1-172 | 1-172 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU JEUDI 12 MARS 1998 |
VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 12 MAART 1998 |
De voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Hostekint aan de minister van Landsverdediging.
Het woord is aan de heer Hostekint.
De heer Hostekint (SP). Mijnheer de voorzitter, vorige zomer werd een omvangrijk arsenaal oorlogswapens ontvreemd uit het munitiedepot van Houthulst. De diefstal raakte pas in december bij een controle van de stock bekend. De minister bevestigde dit begin januari in zijn antwoord op een vraag om uitleg die ik hem hierover stelde.
Naast het onderzoek van het krijgsauditoraat in deze zaak, heeft ook het gerechtelijk onderzoek dat sinds midden vorige maand naar de motorbendes in Vlaanderen wordt gevoerd, opzienbarende resultaten opgeleverd. Het staat immers vast dat er een verband bestaat tussen de grootscheepse raid van 19 februari jongstleden tegen de Hell's Angels en de munitiediefstal in Houthulst. Meer bepaald ontdekten de speurders bij de Iron Skulls in Jabbeke een lijst van munitie, die minutieus overeenstemt met de verdwenen buit uit het munitiedepot.
Gisteren werd in Waregem een heus wapenarsenaal ontdekt in een garagebox die toebehoort aan een Hell's Angel. Alle in beslag genomen wapens blijken afkomstig te zijn uit het munitiedepot van Houthulst.
Dat een ex-para die als militair een maand in Houthulst diende, lid is van de bewuste motorbende, bevestigt het vermoeden dat de munitiediefstal het werk was van militairen. Deze onverkwikkelijke zaak wijst op een schrijnend gebrek aan beroepsernst binnen het leger. Het leger kwam het voorbije jaar meermaals in een bijzonder negatief daglicht te staan. Ik verwijs in dit verband naar het wangedrag van de para's in Somalië en in Oost-Slavonië en naar de disfuncties binnen het leger, die in het verslag van de Rwandacommissie werden opgesomd.
Door de diefstal van munitie met de hulp van militairen heeft het imago van het Belgische leger opnieuw een zware klap gekregen. Kan de minister mij zeggen hoeveel militairen er bij de diefstal waren betrokken en welke disciplinaire maatregelen tegen hen werden genomen ? Voorts heb ik nog een subsidiaire vraag, die relevant is in het licht van de gebeurtenissen bij het leger.
Welke procedure zal men volgen bij het nemen van maatregelen tegen de hoge militairen die in het Rwandarapport verantwoordelijk worden gesteld voor het debâcle in Rwanda en die in dit rapport met naam en toenaam worden genoemd ? Het gaat over luitenant-generaal Charlier, vice-admiraal Verhulst, de kolonels Flament, Marchal, Briot en Dewez en majoor Maggen.
De voorzitter. Het woord is aan minister Poncelet.
De heer Poncelet, minister van Landsverdediging. Mijnheer de voorzitter, wat de eerste vraag betreft kan ik zeer kort gaan. Er wordt op het ogenblik door Justitie onderzocht of militairen in actieve dienst betrokken zijn bij de diefstal in Houthulst. Er bestaat daarover nog geen absolute zekerheid en ik kan dus nog geen maatregelen nemen. Ik kan geen sancties treffen voor iemand schuldig is bevonden.
Wat de tweede vraag betreft, stel ik vast dat senator Hostekint de vastgestelde verantwoordelijkheden in het Rwandadrama zeer eigenaardig interpreteert. De commissie herhaalt op bladzijde 702 van haar verslag dat de moord op de tien Blauwhelmen door Rwandezen is gepleegd. Daarnaast zegt de commissie op bladzijde 307 dat ook politieke en militaire overheden van België, van de Verenigde Naties en van de hele internationale gemeenschap rechtstreeks of onrechtstreeks verantwoordelijkheid dragen voor sommige aspecten van de dramatische gebeurtenissen. De commissie besluit dat niet één instantie, laat staan één persoon volledig verantwoordelijk is. De commissie is dus veel genuanceerder dan de senator laat uitschijnen.
Op gerechtelijk vlak heb ik geen enkele bevoegdheid. Het gerecht heeft slechts één officier in beschuldiging gesteld. Die is vrijgesproken. Op tuchtrechtelijk gebied heeft de wetgever een verjaringstermijn van een jaar opgelegd. Indien een militair een tuchtvergrijp heeft gepleegd, kan hem vier jaar na de feiten geen tuchtstraf meer worden opgelegd. Er blijft dus enkel het domein van de statutaire maatregelen. Ik heb een informatiecommissie opgericht die de genoemde militairen die nog in dienst zijn, heeft gehoord. Deze commissie zal me binnenkort een advies geven.
Indien hieruit blijkt dat een militair zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die niet met de waardigheid van zijn ambt overeenkomen, kunnen verdere procedurestappen worden gedaan, namelijk het verschijnen voor een onderzoeksraad. De statutaire maatregelen die ik uiteindelijk kan nemen, zijn een tijdelijke of definitieve ambtsontheffing of eventueel een pensionering. De ganse procedure is opgenomen in het koninklijk besluit van 7 april 1959. Het spreekt voor zich dat ik van die procedure niet kan afwijken.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Hostekint voor een repliek.
