyse, want het is onmogelijk geworden elke container en elk pakje in een container te openen. In de krant las ik dat de Antwerpse
haven vorig jaar een overslag verwerkte van meer dan vier miljoen containers. Daarom werken we meer en meer met gerichte controles op basis van een risicoanalyse.
Over het feit dat deze controles door onze minister gecontesteerd werden, kreeg ik graag een beetje uitleg, want daar heb ik geen weet van. Ik weet dat de experts van Economische Zaken in Antwerpen elk pakje diamanten openen en dat de inhoud dan op zijn waarde wordt getaxeerd. Voor de douanecontroles in Antwerpen geldt een speciaal voorschrift: ongeveer 5% van de diamantpakjes wordt geopend, een percentage dat ongeveer gelijk is met de EG-norm voor landbouwgoederen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik wil mijn vraag even verduidelijken. Alles vertrekt van de Europese regelgeving. Het Belgische systeem voor de controle van diamant bestond in een elektronische beveiliging waarbij alle pakjes worden gecontroleerd. Europa heeft nu een systeem uitgewerkt dat beter is dan het oude, maar niet beter dan het Belgische. Economische Zaken vroeg duidelijk om het Belgische controlesysteem Europees te maken. Dat is niet gebeurd, omdat het voor bepaalde landen niet aanvaardbaar was. Het standpunt van Economische Zaken is in tegenspraak met de uitspraken van mevrouw Neyts van enkele weken geleden. Zij noemde het Europese systeem een aanvaardbaar compromis. Mijn vraag was zeer concreet: waar liggen volgens u de verschillen in opvatting tussen de minister van Buitenlandse Handel en de minister van Economische Zaken, de heer Picqué?
De heer Johnny Cappelle. - In het Kimberleyproces wordt inderdaad een `random'-controle voorgeschreven en dat is alles. Wij openen ook niet meer elk pakje, maar controleren op basis van risicoanalyses. Daarom konden we in de EU-douanegroep met onze Engelse collega's een compromis uitwerken. Ofwel werkt men met een volledige controle, zoals in Antwerpen, waarbij elk pakje wordt geopend, ofwel werkt men op basis van een grondige risicoanalyse. Voor zover ik weet wordt dit compromisvoorstel door de vijftien lidstaten aanvaard. Aan de hele EU een volledige controle voor diamantinvoer opleggen, is onhaalbaar. Voor de douane is diamant maar één van de vele goederen die we moeten controleren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er is dus geen verschil in aanpak tussen Economische Zaken en Buitenlandse Handel?
De heer Johnny Cappelle. - Ik ben er niet van op de hoogte hoe dat politiek geregeld wordt.
Vraag twee: "Een van de voornaamste fraudetechnieken betreft de handel met valse handelsdocumenten en de daarmee gepaard gaande fraude, waarvan de organisatoren bij de politie blijken gekend te zijn. Kent u die ook? Kunt u proactief optreden? Hoe? Zal dit ook na de invoering van de Europese regelgeving nog kunnen? Waarom en hoe?"
Voor de douane is bij de inklaring van goederen alleen het douanedocument van belang. Alle andere documenten, zoals de factuur, staven alleen maar de douaneaangifte. Hoe een factuur er moet uitzien, is geen zaak voor de douane. We kunnen alleen maar bepalen of een factuur
en de waarde die erop vermeld staat, aanvaardbaar of niet aanvaardbaar is. Als we de factuur verwerpen, moeten we kunnen bewijzen dat ze vals is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het is niet ongewoon diamanten onder consignatie te versturen naar een potentiële klant. Die klant kan de partij dan aankopen of terugsturen. In dit geval gaat het bijna altijd over reeds gemengde partijen en dat is dus een probleem. Dergelijke zendingen moeten normaal in de boekhouding worden opgenomen voor hun reële waarde. Hier lijkt dus een conflict te bestaan tussen de boekhoudwet en de fiscale verwerking. Ik ga hier niet verder op in. Waarschijnlijk hebt u daar als douane geen zicht op.
De heer Johnny Cappelle. - In geringe mate.
Vraag drie: "Een grote fiscale vrijheid of gedoogbeleid draagt in grote mate bij tot het aantrekken van misdaadgeld. Welke maatregelen acht u noodzakelijk om dit te voorkomen? In hoeverre hebt u daarbij medewerking van de Hoge Raad?"
Ook deze vraag is volgens mij niet rechtstreeks voor de douane bestemd, maar eerder voor de vroegere BTW-administratie of de Directe Belastingen.
Op de vragen onder punt 4, met name in hoeverre een versterkte aanwezigheid van de ambtenaren van Economische Zaken in de expertskamer geleid heeft tot het voorkomen van fraude of het opsporen ervan, of de douane daarin een rol heeft kunnen
spelen, hoe het in de toekomst zal gaan, of de verificatie door de douane (met een diamantexport) van goederen voor of na controle in de expertskamer nog mogelijk zal blijven, zo neen, hoe dit probleem zal worden opgelost, kan ik het volgende antwoorden. De experts van Economische Zaken openen elk pak en bepalen de waarde van de diamant. Het bepalen van de waarde kan eventueel helpen bij het detecteren van frauduleuze lijnen. Het is echter maar één van de elementen in het controlebeleid.
De voorzitter. - Het spelen met de waarde op facturen maakt fraude mogelijk. Is er een middel om daar iets mee te doen?
Ik neem aan dat jullie kunnen inschatten of een partij diamanten de waarde heeft die op de documenten wordt vermeld. Hebben jullie die expertise niet?
De heer Johnny Cappelle. - We hebben die expertise niet. De expertise gebeurt door de experts van Economische Zaken.
Op het douanedocument moeten de statistiekwaarde, de waarde tot aan de BLEU-grens en de douanewaarde worden aangegeven. De douanewaarde is de waarde van de goederen met inbegrip van alle kosten, dus tot aan de EU-grens. De factuur kan een factuur zijn die de waarde van het goed weergeeft bij het verlaten van de mijn of het kan een factuur zijn met inbegrip van alle kosten tot aan de EG-grens.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is er nadien nog een controle?
De heer Johnny Cappelle. - De douane kan achteraf controles uitvoeren, maar dat is niet noodzakelijk.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wanneer is het dan wel noodzakelijk? Wanneer kan het en wanneer niet?
De heer Johnny Cappelle. - Dat hangt af van de risicolanden, van de risico exporteurs of van de risico importeurs. Als we een verhoogd risico vermoeden bij een bepaalde zending diamanten of bij bepaalde importeurs dan wordt de controle naar die importeurs gericht. We kunnen een controle a posteriori, een boekhoudkundige controle of een controle op de stocks uitvoeren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Als de fraudeurs weten hoe u tewerk gaat, dan is het voor degenen die snel werken en snel weer verdwijnen niet zo moeilijk om ervoor te zorgen dat ze de douane voor zijn. Hebt u een visie op de aanpak van dat probleem?
De heer Johnny Cappelle. - Eén mogelijkheid is het uitwisselen van informatie, met name het creëren van een databank waar de controlerende instanties toegang toe hebben.
De vijfde vraag luidt: op welke wijze werd het verzegelingssysteem bij de in- en uitvoer in samenspraak met de douane reeds verbeterd of niet en wat zijn daar de eventuele problemen?
De pakjes worden verstuurd vanuit Antwerpen; ze zijn dichtgemaakt met een soort lijm en kunnen maar één keer geopend worden. Als ze worden opengedaan, kunnen ze dus niet meer op dezelfde manier worden dichtgedaan.
De pakjes worden ook genummerd, deze nummers komen voor op alle
documenten. Er is dus een automatische link tussen het pakje en de documenten.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Daar zijn we van op de hoogte; de procedure werd hier duidelijk getoond met de documenten erbij. De vraag is of deze techniek, in samenspraak met de douane al is verbeterd, en of er nog problemen zijn.
Deze vragen komen allemaal uit het verslag van de Parlementaire Onderzoekscommissie `Georganiseerde Criminaliteit'.
Dit verslag bevat een massa voorstellen. Vier jaar later willen we de verschillende diensten, onder meer de douane, vragen wat intussen al werd gerealiseerd. Als zou blijken dat er weinig of niets is gebeurd, dan is het de taak van deze commissie om aan de hand van uw ervaringen of opmerkingen praktische voorstellen te formuleren. Tenzij de
douane een andere mening heeft.
De heer Johnny Cappelle. - Ik ken het verslag niet in detail, maar ik had vanochtend nog contact met collega's in Antwerpen. Zij hebben geen opmerkingen over de verzegeling van de pakjes.
Vraag zes: op welke wijze kan de douane greep krijgen op de diamanthandelaars die niet als lid zijn ingeschreven in een diamanthandelorganisatie, is een verplichte registratie en een wettelijke erkenning van de beurzen die de beroepstoegang moeten regelen een oplossing om de fraude te voorkomen en waarom?
Dit is eerder een vraag voor Economische Zaken omdat de douane daarin geen betrokken partij is.
Vraag zeven gaat over in hoeverre de douane zicht heeft op de jaarlijkse
controle van de stocks en wat daar de problemen zijn.
Bij een boekhoudkundige controle controleert de douane ook de stocks en worden de invoerdocumenten met de uitvoerdocumenten vergeleken. Het probleem is dat met de waarde wordt gespeeld. Diamanten die bijvoorbeeld vorig jaar werden ingevoerd, kunnen dit jaar een grotere of een kleinere waarde hebben. Dat schept problemen.
Vraag acht luidt: wordt door de douane op de Belgische luchthavens ook gerichte controle uitgevoerd op de aankomst van privé-vliegtuigen in dit verband, sedert wanneer en met welke resultaten?
In Zaventem is er een aparte landingsplaats voor privé-vliegtuigen. Er is een douanevertegenwoordiging van zeven uur
's ochtends tot tweeëntwintig uur 's avonds. Er wordt in twee ploegen gewerkt en de controles zijn identiek aan de normale passagierscontroles in Zaventem.
De voorzitter. - Na tweeëntwintig uur is er dus geen controle meer. Komen er na tweeëntwintig uur geen privé-vliegtuigen meer aan?
De heer Johnny Cappelle. - Volgens mijn inlichtingen komen er na tweeëntwintig uur maar weinig privé-vliegtuigen meer toe. Na tweeëntwintig uur kunnen de gewone controlediensten van de luchthaven van Zaventem ook controles uitvoeren op de privé-luchthaven.
De voorzitter. - Personen die zich met deze problematiek bezighouden, zeggen dat er één kans op duizend is om in Zaventem met een valies vol diamanten te worden gecontroleerd.
De heer Johnny Cappelle. - Ik kan die geruchten niet bevestigen. De kans op smokkel is altijd reëel. Het is onmogelijk om elke passagier te controleren.
De voorzitter. - Bestaat er op Zaventem een lijst van personen waaraan speciale aandacht moet worden geschonken?
De heer Johnny Cappelle. - Dat moet ik natrekken. Op Zaventem wordt in elk geval regelmatig diamantsmokkel vastgesteld.
Het gaat zeker niet om volle valiezen, maar kleine hoeveelheden die verstopt zitten in de kledij of zelfs het lichaam van een passagier. Ik herinner me dat er ten tijde van Sabena een twintigtal smokkelgevallen zijn ontdekt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb deze vraag gesteld omdat privé-vliegtuigen onder andere ook in Oostende kunnen landen. Ik ken de situatie daar een beetje. Een van de problemen is zeker dat er gebrek is aan personeel. Een andere kwestie is dat het daar vaak `zitten en wachten' is. Het is heel gemakkelijk om in Zaventem, Oostende, Bierset of waar ook met een privé-vliegtuig te landen en zonder enige controle de tarmac te verlaten. Dat kan ook overdag, vooral voor privé-vliegtuigen. Ik ken enkele privé-piloten en ik weet waar ze naartoe vliegen. Maar ze vertellen nooit wat ze daar doen.
De douane zou toch eens moeten nagaan hoe ze daar meer vat op kan krijgen. Ze kent al iets wat we
in het West-Vlaams de vliegende brigade noemen, waarmee ze mensen opsporen die accijnzen op stookolie en dergelijke willen ontduiken. Is het niet mogelijk om iets gelijkaardigs te doen op luchthavens waar privé-vliegtuigen landen, zowel overdag als 's nachts?
Bij de vraag over de stocks hebt u gezegd dat er een probleem is met de waardebepaling van een partij diamanten. Kan de douane niet zelf voorstellen formuleren om deze waardebepaling te rationaliseren? Er is me dunkt bij de ambtenaren toch voldoende creativiteit aanwezig om daarover voorstellen te doen, zonder op de overheid te wachten.
De heer Johnny Cappelle. - Dat moet nader onderzocht worden.
Inzake de privé-vliegtuigen moeten we een onderscheid maken tussen intracommunautaire en derdelandsvluchten. Wij controleren alleen diamanten die worden ingevoerd vanuit of uitgevoerd naar derde landen. Binnen de Europese Unie vallen diamanten onder het gewone vrije verkeer van goederen. Diamanten die via Orly of Amsterdam worden ingevoerd en daar aan de douane zijn aangegeven, circuleren daarna volledig vrij in de vijftien lidstaten van de Europese Unie.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De outside market of de parallelle markt - wat nog iets anders is dan de illegale markt - van ruwe diamanten is een apart systeem, waarop volgens bepaalde diensten weinig controle bestaat. Op welke wijze heeft de douane daar zicht op en wat zijn daar de problemen en de oplossingen?
De heer Johnny Cappelle. - Ik begrijp niet goed wat u bedoelt met een outside market.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het gaat om een systeem dat binnen de diamantwereld zeer goed is gekend. Men moet dan immers niet via de beurs moet passeren. Het is overigens niet illegaal. Het gaat vooral om ruwe diamanten. Volgens het verslag van een senaatscommissie uit de vorige legislatuur is daar weinig controle op.
Op de vraag of de douane zicht heeft op de situatie, heeft u al grotendeels geantwoord. Inzake de problemen en de oplossingen zitten we, vrees ik, juridisch met de rug tegen de muur.
We kunnen deze vraag beter laten vallen en ze later bespreken met mensen van de diamantwereld zelf.
De heer Johnny Cappelle. - Ik wil nog even mijn bewering nuanceren dat diamant in de Europese Unie even vrij kan circuleren als om het even welk ander goed. Voor België is dat niet waar omdat we met een vergunningssysteem werken waardoor ook de douane meer armslag heeft om gerichte controles uit te voeren. België is echter het enige land van Europa dat met dit systeem werkt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kan dat binnen de Europese vrijhandelszone geen problemen geven?
De heer Johnny Cappelle. - Ik vermoed van wel, maar ik kan me daar eigenlijk niet over uitspreken. Ik weet wel dat er binnen de groep task force over gesproken wordt.
Op de vraag over de controlegegevensbank heb ik al gedeeltelijk geantwoord. Binnen de task force Diamant bestaat er een subgroep waarvan naast de douane ook mensen van de departementen Economische Zaken en Justitie deel uitmaken. Voor de douane is dat de Nationale Opsporingsdienst. Zij hebben al heel wat werk verzet en al concrete plannen voor de gegevensbank uitgetekend.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De gegevensbank is er dus nog niet. Kunt u ook zeggen hoever men met de subgroep van de task force al is gevorderd. Ik herinner eraan dat het voorstel van de gegevensbank al vier jaar oud is. Als we dat nog eens vier jaar laten duren, rijst er een probleem van bestuurlijke efficiëntie.
De heer Johnny Cappelle. - Ik heb geen idee hoever men daarmee precies staat. Ik weet enkel dat er hard aan gewerkt wordt, maar wel volgens prioriteiten.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Een van de essentiële punten om het systeem sluitend te maken, is toch de gegevensbank, waar iedereen uit kan putten die zich in deze sector met bestrijding van fraude bezighoudt. Waarom wordt daaraan geen prioriteit gegeven? Sommige diensten wisselen nu al gegevens uit, maar het ontbreekt ons aan een globale coördinatie. Over een jaar is er een andere regering en kunnen we herbeginnen. Zo kunnen we nog een legislatuur of drie bezig blijven. Daar is niemand mee gebaat. Onze commissie moet voor het einde van deze legislatuur absoluut met duidelijke voorstellen voor de dag komen.
Als u zegt dat u geen zicht hebt op de mogelijke oplossingen, nemen wij daarvan uiteraard akte.
Dat zegt natuurlijk al heel veel.
De heer Johnny Cappelle. - Er wordt aan gewerkt maar ik weet dat er zich problemen voordoen in de diverse besturen. De problemen hebben onder meer te maken met vragen als welke informatie aan de besturen kunnen worden meegedeeld en binnen welke wetgeving?
De voorzitter. - Er is dus een probleem op het vlak van de wetgeving.
De heer Johnny Cappelle. - Ja.
De voorzitter. - Kunnen uw diensten ons een overzicht geven van de problemen op het vlak van de wetgeving? Dat is interessant voor onze conclusies. Kunt u of kunnen uw diensten ons die informatie bezorgen?
De heer Johnny Cappelle. - De problemen doen zich niet enkel voor in onze diensten.
De voorzitter. - Kunt u ons meedelen welke diensten u bedoelt?
De heer Johnny Cappelle. - Dat zal ik doen. Ik heb uw vraag genoteerd.
De volgende vraag luidt: "In hoeverre is de douane al dan niet in de mogelijkheid te voldoen aan de wetgeving inzake de statistieken?" Kan die vraag meer verduidelijkt worden?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb op 27 maart jl. een vraag gesteld aan de minister over de controle op de oorsprongcertificaten. De minister antwoordde: "De administratie der douanen en accijnzen neemt in haar jaarverslag geen specifieke gegevens op die betrekking hebben op de controle van de vergunningen en de oorsprongcertificaten voor ruwe diamant. Overtredingen in verband met de invoer en uitvoer van ruwe diamant maken deel uit van overtredingen inzake de toepassing van vergunningen waarover rechtstreeks wordt gerapporteerd aan het ministerie van Economische Zaken. De administratie der douane en accijnzen beschikt hieromtrent niet over statistieken." De vraag is: wie beschikt wel over statistieken? Is dat het ministerie van
Economische Zaken? Worden die gepubliceerd? Zo ja, waar? Indien ze niet worden gepubliceerd, waarom gebeurt dat dan niet?
Verder luidt het: "Overtredingen tegen de wettelijke bepalingen inzake douane en accijnzen worden gestraft met strafrechterlijke sancties. De onderzoeken die in dit kader gebeuren zijn dan ook strafonderzoeken. Zoals in alle strafonderzoeken zijn de douaneonderzoeken dan ook geheim en niet tegensprekelijk." De vraag rijst of er een terugkoppeling is. Het is moeilijk als de douane gegevens doorgeeft aan Justitie en er verder niets meer over hoort.
De minister antwoordt verder: "Krachtens artikel 320 van de algemene wet inzake douane en accijnzen is iedere ambtenaar bij het uitoefenen van zijn ambt
verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft. Verstrekking van informatie kan enkel aan de in dit artikel opgesomde instanties onder welbepaalde voorwaarden en voor welbepaald gebruik." Wordt er effectief informatie verstrekt? Waarvoor? Welke conclusies kan u er als ambtenaar uit trekken op het vlak van mogelijke verbeteringen?
Graag kreeg ik een antwoord op mijn vragen want ze zijn van belang voor de toekomst van de werking van de douane in het diamantverhaal.
De heer Johnny Cappelle. - De in- en export van diamant verloopt met vergunningen die worden afgeleverd door het ministerie van Economische Zaken. Die vergunningen worden gereglementeerd in de wet van 11 september 1962. Het koninklijk besluit van 30 december 1993 in uitvoering van die wet, vermeldt dat iedereen die weet heeft van vaststellingen of overtredingen, die inlichtingen onmiddellijk ter kennis moet brengen van het ministerie van Economische Zaken. Dat geldt ook voor overtredingen van andere wetten, zoals bijvoorbeeld de wapenwet van 1991. Economische Zaken zou met andere woorden altijd moeten ingelicht worden als er verdachte bewegingen of transacties zijn.
In de algemene wetgeving inzake
douane en accijnzen en het communautair douanewetboek wordt bepaald dat gegevens die op douanedocumenten zijn vermeld, onder het beroepsgeheim vallen. In de algemene wetgeving inzake douane en accijnzen wordt bepaald dat we die gegevens kunnen verstrekken aan Belgische besturen die erom vragen. In het communautair douanewetboek wordt gezegd dat die inlichtingen mogen worden vrijgegeven, maar alleen met uitdrukkelijke toestemming van de verantwoordelijke van het douanedocument.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er is bijgevolg geen terugkoppeling vanuit Justitie?
Er kunnen dus gegevens worden verstrekt indien erom wordt gevraagd. Worden er gegevens gevraagd, bijvoorbeeld door politie of het ministerie van Economische Zaken? Hoe courant is het gebruik van de mogelijkheid om gegevens te verkrijgen inzake deze ernstige problematiek, die volgens het VN-rapport ons land in diskrediet brengt?
De heer Johnny Cappelle. - Het geven van inlichtingen aan het ministerie van Economische Zaken is wettelijk verplicht. In de subgroep wordt er tussen politie, douane en Economische Zaken ook geregeld informatie uitgewisseld.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is er geen terugkoppeling van Justitie naar de Douane?
De heer Johnny Cappelle. - Ik heb er geen weet van. Ik heb wel vernomen dat er in Antwerpen in verband met de diamant een goede samenwerking is tussen de politiediensten, de douane en het ministerie van Economische Zaken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb nog twee bijkomende vragen.
Binnen de vijftien landen is er vrij verkeer van goederen, ook voor diamant. De inklaringen van diamant in België worden sterker gecontroleerd dan in de andere veertien Europese landen. Er werd al een voorstel tot preferentiële invoerpunten geformuleerd. Is er een evolutie in de houding van de Europese collega's tegenover dat Belgische voorstel? Betekent de invoering van de preferentiële invoerpunten een verbetering van het systeem?
De heer Johnny Cappelle. - Als de invoerpunten worden verspreid over de vijftien lidstaten, en iedere lidstaat de mogelijkheid heeft een invoerpunt aan te duiden, zijn er vijftien invoerpunten. Dat betekent dat de controles versnipperd worden over de vijftien lidstaten. We kunnen het Belgische systeem moeilijk opleggen aan alle lidstaten. Het beste is dat er één of twee invoerpunten zijn, maar uit de besprekingen in de Raad blijkt dat dit niet haalbaar is. Sommige lidstaten hebben geen belangstelling voor het aanwijzen van een invoerpunt. Wij hebben getracht om de regeling uit het voorstel van verordening aan te passen zodat het douanevervoer er ook in wordt geregeld. Diamanten die in Amsterdam aankomen, kunnen worden verscheept of
worden overgevlogen naar Antwerpen.
Iedere lidstaat zal nu kunnen kiezen waar hij zijn diamanten zal laten controleren door een communautaire autoriteit. Diamanten die aankomen in Athene, kunnen eventueel onder douaneverband overgevlogen worden naar Antwerpen of naar Londen om daar te worden gecontroleerd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Londen is daar ook voor?
De heer Johnny Cappelle. - Ik zal niet beweren dat zij voorstander zijn van de beperking van het aantal entry points. Dat is mijn persoonlijk standpunt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De vraag is wat uw buitenlandse collega's daarover denken. Hebt u daarover met hen gepraat? Zij zitten wellicht met nationale gevoeligheden.
De heer Johnny Cappelle. - Dat is juist het probleem. In België wordt er exhaustief gecontroleerd en dat is de enige exhaustieve controle in het Europa van de vijftien en ook ver erbuiten. Wij zullen moeten kiezen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mijnheer de voorzitter, ik heb nog een psychologisch vraagje.
De ambtenaren van douane worden heel vaak met moeilijkheden geconfronteerd. Hun opdracht mag zeker niet worden onderschat.
Bestaat er bij deze ambtenaren - ik durf het bijna niet te zeggen - een soort van vermoeidheid of een frustratiesyndroom?
Men werkt hard en men ziet geen resultaten. Is men nog geneigd om in die omstandigheden alle onregelmatige bewegingen aan te geven? Bestaat er voldoende slag- en daadkracht bij de douaniers die belast zijn met dit soort van onderzoeken? De oorzaak zou de onderbezetting bij Justitie kunnen zijn. Wij hebben al vaker gehoord
dat zij de afhandeling van al die klachten niet aankan. De douane vraagt zich misschien af wat zij ermee moet doen.
Wat is uw visie op het personeelsbeleid? Hoe wordt daarop gereageerd? Het is toch belangrijk om te weten hoe de ambtenaren die specifieke probleem aanpakken. Men kan ook met vermoeidheid te kampen hebben en met de idee dat het toch allemaal niet helpt. Is daarvan iets te merken bij het personeel?
De heer Johnny Cappelle. - Ik kan mij moeilijk uitlaten over mijn collega's, noch melden of zij al dan niet vermoeidheidssymptomen vertonen.
Meer personeel en meer middelen zijn bij de douane zeker welkom. Maar er bestaat een algemene trend - eigenlijk is het een Europese trend - om meer en meer te werken via gerichte controles op grond van voorafgaande risicoanalyses. Zoals u weet, zijn wij feitelijk een Europese administratie.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U zegt dat het een Europese administratie is. Goed, maar...
De heer Johnny Cappelle. - Wij werken met één douanewetboek, met één verordening. Wij moeten de richtlijnen die in die teksten vermeld worden, toepassen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is er op het Europese topniveau voldoende samenwerking en overleg tussen de verschillende douanes omtrent deze problematiek? Of is het `ieder voor zich'?
De heer Johnny Cappelle. - De uitwerking van de controles gebeurt uiteraard op nationaal niveau met inachtneming van bepaalde richtlijnen.
Maar er is ook nog de OLAF, een Europees organisme voor misdaadbestrijding waaraan wij verdachte bewegingen, verdachte goederenstromen of elk ander verdacht feit bij de uit- of de invoer van goederen kunnen signaleren. De OLAF op haar beurt verspreidt die informatie over de vijftien lidstaten. Verder is er ook de verordening 515 voor de administratieve samenwerking tussen de vijftien lidstaten, die rechtstreekse contacten met de andere douaneadministraties mogelijk maakt. Er bestaat dus wel degelijk een uitgewerkt systeem binnen Europa.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dit werkt goed?
De heer Johnny Cappelle. - Bij mijn weten werkt dat inderdaad goed. Zodra wij een melding ontvangen via OLAF, wordt die onmiddellijk verspreid over al onze buitendiensten. Zo vernemen zij dat een bepaalde persoon of een bepaalde lading onder een valse naam opereert.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is dat allemaal geïnformatiseerd?
De heer Johnny Cappelle. - Dat is helaas nog niet volledig geïnformatiseerd, maar wij werken daaraan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In welke timing voorziet u? Vanaf welk ogenblik is het systeem safe en kunt u werken met de moderne middelen?
De heer Johnny Cappelle. - Dat hangt allemaal af van het budget.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - U zei ons dat de administraties van de andere EU-lidstaten via OLAF worden geïnformeerd. Ontvangt u zelf ook informatie van de veertien andere landen over strafbare feiten die mogelijk op Belgisch grondgebied zouden kunnen worden gepleegd?
De heer Johnny Cappelle. - Inderdaad, dat systeem werkt heel goed en in twee richtingen.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - U heeft dus niet de indruk dat andere landen informatie achterhouden?
De heer Johnny Cappelle. - Zeker niet, het systeem is goed uitgebouwd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De herkomst van de meeste diamanten die in Antwerpen aankomen, is gekend. Heeft u echter een exact idee van de hoeveelheid diamanten van verdachte oorsprong die, afgewerkt of half afgewerkt, in Antwerpen worden verkocht?
De heer Johnny Cappelle. - Daar heb ik geen idee van. Ik zou daarover inlichtingen moeten inwinnen. Ik weet dat het gebeurt dat diamanten van onbepaalde oorsprong worden aangegeven. Of het nog even frequent gebeurt als in het verleden, weet ik niet, maar ik kan daarop nu geen cijfer of percentage plakken. Ik heb daar geen zicht op.
De voorzitter. - Kunt u dat nagaan?
De heer Johnny Cappelle. - Ik kan laten natrekken welke codes worden gebruikt.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Vooral voor de landen die ons interesseren natuurlijk. Het verbaast ons dat de DRC elk jaar een verslag over de export publiceert, dat helemaal niet overeenstemt met de gegevens die Antwerpen publiceert over de import uit dat land. Hoe gaat dit voor de douane? Hoe kan een product dat Congo niet officieel verlaat, in België officieel aankomen?
De heer Johnny Cappelle. - Ik heb dat in het begin al toegelicht. Als douane werken wij onder de mantel van de vergunningen van Economische Zaken. Vóór de goederen of de diamanten worden vrijgegeven, moeten zij vergezeld zijn van een vergunning waarop de oorsprong dient te zijn vermeld. Zonder vergunning worden de goederen weliswaar niet in beslag genomen, maar toch tegengehouden tot alle verplichtingen zijn nagekomen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het ministerie van Economische Zaken reikt dus vergunningen uit voor goederen waarvan de herkomst niet zeker is?
De heer Johnny Cappelle. - Wij komen slechts op de laatste plaats. Op het ogenblik dat er een vergunning wordt afgeleverd door Economische Zaken die correspondeert met alle andere gegevens, worden die goederen vrijgegeven. De goederen worden in feite vrijgegeven op basis van die afgeleverde vergunning.
De voorzitter. - Hebt u er enig idee van hoeveel goederen er zonder licentie binnenkomen?
De heer Johnny Cappelle. - Eigenlijk moet ik zeggen geen. U moet echter een onderscheid maken. Wij zitten in de diamantsector. Goederen die te Parijs, te Amsterdam of elders in de vijftien lidstaten zijn aangegeven, bevinden zich in het vrij verkeer. Als douane komen wij daarvoor dan niet langer tussenbeide.
De voorzitter. - Kunt u aangeven welke de proportie is van de diamanten, die langs een andere weg binnenkomen dan langs een Belgische haven of luchthaven, of het nu langs Antwerpen, Brussel, Bierset of Oostende is? Kunt u ons zeggen hoeveel diamanten op honderd rechtstreeks en hoeveel langs Frankrijk, langs Duitsland, langs Nederland binnenkomen?
De heer Johnny Cappelle. - Wij zullen ons best doen. Ik kan niets beloven, maar ik zal mijn best doen en onderzoeken of dat valt na te trekken.
De voorzitter. - Ik dank u wel.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U zei daarjuist dat er ten tijde van Sabena zo'n twintig gevallen van smokkeldiamanten waren ontdekt. Natuurlijk wordt niet alles onderschept, want een diamant kan makkelijk worden verstopt. Alleen bij een fouillering kan een diamant op een persoon worden gevonden. Heeft u een idee van de omvang van de smokkel? Hoeveel karaat heeft men toen kunnen onderscheppen?
De heer Johnny Cappelle. - Diamantensmokkel die in Zaventem wordt ontdekt, betreft steeds kleine hoeveelheden. Ik heb het daarjuist al aangegeven: in Zaventem worden geen koffers binnengesmokkeld. Diamanten kunnen net als drugs gewoonweg in het lichaam worden verstopt. Om dat te onderzoeken, moeten wij de betrokkenen meenemen naar een ziekenhuis en daar laten doorlichten met X-stralen om te zien waar er eventueel diamanten verstopt zitten.
Het gebeurt ook - en ik hoor dat van collega's in Zaventem - dat diamantensmokkelaars afspraken maken met andere personen op het vliegtuig en de diamanten doorgeven. Zij recupereren die diamanten pas als zij alle controles zijn gepasseerd.
Als er een
indicatie is dat een bepaald persoon diamanten smokkelt, is het nog zeer moeilijk om dat vast te stellen. Wanneer die persoon uit het vliegtuig gehaald wordt en de diamanten gewoon doorgeeft aan een stewardess of aan één van de 150 of 200 andere passagiers op het vliegtuig, kan men al die mensen moeilijk meenemen naar een kliniek in het Brusselse voor een X-ray. Op die manier worden er proportioneel gezien echter vrij kleine hoeveelheden gesmokkeld.
De voorzitter. - Zijn er door uw of een andere dienst ooit ramingen gemaakt over de hoeveelheden waarover men vermoedelijk spreekt? Ik begrijp wat u zegt en ik geef toe dat u dat moeilijk nauwkeurig kunt vaststellen. Is er echter een systeem mogelijk waardoor kan worden opgespoord voor welk percentage diamanten er geen invoer genoteerd is maar dat toch in de handel is?
De heer Johnny Cappelle. - Dat zouden we aan de hand van in- en uitvoerdocumenten van de stockopnames moeten doen. Dat zou al iets meer duidelijkheid brengen, maar we moeten dan nog rekening houden met de intracommunautaire zendingen die buiten de bevoegdheid van de douane vallen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik heb de indruk dat wie een diamant koopt, bijna niet kan weten waar die vandaan komt en hoe hij hier is gekomen. We zijn nog ver verwijderd van een certificaat van oorsprong.
De heer Johnny Cappelle. - Dat is dan geen zaak meer van de douane. Wanneer die diamanten in de winkel verkocht worden, gaan we ervan uit dat ze in de Europese Unie in het vrije verkeer zijn.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - In het VN-rapport dat enkele dagen geleden werd gepubliceerd, namen de experts enkele bedrijven en individuen op de korrel wegens illegale activiteiten. Die ondernemingen, zoals de groep Ahmad, zouden diamant en andere grondstoffen uit Congo, en meer bepaald uit de conflictgebieden, verhandelen.
Heeft u een inventaris gemaakt van de handel door de in het VN-rapport genoemde bedrijven van grondstoffen uit de landen van dit conflictgebied? Zo ja, om welke bedrijven gaat het? Kan u ons meer vertellen?
De heer Johnny Cappelle. - Dan zijn we al beland bij punt drie van de vragen van mevrouw André. Op het einde van de jaren 80 en in het begin van de jaren '90 zijn er onderzoeksdaden gesteld naar bepaalde praktijken van sommige firma's.
Er werden in die tijd misschien ook wel bepaalde vaststellingen gedaan, maar ik denk niet dat er daaruit geconcludeerd kon worden dat het grote fraudegevallen betrof.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De douane heeft dus eind jaren tachtig, begin jaren negentig onderzoeken verricht. Kunnen we documenten krijgen over deze onderzoeken zodat we kunnen nagaan om welke feiten het ging en welk gevolg aan de onderzoeken werd gegeven?
Gaat u op basis van het nieuwe VN-rapport nieuwe acties ondernemen tegen deze ondernemingen?
Wat denkt u van de sancties die de VN voorstellen tegen deze ondernemingen? Bent u van plan initiatieven te nemen?
De heer Johnny Cappelle. - Die rapporten worden doorgegeven aan onze nationale opsporingsdienst. Zoals vermeld, zullen ze ook worden besproken in de subcommissie waar Justitie en Economische Zaken deel van uitmaken. Dan zal er worden nagegaan of er voldoende elementen zijn om tegen die firma's een onderzoek op te starten.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Welke rapporten zullen worden overhandigd?
De heer Johnny Cappelle. - Het meest recente VN-rapport...
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Zou het niet nuttig zijn om op basis van die informatie een eigen onderzoek te doen? U beschikt over de bevoegdheid om een onderzoek te voeren tegen om het even welk bedrijf. Zijn er niet genoeg elementen, al was het maar dat de bedrijven in dat rapport worden genoemd?
De heer Johnny Cappelle. - Er wordt niet zomaar een onderzoek opgestart naar een firma. Dat kan maar gebeuren op basis van voldoende aanwijzingen. Voor de douane gaat het dan om bepaalde vaststellingen bij de in- of de uitvoer.
De voorzitter - Mijnheer Dallemagne, het probleem ligt volgens mij bij het verschil in interpretatie tussen `illicite' en `illégale'. Uw vraag is natuurlijk volledig terecht, maar het is volgens mij nog te vroeg om de diensten met deze vragen te confronteren. Wij hebben het rapport gisteren gekregen en die diensten zullen het wellicht vandaag of morgen krijgen. U doet er echter goed aan de aandacht erop te vestigen.
Ik heb morgen een afspraak met de minister van Buitenlandse Zaken en ik zal zijn aandacht vestigen op alle aspecten die in het rapport voorkomen en vragen hoe de regering daarop zal reageren.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag. Het zou interessant zijn om de conclusies te kunnen inzien van de eerste onderzoeken uit de jaren tachtig en negentig opdat we zouden weten of de feiten die toen werden gemeld enig verband hebben met onze werkzaamheden en of er toen al sprake was van diamantsmokkel uit Centraal Afrika.
Deze ondernemingen - en ik denk in het bijzonder aan één ervan - worden er soms van beschuldigd banden te hebben met het internationaal terrorisme en het te financieren. Heeft u hierover informatie? Heeft u terzake onderzoek gedaan? Kan u die stelling bevestigen of tegenspreken? Wie zou dat kunnen doen?
De heer Johnny Cappelle. - De douane moet in de eerste plaats de in- en uitvoer controleren. Het onderzoeken van eventuele banden met terrorisme is volgens mij een bevoegdheid van het ministerie van Justitie.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het is evident dat u niet alles kunt controleren en dat u gerichte controles doet.
Gebeuren die gerichte controles op basis van bepaalde informatie? Hoe wordt die informatie opgebouwd? Een aantal bedrijven is gekend en internationaal gesignaleerd. Ik heb het dan niet alleen over het laatste VN-rapport, want er zijn er de jongste jaren nog verschenen. In al die rapporten duiken steeds dezelfde namen op. De firma's worden met naam en adres vermeld. Wanneer de douane gerichte controles doet, moet ze toch over die gegevens beschikken. Worden de rapporten van de VN, van NGO's, enzovoort, dagelijks uitgepluisd door een dienst of door bepaalde personen in de douane? Geven zij de
aanwijzingen door op basis waarvan de gerichte controles gebeuren? Is er een samenwerking met andere departementen? Gebeuren de controles op een structurele manier en werkt alles optimaal?
De heer Johnny Cappelle. - We hebben, in de eerste plaats, de criminele informatie die we wordt doorgespeeld naar de nationale opsporingsdienst en, ten tweede, de algemene informatie. Enkele jaren geleden werd er een centrale databank opgericht, de CDIB, voor het informatiebeheer. Daar wordt gewerkt aan een volledige risicoanalyse.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U verwijst dus naar de opsporingsdienst. Eigenlijk zou het hoofd van die dienst kunnen vertellen waar de informatie vandaan komt, die aan de collega's op het terrein wordt doorgegeven.
De heer Johnny Cappelle. - Deinformatie wordt naar de collega's op het terrein doorgegeven door onze centrale administratie, een stuk door mij op het gebied van vergunningen en door andere collega's voor andere domeinen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Bestaat er een cel die alle externe gegevens vergelijkt en analyseert? In onze verschillende veiligheidsdiensten werken er mensen die alle gegevens binnenhalen, vergelijken en doorgeven. Dat is belangrijk om te weten hoe de maffia zich op het terrein organiseert. Bestaat er bij de douane een dergelijke cel die zoiets dag in, dag uit doet en hoe werkt die?
De heer Johnny Cappelle. - Zo'n cel bestaat niet. Voor diamant en alle goederen die onder de vergunningswet van 1962 vallen, steunen wij op de diensten van Economische Zaken. Als die ons informatie doorspelen dat een bepaalde onderneming moet worden geviseerd wegens het verstrekken van valse informatie voor het bekomen van een vergunning, dan hebben we de mogelijkheid om die informatie in ons Sadbel-systeem in te voeren. Dat is het geautomatiseerde systeem van douanedocumenten. Daarmee kunnen we op lokale basis, maar ook voor heel België indices geven om een bepaalde onderneming `een rode vlag te geven'. Op die onderneming moeten dan meer specifieke controles gebeuren tot en met een exhaustieve controle wanneer die onderneming goederen aangeeft. Er kunnen ook parameters worden ingebracht voor bepaalde bestemmingen of voor bepaalde goederen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Welke diensten en personen zijn daarvoor bij Economische Zaken verantwoordelijk?
De heer Johnny Cappelle. - Dat is de Dienst Vergunningen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is dat het enige informatiekanaal voor gerichte onderzoeken?
De heer Johnny Cappelle. - Neen. Er is ook het Europese OLAF-systeem. Daarnaast zijn er externe kanalen zoals Buitenlandse Zaken. De gegevens worden in Sadbel verzameld. Er kunnen ook nog omzendbrieven worden verspreid om intern iedereen te bereiken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Krijgt u ook informatie van de politie van Antwerpen, van de GDA-sectie diamant?
De heer Johnny Cappelle. - Er zijn contacten met de GDA. Die verlopen veelvuldig en goed.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wordt door hen informatie doorgegeven om gerichte onderzoeken efficiënt te kunnen uitvoeren?
De heer Johnny Cappelle. - Men heeft voor dat doel de subgroep diamant opgericht waarbij onze opsporingsdienst aanwezig is en ook de politie.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In het kader van de task force?
De heer Johnny Cappelle. - Ja.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Maar het gebeurt dus niet op dagdagelijkse basis binnen uw centrale administratie?
De voorzitter. - De task force is een door de politiek samengestelde groep waarbinnen subgroepen werken. Die hebben maximaal een beleidsvoorbereidende rol. Die treden niet op op het terrein of geven geen instructies.
De heer Johnny Cappelle. - Neen, die geven geen instructies, maar ze zouden wel gemachtigd zijn om instructies te geven wanneer een grote controle moet worden georganiseerd. Maar nogmaals, diamant valt onder de wetgeving op de vergunningen. Dat impliceert al automatisch een grotere controle. Er wordt misschien niet aangedrongen op een fysieke controle, maar dan toch op een gelijkwaardige controle. Een vergunningssysteem geeft al een indicatie dat strenger moet worden gecontroleerd op goederen die onder vergunning vallen of om na te gaan of goederen al dan niet onder vergunning vallen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De vraag is precies of gericht wordt onderzocht of er goederen worden aangeboden die buiten het systeem vallen. Op basis van welke parameters gebeurt er dat gericht onderzoek?
De heer Johnny Cappelle. - Daarvoor bestaan dan die Sadbel-indicaties en de andere informatiekanalen en omzendbrieven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Werkt dat volgens u efficiënt genoeg? Is er verbetering mogelijk en zo ja, op welke basis?
De heer Johnny Cappelle. - Daar kan ik geen antwoord op geven. Verbeteringen zijn altijd mogelijk. Alle suggesties zijn welkom. Wij werken nu met een bepaald systeem en de CDIB. Die werking wordt nu geoptimaliseerd.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - In punt 34 op pagina 10 van het VN-rapport stellen de experts op basis van documenten dat drie clans van Libanese origine - Ahmad, Nassour en Khanafer - die wettig gevestigd zijn in Antwerpen, internationale criminele organisaties zijn. Men heeft het over vervalsing, witwassen, diamantsmokkel....
Het rapport zegt over betrouwbare bronnen te beschikken die getuigen dat deze clans ook banden hebben met de groep-Amal en Hezbollah.
De heer Cappelle had het over de onderzoeken uit de jaren tachtig. Het is niet de eerste keer dat deze clans worden genoemd.
De voorzitter. - Dat is belangrijk. Ze werden reeds in het eerste rapport vermeld.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Dat is zo. De informatie is dus al lang gekend.
Werd tijdens de onderzoeken op het einde van de jaren tachtig een van deze clans genoemd of verdacht? Zo ja, welk gevolg werd aan die verdenkingen gegeven?
Ik begrijp dat u gericht moet werken omdat u niet alles kan controleren. Toch kan de vraag worden gesteld of deze drie clans niet extra in het oog worden gehouden.
Als een VN-rapport herhaalt dat deze groepen crimineel zijn, dan zou elke speurder, of hij nu van de douane, de politie of de inlichtingendienst is, een onderzoek tegen hen moeten instellen. Is dit gebeurd?
De voorzitter. - Ik heb nog een bijkomende vraag.
Het eerste VN-rapport werd in 2000 gepubliceerd. Werden deze drie genoemde clans sindsdien specifiek gecontroleerd? Ze worden nu weer genoemd. Het rapport geeft bijkomende elementen. Mijn vraag is of het eerste rapport tot een verscherpte controle heeft geleid. U kan met een eenvoudig ja of neen antwoorden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik kan mij voorstellen dat als deze maffiose organisaties deze verslagen lezen, ze onmiddellijk van tactiek veranderen. Ze zullen meewarig de schouders ophalen omdat wij altijd achterop hinken. Bestaan er bij onze diensten geen geïntegreerde systemen die proactief kunnen werken? Het is toch godgeklaagd dat wij informatie moeten krijgen van een VN-panel in Afrika om ons erop te wijzen wat er in Antwerpen gebeurt en dat wij achteraf moeten reageren als het te laat is. Wij moeten een in de administratie geïntegreerd proactief systeem hebben. België komt er niet zo goed uit omdat onze administraties niet de middelen, methodes en samenwerking hebben om bepaalde zaken op tijd tegen te houden. Eén van onze belangrijkste conclusies zal zijn dat ons systeem niet werkt en dringend moet worden aangepast om tijdig en vooraf te kunnen optreden.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Ik ben het grotendeels met mijn collega eens dat onze diensten niet beschikken over voldoende middelen en misschien ook niet over een proactieve strategie. Niettemin blijven mijn vragen: werd hiervan melding gemaakt in de onderzoeken uit het einde van de jaren tachtig? Werd iets ondernomen na de publicatie van de eerste VN-rapporten?
De heer Johnny Cappelle. - Ik heb al gezegd dat ik geen zicht heb op de vaststellingen die in de jaren 80 en 90 werden gedaan. Ik heb echter niet de indruk dat ze zo zwaar wegen. Ik zal dit wel laten natrekken en u een antwoord bezorgen.
Om de firma's te kunnen controleren, moeten er aanwijzingen zijn.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het gaat om zaken die door VN-experts duidelijk en uitdrukkelijk worden bevestigd...
De heer Johnny Cappelle. - De rapporten worden doorgestuurd naar onze opsporingsdiensten in Antwerpen, de enige plaats in België waar diamant mag worden in- en uitgeklaard. Op basis van zowel bestaande als nieuwe informatie oordelen deze diensten of er voldoende elementen aanwezig zijn voor gerichte controles bij de firma's. Ik ben helemaal niet bij het opsporingsbeleid betrokken.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Ik begrijp de logica om dergelijke verslagen en aanwijzingen door te zenden naar de opsporingsdiensten. Een onderzoek is echter per definitie gericht op de verificatie van bepaalde elementen. Ik wil weten wat de controledienst doet op basis van die aanwijzingen. Kregen de ambtenaren de instructie om deze firma's, die reeds lange tijd in officiële rapporten en persartikels werden genoemd, nauwkeuriger te controleren? De feiten zijn al zeer lang gekend.
De heer Johnny Cappelle. - Vandaar dat beslist werd een databank te creëren waarin alle gegevens ingevoerd en verwerkt kunnen worden. Op die manier kunnen we zicht krijgen op bepaalde firma's, importeurs en exporteurs. Zolang we over onvoldoende gegevens beschikken om huiszoekingen te kunnen doen, kunnen misdrijven bij invoer of uitvoer niet er worden opgespoord.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U had het over random-controles. Moeten we daaruit afleiden dat deze bedrijven niet systematisch werden gecontroleerd bij de import van diamant of andere goederen uit het gebied van de Grote Meren?
De heer Johnny Cappelle. - De douane werkt onder de paraplu van de vergunningen. Als een vergunning voor de invoer of uitvoer van diamanten wordt afgeleverd, is voor ons alles in orde.
De voorzitter. - De vergunningen vallen uitsluitend onder de bevoegdheid van Economische Zaken.
De heer Johnny Cappelle. - Inderdaad.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat Economische Zaken een licentie uitreikt, belet de douane toch niet om controle uit te voeren?
De heer Johnny Cappelle. - In Antwerpen hebben zowel de douane als de experts van Economische Zaken hun kantoren in het Diamond Office. Beide diensten werken samen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U hebt niet geantwoord op mijn vraag. Worden de ondernemingen waartegen zware beschuldigingen werden geuit - er is zelfs sprake van internationale criminaliteit - systematisch gecontroleerd door de douane, ongeacht of er een vergunning is of niet?
