2-1132/1

2-1132/1

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

1 JULI 2002


Mensenhandel in de sport


VERSLAG

NAMENS DE SUBCOMMISSIE « MENSENHANDEL » AAN DE COMMISSIE « BINNENLANDSE ZAKEN EN ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN » UITGEBRACHT DOOR DE HEREN DEDECKER EN LOZIE


INHOUD


INLEIDING

Op vrijdag 16 maart 2001 vond een onderhoud plaats van het Bureau van de subcommissie « Mensenhandel » met een delegatie van de Onderzoekscommissie « CPI-CBF/NIKE betreffende onregelmatige transacties met Braziliaanse minderjarigen in het voetbal » van het Braziliaanse parlement. Deze delegatie (1) maakte een tussentijds verslag (2) over van hun bevindingen aan de subcommissie « Mensenhandel » van de Senaat. In dit verslag werd België genoemd als Europees importcentrum van minderjarige Brazilianen en als Europese draaischijf voor het overbrengen van Braziliaanse voetballers naar Italie, Nederland, Spanje, Frankrijk en Portugal.

Naar aanleiding van de studie van dit Braziliaanse tussentijdse verslag, besliste de subcommissie « Mensenhandel » over te gaan tot het bestuderen van het fenomeen van mogelijke mensenhandel in de sport, in het bijzonder in het voetbal.

Op maandag 19 maart 2001 werden door de subcommissie « Mensenhandel » een aantal getuigen gehoord over vermeende mensenhandel in het voetbal.

Achter gesloten deuren werd een slachtoffer van mensenhandel in het voetbal gehoord.

In openbare vergadering werden dezelfde dag de volgende personen gehoord :

­ de heer Musa Kanu, getuige van mensenhandel in het voetbal;

­ de heer Hans Vandeweghe, sportjournalist;

­ de heer Alain Courtois, secretaris-generaal van de Koninklijke Belgische Voetbalbond;

­ de heer Jan Van Onsem, diensthoofd van de dienst Clubs/Aansluitingen van de Koninklijke Belgische Voetbalbond.

In bijlage 2 van zijn jaarverslag van mei 2001 maakte het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding een analyse van de « problematiek bij de transfer van voetbalspelers ». Tevens formuleerde het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding 11 aanbevelingen die een oplossing zouden kunnen bieden voor het probleem (3).

Ongeveer één jaar na de eerste hoorzittingen in de subcommissie « Mensenhandel » en na het verschijnen van het jaarverslag van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, wenste de subcommissie zich ervan te vergewissen in welke mate de overheid en de verantwoordelijken van de sportwereld zelf, maatregelen hebben genomen om het hoofd te bieden aan het fenomeen van vermeende mensenhandel in de sport.

Op 29 april 2002 werd dan ook een openbare hoorzitting georganiseerd met :

­ de heer J. Leman, directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding;

­ de heer Thierry Lhoir, secretaris van de Adviesraad voor de buitenlandse arbeidskrachten;

­ de heer Marc Gyssels, adjunct-secretaris-generaal van de Belgische Handbalbond;

­ de heer Jean-Marie Philips, voorzitter van de Proliga (voetbal).

Op 6 mei 2002 werden de vertegenwoordigers van de federale en regionale ministers, bevoegd voor werkgelegenheid, in openbare zitting gehoord.

Tijdens de vergadering van 1 juli 2002 werden de aanbevelingen van de rapporteurs besproken en goedgekeurd.

I. VERSLAG VAN DE HOORZITTINGEN

1. Tijdens de zitting 2000-2001

1.1. Hoorzitting achter gesloten deuren van 19 maart 2002 met een getuige van mensenhandel in het voetbal

De getuige verklaart dat hij een voetballer is, afkomstig uit Nigeria. Een Belg had hem in Nigeria zien spelen en bood hem aan een club te zoeken in Europa. De betrokkene gaf zijn paspoort aan de Belg die het visum regelde en hem naar België bracht. Na 34 dagen werd de betrokkene echter aan zijn lot overgelaten en na wat omzwermingen is hij bij het onthaalcentrum Payoke terechtgekomen. Verdere verklaringen wenst de betrokkene niet af te leggen : ofwel contacteert men zijn advocaat ofwel de politie aan wie hij een volledige verklaring heeft afgelegd. Wanneer betrokkene meer verklaringen zou afleggen, vreest hij problemen te krijgen in Nigeria.

Verscheidene senatoren zijn van oordeel dat de houding van de betrokkene wellicht ingegeven is door het feit dat de subcommissie geen onderzoekscommissie is en dat de leden van de subcommissie ook niet onderworpen zijn aan de bepalingen van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek (4).

1.2. Openbare hoorzitting van 19 maart 2001 met :

­ de heer Musa Kanu, getuige van mensenhandel in het voetbal;

­ de heer Hans Vandeweghe, sportjournalist;

­ de heer Alain Courtois, secretaris-generaal van de Koninklijke Belgische Voetbalbond;

­ de heer Jan Van Onsem, vertegenwoordiger van de dienst Clubs/Aansluitingen van de Koninklijke Belgische Voetbalbond.

1.2.1. Getuigenis van de heer Musa Kanu

De heer Musa Kanu verklaart dat hij in zijn geboorteland Sierra Leone door een manager, de heer Brocken genaamd, is benaderd en vervolgens op 25 april 1992 naar België is gebracht. De heer Brocken had de betrokkene beloofd een club te zullen zoeken en een transfervergoeding te betalen. 50 % van deze transfersom zou worden verdeeld tussen de speler (30 %) en de club van de speler (20 %). Na een test werd de heer Musa Kanu onmiddellijk aanvaard door een Belgische club, met name Sporting Club Lokeren.

Na een jaar stelde de heer Musa Kanu vast dat de transfersom nooit aan zijn club was overgemaakt en dat hij zijn deel ook niet had gekregen. Het enige wat hij kreeg toegestopt was 32 000 frank (793,26 euro) terwijl hij documenten had gezien waaruit bleek dat de transfersom 3 000 000 frank (74 368,0 euro) bedroeg.

Na herhaaldelijk vragen heeft de heer Musa Kanu niets meer gehoord van de heer Brocken. Toen het contract van de heer Musa Kanu bij zijn sportclub ten einde liep, bood dezelfde club hem een contract voor twee jaren aan. Hij weigerde dit echter omdat het basisloon te laag was. Tot op vandaag heeft de heer Musa Kanu geen andere club gevonden. Wellicht zijn er, aldus de heer Musa Kanu, nog andere managers zoals de heer Brocken, en zijn er ook nog andere personen die in dezelfde situatie als hijzelf verkeren.

De heer Monfils wenst van de getuige te vernemen of het document waarop het bedrag van 3 miljoen frank (74 368,0 euro) werd vermeld, een echt contract was waarin de voetbalclubs als partijen stonden vermeld en waarin ook de naam van de speler zelf stond vermeld. Tevens wenst dit lid te vernemen hoeveel de speler verdiende bij Sporting Club Lokeren, erop wijzend dat, om een werkvergunning te verkrijgen, de betrokkene geen maandsalaris mocht krijgen dat minder bedraagt dan 92 000-93 000 frank (2 280,622 305,41 euro) per maand.

De heer Musa Kanu verduidelijkt dat hij documenten heeft gezien waarop het bedrag van 3 miljoen frank (74 368,06 euro) stond vermeld. Dit bedrag was echter niet in zijn contract opgenomen. Zijn naam stond wel vermeld op het document waarin sprake was van de 3 miljoen frank (74 368,06 euro). Zijn maandloon betrof 50 000 frank (1 239,47 euro) per maand.

Mevrouw Willame-Boonen wenst te vernemen over welke documenten de heer Musa Kanu beschikte om legaal in België te verblijven.

De heer Musa Kanu antwoordt hierop dat hij initieel slechts over een transitvisum beschikte en dat zijn documenten slechts tijdens het tweede jaar van zijn verblijf in orde zijn gekomen.

De heer J.-M. Dedecker wijst erop dat hij het verhaal van de heer Kanu kent en het schrijnend vindt. Zo mogen bijvoorbeeld, overeenkomstig het arbeidsrecht, sedert 1987 geen spelers meer uitgeleend worden. De heer Musa Kanu werd echter uitgeleend aan Sint-Niklaas.

De heer Musa Kanu verduidelijkt dat zijn contract bij Sporting Lokeren in juni 1998 afliep en dat hem vervolgens een contract voor twee jaren werd aangeboden bij Sint-Niklaas met dien verstande dat hij, wanneer hij goed presteerde, terug naar Lokeren zou worden gestuurd. De heer Musa Kanu weigerde echter dit contract en werd bijgevolg ook verplicht het appartement waarin hij verbleef, te verlaten.

Vrienden bezorgden hem een onderkomen in Borgerhout en hij heeft zich in die gemeente ook aangeboden bij het OCMW.

De heer J.-M. Dedecker wenst te vernemen wat er gebeurd is met zijn broer Prima Kanu.

De heer Musa Kanu antwoordt dat zijn broer, die op 16-jarige leeftijd naar België is gekomen, op een bepaald moment een knie-operatie moest ondergaan. Zijn broer overleed in het ziekenhuis aan een embolie. Om het lichaam terug te brengen naar Sierra Leone, wenste de spreker gebruik te maken van vliegticketten waarop hij ­ overeenkomstig eerder gemaakte afspraken ­ recht had (namelijk 1 vliegticket per jaar : hij had deze ticketten eerder nog niet gebruikt wegens de onstabiele situatie in zijn land). De voorzitter van de club, de heer Lambrecht, wilde de nodige vliegticketten echter enkel geven wanneer de heer Kanu zijn contract zou verlengen, wat hij geweigerd heeft.

Mevrouw Thijs wenst te vernemen hoe de heer Musa Kanu voor het eerst in contact is gekomen met de makelaar, wie voor het visum zorgde en of hij bij de club eerst een proefperiode moest doorlopen of niet. Beschikte hij bovendien over een arbeidsvergunning ?

De heer Musa Kanu antwoordt dat de heer Brocken hem in Freetown (Sierra Leone) had zien spelen en hem een aanbod had gedaan om in Europa te komen spelen onder de voorwaarden die hij reeds eerder vermeldde. Hij was initieel in het bezit van een toeristenvisum. Tevens heeft de heer Brocken hem voorgehouden dat hij het eerste jaar bij Lokeren op proef was maar de heer Musa Kanu denkt dat Lokeren hem toen reeds aanvaard had.

Hij was in het bezit van een blauwe kaart waarop de letter B stond. Voor zijn eerste jaar beschikte hij over een visum voor 1 jaar. Wanneer dit visum verlopen was, is hij teruggekeerd naar Sierra Leone. Toen hij daarna terugkwam naar België, kreeg hij een verblijfsvergunning en een arbeidsvergunning voor onbepaalde duur (met letter A). Deze arbeidskaart werd afgeleverd in Lokeren op 23 juni 1998.

Mevrouw Thijs wenst te vernemen of meerdere spelers van zijn club in Sierra Leone naar België werden gehaald of uit andere landen ? Verkeren zij ook in dezelfde situatie als de heer Kanu ?

De heer Musa Kanu antwoordt bevestigend met dien verstande dat de andere spelers nog actief zijn in een club maar niet allemaal in België : zo speelt Rashin Wurie in Duitsland en Mohammed Sylla in Turkije. Deze laatste speelde achtereenvolgens voor Lommel, Denderleeuw en Kapellen.

Op de vraag hoe de heer Kanu momenteel in zijn levensonderhoud voorziet, antwoordt hij dat hij en zijn gezin leven van OCMW-steun die verleend wordt door het OCMW van Borgerhout. Deze steun bedraagt tussen de 32 000 (793,26 euro) en 35 000 frank (867,63 euro) per maand.

Mevrouw Lizin wenst nog meer verduidelijking over de ontmoeting tussen de heer Kanu en de makelaar : onderhandelde de makelaar in naam van de club of voor eigen naam, was de heer Kanu actief in één of andere militie in Freetown of had hij een beroep ? Waren er meer jongeren geïnteresseerd in de voorstellen van de makelaar ?

De heer Musa Kanu verduidelijkt dat de makelaar als scout naar Freetown was gekomen en dat reeds vier spelers hem waren voorgegaan. De makelaar heeft bij aanvang niet meteen een club genoemd. Hij verklaarde enkel dat hij in België wel een club zou vinden voor de betrokkene. Hijzelf was actief als voetbalspeler in Freetown bij een club die de « Real Republicans » heette. De makelaar heeft hem benaderd nadat hij hem een aantal keren had zien spelen. Er werd een transfersom afgesproken met zijn club maar de club heeft deze nooit ontvangen, enkel wat uitrustingen.

Op vraag van mevrouw Lizin antwoordt de heer Musa Kanu dat de heer Brocken nu niet meer actief is in Sierra Leone nadat hij dezelfde praktijken bij drie of vier clubs heeft toegepast.

Mevrouw Lizin wenst ook te vernemen via welke ambassade de heer Musa Kanu en zijn vrienden hun visum hebben gekregen.

De heer Musa Kanu antwoordt dat dit via het consulaat in Freetown is geregeld. België heeft immers geen ambassade in Sierra Leone.

Op de vraag of veel jongeren in Sierra Leone erop hopen en ernaar streven om door toedoen van een manager in Europa te komen voetballen, antwoordt de heer Musa Kanu bevestigend. Op dit ogenblik doen buitenlandse managers Sierra Leone echter niet meer aan omdat er oorlogstoestanden heersen.

Mevrouw Lizin wenst nog meer verduidelijking bij de onderhandelingen : was de club in Freetown van de betrokkene hierbij betrokken of niet ? Hoe verliepen de onderhandelingen in België ?

De heer Musa Kanu antwoordt dat hij met twee vertegenwoordigers van zijn club heeft gepraat zonder dat er iets op papier werd gezet. In België zijn alle onderhandelingen via de heer Brocken verlopen. Hij had de indruk dat de heer Brocken en de voorzitter van Sporting Club Lokeren vrienden waren. Of de heer Brocken door Lokeren betaald werd om scoutingwerk te verrrichten in Sierra Leone of niet, weet de heer Musa Kanu niet.

Tenslotte vraagt mevrouw Lizin of de betrokkene contact heeft gezocht met de Belgische Federatie van voetbalspelers die hem wellicht zou kunnen helpen. De heer Kanu antwoordt op de hoogte te zijn van het bestaan van deze belangengroep maar niet goed in te zien wat zij concreet voor hem zouden kunnen doen.

De heer Hordies is van oordeel dat het verhaal van de heer Kanu niets te maken heeft met slavernij of mensenhandel. Hij vraagt dan ook of de heer Kanu weet heeft van personen die zich in moeilijkere omstandigheden bevinden dan hijzelf.

De heer Kanu erkent dat er inderdaad veel mensen zijn die slechter af zijn dan hij. Hij kent hun namen niet maar ontmoet ze geregeld in Anwerpen. Ook zij zouden hun verhaal kunnen doen. De heer Kanu speelt met hen op zaterdag voetbal in Antwerpen (Slachthuis) voor hun plezier.

Op vraag van de heer Hordies antwoordt de heer Kanu dat hij op 16-jarige leeftijd naar België is gekomen.

Wat zijn verblijfsdocumenten betreft, legt de heer Kanu een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister voor. Dit is een document dat jaarlijks moet worden vernieuwd.

De voorzitter, de heer Wille en de heer Daïf stellen met verbazing vast dat dit document gedateerd is op 19 maart 2001.

De heer Kanu antwoordt dat zijn documenten tijdens het weekend waren gestolen in de metro. Hij heeft vanochtend een nieuw document gehaald bij de gemeente Borgerhout.

De heer Daïf vindt het merkwaardig dat de heer Kanu nog steeds geen gele kaart heeft die 5 jaar geldig is : wanneer iemand sedert het einde van 1992 in België geldig verblijft (dus minstens 5 jaar), krijgt deze op verzoek een identiteitskaart voor een verblijf van onbepaalde duur. Los daarvan kan de betrokkene ook een aanvraag tot naturalisatie indienen.

De heer Kanu verduidelijkt dat men in Lokeren op de rug van zijn verblijfsdocument « tijdelijk verblijf » heeft geschreven. Na drie jaar heeft hij zich beklaagd bij de gemeente Lokeren omdat hij reeds drie jaar onder contract was bij de club. Zij heeft hem dan een ander document gegeven. Op deze wijze verloor de heer Kanu echter drie jaar. Maar hij heeft een gele kaart aangevraagd en zal die binnen korte tijd hebben.

De heer Daïf wijst er nogmaals op dat de heer Kanu ook een aanvraag kan indienen voor naturalisatie omdat hij beantwoordt aan het criterium van 3 jaren.

De heer Monfils wijst erop dat hij in de media heeft vernomen dat voetbalclub Lokeren middelen heeft geïnjecteerd in bepaalde Afrikaanse clubs en een aantal spelers heeft laten overkomen. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking met de voetbalclub Satellite FC van Abidjan in Ivoorkust. Het lid wenst van de heer Kanu te vernemen of hij weet heeft van dergelijke uitwisselingen die volgens het lid, volkomen normaal en in volle transparantie gebeuren. Bij Lokeren hebben nog Afrikanen gespeeld : zo is er Andekanmi Olufade. Heeft hij eventueel andere spelers van Lokeren ontmoet die wel op een succesvolle wijze actief zijn in het Belgische voetbal en een aanvaardbaar financieel en professioneel statuut hebben ?

De heer Kanu antwoordt dat, toen hij bij Lokeren aankwam, spelers als Samson Siasia en Peter Ogaba een beter statuut hadden dan de heer Kanu. Zij werden immers als « professionals » aangeworven, terwijl de heer Kanu eerst in het juniorenteam werd geplaatst en daarna pas bij de seniors mocht voetballen. Verder kent hij de situatie van andere spelers niet zo goed.

Op de vraag of de heer Kanu op de hoogte was van relaties tussen voetbalclubs en satellietclubs, antwoordt de heer Kanu ontkennend. Het is pas sedert twee tot drie maanden dat hij op de hoogte is van de contacten tussen Lokeren en Abidjan.

Mevrouw Thijs wijst er op dat, wanneer een speler bij een voetbalclub aansluit, hij een aansluitingsformulier moet tekenen. Bovendien, aangezien de heer Kanu op dat ogenblik minderjarig was, wenst zij te weten wie voor de heer Kanu het contract mee heeft ondertekend.

De heer Kanu antwoordt dat hij een dergelijk formulier nooit heeft getekend.

Op vraag van mevrouw Lizin of de heer Kanu ooit geblesseerd is geweest en hoe de vergoeding van de medische kosten is geregeld, antwoordt de heer Kanu dat hij een operatie heeft ondergaan en een echografie. De medische kosten werden gedragen door de verzekering van de club. Hij stelt wel vast dat hij, alhoewel hij tijdens zijn periode bij Lokeren, belastingen heeft betaald, sinds hij weg is bij Lokeren systematisch aanmaningen ontvangt om achterstallen te betalen. Wellicht betaalde hij tijdens zijn periode bij Lokeren niet voldoende belastingen.

Mevrouw Lizin wenst te vernemen of men de heer Kanu ooit heeft voorgesteld onder een andere nationaliteit te spelen, of andere personen waarvan de heer Kanu weet heeft. De heer Kanu antwoordt hierop ontkennend.

Hij vult aan dat hij niet meer verbonden is aan een voetbalclub en dat hij als vrije speler nog steeds op zoek is naar een club.

1.2.2. Uiteenzetting door de heer Hans Vandeweghe, sportjournalist

De heer Vandeweghe stelt, bij wijze van inleiding, dat zijn bijdrage erin bestaat het geheel in een economisch en sociaal kader te plaatsen.

Hij heeft begrepen dat er sprake is van twee filières bij de mensenhandel in het voetbal : de Brazilië-filière en de Afrika-filière. De heer Kanu is van de Afrika-filière. Daarin zijn Belgen actief in betrokken. Hij denkt dat Brazilië de zaken voor de toekomst vrij goed voor elkaar heeft, voor zover hij de internationale pers leest. Als er al een zaak-Oliveira is, zal die in de toekomst wel worden vermeden.

Wat in het Belgisch voetbal gebeurt, is pure economie, aldus de spreker.

Het Belgisch voetbal heeft immers een groot probleem. Het staat onderaan de voedselketen in Europa. Ondanks een aantal interessante voordelen, zoals lage sociale lasten en een heel goed pensioenstelsel, heeft het Belgisch voetbal het toch vrij zwaar.

Daarbij komt het Bosman-arrest van 1995 van het Europees Hof van Justitie. Tot dan kon men de spelers als het ware op water en brood houden en toch bij wijze van spreken een miljard vragen voor de transfer, wat trouwens enkele keren is geprobeerd.

Er staat bovendien weer een dergelijke zaak op de rol die men in de internationale wereld de Balog-case noemt, waar het Bosman-arrest waarschijnlijk zal worden uitgebreid voor voetballers uit landen die economische betrekkingen hebben met EU-landen. De Afrikanen en voornamelijk de Brazilianen zijn in feite de enige spelers waarmee in België nog geld te verdienen valt. Hun aankoopwaarde is laag en hun verkoopwaarde heel hoog, met dus een aanzienlijke meerwaarde.

Een interessante tactiek bestaat erin de voetballers een contract te geven en ze vervolgens uit te lenen. In het Belgisch arbeidsjargon heet dit detacheren, wat in feite verboden is. De meest opvallende detachering is die van de heer Youla, een speler uit Guinee die eigendom is van Lokeren, zoals het in de pers staat, en naar Anderlecht werd gedetacheerd. Het meest opvallende, en hierover wordt nooit gesproken, is de kostprijs van die detachering, namelijk 30 miljoen frank (743 680,57 euro). Nooit werd een speler voor zoveel geld voor een jaar verhuurd. Dit is volgens de heer Vandeweghe vreemd, want dit seizoen werd Besnik Hasi door Anderlecht gekocht voor 40 miljoen frank (991 574,10 euro). Besnik Hasi werd dus aangekocht voor slechts 10 miljoen frank (247 893,52 euro) meer.

De heer Vandeweghe beschikt niet over bewijzen, maar men gebruikt een formule die men in de autohandel financiële lease noemt. Wellicht is de restwaarde van de heer Youla aan het einde van het seizoen een stuk minder, aangezien reeds 30 miljoen frank (743 680,57 euro) werd betaald. Wat er gebeurt als Anderlecht de heer Youla niet koopt, is een andere zaak. Dat weet de heer Vandeweghe niet.

Voorgaande illustreert hoe clubs als Lokeren geld verdienen. Er werd hem bevestigd dat de manager van voetbalclub Lokeren alleen maar een percentage op de transferhandel verdient. Hij heeft in feite alleen een soort onkostenvergoeding.

Een andere opmerking die de heer Vandeweghe maakt, heeft betrekking op het koninklijk besluit betreffende niet-EU-spelers. In 1998 vond hij de drempel heel laag. Nu ligt die op ongeveer 1,080 miljoen frank (26 772,50 euro), wat de spelers zouden moeten verdienen. De voetbalwereld steigerde over de nieuwe maatregelen, en vooral over de vereiste minimumleeftijd van 18 jaar. Men kon immers geen spelers meer importeren van zestien jaar, zoals de heer Kanu.

Oliveira is misschien ouder dan op zijn paspoort staat. De heer Vandeweghe zou evenwel graag weten of bijvoorbeeld Ebu Sillah van Club Brugge niet jonger is dan op zijn paspoort vermeld wordt.

Lokeren heeft al twee satellietclubs in Afrika, zoals de FC Satellite in Abidjan. Dit is reeds lang bekend. Daar is momenteel een trainer aan de slag die in België ontslagen is omwille van corruptie, zoals zijn club zegt.

Sinds vorige week heeft Lokeren een nieuwe satellietclub. Dat bericht stond in Soccer Investor, een nieuwsbrief in Engeland die over de voetbalindustrie gaat. In Engeland is men daarover vrij duidelijk : het gaat over voetbalindustrie, handel in voetbaltalent.

Het gevolg van de transfermaatregelen is dat een club en makelaars naar Afrika zijn getrokken en er exclusiviteitscontracten hebben gesloten, zoals in het geval van Yaounde en Abidjan, met het oog op de latere « verscheping of deportatie » van het daar aanwezige jong talent.

De heer Vandeweghe is evenwel van oordeel dat dergelijke praktijken boven het voetbalbestel moeten worden behandeld, aangezien dit meer een sociale dan een sportieve dimensie heeft. Dit is niet puur voetbal en zal het bevattingsvermogen van de voetbalwereld waarschijnlijk een beetje overstijgen. De heer Vandeweghe wenst de subcommissie succes en doorzettingsvermogen in haar werkzaamheden.

De heer J.-M. Dedecker wenst van de heer Vandeweghe te vernemen waarom de Belgische ploegen niet zelf aan opleiding doen, aangezien het nog steeds een risicovolle onderneming is West-Afrikanen en Brazilianen naar België te halen.

Bovendien wijst hij er op dat er een Vlaams decreet met betrekking tot spelersmakelaars bestaat. Maar als een speler van bijvoorbeeld Luik naar Brugge wordt getransfereerd, is dit decreet echter niet meer van toepassing.

Naast de echte makelaars zijn er ook pseudo- of vrijetijdsmakelaars. Wat weet de heer Vandeweghe hierover ?

Met betrekking tot de vraag waarom de clubs liever West-Afrikanen importeren dan met Belgen werken, kan de heer Vandeweghe slechts enkele aspecten samenleggen. Hij denkt onder meer aan de studie die momenteel wordt uitgevoerd aan de universiteit van Gent, die erop wijst dat Belgische sportclubs, en voetbalclubs in het bijzonder, absoluut niet in staat zijn in een opleiding te voorzien die op de leeftijd van achttien atleten aflevert.

In West-Afrika en Brazilië gaat men daarom sterke spelers importeren. West-Afrikanen hebben nu eenmaal een ander hormonenstelsel dan de Europeanen. Ze zijn sterker en beter geschikt voor kracht- en uithoudingssporten. Voetbal is een kracht- en uithoudingssport bij uitstek. In het voetbal is men dan ook gebaat bij Westafrikanen.

De realiteit is dat men talent importeert waarmee gemakkelijk kan worden gewerkt en dat men vervolgens de West-Europese visie op voetbal, zoals inzake discipline en tactische en technische elementen, wat bijschaaft.

Het beste voorbeeld dat België talent verloren laat gaan, is volgens de heer Vandeweghe Gilles De Bilde, een speler bij Anderlecht, die niet goed genoeg meer was maar vervolgens door Anderlecht werd teruggekocht bij Aalst. Een ander voorbeeld is een Turkse jongen die bij Anderlecht speelde, niet goed genoeg meer was maar momenteel in de eerste ploeg staat van Galatassaray, een topclub in Turkije die verder gaat in de Champion's League. Dat dit twee voorbeelden van Anderlecht zijn, is evenwel toevallig. Eigenlijk gaat het om een gemakkelijkheidsoplossing, aldus de heer Vandeweghe.

De heer Vandeweghe vervolgt dat hij gedurende een paar maanden contact heeft gehad met heel wat vrijetijdsmakelaars. Het is een vrij ondoorzichtig systeem, omdat er gemakkelijk geld te verdienen is. Eén succesvolle speler kan een vrijetijdsmakelaar 4 à 5 miljoen frank (99 157,41 tot 123 946,76 euro) opleveren.

De heer Vandeweghe heeft zelf ooit de proef op de som genomen en een makelaar gevraagd naar een speler voor de Nederlandse competitie. De betrokkene is gepensioneerd, maar volgens zijn zeggen kon hij op bestelling iemand leveren. Binnen twee weken zou een Senegalees klaar zijn, maar de makelaar was eerder gespecialiseerd in spelers uit Gambia. Wat hij « thuis lopen had », was voor de heer Vandeweghe niet interessant, zei hij.

Dergelijke makelaars zijn onvoldoende opgeleid voor dit soort zaken. De vraag is natuurlijk, aldus de heer Vandeweghe, hoe men gekwalificeerd moet zijn. Er bestaat wel zoiets als de FIFA-licentie, maar de makelaars die onlangs in België in opspraak zijn gekomen, hadden allen die licentie. Blijkbaar vormt ze dus ook geen garantie.

Volgens de heer J.-M. Dedecker is de situatie in Nederland blijkbaar niet zo schrijnend als in België. Hoe komt dit ?

De heer Vandeweghe verduidelijkt dat in Nederland de club moet bewijzen dat de niet-EU-speler een meerwaarde betekent, wat inhoudt international zijn of in een heel sterke competitie spelen.

De hoge drempel ligt voornamelijk bij het jaarsalaris van een niet-EU-speler. Dat moet minimaal 750 000 gulden (337 781,38 euro) bruto bedragen. In België gaat het om een dertiende van dit bedrag. De heer Vandeweghe is er zich van bewust dat de salarissen in Nederland hoger liggen ­ ze bedragen ongeveer het dubbele ­ maar vermenigvuldigen met dertien is natuurlijk een heel groot verschil.

Even terzijde wijst de heer Vandeweghe er op dat de heer Khalou, één van de beste buitenlanders in Nederland, geklaagd heeft dat hij uitgebuit en onderbetaald werd. Toen bleek dat hij 800 000 gulden netto (363 024,17 euro) verdiende. Niettemin voelde hij zich uitgebuit.

De heer J.-M. Dedecker wenst te vernemen of een aanpassing van de reglementering van de Belgische Voetbalbond het probleem kan verhelpen.

De heer Vandeweghe antwoordt dat hij niet weet of het moet gaan om de reglementering van de Voetbalbond. Het zou voornamelijk moeten gaan om een nationale arbeidsreglementering, zoals het koninklijk besluit dat werd uitgevaardigd.

De heer J.-M. Dedecker vraagt of het klopt dat het uitleenrecht ­ dat verboden is sinds 1987 ­ nog steeds gangbaar is in de voetbalwereld.

De heer Vandeweghe beaamt dit maar vraagt zich af of de voetbalbond politie moet spelen. De voetbalbond is niet zo sterk in het melden van een aantal mistoestanden, zoals is gebleken, maar volgens de spreker schiet ook de sociale inspectie tekort. In de krant staat niet dat drie Chinezen in een achterkeuken van een Chinees restaurant werken, maar toch valt de inspectie daar binnen. Het uitlenen van spelers is verboden, maar elk jaar opnieuw wordt het gepubliceerd in de krant. De heer Vandeweghe verwijst hiervoor naar het overzicht in Voetbalmagazine, Het Laatste Nieuws, Het Nieuwsblad, en dergelijke. Toch reageert daar blijkbaar nooit iemand op. Of de Voetbalbond dat dan moet doen, weet de heer Vandeweghe niet, maar hij is van oordeel dat de overheid beter zou moeten ingrijpen.

Tenslotte wenst de heer J.-M. Dedecker te vernemen of de heer Vandeweghe op de hoogte is van mistoestanden in andere sporten.

