2-1087/7 | 2-1087/7 |
4 DECEMBER 2002
Evocatieprocedure
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers op 21 maart 2002 met 131 stemmen bij 1 onthouding.
Het werd op 22 maart 2002 overgezonden aan de Senaat, die het op 22 april 2002 geëvoceerd heeft.
De commissie voor de Justitie heeft het ontwerp in aanwezigheid van de minister van Justitie besproken tijdens haar vergaderingen van 22 en 29 mei, 5 juni, 16 juli, 13 en 19 november en 4 december 2002.
De voorliggende tekst is het resultaat van een initiatief van volksvertegenwoordiger Goutry, die daarmee een parlementair initiatief van de vorige zittingsperiode heropstartte (stuk Kamer, nr. 1465/1, 1997-1998).
De indiener van het wetsvoorstel heeft het voorstel opgesteld met de hulp van alle practici. Na een eerste bespreking in de Kamercommissie voor de Justitie heeft de indiener opnieuw de practici geraadpleegd om zijn tekst bij te werken.
Dat heeft geleid tot een evenwichtige tekst, die opnieuw op de agenda van de commissie is gekomen en bijna eenparig werd aangenomen.
De tekst biedt een overzicht van de moeilijkheden bij de uitvoering van de wet van 18 juli 1991.
De vrederechters ondervonden bijvoorbeeld moeilijkheden om het beheer van de goederen van onbekwame personen te controleren.
Er moesten dus waarborgen en overlegmogelijkheden bijkomen, te weten de raadpleging van de vertrouwenspersoon van de beschermde persoon of eventueel de jaarlijkse revisorcontrole.
De beperking van de mandaten in het raam van het voorlopig bewind heeft ook aanleiding gegeven tot discussies.
Uiteindelijk werd de Koning de mogelijkheid geboden het aantal van die mandaten te beperken. Het bleek immers uiterst moeilijk een maximum in de wet zelf op te nemen.
Het was ten slotte zaak om een goederenbeheer mogelijk te maken dat tegelijkertijd heel professioneel en beter gecontroleerd is, maar dat toch op individuele leest geschoeid blijft.
Vele practici zien uit naar die hervorming.
De heer Mahoux stelt vast dat de voorliggende tekst meer waarborgen wil bieden aan personen wier goederen onder voorlopig bewind staan.
De transparantie van dat bewind wordt verzekerd door de vereiste dat regelmatig een verslag wordt opgemaakt.
Een ander belangrijk punt is de reglementering van de bezoldiging.
Opdat de bewindvoerders hun taak naar behoren kunnen uitoefenen, lijkt het ook nodig het aantal dossiers waarmee ze kunnen worden belast, enigszins te beperken.
Tot slot wijst spreker op mogelijke onverenigbaarheden tussen bepaalde functies en de taak van voorlopig bewindvoerder. Het gaat om een algemeen probleem, dat ook bestaat voor de verantwoordelijkheid van het beheer van ziekenhuizen, rusthuizen en andere privé- en overheidsstructuren.
Spreker besluit dat voorliggende tekst de goede richting uitgaat en dat zijn fractie hem zal steunen.
Mevrouw Nyssens onderstreept dat de Kamertekst kennelijk is veranderd ten opzichte van de versie die in de vorige zittingstijd werd ingediend.
Niettemin hebben de vrederechters, die een hervorming wensen, enkele punten van kritiek geformuleerd die voortvloeien uit hun praktijkervaring.
Spreekster kondigt bijgevolg aan dat ze een aantal amendementen zal indienen, die door die kritiek ingegeven zijn en die mede werden ondertekend door de CD&V.
Ze verwijst ook naar de opmerkingen van rechter Benoît terzake. Hij meent dat de tekst wel als doel kan hebben de persoon die geheel of gedeeltelijk onbekwaam is in zijn goederen te beschermen, maar dat men niet in het andere uiterste mag vallen door van onbekwaamheid de regel te maken en van bekwaamheid de uitzondering.
Op bepaalde punten lijkt de tekst te ver te gaan in de bescherming, terwijl het zou volstaan de regels van het gemene recht toe te passen.
Hij wijkt af van de aard van het voorlopig bewind dat uitsluitend op goederen slaat en heeft de neiging zich uit te breiden tot de bescherming van de persoon, terwijl er een politiek akkoord bestond om zich te beperken tot de bescherming van de goederen.
Er zullen bijgevolg twee amendementen worden ingediend die er elk toe strekken een artikel te doen vervallen.
Een andere opmerking gaat over het begrip « gezondheidstoestand », dat herhaaldelijk in voorliggende tekst opduikt.
Uiteraard moet de vrederechter zich uitspreken op basis van geneeskundige verklaringen. Het is echter niet aan de arts om te beslissen of iemand al dan niet bekwaam is.
De arts moet een geneeskundig attest opstellen dat een beschrijving van de symptomen en een diagnose bevat.
Het mag niet zover komen dat zuiver formele geneeskundige verklaringen worden opgesteld, die zich beperken tot het vaststellen van de onbekwaamheid.
Het volgende punt gaat over het verwijt als zouden voorlopig bewindvoerders soms hun verslag indienen buiten de vastgelegde termijn, omdat ze overbelast zijn, of nalatig.
Een artikel moet dus de sanctie vastleggen die de vrederechter kan opleggen aan de voorlopig bewindvoerder die zo handelt.
De tekst voorziet ook in het bijhouden van een centraal register door de Koninklijke Federatie van het Belgische notariaat. Waarom heeft de minister die weg gekozen ?
De tekst zegt ook dat de Koning de nadere regels bepaalt inzake de oprichting, het beheer en de raadpleging van het centrale register.
Heel wat mensen, waaronder de voorlopig bewindvoerders en de vrederechters, vragen zich af wat die toegang zal kosten. Zullen personen met een officiële taak gemakkelijk en gratis toegang krijgen tot het register ? Er moet op worden toegezien dat die raadpleging geen hinderpaal wordt bij het beheer van de goederen van personen die onder voorlopig bewind staan.
De vrederechters menen ten slotte dat de bekrachtiging door de handelsrechtbank tot tijdverlies zal leiden en ook dat ze kennelijk in onbruik is geraakt.
Waarom ze dan niet vervangen door een beroepsmogelijkheid ?
Mevrouw de T' Serclaes onderstreept het belang van voorliggende tekst om de praktische problemen op te lossen.
Het is een delicate materie. Men moet tegelijk voldoende voorzorgen nemen om de goederen van de betreffende personen op aangepaste wijze te beschermen en voldoende soepelheid behouden om hun belangen niet te schaden.
Voorliggende tekst verbetert de regeling van het voorlopig bewind aanzienlijk.
Eén van zijn belangrijkste aspecten is het invoeren van het begrip vertrouwenspersoon.
Er is vastgesteld dat de goederen van de persoon soms uitstekend werden beheerd, maar dat het beheer te wensen overliet bijvoorbeeld wat betreft de huisvesting van die persoon, of de zorg die hij diende te krijgen.
Het vermogen moet zo worden beheerd, dat er voldoende inkomen beschikbaar blijft om de persoon onder voorlopig bewind behoorlijk te verzorgen.
De vertrouwenspersoon kan het zeer belangrijke begrip van « kwaliteit van het leven » een plaats geven in de dialoog met de vrederechter en het voorlopig bewind.
Spreekster vindt het heel positief dat artikel 488bis, b), § 2, in artikel 2 van het ontwerp, iedereen de mogelijkheid biedt om een verklaring af te leggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft aangaande de voorlopig bewindvoerder die moet worden aangewezen als hijzelf onbekwaam zou worden om zijn goederen te beheren.
De voorgestelde bepaling is evenwel bijzonder zwaar op administratief vlak.
Wat betreft de beperking van het aantal mandaten, is spreekster voorstander van de in de Kamer gekozen oplossing.
Het is geen goed idee om in de wet een beperking vast te stellen, omdat het voorlopig bewind in sommige gevallen complexer is dan in andere. De kwaliteiten van de voorlopige bewindvoerders zijn doorslaggevend, en in dat verband moet men vertrouwen hebben in de vrederechters.
De taak van die laatsten kan evenwel heel zwaar worden als er zich in hun rechtsgebied meerdere psychiatrische instellingen bevinden.
Spreekster meent dat rekening moet worden gehouden met het specifieke kenmerk van die kantons, bijvoorbeeld door toegevoegde rechters aan te wijzen.
Mevrouw Leduc wijst erop dat vaak niet alleen de vermogensrechten maar ook de mensenrechten van zogezegd onbekwame personen geschonden worden.
Vele voorlopige bewindvoeders voeren hun opdracht gewetensvol en bekwaam uit, maar sommigen verzamelen zoveel mogelijk dossiers om er voordelen uit te trekken.
Sommigen geven de voorkeur aan dossiers aangaande omvangrijke vermogens. Het zou dus een goede zaak zijn om het maximale aantal gevallen dat elke bewindvoerder mag behandelen, te beperken.
In ieder geval moet worden gezorgd voor een evenwicht tussen de bescherming van de goederen van onbekwamen en de vrijwaring van hun mensenrechten.
De heer Istasse verheugt zich erover dat de ontworpen tekst weldra zal kunnen worden toegepast op patiënten die lijden aan bepaalde ziekten, en dan vooral de ziekte van Alzheimer, die een steeds groter aantal mensen treft. Die langzaam voortschrijdende aftakeling kan voor de zieke een aantal fasen inhouden die niet alleen voor hem maar ook voor zijn omgeving heel pijnlijk zijn.
De ontwerptekst vormt een grote vooruitgang omdat hij oplossingen biedt voor een aantal problemen die in dat verband kunnen rijzen voor de families.
De tekst laat de betrokken persoon toe om zelf te handelen in de eerste stadia van zijn ziekte, door gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 488bis, b), § 2, in artikel 2 biedt.
Spreker merkt vervolgens op dat de vrederechters steeds meer taken krijgen. Zoals een vorige spreekster reeds heeft gezegd, besteedt een vrederechter in wiens kanton zich een psychiatrische instelling van een bepaalde omvang bevindt, een belangrijk deel van zijn tijd aan de personen die daar verblijven.
Er moet gezocht worden naar oplossingen voor die specifieke situaties.
Tot nu toe was de gerechtelijke achterstand bij de vredegerechten klein en dat moet zo blijven.
De heer Vandenberghe verklaart dat zijn fractie de voorliggende tekst steunt.
Met de toestemming van de indiener van het wetsvoorstel in de Kamer worden een aantal technische amendementen voorgesteld.
De minister antwoordt als volgt op de verschillende vragen.
Voor zover de minister weet, heeft het Koninklijk Verbond van vrederechters zich niet uitgesproken over dit wetsontwerp.
Natuurlijk is iedere wet voor verbetering vatbaar, maar er moet een evenwicht worden gevonden tussen het zo snel mogelijk uitvoerbaar maken van dit ontwerp en het streven naar tekstverbetering.
Voor schenkingen en testamenten, trouwens niet vaak voorkomende handelingen, vormt de verplichting om een beroep te doen op een notaris een waarborg om de betrokkene te beschermen. Aangezien hij verplicht is een beroep te doen op een deskundig persoon, zal hij de technische aspecten van zijn handeling beter begrijpen.
Met betrekking tot de gezondheidstoestand waarvan sprake is in het voorgestelde artikel 488bis, b), § 6 (artikel 2 van het ontwerp), is een omstandige geneeskundige verklaring vereist.
Het amendement van mevrouw Nyssens is dermate gedetailleerd dat die aanvulling in de huidige stand van de medische kennis moeilijk in de wet op te nemen is.
Als de vrederechter geen genoegen kan nemen met de geneeskundige verklaring, kan hij nog altijd een geneesheer-deskundige aanstellen die bijkomend advies moet uitbrengen.
Inzake de toegang tot het centraal register dat door dit ontwerp wordt ingevoerd, werd gekozen voor dat systeem omdat de Federatie van notarissen een centraal register heeft (Centraal Register voor testamenten) en zowat de enige instelling is, beheerd door overheidspersonen, die de techniek beheerst.
Daarom werd voor deze opdracht een beroep gedaan op de Federatie van notarissen.
Zowel de notarissen als de vrederechters zullen informatie laten opnemen in dit register.
Voor het neerleggen van een testament wordt een recht geheven (± 10 euro).
Een dergelijk recht kan ook niet geheven worden maar de vrederechters krijgen uiteraard gratis toegang tot het register.
Op de vraag wie de onderneming gaat beheren van een persoon die onder voorlopig bewind is geplaatst, antwoordde de oorspronkelijke tekst dat de vrederechter de persoon moet aanwijzen die deze taak op zich moest nemen.
De minister heeft vervolgens voorgesteld dat de vrederechter aan de rechtbank van koophandel zou vragen dit te doen. De vrederechter is immers niet de meest geschikte persoon om kandidaten te vinden die een onderneming kunnen beheren.