De heer Johnny Cappelle. - Als er voldoende indicaties zijn, kunnen we een boekhoudkundige controle doen. Daarbij worden de voorraad, de invoer en de uitvoer met elkaar vergeleken.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Bent u consequent geweest met het eerste rapport en bent u dus op die manier te werk gegaan voor die ondernemingen?
De heer Johnny Cappelle. - Dat weet ik niet. Ik moet dat laten natrekken.
De voorzitter. - De diensten baseren zich op de wetgeving en op het vergunningenstelsel. Er is geen embargo op de diamanten die uit dat gebied komen. Voor de douane is er wettelijk dus geen probleem.
De commissieleden daarentegen gaan een stap verder. Vermits het volgens hen om ongeoorloofde handel gaat, zou het logisch zijn een zicht te krijgen op wat deze firma's precies doen, dat men nauwgezet toeziet op wat ze importeren en exporteren en wat de bestemming van de goederen is. Dat is een andere benadering.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat is niet echt het probleem. Het toezicht op de naleving van embargo's behoort tot de bevoegdheid van het ministerie van Economische Zaken, maar zaken als het witwassen van geld, smokkelarij en namaak behoren specifiek tot de bevoegdheid van douane. Ik herinner me niet precies welke woorden in het eerste VN-rapport werden gebruikt, maar die firma's werden toen al van gelijkaardige feiten beschuldigd. Heeft de dienst Douane op basis van die aantijgingen een initiatief genomen? Is overgegaan tot een controle van de voorraden, de boekhouding?
De heer Johnny Cappelle. - Ik weet niet of dat voor die firma's is gebeurd. Dergelijke controles gebeuren door andere douanediensten. We werken wel zeer nauw samen met Economische Zaken. De subcommissie werd precies opgericht om de uitwisseling van gegevens, onder ander ook met Justitie, mogelijk te maken.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik zou graag een duidelijk antwoord krijgen op die vraag. Samenwerking is nuttig om informatie uit te wisselen, maar ze belet u niet als verantwoordelijke voor de douane op te treden in uw eigen bevoegdheidssfeer. Ik denk dat u geen instructies nodig hebt van een samenwerkings- of overlegorgaan. Het is uiteraard altijd beter met anderen te overleggen welke initiatieven best worden genomen, maar u bent bevoegd om na te gaan of de wetgeving inzake smokkelarij, witwasoperaties en namaak niet wordt overtreden. Ik wil gewoon weten wat u hebt gedaan ingevolge het eerste VN-rapport dat twee jaar geleden werd gepubliceerd. Als u ons vandaag niet kunt antwoorden, wat ik begrijp, moet u ons later schriftelijk meedelen welke houding u hebt aangenomen. Wat u ons al hebt gezegd in verband met de informatie en de gegevensbanken is belangrijk, maar het is niet echt een antwoord op mijn vraag.
De heer Johnny Cappelle. - U vraagt informatie die onder het geheim van het onderzoek valt. Mocht tegen bepaalde firma's een onderzoek lopen, dan nog zou ik geen informatie kunnen geven om het onderzoek niet te belemmeren.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Mag ik onze expert verzoeken of zij ons deze informatie kan bezorgen en onder welke vorm?
De heer Johnny Cappelle. - Ik weet daarover niets.
De voorzitter. - We zullen ons daarover informeren, mijnheer Dallemagne.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - In de groep VN-deskundigen bevindt zich een Belg, Bruno Schiemsky, van wie gezegd wordt dat hij uit de Belgische militaire geheime diensten komt. Ik vermoed dat hij over heel wat informatie en contacten beschikt. Is met hem contact genomen om de beschuldigingen tegen bepaalde firma's te controleren? Werd hem gevraagd hoe tewerk werd gegaan om over voldoende stevige aanwijzingen te beschikken voor een onderzoek?
De heer Johnny Cappelle. - Met de heer Schiemsky waren er zelfs tot vorig jaar contacten. Hij maakte deel uit van de subgroep in Antwerpen, maar ik geloof dat hij nu een andere functie heeft. Ik weet dus niet of er nog geregeld contact is.
De voorzitter. - We vatten nu de volgende reeks vragen aan.
De heer Johnny Cappelle. - Men vraagt invoercijfers voor de goederen coltan, cassiteriet, kobalt, goud en koper, op basis van manifesten. Er zijn maar twee kantoren geautomatiseerd: Antwerpen en Zaventem. We hebben indertijd de gegevens opgezocht voor coltan, maar men moet ze sterk relativeren. De goederen worden op een manifest ingeschreven, maar de naam die men eraan geeft is niet altijd `coltan' en kan, bijvoorbeeld, ook `erts' of `delfstof' zijn. We kunnen alleen gegevens opvragen op basis van een naam. We krijgen dus nooit een exact cijfer op basis van manifesten.
Er wordt in België maar een relatief kleine hoeveelheid coltan in het vrije verkeer gebracht. Bij mijn weten wordt coltan ingevoerd via Antwerpen,
Zaventem en Oostende, maar doorgevoerd onder douaneverband naar andere lidstaten, waar het eventueel wordt verwerkt in andere producten, die terug worden uitgevoerd, waardoor er in de statistieken bijna geen spoor van in- of uitvoer terug te vinden is. Coltan wordt niet als dusdanig uitgevoerd, maar wel als een GSM bijvoorbeeld. Iedere goed, zowel dus coltan als een GSM, heeft bij de douane een nummer.
De voorzitter. - We zouden graag vergelijken en nagaan of de cijfers van de douane overeenstemmen met de cijfers van Economische Zaken, omdat daaruit eventueel kan worden afgeleid of er `een gevarendriehoek moet worden geplaatst'.
Is uw antwoord met betrekking tot de andere materialen, bijvoorbeeld kobalt, koper, goud, hetzelfde?
De heer Johnny Cappelle. - Als we moeten werken op basis van manifesten, inderdaad. Wij kunnen geen exacte cijfers geven op basis van manifesten, omdat we met bepaalde woorden moeten werken voor het detecteren van gegevens. Daarenboven zijn de gegevens beperkt tot de luchthaven van Zaventem en de haven van Antwerpen. Voor Oostende is het iets gemakkelijker, omdat het werkvolume daar niet te vergelijken valt met dit van Zaventem en Antwerpen.
Er was ook een vraag over verdachte bewegingen. Ik laat diamant nu buiten beschouwing, want daarvoor zijn er afzonderlijke reglementeringen. Voor de overige producten bestaat er geen enkele wettelijke bepaling of restrictieve maatregel op Belgisch, Europees of UNO-vlak. In wezen
zijn het dus alle vrije goederen; ze vallen niet onder een embargo of verbodsbepalingen. Om deze reden weten we voor deze goederen niets van overtredingen en dergelijke.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik zou graag een gedetailleerd schriftelijk antwoord krijgen op de eerste vraag. Ik denk aan een invoertabel over de verschillende jaren, voor alle landen en betrokken producten.
De heer Johnny Cappelle. - We moeten overeenkomen wat onder invoer wordt begrepen. Ik kan exacte cijfers van Eurostat geven over wat in het vrij verkeer in de EU werd gebracht. Voor gegevens op basis van manifesten ligt het echter anders. Ik herhaal dat in ons land maar twee kantoren geautomatiseerd zijn, namelijk Zaventem en Antwerpen, en dat we moeten werken op basis van onduidelijke parameters. Op basis van manifesten kunnen we dus nooit exacte cijfers geven van wat wordt ingevoerd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U kan ons wel de meest nauwkeurige informatie bezorgen waarover u beschikt.
De heer Johnny Cappelle. - Ik kan alleen proberen zo exact mogelijke cijfers weer te geven. Als ik me niet vergis, valt coltan onder de goederencode 2615, maar onder die code vallen niet alleen tantaliet en colombiet, maar ook andere goederen. Het is dus best mogelijk dat ook andere goederen in die statistieken verwerkt zijn.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het zou nuttig zijn dat u ons de informatie geeft waarover u beschikt.
De voorzitter. - Geef ze ons zo goed mogelijk per code, met de uitleg over de codes, zodat we dan weten over welk soort gegevens het gaat.
De heer Johnny Cappelle. - Als ik moet werken op basis van manifesten, kan ik ze niet per code geven, want dan kan ik alleen maar werken met namen. Het is heel goed mogelijk dat er coltan vermeld staat, terwijl het geen coltan, maar een ander product is.
De voorzitter. - Het meest representatieve dan.
De heer Johnny Cappelle. - Daar kunnen we naar streven, maar dan alleen voor Antwerpen en Zaventem.
De voorzitter. - Ik neem aan dat dat ook de twee belangrijkste in- en uitvoerpunten zijn.
De heer Johnny Cappelle. - Oostende kunnen we er ook bij nemen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Wij willen voor elk van de producten de evolutie van de invoer in België nagaan. We zijn dus geïnteresseerd in landen die vroeger geen exportlanden waren, maar nu plots naar België beginnen uit te voeren.
Wat de tweede vraag betreft, hebt u gezegd dat er in Zaventem een twintigtal incidenten zijn geweest. Wij zouden graag een klein verslag krijgen over die incidenten, om te weten wat er precies aan de hand was.
De heer Johnny Cappelle. - Ik heb geen weet van invoerovertredingen voor de hier opgesomde goederen, zoals coltan en goud als grondstof. Diamanten laten we hierbij buiten beschouwing.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Wat u hebt voor diamant dan. Waren er voor de rest geen overtredingen?
De heer Johnny Cappelle. - Over diamanten hebben we het al gehad en die blijven nu buiten beschouwing. De rest zijn grondstoffen waarop geen invoerrechten gelden en die ook niet onder een of ander embargo of restrictieve maatregel vallen, tenzij het gaat om uitvoer naar Irak.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Er is niet enkel het embargo, maar ook het probleem van de sluikhandel.
De heer Johnny Cappelle. - Ik wil het wel laten nakijken, maar voor zover ik weet, zijn daarvoor geen aanwijzingen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Er zijn mensen die uit Centraal-Afrika komen met goud, zonder dat aan te geven. Ik denk dat het geregeld gebeurt en dat ze soms worden betrapt.
De heer Johnny Cappelle. - Ik heb het hier niet over goudstaven, maar over de grondstof goud.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat is werkelijk aanzetten tot sluikhandel.
De heer Johnny Cappelle. - We moeten elkaar goed begrijpen: we hebben het over grondstoffen, de delfstof goud, niet over goudstaven.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik veronderstel dat goud ook in de vorm van zuiver goud kan toekomen.
De heer Johnny Cappelle. - Het zou kunnen. Ik laat het in elk geval uitzoeken, maar ik heb geen weet van ernstige vaststellingen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Bevestigt u dat er in Zaventem 15 tot 20 incidenten geweest zijn met diamant?
De heer Johnny Cappelle. - Dat was toen Sabena nog bestond. Nu heb ik cijfers gezien over de afgelopen maanden met toch weer een vijftal vaststellingen in verband met in- of uitvoer van diamant via Zaventem.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Wat is de aard van die vaststellingen? Welk gevolg werd er aan gegeven?
De heer Johnny Cappelle. - Dat volgt de gewone gerechtelijke weg en wordt als sluikinvoer behandeld.
Ik heb al gedeeltelijk geantwoord op de vraag over de firma's die in het UNO-rapport worden genoemd. Ik heb het nieuwe UNO-rapport nog niet gelezen. Die rapporten worden doorgestuurd naar onze opsporingsdiensten en ze worden in de cellen als bijkomende informatie behandeld.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik zou echt wel informatie willen over de onderzoeken die eind jaren 80 begin jaren 90 werden gevoerd.
De voorzitter. - De heer Cappelle heeft geantwoord dat hij ons alle gevraagde inlichtingen zal bezorgen. Ik heb akte genomen van die belofte. Indien nodig zal ik hem eraan herinneren.
De heer Johnny Cappelle. - In verband met de opmerking dat twee op drie diamanten worden gesmokkeld hoop ik dat dit niet het geval is. Er moet echter een onderscheid worden gemaakt. Niet elke diamant die in België aankomt wordt in Antwerpen aangegeven. Het is best mogelijk dat hij werd aangegeven in Lissabon, Parijs of Amsterdam. Als douane hebben we geen zicht meer op het vrije verkeer van goederen.
De voorzitter. - Dit antwoord is technisch correct, maar het is geen antwoord op de vraag die hier al meermaals werd gesteld. Hebben jullie een idee over de kwantiteit van de fraude? Ik kan me niet voorstellen dat de douanediensten en de diensten van Economische Zaken dit niet trachten te achterhalen. Iedereen weet dat fraude bestaat, de overheid is geïnteresseerd in alles wat buiten het officiële circuit valt. Of, vergis ik me?
De heer Johnny Cappelle. - U vergist zich helemaal niet. Het is onmogelijk om alle vliegtuigpassagiers een radiologisch onderzoek te laten ondergaan in een ziekenhuis. Onze controles moeten worden toegespitst op een maximale uitwisseling van informatie wanneer er vermoedens van smokkel zijn via firma's of via aanvoerroutes.
De voorzitter. - Kunnen de export, de import en wat in België wordt verbruikt niet met elkaar worden vergeleken en kan worden nagegaan of er geen verschillen zijn die duidelijk op fraude wijzen?
De heer Johnny Cappelle. - Dat is precies het probleem met de stockopnames. De waarde van de stocks fluctueert.
De voorzitter. - Ik kan aannemen dat een stock fluctueert. Ik was vroeger actief in een branche waar stocks belangrijk zijn. Bij belastingcontroles werd de stock van de jaren voordien altijd gecontroleerd en ging men na of er een logica zat in de evolutie ervan. Eenmaal men doorheeft hoe er wordt gecontroleerd, is het inderdaad niet moeilijk om de stock te vervalsen. Er moet evenwel worden bewezen dat de stockevolutie klopt en dat is niet zo eenvoudig. Gebeurt dat soort controles of niet?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Een van de grootste stock diamanten heeft De Beers en gebruikt die om de prijzen te laten fluctueren. Volgens het rapport van 1998 koopt De Beers diamanten op de illegale markt. Werd de stock bij De Beers jaar na jaar ernstig gecontroleerd, werden daaruit conclusies getrokken en werden deze doorgegeven aan de bevoegde diensten? Hebben wij een zicht op wat daar gebeurt?
De heer Johnny Cappelle. - Eigenlijk moet u deze vraag stellen aan iemand van het departement Economische Zaken. Maar, uit mijn ervaring in de task force diamant heb ik begrepen dat de diamanten van De Beers hoofdzakelijk via Londen worden ingevoerd. Als ze van Londen naar Antwerpen komen, betekent dit dat ze reeds in Londen in het vrije verkeer zijn gebracht.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Enerzijds zegt u dat wanneer de diamanten in Londen of in Barcelona binnenkomen, u daar als douane geen zicht op heeft. Anderzijds zegt u dat de uitwisseling van informatie met Londen of Barcelona belangrijk is, omdat u daardoor een beter zicht krijgt op wat er gebeurt. Verloopt die uitwisseling van informatie met de andere douanediensten efficiënt en kunt u met de ingewonnen informatie iets doen? Of krijgt u enkel informatie waar u weinig mee kan doen?
De heer Johnny Cappelle. - Ik wil de vraag beantwoorden met een wedervraag: Hoeveel belang hechten de andere lidstaten aan de in- en uitvoer van diamant? In België weten we allemaal dat diamant een belangrijk goed is, zeker voor Antwerpen. Daarom precies werken we sinds 1962 met een vergunningssysteem en organiseren we een exhaustieve controle. Wij zijn het enige land dat dit doet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Londen en De Beers hechten bijzonder veel belang aan de diamanthandel.
De heer Johnny Cappelle. - Maar hun controles zijn niet te vergelijken met de onze.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Daarmee belanden we opnieuw bij het verhaal van het compromis tussen België en Groot-Brittannië. Kunnen we van Londen niet eisen dat ze een minimaal aantal maatregelen in acht nemen bij hun controles, aangezien we nu met ongelijke juridische wapens vechten tegen de fraude?
De heer Johnny Cappelle. - Diamant is een goed dat bij de eerste pijler thuishoort en die valt onder de bevoegdheid van de Commissie. Je mag diamant niet vergelijken met wapens, waarvoor ieder lidstaat afzonderlijk zijn controles mag organiseren. Diamant valt niet onder een of andere veiligheidsmaatregel.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - De heer Cappelle zegt ons dus dat, wanneer diamanten Europa binnenkomen via een ander land dan België, ze ingevolge het vrij verkeer van goederen niet kunnen worden gecontroleerd als ze op Belgisch grondgebied terechtkomen. Juridisch gezien is dat volkomen logisch.
Kunnen we, als die diamanten op ons grondgebied aankomen, zeker zijn dat ze in het eerste aankomstland naar behoren werden geregistreerd en aangegeven, met de nodige certificaten van oorsprong en gelijkvormigheidsattesten die bij wet worden opgelegd? Bestaat er een informatie-uitwisseling tussen de douanediensten?
De heer Johnny Cappelle. - Er zijn maar drie landen waarvoor certificaten van oorsprong worden geëist: Sierra Leone, Angola en Liberia. Als die goederen eenmaal circuleren in de EU, kunnen ze in het kader van het vrije verkeer uiteraard vrij verhandeld worden. De eerste invoerder heeft zijn invoerdocumenten en verder speelt de vrije handel. Dan moet op basis van facturen stap voor stap worden teruggaan tot de invoerder.
De volgende vraag ging over de types van controle. Er is de eerstelijnsverificatie bestaande uit de douaniers aan de grens. Er is voorgeschreven dat goederen die het EU-grondgebied worden binnengebracht, een bestemming moeten krijgen. Op dat ogenblik moeten ze aan de douane worden aangegeven en moet
een bepaalde douaneregeling worden gevolgd. Ofwel komen die goederen in het vrije verkeer, ofwel worden ze opnieuw uitgevoerd, opgeslagen of vallen ze onder douanevervoer.
Ingeval van overtreding - verkeerde aangifte van waarde of oorsprong of een andere algemene overtreding - worden de goederen ingehouden en volgt een onderzoek. Gaat het om een materiële vergissing, dan kan deze worden rechtgezet en moet er eventueel een boete worden betaald. Dat hangt allemaal van de situatie af. In elk geval moet alles in overeenstemming zijn: de douanedocumenten met alle bijbehorende informatie, de documentatie en de goederen. De douaneaangifte met alle documenten en de goederen moeten aan de douane worden getoond op het ogenblik dat de goederen het EU-grondgebied
worden binnengebracht.
De voorzitter. - En als er geen facturen zijn, bij diamant bijvoorbeeld?
De heer Johnny Cappelle. - Het douanedocument is het belangrijkste. Daarop worden de statistische waarde en de douanewaarde ingevuld. De factuur is een van de elementen om die waardebepaling mogelijk te maken. Als er onvoldoende documenten bij zijn om het douanedocument te staven, worden de goederen ingehouden tot we over alle nodige elementen beschikken.
(Voorzitter: mevrouw Laloy)
De voorzitter. - Ik stel voor dat we nu de andere vragen van mevrouw André behandelen. Kunt u voortgaan met de bijzondere gevallen?
De heer Johnny Cappelle. - Wat bedoelt mevrouw André met de voorgestelde maatregelen?
De voorzitter. - Kunt u ons, met betrekking tot punt 1, zeggen wat werd aanbevolen, onder meer door de task force?
De heer Johnny Cappelle. - De task force Diamant was bij haar aanvang in de eerste plaats gericht op het weerleggen van de kritiek op Antwerpen. In een later stadium werd het Kimberley-proces eraan toegevoegd. Dat ging over het behoud van Antwerpen als centrum van diamantcontrole, met het behoud van de vergunningen. Nu is het Kimberley-proces volop aan de gang. De Commissie mag spreken in naam van alle lidstaten. Er wordt naar gestreefd om Antwerpen toch als centrum van de diamanthandel te kunnen behouden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Cappelle zegt dat de task force gericht is op het weerleggen van de kritiek op Antwerpen.
De heer Johnny Cappelle. - Ik heb me misschien verkeerd uitgedrukt. De task force is gegroeid naar aanleiding van het rapport Angola. De task force had als doel te onderzoeken waar er fouten waren en hoe controles konden worden georganiseerd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ook in dit rapport hebben we al fouten vastgesteld. Het gaat echter om de essentie van een rapport. De eerste opdracht is om na te gaan hoe het beleid een antwoord kan bieden op bepaalde elementen uit het VN-rapport, en niet om te zoeken naar de fouten in het rapport. Dan wordt het kind met het badwater weggegooid.
Nu de heer Cappelle het aanvankelijke doel van de task force verduidelijkt heeft, neem ik mijn kritiek terug.
De heer Johnny Cappelle. - In de eerste fase was de task force naar aanleiding van dat rapport bijeengeroepen, maar ze is geëvolueerd. Het bleek dat een uitgebreide task force, waarin alle ministeries waren vertegenwoordigd, onwerkbaar was. Daarom werden subgroepen opgericht. Een van de belangrijkste subgroepen is de task force die in Antwerpen regelmatig vergadert met de politie, de justitiële instanties en de douane. Het was een groeiproces.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Natuurlijk.
In het rapport over de georganiseerde criminaliteit, in het onderdeel diamant, wordt er gesproken over een gedoogbeleid in de diamantsector. Iedereen weet dat er in België een gedoogbeleid is.
Het rapport stelt dat er een gedoogbeleid is maar het preciseert: "Het gaat niet om een echt gedoogbeleid, maar eerder om afspraken, overeenkomsten, gebruiken." Dit wordt op 19 maart 1998 ook bevestigd door drie kranten: de Gazet van Antwerpen, De Morgen en de Financieel Economische Tijd. Als men het heeft over een gedoogbeleid dat er niet echt is, en er bestaan afspraken, overeenkomsten en gebruiken, wat houden die afspraken,
overeenkomsten en gebruiken dan in? Kunt u daarop een concreet antwoord geven? Volgens het rapport gedogen het ministerie van Justitie en Financiën bepaalde dingen. U kunt vinden dat ik nu wel ver ga, maar wij moeten dat toch weten. Kunt u daarover iets zeggen?
De heer Johnny Cappelle. - Ik kan heel kort zijn: `Neen!'. Ik getuig hier als douane, als douanier. Wij controleren de invoer en uitvoer van goederen. Ik heb dat al enkele keren gezegd.
Van het gedoogbeleid heb ik geen weet. Dat zou u moeten vragen aan onze collega's in de structuur van Financiën, destijds de diensten van de BTW of van de Directe Belastingen.
Voor wat de douane betreft, zou ik het zeker niet hebben over een gedoogbeleid. In Antwerpen zijn er wel concrete afspraken gemaakt tussen de diensten die instaan voor de eerstelijnsverificatie, het ministerie van Economische Zaken en de Hoge Raad voor Diamant of het Diamond Office om de controles op een geoorloofde manier te
organiseren, zodat zij een vlot verloop kennen.
Daarnaast is er onze onafhankelijke opsporingsdienst die niets te maken heeft met de eerstelijnsverificatie. Beide diensten voeren hun controles volledig onafhankelijk van elkaar uit. Voor onze controles hangen wij overigens niet af van Economische Zaken, noch van enig ander departement. Wij hebben het recht om te allen tijde controles te doen, om pakjes te openen en dies meer.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Om even door te gaan op het punt van de eerstelijnsverificaties, zou ik willen vragen of u in de diamantsector samenwerkt met douaneagentschappen die eigenlijk in de commerciële sector thuishoren, maar vaak als go-between fungeren en de formulieren invullen voor de klant die in het buitenland verblijft. Zijn er in de diamantsector douaneagentschappen of andere personen of groepen die als douaneagentschap optreden? Wij praten daarover niet vaak, maar deze agentschappen vergemakkelijken het werk van de douane en van de klant. Deze mensen op het terrein weten zeer goed wat kan en wat niet kan. Hier bevinden we ons soms in een grijze zone.
De heer Johnny Cappelle. - Ik weet het. Er bestaan memorandums of understanding, die geen echte samenwerkingsakkoorden zijn, maar er wel de schijn van hebben. Zij hebben eerder betrekking op sigarettensmokkel en drugs. Het aantal douanedeclaranten die diamant inklaren, is echter vrij beperkt en zij bevinden zich allemaal in Antwerpen. Onze eerste gesprekspartner is dan ook Economische Zaken, omdat een en ander nog altijd onder die vergunningen valt. Ik kan niet zeggen dat wij voor 100 procent afhankelijk zijn van Economische Zaken, maar die samenwerking is heel intensief.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat moet wel...
De heer Johnny Cappelle. - Dat moet wel, want zonder samenwerking staan wij nergens.
Ik heb echter de indruk dat de meeste diamant wordt ingeklaard door de Diamond Office die gevestigd is bij de Hoge Raad voor Diamant, of alleszins toch in de Hoveniersstraat in Antwerpen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het gedoogbeleid van Financiën waar ik het over heb, komt het sterkst tot uiting in de sector van de vennootschapsbelasting. Daar kan getaxeerd worden op basis van akkoorden die verschillende jaren geldig kunnen zijn, enzovoort. We kennen die verhalen. Taxatie zal nooit over een gedoogbeleid spreken.
De heer Johnny Cappelle. - Ik heb daar geen zicht op. Ik ben geen BTW-ambtenaar.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Natuurlijk niet. Die materie behoort niet tot uw bevoegdheid, maar misschien verneemt u één en ander van uw collega's.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De heer Cappelle zei daarnet dat de task force `Diamant' opgericht werd opdat Antwerpen zijn eerste plaats in de wereldrangorde zou kunnen behouden. Was dat de officiële doelstelling van de task force?
De heer Johnny Cappelle. - Dat weet ik niet.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Is het de doelstelling die werd vooropgesteld?
De heer Johnny Cappelle. - Neen, het is binnen de task force zelf gegroeid.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Men kan zich wel voorstellen dat iedereen probeert de Belgische economie te beschermen of te consolideren, maar ik had altijd gehoord dat de task force `Diamant' een deontologische en ethische doelstelling had, en niet een economische. We moeten weliswaar trachten te zorgen dat de twee mekaar versterken... Onze maatschappij heeft hoe langer hoe meer belangstelling voor het ethische aspect en ik ben ervan overtuigd dat dit een positieve invloed kan hebben op economisch gebied. Het verbaast mij dat de doelstellingen van de task force werden omgekeerd. Wordt rekening gehouden met de deontologische en de ethische aspecten of worden ze beschouwd als een hinderpaal voor de economie?
De heer Johnny Cappelle. - Ik mag niet zeggen dat het hier om een ethische kwestie ging. Het heeft echter ook te maken met veiligheid en de controles zelf. Wij hadden in de administratie van de douane volgend standpunt: als we alle controles inzake diamant in Antwerpen kunnen houden, hebben we een veel beter zicht op wat er binnenkomt en buitengaat en op de evolutie van de handel. Alle diensten zijn op één plaats gecentraliseerd zodat de informatie veel vlotter kan worden uitgewisseld. Dat was de filosofie. Bovendien zijn alle veiligheidsmaatregelen in Antwerpen aanwezig. De diamant kan er gekeurd worden door de experts van Economische Zaken.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Daarnet had u het spontaan over de doelstellingen van de task force. Ik ben enigszins uit het lood geslagen door wat u hebt gezegd: Antwerpen op de eerste plaats houden en de kritiek weerleggen. We moeten echter opletten dat de doelstellingen niet worden omgekeerd.
De voorzitter. - Temeer daar, volgens de informatie waarover wij beschikken, de vijf ondernemingen die genoemd werden slechts 9% van de invoer uit Congo zouden vertegenwoordigen en de positie van Antwerpen niet in het gedrag zouden brengen. Waarom zou men zich dan niet inspannen voor een betere handelsethiek?
U moet een beroep doen op deskundigen die de kwaliteit en het volume van het diamant bevestigen. Wat is het statuut van die deskundigen?
De heer Johnny Cappelle. - Indien ik mij niet vergis, werken ze voor Economische Zaken.
De voorzitter. - Er werd ons gezegd dat die deskundigen onder meer door de Hoge Raad voor Diamant betaald worden. Kunt u dat bevestigen?
De heer Johnny Cappelle. - Ik weet niet wat Economische Zaken met zijn personeel doet. Ik weet alleen dat de experts een examen moeten afleggen voor een examencommissie en dat ze daarna aangesteld worden. Het ministerie van Economische Zaken schrijft geregeld examens voor experts uit.
De voorzitter. - We blijven navraag doen.
Laten we terugkomen op de vraag betreffende de uitwerking van een wetgeving en striktere controles.
De heer Johnny Cappelle. - Er worden twee voorbeelden gegeven, namelijk Israël en Bombay. Ik moet toegeven dat ik het al moeilijk heb met alle systemen die in Europa gevolgd worden. België heeft zijn vergunningen, maar de rest van de veertien lidstaten niet. Ik weet niet hoe de diamanten in Israël, Bombay of Dubai gecontroleerd worden.
De voorzitter. - Hebt u suggesties in verband met de reglementeringen die op internationaal niveau kunnen worden overwogen om de criminele netwerken te verhinderen?
De heer Johnny Cappelle. - Ik denk dat alles al gezegd is. Wij hechten in onze administratie heel veel belang aan de informatie-uitwisseling en hopen op die manier toch enkele lijnen te kunnen opsporen. Er blijft echter altijd het verschil tussen België en de rest van Europa. In België wordt er ernstig gecontroleerd, zodat er alleen hier elementen kunnen worden gevonden die naar eventuele frauduleuze praktijken kunnen leiden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We zijn inderdaad veel heiliger dan de rest van de EU, maar we stellen toch vast dat we geen geïntegreerde database hebben. We mogen bijgevolg toch nog niet te hoog van onze toren blazen. In het land der blinden is eenoog koning. We hebben wel een beter overzicht op de zaak, maar we moeten waakzaam blijven.
De heer Johnny Cappelle. - We zijn ons daarvan bewust en we werken daar aan. We kunnen echter wel veel goede ideeën hebben, maar er is altijd nog het probleem van voldoende mankracht en financiële middelen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We zullen proberen om daar iets aan te doen, want dat is onze verantwoordelijkheid.
De voorzitter. - Wij rekenen erop dat u ons de documenten en de informatie die de commissieleden hebben gevraagd, snel bezorgt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Bestaat er ook met de douanediensten van de exporterende landen een vorm van samenwerking of informatie-uitwisseling? In het kader van de certificering die in de Kimberley-akkoorden is afgesproken, zou elektronisch informatie worden doorgegeven. Maar dat is een ander circuit dan de douanediensten. Ik vermoed dat de douanedienst in Afrika op een andere manier werkt. Bestaan er ter zake samenwerkingsmodellen of opleidingssystemen vanuit België?
De heer Johnny Cappelle. - Er bestaan samenwerkingsakkoorden met bepaalde landen voor gegevensuitwisseling of concrete vragen over bepaalde dossiers.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Over welke landen gaat het?
De heer Johnny Cappelle. - Dat weet ik niet uit het hoofd. Er zijn een aantal landen waarmee specifieke akkoorden zijn gesloten. Voor landen waarmee geen akkoorden zijn gesloten, kan men nog altijd een beroep doen op de wederkerigheid.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kunnen wij een overzicht krijgen van de exporterende landen waarmee wij een akkoord hebben en van wat in die akkoorden staat? De mazen in het net moeten steeds kleiner worden.
De heer Johnny Cappelle. - Uiteraard.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik herinner u eraan dat deze bijzondere commissie bevoegd is voor alle onderzoeksmaatregelen zoals omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
Een valse getuigenis is strafbaar met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Bovendien kan u gedurende een periode van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar worden ontzet uit uw politieke rechten.
Ik wijs u erop dat u het recht heeft om geen verklaringen af te leggen indien u meent dat die later tegen u zouden kunnen worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke vervolging. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 14, §3, littera g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, alsook door artikel 8, laatste lid van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Ik vraag u om de volgende eed af te leggen:
"Ik zweer de gehele waarheid te zeggen en niets dan de waarheid."
De heer de Moerloose legt de eed af.
De heer Philippe de Moerloose. - Ik ben gedelegeerd bestuurder van Demavia Airlines, een luchtvaartmaatschappij naar Belgisch recht. Ik ben vandaag naar hier gekomen omdat ik een antwoord wens te geven op bepaalde elementen uit het verslag van de hoorzittingen die hier op 5 juli 2002 plaatvonden.
Ik lees in dat verslag dat de heer Georges Berghezan - een persoon die ik nog nooit heb ontmoet - hier tijdens zijn ondervraging de activiteiten van mijn maatschappij, Demavia, herhaaldelijk aan de kaak heeft gesteld. Die beweringen werden bovendien overgenomen door senator Maertens, lid van de onderzoekscommissie. De firma Demavia wenst de commissie een aantal concrete elementen te bezorgen zodat
ze haar opdracht met kennis van zaken kan volbrengen.
Ik geef u eerst een korte historiek van mijn onderneming. Demavia is een luchtvaartmaatschappij naar Belgisch recht die ik in 1993 zelf heb opgericht, met als maatschappelijk doel de vertegenwoordiging van luchtvaartmaatschappijen en de exploitatie van het luchttransport in al zijn vormen. Dat staat in artikel 3 van de gewijzigde statuten van 29 maart 1999. Ik bezorg daarvan een kopie aan de commissie. We voeren cargovluchten uit tussen België en Afrika, meer specifiek het gebied van de Grote Meren. We hebben drie vluchten per week tussen Brussel en Kinshasa en wekelijks een vlucht tussen Brussel en Bujumbura / Kigali. De terugvluchten vertrekken vanuit Nairobi.
In maart 2002 ben ik gestart met de tweede activiteit van mijn bedrijf, namelijk het passagiersvervoer tussen Brussel en Kinshasa. Demavia vertegenwoordigt Hewa Bora, een maatschappij naar Congolees recht die in concurrentie met de nieuwe SNBA, passagiersvluchten uitvoert tussen Brussel en Kinshasa. Wij hebben twee lijnvluchten per week.
Ik wijs erop dat van bij de oprichting tot midden 2000, Demavia opereerde van op de luchthaven van Oostende. Daarna zijn we uitgeweken naar de luchthaven van Luik, onder meer wegens de uiterst lage lokale taksen.
Omwille van onze nieuwe opdracht voor Hewa Bora, hebben we een reorganisatie doorgevoerd en hebben we al onze activiteiten gecentraliseerd in
de nationale luchthaven van Brussel. Ik overhandig de voorzitter een brochure waarin alle activiteiten van de maatschappij opgenomen zijn, zodat de commissie over alle informatie beschikt.
Ik kom dan bij het onderzoek van de beschuldigingen die ik heb gelezen in het verslag van de hoorzitting van 5 juli 2002. De heer Georges Berghezan heeft daar herhaaldelijk de activiteiten van mijn bedrijf gelaakt. Om te bewijzen dat hij de waarheid sprak, aarzelde hij niet om het volgende te verklaren: "Er is een eenvoudige manier om de betrouwbaarheid van de bronnen te beoordelen. Als ik denk dat het gaat om betrouwbare feiten, gebruik ik de aantonende en anders de voorwaardelijke wijs." Ten opzichte van mijn bedrijf heeft
de heer Berghezan nooit de voorwaardelijke wijs gebruikt. Hij is dus zeker van de zaken die hij naar voren schuift.
De heer Maertens heeft die verklaringen overgenomen en heeft op zijn beurt de reputatie van de firma Demavia in twijfel getrokken.
Ik wil het verslag punt voor punt overlopen. "In mei 2000 trachtte het Belgische bedrijf Demavia drie Alouette-helikopters uit Frankrijk uit te voeren en een groter toestel uit Groot-Brittannië, officieel bestemd voor de Congolese burgermaatschappij Air Katanga. De levering werd tegengehouden op de luchthaven van Oostende.
Ten gevolge van de opschudding veroorzaakt door die zaak, heeft het bedrijf
zelf verzaakt aan de export van de toestellen naar Congo en heeft het toestemming gevraagd om ze over te brengen naar Groot-Brittannië."
De heer Berghezan steunde voor die verklaring op twee artikelen die in La Libre Belgique van 31 mei en 9 juni 2000 verschenen waren.
Demavia wil de commissie betrouwbaarder informatie geven. Uit de stukken die wij voorleggen blijkt het volgende.
Op 19 mei 2000 verkocht de Franse firma AEROMECANIC aan de Congolese firma Air Katanga, gevestigd in Lubumbashi, drie helikopters van het type Alouette II. We hebben foto's van dat type helikopter bij het dossier gevoegd. (Stuk 2)
Op 23 mei 2000 verkocht Sloane Helicopters Ltd, een firma naar Brits recht, aan Air Katanga trouwens ook een Agusta helikopter van het type A 109, zoals blijkt uit stuk 4 van mijn dossier.
Ik preciseer dat de Alouettes inderdaad in kaki geschilderd waren, maar dat ze geen enkele militaire uitrusting bevatten. Dat toestel kan maximum drie passagiers vervoeren. De Agusta was een VIP-versie.
Demavia is op geen enkele wijze bij die transacties betrokken geweest. De Agusta is van Stansted naar de luchthaven van Oostende gevlogen, terwijl de drie Alouettes per vrachtwagen naar de luchthaven van Oostende werden gebracht. Pas dan heeft Air Katanga, Demavia mondeling
verzocht om die helikopters per vliegtuig te vervoeren. In die tijd vertrokken de cargovluchten van Demavia nog vanuit Oostende. Er was bijgevolg niets abnormaal aan de hand.
Demavia vernam nadien dat de douanediensten van Oostende beslag gelegd hadden op de Alouette helikopers omdat ze in kaki geschilderd waren. Demavia heeft daarop de Belgische overheid gevraagd welke formaliteiten moesten worden vervuld om die helikopters uit te voeren.
Demavia stuurde daarom op 30 mei 2000 een verslag naar het ministerie van Economische Zaken met, in bijlage, de verklaring van Air Katanga dat die toestellen uitsluitend voor civiel gebruik bestemd waren. Zie stuk 5 van mijn dossier en de verklaring van Air
Katanga.
De douanediensten van Oostende hebben dan mondeling laten weten dat er voor de export van die toestellen uitgebreider formaliteiten moesten worden vervuld, maar dat het wel mogelijk was om snel een transitvergunning te bekomen. Demavia heeft daarop zijn Engelse vliegtuigmaatschappij gecontacteerd, de firma MK Airlines die in Stansted is gevestigd. Die bevestigde dat de helikopters zonder probleem kunnen worden uitgevoerd als ze met een Belgische transitvergunning naar Stansted worden overgebracht. De Belgische overheid verleende die vergunning - zie stuk 6 van mijn dossier - en de helikopters werden later vanuit Engeland naar Congo overgevlogen.
Uit al deze elementen kan onmogelijk worden afgeleid dat
Demavia zich, op welke wijze dan ook, heeft ingelaten met het transport van militair materieel of dat er een filière zou zijn waardoor België kon worden omzeild. Niets wijst erop dat het om militair materieel zou gaan, behalve dan de kaki kleur van de Alouette helikopters, maar dat is een zwak element. We hebben gekozen voor een transit via Groot-Brittannië omdat bepaalde administratieve faciliteiten in België niet bestaan.
Op pagina 48 van het verslag staat volgende verklaring van de heer Maertens: "Ik verwijs hierbij ook naar de schimmige rol van de douaneagentschappen. Naast het Brusselse Demavia dat werd vernoemd, zijn er nog andere. In Oostende is er de heel bekende firma Vanpaemel. Deze firma's vormen de link
tussen de wapenhandelaars en de maatschappijen. U weet zeer goed dat dit allemaal stukjes van een heel netwerk zijn en dat de ene vaak niets van de andere af weet.
De zaakjes worden heel vaak door de douanemaatschappijen geregeld. Zij kennen heel goed de douaniers, zijn ter plaatse en kennen de gaten in de wetgeving. Daar helpt geen enkele deontologische code tegen."
De firma's Demavia en Vanpaemel kunnen onmogelijk met elkaar worden vergeleken. Zoals ik al zei, is Demavia een luchtvaartmaatschappij en zeker geen douaneagentschap. Wij zijn niet gemachtigd om op te treden als een douaneagentschap.
De firma Vanpaemel daarentegen is wel degelijk een douaneagentschap. Zij
ontplooien andere activiteiten dan Demavia.
Demavia heeft geen wapens vervoerd en treedt niet op als schakel tussen wapenfabrikanten en wapenhandelaars.
Een derde verklaring van de heer Maertens vind ik op pagina 54 van het verslag: "Ik veronderstel dan ook dat u geen gegevens hebt over de rol van douaneagentschappen zoals Demavia en Vanpaemel.
Ik ben het ermee eens dat de gouden tijd voor Oostende al een drietal jaar voorbij is, maar ons onderzoek start in 1995. De rol van Oostende kan dus heel duidelijk in ons onderzoek worden opgenomen."
Ook hier verwart de heer Maertens de activiteiten van Demavia met die van
een douaneagentschap als Vanpaemel. Demavia heeft in Oostende uitsluitend luchtvaartactiviteiten uitgeoefend.
Uit de tekst op pagina 59 van het verslag blijkt dat er een dialoog ontstaan is tussen senator Maertens en de heer Berghezan. Ik citeer de heer Maertens: "De spreker wees ons op de Brusselse firma Demavia die gevestigd was op Ostend Airport, die opdracht gaf aan Aero Zambia om militair materieel naar Congo te vliegen. Het gaat om de fameuze helikopters die uiteindelijk aan de grond zijn gehouden. Hoe is het mogelijk dat een dergelijke firma nog steeds ongehinderd haar werk kan doen? Wie zit daar achter? Welke financiële circuits zijn daar aan het werk? Hebt u meer gegevens over deze zogezegd gerespecteerde firma. Hoe
geraakt zo'n firma verstrikt in dergelijke illegale wapentransacties? Ofwel weet ze niet waar ze mee bezig is, ofwel weet ze dat zeer goed."
De heer Berghezan antwoordt: "Het is een goede suggestie om aandacht te schenken aan die maatschappij. Ik heb de informatie gewoon genoteerd. Ik denk dat de wapens bestemd waren voor Kinshasa en niet voor Zambia. Ze waren officieel bestemd voor een burgerbedrijf, Air Katanga. Ik zou mijn werk kunnen voortzetten en uitzoeken wat die maatschappij is, wat ze gewoonlijk exporteert, enzovoort. Ik heb u alle informatie gegeven waarover ik beschik."
Deze dialoog berust op een reeks vergissingen en bevat insinuaties die de firma Demavia niet kan dulden.
De heer Berghezan corrigeerde senator Maertens terecht met betrekking tot de firma die de helikopters gekocht had. Het gaat niet om Aero Zambia, een firma die Demavia absoluut niet kent, maar wel om Air Katanga.
Anderzijds vergissen de senator en de getuige zich wanneer ze ervan uitgaan dat het materieel dat Air Katanga gekocht had, militair materieel is. Het gaat uitsluitend om materieel voor civiele doeleinden. De foto's in mijn dossier bewijzen dat.
Met de Alouette II helikopters kunnen geen militaire acties worden ondernomen. Omdat ze slechts kleine afmetingen hebben en een specifieke uitrusting vereisen, kunnen ze alleen maar voor civiele doeleinden worden
ingezet.
Demavia kan het bovendien niet laten gebeuren dat zijn eerbaarheid in twijfel wordt getrokken, zeker niet door een senator. De luchtvaartmaatschappij Demavia heeft er geen baat bij niet meer te kunnen werken. Achter de structuur van het bedrijf schuilt geen enkel persoon of geen enkel netwerk. Ik ben de enige aandeelhouder. Het bedrijf maakt geen deel uit van een twijfelachtig financieel circuit. De firma verbaast er zich over dat een senator haar verdacht kan maken zonder over gegronde elementen te beschikken en, a fortiori, zonder de verantwoordelijken van het bedrijf gehoord te hebben.
Wij geven u dus graag inzage in onze statuten en in onze jaarrekeningen van 2000 en 2001, stuk 8 van het dossier.
Indien de commissie meer gedetailleerde inlichtingen wenst, onder meer van Fortis Bank, kunnen we het bankgeheim laten opheffen.
Demavia distantieert zich van de insinuatie dat de officiële en civiele activiteiten van Air Katanga een dekmantel zouden zijn voor officieuze militaire activiteiten.
De verantwoordelijken van Air Katanga, namelijk de heer Johan Demaeght, een Belg, en de heer Jose de Moura, een Portugees, die de helikopters nog altijd in hun bezit hebben, zijn trouwens bereid om voor de parlementaire onderzoekscommissie te komen getuigen. De commissie zou desnoods ook de verantwoordelijken van MONUC kunnen ondervragen. Zij zijn ter plaatse en zouden in alle objectiviteit het
civiel of militair gebruik van de helikopters kunnen omschrijven.
Omdat we weten dat onderzoekscommissies tot op zekere hoogte een immuniteit genieten- artikel 58 van de Grondwet - en om te voorkomen dat het definitieve rapport vergissingen bevat over de uiteindelijke verantwoordelijkheden, wenste Demavia door de commissie gehoord te worden. Ze wenste haar standpunt over de getuigenis van de heer Berghezan en de verklaringen van senator Maertens te kennen te geven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mijn naam is hier enkele keren gevallen. Als ik met foute informatie naar buiten zou zijn gekomen, zoals door de heer de Moerloose van Demavia duidelijk wordt beweerd, wens ik mij daarvoor te verontschuldigen. Ik kan mij vergissen en mijn informanten kunnen zich vergissen.
Ik wens toch even dieper in te gaan op het dossier zelf. De heer de Moerloose heeft gesproken over de transitlicentie die door de Belgische overheid werd gegeven. Over welke overheid ging het en welke minister was op dat ogenblik verantwoordelijk?
Heeft de heer de Moerloose banden met het bedrijf van de heer Paul de Moerloose dat in Zwitserland
gevestigd is? Behoort de echtgenote van de heer Paul de Moerloose, mevrouw Pairoux, tot de familie Pairoux, aandeelhouders van New Lachaussée?
De heer Philippe de Moerloose. - Met betrekking tot de eerste vraag kan ik u zeggen dat wij bij het ministerie van Economische Zaken een doorvoervergunning hebben gevraagd. Ik weet niet welke minister de vergunning heeft gegeven, maar in mijn dossier zit een kopie van mijn aanvraag. (Stuk 5)
(Bij nazicht van het dossier wordt de naam van de heer Moreels genoemd.)
De heer Tulkens (advocaat van Demavia). - Het gaat om staatssecretaris Pierre Chevalier.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik neem er akte van dat getuige verklaart dat de heer Chevalier, staatssecretaris voor Buitenlandse Handel, ingestemd heeft met de exportlicentie.
De heer Philippe de Moerloose. - Om op de tweede vraag te antwoorden: er bestaat geen onderneming die Paul de Moerloose heet. Mijn broer Paul de Moerloose is kinesitherapeut in Zwitserland en is absoluut geen zakenman. Paul de Moerloose is gehuwd geweest met Marie-Pierre Pairoux. Haar vader is Pierre Pairoux, die bij de Forrestgroep werkt. Mijn broer is al meer dan vijf jaar officieel gescheiden. Zo nodig zal ik u graag alle mogelijke gegevens over zijn activiteiten verstrekken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat is niet nodig, mijnheer de Moerloose, want dat zou in strijd zijn met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ik wenste alleen een verduidelijking over de familiebanden om bepaalde zaken te verifiëren. Ik zal daar voor de rest niet verder op ingaan.
De heer Philippe de Moerloose. - U kunt mij alle vragen stellen die u wenst, zelfs over mijn familie, mijn privé-leven en mijn beroepsleven. Ik wens niet met gesloten deuren te vergaderen. Ik zal de vragen beantwoorden, ik heb alles onder controle.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In uw CV staat dat u eigenaar bent van een coöperatieve vennootschap, de firma Demimpex. Kunt u ons iets meer vertellen over de activiteiten van deze firma?