De heer Vandeweghe twijfelt eraan of elke buitenlander, niet EU-speler in België wel 1 miljoen frank (24 789,35 euro) verdient. Hiermee doelt hij niet op creatief boekhouden, wat thans in lagere reeksen in het voetbal gebeurt, waarbij auto's voor 20 000 frank (495,79 euro) worden ingeschreven en een appartement voor 20 000 frank (495,79 euro) en ze zo ook aan 1 miljoen frank (24 789,35 euro) komen.

In een aantal balsporten spelen op lager niveau een aantal buitenlanders die absoluut niet aan het minimumbedrag komen, aldus de heer Vandeweghe.

Over de filière van de lopers valt blijkbaar niemand. Keniaanse lopers worden naar Europa overgebracht. De heer Vandeweghe is in hun trainingskampen geweest : het zijn echte kampen. Hij heeft evenwel ook gezien waar deze atleten normaal wonen. In die kampen zijn ze alleszins beter af. Die mensen verdienen 5 dollar per maand en kunnen in Europa 20 000 frank (495,79 euro) in het weekeind « lopen ». Ze gebruiken een toeristenvisum van drie maanden en lopen zo vaak mogelijk. Ook dit is een soort wantoestand, maar de heer Vandeweghe is niet op de hoogte van menselijke drama's.

Uiteraard springt voetbal het meest in het oog, omdat dit nu eenmaal de meest beoefende en best betalende sport is. In het basketbal in Griekenland, wat daar de meest betalende sport is, zijn de wantoestanden vergelijkbaar met deze bij het voetbal in andere landen.

De heer Hordies wil weten of er een praktijk bestaat om een maximum aantal jongeren naar België te laten komen en uiteindelijk de spelers die niet geselecteerd zijn, aan hun lot over te laten ? De eerste getuige en de heer Vandeweghe hebben vaak gepraat over Abidjan. Beschikt deze stad over een bijzonder karakter dat de mensenhandel in het voetbal bevordert ?

De heer Vandeweghe antwoordt dat de selectie gebeurt op twee niveaus. Aangezien de instapdrempel laag is ­ 1,080 miljoen frank (26 772,50 euro) ­ neemt men het risico iets meer spelers mee te nemen dan men hier plaatsen kan in eerste klasse. Dat is uiteraard de bedoeling : spelers aan de top plaatsen. Hoe hoger de speler getransfereerd wordt, hoe meer hij opbrengt voor de makelaar.

Hij kent geen enkel land in Europa dan België waar op zo laag niveau zoveel betaald wordt. Met de instapdrempel van 1 miljoen frank (24 789,35 euro) kan elke eerste provinciale ploeg met een beetje sponsoring zich een West-Afrikaan permitteren. Dat doen ze niet allemaal, maar sommige clubs doen het toch wel.

De selectie gebeurt dus niet noodzakelijk in het land van herkomst, hoewel dit uiteraard in zekere mate toch het geval is. Is een speler verkoopbaar, dan zal men hem wel proberen mee te nemen. Daar komt de redenering in feite op neer.

De tweede vraag handelde over Abidjan. Ivoorkust is als het ware een paradijs binnen West-Afrika : mooie, brede wegen en mooie stadions, vrij goed georganiseerd, gemakkelijk te bereizen, gemakkelijke vluchten.

De heer Olufade die nu bij Lokeren speelt is een Togolees. Hij kwam ook via Abidjan naar België. Daar zijn een aantal clubs in handen van Westerse clubs. Lokeren heeft Satellite Abidjan, maar dat is slechts één van de zeven eerste klassers daar. In Astec Mimosa Abidjan, waar de betere spelers spelen, hebben Nederlandse clubs, zoals Feyenoord, dan weer belangen.

Mevrouw Lizin wil weten of er in het Belgische basketbal van gelijkaardige praktijken sprake is ? De subcommissie is niet alleen in voetbal geïnteresseerd, maar in alle sporttakken. Verbaasd stelt ze vast dat de verantwoordelijken van sommige basketbalclubs in eerste klasse, met uitzondering van de makelaar die voor transfers heeft gezorgd, zelfs niet weten welke nationaliteit hun spelers hebben. Moet de subcommissie zich buigen over alle sporttakken ?

Wat basketbal betreft, is de heer Vandeweghe van oordeel dat de import van niet-EU-spelers voornamelijk gebeurt uit de Verenigde Staten. Zoals bekend, gaat het daarbij vaak om zwarte Amerikanen, maar in Amerika is men vrij goed op de hoogte van wat zou moeten worden betaald. België zit er, in tegenstelling tot het voetbal, niet aan de onderkant van de voedselketen. België zit in Europa bij de top-5-landen. België betaalt dus vrij goed in het basketbal. Een Amerikaan die het in België niet haalt, vindt gemakkelijker werk in Nederland. Dit is een omgekeerde situatie dan bij het voetbal.

Op het vlak van de arbeidscontracten heeft de heer Vandeweghe het in Vlaanderen evenwel meegemaakt dat men zo aardig was een Amerikaan een Amerikaans of Engels contract te geven, wat de betrokken persoon bijzonder goed vond, vermits hij de tekst ervan kon lezen. Alleen is een Engels contract in Vlaanderen niet rechtsgeldig. Toen de speler moest opstappen en naar de volledige uitbetaling van zijn contract vroeg, antwoordde men hem dat dit niet hoefde, omdat het contract niet rechtsgeldig was, aangezien alleen Nederlandstalige contracten in Vlaanderen rechtsgeldigheid hebben. Dit is enkele keren voorgevallen. Het is de enige mistoestand in het basketbal waarvan hij op de hoogte is. Verder is de spreker niet op de hoogte van mistoestanden bij het basketbal, tenzij de « usual business », zoals zwart geld of onvermogendheid van de clubs.

Mevrouw Lizin is van mening dat de subcommissie zich meer moet buigen over het arbeidsrecht en over het naleven van arbeidsovereenkomsten en hun overeenstemming met een wetgeving die zelf heel onduidelijk is. De subcommissie moet het geldprobleem over transfers ter sprake brengen. Soms ontdekt men dat het bedrag voor de transfers niet hetzelfde bedrag is dat aan de spelers wordt betaald. Volgens heel wat getuigenissen, is er bijna geregeld sprake van zo'n verschil wanneer het gaat om Afrikanen of Zuid-Amerikanen. Men kan zich moeilijk inbeelden hoe dat gecontroleerd zou kunnen worden. De vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, mevrouw Onkelinx, heeft gezegd dat ze bereid was om daar een werkgroep aan te wijden. Volgens mevrouw Lizin is dat noodzakelijk. De Europese Commissie heeft echter te kennen gegeven geen voorstander van striktere controles op het werk te zijn. Mevrouw Lizin wil weten of de betrokken personen door een contract of door een mogelijk contract aangetrokken zijn. Uit de praktijken die door de heer Vandeweghe zijn weergegeven, blijkt dat men drie of vier spelers overbrengt en dat men ze verkoopt. De spreekster wil weten wie voor hen verantwoordelijk is tijdens de periode vóór het contract wordt getekend. De situatie is een beetje identiek aan die van een zwartwerker. Indien die persoon aantoont dat hij regelmatig werk heeft gekregen, dan kan hij een arbeidsbewijs afdwingen voor de arbeidsrechtbank. Krijgen de spelers tijdens deze onduidelijke periode iets te eten ? Krijgen ze onderdak ? Wat gebeurt er tijdens de periode vóór het contract wordt getekend ? Zou de formule zoals ze nu bestaat recht geven op arbeid ?

De heer Vandeweghe verduidelijkt dat B-makelaars vaak met grote auto's rijden, niet om er indruk mee te maken maar om er veel mensen mee te kunnen vervoeren. Zij brengen hun spelers overal rond.

Hij heeft wel weet van spelers die slecht behandeld werden, maar alleen via de pers. Hij merkt ook dat Afrikaanse jongens vaak heel tevreden zijn over de opvang door hun makelaars, wat hem toch niet minder de vraag doet stellen of die makelaars sociaal en ethisch wel verantwoord handelen. De praktijk is dat de jongeren heel snel door een club getest worden en als ze daar niet goed genoeg gevonden worden, snel ook door een tweede, een derde club worden ontvangen en zo hun weg vinden naar de Belgische voetbalmarkt. Er bestaan in België vijf voetbalafdelingen, die elk een dertigtal clubs tellen, die ook in de lagere niveaus nog vrij veel betalen, veruit het meeste van heel West-Europa. De spelers komen dus altijd wel ergens terecht. De periode tussen import en afzet, om die termen toch maar te gebruiken, is meestal zeer kort, ook al gebeurt het dat een makelaar een tijdlang met enkele spelers blijft zitten. De heer Vandeweghe kent minstens één makelaar die deze jongens dan bij hen thuis opvangt. De makelaar heeft er namelijk geen voordeel bij om te handelen zoals de heer Brocken, want dat bezorgt hem snel een slechte naam bij de clubs, bij de andere Afrikanen in België en via hen ook bij de spelers in Afrika. Voor makelaars is het nu eenmaal heel belangrijk om een vertrouwensrelatie op te bouwen.

De arbeidsbemiddeling is, in Vlaanderen althans, geregeld door een decreet dat vorig jaar in voege is getreden en waarbij makelaars éénmalig zeven procent van het brutoloon van de speler mogen ontvangen van de club waar de speler onderdak vindt. De makelaars zijn niet zo gelukkig met deze regeling, omdat ze vroeger zeven procent kregen voor de hele duur van het contract, tegen nu maar voor één jaar.

De heer Lozie merkt op dat de jongste tijd vooral de toevloed van Afrikaanse spelers in de belangstelling is gekomen. Is dat een correct beeld of is er een verschuiving van het aanbod ?

Afrika en de rest van de Derde Wereld blijven de belangrijkste gebieden van herkomst, aldus de heer Vandeweghe. Er komen ook wel enkele spelers uit Australië, maar door de hoge levensstandaard daar ligt de problematiek er totaal anders. Ook spelers uit Azië komen niet direct uit derdewereldlanden, maar uit landen als Japan of Zuid-Korea.

Recentelijk is er wel een bijzondere belangstelling gegroeid voor Ethiopië. Voetbalclub Ajax heeft daar een sterspeler gevonden en via hem is men gaan inzien dat Ethiopiërs meer kunnen dan hard lopen. Mogelijk begint men sindsdien meer naar talent te zoeken in Centraal- en Oost-Afrika. De heer Vandeweghe weet bijvoorbeeld van een makelaar die fel op zoek gaat in Kenia.

De heer Lozie vraagt of er aanwijzingen zijn dat het niet altijd gaat om het voetbaltalent zelf, maar om mensenhandel of om witwaspraktijken ?

Van witwaspraktijken heeft de heer Vandeweghe geen weet, maar dat er in het voetbal, net als in andere sporten, zwart geld circuleert, lijdt geen twijfel. In het voetbal waarschijnlijk zelfs meer, omdat het minder goed georganiseerd is en de spelers minder goed betaald zijn.

Wat de opleiding betreft, is de heer Monfils niet overtuigd door hetgeen de heer Vandeweghe over de Afrikaan heeft gezegd die in voetbal meer uithoudingsvermogen zou hebben. Dit zei men ook van blanke zwemmers. Uiteindelijk zijn ze allemaal perfect bekwaam om te zwemmen en voetbal te spelen. Toch moeten clubs minder inspanning doen om iemand met het vliegtuig van Abidjan naar België over te brengen dan om een speler op te leiden in België. Wat er ook gezegd wordt, is het ondanks het arrest Bosman nog mogelijk om voor opleidingen een vergoeding te verkrijgen. De commissie en de FIFA bespreken een systeem waardoor opleiding in clubs wordt gesteund. Na dit veelbesproken arrest heeft men te vlug gezegd dat jongeren opleiden niet meer mogelijk was en daardoor moest men elders voetbalspelers gaan zoeken. Dat zou goed uitkomen voor de club die niet over een opleidingscentrum beschikt, maar dat is volgens de spreker verkeerd.

Wat de dag- en werkvergunningen betreft, is het eenvoudig : er bestaan regels, die nageleefd moeten worden. Zal men vaststellen dat ambtenaren of het gerecht falen ?

Het systeem staat op punt en moet niet aangepast worden. Indien sommigen eraan ontsnappen, schort het bij de controle. Indien men van hen geen voetbalspelers maakt die naar hier door clubverantwoordelijken overgebracht zijn, mag men ze ook niet achterlaten. Men moet een oplossing vinden waardoor ze met financiële steun naar hun geboorteland kunnen terugkeren. Het lid probeert oplossingen te vinden. Indien voetballers die op die manier naar België overgebracht zijn, niet voor voetbalcompetitie bekwaam blijken te zijn, moet men hen de kans geven om zich terug in hun land te integreren en moet men hen daarbij helpen.

De heer Monfils stelt zich de vraag of het normaal is dat makelaars de vertegenwoordiging van spelers van een club waar zij in het bestuur van zetelen, in hun portefeuille hebben. Zou men de situatie van die makelaars niet precies kunnen analyseren ? In Vlaanderen bestaat er een decreet en het lid heeft een wetsvoorstel ter zake ingediend zelfs voor de subcommissie het probleem aan de orde stelde. Er moeten wetten gemaakt worden opdat spelers niet aan contracten kunnen verbonden worden met een makelaar waardoor ze van hun vrijheid op het werk niet zouden kunnen genieten. Het is een groot probleem dat valt onder mensenhandel, onafhankelijk van bezoldigingen die gestort worden op de rekening van de speler.

De heer Vandeweghe wenst hierop geen theoretisch antwoord op geven, maar één uit de praktijk. In Vlaanderen is het verboden om met een niet-erkende makelaar te werken. AA-Gent heeft een paar weken gelden een nieuw contract afgesloten met de Egyptische spits Ahmed Hosan, dankzij de bemiddeling van een makelaar die in Vlaanderen niet is erkend. Had AA-Gent hem gedwongen om zijn erkenning in orde te brengen, dan was de makelaar waarschijnlijk met zijn spits naar een andere club getrokken. In de praktijk is het vaak heel moeilijk een lijn aan te houden.

De heer Monfils denkt dat Vlaanderen een beetje op de zaken vooruit loopt door op vraag van makelaars decreten op te maken. Het gaat om een probleem van toegang tot het beroep en dat is bijgevolg ook een federale bevoegdheid. Dit lost ook het probleem op van de gelijke toepassing in heel het land.

De voorzitter, de heer Wille, wijst er toch op dat het Rechtskundig Weekblad van 13 januari 2001 verwijst naar een persmededeling van 6 juli 2000 met de titel Betere sociale bescherming voor de sportbeoefenaar waarin de Vlaamse minister van Werkgelegenheid, de heer Landuyt, de stelling poneert dat het transfersysteem geen federale bevoegdheid is, maar een van de gemeenschappen. Sport zelf is, zo zegt hij, een exclusieve bevoegdheid van de gemeenschappen.

Mevrouw Willame-Boonen zou willen weten welk soort contract de jonge sportievelingen moeten ondertekenen. Er bestaat een wet waarin staat dat men geen contract mag ondertekenen als men nog geen achttien bent. Toch was de jongen naar wie de subcommissie heeft geluisterd hier sinds hij 16 jaar was.

Na alles wat de subcommissie heeft gehoord over de economische of seksuele slavernij, doet, wat vandaag gezegd werd over de sportieve slavernij, haar nog niet de haren te berge rijzen.

Heeft de heer Vandeweghe kennis van echt dramatische situaties : jongeren die in Belgische kampen tegen hun wil getraind worden, voor een habbekrats verkocht worden en op een verschrikkelijke manier worden behandeld ? Het is dezelfde situatie als die waarin vrouwen ingevoerd worden vanuit de Oostbloklanden voor de sekshandel. De spreekster verontschuldigt zich voor deze vergelijking. Behalve het leeftijdsprobleem, heeft ze niet het gevoel dat de situaties vergelijkbaar zijn.

De heer Vandeweghe antwoordt ontkennend. De wantoestanden met jonge Afrikaanse of Braziliaanse spelers zijn in geen enkel opzicht te vergelijken met wantoestanden in de vrouwenhandel.

Hij denkt dat Europa op het ogenblik naar Afrika vooral een voetbalsignaal uitzendt : belangrijker dan waterputten of onderwijs is dat de jongeren leren tegen een bal te schoppen en via een makelaar naar Europa te geraken. Want zo komt men in het paradijs. Dat is de realiteit. Echte wantoestanden zijn er niet. Er bestaan wel voetbalkampen, maar dat zijn in de eerste plaats sportkampen. Uit een film over een Ajaxkamp in Ghana blijkt dat daar wel eigenaardige dingen gebeuren : er bestond een controlecommissie van drie « keurders » die na enkele wedstrijden de jongens op een rij zetten, erlangs liepen en de niet-geselecteerden uit de rij duwden. Die belanden daarom niet in de prostitutie, waarschijnlijk keren ze gewoon naar huis terug, zij het met een enorme teleurstelling. Er is ooit ook een verhaal verteld over opsluiten in kooien, maar dat is een alleenstaand geval. De wantoestanden gaan meestel niet verder dan die in het Ajaxkamp.

De jongeren die wel slagen, zijn in Europa beter af dan in hun land van herkomst, ook wanneer ze hier maar in derde klasse terechtkomen. In feite zijn het economische vluchtelingen, die het geluk hebben tegen een bal te kunnen schoppen en daardoor in België binnen mogen.

Mevrouw Willame-Boonen wijst erop dat er gerechtelijke onderzoeken naar deze misbruiken gaande zijn. Ze herinnert er ook aan dat men nog geen antwoord heeft gegeven op haar vraag over de leeftijd.

De heer Vandeweghe geeft toe dat hij zich daarover inderdaad iets te fel heeft opgewonden, mogelijk omdat zijn favoriete club hier ter sprake kwam. De heer Hosan van AA-Gent was zeventien toen hij zijn contract tekende. Dat mag niet. AA-Gent heeft zijn ouders mee laten overkomen en ook hen een contract laten tekenen.

Wettelijk kan ook dat waarschijnlijk niet, maar Hosan voetbalt als een speler van 25 jaar. Fysieke uitbuiting is dat in dit geval dus zeker niet, maar het is inderdaad niet wettelijk. Spelers van zestien komen het land niet meer in. Nederland heeft jaren geleden vier spelers van twaalf jaar gekocht, van wie er ondertussen een, de Braziliaan Leonardo, tot het grootste talent in Nederland is uitgegroeid. Hij werd destijds met een vals paspoort naar Rotterdam gehaald. Iedereen in Brazilië is dol-enthousiast over Leonardo, maar van de drie anderen, die teruggestuurd werden, weet niemand waar ze zijn.

Mevrouw Thijs wenst te vernemen of er ook makelaars zijn die hun werk goed doen of zijn ze echt allemaal malafide ? Ligt een oplossing misschien in het hoofdelijk aansprakelijk stellen van makelaars en werkgevers, die dan voor drie jaar zouden instaan voor alle regelingen inzake werk, ziekteverzekering en dergelijke van de spelers ? Gebeurt het vaak dat jonge spelers hun identiteitspapieren worden afgenomen, zodat ze geen kant meer uit kunnen ? Zijn er bekende voetballers die zelf als makelaar of tussenpersoon optreden voor jong talent uit Afrika, Zuid-Amerika of waar dan ook ?

Volgens de heer Vandeweghe gebeurt dat laatste wel eens en het lijkt hem ook heel normaal. Hij kent wel geen enkele gekende voetballer die zelf op prospectie gaat. Hij kent wel het geval van een speler van Abidjan die naar Feyenoord was overgekomen en die nog een broer bleek te hebben die ook bij Abidjan speelde. Uiteraard is de makelaar of de manager die de eerste naar hier heeft gehaald, door de spelers meer gegeerd, omdat ze denken dat hij alle grote clubs kent. Dat de heer Khalou zich ertoe zal lenen om andere spelers aan te raden bij zijn makelaar te gaan, ligt een beetje voor de hand, maar de heer Vandeweghe denkt niet dat hij daar zelf voordeel bij heeft.

Mevrouw Thijs wenst te vernemen of de heer Vandeweghe weet heeft van spelers van Belgische nationaliteit die bij dergelijke transacties als tussenpersoon optreden.

De heer Vandeweghe antwoordt ontkennend. Wel zijn er spelers die zich laten gebruiken om reclame te maken voor bepaalde makelaars. Of ze daar wat aan verdienen, weet hij niet. Het gaat trouwens enkel over Belgische spelers.

Er bestaan wel goede makelaars, maar het systeem deugt niet. In Europa kan de makelaar namelijk zowel geld krijgen van de club waar hij een speler weghaalt als van de club waar hij een speler aflevert. In Amerika kan dat niet. Daar is de makelaar in feite een bediende van de speler, maar daar verdient een speler dan ook minimaal 300 000 dollar. Minder kan bijna niet. De makelaar werkt uitsluitend voor de speler, voor wie hij zich dan ook totaal inzet. Hij onderhandelt ook over het contract en krijgt daarvoor een vast percentage. In België is er lang gewerkt zonder contracten, maar met gentlemen's agreements. De heer Vandeweghe heeft weet van minstens één transfer naar een heel grote club, waarbij de manager van de club aan de makelaar vroeg hoeveel hij wilde betaald worden. Waarop de makelaar antwoordde dat de manager dat zelf mocht bepalen, omdat hij « toch altijd genoeg gaf ». Het werd dus vier miljoen frank (99 157,41 euro). Nu is dat verboden, maar tot voor kort werden de onderhandelingen in dergelijke sfeer gevoerd. Natuurlijk zijn er goede makelaars. Ze zijn trouwens onmisbaar in het hele voetballandschap. Topspelers zijn namelijk vaak zeer onmondig, veel onmondiger dan gewone burgers. Ze kennen de sociale regelingen niet, maar ook over gewone dingen als herstellingen aan hun huis en dergelijke weten ze weinig. Ze houden zich daar nooit zelf mee bezig. Een makelaar kan hen ook in al die zaken bijstaan.

Kan de oplossing erin bestaan makelaars en clubs hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor al het wel en wee van de spelers ? Dat betwijfelt de heer Vandeweghe. De enige oplossing lijkt hem de drempel hoger te maken en het minimumsalaris voor niet EU-spelers drastisch op te trekken. Niet evenveel als in Nederland, de helft ervan lijkt hem voor België meer realistisch. Dat zou tot gevolg hebben dat alleen nog zeer goede spelers overkomen, het zou het hele systeem meer overzichtelijk maken en paradoxaal genoeg zou dat de doorstroming van jong Belgisch talent ten goede komen. Jongens uit West-Afrika hebben namelijk qua kracht en uithouding een constitutioneel voordeel, Oost-Afrikanen blinken vooral uit door uithouding. Dat is misschien een vreemd discours, maar als de heer Monfils, die deze stelling tegenspreekt, alle boeken zal gelezen hebben die de heer Vandeweghe daarover heeft doorgenomen, zal ook hij dat erkennen : het is een vaststaand feit dat bepaalde bevolkingsgroepen voor bepaalde sporten in eerste instantie een groot voordeel hebben. West-Afrikanen van twintig jaar vergelijken met blanke leeftijdsgenoten die bijna de hele tijd op schoolbanken hebben gezeten, is appelen met citroenen vergelijken.

De heer Vandeweghe kent geen voorbeelden van spelers van wie men de identiteitspapieren heeft afgenomen, behalve één, namelijk dat van Keniaanse loopsters in Duitsland. Bij voetballers heeft de heer Vandeweghe dat nooit weten gebeuren.

De heer Vandeweghe is vorig jaar zelf een week te gast geweest in een kamp van vrouwelijke loopsters Dat werd opengehouden door een Keniaanse loopster, die trouwens onlangs het wereldrecord op de twintig kilometer heeft verbeterd. Ze houdt zich naast haar sport bezig met de verdediging van de Keniaanse sportvrouwen, onder andere door ze te behoeden voor besnijdenis en voor allerlei ander onrecht. Ze wil hen via de sport bewust maken van hun waarde, een werk dus met een hoge sociale dimensie. De heer Vandeweghe kan natuurlijk zijn hand niet in het vuur steken voor al wat daar gebeurt, aangezien hij er maar een week heeft verbleven. Maar wat hij zag, gaf de indruk deel uit de maken van een sociaal project met heel wat onderwijs, veeleer dan van een deportatie van looptalent. Als deze loopsters naar Europa komen, is dat om zelf geld te verdienen. Andere zestienjarige meisjes die hij hier heeft zien lopen, hebben nooit geld verdiend, ze hebben alleen Europa en een stuk van de wereld gezien.

Er zijn bij zijn weten wel een paar managers die voornamelijk Oost-Afrikaanse atletes uitbuiten. Dit betekent dat ze allemaal samen in één huis stoppen. Hij wenst trouwens te benadrukken dat men van geen enkele topsporter hoge prestaties kan verwachten als men hen niet goed behandelt. Daarom is het verhaal dat atleten in Oost-Duitsland in concentratiekampen werden bijeengebracht, ook zo nonsens. Men moet atleten vrij goed behandelen om een positieve return te krijgen. Dat is bij de prostitutie allicht niet het geval, maar topsporters moeten niet alleen goed te eten krijgen, ze moeten zich ook goed voelen in hun vel. Alleen dan zullen ze goed presteren. Fysieke uitbuiting is daarom alleen al uitgesloten. Financiële uitbuiting is natuurlijk wel mogelijk.

Bij de loopsters ziet de heer Vandeweghe het probleem niet. De loopsters die naar België komen, zijn alleen topsportvrouwen die voor 20 000 dollar per wedstrijd naar hier komen. Dat zijn niet bepaald sukkelaars.

1.2.3. Uiteenzetting door de heren Alain Courtois en Jan Van Onsem, vertegenwoordigers van de KBVB (Koninklijke Belgische Voetbalbond)

De heer Courtois spreekt namens de KBVB. De keuze om deze federatie te horen is volgens de spreker zonder twijfel te wijten aan het feit dat het de KBVB is waarover in de pers met betrekking tot de transfers het meest wordt gesproken. Hij is bereid om alle beschikbare informatie aan de subcommissie te geven. Ook in het verleden heeft de voetbalbond altijd alle informatie die ze vroegen aan de senatoren gegeven. De federatie wil het transfersysteem transparant maken en de federatie heeft geen belang bij geheime operaties. De federatie heeft een aantal regels waaraan ze zich houdt. De federatie beoogt, misschien in tegenstelling tot wat clubs beogen, niet zoveel mogelijk buitenlandse spelers aan te trekken. Integendeel zelfs, want dat zou een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de nationale ploeg. Clubs daarentegen willen de kwaliteit van hun ploeg verbeteren.

De heer Courtois stelt vast dat men tot nog toe geen georganiseerde mensenhandel in de sport heeft bewezen. Er zijn geïsoleerde en dramatische gevallen waar hij zich bewust van is, maar men beoogt precies te verhinderen dat zulke gevallen zich nog voordoen. De KBVB jaagt op diegenen die van de situatie van anderen profiteren. Dat verklaart waarom de vordering en het statuut van de makelaars gereglementeerd moet worden. Dat probeert de FIFA en ze heeft trouwens haar wetgeving terzake veranderd. Men beoogt een orde van makelaars tot stand te brengen die hen de regels doet naleven en ervoor zorgt dat enkel de makelaars die door de FIFA worden erkend transfers mogen organiseren op straffe van boete voor de clubs.

De heer Courtois verzet zich niet tegen het feit dat er makelaars zijn die door Vlaanderen en waarom niet door Wallonië zijn erkend. De federatie wil duidelijkheid. Vandaag zijn er ongeveer dertig makelaars in België door de FIFA erkend. Er zijn er daarentegen veel meer die niet zijn erkend en zij liggen voornamelijk aan de basis van het probleem. De federatie is voorstander van een strikte controle in België.

Wat de documenten betreft, kan de federatie uiteraard enkel die documenten controleren die aan haar overgemaakt worden. De heer Van Onsem van de dienst aansluitingen, zal het systeem dat de federatie heeft uitgewerkt, uitleggen. Als er natuurlijk iemand komt met valse papieren, kan de federatie de fraude moeilijk bewijzen. Het gemakkelijkste voorbeeld blijft het voorbeeld van een Braziliaan of van een Afrikaan die uit Italië komt, dat wil zeggen uit een land van het Schengengebied. Voor hen kan de federatie de eerste documenten niet nagaan, aangezien ze eerst in Italië geweest zijn. De KBVB is vragende partij voor een duidelijke regeling. Dat betekent dat alle voetballers die in België spelen zich moeten aansluiten bij de KBVB.

De heer J.-M. Dedecker beweert bewijzen te hebben dat makelaars met wie de heer Courtois werkt, contracten afsluiten met makelaars die malafide zijn. Hij heeft er ook een bewijs van dat één van die makelaars vijf miljoen frank (123 946,76 euro) stortte op een rekening in Zwitserland. Hij wenst te vernemen wat de voetbalbond doet tegen dergelijke praktijken.

De heer Courtois verduidelijkt dat de wetgeving in Vlaanderen met betrekking tot makelaars recentelijk is veranderd. De vijf miljoen frank (123 946,76 euro) waarover het lid het heeft, dateren van toen die wetgeving nog niet in voege was en kan dus niet als voorbeeld dienen voor hoe het er nu aan toe gaat. De KBVB leeft de FIFA-reglementen stipt na. Die bepalen onder meer dat alleen makelaars die door de FIFA en door de nationale voetbalbonden zijn erkend een transfer kunnen regelen.

De heer J.-M. Dedecker wijst erop dat de bovenvermelde regelgeving al enige tijd bestaat, maar niet wordt nageleefd. Het lid beweert een hele reeks namen te kunnen citeren van malafide makelaars die nog altijd actief zijn : Karel Brocken komt het land niet meer binnen via Zaventem, maar wel via Rotterdam of Amsterdam; er is ook een de heer De Bruyne, een mijnheer Cooreman, een mijnheer Gooyvaert. Al die mensen zijn in België geschorst, maar doen nog altijd zaken. Hij weet alleszins dat er vorige week nog spelers op vraag van de heer Cooreman zijn overgebracht vanuit Nigeria en hier getest zijn in een Club. Ook de visumaanvraag is geregeld in overleg met dezelfde persoon. Hoe verklaart de heer Courtois dat allemaal ?

De heer Courtois verduidelijkt dat het precies aan dit soort toestanden is dat de FIFA een einde wil maken. Voortaan kunnen alleen nog makelaars die door de FIFA erkend zijn, transfers organiseren.

De heer J.-M. Dedecker vraagt zich af hoe het dan mogelijk is dat een persoon als de heer Cooreman, die al vijf jaar geschorst is, nog altijd kan doorwerken ? Waarom worden er nog altijd spelers aanvaard op basis van een tenlasteneming door een dergelijk figuur ?