Een lid benadrukte terecht het belang van de vertrouwenspersoon, die eventueel spontaan bij de vrederechter kan aankloppen om bijvoorbeeld bepaalde praktijken aan te klagen.
De procedure om zijn voorkeur te kennen te geven inzake een voorlopig bewindvoerder, is inderdaad nogal stroef. Dat is echter gerechtvaardigd omdat die keuze belangrijke gevolgen heeft en omdat getracht wordt ongepaste verklaringen te voorkomen.
De beperking van de mandaten kan beter niet in de wet komen.
Een koninklijk besluit moet voor betere garanties inzake de regeling van een bewind zorgen, ofschoon de persoonlijke dimensie niet verloren mag gaan.
Het zijn immers niet noodzakelijk de grootste vermogens die het makkelijkst te beheren zijn.
De minister onthoudt de suggestie om rekening te houden met de werkelijke toestand in kantons waar een of meerdere instellingen gevestigd zijn.
Niet alle ingediende amendementen zijn louter technisch van aard. Als zij worden aangenomen moet de tekst terug naar de Kamer.
Antwoorden van de leden
De heer Mahoux vraagt hoe het staat met de mogelijkheid voor een bewindvoerder om de goederen van de beschermde persoon te verwerven.
Het probleem doet zich vooral voor wanneer de bewindvoerder een familielid is van die persoon.
De heer Vandenberghe verwijst naar artikel 488bis, f), § 1, vierde lid (ontwerpartikel 6), volgens hetwelk de bewindvoerder, wanneer zijn belangen in strijd zijn met die van de beschermde persoon, slechts kan optreden krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter.
De heer Mahoux wil ook weten of het kadastraal inkomen begrepen is in de 3 % van de inkomsten waarvan sprake is in artikel 488bis, h), § 1 (ontwerpartikel 8).
Mevrouw de T' Serclaes begrijpt dat men de voorliggende tekst snel tot stand wil zien komen, maar vindt dat men niet moet aarzelen om enkele technische amendementen aan te brengen die de toestand in de praktijk kunnen verbeteren.
Spreekster wijst ook op een probleem bij de uitvoering van artikel 488bis, b), § 5, tweede lid (artikel 2 van het ontwerp), dat op straffe van nietigheid het indienen van een verblijfsattest van de te beschermen persoon vereist.
Daklozen kunnen nooit aan die voorwaarde voldoen.
Het zou bijgevolg beter zijn een kopie van de identiteitskaart te eisen.
Bovendien lopen de beheerskosten van gevallen van voorlopige bewind, in het bijzonder de kosten voor de oproepingen, in sommige kantons zeer hoog op.
Een vrederechter had het over 800 000 frank postkosten. Met de nieuwe wet zullen die kosten onvermijdelijk toenemen.
Ook de tienjaarlijkse herziening van de dossiers betekent meer werk voor de vrederechters.
Ten slotte kan de verplichting om de beslissing te motiveren waarbij men een familielid uit het voorlopig bewind weert, soms delicaat zijn.
Wat dat laatste betreft, antwoordt de heer Vandenberghe dat dat geldt voor alle beslissingen in familiale aangelegenheden, en dat de verplichting om te motiveren een grondwettelijke vereiste én een waarborg voor de betrokkene is.
Mevrouw de T' Serclaes besluit dat men in ieder geval moet vermijden de hele regeling die in grote trekken goed werkt, te verzwaren om enkele ontsporingen op te lossen.
Artikel 2
Amendement nr. 1
Mevrouw Nyssens en de heer Vandenberghe dienen een amendement in op artikel 488bis, b), § 2, derde lid (stuk Senaat nr. 2-1087/2, amendement nr. 1), dat ertoe strekt te bepalen dat de Koning bepaalt welke autoriteiten gratis toegang hebben tot het centraal register.
De minister herhaalt dat hij het nut van dat amendement niet inziet. Behalve de vrederechters en de notaris ziet hij niet wie toegang tot dat register kan krijgen.
Mevrouw Nyssens geeft het voorbeeld van de advocaten, die geen autoriteiten zijn. Zal men voor het centraal register dezelfde regels toepassen als voor het rijksregister, waartoe bepaalde autoriteiten ambtshalve toegang hebben ? Advocaten daarentegen hebben geen rechtstreekse toegang.
Mevrouw de T' Serclaes stelt vast dat de Federatie van notarissen belast wordt met het beheer van het centraal register. Ze vraagt bijgevolg wie voor die taak zal betalen.
De minister veronderstelt dat men zich zal inspireren op het systeem van het CRT, waarvoor het notariaat geen werkingskosten vraagt.
Het bijhouden en de werking van het register worden gefinancierd door een recht van 10 euro, dat geïnd wordt bij het neerleggen van de testamenten. Waarschijnlijk zal men hier op dezelfde wijze tewerkgaan.
Amendement nr. 5
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen een amendement in (stuk Senaat nr. 2-1087/2, amendement nr. 5), dat ertoe strekt in § 2 van het voorgestelde artikel 488bis, b), de woorden « indien hijzelf onbekwaam zou worden om zijn goederen te beheren » te vervangen door de woorden « indien hijzelf niet meer in staat zou zijn om zijn goederen te beheren ».
De term « onbekwaam » verwijst immers naar een juridische maatregel, terwijl de tekst in dit geval een feitelijke toestand bedoelt.
Mevrouw de T' Serclaes vraagt of de uitdrukking « niet meer in staat zijn » wel op de mentale toestand van belanghebbende doelt.
Mevrouw Nyssens antwoordt dat het de vrederechter is die moet oordelen over de toestand van de persoon, op basis van een geneeskundige verklaring.
Amendementen nrs. 9 en 12
Mevrouw de T' Serclaes dient een amendement in op het tweede lid van het voorgestelde artikel 488bis, b), § 5 (stuk Senaat nr. 2-1087/2, amendement nr. 9), dat ertoe strekt de vereiste van het indienen van een attest van woonplaats van de te beschermen persoon te vervangen door een fotokopie van zijn identiteitskaart, onder meer om rekening te houden met de bijzondere toestand van personen die geen vaste woonplaats hebben.
Een tweede amendement, van dezelfde indiener (stuk Senaat nr. 2-1087/2, amendement nr. 12) maakt van het indienen van een fotokopie van de identiteitskaart een alternatief voor het overleggen van het attest van woonplaats.
De indiener zegt dat haar amendement beantwoordt aan het standpunt van de vrederechters die ze ondervraagd heeft en die menen dat een fotokopie van de identiteitskaart volstaat.
Mevrouw Nyssens wijst erop dat doorheen het hele ontwerp nu eens de term « woonplaats » en dan weer de term « verblijfplaats » wordt gebruikt.
Ze veronderstelt dat in de thans besproken bepaling de verblijfplaats alleen dient om de bevoegdheid ratione loci van de vrederechter te bepalen.
De heer Vandenberghe herinnert eraan dat de personen waarover het in dit artikel gaat, in een instelling kunnen worden geplaatst.
Mevrouw Nyssens onderstreept dat het amendement het algemene probleem aanraakt dat de daklozen in alle procedures met zich brengen.
Overigens interpreteert spreekster het begrip « attest van woonplaats » ruimer en minder formalistisch dan de indiener van het amendement.
De heer Vandenberghe voegt eraan toe dat de verblijfplaats een feitelijk begrip is.
Iedereen heeft dus een verblijfplaats.
Een dakloze verblijft waar hij wordt gevonden.
Overigens verschuift het amendement alleen maar het probleem, want het is mogelijk dat een « dakloze » geen identiteitskaart heeft.
Amendement nr. 11
Mevrouw de T' Serclaes dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/2, amendement nr. 11), dat ertoe strekt artikel 488bis, b), § 5, derde lid, 3, te wijzigen, door de vereiste om in het verzoekschrift de identiteit te vermelden van de familieleden tot in de tweede graad te vervangen door het vermelden van de familieleden tot in de eerste graad. Zo wordt de procedure, en vooral de taak van de griffie, die al die personen een gerechtsbrief moet sturen, lichter.
Mevrouw Nyssens verklaart dat haar is gemeld dat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet altijd een staat van de samenstelling van het gezin kan geven.
De minister is het eens met amendement nr. 11.
Amendement nr. 2
Mevrouw Nyssens en de heer Vandenberghe dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/2, amendement nr. 2) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 488bis, b), § 6, tweede lid, aan te vullen met een bepaling die de inhoud van de geneeskundige verklaring verduidelijkt.
De geneesheer beschrijft een situatie die de vrederechter dan beoordeelt op de juridische gevolgen ervan.
In tegenstelling tot wat de minister tijdens de algemene bespreking beweerde, bevat dit amendement geen enkele moeilijke medische term.
Mevrouw de T' Serclaes meent dat § 6 te stroef is en beperkt had kunnen blijven tot het eerste lid.
De heer Vandenberghe antwoordt dat de tekst gedetailleerd is omdat het gaat om een maatregel die wordt opgelegd aan mensen die onbekwaam verklaard worden.
De eis om te vermelden of een persoon de mogelijkheid heeft om zich te verplaatsen, is gerechtvaardigd door het feit dat, als verplaatsing mogelijk is, de hoorzitting op het vredegerecht kan plaatsvinden. In het andere geval zal de vrederechter zich moeten verplaatsen naar de instelling waar de persoon verblijft.
De heer Mahoux merkt op dat de rechter in de praktijk meestal de besluiten van het deskundigenverslag volgt, tenzij de deskundigheid van de expert in twijfel wordt getrokken.
Mevrouw Nyssens besluit dat het amendement er alleen toe strekt te benadrukken dat de geneeskundige verklaring meer moet inhouden dan de bondige vaststelling dat de betrokken persoon onbekwaam is.
De heer Ramoudt vraagt hoe het zit met een persoon die in het buitenland woont en zich niet wil of kan verplaatsen.
De heer Vandenberghe antwoordt dat dat onder het internationaal privaatrecht valt. De beschermingsmaatregel zou in het buitenland moeten worden genomen.
De vrederechter zou wel maatregelen kunnen treffen met betrekking tot goederen die zich in België bevinden. Maar hoe kan hij de geloofwaardigheid beoordelen van een een geneeskundige verklaring die in het buitenland is opgesteld ?
Over een dergelijk document kan geen debat op tegenspraak worden gevoerd.
Amendement nr. 7
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/2, amendement nr. 7), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 488bis, b), § 6, tweede lid, de laatste volzin te doen vervallen.
Dit amendement wordt ingetrokken.
Amendement nr. 13
Mevrouw de T' Serclaes dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 13) dat ertoe stekt het voorgestelde artikel 488bis, b), § 2, te wijzigen om rekening te houden met bejaarden wier woonplaats niet hun verblijfplaats is.
Zij moeten in de eerste plaats terecht kunnen bij de vrederechter van hun verblijfplaats, en daarnaast ook bij die van hun woonplaats.
Amendement nr. 19
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 19) dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 488bis, b), § 5, tweede lid, de terminologie van het ontwerp eenvorming te maken door na het woord « woonplaats » de woorden « of, bij ontstentenis, van verblijfplaats » in te voegen.
De minister meent dat deze formulering te verkiezen valt boven die voorgesteld in amendement nr. 13.
Amendementen nrs. 23 en 38
Mevrouw de T' Serclaes en de heer Mahoux dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 23) dat ertoe strekt de in artikel 488bis, b), § 5, tweede lid voorgestelde nietigheid te doen vervallen. De nietigheid van het verzoek is immers een overdreven sanctie voor het niet ondertekenen ervan of voor het niet toevoegen van een attest van woonplaats.
De vrederechters die zij geraadpleegd hebben, vinden dit voorschrift te drastisch.
De minister antwoordt dat het de bedoeling is dat de vrederechter over een volledig dossier beschikt.
Aangezien er geen al te hoge vormeisen worden gesteld, zal de sanctie, die inderdaad zwaar lijkt, slechts sporadisch worden opgelegd.
Mevrouw Nyssens verwijst naar het systeem van de collectieve schuldenregeling, waar de rechter de eiser vraagt zijn verzoekschrift aan te vullen (artikel 1675/4, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek).
Zij dient op amendement nr. 23 een subamendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 38), dat ertoe strekt hier dezelfde formulering in te voegen.
Volgens de minister beschikt de vrederechter ook in de huidige formulering van de tekst over deze mogelijkheid.
Amendement nr. 24
Mevrouw de T' Serclaes dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 24), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 488bis, b), § 7, tweede lid, de bepaling dat de echtgenoten of wettelijk samenwonenden op hetzelfde adres ingeschreven moeten zijn, te schrappen.