De heer Philippe de Moerloose. - Demimpex werd opgericht in 1991 als coöperatieve vennootschap. Thans is het een naamloze vennootschap die door mij is opgericht en die voertuigen van de merken Toyota, Nissan en Mercedes naar Afrika uitvoert, alsook bouwmachines, zoals grote kiepwagens, vrachtwagens met oplegger en graafmachines.
Onze firma is gespecialiseerd in de export naar Afrika en Zuid-Amerika van voertuigen en materieel bestemd voor de industrie en de mijnbouw.
Ik heb de commissie een volledige brochure van de firma Demimpex bezorgd. Ik ben aandeelhouder en gedelegeerd bestuurder. (Stuk 1)
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Heeft uw firma Demimpex enkele jaren geleden een grote hoeveelheid Toyota's naar Katanga uitgevoerd op vraag van de George Forrest en van Damseaux?
De heer Philippe de Moerloose. - Wij zijn de grootste Europese uitvoerder van 4×4-voertuigen naar Afrika. We voeren meer dan 4.000 voertuigen per jaar uit, wat toch een aanzienlijk aantal is.
Ik weet over welk contract u het hebt. Het ging om de uitvoer van een honderdtal Toyota 4×4-voertuigen naar Congo.
Wij hebben veel gehoord over deze levering en hebben een vaag vermoeden hoe de vork in de steel zit. Daarom heeft onze firma deze levering categoriek geweigerd en zelfs geen prijsofferte gedaan. Wij hebben daar niets mee te maken.
Maar ik kan u wel de naam van de leverancier geven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat hoeft niet. Als u onder eed bevestigt dat uw firma ze niet heeft geleverd, dan volstaat dat voor ons. U bent natuurlijk vrij de naam van de firma die ze heeft geleverd, te noemen. Ik heb u die vraag niet gesteld.
De voorzitter. - Ik zou wel graag het antwoord weten.
De heer Philippe de Moerloose. - Het is de firma AFRIMA, die destijds tot de Belgische financiële groep ATENOR behoorde die in Lasne of in Ohain gevestigd is. Er bestaat trouwens een website atenor.be.
Ik heb de voertuigen alleszins niet geleverd.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Daarstraks had u het over de maatschappij Hewa Bora.
Kunt u ons zeggen wie de bestuurders zijn? Wie maakt deel van uit van die maatschappij en door wie wordt ze beheerd?
De heer Philippe de Moerloose. - Ik ben de commerciële partner van Hewa Bora. De vennootschap naar Belgisch recht Demavia, waarvan ik gedelegeerd bestuurder ben, is niet juridisch betrokken bij Hewa Bora. Het zijn twee afzonderlijke maatschappijen, maar ze zijn met elkaar verbonden door een handelsakkoord.
De voorzitter van de raad van bestuur is de heer Stavros Papaioannou. De administrateur-directeur-generaal is de Belg Philippe Falesse. De heer Nikola Rotenberg is bestuurder-financieel directeur en de heer Mehboob Rahemtulla is bestuurder-commercieel directeur.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Is er geen enkele band met de heer Kabila?
De heer Philippe de Moerloose. - Bij mijn weten geen enkele. Ik ben goed op de hoogte want ik heb elke dag via de telefoon of via e-mail contact met die partner.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Er is gesproken over de aankoop van 4×4-voertuigen. Tussen 1990 en 2000 zou uw bedrijf 80 huifvrachtwagens hebben gekocht. Voor wie waren die vrachtwagens bestemd en wat was de prijs ervan?
De heer Philippe de Moerloose. - Ik heb nooit een partij van 80 huifvrachtwagens gekocht of verkocht. Het klopt dat wij nieuwe en tweedehands vrachtwagens verkopen. We zijn officiële concessiehouder van Mercedes en MAN. Het behoort tot de activiteiten van mijn bedrijf om nieuwe en tweedehands vrachtwagens te leveren.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Het ging om tweedehands vrachtwagens.
De heer Philippe de Moerloose. - Wij kopen dagelijks tweedehands vrachtwagens. Zoals ik in mijn uiteenzetting heb gezegd, verkopen we ongeveer 4.000 voertuigen per jaar.
Het is logisch dat men denkt dat wij jaarlijks een duizendtal vrachtwagens naar Afrika uitvoeren. Ik kan u verzekeren dat die vrachtwagens uitsluitend voor civiel en niet voor militair gebruik bestemd zijn.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Oorspronkelijk is dat ongetwijfeld het geval, maar bent u er zeker van dat ze niet voor militaire doeleinden worden gebruikt?
De heer Philippe de Moerloose. - In welke landen? We verkopen voertuigen aan alle Afrikaanse landen. Persoonlijk ga ik vooral naar Congo, Mali en Burkina Faso.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik dacht aan Congo.
De heer Philippe de Moerloose. - We verkopen er vrachtwagens voor civiel gebruik. Onze grootste klanten zijn Bracongo, een brouwerij, PLZ-Marsavco, een zeepfabriek, Gécamines, een mijnonderneming, en MIBA, een diamantonderneming.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - En in Zimbabwe?
De heer Philippe de Moerloose. - U mag gerust mijn boekhouding en mijn dossiers komen nakijken. Ze zijn volledig transparant. Ik heb nooit ook maar één enkel voertuig naar dat land uitgevoerd want men rijdt er links en ik ben er zeker van dat ik nooit een vrachtwagen heb gekocht met het stuur aan de rechterkant.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Heeft uw vervoerbedrijf ook contacten met Oekraïne en de landen van het vroegere Oostblok?
De heer Philippe de Moerloose. - Helemaal niet.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Kunt u dat formeel bevestigen?
De heer Philippe de Moerloose. - Ik heb nooit een activiteit gehad in die landen. We hebben enkel drie of vier vrachtvluchten uitgevoerd vanuit Brno in Tsjechië om elektrische turbines naar Oost-Kasai te vervoeren.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Wanneer was dat?
De heer Philippe de Moerloose. - In de loop van de voorbije vijf maanden. Gelet op de afmetingen van de turbines moesten we een Ilyushin, een Russisch vliegtuig, charteren omdat onze vliegtuigen te klein zijn. Als u dat wenst, kan ik u een kopie bezorgen van de ladingslijst of van eventuele andere documenten.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Dat zou interessant zijn.
U hebt zich tevens bereid verklaard ons inzage te verlenen in uw boekhouding.
De heer Philippe de Moerloose. - Ik heb mijn boekhouding te uwer beschikking gesteld. U kunt ook contact opnemen met Fortis Bank. Ik ben bereid het bankgeheim te laten opheffen.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Als u een koop sluit met de Congolese regering, met wie onderhandelt u dan?
De heer Philippe de Moerloose. - Met de Congolese centrale bank, met het ministerie van Financiën of met het ministerie van Economische Zaken. Het hangt ervan af waarvoor de voertuigen bestemd zijn. Elk ministerie werkt autonoom.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Via welke bank worden de leveringen betaald?
De heer Philippe de Moerloose. - Via Belgolaise of Fortis.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik heb het over de betaling van uw vergoeding.
De heer Philippe de Moerloose. - Inderdaad.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Mijnheer de Moerloose, ik meen te begrijpen dat uw activiteiten in Congo zich hoofdzakelijk afspelen op het grondgebied dat door de regering van president Kabila wordt gecontroleerd. Hebt u geen activiteiten in andere gebieden?
De heer Philippe de Moerloose. - Ik heb in mijn uiteenzetting gezegd dat ik actief ben in Kigali; in Rwanda en in Burundi. Ik voeg eraan toe dat ik niet actief ben in de delen van Congo die door andere staten worden bezet, namelijk het oosten van Congo, zoals Goma. Ik heb nooit iets naar die streek uitgevoerd. Wij hebben geen enkele vlucht daarheen. We vliegen wel naar Kigali. In dat land is het helemaal anders.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Een laatste opmerking: iedereen die in Afrika is geweest, weet dat het heel moeilijk is om precies te weten waarvoor een voertuig bestemd is. Ik wil helemaal niets insinueren, maar de fameuze witte pick-ups van Toyota, die men in Rwanda en in Congo ziet, worden zowel door burgerministeries en openbare diensten als door het leger gebruikt. Ze hoeven daarvoor geen enkele technische aanpassing te ondergaan. Vandaar mijn vraag: doet u soms zaken met het Rwandese of het Congolese ministerie van landsverdediging?
De heer Philippe de Moerloose. - Het ministerie van Landsverdediging heeft een internationale aanbesteding lopen voor Toyotavoertuigen. We zijn daar momenteel mee bezig. Een opdracht is ons tot nog toe niet gegund, maar er loopt inderdaad een openbare aanbesteding voor Rwanda. Dat gebeurt via een internationale aanbesteding van het ministerie van Landsverdediging. Er is expliciet gezegd dat het om militaire voertuigen gaat. Wij schrijven ons in en als we de opdracht krijgen - wat ik hoop - dan dienen we een aanvraag in voor een exportvergunning.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer de Moerloose heeft ook nog de Transco Taxfree Sales Company, die naar mijn informatie ongeveer het zelfde doet als Demimpex. Waarom heeft hij twee bedrijven met gelijkaardige activiteiten? Wat is de betekenis van `taxfree' in Transco Taxfree Sales Company?
Het zakencijfer van Demimpex steeg van 14 miljoen euro in 1997 tot 54 miljoen euro in 2000. De cashflow steeg zelfs nog meer. Wat is het geheim van deze schitterende vooruitgang?
Er werd nogal wat onderzoek verricht vooraleer de transitlicentie voor de helikopters door toenmalig staatssecretaris Chevalier werd toegekend. Welke bijkomende informatie wilde de overheid?
De heer Philippe de Moerloose. - Transco Taxfree is een onderneming die in Antwerpen is gevestigd. Het doel van deze vennootschap is hetzelfde als dat van Demimpex. Ik heb de vennootschap opgekocht omdat 80% van het zakencijfer van Transco betrekking heeft op Rusland. Demimpex was daar niet aanwezig. Het was een gelegenheid om mijn actieradius te vergroten.
Bovendien was Transco voor 20% van de omzet een concurrent van Demimpex. Door de overname van Transco kon ik dus een concurrent uitschakelen.
Waarom `Taxfree'? Omdat de voertuigen in doorvoer zijn. Zo kunnen de kopers van voertuigen die voor uitvoer bestemd zijn, besparen op de invoerrechten.
De enorme groei van Demimpex heeft heel wat verbazing gewekt. We zijn overigens de eerste Belgische onderneming die de `Trends Gazelle'-prijs heeft ontvangen. Bijna elk jaar verdubbelt onze omzet. De belangrijkste reden van ons succes is onze dynamische commerciële aanpak. Wij reizen zeer veel en onze flexibele ploeg gaat onmiddellijk in op alle vragen van de klanten. Onze commerciële strategie is gebaseerd op dienstverlening. Onze klanten ontvangen na een eenvoudig telefoontje een wisselstuk voor een bouwmachine die sedert een week defect is. De tweede reden van onze groei is onze voorraad: op kade 75 van de Antwerpse haven hebben we een nieuw logistiek centrum opgericht, waar we 700 tot 800 voertuigen opslaan. Als men met Afrika of met Latijns-Amerika werkt,
is de onmiddellijke beschikbaarheid soms belangrijker dan de prijs. We danken ons succes aan onze voorraad voertuigen en wisselstukken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer de Moerloose heeft nog niet geantwoord op mijn vraag over de moeilijkheden bij het toekennen van de transitlicentie.
De heer Philippe de Moerloose. - De doorvoervergunning is vrijwel onmiddellijk op eenvoudig verzoek toegekend. We hebben ze zonder problemen gekregen. Volgens het dossier dat ik hier voor mij heb liggen, heeft het zeven dagen in beslag genomen, het weekend inbegrepen. Dat lijkt mij geen onredelijke termijn voor Europa.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - U hebt een reeks bedrijven opgesomd die u hebt opgekocht of waarmee u onderhandelt. Kunt u ons een lijst bezorgen van alle bedrijven waarmee u betrekkingen onderhoudt?
De heer Philippe de Moerloose. - De bedrijven waarvan ik aandeelhouder ben?
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ja, of de bedrijven waarmee u samenwerkt, zoals Hewa Bora, en de bedrijven die u hebt opgekocht. Ik zou graag de waaier van bedrijven kennen...
De heer Philippe de Moerloose. - Ik heb nog maar één bedrijf, Univesco, een vastgoedmaatschappij die eigenaar is van de gebouwen van Demavia en Demimpex.
Ik heb natuurlijk bedrijven in Afrika, bijvoorbeeld ATC, de invoerder van Nissan in Congo.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Is dat een vennootschap naar Afrikaans recht?
De heer Philippe de Moerloose. - Ja. Ik ben ook eigenaar van Demimpex Afrique, een vennootschap naar Afrikaans recht, die Demimpex in Congo vertegenwoordigt. Voorts ben ik eigenaar van SOGERRWA-IMC, dat Demimpex in Rwanda vertegenwoordigt. In die landen is men verplicht ter plaatse een bedrijf op te richten en zijn belastingen aan te geven... Een verbindingskantoor is niet toegestaan of wordt in elk geval met moeite getolereerd.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - De Verenigde Naties hebben onlangs een rapport gepubliceerd over de manier waarop men zich moet gedragen op commercieel vlak en bij de ontginning van de natuurlijke rijkdommen in de regio van de Grote Meren. In het rapport wordt een groot aantal ondernemingen beschuldigd van overtreding van een reeks internationale normen. Wat kunt u zeggen van de handelwijze van de ondernemingen waarmee u werkt of die uw concurrenten zijn?
De heer Philippe de Moerloose. - Ik heb helaas niet de tijd gehad het rapport van de Verenigde Naties te lezen. Ik heb vernomen dat de lijst geen enkele naam bevat van een onderneming waarmee ik zaken doe, noch van een concurrerende onderneming.
Ik geloof dat het vooral om mijnmaatschappijen gaat. Tot nu toe ben ik op dat vlak niet actief.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Maar als iemand die actief is op het terrein...
De heer Philippe de Moerloose. - Dat is iets anders. Ik vind het rapport een heel goede zaak. Ik veronderstel dat het op feiten en niet louter op verklaringen is gebaseerd. Ik zou graag hebben dat de Afrikaanse economie en in het bijzonder de Congolese economie ontwaken en dat het land zich ontwikkelt. Dat zou ook goed zijn voor België en voor Europa. Congo is voor ons immers een heel belangrijke afzetmarkt. Het is voor mij als economische speler niet goed dat enkele grote economische actoren de boel in de war sturen en het land te gronde richten. Dat is trouwens voor niemand goed.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Aangezien u een vervoeronderneming bent, vervoert u producten.
De heer Philippe de Moerloose. - Ja.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Bent u er zeker van dat alle goederen die u vervoert, ethisch of politiek correct zijn?
De heer Philippe de Moerloose. - Daar ben ik 100% zeker van.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Kunt u dat bewijzen?
De heer Philippe de Moerloose. - Natuurlijk. Ik zal u de procedure uitleggen. Stel u voor dat u een pak naar Congo wil sturen. Als u met dat pak bij mij komt, kan ik het niet aannemen. U moet er eerste mee naar een douanedeclarant, een zogenaamde expediteur. Hij gaat na of uw zending goed verpakt is en overeenstemt met de luchtvaartnormen. Zo niet is er een nieuwe verpakking nodig. Daarna brengt de expediteur het pak naar de Belgische douanediensten. Het moet vergezeld zijn van een douanedocument en een handelsfactuur. Meestal controleren de douanebeambten of de inhoud van het pak overeenstemt met de factuurgegevens. Momenteel wordt er ook gebruik gemaakt van röntgenstralen.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Gebeurt dat systematisch?
De heer Philippe de Moerloose. - Ja. Vooral bij pakken die voor Congo of Rwanda bestemd zijn.
Als de inhoud overeenstemt met de factuur, stempelt de douane het document af. Het pak wordt vervolgens door de transitfirma onder douane naar een handling agent gebracht. Dat ben ik niet, maar een door de Belgische douane erkend persoon. Hij plaatst alle pakken op een vliegtuigpallet, dat met een groot net wordt afgedekt en aan boord van mijn vliegtuig wordt gebracht.
Als ik goederen heb vervoerd die niet ethisch verantwoord zijn, dan is dat gebeurd met de medewerking van de Belgische douane.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - En in de andere richting? Van Afrika naar België?
De heer Philippe de Moerloose. - De Afrikaanse douane controleert bij vertrek. U zult waarschijnlijk zeggen dat die controle niet veel te betekenen heeft.
Bij aankomst van het vliegtuig zijn de diensten voor gezondheid en veiligheid en de douane aanwezig. Alles moet via hen passeren. Al wat het Belgisch grondgebied binnenkomt, wordt streng gecontroleerd om epidemieën en ziekten te vermijden en ook om andere redenen.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Hoe staat het met diamant?
De heer Philippe de Moerloose. - Ik vervoer geen diamant. Om dat te doen, moet men lid zijn van de IATA. De diamant uit die landen wordt bij mijn weten vervoerd door Air France en door SNBA, die door IATA zijn erkend.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er is ook een de Moerloose in Lubumbashi.
De heer Philippe de Moerloose. - Ja, dat is mijn broer Patrick.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Volgens de informatie waarover we beschikken, zou Patrick de Moerloose hebben ingestaan voor het vervoer van kobalt en koper dat bij Gécamines werd gestolen. Dat moet ten tijde van Rautenbach gebeurd zijn. Heeft uw broer dat vervoer verzorgd? Zo ja, wist hij wat hij vervoerde? Voor wie vervoerde hij dat? Hoe is die zaak afgelopen?
De heer Philippe de Moerloose. - Ik bevestig dat Patrick de Moerloose mijn oudste broer is. Hij woont al 30 jaar in Lubumbashi. Hij werkt met mij samen. Wij verkopen voertuigen en vervangstukken en hij vertegenwoordigt onze onderneming Demimpex in Lubumbashi. Hij doet geen vervoer en bezit geen vrachtwagen. Hij houdt zich nog veel minder bezig met handel in coltan, kobalt, koper of diamant. Volgens mij betreft het eens te meer gratuite verklaringen zonder enige grond. Indien u hem wil horen, zal hij met gnoegen naar hier te komen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het is de bedoeling van deze onderzoekscommissie bepaalde informatie waarover we beschikken, te controleren. Het is niet mijn bedoeling u ergens van te beschuldigen. Als u onder ede verklaart dat u noch uw broer zich met een bepaalde activiteit bezighouden, dan noteren wij dat zo.
De heer Philippe de Moerloose. - Wie probeert te slagen in zaken, vooral als hij jong is en veel werkt, word fel tegengewerkt.
Wij kennen een exponentiële groei die wellicht veel vragen doet rijzen. Ik kan u nochtans bevestigen dat ik mijn zaak op een eerlijke wijze leid, dat ik me inzet om in België en overal ter wereld banen te scheppen en dat ik mezelf niets te verwijten heb.
In sommige rapporten, zoals dat van de VN, worden vele ondernemingen aan de kaak gesteld. Die zullen misschien de aandacht willen vestigen op andere ondernemingen die een sterke groei kennen, maar volledig wettelijk werken. Dat is zeker mogelijk.
De voorzitter. - Toen ik in augustus jongstleden in Lubumbashi was, heb ik uw naam horen noemen in verband met een levering van tweedehands vrachtwagens aan Gécamines. Bent u daarvan op de hoogte? Klopt die informatie?
De heer Philippe de Moerloose. - Dat is juist. Wij hebben aan Gécamines vrachtwagens Magirus-Deutz van het type 168 M11 geleverd. Ze staan trouwens in mijn brochure. Ze zijn oranje geverfd, de kleur van Gécamines, en zijn niet voor militaire doeleinden bestemd.
Mijn broer en ik zien die vrachtwagens in Lubumbashi rijden. Zij dienen voor het vervoer van personeel van Gécamines van de ene naar de andere mijn. Voor meer informatie over deze vrachtwagens verwijs ik naar mijn brochure.
De voorzitter. - Toen ik ter plaatse was, vertelde men mij dat de kwaliteit van de geleverde vrachtwagens niet beantwoordde aan wat men ervan verwachtte. Meer weet ik er niet van. Hebt u daarover klachten gekregen?
De heer Philippe de Moerloose. - Wanneer wij vrachtwagens uitvoeren, eisen wij voor nieuwe vrachtwagens altijd een controle door SGS-Van Bree, een onderneming die kwaliteit en prijs controleert en die geen tweedehands vrachtwagens controleert wegens de moeilijkheid een vrachtwagen als tweedehands te kwalificeren.
Wij hebben een delegatie van Gécamines uitgenodigd om de vrachtwagens vóór verzending te inspecteren. Voor elke aan Gécamines verkochte vrachtwagen hebben we een fiche met chassisnummer, motornummer en een inventaris van punten met vermelding `zeer goed, goed of slecht' voor elk essentieel onderdeel van de vrachtwagen.
Alle inspecties
luiden `zeer goed', met vermelding van de reële kilometerstand, die altijd lager is dan 30.000 kilometer, want anders kopen we hem niet. Die vrachtwagens zijn dus naar Gécamines verscheept na ondertekening van een individuele technische fiche per vrachtwagen.
Spijtig genoeg werden op de 2.500 kilometer slechte wegen tussen Dar es Salaam en Lubumbashi enkele banden vernield. Aangezien er een garantie van twaalf maanden was gegeven op de geleverde tweedehands vrachtwagens, hebben wij van Gécamines een klacht ontvangen over zes tijdens dat transport beschadigde banden en ik heb die onmiddellijk vervangen.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Welke relaties onderhoudt u met Johan Demaeght? Was hij betrokken bij de aankoop van helikopters waarover u het daarstraks had?
De heer Philippe de Moerloose. - De heer Johan Demaeghtis bestuurder bij Air Katanga. Hij heeft helikopters bij AEROMECANIC in Frankrijk en bij Sloane Helicopters in Engeland gekocht. Toen hij in Brussel was, heeft hij met mij contact opgenomen om het vervoer van die helikopters te verzorgen.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Wie heeft voor het vervoer gezorgd?
De heer Philippe de Moerloose. - Ik heb dat transport op zijn verzoek gedaan. De attesten daarover bevinden zich in het dossier.
De heer Tulkens. - U zult in het dossier twee facturen vinden voor de aankoop door Air Katanga van die helikopters - drie Alouettes en een Agusta - bij respectievelijk AEROMECANIC in Frankrijk en bij Sloane Ltd in Engeland. Bij aankomst van die helikopters in Oostende is Demavia tussengekomen in die handelsovereenkomst die daarvoor rechtstreeks door Air Katanga was afgesloten.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Werd u door Air Katanga betaald?
De heer Philippe de Moerloose. - Uiteraard.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Door welke bank?
De heer Philippe de Moerloose. - Dat moet ik nakijken. Het is een Belgische bank.
De voorzitter. - Ik heb nog een laatste vraag. Het gaat ook weer over een gerucht, maar het lijkt me goed er even op in te gaan, nu u hier bent. Een bron heeft me gezegd dat u in Luik problemen hebt gehad in verband met wapenleveringen aan Angola. Dat is een vrij ernstige beschuldiging. Kunt u dat uitklaren?
De heer Philippe de Moerloose. - Ik heb nooit een vlucht uitgevoerd vanuit Luik naar Angola.
Uw onderzoekscommissie kan eenvoudig bij de luchthaven van Luik nagaan of er ooit problemen met Demavia zijn geweest.
Die maatschappij is de motor geweest voor de economische groei van de luchthaven van Luik. Wij hebben die met spijt verlaten, omdat wij onze operaties in Brussel-Nationaal hebben gecentraliseerd.
Hoewel die luchthaven zeer functioneel is, biedt hij niet de mogelijkheid naar andere bestemmingen te vliegen. Ik onderhoud nog steeds uitstekende relaties met de leiders van de Luikse luchthaven. Ik nodig u uit met hen contact op te
nemen over Demavia in verband met vervoer naar Angola of welk ander operationeel aspect dan ook.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik herinner u eraan dat deze bijzondere commissie bevoegd is voor alle onderzoeksmaatregelen zoals omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
Een valse getuigenis is strafbaar met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Bovendien kan u gedurende een periode van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar worden ontzet uit uw politieke rechten.
Ik wijs u erop dat u het recht heeft om geen verklaringen af te leggen indien u meent dat die later tegen u zouden kunnen worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke vervolging. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 14, §3, littera g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, alsook door artikel 8, laatste lid van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Ik vraag u om de volgende eed af te leggen:
"Ik zweer de gehele waarheid te zeggen en niets dan de waarheid."
De heer Chevalier legt de eed af.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Kan de heer Chevalier aangeven welke plaats hij bekleedt in het organogram van de Forrest-holding? Heeft hij ook banden met andere vennootschappen die beheerd en gecontroleerd worden door de heer Forrest? Maakt hij ook deel uit van andere vennootschappen?
De heer Pierre Chevalier. - Ik ben lid van de raad van bestuur van de overkoepelende holding. Ik maak geen deel uit van enige andere vennootschap binnen de groep-Forrest.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Welke functies bekleedt u binnen de raad van bestuur?
De heer Pierre Chevalier. - Ik ben bestuurder en één van de drie ondervoorzitters van de groep.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik wens meer te vernemen over de chronologie. Hoe is u in contact gekomen met de heer Forrest? Kan u een chronologie geven van uw professionele relatie met de heer Forrest? De heer Dallemagne wees er al op dat u advocaat geweest is van de groep. Wat is uw persoonlijke band met de heer Forrest? Hoe dikwijls gaat u naar Congo? Wanneer precies bent u lid geworden van de raad van bestuur van Forrest? Wanneer bent u ondervoorzitter geworden? U verklaarde eerder dat u vandaag een slapend bestuurder bent. Wat houdt dit in?
De heer Pierre Chevalier. - In 1998 heeft de heer Forrest mij persoonlijk als advocaat geraadpleegd. Omwille van het beroepsgeheim kan ik niet zeggen over welke zaak het ging. In één zaak ben ik persoonlijk opgetreden als raadsman van de heer Forrest. In oktober 2001 heb ik na 25 jaar balie mijn ontslag gegeven als advocaat. Toen ik staatssecretaris werd, heb ik mijn beroep als advocaat uiteraard niet meer uitgeoefend. Dat is ook normaal. De balie verbiedt een dergelijke cumul. Mijn advocatenkantoor heeft in die periode op geen enkele manier nog voor de groep-Forrest gewerkt. De groep-Forrest doet gewoonlijk een beroep op het Luikse advocatenkantoor Marcourt en Collins.
Na mijn
ontslag als staatssecretaris in oktober 2000, heeft de heer Forrest me in maart-april 2001 gevraagd lid te worden van zijn raad van bestuur omdat ereambassadeur Guillot-Pingue ontslag had genomen. De heer Forrest was op zoek naar expertise en vermits de ereambassadeur veel ervaring had met buitenlandse handel, viel zijn keuze op mij. Ik ben lid sinds juni 2001. In andere landen, onder meer in Groot-Brittannië, mogen gewezen leden van de regering gedurende zes maanden geen functies opnemen in de raad van bestuur van bedrijven. Welnu, deze termijn, die in België niet geldt, werd ruimschoots overschreden vermits ik in oktober 2000 ontslag nam als staatssecretaris en pas in juni 2001 lid werd van de raad van bestuur.
Ik ga maximum tweemaal per jaar naar Lubumbashi.
Ik weet dat in raden van bestuur veel wordt geslapen. Ik beschouw mezelf echter niet als een slapend bestuurder. Ik kan me niet herinneren dat ik dat ooit verklaard zou hebben.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Bent u gelijktijdig met uw intrede in de raad van bestuur ook ondervoorzitter van de groep geworden?
De heer Pierre Chevalier. - Ja. Er zijn drie ondervoorzitters: de heren Pairoux, Dille en ikzelf. De heren Pairoux en Dille hebben ook een executieve functie in het bedrijf.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Chevalier heeft nogal wat interviews gegeven over zijn situatie met betrekking tot de Forrest-groep.
Zijn de uitspraken van de heer Chevalier in het laatste interview met Knack woordelijk weergegeven of wenst hij daarin correcties aan te brengen?
In de Financieel-Economische Tijd deed zijn collega Van der Maelen volgende uitspraak: "Bedrijven die staatssteun willen ontvangen, zouden de code moeten ondertekenen. Wie de code overtreedt..." - hij doelt op de OESO-code - "... zou vijf of tien jaar het recht op Delcrederesteun of een andere overheidssteun verliezen." Uit het VN-rapport, dat weliswaar nog
niet werd goedgekeurd, weten we dat het bedrijf Forrest niet zou voldoen aan de OESO-reglementering. Heeft dit voor de heer Chevalier consequenties als bestuurder van een bedrijf dat zo op de korrel is genomen?
In een interview met de heer Jan Lippens in Humo van 2 juli jl. heeft de heer Chevalier gezegd: "Als er ook maar één flinter bewijs opduikt dat ik privé-belangen van Forrest met mijn politieke activiteiten heb vermengd, zal ik mijn conclusies trekken en opstappen." Staat de heer Chevalier nog altijd achter deze uitspraak? Is die juist weergegeven?
In het Knack-artikel van vorige week van de heer Draulans heeft
de heer Chevalier over het rapport van de staatsveiligheid volgende uitspraak gedaan: "Er is een rapport geweest van de Belgische militaire staatsveiligheid dat door iedereen is weggelachen." Wie is `iedereen'? Wie heeft dat weggelachen? Op welke basis?
Mijnheer Chevalier, dit werd alleszins niet in de commissie weggelachen. Wij hebben daarvan niet eens inzage gekregen. Ik vind het merkwaardig dat de ene politicus erover kan beschikken, terwijl de commissie die zich met de aangelegenheid bezighoudt dat niet kan.
In een ander artikel in Knack wordt u eveneens vernoemd. De journalist schrijft: "De Senaatscommissie die in Brussel de plunderingen van Congo door Belgische en andere bedrijven onderzoekt, is zo lek
als een zeef." Met betrekking tot een persoon die op 19 september door de commissie werd verhoord, maar van wie ik de naam niet mag vermelden, lees ik in dat artikel: "Maar het duurde niet lang voor Forrest erover geïnformeerd was dat X voor de commissie had getuigd. De link tussen het lek in de Senaat en de industrieel was VLD-kamerlid Pierre Chevalier, tevens bestuurder...".
U staat onder ede. Is dit juist? Wij zoeken nog altijd naar het lek. Dat de heer Forrest heel snel na het verschijnen van X voor de commissie op de hoogte werd gebracht van de aanwezigheid van X is een schending van de geheimhouding van de commissie. Dat betekent dat niemand nog in alle geheimhouding voor onze commissie kan komen getuigen. Kunt u hierop uitvoerig
antwoorden? Misschien gaat het om een vergissing. Alleszins staat u onder ede en wil ik in dit verband een duidelijk antwoord.
De heer Pierre Chevalier. - Ik denk dat de journalist in Knack mijn uitspraken vrij getrouw heeft weergegeven. Ik kan mij alleszins terugvinden in de uitspraken die mevrouw Ingrid Van Daele in mijn mond legt.
Met betrekking tot de uitspraken van de heer Van der Maelen doe ik opmerken dat hij nooit veel wordt gehinderd door enige kennis. In het artikel van Trends over welke politici in welke raad zetelen, figureren ook leden van deze commissie. Ik zal geen namen noemen. De betrokkenen weten wel op wie ik doel.
Zelfs mevrouw de Bethune komt op die lijst voor. Ikzelf sta tamelijk laag gequoteerd. Zij staat hoger op de lijst dan ik als lid
van verschillende raden van bestuur.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik ben geen lid van raden van bestuur van bedrijven.
De heer Pierre Chevalier. - Dan liegt Trends. Volgens dat artikel zou u lid zijn van drie raden van bestuur.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Van drie vzw's, meer in het bijzonder Vrouw en Maatschappij, de Nederlandstalige Vrouwenraad en Amazone.
De heer Pierre Chevalier. - Dat wordt er niet bij vermeld. Ook anderen komen op die lijst voor, maar daar wil ik niet dieper op ingaan.
Niets in ons land verbiedt een parlementslid lid te zijn van een raad van bestuur. Als het Parlement anders beslist, moet die regel natuurlijk voor iedereen gelden. Uiteraard zal ik me daar dan bij neerleggen.
Men moet inderdaad een zekere deontologie respecteren. Ik weet dat hierover in de pers heel wat verhalen worden geschreven, maar wie kan aantonen dat ik op welke manier dan ook zou zijn tussenbeide gekomen bij wie dan ook voor dit bedrijf, daag ik uit de bewijzen daarvan op tafel te leggen. Als men dat niet kan, moet men er in de toekomst over
zwijgen.
Ik ben dat soort slagen onder de gordel meer dan beu. Ik heb er in mijn leven al heel wat gekregen, maar ik ben daartegen ingegaan. Telkens opnieuw echter moet ik dat soort aanvallen verduren. Dat men aantoont op welke ongeoorloofde wijze ik ben tussenbeide gekomen ten voordele van een bedrijf!
Als staatssecretaris van Buitenlandse Handel werd ik soms vergezeld door politici voor wie ik tussenkomsten deed en die in mijn aanwezigheid contracten ondertekenden, waarbij ze een bepaald bedrijf vertegenwoordigden. Hiervan kan ik concrete voorbeelden geven. Ik heb er geen graten in gezien en zie er nog steeds geen graten in, mits alles verloopt volgens de regels van de deontologie.
Indien zou
blijken dat de groep Forrest op een bepaalde manier de regels zou schenden, moet dit worden aangetoond met bewijzen ter ondersteuning van die uitspraak, en niet met kletspraat.
Ik ben 25 jaar advocaat en zetel al achttien jaar in het Parlement. Heel mijn leven heb ik ernaar gestreefd het individu te doen respecteren. Ik verdraag het dus niet dat iemand - ikzelf of iemand anders - aangevallen wordt op een manier die niet gestoeld is op harde bewijzen.
Ik zeg u in alle duidelijkheid dat, indien mocht blijken dat de groep-Forrest op enige manier de opgelegde regels zou hebben geschonden, ik daaruit onmiddellijk mijn conclusies zou trekken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb het dus wel over de OESO-reglementering, die in het VN-rapport wordt vermeld. U verwijst dus ook naar deze reglementering?
De heer Pierre Chevalier. - Ik verwijs ook naar deze reglementering.
Maar, mijnheer Maertens, ik zeg u ook zeer duidelijk dat ik vaststel dat in het VN-rapport een lijst wordt gepubliceerd van Belgische bedrijven: Belgolaise, Fortis, Umicore, ... Ik heb echter tevergeefs gezocht in dat rapport naar enige inbreuk die door die bedrijven zou zijn gepleegd. Ik kom hier niet het Belgisch bedrijfsleven verdedigen. Ik vind alleen dat het VN-rapport zou moeten staven dat Fortis, Umicore op een welbepaalde manier de OESO-richtlijnen hebben geschonden. Die schendingen worden niet aangetoond, maar er wordt wel een lijst van bedrijven aan toegevoegd die de richtlijnen hebben geschonden. Waarop is dat gebaseerd? Laten wij toch
ernstig blijven.
Ik ben persoonlijk geshockeerd door dat artikel van mijnheer Lippens in Humo. Deze mijnheer belt mij op en neemt een interview van mij af. Ik heb de tekst achteraf gelezen, hij heeft hem gewijzigd opgenomen in Humo, maar heeft er ook een stuk aangeplakt waarin hij verwijst naar de verklaringen van twee anonieme diplomaten. Mijnheer Maertens, vindt u ook niet dat dit iets te gemakkelijk is? Twee anonieme diplomaten die kletspraat verkopen. Ik heb de heer Lippens dan ook gedagvaard voor de rechtbank en heb schadevergoeding gevraagd. Ik vind dat er grenzen zijn aan alles.
Ik sta wel achter de uitspraak dat, indien op de ene of andere manier zou blijken dat ik op ongeoorloofde wijze voor dat
bedrijf zou zijn tussenbeide gekomen, ik daaruit mijn conclusies zal trekken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Collega, ik heb u niet beschuldigd, ik heb alleen de teksten voorgelegd. U hebt mij wellicht een retorische vraag gesteld, waarop ik niet hoef te antwoorden. Hier is het zo dat de commissieleden de vragen stellen aan de personen die worden gehoord.
De heer Pierre Chevalier. - Wat het rapport van de Staatsveiligheid betreft, ik heb dat indertijd gezien. Daarvan circuleerde overigens een vrij grote oplage. Als u dat wenst, kan ik het u bezorgen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat zou ons zeer plezieren.
De heer Pierre Chevalier. - Iedere diplomatieke bron kwalificeert dat rapport als een rapport dat letterlijk `aan elkaar geschoten' is met informatie die men hier en daar heeft bijeengesprokkeld. Zonder die informatie te verifiëren, heeft men er een amalgaam van gemaakt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kunt u ons zeggen welke diplomatieke bronnen, zodat wij die kunnen raadplegen?
De heer Pierre Chevalier. - Neen, dat zal ik u niet zeggen. Ik ben gehouden aan de geheimhoudingsplicht ten opzichte van die mensen. Ik wil die mensen niet in diskrediet brengen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat is toch een beetje in tegenstelling tot uw verwijzing naar de twee anonieme diplomaten A en B in Humo. Vindt u dat niet een beetje merkwaardig?
Als u nu op mijn vraag welke diplomatieke bronnen dat rapport van een Staatsdienst in de onduidelijkheid hebben getrokken, niet kunt of wilt antwoorden, dan stel ik voor om die vraag met gesloten deuren te behandelen. Die vraag moet onder ede kunnen worden beantwoord.
Mijnheer Chevalier, u roept het beroepsgeheim in, maar een onderzoekscommissie heeft een juridische onderzoeksopdracht, vandaar dat zij u met gesloten deuren kan ondervragen. Mijns inziens heeft de commissie het recht om u die informatie
te vragen.
De heer Pierre Chevalier. - Mijnheer Maertens, ik ga hier geen theoretische discussie openen over het beroepsgeheim. Het principe van het beroepsgeheim wordt hier, en zeker in Brussel, zeer strikt toegepast. Artikel 476 van het Strafwetboek legt zeer zware sancties op aan iedereen die het beroepsgeheim schendt. Dat is van openbare orde.
Als u erop aandringt, wil ik gerust achter gesloten deuren antwoorden.
U hebt gezegd dat de heer Draulans daarop commentaar heeft gegeven, maar dat u niet weet waar hij die informatie haalt. Ik moet u zeggen dat de artikels van de heer Draulans meestal wel gebaseerd zijn op elementen die de waarheidstoets kunnen doorstaan. Ik raad u
ten andere de lectuur aan van de reportage die deze week in Knack is verschenen. Misschien zullen een aantal dingen dan duidelijk worden. Hij heeft trouwens een aantal dingen gezegd over de rol van een diplomaat ter plekke. Hij herhaalt die aantijgingen deze week. Wat de ondervraging betreft van de mijnheer waarvan u de naam niet mag zeggen, maar die vermeld staat in dat artikel, kan ik enkel bevestigen dat de informatie onjuist is.
Als u zich beklaagt over het feit dat een onderzoekscommissie zo lek is als een zeef, dan kan ik het volgende zeggen...
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat staat in dat artikel, ik heb dat niet gezegd...
De heer Pierre Chevalier. - Het is ook zo, daarom geef ik er de voorkeur aan om mij hier te uiten tegenover de hier aanwezige dames en heren journalisten. Wat ik zeg achter gesloten deuren, zal toch worden verspreid in gunstige zin voor de bron. Ik heb veel liever dat de heer Timmerman, de heer Huysmans, de heer Bracke, mevrouw Braeckman en alle collega's mij hier kunnen horen. Ik zou zelfs graag hebben dat de journalisten mij hier kunnen ondervragen. Zij doen dat wel van tijd tot tijd. Over het resultaat kunnen wij van mening verschillen.
Ik zeg dat deze commissie inderdaad zo lek is als een zeef. Ik heb in vier onderzoekscommissies zitting gehad: de onderzoekscommissie KS, de
onderzoekscommissie over de Wapenhandel, de onderzoekscommissie over het dossier-Di Rupo en de onderzoekscommissie over het dossier-Khaled. In geen van die vier commissies heb ik ooit gelekt. De hier aanwezige journalisten kunnen daarvan getuigen. Ik heb wel gezien dat de mensen die in die onderzoekscommissie zaten en die buiten de zaal interviews stonden te geven, allemaal een mooie carrière hebben gemaakt. Collega's, ik kan u de raad geven om zoveel te lekken als u maar wilt, u zult dan misschien nog minister worden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mijnheer de voorzitter, ik protesteer tegen deze uitspraak van collega Chevalier. Dit is denk ik een hele slechte raad en druist in tegen het reglement van deze commissie.
De heer Pierre Chevalier. - Dat is uiteraard een slechte raad, maar het is wel de realiteit, mijnheer Maertens.
Als minister Michel in deze onderzoekscommissie komt getuigen en vraagt om dat met gesloten deuren te doen, dan lees ik 's anderendaags in de krant een heel verslag daarover. Als geïnteresseerde en vanuit mijn ervaring - met uitzondering van de heer Colla en mevrouw Lizin heb ik hier de langste parlementaire loopbaan - denk ik daaruit onmiddellijk te kunnen afleiden wie naar de betrokken journalist heeft gebeld. Dat is niet moeilijk. Als u dat per se wilt weten, kan ik u dat achter gesloten deuren vertellen. Laten wij elkaar toch niets wijsmaken. Ik neem aan dat u de grote principes
inroept en ik apprecieer dat, maar ...
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik wil op de eerste plaats de heer X beschermen, die hier in volstrekte geheimhouding is komen getuigen. Wij hebben ervoor gezorgd dat hij hier niemand tegen het lijf is gelopen, maar achteraf wordt hij wel met naam en toenaam in Knack vermeld. Die dingen kunnen niet. Ik protesteer daartegen. Ik verzoek de voorzitter op onderzoek te gaan naar het lek en om het betrokken lid met toepassing van ons reglement te royeren.
De voorzitter. - Ik verleen het woord eerst aan mevrouw de Bethune en vervolgens aan de heer Wille.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik zou een precisering willen vragen met betrekking tot het antwoord van de getuige aan de heer Maertens betreffende het SGR-dossier. In verband met dat dossier roept hij het beroepsgeheim in, maar ik begrijp niet goed welk beroepsgeheim.
Mijnheer Chevalier, hebt u dat document van de advocaat gekregen?
De heer Pierre Chevalier. - De heer Maertens heeft het woord beroepsgeheim in de mond genomen. Ik heb gezegd dat ik door een professioneel geheim gebonden ben. Ik heb dat document destijds als staatssecretaris van Buitenlandse Handel in handen gekregen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U hebt dat document dus als minister gekregen?
De heer Pierre Chevalier. - Als staatssecretaris, wij moeten bescheiden blijven...
De heer Paul Wille (VLD). - Het is onaanvaardbaar dat eerst wordt vastgesteld dat de commissie zo lek is als een zeef, tot wie die opmerking ook gericht is, om vervolgens over te gaan tot de orde van de dag.
De voorzitter. - De heer Maertens alludeerde daarop bij de aanvang van de vergadering en wil dit in besloten vergadering bespreken.
De heer Paul Wille (VLD). - Ik weiger lid te zijn van een onderzoekscommissie waar een dergelijke vaststelling wordt gedaan, zonder daaraan de nodige consequenties te verbinden, wat nochtans noodzakelijk is voor het garanderen van het goed functioneren en van de geloofwaardigheid van deze commissie.
Voorzitter, we kunnen onze werkzaamheden nu voortzetten, maar ik verwacht van u wel duidelijke acties in dit verband. Het moet duidelijk zijn wie lekt, waar en waarover.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Uiteraard zijn we het hiermee eens.
Mijnheer Chevalier, in een van de interviews waarnaar al werd verwezen, zegt u dat de heer Forrest alle aantijgingen in de Senaatscommissie heeft weerlegd. Waarop baseert u die verklaring? U was toen niet aanwezig en de vergadering verliep deels openbaar maar ook deels achter gesloten deuren. Beschikt u over een verslag van deze laatste of werd u daarover ingelicht?
De heer Pierre Chevalier. - Dat was de indruk die ik had op basis van wat in het openbaar door de heer Forrest werd gezegd en de door de leden gestelde vragen. Wat achter gesloten deuren is gebeurd, weet ik niet. Veel denderends zal dat waarschijnlijk niet zijn geweest. Anders had ik daarover wel iets in de pers gelezen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De indruk die u naar aanleiding van de openbare vergadering hebt gekregen, delen we niet.
De heer Pierre Chevalier. - Dat is een kwestie van appreciatie en dat zal blijken uit de conclusies van de Senaatscommissie, waarin ik overigens alle vertrouwen heb.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - In verband met de anonieme getuige van wie de naam nu in de pers wordt vermeld, wil ik ook weten van waar het lek komt. Ik ben bezorgd over de veiligheid van die persoon, die voorheen al de gevolgen heeft moeten dragen van de uitspraken die hij deed en grote problemen heeft gehad in Lubumbashi.
Wat zal onze commissie ondernemen om zijn veiligheid en die van zijn familie te verzekeren?
Voor de heer Chevalier heb ik een vraag over de Delcrederedienst en over zijn functies binnen de groep Forrest International.
Onze commissie heeft uitgebreid de voorwaarden, de omstandigheden, de timing en de
interventies onderzocht die nodig waren opdat de Delcrederedienst uiteindelijk aan de groep-Forrest een investeringswaarborg zou verlenen. Het is geen geheim dat deze waarborg in minstens merkwaardige omstandigheden werd verleend. Congo is immers een off cover land en in principe kon er geen investeringskrediet worden verleend, doch enkel een exportkrediet. Men wilde het commerciële risico niet dekken en besloot het uiteindelijk een investeringskrediet te noemen. Met de beslissing van de Delcrederedienst zijn dus heel wat kunstgrepen gemoeid, met name dat de waarborg aan de groep-Forrest werd verleend en niet aan New Baron & Lévêque International, dat aanvankelijk aan de Delcrederedienst dekking had gevraagd voor zijn risico's en
investeringen.
In die periode was de heer Chevalier staatssecretaris voor Buitenlandse Handel. Wat was zijn rol? Hoe heeft hij het dossier behandeld? Denkt hij dat het op een normale wijze is afgewikkeld?
De heer Pierre Chevalier. - U weet zo goed als ik dat het dossier al in 1987 of 1998 werd geïntroduceerd. Toen maakte mijn partij deel uit van de oppositie.
Toen ik in juli 1999 staatssecretaris van Buitenlandse Handel werd - ik ben eenmaal opgetreden als advocaat voor de heer Forrest, maar toen trad mijn advocatenkantoor niet op voor de groep-Forrest noch voor de heer Forrest persoonlijk - heb ik ambassadeur Trouveroy, die voor het departement van Buitenlandse Handel de raad van bestuur van de Delcrederedienst bijwoonde, de duidelijke instructie gegeven zich in woord en daad te onthouden bij de behandeling van dat dossier. Ik doe opmerken dat hij daar geplaatst werd door
de heer Maystadt, een van mijn voorgangers, en dat Buitenlandse Handel niet eens stemrecht heeft in de raad van bestuur van de Delcrederedienst. De ambassadeur, die een uitstekend diplomaat is en ons nu in India vertegenwoordigt, heeft van mij dus duidelijke instructies gekregen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U heeft niet geantwoord op de kern van mijn vraag: was de beslissing opportuun, hoe werd ze genomen en wat was het belang van de zaak?
In 1997 werd het dossier bij de Delcrederedienst ingediend, die toen een principieel groen licht had gekregen voor een haalbaarheidsstudie. De definitieve beslissing volgde pas later. De aanvraag werd door NBLI ingediend, maar de waarborg werd niet aan NBLI verleend.
Het is niet zonder belang dat zich in dit dossier een aantal evoluties hebben voorgedaan en dat de vooruitzichten aanvankelijk niet zo goed waren. Er werd een veto uitgesproken, met name door de heer Reynders. Nadien gingen een
aantal deuren open en volgende nog meer tussenkomsten.