De heer Courtois antwoordt dat de KBVB officieel niet van dergelijke praktijken op de hoogte is. Hij weet alleen dat er een contract getekend is.

De heer J.-M. Dedecker beweert dat hij toch de bewijzen kan leveren. De vraag is wat voor controle de KBVB uitoefent. Wat doet de KBVB daartegen ? Kan ze er bijvoorbeeld al niet voor zorgen dat niet de makelaars maar wel de clubs de tenlasteneming op zich nemen en dat enkele clubbestuurders hoofdelijk verantwoordelijk worden gesteld ?

De heer Courtois antwoordt dat als een speler zich bij de KBVB wil inschrijven, hij dat altijd via een club moet laten regelen. De FIFA heeft gelijk wanneer zij stelt dat er ook in een vroegere fase meer controle moet komen.

De heer J.-M. Dedecker maakt er zich bezorgd over dat dit systeem al enige tijd bestaat, maar dat het niet blijkt te werken. Is de KBVB niet bereid om een controleorganisme in te voeren ? Hij wenst niet het proces te maken van de heer Courtois of de KBVB aan de schandpaal te nagelen, maar wantoestanden uit de wereld te helpen. Hij kan heel goed begrijpen dat het voor de KBVB bijna niet te doen is om al de 450 000 spelers-leden te controleren. Toch moeten er methodes gevonden worden om wantoestanden aan te pakken. Bijvoorbeeld door de minimumwedde te verhogen, door te verbieden dat spelers worden uitgeleend en dergelijke meer. Nu komen spelers via een makelaar terecht bij bijvoorbeeld SK Lokeren, schuiven dan door naar Verbroedering Geel, naar Rita Berlaar en uiteindelijk spelen ze bij Zoetenaaie zonder dat iemand dat nog kan nagaan. Als de voetbalbond zou eisen dat elke speler die het land binnenkomt ofwel een profcontract krijgt ofwel naar zijn land terugkeert, dan zou het probleem al voor een groot deel opgelost zijn.

De heer Courtois is het erover eens dat er meer controle moet komen.

De heer Van Onsem wijst er bij wijze van inleiding op, dat alles wat hij voorgenomen had te vertellen, reeds ter sprake is gekomen. Uit de vorige getuigenverhoren is gebleken dat de leden van de subcommissie redelijk goed op de hoogte zijn. Toch wil hij enkele zaken herhalen. Vóór 1995 mochten er in België slechts drie vreemdelingen per wedstrijd spelen. Indien men zich daaraan niet hield, verloor de club punten. Daar werd iets op gevonden : wie geen Belgische nationaliteit bezat, werd na een tijd als voetbalbelg beschouwd. De jongens jonger dan zeventien jaar bij hun aansluiting werden automatisch sportieve Belg. Na drie jaar kregen zij definitief de Belgische voetbalnationaliteit. De anderen moesten vijf jaar onafgebroken aangesloten zijn bij een Belgische club. Zij werden dus niet meer meegerekend in het maximum van drie vreemdelingen. Dat is misschien de reden geweest dat de heer Oliveira plots beweerde een drietal jaren jonger te zijn, en dus jonger dan zeventien. Bijgevolg was hij onmiddellijk voetbalbelg, kon hij onmiddellijk spelen en werd hij niet meegerekend voor het maximumaantal niet-Belgen. De heer Van Onsem weet niet of dat de reden voor zijn leeftijdsverlaging was, maar het zou kunnen. Intussen is die reden wel achterhaald.

Het arrest-Bosman in 1995 van het Hof van Justitie liet niet meer toe dat een onderscheid tussen de onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie werd gemaakt. De voetbalbond is verder gegaan op deze gerechtelijke uitspraak en heeft bepaald dat er geen onderscheid meer mocht worden gemaakt tussen Belgen en vreemdelingen in het algemeen, dus ook niet-EU-burgers. Vanaf toen kon er bijvoorbeeld met een elftal volledig samengesteld uit Brazilianen of Nigerianen worden gespeeld. Dat werd niet verboden door een reglement.

Na het arrest-Bosman, bij het overstappen op een nieuw informaticasysteem, heeft de KBVB geoordeeld dat het nut van de vermelding of iemand al dan niet EEG-burger was, gering was. Vanaf 1995 heeft zij daarom enkel nog genoteerd of een speler Belg was of niet. Op de vraag hoeveel vreemdelingen er spelen in België kan de heer Van Onsem bijgevolg niet antwoorden omdat pas sinds 1995 het al dan niet Belg zijn, wordt genoteerd. Over de periode daarvoor, heeft de heer Van Onsem geen informatie. Hij kan wel opzoeken welke nationaliteit een speler heeft en op welke manier hij België is binnengekomen.

De enige controle gebeurt bij de aankomst in ons land van nieuwe spelers uit het buitenland. De heer Van Onsem is van mening dat de heer Dedecker misschien gelijk heeft te stellen dat er meer controle nodig is. De FIFA-reglementering verplicht de KBVB een internationaal transfercertificaat aan te vragen. Voor de EU-burgers vraagt de KBVB een aansluitingsformulier aan en eventueel het akkoord van de buitenlandse club. Wanneer de speler niet tot de EER (Europese Economische Ruimte) behoort, vraagt de KBVB altijd een bewijs van inschrijving in het register van de vreemdelingen of in het wachtregister van de politieke vluchtelingen. In sommige gevallen wordt een kopie van ­ bijvoorbeeld een Italiaanse ­ identiteitskaart afgeleverd. Ingevolge de Schengenakkoorden is de KBVB verplicht om deze documenten te aanvaarden. De KBVB weet dan niet of het eventueel om een vervalsing gaat. Maar het is niet zo dat de KBVB om het even welk document aanvaardt. De KBVB doet een ernstige controle. Zij heeft zelfs een keer, voor een kleine ploeg uit vierde provinciale, naar de prefectuur in Frankrijk getelefoneerd om na te gaan of een speler al dan niet in België mocht komen voetballen. Er is dus een strenge controle.

De KBVB heeft met het ministerie van Binnenlandse Zaken afgesproken dat het bewijs van inschrijving in het register niet nodig is indien de speler een profvoetballer is die voldoende verdient om in België het profstatuut aan te nemen. Dat bedrag was vóór 1999 vastgesteld op 541 128 frank (13 414,21 euro). Ingevolge de tussenkomst van het Nationaal Paritair Comité voor de sport werd dit bedrag in 1999 verdubbeld. Ondertussen is door de wijziging van de wet van de deeltijdse sportbeoefenaar dit bedrag verviervoudigd. Het geïndexeerde bedrag bedraagt nu 1 148 500 frank (28 470,57 euro). Omdat dit bedrag lager is dan in andere landen, komen sommige buitenlandse voetballers, al dan niet op uitleenbasis, in België voetballen. In Nederland ligt dit bedrag dertien keer hoger. Nederlandse clubs trachten jongens die zij niet in hun eerste ploeg willen opstellen, tijdelijk in België te laten voetballen. Het verbod voor tijdelijke uitlening wordt omzeild door een definitieve transfer te regelen en nadien in gemeenschappelijk akkoord de speler terug te roepen. Het gaat dan om een werktijdonderbreking. Ondertussen wordt de speler tewerk gesteld door de andere club en achteraf keert hij naar zijn oorspronkelijke club terug.

Er is nog een bijkomende uitzondering. De KBVB werkt ook samen met het onthaalcentrum PAG-ASA. In enkele gevallen heeft de KBVB, ondanks het feit dat er geen inschrijving was in het vreemdelingenregister of wachtregister voor de politieke vluchtelingen, toch de toelating gegeven om te voetballen. Het gaat om vier of vijf gevallen in heel België. Indien deze vluchtelingen niet zouden mogen voetballen, zouden ze helemaal geen inkomen hebben.

De heer J.-M. Dedecker vraagt of hij dit laatste goed heeft begrepen : die vier of vijf mensen hebben dus een inkomen uit één of ander zwart circuit omdat ze anders van een OCMW-uitkering zouden moeten leven ? Professioneel voetballen kan toch enkel als er een arbeidscontract wordt gesloten met een loon van minimum 1 148 500 frank (28 470,57 euro) ? Welk statuut hebben die mensen om hier en daar wat bij te verdienen ?

De heer Van Onsem verduidelijkt dat iemand die niet in het vreemdelingenregister is ingeschreven, niet in het FIFA-register kan worden ingeschreven. Hij verdient dan niet het minimum van 1 148 500 frank (28 470,57 euro). Normaal gezien zou die persoon niet professioneel kunnen voetballen. Als het onthaalcentrum PAG-ASA vraagt om die persoon te laten voetballen omwille van integratieredenen, kan hij dit doen op lager niveau, waar ook iets te verdienen valt.

De heer J.-M. Dedecker beaamt dat op een lager niveau veel zwart geld wordt verdiend. De heer Onsem is daarvan niet op de hoogte.

De heer J.-M. Dedecker beweert op de hoogte te zijn van veertig personen die op die manier spelen. De mensen komen naar België omdat ze weten dat ze hier kunnen spelen en zwart geld verdienen.

De heer Van Onsem bestrijdt deze bewering.

Onlangs werd zijn dienst gecontroleerd door de inspectie van de Voetbalbond. Er zijn inderdaad waarschijnlijk misbruiken. Wat kan daaraan worden gedaan ? Één van de mogelijkheden zou zijn om, in plaats van te vertrouwen op een verklaring van de club, het bewijs van aanvraag van de arbeidskaart te eisen. Dat zou een verbetering van het reglement kunnen zijn.

De heer J.-M. Dedecker is van oordeel dat misbruiken kunnen worden tegengegaan door een arbeidskaart te eisen vooraleer een speler kan voetballen.

De heer Van Onsem is van mening dat aan de scheidsrechter toch niet kan worden gevraagd de arbeidskaart te controleren.

De heer J.-M. Dedecker blijft erbij dat de bestaande toestand moet worden uitgezuiverd. Hij stelt voor dat men de regel zou invoeren dat iemand die wil voetballen, ten minste over een arbeidskaart moet beschikken.

Mevrouw Thijs wenst nog een aanvulling te geven in verband met het onthaalcentrum PAG-ASA. Mensen die in het kader van mensenhandel in het voetbal klacht neerleggen, mogen niet terugkeren naar het milieu waarover ze klacht hebben neergelegd. Zij zouden dus in feite niet mogen terugkeren naar het voetbalmilieu. Zoals de getuige zegt, zouden deze mensen dan niets te doen hebben. Het is misschien af en toe positief, maar volgens haar is het niet wettelijk om een uitzondering toe te staan. De wet op de mensenhandel is tot stand gekomen op basis van de prostitutiewet. Slachtoffers van mensenhandel die in de prostitutie terechtkomen, kunnen nadat ze klacht hebben neergelegd, niet opnieuw naar de prostitutie terugkeren. Deze wet geldt ook voor slachtoffers van mensenhandel in het voetbal. Zij zouden in principe niet naar het voetbal kunnen terugkeren.

Mevrouw de T' Serclaes verklaart dat zij verwonderd was toen zij vaststelde dat vier personen door PAG-ASA werden opgevangen, omdat ze volgens haar niet moesten opgevangen worden. Eigenlijk zijn de onthaalcentra zoals PAG-ASA er om mensen op te vangen om hen weg te halen en te beschermen voor milieus waarin men aan mensenhandel doet, maar ook om hen de mogelijkheid te geven om met het gerecht samen te werken om die netwerken te ontmantelen. In die omstandigheden worden aan die personen voorlopige verblijfsvergunningen toegekend. Dat beantwoordt volgens haar niet aan de situatie die is beschreven. Men mag niet vergeten dat de strijd tegen de mensenhandelnetwerken het doel is van de wet op onthaalcentra.

Mevrouw Thijs verduidelijkt dat zij van mening is dat er in het kader van slachtoffers van mensenhandel in het voetbal, mogelijk een andere regeling zou kunnen zijn dan voor prostitutie. Het voetbal is toch een andere wereld dan de wereld van de prostitutie. Misschien zouden de jongens die een klacht hebben neergelegd, wel kunnen voetballen in een lagere afdeling. Op het huidig ogenblik is het echter wettelijk niet toegestaan terug te keren naar het milieu van waaruit men komt.

De heer J.-M. Dedecker is van oordeel dat de voetbalwereld allerhande voorkeursregelingen krijgt. Het invoeren van spelers en hen onmiddellijk een arbeidscontract geven zonder dat er een bepaalde meerwaarde is, druist reeds in tegen de wetgeving. In een voetbalclub kunnen probleemloos West-Afrikanen spelen, maar het zou een jaar duren om de toelating te krijgen om een West-Afrikaanse verpleegster aan te werven, waarbij de werkgever bovendien de meerwaarde van de kandidaat zou moeten bewijzen.

De heer Van Onsem geeft volgende aanvullende informatie over de spelersmakelaars. Alleen diegenen met een FIFA-licentie mogen als makelaar optreden. De tussenkomsten van anderen die met Belgische clubs werken, en er zijn er zelfs die van de Bondslijsten zijn geschrapt, worden bestraft door de FIFA-reglementering. De bestraffing kan bestaan uit annulering van de transfer, puntenverlies, boetes, enzovoort.

Er wordt momenteel echter niet opgetreden tegen de spelersmakelaars omdat niemand klacht neerlegt. Waarschijnlijk moet de ene zwijgen voor de andere. De bondsvoorzitter heeft ooit gevraagd en verkregen dat de KBVB op elk transferdocument tussen Belgische clubs een vakje voorziet voor de spelersmakelaar. Per jaar doen zich ongeveer 30 000 onderlinge Belgische transfers voor. Op geen enkele van deze 30 000 transferformulieren is dit vakje ingevuld. Iemand die geen erkende FIFA-makelaar is, zal natuurlijk zijn eigen doodsvonnis niet tekenen door in dat vakje zijn handtekening te plaatsen.

De heer J.-M. Dedecker vraagt of de FIFA dat niet kan verplichten.

De heer Van Onsem gaat ervan uit dat de makelaar toch niet zal tekenen ! De Voetbalbond heeft er misschien wel belang bij, maar de club en ook de speler zelf niet. Het is precies door de makelaar ­ of het nu een goede of een slechte is ­ dat de speler denkt zijn situatie te kunnen verbeteren. De KBVB heeft geen controlemogelijkheid. Het enige wat men kan doen, is een makelaar schrappen, men kan hem niet aanhouden. Aan corruptie binnen de voetbalwereld kon ook niets worden gedaan tot het onlangs strafbaar werd gesteld.

De heer Courtois is van mening dat er een methode moet worden gezocht om de controle te verstrengen.

De heer Monfils verklaart dat hij verbaasd is. Er zijn wettelijke bepalingen, maar het lijkt dat iedereen naast de wet leeft en zich eraan aanpast. Dat is vreemd. Om dit te onderzoeken, is er eerder een onderzoekscommissie nodig.

Hij wil de erkenningsvoorwaarden kennen die men aan de dertig makelaars heeft opgelegd die door de FIFA erkend zijn. Zijn er onverenigbaarheden verbonden aan die erkenning ? Zijn er belangenconflicten mogelijk als makelaars zich belasten met de carrière van sportmannen en hen ertoe aanzetten arbeidscontracten af te sluiten met maatschappijen of verenigingen waarvan zij zelf aan het hoofd staan. Spreker heeft geen bezwaar tegen het bestaan van managers en makelaars indien dit beroep goed omkaderd is.

De heer Courtois legt uit dat men, om een FIFA-makelaar te worden, moet slagen voor een examen. Tijdens het examen wordt de geïnteresseerde geïnterviewd over zijn kennis van spel-, lidmaatschaps- en transferregels. Maar de FIFA-makelaars moeten ook een zeker aantal onverenigbaarheden in acht nemen zoals de onmogelijkheid om een FIFA-makelaar te zijn en aan de leiding van een club te staan. Sommige makelaars hebben hun ontslag gegeven als hoofd van een club. Anderen zijn van oordeel dat ze een belangrijke rol mogen blijven spelen in een club indien ze niet officieel belast zijn met de leiding of wanneer ze geen lid zijn van de raad van bestuur.

De heer Hordies wenst het statuut van de vier jongeren die op PAG-ASA onthaald zijn, te begrijpen.

Vorig jaar bracht de subcommissie « Mensenhandel » in Antwerpen een bezoek aan het onthaalcentrum PAYOKE waar de subcommissie reeds een vrouw had ontmoet die verantwoordelijk was voor het opvolgen van jonge voetbalspelers die het slachtoffer zijn van mensenhandelsnetwerken. Welke zijn de relaties van de KBVB met dit onthaalcentrum ? Heeft de KBVB veel klachten over de handel van jonge voetbalspelers gekregen of ontvangen ? Hij heeft het niet over gewone handel, maar wel over smokkel.

De heer Courtois kent de situatie van de jongeren niet die zich in het PAG-ASA-centrum bevinden. Ze werden daar onthaald toen de heer Courtois in het buitenland was. Maar hij is bereid om informatie te verzamelen en die aan de subcommissie te bezorgen. Hij veronderstelt dat de situatie vergelijkbaar is met die van een speler die een politieke vluchteling is in Frankrijk en die in België wil spelen. Er is een wil tot integratie die zich terecht of ten onrechte zo manifesteert.

Hij herhaalt dat de KBVB geen weet heeft van georganiseerde mensenhandel. Maar hij is er zeker van dat er dat geweest is en dat er nog steeds jongeren'geïmporteerd'worden onder de vroegere wetgeving en dat ze in onmenselijke omstandigheden zijn geplaatst. Dergelijke situaties bestaan in België en ook in Frankrijk. Om duidelijk te zijn : de heer Courtois wenst en heeft altijd gewild dat de situatie van spelers eenvoudig is. In relatie met zijn club, moet de speler een relatie van werknemer-werkgever en een collectieve arbeidsovereenkomst met rechten en plichten hebben.

Indien er makelaars zijn, is het belangrijk dat hun rol goed omschreven en afgebakend is. De KBVB heeft er geen enkel belang bij om over « B-stijl »-makelaars te beschikken.

De collectieve arbeidsovereenkomsten worden in een paritair comité behandeld. Er is dus al een kader aanwezig. Voor de makelaars wordt de FIFA-regementering toegepast. De KBVB verduidelijkt die reglementering en zet een toepasbaar systeem op punt. Men beoogt op deze wijze misbruiken te vermijden.

De heer Hordies heeft uit de hoorzitting onthouden dat sommige clubs in Latijns-Amerika of in Afrika trainingskampen of overeenkomsten hebben met plaatselijke clubs om de komst van spelers voor te bereiden. Kent de KBVB dit soort situaties voor Belgische clubs ?

De heer Courtois antwoordt dat er zonder twijfel banden bestaan tussen clubs. Maar hij heeft geen weet van het bestaan van kampen waar jongeren in onmenselijke omstandigheden worden getraind en daarna naar ons land worden gestuurd.

Mevrouw Willame-Boonen komt terug op het bezoek van de subcommissie « Mensenhandel » aan het onthaalcentrum « PAYOKE » in Antwerpen. De subcommissie heeft immers PAYOKE in Antwerpen bezocht. Daar heeft men het probleem gesignaleerd van de voetbalspelers die hun club niet tevreden hadden gesteld en die het risico liepen om in prostitutienetwerken opgenomen te worden. Daarin bestaat zonder twijfel het verband tussen PAYOKE, PAG-ASA en SÜRYA en het verband van de transfer van jonge voetbalspelers. Wat gebeurt er met die jongeren die niet de verwachte topprestaties realiseren ? Keren ze naar hun land terug ? Hier hebben ze waarschijnlijk een comfortabeler bestaan gekend dan de jongeren in hun land. Stuurt men ze gewoon terug ? Lopen ze vanaf dat ogenblik niet het risico om in verleiding gebracht te worden om terecht te komen in een maffiawereld die niets meer te maken heeft met de voetbalwereld, maar waardoor ze hier redelijk goed kunnen leven ?

De heer Van Onsem antwoordt dat deze personen vroeger, toen het contract van die spelers werd opgezegd, toch aan de club verbonden bleven. Vandaag, ten gevolge van het Bosman-arrest van het Hof van justitie te Luxemburg, zijn ze vrij, zoals de speler die de subcommissie heeft gehoord, zei. Ze moeten dus zelf op zoek gaan naar een club. Indien ze geen club vinden, doen ze wat ze willen. Die personen zijn zelfs geen lid meer van de KBVB. Wat kan de KBVB doen als sportieve federatie ? Het is niet de taak van de federatie om te weten te komen of die personen in België blijven of niet. Indien hun niveau niet goed genoeg is om in de hogere klassen te spelen, zoeken ze in andere klassen. In de eerste en tweede klasse zijn er slechts weinig spelers die weinig betaald zijn : zo is de heer Oliveira geen slachtoffer.

Mevrouw Willame-Boonen onthoudt dat het niet het probleem is van de KBVB, maar dat de bond toch erkent dat er een probleem is voor die jongeren.

De heer Courtois onthoudt het voorstel dat de KBVB aan de clubs zou vragen om een verplichting op zich te nemen om de jongeren op te volgen die ze naar België hebben laten komen. Dit voorstel is niet in dovemansoren gevallen.

De heer J.-M. Dedecker vraagt of de basiswedde van de spelers niet moet worden verhoogd, tot bijvoorbeeld vijf miljoen frank (123 946,76 euro). Het huidige bedrag dateert immers van de periode vóór het Bosmanarrest.

De heer Courtois erkent dat het huidige bedrag inderdaad belachelijk laag is. In het Nationaal Paritair Comité van de sport zal een verhoging worden besproken.

De heer Lozie vraagt of hij het goed begrepen heeft dat een echte uitlening van spelers van de ene club aan de andere niet meer zou kunnen. De laatste twee jaar treden wel samenwerkingsverbanden of fusies tussen Nederlandse en Belgische clubs op. In België ligt het basisloon lager dan in Nederland, maar kan in de lagere afdelingen gemakkelijker geld worden verdiend. Daardoor wordt België snel een rekruteringsterrein, een zone waar spelers kunnen worden uitgetest door geen al te hoge voorwaarden te bieden voor het eerste contract en toch een redelijke verdienste te geven op een lager niveau. Vinden de samenwerkingsverbanden in die context plaats ?

De voetbalwereld heeft goede toegang tot de diensten die verblijfsvergunningen afleveren. Als men iemand voor een onderwijsopdracht uit het buitenland wil rekruteren, zelfs als gastprofessor, of iemand uit de industrie, kan dit maanden duren. Voor de voetbalbond gaat alles blijkbaar veel sneller. Gebeurt dit via rechtstreeks contact tussen de Dienst Vreemdelingenzaken en de Bond, de clubs of de manager ? Hoe verloopt dit concreet ? Wie vraagt de verblijfsvergunning ?

De heer Van Onsem verduidelijkt dat de voetbalclubs, niet de KBVB, de werkgever zijn. De Voetbalbond is enkel op de hoogte van het bestaan van het contract. De KBVB krijgt een kennisgeving, dit is een document waaruit blijkt dat er een bepaald contract is afgesloten dat voldoet aan alle wettelijke en reglementaire voorschriften. In de gevallen van niet-EU-burgers moet ook een document, ondertekend door de club, worden bijgevoegd, dat bevestigt dat de speler wel degelijk verdient wat hij moet verdienen als buitenlander. De KBVB controleert niet of die speler werkelijk over een arbeidsvergunning beschikt. Meestal duurt het immers een drietal maanden vooraleer de arbeidsvergunning wordt toegekend en de speler in het register is ingeschreven. Deze afspraak heeft de KBVB indertijd gemaakt met het ministerie van Binnenlandse Zaken. Indien die regeling niet meer zou gelden, zou een speler die in eerste of tweede klasse wil spelen, een drietal maanden moeten wachten.

De heer Lozie wenst te vernemen of de Dienst Vreemdelingenzaken toestemming geeft aan de Bond om gedurende een aantal maanden in een grijze zone te werken ?

De heer Van Onsem antwoordt dat de KBVB op het ogenblik van de kennisgeving niet controleert of er een arbeidsvergunning is. De KBVB weet dat de ingeschreven persoon een profstatuut heeft en dat hij de arbeidsvergunning zal krijgen en automatisch ook de inschrijving in het vreemdelingenregister. De KBVB koestert geen argwaan dat dit niet zou gebeuren. Er wordt van uit gegaan dat de situatie van de speler na drie maanden is geregeld.

De heer Lozie blijft het merkwaardig vinden dat het voor voetballers zo snel gaat.

De heer Van Onsem repliceert dat de KBVB over de samenwerkingsverbanden enkel informatie uit de pers heeft. Er bestaat geen enkele reglementering over, ook niet op internationaal vlak. Het gaat om akkoorden die worden gesloten tussen twee clubs. Hij leest erover, maar noch in de FIFA-reglementering, noch in de Belgische reglementering wordt hiernaar verwezen.

De heer Lozie wijst erop dat de clubs op dit ogenblik toch doorgelicht worden voor het toekennen van een vergunning. Wordt daarbij ook nagegaan of de clubs financieel solvabel zijn. Dan moet de KBVB toch het juridisch statuut van de club kennen ?

De heer Van Onsem repliceert dat voor ondernemingen ook niet wordt nagegaan of ze een akkoord met een buitenlandse onderneming gesloten hebben.

De voorzitter, de heer Wille, vindt deze vergelijking niet gelukkig.

De heer Lozie vraagt of er enkel een verklaring op erewoord gevraagd wordt betreffende de onafhankelijkheid van de club ? Als de club slechts een onderdeel van een internationaal samenwerkingsverband is, wat is dan de zin van het geven van een licentie ? De heer Van Onsem zegt dat het aan de licentiecommissie is om daarover te oordelen.

De heer J.-M. Dedecker verduidelijkt dat de clubs VZW's zijn. Ze hebben een omzet van meer dan één miljard frank. Wat Lokeren doet, bestempelt hij als import-exportactiviteiten. Hij beschouwt het als kolonialisme van voetbalplantages in Afrika.

Zou het geen zegen zijn voor het Belgisch voetbal om samen met de Voetbalbond, de makelaars en enkele managers van de topclubs een regeling te treffen om het aantal buitenlandse spelers terug te dringen ? Van de 450 spelers uit eerste klasse zijn er 200 spelers die 51 verschillende nationaliteiten hebben. Amper vijf van de 36 clubs uit eerste en tweede klasse zijn financieel gezond.

Indien een dergelijke regeling zou worden getroffen, zouden de clubs verplicht zijn om aan jeugdopleiding te doen en hun eigen mensen op te stellen. Zo wordt een doorstroming verzekerd. Slechts de clubs die met eigen mensen spelen, zoals Eendracht Aalst, kunnen redding brengen.

De heer Courtois verklaart het eens te zijn met de voorgaande spreker. Het probleem van morgen is de financiële situatie van de Belgische clubs, en in het bijzonder van de clubs uit de lagere afdelingen. Een belangrijk punt voor de clubs is de jeugdopleiding. Sport is een vorm van bescherming van de jeugd. Momenteel zijn er 230 000 jongeren van minder dan 18 jaar die voetballen, begeleid door vrijwilligers. Zonder hen zou geen sportbeoefening mogelijk zijn op dit moment. Een bond, zoals de Voetbalbond, maar ook andere bonden, hebben een rol te vervullen in de gemeenschap. Het is zeker niet de bedoeling om in de toekomst nog meer vreemdelingen aan te werven. De KBVB heeft daar geen enkel belang bij.

Daarna moet men de jongeren in de clubs opleiden. Indien de KBVB deze opleiding niet op zich neemt, speelt ze haar sociale rol niet. Men moet jongeren opleiden om te vermijden dat ze in de jeugdcriminaliteit belanden, maar in het algemeen ook om ze te beschermen.

De heer Courtois wil in verband met de vreemdelingen een duidelijk akkoord tussen werkgevers en werknemers sluiten. Hij wil ook een duidelijke situatie van de makelaars. Voor het overige moeten de clubs middelen krijgen, niet om vreemdelingen aan te werven, maar om de jeugd op te leiden.

De heer Courtois zou deze buitenlandse spelers huurlingen noemen; ze krijgen veel geld, een appartement en een wagen. Clubs moeten hun eigen jeugd opleiden. Zij zijn de toekomst. Zij zorgen ervoor dat sport zo zijn sociale waarde behoudt. Sport moet niet alleen voor sommige landen een middel worden om personen uit te voeren.

2. Tijdens de zitting 2001-2002

2.1. Openbare hoorzitting van 29 april 2002 met :

­ de heer J. Leman, directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding;

­ de heer T. Lhoir, secretaris van de Adviesraad voor buitenlandse arbeidskrachten;

­ de heer M. Gysels, adjunct-secretaris-generaal van de Belgische Handbalbond;

­ de heer J.-M. Philips, voorzitter van de Profliga (voetbal).

2.1.1. Inleidende uiteenzettingen

2.1.1.1. Toelichting door de heer Johan Leman, directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, bij de aanbevelingen in het jaarrapport van het centrum van mei 2001

Vooraleer de voorstellen van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding uit zijn Jaarverslag van mei 2001, te bespreken, acht de heer Leman het nuttig om bij wijze van inleiding de leden van de subcommissie in kennis te stellen van de zaak « Omo Monday en Manasseh Oshiaku vs ksv Roeselare », de tot op heden best door zakelijke feiten gedocumenteerde affaire.

De heer Leman verduidelijkt dat hij dit niet doet om op de afloop van het proces vooruit te lopen of om « persoonlijke » elementen uit het dossier te reveleren, maar om de problematiek op zijn juiste waarde in te schatten.

1. Waarover gaat het in de zaak « Omo en Mana » ?

De negatieve elementen in deze zaak zijn volgens de heer Leman de volgende :

1. Er zijn makelaars in het spel, waarvan minstens één door de KBVB geschorst is. De leiding van de club was hiervan op de hoogte.

2. Minstens één van de uit Nigeria aangetrokken spelers is minderjarig. Zeker na aankomst van de betrokken speler(s) wist de leiding van de club dit.

3. Op de Belgische ambassade van Lagos (Nigeria) werd op enkele weken tijd door een Belgisch bemiddelaar, met onbehoorlijke reputatie als makelaar, op 7 juli 2000 ondertekend, een toeristenvisum bekomen voor vier spelers waaronder minstens één niet-begeleide minderjarige, voor een vliegtuigreis op 8 juli 2000.

4. Op de ambassade van Nigeria te Brussel werd eind 2000 de leeftijd van twee spelers met twee jaar omhoog getrokken en als zodanig op de officiële documenten aangepast.

5. Vooraleer te vertrekken kreeg Mana te horen dat hij bij een Italiaanse voetbalclub en Omo dat hij in de Franse voetbalcompetitie zou terechtkomen. Slechts op de luchthaven merkten ze dat de vliegtickets voor België waren.