De heer Hostekint (SP). Mijnheer de voorzitter, het antwoord van de minister ontgoochelt mij. Ik zou niet graag in zijn schoenen staan. De minister is de eindverantwoordelijke voor wat in het leger gebeurt. Ik vraag mij af of hij zich realiseert hoe ernstig de gebeurtenissen in Houthulst zijn. Daar werden zware wapens en munitie, heel gevaarlijk tuig, gestolen op een manier die duidelijk wijst op medewerking van militairen. De kisten werden met gebruik van zwaar materieel geleegd en daarna terug op hun plaats gezet. Om die reden werd de diefstal die in september werd gepleegd pas in de loop van december ontdekt en werd de minister laattijdig ingelicht.
Op een vorige vraag heeft de minister mij geantwoord dat hij de zaak via de pers heeft moeten vernemen. Hij was dan ook bijzonder verbolgen op een aantal topmilitairen en heeft maatregelen terzake aangekondigd. Vandaag verklaart de minister niet te kunnen vooruitlopen op het gerechtelijk onderzoek. Mag ik dan vermoeden dat de minister van Defensie inmiddels een intern onderzoek heeft aanbevolen ?
De minister beweert niet te weten of er militairen bij de diefstal waren betrokken. Ik weet dat er minstens één militair bij de zaak betrokken was. Ik ken zijn naam, het gaat om een gewezen para die een maand dienst heeft gedaan in de kazerne van Houthulst. Momenteel maakt hij niet langer deel uit van de strijdkrachten. Wellicht werd er tegen hem een disciplinaire maatregel genomen.
Verder kan deze diefstal niet door één militair zijn gepleegd. Verschillende militairen in actieve dienst in de kazerne van Houthulst moeten hand- en spandiensten hebben verleend.
Reeds eerder heb ik uitgelegd dat de betrokken kazerne zo lek is als een zeef. Iedereen heeft toegang tot de gebouwen en kan een pint gaan drinken in de kantine. Dat is in de streek al jarenlang bekend. Toch geeft de minister er de voorkeur aan zich niet met het gerechtelijk onderzoek in te laten. Hij wil eerst de resultaten ervan afwachten vooraleer maatregelen te nemen. Voor mij is dat een afwentelen van zijn verantwoordelijkheid.
Sinds ik op de hoogte ben van de diefstal in het wapen- en munitiedepot te Houthulst, vraag ik mij bij elke overval of aanslag meteen af of de daar gestolen wapens en munitie niet werden gebruikt. In een garagebox in het centrum van Waregem werd gisteren een arsenaal aan zware wapens en munitie gevonden die bij een kleine brand van het betrokken pand een ramp met honderden doden had kunnen veroorzaken.
De minister is reeds maanden op de hoogte van dit zeer zware en risicovolle vergrijp, maar sinds evenveel maanden laat hij de militairen hun gang gaan en laat hij de zaak op zijn beloop.
Mijnheer de voorzitter, mocht ik met de verantwoordelijkheid van minister Poncelet zijn bekleed, ik zou geen rustige nacht meer kennen. De zaak zou mij geen seconde meer loslaten en ik zou alles in het werk stellen om los van het gerechtelijk onderzoek de waarheid te kennen. De minister blijft volkomen in gebreke en hij verschuilt zich achter gerechtelijke procedures.
In de zaak Rwanda verwijt de minister mij weerom te ver te gaan.
De heer Vandenberghe (CVP). Mijnheer Hostekint, de minister heeft het recht u dat te verwijten. Ten slotte beweert u ook zo maar van alles.
De heer Hostekint (SP). Mijnheer Vandenberghe, ik heb evenzo het recht om de minister van repliek te dienen.
Mijnheer de voorzitter, ik heb een jaar lang aan de werkzaamheden van de Rwandacommissie deelgenomen, ik ben niet zo ijdel te beweren dat ik het dossier voor honderd procent onder de knie heb, maar ik heb wel geleerd een aantal besluitvormingsmecanismen in België te doorzien.
De minister verwijst opnieuw naar de politieke en militaire verantwoordelijken van de Verenigde Naties. Ik heb de regering en meer bepaald minister Delcroix die tot dezelfde partij als de heer Vandenberghe behoort, politiek verantwoordelijk gesteld voor wat er in Rwanda is gebeurd. Er zijn militairen met naam en toenaam genoemd. Ik stel vast dat generaal Charlier nog altijd rustig in Parijs zit, door de NAVO dik wordt betaald en zich weinig aantrekt van wat er in het Rwandarapport staat.
Het antwoord van de minister is eens te meer volkomen naast de kwestie. Hij zal vier jaar minister van Landsverdediging zijn geweest, zonder dat er in het leger iets zal zijn veranderd, want telkens wordt hij door de hoge militairen en door Evere voor schut gezet. Voor dat een soort ministerschap zou ik bedanken.
De voorzitter. Het woord is aan minister Poncelet.
De heer Poncelet, minister van Landsverdediging. Mijnheer de voorzitter, met betrekking tot het gerechtelijk onderzoek blijf ik strikt bij mijn standpunt. Door de scheiding der machten ben ik verplicht de resultaten van het gerechtelijk onderzoek af te wachten voor ik tegen iemand ook maar één disciplinaire maatregel kan nemen. Ik heb geen keuze.
Ik pas ook strikt de reglementen toe. Ik heb duidelijk verwezen naar het koninklijk besluit van 7 april 1959 met betrekking tot de informatiecommissie. Dat is de enige mogelijkheid tot initiatief waarover ik beschik. De procedure loopt en zoals ik reeds zei, verwacht ik een van de volgende dagen de resultaten van deze commissie.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.