Uiteindelijk viel er toch een positieve beslissing. We begrijpen niet waarom, want de goederen waren al uitgevoerd en aan de Belgische bedrijven betaald en de investeringen waren al ruimschoots vergoed.
Wat was uw advies als toenmalig staatssecretaris voor Buitenlandse Handel en wat vindt u van de manier waarop dit dossier werd behandeld?
De heer Pierre Chevalier. - U zegt eigenlijk dat alles goed verlopen is, de vervaldagen werden gerespecteerd, de leveringen zijn gebeurd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Maar zijn de waarborgen nog steeds geldig?
De heer Pierre Chevalier. - Natuurlijk, het is een krediet op middellange termijn en de terugbetaling gebeurt op de afgesproken vervaldagen. Wilt u dat alles ineens wordt terugbetaald?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het krediet moest exportverrichtingen dekken. Aangezien men het commercieel risico niet wou dekken, heeft men het een investeringskrediet genoemd. Vandaag wordt die benaming aangegrepen om ervan uit te gaan dat het moet blijven lopen. Er is nochtans geen enkele reden om de dekking van het initiële risico voor de Belgische bedrijven te handhaven.
De heer Pierre Chevalier. - U zoekt spijkers op laag water. U wil per se bewijzen dat daar iets gebeurd is wat het daglicht niet kan verdragen. U hebt het over een analyse. Ik heb van de Delcrederedienst een brief gekregen die luidt als volgt:
Met genoegen kunnen we bevestigen dat onze raad van bestuur tijdens zijn vergadering van 9 februari geen enkel politiek bezwaar heeft gemaakt tegen het openen van een onderzoek in dit dossier.
Dat is dus meer dan een oppervlakkige analyse.
U vraagt uitleg over twee punten. Principieel was er al een akkoord in februari 1998. De heer Forrest heeft voldoende uitgelegd hoe dat dossier tot stand is gekomen en hoe het evolueerde. U hebt hierover ook de heer Windelincx kunnen horen. U hoort wellicht ook de heer Rodts, de inspecteur van Financiën die de minister van Financiën vertegenwoordigde. In bepaalde `zakenweekbladen' was sprake van een blauwe beïnvloeding. Ik stel vast dat dezelfde journalist schrijft dat Buitenlandse Handel zich onthield en Financiën tegen stemde. Beide ministers behoren echter tot de liberale familie. Zelfs als ik op dat ogenblik positief had
geadviseerd, had ik de grenzen van de deontologie niet overschreden. Ik was toen immers geen raadsman meer en kon zelfstandig oordelen. Ik heb echter gehandeld uit voorzichtigheid. Als u zegt dat het deontologisch nog beter was geweest indien ik een negatief advies had gegeven, dan is dat uw mening. Ik heb aan de heer Trouveroy gezegd zich te onthouden. Meer heb ik niet te zeggen over dat dossier, dat afgehandeld werd vóór ik in de raad van bestuur van de groep-Forrest zetelde.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hebt u als advocaat een advies gegeven over het STL-dossier?
De heer Pierre Chevalier. - Neen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hebt u als staatssecretaris de heer Forrest ontmoet of op uw kabinet ontvangen?
De heer Pierre Chevalier. - Ja, waarom niet? Ik heb veel mensen ontvangen op mijn kabinet.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hebt u met hem over het STL-dossier gesproken?
De heer Pierre Chevalier. - Hij heeft me over dat dossier gesproken. Ik heb gezegd dat ik me zou onthouden. Hij heeft dat aanvaard.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Uw onthouding om redenen van deontologie neemt niet weg dat u ons kan zeggen wat u over het dossier vond. Uw onthouding betekende niet dat uw advies negatief was. Niets had u ervan kunnen weerhouden een negatief advies te geven. Dat was niet in tegenstrijd met uw rol als advocaat voordien.
De heer Pierre Chevalier. - Toch wel. Ik zou me in debat hebben gemengd en dat mag niet. Als gewezen advocaat weet u toch ook dat men in dergelijke gevallen zeer voorzichtig moet zijn. Dat is ook een van de redenen waarom ik geen advocaat meer ben.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dit illustreert de onverenigbaarheid tussen sommige maatschappelijke functies en de functie van staatssecretaris die in dergelijke zaken moet optreden, ook nog op het ogenblik dat hij geen staatssecretaris meer is.
De heer Pierre Chevalier. - Zeer zeker.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Tot besluit van dit onderdeel, meen ik dat we uw mening ten gronde niet hebben gehoord. De argumenten over de merkwaardige besluitvorming, de moeilijkheidsgraad van het dossier, de overgang van een exportkrediet naar een investeringskrediet, wuift u weg als ongefundeerde beweringen die niet ernstig hoeven te worden opgevat. Dat vind ik nogal gemakkelijk. U verwees daarnet naar de manier waarop diplomaten hun mening uiten. Wat u in dit dossier niet zint, veegt u vrij vlug onder tafel. Ook al heeft u zich onthouden, door het feit dat u bij deze zaak betrokken bent geweest, door uw functie en door uw vroegere professionele contacten met de heer Forrest, kon u over dit dossier toch enige commentaar ten gronde geven.
De heer Pierre Chevalier. - Ik wil geen intentieproces maken. Als een schepen zou deelnemen aan beraadslagingen waarbij hij op een of andere manier zakelijk betrokken is, maakt hij zich schuldig aan belangenvermenging. Hij moet dus de zaal verlaten. Ik heb de heer Trouveroy gevraagd zich in woord en daad te onthouden. Hij heeft zich daaraan gehouden.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Zo hebt u bijvoorbeeld niet geweigerd om de heer Forrest te ontvangen.
De heer Pierre Chevalier. - Ik mag toch nog mensen ontvangen? Ik mag hem toch uitleggen waarom ik die houding aanneem?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Als schepen weiger ik inderdaad bepaalde personen te ontvangen die betrokken zijn bij dossiers die door het College worden behandeld.
De heer Pierre Chevalier. - U bent misschien wel de Onbevlekte Ontvangenis. Ik hou er aan de mensen uit te leggen waarom ik een bepaalde beslissing neem. De Belgische Staat heeft tenslotte toch ook miljoenen aan premies geïncasseerd. Belgische bedrijven hebben meegedaan aan de uitvoer. Heel veel bedrijven hebben me gevraagd tussenbeide te komen. Dat is nu eenmaal de functie van een staatssecretaris van Buitenlandse Handel. Als staatssecretaris van Volksgezondheid zou het inderdaad vreemd geweest zijn iemand in dat verband te ontmoeten.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U bent lid en ondervoorzitter van de raad van bestuur van de holding Forrest International. Er is veel over deontologie gesproken. Wat denkt u van de manier waarop uw groep momenteel zaken doet in Congo?
Het is bijvoorbeeld algemeen bekend dat de groep-Forrest de regering-Kabila van voertuigen heeft voorzien toen ze volop oorlog aan het voeren was. We weten ook dat bepaalde fondsen die voor Gécamines bestemd waren, onder meer gebruikt werden voor de bouw van een mausoleum, terwijl de arbeiders van Gécamines al 18 maanden lang geen loon meer hebben ontvangen en de Congolese regering geld moet lenen op de internationale markt met het oog op een
herstructureringsplan. Als men ook weet hoeveel belangrijke vormgebreken of andere problemen er bij bepaalde joint ventures zijn, hoe moeilijk de extractie van germanium uit de terril van Lubumbashi verloopt, stelt men vast dat de manier waarop uw groep in Katanga zaken doet, toch hevig bekritiseerd wordt.
Wat denkt u daarvan? Wordt hierover binnen de raad van bestuur gediscussieerd en worden vertrouwenwekkende maatregelen overwogen?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Is het gebruikelijk dat het kabinet of het departement van Buitenlandse Handel een kopie krijgt van de diplomatieke berichten uit Katanga, bijvoorbeeld de mails van de heer Verheyen? We lezen in De Morgen in een interview met de heer Van Goethem, dat 30 of 40 personen de gelekte mail van de heer Verheyen in handen hebben gehad.
Hebt u een kopie ontvangen van de mail van de heer Verheyen?
De heer Pierre Chevalier. - Neen. Buitenlandse Zaken is opgesplitst in verschillende directoraten-generaal. Vertrouwelijke politieke documenten werden alleen aan de toenmalige secretaris-generaal of aan de minister van Buitenlandse Zaken bezorgd. De staatssecretaris van Buitenlandse Handel krijgt dergelijke rapporten niet.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U hebt dus nooit een kopie ontvangen van dergelijke berichten afkomstig van het diplomatieke netwerk van ons land?
De heer Pierre Chevalier. - Neen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - We hebben nochtans vastgesteld dat de heer Forrest in verband met het gelekte bericht een brief heeft gestuurd naar de minister van Buitenlandse Zaken en naar de staatssecretaris van Buitenlandse Handel.
De heer Pierre Chevalier. - ... omdat dit zo vermeld werd op de mail en omdat de kopie van de telex van de consul-generaal van Lubumbashi ook naar het kabinet van mevrouw Neyts is gegaan, als ik me niet vergis. Ook de Delcrederedienst heeft een kopie ontvangen. Toen was ik evenwel geen staatssecretaris meer.
(Samenspraak)
De heer Dallemagne heeft vragen gesteld over wat ik denk over het optreden van de groep Forrest in Katanga.
Mijnheer Dallemagne, sinds juni 2001 ben ik lid van de raad van bestuur. U mag me vragen stellen over wat daarvoor gebeurd is, maar toen droeg ik geen enkele beslissingsbevoegdheid.
Ik weet niet of u Nederlands spreekt of verstaat, maar ik raad u de lectuur van het artikel in Knack van deze week ten zeerste aan, waarin de heer Draulans over zijn ervaringen rapporteert.
Ik weet dat de commissie zich binnenkort ter plaatse zal begeven, wat ik uitstekend vind. Ik hoop dat u dit met een open geest en zonder vooroordelen doet. Dan zult u
merken wat de groep Forrest er nu betekent.
Misschien is het wel om verkeerde inschattingen uit het verleden te vermijden dat de heer Forrest mij onder meer gevraagd heeft advies uit te brengen in de raad van bestuur.
U spreekt over wat verkeerd loopt en niet correct is. Mijn broek zakt af, wat geen mooi gezicht is, als ik bepaalde artikels in sommige kranten lees. Niet zo lang geleden presteerde een journalist het in Gazet van Antwerpen te schrijven dat Forrest van Gécamines 3.000 ton germanium heeft gestolen uit Congo en daarvoor 2 miljard heeft geïncasseerd, een beschuldiging waarop de heer Forrest al uitvoerig heeft gereageerd.
Ik bezorg de voorzitter een
document, dat u trouwens ook officieel zal worden overhandigd. Het is ondertekend door de zogenaamde bestolenen, Gécamines, door de groep Forrest en door de Amerikaanse zakenpartner, waarin de geschiedenis van het germanium nog eens wordt herhaald. Op het ogenblik van het ondertekenen van het contract wisten de partijen dat er germanium aanwezig was.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De heer Forrest heeft ons het tegenovergestelde verklaard.
De heer Pierre Chevalier. - Dat is onjuist.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Jawel.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - In openbare commissievergadering.
De heer Pierre Chevalier. - Hij heeft gezegd dat er in het contract niet gesproken wordt over germanium.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Hij heeft gezegd dat hij niet wist dat er germanium was.
De heer Pierre Chevalier. - U slaat alles door mekaar.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U hecht veel geloof aan mensen die zaken vertellen waarmee u het eens bent en de anderen doet u af als ongeloofwaardig.
Los van wat er in de pers is verschenen, wil ik weten wat er in uw raad van bestuur gebeurt, want daarover ging mijn vraag.
De heer Pierre Chevalier. - Ik zal u daar straks op antwoorden. Maar u heeft gesproken over allerhande aantijgingen en u heeft gesproken over het germanium. In het document dat ondertekend werd door de drie partijen, en dat ik de voorzitter meteen zal overhandigen, wordt beschreven waar het germanium zich precies bevond, namelijk in de terril.
Vertegenwoordigers van Gécamines zijn vandaag in Brussel op uitnodiging van de Kamer van Koophandel. Ik nodig u uit ze de vragen te stellen die u moet stellen. Vraag hen of ze bestolen werden door Forrest.
Uit het document blijkt dat men aanvankelijk had verwacht dat men bij de eerste extracties geen germanium zou aantreffen. Pas nadien werd
er vastgesteld dat er germanium aanwezig was in de terril. De groep OMG heeft vervolgens een bod gedaan, dat voor Gécamines onvoldoende was.
Voor het ogenblik worden hierover onderhandelingen gevoerd, met de vraag aan de heer Forrest om als tussenpersoon, als aimable médiateur, op te treden. Deze onderhandelingen zijn aan de gang. Ik hoop dat men uiteindelijk zal stoppen met die nonsens over het germanium, waar Forrest overigens geen frank aan verdient.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Er bestaat een document dat ondertekend is door Gécamines, de groep-Forrest en het Amerikaans bedrijf. We hebben dat document nooit gekregen.
De heer Pierre Chevalier. - Ik heb het gisteren ontvangen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wij hebben ernaar gevraagd tijdens de hoorzitting met de heer Forrest. Van wanneer dateert dit contract?
(Samenspraak)
De heer Pierre Chevalier. - Het is geen contract, maar een overzicht van de feiten, dat door de drie partijen werd ondertekend. Hieruit blijkt duidelijk dat de groep Forrest er niets aan verdient.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Als ik de heer Chevalier goed begrijp, is het tegelijk een reactie op het VN-verslag en een gevolg van de bemiddeling door de heer Forrest.
Ik heb het document niet voor mij liggen.
De heer Pierre Chevalier. - Ik geef het u nu.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - We zullen het aandachtig lezen. Regelt dit document ook de winstdeelname van Gécamines met betrekking tot de extractie van germanium?
De heer Pierre Chevalier. - Er wordt gezegd dat onderhandelingen aan de gang zijn die hopelijk tot een goed einde zullen leiden.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Het document regelt de winstverdeling dus niet?
De heer Pierre Chevalier. - Neen, nog niet. De drie partijen zeggen dat ze aan het onderhandelen zijn.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Was u zelf aanwezig op die vergadering?
De heer Pierre Chevalier. - Neen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Dat is precies het punt waarover we u wilden horen.
De heer Pierre Chevalier. - De heer Dallemagne zou net als ik moeten weten dat een bestuurder een zeker voorbehoud in acht moet nemen en de discussies van de raad van bestuur niet openbaar mag maken.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Enerzijds is er het VN-rapport en anderzijds hebben we de brieven van de heer Forrest. Nu komt daar een verduidelijking bij. Het is belangrijk dat we daarover kunnen beschikken.
Dit is de concrete uitwerking van wat mondialisering betekent, weliswaar in een beperkte sector en in een bepaalde regio, maar wel de rijkste regio van Congo. Bent u van plan binnen de groep een koerswijziging terzake te bepleiten?
Ik ben ook niet tevreden over de antwoorden die we van Umicore gekregen hebben over dat soort exploitatie en over zijn relatie met Gécamines. Het gaat dus niet alleen om George Forrest.
Als één van onze collega's evenwel deel uitmaakt van het systeem, denkt men, als socialist, veeleer aan de andere kant van de mondialisering. Heel het debat over de brief aan de antiglobalisten van premier Verhofstadt gaat precies over dat aspect.
Wat heeft u als Belgisch parlementslid ondernomen sedert de publicatie van het jongste VN-rapport?
De heer Pierre Chevalier. - Uiteraard heb ik het rapport gelezen, waarvan een aantal paragrafen slaan op de groep-Forrest.
De belangrijkste beschuldiging betreft het germanium. Uit alle documenten blijkt nochtans duidelijk dat de groep-Forrest er geen enkel voordeel uit haalt. Daaruit alleen al blijkt dat een aantal beschuldigingen ongegrond zijn. De beschuldigingen werden trouwens inmiddels weerlegd in een antwoord dat aan de parlementsleden werd overhandigd.
Ik beweer niet dat het VN-rapport slecht is. Twee commentaren hebben me evenwel geïntrigeerd. Het eerste is dit van de heer Meeus van de Hoge Raad voor Diamant die het rapport vrij scherp veroordeelt en het tweede van
mevrouw Els De Temmerman, die toch een onbesproken reputatie heeft voor aangelegenheden als mensenrechten en de problematiek van de kindsoldaten. In het opiniestuk in De Standaard maakt mevrouw De Temmerman brandhout van het rapport, waar het gaat over onterechte beschuldigingen. In het VN-rapport wordt bijvoorbeeld met geen woord gerept over de rol van de heer Rautenbach, die in deze commissie bij herhaling als misdadig werd bestempeld. Is dit niet merkwaardig? Toen ik staatssecretaris was, heeft de heer Rautenbach me ook om een onderhoud gevraagd, maar dat heb ik geweigerd.
(Samenspraak)
De heer Pierre Chevalier. - U vindt de heer Rautenbach dus een prijzenswaardig man?
Het stemt me tevreden dat de commissie bepaalde feiten terecht aanklaagt. Gisteren lees ik met betrekking tot het bedrijf Cogecom dat die man eindelijk in verzekerde bewaring is genomen. Dit kan ik alleen maar toejuichen, want dat soort trafieken moet inderdaad worden vermeden.
Ik herhaal het: ga u er ter plaatse van overtuigen welke Belgische bedrijven betrokken zijn bij illegale trafieken. Ik hoop dat u dit met openheid van geest zult onderzoeken.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Een marxist zou zeggen dat elke commerciële activiteit een aanleiding is om iemand uit te buiten.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik ben ter plaatse geweest, ik heb de groep-Forrest aan het werk gezien en ik heb de oven bezocht. Wat dit project betreft, spreek ik dus met kennis van zaken.
Ik heb geen principiële bezwaren of vooroordelen tegen belangrijke investeringen in Congo. Ik was blij dat een Belgisch ondernemer nog dergelijke risico's kon nemen, maar ik vroeg me af, gelet op de toestand in Congo, welk geheim achter het Forrest-mirakel schuilde.
Ik begrijp dat u niets kunt zeggen over geheime beraadslagingen binnen uw raad van bestuur, maar toch vind ik het vreemd dat we niets van u vernemen over de grond van deze zaak. Ik heb het niet over geruchten,
maar over het feit dat de heer Forrest zelf toegeeft dat de 20 miljoen dollar aan Gécamines toekwamen.
Gécamines heeft dat geld dringend nodig. Het bedrijf verkeert in uiterst benarde omstandigheden en zijn toekomst staat op het spel.
Wat doet uw groep hieraan?
Uw groep aanvaardt, naar verluidt op vraag van de Congolese president, dat de bewuste 20 miljoen dollar worden gebruikt voor de bouw van een mausoleum en een presidentieel paleis.
Vindt u het normaal dat Congo in de huidige omstandigheden een mausoleum van 10 miljoen dollar bouwt met geld dat aan de arbeiders van Gécamines toekomt?
De heer Pierre Chevalier. - U zegt zelf dat het belangrijk is dat bepaalde ondernemers nog investeren. Wel, neem de groep Forrest uit Congo weg en er blijft niets meer over.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat is het probleem niet. Het komt erop aan dat er daarnaast nog een aantal andere kunnen overleven.
De heer Pierre Chevalier. - Het altijd is mogelijk dat de een of de ander precies de concurrentie wil elimineren.
De heer Pierre Chevalier. - Dat is altijd mogelijk.
Wat de historie van dat mausoleum betreft, stel ik vast dat dit een beslissing is van de Congolese regering die internationale steun geniet en erkend wordt als de wettige regering. U kunt daarmee akkoord gaan of niet, maar die beslissing wordt opgelegd. Ik denk dat als u de gelegenheid hebt om te spreken met de mensen van Gécamines, die vandaag overigens in Brussel zijn, u deze problematiek met hen moet bespreken. Doordat een aantal joint ventures toch weer functioneren, blijkt de groep Gécamines er langzaam aan weer bovenop te komen. Dankzij nieuwe investeringen, wordt er nieuwe werkgelegenheid geschapen.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Het is zeer moeilijk zijn werk te doen als commissielid als men het woord niet krijgt om vragen te stellen en de discussie door enkelen wordt gemonopoliseerd.
De heer Chevalier heeft al uitgebreid geantwoord op mijn vraag over zijn rol in het STL-contract.
In de commissie is gebleken, veeleer uit de verklaringen van de getuigen dan uit persartikelen, dat dit contract omstreden is. U zei dat u uw vertegenwoordiger opdracht gegeven heeft zich te onthouden. Welke rol heeft hij in dit dossier gespeeld? Volgens de gegevens waarover wij beschikken, heeft alleen het ministerie van Financiën zich onthouden. Welke rol heeft u op dat
ogenblik gespeeld? Kunt u bevestigen dat u voor die houding heeft geopteerd omdat het dossier u als omstreden of twijfelachtig voorkwam, onder meer wat het germanium betreft? De heer Forrest heeft onlangs inderdaad uitgelegd dat hij daarbij niet betrokken is, maar het blijft een zeer onduidelijk punt, dat de commissie moeilijk kan ophelderen.
De voorzitter. - Ik voel me verplicht u de tekst voor te lezen van het document dat voor mij ligt.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Kunnen wij daarvan niet gewoon een kopie krijgen? Anders gaan wij gewoon aan een voorleessessie beginnen. Ik vind dat niet echt nodig.
De voorzitter. - Als de heer Chevalier mij zegt dat het document mag rondgedeeld worden, dan is dat voor mij geen probleem.
De heer Pierre Chevalier. - Ik heb daar geen probleem mee. Maar misschien zou het nuttig zijn, dat de voorzitter uit het document voorleest.
De voorzitter. - In het document wordt er eerst een overzicht gegeven van hoe de terril in verschillende fasen is totstandgekomen. Dat ga ik niet voorlezen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Mijnheer de voorzitter, u moet niet antwoorden op de vragen. Dat is uw taak niet, denk ik.
De voorzitter. - Ik antwoord niet op de vragen. Ik wil bijkomende informatie geven. Ik wil het antwoord op de vraag van mevrouw Laloy uit de tekst halen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Kan de expert daarover niet getuigen?
De voorzitter. - Mevrouw de Bethune, ik heb al dikwijls opgemerkt dat u ervan uitgaat dat een commissievoorzitter geen lid is van de commissie en dus geen enkele bedenking en geen enkele opmerking mag maken. Als u wilt kan ik het op die bank gaan lezen. Dat spelletje kunnen wij ook spelen...
Maar als ik een document krijg, ben ik mijns inziens gerechtigd om uit dat document te citeren en zodoende de commissie in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de inhoud ervan. Ik kan er ook niets aan doen dat ik het document nu pas krijg.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Ik stel het op prijs dat u moeite doet om de zaken te verduidelijken, maar het document zou ook vlug kunnen worden gekopieerd en uitgedeeld aan de commissieleden. Ik zou het graag in zijn geheel kunnen raadplegen in plaats van er enkel stukken uit te horen.
De voorzitter. - U zal het krijgen.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Ik bedoel tijdens deze vergadering.
De voorzitter. - Ik ga het u onmiddellijk bezorgen maar ik wou enkel vooraf zeggen dat deze tekst over de historiek van de terril gaat. Er staat dat de terril een volume van 14 tot 15 miljoen kubieke meter heeft.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Mijnheer de voorzitter, ik wil niet de commentaar bij de match horen, ik wil de match zelf zien.
De voorzitter. - Over germanium wordt letterlijk gezegd: "Aangezien de fundamentele doelstelling van het project erin bestond kobalt, en in de tweede plaats koper, te recupereren, hadden de drie partners tijdens de onderhandelingen over het contract nooit overwogen om germanium te winnen uit de slakken waarmee STL-GTL werd bevoorraad. Vandaag blijkt dat de kobalthoudende legering die aan KCO werd verkocht een deel van het germanium bevat dat voortkwam uit de slakken behandeld in STL-GTL. OMG heeft na een haalbaarheidsstudie geïnvesteerd in een onderdeel om germanium af te scheiden, waardoor het een tiental ton germanium per jaar kan produceren in de vorm van germaniumdioxide. Die productie wordt momenteel geschat op maximum tien ton per jaar voor een
waarde van drie tot vijf miljoen dollar. OMG heeft aan Gécamines voorgesteld om 5% van de marktwaarde van het germanium te betalen als royalty's. Gécamines vond dit percentage te laag en er vonden onderhandelingen plaats met het oog op een akkoord tussen de twee partners. GGF, hoewel partner in de behandeling van de slakken STL-GTL, werd op geen enkele manier betrokken bij de verdeling van de inkomsten uit de productie van germanium".
Dat staat erin over germanium. Ik zal u de rest van het document laten lezen, maar aangezien mevrouw Laloy hierover een vraag stelde, wilde ik dit stukje voorlezen, zonder meer.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Ik wil nog een bijkomend, maar belangrijk aspect van het STL-dossier vermelden.
Enerzijds klaagde Gécamines erover dat het slechts een marginaal deel van de winsten van de exploitatie van de terril ontving. Anderzijds werd tijdens een onderhoud tussen de heer Forrest en de toenmalige president Kabila Sr. beslist dat de winsten van Gécamines naar het fonds voor de wederopbouw zouden vloeien. Gécamines werd niet betrokken bij het gesprek daarover. Dat fonds was bestemd voor de bouw van wegen, de markt van Lubumbashi, de markt van Kinshasa en het presidentieel paleis. De helft ging naar het deel infrastructuur en de andere helft naar het paleis,
dat later werd omgevormd tot mausoleum, zoals werd beslist door Kabila jr.
De winsten van Gécamines waren dus bestemd voor een fonds voor wederopbouw van infrastructuur. Daarvoor werd een aanbesteding gedaan en de groep-Forrest kreeg de opdracht. De groep-Forrest heeft dus telkens gewonnen. Vanuit commercieel en industrieel oogpunt was dit dus een uitstekende operatie, maar werd er geen monopoliepositie opgebouwd door de heer Forrest, gezien het onderhoud tussen Kabila Sr. en de heer Forrest? Ik heb het niet over plundering want daarover zullen we nog debatteren in de commissie. Alle indirecte inkomsten van de projecten waaraan hij deelnam, komen telkens in zijn portemonnee terecht, of het nu gaat om de bouw van wegen,
scholen, ziekenhuizen of markten.
Wat denkt u als bestuurder, en niet als politiek verantwoordelijke, kamerlid of oud-staatssecretaris voor Handel? Bent u daar tevreden mee?
De heer Pierre Chevalier. - Mijnheer Morael, uw cynisme kan ik moeilijk appreciëren. Men moet toch eens duidelijk zijn. De groep Forrest is al tachtig jaar ter plaatse. Als er nog wegen zijn, dan is het dankzij de groep Forrest die wegen aanlegt en daarvoor betaald wordt. Dat is toch normaal. Als daar nog een minimum aan sociale voorzieningen bestaat, dan is dat dankzij de groep Forrest.
De heer Dallemagne heeft gesproken over le miracle Forrest. In sommige publieke verklaringen van getuigen voor deze commissie heb ik gelezen dat zij bij herhaling hebben gezegd dat er tien of twintig mensen als Forrest in Congo nodig zijn. Dat ze komen!
Als Forrest in uw ogen een
monopolist is, dan is dat doordat er nog behoorlijk weinig ondernemers zijn die het risico durven lopen om echt te investeren. Er zijn er nog altijd die op min of meer legale wijze, misschien meer illegaal dan legaal, trachten te doen zoals in de film `Take the money and run'. Maar hij doet dat niet. Hij blijft ter plaatse en investeert. Hij verdient daarmee natuurlijk ook geld. Dat is juist. Ik dacht dat dit niet verboden was, tenzij men daarover een ideologische discussie wil voeren, maar dat moet dan wel gebeuren op een ander ogenblik en op een andere plaats.
Ik ben gevraagd om als bestuurder mee te werken en ik ben er fundamenteel van overtuigd dat dat soort van industriële ontwikkeling nodig is in dat land. Alle internationale organisaties,
de Wereldbank, het IMF, de VN, zeggen in hun rapporten dat men die landen alleen uit het slop kan krijgen via investeringen en via het creëren van een echte economie. Dat kan niet alleen door humanitaire hulp, hoe belangrijk die ook is.
Men heeft zijn bezorgdheid geuit over de veiligheid van personen. Men moet misschien ook eens kijken naar de veiligheid van de heer Forrest en van zijn groep. De huidige situatie in Congo is daar niet vreemd aan.
Om dat soort tewerkstelling te kunnen handhaven, mag ik geen openlijke kritiek uiten op de wettelijke regering van Congo. Dergelijke prestigeprojecten zouden volgens mij beter niet worden ondernomen. De beslissing werd echter min of meer opgelegd. Voor het overige is het
goed dat nieuwe investeringen gepland worden. De groep Forrest plant de bouw van een nieuw metaalverwerkend bedrijf. De schaduw van wantrouwen en beschuldigingen die ten onrechte over het bedrijf hangt, zal deze plannen hopelijk niet in het gedrang brengen.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Ik ben tevreden dat er investeringen gebeuren in Congo. Ik denk dat zowel de privé-sector als de Belgische Staat en de internationale gemeenschap massaal moeten investeren, vooral in diensten die te maken hebben met het dagelijks leven - wegen, infrastructuur, gezondheid, onderwijs, enzovoort.
Het lijkt me evident dat de groep banen schept, maar als die groep markten verovert door van president Kabila te verkrijgen dat de verwachte winst van Gécamines aan een fonds voor infrastructuurwerken wordt toegewezen, die de groep Forrest zal mogen uitvoeren, neemt dat niet weg dat de 24.000 werknemers onbetaald blijven. Dat is een ander probleem.
De heer Pierre Chevalier. - Dat is het probleem van de ontwikkeling die Gécamines moet ondergaan. Ik verwijs nogmaals naar de journalist, die lange tijd ginder verbleef, en die schrijft dat er naar nieuwe samenwerkingsprojecten moet worden gezocht, begeleid door internationale organisaties. Toen de heer Forrest voorzitter was van de raad van bestuur van Gécamines is het bedrijf langzaam uit het dal gekropen. De periode van de heer Rautenbach was evenwel catastrofaal voor het bedrijf.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Collega Chevalier, u hebt verwezen naar ons beider ervaring. Dat heeft zo zijn voor- en zijn nadelen. Het voordeel is dat we op basis van die ervaring beiden zeer goed beseffen dat slagen onder de gordel, zowel van collega's als van de pers, een gewone zaak zijn. Men merkt ook hoe weinigen het onderscheid maken tussen bewijzen en beweringen. Ervaring heeft ook zijn nadelen. Ze leidt er soms toe dat men als ondervraagde het onderwerp tracht te veranderen.
Wat de kern van de zaak betreft, heb ik drie vragen. U hebt aan uw vertegenwoordiger gevraagd om zich te onthouden inzake het Delcredere-dossier. U hebt dat gedaan omwille van uw positie in de zaak. Wat is echter uw persoonlijke mening
over dit dossier? Afgezien van uw betrokkenheid, zou u het al dan niet gesteund hebben?
De heer Forrest heeft verklaard niets van germanium af te weten. Ik meen te begrijpen dat dit niet zo is. We moeten dit uitklaren. Was er in de periode toen u lid was van de raad bestuur, sprake van germanium? Heeft u enige aanwijzing dat men wist dat er germanium aanwezig was en dat de groep Forrest daaruit financieel voordeel zou halen?
Ten derde, u antwoordt terecht dat niets parlementsleden belet te zetelen in een raad van bestuur. U stelt dat u in die periode nooit een daad hebt gesteld die formeel of deontologisch zou kunnen worden opgevat als niet tolereerbaar. Mijn vraag betreft de opportuniteit.
Men kan bedenkingen maken bij Forrest of andere bedrijven. Men moet echter rekening houden enerzijds met de diplomatieke erkenning van een regering en anderzijds met het feit dat men niet of nauwelijks van een Staat kan spreken. In zo'n situatie gebeurt misschien wel een en ander dat juridisch of legaal niet aan te vechten is, maar waarbij men wel vragen kan stellen. Daarenboven zal het waarschijnlijk bijzonder moeilijk zijn om in zo'n situatie vast te stellen of een handeling illegaal is of moet worden beschouwd als opereren in een bijzonder grijze zone.
Daarom heb ik vragen omtrent de opportuniteit om een lid van de raad van bestuur te zijn, ook als dit legaal toegelaten is. Ik wil graag geloven dat u geen daden hebt gepleegd die
juridisch kunnen worden aangevochten, maar ik heb wel vragen bij de beslissing van een politicus die in een chaotisch land als Congo, waar ondernemingen het spel waarschijnlijk zullen moeten meespelen, desondanks toch lid van de raad van bestuur blijft. Die situatie kan `op zijn hoofd' terechtkomen, weliswaar misschien ten onrechte, maar alleszins geeft dit de indruk dat de politieke wereld in ons land het spel meespeelt. Om het zo maar eens uit te drukken, zou men kunnen stellen dat de opbrengst van een dergelijke exploitatie beter aan iets anders had kunnen worden besteed dan aan een paleis of een mausoleum. Vindt u het opportuun om die rol te blijven spelen, ook al zou een eventuele terugtrekking tijdelijk zijn, wat mijn voorkeur wegdraagt?
De heer Pierre Chevalier. - Wat de eerste vraag betreft, heb ik destijds inderdaad duidelijke instructies gegeven aan mijn vertegenwoordiger om zich te onthouden. De heer Forrest had me voordien nooit over dat dossier gesproken. Als advocaat heb ik daarin ook geen enkele rol gespeeld. Ongetwijfeld zult u zich herinneren dat de aanvangsperiode van deze regering hectisch was en gekenmerkt werd door een immens probleem, meer in het bijzonder het dioxineprobleem.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Het was minder groot dan wat men ervan gemaakt heeft, maar dat is een andere kwestie.
De heer Pierre Chevalier. - Als Staatssecretaris van Buitenlandse Handel was ik verplicht om te proberen alle markten opnieuw te openen. Gezien het departement Buitenlandse Handel geen stemrecht heeft in de raad van bestuur van de Delcrederedienst en omdat ik mij om de deontologische redenen die ik heb toegelicht, heb onthouden, heb ik dat dossier niet grondig bestudeerd.
Mijnheer Colla, ik weet niet of u de commissie volgende week vergezelt, maar over het algemeen - en dat blijkt ook uit de verklaringen van de mensen die ter plekke zijn geweest - zal het u opvallen dat daar niet alleen grondstoffen worden weggenomen, maar dat de activiteiten van de groep naast werkgelegenheid ook toegevoegde waarde genereren. Zodoende
kan er misschien een productieproces op gang komen dat veel perspectieven opent ook voor andere investeerders, die nog altijd uitgenodigd worden. Wat dat betreft, denk ik dat het project positief was. Dat is mijn antwoord op deze vraag.
Wat betreft de geschiedenis van het germanium, hoeft men zich geen illusies te maken. Die raad van bestuur vergadert zeer sporadisch, ten hoogste om de zes maanden, ook al omdat de voorzitter van de raad van bestuur moet pendelen tussen België en Congo. Aangezien het germanium niet tot de financiële opbrengsten van het bedrijf behoort, werd daarover op de raad van bestuur nooit gesproken. Er werd alleen over gezegd dat Gécamines de heer Forrest als persoon had aangezocht om tussen te komen als
bemiddelaar in de onderhandelingen tussen de OMGroup en Gécamines. En dat heeft intussen blijkbaar toch tot resultaten geleid.
De derde vraag betreft de opportuniteit. In het leven moet men soms zijn nek durven uitsteken. Men kan natuurlijk het principe huldigen `pour vivre heureux, vivons cachés'. Toen ik ontslag heb genomen als staatssecretaris heb ik een aantal aanbiedingen gekregen en ik heb er de voorkeur aangegeven om mee te werken met een groep die investeert en een beleid volgt dat in mijn ogen moet worden gevolgd, namelijk waken over het voortbestaan van het economisch weefsel.
Men heeft het hier voortdurend gehad over dat mausoleum, maar men spreekt niet over het immense marktgebouw dat in Kinshasa wordt
gebouwd. Dat marktgebouw zal het mogelijk maken om voortaan in hygiënische omstandigheden goederen te verhandelen. Ik hoop dat u dit gebouw tijdens uw reis zult bezoeken.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Er is nog niet veel van te zien.
De heer Pierre Chevalier. - Het gebouw is nog in volle opbouw. Mevrouw Thijs, voor u is misschien iedere investering verkeerd in dit land en is iedere ondernemer per definitie verdacht. Dat is een foute instelling. Ik kan u overigens verzekeren dat ik voor de groep Forrest geen enkele ongeoorloofde tussenkomst heb gedaan. Als u het tegengestelde kunt aantonen dan neem ik ter plekke ontslag.
Mijnheer Colla zegt dat men niet altijd moet verwijzen. Dat is juist, men moet dat niet altijd doen, maar ik ken politici die nog altijd in functie zijn, en zij hebben destijds opgeroepen om aandelen te kopen van een bedrijf dat er frauduleuze praktijken op nahield. Zij waren op dat ogenblik voorzitters van raden van bestuur.
Daarover wordt echter zedig gezwegen. Die politici worden door de commissie blijkbaar niet uitgenodigd. Het zou interessant zijn dat wel te doen.
Het is niet omdat iemand onder vuur ligt, dat men hem in de steek moet laten. Mijnheer Colla, u zou dat even goed moeten weten als ik. Ik ben niet van het soort mensen die zodra er een schaduw op iemand wordt geworpen, zich van de betrokkene afkeren en zich gedeisd houden om hun carrière te vrijwaren. Ik heb mijn verantwoordelijkheid opgenomen. Ik dacht dat het goed was en een wijze beslissing van de voorzitter van de raad van bestuur om meer voeling te hebben met de Belgische realiteit, want het bedrijf is in grote mate Franstalig. Het was dus goed dat er eens een Vlaming in de raad van bestuur kwam. Dat is
een eerste zaak.
Ten tweede worden er in de context waarin men vandaag werkt, bepaalde zaken uit het oog verloren. Ik wijs daarop in de raad van bestuur. Dat is trouwens over het algemeen de rol van onafhankelijke bestuurders in een bedrijf. Dat is de reden waarom de wetgever ook in ons land de corporate governance heeft geïntroduceerd. De bedoeling is om mensen bij het bestuur te betrekken die noch het aandeelhouderschap, noch het management vertegenwoordigen, mensen van buiten uit dus die zich daardoor onafhankelijk kunnen opstellen. Ik meen dat te kunnen doen.
Uw collega de heer Van der Maelen, uw partijgenoot, stelt af en toe de vraag of mijn mandaat wel verenigbaar is met het voorzitterschap
van de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen. Zodoende vernam ik voor de eerste keer dat het voorzitterschap van de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen zo een belangrijke functie was.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Ik ook.
De heer Pierre Chevalier. - Wij zijn het daarover dus eens.
U weet even goed als ik - en onze voorzitter heeft dat vandaag al bewezen - dat een voorzitter mag voorzitten. Voor de rest kan ik u verzekeren dat in de Kamercommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen, net zoals als in de Senaat, nooit ofte nimmer over concrete afspraken, akkoorden of handelszaken wordt gediscussieerd. Indien dat het geval mocht zijn in de Kamercommissie voor Buitenlandse Betrekkingen, dan weet ik dat ik mij van dat soort discussies zal moeten onthouden. Indien iemand kan aantonen dat ik in de commissie anders heb gehandeld, dat hij het aantoont, maar ik denk dat hij zeer ver zal moeten zoeken om iets te vinden.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - OMG lijkt een bevoorrechte partner van de groep George Forrest, aangezien het is tussengekomen in het dossier-Luiswishi en in het STL-dossier. Hoe is die relatie gegroeid? Welke participaties van de groep-Forrest in de groep OMG of welke gemengde participaties zijn er? Welke verbanden bestaan er?
De heer Pierre Chevalier. - U vergist zich. OMG is een Amerikaans-Finse groep en is een onafhankelijke partner. Er is geen enkele kruisparticipatie.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik heb uw document ontvangen. Het heeft als doel rust te brengen en het STL-project te redden. Niemand wenst dat dit project niet verder kan worden ontwikkeld. Dit document voegt in feite weinig toe aan wat we al wisten, namelijk dat er een polemiek is over de behandeling van germanium, dat er geen akkoord is over de winst die aan de een of de andere partner mag worden gestort en dat het probleem van het germanium niet werd behandeld in het kader van het STL-contract.
Dat betekent niet dat er geen ideeën of projecten in de hoofden van elkeen speelden in verband met het germanium. Dat is gezegd in de commissie.
Met de convertor die
moest worden geïnstalleerd door de groep-Forrest, zou het germanium in de slakken ter plaatse gebleven zijn. Daarbij kon Gécamines ofwel de haalbaarheid nagaan van de commercialisering van de slakken en van de germaniumdeeltjes die zich binnenin bevinden, ofwel zuiver germanium ter plaatse verkrijgen en het onmiddellijk commercialiseren.
De convertor werd nooit geïnstalleerd. Ik heb gehoord dat dit later zal gebeuren. Heeft u een verklaring voor de redenen waarom die convertor niet werd geïnstalleerd? Wat zijn de eventuele gevolgen voor de behandeling van het germanium?
De heer Pierre Chevalier. - Ik ben geen technicus en kan bijgevolg geen technische uitleg geven. Ik kan er alleen maar naar verwijzen dat in gemeenschappelijk akkoord de beslissing werd genomen om geen convertor te plaatsen, maar dat later te doen. U moet die vraag aan technici vragen, wat u ter plaatse kunt doen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Werd die discussie gevoerd in de raad van bestuur?
De heer Pierre Chevalier. - Niet sinds ik er deel van uitmaak.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De derde vraag is meer algemeen en gaat verder op wat collega's hebben gezegd.
Wij hebben in deze commissie veel vernomen over economische spelers en we hebben dikwijls gesproken over deontologie en opportuniteit. Merkwaardig genoeg is het probleem van de wettelijkheid moeilijk te hanteren in een land waar de notie van de rechtstaat verzwakt is en op dit moment inhoudloos is. Het belangrijkste probleem in Congo is niet zozeer te weten of er illegale daden worden gesteld, maar vooral te weten of door de economische operaties in Congo de oorlog in stand wordt gehouden, of rijkdommen worden onttrokken waarvan de winsten uit Congo wegvloeien terwijl ze ter plaatse zouden kunnen
blijven of de Congolese bevolking meer ten goede zouden kunnen komen. Uit een hele reeks voorbeelden, waaronder Katanga, blijkt dat de meeste winsten Congo verlieten, terwijl de Congolese bevolking in de grootste ellende verkeerde.
Welke bedenkingen heeft u hierover? Andere economische spelers hebben gezegd dat dit inderdaad een probleem is dat moet worden aangepakt. Hoe wordt vandaag een industrieel bedrijf of een mijn uitgebaat? Wat zijn bijvoorbeeld de werkomstandigheden van het personeel in die mijnen? Het gaat niet om de groep-Forrest, maar in ernstige rapporten wordt gezegd dat er nagenoeg slavernij is, dat er dwangarbeid is, dat er gevangenen worden gebruikt en dat de arbeiders slecht en soms zelfs helemaal niet worden betaald. Deze commissie
wil in de toekomst vermijden dat economische operaties niet te goede komen van de Congolezen maar integendeel hun leed verergeren en de oorlog doen voortduren.
Er werd dikwijls gezegd dat de groep-Forrest één van de belangrijkste ondernemingen was. Hij draagt dus misschien een bijzondere verantwoordelijkheid op dat vlak. Als dat debat vandaag niet wordt gevoerd, hoe denkt u het dan in de toekomst te voeren, in uw groep?
De heer Pierre Chevalier. - Ik spreek nu als individu, niet als lid van de raad van bestuur of als politicus. U wilde me trouwens in mijn verschillende hoedanigheden ondervragen.
Mijn opinie wordt bevestigd door mensen die de commissie heeft gehoord en bestaat erin dat iedere investeerder belang heeft bij een strikt wettelijk kader.
Het stemt me tevreden dat u hebt gepreciseerd dat de misbruiken, die u overigens terecht aanklaagt, geen betrekking hebben op de groep-Forrest, maar op andere zones en bedrijven.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Over het misbruik van dwangarbeid heb ik enkel gezegd dat dit geen verband hield met de groep-Forrest. Voor het overige verwijs ik naar wat ik vroeger heb gezegd.
De heer Pierre Chevalier. - Dat is uw goed recht. Ik vraag u alleen te bewijzen wat u zegt. Blijkbaar is dat een probleem. Ik zeg alleen dat iedere investeerder belang bij een zo goed mogelijk kader heeft... Denkt u dat iemand miljarden investeert met het risico die te verliezen? Denkt u dat echt?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Sommige zakenmensen nemen risico's omdat ze enorme inkomsten hebben. De heer Forrest heeft bijvoorbeeld nooit tegengesproken dat hij op de meeste contracten betreffende openbare werken een nettowinst had van 100% op zijn investeringen. Dat cijfer wordt regelmatig vermeld.
De heer Pierre Chevalier. - Wie noemt dat cijfer?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De, mijnheer Chevalier. Die zijn waarschijnlijk ongeloofwaardig, behalve uw groep... Ik krijg informatie van zowel economische spelers zoals Gécamines, als van andere subjecten waarvan de meeste Belgen zijn. Ik zie niet in waarom ik die mensen per definitie niet zou geloven, temeer daar ze niet noodzakelijk over uw groep spreken. Het is niet de bedoeling de ene of de andere groep te beschuldigen, maar wel om commerciële praktijken te beschrijven. Dat is het antwoord op uw vraag. Rekening houdend met de risicograad, moet een ondernemer die vandaag naar Congo gaat, een reusachtige return op zijn investeringen hebben om ze te kunnen verantwoorden. Het probleem is waar de lat wordt gelegd.
De heer Pierre Chevalier. - U wil per se uw mening opdringen. Nogmaals, als dat allemaal zo winstgevend is, waarom is er dan geen massale belangstelling voor? Mijn wens is dat met respect voor de richtlijnen van de OESO en van de andere internationale instellingen, zo veel mogelijk geïnvesteerd kan worden. Dat is ook de wens van de groep waarvan ik bestuurslid ben. Als we op die manier kunnen voortwerken en het economische weefsel verder ontwikkelen, dan is dat een goede zaak.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Ik kom terug op het STL-contract en op kobalt.
Ik baseer me op het document dat u vandaag heeft gegeven. In het contract dat vóór uw aantreden werd ondertekend, was een witte legering met een gehalte van 30% kobalt opgenomen in de lijst van geëxploiteerde materialen. Later is gebleken dat de legering slechts 15 tot 20% kobalt bevatte, dus minder dan verwacht.
Die legering moest verkocht worden aan KCO, een Fins filiaal van OMG, een andere partner in het industriële project en raffinadeur van kobalt. Dat had verschillende gevolgen. Enerzijds greep Gécamines nog maar eens naast een deel van de toegevoegde waarde
aangezien alles zich afspeelde tussen de uitbating van de terril en de levering aan het Finse filiaal. Anderzijds was er het transportprobleem. Verschillende getuigen hebben ons gezegd dat het vervoer aan de groep-Forrest werd toevertrouwd eerder dan aan de maatschappij Polytra en dat die laatste 4 dollar per ton aanrekende en de groep-Forrest 7 dollar per ton.
Die groep komt eens te meer in een later stadium van het industrieel project, maar in het deel transport van het mineraal voor raffinage. Volgens sommigen `overfactureerde' hij, in vergelijking met andere biedingen, en streek opnieuw een supplementaire winst op. Werd er volgens u niet bewust een monopoliepositie geschapen en in stand gehouden?
U zegt dat u
graag concurrentie ziet, maar als we kijken naar de prijsverhoudingen en als we de getuigenissen mogen geloven, stellen we ons vragen bij het spel van de vrije concurrentie. Ik kan niet worden verdacht van een bijzondere sympathie voor de vrije markt.
Er is een probleem op dat vlak. Kunt u die cijfers bevestigen?