De indiener van het amendement wijst erop dat echtgenoten niet verplicht zijn op hetzelfde adres hun woonplaats te hebben, maar wel om op hetzelfde adres te verblijven. De echtgenoot, die zijn woonplaats op een ander adres heeft dan zijn partner, is dus mogelijk niet op de hoogte van het feit dat er een procedure is ingesteld om voor hem een voorlopig bewindvoerder aan te wijzen.
Men kan zich ook afvragen of het aangewezen is dat echtgenoten van wie de scheiding in behandeling is maar die hun afzonderlijke woonplaats nog niet officieel hebben laten vastleggen, verwittigd worden dat er voor één van hen een procedure werd ingesteld.
Amendementen nrs. 25 en 35
Mevrouw de T' Serclaes en de heer Mahoux dienen op artikel 488bis, b), § 7, vijfde lid, een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 25), dat ertoe strekt het recht van de familieleden om op ieder moment door de vrederechter te worden gehoord, te vervangen door de mogelijkheid om te allen tijde te schrijven naar de vrederechter die de ontvangst van hun brieven bevestigt en de stukken toevoegt aan het dossier.
Behalve dat de vredegerechten met de huidige tekst overstelpt zullen geraken, gelden voor de vrederechter ook nog de zwijgplicht en de geheimhoudingsplicht die hem beletten om elementen uit het dossier mee te delen aan de familieleden.
Bovendien is de uitdrukking « familieleden » nogal vaag.
De minister antwoordt dat de in het amendement bekritiseerde bepaling een van de pijlers is van de voorliggende tekst. De bepaling is er gekomen omdat de verenigingen die zich in de praktijk met deze problematiek bezighielden erom vroegen en omdat de huidige wet op dat punt onder vuur lag.
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 35) waarin het recht om gehoord te worden, vervangen wordt door het recht te vragen om gehoord te worden. De vrederechter beslist of hij op deze vraag ingaat.
Mevrouw Staveaux-Van Steenberge wijst erop dat het alleen gaat om de in het verzoekschrift vermelde familieleden (zie artikel 488bis, b), § 7, samenlezing van het vijfde en het zesde lid). Waarom rijst hier zoveel bezwaar tegen het recht om gehoord te worden, dat men nu overal invoert ?
Mevrouw Nyssens vraagt waarom de zinsnede « kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen » niet wordt geschrapt in amendement nr. 25 van mevrouw de T' Serclaes en de heer Mahoux. Kan trouwens niet iedereen vrijwillig verschijnen op een terechtzitting ?
Mevrouw Staveaux-Van Steenberge vreest dat amendement nr. 35 van mevrouw Nyssens in de verschillende kantons tot een uiteenlopende jurisprudentie zal leiden.
De minister herinnert eraan dat de mogelijkheid om de vrederechter te schrijven of door hem gehoord te worden nu reeds bestaat. Men heeft deze rechten in de tekst opgenomen omdat bepaalde familieleden zich blijkbaar van de procedure uitgesloten voelden.
Mevrouw Kaçar deelt de commissie een brief mee van de ere-hoofdgriffier van het vredegerecht van Lier, die opmerkingen bevat over de voorliggende tekst.
Amendement nr. 34
Mevrouw Nyssens dient op artikel 488bis, b), § 6, een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 34), dat ertoe strekt het concept « uitzonderlijke omstandigheden » uit de oorspronkelijke tekst, terug in te voegen.
Uit de praktijk blijkt dat vele artsen weigeren om de wettelijk vereiste geneeskundige verklaring op te stellen, hoewel ze mondeling toegeven dat de beschermingsmaatregel noodzakelijk is. Het komt vaak voor dat de beschermde persoon en de familieleden dezelfde arts hebben en dat een belangenconflict ontstaat. Het amendement bepaalt dat wanneer om spoedeisende redenen of wegens uitzonderlijke omstandigheden geen geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift is gevoegd, de vrederechter nagaat of de aangevoerde redenen met de werkelijkheid stroken. Als dat zo is, moet hij een geneesheer-deskundige aanwijzen die de te beschermen persoon onderzoekt en eventueel de wettelijk vereiste geneeskundige verklaring opstelt.
Mevrouw de T' Serclaes geeft er de voorkeur aan dat men zich beperkt tot de spoedeisende gevallen vanwege de verstrekkende gevolgen die verbonden zijn aan het voorlopig bewind.
Het is dan ook een goede zaak dat de artsen niet te snel een verklaring opstellen.
De minister merkt op dat de huidige wettekst de vrederechter in spoedeisende gevallen reeds toestaat om de aanwijzing van een geneesheer-deskundige te vragen.
Mevrouw Nyssens antwoordt dat het gaat om een mogelijkheid, terwijl haar amendement daar een verplichting van maakt vanwege het grote belang van deze kwestie.
Mevrouw Taelman meent dat men vertrouwen moet hebben in de vrederechter, die geen lichtvaardige beslissing zal nemen als hij niet voldoende gegevens heeft over de situatie van de te beschermen persoon.
De minister wijst erop dat de mogelijkheid voor de familieleden om gehoord te worden, die sommigen te omslachtig vonden, minder overbodig lijkt als men haar beschouwt in combinatie met de hier besproken bepaling.
Amendement nr. 39
De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 39) om het voorgestelde artikel 488bis, § 1, derde lid, aan te passen.
De indieners merken immers op dat, wanneer de voorgestelde tekst limitatief is de ambtshalve aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder niet mogelijk zou zijn bij een observatieneming in een gezin en bij verlenging van het verder verblijf in een instelling of een gezin, wat niet de bedoeling kan zijn.
Dit amendement, alsook amendement nr. 40 (zie infra), zijn geïnspireerd op de nota neergelegd door de ere-hoofdgriffier van het vredegerecht te Lier.
Amendement nr. 40
De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 40), dat ertoe strekt in artikel 488bis, b), § 5, derde lid, 3., het woord « familieleden » te vervangen door de woorden « meerderjarige in België wonende familieleden ».
Minderjarigen kunnen immers tot de familie behoren.
In het buitenland verblijvende familieleden zouden bovendien de verlenging van de oproepingstermijn tot gevolg hebben.
Amendementen nrs. 53 tot 56
De minister wijst erop dat de regering, na ontvangst van het uitvoerig advies van twee vrederechters, besloten heeft het Koninklijk Verbond van vrederechters te raadplegen, om van deze magistraten een gemeenschappelijk standpunt te vernemen.
Dat advies, dat dringend was en dus vrij kort is, stelt vier wijzigingen voor aan de artikelen 2 tot 4. De regering heeft deze wijzigingen opgenomen in de amendementen nrs. 53 tot 56 (stuk Senaat, nr. 2-1087/5).
Het gaat om technische amendementen die volgens de minister geen probleem zouden mogen vormen.
Mevrouw Nyssens wijst er in verband met artikel 2 op dat het oorspronkelijke wetsontwerp een persoon de mogelijkheid bood een verklaring af te leggen ten overstaan van de notaris om zijn voorkeur te kennen te geven omtrent een aan te wijzen voorlopige bewindvoerder.
In amendement nr. 55 lijkt het zinnetje « Van deze verklaring wordt (...) een authentieke akte opgesteld. » te zijn vergeten.
De minister antwoordt dat de vereiste van een authentieke akte wordt gehandhaafd.
Zij vloeit echter voort uit de tekst, aangezien die het heeft over een verklaring ten overstaan van een vrederechter of een notaris.
De heer Mahoux komt terug op de kostprijs van dit systeem. Het zou gratis moeten zijn.
De minister antwoordt dat de verklaring niet verplicht is. Zij is gratis als zij wordt afgelegd ten overstaan van een notaris.
De tweeledige mogelijkheid van een verklaring ten overstaan van een notaris of ten overstaan van een vrederechter lijkt verantwoord. Een notaris kan zich wellicht veel makkelijker dan een vrederechter verplaatsen naar de instelling waar de te beschermen persoon verblijft.
Het is onmogelijk de notaris de kosten te laten dragen voor de verklaring aangezien hij zich er reeds toe verbindt het centrale register van alle verklaringen bij te houden.
De kostprijs bedraagt 3 000 tot 4 000 frank per verklaring.
De heer Vandenberghe voegt eraan toe dat de authentieke akte een garantie biedt en aansprakelijkheid impliceert. Een onderhandse akte zou allerlei misbruiken mogelijk maken.
Amendement nr. 50
Mevrouw Taelman dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 50), dat ertoe strekt aan het voorgestelde artikel 488bis, b), § 1, tweede lid, de vermelding van artikel 1675/6 van het Gerechtelijk Wetboek toe te voegen.
De indiener wijst erop dat het probleem voortvloeit uit de verschillende statuten die de afgelopen jaren gecreëerd werden. Zij bestaan naast elkaar zonder enig onderling verband.
Het betreft hier de regeling van het voorlopig bewind, maar het is niet uitgesloten dat de beschermde persoon gebruik maakt van de collectieve schuldenregeling beschreven in hoofdstuk IV van het Gerechtelijk Wetboek. Om die procedure op te starten moet de voorlopig bewindvoerder vooraf toestemming vragen aan de vrederechter.
Wordt de vordering toelaatbaar verklaard en stelt de beslagrechter een schuldbemiddelaar aan, dan rijzen er problemen. Op dit ogenblik regelt de wet deze situatie niet. Het lijkt logisch dat de schuldbemiddelaar verder de financiële zaken van de beschermde persoon afhandelt. Het overgrote deel van zaken die de voorlopig bewindvoerder afhandelt, zijn immers van financiële aard, of hebben minstens financiële gevolgen. De procedure van collectieve schuldbemiddeling is meestal niet op korte tijd afgehandeld. Op dat ogenblik heeft de voorlopige bewindvoerder echter nog weinig zicht op de materiële toestand van de betrokkene. De volgens de wet vereiste machtigingen dienen echter nog steeds door deze bewindvoerder te worden aangevraagd, de schuldbemiddelaar kan zelf niet optreden.
Ook de vrederechter krijgt geen inlichtingen over de procedure die loopt voor de beslagrechter. Het is dan ook logischer dat gedurende de tijd dat de procedure van de collectieve schuldenregeling loopt, de bevoegdheden van de vrederechter en de voorlopig bewindvoerder worden opgeschort, en deze worden uitgeoefend door respectievelijk de beslagrechter en collectieve schuldbemiddelaar.
Amendement nr. 41
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 41) dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 488bis, b), § 5, te bepalen dat de artikelen 1028 tot en met 1032 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing zijn en dat de te beschermen persoon gelijkgesteld wordt met een tussenkomende partij.
Dit amendement lijkt op een amendement van de regering.
Amendement nr. 42
Mevrouw Nyssens c.s. dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 42) dat ertoe strekt artikel 488bis, b), § 6, aan te vullen met een nieuw lid.
Het ontwerp bepaalt dat de vrederechter in dringende gevallen uitspraak mag doen over het verzoekschrift zonder geneeskundige verklaring.
Hij zou toch ten minste achteraf een geneesheer moeten aanwijzen die de persoon onderzoekt, om diens gezondheidstoestand te bevestigen.
Er wordt verwezen naar de eerdere bespreking van dit onderwerp.
Amendement nr. 64
Mevrouw Kaçar dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 64), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 488bis, b), § 6, derde lid, te wijzigen.
Dit amendement is net als de amendementen nrs. 65 tot 77 gebaseerd op de opmerkingen van de hoofdgriffier van Lier.
Amendement nr. 64 voert een beperking in van het verbod voor de arts die het attest opstelt om verbonden te zijn aan de instelling waar de persoon zich bevindt : het verbod geldt uitsluitend « indien het een psychiatrische instelling betreft ».
Er is immers niets op tegen dat een dokter die verbonden is aan het algemene ziekenhuis waar de patiënt zich bevindt, bijvoorbeeld in comateuze toestand, het attest zou afgeven.
Amendement nr. 65
Mevrouw Kaçar dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 65), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 488bis, b), § 6, aan te vullen met een vierde lid, luidende :
« Wanneer het onmogelijk is een geneeskundige verklaring voor te leggen zoals bedoeld in het eerste lid, kan deze vervangen worden door het verslag van een geneesheer-deskundige, door de vrederechter aangesteld overeenkomstig artikel 594, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek op verzoek van iedere belanghebbende. »
In sommige gevallen blijkt het voor de belanghebbenden onmogelijk een geneeskundige verklaring te verkrijgen, omdat de te beschermen persoon zich onder de invloed bevindt van personen die macht over hem uitoefenen en mede bepalen wie de huisarts is, die dan om evidente redenen zal weigeren een dergelijke verklaring af te leveren. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan een situatie waarbij een demente bejaarde bij een familielid verblijft dat op zijn fortuin uit is, en de andere familieleden niets kunnen ondernemen bij afwezigheid van een medisch attest. Hoewel die andere familieleden dan veelal bekommerd zullen zijn om de toekomstige erfenis, neemt dit niet weg dat de bejaarde zelf er ook alle belang bij heeft dat zijn of haar fortuin niet verdwijnt.