6. Een tijd lang werden ze te Roeselare niet uitbetaald. Twee van hun gezellen ­ want ze waren oorspronkelijk met vier ­ werden terug op het vliegtuig gezet richting Lagos waarvan één nooit een frank zag (de andere kreeg ooit 30 000 frank of 743,68 euro). De toenmalige trainer was immers niet overtuigd van hun talent.

7. Toen Mana, als meerderjarige, eindelijk een contract te ondertekenen kreeg en betaald werd, bleef dit onder het wettelijk verplichte minimum voor een buitenlandse voetballer (ook al ligt dit in België al veel lager dan in andere Europese landen). Wat niet in zijn contract staat, maar wat hij wel als behorend tot zijn contract mondeling te horen kreeg, was dat hij tegelijk voor het onderhoud van Omo moest instaan.

8. Toen beide jongens lieten uitschijnen dat zij hun contract niet onder soortgelijke voorwaarden zouden hernieuwen, kregen ze te horen dat ze binnen de vijf dagen het land moesten verlaten. Burgemeester en politieoversten bleken plots zeer ijverig te zijn om aan de onwettelijke toestand een eind te maken.

9. In de makelaarsovereenkomst tussen de door de KBVB geschorste makelaar en de club staat dat bij een eventuele transfer 30 % naar de club gaat en 70 % naar de makelaar en zijn omgeving, met een minimum van 500 000 frank (12 394,68 euro) voor de club. De club neemt absoluut geen enkel risico en de makelaar doet een gouden zaak. Bovendien kan men zich, aldus de heer Leman, afvragen wat « onder tafel » geregeld wordt ...

Als men de bepalingen op de wet op de mensenhandel erop naleest, zijn in het voorgaande nogal wat elementen die voor behandeling onder die wet in aanmerking komen. Het is afwachten wat de rechter zal beslissen. De heer Leman wenst te benadrukken dat hem tot op heden nog geen zaak bekend is waar een rechter in dergelijke zaak in België een uitspraak deed.

Positieve elementen zijn deze waarop betrokkenen, de makelaar en de club, zich beroepen te hunnen ontlasting:

Omo en Mana werden naar behoren gelogeerd en in natura onderhouden.

1. Omo en Mana konden zich volledig vrij bewegen.

2. Omo en Mana konden zich via hun voetbalspel beter bekendmaken, ook voor andere clubs, en zo aan hun carrière bouwen, met kansen die ze wellicht in Nigeria niet zouden gekend hebben. En effectief, Mana is na het optrekken en in orde stellen van zijn contract, zelfs bij KSV Roeselare gebleven. Na een heisa in de media en de nodige wijzigingen bij het bestuur van KSV Roeselare. Terwijl Omo nu bij Gent aanbeland is ...

De heer Leman vindt ook de volgende elementen belangrijk om tot een goede evaluatie van de feiten te kunnen overgaan :

1. De KBVB heeft blijkbaar niet veel inzage in wat bij de individuele clubs gebeurt, en beschikt blijkbaar niet over sanctiemogelijkheden als een club de FIFA-reglementen niet respecteert.

2. De Belgische clubs zien in dit soort praktijk blijkbaar een goed middel om zowel tijdelijk bepaalde tekorten in hun veldbezetting weg te werken, alsook een speculatief kapitaal op te bouwen en opmerkelijke winst te kunnen maken bij sommige transfers.

3. De heer Leman vraagt zich af in welke mate zij dit verzoenen met een goed eigen jeugdbeleid in de clubs.

2. Beknopt overzicht van de situatie in een aantal omringende landen

a) Frankrijk

­ Er worden geen voetballers van buiten de EU onder de 18 jaar toegelaten;

­ voor de + 18-jarigen mogen er 3 spelers van buiten de EU (+ 2 die al 5 jaar in Frankrijk spelen) per club spelen;

­ volgens de krant « Le Monde » van 10 januari 2001 bestonden er 78 twijfelgevallen, waarbij er sprake was van valse, Europese identiteitspapieren; de Franse voetbalbond engageert zich om punten af te trekken als clubs gebruikmaken van spelers met een vals paspoort; zo werd Saint-Etienne 7 punten afgetrokken (« Le Monde » van 31 januari 2001).

b) Italië

­ Er werden geen voetballers van buiten de EU onder de 18 jaar toegelaten;

­ voor de + 18-jarigen mogen 3 spelers van buiten de EU per club spelen; 5 mogen onder contract staan;

­ er zouden 50 voetballers zijn behept met een vals paspoort (« Metro » van 5 februari 2001);

­ tegen 24 spelers en de clubs loopt een gerechtelijk onderzoek;

­ de Italiaanse clubs hebben in allerijl hun Brazilianen bij Braziliaanse clubs ondergebracht.

c) Nederland

­ Er bestaat geen beperking op het aantal niet-EU-spelers, maar ze moeten wel bewijzen reeds deelgenomen te hebben aan een competitie gelijkwaardig aan de eredivisie in Nederland;

­ er is een verplichting tot de uitbetaling van een minimumloon voor deze spelers van 13,5 miljoen frank (334 656,26 euro), dit is anderhalve keer hoger dan voor een Nederlandse speler ... (18- à 19-jarige spelers : 3/4, ongeveer 7 miljoen (173 525,47 euro);

­ uit onderzoek van de Arbeidsinspectie (1999) bleek dat bij 6 profclubs 18 voetballers onder 18 jaar speelden zonder tewerkstellings- en arbeidsvergunning;

­ uit de zaak-Leonardo (Feyenoord) leert de heer Leman dat deze Braziliaanse jongen al van zijn 12 jaar naar Nederland was gehaald, als gevolg van scouting door Nederlanders in Brazilië. Hij kreeg, met medeweten van Feyenoord, een vals paspoort. Twee dagen vóór zijn 18de verjaardag kreeg Leonardo een machtiging tot voorlopig verblijf. Men weet dat 658 Brazilianen hun land met hetzelfde doel verlieten. Ze kwamen terecht in Italië, Spanje, Duitsland en elders ... (« Observer » van 26 november 2000).

d) Engeland

­ Er mogen slechts 3 niet-EU-spelers op het veld worden opgesteld, maar het aantal per club is onbeperkt;

­ men kan geen niet-EU-speler aankopen die niet minstens 15 keer is opgenomen in de nationale ploeg van zijn land (jongerencategorieën inbegrepen).

e) Duitsland

Elke club moet minstens 12 Duitse spelers in loondienst hebben.

3. De toestand in België

Er bestaat geen beperking van het aantal niet-EU-spelers, maar er gelden wel de volgende regels :

­ de spelers moeten 18 jaar zijn;

­ het minimumloon ligt 20 maal lager dan in Nederland;

­ tussen de KBVB en de profliga werd op 3 augustus 2001 een akkoord gesloten, in overleg met de minister van Werkgelegenheid, om het minimum te plaatsen op 1 148 500 frank (28 470,57 euro). In feite was de KBVB volgens de heer Leman bereid om de lat hoger te leggen, namelijk 10 maal zo hoog (het centrum had 5 maal voorgesteld). De profliga heeft dit echter afgewezen;

­ het argument van de KBVB was om België's regeling enigszins te laten aansluiten bij de algemene Europese norm ...;

­ de profliga aanvaardde het voorstel echter niet;

­ de heer Leman trekt ook de aandacht van de leden van de subcommissie op het feit dat er ondertussen veel partnerships tot stand gekomen zijn tussen Belgische clubs en clubs uit Engeland, Nederland en Frankrijk ... Het lijkt de bedoeling te zijn dat deze spelers de Belgische nationaliteit verwerven, zodat zij door de partner-niet-Belgische club kunnen overgenomen worden.

4. Evaluatie met betrekking tot de stand van uitvoering van de voorstellen van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding

De heer Leman stelt in alle duidelijkheid dat alles om « business » draait.

De Belgische wetgever heeft een wettelijk kader geschapen dat de Belgische clubs toelaat om, dankzij de iets strengere wetgevingen in de naburige landen, systemen uit te werken die toelaten de clubfinanciën van de Belgische clubs te verbeteren, of beter : hun achterstand tegenover de omringende landen in te lopen. Deze achterstand is te wijten aan geringe TV-inkomsten, aan een gering aantal supporters, enz. Systemen als partnerships, financiële speculatie op talentvolle niet-EU-jongeren, zijn dit vormen van mensenhandel ? Technisch gesproken, als alle reglementering gerespecteerd wordt, niet, aldus de heer Leman.

Positief is dat de Belgische wetgever geen transfer van niet-EU jonge voetballers van minder dan 18 jaar toelaat.

De heer Leman oordeelt als positief dat de Belgische wetgever een minimumsalaris bepaald heeft, dat weliswaar zeer vele malen lager ligt dan in het buitenland, maar dat als minimumloon toch aanvaardbaar is.

Maar de overheden moeten er, aldus de heer Leman, wel over waken dat althans dat minimum gerespecteerd wordt. De meest evidente weg lijkt de weg van de herhaalde controles door de Sociale Inspectie te zijn. Herhaalde controles, want men weet dat de business over het gehele jaar loopt en niet bij het begin of het eind van de competitie.

Domenico Ricci van het African Football Management (AFM), die zijn carrière aanvatte met de handel in jonge Ghanese voetballers, en deze dan uitbreidde naar Ivoorkust, Mali, Nigeria en Zuid-Afrika, heeft in een interview gezegd dat hij met meer dan 100 clubs in 10 landen werkt en dat hij 70% van zijn transacties doet in Portugal, Frankrijk en België. Domenico Ricci is geen officiële makelaar, erkend door de FIFA. Volgens de heer Leman spreekt dit boekdelen.

5. Wanneer is er sprake van mensenhandel ?

Als zelfs de minimale Belgische wetgeving niet gerespecteerd wordt.

Volgens de heer Leman doen dergelijke praktijken zich voor. Dit kan vermeden worden door :

a) controle door de Arbeidsinspecties in alle gewesten;

b) mede-implicatie van de KBVB in alle contractuele aspecten van de clubs waar niet-EU-spelers bij betrokken worden : zo zou een contract met een niet-EU-speler volledig onbestaand moeten zijn, als de makelaar niet uitdrukkelijk vermeld zou zijn en goedgekeurd zou zijn door de KBVB, of als het niet tegelijk door de medeondertekende KBVB zou geregistreerd zijn. De heer Leman vermoedt echter dat dit een initiatief van de overheid vergt, omdat de KBVB niet tegen de profliga opweegt.

N.B. : in België werken meer dan 200 makelaars, terwijl er maar 26 erkend zijn. In verhouding vinden dus veel te veel tests plaats zonder dat er contracten uit volgen, terwijl de betrokken spelers nadien achterblijven ...;

c) er moet een regeling uitgewerkt worden waarbij de club die een speler test, verplicht moet worden een officieel document op te maken dat door de club en door de speler ondertekend wordt, waarin de rechten en plichten van de verschillende partijen worden gestipuleerd. De KBVB zou deze documenten moeten officialiseren en de niet-naleving van deze reglementering sanctioneren;

d) de KBVB moet medeverantwoordelijk gesteld kunnen worden wanneer punten uit de FIFA-reglementering niet gerespecteerd worden. Dit wordt volgens de heer Leman het best geregeld door de overheid, want de KBVB weegt onvoldoende op tegen de Profliga;

e) er moet strikt de hand gehouden worden aan het feit dat jongeren minstens 18 jaar oud moeten zijn vooraleer zij een contract krijgen; hetzelfde geldt voor tussenformules waarbij men hen naar hier wil halen via projecten deeltijds leren (cf. RWDM wilde op deze wijze 40 Koreanen tussen de 16 en 18 jaar opnemen);

f) Er is nood aan gelijkvormigheid van de reglementering met betrekking tot de opstelling van niet-Europese spelers in officiële matchen. Het is aangewezen een reglementering in te voeren die het aantal opgestelde niet-Europese spelers in officiële matchen beperkt tot drie, aangezien deze reglementering reeds van kracht is in de meeste Europese landen.

Bij wijze van conclusie, vat de heer Leman de Belgische situatie als volgt samen : de mogelijkheid tot het opstellen van een onbeperkt aantal niet-EU-spelers en het lage salaris, maken van België een draaischijf. De beperkt uitgevoerde controles kunnen dit niet verhinderen.

2.1.1.2 Inleidende uiteenzetting door de heer Thierry Lhoir, secretaris van de Adviesraad van de buitenlandse arbeidskrachten

Na de publicatie van de voorstellen van het Centrum voor gelijkheid van kansen, heeft de minister van Werkgelegenheid de Adviesraad voor buitenlandse arbeidskrachten een advies over die voorstellen gevraagd. Terloops vermeldt de heer Lhoir dat de Adviesraad, die in 1992 werd opgericht, de wettelijke taak heeft een advies te geven wanneer de minister van Werkgelegenheid besluiten vaststelt tot uitvoering van de wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers. In dit geval werd geen formeel advies over een ontwerptekst van een koninklijk besluit gevraagd: het ging om een advies zoals de raad er kan geven over onderwerpen waarbij hij betrokken is, in dit geval over de voorstellen van het Centrum voor gelijkheid van kansen.

Die voorstellen hebben op de agenda gestaan van twee vergaderingen van de Adviesraad. De Adviesraad is samengesteld uit vertegenwoordigers van diverse ministeries die betrokken zijn bij immigratieproblemen (Binnenlandse zaken, Buitenlandse Zaken, Tewerkstelling en Arbeid, Sociale Zaken), vertegenwoordigers van de gewesten en een vertegenwoordiger van het Centrum voor gelijkheid van kansen. De reglementering van de tewerkstelling van buitenlandse werknemers vormt een federale bevoegdheid maar voor de toepassing van de normen zijn krachtens de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen de gewesten bevoegd. Het zijn de gewesten die de arbeidskaart en de arbeidsvergunning voor buitenlandse werknemers toekennen.

Bij zijn besprekingen is de Adviesraad tot een bijna eenparig advies gekomen ten gunste van het voorstel van het Centrum voor gelijkheid van kansen over de verhogingen van het vereiste minimumloon voor het toekennen van de arbeidskaart aan buitenlandse beroepssporters. Tevens is gebleken dat het vooral een probleem van controle is, eerder dan een probleem van eigenlijke reglementering. Er zijn ook aanbevelingen van meer technische aard. De raad heeft voorgesteld een standaardovereenkomst op te stellen voor beroepsporters. Hij heeft ook gevraagd het Nationaal Paritair Comité voor de Sport te consulteren.

Uit de besprekingen zelf blijkt dat er enige twijfel heerst. Er kunnen problemen rijzen inzake de reglementering voor de professionele sportbeoefenaars in het algemeen. Het gaat bepaalde bonden minder voor de wind dan bijvoorbeeld de voetbalbond. Het is maar de vraag of het juridisch mogelijk is een onderscheid te maken tussen het loon van voetballers en dat van andere sportlui, zoals het centrum voorstelt. De heer Lhoir merkt ook op dat het huidige bedrag in de reglementering, dat weliswaar lager is dan in sommige buurlanden, toch werd verdubbeld ten opzichte van dat van vóór 1 juli 1999, datum waarop de huidige reglementering van kracht werd. Tot dusver heeft de administratie nog geen formele richtlijnen ontvangen van het kabinet van de minister van Werkgelegenheid om de reglementering aan te passen of om gevolg te geven aan die voorstellen.

Op 25 oktober 2001 heeft de voorzitter van de Adviesraad de minister echter geschreven dat de Adviesraad een positief advies geeft bij het voorstel om het bedrag van het minimumloon voor de toekenning van een arbeidskaart te verhogen. De Adviesraad suggereert evenwel dat men bij het vastleggen van het nieuwe bedrag nauwlettend moet toezien op de controle op de toepassing van de reglementering. De Adviesraad heeft vastgesteld dat zelfs het huidige bedrag in de praktijk niet wordt nageleefd.

Het Centrum voor gelijkheid van kansen snijdt nog andere problemen aan : dat van de makelaars, de tussenpersonen. In die gevallen geldt de reglementering voor het bureau voor arbeidsbemiddeling tegen betaling. Die reglementering vormt een bevoegdheid van de gewesten. De heer Lhoir besluit door erop te wijzen dat arbeidsbemiddeling geregionaliseerd is.

2.1.1.3. Toelichting door de heer Marc Gysels, adjunct-secretaris-generaal van de Belgische Handbalbond bij de door de Vlaamse Handbalvereniging uitgewerkte reglementering ter bestrijding van mensenhandel

De heer Gysels verduidelijkt dat hij secretaris-generaal is van de Vlaamse vleugel van de Handbalbond en adjunct-secretaris-generaal van de Belgische Handbalbond. Het is een gesplitste federatie zoals de meeste sportfederaties.

De heer Gysels verduidelijkt bij wijze van inleiding dat het aansluiten van spelers en vooral het licentiesysteem valt onder de bevoegdheid van de sportgemeenschap. De Vlaamse Handbalvereniging beslist over de licenties van de Vlaamse spelers, ook diegenen die in de Belgische competitie spelen. De Waalse liga beslist over de licenties van de Waalse spelers. Dit is niet alleen zo in de Handbalfederatie maar ook in de andere sportfederaties.

1. Timing.

De aanzet tot de nieuwe reglementering werd gegeven door de hoorzittingen in de subcommissie « Mensenhandel » van 19 maart 2001. In mei 2001 ontving de Vlaamse Handbalvereniging een officiële omzendbrief van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, de heer Landuyt, waarin duidelijk werd gewezen op de problematiek van de mensenhandel in de sport. Een jaar geleden was er bovendien verhoogde mediabelangstelling voor deze problematiek.

Op verzoek van de heer Gysels heeft de raad van bestuur opdracht gegeven aan de juridische cel, bestaande uit drie juristen en verschillende medewerkers, om het fenomeen van mensenhandel en de bestrijding ervan te onderzoeken.

In augustus 2001 werd een ontwerptekst van reglementering voorgelegd aan het kabinet van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid. Ook heeft de heer Gysels sommige senatoren aangesproken om de reglementering te evalueren. Nadien pleegde de heer Gysels opnieuw overleg met de kabinetten Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken. De Belgische Basketbalbond was ook op deze kabinetsvergaderingen vertegenwoordigd, evenals de Belgische Volleybalbond. Eind november 2001 werd de nieuwe reglementering goedgekeurd door de raad van bestuur van de Vlaamse Handbalvereniging.

2. Publicatie.

De reglementering werd voor de Vlaamse Handbalvereniging van kracht vanaf 15 december 2001 (na publicatie ervan op 5 december 2001). Concreet betekent dit, aldus de heer Gysels, dat vanaf 15 december 2001 de reglementering geldt voor alle nieuw aan te sluiten buitenlandse spelers. Voor alle reeds aangesloten spelers werd tijd gegeven tot 1 februari 2002 om zich in regel te stellen. Dat wil zeggen dat de spelers waarvan de clubs niet in regel waren op 1 februari 2002 met de geëigende documenten, automatisch niet meer gerechtigd waren om te spelen vanaf 1 februari 2002. Zij konden dus niet meer aantreden in de competitie.

3. Reglementering.

De reglementering houdt onder meer in dat de niet-EU-speler een gewettigd recht tot verblijf moet hebben voor het Belgische Rijk van meer dan drie maanden. Dit geldt voor een erkend politiek vluchteling of kandidaat erkend politiek vluchteling in zoverre zijn verzoek daartoe ontvankelijk werd verklaard. Ook voor een student, in het kader van gezinshereniging, op grond van een bepaalde machtiging van de bevoegde minister overeenkomstig artikel 9 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, of op grond van artikel 10, lid 1, 2º en 3º van de wet van 15 december 1980 (nationaliteitsverkrijging).

Met andere woorden, iemand met een toeristenvisum of met een verblijfsvergunning van minder dan drie maanden, krijgt geen gelegenheid tot spelen in de Belgische handbalcompetitie in Vlaamse clubs. De Vlaamse clubs moeten een origineel recent bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister voorleggen, niet ouder dan vijftien kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van aangetekende zending, tezamen met een kopie van de verblijfsvergunning van meer dan drie maanden.

In geval van niet-naleving van deze reglementen, zijn er twee mogelijkheden : individuen evenals clubs kunnen een lidkaart ter ondertekening voorleggen. Ieder lid van de Vlaamse Handbalfederatie die een lidkaart ter ondertekening voorlegt met miskenning van voornoemde bepalingen, riskeert onmiddellijk een geldboete van 250 tot 1 000 euro met mogelijk een schorsing of definitieve ontzetting uit al zijn functies of zelfs uitsluiting of schrapping als lid van de federatie. De club waarbij dit lid aangesloten is, is hoofdelijk en solidair aansprakelijk voor de geldboete waartoe het lid is veroordeeld. Indien een club een lidkaart ter ondertekening voorlegt met miskenning, ligt de boete uiteraard iets hoger, zij varieert dan tussen de 500 en de 10 000 euro.

De heer Gysels verduidelijkt dat dit enkel betrekking heeft op de voorlegging ter ondertekening van een lidkaart. Dat betekent, met andere woorden, nog niet dat de speler mag spelen. De Vlaamse Handbalfederatie ontvangt de ondertekende lidkaart, maar de betrokkenen mogen nog niet spelen. De spelers zijn enkel tijdelijk speelgerechtigd namelijk voor de duur van de geldigheid van de verblijfsvergunning ­ voor werknemers is dat arbeidsvergunning of arbeidskaart. Wanneer de arbeidsvergunning of arbeidskaart wordt ingetrokken, zijn ze niet meer speelgerechtigd.

De Federatie heeft bovendien altijd het recht om documenten op te vragen om een zaak te onderzoeken. Indien de club niet antwoordt binnen de 15 dagen, is de betrokken speler niet meer speelgerechtigd. De federatie is niet verplicht om te verwittigen wanneer de speelgerechtigdheid van een speler vervalt of vervallen is. De verantwoordelijkheid ligt hiervoor volledig bij de club zelf.

4. Probleemstelling.

Ten slotte, kaart de heer Gysels de problemen aan van de regionaal georganiseerde sportfederaties. In veel gesplitste federaties is de aansluiting van spelers de bevoegdheid van de Liga, de Vlaamse of de Waalse vleugel. De spelers spelen samen in de nationale competitie, maar zij zijn aangesloten bij de Vlaamse of de Waalse Liga.

De vraag rijst dan ook onmiddellijk wat er gebeurt indien de ene Liga wel deze reglementering respecteert en de andere vleugel het niet doet of later doet. De Vlaamse handbalclubs hebben gereageerd dat de nieuwe reglementering mogelijk competitievervalsing in de hand zou kunnen werken. Aangezien het enige oogmerk van de nieuwe reglementering van de Vlaamse Handbalvereniging was, zich te conformeren naar de wet van 13 april 1995 tot bestrijding van de mensenhandel, heeft zij de reglementering gehandhaaft.

De Raad van bestuur van de Belgische Handbalbond betreurde wel het solistische optreden van de Vlaamse Handbalbond.

De heer Gysels wijst er echter op dat de Waalse Liga ook overtuigd is geraakt van de noodzaak van een aangepast reglementering, met als gevolg dat van bij de aanvang van de volgende competitie (september 2002) door de Waalse Liga dezelfde reglementering zal worden toegepast.

Het tweede probleem dat de heer Gysels heeft ervaren bij het opstellen van de reglementering, is een fundamenteel verschillende houding bij bepaalde clubs ten overstaan van illegale vreemdelingen. Sommige clubs oordeelden dat het voor de sportfederaties veeleer een plicht is om officieel geregistreerde illegalen sport aan te bieden. Het betreft, aldus de heer Gysels, in casu mensen die niet beantwoorden aan de vigerende reglementering. De advocaten van deze clubs hebben het over mensen die wel officieel geregistreerd waren door het OCMW, die wel worden voorzien in hun essentiële menselijke behoeften en daar de bewijzen van hebben, maar die dat volgens de reglementering niet konden voorleggen. Dat is dus een probleem. Ze zijn wel officieel geregistreerd, dus moeten zij ook mogen spelen, aldus de clubs. De mening van de juridische cel van de Vlaamse Handbalbond is, volgens de heer Gysels, dat deze vergelijking niet opgaat. Het ene gaat over mensenrechten of menselijke behoeften, het andere over het aanbieden van sport, aldus de heer Gysels.

2.1.1.4. Uiteenzetting door de heer Jean-Marie Philips, voorzitter van de Profliga (voetbal)

De heer Philips wenst een aantal zaken te verduidelijken. Om te beginnen treedt hij niet op als vertegenwoordiger van de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB); hij is voorzitter van de Profliga van het voetbal. Dat is een VZW die deel uitmaakt van de Voetbalbond en die de achttien clubs van de eerste nationale afdeling groepeert.

Het ernstige verwijt van mensenhandel wordt vandaag vooral aan de voetbalwereld gemaakt omdat voetbal een erg populaire sport is.

Sedert de hoorzitting in de subcommissie van de Senaat op 19 maart 2001 met onder anderen vertegenwoordigers van de KBVB, zijn een aantal zaken veranderd. De heer Philips kan echter moeilijk antwoorden op klachten over beloftes die ooit gedaan zijn maar vandaag nog steeds niet nagekomen zijn. Hij kan de leden van de subcommissie alleen maar inlichten over de huidige stand van zaken betreffende het reglement van de Belgische Voetbalbond en over de manier waarop de Profliga dat reglement toepast.

De heer Philips legt uit dat het reglement van de Voetbalbond tijdens de algemene vergaderingen van 2000 en 2001 ingrijpend gewijzigd werd. Naar aanleiding van de ­ overigens terechte ­ aanvallen en verwijten die het publiek en de subcommissie geformuleerd hebben over bepaalde praktijken in de voetbalwereld, zijn maatregelen genomen. Zo heeft de Voetbalbond de licentie van profclub of van betaalde club ingevoerd. De heer Philips legt uit dat er in het voetbal een specifiek onderscheid bestaat tussen profspelers, niet-amateurs en amateurs. Dit onderscheid heeft zo zijn gevolgen voor het loon van deze spelers en voor de regels inzake hun kwalificatie.

Met betrekking tot de amateurs bepaalt de KBVB vandaag dat iedere niet-EER- of niet-EU-onderdaan moet zijn ingeschreven in het vreemdelingenregister, erkend moet zijn als politiek vluchteling of kandidaat-politiek vluchteling alvorens hij kan aansluiten bij de Belgische Voetbalbond. Anders krijgt hij geen licentie en kan hij dus niet spelen bij een eersteklasser.

Voor niet-amateurs en profspelers geldt de volgende regeling : zij moeten de federatie een arbeidskaart kunnen tonen, anders krijgen zij geen licentie en kunnen zij niet voor een eerste ploeg spelen, noch hun brood verdienen in België. Die kaart wordt nu eens afgegeven door het Vlaams Gewest, dan weer door het Waalse Gewest, met soms verschillende procedures of termijnen. Momenteel is er evenwel een zekere mate van uniformiteit merkbaar in Vlaanderen, Wallonië en het Brusselse Gewest. Zonder die arbeidskaart krijgt een speler geen kwalificatie en mag hij dus niet spelen. Ook dit seizoen nog loopt een club die een speler zonder licentie opstelt, enkel het risico een boete te krijgen, ondanks de vraag van de heer Philips zelf aan de algemene vergadering om dit te veranderen. Dat zal worden rechtgezet in juni 2002. Vanaf dan zal het opstellen van een speler zonder kwalificatie leiden tot puntenverlies voor de club en zullen zowel hijzelf als de club een boete krijgen.

De afgifte van de arbeidskaart steunt voornamelijk op de toekenning van een wettelijk minimumsalaris voor een buitenlandse speler. Het koninklijk besluit van 9 juni 1999, dat het bedrag van het minimumsalaris van een beroepsspeler vastlegt, bepaalt dat dit salaris vier maal het minimumsalaris is dat is vastgelegd bij de wet van 24 februari 1978 of het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van deze wet. De Koninklijke Belgische Voetbalbond gaat evenwel verder dan dit strikte minimum. Voor buitenlandse spelers ouder dan 18 en jonger dan 24 verplicht het reglement een minimumsalaris uit te betalen dat vijf maal en niet vier maal het minimum bedraagt. Voor spelers ouder dan 23 voorziet het reglement in een minimumsalaris van 10 maal het minimum. Het gaat volgens de heer Philips over een positieve maatregel die in de voetbalbond werd genomen op aandringen van de Profliga. De andere afdelingen waren daar niet altijd gelukkig mee omdat zij over minder middelen beschikken dan de eerste afdeling; zij vonden dat men hen op die manier verhinderde een voorraad van buitenlandse spelers aan te leggen.

De heer Philips merkt op dat de FIFA een overeenkomst gesloten heeft met de landen die behoren tot de Europese Economische Ruimte. Het verwijt als zou de Koninklijke Voetbalbond het FIFA-reglement niet nakomen, kan volgens de heer Philips makkelijk worden verklaard en wel louter chronologisch. Het FIFA-reglement werd te Buenos Aires goedgekeurd op 5 juli 2001 en trad in werking op 1 september 2001. De Voetbalbond heeft volgens de heer Philips niet de gewoonte de spelregels tijdens het spel te wijzigen en regels op te leggen van een ander sportreglement. Bijgevolg worden schikkingen getroffen om in juni 2002 de FIFA-regels nagenoeg integraal om te zetten in het Belgisch federaal reglement. De voornaamste nieuwe FIFA-regels voorzien in een internationaal transferverbod voor spelers jonger dan 18 behalve in de Europese Economische Ruimte. Daar kunnen transfers plaatshebben vanaf 16 jaar op voorwaarde dat het gastland wettelijk een arbeidsovereenkomst kan aanbieden aan een jongen van 16. In België acht de wet op de arbeidsovereenkomsten de persoon die een arbeidsovereenkomst wil sluiten, meerderjarig vanaf 16 jaar. De Koninklijke Belgische Voetbalbond is van mening dat indien een leerjongen van een slager een contract kan ondertekenen op 16-jarige leeftijd, een leerling-voetballer dat ook kan. Buiten Europa zijn transfers van personen jonger dan 18 strikt verboden, behalve in geval van gezinshereniging of wanneer de hele familie in België komt wonen.

In Europa kunnen voetbalspelers die onderdaan zijn van de Europese Unie, een arbeidsovereenkomst sluiten vanaf 16 jaar. Het gaat hier om een bijzondere bepaling die is overeengekomen in het Nationaal Paritair Comité voor de Sport. Het kan dan alleen gaan om een deeltijdse overeenkomst omdat in België een deeltijdse leerplicht geldt voor jongeren tussen 16 en 18 jaar. Het is dus onmogelijk en verboden om een speler van 16 jaar een voltijdse overeenkomst als beroepsspeler aan te bieden. Men kan die persoon wellicht betalen als een voltijdse speler maar hij mag in ieder geval ten hoogste gemiddeld 80 uur per maand spelen voor de club die hem heeft aangeworven.