De heer Pierre Chevalier. - Ik kan die cijfers niet bevestigen. Dat zijn technische vragen die u aan de bevoegde personen moet stellen. Zelf ben ik niet bevoegd. Bovendien mag ik als lid van de raad van bestuur daarover geen uitspraken doen. Alle vragen over transport kan u aan de heer Velge van de groep Polytra stellen. Wat de facturatie betreft, kan u de documenten zelf beoordelen.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Het is niet kwaad bedoeld, mijnheer Chevalier, maar het feit dat u lid bent van de raad van bestuur terwijl u een politieke functie vervult, is voor mij al een probleem, niet op het vlak van belangenvermenging, maar op het vlak van deontologie. We hebben verschillende leden van raden van bestuur gehoord, gedelegeerd bestuurders of directeurs van maatschappijen, aan wie we vragen hebben gesteld op het economische en financiële domein, over investeringen, over de return van investeringen...
De heer Pierre Chevalier. - Dat zijn mensen die uitvoerende functies hebben. Ik ben niet in dat geval. U laat uitschijnen dat ik dat bedrijf bestuur. Dat is niet zo. U mag de functie van onafhankelijke bestuurder in de raad van bestuur van een onderneming niet verwarren met een de functie van manager. Ik keur ieder jaar de rekening goed. Dat moet overigens nog voor de eerste keer gebeuren.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - In punt 30 van het VN-rapport is er sprake van de elitenetwerken. Het rapport heeft het uitdrukkelijk over ruggensteun vanuit politieke milieus in België en over lokale politieke banden. Wat de politieke ruggensteun uit België betreft, worden geen partijen, milieus of personen genoemd. Bepaalde politieke banden zijn natuurlijk evident vermits u zelf ondervoorzitter bent van de groep Forrest en voorzitter bent van de commissie Buitenlandse Zaken in de Kamer. Ik verwijs ook naar de kabinetschef van vice-eerste minister Onkelinx, de heer Marcourt, die ook advocaat is of was van de heer Forrest evenals ondervoorzitter van de groep. Als kabinetschef van de vice-eerste minister is hij
ook betrokken bij het kernkabinet en bekleedt hij dus een niet onbelangrijke positie in de Belgische federale politiek.
Ik wil niet op namen spelen. Ik wil alleen duidelijkheid geven over de context waarin ik vragen stel.
U kunt zeggen dat de politieke banden in België ruimer liggen. U kunt verdedigen dat u de politieke banden die in het VN-rapport worden vermeld, anders interpreteert of weerlegt. Ik weet niet wat u daarvan denkt, maar het is duidelijk dat er politieke banden zijn. In dit stadium stel ik dat neutraal vast. Er zijn expliciete banden. U heeft niet expliciet gezegd dat u achter dat bedrijf staat, maar toch wel dat er goed werk wordt verricht in Congo en dat u uw nek wilt uitsteken.
Anderzijds is er sprake van politieke banden op lokaal vlak. Ik ga dat nu niet allemaal uitrafelen. Het is een heel lange discussie en de commissie houdt zich daarmee al heel lang bezig. Daarstraks werd er een voorbeeld gegeven van een moeilijk punt met lokale politieke banden, wanneer men het had over het Fonds de reconstruction nationale en over bij voorbeeld het mausoleum dat zal worden gebouwd door de heer Forrest op vraag van de president of van de Congolese regering. Een van zijn bedrijven bouwt dat mausoleum of zal het bouwen en er is bovendien discussie over de winstmarges die worden genomen, over de manier van bouwen en over de financieringswijze via dat bewuste fonds. Dat is de illustratie van een heel delicate lokale politieke band.
Ik zal nog één ander voorbeeld geven, want er zijn er veel. Bij het begin van de vergadering werd aangehaald dat de heer Forrest een honderdtal Toyota's aan de Congolese regering heeft geleverd. Mijnheer Chevalier, u zult opwerpen dat dit dateert van vóór de tijd dat u bestuurder was. En dat is ook zo, maar het illustreert de manier waarop de groep- Forrest te werk gaat of moet te werk gaan. Dat laat ik nog even in het midden. De heer Forrest heeft bevestigd dat hij een honderdtal Toyota's heeft geleverd. Hij heeft gezegd dat zij onbeschilderd waren, en dat het dus geen legerwagens waren. Hij zou ze hebben geleverd als een vorm van voorschot op belastingen.
Hij heeft ons duidelijk
proberen uit te leggen dat dit de manier is waarop hij in Congo zaken moet doen. Hij heeft daarvoor begrip gevraagd en uitgelegd dat hij dergelijke transacties niet kan weigeren als hij zaken wil doen in die regio en in dat land met die politieke gebruiken.
Ik herinner mij goed dat de voorzitter van de commissie, collega Wille en enkele anderen aan mij en aan sommige andere collega's hebben uitgelegd dat wij nog moesten leren wat het betekent om zaken te doen in Centraal-Afrika. Wij hebben toen ook een lesje gekregen over de business in die regio.
De voorzitter. - Mevrouw de Bethune, dat was geen lesje, dat was gewoon een weergave van de realiteit. Dat is iets heel anders.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U hebt dat dan zeer pedagogisch aangepakt. Daarover gaat het echter niet. Het gaat over de complexe banden tussen een zakenman en de opdrachtgevers enerzijds en anderzijds de vragen die hijzelf of zijn groep van de politieke bewindslui krijgt.
De voorzitter. - Mevrouw de Bethune, ik dacht dat het de bedoeling was om een vraag te stellen, niet om een uiteenzetting te geven over ik weet niet wat allemaal.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik heb de context geschetst van de politieke banden waarvan het bestaan is toegegeven en die in het rapport staan vermeld. Anderzijds voert deze regering een Belgisch buitenlands beleid ten aanzien van Afrika. Wij staan weliswaar achter het principe, maar over de wijze waarop kan worden gediscussieerd.
Een cruciale opdracht voor onze commissie ten aanzien van het Congo- en het Afrikabeleid is te blijven aansturen op een proces voor vrede en democratisering. U hebt het zelf gehad over de corporate governance. Ik denk dat wij het ook kunnen hebben over de good governance, die woorden staan in de ACP-conventie.
Mijnheer Chevalier, als
voorzitter van de Kamercommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen bent u toch één van de actoren die meespelen in het Parlement. Ik neem aan dat u als lid van de meerderheid een actor bent in het Belgisch Afrikabeleid. Hoe kan het dat men aan de ene kant terecht streeft of zou moeten streven naar democratisering, good governance...
De voorzitter. - Wat is nu uw vraag, mevrouw de Bethune, alsjeblief?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Begrijpt u mijn vraag niet, mijnheer de voorzitter?
De voorzitter. - Neen, ik versta uw vraag niet, mevrouw de Bethune.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik zal ze dan verder verduidelijken. Ik ga voort.
De voorzitter. - U bent al een kwartier bezig.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik ben niet de enige die een kwartier heeft gesproken.
Hoe valt een verantwoordelijkheid in een groep, die zelf in deze commissie heeft bekend dat hij een delicate verhouding heeft met de politieke overheid en dat hij soms onder druk wordt gezet, te rijmen met uw opdracht om toe te zien op die groep vanuit de principes van het corporate governance die u zelf hebt aangehaald?
Ik heb geen ervaring met corporate governance, maar ik heb evenmin een bestuursmandaat in bedrijven of financiële groepen. Ik vraag mij toch af hoe dat allemaal te rijmen valt. Hoe kunt u in Congo geloofwaardig optreden als voorzitter van de Kamercommissie voor
Buitenlandse Betrekkingen, als u tegelijkertijd partij bent in een groep met zakelijke belangen in dat land?
Laten wij alles eens op een rijtje zetten:
Mijnheer Chevalier, u moet zowel aan de ene zijde, als aan de andere zijde functioneren. Hoe kan u een brug slaan tussen beide? Hoe kunt u beide functies tegelijk waarnemen? Ik heb deze vraag geduid, opdat zij niet zou overkomen als een intentieproces.
De heer Pierre Chevalier. - Mevrouw, u hebt uw vraag vooral geduid omdat u een bepaalde stelling wilt bewijzen. Vanuit de oppositie wilt u bewijzen dat de liberalen en in één adem daarmee ook de socialisten, want u citeert de heer Marcourt, die u zelf kunt ondervragen, één bende affairisten is. Dat wilt u eigenlijk bewijzen. U hebt dat met alle mogelijke middelen proberen te doen!
Deze commissie zou niet langer Onderzoekscommissie `Grote Meren' moeten heten, maar onderzoekscommissie `Forrest'. Dat is ze eigenlijk geworden.
(Samenspraak)
Mijnheer de voorzitter, mag ik antwoorden of is this a committee on un-American activities? Mevrouw de Bethune, u hebt zich vooral geconcentreerd op de groep Forrest.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wij zijn daarmee pas bezig sinds juli. De rest van de tijd zijn wij bezig geweest met coltan, met diamant, met goud, met hout en alles wat u maar wilt...
De voorzitter. - Ik kan bevestigen wat mevrouw Thijs zegt. Vandaag gaat het over Forrest en morgen zal het over iets anders gaan.
De heer Pierre Chevalier. - U wilt absoluut bewijzen dat er iets is misgegaan met het Delcrederedossier. Ik zou eens een positief advies moeten hebben geadviseerd in het Delcrederedossier. Het kot zou te klein zijn geweest, om het op zijn West-Vlaams te zeggen. Ik heb dat niet gedaan. Ik heb in de Libre Belgique de vragen gelezen van de heer Maertens over die fameuze helikopters naar Congo.
(Samenspraak)
Ik heb mij altijd aan een bepaalde deontologie gehouden en ik heb u gevraagd bij het begin van deze zitting om het tegendeel te bewijzen. Er werd alsnog geen enkel concreet element van het tegendeel aangebracht.
Ik zeg dat ik op geen enkele ongeoorloofde manier ben tussenbeide gekomen en dat ik mijn rol als bestuurder perfect kan scheiden van mijn politieke rol. Als mevrouw de Bethune met concrete voorbeelden kan aantonen dat ik op zeker ogenblik het Afrikabeleid van deze regering, dat ik steun, zou hebben georiënteerd in het voordeel van het bedrijf, moet zij het nu zeggen. Als zij dat niet kan, moet ze daarover zwijgen.
De Senaat heeft zich gerept met betrekking tot de oprichting van deze
onderzoekscommissie. Weet u dat ik vorig jaar samen met de heer Van der Maelen een voorstel van resolutie heb ondertekend om een dergelijke onderzoekscommissie in de Kamer te organiseren? Heb ik me dan ondeontologisch gedragen? Toont dit aan dat ik mijn functies niet kan scheiden?
Kunt u concrete bewijzen geven? U mag minister Michel vragen of ik hem ooit heb gesproken over de heer Forrest.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Zijn jullie niet eens samen met de heer Forrest gaan eten?
De heer Pierre Chevalier. - U gelooft die nonsens?
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik vraag het u. U hebt het recht om te antwoorden, maar ik mag de vraag stellen.
De heer Pierre Chevalier. - Ik ben nog nooit met de heer Forrest en minister Michel gaan eten. Ik heb de indruk dat die elkaar tweemaal zeer kort ontmoet hebben.
U hebt de gelegenheid gehad de persoon die deze informatie heeft verstrekt de vraag te stellen. Hij zou u een antwoord hebben kunnen geven. Hij zegt in de krant te weten waar, wat en wanneer ze samen gegeten hebben, maar wil dat niet meedelen, want dan zou de agenda waarschijnlijk worden aangepast. Ik zou willen dat u dit soort beschuldigingen eens meemaakt, dat u tijdens een rustige vakantie in de krant leest dat u samen met de heer Forrest en de heer Michel de secessie van Kantanga aan het voorbereiden was, waarschijnlijk zelfs
tot de tanden toe gewapend en in een chique Brussels restaurant... Vergeef me mijn cynisme.
In de Senaatscommissie weet hij blijkbaar niet meer te antwoorden op alle precieze vragen. Dan weet hij plotseling niets meer te zeggen. Waarom? Waarschijnlijk omdat hij zichzelf wilde uitnodigen. Van de voorzitter verneem ik dat hij een veroordeeld oplichter is of dat daarover documenten bestaan.
U vindt het blijkbaar plezant iemand verdacht te maken, maar ik niet. Ik maak me niet boos, want ik veronderstel dat het tot de zeden van de politiek behoort dat men vanuit de oppositie moet bewijzen dat alles affairisme is. Blijkbaar kunt u het niet aanvaarden dat iemand een bepaalde deontologie respecteert en niet wil tussenbeide komen, maar
alleen adviseren, zoals anderen dit in andere raden van bestuur ongetwijfeld ook doen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - We hebben u een vraag gesteld, meer niet.
De heer Pierre Chevalier. - Ik beweer niet dat de heer Dehaene in de raad van bestuur van bijvoorbeeld Lernout & Hauspie tussenbeide komt of dat de heren Van Miert en De Clerck dat in hun raden van bestuur doen. Als ik dat zou doen, zou ik daarvan het bewijs aanbrengen en me niet beperken tot algemene constructies en algemene beschouwingen. Laten we onszelf respecteren en de bewijzen aandragen van wat we beweren. Ik sta open voor alle bewijzen die u aandraagt en zal ze commentariëren.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik heb dat niet beweerd en daarom heb ik uitvoerig uitgelegd dat u politiek geëngageerd bent en politieke verantwoordelijkheid draagt.
De heer Pierre Chevalier. - Net als anderen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dat heb ik ook niet weerlegd. Het gaat alleen om de context en het bedrijf. Als men het belang van dat bedrijf in Congo en de soms moeilijke politieke banden aldaar kent, vraag ik me af hoe men kan aansturen op een democratisch beleid. U beweert een deontologische code te respecteren, maar u antwoordt niet op mijn vraag. Ik heb u niet beschuldigd van omkoperij. Ik heb daar geen bewijs van en beweer dat ook niet.
De heer Pierre Chevalier. - U kunt dat inderdaad niet beweren, want u hebt daar geen bewijs van.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dat heb ik ook niet gedaan. Het gaat om de collusie ...
De heer Pierre Chevalier. - Er is geen collusie.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - ... tussen enerzijds deel uitmaken van een belangengroep en erop toezien hoe een bedrijf economisch en financieel handelt in een regio waar de verhoudingen met de overheid moeilijk zijn en anderzijds verantwoordelijkheid dragen voor een andere overheid. U wil niet begrijpen op welke manier wij de vraag stellen.
De heer Pierre Chevalier. - Wat u niet wil begrijpen is dat ik als regeringslid geen lid van een raad van bestuur zou kunnen zijn. Dat is de regel. Als een advocaat, die tevens voorzitter van de commissie Justitie is, een zaak pleit voor een rechtbank, moet de rechter dan oordelen dat er collusie is omdat de advocaat als parlementslid mee de samenstelling van de Hoge raad voor de magistratuur bepaalt en dus over zijn benoeming zal oordelen? Laat ons niet van veronderstellingen uitgaan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De ondervragingstechniek die hier wordt gebruikt, is deze onderzoekscommissie onwaardig. Het gaat hier om een welles-nietes-spelletje dat wijst op een verkleutering van deze commissie. Ik vraag dat de voorzitter zijn gezag zou aanwenden opdat de leden de juiste vragen over het juiste onderwerp zouden stellen.
De voorzitter. - Ik heb dat geprobeerd. Het is niet mijn schuld dat sommige leden die manier van werken niet respecteren.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik kom terug op de belangenvermenging die werd onderstreept in het VN-rapport en die de periode betreft waarin u lid van de raad van bestuur van de groep-Forrest was. Dat rapport vestigt de aandacht op een feit dat door onze commissie al werd opgemerkt. U weet dat de heer Forrest directeur van Gécamines was van november 1999 tot augustus...
De heer Pierre Chevalier. - Voorzitter van de raad van bestuur, onbezoldigd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ja, u heeft gelijk. Hij was voorzitter van de raad van bestuur van november 1999 tot augustus 2001. Tijdens die periode werden een aantal contracten gesloten, meer bepaald met zijn groep. Dat heeft hij ons in deze commissie gezegd. Om precies te zijn: sommige amendementen op sommige contracten betreffende zijn groep kwamen tot stand in die periode. Hij zei ons dat hij de raad van bestuur verliet als er over die elementen werd gesproken. Het is duidelijk dat het feit dat hij voorzitter was van een groep als Gécamines en tegelijkertijd van zijn eigen groep een probleem van belangenvermenging deed rijzen, hetgeen in het rapport wordt onderstreept. Hij maakte een einde aan die belangenvermenging in augustus 2001, dus twee of drie maanden na uw aantreden. Werd er iets besproken? Werd er een discussie gevoerd over het einde van zijn functies bij Gécamines in uw raad van bestuur? Wat is uw mening hierover?
De heer Pierre Chevalier. - Hij heeft alleen aangekondigd dat hij niet langer voorzitter was van de raad van bestuur. Voor het overige hebt u hem zelf om uitleg kunnen vragen. De groep heeft daarover niet gediscussieerd.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Op een veel gepubliceerde foto prijkt minister Michel met het gele petje van de Forrest-groep. Op welke manier werd het STL-bezoek voorbereid? Was u daarbij betrokken? Nam u deel aan het bezoek? Hebt u daarover een verslag gehoord binnen de raad van bestuur? Wat was de weerslag van het bezoek?
De heer Pierre Chevalier. - Die foto werd inderdaad veel gepubliceerd. Dat is merkwaardig. Foto's dienen vooral om een verhaal te illustreren. De heer Michel werd daarover in de Kamercommissie ondervraagd. Hij heeft toen geantwoord dat het spijtig was dat men alle andere parlementsleden die ook dat petje hadden opgezet, niet heeft weergegeven. Ik was op geen enkele manier bij dat bezoek betrokken. Ik was wel aanwezig bij de opening van het project, samen met onder meer de huidige NMBS-baas, de heer Vinck.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Heeft de holding een inzagerecht en wordt hij geïnformeerd over de contracten van de verschillende door de heer Forrest bestuurde Congolese vennootschappen, zoals Malta Forrest, bijvoorbeeld.
De heer Pierre Chevalier. - Neen.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - De holding heeft daar geen weet van?
De heer Pierre Chevalier. - Neen.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik stel deze vraag omdat het voor onze commissie uiteraard zeer moeilijk is om het onderscheid te maken tussen wat legaal en illegaal is voor de Congolese bedrijven. De holding heeft daar dus geen zicht op?
De heer Pierre Chevalier. - Neen.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik herinner u eraan dat deze bijzondere commissie bevoegd is voor alle onderzoeksmaatregelen zoals omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
Een valse getuigenis is strafbaar met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Bovendien kan u gedurende een periode van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar worden ontzet uit uw politieke rechten.
Ik wijs u erop dat u het recht heeft om geen verklaringen af te leggen indien u meent dat die later tegen u zouden kunnen worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke vervolging. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 14, §3, littera g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, alsook door artikel 8, laatste lid van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Ik vraag u om de volgende eed af te leggen:
"Ik zweer de gehele waarheid te zeggen en niets dan de waarheid."
De heer Marcourt legt de eed af.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik wil de heer Marcourt eerst enkele inleidende vragen stellen om wat meer background te hebben.
Wanneer hebt u de heer Forrest voor het eerst ontmoet? In welke hoedanigheid bent u met hem in contact gekomen? Als politicus, als raadgever-advocaat, als kabinetsmedewerker of in nog een andere functie?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik ken George Forrest sedert 1988. Ik heb hem ontmoet in de uitoefening van mijn beroep als advocaat.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Hoe heeft u uw relatie met de heer Forrest uitgebouwd? Bij welke bedrijven bent u vandaag bestuurder en sinds hoelang?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Tot ik bij de balie ben weggegaan omdat ik kabinetschef werd, was ik één van de raadsheren van de groep Forrest voor maatschappijen buiten Europa. Ik ben enkel van George Forrest International beheerder sinds juni 2001. Deze maatschappij bezit geen enkele participatie en heeft geen enkele industriële activiteit. Ze geeft alleen managementondersteuning. Toen de heer Forrest mij voorgesteld heeft bestuurder te worden, heb ik hem gezegd dat het mij materieel onmogelijk was dat ambt uit te oefenen. Hij was het daarmee eens. Hij heeft mij wel gezegd dat ik het mocht uitoefenen wanneer het mij materieel mogelijk zou zijn. Ik heb het nog steeds niet gedaan.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Iemand wordt gevraagd voor een raad van bestuur op basis van opgebouwde expertise. Waarom heeft de heer Forrest u gevraagd? Welke expertise kon u hem bieden? Ik heb begrepen dat het niet zo evident is zo snel opgenomen te worden in een dergelijk groot bedrijf.
De heer Jean-Claude Marcourt. - Zoals ik heb gezegd, ken ik de heer Forrest al sinds 1988. Ik ben altijd gespecialiseerd geweest in economisch recht. Zijn voorstel had betrekking op een bijzondere functie, namelijk in een maatschappij die managementondersteuning geeft. De heer Forrest kende mij vóór ik kabinetschef werd. Hij vond gewoon dat ik zou kunnen helpen bij het beheer van zijn maatschappij zodra ik geen kabinetschef meer was. De heer Forrest is de enige die u kan zeggen waarom hij mij dat voorstel heeft gedaan.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - In kranteninterviews hebt u enkele keren verklaard dat u eigenlijk een `slapende bestuurder' bent. Wat bedoelt u daarmee?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Zoals ik al zei, heeft men mij voorgesteld deel uit te maken van een raad van bestuur, wat ik aanvaard heb. Vervolgens heb ik gezegd dat het mij, gelet op mijn beroepsactiviteiten, materieel niet mogelijk leek dat ambt uit te oefenen. De heer Forrest begreep dat en was het ermee eens mijn mandaat uit te stellen. Als iemand geen activiteit uitoefent in een onderneming is de omschrijving die u gebruikt misschien juridisch onjuist, maar ze stemt wel overeen met de werkelijkheid.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - U aanvaardt een mandaat van bestuurder op het ogenblik dat u kabinetschef bent. U krijgt wel uitstel. Was het niet beter het aanbod onmiddellijk af te wijzen, omdat beide functies moeilijk verenigbaar zijn?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Zoals ik reeds zei, heb ik al vijftien jaar een professionele band met de heer Forrest. Ik vond het duidelijker om zijn voorstel te aanvaarden - ook al had het geen uitwerking - dan de zaak uit te stellen en zodra ik geen kabinetschef meer was, toe te treden tot een vennootschap die mij een voorstel zou hebben gedaan omdat ik zogezegd met haar relaties zou hebben aangeknoopt terwijl ik kabinetschef was. Ik wilde deze zaak in alle duidelijkheid regelen, op het ogenblik dat het probleem rees.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ontvangt u op het ogenblik nog vergoedingen en documenten van de raad van bestuur?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik heb geen vergoedingen of documenten ontvangen wegens de omstandigheden die ik zo-even heb uiteengezet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik meen begrepen te hebben dat de heer Marcourt gezegd heeft enkel bestuurder te zijn van George Forrest International. Ik heb hier een lijst van negen bedrijven waarvan hij ofwel ondervoorzitter van de raad van bestuur is ofwel bestuurder. Klopt dat?
De heer Jean-Claude Marcourt. - In de groep Forrest zeker niet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U bent bestuurder bij Ecotec Finance, bij George Forrest International, bij Invest Services samen met minister Reynders. Samen met hem zit u ook in de Société de Développement et de Participation du Bassin de Liège. U bent de ondervoorzitter van de raad van bestuur van die onderneming. Voorts bent u bestuurder bij de Société régionale d'Investissements de Wallonie. Dat kan ik overigens goed begrijpen. Dan is er ook nog Wespavia en Socofe. Bij Socofe is de heer Guy Mathot voorzitter van de raad van bestuur en bent u bestuurder.
Kunt u de functie van kabinetschef van een minister combineren met een bestuursmandaat in negen
bedrijven? Het advocatenkantoor van de heer Chevalier werd door het kantoor Marcourt-Collins in Luik overgenomen. Is de heer Collins de persoon die eveneens een bestuursfunctie heeft bij George Forrest International?
Hoe kan een kabinetsverantwoordelijke zijn functie in dienst van de overheid deontologisch verzoenen met een bestuursfunctie in een bedrijf dat in het VN-rapport wordt genoemd? Is dat te verzoenen met de OESO-aanbevelingen die ook in het VN-rapport worden vermeld. Is er geen tegenstrijdigheid tussen uw functie voor de Belgische overheid en het feit dat u GFI als advocaat en als lid van de raad van bestuur vertegenwoordigt? Er bestaat op dat vlak geen deontologische code en de genoemde functies zijn wellicht juridisch
verenigbaar. De vraag is of ze ook politiek verenigbaar zijn.
De heer Jean-Claude Marcourt. - Dat ik mandaten heb in andere maatschappijen lijkt mij irrelevant in het licht van de vragen die u stelt, want het gaat om overheidsbedrijven.
De reden waarom ik mandaten uitoefen bij bepaalde maatschappijen en niet bij GFI is vrij eenvoudig: GFI is een managementmaatschappij, een maatschappij waarvan de bestuurders advies moeten geven aan andere maatschappijen. Die functie lijkt meer op een vaste functie dan op een bestuursfunctie, aangezien GFI zelf geen operationele activiteiten uitoefent.
In de andere gevallen gaat het om raden van bestuur waarin ik een gewoon bestuursmandaat bekleed. Als vertegenwoordiger van de overheid is het volgens
mij mogelijk om dat mandaat ten volle uit te oefenen.
Om beide te combineren, neem ik zo weinig mogelijk vrije tijd. Ik denk dat niemand totnogtoe klachten had over mijn beschikbaarheid, in welke functie dan ook.
In het advocatenkantoor ben ik, bij beslissing van de raad van de Orde van advocaten van de Balie van Luik, met verlof sedert ik het ambt van kabinetschef uitoefen. Ik heb het kantoor Marcourt en Collins opgericht in 1979 toen ik de eed heb afgelegd voor de Balie van Luik. Meester Collins is mijn vennoot geworden in het kabinet Marcourt en Collins. Nu treedt hij alleen op als advocaat.
Wij hebben het kantoor-Chevalier niet overgenomen. Toen de heer Chevalier
de balie verliet, heeft hij wellicht een of ander dossier overhandigd aan meester Collins. Ik kan u daarover geen verduidelijkingen geven.
U stelt een zeer belangrijk vraag, namelijk hoe men bestuurder van een maatschappij kan zijn en dan tegen die maatschappij sancties moet nemen. In een aantal verslagen waarin de heer Forrest wordt beschuldigd, kwam de maatschappij waarvan ik beheerder ben nooit rechtstreeks of onrechtstreeks in het geding.
De heer Forrest heeft meermaals gezegd dat de feiten die hem worden verweten niet bewezen zijn en dat hij op verschillende plaatsen, namelijk bij deze commissie en op het secretariaat-generaal van de Verenigde Naties een aantal documenten heeft ingediend
die hem, zijns inziens, volledig vrijpleiten van de hem ten laste gelegde feiten. In de kranten van de laatste dagen heb ik gelezen dat de huidige verantwoordelijken van Gécamines bevestigd hebben dat belangrijke elementen ten onrechte aan de heer Forrest werden toegeschreven.
Volgens mij is het recht van de verdediging een absoluut recht in een democratische Staat. Het lijkt mij niet rechtvaardig vooruit te lopen op een veroordeling zolang de rechten van de verdediging niet volledig werden uitgeoefend en er geen tegensprekelijk debat kon plaatshebben.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De OESO-richtlijnen zijn niet juridisch afdwingbaar, maar ze moeten door de Belgische overheid worden gevolgd. Verschillende bedrijven van de heer Forrest bevinden zich in oorlogsgebied en voldoen bijgevolg niet aan de OESO-richtlijnen.
Ik herhaal mijn vraag: is het normaal dat een kabinetschef van de Belgische overheid bestuurder kan blijven van een bedrijf dat er in een VN-rapport van wordt beschuldigd niet aan de OESO-richtlijnen te voldoen?
De heer Jean-Claude Marcourt. - De maatschappij GFI wordt niet in het VN-rapport vernoemd. In het stuk ten laste - het rapport van het panel - staan een aantal elementen maar dat is geen teken van veroordeling. Er worden twintig Belgische ondernemingen genoemd. Er bestaan procedures waarin zij zich kunnen zich verdedigen. Dat iemand beslist heeft om een naam in een rapport te zetten, weiger ik te beschouwen als een veroordeling a priori.
De heer Forrest woont sinds zijn geboorte in Lubumbashi of in Kolwezi. Zijn vader is er tachtig jaar geleden komen wonen. Het is niet iemand die gewacht heeft op destabilisatie en oorlog in het land om een zaak te beginnen. Hij heeft zijn zaak voortgezet. Hij heeft
verschillende keren herhaald dat hij over stukken beschikt die hem kunnen vrijpleiten. Ik denk dat de heer Forrest niet als schuldige van om het even wat kan worden beschouwd zolang er geen veroordeling in de vereiste vorm is, met respect voor de democratische regels en nadat de beschuldigde zich wettig heeft kunnen verdedigen door de stukken voor te leggen die hij nuttig acht.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Als het VN-panel in de komende dagen door de Veiligheidsraad wordt gevolgd en GFI een travel ban en financiële beperkingen worden opgelegd, kunt u het dan als lid van een kabinet deontologisch nog verantwoorden dat u hetzelfde bedrijf blijft steunen? Die vraag betreft u persoonlijk en niet de situatie van de heer Forrest of zijn bedrijven.
De heer Jean-Claude Marcourt. - U heeft daarnet gezegd dat het nuttig zou zijn dat het Parlement een plichtenleer zou opstellen voor elke parlementaire en ministeriële functie en voor de functie van deskundige op een kabinet. Ik ben het daarmee eens. Het gaat niet op de problemen op te lossen geval per geval. Wat mag, wat mag niet? Ik ga daar niet verder op in, want dat debat moet niet hier en niet nu worden gevoerd...
U zegt dat de heer Forrest schuldig zou kunnen worden bevonden aan inbreuken. Hij spreekt dat tegen. Ik heb er alle vertrouwen in dat de internationale instellingen op een zeker ogenblik de heer Forrest zullen horen, zodat zijn argumenten kunnen worden onderzocht en
eventueel worden betwist. Dan zullen we zien of hij schuldig is of niet, niet enkel aan hetgeen hem wordt ten laste gelegd, maar ook aan het niet respecteren van de regels van de OESO. Vanzelfsprekend is dat een belangrijk element in het dossier. Vandaag reeds stellen dat hij schuldig zal worden bevonden, is a priori zeggen dat de elementen die hij wil aanvoeren niet gegrond zijn. Met de informatie waarover ik nu beschik, kan ik die stelling onmogelijk bijtreden.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Mijnheer Marcourt, onze commissie onderzoekt het STL-contract tussen de maatschappij van de heer Forrest, Gécamines en OGM. Heeft u als kabinetchef van mevrouw Onkelinx een rol gespeeld in de contacten tussen de heer Forrest en de Delcrederedienst?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Als kabinetchef heb ik nooit het initiatief genomen om bij collega's of instellingen een beslissing te beïnvloeden in het voordeel van de heer Forrest.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wat denkt de heer Marcourt over de beslissing in de Delcrederedienst? Was dat een normale beslissing?
De vraag van de heer Maertens is interessant. Een plichtenleer ontstaat doordat bepaalde zaken aan het licht komen. De heer Marcourt heeft eraan herinnerd dat George Forrest een plaats verwierf in Congo ten tijde van Mobutu. Veel anderen hebben daaraan meegewerkt; ze hebben de heer Forrest waarschijnlijk goed geholpen. Vandaag echter zien we geen enkele duidelijke onverenigbaarheid. Dat is waarschijnlijk jammer.
Onze belangstelling gaat uit naar Congo, Rwanda en Burundi. Ik ken echter collega's die zaken
doen in India of Rusland. Daar weten we ook niets over. Zou dat niet moeten leiden tot het uitwerken van echte regels? De heer Marcourt heeft ervoor gekozen om een soort verlof te nemen voor zijn mandaat. Dat lijkt me voldoende, maar is dat echt voldoende? We gaan zeker geen regel a posteriori uitwerken. Zou het niet nuttig zijn dat zowel parlementsleden als kabinetsleden vooraf aangifte doen van al hun commerciële- en bedrijfsfuncties?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik denk inderdaad dat iemand die een openbaar ambt aanvaardt een verklaring zou moeten opstellen - en actualiseren - waarin hij zijn mandaten en beroepsactiviteiten vermeldt. Een duidelijke plichtenleer, of het nu gaat om gedragsregels of wettelijke regels, lijkt me positief.
Ik beveel die houding aan omdat de functie van deskundige op een kabinet ongewoon is en per definitie tijdelijk. Ik zou de nadruk leggen op de transparantie van de bijkomende activiteiten en van hun vergoeding. Persoonlijk vind ik dat geen probleem. Integendeel, iedereen die van dichtbij of van veraf betrokken is bij overheidsbeslissingen zou duidelijkheid kunnen scheppen. Zo zou worden voorkomen dat ze
zich achteraf moeten verantwoorden terwijl ze te goeder trouw hebben gehandeld en dachten wettelijk te handelen.
Van het dossier in verband met Delcredere weet ik alleen wat ik heb vernomen sinds de polemiek op gang is gekomen. Congo is een land in oorlog. Het contract is belangrijk omdat het gaat over de grootste onderneming van haar soort op het Afrikaanse continent. De investeerders hebben ruimschoots rekening gehouden met de economische risico's. Vandaag werd aan Delcredere gevraagd om daarmee rekening te houden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik keer terug naar een ander bedrijf en een andere regeerperiode. Kort voor de regeringswissel in de zomer van 1999, toen u nog kabinetschef was van minister Di Rupo, zou u instructies hebben gestuurd naar de dienst Vergunningen van Economische Zaken om een document voor de douane op te maken voor de export naar China van machines voor New Lachaussée. In dat document moest worden vermeld dat die machines niet onder de wapenwet vielen. Is dat correct?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Die vraag verrast me enigszins. Het is juist dat ik op het einde van de vorige regeerperiode, nadat een collega het kabinet had verlaten, werd belast met de opvolging van het dossier `buitenlandse handel'. Ik herinner me helemaal niets van wat u zegt. Ik zal dus nagaan wat er van aan is. Ik kan wel zeggen dat ik enkel aanbevelingen van de administratie en van het kabinet heb uitgevoerd. Ik was niet belast met het technisch dossier. Ik ga dus niet antwoorden op iets dat ik me niet herinner. Ik wil ook nog verduidelijken dat ik helemaal geen persoonlijke relatie heb met New Lachaussée. Die onderneming vervaardigt werktuigmachines en geen eigenlijke wapens.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het betreft hier geen wapens, maar machines waarvoor u naar mijn informatie gevraagd hebt een document voor de douane op te maken waarin stond dat de goederen niet onder de wapenwet vielen. Die machines stonden wel op de lijst van militair materieel. Ik verwijs ter zake naar de bijlage van het koninklijk besluit van 8 maart 1993 inzake de uitvoering van militair materieel. Wij zouden dat document graag inkijken. Wij kunnen het natuurlijk opvragen, maar als u zegt dat u nooit geprobeerd hebt de beslissing te beïnvloeden, dan is het duidelijk dat een beslissing vanuit een kabinet met betrekking tot New Lachaussée, een bedrijf van de Forrest Groep, omgebogen werd en niet wettelijk werd uitgevoerd.
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik ben bereid op al uw vragen te antwoorden. Ik zie evenwel geen rechtstreeks verband tussen deze vraag en de taak van de commissie. In 1999 kon ik natuurlijk niet voorzien dat me in 2001 zou worden voorgesteld om in de raad van bestuur van GFI te zetelen. Ik denk niet dat New Lachaussée een bevoorrechting gevraagd heeft. Ik herinner me de context van het dossier niet. U mag natuurlijk inlichtingen vragen bij de administratie. Ik zal zelf ook navraag doen.
De voorzitter. - Wij zouden u willen vragen om na te gaan of de gegevens uit de vraag van de heer Maertens juist zijn. Wil u een schriftelijk antwoord sturen naar mevrouw Van Maele, onze commissiesecretaresse, die het ter beschikking zal stellen van de commissieleden?
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik wil nog even blijven stilstaan bij die periode. Op het einde van de vorige regeerperiode was u kabinetschef bij minister Di Rupo die toen verantwoordelijk was voor Buitenlandse Handel. Het STL-dossier dateert ook van die periode. Was u op de hoogte van dat dossier?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik was niet op de hoogte van het STL-dossier toen ik op het kabinet van minister Di Rupo was.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Dat lijkt ons erg ongeloofwaardig. Wie was er in het kabinet dan wel verantwoordelijk voor de dossiers die bij de Delcrederedienst in behandeling waren?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik heb een collega vervangen helemaal op het einde van de regeerperiode. Het kabinet Buitenlandse Handel werd in feite beheerd door mijn collega Beke, die diplomaat is, en door een medewerker belast met de dossiers waarvoor een licentie vereist is. Ik deed er enkel de politieke coördinatie, terwijl mijn collega instond voor de dagelijkse leiding. Ik hield me niet bezig met de dossiers. Ik kan aan de heer Beke vragen hoe hij alles organiseerde.
Voor alle duidelijkheid: ik heb me dus niet beziggehouden met het STL-dossier.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Was uw advocatenkantoor op dat ogenblik betrokken bij de afhandeling van het STL-dossier?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Mijn advocatenkantoor volgt sinds 1988 een aantal dossiers op voor de heer Forrest. Ik heb gedaan wat de orde van advocaten bij de balie van Luik me heeft gevraagd. Ik heb een grens getrokken tussen mijn functie en mijn beroep als advocaat, dat ik niet meer uitoefen. Ik neem dus nooit het initiatief om te vragen met welke zaken het kantoor zich bezighoudt of wat het doet.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - U hebt daar nooit informeel over gesproken met de heer Collins, uw vennoot?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik heb hem een aantal vragen gesteld sinds die zaak in de pers is gekomen. Maar we hadden wel wat beters te doen. Ik heb hem immers van bij het begin gezegd heb dat ik mijn beide functies niet wou vermengen, wat ik nooit heb gedaan.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - U weet dus vandaag precies waarover het gaat?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Neen. Ik ben op de hoogte gebracht van de grote lijnen en vooral van de vragen die me essentieel lijken. Zijn de feiten die aan de heer Forrest worden verweten, vastgesteld of niet? Worden ze betwist of niet? Is er een antwoord of niet? Voor het overige heb ik me niet te bemoeien met zaken die me niet aangaan.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Kent u de heren Pauwels en Windelincx?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik heb die twee mensen ontmoet tijdens de vorige regeerperiode en één of twee keer tijdens deze regeerperiode. Deze ontmoetingen waren incidenteel of met betrekking tot andere onderwerpen. Ik heb met geen van beiden ooit over de heer Forrest gesproken.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - U hebt nooit met de heer Pauwels, noch met de heer Windelincx over het STL-dossier gesproken?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik begrijp niet goed het verband dat de heer Maertens tracht te leggen tussen China - in verband met een onderneming van de heer Forrest - en de positie van de kabinetchef van de heer Di Rupo. De boorfreesmachine van Pégard mocht ook niet worden uitgevoerd omdat er geen attest was waaruit bleek dat het niet om een wapen ging. In de buitenlandse handel is een dergelijke vermelding volkomen normaal. Ik vraag me dus af of dat werkelijk iets te maken heeft met Congo... De werkelijke oorsprong van die producties zou moeten worden nagegaan.
Bovendien is de vraag over een eventuele ontmoeting tussen de heer Marcourt en
de heer Pauwels op zijn minst verrassend. Waarom zou een ontmoeting tussen een kabinetschef en een ambtenaar van de Delcrederedienst a priori verdacht zijn?
De voorzitter. - De vraag is wat ze is en het antwoord is wat het is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het betreft hier een export van machines die misschien niet voldoen aan de wapenwet, maar waarvoor toch een vergunning werd toegekend. Hoe komt het dat dit dossier werd goedgekeurd?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - U gaat toch niet herbeginnen! U gaat toch niet blijven proberen de Waalse buitenlandse handel te criminaliseren! Wij hebben er meer dan genoeg van! Laat het duidelijk zijn: wij aanvaarden dat niet meer!
De heer Marcel Colla (SP.A). - Mag ik de voorzitter vragen de collega's te herinneren aan het onderwerp van de onderzoekscommissie. Deze commissie ondervraagt, maar gaat niet in debat. Het onderlinge debat vindt plaats op het moment van de besluitvorming.
De voorzitter. - Ik kan natuurlijk oordelen over de opportuniteit van een vraag, maar ik vind het beter dat alle sprekers de vragen stellen die ze wensen te stellen.
Zoals u zegt, mevrouw Lizin, is er geen direct verband tussen de vraag van de heer Maertens en de werkzaamheden van de commissie, maar ik kan hem niet verbieden die vraag te stellen als hij vindt dat ze in de algemene context van onze debatten past.
De commissie kan hierover oordelen wanneer ze haar vaststellingen en besluiten zal bespreken. Ik ben het eens met het eerste deel van uw opmerking, maar ik denk dat alle leden de vragen moeten kunnen stellen die ze nuttig achten.
Ik heb de indruk dat de heer Marcourt zijn best doet om ze zo goed mogelijk te beantwoorden.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De heer Chevalier heeft ons gezegd dat wanneer hij lid geworden is van de regering, hij de wens heeft uitgesproken dat zijn cliënt George Forrest door uw kantoor zou worden verdedigd. Had u op dat ogenblik al verlof genomen bij uw advocatenkantoor?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Inderdaad. Ik heb uit de verklaringen van de heer Chevalier voor het eerst vernomen dat dossiers die hij verdedigde werden doorgegeven aan het advocatenkantoor dat mijn nog naam draagt, maar waar ik al enkele jaren niet meer actief ben.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Hoe verklaart u dat de heer Forrest zich tot u gewend heeft, terwijl u niet meer actief bent en zijn dossiers dus niet kan behartigen?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Sedert 1988 ben ik één van de raadslieden van de heer Forrest in België. Toen ik de uitoefening van mijn beroep heb stopgezet om kabinetschef te worden, is mijn kantoor bepaalde belangen van de heer Forrest blijven verdedigen, door toedoen van mijn vennoot.
Ik heb via de pers vernomen dat sommige dossiers die aan de heer Chevalier als advocaat waren toevertrouwd, werden doorgegeven aan meester Collins, die mijn vennoot is en die ze nu behartigt.
Ik vermoed dat de heer Forrest dat aan meester Collins heeft gevraagd omdat die zich al met andere dossiers bezighield. Ik veronderstel dat
de heer Forrest heeft geoordeeld dat hij om die reden het best geplaatst was om de dossiers, die door de heer Chevalier werden behandeld, van hem over te nemen. Ik herhaal dat ik niet weet over welke zaken het gaat.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Er werd hier al veel over deontologie gesproken, aangezien de kern van de werkzaamheden van onze commissie met ethiek te maken heeft, althans wat de activiteiten in Congo betreft. Het VN-rapport geeft aan dat er toch een aantal duidelijke problemen zijn wat dit betreft. Er zijn weinig ondernemers die betwisten dat men in de toekomst de economische constructies en het bedrijfsleven in Congo meer en beter moet reguleren.
Heeft u in het kader van de functies die u uitoefent al eens de gelegenheid gehad dat probleem te bestuderen? Hoe moeten Belgische bedrijven naar uw mening in Congo te werk gaan? Wat zijn mogelijke krijtlijnen voor een gedragscode met betrekking tot het
tewerkstellen van personeel, onderhandelingen met de overheid, de hoedanigheid van de overheid, de manier waarop de winst onder bedrijven wordt verdeeld, enz.?
De heer Jean-Claude Marcourt. - U vraag heeft een zeer ruime draagwijdte. Het gaat niet alleen om Congo, maar om alle economische systemen en de vraag op welke wijze ze functioneren. Hoe moet een bedrijf zich positioneren in het economische, het sociale en het politieke kader? Men kan daar een reflectie van een week aan wijden.
De toestand in Congo is uitzonderlijk. Het land wordt geteisterd door voortdurende onrust, noem het oorlog of burgeroorlog. Daar moet zo snel mogelijk een einde aan komen zodat zoveel mogelijk Congolese of buitenlandse investeerders de ontwikkeling van dit land weer kunnen verzekeren.
Wanneer een groot aantal bedrijven opnieuw in Congo zullen
geïnvesteerd hebben en dit gepaard gaat met een stabieler rechtsstelsel, zal alles vanzelf een minder twijfelachtige wending nemen. Ik wens dat er vrede komt en het Congolese grondgebied herenigd wordt onder een democratische regering met stabiele instellingen en dat zoveel mogelijk bedrijven er herinvesteren zodat er wederzijdse stimulansen ontstaan voor de terugkeer naar een meer duurzame situatie.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - We kennen de huidige politieke en militaire situatie. Er heerst een juridisch vacuüm. Van een rechtsstaat is weinig te merken.
Maar toch is er een economische activiteit. Sommige ondernemers zijn actief en de sterkste onder hen zien misschien bepaalde praktijken door de vingers. Iedereen zegt ons hier dat men het niet zo nauw neemt wat betreft de overheid waarmee wordt gecontracteerd, wat betreft de prijzen, de duurzaamheid van sommige contracten, de omstandigheden waarin het personeel werkt, enz. Het is de enige manier om te overleven in een dergelijke context.
We hopen allen dat vrede en rechtszekerheid terugkeren, dat de
veiligheid van personen en goederen weer wordt gewaarborgd en dat de rechtsstaat wordt hersteld. Maar de commissie wil weten welke aanbevelingen moeten worden gedaan en welke economische praktijken aanvaardbaar zijn zolang dat niet is gerealiseerd. Wat mogen Belgische bedrijven al dan niet doen? Welke bepalingen moeten in een gedragscode worden opgenomen? Hoe kunnen we eventueel de internationale wetgeving bijsturen?
Ter plaatse kan momenteel immers niet worden voorkomen dat de mensenrechten en de eerlijke handelspraktijken worden geschonden.
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik weet niet in welke mate ik uw vraag kan beantwoorden. Ik denk dat men in elke geval duidelijke en controleerbare overeenkomsten moet eisen die gepaard gaan met transparante geldstromen. Dat is de beste manier.
De groep Forrest is al 80 jaar in Congo aanwezig en heeft er de kern van zijn activiteiten gevestigd. Drie van de vier kinderen van George Forrest wonen in Congo, de vierde woont in een ander Afrikaans land. De familie Forrest oefent haar activiteiten in Congo dus op een duurzame wijze uit.
De heer Forrest is een permanente investeerder. Hij is geen financier maar een ondernemer. Hij ondergaat de verslechterde situatie
maar heeft er niet om gevraagd. Als bedrijfsleider heeft hij samen met zijn familie in uiterst moeilijke omstandigheden moeten overleven, net zoals miljoenen Congolezen. Velen strijken in Congo neer, pakken het geld en verdwijnen weer. Dat is helemaal niet de manier waarop de heer Forrest te werk gaat.
De heer Marcel Colla (SP.A). - U werd voor de raad van bestuur van GFI gevraagd omwille van uw kennis van economisch recht. Hebt u weet van overeenkomsten of contracten tussen de Forrest Group en de Congolese staat of zijn bedrijven?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Zoals gezegd, ben ik inderdaad bestuurder van GFI, maar ik heb aan geen enkele bestuursvergadering deelgenomen. Daarom weet ik niet of overeenkomsten met betrekking tot Gécamines en de Forrest groep aan de raad zijn voorgelegd of deel uitmaakten van de activiteiten van GFI, dat zelf geen operationele activiteiten uitoefent. Het is dus helemaal niet zeker dat GFI enige activiteit zou gehad hebben met betrekking tot die overeenkomsten. Andere bestuurders kunnen dat beter toelichten dan ik. Het is mogelijk, maar ik weet het niet.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Het is niet omdat u geen operationele functie hebt in de raad van bestuur dat u geen weet kunt hebben van overeenkomsten of contracten.