De minister merkt op dat de mogelijkheid die het amendement invoert, reeds bestaat in het wetsontwerp.
Amendement nr. 66
Mevrouw Kaçar dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 66), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 488bis, b), § 2, eerste lid, het begrip « wilsafhankelijkheid » te doen vervallen.
De indiener vindt dit concept erg vaag en meent dat het begrip gezondheidstoestand volstaat.
Amendement nr. 43
De dames Kaçar en Taelman dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 43), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 488bis, b), § 1, derde lid, de verwijzing naar artikel 5, § 1, aan te vullen met een verwijzing naar artikel 23.
Indien de in deze paragraaf vermelde artikelen van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke limitatief zijn, dan is er geen mogelijkheid om ambtshalve een voorlopige bewindvoerder aan te duiden bij een observatieneming in een gezin. Nochtans moet ook in dit geval de vrederechter ambtshalve kunnen optreden.
Amendement nr. 44
De dames Kaçar en Taelman dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 44), dat ertoe strekt in artikel 488bis, b), § 2, eerste lid, een zin in te voegen volgens welke het proces-verbaal meeondertekend wordt door de persoon die de verklaring heeft afgelegd.
Een proces-verbaal is een authentieke akte die enkel ondertekend wordt door de vrederechter en de griffier, tenzij de wet zelf oplegt dat ze mede-ondertekend wordt. Het is aangewezen om de verklaring mee te laten ondertekenen door degene die de verklaring aflegt.
De minister wijst erop dat de notaris steeds de externe wettigheid van de akte moet controleren.
De heer Mahoux vraagt zich af wat de waarde is van de handtekening van een persoon voor wie de vrederechter een voorlopig bewindvoerder aanwijst, precies omdat hij niet bij zijn volle verstand is.
Mevrouw Taelman antwoordt dat het nu zo is dat de persoon zelf zijn handtekening zet, maar dat de tekst van het ontwerp daarover met geen woord rept.
Amendement nr. 45
De dames Kaçar en Taelman dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 45), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 488bis, b), § 2, tweede lid, te bepalen hoe de verklaring in het centraal register moet worden opgenomen.
De minister antwoordt dat de Koning gemachtigd wordt voor de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De regeling die in het amendement wordt voorgesteld, hoort veeleer thuis in het uitvoeringsbesluit.
Na die opmerking wordt het amendement ingetrokken.
Amendement nr. 46
De dames Kaçar en Taelman dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 46), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 488bis, b), § 2, vijfde lid, aan te vullen.
Dit amendement wil een extra garantie bieden tegen mogelijke vergissingen door de vrederechter of notaris die de oorspronkelijke akte heeft opgesteld, op de hoogte te laten brengen van eventuele wijzigingen.
De minister wijst erop dat er in de praktijk geen bijzondere problemen rond dat punt lijken te rijzen. Hij vreest dat de tekst zeer zwaar dreigt uit te vallen door er dergelijke bijzonderheden in op te nemen, die voortvloeien uit algemene beginselen.
Amendement nr. 47
De dames Kaçar en Taelman dienen een amendement in op artikel 488bis, b), § 3, eerste lid, (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 47), dat vergelijkbaar is met amendement nr. 44 op § 2, eerste lid, van hetzelfde artikel (zie hoger).
Amendement nr. 48
De dames Kaçar en Taelman dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 48), dat ertoe strekt de woorden « de echtgenoot of » te doen vervallen in § 5, derde lid, van artikel 488bis, b), aangezien dat reeds vermeld staat in het eerste lid, punt 4, van dezelfde paragraaf.
Amendement nr. 61
Mevrouw de T' Serclaes en de heer de Clippele dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 61), dat ertoe strekt verscheidene voorlopig bewindvoerders aan te wijzen. Dat kan nodig blijken wanneer de persoon al zijn kinderen als voorlopig bewindvoerders wenst aan te wijzen. Door een collegiaal beheer mogelijk te maken, waarbij alle kinderen van de beschermde persoon betrokken zijn, ontstaat er geen achterdocht in het gezin.
Het amendement beperkt de mogelijkheid om verscheidene bewindvoerders aan te wijzen tot het geval in § 2 van artikel 488bis, b).
Amendement nr. 81
De regering dient een amendement in (stuk Senaat nr. 2-1087/6, amendement nr. 81), dat ertoe strekt het tweede lid van artikel 488bis, b), § 1, te doen vervallen, omdat het een overlapping vormt van artikel 628, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek, dat de bevoegdheden ratione loci van de vrederechter bepaalt.
Amendement nr. 82
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 82), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 488bis, b), § 2, eerste lid, de vereiste van een bewijs van woonplaats dat ten hoogste 15 dagen oud is te doen vervallen. Die vereiste lijkt overdreven, vooral omdat ze niet voorkomt in de vergelijkbare bepalingen inzake de voogdij in het gemeen recht.
Amendement nr. 83
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendemenent nr. 83), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 488bis, b), § 2, eerste lid te doen vervallen de vereiste van een medische verklaring. Die wordt ook niet geëist in het kader van de voogdijwet. Bovendien kunnen de vrederechter en de notaris, wier taak het is te onderzoeken of belanghebbende helder van geest is, steeds dergelijke verklaringen vragen.
Amendement nr. 84
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 84), dat ertoe strekt in artikel 488bis, b), § 2, het vierde lid te vervangen om de tekst duidelijker te formuleren.
Amendement nr. 85
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 85), strekkende om § 3 van artikel 488bis, b), te vervangen.
Er moet overeenstemming zijn met artikel 488bis, c), dat de personen opsomt die door de vrederechter bij voorkeur gekozen kunnen worden als voorlopig bewindvoerder. Er is geen enkele reden dat keuzerecht voor te behouden aan de ouders.
Het begrip « administratief dossier » wordt vervangen door « procesdossier » om eenvormigheid met de terminologie van de voogdijwet te garanderen. Die vervanging geldt voor de volledige tekst.
Aan de wettelijk samenwonende wordt in overeenstemming met de rechtspraak van het Arbitragehof ook de persoon toegevoegd met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt. Het is dus de bedoeling te verduidelijken dat niet alleen de wettelijk samenwonende partner dergelijke verklaring kan afleggen. Die wijziging geldt voor de volledig tekst.
Amendement nr. 86
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 86), strekkende om in artikel 488bis, b), § 4, tweede lid, te verduidelijken dat het verzoek tot de vrederechter gericht moet worden.
Amendement nr. 87
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 87), strekkende om het laatste lid van artikel 488bis, b), § 4, te vervangen.
Het begrip « administratief dossier » wordt vervangen door « procesdossier » omwille van de eenvormigheid met de terminologie van de voogdijwet.
Een informatieplicht ten opzichte van de voorlopige bewindvoerder is vereist.
Wanneer ten slotte een vertrouwenspersoon is aangewezen, verlopen de betrekkingen tussen de beschermde persoon en de voorlopig bewindvoerder lang niet altijd ideaal.
Bijgevolg kan men van de beschermde persoon niet eisen dat ook hij een brief zendt aan zijn voorlopig bewindvoerder.
Amendement nr. 88
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 88), strekkende om artikel 488bis, b), § 5, tweede lid, te vervangen.
Dat amendement steunt op dezelfde overwegingen als amendement nr. 86.
Amendement nr. 89
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 89), strekkende om in artikel 488bis, b), § 5, derde lid, 3, een technische verbetering aan te brengen.
Amendement nr. 90
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 90), strekkende om artikel 488bis, b), § 7, tweede lid, te wijzigen.
Er wordt verwezen naar de verantwoording van amendement nr. 85.
Amendement nr. 109
Mevrouw de T' Serclaes en de heer de Clippele dienen een subamendement op amendement nr. 55 van de regering in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6 amendement nr. 109), strekkende om verschillende voorlopig bewindvoerders te kunnen aanwijzen.
Er wordt verwezen naar de bespreking van amendement nr. 61.
Amendement nr. 110
Mevrouw de T' Serclaes dient een subamendement op amendement nr. 55 van de regering in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 110), strekkende om in het eerste lid van artikel 488bis, b), § 2, de woorden « van zijn woonplaats » te vervangen door de woorden « van zijn verblijfplaats, of, bij ontstentenis, van zijn woonplaats ».
Er wordt verwezen naar de bespreking van amendement nr. 13.
Als men het amendement van de regering volgt, waarbij het attest van woonplaats niet meer vereist is, dienen de amendementen nrs. 13 en 110 natuurlijk geen doel meer.
Amendementen nrs. 111 en 112
Mevrouw Taelman dient twee amendementen in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendementen nrs. 111 en 112 subamendement op amendement nr. 89 van de regering), strekkende om respectievelijk het eerste lid, 4, en het derde lid, 3, van artikel 488bis, b), § 5, te vervangen.
Het is de bedoeling alleen in het eerste lid van § 5 de gegevens met betrekking tot de echtgenoot, de wettelijk samenwonende of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, op te nemen.
Amendement nr. 117
De heer Mahoux dient op amendement nr. 89 van de regering een subamendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 117), dat ertoe strekt in het voorgestelde punt 3 het woord « meerderjarige » in te voeren vóór het woord « familieleden ».
Er wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 40.
Vanwege het belang van deze maatregel, moet men toch ook proberen om de niet in België wonende verwanten op de hoogte te brengen.
Artikel 3
Amendement nr. 31
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen op artikel 488bis, c), § 4, eerste en tweede lid, een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 31), dat ertoe strekt de woorden « administratief dossier » te vervangen door het woord « dossier ».
Het woord « administratief » leidt immers tot verwarring. De indruk ontstaat dat er meerdere dossiers zijn en dat hier alleen het administratief dossier bedoeld wordt.
De minister steunt dit amendement.
Amendement nr. 32
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen op artikel 488bis, c), § 3, eerste lid, 2e gedachtestreep, een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 32), om de woorden « in het eerste lid » te vervangen door de woorden « in § 2 van dit artikel ».
Amendement nr. 33
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen op artikel 488bis, c), § 1, negende lid, een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 33), om de woorden « de te beschermen persoon » te vervangen door de woorden « de beschermde persoon ».
Eens dat de beschikking uitgesproken is, geniet de betrokken persoon reeds de wettelijke bescherming.
Het amendement heeft tot doel verwarring te vermijden over het tijdstip vanaf wanneer de betrokken persoon beschermd is.
Amendement nr. 36
Mevrouw Nyssens dient op het voorgestelde artikel 488bis, c), § 1, tweede lid, een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 36), dat ertoe strekt te verduidelijken dat de vrederechter, tenzij er ernstige redenen zijn, volgens de wet, in volgorde van voorkeur, eerst rekening moet houden met de wensen die naar gelang van het geval in de wilsverklaring zijn opgenomen door de te beschermen persoon, of door de ouders. Die wensen kunnen bovendien niet worden gelijkgesteld met de « suggesties » in het ingediende verzoekschrift.
De minister antwoordt dat de vrederechter kan afwijken van de wilsverklaring van de betrokken persoon of van zijn vader en moeder.
Mevrouw Nyssens antwoordt dat die mogelijkheid in haar amendement behouden blijft.
De minister verklaart dat het ontwerp overeenstemt met de huidige wettekst, maar geen volgorde van voorkeur van de opgesomde personen oplegt.
Mevrouw Nyssens antwoordt dat zij er daarom des te meer op aandringt dat de wilsverklaring voorgaat.
Amendement nr. 62
Mevrouw de T' Serclaes et de heer de Clippele dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 62), dat ertoe strekt om in het eerste lid van artikel 488bis, c), § 1, de woorden « een voorlopig bewindvoerder » te vervangen door de woorden « een of meerdere voorlopig bewindvoerders ».
Zij verwijzen naar de verantwoording bij amendement nr. 61 op artikel 2.
Amendement nr. 67
Mevrouw Kagar dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 67), dat ertoe strekt artikel 488bis, c), § 1, tweede lid, zo te wijzigen dat de vertrouwenspersoon wordt genoemd als eerste persoon die de vrederechter als bewindvoerder dient te benoemen. Dat is niet meer dan logisch gezien het belang dat het ontwerp hecht aan de wilsverklaring.
Mevrouw Nyssens vraagt of de vertrouwenspersoon in het amendement niet wordt verward met de persoon die in de verklaring wordt aangewezen.
Amendement nr. 68
Mevrouw Kaçar dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 68), dat ertoe strekt de laatste zin van artikel 488bis, c), § 1, zesde lid, te vervangen.
Op het tijdstip waarop de voorlopig bewindvoerder zijn opdracht aanvaardt, neemt de lastgeving door de te beschermen persoon een einde.
Die laatste is evenwel onbekwaam vanaf de indiening van het verzoekschrift. In de tussenperiode treedt de lasthebber dus op voor een onbekwame lastgever. Aanpassing van de genoemde zin is dus noodzakelijk.