Om te weten of het minimumsalaris gerespecteerd wordt, meent de heer Philips dat controle door de Arbeidsinspectie noodzakelijk is. Thans stelt de heer Philips jammer genoeg laksheid vast bij de overheid. Die controle wordt afgewenteld op de sportbonden. Volgens de heer Philips is dat niet de taak van die bonden.

Wanneer een rijkswachter in de luchthaven van Zaventem 15 Afrikanen ziet aankomen, die allen beweren profvoetballers te zijn, dan komt het de heer Philips voor dat hij toch waakzaam moet zijn. Indien de overheid het betreden van het Belgische grondgebied beter zou controleren, zou dat een eerste hinderpaal opwerpen voor eventuele misbruiken door de clubs.

Op de vraag of de Profliga van het voetbal contractueel gebonden is door een overeenkomst van een speler, antwoordt de heer Philips dat hij een standaardovereenkomst heeft opgesteld voor beroepsspelers en niet-amateurs, die door alle clubs van de eerste afdeling wordt gebruikt. Hij is er niet de enige auteur van, maar slechts mede-initiatiefnemer, samen met een reeks advocatenkantoren. Die standaardovereenkomst werd overigens aan de vakbonden of aan de vertegenwoordigers van de werknemers in het Nationaal Paritair Comité voor de Sport bezorgd. In die overeenkomst staat vermeld dat wanneer er een makelaar optreedt, deze verplicht moet worden geïdentificeerd, met voor het Vlaamse Gewest bovendien de vermelding van zijn accrediteringsnummer, want daar moet nog een bijkomende formaliteit worden vervuld in vergelijking met het Waalse en Brusselse Gewest. Het is evident dat wanneer een club het optreden van de makelaar niet meldt, de Voetbalbond geen enkele controle over de zaak heeft. Hoe dan ook zijn de clubs verplicht dat te doen, zoniet worden ze beboet mocht er iets onoorbaars gebeuren.

Wat de vraag betreft om de testperiode, wat een gevaarlijke periode is, te beperken, antwoordt de heer Philips het volgende. Het volgt uit het akkoord tussen de FIFA en de EU dat de testperiode onvermijdelijk beperkt zal blijven. Er zullen immers in België nog slechts twee vaste transferperioden zijn, van 1 juni tot 31 augustus en de winterperiode van 1 januari tot 31 januari van elk jaar. Daarbuiten zal het onmogelijk zijn een speler te kwalificeren of te registreren. Er komt dus een einde aan de voortdurende bewegingen. Vandaag kan men iemand nagenoeg tot 31 maart aansluiten, in de eerste afdeling althans, en tot 31 december in de andere nationale afdelingen.

Op de vraag waarom de Belgische Voetbalbond het FIFA-reglement voor makelaars niet toepast, antwoordt de heer Philips dat de Belgische Voetbalbond nagaat of de verplichte criteria worden nageleefd. De Voetbalbond vraagt ook de door de overheid erkende makelaars die in Vlaanderen werken, door de Vlaamse overheid te laten registreren om hun activiteiten in het Vlaamse Gewest te mogen uitoefenen.

De heer Philips verklaart dat hij helemaal niet tegen dat verschil tussen de gemeenschappen gekant is. Maar hij stelt zich toch de vraag waarom de Vlaamse overheid de makelaars bepaalde verplichtingen oplegt die het de club moeilijk maken om met makelaars te werken. Makelaars zijn sowieso altijd aanwezig in de voetbalwereld. Bovendien worden de clubs ook vaak geconfronteerd met buitenlandse makelaars die verplicht worden een deal te maken met een erkende Vlaamse makelaar.

Wat de beperking betreft van het aantal spelers, zegt de heer Philips een fel voorstander van dergelijke maatregel te zijn. Er bestaat echter een probleem : het aantal spelers beperken, kan ook een probleem doen rijzen inzake de gelijkheid van kansen. Bepalen dat men slechts vijf of zes inheemse spelers mag opstellen met vier of vijf spelers van binnen of buiten de Europese Gemeenschap, doet een probleem rijzen :

1) van juridische aard, wanneer het gaat om onderdanen van de Europese Unie die dezelfde rechten hebben als de Belgen;

2) van beperking van « immigratie » van spelers die geen onderdaan zijn van de Europese Economische Ruimte, die niet dezelfde kansen krijgen om zichzelf te bewijzen.

Alle partijen moeten dezelfde kansen krijgen. Wanneer men bijvoorbeeld vraagt om 5 miljoen te betalen aan een voetbalspeler van 18 jaar die geen onderdaan is van de Europese Unie, discrimineert men de Belgen, waarvoor men niet verplicht is 5 miljoen te betalen. Maar indien de clubs aan iedereen 5 miljoen moeten betalen, stevenen ze regelrecht op het faillissement af.

De « gelijkheid van kansen » vertoont volgens de heer Philips een positief en een negatief aspect. De fraaie kant bestaat erin dat men de ontwikkelingslanden de mogelijkheid moet bieden om onderdanen die een hoger levenspeil kunnen bereiken naar Europa te sturen.

Hij meent dat men de jonge vreemdelingen de kans moet bieden hier goed hun brood te verdienen, maar men mag evenmin de Belgische onderdanen discrimineren en de lat niet te hoog leggen. Om economische redenen kan de voetbalbond niet als werkgever blijven fungeren.

Zo beëindigt de heer Philips zijn tussenkomst. Hij onderstreept dat hij noch de verdediger, noch de woordvoerder van de voetbalbond is. Die eer laat hij aan de voorzitter en de secretaris-generaal van de Voetbalbond.

2.1.2. Gedachtewisseling

De heer J.-M. Dedecker verduidelijkt dat het feit dat de subcommissie zich in het bijzonder voor het voetbal interesseert, te wijten is aan de feitelijke toestand. 70 % van de arbeidsplaatsen in de sport wordt aan het voetbal gegeven, 21 % aan basketbal, 7 % aan volleybal. Hij gaat akkoord met vele stellingen in het betoog van de heer Philips, maar hij kan zich niet akkoord verklaren met de ongelijkheid in wedde van spelers van verschillende sporttakken. Men moet het algemeen kader schetsen, aldus de heer Dedecker : voor het voetbal geldt de grootste uitzondering op de algemene immigratiestop in Europa.

Het is juist om de misbruiken tegen te gaan dat de weddeschaal in het voetbal werd verhoogd. De toenmalige secretaris-generaal van de KBVB, de heer Courtois, heeft vorig jaar voor de subcommissie verklaard dat het bedrag van vier maal de basiswedde zelfs belachelijk laag is. Vervolgens is de KBVB en de Profliga samen aan tafel gaan zitten om het bedrag te verhogen. Men heeft toen een tussenoplossing gezocht die echter blijkbaar door de algemene vergadering van de Profliga werd verworpen.

De heer Philips verduidelijkt dat de algemene vergadering die bevoegd is in deze materie de algemene vergadering van de Voetbalbond is. De Profliga heeft absoluut geen enkele macht om iets op te leggen in de schoot van de federatie. De Profliga heeft alleen maar een vetorecht.

De heer J.-M. Dedecker is bovendien van oordeel dat er sedert vorig jaar in se weinig is veranderd, noch aan de toestanden, noch met spelers en dergelijke meer. Er bestaan momenteel 22 gerechtelijke dossiers van spelers met betrekking tot de Mensenhandel. Deze spelers zijn ondergebracht bij Payoke, Pag-Asa of Sürya, de onthaalcentra. In eerste en tweede divisie spelen er een negentigtal Afrikanen.

De heer Dedecker wil voornamelijk het gebrek aan controle aankaarten. De lakse houding van de KBVB in deze aangelegenheid is al te gemakkelijk. Als een club een vreemde speler aanwerft, sturen ze een grijze kaart op. Een kaart waarop de club tekent, waarop de speler tekent, waarop staat dat de speler in orde is met de nieuwe arbeidsovereenkomsten van vier keer of van tien keer het bedrag. Dit gaat naar de Voetbalbond en wordt gevalideerd teruggezonden. Dergelijk systeem laat te veel misbruiken toe.

De heer J.-M. Dedecker legt ter staving van zijn stellingen vier contracten voor aan de heer Philips van clubs met vier Kroatische spelers waarvan de contracten totaal niet rechtsgeldig zijn, volgens de heer J.-M. Dedecker. Dat zijn arbeidscontracten voor 56 000 frank (1 388,2 euro) per maand, die afgesloten werden vorig jaar. Deze contracten werden goedgekeurd door de KBVB. De betrokken spelers hebben allemaal een arbeidskaart gekregen, hebben allemaal de toelating gekregen om te spelen als profvoetballer. Dat is juridisch compleet niet in orde, volgens de heer J.-M. Dedecker. Hij vraagt zich nu af waar de controle ligt van de Profliga op die spelers. Om dit te beletten zou de KBVB deze contracten met niet-EU-spelers letterlijk moeten controleren.

De heer Philips repliceert dat, als die speler 56 000 frank (1 388,2 euro) verdient, het wettelijk minimum is gerespecteerd. De contracten worden niet betekend aan de Liga. De Profliga is maar een VZW in de schoot van de Belgische Voetbalbond. De Voetbalbond is met andere woorden verantwoordelijk.

Hij voegt eraan toe dat vanaf het jaar 2003 alle overeenkomsten die door de clubs van de Profliga worden gesloten, aan de Liga zullen worden bekendgemaakt. De Liga heeft haar interne polis opgesteld, los van de Voetbalbond. Men verwijt de Liga dat ze autonoom wil zijn of zich wil afscheuren van de Voetbalbond, maar er zijn materies waarvoor de Liga het lot in eigen handen moet nemen, omdat ze meent dat ze onvoldoende wordt bijgestaan.

Maar wanneer de Voetbalbond het afschrift ontvangt van de arbeidskaart van een speler die geen onderdaan is van de EU, is er voor de Voetbalbond geen reden om de licentie te weigeren, aangezien het de instelling is die de arbeidsvergunning uitreikt, die als eerste controle moet uitoefenen.

Sinds de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, de heer Landuyt, is tussenbeide gekomen, is men ook in Wallonië en Brussel met controles gestart. Op vandaag zijn er twee clubs in tweede classe, die hun licentie niet krijgen. Het bondsparket werd belast met een onderzoek in die twee clubs, om na te gaan of alle contracten van de niet EER-onderdanen de wet eerbiedigen. Bij niet-eerbiediging zullen deze clubs degraderen naar derde classe. De controle is dus gestart. Het is misschien laattijdig, maar de voetbalwereld is een moeilijk te bewegen orgaan, aldus de heer Philips.

De Profliga heeft alle begrip voor de opmerkingen van de heer J.-M. Dedecker en zal het nodige doen om de situatie te regulariseren. De Profliga heeft immers liever niet dat de wetgever het haar zou opleggen.

De heer J.-M. Dedecker verheugt zich over het nieuw gegeven, namelijk dat in de toekomst de tekst zelf van de contracten zal worden gecontroleerd. Wat de controle op de makelaars betreft, is het voor hem problematisch dat er geen decreet op de makelaars in Wallonië en in Brussel bestaat. Het gevolg hiervan is dat men zelfs voor het transfereren van een speler van Brugge naar Standard-Liège, twee makelaars moet inschakelen, wat moeilijkheden kan opleveren. Een gelijkaardige situatie doet zich voor bij de dopingcontrole. Er bestaat al een decreet op doping in het Vlaamse Gewest sedert 1989. Er bestaat er een in Wallonië sedert 8 maart 2001, maar het is nog altijd wachten op de eerste dopingcontrole.

De heer J.-M. Dedecker heeft nog een vraag voor de heer Philips over het uitleenrecht. Arbeid is geen koopwaar zegt profesor Blanpain, specialist arbeidsrecht, zo niet is er sprake van mensenhandel. Er bestaat in het voetbal nog altijd de gewoonte dat de clubs spelers aan elkaar uitlenen en de contracten doorgeven. Dit is juridisch niet in orde. De uitlenende club moet werkgever blijven van de speler en dient het loon te betalen.

De voorzitter, de heer Wille, verduidelijkt dat dit het geval was voor de clubs Lokeren en Sint-Niklaas.

De heer Philips repliceert dat uitlenen niet sowieso verboden is, uitlenen is mogelijk als men bepaalde wetsbepalingen naleeft. Er is een mogelijkheid voor een club om een speler tijdelijk af te staan, met schorsing van zijn contract. Er wordt dan een nieuw contract gesloten met de nieuwe club. De twee clubs blijven hoofdelijk verantwoordelijk voor het betalen van de lonen en de speler kan terugkomen naar zijn eerste werkgever als hij daarmee instemt. Men kan nooit iemand verplichten om ergens anders te gaan werken. Als er een driehoeksakkoord bestaat tussen de ex-werkgever, de nieuwe werkgever en de speler om gedurende een jaar naar club X te gaan, waar al de sociale en fiscale verplichtingen worden nageleefd en gewaarborgd door de eerste werkgever, mits een melding aan de Arbeidsinspectie, is dat toegelaten.

Hij wijst er bovendien op dat door het Nationaal Paritair Comité voor de Sport een CAO wordt voorbereid waarin de bepalingen en de voorwaarden zullen worden vastgelegd van wie moet verwittigd worden en onder welke omstandigheden het uitlenen moet gebeuren. Clubs zoals Anderlecht, Brugge of Standard, hebben 42 spelers onder contract, waarvan er sowieso maar 11 kunnen spelen, met 7 reserven. Het is wellicht ook in het belang van de 25ste gerangschikte speler om eventueel aan een andere club te worden uitgeleend. Het is ook een middel om de speler zijn kracht of zijn spelkracht in stand te laten houden. Uitlenen mits betaling is echter verboden. De heer Philips heeft hierover zelf een circulaire voor de clubs geschreven. Het uitlenen met eerbiediging van het akkoord tussen drie partijen, is volgens hem niet onwettig, mits naleving van de wetsbepalingen van de wet van 1987.

De heer Hordies wenst terug te komen op de vraag van de heer Leman of de problemen in het voetbal al dan niet tot de mensenhandel behoren. Hij vraagt zich ook af wat de aanwijzingen zijn dat het om mensenhandel gaat, om slavernij of veeleer om een soort business, oneerlijke concurrentie, om hongerlonen ... Hebben de jongeren die hier aankomen ­ of hun familie ­ schulden gemaakt zodat ze aan handen en voeten gebonden zijn ?

De heer J.-M. Dedecker bevestigt dat er een vijftiental personen in opvangcentra zoals Pag-Asa verblijven. Hoe staan die ervoor ? Komen die jongeren, indien ze geen overeenkomst krijgen, in misdaadnetwerken terecht ? Wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer ze geen overeenkomst meer hebben ?

In maart 2001 heeft de subcommissie een delegatie ontvangen van een Braziliaanse onderzoekscommissie. Volgens hen is België immers een draaischijf waar jongeren aankomen ­ vooral jonge voetballers. De delegatie had het over trainingskampen gesubsidieerd door befaamde Europese clubs, die het mogelijk maken jongeren te laten overkomen die zij interessant vinden.

Hij herinnert eraan dat de heer Philips verklaard heeft dat dit jongeren uit arme landen perspectieven op een beter leven en werk biedt. Dat is een argument, hoewel nog te bezien valt onder welke voorwaarden ze dat al kunnen doen. Het is toegestaan buitenlandse arbeidskrachten te werven indien ze niet ter plaatse te vinden zijn. In bepaalde sectoren zijn er tekorten. Bestaat er een verschil in behandeling inzake de mogelijkheid om werknemers te werven tussen de sportsector en andere sectoren ? Hoe valt dit te verklaren ? Men had het over de spelers uit het zuiden, maar komen er ook uit Oost-Europa ?

De voorzitter, de heer Wille, meldt dat het Vlaamse Gewest over cijfers (voor het jaar 2000) beschikt. 43,57 % ­ dat is 105 op 241 ­ van de buitenlandse sportlui van buiten de EU in Vlaanderen heeft een B-kaart en is afkomstig uit Oost-Europa.(5)

De heer Gysels verduidelijkt dat de Vlaamse Handbalvereniging het principe hanteert dat, indien het echt niet noodzakelijk is, er geen reglementswijzigingen worden doorgevoerd tijdens de competitie. Anders zouden alle clubs voortdurend moeten nakijken of er niets veranderd is en dergelijke zaken meer. De belangrijkste aanzet om toch tot een reglementswijziging over te gaan, was dat, indien er een rechtszaak zou voorkomen en men controles zou uitvoeren enz., de federatie, dit wil zeggen de secretaris-generaal, door de rechter aansprakelijk kan gesteld worden. Het feit dat de Waalse Liga de Vlaamse Handbalfederatie hierin niet is gevolgd, is volgens de heer Gysels de zaak van het Waalse Gewest. Omwille van het feit dat de competitie op Belgisch niveau geschiedt, spraken sommige clubs wel van oneerlijke concurrentie.

In vele ploegsporten worden play-offs gespeeld. Men heeft een reguliere competitie en dan beginnen de play-offs. Eigenlijk worden daar de prijzen echt uitgedeeld. Dan ziet men het fenomeen dat indien een club hier of daar nog wat geldschieters of sponsors kan vinden, men tussen het einde van de gewone competitie en het begin van de play-offs nog wat geld vindt en nog twee Oost-Europeanen of Zuid-Europeanen, of in andere landen waar de goede spelers zitten, gaat halen. De Waalse clubs zouden dat dan wel kunnen, maar de Vlaamse clubs niet zo gemakkelijk.

De voorzitter, de heer Wille, wenst te vernemen of het invoeren van het nieuwe reglement aanleiding heeft gegeven tot het verdwijnen van spelers uit competitie.

De heer Gysels antwoordt, bij wijze van voorbeeld, dat de topschutter die bij Initia Hasselt speelde, verdwenen is uit de competitie en dat Initia Hasselt daarna in de play-downs heeft moeten spelen. De betrokken speler is uit de Belgische handbalcompetitie verdwenen.

De heer Gysels erkent dat, vanuit sportief oogpunt, het niet evident is geweest de nieuwe reglementaire bepalingen in de loop van de competitie in te voeren.

Wat de spelregels en de regels met betrekking tot coherentie betreft, meent hij dat die ­ voor Europa dan toch ­ een zaak van de UEFA zijn. Er is een akkoord tussen alle landen nodig. Indien een land totaal andere regels toepast, is het duidelijk dat het alle vormen van misbruik aantrekt, wanneer het alleen staat.

Mevrouw Lizin herinnert aan de teksten van de heer Rebello van de Nike-commissie van het Braziliaanse parlement, die gepoogd heeft een probleem aan het licht te brengen in verband met Braziliaanse kinderen en die het als « handel in minderjarigen » heeft bestempeld. Men kan de mening hebben dat het om mensenhandel gaat of niet. In die context kan men ook van mensenhandel gewagen wanneer iemand Benin verlaat om in Ivoorkust te gaan werken. Voor een kind dat alleen maar armoede kent, vormt het heldendom op de grasmat de opperste betrachting. Het is een model dat aan alle armen ter wereld kan worden aangeboden. Toch kan men handel in minderjarigen met dat doel niet accepteren.

De Braziliaanse commissie heeft een onderscheid gemaakt tussen twee niveaus van uitbuiting. Kinderen van 12 tot 18 jaar die de toestemming van de familie hebben, die reizen en die ofwel voldoen, ofwel niet voldoen, worden naar hun familie teruggezonden, laten zich adopteren, enz. Wanneer men weet hoeveel kinderen in Brazilië geen familie hebben, kan men zich wel indenken dat er velen zijn voor wie de vraag zelfs niet wordt gesteld, zegt mevrouw Lizin.

De situatie gaat er echter helemaal anders uitzien, wanneer ze « goed » worden. De commissie vermeldde de club Inter Milaan, die personen in Brazilië heeft, die uitsluitend bezig zijn met het organiseren van de trainingskampen en het selecteren van goede spelers. Het is bewezen dat het ook om witwaspraktijken gaat : men doet ze een schenking in ruil voor iets anders.

Ook daar zit het misbruik, want men vraagt ze een deel van hun verdiensten af te staan.

Het probleem beperkt zich niet tot het voetbal, het raakt bijvoorbeeld ook het basketbal. Ondernemingen hebben buitengewoon veel belangstelling voor dat soort evenementen. Men denkt dat de onderneming geld uitgeeft voor het basket of voor het voetbal, maar in werkelijkheid strijken ze de centen op. Ze gebruiken de « kleintjes » die men in dit milieu brengt, en raden hen aan meer aan te geven dan wat ze in werkelijkheid verdienen, zogezegd omdat ze anders niets overhouden. Vanzelfsprekend gaat de jongere daar fluks op in.

Volgens mevrouw Lizin gebeurt dit overal, en zeker niet alleen aan één kant van de taalgrens. Dat is een verwijt dat ze niet accepteert. De Walen hebben het recht geen reglementen te maken indien ze er geen willen. Het is logisch dat er verschillende reglementeringen gelden in een gefederaliseerd land. Mevrouw Lizin aanvaardt niet dat men dit als oneerlijke concurrentie beschouwt.

Mevrouw Lizin komt terug op het gebruik van jongeren om geld wit te wassen. Ze kent vele ondernemingen die een baan kunnen geven aan die mensen. Is dat ook niet een beperkte vorm van mensenhandel ­ hij bestaat natuurlijk op lagere niveaus dan in de eerste afdeling ­ om over mensen te beschikken om werkzaamheden van persoonlijke aard te verrichten ? Ze vraagt zich af of die personen niet vaak huispersoneel worden voor een reeks werkgevers van privé-ondernemingen. Zij die erin slagen, kunnen soms kleine ondernemingen oprichten, maar dat is niet steeds zo. In werkelijkheid moeten zij bijna allen een periode van illegaliteit doorworstelen waarin ze om den brode moeten zwartwerken.

Mevrouw Lizin meent dat de FIFA zich echt vragen moet stellen over zijn clubs ­ en het gaat niet alleen om de Europese. Doel is ertoe te komen alle niveaus te overtuigen wereldwijde regels toe te passen, want het voetbal ­ en in mindere mate het basket ­ zal steeds een enorme aantrekkingskracht uitoefenen op jongeren uit de arme bevolkingslagen. Bij de basketclub van Hoei bijvoorbeeld, is er geen gemeenschappelijke taal ­ zelden ontmoet men er iemand die Engels spreekt. Het zijn echte show men en dat heeft niets meer met sport te maken. Dat blijft de ondernemingen interesseren ! Een sportieve argumentatie vindt ze onzin.

Mevrouw Bouarfa meent dat na alles wat in sportkringen en in de pers is gezegd over de vraag of er in de sport al dan niet sprake is van mensenhandel, de vraag slechts bevestigend kan worden beantwoord. Het gaat immers om uitbuiting en de regels die voor Belgische of Europese spelers gelden, veranderen zodra het gaat om personen die uit armere landen komen. Spreekster meent dat het wel degelijk om mensenhandel gaat.

Mevrouw Bouarfa wendt zich tot de heer Lhoir in verband met de problematiek van de verhoging van het loon. In het advies van de Adviesraad voor buitenlandse arbeidskrachten is er sprake van een verhoging, volgens artikel 9 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999, van 1 148 500 frank (28 470,57 euro) tot ongeveer 2 miljoen frank (49 578,70 euro). Het gaat hier wel degelijk om de geldende wetgeving voor de tewerkstelling van een buitenlandse werknemer, in welke sector ook en betreffende het eerste loon. Indien zij alles goed begrepen heeft, is deze reglementering van toepassing op alle werknemers in alle activiteitensectoren. Wanneer zij hoort over transferbedragen en over miljoenen die aan bepaalde sportlui worden uitgekeerd, vraagt zij zich af of het wel wenselijk is wetgevend in te grijpen in de regelgeving die thans voor normale werknemers geldt. Zij is van oordeel dat de toestand binnen de context ervan beoordeeld moet worden en dat er dienovereenkomsig gehandeld moet worden.

Mevrouw Bouarfa wenst te weten of dezelfde problemen zich voordoen voor de Nigerianen in het voetbal.

Aan de heer Philips antwoordt mevrouw Bouarfa dat hij zoveel algemene vergaderingen als hij wil kan bijeenroepen, reglementen kan voorstellen of wijzigen, maar dat op het gebied van de tewerkstelling van buitenlandse werknemers de thans geldende wetgeving moet worden toegepast.

Wat betreft de visa, of het nu toeristenvisa zijn voor een kort of een lang verblijf of visa voor stages, is de huidige wetgeving duidelijk. De arbeidskaartaanvragen moeten worden gerespecteerd. Er zijn verschillende soorten arbeidskaarten. Men kan bijvoorbeeld een arbeidskaart aanvragen, die in een eerste fase de betrokkene toestaat zich definitief te vestigen en hem op een gegeven ogenblik dezelfde rechten laat genieten als de Belgische of Europese spelers.

Mevrouw Bouarfa wenst te weten waarnaar de heer Philips verwijst wanneer hij het heeft over arbeidskaarten voor hoogopgeleide werknemers en over het minimumsalaris.

Mevouw Willame-Boonen wenst meer uitleg over de voorstellen van conclusie van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Wanneer de heer Philips het heeft over de controle op de leeftijd van de niet-EU-spelers, stelt men vast dat er vaak geknoeid wordt met de leeftijd. De jongeren die in België aankomen, beweren dat zij 16 of 18 zijn terwijl zij in werkelijkheid slechts 12, 13 of 14 jaar oud zijn. Is er een echte controle door een dokter, bijvoorbeeld door een onderzoek van de pols ? Wie voert die controle uit ? Wie krijgt de resultaten toegestuurd ? De verscherping van de medische controle door een onderzoek van het skelet met het oog op de bepaling van de werkelijke leeftijd van de speler en ter voorkoming van de vervalsing ervan is één van de voorstellen van het centrum. Maar wie in het voetbalmilieu zal zich met deze formaliteiten bezighouden ?

De voorzitter, de heer Wille, verduidelijkt dat, tijdens de contacten die hijzelf in de loop van vorig jaar met de KBVB heeft gehad, het verhaal werd aangehaald, dat de Voetbalbond zelf eerder geneigd was om in te gaan op de aanbevelingen van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, maar dat het precies de Profliga was die zich daar van in den beginne heeft tegen verzet.

Het is natuurlijk ook zo dat het niet in eerste instantie in de Profliga is waar zich een groot aantal problemen voordoet, maar wel in de lagere of kleinere afdelingen waar het eigenlijk zou gaan over mensenhandel. De Voorzitter wil zich verder ­ naast zijn ergernis ­ op dit ogenblik niet uitspreken over de afwezigheid van de Voetbalbond, maar in het licht daarvan kan men natuurlijk begrijpen dat indien zij hier zouden geweest zijn, het aantal vragen over de lagere afdelingen waarschijnlijk aanzienlijk zouden zijn geweest, aldus de voorzitter.

De heer Philips antwoordt Mevrouw Bouarfa dat het minimumsalaris waarover hij het had, dit wil zeggen vijfmaal het minimumsalaris of tienmaal het minimumsalaris, neerkomt op een bedrag van ongeveer 275 000 frank (6 817,07 euro), dat bij koninklijk besluit is bepaald en dat het minimumsalaris vormt van de betaalde voetballer.

Dat bedrag van 275 000 frank (6 817,07 euro) zal worden verhoogd tot 283 000 frank (7 015,39 euro) op 1 juli 2002. Voor een speler die geen onderdaan is van de Europese Economische Ruimte en die ouder is dan 18 en jonger dan 23, moet overeenkomstig de wet viermaal zoveel worden betaald en overeenkomstig ons eigen voetbalreglement vijfmaal zoveel. Is de speler ouder dan 23 dan moet men hem tien maal het minimum betalen. De Profliga gaat zesmaal verder dan wat de wet thans bepaalt over het minimumsalaris van de buitenlandse werknemer.

De Liga heeft geen enkele verordenende of wetgevende bevoegdheid. Zij groepeert 18 clubs van de 2 200, wat haar de mogelijkheid geeft haar veto te stellen maar nooit om iets op te leggen. Het is een zeer mooi statuut, dat soms echter storend is, omdat de KBVB niet doet wat de Liga wil.

De heer Philips weet niet waar de voorzitter vernomen heeft dat de Profliga bepaalde voorstellen heeft afgewezen. Hij onderstreept dat de algemene vergadering van de Voetbalbond alle beslissingen neemt.

Er bestaat thans een reglement dat bepaalt dat vijfmaal of tienmaal het minimumsalaris moet worden uitbetaald naargelang de speler jonger of ouder dan 23 is. De heer Philips wijst erop dat het reglement slechts tot stand kon komen na zeer harde onderhandelingen tussen de Profliga en de andere groepen die deel uitmaken van de Bond en die resoluut tegen elke wijziging gekant waren.

Wat betreft de handel die Brazilië als uitgangspunt heeft en de trainingskampen, legt de heer Philips uit dat een trainingskamp een plaats is waar sportlui samenkomen om te trainen. Er is dus geen reden om daar iets pejoratiefs aan vast te knopen. Het is juist dat er in sommige Europese landen ­ persoonlijk kent de heer Philips geen dergelijke kampen in België ­ centra zijn die Nigerianen, Brazilianen, Oost-Europese spelers opvangen om ze te trainen en om na te gaan of die jongeren kunnen worden opgeleid tot profvoetballers. Dat er partnerakkoorden zijn tussen Juventus Turijn, Lissabon en Brazilië is zeker, dat er bestaan tussen Benfica en Brazilië is ook waarschijnlijk, net zoals tussen Real Madrid en andere Afrikaanse clubs. Zoiets moet kunnen zolang het educatieve op de voorgrond staat en men zich ver houdt van mensenhandel. Dit is een probleem waarover de heer Philips zich niet wil buigen, maar het is juist dat er partnerships bestaan. Er zijn er volgens de heer Philips ook in België; tenzij hij zich vergist heeft Lokeren connecties in Afrika om spelers aan te trekken. Bij Beveren doet de heer Gilloux eveneens een beroep op een opleidingsinstituut in Ivoorkust.

De heer Philips is het natuurlijk eens met mevrouw Lizin over het feit dat het importeren van jongeren van 12 tot 18 zowel door de FIFA-regels als door de regels van de Belgische Voetbalbond verboden is. Wie zal echter controleren of een speler al dan niet geknoeid heeft met zijn leeftijd ? De heer Philips kent jammer genoeg geen enkele club in profvoetbalkringen die zo goed georganiseerd is en beschikt over een medisch centrum dat ze dat soort zaken kan controleren. De wijziging van de identiteitskaart of van het paspoort is een zaak van de individuele betrokkene en van de overheid die het paspoort uitreikt. Hij meent te weten dat sommige paspoortproblemen niet alleen in voetbalkringen rijzen.