De heer Jean-Claude Marcourt. - Het antwoord is neen, ik heb geen overeenkomsten gezien en ik heb persoonlijk geen informatie gekregen over die overeenkomsten.
De heer Marcel Colla (SP.A). - `Die' overeenkomsten?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Uw vraag betrof overeenkomsten of documenten in het algemeen. Welnu, ik heb er geen gezien!
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Hebt u de heer Forrest in België ontmoet tussen 2000 en 2002?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ja, ik heb hem in die periode ontmoet. De voorbije tien jaar heb ik de heer Forrest gemiddeld eenmaal per jaar bij een of andere gelegenheid ontmoet wanneer hij in België was.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Was dat als kabinetschef of als persoonlijke vriend?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Zoals mevrouw Lizin daarnet zei, we zijn geen wereldvreemde wezens. Als kabinetschef had ik geen professionele redenen om hem te ontmoeten, maar het leek me altijd interessant de opinie te kennen van een Belg die in een land woont waarmee België vele banden behoudt.
Een kabinetschef heeft contact met alle lagen van de Belgische samenleving. Hij ontmoet mensen die hun situatie uitleggen en om hulp vragen. Dat helpt ons om een aantal dossiers en problemen beter te begrijpen.
Ik heb nooit enige verantwoordelijkheid gedragen die rechtstreeks verband hield met Congo, behalve toen ik gedurende enkele maanden de functie van kabinetschef
van Buitenlandse Handel waarnam. In die periode waren er weinig dossiers en heb ik de heer Forrest niet ontmoet.
Niettemin is het zo dat ik de heer Forrest goed ken en persoonlijk waardeer.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Zegt Telexgate u iets?
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik heb het bestaan van die telex vernomen via de pers. Ik heb vastgesteld dat er een lek was. De telex werd niet naar mij gestuurd. Ministeriële kabinetten zijn geen glazen huizen waar men kan beschikken over alle informatie van de collega's in de regering. Ik heb die telex zelf nooit gezien, ik weet alleen wat er in de pers over is verschenen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - U bent ongetwijfeld heel deskundig in economisch recht en kunt zich dus een goed oordeel vormen over overeenkomsten.
Vindt u het als expert normaal dat Gécamines als partner in de STL-overeenkomst geen of weinig baten heeft bij die overeenkomst?
De heer Jean-Claude Marcourt. - U stelt twee verschillende vragen.
Ten eerste zegt u dat Gécamines geen voordeel haalt uit het contract, wat ik niet weet. Voor zover ik weet, participeert Gécamines voor 20% in STL, de heer Forrest voor 25% en OMG voor 55%. Waarom dat zo verdeeld is, weet ik niet. Als die verdeling objectief en economisch gerechtvaardigd is, dan moet de winst onder de aandeelhouders worden verdeeld. Maar als u vertrekt van de stelling...
De heer Marcel Colla (SP.A). - Ik ga niet uit van een stelling...
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik wou vermijden dat ik zou antwoorden op een vraag die u niet stelt. Ik ga dus uit van de hypothese dat Gécamines niets krijgt, zoals u zegt.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Ik heb niet gezegd dat Gécamines niets krijgt, ik vraag u wat u zou denken van die hypothese.
De heer Jean-Claude Marcourt. - Ik denk dat aandeelhouders die in hun overeenkomst de participaties vastleggen als weerspiegeling van het risico dat ze nemen, een return moeten krijgen die in verhouding staat tot die investering. Dat is het normale handelsrecht.
De voorzitter. - Ik dank de heer Marcourt voor zijn getuigenis.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik herinner u eraan dat deze bijzondere commissie bevoegd is voor alle onderzoeksmaatregelen zoals omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
Een valse getuigenis is strafbaar met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Bovendien kan u gedurende een periode van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar worden ontzet uit uw politieke rechten.
Ik wijs u erop dat u het recht heeft om geen verklaringen af te leggen indien u meent dat die later tegen u zouden kunnen worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke vervolging. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 14, §3, littera g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, alsook door artikel 8, laatste lid van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Ik vraag u om de volgende eed af te leggen:
"Ik zweer de gehele waarheid te zeggen en niets dan de waarheid."
De heer Van Goethem legt de eed af.
De heer Paul Van Goethem. - Zoals de voorzitter zei, wens ik te reageren op wat er in het weekblad Knack en in De Morgen is geschreven. Ik sta niet onder druk van mijn kabinetschef, maar ik ben nog altijd een medewerker van het kabinet en als functionaris moet ik de inhoudelijke zaken van dit dossier achter gesloten deuren meedelen.
Wat Telexgate betreft, ben ik ervan op de hoogte dat er een lek is, maar ik ontken formeel dat ik daarvoor verantwoordelijk ben.
De bewuste telex werd verstuurd naar drie verschillende Belgische diplomatieke posten, vier diensten van het ministerie van Buitenlandse zaken, hun hiërarchische overheden, het kabinet van Buitenlandse zaken,
het kabinet van Buitenlandse handel en de Delcrederedienst. Het gaat hier over minstens dertig tot veertig personen. Het is belangrijk dat u dat weet omdat al die personen op zich de mogelijke bron kunnen zijn van het lek. Het intern onderzoek dat op het departement werd gevoerd heeft geen resultaat opgeleverd. Het dossier is door de diensten van de secretaris-generaal aan het parket overgemaakt.
Ik heb gelezen dat Knack suggereert dat ik de heer Forrest al lang ken. Ik ken hem sinds augustus 1995 toen ik nog journalist was voor de Financieel Economische Tijd. Ik ontmoette hem in het kader van een reeks over wat er nog overbleef van de Belgische belangen in Zaïre. In die periode was Kengo Wa Dondo eerste minister van
Zaïre en was er redelijke hoop op een economische heropleving van dit land. Ik ontmoette de heer Forrest voor de eerste keer in Lubumbashi in Katanga, voor een interview dat ik samen met een collega van de Financieel Economische Tijd heb afgenomen. Het spreekt voor zich dat de heer Forrest een belangrijke figuur is in Congo. Daarom heb ik dat contact warm gehouden. Ik heb de heer Forrest nadien nog regelmatig geïnterviewd. Ook nadat ik adviseur op het kabinet ben geworden, heb ik nog contact met hem contact gehad, omdat hij zoals gezegd een belangrijke speler is in het Congolese dossier. Ik onderhoud met alle spelers in het Congodossier goede contacten.
Er wordt gezegd dat de heer Forrest zou hebben
gelobbyd om me op het kabinet een functie te bezorgen. Dat is niet waar. In augustus 1999 had ik een belangrijk artikel geschreven voor de Financieel Economische Tijd met als titel: Nieuwe Belgische Afrikapolitiek niet zonder gevaar. Op basis van de uitlatingen van minister Michel had ik een analyse gemaakt over wat België in Afrika of in Congo kon doen. Een paar dagen later was ik in Turkije om een verslag te maken over de aardbeving. Minister Michel was er aanwezig voor een humanitair bezoek, samen met zijn collega Flahaut. Toen de Belgische journalisten aan de minister werden voorgesteld door onze ambassadeur ter plaatse en mijn naam aan bod kwam, nodigde minister Michel me uit naast hem te komen zitten en stelde hij mij vragen over mijn artikel en over het
Congodossier. Er ontspon zich een lang gesprek, waarbij ik op een bepaald ogenblik heb gezegd dat ik wel zijn vragen wilde beantwoorden, maar dat ik een journalist was en niet zijn adviseur. Daarop vroeg hij mij zijn Afrika-adviseur te worden. Zo ben ik op Buitenlandse Zaken terecht gekomen.
Ik heb minister Michel niet naar de fabrieken van de heer Forrest in Katanga geleid tijdens zijn eerste bezoek aan Congo. Dat bezoek werd voorbereid door onze ambassade in Kinshasa. Er moest toen rekening worden gehouden met de regionale evenwichten. We bezochten Kinshasa, Kisangani en Lubumbashi. Volgens onze ambassadeur lag het voor de hand om het grote STL-project van de heer Forrest in Lubumbashi te bezoeken.
- De hoorzitting gaat verder met gesloten deuren.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik herinner u eraan dat deze bijzondere commissie bevoegd is voor alle onderzoeksmaatregelen zoals omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
Een valse getuigenis is strafbaar met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Bovendien kan u gedurende een periode van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar worden ontzet uit uw politieke rechten.
Ik wijs u erop dat u het recht heeft om geen verklaringen af te leggen indien u meent dat die later tegen u zouden kunnen worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke vervolging. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 14, §3, littera g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, alsook door artikel 8, laatste lid van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Ik vraag u om de volgende eed af te leggen:
"Ik zweer de gehele waarheid te zeggen en niets dan de waarheid."
De heer Velge legt de eed af.
De heer Paul Wille (VLD). - Wij weten dat veel bedrijven verwonderd zijn over hun vermelding in het rapport van het UNO-panel. Vaak zeggen ze dat ze nooit vermoed hadden dat hun naam daarin zou voorkomen. Kent u dit rapport en hebt u daar commentaar op?
De heer Maurice Velge. - Ik heb van het bestaan van het verslag gehoord, maar omdat ik het zelf niet gelezen heb, kan ik er geen commentaar op geven.
De heer Paul Wille (VLD). - Heeft de federale politie of een andere instantie iemand van uw bedrijf of uzelf in het verleden ondervraagd over de materie die deze onderzoekscommissie behandelt?
De heer Maurice Velge. - Nooit.
De heer Paul Wille (VLD). - Dat gebeurde ook niet door buitenlandse instanties?
De heer Maurice Velge. - Nooit.
De heer Paul Wille (VLD). - Heeft uw firma ooit voorstellen van handelstransacties geweigerd omdat u twijfels had bij de aard van de activiteit of de verhandelde goederen?
De heer Maurice Velge. - Men heeft mij nooit voorgesteld om zaken te doen waarbij er twijfels rezen over de aard van de goederen. We zijn een eerbaar bedrijf en we worden alleen door eerbare bedrijven benaderd.
De heer Paul Wille (VLD). - Sommige bedrijven waarmee u handel drijft, komen voor in de lijst van het VN-panel. Het panel is van oordeel dat er tegen die bedrijven moet worden opgetreden.
De heer Maurice Velge. - Wordt mijn bedrijf in het VN-verslag vermeld?
De heer Paul Wille (VLD). - Neen. Ik heb het over de bedrijven die met u samenwerken. Vertegenwoordigers van die bedrijven hebben in deze commissie verklaard dat ze in het gebied van de Grote Meren met u handel drijven.
De heer Maurice Velge. - Wij hebben in dat gebied uiteraard verschillende klanten. Wij werken bijvoorbeeld voor Forrest en Umicore. Met sommige bedrijven wensen wij niet samen te werken, niet omdat we denken dat ze niet zuiver zijn, maar omdat ze volgens ons niet solvabel genoeg zijn en er risico is om aan ons geld te geraken.
De heer Paul Wille (VLD). - Nooit omdat u twijfels hebt bij de aard van de verhandelde goederen of bij de wijze van betaling?
De heer Maurice Velge. - Neen, ik herhaal dat we nooit benaderd werden voor een transport van goederen die verband zouden hebben met uw onderzoek.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - U zegt dat er bedrijven zijn waarmee u geen handelsrelatie wenst omdat ze niet solvabel zijn. Voor welke bedrijven hebt u geweigerd goederen te transporteren?
Onze commissie houdt zich bezig met onderzoek inzake de uitvoer van grondstoffen uit Congo. Wordt u soms verzocht een andere grondstof te transporteren dan de grondstof waarvan de naam op de documenten staat, bijvoorbeeld coltan?
De heer Maurice Velge. - Ik kan in het openbaar uiteraard de namen niet geven van de bedrijven waarmee wij niet wensen te werken. Dat zou de reputatie van die bedrijven immers niet ten goede komen. Ik kan op die vraag eventueel met gesloten deuren ingaan. Het gaat alleszins niet om grote bedrijven. Het zijn hoofdzakelijk kleine Zambiaanse en Zuid-Afrikaanse bedrijven, waarmee wij niet op een degelijke manier denken te kunnen samenwerken.
Voorts kan ik u zeggen dat wij nooit coltan hebben vervoerd en dat ons nooit werd gevraagd om coltan te vervoeren. Wij vervoeren in het gebied van de grote meren meestal kobalt en af en toe wat koper en zwavel, dat wordt gebruikt voor de raffinage. We hebben natuurlijk ook al heel wat
uitrustingsgoederen getransporteerd. Zo hebben we de STL-fabriek van Lubumbashi bijna volledig getransporteerd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Volgens een artikel van de heer Bruylant in Trends hebben goederen van het bedrijf Merzario Congo schade geleden. Het bedrijf heeft daarvoor bij de handelsrechtbank van Luik een schadeclaim ingediend ten nadele van de groepen Forrest, Grisar & Velge NV en Africa Industrial Services. Kunt u daarover enige toelichting verstrekken? Wat zijn de achtergronden? Wat is de precieze schadeclaim? Welk gevolg is er aan de zaak gegeven?
De heer Maurice Velge. - Die zaak dateert van 1995. Ik geloof dat ze werd ingetrokken. Wij zijn alleszins niet vervolgd en hebben er al jaren niets meer van gehoord.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Een van de grote klanten van Polytra NV is de groep Forrest. Voor een transport Shinkolobwe-Dar es Salaam werd de groep Forrest indertijd 117,25 dollar per metrische ton aangerekend. Gécamines moest voor een transport tussen Shinkolobwe en Kokkola 295 dollar per metrische ton betalen. In die sector bestaat blijkbaar een groot facturatieverschil. Berekeningen hebben uitgewezen dat er voor het totaal van de tonnenmaat verschillen zouden zijn van ongeveer 100 dollar. In het totaal zou er 7,8 miljoen dollar niet helemaal correct zijn gefactureerd. Beschikt u over meer gegevens inzake dat verschil in facturatie voor Gécamines en de groep Forrest?
De heer Maurice Velge. - U verwijst naar een artikel van Bruylant in Trends. Wij hebben overigens gebruik gemaakt van ons recht van antwoord. Ik neem aan dat u ons antwoord hebt gelezen. De zaak dateert van 1995. Over prijzen kunnen we alleen maar met gesloten deuren spreken. Ik kan niet in detail op alle vragen ingaan omdat de zaak al van 1995 dateert. Voorts ben ik als voorzitter van de raad van bestuur niet meer rechtstreeks bij het dagelijks gebeuren van de firma betrokken. Ik kan u wel het principe schetsen. Dat is wellicht belangrijker dan de prijzen.
Wat Bruylant in zijn artikel schrijft, is zeer beperkt en toont aan dat hij niet veel van de toestand heeft begrepen. Hij heeft zich blijkbaar uitsluitend
gebaseerd op elementen die hem vanuit een bepaalde hoek zijn verteld.
De prijs die hij aanhaalt, is maar een klein gedeelte van de totale prijs. Hij heeft het over de prijs van het transport van Shinkolobwe naar Dar es Salaam. De totale prestatie die wij leveren, omvat uiteraard heel wat meer. Er moet immers rekening worden gehouden met de overslag- en havenkosten in Dar es Salaam voor het lossen van de goederen uit de wagon; de opslagkosten in de haven zelf; alle douanekosten in Dar es Salaam; het laden van de goederen aan boord van het schip; het zeetransport van Dar es Salaam naar Antwerpen of Rotterdam; de overslag-, verblijfs-, douane- en administratieve kosten van de goederen in Antwerpen of Rotterdam; het zeetransport van Antwerpen of Rotterdam naar
Finland en het lossen van de goederen in Kokkola. Ik laat het aan u over de totale kostprijs te berekenen. Het heeft geen zin zich op een gedeelte van de transportkosten te baseren om een vergelijking te maken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is het mogelijk ons gedetailleerde informatie te bezorgen ten einde ons een beter inzicht te verschaffen in de transportkosten? Er is uiteraard een groot verschil tussen een kort en een lang transport. U hebt de elementen opgesomd die tot een verhoging van de kosten kunnen leiden. Kunt u de bedragen en procenten aan de voorzitter van onze commissie bezorgen? Die gegevens zullen uiteraard niet worden gepubliceerd, maar ze kunnen als basisdocument dienen om ons een beter oordeel te kunnen vormen.
De heer Maurice Velge. - De gegevens waarop het artikel van Bruylant steunt, dateren van 1995. Als ik die gegevens kan terugvinden, kan ik de voorzitter daarover een document bezorgen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Meent u dat er niet aan overfacturatie gedaan wordt? Of denkt u dat dit misschien wel gebeurt, maar dat het niet bewijsbaar is?
De heer Maurice Velge. - Vraagt u of mijn bedrijf overfactureert of vraagt u of dat ik meen dat andere bedrijven overfactureren?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Doen andere bedrijven, die van uw diensten gebruik hebben gemaakt, volgens u aan overfacturatie en zo ja, in welke mate?
De heer Maurice Velge. - Ik heb geen inlichtingen op basis waarvan ik zou kunnen oordelen dat een bedrijf waarvoor wij werken of dat voor ons als onderaannemer dient, zou hebben overgefactureerd.
Ik wil wel vermelden dat, naast de transportkosten waarover ik het daarjuist had, mijn bedrijf een hele organisatie vereist. Ik heb een kantoor in Lubumbashi waar twee jonge Vlamingen en een tiental Afrikanen werken. Ik heb ook een kantoor in Zambia, in Ndola, waar twee jonge Zuid-Afrikanen van Indische oorsprong werken. De kosten van dergelijke kantoren - de woningen, de kantoren, de voertuigen, de reizen - lopen hoog op. Daarnaast is er een belangrijk departement te Antwerpen. Zelf gaan we af en toe ook ter plekke. Ik ben
blij dat er op het einde van de rit iets overblijft.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In Congo staat de overheidsadministratie zeer zwak. De douane legt vaak arbitrair kosten op. Meent u dat de Congolese administratie nog op een ernstige, juridisch verantwoorde manier werkt? Moet u soms douane- of doorvoerkosten betalen die nergens op lijken en willekeurig opgelegd worden?
De heer Maurice Velge. - Ik leg u uit hoe ons bedrijf werkt. Wij zijn aannemers van transportactiviteiten. Wij doen aan transport engineering. Wij concipiëren de manier waarop het vervoer van goederen georganiseerd moet worden. Alle andere werkzaamheden worden in onderaanneming aan andere bedrijven gegeven. Voor de douaneformaliteiten in Lubumbashi hebben we een bedrijf aangesteld. Dat doet voor ons alle douaneverrichtingen. Wij betalen dat bedrijf een bepaalde som per ton. Voor de rest hebben wij daar niets mee te maken.
De heer Paul Wille (VLD). - Wanneer de oven van STL niet werkt, is dat noch voor u, noch voor de heer Forrest nadelig, aangezien de transportkosten dan exponentieel stijgen. Aan wie factureert u dan? Aan STL, aan Gécamines, aan GTL?
De heer Maurice Velge. - Wij hebben een contract met een maatschappij van de groep Forrest.
De heer Paul Wille (VLD). - Welke maatschappij?
De heer Maurice Velge. - GFI.
De heer Paul Wille (VLD). - Factureert u soms ook aan OMG?
De heer Maurice Velge. - Nooit.
De heer Paul Wille (VLD). - Hebt u een basiscontract met GFI of worden de contracten geval per geval gesloten? Bestaat er een algemene commerciële overeenkomst over het type diensten dat u levert en de vergoeding daarvoor?
De heer Maurice Velge. - Het betreft een normaal contract voor onze sector. De aard van de prestaties die wij leveren, alsook de prijs daarvoor worden daarin duidelijk bepaald.
De heer Paul Wille (VLD). - Hebt u er bezwaar tegen dat wij dat contract inzien?
De heer Maurice Velge. - Ik denk het wel.
De heer Paul Wille (VLD). - Op welke basis factureert u? Is dat per kilometer of geldt er een internationale norm?
De heer Maurice Velge. - Er is geen internationale norm. Het is een prijs die wordt overeengekomen voor het vervoer van goederen van, in dit geval, Lubumbashi tot in Kokkola.
De heer Paul Wille (VLD). - Tussen u en GFI?
De heer Maurice Velge. - Ja
De heer Paul Wille (VLD). - Die tarifering kan een benchmarking doorstaan?
De heer Maurice Velge. - Zeker. Om alle verdenkingen hierover weg te nemen, kan ik zeggen dat ik zelf die onderhandelingen heb gevoerd met de mensen van Forrest en de mensen van OMG samen.
De heer Paul Wille (VLD). - Hoe gaat u concreet te werk voor de andere projecten zoals Luiswishi, en Kasombo? U transporteert en factureert aan een aantal van de leden van de joint venture, maar eigenlijk niet aan de joint venture zelf? Waarom doet u dat? In principe worden in een joint venture de lasten en lusten gelijk verdeeld over iedereen. Het zou dus logischer zijn als u zou factureren aan GFI. Maar dat doet u niet.
De heer Maurice Velge. - Ik zegde juist dat ik een contract heb met GFI en dat ik GFI factureer.
De heer Paul Wille (VLD). - Dat is niet wat wij dachten dat het geval was.
Uiteindelijk gebeurt de price setting in onderling overleg?
De heer Maurice Velge. - Het is een onderhandeld contract.
De heer Paul Wille (VLD). - Het is dus mogelijk dat Forrest herfactureert zoals hij dat wil?
De heer Maurice Velge. - Daar weet ik uiteraard niets van. Dat zou dan een probleem van Forrest zijn. Ik heb een contract met GFI. Ik heb dat onderhandeld in bijzijn van de mensen van OMG, die in dit geval de kopers zijn in de uiteindelijk betaalketen.
De heer Paul Wille (VLD). - Was Gécamines daar ook bij?
De heer Maurice Velge. - Neen.
De heer Paul Wille (VLD). - Dat is een beetje het punt. U sluit uiteraard overeenkomsten met wie u wil! Heeft u ooit een vraag van Gécamines gekregen om daarbij betrokken te worden?
De heer Maurice Velge. - Nooit.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Hoeveel factureerde u aan GFI per ton die u vervoerde, naargelang van de bestemming, vanuit Lubumbashi?
De heer Maurice Velge. - Over welk contract heeft u het?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Over het vervoer van erts afkomstig van de STL-oven.
De heer Maurice Velge. - Ik heb in het begin van de hoorzitting gezegd dat ik achter gesloten deuren zou antwoorden op vragen die onder het beroepsgeheim vallen. We zijn bereid de commissievoorzitter een document te bezorgen met een aantal inlichtingen in dit verband.
- De hoorzitting gaat verder met gesloten deuren.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Minister Neyts en vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Diamant hebben voor de onderzoekscommissie een uitvoerige uiteenzetting over het Kimberleyproces gegeven. Een delegatie van de onderzoekscommissie heeft in Kinshasa ook kunnen nagaan hoe de zaken in het CEEC zouden moeten verlopen. Wij hebben met de medewerkers van het centrum gesproken over de moeilijkheden en de zwakten van het systeem
De onderzoekscommissie is dus goed op de hoogte van het doel en de opzet van het Kimberleyproces. U kan ons misschien wel inlichten over de huidige stand van zaken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik stel voor dieper in te gaan op de interministeriële vergadering te Interlaken van 5 november jongstleden en de goedkeuring van de verordening van de Europese Commissie inzake de implementatie van Kimberley, evenals op de toetreding van de Verenigde Staten tot het proces.
Welke afspraken zijn er gemaakt in verband met de controles aan de buitengrenzen en wat zullen de gevolgen hiervan zijn voor de controles in Antwerpen, meer bepaald de fysieke controles? Zijn er gaten in het Kimberleysysteem? Uit ons bezoek aan het kantoor van de heer Kasongo in Kinshasa blijkt bijvoorbeeld dat het voor de ambtenaren en de politici niet eenvoudig is het geheel sluitend te
maken. Informatisering is noodzakelijk, maar de wil om de apparatuur goed te gebruiken is even onontbeerlijk.
Bovendien zou ik graag uw visie kennen omtrent de medewerking van Londen en De Beers aan het Antwerpse controlesysteem. Vanzelfsprekend is dit een gevoelig commercieel punt. Ik weet natuurlijk ook wel dat sommige uitspraken, zoals die van Bram Fischler over het moraliteitsbesef van de diamantairs, met een korrel zout moeten worden genomen.
De heer Paul Wille (VLD). - Ik ben niet meegegaan naar Congo en ben dus niet op de hoogte van de situatie daar.
De voorzitter. - De vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Diamant hebben ons hier het systeem uitgelegd. Wij hebben een bezoek gebracht aan de comptoirs waar men diamanten komt verkopen en hebben vastgesteld hoe het systeem in werkelijkheid wordt toegepast. Zodra diamanten in een comptoir worden gekocht, zouden ze in pakketten naar het CEEC moeten worden gebracht, waar ze verpakt en verzonden worden met de nodige documenten van oorsprong. In Kinshasa hebben we kunnen vaststellen dat alle apparatuur en middelen ter beschikking zijn om het systeem te doen functioneren.
De heer Paul Wille (VLD). - In de hoorzitting vorige week met diamantbedrijven werd gevraagd of in de diamantsector wordt gewerkt met een GSP-form A, een certificate of origin. Worden de verhandelde diamanten afgeschreven op dat document, zodat men een overzicht heeft van de geïmporteerde en de vervolgens verhandelde diamanten? Hoe weet de administratie welke ingevoerde goederen worden verhandeld?
De heer Jan Bayart. - Voor de duidelijkheid zal ik de draad opnemen bij de briefing van minister Neyts, net voor de conferentie van Ottawa, begin dit jaar.
Op de conferentie van Ottawa werden volgende resultaten bereikt. Het akkoord over het certificatieschema zelf werd bevestigd. Er werd een akkoord bereikt over het principe dat statistieken over productie, invoer en uitvoer van ruw diamant zullen worden opgemaakt en uitgewisseld. België heeft hieraan altijd belang gehecht, niet alleen omdat we deze goede praktijk zelf gebruiken, maar ook omdat het een belangrijk element is bij de supervisie op de geloofwaardigheid van het systeem. Ook het principe van monitoring werd door de deelnemers aanvaard, weliswaar in een
compromisformule, die bepaalt dat de monitoring op onafhankelijke en ernstige wijze moet gebeuren, evenwel met instemming van de gecontroleerde. Deze filosofie vinden we ook terug in wapenbeheersingsovereenkomsten.
Overeengekomen werd geen internationaal secretariaat op te richten. De weerstand van een aantal participanten hiertegen was groot. Er werd wel een akkoord uitgewerkt waarbij een aantal taken verdeeld worden en de voorzitter van het Kimberleyproces de secretariaatstaken de facto zal blijven uitvoeren.
Er werd geen consensus bereikt over de manier waarop het schema moet worden ingepast in de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Bovendien is de discussie over de definitie van een `participant' nog niet afgerond. Dit
is een gevoelig vraagstuk aangezien het te maken heeft met de deelname van Taiwan.
Een technische werkgroep heeft de procedures uitgewerkt die de verdere interactie tussen de deelnemers aan het proces regelen. Die procedures zouden formeel door de deelnemers moeten worden aanvaard op de eerste plenaire conferentie na de start van het certificatieschema. Ze zijn grotendeels gebaseerd op de regels van het Ecosoc-comité, vanzelfsprekend met de nodige aanpassingen. Tegen deze procedureregels verwachten we geen verzet.
De technische werkgroep heeft ook een voorstel voor de kwestie van de statistieken uitgewerkt. Er wordt voorgesteld dat een statistisch comité zou worden opgericht waarin een tiental personen zitting zou
hebben. Dat comité zal de informatie compileren over productie, invoer en uitvoer van ruw diamant, gebaseerd op de gegevens van het certificatieschema. Over het principe (van het comité) bestaat nog geen definitief akkoord, maar het lijkt niet al te veel problemen op te leveren. Belangrijk is wel dat een precieze methodologie wordt uitgewerkt, die voorkomt dat men appels met peren vergelijkt. Ik ben geen expert inzake statistieken en spreek me over die methodologie dan ook liever niet uit.
Er rijzen in verband met het certificatieschema twee vragen die relevant zijn met betrekking tot het internationaal handelsrecht en de Wereldhandelsorganisatie.
De eerste is of de specifieke controles geen technical barriers
to trade vormen, die volgens reeds bestaande akkoorden niet aanvaardbaar zijn.
De tweede is indringender. Het certificatieschema bepaalt dat ruw diamant alleen zal worden uitgevoerd uit en ingevoerd naar een andere participant, wat noodzakelijk is om een gesloten circuit te creëren. Als het circuit niet wordt afgesloten voor niet-gecertificeerd diamant, is er immers geen garantie dat er geen conflictdiamant infiltreert. Aangezien niet alle leden van de Wereldhandelsorganisatie participant zijn aan het Kimberleyproces, is deze bepaling in principe een schending van het non-discriminatiebeginsel of het meest-begunstigde-beginsel, dat in het GATT-akkoord is ingeschreven.
Er zijn twee mogelijke benaderingen om dit probleem
op te vangen. De eerste optie is een waiver te vragen aan de voltallige Wereldhandelsorganisatie. De andere optie is zich te beroepen op artikel 21, c) van het GATT-akkoord, dat zegt dat niets in het GATT-akkoord, met inbegrip van het non-discriminatiebeginsel, de partijen aan het GATT-akkoord ervan zal weerhouden hun plichten onder het VN-charter met betrekking tot de internationale vrede en veiligheid na te leven.
Bepaalde landen zijn voorstander van het zich beroepen op artikel 21, c) en andere vragen liever een waiver aan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Welke landen?
De heer Jan Bayart. - Het voorzitterschap van het proces, namelijk Zuid-Afrika, de meeste Afrikaanse landen, Zwitserland en de Europese Unie zijn er voorstander van zich te beroepen op artikel 21, c) van het GATT-akkoord.
Canada heeft zich vanaf het begin uitgesproken voor een waiver en heeft daar in de loop van het jaar steun voor gekregen van Thailand, Japan, de Filippijnen, Australië, de Verenigde Arabische Emiraten en Sierra Leone. Niet alle participanten hebben zich uitdrukkelijk over deze vraag uitgesproken. Tot het moment dat ze expliciet een ander standpunt innemen, gaan we ervan uit dat ze zich aansluiten bij het standpunt van de voorzitter.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wat is het standpunt van de Verenigde Staten in deze kwestie?
De heer Jan Bayart. - De Verenigde Staten hebben op de conferentie van Interlaken aangevoerd dat het wat hen betreft een theoretisch probleem is. Ze kunnen zich moeilijk voorstellen dat een lidstaat van de WTO verzet zou aantekenen tegen een waiver, of het certificatiesysteem - of een nationale uitvoeringsmaatregel ervan - zou aanklagen wegens schending van het non-discriminatieprincipe. Dat lijkt de VS politiek immers wel erg stoutmoedig. Andere landen hechten wel belang aan de keuze tussen de twee opties.
De heer Koen Doens. - Het probleem met een waiver is dat daarover moet worden onderhandeld. Een land dat een waiver aanvraagt, moet daarover tot een akkoord komen met elk van de andere WTO-leden. Dat vergt tijd. Het grote nadeel van een waiver is dan ook dat het certificatieschema onmogelijk op 1 januari 2003 van start kan gaan. Voor de Verenigde Staten, voor ons en voor het gros van de landen is die startdatum zeer belangrijk. Precies daarom hebben wij besloten niet voor een waiver te opteren.
Een waiver biedt natuurlijk veel meer garanties dan een toepassing van artikel 21, c) van het GATT-akkoord, om de eenvoudige reden dat u in het laatste geval maar echt zekerheid
heeft wanneer een ander land u voor het Dispute Settlement Body daagt en u een Appellate Body Decision krijgt die uw interpretatie van de toepassing van artikel 21, c) tegenspreekt of bevestigt. Een waiver biedt daarom meer garanties op het vlak van rechtszekerheid.
Bovendien slaat artikel 21, c) enkel op het GATT-akkoord en niet op het akkoord inzake de technical barriers to trade.
Een derde aspect heeft de doorslag gegeven bij de Verenigde Staten en ook een aantal lidstaten van de Europese Unie heeft zich hierbij aangesloten. Gelet op de politieke draagwijdte van het Kimberleyproces, de beslissing van de Veiligheidsraad en de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
zijn de Verenigde Staten ervan overtuigd dat geen enkel WTO-lid de stap zal willen, durven of kunnen doen om het Kimberleyproces as such aan te vechten voor het Dispute Settlement Body.
Ik voeg daar nog aan toe dat het een het ander niet uitsluit. Kimberley wordt vanaf 1 januari geïmplementeerd en er is geen waiver. De Canadezen hebben in Genève samen met Sierra Leone een officiële aanvraag tot waiver ingediend, maar er moet nog worden nagegaan hoe de Europese Unie daarop zal reageren. Daarna moeten de onderhandelingen starten. Die zullen maanden in beslag nemen, zodat intussen het Kimberleysysteem in werking zal zijn, waiver of niet.
Dan was er ook de kwestie Taiwan. Het
Kimberleyakkoord definieert een participant in de huidige versie als een staat of als een organisatie voor regionale economische integratie, bijvoorbeeld de Europese Unie, waarvoor het schema van toepassing is. Deze definitie is niet toepasbaar op Taiwan, aangezien het geen van beide is. De Volksrepubliek China verzet zich ertegen dat Taiwan officieel wordt erkend als een participant, omdat dit volgens haar zou neerkomen op een impliciete erkenning van Taiwan als een volwaardige staat. Deze kwestie is nog niet uitgeklaard.
De voorzitter. - Zoals de heer Maertens al aanhaalde, is er veel te doen geweest over de points of entry, waar diamanten Europa binnenkomen.
Binnen de Europese Unie geldt het vrije verkeer van goederen. Niet alle landen zijn er echter uitgerust om de vereiste controles uit te voeren. Is het juist dat volgens u dit niet echt een probleem is daar alleen ruw diamant verhandeld kan worden tussen landen die participant zijn van het Kimberleyproces, en landen maar participant kunnen worden als ze over de nodige technische middelen beschikken?
De heer Jan Bayart. - De Europese Unie zal als een eengemaakt douanegebied deelnemen aan het schema. Dat houdt in dat de specifieke Kimberleycontroles aan de buitengrenzen van de Europese Unie worden ingesteld. België heeft er sterk op aangedrongen dat die controles zich niet zouden beperken tot een verificatie van de geldigheid van de certificaten, maar ook een fysieke controle zouden inhouden van de zendingen ruw diamant alvorens ze in het vrije verkeer worden gebracht.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wat houdt die fysieke controle precies in? Mag ik mijn vraag simpel uitgedrukt zo stellen: als de douane een persoon fysiek moet controleren, hoeveel kledingstukken mag hij dan aanhouden?
De heer Jan Bayart. - Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen twee aspecten: de wijze van controleren zelf en de frequentie.
De controle zelf bestaat in het openen van een verzegelde zending ruw diamant om na te gaan of de gegevens over de ruwe diamanten die op het certificaat staan vermeld overeenkomen met de fysieke realiteit. Nu staan er op zo'n certificaat heel wat gegevens en sommige ervan kunnen alleen door een controle `met oog en hand' van een expert worden geverifieerd.
De elementen die met `oog en hand' van de expert kunnen worden geverifieerd zijn het karaatgewicht, de kwalificatie - is het echt ruw diamant of zijn de diamanten al een eerste maal gesorteerd, gekliefd en
dergelijke - en de waarde. Van de waarde is een schatting mogelijk, zij het niet tot op een euro. Dat is de controle als dusdanig.
Op aandringen van België is overeengekomen dat er zulke fysieke controles komen aan de buitengrenzen van de Europese Unie. Dat impliceert dat de instellingen die door de lidstaten worden belast met de uitoefening van die controles op hun grondgebied, daartoe over de nodige expertise moeten kunnen beschikken. De Europese Commissie zal een lijst bijhouden van de instellingen die bevoegd zijn om deze controles uit te voeren.
Een tweede probleem betreft de frequentie van de controles. In België gebeuren die exhaustief, op elk pakje diamant dus. Wij hadden dat graag op deze manier zien gebeuren
aan de buitengrenzen van Europa, maar dat bleek niet haalbaar.
De discussie hierover liep uit op een debat over de methodologie van invoercontroles. Groot-Brittannië, gevolgd door heel wat lidstaten, aanvaardde weliswaar de Belgische stelling dat fysieke controles een essentieel instrument zijn, maar vond dat die niet op elk pakje diamant moeten gebeuren om geloofwaardig te zijn. Groot-Brittannië argumenteerde dat er andere methodes bestaan die de nodige garanties bieden dat de invoerstromen degelijk worden gecontroleerd. In functie van het risicoprofiel van de persoon of de firma die de pakjes aanbiedt, kan men een frequentie bepalen waarmee men die zendingen moet openmaken.
De ontwerpverordening die nu in de maak
is, houdt in dat fysieke controles een element worden van de controles aan de buitengrenzen, maar laat de lidstaten kiezen tussen hetzij exhaustieve controles hetzij selectieve controles op basis van een risicoanalyse of een equivalent systeem.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is er bij de discussie over het risicoprofiel gesproken over een eventuele gecoördineerde database, die het mogelijk maakt om bepaalde firma's of personen vooraf te herkennen? We stellen in België jammer genoeg vast dat douane, politie en de andere betrokken diensten er tot dusver nog altijd niet in zijn geslaagd om gezamenlijk een databank samen te stellen. In Europese en zeker in internationale context moet dat nog veel moeilijker zijn. Interpol zou kunnen voortbouwen op de informatie van de VN, maar gebeurt dat ook? Bestaan er afdoende gegevens om de steekproeven ernstig te kunnen nemen?
De voorzitter. - Dat is zeker een probleem in landen die geen enkele traditie hebben in diamant of die officieel geen diamant verhandelen. Het feit dat slechts een klein aantal landen in de diamanthandel actief is, maakt het natuurlijk des te moeilijker om tot een algemene verordening te komen. Onze bezorgdheid is dat landen die weinig of geen ervaring hebben met de diamanthandel, het mikpunt zullen worden van mensen die slechte bedoelingen hebben.
De heer Jan Bayart. - Dat is ook onze bekommernis. Ik wil daarbij volgende opmerkingen formuleren.
De ontwerpverordening bepaalt ook dat de Commissie in de verdere uitvoering van deze verordening wordt bijgestaan door een comité waarin alle lidstaten zitting hebben en dat alle kwesties die relevant zijn voor een goede toepassing van die verordening, zoals de fysieke controles, kan behandelen. Op dat forum zullen wij erop moeten aandringen dat de risicoanalyse waarop andere lidstaten zich beroepen om niet elk pakje open te maken, wel degelijk iets voorstelt.
Groot-Brittannië gaat ervan uit dat het zelf een uitstekende douane heeft, die een risicoanalyse hanteert die inderdaad,
zoals de verordening zegt, "gives due consideration to rough diamond shipments", een precisering die op ons aandringen in de verordening is opgenomen. In de komende maanden of jaren zal moeten blijken of dat ook geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie. Desnoods zal de Commissie op een bepaald ogenblik constateren dat die risicoanalyse toch niet veel voorstelt. Verschillende mogelijkheden zijn dan denkbaar, maar het is misschien te speculatief om daar nu al veel over te zeggen.
De heer Koen Doens. - De discussie over deze kwestie verliep bijzonder moeilijk.
In eerste instantie had de Europese Commissie slechts bij hoge uitzondering fysieke controles voorgesteld, omdat ze niet expliciet opgenomen zijn in het Kimberleyakkoord en omdat het gros van de Kimberleyparticipanten geen fysieke controles uitoefenen. Precies omdat ons land al positieve ervaringen had met de fysieke controles, zijn we een lobbycampagne begonnen om de controles als regel in de verordening te doen opnemen. Aanvankelijk stuitten we op een totaal onbegrip van alle lidstaten en op een zeer lastige partner, het Verenigd Koninkrijk. Uiteindelijk zijn we er toch in geslaagd om de fysieke controle in de verordening op te nemen. Die
controle kan op exhaustieve basis gebeuren ofwel op basis van een risicoanalyse. We beschouwen dat alleszins als een groot succes.
Een tweede en zeer belangrijk punt was de discussie over de instanties die in de verschillende lidstaten de controles moeten uitvoeren, de zogenaamde community authorities. Het is niet zo dat elke lidstaat verplicht is om zo'n community authority aan te stellen. De normen waaraan die moet beantwoorden, zijn immers zeer streng. Een community authority moet de capaciteit hebben om de controle te doen en moet diamantexperts hebben om de pakketjes te openen en er meer in te zien dan leken zoals u en ik. In de andere lidstaten is dat lang niet evident. Daarom is op ons voorstel aanvaard dat andere lidstaten die
bevoegdheid kunnen overdragen aan een controle-instantie van een ander land. Dit denkspoor is nog niet geconcretiseerd, maar we zijn wel al zover dat, bijvoorbeeld, Nederland, dat met Schiphol een belangrijke rol speelt bij de invoer van diamanten in Antwerpen, kan beslissen om geen eigen community authority op te richten en de controle toe te wijzen aan het Diamond Office in Antwerpen.
Concreet betekent dit dat ruw diamant dat in Schiphol aankomt, op douanetransit gaat naar Antwerpen en daar in het Diamond Office wordt gecontroleerd. Indien we dat willen, wordt dat een systematische fysieke controle.
De potentiële zwakke punten in het netwerk worden op die manier weggewerkt.
De heer Jan Bayart. - Indien andere lidstaten toch zelf controles willen organiseren, kunnen ze een risicoanalyse maken. Voor firma's die ze goed kennen kan het risico eventueel laag worden ingeschat. Het wordt moeilijker als een handelsstroom zich verlegt of als een handelaar die bijvoorbeeld in Antwerpen of Salamanca is gevestigd, zich plots aanmeldt in Helsinki. Dan zou die onbekendheid in Finland een alarmsignaal moeten doen afgaan en zou men zich daar moeten afvragen hoe het komt dat de invoer via Helsinki gebeurt. Heeft het te maken met vluchtschema's of zijn er geen dergelijke objectieve redenen? In dat geval zou men er goed aan doen wat meer controles uit te voeren. In elk geval impliceert dit de uitvoering van controles door een van de `community authorities' die in de lijst van de Commissie zijn opgenomen en dus de nodige expertise in huis hebben om, bijvoorbeeld, de waarde van ruwe diamanten met kennis van zaken te schatten. Die expertise is in Europa niet erg ruim verspreid. Mogelijk leidt dit tot een beperking van het aantal `community authorities' in de EU.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb nog een vraag over de controle binnen de Europese markt, die eigenlijk niet meer mag. Heeft de Antwerpse diamantsector voldoende vertrouwen in De Beers en Londen om alle diamant dat uit Londen komt als clean te beschouwen? Of heeft het controleorgaan van het ministerie van Economische Zaken nog middelen om zelf sommige zaken te checken?
De heer Leslie Paesschierssens. - Ik ben hoofd van de dienst Vergunningen in Brussel, maar ik ben ook bevoegd voor de controles op de in- en uitvoer van diamant in Antwerpen.
U kent ongetwijfeld de filosofie van de Europese Unie, waar het, zeker in het intracommunautair verkeer, al vrijheid blijheid is wat de klok slaat. Daardoor is het erg moeilijk om controlesystemen in het leven te roepen. Maar toch kunnen we via andere wegen, waartegen de Unie zich doorgaans minder verzet, tot gelijkaardige resultaten komen. Ik heb het over systemen van zelfregulering. Soms hebben handelaren daar zelf belang bij. Ik hoor althans dat sommigen onder hen medewerking van de overheid vragen om systemen van zelfregulering uit te
werken. Misschien kan op die manier een deel van de problemen voor de handelaren zelf en voor de overheid, uit de wereld worden geholpen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb nog concrete vragen over de aangehaalde statistieken. Wij hebben het in de commissie vroeger al gehad over de handel in ruwe diamanten tussen de lidstaten van de Europese Unie. Is hierover informatie voorhanden? Zijn er statistieken? Ieder land heeft wel een ministerie dat zich daarmee bezighoudt, maar algemeen omschrijft men deze handel als een grijze zone. Met het Kimberleyproces komt daar misschien wel verandering in.
De heer Leslie Paesschierssens. - Intrastat geeft een beeld van de intra-Europese transacties. Extrastat geeft informatie over de handel van de Unie met derde landen. Deze twee instellingen blijven bestaan.
In de Europese verordening wordt een rapportagesysteem uitwerkt. De algemene gegevens die op het certificaat voorkomen, zullen worden opgeslagen in een database en maandelijks aan de Europese Commissie bezorgd. Die brengt op haar beurt verslag uit aan het Kimberleyproces.
In Antwerpen beschikken we bovendien over een zeer gedetailleerde database, waaruit we tal van gegevens aan de onderzoekscommissie hebben doorgespeeld. We willen dit systeem ook in de toekomst handhaven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We hebben met leden van de onderzoekscommissie het kantoor van de heer Kasongo in Kinshasa bezocht. We zagen daar hoe alles werd verpakt en gefotografeerd. De man die zich daarmee bezighield, vertelde ons dat van grote diamanten afzonderlijke foto's worden gemaakt en informatie wordt doorgegeven, maar niet van de inhoud van pakketjes met - kleinere - ruwe diamanten. De vertegenwoordigers van de Hoge Raad hebben ons verteld hoe nauwkeurig de fysieke controle in België verloopt en hebben ons hiervan foto's getoond. Er is dus een probleem. In Kinshasa wordt anders gewerkt. De Congolezen registreren lang niet alles, ook al hebben ze er wel de apparatuur voor en duurt dat een paar seconden.
Als ze in Kinshasa niet meer doen dan het bruine pakketje met het touwtje eromheen en het labeltje erbij op beeld vastleggen, dan is het niet zo moeilijk om de labeltjes te veranderen. Men moet alleen weten waar men mee bezig is en ervoor zorgen dat men geen stommiteiten begaat.
Ik weet dat de informatici felle discussies hebben gehad over het systeem. Blijkbaar begrepen de informatici uit Antwerpen en Kinshasa elkaar niet. Dat is heel merkwaardig, aangezien de Congolese informatici waarschijnlijk in België zijn opgeleid. Wellicht gaat het hier niet om een informatica- of taalprobleem, maar zijn de experts in Kinshasa meer bezig met de vraag of het doorgeven van al die informatie in de huidige omstandigheden wel politiek opportuun
is.
Een andere, al even technische, vraag is bij mij opgekomen na het bezoek aan het comptoir Tofen. We konden vaststellen dat niemand zich daar afvraagt waar de diamanten vandaan komen die er verkocht worden. Men kan daar gewoon niet te weten komen of het om bloeddiamanten uit het grensgebied gaat of niet.
De voorzitter. - Ze kunnen evengoed uit Angola komen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ze kunnen overal vandaan komen.
Het certificatieschema zou het voortaan onmogelijk moeten maken dat er nog bloeddiamanten op de markt komen, maar daar heb ik de grootste twijfel bij. Ik hoef maar te verwijzen naar de uitvoerstatistieken van landen die helemaal geen diamanten produceren, maar wel uitvoeren, bijvoorbeeld Bangui. Kunnen we in het Kimberleyproces niet vastleggen dat we geen diamanten kopen van landen waar geen diamant ontgonnen wordt, maar die toch een certificaat van oorsprong bij de diamanten voegen? Kunnen we niet gewoon zeggen dat het niet hun diamanten zijn? Kunnen we die handelswijze niet illegaal verklaren?
Dat zou een levensgroot
probleem van het certificatiesysteem toch al voor een deel wegwerken. De statistieken vertellen ons immers dat er dubbel zoveel diamant uit Bangui in ons land wordt ingevoerd dan er volgens de statistieken van Bangui zelf wordt uitgevoerd. Waar komt dit verschil vandaan? Zijn er voldoende statistieken? Dat is een ingewikkeld probleem. Wanneer en hoe zullen we daar voldoende zicht op krijgen, zodat we ook sancties kunnen treffen?