Amendementen nrs. 69 tot 71
Mevrouw Kaçar dient amendementen in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendementen nrs. 69 tot 71), die formele aanpassingen van artikel 3 beogen.
Amendement nr. 49
De dames Kaçar en Taelman dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 49), dat ertoe strekt artikel 488bis, c), § 1, vijfde lid, te wijzigen.
Zij verwijzen naar amendement nr. 43 op artikel 2 (zie supra).
Amendement nr. 91
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 91), dat ertoe strekt de laatste zin van artikel 488bis, c), § 1, zesde lid, te doen vervallen.
Amendement nr. 114
Mevrouw de T' Serclaes c.s. dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 1087/6, amendement nr. 114), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 488bis, c), te wijzigen.
Het heeft geen zin toe te staan het verslag over de vermogenstoestand en de inkomsten van de beschermde persoon over te zenden aan iemand anders zelfs een instelling dan de vrederechter, de beschermde persoon zelf of de vertrouwenspersoon.
De minister steunt dit amendement.
Artikel 4
Amendement nr. 3
Mevrouw Nyssens en de heer Vandenberghe dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/2, amendement nr. 3), dat ertoe strekt te verduidelijken dat de sancties bepaald in artikel 488bis, d), in het bijzonder opgelegd kunnen worden wanneer de voorlopig bewindvoerder de termijnen voor het indienen van schriftelijke verslagen niet naleeft, want dat is de tekortkoming die de voorlopig bewindvoerders het vaakst wordt verweten.
De minister antwoordt dat de tekst van het artikel erg algemeen is en dat hij niet inziet welke toegevoegde waarde het amendement heeft. De voorgestelde verduidelijking lijkt hem sowieso vanzelfsprekend.
Amendementen nrs. 72 tot 74
Mevrouw Kaçar dient amendementen in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendementen nrs. 72 tot 74), die vormverbeteringen aanbrengen in artikel 4.
Amendement nr. 92
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 92), dat ertoe strekt de laatste twee zinnen van het voorgestelde artikel 488bis, d), eerste lid, te doen vervallen omdat zij artikel 628, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek overlappen.
Amendement nr. 78
De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 78), om artikel 488bis, d), tweede lid, aan te vullen met de zin : « Maakt hij van deze mogelijkheid gebruik, dan roept hij voorafgaandelijk de voorlopig bewindvoerder op per gerechtsbrief. »
De minister wijst erop dat dit amendement gecombineerd moet worden met amendement nr. 77 van mevrouw Kaçar.
Mevrouw Nyssens merkt op dat amendement nr. 78 op een welbepaalde manier past in de procedure in artikel 488bis, d), en dat het amendement bovendien bepaalt dat de voorlopig bewindvoerder vooraf moet worden opgeroepen.
Die amendementen overlappen elkaar dus niet.
Artikel 5
Amendement nr. 18
Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 18), dat ertoe strekt in het vierde lid van § 1 van het voorgestelde artikel 488bis, e), na het woord « verblijfplaats » de woorden « of, bij ontstentenis, van de woonplaats », in te voegen om op die manier de terminologie van het ontwerp eenvormig te maken.
Amendement nr. 75
Mevrouw Kaçar dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 75), dat ertoe strekt de inhoud van de mededeling van de burgemeester te beperken tot de staat van onbekwaamheid, de identiteit van de beschermde persoon en de aangestelde voorlopig bewindvoerder.
De minister heeft geen enkel bezwaar tegen dat amendement.
Artikel 6
Amendement nr. 8
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/2, amendement nr. 8), dat ertoe strekt te bepalen dat de voorlopig bewindvoerder die, in voorkomend geval, de handel van de beschermde persoon voortzet, wordt aangesteld door de vrederechter en zijn taak onder diens toezicht uitoefent, zoals bepaald in het gemene recht inzake de voogdij.
De minister antwoordt dat de voorlopig bewindvoerder over een algemeen mandaat beschikt. De bijzondere bewindvoerder is een ad hoc beheerder, wiens mandaat beperkt is tot het voortzetten van de handel van de beschermde persoon.
Dat is in zekere zin een dubbel voogdijmechanisme, aangezien de bijzonder bewindvoerder onder de controle van de voorlopig bewindvoerder valt, en beiden gecontroleerd worden door de vrederechter.
Mevrouw De Schamphelaere verduidelijkt dat de vrederechters ervoor pleitten niet systematisch een beroep te moeten doen op de vrij omslachtige procedure voor de rechtbank van koophandel, zeker voor relatief kleine handelszaken.
De minister antwoordt dat de aanstelling van een bijzonder bewindvoerder slechts een mogelijkheid is waarvan op vraag van de vrederechter gebruik gemaakt wordt. De tekst begint met de bevestiging van het algemene beginsel dat de handel van de beschermde persoon wordt voortgezet door de voorlopig bewindvoerder.
Mevrouw de T' Serclaes wijst op het gebrek aan duidelijkheid van de tekst van artikel 488bis, f), § 3, vierde lid. Wat houden de begrippen « in dit laatste geval » en « dit afzien » precies in ? Waarom behoeft het afzien van een oproeping enige toelichting als die oproeping gewoon een mogelijkheid is ?
De minister antwoordt dat de tekst tot doel heeft te voorkomen dat de vrederechter een uitspraak doet zonder rekening te houden met personen die iets willen melden.
Volgens mevrouw Nyssens houdt de huidige tekst een contradictie in en moet hij anders geformuleerd worden. Er moet duidelijk worden gemaakt dat de vrederechter, wanneer hij een betrokkene die vraagt om gehoord te worden, niet oproept, de reden daarvoor moet geven.
Amendement nr. 10
Mevrouw de T' Serclaes dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/2, amendement nr. 10), dat ertoe strekt de bepaling op te heffen die de termijn van het mandaat van voorlopig bewindvoerder beperkt tot tien jaar.
Volgens de indiener is de systematische herziening van alle dossiers een te zware last voor de vrederechters, die zou kunnen worden vervangen door een stilzwijgende verlenging.
De minister antwoordt dat de huidige termijn hem zelfs redelijk lang lijkt en eigenlijk een maximumtermijn is.
De heer Ramoudt is het daarmee eens. Precies door de vertrouwensrelatie die in de loop der jaren groeit tussen de voorlopig bewindvoerder en de persoon wiens goederen hij beheert, kunnen misbruiken ontstaan.
Na deze gedachtewisseling wordt het amendement ingetrokken.
Amendement nr. 14
Mevrouw de T' Serclaes dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 14), dat ertoe strekt het derde en vierde lid van § 3 van het voorgestelde artikel 488bis, f), te wijzigen om de tekst te verduidelijken.
De indiener stelt voor de tekst te vereenvoudigen en de procedure over te nemen uit de nieuwe wet inzake de voogdij over de minderjarigen.
Mevrouw Nyssens meent dat moet worden verwezen naar de artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals de oorspronkelijke tekst doet, in plaats van het te hebben over « eenvoudig verzoekschrift ».
Amendement nr. 22
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 22), dat ertoe strekt artikel 488bis, b), § 3, derde lid, aan te vullen met de volgende volzin :
« In de regel roept hij ook de beschermde persoon op. »
Dit amendement beoogt de tekst van de Kamer, zoals geamendeerd door amendement nr. 52 van de heer Goutry, in zijn oorspronkelijke versie te herstellen.
Blijkbaar is die zin bij het drukken van de tekst weggevallen.
Amendement nr. 26
Mevrouw de T' Serclaes en de heer Mahoux dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 26), dat ertoe strekt in artikel 488bis, f), § 3, tweede lid, de volgende zaken uit te sluiten van de opsomming van handelingen van de voorlopig bewindvoerder waarvoor een bijzondere machtiging van de vrederechter is vereist :
de vertegenwoordiging in rechte van de beschermde persoon als eiser bij procedures en handelingen met betrekking tot huurcontracten, tot bewoning zonder akte of bewijs, tot sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon en tot de burgerlijkepartijstelling;
de verwerping van een nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
De heer Mahoux licht toe dat voor de procedures die in dit amendement worden opgesomd, geen voorafgaande machtiging van de vrederechter nodig is. Het gaat immers in een aantal gevallen om procedures met een strikt bewarende inslag (bijvoorbeeld het verkrijgen van sociale voordelen of uitkeringen) die geen vertraging mogen oplopen. Een machtiging voor de vrederechter stelt de beslissing echter nog uit met minstens een maand. In andere gevallen gaat het om procedures die vallen onder de algemene bevoegdheid van de vrederechter die bijgevolg het geschil ten gronde zal beoordelen zonder dat daarvoor een voorafgaande machtigingsprocedure nodig is.
Met betrekking tot de burgerlijkepartijstelling mag niet dezelfde fout worden gemaakt als in het wetsontwerp betreffende de voogdij over minderjarigen ...
Voor de aanvaarding van een nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving is er geen reden om de voorafgaande toestemming van de vrederechter te krijgen, aangezien de beschermde persoon enkel verplicht is de activa te aanvaarden.
Het amendement is bedoeld om voor daden van goed beheer die de beschermde persoon ten goede komen, geen verplichting op te leggen om ze eerst aan de vrederechter voor te leggen.
De heer Vandenberghe merkt op dat de samenhang van het gehele artikel moet worden nagestreefd en dat objectieve criteria moeten worden bepaald. Een aantal punten in de opsomming roept vragen op.
Moet bij punt c) bijvoorbeeld worden begrepen dat de machtiging van de vrederechter alleen vereist is voor een lening die samengaat met een hypothecaire inschrijving, of moet voor zowel de lening als de hypothecaire inschrijving een machtiging gegeven worden ?
Bovendien slaat de opsomming niet op het pand of de borgstelling, terwijl een borgstelling veel grotere gevolgen kan hebben dan een hypotheek.
De heer Mahoux antwoordt dat de algemene idee de bescherming van het vermogen van de onder voorlopig bewind geplaatste persoon is.
Er moeten garanties zijn wanneer de goederen van de persoon gevaar lopen. De uitzondering op de vereiste van machtiging van de vrederechter is mogelijk als de voorlopig bewindvoerder een handeling uitvoert om iets terug te krijgen ten voordele van de beschermde persoon.
De heer Vandenberghe herhaalt dat hij de opsomming onvolledig en op bepaalde punten betwistbaar vindt.
Zo is punt d) gebaseerd op het idee dat onroerende rechten steeds belangrijker zijn dan roerende rechten. Die kijk op de zaken is achterhaald en beantwoordt niet aan de werkelijkheid.
Een betwisting over verscheidene miljoenen aan effecten is heel wat belangrijker dan een geschil over een lapje grond.
Mevrouw Nyssens wijst erop dat de handelingen en procedures die door punt a) van § 3 worden uitgesloten, bewarend zijn, wat niet het geval is van de huurovereenkomsten. Dat zijn evenwel normale handelingen in het dagelijkse leven en blijkbaar volgt het amendement die logica.
Mevrouw de T' Serclaes besluit dat artikel 6 aan herziening toe is, om het beter te doen aansluiten bij de concrete situaties van het dagelijks leven.
Men zou de tekst hiertoe kunnen vergelijken met die van de wet inzake de voogdij over de minderjarigen.
Amendement nr. 27
Mevrouw de T' Serclaes dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 27), subsidiair amendement op amendement nr. 14, om § 3 van artikel 488bis, f), te wijzigen.
De indiener verwijst naar de verantwoording van het amendement.
Amendement nr. 28
Mevrouw de T' Serclaes en de heer Mahoux dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 28), dat ertoe strekt een formele correctie aan te brengen in § 5 van artikel 488bis, f), door in de Franse tekst het woord « handicapés » te vervangen door de woorden « personnes handicapées ».
De minister gaat akkoord met dat amendement.
Amendement nr. 76
Mevrouw Kaçar dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 76), dat ertoe strekt artikel 488bis, f), § 1, derde lid, aan te vullen met een bepaling waardoor een voorlopig bewindvoerder ad hoc kan worden aangewezen, die de voorlopig bewindvoerder vervangt voor een bepaalde handeling.
Het is een eenvoudiger oplossing, die bepaalde vrederechters thans reeds toepassen.
De minister ziet het nut van dit amendement niet : volgens hem formuleert het een regel van gemeen recht.
Amendement nr. 77
Mevrouw Kaçar dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 77), dat ertoe strekt artikel 488bis, f), § 3, aan te vullen met een lid dat ertoe strekt de voorlopig bewindvoerder gelijk te stellen met een tussenkomende partij in alle procedures waarin hij niet zelf de verzoekende partij is.