Spreker voegt eraan toe dat hij bij het voorbereiden van deze hoorzitting geconfronteerd werd met het bijzondere geval van een Albanees die zich bij een club aanmeldt en bij de Belgische Voetbalfederatie verzoekt om inschrijving en aansluiting. Geen enkele arbeidskaart of verblijfsvergunning werd bij dit verzoek gevoegd. Wat doet de Bond ? De Bond stuurt het verzoek door naar de club en vraagt de club de arbeidskaart en de identiteit van de speler voor te leggen. Op het formulier van de Bond prijkt de vermelding « Geen antwoord » en de zaak wordt als afgehandeld beschouwd. Groot is de verbazing van de heer Philips wanneer hij al surfend op het Internet ontdekt dat die zelfde speler bij de Bond staat ingeschreven onder een andere identiteit. Het is dus duidelijk dat de controle niet door de Bond kan worden uitgeoefend. Wanneer er zich een tweede persoon aanmeldt met papieren die in orde zijn en met een arbeidskaart op naam van de heer X die vroeger de heer Y heette, heeft de heer Philips natuurlijk een probleem !

De heer Philips geeft dit voorbeeld om duidelijk te maken dat de Voetbalbond, zoals elke sportorganisatie slechts beperkte controlebevoegdheden en -mogelijkheden heeft. De Profliga is verplicht zich te schikken naar de officiële documenten die door de overheid worden afgegeven. Zij heeft dus geen vat op de controle van de leeftijd en van de echtheid van de gegevens.

Hij vraagt ook of de leeftijd van de aanvrager gecontroleerd wordt, wanneer in een consulaat of een ambassade iemand een paspoort komt vragen voor een jongen van 17 of 18 jaar. Het is op het tijdstip waarop het visum wordt uitgereikt, dat leeftijd en identiteit moeten worden gecontroleerd.

De heer Philips komt nu terug op de opmerking van de heer Hordies over het geval waarin een arbeidskaart werd uitgereikt en de jongere hier aankomt. De Belgische voetbalbond heeft een nieuw systeem ingevoerd : een test is slechts mogelijk mits de Voetbalbond verwittigd wordt. De club die deze speler heeft overgebracht naar België, is ook verplicht hem op kosten van de clubleiders op het einde van zijn stage of zijn test terug op het vliegtuig te zetten indien hij niet voldoet. Op die manier wil men vermijden dat hij in parallelle organisaties terechtkomt, die al dan niet met delinquentie verwant zijn.

Mevrouw Bouarfa merkt op dat de werkgever steeds verplicht is de persoon te repatriëren.

De heer Philips antwoordt dat die verplichting helaas niet steeds in acht werd genomen in de voetbalwereld, maar ook hier is er vooruitgang ten opzichte van de opmerkingen die de subcommissie vorig jaar heeft gemaakt. De heer Philips voegt eraan toe dat hij een psychologisch probleem heeft met de verhoging van het basisloon van de spelers. Enerzijds verhoogt men het bedrag en anderzijds stimuleert het ministerie van Financiën de komst van buitenlandse spelers door te verklaren dat ze een forfaitair tarief van 18 % betalen, terwijl de Belg die zich in België bevindt, naargelang van zijn loon tussen 32 en 52 % belastingen betaalt. Men moet weten wat men wil. Ofwel wil men het aantal vreemdelingen niet beperken, ofwel kiest men voor een beperking, maar dan trekt men de redenering door en stimuleert men de vreemdelingen niet om te komen.

De heer Philips voegt er nog aan toe dat de betrokken circulaire door de minister van Financiën werd uitgevaardigd op verzoek van de basketbalclubs. De circulaire geldt nu ook voor de voetbalspelers. Het gevolg is dat er in Genk, in Anderlecht, in Standard, spelers zijn die over de grens zijn gaan wonen, en bijgevolg geen Belgische inwoners zijn en die 18,50 % inkomstenbelasting betalen.

De heer J.-M. Dedecker geeft toe dat hetgeen de heer Philips zegt, juist is, maar dat voor een gedeelte appels met citroenen worden vergeleken. In het geval dat een speler naar België komt, bijvoorbeeld in het geval van mevrouw Williams, een tennisster, is de Belgische fiscus als organisator van de wedstrijd verplicht om 18 % aan de basis in te houden, omdat zij belast wordt in haar eigen land. Wat nu gebeurt is dat Belgische voetbalspelers zich gaan domiciliëren in Rijsel om in België ook maar 18 % te moeten betalen. Men zoekt manieren om aan de dubbele belastingwetgeving te ontsnappen.

Dergelijke initiatieven krijgen echter meer en meer kritiek; men vindt ze discriminerend ten opzichte van Belgische spelers die in België wonen. Maar dergelijke initiatieven zijn wel een middel tot regularisatie.

De heer J.-M. Dedecker vindt het belangrijk dat alle beroepssectoren op dezelfde wijze worden behandeld. Enkel voetbalspelers van buiten de Europese Unie, kunnen bij een club aan de slag met een toeristenvisum. Dit bestaat niet voor gelijk welke andere beroepscategorie.

De heer Philips repliceert dat er normaal gezien in België met een visum alleen niet mag gewerkt worden. Vanuit de KBVB wordt nu immers aan de clubs gevraagd dat zij die een speler aanwerven, ook de werkvergunning voorleggen. Tot vóór enkele maanden was dit ook mogelijk met enkel een toeristenvisum. Als men nu een licentie wil bekomen van beroepsvoetbalspeler of betaalde voetbalspeler, moet men de werkvergunning bijvoegen, anders is men niet gekwalificeerd. Als een club een speler zonder werkvergunning opstelt, krijgt zij boetes en puntenverlies. Op dergelijke wijze punten verliezen, is het ergste wat een club kan overkomen, aldus de heer Philips.

De voorzitter, de heer Wille, wijst erop dat men bij de Handbalbond in die zin verder is gegaan door het gebruik van een toeristenvisum uit te sluiten.

De heer Gysels verduidelijkt dat er een aantal aspecten zijn op basis waarvan de Vlaamse Handbalvereniging tot deze beslissing is overgegaan. Ten eerste, werd er nagegaan dat er niet gesjoemeld werd. Er komen mensen naar België met een toeristenvisum van drie maanden. Ze gaan even terug naar hun land van herkomst en brengen hun volgende toeristenvisum mee, terwijl dit wettelijk eigenlijk niet kan. Tussen het afleveren van een eerste en een tweede toeristenvisum, moeten normalerwijze drie maanden verstrijken. Ten tweede, is er ook een sportieve reden. Als men competitie speelt, is dat met een team, een heel seizoen door. Wanneer men de samenstelling van een team voortdurend zou wisselen, over welk team heeft men het dan tenslotte nog ? Vroeger ­ nu hoort de heer Gysels dat minder vaak ­ gingen Poolse handbalspelers even naar Polen en een paar dagen later waren ze terug met een nieuw toeristenvisum. Dat is door de reglementering uitgesloten.

De heer Lhoir wenst eerst te antwoorden op een vraag van de heer Hordies. Het basisprincipe van de reglementering van de tewerkstelling van buitenlandse werknemers is het volgende : de kaart wordt pas toegekend wanneer er een tekort aan arbeidskrachten heerst in een bepaalde sector. Artikel 8 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 bepaalt dat de arbeidsvergunning alleen dan wordt toegekend indien het niet mogelijk is binnen een redelijke termijn onder de werknemers op de arbeidsmarkt een werknemer te vinden die, al of niet door een nog te volgen gepaste beroepsopleiding, geschikt is om de betrokken arbeidsplaats op een bevredigende wijze en binnen een billijke termijn te bekleden. Maar vervolgens zegt artikel 9, in afwijking op artikel 8, dat er geen rekening wordt gehouden met de toestand van de arbeidsmarkt in een aantal gevallen. Dan volgen zeventien categorieën, met als elfde de beroepssportlui, op voorwaarde dat hun bezoldiging een minimumbedrag bedraagt en ook andere voorbeelden. In dit artikel 9 is er een 6º betreffende de hooggeschoolde werknemers en een 7º betreffende het leidinggevend personeel. In beide gevallen verwijst de bepaling eveneens naar een minimumbedrag van bezoldiging, dat vermeld staat in een of ander artikel van de arbeidsovereenkomstenwet.

Volgens de heer Lhoir is het interessant te zien dat het minimumbedrag voor een beroepssporter momenteel iets meer is dan 1 100 000 frank (27 268,29 euro) en dat het voor een hooggeschoolde werknemer met 1 200 000 frank (29 747,22 euro) iets hoger ligt. Er bestaat dus praktisch geen verschil meer tussen het minimumloon vereist voor de toekenning van een arbeidskaart van een hooggeschoolde werknemer en dat voor een arbeidskaart van een beroepssporter. Dat kan men opwerpen als argument tegen de verhoging van het minimumloon.

De voorzitter, de heer Wille, vraagt of de administratie het uitdrukkelijke verzoek van minister Onkelinx afwacht om een advies te geven.

De heer Lhoir antwoordt dat het advies gegeven is, maar dat de administratie de richtlijnen van het kabinet van de minister van Werkgelegenheid afwacht om het bedrag in het koninklijk besluit te wijzigen.

Op verzoek van de heer Hordies en mevrouw Bouarfa, legt de heer Gysels uit waarom de Handbalbond weigert asielzoekers, di weliswaar OCMW-steun ontvangen, maar waarvan de asielaanvraag nog niet ontvankelijk werd verklaard, toe te laten tot de handbalcompetitie.

Verscheidene handbalclubs waren dit genegen, maar bij het opstellen van de reglementering, heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken hierover negatief geadviseerd.

Mevrouw Bouarfa leidt daaruit dus af dat zodra een asielzoeker geen werk heeft, er niets op tegen is. Ze denkt dat minister Onkelinx het duidelijk gesteld heeft : mensen zonder papieren en asielzoekers mogen werken. Wanneer dus een asielzoeker die OCMW-steun ontvangt, op een bepaald moment via sportbeoefening een loon ontvangt, kan hij niet langer op het OCMW rekenen.

Dat spreekt voor zich, aldus mevrouw Bouarfa. Zodra hij een andere bron van inkomsten heeft, kan hij niet meer bij het OCMW gaan aankloppen. Ze meent dat er een mogelijkheid moet komen om uit de vaak precaire toestand van asielzoeker, vluchteling of illegaal te geraken. Indien ze dankzij de sport een volledig normaal leven kunnen leiden, is daar volgens spreekster niets op tegen.

De heer Gysels répliceert dat de sportsector vragende partij is, maar dat deze vanwege de overheid ook duidelijke richtlijnen verwacht. Het mag wanneer asiel werd aangevraagd en de aanvraag ontvankelijke is verklaard. Tussen de periode dat een asielzoeker zijn aanvraag doet en de ontvankelijkheid, kan er zeer veel tijd verlopen. Dat is problematisch, zowel voor de betrokken asielzoeker als voor de sportclubs.

2.2. Openbare hoorzitting van 6 mei 2002 met :

­ de heer Jean-Paul Janssens, adviseur van de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid;

­ mevrouw Françoise Viatour, expert bij het kabinet van de « ministre de l'Emploi et de la Formation » van het Waalse Gewest;

­ de heer Eric Buyssens, adviseur, en de heer Michel Meert, attaché, van de minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Tewerkstelling, Economie en Wijkopleving

2.2.1. Inleidende uiteenzetting door de voorzitter

Ongeveer een jaar geleden hield de Subcommissie « Mensenhandel » hoorzittingen met bevoorrechte getuigen, zowel voetbalspelers van buiten de Europese Unie als de KBVB.

Op 29 april 2002 vond een hoorzitting plaats met de heer J. Leman, directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding die de 11 aanbevelingen die in het jaarverslag van mei 2001 van het centrum werden geformuleerd met betrekking tot mensenhandel in de sport. Tevens werd de secretaris van de Adviesraad voor de buitenlandse arbeidskrachten gehoord, alsook de adjunct-secretaris-generaal van de Belgische Handbalbond.

De kritiek van senator Thijs met betrekking tot het gedurende een jaar uitblijven van aanbevelingen vanwege de Subcommissie in deze aangelegenheid is volgens de voorzitter terecht, maar de voorzitter is van mening dat men eerst de bevoegde organisaties tijd moest geven om orde op zaken te stellen. Nu is echter gebleken dat de sportsector zelf niet bij consensus heeft kunnen beslissen om over te kunnen gaan tot het nemen van maatregelen.

Aangezien de bevoegdheid inzake tewerkstelling een bevoegdheid is die wordt gedeeld tussen de federale overheid en de gewesten, werden de experten van zowel de federale minister van Arbeid als de gewestministers van Werkgelegenheid uitgenodigd.

De Vlaamse minister van Werkgelegenheid, de heer R. Landuyt, laat zich voor de vergadering verontschuldigen.

2.2.2. Inleidende uiteenzetting door de heer Jean-Paul Janssens, adviseur op het kabinet van de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid

De strijd tegen de mensenhandel is meer dan ooit een prioriteit. De minister van Werkgelegenheid en de minister van Sociale Zaken hebben besloten hun krachten te bundelen en gemeenschappelijke acties op touw te zetten. In mei 2001 is er een samenwerkingsprotocol (6) inzake mensenhandel tot stand gekomen tussen de Sociale Inspectie van het ministerie van Sociale Zaken en de inspectie sociale wetgeving van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.

Op basis van dat protocol werd een gestructureerde en gecoördineerde werkmethode ontwikkeld om in de diverse gerechtelijke arrondissementen controles uit te oefenen op de illegale tewerkstelling van buitenlanders. In elk gerechtelijk arrondissement of in elk gewest wordt gemiddeld een keer per maand gecontroleerd, bij voorkeur in een van de sectoren die te kampen hebben met mensenhandel, dit wil zeggen :

­ exotische restaurants;

­ schoonmaakbedrijven;

­ land- en tuinbouwbedrijven;

­ bedrijven die zich bezighouden met de terugwinning van lompen;

­ confectiewerkplaatsen;

­ prostitutiesector.

Beide controlediensten samen beschikken over 280 + 190 = 470 manschappen.

De acties worden gecoördineerd met de politiediensten, die ressorteren onder het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Elke inspectie heeft een federale coördinator aangewezen die in samenwerking met de gewesten de controles organiseert in de gerechtelijke arrondissementen. Die federale coördinatie maakt het mogelijk zicht te krijgen op de toestand in het hele land.

De twee inspectiediensten zijn in de meeste gerechtelijke arrondissementen bevoorrechte gesprekspartners geworden in de strijd tegen de mensenhandel. In die hoedanigheid nemen zij deel aan overlegvergaderingen op geregelde tijdstippen die het parket, het arbeidsauditoraat en de politiediensten rond de tafel brengen. Dit overleg vloeit voort uit de circulaire COL. 12/99 van het College van procureurs-generaal, waarbij het de bedoeling is de acties en het onderzoek op het gebied van zwartwerk en andere overtredingen van de sociale wetgeving die kunnen verwijzen naar een mensenhandelsnetwerk, te coördineren.

Op 4 maart 2002 hebben de ministers Onkelinx en Vandenbroucke een persconferentie gegeven waarop voor het eerst een balans werd opgemaakt na enkele maanden van toepassing van het samenwerkingsprotocol : meer dan 1 013 inrichtingen werden gecontroleerd, 1 862 personen werden gecontroleerd, van wie 426 zelfstandigen en 1 436 werknemers. 845 buitenlandse werknemers waren legaal tewerkgesteld, 416 buitenlandse werknemers illegaal. Er werden 747 overtredingen vastgesteld.

Het ging om moeizame onderzoeken die veel tijd en mankracht vergden. Ook de voorbereiding, de uitvoering en de verwerking hebben veel energie opgeslorpt.

Het fenomeen van de economische uitbuiting kan niet op dezelfde manier worden behandeld als zwartwerk.

Bij een controle op een bouwplaats is het niet makkelijk uit te maken of de betrokkene economisch uitgebuit wordt of niet. Het is pas bij de verwerking van de onderzoeksgegevens dat zal blijken of de voorwaarden opgesomd in artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen werden nageleefd.

Daarom organiseren de nationale coördinatoren informatievergaderingen in de gerechtelijke arrondissementen in samenwerking met de arbeidsauditoraten om uit te leggen waarom dossiers met betrekking tot economische uitbuiting zo belangrijk zijn en waarom het de bedoeling is rechtsvervolging in te stellen bij de correctionele rechtbank.

De bouw- en renovatiesector krijgt het vaakst af te rekenen met mensenhandel.

De heer Jean-Paul Janssens beklemtoont dat er gekozen is voor een globale benadering. Alle sectoren worden dan ook onderzocht maar er wordt extra aandacht besteed aan sectoren die meer vatbaar zijn voor mensenhandel. Het is de eerste keer dat er in de strijd tegen de mensenhandel specifieke, gecoördineerde controles worden uitgevoerd door de Arbeidsinspectiediensten.

Voor wat de sport betreft, wijst de heer Jean-Paul Janssens erop dat de sportsector op dit ogenblik geen voorwerp is van een specifieke controle. Maar zoals de meeste andere professionele sectoren is de sportsector ook onderworpen aan spontane controles en worden ook klachten van werknemers onderzocht.

De sportsector is dus niet opgenomen in de lijst van sectoren die het meest vatbaar zijn voor mensenhandel. Het samenwerkingsprotocol Sociale Inspectie- Inspectie sociale wetten is één jaar oud en zal wellicht geëvalueerd worden. Bij deze evaluatie zouden mogelijkerwijze nieuwe sectoren aan de lijst van reeds weerhouden sectoren voor prioritaire controle kunnen worden toegevoegd.

In 1999 stelde de vice-eerste minister, minister van Werkgelegenheid en van Gelijke Kansen, mevrouw Onkelinx, haar plan ter bestrijding van zwartwerk voor. In dit plan werden twee grote pistes bewandeld : enerzijds, de preventie en, anderzijds, de repressie. Dit plan werd door de Ministerraad aangenomen in oktober 1999. Voor het invullen van de preventiepijler was een discussie met de sociale partners vereist. Sedert een aantal jaren worden er bijv. in Frankrijk tussen de bevoegde minister en specifieke sectoren partnership-akkoorden afgesloten. Het eerste dergelijke akkoord werd afgesloten met de sector van de verhuizers.

Via dergelijke akkoorden worden de verschillende sectoren zelf actief betrokken bij de strijd tegen de sociale fraude en het zwartwerk. Eén van de redenen waarom de sectoren zelf bereid zijn mee te werken aan dergelijke akkoorden is dat sociale fraude en zwartwerk concurrentievervalsing veroorzaken in de sector. De eerste evaluatie van dergelijke partnershipakkoorden, bijv. in de sector van de verhuisfirma's, in Frankrijk is positief. De sociale partners worden bovendien nauw betrokken bij het realiseren van de strijd tegen het zwartwerk. Dit zowel voor de preventie als voor de repressiepijler. Bovendien vraagt de overheid de professionele sector, wanneer een gerechtelijk dossier wordt ingeleid, om zich burgerlijke partij te stellen tegen de werkgever die in het zwart tewerkstelt. Op deze wijze geeft men aan de professionele organisatie als het ware het statuut van slachtoffer dat ook mogelijkerwijze recht heeft op schadevergoeding.

De piste die door de Franse overheid werd uitgetekend, wordt momenteel overgenomen door de Belgische regering. Op dit ogenblik onderhandelt de vice-eerste minister, minister van Werkgelegenheid en van Gelijke Kansen met de bouwsector om een partnershipakkoord in de strijd tegen het zwartwerk af te sluiten. Ook andere professionele sectoren hebben reeds laten weten geïnteresseerd te zijn in deze benadering, zoals bijv. de sector van de schoonmaakbedrijven.

De minister wenst op deze wijze met zoveel mogelijk professionele sectoren synergieën aan te gaan in de strijd tegen het zwartwerk, zowel met de werknemers als de werkgevers. Zo werden er ook reeds contacten gelegd tussen de Inspectie « sociale wetten » en de sportsector. Het stadium voor het afsluiten van een partnershipakkoord werd nog niet bereikt maar één concreet punt werd reeds uitgewerkt en betreft de aansluiting van professionele sportbeoefenaars bij de sportclubs. Er is vastgelegd dat professionele sportbeoefenaars slechts aangesloten kunnen worden bij een sportclub wanneer zij in het bezit zijn van een arbeidsvergunning. De eerste sanctie die wordt voorzien, is een sportieve sanctie. De sportclubs zouden meer geraakt worden door een sportieve sanctie dan door een administratieve of een strafsanctie. Sportieve sancties zijn bovendien onmiddellijk uitvoerbaar. Sportieve sancties hebben bijgevolg een duidelijk ontradingseffect tegen zwartwerk.

Bovendien worden er ook inspectiecontroles uitgevoerd bij de sportclubs.

Ook worden mogelijke klachten van spelers onderzocht. Zo werden er bijv.reeds klachten onderzocht van Amerikaanse basketbalspelers die speelden voor Belgische clubs in de eerste afdeling. Er bestaan zowel klachten van amateurspelers als van beroepsspelers.

Ten aanzien van dergelijke klachten, treedt de Sociale Inspectie steeds op dezelfde wijze op : de betrokken clubs krijgen de kans zich in regel te brengen met de vigerende wetgeving, anders wordt er een pro justitia opgemaakt dat aan het arbeidsauditoraat wordt overgemaakt met het oog op een mogelijke strafrechtelijke vervolging. Wanneer het dossier zonder gevolg wordt geklasseerd, worden er administratieve boetes opgelegd.

Aangezien de gewesten bevoegd zijn voor het afleveren van arbeidskaarten, is samenwerking met de gewestelijke diensten aangewezen. Dit loopt volgens de heer Janssens over het algemeen goed. Enkel de overdracht van informatie over het weigeren van een arbeidskaart verloopt soms moeizaam. Dit valt te betreuren aangezien, ingeval van weigering van een arbeidsvergunning, er korte tijd later normalerwijze een inspectie door de federale diensten wordt uitgevoerd.

In opvolging van de publicatie van de aanbevelingen in het jaarverslag van mei 2001 van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, heeft de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid en Gelijkheid van Kansen het Nationaal Paritair Comité voor de Sport (PC nr. 223) en de Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers gevraagd de door het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding geformuleerde voorstellen tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 december 1999 tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd, te onderzoeken.

Dit koninklijk besluit is een uitvoeringsbesluit van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars. Overeenkomstig artikel 2, § 1, van de wet van 24 februari 1978 is de minister verplicht het advies te vragen van de sociale partners.

Aanbeveling nr. 5 van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding luidt als volgt : « Vandaag moet het jaarsalaris van een profvoetballer minimum 1 082 256 frank (26 828,43 euro) bedragen. Het is absoluut aangewezen dit minimumsalaris met 5 te vermenigvuldigen, zodat het jaarsalaris voor een profvoetballer minimum circa 5 miljoen frank (123 946,76 euro) bedraagt. Op die manier kan België geleidelijk op hetzelfde niveau raken als de andere Europese landen, en is het voor de Europese clubs niet langer interessant hun buitenlandse spelers in afwachting bij een Belgische club te droppen. Op langere termijn zou het trechtereffect, veroorzaakt door het lage minimumsalaris in België, wegvallen en zouden de Belgische clubs niet langer op zoek kunnen gaan naar goedkope werknemers door een te groot aantal buitenlandse spelers aan te trekken. »

De Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bracht over dit voorstel een positief advies uit op 24 oktober 2001 maar voegde er wel het volgende aan toe :

« Toutefois, le Conseil suggère qu'à l'occasion de la fixation du nouveau montant, une attention particulière soit accordée au contrôle de l'application de la réglementation. Il souhaite également que la notion de rémunération soit définie avec précision et, enfin, il y aurait lieu que soit joint à l'arrêté un contrat-type de sportif professionnel pour l'établissement duquel on peut se référer aux conventions conclues en Commission paritaire des Sports. »

Uit het advies dat het Nationaal Paritair Comité voor de Sport (PC-223) uitbracht op 22 januari 2002 blijkt dat ook de sociale partners de discussie wensen te verruimen. De volgende 5 punten worden in het advies weerhouden :

1. Aan de niet-staatsburgers van de EER wordt de vrije aansluiting bij sportclubs gewaarborgd, op voorwaarde dat de federale, gewestelijke en/of communautaire wettelijke en reglementaire bepalingen worden nageleefd.

2. Het beoefenen van een sporttak als « niet-betaalde » is slechts toegelaten op voorwaarde dat een officieel document wordt voorgelegd waaruit blijkt dat de niet-staatsburger van de EER is ingeschreven in het vreemdelingenregister of dat hij werd erkend als kandidaat-politiek vluchteling.

3. De niet-staatsburger van de E.E.R. die een contract wenst te sluiten als betaald sportbeoefenaar kan slechts worden aangesloten bij een sportfederatie op voorwaarde dat de club die hem tewerkstelt een in behoorlijke vorm opgestelde arbeidsvergunning kan voorleggen die voldoet aan de terzake geldende reglementeringen.

4. Bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst moet worden voldaan aan de voorwaarden en clausules vervat in de hierbij geldende reglementeringen.

5. De betaalde sportbeoefenaar die geen staatsburger is van de EER moet ten minste de loonvoorwaarden en voordelen genieten die vervat zijn in de wettelijke en reglementaire bepalingen. »

Het nationaal paritair comité voor de sport besluit zijn advies met de volgende bepaling : « Het nationaal paritair comité voor de sport kan alleen maar de door de overheid uitgeoefende controles bijtreden en steunen en het beveelt de bestraffing aan van eenieder die deze fundamentele principes overtreedt. »

De heer Janssens wijst er nog op dat er nog steeds discussies bestaan tussen de sociale partners over de verhoging van het minimumsalaris en de arbeidsvoorwaarden. Op 30 juni 2002 loopt de CAO echter af die de loonvoorwaarden in de sport bepaalt. De sociale partners zullen met andere woorden verplicht zijn om een akkoord te bereiken over een nieuw minimumsalaris in het nationaal paritair comité voor de sport. Tevens wijst de heer Janssens op een mogelijk probleem dat zou kunnen rijzen ten gevolge van de bepalingen van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. De gewoonte die bestaat bij de voetbalclubs over het uitlenen van spelers onder elkaar, stelt problemen voor de sociale controle. Zeker als het om een cascadesysteem gaat waarbij een speler aan meer dan één club wordt uitgeleend. Dit maakt de controle voor de Sociale Inspectie quasi onmogelijk. Volgens de gegevens van de Sociale Inspectie, staat een dergelijke persoon nog steeds ingeschreven bij de eerste club waarmee de betrokkene een arbeidscontract afsloot. Op dit ogenblik wordt er dan ook onderhandeld met de KBVB om tot een regeling te komen waarbij de clubs zouden worden verplicht de Arbeidsinspectie op de hoogte te brengen van het uitlenen van spelers.

Een andere manier om tot een oplossing te komen, zou kunnen zijn dat, naar aanleiding van de besprekingen binnen het nationaal paritair comité van de sport, er een aanbeveling wordt aangenomen waarbij de clubs ertoe worden aangezet van het signaleren van het uitlenen van spelers aan de Arbeidsinspectie een gewoonte te maken.

Ter afronding wijst de heer Janssens erop dat voor hem de door de inspectiediensten dagelijks georganiseerde controles het belangrijkste zijn. Samenwerking tussen de verschillende inspectiediensten, zowel de federale als de gewestelijke diensten, leveren de beste resultaten op.

2.2.3. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Françoise Viatour, expert bij het kabinet van de « ministre de l'Emploi et de la Formation » van het Waalse Gewest

Mevrouw Viatour geeft, bij wijze van inleiding, een kort overzicht van de verschillende maatregelen die door de Waalse minister van Werkgelegenheid werden genomen sedert de publicatie van de aanbevelingen van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding in mei 2001 met betrekking tot de mensenhandel in de sport.

1. Informeren van de clubs over de bestaande wetgeving

De Waalse minister van Werkgelegenheid heeft de clubs die bij controles niet in orde bleken, niet onmiddellijk willen straffen. Eerst wou ze een informatie- en preventiecampagne voeren.

In mei 2001 heeft de minister de leiding van de KBVB ontmoet om tot een vergelijk te komen : de KBVB heeft zich er dan toe verbonden zijn reglement te veranderen om de licentieaanvraag te koppelen aan de voorwaarde dat een speler over een arbeidskaart en een verblijfsvergunning moet beschikken. De minister heeft zich ertoe verbonden de clubs de nodige tijd te gunnen om zich in de loop van de zomer in orde te stellen en de aanvragen voor arbeidsvergunningen binnen een termijn van tien dagen in te willigen indien het dossier van de speler volledig is.

Momenteel wordt aan alle sportbonden een brief gezonden om hen te informeren over de wetgeving en over de termijn waarover ze deze zomer beschikken om de zaken in orde te brengen.

In oktober 2001 werd een brochure uitgegeven op 2 000 exemplaren en naar de sportbonden gezonden om te worden verspreid onder de clubs die met de problematiek van de sportlieden van buiten de EU te maken hebben.

2. De inspectie

Wat de inspectie betreft, bestond er reeds lang een probleem in het Waalse Gewest. Enerzijds weigerden de inspecteurs opdrachten in verband met de arbeidskaarten, onder het voorwendsel dat ze als consulent optreden (vooral in de materies van het Programme de résorption du chômage (PRC) en van de Formation) in plaats van als inspecteur. Anderzijds waren ze niet beëdigd om de controletaak mét verbalisering van de overtredingen te vervullen in de zin van de wet van 1972.

Maar op 1 maart 2002 hebben alle inspecteurs de eed afgelegd. Bovendien werden de teams met drie inspecteurs versterkt.

Sinds twee maanden zijn vijf inspecteurs aangewezen om binnen de arrondissementen te opereren (met de Inspectie van de sociale wetten, de ONEM, het auditoraat, het parket, ...). De andere inspecteurs moeten echter controles verrichten op de arbeidskaarten, bijvoorbeeld bij weigering of van het al dan niet nakomen van de voorwaarden (tenzij er gevaar dreigt). Inzake arbeidskaarten, verloopt de inspectie op verzoek van de cel immigratie van de direction générale de l'Économie et de l'Emploi (DGEE) of in het kader van operaties in het hele land, bijvoorbeeld. Mevrouw Viatour geeft het voorbeeld van de inspectie van de wielerclub van Charleroi, het enige professionele team in Wallonië, tegelijk met dezelfde opdracht in Vlaanderen voor de Vlaamse clubs.

Aldus, besluit mevrouw Viatour, zijn alle voorwaarden vervuld opdat de inspecteurs hun nieuwe inspectieopdracht met de vereiste efficiëntie zouden kunnen uitvoeren.

3. Voorontwerp van decreet voor de erkenning van bemiddelingsdiensten

Ten slotte brengt mevrouw Viatour het voorontwerp van decreet voor de erkenning van bemiddelingsdiensten van het Waalse Gewest voor het voetlicht. Dat voorontwerp van decreet is gekoppeld aan het decreet tot goedkeuring van conventie nr. 181 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), die de arbeidsbemiddeling openstelt vor de privésector. Beide wetgevingen hebben het ook mogelijk gemaakt een decreet in te dienen betreffende de Service publique de l'emploi (SPE), waarvan de taken in de nieuwe tekst een nieuwe invulling krijgen. Omdat al die teksten samenhangen, was het niet mogelijk sneller te vorderen in de problematiek van de makelaars in de sport.