Het gevaar is dat we blijven steken in een lange, bureaucratische discussie. Hoe internationaler de handel, hoe logger de administratie. We weten allemaal dat er op het ogenblik op internationaal niveau administraties bestaan die heel goed hun best doen, maar toch heel log en niet efficiënt werken. Het Antwerpse systeem was wel
efficiënt. Daar is geen discussie over mogelijk. We vragen ons echt af hoe de administratie deze problematiek aanpakt en oplost. Zij moet het licht aan het eind van de tunnel brengen.
De heer Koen Doens. - Kimberley betekent in ieder geval een heel belangrijke stap vooruit. We mogen gerust trots zijn op ons eigen systeem, ook al vertoont dat nog tal van mankementen eigen aan een bilateraal systeem. Het Antwerpse systeem heeft een unilateraal aspect, nl. de eigen controles die worden uitgevoerd op alle geïmporteerde en geëxporteerde ruwe diamanten, en een bilateraal aspect, berustend op de afspraken met Angola en Sierra Leone inzake certificaten.... Een van de VN-rapporten geeft trouwens heel duidelijk aan waar de lacune in ons unilateraal en bilateraal systeem zit. Uganda of Rwanda voeren meer diamant uit, niet alleen naar Antwerpen, maar ook naar andere handelscentra, dan ze importeren. Daar ze geen eigen productie
hebben, rijst de vraag waar die diamanten dan vandaan komen.
Kimberley zal dat nu precies in beeld brengen. Wij konden dat met onze unilaterale en bilaterale werking niet. We hadden geen certificatiesysteem met Uganda of Rwanda. We waren wel het enige land dat ernstige en gedetailleerde statistieken over de diamanthandel had. Het waren trouwens onze statistische gegevens die de VN tot de conclusie brachten dat er een gap is tussen de import en export van die landen, waardoor men op zoek is gegaan naar de oorsprong van die ruwe diamanten.
Dat probleem wordt nu door Kimberley opgelost, omdat landen die in de diamanthandel stappen, nu ofwel participant zijn en dus alle gegevens over diamanthandel moeten uitwisselen, ofwel
geen participant zijn, maar dan kunnen ze geen handel drijven met Kimberleylanden. Precies het multilateraal toepassen van ons bilateraal systeem is de grote toegevoegde waarde van Kimberley.
Natuurlijk is geen enkel systeem volledig sluitend, zeker niet in zijn beginfase.
De heer Jan Bayart. - We leven in een tijd waarin de publieke opinie als er een nieuw probleem opdaagt, bijna even snel als ze zapt, een oplossing verwacht. Jammer genoeg gaat dat niet altijd. Zeker hier, waar een oplossing multilateraal is, vraagt dat een heel proces en neemt dat een zekere tijd in beslag. Wellicht moeten we het Kimberleysysteem de komende jaren nog vervolledigen en verbeteren. We kunnen ook wachten om het systeem te starten tot we een perfect systeem op papier hebben uitgetekend en met instemming van iedereen, maar dan duurt het nog veel langer voor iets van start gaat. Kimberley is niet perfect, het botst her en der nog op enig wantrouwen, maar we kunnen er nu mee beginnen en het tijdens de toepassing nog stap voor stap
verbeteren.
Zelfs in zijn huidige vorm heeft het systeem voor ons al drie belangrijke voordelen. Om te beginnen wordt de diamanthandel in kaart gebracht.
Ten tweede verhuist de bewijslast helemaal naar het andere kamp. Tot dusver moesten de invoerende autoriteiten bewijzen dat een bepaalde diamant een conflictdiamant was, wat zo goed als onmogelijk is. Krachtens het certificatiesysteem moet de invoerder het bewijs leveren dat zijn diamant in orde is door zich te beroepen op de autoriteiten van het uitvoerende land, die op hun beurt in zekere mate aanspreekbaar worden. Dat opent perspectieven, want de vragen die hier in de commissie naar boven komen, zullen ook in het kader van Kimberley worden gesteld. Een land dat voor
honderdduizend karaat diamant invoert en voor honderdvijftigduizend uitvoert, zal het verschil moeten kunnen staven met certificaten en de herkomst kenbaar maken.
Bij de start van het systeem kunnen we niet anders dan iedereen het voordeel van de twijfel te gunnen en op basis van een engagement om de regels na te leven tot het systeem toe te laten. Veel zal dan afhangen van de manier waarop de autoriteiten van de betrokken landen hun controlesysteem organiseren. Als blijkt dat dit te wensen overlaat, kunnen ze daarop aangesproken worden.
De voorzitter. - Het systeem heeft ook het belangrijke en onmiskenbare voordeel dat het automatisch zal aantonen waar zich problemen voordoen. Geen enkel land zegt openlijk voorstander te zijn van bloeddiamant of van maffiose praktijken. Dit kan - ik zeg niet zal - ertoe leiden dat de mazen van het net langzaam maar zeker worden gedicht. Het is een illusie te geloven dat alle diamant dat zogezegd uit Kinshasa komt, daar echt vandaan komt. De grenzen zijn daar zo open en het is zo gemakkelijk om vanuit Angola of Bangui, en zeker vanuit Brazzaville, naar Kinshasa te komen, dat we nooit absoluut zeker zullen zijn. Het grote voordeel zal zijn dat we meer en meer zullen weten wat de probleemgebieden zijn, zodat we ons daarop kunnen concentreren. Als ook de diamantsector zelf consequent het systeem respecteert en toepast, dan kan Kimberley een zeer goed begin vormen, al moeten er nog vele aanpassingen volgen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Over het Kimberleyproces en de Europese context heb ik voorlopig geen vragen meer, wel over de bevoegdheid van de Belgische ministers. Misschien vormt dit een aparte thematiek die we beter buiten die van de Europese context behandelen, maar als vertegenwoordiger van de burger die een snelle oplossing verwacht voor de problemen die hij vaststelt, wil ik dat onderwerp toch aansnijden.
Ik heb hier het verslag van december 1998 van de onderzoekscommissie van de Senaat inzake de georganiseerde criminaliteit in België. De onderzoekscommissie besteedde heel wat aandacht aan de diamantsector en formuleerde hierover enkele conclusies. De commissie stelde bijvoorbeeld vast dat er in
de diamantsector geen misdaadanalyse werd gemaakt. Ondertussen wordt daar wel aan gewerkt. Een tweede conclusie was dat de diamanthandelaren geen wettelijk statuut hebben. Dat is nog steeds een probleem. Een laatste conclusie was dat zonder samenwerking tussen de onderscheiden diensten, zonder de inzet van meer mankracht en zonder de inzet van gespecialiseerd personeel verbetering uitgesloten is. Dat verhaal horen we jammer genoeg wel vaker. In de wandelgangen konden we ooit opvangen dat een procureur hierover opmerkelijke uitspraken deed in een commissievergadering met gesloten deuren.
Ik had nu graag een nauwkeurig overzicht gekregen - liefst op papier - van de verbeteringen die er in de loop van deze regeerperiode al gebeurd zijn en waaraan nog gewerkt
wordt. Het heeft geen zin dat al die onderzoekscommissies van de Senaat een mooi rapport publiceren met op het einde een reeks zeer praktische aanbevelingen, als de regering daar in een volgende regeerperiode niets mee doet.
Een tweede vraag betreft de stocks van de diamanthandelaars. Tijdens een vorige hoorzitting konden de douaneambtenaren niet op alle vragen hierover antwoorden. De douanier op het terrein heeft immers ook maar een beperkt zicht op het terrein. Misschien kan de heer Paesschierssens daar enige toelichting over geven.
De voorzitter. - Wat de werkwijze van de opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit betreft, meer bepaald aangaande haar activiteiten met betrekking tot de diamantsector, die door deze commissie wordt onderzocht, heb ik vorige week vrijdag een brief geschreven aan de voorzitter van de Senaat. Iedereen die dat wenst kan daar een kopie van krijgen. Ook vanochtend nog heb ik de Senaatsvoorzitter erop gewezen dat de opvolgingscommissie hoogst ongebruikelijke en ontoelaatbare methodes aanwendt, te meer daar de informatie van de opvolgingscommissie aan de pers zeer duidelijk verwijst naar het VN-rapport.
Het VN-rapport valt echter binnen onze opdracht. Het is dan ook een elementaire vorm van beleefdheid dat de
opvolgingscommissie ons de kans geeft ons werk af te maken. Uiteraard kan de opvolgingscommissie achteraf, op basis van onze werkzaamheden en onze conclusies, besluiten om zelf nog bijkomende hoorzittingen of onderzoeken te organiseren, maar nu moet ze zich daarvan nog onthouden. Dat kan immers alleen maar aanleiding geven tot mistoestanden, om niet te spreken van misbruiken.
De heer Paul Wille (VLD). - Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de CD&V-fractie bewust kiest voor een strategie om deze onderzoekscommissie in het honderd te laten lopen, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat ministers in andere commissies verklaringen afleggen die ons in moeilijkheden brengen. Daarom heb ik de vorige keer al geëist dat er duidelijkheid komt. Komt die er niet, dan moet onze onderzoekscommissie zich daarover beraden. Voor mij staat het vast dat het hier om een politiek geïnspireerde actie gaat.
De voorzitter. - Ik neem hiervan akte.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik wil ervoor pleiten dat we eerst nagaan welke opvolging er gegeven is aan de conclusies in het verslag van 1998.
De heer Leslie Paesschierssens. - Daarover kan ik misschien al wat informatie geven.
Tijdens een vorige hoorzitting heb ik er al op gewezen dat de regering een aantal bepalingen wilde opnemen in de programmawet. Dat is ook gebeurd in drie artikelen van de programmawet van 2 augustus 2002. Een wettelijke basis voor een nieuw controlesysteem was immers dringend nodig. Ook overwegingen van openbare orde en veiligheid hebben meegespeeld bij het opnemen van die drie artikelen in de programmawet.
Het eerste artikel werkt een wettelijk kader uit dat een registratie van alle diamanthandelaren mogelijk moet maken. Het tweede artikel moet het mogelijk maken dat alle diamantgoederen die via
België in- en uitgevoerd worden, aan een controle worden onderworpen. Niet alleen het ruwe diamant, maar ook de geslepen, de synthetische, de industriële diamanten, ... Het tweede artikel bevat ook bepalingen over de stockopname van ruw diamant. Het derde artikel legt de sancties vast voor wie de vorige bepalingen niet naleeft.
Na de goedkeuring van de programmawet heeft de administratie een uitvoeringsbesluit opgesteld. We gaan nu bij de stakeholders na wat ze van het uitvoeringsbesluit vinden. We hopen nog dit jaar de gesprekken met de stakeholders en de betrokken openbare diensten te kunnen afronden, zodat het koninklijk besluit zijn gewone weg kan vinden en het nog tijdens deze regeerperiode kan worden uitgevaardigd.
Over de inhoud van dat koninklijk besluit kan ik al een paar dingen zeggen. Het sluit volkomen aan bij de programmawet van augustus 2002.
De registratie van de diamanthandelaren moet het mogelijk maken na te gaan of ze alle wettelijke vereisten om als handelaar op te treden, zijn nagekomen. Het gaat onder meer over de inschrijving in het handelsregister, het BTW-nummer en de beroepskaart voor vreemdelingen. We hebben de registratie in Antwerpen opengesteld voor EU-ingezetenen. Daarmee spelen we in op de EU-Kimberleyverordening om in Antwerpen goederen in het vrije verkeer te brengen.
De minister van Economische Zaken kan de registratie intrekken of schorsen als er ernstige feiten worden geconstateerd.
Daartegen is beroep mogelijk, aangezien een zuiver beroepsverbod in ons stelsel onmogelijk is.
Inzake het toezicht op de in- en uitvoer van diamant kan ik me beperken tot wat ik reeds heb gezegd over de programmawet. We willen een oogje in het zeil houden op de in- en uitvoer van goederen. Het koninklijk besluit speelt ook in op de mogelijkheid van zelfregulering door de sector.
Voor het bepalen van de stocks worden ook technische bepalingen in het koninklijk besluit opgenomen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Bij de douane verwijst men voor de controle op de stocks naar het Diamond Office en het ministerie van Economische Zaken. Het Diamond Office heeft daar ongetwijfeld de nodige knowhow voor, maar de vraag blijft of er genoeg controles steekproefsgewijze gebeuren op de bestaande stocks bij de handelaren. Vermoedelijk kan dat niet anders, aangezien heel wat diamanten op de markt in Antwerpen worden aangeboden door zichthouders van, bijvoorbeeld, De Beers in Londen. Het gaat hier niet om echte invoer, zodat het geen materie is voor de douanecontrole. Passeren deze diamanten wel langs de controle van het Diamond Office? Wordt hier de waarde bepaald? Is dat mogelijk krachtens de Europese regelgeving?
Stockcontrole is een normale zaak en trouwens de regel bij de administratie. Ook voor de fiscus is die van belang. Er bestaat voor diamant een apart BTW-regime, maar de inkomstenbelasting is dezelfde als overal elders. Hebben belastingcontroles in de sector plaats? Wordt daarbij de waarde van de stocks bepaald? Doen de ambtenaren van het ministerie van Financiën daarbij een beroep op de diensten van het ministerie van Economische Zaken?
Het is namelijk lang niet evident dat ambtenaren van verschillende departementen voor dergelijke controles samenwerken. Het ministerie van Economische Zaken maakt elk jaar wel een schatting van de diamantvoorraden, maar de vraag is of de resultaten daarvan worden doorgegeven aan andere diensten die ze
moeten krijgen, zoals de douane, de belastingdiensten, ... In enkele lopende rechtszaken, zoals die tegen Aziza Kulsum of Sanjivan Ruprah, blijkt toch dat juist het Centrum voor financiële informatie vragen is gaan stellen bij grote kapitaalbewegingen.
We moeten de bestrijding van de fraude zeer ernstig nemen. Hebben we al voldoende werk gemaakt van informatiedoorstroming tussen de verschillende bevoegde diensten?
De heer Leslie Paesschierssens. - Ik wil de heer Maertens graag uitleggen hoe de stockopnames en de controles in Antwerpen verlopen. Elk jaar vraagt de dienst Vergunningen de diamantairs of hun boekhouders per brief om informatie over al hun stocks, zowel van ruw als van geslepen, zelfs van uitbesteed diamant. Al deze informatie, die gewoonlijk vrij vlot binnenkomt, wordt administratief gecontroleerd. Onze medewerkers vergelijken de gegevens van deze stockopnames met die van de in- en uitvoer. Ze gaan na of ze met de werkelijkheid kunnen overeenstemmen en of de informatie geen frappante anomalieën bevat. Als dat wel het geval is, vragen ze de betrokken diamanthandelaar om tekst en uitleg. Meestal vormt dat geen probleem.
Als er geen respons komt op onze vraag naar informatie over de stocks, nemen we contact op met de Economische Inspectie, die zich ter plaatse informeert over de stand van zaken. De handelaar kan zijn activiteit hebben stopgezet. Indien nodig spoort deze dienst de diamantair aan om zijn gegevens alsnog door te sturen.
De gegevens blijven bij ons en worden niet geraadpleegd door diensten die daar op het eerste gezicht belang bij hebben. Daar zijn echter redenen voor. Het inwinnen van informatie over de in- en uitvoer van individuen en individuele ondernemingen en over de stocks wordt geregeld in de statistiekwet. Een belangrijk element hiervan is de confidentialiteit. Ik herinner me nog dat ambtenaren van de BTW-inspectie jaren geleden
steevast het antwoord kregen dat ze bij ons niet terecht konden, omdat de statistiekwet verbiedt individuele gegevens die werden ingewonnen met het oog op het verzamelen van statistische gegevens, ter beschikking te stellen van andere besturen.
Aan de andere kant kan ik me voorstellen dat een individuele diamantair bij een bezoek van de belastinginspecteur niet zal aarzelen om zijn brief aan onze dienst te tonen en op die manier zijn stock te verantwoorden.
De voorzitter. - U zegt dat een belastingcontroleur de statistieken van uw dienst niet mag raadplegen, maar hij heeft die helemaal niet nodig, want aan de hand van de begin- en eindstock, de bewegingen van aan- en verkoop en de behandeling van de diamanten moet een controleur die de sector wat kent, toch fraude kunnen vaststellen. Te meer daar al die bewerkingen boekhoudkundig moeten worden geregistreerd.
Bovendien vind ik spreken over vertrouwelijkheid van statistische gegevens er toch wat met de haren bijgesleept. We mogen al tevreden zijn als de belastingdiensten zelf de confidentialiteit garanderen...
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is een echte waardecontrole op de eindstock wel mogelijk?
De voorzitter. - Natuurlijk wel. Als de belastingcontroleur daar zelf niet toe in staat is, dan moet hij er maar een expert bij halen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Waar moet die expert vandaan worden gehaald? Ik zie bij de belastingdiensten weinig diamantexperts rondlopen. Ik vrees dat die alleen in theorie bestaan.
De voorzitter. - Ik sluit dat niet uit en misschien moeten we als aanbeveling formuleren dat de belastingdiensten diamantexperts moeten aanwerven. Dat is echter een ander verhaal.
De waarde van een voorraad ruwe en geslepen diamanten vastleggen is inderdaad een werk voor deskundigen, maar ik ga ervan uit dat mensen die diamantairs controleren, de sector kennen. Als dat niet zo is, zijn we wel erg ver van huis.
De heer Leslie Paesschierssens. - Het klopt dat de belastingcontroleurs ons bij hun controles niet rechtstreeks nodig hebben, maar de diamantair zelf komt bij een bezoek van de belastinginspectie dikwijls zelf met zijn brief bij onze dienst aanzetten om zijn aangifte van de stocks en zijn in- en uitvoer bij de controleur te verantwoorden. Bij elke transactie passeert een diamanthandelaar altijd langs het Diamond Office, alwaar een controle plaatsvindt op de betrokken documenten. De diamantairs hebben er zelf alle belang bij om alle documenten aan de belastingcontroleurs te tonen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb nog een vraag over de programmawet en over het koninklijk besluit dat in de maak is.
Volstaat voor de registratie van een diamantair het voorleggen van een beroepskaart? En wordt die beroepskaart toegekend aan de natuurlijke persoon of aan de vennootschap? Wij weten immers dat er bij die vennootschappen nogal wat clustering bestaat, ik denk bijvoorbeeld aan de Libanese firma's, en dat dikwijls een vennootschap verschijnt, één transactie doet en dan weer verdwijnt om in een andere vorm, maar met dezelfde persoon opnieuw te verschijnen. Ook in andere sectoren zien we firma's verschijnen en verdwijnen pour les besoins de la cause. Kunnen we dergelijke
praktijken wel bestrijden met de beroepskaart?
De heer Leslie Paesschierssens. - De registratie van een diamantair is ruimer dan een beroepskaart. De diamantair moet voldoen aan een aantal in de wet vastgelegde vereisten, die overeenkomen met de courante vereisten voor wie een handelszaak wil beginnen. Eén daarvan is dat een niet-EU-burger die een zaak wil beginnen, bij het ministerie van Middenstand eerst een beroepskaart moet aanvragen. Ik heb de indruk dat dit in het verleden vrij nonchalant gebeurde. Vreemdelingen vertelden ons dat ze de beroepskaart later zouden aanvragen, maar deden dat dikwijls niet of toch niet dadelijk. Toch werden ze bij ons geregistreerd en konden ze een BTW-nummer, een inschrijving in het handelsregister en dergelijke bekomen.
De
wetgeving kende nog meer van die loopholes. Onder de diamantairs waren er nogal wat die het beroep van zaakvoerder onbezoldigd uitoefenden. Ze beriepen zich daarop om te stellen dat ze geen beroepskaart nodig hadden. Op een bepaald ogenblik heeft de overheid dan toch een initiatief genomen om aan dit soort praktijken een einde te stellen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Delen de ambtenaren van het ministerie van Middenstand aan het ministerie van Economische Zaken systematisch mee aan wie ze een beroepskaart uitreiken en van wie ze er een hebben afgenomen? Hebben jullie een precies overzicht van wie er in de diamantsector een beroepskaart heeft?
De heer Leslie Paesschierssens. - Ik kan niet garanderen dat het systeem helemaal sluitend is, maar het ministerie van Middenstand deelt ons inderdaad mee welke diamantairs een beroepskaart hebben gekregen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Driemaandelijks, zesmaandelijks, jaarlijks...?
De heer Leslie Paesschierssens. - Daar zullen wel afspraken over bestaan, maar jammer genoeg kan ik ze niet meteen preciseren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mochten uw dienst en het Diamond Office permanent geïnformeerd worden over wie er in de diamantsector komt en gaat, dan zou dat al een serieuze hulp zijn. Als dan steekproefsgewijs ook nog controles gebeuren op de natuurlijke personen, dan komen we fraude sneller op het spoor.
Ik heb nog een laatste vraag over de diamantairs die worden vermeld in de VN-rapporten. Sommigen van hen realiseren verrassende omzetcijfers. Een van hen heeft bijvoorbeeld zijn omzet in vier jaar vertienvoudigd, precies in de periode van de Congolese oorlog. Komen dergelijke groeicijfers in de sector meer voor of doen ze bij de controlediensten, net als bij ons hier, een alarmlichtje flikkeren? Hoe
reageert u daar dan op? Licht u dan uw overste of de procureur in? In een rechtsstaat moet het gerecht bij juridische acties immers wel met materiële bewijzen voor de dag komen.
De heer Leslie Paesschierssens. - We botsen inderdaad geregeld op dergelijke verrassende of zelfs spectaculaire groeicijfers. Of ook soms op een merkwaardige vermindering van import. De cijfers worden verantwoord door de courante documenten. Zonder echt plausibele argumenten staan we evenwel zwak om de douane of het parket een onderzoek te laten instellen.
Als we de gegevens van het VN-rapport over Congo vergelijken met onze cijfers, vallen daar niet veel conclusies uit te trekken. Er komen geen echt significante zaken uit naar voren.
De voorzitter. - Bij dergelijke sensationele groeicijfers moeten er vermoedelijk vooral vragen worden gesteld op het fiscale vlak. Wie in deze sector zijn omzet zo snel met tien kan vermenigvuldigen, moet over een enorme voorraad geld beschikken, aangezien er in de diamanthandel nooit met krediet wordt gewerkt, maar altijd cash betaald wordt. Dat heeft minder met de controle op de handelsactiviteiten te maken dan met de herkomst van de middelen en dat is een fiscale aangelegenheid.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat kan wijzen op witwaspraktijken of op back-to-back-leningen. En als dergelijke groeicijfers worden vastgesteld, kunnen die toch worden doorgegeven aan de andere betrokken diensten. Hier komen we opnieuw bij de samenwerking tussen de verschillende diensten.
De voorzitter. - Ik ben het er helemaal mee eens dat uitwisseling van informatie en meer samenwerking tussen verschillende diensten heel veel problemen zou kunnen oplossen.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De voorzitter. - Ik herinner u eraan dat deze bijzondere commissie bevoegd is voor alle onderzoeksmaatregelen zoals omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
Een valse getuigenis is strafbaar met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Bovendien kan u gedurende een periode van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar worden ontzet uit uw politieke rechten.
Ik wijs u erop dat u het recht heeft om geen verklaringen af te leggen indien u meent dat die later tegen u zouden kunnen worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke vervolging. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 14, §3, littera g van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, alsook door artikel 8, laatste lid van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.
Ik vraag u om de volgende eed af te leggen:
"Ik zweer de gehele waarheid te zeggen en niets dan de waarheid."
De heer Goetz legt de eed af.
De voorzitter. - Mijnheer Goetz, kunt u ons de activiteiten schetsen die u en uw familie in het gebied van de Grote Meren hebben ontwikkeld? Het zou de commissieleden helpen hun vragen te oriënteren als u ook de actuele stand van zaken zou weergeven.
De heer Alain Goetz. - Wij waren van 1987 tot 2000 actief in de regio van de Grote Meren, vooral in Burundi, waar wij van 1987 tot 1993 een bedrijf hadden dat goud aankocht en naar België exporteerde. Vanaf 1993 hebben we in het kader van een vrijhandelszone een fabriek opgericht voor de verwerking van goud dat we in dat gebied aankochten, tot monetair goud verwerkten en exporteerden. Begin 1997 werd er door de buurlanden van Burundi een regionaal embargo afgekondigd, waarna wij onze activiteiten hebben verlegd naar Goma. Daar hebben we nog twee jaar gewerkt. We hielden ons ook daar bezig met de aankoop en de export van goud.
Vandaag ben ik gedelegeerd bestuurder van het familiebedrijf in Antwerpen, dat handel
drijft in edele metalen en zich toelegt op industriële verwerking.
De voorzitter. - Is het correct als ik samengevat dat u in Burundi drie bedrijven had? Het eerste, Affimet voor de raffinage van goud, waarvan ik in Burundi hoorde dat dit op het ogenblik door een ander persoon wordt gerund, maar dat u er nog steeds eigenaar van bent. Ten tweede, de luchtvaartmaatschappij City Connection Airlines en ten derde, de ABC Bank, een offshorebank die in de zomer van 2000 werd gesloten.
Is het juist dat u een zwaar conflict hebt gehad met de Burundese staat? Als ik me niet vergis ging het om een betwisting ter waarde van drie miljoen dollar en hebt u dat conflict gewonnen.
De heer Alain Goetz. - Dat klopt volledig. We hadden ook een luchtvaartmaatschappij in de Kivu.
De voorzitter. - Is het te veel gevraagd om ons een beeld te geven waarom u een luchtvaartmaatschappij wilde hebben, waarvoor ze moest dienen en waarom u ermee bent gestopt? Ook dat is natuurlijk belangrijk. Idem voor de offshorebank die in de zomer van 2000 dicht ging. U zou het ons heel wat gemakkelijker maken indien u daarover wat informatie zou geven.
De heer Alain Goetz. - Mijn verontschuldigingen dat ik mijn inleiding wat kort heb gehouden. De toestand in het land werd alsmaar slechter en ook de logistieke steun van andere bedrijven werd altijd maar kleiner, zowel voor het vervoer van passagiers als van goud. Daarom hebben we zelf een luchtvaartmaatschappij opgestart, in de eerste plaats om het goud te kunnen exporteren, maar ook om het te kunnen importeren en verwerken.
De voorzitter. - Is het juist dat u de luchtvaartmaatschappij gebruikte om het goud op verschillende plaatsen in Congo op te halen, naar Bujumbura te brengen en het daar te verwerken?
De heer Alain Goetz. - Dat is correct. We onderhielden lijnvluchten en daarnaast hadden we een interline agreement met Sabena, dat de passagiers van Bujumbura en Goma naar Kigali vervoerde. Ons vliegtuig wachtte daar de passagiers op en bracht hen terug. De bank werd in plus minus dezelfde optiek opgericht, namelijk om de financiële verrichtingen die uit de goudhandel voortkwamen, te begeleiden.
De reden waarom we al die activiteiten hebben stopgezet, was een dispuut met de Burundese overheid dat uiteindelijk is beslecht in het CIRDI, het Centre international pour le règlement des différends relatifs aux investissements in Parijs. We hebben dat dispuut gewonnen, maar de Burundese
overheid heeft vooral de beslagmaatregelen niet verteerd en heeft me in februari 2000 het land uitgewezen. Daardoor zijn alle activiteiten gestopt. Affimetheeft nog een tijdje verder gewerkt dankzij de inzet van kaderleden van ter plaatse, maar ook die activiteit is stopgezet.
De voorzitter. - Mijnheer Goetz, in Burundi hoorde ik dat u nog altijd de naakte eigenaar bent van het bedrijf, maar dat u het beheer door derden laat uitvoeren. Klopt dat?
De heer Alain Goetz. - We hebben verschillende pogingen ondernomen om het bedrijf weer op te starten, maar die waren allemaal zeer kortstondig. Na vier tot zes weken werd de export door de overheid altijd weer belemmerd. De familie is nog altijd de eigenaar van het bedrijf, maar het ligt volledig stil.
De voorzitter. - Hebt u ook een goudsmelterij in België?
De heer Alain Goetz. - Inderdaad, we hebben in Antwerpen een goudsmelterij.
De voorzitter. - Is dat een apart bedrijf, heeft dat een eigen naam?
De heer Alain Goetz. - Het is een goudverwerkingsbedrijf, een NV met de naam Tony Goetz & Zonen.
De voorzitter. - Kunt u daar wat meer over vertellen?
De heer Alain Goetz. - De firma Tony Goetz & Zonenis gevestigd in de diamantwijk in Antwerpen en stelt achttien personen tewerk. Het bedrijf verwerkt ongeveer tien ton goud per jaar. De omzet van vorig jaar lag rond de honderd miljoen euro.
De voorzitter. - U weet dat er onlangs een goudhandelaar is opgepakt. Hebt u enige band met deze man?
De heer Alain Goetz. - Deze persoon, de heer Panju, over wie bijna alle kranten hebben geschreven, bracht geregeld goud naar België. Hij is ongeveer een jaar geleden enkele keren bij ons geweest. Daarna kwam hij niet meer, omdat hij, naar ik vernam, zijn goud in Groot-Brittannië liet zuiveren. Onlangs kwam hij weer eens bij ons langs en een dag later kwam het Brussels parket het goud dat hij had geleverd in beslag nemen. We hebben inderdaad met hem samengewerkt.
De voorzitter. - U had geen enkele reden om aan te nemen dat hij een malafide figuur was, neem ik aan? Voor alle duidelijkheid, ik ken deze zaak niet en u wordt nergens van verdacht. Wij willen u ook van niets beschuldigen, maar enkel precies begrijpen wat er gebeurt. Had u geen enkel vermoeden dat de man het goud op een onwettige manier in het land bracht?
De heer Alain Goetz. - Voor ons is het heel belangrijk dat de douaneformaliteiten correct zijn nagekomen. Het goud dat in België wordt ingevoerd, wordt eerst bij de douane in Brussel afgegeven, waarna het naar de douane in Antwerpen wordt overgebracht. Daar worden alle formulieren ingevuld en wordt onder meer de herkomst genoteerd. Omdat we wisten dat er problemen waren in de regio, zijn we nogmaals bij de douane langsgegaan om ons te vergewissen dat het goud wel degelijk van de RDC, van Bukavu kwam en of er geen problemen waren met de levering.
De voorzitter. - En waren die er?
De heer Alain Goetz. - Het Brusselse parket is inderdaad langsgekomen..
De voorzitter. - Omdat het goud uit de RDC kwam?
De heer Alain Goetz. - Waarom werd ons nooit gezegd.
De voorzitter. - We kunnen voorlopig aannemen dat de heer Panju langs de douane is gegaan, dat wat u betreft alles correct is verlopen en dat het gerecht vooral zekerheid wilde dat het goud afkomstig was uit de RDC. Is dat juist?
De heer Alain Goetz. - Ik wil aan wat ik heb gezegd nog toevoegen dat ik wel telefonisch contact heb gehad met onderzoeksrechter Claeys en dat die mij heel kort heeft uitgelegd waarom hij het goud in beslag had laten nemen. Dat gebeurde de morgen dat het goud bij ons was aangekomen, in hectische omstandigheden, in aanwezigheid van de douane en van de transitaire. Deze gaf me een vrij ingewikkelde uitleg waaruit ik heb onthouden dat het onderzoek ging over de financiering van bepaalde activiteiten van de heer Panju.
De voorzitter. - Kent u de heer Neil Robertson?
De heer Alain Goetz. - Die heeft voor ons gewerkt. Hij was een consultant inzake luchtvaartactiviteiten. Hij heeft ervoor gezorgd dat wij met onze luchtvaartmaatschappij lid werden van IATA. Op het einde regelde hij voor ons de ticketreservaties.
De voorzitter. - Men heeft me gezegd dat hij de eigenaar was van Busy Beeof dat hij daar ten minste rechtstreeks bij betrokken was.
De heer Alain Goetz. - De naam zegt me wel iets. Ik meen niet dat hij de eigenaar was. Ik geloof niet dat hij de financiële capaciteit had om iets van die omvang te financieren. Als ik me niet vergis is Busy Beeeen luchtvaartmaatschappij die actief was in Goma of in Bukavu. Bij mijn weten was hij er niet bij betrokken.
De voorzitter. - Hebt u met deze maatschappij samengewerkt?
De heer Alain Goetz. - Ik heb er niet mee gewerkt, maar ik heb wel eens een toestel van de maatschappij zien staan. Misschien hebben we er ooit wel eens een vracht door laten vervoeren. Dat zou kunnen.
De voorzitter. - Bent u ooit gestoten op wapenhandel in het gebied?
De heer Alain Goetz. - Als er militairen mee vlogen, hadden die uiteraard hun wapens bij zich. Maar verder dan dat ging het niet. Wij gingen er trouwens niet mee akkoord dat ze die wapens meenamen, maar we konden daar weinig tegen doen.
De voorzitter. - Van echte wapenhandel hebt u geen weet?
De heer Alain Goetz. - Neen, van georganiseerde wapentrafieken heb ik nooit iets gemerkt.
De heer Marcel Colla (SP.A). - U hebt geen georganiseerde trafieken gezien, zegt u. Andere wel?
De heer Alain Goetz. - Op de luchthaven van Bujumbura werden geregeld wapens gelost uit een groot toestel, voor het Burundese leger. Ik heb dat nooit van dichtbij gezien en nooit iets van airwaybills gemerkt. Bij ons is dat nooit voorgekomen.
De voorzitter. - Neil Robertson, de man die om redenen die ik niet ken in verband wordt gebracht met Busy Bee,is door Madeleine Albright voor de Verenigde Naties ooit geciteerd als een wapentrafikant. Weet u daar iets van?
De heer Alain Goetz. - Daar weet ik helemaal niets van. Ik durf met zekerheid zeggen dat zo lang hij bij ons actief was, er nooit dergelijke zaken zijn georganiseerd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Hebt u vanaf 1995 ooit troepentransporten moeten of kunnen doen?
De heer Alain Goetz. - In 1997, toen we in Goma actief waren, werd ons toestelletje, 17 plaatsen, geregeld afgehuurd door de gouverneur. We wisten nooit op voorhand of dat voor een militair dan wel een civiel transport was. Het was altijd de gouverneur die betaalde. Het gebeurde wel eens dat, als het toestel helemaal gereed stond, er vijftien militairen instapten.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U weet dat de heer Panju in de zaak Gulamali is aangehouden en dat mevrouw Gulamali in de goudhandel zat. De heer Panju heeft u op een bepaald ogenblik gevraagd om goud in uw bedrijf te laten smelten. Hoe werd u door hem benaderd? Waarom hebt u de opdracht geweigerd? Als u het weet zou ik graag van u ook vernemen hoe het duo Panju-Gulamali de goudtrafiek gebruikte?
De heer Alain Goetz. - Ik moet eerst iets rechtzetten: wij hebben nooit goud van Panju geweigerd. Voor het laatste lot van een tweetal weken geleden, is Panju niet opgedaagd om het te komen smelten. Normaal blijft de eigenaar van de goederen bij de smelting aanwezig tot de staalname.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mijn tweede vraag was hoe de goudtrafiek concreet verloopt, in het bijzonder bij het duo Panju-Gulamali. Hoe werd het goud naar Affimet gebracht, hoe vertrekt het van Affimeten waar gaat het dan naartoe?
De heer Alain Goetz. - Zoals gezegd heeft Affimet nooit van Panju gekocht, wel ons bedrijf in België, en dat alleen de voorbije twee jaar.
Wij konden zelf niet zien hoe Panju het goud invoerde. Dat kon als vracht of als handbagage. Bij Panju was het vermoedelijk het tweede. Ingevoerd goud wordt aan de douane gegeven, die dat naar de diensten in Antwerpen overbrengt, waar het wordt ingeklaard. Daarna wordt het gesmolten en verwerkt tot monetair goud. Dat kopen wij aan van de klanten. Panju werd daarvoor betaald op zijn BBL-rekening in Brussel.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Naar wij vernemen had u voor uw raffinaderij in Bujumbura een franchise. Wat moeten we daaronder verstaan?
De heer Alain Goetz. - Dat is een statuut van vrijhandelszone dat wordt toegekend aan bedrijven die daar investeren en werkgelegenheid creëren. Wij hebben dat statuut in 1993 gekregen, omdat we aan alle criteria voldeden. Dat is trouwens geconfirmeerd door het CIRDI en door onafhankelijke commissies. Toch probeerde de Burundese overheid dat elke keer opnieuw in twijfel te trekken. Het vrijhandelszonestatuut hield in dat we geen exporttaksen hoefden te betalen en dat we de eerste tien jaar vrijstelling kregen van belasting op de winsten.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Klopt het dat het goud uit het circuit van het duo Panju-Gulamali dat u aankocht en dat bij u werd gesmolten, zonder taksen naar België kon worden uitgevoerd? Onderweg werden dus geen taksen meer geheven. Dat moest vroeger gebeuren?
De heer Alain Goetz. - De vrijhandel sloeg alleen op de transithandel door Burundi. Op de in- en uitvoer daar werd geen taks meer betaald. Vroeger was dat 1,5 procent. Op de export uit Congo is altijd taks betaald.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wie betaalde de taksen op de uitvoer uit Congo en aan wie deden ze dat?
De heer Alain Goetz. - Men betaalde aan de Zaïrese douane. Dat gebeurde door bijvoorbeeld mevrouw Gulamali. Ze heeft over een transit van goud nog een probleem gehad in Burundi. Ik geloof dat een zuster van haar daarvoor zelfs een maand of tien in de gevangenis heeft gezeten.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Na 1995 is iets dergelijks u niet bekend?
De heer Alain Goetz. - Ik heb nooit zaken gedaan met Gulamali.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik stel de vraag aangezien Panju en Gulamali samenwerkten.
De heer Alain Goetz. - In tegenstelling met het Brusselse parket geloof ik niet dat er een link tussen die twee bestaat.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kwam het goud dat u sedert 1995 aankocht allemaal uit Congo?
De heer Alain Goetz. - Neen, dat kwam uit de hele regio: uit Rwanda, Burundi zelf, Zimbabwe tot Tanzania toe, dat een groot goudproducent is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Over welke bedragen en procenten gaat het ruwweg?
De heer Alain Goetz. - Het is heel moeilijk daarvan een schatting te maken, onder andere door de steeds veranderende wetgeving op de goudhandel in de verschillende landen. In Nairobi en in Uganda werd de goudhandel een tijdlang vrijgesteld van belasting en dan krijg je heel snel een verschuiving.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kunt u onze commissie of de voorzitter daarover een verslag bezorgen nadat u een en ander hebt opgezocht in uw boekhouding?
De heer Alain Goetz. - Dat is moeilijk, aangezien alle kantoren in Burundi werden leeggeplunderd door het personeel. De ambassade kan dat bevestigen. Op een paar stukken van Affimet na bezit ik geen enkel document meer. Globale cijfers kan ik wel geven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat zou zeer nuttig zijn voor ons verslag. Ik las dat er ook goud wordt uitgevoerd naar Olen. Hebt u daar een bedrijf?
De heer Alain Goetz. - Neen. Dat gaat trouwens vermoedelijk niet over goud, maar over koper.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Verzekerde City Connection Airlines ook vluchten tussen Burundi en Kisangani?
De heer Alain Goetz. - Neen, behalve misschien een of twee keer een chartervlucht. Dat zou kunnen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ook niet voor Africa Cargoof voor Busy Bee?
De heer Alain Goetz. - Neen, zeker niet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U spreekt over chartervluchten. Over welke jaren gaat het dan?
De heer Alain Goetz. - Allemaal in de jaren 1997-1998.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Werd daarbij ook goud en diamant getransporteerd?
De heer Alain Goetz. - Er werd inderdaad diamant getransporteerd.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Voor wiens rekening gebeurde dat? Wie waren de verkopers en de afnemers?
De heer Alain Goetz. - Wij hadden een klein aankoopbureel in Kisangani, de firma Congo Com en er was ook een Amerikaans bedrijf, American Fields. Ik moet wel zeggen dat het over heel minieme hoeveelheden ging, niet alleen in karaten maar ook in waarde. Wij hebben dat bureel na twee maanden gesloten. Dat was in de jaren 1997-1998.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Uw comptoir Affimet in Bujumbura zou nu, naar ik verneem, worden verkocht aan een Zuid-Afrikaan.
De heer Alain Goetz. - Daarvan heb ik geen idee.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Op welke gronden heeft de Burundese regering uw statuut van vrijhandelspartner aangevochten?
De heer Alain Goetz. - Het ging steeds om een technische discussie over de vraag of het ja dan nee om zuiver goud ging. Na analyse kwamen ook hun eigen commissies altijd weer tot de conclusie dat dit wel het geval was. Ze hebben nooit kunnen hard maken dat wij ons statuut niet respecteerden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Was dat een puur administratieve discussie, of speelden daarbij politieke of fiscale overwegingen een rol?
De heer Alain Goetz. - In Burundi lopen administratie en politiek door elkaar. Alles wordt door de minister persoonlijk beslist. Vooral als er een wisseling was van minister hadden we steevast opnieuw datzelfde probleem.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wat kan de achterliggende motivatie of de hidden agenda van deze discussies zijn geweest?
De heer Alain Goetz. - Ik vrees dat het een beetje een Afrikaanse ziekte is van de machthebbers om de mensen eerst een statuut te geven en dat daarna weer af te nemen. Dat gebeurt met bijna alle firma's, dat is een heel klassiek verhaal.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kan het de bedoeling zijn geweest een en ander te kunnen `empocheren'?
De heer Alain Goetz. - Het gaat alleszins over een zekere chantage, maar wat de echte bedoeling is weet ik niet.
De voorzitter. - Mij werd in Burundi verteld dat de hoofdreden voor het dispuut was dat zowel de bank als het bedrijf Affimet de regels van de vrijhandelszone niet respecteerden. Wat ze daar precies mee bedoelden hebben ze me wel beloofd mee te delen, maar dat is nooit gebeurd. Ze hebben me wel uitdrukkelijk gezegd dat sommige voorwaarden die aan de offshorebank en aan Affimet waren gesteld, niet werden nagekomen.
Maar ik heb zelf de stukken van het CIRDI kunnen inzien die aantonen dat u inderdaad gelijk hebt gekregen. Daar bestaat geen discussie over.
Toch begrijp ik niet goed waarom zij me zegden dat de regels niet werden gerespecteerd. U moet toch een indicatie hebben waarop dit zou kunnen slaan.
Het ging om drie miljoen dollar. Ik begrijp dat u daarvoor hebt gevochten. Wat waren hun argumenten? Welke regels had u volgens hen niet gerespecteerd?
De heer Alain Goetz. - Het was echt wel een technische discussie. Onze bank had het statuut van bank voor niet-residenten. Er waren Burundezen die vanuit het buitenland bij ons een rekening openden. Wij kregen dan het bevel die te sluiten, maar dat vonden wij niet conform met ons statuut, aangezien ook deze mensen niet-residenten waren.
Op een bepaald ogenblik openden wij een rekening voor de VN in New York. Ook dat werd niet toegestaan. Op die manier werd onze bank altijd gekortwiekt. De feiten zijn terug te brengen tot de concurrentie met de lokale banken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Was bij die concurrentie mogelijk ook een filiaal van een Belgische bank betrokken?
De heer Alain Goetz. - Voor zover ik weet niet. Wij hebben altijd heel goed samengewerkt met de andere Belgische banken: dat waren de BCB, een filiaal van de Belgolaise, en de Bancobu, een filiaal van de BBL. De samenwerking was altijd prima.
De voorzitter. - Hebt u ooit samengewerkt met Mathias Hitimana?
De heer Alain Goetz. - Dat is een heel speciaal figuur. Iedereen kent de man wel. Hij is nu minister geworden in Burundi, maar verblijft nog altijd in België. Ik heb wel geregeld met hem contact gehad, maar nooit met hem samengewerkt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Men spreekt in deze context dikwijls van een Hema-Nande-netwerk, waarlangs vele tonnen goud zouden zijn verhandeld en uitgevoerd via Kampala. Uw luchtvaartmaatschappij zou daarbij een rol hebben gespeeld.
De heer Alain Goetz. - Dat klopt. Dat netwerk is zeer machtig en loopt over een zeer uitgestrekt grondgebied, tot aan Kinshasa. De Hema-Nande-stam telt circa drie miljoen mensen en heeft een groot deel van de economie in handen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb ergens gevonden dat er via dat netwerk zeven ton goud is uitgevoerd via Kampala. Dat zou dus kunnen kloppen?
De heer Alain Goetz. - Dat zou kunnen kloppen...
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In welke periode is dat volgens u gebeurd?
De heer Alain Goetz. - Kampala heeft de goudhandel vrijgegeven in 1997 of 1998. Daarvoor was die illegaal. De Indiase zakenmensen in Kampala hebben een groot deel van die handel overgenomen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Is ook dat transport met uw vliegtuig gebeurd?
De heer Alain Goetz. - Wij verzorgden de lijnvluchten van Beni naar Bunia, maar niet naar Kampala.
De voorzitter. - U zegt dat er geen banden bestaan tussen Panju en Gulamali, terwijl het gerecht die wel ziet. Kunt u dat meningsverschil ophelderen met de informatie die u gedurende uw langdurige activiteit ter plaatse hebt verzameld? Dat interesseert ons erg.
De heer Alain Goetz. - De enige basis die ik heb is de geruchtenmolen waarin ik die twee nooit samen heb horen vernoemen. Het is maar één bron, maar die is daar wel zeer belangrijk. Natuurlijk heeft het gerecht ook inzage in de rekeningen. Misschien hebben ze daar banden gevonden. Ik heb er echter geen weet van.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Hebt u in de tijd dat uw bedrijven nog actief waren, te maken gehad met het RCD-Goma?
De heer Alain Goetz. - Het RCD-Goma is pas opgericht in 1998.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Toen was u toch nog actief?
De heer Alain Goetz. - De activiteiten in Goma waren voor het grootste deel al stilgelegd. Ik heb eerst een tijd in Goma gewoond maar ben ondertussen terug verhuisd naar Burundi. In Goma hebben we sindsdien nog enkel een kantoor. De Congolezen van ter plaatse hebben de activiteiten overgenomen en bleven naar Burundi exporteren.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Ik veronderstel dat het bedrijf nog altijd opereerde onder uw naam. Op die manier heeft u te maken gehad met het RCD-Goma?
De heer Alain Goetz. - Dat heeft altijd al onze licenties gerespecteerd.
De heer Marcel Colla (SP.A). - U zei daarnet dat normaal de taksen werden betaald aan de RDC, maar ik veronderstel dat u toen op de verminderde capaciteit taksen hebt moeten betalen aan het RCD-Goma. Klopt dat?
De heer Alain Goetz. - Het is mogelijk dat we voor een korte periode van twee of drie maanden taksen hebben betaald aan RCD-Goma. Ik kan dat nu niet bevestigen of ontkennen. Vermoedelijk is dat wel zo.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Van waar betrekt u op het ogenblik uw goud?
De heer Alain Goetz. - Afrika is nu nog maar goed voor ongeveer 5% van onze omzet. We halen het goud nu vooral uit recuperatiemateriaal van tanden en van de industrie en voeren ook goud in uit mijnen van een heel andere regio. Welke die zijn kan ik om redenen van concurrentie hier moeilijk zeggen. Maar ik kan dat op vertrouwelijke voet wel meedelen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Misschien kunt u mijn volgende vraag wel beantwoorden. U vloog op Kigali en had dus ook met Rwanda te maken. Is u ooit gevraagd dat te blijven doen of voor financies of subsidiëring te zorgen voor mensen in Burundi, Congo of Rwanda?
De heer Alain Goetz. - Ik denk het niet.
De heer Marcel Colla (SP.A). - U aarzelt.
De heer Alain Goetz. - De voorzitter kan waarschijnlijk bevestigen dat je voortdurend om geld wordt gevraagd als je door die streken reist. Dat begint al op de luchthaven.
De voorzitter. - Kan u een idee geven van wie allemaal?
De heer Alain Goetz. - De douane, de immigratiediensten, overal en iedereen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Vroeg de douane geld, boven of onder tafel, om u goud te laten verschepen?
De heer Alain Goetz. - Dat is het klassieke beeld van Afrika. Dat doet iedereen daar, van de kleinste ambtenaar tot de hoogste politici.