De indiener wijst erop dat de mogelijkheid bestaat, en dit niet alleen voor wat dit artikel betreft, dat het verzoekschrift uitgaat van een derde of ambtshalve van de vrederechter, met het gevolg dat met toepassing van artikel 1030 van het Gerechtelijk Wetboek de kennisgeving van de beschikking enkel dient gedaan te worden aan de verzoekende partij, haar advocaat en in voorkomend geval aan de tussenkomende partijen. Het komt nu regelmatig voor dat, zo de griffier niet zelf het initiatief neemt, de voorlopig bewindvoerder onwetend blijft van de beschikking. Om dat hiaat en het onwettelijk handelen van de griffier weg te werken, dient men de tekst toe te voegen.
De minister wijst erop dat niet alle ingestelde procedures noodzakelijkerwijs de voorlopig bewindvoerder aangaan.
Mevrouw Taelman vraagt of het niet de regel is dat wanneer iemand onbekwaam is, die procedures niet tegen die persoon kunnen worden ingesteld, maar tegen de voorlopig bewindvoerder moeten worden ingesteld, op straffe van onontvankelijkheid.
Daar komt ook bij dat beslissingen die in principe de persoon van de onbekwame betreffen, financiële gevolgen kunnen hebben.
Baat het amendement niet, dan schaadt het zeker niet.
Amendement nr. 57
Mevrouw Kaçar en mevrouw Taelman dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 57), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 488bis, f), § 3, tweede lid, aan te vullen om de lijst van machtigingsbehoevende handelingen af te stemmen op artikel 410 van het Burgerlijk Wetboek, met inbegrip van de betreffende procedure.
De minister verklaart geen bezwaar te hebben.
Amendement nr. 58
Mevrouw Kaçar en mevrouw Taelman dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 58), dat ertoe strekt artikel 488bis, f), § 3, derde lid, te wijzigen, om rekening te houden met het feit dat het de griffier en niet de vrederechter is die oproept en om vast te leggen dat er van het verhoor een proces-verbaal wordt opgemaakt.
De minister maakt geen bezwaar tegen dit amendement.
Amendement nr. 59
Mevrouw Taelman en mevrouw Kaçar dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 59), dat ertoe strekt de eerste volzin van artikel 488bis, b), § 3, vierde lid te vervangen.
De aanhef van het lid met de woorden « in dit laatste geval » slaat immers niet op de inhoud van wat volgt.
De minister maakt geen bezwaar tegen dit amendement.
Amendement nr. 60
Mevrouw Kaçar en mevrouw Taelman dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/5, amendement nr. 60), dat ertoe strekt artikel 488bis, f), § 3, vijfde lid, tweede volzin, te doen bepalen dat het de vrederechter is, en niet de voorlopig bewindvoerder, die de bijzondere bewindvoerder controleert, overeenkomstig het gewoon voogdijrecht.
De minister wijst erop dat de voorlopig bewindvoerder verslag moet uitbrengen bij de vrederechter, zodat deze laatste uiteindelijk de controle kan uitoefenen.
Het klopt echter dat het amendement de tekst verduidelijkt.
Amendement nr. 63
De heer de Clippele dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 1087/5, amendement nr. 63), dat ertoe strekt in § 6 van artikel 488bis, f), te bepalen dat de banktegoeden van de beschermde persoon op zijn naam worden ingeschreven.
Er wordt verwezen naar de verantwoording van het amendement.
De minister wijst erop dat dit amendement in strijd is met de huidige praktijk, waarbij de bankrekening meestal wordt geopend op naam van de voorlopig bewindvoerder, tenzij de vrederechter er anders over beslist.
Een rekening openen op naam van een onbekwame lijkt juridisch betwistbaar.
De heer de Clippele antwoordt dat het mogelijk is indien de wet het toestaat.
Mevrouw Nyssens gaat ervan uit dat het amendement tot doel heeft een controle mogelijk te maken tegen de manipulaties van bepaalde oneerlijke bewindvoerders.
De heer de Clippele antwoordt dat een bewindvoerder, zonder oneerlijk te zijn, failliet kan gaan. Door de vermogens te scheiden valt te voorkomen dat de tegoeden van de onbekwame in het faillissement worden opgenomen.
Spreker herinnert eraan dat de voorlopig bewindvoerder op twee manieren kan werken. Ofwel opent hij rekeningen op naam van de beschermde persoon, van wie hij slechts de gerechtelijke lasthebber is. Daartoe strekt dit amendement. Ofwel houdt hij een boekhouding bij, wat kan volgens de huidige wet, en bestaat er geen afzonderlijke bankrekening. Om vermogensvermenging te voorkomen, wordt voorgesteld dat de onbekwame en zijn voorlopige bewindvoeder hoe dan ook afzonderlijke bankrekeningen moeten hebben.
Dat systeem heeft nog andere voordelen.
Veronderstellen we dat iemand een bepaalde som moet betalen aan de beschermde persoon en vraagt op welk rekeningnummer dat moet gebeuren.
Als de voorlopig bewindvoerder een van de kinderen van de onbekwame is, kan hij zijn eigen rekeningnummer geven, dat de andere kinderen wellicht niet kennen.
Als er daarentegen een specifieke rekening bestaat, kunnen alle kinderen bij het overlijden van hun ouder nagaan wat er met die rekening gebeurd is.
Een andere vorm van bescherming bestaat erin verscheidene voorlopig bewindvoerders aan te wijzen.
Dat kan bijvoorbeeld nuttig zijn als de te beschermen persoon meerdere kinderen heeft, die allen samen het voorlopig bevind willen voeren, wat niet kan volgens de huidige wet.
Mevrouw Taelman begrijpt de bedoeling achter dit voorstel, maar zij vreest dat het in de praktijk moeilijk zal zijn om het beheer van een aantal concrete handelingen aan meerdere personen toe te vertrouwen (zie de verantwoording van het amendement waarin sprake is van collegiaal beheer). Bovendien is er toch altijd de waarborg van de controle in fine door de vrederechter, die ook de rekeningen en de interesten daarop betreft.
Spreekster vraagt zich af hoe zo'n bankrekening geopend op naam van de te beschermen persoon er in de praktijk zal uitzien. Wat kan die persoon beletten om geld van die rekening te halen, tenzij men dat soort rekeningen een bijzonder statuut verleent ?
De heer de Clippele antwoordt dat zo'n statuut al bestaat voor de bankrekeningen van minderjarigen of van mensen die een gerechtelijk raadsman hebben gekregen. De banken moeten een interne procedure organiseren waardoor die bankrekening enkel mét de handtekening van de gerechtelijk raadsman of de voorlopig bewindvoerder kan worden gebruikt.
Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een pandrekening.
Wat betreft het voorstel om meerdere voorlopig bewindvoerders aan te wijzen, herinnert spreker eraan dat de familieleden van bejaarden de taken vaak onderling verdelen. Als één kind wordt aangewezen als voorlopig bewindvoerder moet hij alle taken op zich nemen en hebben de anderen geen recht op informatie. Dat kan tot discussies in de familie leiden.
Als de voorlopig bewindvoerder daarentegen een derde is, gebeurt het vaak dat hij een onroerend goed verkoopt dat een bijzonder legaat vormde. Een legaat betreffende een verkochte zaak is nietig.
Een collegiaal beheer door meerdere voorlopig bewindvoerders belet niet dat zij de taken van het dagelijks beheer onderling verdelen.
Als men de voordelen en de nadelen van het openen van een rekening op naam van de beschermde persoon tegen elkaar afweegt, meent de minister dat de voorgestelde regeling niet veel bijbrengt. Er bestaan reeds voldoende andere waarborgen.
De heer de Clippele antwoordt dat de vrederechter niet zo'n diepgaande controle uitoefent als de eigen kinderen of de erfgenamen van de betrokkene zouden doen. Hij oefent slechts een zuiver formele controle uit.
Amendement nr. 93
De regering dient aan amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 93), dat ertoe strekt artikel 488bis, f), § 1, eerste lid, aan te vullen teneinde de voorlopig bewindvoerder ook bevoegd te maken om de beschermde persoon in het beheer bij te staan.
Amendement nr. 94
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 94), dat ertoe strekt artikel 488bis, f), § 2, tweede lid, te vervangen door een eenvoudigere bepaling die niet langer een opsomming bevat van alle handelingen waarvoor de machtiging van de vrederechter vereist is.
Voorgesteld wordt te bepalen dat de vrederechter vaststelt welke handelingen of categorieën van handelingen de beschermde persoon kan verrichten zonder de bijstand van de voorlopig bewindvoerder.
Mevrouw Nyssens is principieel niet tegen het amendement gekant, maar vraagt zich wel af of men de vrederechter niet een te grote bevoegdheid geeft. Wijken we hier niet af van het beginsel dat de te beschermen persoon principieel bekwaam blijft, met uitzondering van een aantal handelingen waarvoor hij onbekwaam is ?
Amendement nr. 95
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 95), dat ertoe strekt artikel 488bis, b), § 3, derde lid, te vervolledigen teneinde de rechtspleging en de nadere regels inzake de verkoop van onroerende goederen in overeenstemming te brengen met die welke van toepassing zijn op minderjarigen. De vrederechter moet dus de mede-eigenaars van het onroerend goed oproepen. Dit amendement moet worden beschouwd als een subamendement op amendement nr. 14 indien dit laatste wordt aangenomen.
Amendement nr. 96
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 96), dat ertoe strekt artikel 488bis, f), § 3, vierde lid, duidelijker te formuleren. De laatste zin van het lid wordt geschrapt, omdat die al voorkomt in artikel 623, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Amendement nr. 97
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 97), dat ertoe strekt een technische verbetering aan te brengen in artikel 488bis, f), § 4, tweede lid. Het verduidelijkt welke soort van machtiging de vrederechter moet geven.
Amendement nr. 98
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 98), dat ertoe strekt het derde lid van artikel 488bis, f), § 4, te doen vervallen.
Er wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 99.
Amendement nr. 99
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 99), dat ertoe strekt artikel 488bis, f), § 4, vierde lid, te wijzigen. Naar analogie van het voogdijrecht moet worden bepaald dat het mogelijk is om uitzonderlijk toch souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen te vervreemden.
Die aanpassing heeft betrekking op het geval van een beschermde persoon die behoeftig is en niet over de nodige financiële middelen beschikt om in zijn levensbehoeften te voorzien. Het kan in zulke gevallen zeer uitzonderlijk aangewezen zijn om waardevolle souvenirs toch te gelde te maken om zodoende het algemene welzijn van de beschermde persoon na te streven. De vrederechter zal dat nauwgezet moeten beoordelen.
Amendement nr. 113
Mevrouw de T' Serclaes c.s. dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 113), dat ertoe strekt § 1, tweede lid, van het voorgestelde artikel 488bis, f), te wijzigen.
Er wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 114 op artikel 3.
De minister steunt dit amendement.
Artikel 7
Amendement nr. 30
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 30), dat ertoe strekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te maken niettegenstaande beroep, om tegemoet te komen aan de hoogdringendheid die de instelling van de voorlopige bewindvoerder heeft. Hij moet zijn taak onmiddellijk kunnen uitoefenen.
De minister gaat akkoord met dit amendement.
Amendement nr. 100
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 100), dat ertoe strekt artikel 7 te vervangen door een bepaling die verwijst naar de regeling van het Gerechtelijk Wetboek inzake de verkoop van roerende en onroerende goederen.
Artikel 8
Amendement nr. 4
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/2, amendement nr. 4), dat ertoe strekt § 2 van het voorgestelde artikel 488bis, h), te vervangen.
Dat technisch amendement wil de tekst ordenen, overeenkomstig de chronologische volgorde waarin alle actoren optreden.
Het maakt ook duidelijk dat het de vrederechter is die de machtiging moet verlenen en die moet oordelen over de bekwaamheid van de te beschermen persoon, en niet de geneesheer-deskundige.
De heer Ramoudt geeft het voorbeeld van een vermogen dat ontoereikend is om de beschermde persoon de zorg te verstrekken die hij nodig heeft. Er moet dus onroerend goed worden verkocht. Kan de notaris tegelijk voorlopig bewindvoerder zijn en de uitvoering van die verkoop op zich nemen ?
De minister verwijst naar de bepaling van het ontwerp die bij belangenconflict de bijzondere machtiging van de vrederechter eist.
Amendement nr. 6
De heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens dienen een amendement in (Stuk Senaat, nr. 2-1087/2, amendement nr. 6), dat ertoe strekt § 3 van het voorgestelde artikel 488bis, h), te doen vervallen, omdat het over een andere bescherming gaat dan vermogensbescherming en afbreuk doet aan de vrijheid een huwelijk te sluiten.
Bovendien heeft een persoon onder voorlopig bewind de machtiging van de vrederechter nodig om een huwelijk te kunnen sluiten.
De heer Mahoux antwoordt dat de tekst niet aan de vrijheid om te huwen raakt, maar alleen bepaalt dat indien een persoon onder voorlopig bewind een huwelijk aangaat, de gevolgen van dat huwelijk voor zijn goederen in een huwelijkscontract moeten worden vastgelegd.