Dit voorontwerp van decreet werd voor eerste lezing aan de Waalse regering voorgelegd in maart 2002 en wordt nu voor advies aan de Conseil économique et social de la Région wallonne (CESRW) overgelegd.

Het ontwerp houdt rekening met de bemiddeling voor de sportlui en bepaalt dat ook makelaars een erkenning moeten bezitten voor ze hun beroep kunnen uitoefenen.

Mevrouw Viatour wijst erop dat het ontwerp van decreet voor die voorafgaande erkenning in volgende voorwaarden voorziet :

­ voorwaarden van duurzame vestiging op het grondgebied van het Franstalige gewest;

­ voorwaarden van beroepsbekwaamheid [vijf jaar ervaring in human resources management en een studieniveau dat ten minste gelijk is aan het Certificat d'études supérieures (CES)];

­ het advies van een adviserende erkenningscommissie binnen de CESRW;

­ een erkenningsprocedure met een periode (eerst twee jaar, hernieuwbaar hetzij voor twee jaar, hetzij voor een onbepaalde tijd met mogelijkheid tot schorsing of intrekking achteraf);

­ de transparantie van de arbeidsmarkt, door de bekendmaking van de vacatures en de bemiddelingen door de SPE;

­ een overlegplatform binnen de dienst « études et statistiques » van het Waalse Gewest, om het verplichte overleg tussen de privé-bemiddelaars en de SPE te structureren;

­ de rol van de Inspectie van de DGEE inzake controle op en de vaststelling van de misdrijven;

Volgens mevrouw Viatour is dit ontwerp van decreet vergelijkbaar met het Vlaamse decreet. De verschillen behelzen de duur van de erkenning, de samenstelling van de erkenningscommissie, de voorwaarden qua beroepsbekwaamheid, die in het Waalse Gewest strenger zijn.

4. Herziening van de wetgeving betreffende de arbeidsvergunning van buitenlandse personen

Mevrouw Viatour eindigt met enkele opmerkingen over de federale wetgeving. Het koninklijk besluit van 6 juni 1999 wordt herzien op basis van een gemeenschappelijke reflectie van de drie gewesten. Met hun ervaring in de dagelijkse toepassing van de wetgeving, hebben ze gewezen op een reeks ongerijmdheden en hebben ze de federale regering concrete voorstellen gedaan. De regering houdt er rekening mee in een ontwerp van wijziging van het koninklijk besluit.

Maar wat de verhoging van het loon van de beroepssportlui betreft, is er voor zover mevrouw Viatour weet, nog niets veranderd. Ze wijst erop dat de grote clubs ­ vooral in het voetbal ­ over gigantische middelen beschikken om buitenlandse spelers te betalen, maar dat dit niet geldt in andere sportdisciplines, waarvoor het nu vereiste bedrag reeds problemen oplevert.

Ze meldt dat in het huidige ontwerp tot herziening van het koninklijk besluit, een correctie wordt gevraagd inzake een vrijstelling van arbeidskaart voor wie voor minder dan drie maanden aan sport komt doen (die sportlui hangen steeds af van een buitenlandse werkgever).

2.2.4. Inleidende uiteenzetting door de heren Eric Buyssens, adviseur, en Michel Meert, attaché op het kabinet van de minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Tewerkstelling, Economie en Wijkopleving

De heer Buyssens verklaart dat hij in het algemeen de doelstellingen en de principes die het Vlaamse en het Waalse Gewest hanteren in de strijd tegen mogelijke vormen van mensenhandel kan onderschrijven.

Sedert het aanklagen van bepaalde praktijken in het voetbal in mei 2001, heeft de minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Tewerkstelling, Economie en Wijkopleving, de heer Tomas, volgende maatregelen getroffen :

1º de inspectiediensten hebben een controle uitgevoerd bij de twee clubs van de eerste afdeling die gevestigd zijn op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Er werden naar aanleiding hiervan geen inbreuken vastgesteld. De enige onregelmatigheid die werd vastgesteld, had betrekking op een uitgeleende speler. De betrokken speler was uitgeleend door een Vlaamse aan een Brusselse club maar was enkel in het bezit van een Vlaamse arbeidskaart. Deze is echter niet geldig om als werknemer werkzaam te zijn in een Brusselse club;

2º minister Thomas zal binnenkort aan het Brusselse parlement een ontwerp-ordonnantie voorleggen met als titel « la gestion du marché mixte du marché de l'emploi ». In deze ontwerp-ordonnantie is ook een erkenningsprocedure voorzien voor makelaars die actief zijn in de sportwereld. Tevens wordt in deze ontwerp-ordonnantie ook voorzien in het toekennen van politionele bevoegdheden aan de inspectiediensten zodat zij, ingeval van overtreding, de nodige processen-verbaal kunnen opmaken.

Wat de problemen betreft, die specifiek betrekking hebben op mensenhandel is de heer Buyssens van oordeel dat het niet aan de gewesten is om in deze aangelegenheid regulerend op te treden, maar wel aan de federale overheid. Maar het Brusselse Gewest, zal, net als de andere gewesten, alert zijn bij de toekenning van de erkenningen aan de sportmakelaars.

De federale wetgeving is ook nodig om aan de gewesten toe te laten sanctionerend te kunnen optreden. De heer Buyssens haalt het precedent aan van zaken die verband houden met discriminatie bij aanwerving. Het Brusselse Gewest heeft in dit verband reeds een reglementering uitgevaardigd voor de interim- en uitzendarbeidskantoren. Nochtans is het voor het Brusselse Gewest niet eenvoudig om, wanneer een dergelijk kantoor reeds een erkenning kreeg, deze bij wijze van sanctionering, in te trekken. Toch zeker niet zolang er geen veroordeling is uitgesproken door een correctionele rechtbank.

2.2.5. Gedachtewisseling

Mevrouw Bouarfa is ervan overtuigd dat slachtoffers van mensenhandel sociaal begeleid moeten worden. Is dit voorzien ?

Indien men immers effectief tot veroordelingen wenst te komen die te maken hebben met mensenhandel in de sport, dan is een dergelijke begeleiding essentieel, aldus mevrouw Bouarfa.

De heer Janssens antwoordt hierop dat deze slachtoffers begeleid worden door de drie onthaalcentra Pag-Asa (Brussel), Payoke (Antwerpen) en Sürya (Luik). Het probleem is dat de klachten van deze slachtoffers vaak laat op het parket belanden. Dit heeft voor gevolg dat de Dienst Vreemdelingenzaken de betrokkenen ondertussen reeds kan uitwijzen. Het is voor de spreker duidelijk dat de politie- en de justitiële diensten nog beter op de hoogte moeten worden gebracht van de toepassing van de wet op de mensenhandel. De Nationale coördinatoren van de Sociale Inspectiediensten bestuderen, samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken, hoe de lokale politie bijvoorbeeld kan worden gevormd in verband met de toepassing van de wet op de mensenhandel.

Mevrouw Bouarfa wenst meer uitleg over het zog. type-contract dat door de voetbalclubs zou worden gebruikt.

De heer Janssens verduidelijkt dat in het koninklijk besluit van14 december 1999 tot uitvoering van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars is bepaald dat het bedrag dat als jaarlijks loon moet worden uitbetaald, voor gevolg heeft dat de betrokkene kan beschouwd worden als een « betaalde sportbeoefenaar » die gebonden is door een arbeidscontract, zoals voorzien is in de wet van 24 februari 1978.

De bedragen die bepalen welke soort arbeidsovereenkomst op de betrokkene van toepassing is, worden vastgelegd bij koninklijk besluit op voorstel van de sociale partners.

De voorzitter wijst er toch op dat juist een twistpunt de verhoging van het minimumloon is voor de betaalde sportbeoefenaar. Daar waar het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding en de KBVB voorstellen dit minimumloon aanzienlijk te verhogen voor het voetbal, wordt dit door vertegenwoordigers van andere sporttakken betwist wegens niet haalbaar.

De heer J.-M. Dedecker en mevrouw Thijs verbazen er zich over dat, bij het bepalen van de prioritaire sectoren, voor de controle door de geïntegreerde inspectiediensten de sport, en meer bepaald dan het voetbal, niet werden weerhouden. Nochtans blijkt uit het jaarverslag van mei 2001 van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding dat 5 % van de klachten inzake mensenhandel betrekking hadden op mensenhandel in de sport.

Bovendien is de heer J.-M. Dedecker van oordeel dat de Vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, belast met de Gelijke Kansen, mevrouw Onkelinx, als voogdijminister van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, de aanbevelingen van dit centrum toch zou moeten opvolgen.

Nochtans blijkt uit de notulen van de vergadering van 24 oktober 2001 van de Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers dat er met de aanbevelingen van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding geen rekening werd gehouden. De heer Dedecker citeert als volgt uit deze notulen : « De voorzitter stelt voor een gunstig advies uit te brengen op het voorstel van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding waarbij de aandacht vooral moet uitgaan naar het toezicht, de omschrijving van het begrip « bezoldiging » en het type-arbeidsovereenkomst toe te voegen aan het besluit. Tevens zal verwezen worden naar de akkoorden dienaangaande binnen de paritaire comités. Dit voorstel wordt aangenomen. » Waar het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding pleitte voor een minimumbezoldiging die minstens het vijfvoudige zou moeten bedragen van de huidige bedragen, en ook de Adviesraad voor de tewerkstelling voor de buitenlandse werknemers deze voorstellen genegen waren, werden deze voorstellen niet weerhouden door minister Onkelinx, aldus de heer J.-M. Dedecker.

De heer Janssens repliceert dat het aan de sociale partners is binnen de schoot van het Nationaal Paritair Comité voor de Sport om zich uit te spreken over de verhoging van het minimumloon van de professionele sportbeoefenaar. Hij verwijst naar het advies van het Nationaal Paritair Comité voor de Sport van 22 januari 2002 dat hij heeft geciteerd.

De heer J.-M. Dedecker vervolgt dat hij reeds twee maal een parlementaire vraag heeft gesteld aan vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid Onkelinx om te weten te komen hoeveel controles er door de arbeidsinspectie in het voetbal in Wallonië reeds werden uitgevoerd. Hij stelt vast dat dit tot op vandaag nihil is geweest.

Uit alles wat de heer J.-M. Dedecker tot nog toe gehoord heeft, stelt hij vast dat de verschillende overheden gewoon rond de pot blijven draaien.

Dezelfde lakse houding stelt hij vast voor wat de voetbalmakelaars betreft : in België zijn er 240 makelaars actief. Er zijn er echter slechts 27 die beschikken over een FIFA-licentie. Dit betekent dat de anderen aan de controle van de overheid ontsnappen wanneer door de gewesten geen decreten worden uitgevaardigd om de erkenning te regelen. Tot nog toe bestaat er enkel voor Vlaanderen een dergelijk decreet.

De heer J.-M. Dedecker heeft geen begrip voor het tragere optreden van de andere gewesten. Als de wil er is, kan de overheid echter zeer snel optreden. Dit bewijst de regeling die door de minister van Financiën op twee maanden tijd uitgewerkt werd waardoor buitenlandse spelers slechts voor 18 % forfaitair belast worden op de inkomsten die zij in België uit arbeid verwerven.

Tenslotte wenst de heer J.-M. Dedecker nogmaals de praktijken met betrekking tot de uitleencontracten aan te klagen. Professor R. Blanpain, specialist arbeidsrecht, is daarin zeer formeel. Voor het uitlenen van spelers mag geen vergoeding worden gevraagd door de uitlenende club, want dan is het mensenhandel, aldus professor Blanpain.Het is reeds 15 jaar dat men worstelt met de toepassing van de artikelen 31 en 32 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.

Mevrouw Willame-Boonen vindt het belangrijk alles tot zijn ware proporties te herleiden. Zij heeft zelf contact genomen met de onthaalcentra Pag-Asa en Sürya om te weten hoeveel slachtoffers van mensenhandel in de sport op dit ogenblik in beide centra zijn opgenomen : Pag-Asa onthaalt momenteel 15 slachtoffers waarvan er 3 als economisch slachtoffer kunnen worden gekenmerkt en 12 als slachtoffer van prostitutie. Bij Sürya lagen de verhoudingen voor het jaar 2001 als volgt : 64 % zijn prostitutieslachtoffers, 6% slachtoffers van uitbuiting in de horeca, 5% slachtoffers van economische uitbuiting en slechts 2 % zijn slachtoffers van mensenhandel in het voetbal.

De heer Hordies sluit zich aan bij de tussenkomst van mevrouw Willame-Boonen. Voor hem is het ook niet duidelijk of er in de sport sprake is van mensenhandel of niet. Voor wat de prioritaire sectoren betreft in verband met de controle op mensenhandel, wenst de heer Hordies van de heer Janssens te vernemen of er ook een specifieke aandacht bij de controles uitgaat naar de sector van het huispersoneel en de au pairs.

De heer Janssens antwoordt dat deze sectoren niet weerhouden zijn in de prioriteitenlijst voor de gecoördineerde controle. Dit betekent echter niet dat deze sectoren volledig aan controle zouden ontsnappen. Het is echter vaak moeilijk om tot effectieve controle over te gaan omdat de betrokkenen werkzaam zijn voor een familie. Dit betekent dat de privacy niet mag worden geschonden. Er kan enkel controle worden uitgevoerd mits het akkoord van werkgever en werknemer. Indien men dit akkoord niet heeft, is een toestemming van de politierechter noodzakelijk. Dit maakt dit soort onderzoeken nog veel moeilijker. Bovendien botst men, wanneer de werkgever een diplomatiek statuut heeft, op de diplomatieke voorrechten en immuniteiten. De bevoegdheden van de Belgische inspectiediensten zijn in deze aangelegenheid dan ook zeer beperkt.

De heer Hordies wenst nog meer verduidelijking over de definitie van « economische uitbuiting ». Volgens hem is er nog steeds onduidelijkheid over de link tussen de begrippen mensenhandel ­ zwartwerk ­ economische uitbuiting.

Hij baseert zich op de definitie die door de Verenigde Naties in de Conventie van Palermo wordt gehanteerd. Belangrijke elementen zijn fraude, vormen van verplichte dienstverlening in ruil voor het afbetalen van schulden, ...

De spreker vindt het dan ook van groot belang te werken met duidelijke definities.

Voor wat betreft de bouwsector, wijst de heer Hordies erop dat de arbeiders allen beschikken over een sociale arbeidskaart. Is de introductie van deze kaart een goede maatregel geweest in de strijd tegen het zwartwerk ?

De heer Janssens antwoordt dat zwartwerk en economische uitbuiting zich, voor wat de bouwsector betreft, voornamelijk voordoet in de renovatie. Vaak wordt hier voor particulieren gewerkt. De activiteiten van de Polen zijn in deze genoegzaam bekend.

De werkgeversorganisaties hebben zelf aangegeven dat zij mee willen werken in de strijd tegen deze illegale praktijken. Veel Belgische bedrijven gaan immers gebukt onder de concurrentievervalsing.

De introductie van de sociale arbeidskaart is zeker een goede zaak maar men mag niet uit het oog verliezen dat men in deze sector te maken had met activiteiten die volledig in het zwart plaatsvonden : de bedrijven zijn niet Belgisch, de werkgever niet en de werknemers ook niet. Tegen dergelijke frauduleuze constructies, waarbij documenten worden vervalst, is enkel een grondige controle ter plaatse echt opgewassen.

Mevrouw Willame-Boonen wenst wel, in het kader van het voetbal, meer te vernemen over de praktijken met zog. »dubbele contracten », waarbij een formeel contract wordt opgesteld waarbij wettelijk alles in orde blijkt te zijn maar waarbij er daarnaast nog een contract « onder de tafel » bestaat. Bestaat deze praktijk ? Is deze bedoeld om toch hogere lonen aan de spelers uit te betalen, maar dan gedeeltelijk in het zwart ?

Bestaat er hierover een uitwisseling van gegevens tussen de Arbeidsinspectie en de fiscus ?

Tevens wenst zij van de vertegenwoordigers van de ministers te vernemen of zij van oordeel zijn dat er in de sport echt sprake is van mensenhandel.

De voorzitter, de heer Wille, wijst erop dat deze vraag moeilijk te beantwoorden is aangezien er tot nog toe geen gerechtelijke uitspraken zijn geweest. Maar hij heeft wel zeker weet van verscheidene slachtoffers van mensenhandel in de sport die een klacht bij het gerecht hebben ingediend.

Mevrouw Willame-Boonen voegt er nog aan toe dat zij hierover reeds een vraag heeft gesteld aan vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, mevrouw Onkelinx. De minister antwoordde dat er wel degelijk onderzoek werd gedaan naar een filière in dit verband.

De voorzitter, de heer Wille, maakt er de leden op attent dat de reden voor de sportclubs om met dubbele contracten te werken, de volgende is : het lage bedrag dat aan voetbalspelers wordt uitbetaald, wordt in de feiten voor een stuk afgeroomd en dat dient dan terugbetaald te worden aan voorzitters of andere bestuursleden van een voetbalclub.

Deze laatsten gebruiken dit als een manier om zwart geld wit te wassen.

De heer J.-M. Dedecker verklaart in het bezit te zijn van vijf voorbeelden van dubbele contracten tussen buitenlandse spelers en Belgische voetbalclubs.

De heer Janssens wenst toch te benadrukken dat illegale arbeid, in gelijk welke sector, moeilijk op te sporen is.

Wanneer men het over mensenhandel heeft, betekent dit, overeenkomstig de bevoegdheden van de minister van Werkgelegenheid, economische uitbuiting en geen illegale tewerkstelling.

De contracten waarover de heer J.-M. Dedecker het heeft, zijn bewijsstukken van illegale tewerkstelling maar niet meteen van economische uitbuiting, aldus de heer Janssens. Er bestaat, aldus de heer Janssens een arbeidsovereenkomst waarbij voor een prestatie een loon wordt uitbetaald. Hij waarschuwt ervoor om geen al te vaag debat te voeren.

De heer J.-M. Dedecker kan de redenering van de heer Janssens voor een deel volgen, maar hij vindt het niet normaal dat de bestaande contracten door niemand op hun wettelijkheid worden gecontroleerd. Hij vindt dit in eerste instantie een taak voor de sportfederaties. Maar indien de federaties dat niet doen, bestaat er een probleem.

De heer Janssens wenst echter te benadrukken dat, voor wat de dubbele contracten betreft, men niet uit het oog mag verliezen dat voor de inspectiediensten deze illegale contracten niet bestaan. Zij kunnen daar geen weet van hebben zolang er geen bewijsstukken voorhanden zijn. Het is voor de inspectiediensten zeer moeilijk te bewijzen dat er zwartwerk bestaat. De heer Janssens geeft het voorbeeld van een voetbalclub in het Waalse Gewest die jonge Afrikanen onder contract had voor een bedrag van ongeveer 30 000 frank (743,68 euro) per maand. Deze Afrikanen betrokken een appartement dat eigendom was van een vennootschap waarvan de afgevaardigd-beheerder ook bestuurder van de voetbalclub was. Maar op papier is het onmogelijk om een verband te vinden tussen de voetbalclub en het appartement. Dergelijke elementen kunnen enkel aan het licht komen via informanten vanuit de club zelf.

De heer Janssens bestrijdt bovendien de bewering dat de overheid niets zou doen in de strijd tegen de mensenhandel en het zwartwerk. Er bestaat een plan ter bestrijding van mensenhandel sedert 1999, maar het is belangrijk om op een gecoördineerde wijze tewerk te gaan en niet enkel in het wilde weg controles uit te voeren. De federale regering heeft uitdrukkelijk voor een gestructureerde aanpak gekozen met drie peilers : preventie, informatie en repressie. Tegelijkertijd heeft de regering ervoor gezorgd dat de controles op het terrein door de Sociale Inspectiediensten werden opgedreven. Voor het Ministerie van Arbeid zijn er 287 sociale inspecteurs actief op het terrein. Maar het spreekt voor zich dat de mensenhandel niet de enige prioriteit is in de uitgevoerde controles. Er zijn verschillende prioriteiten bepaald. Bovendien is het dankzij de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, mevrouw Onkelinx, dat er nu een gecoördineerde aanpak bij de controles door de Sociale Inspectiediensten mogelijk is. Deze gecoördineerde aanpak is recent van start gegaan. De heer Janssens vraagt dan ook een billijke termijn om te bewijzen dat deze aanpak de juiste is. De sectoren die als prioritair voorwerp van de gecoördineerde controle werden geselecteerd, zijn die sectoren die het meest kwetsbaar zijn op het vlak van economische uitbuiting. De gegevens die door de inspectiediensten worden verzameld, worden aan het arbeidsauditoraat overgemaakt en de heer Janssens hoopt dat bepaalde werkgevers veroordeeld zullen worden op basis van de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en de kinderpornografie. Uit rechtspraak is echter reeds gebleken dat het loutere feit dat een werkgever een in het zwart tewerkgestelde werknemer niet het minimumloon betaalt, onvoldoende is om te spreken van economische uitbuiting. Er moet ook sprake zijn van opzet. Er bestaat hierover nog niet veel rechtspraak juist omdat de feiten zo moeilijk bewijsbaar zijn.

Wat de discussie met betrekking tot het optrekken van het minimumloon van de beroepsvoetballers betreft, is de heer Janssens van oordeel dat een beslissing hiertoe geen oplossing betekent voor de problemen van de mensenhandel in de sport. Er is nood aan reële controle, maar het is voor de inspectiediensten niet eenvoudig.

De heer Lozie wenst de discussie te verruimen naar andere sporten, nl. de wielersport. Tot voor een paar jaar bestond bij wielerclubs in Zuid-west-Vlaanderen de gewoonte dat jonge professionele renners via een sponsor in een wielerploeg terechtkwamen. De sponsor werd door een derde persoon aangebracht (in het geval van de zaak « Lebbe » was dit de lokale burgemeester) die ervoor zorgde dat de jonge profrenner een arbeidscontract had, gesponsord door een bepaald bedrijf maar waarbij duidelijk gebleken is dat de sponsoring een witwasoperatie inhield voor het betreffende bedrijf.

Deze feiten zijn gekend bij de gerechtelijke instanties.

De heer Lozie wenst in dit verband van de heer Janssens te vernemen of, wanneer een renner onder contract komt van een bedrijf, men ook enige controle uitoefent op de activiteiten van de sponsor.

In de door de spreker aangehaalde zaak is later aan het licht gekomen dat deze bedrijven niet allemaal bona fide waren.

De spreker betreurt het te moeten vaststellen dat deze feiten, die in de marge van de zogenaamde zaak « Lebbe » aan het licht zijn gekomen, momenteel door het parket van Brussel niet meer nader worden onderzocht.

De heer J.-M. Dedecker wenst er toch op te wijzen dat, sedert het aan het licht komen van de feiten van de zaak « Lebbe », de Wielerfederatie maatregelen heeft getroffen. De sponsor moet per wielrenner voor een jaar minimumsalaris met een bankwaarborg garanderen.

Ook in het volleybal, het handbal en het basketbal heeft men maatregelen getroffen.

Alleen de KBVB heeft tot nog toe nog geen enkele maatregel in die zin getroffen. De KBVB weigert de contracten tussen de clubs en de spelers effectief te controleren. Voor een voetbalspeler die bijvoorbeeld 743 680,57 euro per jaar verdient, moet een Belgische voetbalclub slechts sociale lasten betalen op een bedrag van 14 328,25 euro. De rest van het bedrag wordt enkel nog fiscaal belast. Daarbovenop komt dan nog dat een buitenlandse speler op dit bedrag slechts 18 % inkomstenbelasting moet betalen. Wanneer men in deze sector dan ook nog eens mensenhandel toelaat, dan is dit voor de spreker onbegrijpelijk.

De heer Lozie stelt inderdaad vast dat verschillende sporttakken, buiten het voetbal, maatregelen hebben genomen. Hij blijft echter ook naar de andere sporttakken toe met de vraag zitten welk bedrijf er achter de sponsorcontracten staat. Dit is niet altijd duidelijk.

De heer Janssens antwoordt hierop dat het niet eenvoudig is om te weten te komen welke bedrijven achter dergelijke sponsorcontracten schuil gaan. De controles op het zwartwerk worden uitgevoerd door de Sociale Inspectiediensten. De bevoegdheden van deze inspecteurs zijn opgenomen in de wet van 16 november 1972 betreffende de Arbeidsinspectie. Deze sociale inspecteurs hebben geen algemene bevoegdheid en zijn geen officieren van gerechtelijke politie. Zij kunnen met andere woorden enkel vaststellingen doen van inbreuken op het sociaal recht. Voor de overige overtredingen zijn zij niet bevoegd. Deze wet is conform een conventie, afgesloten in de schoot van de Internationale Arbeidsorganisatie. De sociale inspecteurs zijn geen politiemensen, het zijn personen die ook preventief optreden en raad geven aan de werkgevers en de werknemers.

Wanneer een sociaal inspecteur overtredingen vaststelt die geen overtredingen van sociaal recht zijn, zal hij in zijn verslag aan het arbeidsauditoraat deze feiten vermelden en vragen dat de arbeidsauditeur deze vaststellingen overmaakt aan het parket. Dan is het aan de procureur des Konings om op te treden.

De heer Lozie wenst te vernemen of er statistieken bestaan over de frequentie waarmee de sociale inspecteurs in hun rapporten aan het arbeidsauditoraat inbreuken vermelden op andere dan sociale wetgeving die aan het parket worden overgemaakt.

De heer Janssens antwoordt dat dergelijke cijfers niet bestaan maar dat het vaak voorkomt dat bijvoorbeeld zwartwerk wordt vastgesteld. Als de arbeidsauditeur vermoedt dat zwartwerk ook betekent dat er zwarte inkomsten zijn, maakt hij de gegevens over aan de procureur des Konings. Deze geeft de elementen die een vemoeden van fiscale fraude aanduiden door aan de Inspectiediensten van het ministerie van Financiën. Deze laatsten zullen dan, in geval van bewijs, tot taxatie overgaan.

De heer Lozie is van mening dat dit systeem wellicht efficiënt is om fiscale fraude op te sporen en te beboeten, maar op deze wijze wordt toegelaten dat andere inbreuken, zoals bijvoorbeeld deze op de wet op de mensenhandel niet nader worden onderzocht. Het is dan ook belangrijk dat de sociale inspecteurs en de arbeidsauditeurs niet alleen wijzen op de inbreuken op de fiscale wetgeving, maar ook op de inbreuken van de strafwet.

De heer Janssens verduidelijkt nog dat er één gecoördineerde controle per maand per gerechtelijk arondissement wordt uitgevoerd en dit in de sectoren die volgens statistieken het meest kwetsbaar zijn voor sociale fraude en fiscale fraude, en ook voor economische uitbuiting.

Mevrouw Thijs en de heer J.-M. Dedecker blijven het vreemd vinden dat alleen de sport uit de prioritair te onderzoeken sectoren is gehouden, terwijl uit de cijfers, verzameld door het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, blijkt dat deze sector ook kwetsbaar is voor mensenhandel.

De heer Janssens onderstreept nogmaals dat het niet betekent dat, omwille van het feit dat de sportsector niet weerhouden is in de prioriteitenlijst, er in deze sector op geen enkele wijze aan controle zou worden gedaan. Dit is zeker fout.

Mevrouw Thijs wenst van de heer Janssens te vernemen wat hij juist bedoelt met sportieve straffen. Is het dan de bedoeling dat de KBVB de clubs zelf straffen gaat opleggen ?

De heer Janssens verduidelijkt dat hij ervan uitgaat dat de sportclubs wellicht het meest gevoelig zijn voor sportieve sancties. Zo zou men bijv. kunnen beslissen dat, wanneer een club een speler opstelt die niet over de vereiste arbeidskaart beschikt, voor een bepaalde match, de club,ongeacht het resultaat van de match, als verliezer wordt aangeduid. Maar het spreekt voor zich dat de heer Janssens daarmee niet alle andere mogelijke sancties (administratieve of strafrechtelijke) zou willen uitsluiten. Maar in het kader van preventie, moet men stimulansen geven en het hanteren van sportieve sancties, zou een dergelijke stimulans kunnen zijn. Bovendien herinnert de heer Janssens aan de tijd die een gerechtelijke procedure beloopt. Dit kan gemiddeld oplopen tot 3 jaar.

Voor wat de samenwerkingsvormen tussen de drie gewesten betreft, wenst mevrouw Thijs te weten in welke mate de informatieverstrekking door de drie gewesten niet gelijk is.

De heer Janssens verduidelijkt dat er uiteraard samenwerking bestaat tussen de federale overheid en de drie gewesten. Het enige dat de federale overheid heeft vastgesteld, is dat er vanwege de gewesten, in bepaalde gevallen, geen systematische melding wordt gemaakt van het weigeren van arbeidskaarten. De federale overheid betreurt dit omdat de Sociale Inspectie automatisch een controle uitvoert in het bedrijf dat een aanvraag voor een arbeidskaart heeft gedaan om te controleren of de betrokkene effectief is tewerkgesteld.

Voor het overige wordt er in de arrondissementele cellen, die één keer per maand bijeenkomen, goed samengewerkt tussen de federale vertegenwoordigers en die van de gewesten en met de arbeidsauditeur.


II. AANBEVELINGEN

Ten gevolge van de mediatieke aanklacht over misbruiken in de sport door de Subcommissie « Mensenhandel » in 2001, is er een duidelijke vooruitgang geboekt in deze problematiek. Diverse sportfederaties hebben hun reglementering aangepast aan de vigerende wetgeving dienaangaande, onder andere de volleybalbond, de basketbalbond en de handbalbond (waarvan getuigenis op de hoorzitting van 29 april 202).

Andere sportfederaties, waaronder de KBVB (Koninklijke Belgische Voetbalbond) blijven hun verantwoordelijkheid ontlopen en schuiven die door naar de Profliga of de clubs. De subcommissie betreurt ten zeerste hun ostentatieve afwezigheid op de hoorzitting van 29 april 2002 en deze minachtende houding beschouwt ze tevens als een ontkenning om tot een verregaande oplossing te komen voor het probleem van de mensenhandel in de sport.

Aansluitend op de voorstellen van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding in zijn jaarverslag van mei 2001, formuleert de subcommissie de volgende bijkomende aanbevelingen.

1. De controles door de sociale- en arbeidsinspectie bij de clubs moeten geïntensifieerd worden, en dit in elke regio van het land : Vlaanderen, Wallonië en Brussel.

Arbeidsvergunning, inschrijving sociale zekerheid, zwartwerk, arbeidsvoorwaarden, huisvesting, en dergelijke meer, zouden het voorwerp moeten zijn van controles.