De heer Marcel Colla (SP.A). - U betaalde ook aan regeringsleden?.
De heer Alain Goetz. - Ik heb alleen gezegd dat mij dat gevraagd werd. Op de vraag of ik dat ook heb gedaan, kan ik niet antwoorden, want dat is in België strafbaar.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Maar u staat hier onder ede.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We kunnen dit onderwerp en mogelijk nog een paar andere misschien beter met gesloten deuren behandelen. Dan behoren alle verklaringen tot het geheim van het onderzoek.
De heer Alain Goetz. - Ik wil hier helemaal niets wegsteken.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Voor de duidelijkheid, het is mij niet om u te doen, ik wil alleen een goed inzicht verwerven hoe het er ginder aan toe ging.
De heer Alain Goetz. - Elke dag worden er voortdurend diensten, tickets enzovoort gevraagd.
De voorzitter. - Ik begrijp dat de heer Goetz op deze vragen niet kan antwoorden. Als er geen andere vragen meer zijn, gaan we nu over tot een zitting met gesloten deuren.
- De hoorzitting gaat verder met gesloten deuren.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb één vraag voor de heer Pauwels omtrent de polis nr. 77.432, die voor NBLI/GTL werd uitgeschreven.
In principe kan bij de Delcrederedienst voor exportoperaties zowel het politieke als het commerciële risico worden gedekt, doch voor investeringsoperaties dekt de Delcrederedienst enkel het politieke risico. Bij investeringen dient het commerciële risico uiteraard door de investeerder zelf te worden gedragen. Het is niet de taak van de kredietverzekeraar de investeerder te vrijwaren voor het geval zijn investering niet de gewenste commerciële resultaten oplevert. Vaak is de investeerder dan ook zelf betrokken bij de effectieve werking
van het investeringsproject zodat hij ook nog zelf in staat is dit risico te beïnvloeden.
Omwille van die problematiek is ditzelfde dossier in gewijzigde vorm en in verschillende fases ter beoordeling aan de Delcrederedienst voorgelegd. Aanvankelijk werd het ingediend als exportkrediet: wat men wenste te verzekeren was de betaling van de aannemingsprestaties van NBLI voor GTL. Vervolgens werd de operatie voorgesteld als een investeringskrediet: wat men wenste te verzekeren was de betaling van de lening die werd aangegaan om de participatie van Forrest in het kapitaal van GTL te financieren. Ten slotte werd het dossier opnieuw voorgesteld als een exportkrediet: wat men wenste te verzekeren was de herfinanciering van de aannemingsprestaties van New Baron
Lévêque International voor GTL. Volgens onze expert lijkt deze laatste stap artificieel. Hij kan leiden tot de beoordeling dat de Delcrederedienst toch is tussenbeide gekomen in de dekking van een commercieel risico in een investeringsdossier, wat in principe niet zijn roeping is.
Mijn vraag is: waarom is de Delcrederedienst van de algemene regel afgeweken? Op wiens vraag en eventueel onder welke politieke druk is dit gebeurd? Als er geen politieke druk was, wat was dan de logica van die afwijkende manier van werken?
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Er rijzen vragen bij de omvorming van een investeringskrediet in een exportkrediet. Het komt vaak voor dat een financieel raadgever, een bank of een verzekeringsmaatschappij een cliënt adviseert zijn dossier anders voor te stellen om gemakkelijker zijn doel te bereiken.
Is hij ervan op de hoogte dat Delcredere bepaalde ondernemingen die in het buitenland investeren of exporteren, aanraadt hun dossier anders in te kleden voor een vlotter verloop van de goedkeuring ervan? Of gaat het veeleer om een uitzondering?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het is ons nog niet helemaal duidelijk of er precedenten zijn. Volgens onze expert is dat niet het geval. Er zouden geen andere voorbeelden zijn van beslissingen die zowel het politieke als het commerciële risico dekken in een land dat off cover is. Bevestigt u dat? Als er andere voorbeelden bestaan, wat zijn dan de gelijkenissen of de verschillen?
De voorzitter. - Wil u vragen of er al eerder een krediet werd goedgekeurd voor een land dat tot categorie 7 behoort?
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Mijn vraag gaat iets verder. Ook landen die niet tot categorie 7 behoren kunnen voor deze politieke en commerciële dekking in aanmerking zijn gekomen. Maar misschien kunnen die gevallen niet worden vergeleken.
Men heeft ons gezegd dat de wet zeer vaag, zeer ruim en zeer algemeen is. Bestaan er interne regels binnen Delcredere, ministeriële circulaires of reglementen van inwendige orde, die duidelijk afgelijnde criteria bevatten voor de interventie van Delcredere? Of is er enige ruimte, subjectief of politiek, en oordeelt men geval per geval?
Op welke manier worden de premies voor de verschillende categorieën berekend?
Hoe worden deze regels toegepast?
We hebben ons lang afgevraagd of de contracten met Gécamines - het contract tot oprichting van STL en GTL, maar ook de andere contracten tussen GTL en Gécamines - wel over een geldige wettelijke basis beschikten. De beslissingsmacht binnen Gécamines zou inderdaad niet geldig bepaald zijn. Hebt u zich bezig gehouden met de geldigheid van bepaalde contracten?
Was u ook geïnteresseerd in de mogelijke belangenconflicten tussen de STL-GTL-groep en de onderaannemers, bijvoorbeeld voor de aankoop van kobalterts. OMG koopt erts van STL-GTL, maar heeft tegelijkertijd belangen in STL-GTL, wat aanleiding geeft tot belangenconflicten. Houdt Delcredere rekening met
dergelijke problemen?
Hebt u ook de belangenconflicten bestudeerd ten aanzien van de heer Forrest, die tegelijk voorzitter is van de raad van bestuur van Gécamines en voorzitter van zijn eigen groep, die deel uitmaakt van STL?
Wat het commerciële risico betreft, werd volgens onze experts een nogal vreemde beslissing genomen. In principe wordt het commerciële risico niet gedekt door een waarborg die het investeringsrisico dekt. Waarom hebt u uiteindelijk, tegen alle gewoonten in, beslist om die waarborg toe te kennen en op welke basis?
Wat het politieke risico betreft, is algemeen bekend dat de minister van Financiën de beslissing om het krediet
te waarborgen op een bepaald ogenblik heeft geblokkeerd. Hij zou zijn beslissing herzien afhankelijk van de evolutie van de politieke context. Die is niet echt geëvolueerd. Hoe hebt u de ontwikkeling van de politieke context beoordeeld? Hoe komt het dat uiteindelijk toch beslist werd dat risico te dekken?
In november 1999 heeft Delcredere uiteindelijk beslist een exportkrediet te waarborgen voor de levering van goederen door NBLI aan GTL. Sommigen beweren dat NBLI al had geleverd en ook betaald was. Beschikte Delcredere toen over precieze gegevens hieromtrent? Was het nog opportuun een dergelijke beslissing te nemen voor een levering die al betaald was? Waarom werd die beslissing dan toch nog genomen?
De heer Marcel Colla (SP.A). - De discussie over de Forrestgroep in het algemeen, en over dit dossier in het bijzonder, kwam aan bod in heel wat geschriften en persartikelen en heeft aanleiding gegeven tot geruchten en zelfs verdachtmakingen.
Ik zeg altijd dat men niet kan spreken door zijn mond dicht te houden. Dikwijls werd gesuggereerd dat de Delcrederedienst een positieve beslissing zou hebben genomen onder externe druk. Sommigen denken dat, anderen zeggen het. Ik denk dat dit moet worden gezegd, want deze geruchtenmolen overlapt toch het technische gedeelte van de vragen.
Weet de getuige of hijzelf of een van zijn medewerkers op een bepaald ogenblik in enige mate hebben bloot gestaan
aan externe druk van de politieke wereld of van de zakenwereld, bovenop de normale zakelijke contacten met bedrijven die een beroep doen op uw dienst, waardoor dit dossier in het gekende spoor zou zijn geleid.
Verder zou ik in meer algemene termen willen aansluiten bij de meer technische vragen van mijn collega's. Welke waren volgens getuige de belangrijkste argumenten om een positieve beslissing te nemen in dit dossier?
Ten slotte is er de hele kwestie van het germanium waarrond heel wat te doen is geweest en waardoor het dossier in een schemerzone is terechtgekomen. Volgens de geruchtenmolen zou het germanium voor sommigen - niet voor Gécamines - een verborgen bron van supplementaire winsten zijn geweest of nog
zijn.
Is er bij het indienen van het dossier bij de Delcrederedienst ooit sprake geweest van germanium? Mocht de getuige op deze vraag negatief antwoorden, dan luidt mijn subvraag of het toevoegen van het element germanium aan het dossier de evaluatie ervan in positieve of in negatieve zin zou hebben beïnvloed.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Ik wil vooraf twee zaken duidelijk maken. U moet ten eerste weten dat de voorzitter van de Delcredere in feite de voorzitter is van de raad van bestuur en dat ik niet belast ben of dat ik mij niet bezig houd met het dagelijks bestuur. Ik volg de zaken wel op de voet, iets wat ik in mijn carrière altijd al gedaan heb. Daarom zullen de zeer precieze technische vragen die mij gesteld zijn, moeten geraffineerd worden en zullen bepaalde vragen later door mijn technische dienst worden beantwoord.
Ten tweede, om verwarring te voorkomen, vestig ik er uw aandacht op dat het hier om een verzekering gaat voor rekening van de Staat, het is geen verzekering door Delcredere. Het dossier is
ingeleid bij Delcredere en in ruggenspraak met de toenmalige directeur-generaal en de directie hadden wij beslist dat er voldoende positieve punten waren om dat dossier voor rekening van Delcredere te nemen, maar het ministerie van Financiën heeft terecht geoordeeld dat het, aangezien het om een categorie 7 gaat, beter was volgens het boekje te werken en het dossier volledig voor rekening van de Staat te nemen, waarbij Delcredere uitsluitend de rol van technisch adviseur vertolkt.
Ik zou u formeel kunnen zeggen dat u mij niets moet vragen over de periode na september 1999 omdat dit een zaak is van het ministerie van Financiën, maar ik zal dat uiteraard niet doen. Ik zal u meedelen wat ik weet.
Senator
Maertens vraagt mij of het hier gaat om een investeringsdossier, een exportdossier, het dekken van een commercieel risico en of dat al dan niet mag.
Ik kan hem zeggen dat het dossier een lange geschiedenis gehad heeft bij Delcredere omdat het betrekking had op een moeilijke regio. In februari 1999 kwam het dossier voor het eerst op de tafel. Het ging toen om een exportkredietverzekeringsdossier. Wij hebben toen geoordeeld dat het in se geen slecht dossier was, maar dat we nog wat zouden wachten en eerst de politieke evolutie in de regio zouden bekijken.
In september - mijn directeurs kunnen u daar echter beter over informeren dan ik - beslisten wij om het deels te beschouwen als een exportdossier en deels als een
investeringsdossier, teneinde het consolidatierisico maximaal te reduceren. De investeerder, de heer Forrest en zijn associés, en de Amerikaanse OMG, zaten immers niet op ons te wachten om het project te starten. Een deel van de fabriek was inmiddels al gebouwd zodat we ons afvroegen welke naam we het kind moesten geven. We kozen uiteindelijk voor de naam `investeringskrediet', mede, zoals gezegd, om het consolidatierisico uit te sluiten.
De senatoren Maertens en Dallemagne vroegen mij of we met een investeringskrediet ook het commercieel risico konden dekken.
Ik kan daarop zeggen dat wij onze eigen regels opstellen.
Er bestaat geen wet of ministerieel besluit. Wij zijn een parastatale instelling van categorie C, geleid door een raad van bestuur. Wij werken bijgevolg volledig autonoom.
In een investeringsdossier bieden wij in de praktijk geen dekking voor het commerciële risico. Het blijft ten laste van de investeerders. De Delcrederedienst is een instelling die op de markt werkt, net zoals een bank, en afhankelijk van het dossier kunnen wij flexibel optreden. Dat komt soms tot uiting in bepaalde dossiers, bijvoorbeeld in dit Afrikaanse dossier. Zo hebben wij het commerciële risico op ons genomen van een investeringsdossier van Tractebel in Thailand voor een gasstoomturbinecentrale. Ik kan deze informatie schriftelijk bevestigen nadat ik ze met mijn medewerkers heb gecontroleerd.
Wat het commerciële risico betreft, vroeg de voorzitter van Delcredere, nadat hij de vraag van de bank had gezien, zich af
waarom ons werd gevraagd het commerciële risico te dekken aangezien het om een degelijk dossier ging. In feite vertoonde het vrijwel geen commercieel risico. Er was een contract betreffende de aankoop van het koperafval. Enerzijds werd gegarandeerd dat de grondstof altijd aanwezig zou zijn en anderzijds zou de productie van de Société du Terril de Lubumbashi door OMG worden opgekocht. Het was dus in feite een self-supporting of een self-liquidating project. Ik begreep niet goed waarom wij dit commercieel risico moesten dekken, maar naderhand bleek dat het gebeurde op expliciete vraag van de bank. Ik vermoedde dat ze daarop aandrong om een gedeelte van het risico op de heer Forrest te milderen. Een bank heeft immers een aantal lijnen voor
verschillende gebieden en cliënten, waarbij bepaalde bedragen niet mogen worden overschreden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U hebt bij het begin gezegd dat het een dossier betrof voor rekening van de Staat.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Dat was het geworden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik zou graag weten uit welk stuk blijkt dat STL voor rekening van de Staat werd gedekt. Een stuk op vraag van Belgolaise? Wanneer werd de beslissing genomen en door wie? Het gaat hier om een nieuw element in ons verhaal dat politiek belangrijk kan zijn.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Toen mij het dossier werd voorgelegd, heb ik gereageerd op een manier die mijn medewerkers mij misschien niet in dank hebben afgenomen. Ik leg niet graag een risico op de Staat en ik doe niet graag een beroep op de Staatswaarborg. Dat is een reflex van een directeur van een nationale bank en misschien van iemand die als kabinetschef te vaak een beroep heeft gedaan op de Staatswaarborg. Ik besliste daarom om het risico voor eigen rekening te nemen.
Bij de discussie in de raad van bestuur heeft men mij er terecht op gewezen dat dit een dossier was van categorie 7 in een ongunstig gebied. Normaal gezien wordt een dergelijk dossier door de Staat gedekt. De vertegenwoordiger van het ministerie van Financiën verkoos zich aan de regel te houden en het risico door de Staat te laten dekken.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën heeft gewoon aan de voorzitter gezegd om bij voorkeur te werken volgens het boekje waarin staat dat onder categorie 7 wordt verstaan `dekking door de Staat'. Aan ons werd daarom gevraagd om enkel als technisch adviseur op te treden.
In de lijn van de reserves over dat commercieel risico die ik aan mijn directeur-generaal meegedeeld had, heeft het ministerie van Financiën in de loop van de discussie het percentage van de dekking van het commerciële risico fors gereduceerd. Ik denk dat uiteindelijk nog sprake was van een dekking van 40%. Wij hebben een uitstekende vertegenwoordiger van de minister van Financiën en hij heeft terecht opgemerkt dat het dossier
volgens het boekje moest worden afgehandeld.
De directeur-generaal en de directeurs die voor de commissie zijn verschenen hebben hem bijgestaan om bij de verdere ontwikkeling van het dossier die dekking van het commerciële risico te verminderen en aan strikte voorwaarden te onderwerpen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - U beweert dat Delcredere minstens in één geval commerciële risico's heeft gedekt. De vergelijking met Thailand gaat niet op want dat land behoort niet tot categorie 7. Zijn er voorbeelden van landen die tot deze categorie behoren?
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Als ik me goed herinner, hebben we in een Oost-Afrikaans land, dat tot categorie 7 behoort, een waarborg verleend voor een brouwerij. Men kan een heel goed dossier hebben in een slecht land en een heel slecht dossier in een goed land. In een zeer goed dossier, dat selfsupporting is, en als het gaat om projectfinanciering, trachten we de investeerder te helpen. Ik weet niet meer of we in het geval van de brouwerij ook het commerciële risico hebben gedekt. Dat moet worden nagetrokken. Voor Thailand was dat wel het geval.
Delcredere is een commerciële onderneming. Ik verheug me over de geest die er heerst, ook binnen de directie. We trachten flexibel te zijn zonder
stommiteiten te doen. We zijn een overheidsbedrijf dat de jongste jaren 80 miljoen euro winst heeft gemaakt. We trachten rendabel te zijn. We verzekeren dus niet om het even welk risico, maar we willen wel heel flexibel zijn. Bij onze Europese collega's in de privé-sector hebben we overigens de reputatie bijzonder snel te reageren.
Als handelsingenieur vond ik de investering van de heer Forrest in Afrika een goede investering, op voorwaarde dat de kobaltprijs stand hield. Dat is niet geval geweest. De heer Forrest zet zijn betalingen echter voort en heeft de helft van het krediet terugbetaald. Het was een goed dossier. Volgens mij waren er niet veel commerciële risico's aan verbonden. Er was alleen het politieke risico:
de politieke toestand in de regio. Ik heb toen in de raad van bestuur gezegd dat dit risico me niet erg verontrustte. Ik wist dat de olie- en diamantontginningen in Angola - ook tijdens de burgeroorlog -, in Congo en in Gabon altijd normaal konden doorgaan. Het gaat immers om producten die deviezen opleveren waarmee dan wapens kunnen worden gekocht. Ik zag dus geen groot politiek risico. Er was alleen het risico van de kobaltprijs. De prijs van één pond kobalt schommelt op dit ogenblik tussen 5 en 6 dollar, terwijl het break-even point op 10 dollar ligt. Dat is een tegenvaller.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Allereerst zijn we niet in Angola, waar al lang een oorlog woedt en waarvan we de gevolgen voor de export van diamant, olie en zo meer na al die jaren wel kennen. In dit geval hebben we te maken met een betrekkelijk nieuw politiek regime en weten we dat de heer Kabila erin slaagt de Staat zo mogelijk nog meer te destabiliseren dan zijn voorganger al deed.
Aanvankelijk wordt overigens verklaard dat er een politiek risico aanwezig is. Later zegt men dat dit risico niet meer zo groot is hoewel de politieke situatie niet veranderd is. Dat stoort me een beetje.
Zo beweert men dat het politieke risico minder groot is omdat
de heer Forrest de toestand goed kent, maar dat wisten we al. Dat is geen nieuw feit. Men reikt nieuwe argumenten aan voor feiten die al eerder gekend waren.
Ik loop misschien wat vooruit, maar ik heb de indruk dat men deze zaak erg graag geregeld wilde zien en dat men alles heeft gedaan om dat te bereiken.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Neen, ik zal heel duidelijk zijn en tegelijk ook antwoorden op de vragen van andere senatoren.
In deze zaak, was er geen sprake van politieke druk. Ik heb in verband met dit dossier geen enkele minister, ex-minister of toekomstige minister ontmoet, van welke partij ook.
De tijd dat politieke druk op Delcredere werd uitgeoefend, ligt minstens al tien jaar achter ons. Er heerst een nieuwe politieke cultuur.
Ik heb geen politieke druk ondervonden om dit dossier geregeld te krijgen en mijn medewerkers evenmin.
De heer Colla maakte allusie op de klassieke lobby. Als de Delcrederedienst en ik het gewild hadden, hadden we elke dag met de heer Forrest, Belgolaise en de andere banken kunnen telefoneren over de evolutie van het dossier. Dat is de klassieke druk van een exporteur en zijn bank. Politieke druk is er in dit dossier nooit geweest.
We hebben dit dossier aangepakt omdat de voorzitter van Delcredere, die nogal sceptisch is, oordeelde dat het politieke risico misschien toch niet zo groot was. Ik heb me niet vergist want het is gebleken dat niet het politieke risico, maar wel de kobaltprijs, een rol heeft gespeeld.
Omdat het dossier commercieel in orde was en er zowel voor de toelevering als voor de afzet contracten waren gesloten, vond ik dat er weinig risico aan verbonden was.
Waarom veranderde het exportdossier in een investeringsdossier? Omdat, als ik me goed herinner, de fabriek er al stond. Vervolgens omdat, in tegenstelling tot bankiers en andere industriëlen, kredietverzekeraars - waartoe ik gelukkig niet
behoor - graag vitten.
Ik zeg de zaken zoals ze zijn.
Ik heb geen antwoord daarop. Misschien kunnen de heren Windelincx en Vincke, die wel tot de club behoren, u een antwoord geven.
Ik verheel niet dat ik inzake risico en financiële geloofwaardigheid, Abu Dhabi, Koeweit of Saudi-Arabië boven Congo verkies. Het ging om een niet al te slecht dossier ingediend door een degelijke Waalse investeerder.
Mijn standpunt zou hetzelfde zijn mocht het om een kwaliteitsvolle Vlaamse investeerder zijn gegaan. De heer Forrest heeft zijn best gedaan om Baron & Lévêque en Lachaussée te redden. Zonder hem zouden de Duitsers de fabriek hebben gebouwd. Dat doen we voor iedereen, of hij nu uit Vlaanderen, Brussel of Wallonië komt: wie zijn best doet voor de Belgische economie, krijgt steun van de Delcrederedienst.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U zei dat de vertegenwoordiger van de minister van Financiën erop aandrong volgens het boekje te werken en stelde dat het dossier onder categorie 7 viel en dus een zaak voor het ministerie was. Wij weten uit de stukken dat juist het ministerie van Financiën het dossier initieel heeft afgewezen. Pas toen bijkomende waarborgen werden geleverd, heeft het ingestemd. Hoe verklaart u deze tegenstelling en dit verschil in aanpak?
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Ik wees er reeds op dat de kredietverzekeraars graag byzantijns doen. Er is een gebiedsafbakening waarbij bepaalde zaken voor de Delcrederedienst zijn en andere voor het ministerie van Financiën. Het ministerie van Financiën heeft bepaald dat het om een dossier van categorie 7 ging. Bovendien vond het dat we te ver gingen met het commerciële risico. Ik had hier begrip voor want op de vergadering van de raad van bestuur heb ik aan de medewerkers opgemerkt dat volgens mij de prijs van het kobalt het enige commerciële risico was dat ik zag. Zoals u weet is die prijs inmiddels ingestort. De vertegenwoordiger van Financiën heeft dus gezegd dat het ministerie het dossier met de steun van de Delcrederedienst zou afhandelen. De vertegenwoordiger van Financiën, de toenmalige directeur-generaal en de heer Vincke, hebben verder onderhandeld met Belgolaise, OMG en de groep Forrest om de dekking van het commercieel risico te verminderen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Dat is mij niet helemaal duidelijk. De ene keer zeggen dat dit dossier voor u is en bijna tegelijkertijd zeggen dat u het toch niet behandelt, dat is een rare redenering.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Nee, als ik het me goed herinner heeft de heer Godts van Financiën twee dingen gezegd. Ten eerste, vroeg hij of het politiek risico werkelijk zo groot was dat we van het project moesten afzien. Ten tweede - en daar kan ik inkomen - zei hij dat we de dekking van het commerciële risico dienden te verminderen.
Niemand heeft in dat dossier ooit een veto uitgesproken. Het is op de raad gekomen, werd besproken en vermits het categorie 7 was, haalde de heer Godts het naar zich toe. Verder heeft hij het dossier dan samen met mijn directeur-generaal en met de directeurs aangepast. Aan de politieke risico's kon hij natuurlijk niet veel doen, maar hij heeft wel het
commerciële risico naar beneden toe aangepast. Ik kon het daar wel mee eens zijn, want ik vond het voordien een beetje te veel van het goede. Ik was eigenlijk een beetje kwaad op de Belgolaise. Ik ben wel eens meer kwaad op de bankiers en heb tegen ministers in ontwikkelingslanden al meermaals gezegd dat het allemaal veel makkelijker zou zijn als we een rechtstreekse lijn hadden, zonder via de bank te moeten passeren. Wij nemen toch 100 of 95% van het risico.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Daar gaat het om. Wij hadden de indruk dat men echt op die wijze wilde handelen. Onze experts hebben dat deze morgen bevestigd. Er werden een hele reeks vragen en problemen opgeworpen. Het interne verslag voor de raad van bestuur over deze operatie was telkens erg terughoudend.
U beweert geen enkele politieke druk te hebben ondervonden. Zoiets gebeurt uiteraard niet op een brutale manier. U werd wellicht niet overstelpt met dat telefoontjes van verschillende ministers. Dergelijke brutale tussenkomsten zijn trouwens niet nuttig. Iedere minister heeft immers een vertegenwoordiger in de raad van bestuur. Wij begrijpen wel dat het niet nuttig is om op u druk uit te oefenen om
een dossier te laten passeren.
Toch blijf ik me verwonderen over het uitzonderlijke karakter van de beslissing, zowel over de manier waarop ze werd genomen, als over de grond van de zaak en het feit dat het politieke risico anders werd ingeschat nadat bepaalde belangrijke regeringsleden de wens te kennen hadden gegeven dat het project door de Delcrederedienst zou worden gesteund, zonder nochtans rechtstreeks bij die dienst tussen te komen.
Uit die polemiek moeten hoe dan ook lessen worden getrokken voor de toekomst. De sfeer is niet erg gezond. De indruk bestaat dat niet iedereen in dat soort context op dezelfde manier wordt behandeld.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Ik kan u geruststellen. Zolang ik voorzitter van de Delcrederedienst ben, zal iedereen op dezelfde wijze worden behandeld. Ik herhaal dat er geen enkele druk was, zelfs niet onrechtstreeks.
Toch zijn de meeste dossiers van de Delcrederedienst moeilijk. Ze bevatten zowel een economisch als een financieel en een internationaal politiek deel.
Ik geef een voorbeeld. Toen de toestand in Turkije verslechterde en de technische diensten me aanbevolen dat land van de lijst te schrappen, heeft de leiding van de Delcrederedienst toch rekening gehouden met het feit dat Turkije dicht bij Europa ligt, een strategische rol speelt en deel uitmaakt van de
constituency van de Nationale Bank bij het Internationaal Monetair Fonds. Dat betekent niet dat alles mogelijk is, maar die elementen spelen wel mee. Voor Turkije heb ik dus een declassering vastgelegd en beslist de situatie geval per geval te beoordelen en verstandig te handelen veeleer dan een politiek incident te creëren, op een ogenblik dat de minister van Financiën daar op bezoek was.
Hetzelfde geldt voor het dossier Congo. Wij lezen ook de kranten. Wij wisten dat de regering een nieuw beleid voor Afrika uitstippelde. Wij stonden voor een dossier van een meneer die grote kwaliteiten als investeerder heeft en die nog één van de weinigen is die in Afrika wil ondernemen. Wij hebben dan ook de grote middelen niet
bovengehaald. Als hij echter een slecht project had voorgesteld, zouden we dat hebben afgewezen. Er kon een subjectief element spelen in de beoordeling van dit dossier, namelijk de wil van de regering om een open politiek ten opzichte van Afrika te voeren. Ik verduidelijk dat de minister van Buitenlandse Zaken me niets heeft gevraagd. Ik heb hem trouwens nooit ontmoet.
Het is niet ingewikkelder dan dat. Men wist dat de heer Forrest een inspanning wilde doen in Afrika en dat die inspanning niet werd betwist. Wij zeggen niet a priori neen.
De doorslaggevende factor voor al onze beslissingen is echter de inschatting van het risico. Hoe zouden wij winst kunnen maken, indien mijn directeurs, de leden van de
raad van bestuur en ikzelf geen ernstige en voorzichtige mensen waren?
U hebt gelijk te stellen dat men in de verslagen kan vaststellen dat sommigen voorstander zijn en anderen niet. Zo gaat dat in het leven. De helft van de mensen zijn risk averters, de anderen risk takers. Het is de opdracht van de voorzitter een gulden middenweg te vinden.
Ik zal u het geheim van het huis onthullen. Degene die het dossier onderzocht was een zeer voorzichtig man. Zijn chef was ambitieus. De directeur-generaal heeft met de voorzitter een middenweg gezocht. Zo gedragen mensen zich in een industriële of financiële onderneming.
De heer Marcel Colla (SP.A). - De heer Dallemagne stelde de vraag of dit dossier niet als voorbeeld moet dienen om het in de toekomst anders te doen. Ik zou niet graag hebben dat de voorzitter van de Delcrederedienst met een verkeerde indruk buitengaat: op basis van de feiten die ons nu bekend zijn, vind ik dit een gevaarlijke vraag.
Het eerste element is het politieke risico. We moeten een onderscheid maken tussen ongeoorloofde politieke druk en het feit dat de minister van Buitenlandse Zaken, zonder zich uit te spreken over de inhoud en de opportuniteit van het dossier, op een bepaald ogenblik heeft gezegd dat dit soort investeringen wel past in ons buitenlands beleid voor die streek. Bij de beoordeling van
het politieke risico maakt dat een verschil. De vorige regering was daarin meer terughoudend, deze regering vindt dat evidenter.
Ten tweede moeten we ook in omgekeerde zin opletten. Voor zover ik nu heb begrepen, ging het puur zakelijk voor de Delcrederedienst niet om een slecht dossier. Alles wordt correct terugbetaald en de inschatting was dus correct. Tot nu toe zijn er geen ongelukken gebeurd. Ik zou niet graag de aanbeveling geven dat men moet opletten met een dossier van categorie 7 als het risico bestaat dat de voorzitter van de Delcrederedienst ooit naar een onderzoekscommissie moet komen en dat men een goed dossier dan maar moet afkeuren. Dan krijg je een omgekeerde subjectiviteit en dat is ook niet goed. Ik pleit hier niet, ik zeg alleen maar
dat ik het een gevaarlijke suggestie vind om dit dossier als voorbeeld te nemen om in de toekomst in dergelijke dossiers een negatieve beslissing te nemen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik zou willen dat men in de toekomst geen onwettelijke regels meer toepast. Dat staat in elk geval op het internet en dat is wat men ons zegt. Er bestaan off cover landen die ons niet aangaan. Toch kunnen sommigen er met een garantie toegang krijgen. Het commerciële risico van de investeringen is niet gedekt, maar in sommige gevallen kunnen bepaalde mensen die dekking toch krijgen. Dat stoort me. Het is een juridisch probleem. Men kan subjectieve elementen invoeren, maar dan past het om in bepaalde gevallen te verwittigen dat rekening kan worden gehouden met criteria van politieke aard. De ondernemingen worden daarvan evenwel niet op de hoogte gebracht.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Er bestaat een wet die dat toelaat.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De informatie die u op het internet verspreidt, gaat daar niet over. Men kan er lezen dat het in strijd is met de beginselen van de Delcrederedienst om voor die landen en dat soort risico een dekking te geven.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Dat zou me verbazen.
In België heeft het beleid om exportrisico's te dekken een dubbel aspect. Wanneer het risico als commercieel haalbaar wordt ingeschat, wordt het gedekt door de Delcrederedienst alleen of samen met de Staat wanneer het zijn maximale verzekerbaarheid heeft bereikt. De wet van 1964 bepaalt dat, als een risico commercieel niet kan worden ondersteund, de Staat het voor eigen rekening kan verzekeren op grond van beoordelingscriteria die de regering bepaalt. Een regering kan beslissen dat zijn buitenlands beleid een bepaald land wil bevoordelen. Daarom vallen de landen in categorie 7 onder de dekking van de Staat, conform de wet van 1964. Ze worden
commercieel moeilijk verzekerbaar beschouwd. Daarom verklaarde de vertegenwoordiger van de minister van Financiën tijdens het onderzoek van dit dossier dat hij zelf zou verzekeren, aangezien het om een land uit categorie 7 ging. Ik ken nog andere voorbeelden van landen uit categorie 7 waar de Staat heeft verzekerd. Ik herinner me een zeer belangrijk ecologisch dossier. Sinds een tiental jaren bestaat er een stortplaats nabij de ingang van de voornaamste haven van Ghana. Onze baggerbedrijven hadden een dossier ingediend omdat men op vraag van de Wereldbank, met Arabisch geld, die stortplaats ging opruimen om de streek te saneren. Ghana behoort echter tot categorie 7. Het risico - dat groot was - werd gedeeltelijk gedragen door de baggermaatschappijen en gedeeltelijk
door de banken en door de minister van Financiën. Het was een belangrijk ecologisch dossier dat door de Wereldbank was goedgekeurd. Het risico werd dus niet door de Delcrederedienst gedekt, maar door de Staat.
Wij hebben onszelf de regel opgelegd dat een investeringskrediet geen exportkrediet is. We dekken het politieke risico, dat wil zeggen het risico op revolutie, maar ook het financiële risico.
In principe geven wij geen dekking voor het commerciële risico om de evidente reden dat de investeerder dat draagt, maar in sommige gevallen - als het bijvoorbeeld om een goede cliënt of een speciaal geval gaat - en met name in het geval dat ons bezighoudt, hebben we de nodige soepelheid aan de dag
gelegd, onder meer omwille van de situatie in Afrika. We hebben trouwens hetzelfde gedaan in Thailand.
De keuze om al dan niet het commerciële risico te dekken is een beslissing die toekomt aan de raad van bestuur. Wij hebben regels, maar we moeten ook commerciële soepelheid aan de dag kunnen leggen. Zonder dat zouden we niet actief kunnen zijn op de markt.
De heer Morael stelde me de vraag of het gebruikelijk is dat de Delcrederedienst een exporteur aanraadt zijn dossier aan te passen. Het antwoord is neen, maar als we denken dat het om een goed dossier gaat, zullen we de exporteur aanraden zijn dossier op een bepaalde manier voor te stellen zodat de raad van bestuur het kan aanvaarden. We
kunnen bijvoorbeeld suggereren zelf een deel van het risico te dragen. Wij doen dat enkel om de goedkeuring van een `goed' dossier te vergemakkelijken. Als de exporteur weigert, is dat op zijn risico omdat de bank kan weigeren het risico te delen.
Over het algemeen verzekeren wij geen investeringskrediet omdat de premies daarvoor lager liggen dan voor een commercieel dossier. Indien we dat commerciële risico dekken, moet een hogere premie worden betaald. Ook in dat geval doen we dat enkel om de uitvoering van een dossier te vergemakkelijken. De vorige gouverneur sprak trouwens altijd over de `NV België'. Indien wij uiteindelijk toch zijn tussengekomen in het dossier-Tractebel in Thailand door iets te doen wat op een dekking van het
commerciële risico leek, was dat om een grote Belgische investeerder in het buitenland een duwtje in de rug te geven.
Ik denk op die manier te hebben geantwoord op vele vragen van de heer Dallemagne.
Voor een moeilijk land, bijvoorbeeld een land van categorie 5 of 6, komt er voor de waarborg van een krediet op lange termijn - tien tot vijftien jaar - tien tot twaalf procent bij het bedrag van de investering. Dat is een probleem in ontwikkelingslanden. Men moet de dingen zeggen zoals ze zijn. Heel wat ministers uit ontwikkelingslanden vestigen daar onze aandacht op. Neem bijvoorbeeld Algerije: dat land bevond zich in een moeilijke financiële situatie, het heeft een reshuffling van
zijn schulden doorgevoerd en is steeds zijn financiële verplichtingen nagekomen. Algerije betaalt ons dus terug, maar wij straffen het enigszins door te zeggen: we waarderen uw inspanning, maar zelfs indien u bent overgaan van categorie 7 naar categorie 5, zal elke investering in Algerije voor een bedrag van 100 met een premie van Delcredere, u voortaan 110 kosten. Dat is niet weinig.
Onze premies zijn niet laag. Dat kan ons problemen opleveren als burger, maar ook als ondernemer. Als er een risico is, moet er evenwel een premie worden betaald. De premie die Lloyd's vraagt is nog hoger.
Ik zal zeer duidelijk zijn over de contracten. Onze klant is de bank. De bank, de Belgolaise, komt op de eerste
plaats, daarna de heer Forrest en OMG. Ik heb de contracten die ze met Gécamines hebben gesloten niet gezien; dat is niet mijn taak. Ik heb de economische haalbaarheid van een dossier onderzocht. Dat neemt niet weg dat ik een persoonlijke mening kan hebben.
De vraag over germanium is geen kwestie voor de Delcrederedienst, maar voor Gécamines. Als ik goed ben ingelicht is, loopt er daaromtrent een proces tussen Gécamines en OMG.
Kobalt wordt gewonnen uit een koperterril, zoals vandaag in België nog steenkool wordt gerecupereerd uit oude terrils. Als men dat kobalt recupereert kan er zink, koper, vanadium, germanium en zelfs goud inzitten. In de terrils waar uranium wordt gewonnen kan ook goud worden gewonnen. Als een olieproducerend land een licentie geeft voor olieprospectie, zal er in elk contract een `clause-gaz' worden ingeschreven die inhoudt dat alles wat er bijkomend bij het boren naar olie wordt gevonden van de licentiegever is, ofwel zal er daaromtrent een
afspraak worden gemaakt, bijvoorbeeld 60% voor de licentiegever en 40% voor de licentiehouder. Een beginnende stagiair in een oliemaatschappij weet dat hij die clausule in zijn contract moet opnemen.
Ik weet niet wat in de contracten staat, maar als ik in de plaats van Gécamines was geweest, had ik een contract opgemaakt waarin stond dat kobalt onder bepaalde voorwaarden kon worden gerecupereerd en dat alles wat extra werd gevonden, aan Gécamines toebehoort. Mijn medewerkers hebben me gezegd dat er wel een dergelijk contract is opgemaakt voor zink.
De voorzitter. - Het gaat over de reststoffen, daarover bestaat precies het misverstand.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Om het germanium te recupereren moet een nieuwe fabriek worden gebouwd. Er zijn vijf of zes procédés om germanium te recupereren. De doelstelling was kobalt te recupereren. De heer Dallemagne heeft hier een punt, maar dat is een probleem voor de directie van Gécamines.
Ik heb overigens vernomen dat Gécamines en OMG daarover in een proces zijn verwikkeld.
De voorzitter. - Neen.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Zijn dat dan onderhandelingen? Er vindt internationale arbitrage plaats.
De bank Belgolaise legde ons een dossier voor over recuperatie van kobalt. Mijn medewerkers en ikzelf wilden wat het break-even point was. Toen het dossier werd voorgesteld, bedroeg de koers van kobalt 15 dollar per pond. Het break-even point lag op 10 dollar per pond. Daarom heb ik toen gezegd dat het een goed project was.
Eigenaardig is dat indien het project ooit in moeilijkheden komt, dat niet als gevolg van het politieke luik zal zijn, maar door de kobaltprijs. Ik wil erop wijzen dat ze nog steeds betalen. De helft van het krediet is terugbetaald, maar indien de kobaltprijs nog lang tussen 5 en 6 dollar blijft hangen, krijgen ze misschien wel problemen en wij dus ook.
Aan de heer Colla wil ik zeggen dat er in het dossier nooit sprake geweest is van germanium. Het dossier werd nooit voorgesteld als een dossier van recuperatie van kobalt en germanium. Als ingenieur heb ik geïnformeerd naar de bodemmonsters uit de slakkenberg. De resultaten met betrekking tot die monsters zitten in het dossier. Ik heb gevraagd of daar sporen in vastgesteld
waren van germanium en het antwoord was negatief. Voor ons was het een project van kobaltwinning en het werd ook zo behandeld. Was het voorgesteld geweest als een kobalt-germanium-dossier, dan had het er misschien beter uitgezien. Maar dan had men ook nog een fabriek moeten bouwen voor de recuperatie van het germanium.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Op één of twee van mijn vragen hebt u niet geantwoord.
De eerste gaat over de legaliteit zelf van die operatie, wat de ondertekening van de contracten betreft. Ik wou weten of u daar aandacht aan hebt besteed. Sommige operatoren hebben ons gezegd dat Gécamines destijds niet over een regulier samengestelde instantie beschikte en zich dus niet kon binden.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Sinds 1960!
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Nee, dat was recent. Dat kwam door de inmenging van Kabila senior en zijn beslissing een raad van bestuur te benoemen die niet overeenstemde met de statuten van Gécamines.
De voorzitter. - Dat was inderdaad het geval toen wij ter plaatse waren. Het directiecomité dat toen in functie was, was niet gedekt door een presidentieel besluit of decreet. De benoeming van de vorige bestuurders gebeurde wel bij presidentieel decreet. Toen wij daar waren, was de raad van bestuur van Gécamines in een overgangsfase en functioneerde ze zonder benoeming bij presidentieel decreet. Dat heeft 13 maanden geduurd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik weet dat sommige operatoren daarom liever geen contracten met Gécamines sloten. De Wereldbank heeft onze aandacht gevestigd op de kwetsbaarheid van de contracten met Gécamines. Bij een ernstig geschil kon een operator zijn verantwoordelijkheid uit de weg gaan door dat argument te gebruiken.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Ik zou voor het antwoord op deze pertinente en technische vraag een beroep willen doen op mijn directeurs. Neem het me niet kwalijk als u achteraf vaststelt dat ik me heb vergist.
In de meeste van onze verzekeringspolissen bepalen wij dat we de cliënt verzekeren op voorwaarde dat hij geen zware fout begaat. Dat is in dit geval van toepassing op de bank Belgolaise en, bijkomstig, op de heer Forrest en OMG.
Veronderstel dat de bank van de heer Forrest en de maatschappij van de heer Forrest of OMG contracten zouden hebben ondertekend met personen die daartoe niet gemachtigd zijn en dat daardoor de exploitatie
van de terril van Lubumbashi in het gedrang was gekomen, was dit zonder meer voor rekening van de bank geweest. Ik ben geen jurist in dat geval had men wel kunnen gewagen van fraude of van een grove fout.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - In de vergadering van 29 november 1999 staat u toch een herfinanciering toe van een exportkrediet voor de levering van goederen door NBLI aan GTL. U dekt de uitvoer van NBLI aan GTL.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Het is de Staat die verzekert.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat is een vreemde beslissing. NBLI had toen immers zijn exportoperaties beëindigd en was daarvoor zelfs reeds betaald. Er wordt dus een risico gedekt dat niet meer bestaat.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Het gaat eerder om een regularisatie achteraf. Dat dossier had, wegens lokale politieke redenen, zo lang aangesleept dat we uiteindelijk een exportsituatie hebben geregulariseerd die verlopen is in het voordeel van ons land. De fabriek werd gebouwd.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Daarover gaat het niet, ik zeg enkel dat er geen reden tot verzekering meer was.
De voorzitter. - Dat is niet logisch.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - De operatie was afgesloten, de facturen waren betaald aan de NBLI.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Jazeker, maar de facturen werden betaald omdat er een bankkrediet was. Dat krediet verzekeren wij. Aangezien de heer Forrest en OMG niet over de nodige middelen beschikten om de operatie te financieren, zijn ze twee keer tien miljoen dollar gaan halen bij de Belgolaise. Die lening verzekeren wij. De terugbetaling door de heer Forrest en OMG gebeurt over vijf jaar, als ik me niet vergis. Het risico dat de bank niet wordt terugbetaald, wordt door ons gedekt.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Had u het beter niet op die manier gezegd? U moet toegeven dat dit voor een parlementair die zich over die dossiers buigt, moeilijk te begrijpen is. De ene dag wordt een konijn een karper genoemd, de dag daarop een kat een konijn, enzovoort. Er worden zaken verzekerd waarvoor geen reden tot verzekering meer bestaat. We begrijpen dat er altijd een commercieel risico is, maar tezelfdertijd.... We staan hier voor een onontwarbaar kluwen, wat niet betekent dat we de goede trouw betwijfelen.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Ik begrijp u zeer goed, mijnheer de senator. Het heeft ook jaren geduurd vooraleer ik de verschillende mechanismen begreep; ik ben voorzitter van de Delcredere sinds elf jaar en daarvoor was ik er als kabinetchef al zes jaar mee bezig. Zelfs nu moet ik soms nog een directeur om uitleg vragen over een of ander mechanisme. De technieken zijn zeer ingewikkeld. Ik begrijp dus dat voor een parlementaire onderzoekscommissie niet vanaf het begin alles duidelijk is.
Vergeet niet dat op de agenda onder het opschrift `verzekerde' Belgolaise is vermeld. Belgolaise staat bovenaan. Wij verzekeren de bank.
Ik maak een schema: OMG investeert in het project.
De heer Forrest misschien ook. Ze hebben samen een beroep gedaan op een bancair krediet van Belgolaise, die dat krediet heeft toegestaan. Met het geld dat ze ontvangen, hebben ze de grondstoffen betaald. Ze verbinden zich ertoe om het bancair krediet terug te betalen op een termijn vijf jaar. Het is die terugbetaling die wij verzekeren.
In dat dossier komt Delcredere dus pas op de vierde plaats.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dankzij onze experts, heb ik begrepen dat u Belgolaise verzekert. Ik beschik misschien niet over alle gegevens, maar ik was gebleven bij een beslissing van uw raad van bestuur van 29 november 1999 waarbij wordt voorgesteld NBLI te dekken voor exportverrichtingen die in feite al hadden plaatsgevonden! Bepaalde leden van de raad van bestuur zeggen dat. Per slot van rekening wordt een polis ondertekend in augustus van het daaropvolgende jaar ten gunste van Belgolaise, zonder tussentijdse beslissing van de raad van bestuur. Ik begrijp niet hoe u tot die nieuwe fase komt waarin, voor zover ik weet, niet formeel was voorzien.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Dat is een normale beheersdaad. De raad van bestuur heeft haar goedkeuring verleend aan het technische voorstel van de verzekering voor rekening van de Staat. Wij hebben dus niet beslist te verzekeren. Dat is een beslissing van de Staat. Eens de raad van bestuur die beslissing heeft genomen, behoort de ondertekening van de polis tot het dagelijks bestuur.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Maar ten voordele van een andere ...
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Neen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Vandaag ligt de prijs van kobalt onder het break-even point. Er is dus een commercieel risico. Toen we ter plaatse waren, hebben sommige mensen ons niet verhuld dat ze vragen stelden bij de toekomst van dit project. Het risico dat er een beroep wordt gericht op de Delcredere is dan reëel. Werd dat besproken? Hoe zal dat gebeuren? Die dekking van een commercieel risico is inderdaad bijzonder origineel.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - Dat is helemaal niet origineel. Het gaat om een klassieke commerciële dekking en het gewaarborgd deel werd sterk beperkt.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat heb ik niet onthouden uit uw uiteenzetting. Voor een investeringskrediet in een land van categorie 7 is die dekking zeer uitzonderlijk.
De heer Jean-Pierre Pauwels. - De dekking van het commercieel risico van een investeringskrediet is niet de regel. Het is inderdaad de uitzondering. We kunnen het evenwel verzekeren. Inderdaad, als de prijs van kobalt lang onder de tien dollar per pond blijft, kan er een probleem rijzen. De prijs schommelt sinds maanden tussen de vijf en de zes dollar. De helft van het krediet is evenwel terugbetaald. Ik heb nagegaan of de afbetaling van de jongste vervaltermijn, die van december, heeft plaatsgevonden. De heer Forrest en zijn vennoten hebben het geld op de bank gestort. Vóór het einde van het jaar hadden ze 70% van het terug te betalen bedrag vereffend. Ze zouden het resterende bedrag vandaag moeten storten.
U hebt evenwel volkomen gelijk. Als de prijs van kobalt gedurende een lange periode tussen de vijf en de zes dollar per pond blijft, bestaat het gevaar dat deze heren in moeilijkheden raken. Indirect hebben wij dan ook een probleem. Dat is nog geen ramp. We gaan onderhandelen met de bank over een reshuffle van de lening. Wat is het maximale risico als we geen goed resultaat halen uit die onderhandeling? De helft is al terugbetaald... Ik kan het maximumbedrag niet noemen, omdat ik zal onderhandelen om het beste resultaat te verkrijgen. Laten we dus zeggen: nul! We zullen met de bank onderhandelen over een spreiding van het krediet. Als de bank dat niet aanvaardt, beschikken we over drukkingmiddelen. We opteren voor een spreiding eerder dan aan te sturen op een
regelrechte ramp. Mocht de bank geen spreiding aanvaarden dan zullen we daar rekening mee houden wanneer ze een ander dossier voorlegt.