Het is een bijzondere vorm van bescherming om te voorkomen dat belanghebbende het slachtoffer wordt van manoeuvres die alleen zijn vermogen op het oog hebben.
Mevrouw Nyssens repliceert dat de tekst toch een hindernis opwerpt voor het huwelijk van de persoon die onder voorlopig bewind staat de verplichting om eerst een huwelijkscontract te sluiten. Voor een andere burger bestaat die niet.
Mevrouw de T' Serclaes stelt voor te bepalen dat de vrederechter nagaat of de beschermde persoon er belang bij heeft een huwelijkscontract te sluiten.
Mevrouw Nyssens antwoordt dat de tekst reeds bepaalt dat de vrederechter het huwelijkscontract moet goedkeuren.
Mevrouw De Schamphelaere stelt voor het sluiten van een huwelijkscontract toe te voegen aan de lijst van handelingen die een bijzondere machtiging van de vrederechter vereisen [artikel 488bis, f), § 3 artikel 6 van het ontwerp] en de ter behandeling staande § 3 te doen vervallen.
Voor het overige beschermt het wettelijk stelsel van de gemeenschap tot de aanwinsten beperkt de persoon uitstekend wat de goederen betreft die voor het huwelijk zijn eigendom waren.
Mevrouw de T' Serclaes antwoordt dat de zuivere scheiding van goederen ontegenzeglijk de beste bescherming biedt en dat de notarissen ongetwijfeld deze regeling zullen aanraden.
Amendementen nrs. 15 en 17
Mevrouw de T' Serclaes dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 15) om het voorgestelde artikel 488bis, h), § 3 te vervangen als volgt :
« § 3. De beschermde persoon kan geen bepaling van het huwelijkscontract bedingen die van het gemene recht afwijkt, dan met instemming van de vrederechter. »
De indiener meent immers dat er geen reden is om te denken dat wat goed is voor de bevolking in het algemeen niet goed zou zijn voor de beschermde persoon. Hij moet dus de mogelijkheid krijgen om tot het wettelijke stelsel toe te treden.
Mevrouw Nyssens verwijst naar amendement nr. 6, dat ze samen met de heer Vandenberghe heeft ingediend en dat een alternatief biedt.
Op amendement nr. 6 dient ze een subsidiair amendement in dat hetzelfde is als amendement nr. 15 (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 17).
De minister meent dat ofwel amendement nr. 6 van de heer Vandenberghe en mevrouw Nyssens moet worden aangenomen en dat men § 3 van artikel 488bis, h), moet schrappen, ofwel de oorspronkelijke tekst ongewijzigd moet blijven. Hij is niet gewonnen voor de tussenoplossing van amendement nr. 15.
Amendement nr. 20
Mevrouw Nyssens dient een subamendement op amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 20), dat bepaalt dat de voorlopig bewindvoerder, die garant staat voor de financiën van de beschermde persoon, instemt met de beoogde schenking.
Dit lijkt vooral nuttig wanneer de notaris door de begiftigde gekozen werd.
De minister antwoordt dat men er een notaris bijhaalt, omdat hij een openbaar ambtenaar is, die een deel van het « imperium » in handen heeft en omdat die opdracht onlosmakelijk verbonden is met die van adviseur.
Als waarborg lijkt dat voldoende.
Bovendien kan het amendement de notarissen in een verdacht daglicht plaatsen.
Mevrouw Nyssens antwoordt dat het enige doel van het amendement is de beschermde persoon een bijkomende waarborg te geven en te voorkomen dat de notaris en de begiftigde het op een akkoordje gooien.
Amendement nr. 21
Mevrouw Nyssens dient nog een subamendement op amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 21), dat ertoe strekt de woorden « of testamentair beschikken » in het voorgestelde artikel 488bis, h), § 2, te doen vervallen.
De indiener onderstreept dat de testamentaire beschikking geen zaak van de voorlopige bewindvoerder is aangezien het gaat om een vermogensverschuiving die slechts na het voorlopig bewind kan plaatshebben.
Een testamentaire beschikking valt volledig buiten het voorlopig bewind. Op dit punt lijkt het ontwerp een maatregel in te voeren die niets van doen heeft met het doel van de wet : het vermogen van de beschermde persoon tijdens diens leven en alleen in zijn belang beschermen.
De heer Vandenberghe verwijst naar een artikel dat onlangs in de pers is verschenen en waaruit bleek dat een vereniging een vademecum had samengesteld waarin opmerkingen stonden over voorliggend ontwerp en waarin men zijn instemming betuigde met de maatregelen in verband met de goederen, maar niet met die in verband met de personen.
Mevrouw Nyssens herinnert eraan dat de parlementsleden tijdens de vorige zittingsperiode, toen men begonnen is met de bespreking van het wetsvoorstel van de heer Goutry, een memorandum ontvangen hebben van verschillende verenigingen.
Het vermelde persartikel benadrukt dat het ontwerp de goederen wil beschermen. Daar moet het bij blijven. Het is niet de bedoeling het voorlopig bewind ingrijpend te wijzigen en uit te breiden tot de persoon van de onbekwame.
De heer Vandenberghe wijst erop dat het risico niet denkbeeldig is dat sommigen het financieel vermogen van een beschermde persoon proberen te bemachtigen door in te werken op zijn gevoelens en hem ervan te overtuigen in het huwelijk te treden.
De sensatiepers heeft onlangs het geval onthuld van een tachtigjarige die vele aandelen bezat en die het slachtoffer werd van een 25 jaar jongere oplichter.
Onroerende goederen kunnen weliswaar zonder huwelijkscontract niet gemeenschappelijk gemaakt worden, maar dat is niet het geval voor roerende goederen zoals effecten, waarvoor vele mensen om fiscale redenen kiezen.
Geld en effecten aan toonder zijn niet identificeerbaar, en worden niet geïnventariseerd.
In de loop van een gemeenschappelijk leven kunnen de goederen van partijen zich vermengen, en kan de ene partij de facto zeggenschap verwerven over de goederen van de andere.
Hoewel het recht op huwen niet beperkt moet worden, is het dus wel zo dat een aantal bijzondere beschermingsmaatregelen verantwoord kunnen zijn.
Men zou bijvoorbeeld kunnen bepalen dat de beschermde persoon vóór het huwelijk, via een onderhandse akte, door de voorlopig bewindvoerder een inventaris van zijn goederen laat opmaken, die dan door de vrederechter goedgekeurd moet worden.
De minister antwoordt dat artikel 488bis, c), § 2, reeds een bepaling bevat die de voorlopig bewindvoerder verplicht een verslag op te stellen met betrekking tot de vermogenstoestand van de beschermde persoon.
Als men in artikel 488bis, c), § 2, een bepaling invoegt die een voorafgaande inventaris verplicht stelt voor zover een dergelijke inventaris niet reeds recent opgemaakt werd dan moet men de verplichting van de authentieke akte opheffen.
De heer Vandenberghe meent dat men ook het idee van het amendement moet overnemen, namelijk dat de toestemming van de vrederechter vereist is voor het afsluiten van een huwelijkscontract dat afwijkt van het wettelijke stelsel.
Een huwelijkscontract kan immers een onrechtstreekse schenking zijn. En voor een schenking is de toestemming van de vrederechter nodig.
De minister besluit dat het om een politieke keuze gaat. Gelet echter op het aantal gevallen waarvoor een bijzondere bescherming gewenst is, vraagt hij zich af of het niet beter is de eis van een authentieke akte te behouden.
Amendement nr. 29
Mevrouw de T' Serclaes en de heer Mahoux dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 29) dat § 1 van artikel 488bis, h), wil wijzigen.
Punt A van het amendement stelt voor na het eerste lid een nieuw lid in te voegen, om te bepalen dat zowel de vrederechter die het dossier behandeld heeft, als eenieder die de beschermde persoon verzorgd heeft en de instelling waarin hij verblijft, geen enkel voordeel mogen ontvangen van de beschermde persoon.
Punt B wil integendeel dat dit verbod niet geldt voor de voorlopig bewindvoerder die een familielid is.
De minister gaat akkoord met de grondgedachte van het amendement. Hij is wel terughoudender met betrekking tot de instelling zelf, omdat men de rechtspersoon niet in diskrediet mag brengen.
Hij merkt op dat men nu in de Kamer teksten aan het bespreken is die wijzigingen willen aanbrengen aan artikel 909 van het Burgerlijk Wetboek betreffende het verbod om te erven.
De heer Mahoux wijst erop dat het niet de bedoeling is dat de instelling niet kan erven, maar wel de directie en de personeelsleden ervan.
Amendement nr. 37
De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendement nr. 37) dat ertoe strekt § 3 van artikel 488bis, h), te vervangen, om beter rekening te houden met de noodzaak om de beschermde persoon te beschermen tegen malafide praktijken in het kader van het huwelijk zonder hem, in ieder geval, een huwelijkscontract op te leggen.
Amendement nr. 101
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 101), strekkende om het tweede lid van het voorgestelde artikel 488bis, h), § 1, te doen vervallen.
Het lijkt nogal paradoxaal dat de voorlopige bewindvoerder behalve een honorarium niets mag ontvangen van de beschermde persoon.
Zo zouden kinderen van die persoon die als voorlopige bewindvoerder aangewezen worden, geen enkele schenking mogen ontvangen.
De beschermde persoon is in principe onbekwaam om schenkingen te doen (schenkingen en uiterste wilsbeschikkingen) als hij onder voorlopig bewind staat. De vrederechter kan hem daartoe wel ad hoc machtigen. De controle van de wilsgeschiktheid die hij daartoe doet, houdt ook in dat hij nagaat of de wil van de beschermde persoon niet is beïnvloed door de voorlopige bewindvoerder (of tussenpersonen). De bescherming van de artikelen 907 en 911 van het Burgerlijk Wetboek wordt dus hoe dan ook bereikt door de concrete beoordeling van de vrederechter. Waar nodig, blijft het voor de beschermde persoon dan ook mogelijk de voorlopige bewindvoerder of diens naasten te bevoordelen door schenking.
Amendementen nrs. 102 en 116
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 102), dat een technische verbetering wil aanbrengen in artikel 488bis, h), § 2, dat herschreven wordt.
Het begrip « testamentaire beschikking » wordt vervangen door het ruimere begrip « uiterste wilsbeschikking ».
Mevrouw de T' Serclaes wijst erop dat de formulering van dit amendement, en dan vooral van het tweede lid, veel te wensen overlaat.
De minister verklaart dat de tekst betekent dat de vrederechter zijn machtiging niet mag weigeren vanwege de inhoud van de schenking.
Mevrouw de T' Serclaes c.s. dient op amendement nr. 102 een subamendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 116), dat de tekst duidelijker formuleert.
Amendementen nrs. 103 en 115
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 103), dat ertoe strekt artikel 488bis, h), § 3, te vervangen.
Dit amendement komt er naar aanleiding van de discussie over het verbod voor de beschermde persoon om te trouwen zonder een goedgekeurd huwelijkscontract.
De beschermde persoon moet zonder meer kunnen huwen, maar indien hij een huwelijkscontract wil opstellen, heeft hij daartoe de goedkeuring van de vrederechter nodig. Dat is de juiste interpretatie van artikel 1397 van het Burgerlijk Wetboek, dat de bekwaamheid tot huwen onverlet laat.
Naargelang het huwelijkscontract een schenking of een vervreemding inhoudt, moeten de respectievelijke bijkomende beschermingsmechanismen ook in acht worden genomen. Een inbreng in de huwelijksgemeenschap wordt aanvaard als zijnde een schenking waarop § 2 van toepassing is.
Als het huwelijkscontract een vervreemding inhoudt, moet artikel 488bis, f), § 3, ook worden nageleefd.
Mevrouw de T' Serclaes vindt het amendement nodeloos ingewikkeld.
Bovendien is het onaanvaardbaar dat de bewindvoerder in naam en in de plaats van de beschermde persoon kan optreden.
Mevrouw Nyssens sluit zich aan bij deze laatste opmerking. Zij voegt eraan toe dat de woorden « alleen op te treden » dubbelzinnig zijn, aangezien niet duidelijk is of ze betrekking hebben op het huwelijk dan wel op het huwelijkscontract.
De minister verduidelijkt dat de vrederechter de voorlopig bewindvoerder alleen dan kan machtigen om alleen op te treden als de onbekwame materieel niet in staat is om te tekenen, terwijl hij intellectueel nog in staat is om zijn wil te kennen te geven. Het hele contractuele proces wordt dus niet aan de voorlopige bewindvoerder overgelaten.
Mevrouw de Schamphelaere vindt dat de tekst op dit vlak extreem vaag blijft, aangezien er sprake is van « bijzondere gevallen » zonder verdere verduidelijking.
Mevrouw de Schamphelaere dient daarom een subamendement in op amendement nr. 103 (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 115), dat ertoe strekt het fysieke onvermogen van de onbekwame persoon uitdrukkelijk te viseren en in dat verband een medische verklaring te eisen.