2. De Subcommissie « Mensenhandel » beveelt aan dat er een samenwerkingsakkoord zou gesloten worden tussen de drie gewesten om tot een harmonisering van het statuut van de spelersmakelaar te komen.

3. Om aberraties te vermijden, met name het misbruiken van de sport voor clandestiene invoer van goedkope arbeidskrachten, hebben de ons omringende landen een hoog minimumsalaris ingevoerd voor de professionele sporten. In Nederland bijvoorbeeld ligt deze grens tien keer hoger dan in België. België blijft daardoor het doorvoer- en testland voor potentiële profspelers die dan uitwijken naar de ons omringende landen indien ze aan de verwachtingen voldoen of in het omgekeerde geval in de clandestiniteit verdwijnen.

Het minimumsalaris dat nu geldig is voor een niet-EU-speler, vanaf 23 jaar (t.t.z. 10 keer het minimumsalaris bepaald bij de wet van 24 februari 1978), of 2 928 670 BEF (72 599,83 EUR) moet ook toegepast worden voor een niet-EU-speler tussen 18 en 23 jaar (momenteel beperkt tot 5 keer het minimumsalaris), of 1 464 335 BEF (36 299,92 EUR). Het is juist bij die leeftijdscategorie dat de misbruiken het grootst zijn, vermits dergelijke jeugdige spelers het kwetsbaarst zijn omdat ze nog geen begrip hebben van de vigerende wetgeving.

De salarisgrenzen voor niet-EU-spelers moeten gecontroleerd worden door de sportfederaties en de subcommissie beveelt aan dat de terzake bevoegde minister de betrokken sportfederaties daarvoor zou responsabiliseren en bij niet-naleving zou sanctioneren.

In het huidige systeem volstaat een eenzijdige verklaring van de club dat de remunereringsgrens geëerbiedigd wordt om een spelerslicentie te bekomen. In de praktijk blijken deze verklaringen dikwijls in strijd te zijn met de werkelijk afgesloten arbeidscontracten tussen de speler en de club.

Dergelijke toestand, die dikwijls leidt tot mensenhandel (er werden een viertal voorbeelden aangehaald tijdens de hoorzitting van 29 april 2002) kan vermeden worden door de sportclubs te verplichten de arbeidscontracten voor te leggen aan de betrokken sportfederatie bij de aanvraag van een spelerslicentie. De sportfederatie wordt op deze wijze mede verantwoordelijk gemaakt voor het toezicht op de clubs.

Dit verslag werd eenparig aangenomen door de aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,

Jean-Marie DEDECKER.

Frans LOZIE. Paul WILLE.
Jean-Marie DEDECKER.
Frans LOZIE.

BIJLAGE I


DEELTIJDS VERSLAG OVER ONWETMATIGE TRANSACTIES VAN MINDERJARIGEN IN HET VOETBAL

De Parlementaire Onderzoekscommissie (CPE) van CBF/NIKE opgericht om toe te zien op de regelmatigheid en rechtmatigheid van contracten gesloten tussen de Braziliaanse Voetbalvereniging en NIKE is in zijn initiële werkzaamheden onregelmatigheden op het spoor gekomen bij transfers van voetballers naar het buitenland, ook bij minderjarigen.

Om dit soort onderzoek te verdiepen is een subcommissie opgericht, speciaal voor problemen met minderjarigen, die een eerste voorlopig verslag voorlegde als resultaat van haar werkzaamheden. Daarin, de beschrijving van de verschillende verschijningsvormen van de onrechtmatigheden, een voorbeeld en suggesties om in de toekomst soortgelijk crimineel gedrag te vermijden.

1. Voorgeschiedenis

Het knoeien met de leeftijd van voetballers in Brazilië is geen recent fenomeen. Er bestaan getuigenissen van beroemde en geëerde journalisten zoals João Saldanha en Sandro Moreira die over dergelijke praktijken berichtten. De term « kat », waarschijnlijk afkomstig van het Portugese spreekwoord « een kat voor een haas kopen » om atleten met onjuiste leeftijd aan te duiden was al in gebruik in de jaren vijftig.

In die dagen werd vervalsing van leeftijd aangewend vooral door clubs om hun bestand aan jeugdige spelers te versterken, of door de atleten zelf omdat het op die manier gemakkelijker was een betrekking te verkrijgen omdat ze jonger en derhalve kwetsbaarder waren.

Vandaag de dag, gezien de waarde van voetbaltransfers, is het vervalsen van de leeftijd van spelers eerder een praktijk van « elementen » vreemd aan het normale clubvoetbal vooral om hogere winsten in de wacht te slepen. Maffianetwerken, met connecties zowel in het binnenland van Brazilië als in Europese hoofdsteden werden opgezet met het oog op het verhandelen van minderjarige Braziliaanse voetbalspelers naar het buitenland. Een concreet voorbeeld van een dergelijke praktijk werd opgespoord door de bovengenoemde commissie in de stad São Luís in Maranhã waar een dergelijk schema functioneert binnen de Maranhese voetbalfederatie, met directe medewerking van de directeur van de afdeling transfers, de heer Raimundo Nonato Pereira en met de medeplichtigheid van de voorzitter van de club, de heer Carlos Alberto Ferreira.

2. Wijze van handelen

Het opgezette netwerk om Braziliaanse spelers te verhandelen naar het buitenland kent twee verschillende verschijningsvormen. De eerste vorm, is die van de zogenaamde scouts, technisch assistenten uit de basiscategorie, vertegenwoordigers van voetbalmanagers en voetbalmanagers zelf. Zij gebruiken de bestaande clubstructuren om jongeren te ontdekken die een professionele voetbalcarrière op het oog hebben en die dan als « handelswaar » te kunnen gebruiken. De tweede vorm werkt via de zogenaamde trainingscentra, gefinancierd door zakenlui en/of buitenlandse clubs, die jongens rekruteren en selecteren om hen nadien aan Braziliaanse of buitenlandse clubs te verkopen.

De exporttrafiek is duidelijk op te delen in twee soorten « markt ». Een die werkt met adolescenten voorlopig nog onbekend in het wereldje van de voetbal en een tweede waarbij het gaat om jongeren die al enige vorm van naambekendheid genieten in het voetbalmilieu, vooral dan in de sub-17 en sub-20 selecties. Vooral dit laatste verdient de aandacht van de CPI.

Over het algemeen gaat het er als volgt aan toe. Adolescenten van rond de 15, 16 jaar die gedurende de trainingen of gedurende één van de vele jeugdtoernooien voldoende kwaliteiten vertonen worden door een « scout » aan managers gesignaleerd. Hoe jonger ze zijn, hoe meer geld ermee te verdienen valt. Vandaar pogingen om via een vervalst uittreksel uit het geboorteregister of via een totaal vervalst geboortecertificaat te proberen bewijzen dat zij een latere geboortedatum hebben dan in realiteit. Op die manier kan een speler deelnemen aan toernooien georganiseerd voor spelers jonger dan zij zelf.

Die zogenoemde « kat » waarvan hierboven sprake, heeft dan technisch en fysisch meer mogelijkheden in vergelijking met de medespelers die effectief van een jongere leeftijd zijn. Dit feit leidt ertoe dat zij al vlug geselecteerd worden voor belangrijke competitiewedstrijden of zelfs voor de sub-17 of sub-20, wat hun handelswaarde opdrijft tot bedragen hoger dan 2 of 3 miljoen dollar.

3. De participanten in het verhandelproces

Er zijn verschillende « actoren » betrokken in dit soort van criminele activiteiten. Op de route die leidt van Brazilië naar België werden de namen geciteerd van Silva Junior, Ted Junior, die samenwerkt met Rachid Tasmuth, een Marokkaan, baas van een café in Brussel en Emílio Ferreira, Fernandes Goyvaertes die werken als « nog niet ontdekte spelers ».

Bij de bekende waarden die in de handel meedraaien vermelden wij de heer Giuseppe Rubolotta, samen met Enéas die in Engeland is geschorst, alsook ex-speler Wagner Braid Ribeiro, Rogério Henrotey, de Spaanjaard Emílio Ferreira en Daniel Gurard. In diezelfde categorie van bekende namen in het circuit zit ook zakenman Juan Finger wiens optreden wijst in de richting van verdachte acties, omzeilen van de fiscale wetgeving en inbreuk op de wet 9.615/98, de zogenaamde wet-Pelé.

In Brazilië bestaat er ook een uitgebreid netwerk van managers en aanverwanten met sterke banden met voorzitters van voetbalfederaties en voetbalclubs, technisch assistenten uit de basiscategorie, etc. Zoals duidelijk blijkt uit de werkzaamheden van de CPI van de CBF/NIKE, bemiddelen ook verschillende bekende ex-voetbalspelers tussen Brazilië en het buitenland bij jonge spelers met vervalste leeftijd. Voorbeelden zijn Careca, Edinho en anderen.

4. België

Wij citeren België als een groot importcentrum van minderjarige Brazilianen omdat in dat land het contigent buitenlandse spelers ontbreekt en omdat dat land ook minderjarige amateurs (voetballers) extra kansen biedt. Daarom fungeert België als draaischijf in Europa, vooral naar landen als Italië, Nederland, Spanje, Frankrijk en Portugal. De operatie verloopt in België als volgt : Braziliaanse jongens worden afgehaald en naar het binnenland overgebracht waar zij beginnen te spelen in minder bekende clubs. Zij verblijven in appartementen of in gasthuizen. Normaal gezien worden zij niet betaald en krijgen enkel voeding. Sommigen ondertekenen contracten in het Frans of in het Nederlands zonder de ware inhoud van de in het contract vermelde clausules te kennen. De kleine minderheid die erin slaagt om erkend te worden, worden dan « verkocht » aan clubs in België of erbuiten. Maar de meerderheid wordt aan zijn lot overgelaten zonder enige schadevergoeding, zelfs zonder een retour ticket naar Brazilië te bekomen. Dit, in een voor hen totaal vreemd land waarvan zij de taal niet kennen en met alle moeilijkheden van dien.

Deze slachtoffers worden eventueel ondersteund door een of andere Braziliaan of gaan illegaal werken in de bouwnijverheid of in een andere beroepssector.

De uitbuiting van Braziliaanse spelers in België neemt dermate proporties aan dat het de aandacht trok van de Commissie mensenrechten in het Belgisch Parlement. Recentelijk werd de wetgeving dan ook gewijzigd : het is nu voor Belgische clubs verboden spelers aan te trekken jonger dan 18 en de aangetrokken spelers moeten 3 000 dollar per maand verdienen.

Voor verdere informatie verwijzen wij naar het boek Nelson de jongen met gouden benen, geschreven door de journalist Daniel Renard, dat nu al aan zijn tweede editie toe is, en dat de wederwaardigheden vertelt van vier Braziliaanse jongeren op de markt gegooid door de heer Rubolotta en die later aan hun lot overgelaten werden.

5. Een concreet voorbeeld

Volgens de gegevens van de subcommissie « Mensenhandel » in België zocht een groot aantal Braziliaanse spelers, door bemiddeling van managers in België geraakt, hulp om naar Brazilië terug te keren. Hun ervaringen zijn bijna allemaal gelijklopend. Wij beschrijven hier een enkel geval gemeld aan CPI op 12 december 2000.

Op een bepaalde dag terwijl hij trainde in de « Juventus afdeling » van São Paulo werd een jongen uitgenodigd om een test af te leggen in het trainingscentrum van Pouso Alegre, Minas Gerais. Het centrum waarvan hier sprake bezat enkel een voetbalveld, slaapgelegenheid en een eetzaal.

De bemiddelaar die vaagweg een toekomst beloofde bij een grote Europese ploeg verkreeg toestemming van de vader van de atleet om de speelpas af te kopen. Hij overtuigde de vader ook om de heenreis te betalen en de som te betalen van 500 dollar voor onkosten van een maand training in Brazilië. Alvorens in te schepen vroeg de bemiddelaar nog eens 5 500 dollar die zouden dienen voor het verkrijgen van de nodige documenten. De jongen waarvan sprake liep destijds school in het tweede jaar van het college maar gaf zijn studies op om in het buitenland te kunnen gaan spelen. Hij verklaarde dat net zoals hij de jongens Pitton Junior, Eduardo, Emerson, Fábio, Lima en Rogério op dezelfde manier naar België verscheept werden. Zijn avontuur eindigde bij een voetbalblessure die hem het trainen onmogelijk maakte. Hij kon alleen naar Brazilië terugkeren door toedoen van een bezoek van leden van de CPI aan België. Hij kreeg geen enkele uitbetaling voor de tijd dat hij daar verbleef en zijn familie verkocht goederen om de reis te financieren en ging een lening aan die nog altijd niet is afbetaald.

6. Schade

De schade veroorzaakt door dergelijke maffia-praktijken aan andere jongens uit Brazilië is gelijkaardig, alsook de schade aangebracht aan hun families. Ook het onderbreken van de studies komt veel voor in de gelijkaardige verhalen van andere jonge voetbalspelers.

Het imago van het Braziliaans voetbal als dusdanig wordt ook schade berokkend door het bestaan van dergelijke praktijken. Daarbij moet men er rekening mee houden dat door dergelijke praktijken vele beloftevolle spelers voor goed voor het Braziliaanse voetbal verdwijnen.

Het feit dat totaal onervaren jongeren, meestal zonder al te veel cultuur verdwijnen naar vreemde landen en/of plaatsen met een andere taal en andere cultuur en klimaat leidt ertoe dat vele beloftevolle spelers zich niet kunnen ontwikkelen.

Brazilië als staat lijdt ook zwaar onder de negatieve publiciteit die dergelijke feiten veroorzaken : aan hun lot overgelaten Braziliaanse jongeren in Europese steden en de maffia-praktijken van de bemiddelaars zijn slechte publiciteit voor het land.

7. Besluit

­ Deze commissie, zich baserend op duidelijke bewijsbare feiten kwam illegale, criminele en frauduleuze activiteiten op het spoor bij het transfereren van jongere voetbalspelers naar het buitenland.

­ Deze belangrijkste route van minderjarige atleten leidt naar België, te wijten aan de zeer voordelige situatie aldaar, die dergelijke praktijken in de hand werkt.

­ De zogenaamde « Katten » komen vooral uit de Staat Maranhão in Brazilië.

­ De bemiddelaars, verantwoordelijk voor de criminele praktijken, bekomen ieder officieel document hetzij voor henzelf hetzij voor derden (geboortecertificaten, bewijzen, paspoorten) zonder dat zij door de autoriteiten lastig gevallen worden.

­ Verschillende managers die heen en weer reizen tussen de twee landen laten minderjarigen achter in een totaal onwettige situatie, doen financiële transacties waar de Centrale Bank nauwelijks controle op kan uitvoeren alsof het gaat om een normale professionele, legale activiteit.

­ Buitenlandse managers, Belgen, Nederlanders, Italianen, nemen direct of indirect deel aan een dergelijke handel.

­ Voetbalclubs, federaties en bestuurders van clubs, trainers onder andere, misbruiken hun positie in de sportwereld om onwettige transfers mogelijk te maken naar het buitenland. Wij stelden geen enkele strafbaarheid vast vanwege de autoriteiten voor dergelijke elementen uit het circuit.

­ Hoewel de CBF en ook wel enkele voetbalfederaties openlijk verklaren tegen het systeem van « katten » te zijn in het voetbal, doen zij in de praktijk niets om de situatie te verhelpen.

­ Het is belangrijk er eveneens op te wijzen dat uit een aantal verklaringen gebleken is dat het circuit van verkoop van jonge voetballers parallel loopt met het circuit van de drugshandel.

8. Aanbevelingen

Om de criminele praktijken van onscrupuleuze « bemiddelaars » waarvan sprake te bemoeilijken en om problemen voor minderjarige voetbalspelers te vermijden, stellen wij voor dat de commissie voorstellen doet aan de betrokken organen.

Aan de FIFA

­ het reglementeren van transfers van minderjarige atleten van een land naar een ander land met duidelijke vaststelling van de voorwaarden waaronder uitbuiting wordt bestraft;

­ het opleggen van normen waarbij voorafgaandelijk de jongere die getransfereerd wordt geregistreerd wordt bij confederatie of federatie in het land waarvan hij afkomstig is;

­ voorstellen van de confederatie om het eerste professionele contract die een jongere speler bekomt te laten bevestigen en registreren in het land van herkomst van de jongere in kwestie;

­ het vaststellen van een modelcontract voor minderjarige voetbalspelers waarin de volgende clausules moeten worden opgenomen :

1º salaris dat kan voorzien in het eigen onderhoud en dat van de familieleden (vader, moeder);

2º minimum duur nooit minder dan twee jaar;

3º verplichting van de club om de gecontracteerde jongere in te schrijven in het onderwijssysteem van het land waar hij komt spelen;

4º ziektekostenverzekering, levensverzekering, permanente of tijdelijke ziekte- en invaliditeitsverzekering;

5º identificatie en handtekening van de verantwoordelijke voor de minderjarige alsook van de bemiddelaar die belast was met het toewijzen van de jongere aan een bepaalde club;

­ het verbieden, bij contracten, van clausules die de mogelijkheid bieden sportmateriaal en kleren en badges van voetbalclubs te dragen in ruil voor een verplicht transfer van minderjarigen van een land naar een ander;

­ niet toelaten van het geven van toestemming door andere dan ouders, voogden of wettelijke verantwoordelijken voor de minderjarigen;

­ zware straffen voor clubs die onregelmatige transfers van atleten toelaten;

­ buiten de wet stellen van bemiddelaars die zich bezig houden met illegale contracten voor minderjarige spelers.

Van de Braziliaanse regering :

­ registreren van de trainingscentra voor voetbalspelers bij het ministerie van Sport;

­ het registreren van iedere minderjarige die het land verlaat zonder familieleden door de federale politie;

­ didactisch materiaal voorzien voor schoolgaande jongeren in Brazilië dat wijst op de gevaren van emigratie als minderjarige naar het buitenland;

­ het instellen van een eerste hulplijn voor minderjarige Brazilianen bij de ambassades en bij de consulaire vertegenwoordigers in het buitenland.

Aan de CBF

­ grotere duidelijkheid eisen bij de controle en onmiddellijke bestraffing van onregelmatigheden bij atleten;

­ het registreren van zowel de minderjarige spelers in het buitenland als de bemiddelaars die voor het contract zorgden;

­ communicatiekanaal openen en onderhouden met die buitenlandse federaties waar minderjarige Braziliaanse voetballers spelen;

­ een onderzoek opstarten naar de rol en betrokkenheid van managers bij het transferen van jongere spelers naar de sub-17 en de sub-20.

Volksvertegenwoordiger EDUARDO CAMPOS


BIJLAGE II


VOORSTELLEN VAN HET CENTRUM
VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN
VOOR RACISMEBESTRIJDING
(Jaarverslag mei 2001)

In het licht van de situatie zoals ze hierboven werd geschetst, is het absoluut noodzakelijk dat de verschillende verantwoordelijken binnen het voetbal voor hun verantwoordelijkheid worden geplaatst. Dit kan enkel gebeuren, wanneer alle betrokken partijen willen samenwerken om de uitwassen op de buitenlandse transfermarkt uit te roeien.

Bepaalde voorstellen kunnen bijdragen tot een oplossing voor deze problematiek :

1. De organisatie van een sensibiliseringscampagne over deze problematiek bij de verschillende ambassades door tussenkomst van het ministerie van Buitenlandse Zaken met een strengere controle op het afleveren van toeristenvisa. Het is belangrijk dat de aanvrager de reële reden voor de aanvraag opgeeft. Als een voetbalclub een toeristenvisum aanvraagt om een speler te kunnen testen, is het aangewezen de verblijfsduur te beperken tot de testperiode.

2. Formeel verbod op alle transfers van spelers jonger dan 18 jaar, waarbij voorzien wordt in strafrechtelijke sancties voor de overtreders. Een striktere medische controle met onderzoek van het beendergestel om de juiste leeftijd van de speler vast te stellen en zo te vermijden dat er met de leeftijd gesjoemeld wordt.

3. Om elk misbruik van buitenlandse werknemers door hun werkgevende club te vermijden, is het aan te raden dat de Arbeidsinspectie controles doet bij zowel de clubs in de eerste klasse, als de clubs in de lagere afdelingen. Vooral de arbeidsvergunning, de inschrijving bij de sociale zekerheid, zwartwerk, het naleven van de arbeidsvoorwaarden, de huisvesting, enz., zouden voorwerp moeten zijn van deze controles.

4. Wanneer een speler door een club getest wordt, zou deze club verplicht moeten worden een officieel document op te maken dat door de club en door de speler ondertekend wordt, waarin de rechten en plichten van de verschillende partijen worden gestipuleerd : bijvoorbeeld, de verplichting van de club om tijdens de transferperiode alle kosten op zich te nemen, de verplichting van de club om voor de speler een verzekeringspolis « Medische zorgen » te onderschrijven voor de volledige duur van de tests, de verplichting van de club om te voorzien in de terugreis naar het land van herkomst van de speler, enz.

Dit document zou samen met het visum van de speler moeten geofficialiseerd worden door de Koninlijke Belgische Voetbalbond (KBVB) voor aanvang van de testperiode.

Bovendien kan de speler niet beginnen aan een nieuwe testperiode bij een andere club, zonder eerst een nieuw officieel document zoals hierboven beschreven, te ondertekenen.

Clubs die deze reglementering met de voeten treden, zouden moeten gesanctioneerd worden door de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB).

5. Vandaag moet het jaarsalaris van een profvoetballer 1 082 256 frank bedragen. Het is absoluut aangewezen dit minimumsalaris met vijf te vermenigvuldigen, zodat het jaarsalaris voor een profvoetballer minimum circa 5 miljoen frank bedraagt. Op die manier kan België geleidelijk op hetzelfde niveau raken als de andere Europese landen, en is het voor de Europese clubs niet langer interessant hun buitenlandse spelers in afwachting bij een Belgische club te droppen. Op langere termijn zou het trechtereffect, veroorzaakt door het lage minimumsalaris in België, wegvallen en zouden de Belgische clubs niet langer op zoek kunnen gaan naar goedkope werknemers door een te groot aantal buitenlandse spelers aan te trekken.

6. Gelijkvormigheid van de reglementering aangaande de opstelling van niet-Europese spelers in officiële matchen. Het is aangewezen een reglementering in te voeren die het aantal opgestelde niet-Europese spelers in officiële matchen beperkt tot drie. Deze reglementering is al van kracht in de meeste Europese landen en zou in België moeten worden uitgevaardigd door de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB). Ze zou enkel gelden bij officiële matchen en geen beperking opleggen voor de globale spelersgroep van een club.

7. De Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) zou over meer middelen moeten beschikken om de spelersmakelaars en de transfers (geschat op meer dan 30 000 spelers per jaar) naar behoren te controleren.

8. Zoals voorzien in de nieuwe transferreglementering van de « Fédération internationale de football association » (FIFA), uitgevaardigd op 1 maart 2001, zou bij elke transactie waarbij een tussenpersoon de belangen van een speler behartigt, een document moeten worden opgesteld met daarop naam en handtekening van de makelaar. Zonder naam en handtekening kan het document niet geofficialiseerd worden.

Wanneer de speler geen beroep doet op de diensten van een tussenpersoon, moet dit bovendien ook expliciet vermeld worden op het arbeidscontract.

9. Een daadwerkelijke toepassing van de sancties tegen clubs, spelers en makelaars die de verschillende reglementeringen van de « Fédération internationale de football association » (FIFA) overtreden. Een sanctie van de « Fédération internationale de football association » (FIFA) tegen de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) wanneer blijkt dat deze laatste in gebreke gebleven is.

10. De Franse Gemeenschap zou er goed aan doen in overleg met de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) en het Waalse Gewest het statuut van voetbalmakelaar wettelijk vast te leggen. Er zou dan eenduidigheid zijn tussen de Franse en de Vlaamse Gemeenschap, die terzake al een decreet heeft uitgevaardigd.

11. De « Fédération internationale de football association » (FIFA) zou in sancties moeten voorzien voor de nationale federaties van landen die de verschillende reglementeringen aangaande het transfereren van ingeschreven spelers overtreden. Deze sancties zouden moeten gaan van een blaam tot en met de uitsluiting van deelname van deze federaties aan alle officiële competities gedurende een bepaalde periode.


BIJLAGE III


PROTOCOL BETREFFENDE DE SAMENWERKING INZAKE DE BESTRIJDING VAN DE MENSENHANDEL AFGESLOTEN TUSSEN DE SOCIALE INSPECTIE VAN HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN DE INSPECTIE VAN DE SOCIALE WETTEN VAN HET MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID

Gelet op de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers en het koninklijk besluit van 9 juni 1999 tot uitvoering van voormelde wet;

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van voormelde wet;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten en het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten;

Gelet op de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie;

Gelet op de algemene oriëntatienota met betrekking tot de strijd tegen de illegale arbeid, goedgekeurd door de Ministerraad van de Federale Regering op 29 oktober 1999, meer bepaald tot uitvoering van het repressieve luik met betrekking tot de voortzetting van de strijd tegen dé mensenhandel;

Overwegende de aanbevelingen van de Parlementaire Onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroeiing van de mensenhandel, meer bepaald het systematisch controleren van het naleven van de sociale wetgeving in risicosectoren;

Overwegende de aanbevelingen van de Subcommissie « mensenhandel en prostitutie », meer bepaald het efficiënter aanwenden van de bestaande wettelijke instrumenten van het sociaal handhavingsrecht en de samenwerking tussen de verschillende instanties;

Overwegende de doelstelling van de Task force « mensenhandel » opgericht in de schoot van het kabinet van de eerste minister te komen tot een model inzake de strijd tegen de mensenhandel;

Overwegende de praktische ervaring opgedaan door de regionale cellen « mensenhandel en risicosectoren » van de dienst Sociale inspectie en door de regionale directies van de Inspectie van de sociale wetten in het kader van hun strijd tegen de illegale tewerkstelling;

Overwegende de wil van de betrokken diensten, hierin gesteund door hun politieke overheden, om hun samenwerking inzake de strijd tegen de mensenhandel verder uit te diepen en te versterken en hiertoe een structuur op te zetten waarbinnen acties worden ontwikkeld die een duurzaam karakter hebben;

werd het volgende overeengekomen :

1. de Sociale inspectie en de Inspectie van de sociale wetten verbinden er zich toe op systematische wijze gezamenlijke controles op eigen initiatief te organiseren op de naleving van de sociale wetgeving in die sectoren die een verhoogd risico inhouden op mensenhandel, dit met het oog op het creëren van meer overzichtelijkheid en beheersbaarheid, hetgeen de bestrijding van de mensenhandel dient ten goede te komen;

2. de prioritaire actieterreinen zijn de volgende :

­ prostitutiesector;

­ land- en tuinbouw;

­ exotische restaurants;

­ confectieateliers;

­ lompenbedrijven;

­ schoonmaakbedrijven;

3. de frequentie van de controles wordt bepaald op één actie per maand per gerechtelijk arrondissement (één actie kan één of meerdere controles uitmaken of betrekking hebben op meerdere gerechtelijke arrondissementen);

4. de wijze waarop de acties georganiseerd worden, dit wil zeggen onder meer het opzetten van een regionale overlegstructuur, het bepalen van de lokale prioriteiten, het aanduiden van de deelnemers, de te volgen controlepolitiek, het overleg met derden, maakt voorwerp uit van een bijlage aan dit document;

5. er wordt voorzien in een specifieke rapportering, de formulieren en onderrichting terzake maken voorwerp van een bijlage aan dit document;

6. de beide inspectiediensten zullen de onderrichtingen van hun dienstvergaderingen die betrekking hebben op de reglementeringen die tot hun bevoegdheid behoren en die aangewend worden in de strijd tegen de mensenhandel, alsmede hun specifieke richtlijnen inzake de strijd tegen de mensenhandel uitwisselen;

7. op termijn zullen de beide inspectiediensten om het verzamelen en uitwisselen van informatie inzake de mensenhandel gestructureerd te laten verlopen, streven naar een compatibel informaticaplatform. Beide inspectiediensten zullen terzake enerzijds elkaar toegang verschaffen tot de databanken beheerd door hun respectievelijk departement en anderzijds interdepartementale initiatieven onderschrijven die ertoe bijdragen de informatiestroom inzake de mensenhandel te structureren;

8. in acht nemende de eigenheid van het optreden van de inspectiediensten schrijven deze acties zich in in de filosofie omzendbrief nr. Col 12/99 van het College van procureurs-generaal, enerzijds voor wat betreft de bepaling van de prioritaire acties, zijnde de mensenhandel in het kader van de prostitutie en de mensenhandel in het kader van de sociale wetgeving en anderzijds in de wijze waarop de coördinatie van de opsporingen en van de vervolgingen wordt opgezet, met dien verstand dat de inspectiediensten aandringen op een gepaste vervolgingspolitiek;

9. teneinde toe te zien op de correcte implementering van dit protocol enerzijds en de goede verstandhouding en samenwerking te bevorderen anderzijds wordt binnen de beide diensten een coördinator aangesteld, deze coördinatoren zullen elkaar op regelmatige tijdstippen ontmoeten om zich te beraden over de gegeven uitvoering van dit protocol en in voorkomend geval sturend optreden teneinde de goede werking van het protocol te garanderen;

10. er wordt tevens aandacht besteed aan het bevorderen van alle vormen van gemeenschappelijke vormingsactiviteiten die een integrerende werking hebben, inzonderheid zal er aandacht besteed worden aan de eenheid in interpretatie van wetteksten die tot hun beider bevoegdheid behoren;

11. de beide inspectiediensten zullen het huidig protocol onder hun personeelsleden verspreiden, voorzien van een mondelinge toelichting; hierbij zal in het bijzonder gevraagd worden dat de personeelsleden alles in het werk zouden stellen opdat de samenwerking loyaal zou plaatsvinden;

12. dit protocol wordt ter informatie overgemaakt aan het College van Procureurs-generaal;

Opgemaakt te Brussel op .....


(1) De Braziliaanse delegatie bestond uit : de heer Aldo Rebello, Voorzitter van de Commissie CPI Nike, de heer Eduardo Campos, rapporteur van de Commissie CPI Nike, de heer Silvio Torres, rapporteur van de Commissie CPI Nike en de heer Jurandyl Juarez, volksvertegenwoordiger.

(2) Zie vertaalde tekst als bijlage I bij dit verslag.

(3) Zie tekst van de aanbevelingen als bijlage II.

(4) Artikel 3, vierde lid, van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek : « De leden van de Kamer zijn tot geheimhouding verplicht met betrekking tot de informatie verkregen naar aanleiding van de niet-openbare commissievergaderingen. Schending van die geheimhouding wordt gestraft met de sanctie bepaald in het reglement van de Kamer waartoe zij behoren. »

(5) Bron : ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Migratie en Arbeidsmarkt, cel Migratie, Jaarrapport 2000, blz. 69-72.

(6) Zie tekst in bijlage III.