Amendement nr. 79
De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 79), dat ertoe strek drie wijzigingen aan te brengen in artikel 488bis, h), § 1.
Sedert de wetswijziging bestaat er onenigheid in de rechtspraak en rechtsleer omtrent het recht van de voorlopig bewindvoerder om naast de « vergoeding » de door hem gemaakte kosten terug te krijgen.
Het woord « vergoeding » is niet alleen een onjuiste vertaling van het Franse « rémunération », het is bovendien ook de wil van de wetgever van 1991 geweest (wet van 18 juli 1991) om de 3 % te zien als een « bezoldiging », waarin de kosten niet inbegrepen zijn.
Zo staat te lezen in de verslagen van de commissievergaderingen van de Senaat uit 1990/1991 (nr. 1102-3, blz. 115) :
« De vertegenwoordiger van de minister merkt op dat in de oorspronkelijke bedoeling het percentage werd beschouwd als een vergoeding voor werk en kosten inbegrepen. Wel kan de vergoeding losgekoppeld worden van de kosten. Thans kan men de vergoeding vaststellen op 3 %, doch buiten de kosten. »
In de plenaire vergadering van de Senaat van donderdag 5 juni 1991 wordt deze zienswijze herhaald (blz. 2359) : « Hij mag met andere woorden verplaatsingskosten, kosten voor briefwisseling, kortom kosten die gepaard gaan met zijn mandaat en vallen buiten een soort « ereloon » voor het gepresteerde werk en voor de verantwoordelijkheid, aanrekenen net zoals in het verleden. »
Ook in de Kamer deelde men deze zienswijze (nr. 1654/2, 1990/1991, blz. 10) : « Naast de vergoeding kunnen uiteraard de kosten verhaald worden. »
De voorgestelde wijzigingen brengen rechtszekerheid en houden een belangrijke bescherming van de onbekwaam verklaarde in : zij vermijden dat de niet gefortuneerde onbekwame minder goed beschermd wordt daar in de praktijk de voorlopig bewindvoerder vaak zal afzien van het maken van nuttige kosten wanneer deze gelet op de zeer beperkte vergoeding van 3 % deficitair zijn.
De minister zegt dat dit amendement gelezen moet worden in het licht van de opmerkingen van de Orde van de Vlaamse balies.
Na controle blijkt inderdaad dat de kosten niet zijn inbegrepen in de vergoeding van 3%. Het amendement moet dus worden aangenomen.
Artikel 9
Amendement nr. 16
Mevrouw de T' Serclaes dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/3, amendement nr. 16), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 623 van het Gerechtelijk Wetboek te vervangen door een eenvoudiger en efficiënter formulering, namelijk « Indien het voorlopig bewind zulks vereist, kan de vrederechter buiten zijn kanton optreden ».
Volgens de minister moet de formulering van dit amendement in ieder geval nog bekeken worden.
Artikel 11
Amendement nr. 104
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 104), dat ertoe strekt dit hoofdstuk te doen vervallen.
Er wordt verwezen naar de voorgestelde wijziging in artikel 488bis, f), § 2.
De minister benadrukt dat het logisch is om artikel 11 te doen vervallen, aangezien daarin een overgangsperiode van tien jaar wordt bepaald.
Een ander amendement schaft echter de beperking in de tijd van voogdij af, zodat een overgangsmaatregel geen zin meer heeft.
Amendement nr. 80
De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 80), dat ertoe strekt een technische verbetering aan te brengen om de draagwijdte van de overgangsbepaling te verduidelijken.
Artikelen 11 en 12 (nieuw)
Amendementen nrs. 51 en 52
Mevrouw Taelman dient twee amendementen in (stuk Senaat, nr. 2-1087/4, amendementen nrs. 51 en 52) die de nieuwe artikelen 11 en 12 invoegen.
Zij verwijst naar amendement nr. 50 op artikel 2.
De heer Vandenberghe meent dat het geschil in handen moet blijven van de vrederechter als de vrederechter de natuurlijke rechter is van de betrokken persoon.
Mevrouw Taelman zegt dat de vrederechters die zij gesproken heeft, instemden met de inhoud van het amendement omdat de procedure voor de collectieve schuldenregeling erg specifiek is.
De heer Vandenberghe benadrukt dat de voorlopig bewindvoerder toch betrokken is bij de procedure voor collectieve schuldenregeling.
Mevrouw Taelman antwoordt dat dit in de praktijk alleen geldt wanneer de bewindvoerder een goede verstandhouding heeft met de schuldbemiddelaar. In het andere geval moet de bewindvoerder alle nodige machtigingen vragen zonder de financiële toestand van de betrokkene te kennen.
De heer Mahoux staat terughoudend tegenover een systeem waarin de verantwoordelijkheden verschuiven naargelang van het geval en het moment : dat is allerminst een duidelijke situatie.
Het is veel beter voor eens en voor altijd uit te maken wie de verantwoordelijke persoon is bij wie men terechtkan.
Mevrouw Nyssens herinnert eraan dat de collectieve schuldenregeling door de betrokkene zelf op gang wordt gebracht. Indien deze onder voorlopig bewind staat, moet hij dan, volgens het gemeen recht, de toestemming hebben van de voorlopige bewindvoerder om zijn verzoek bij de beslagrechter in te dienen ?
Als de bewindvoerder deze toestemming geeft, wordt de beslagrechter de natuurlijke rechter, en niet langer de vrederechter.
Mevrouw Kaçar steunt de amendementen, die een structurele oplossing lijken aan te reiken voor een praktisch probleem, en de doorstroming van informatie bevorderen.
Mevrouw Taelman verduidelijkt dat de beschermde persoon thans niet in rechte kan optreden. Daarvoor is de voorlopige bewindvoerder bevoegd.
Aangezien de procedure van de collectieve schuldenregeling uiteindelijk tot de verkoop van de gezinswoning kan leiden, moet de vrederechter hiervoor zijn toestemming geven.
Wanneer de beslagrechter de aanvraag ontvangt, wijst hij een schuldbemiddelaar aan.
Op dat ogenblik beginnen de praktische problemen, en moet er een zeer goede verstandhouding zijn tussen de voorlopige bewindvoerder en de schuldbemiddelaar om ze op te lossen.
Nu is de onderlinge taakverdeling niet duidelijk.
Het is dan ook beter één enkele verantwoordelijke aan te wijzen voor de duur van de procedure, waarbij de vrederechter op de hoogte gehouden wordt van alle beslissingen die genomen worden in het kader van de collectieve schuldenregeling.
De heer Vandenberghe merkt op dat aangezien de beschermde persoon niet zelf in rechte kan optreden, het voorlopig bewind dus in zekere zin een reglementering van de staat van de personen is.
Het kan niet opgegeven worden op grond van een vermogensgeschil.
De voorlopig bewindvoerder zou dus in ieder geval zijn rol moeten blijven spelen.
Bovendien moet hij de bij wet bepaalde informatie geven als de bemiddelaar hem die vraagt in het kader van een collectieve schuldenregeling.
Doet hij dat niet, dan kan de bemiddelaar zich tot de vrederechter wenden om hem daartoe te verplichten.
De heer Mahoux behoudt liever de regeling waarbij de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon (gedeeltelijk) vertegenwoordigt op aanwijzing van de vrederechter, aan wie hij rekenschap verschuldigd is.
De overige specifieke problemen zullen op empirische wijze opgelost moeten worden.
Amendement nr. 105
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 105) dat een artikel 11 (nieuw) in het ontwerp wil invoegen, om de rechtspleging en de nadere regels inzake verkoop van onroerende goederen in overeenstemming te brengen met die welke van toepassing zijn op de minderjarigen (zie hoger, amendement nr. 95).
Amendement nr. 106
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 106), strekkende om een artikel 12 (nieuw) in te voegen.
De minister verklaart dat het logisch is de oplossing ingevoerd door de wet van 18 juli 1991 uit te breiden tot de vrijwillige gerechtelijke verkopen in aanwezigheid van de onbekwame minderjarige en de gelijkgestelde. De vrederechter heeft reeds zijn controle uitgeoefend op de ontwerpakte op het ogenblik van de machtiging. De verplichting om bij de verkoopakte een kopie van de beschikking of het vonnis te voegen waarbij de door de vrederechter aangenomen ontwerpakte is gevoegd, betekent een voldoende waarborg.
Artikel 13 (nieuw)
Amendement nr. 107
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 107), strekkende om een artikel 13 (nieuw) in te voegen dat in artikel 1194, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek een verwijzing toevoegt naar artikel 488bis, f), §§ 3 en 4.
Er wordt verwezen naar de vorige amendementen hierover (zie in het bijzonder amendement nr. 95).
Artikel 14 (nieuw)
Amendement nr. 108
De regering dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1087/6, amendement nr. 108), strekkende om een artikel 14 (nieuw) in te voegen dat in artikel 1197 van het Burgerlijk Wetboek een verwijzing toevoegt naar artikel 488bis, f), §§ 3 en 4.
De verantwoording is dezelfde als voor amendement nr. 67.
Artikel 2
Amendement nr. 81 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 50.
Amendement nr. 39 wordt aangenomen met 7 stemmen bij 3 onthoudingen.
De amendementen nrs. 43, 109, 110 en 55 worden ingetrokken.
Amendement nr. 5 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 61 wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
Amendement nr. 82 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 13A wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 13B wordt ingetrokken.
Amendement nr. 13C wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 44 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 3 stemmen.
Amendement nr. 83 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 45 wordt ingetrokken.
Amendement nr. 1 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 84 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 46 wordt aangenomen met 6 tegen 4 stemmen.
Amendement nr. 85 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 47 vervalt.
Amendement nr. 86 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 87 wordt ingetrokken.
Amendement nr. 111 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
De amendementen nrs. 9 en 12 worden ingetrokken.
De amendementen nrs. 19 en 38 worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 23 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.
De amendementen nrs. 48 en 88 worden ingetrokken.
Amendement nr. 112 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 11 vervalt.
Amendement nr. 117 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 89 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 40 vervalt.
De amendementen nrs. 41 en 2 worden verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
De amendementen nrs. 7 en 34 worden ingetrokken.
Amendement nr. 64 wordt eenparig verworpen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 42 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 65 en 66 worden eenparig verworpen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 24 wordt ingetrokken.
Amendement nr. 90 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 25 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 35 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 56 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.
Artikel 3
De amendementen nrs. 62 en 30 worden verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 36 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 67 wordt eenparig verworpen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 49 wordt ingetrokken.
Amendement nr. 68 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 91 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Amendement nr. 54 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 33 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.
Amendement nr. 32 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
De amendementen nrs. 69 en 70 worden verworpen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 31 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 71 wordt eenparig verworpen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 114 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 4
Amendement nr. 3 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 92 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 72 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Amendement nr. 53 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 78 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 73 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 74 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.
Artikel 5
Amendement nr. 18 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 75 wordt verworpen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 6
Amendement nr. 93 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 113 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 76 wordt eenparig verworpen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 10 wordt ingetrokken.
Amendement nr. 94 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Amendement nr. 26 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 57 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 95 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 14 wordt aangenomen met 6 tegen 3 stemmen.
Amendement nr. 58 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.
Amendement nr. 22 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
De amendementen nrs. 27 en 59 vervallen.
Amendement nr. 96 wordt ingetrokken.
Amendement nr. 8 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 60 wordt ingetrokken.
Amendement nr. 77 wordt verworpen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 97 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 98 wordt ingetrokken.
De amendementen nrs. 99 en 28 worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 63 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 7
Amendement nr. 100 wordt aangenomen met 8 tegen 2 stemmen.
Artikel 8
Amendement nr. 101 wordt ingetrokken.
De amendementen nrs. 29 en 79 worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 116 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 102 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
De amendementen nrs. 20 en 21 worden verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 4 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 6 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
De amendementen nrs. 17 en 15 worden verworpen met 7 tegen 3 stemmen.
Amendement nr. 37 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 115 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Amendement nr. 103 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.
Artikel 9
Amendement nr. 16 wordt ingetrokken.
Artikel 10bis (nieuw)
Amendement nr. 51 wordt verworpen met 6 tegen 4 stemmen.
Artikel 10ter (nieuw)
Amendement nr. 52 wordt verworpen met 6 tegen 4 stemmen.
Artikel 11
Amendement nr. 104 wordt aangenomen met 8 tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 80 vervalt.
Amendement nr. 105 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 12 (nieuw)
Amendement nr. 106 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 13 (nieuw)
Amendement nr. 107 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 14 (nieuw)
Amendement nr. 108 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Het geamendeerde wetsontwerp in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Dit verslag is goedgekeurd met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
De rapporteur, Philippe MAHOUX. |
De voorzitter, Josy DUBIÉ. |