1-165 | 1-165 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU MARDI 17 FÉVRIER 1998 |
VERGADERING VAN DINSDAG 17 FEBRUARI 1998 |
De voorzitter. Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Hostekint aan de minister van Binnenlandse Zaken.
Het woord is aan de heer Hostekint.
De heer Hostekint (SP). Mijnheer de voorzitter, het heeft heel wat voeten in de aarde gehad vooraleer ik de vice-eerste minister deze vraag om uitleg kon stellen. Reeds in juli 1997 wilde ik de vice-eerste minister een vraag stellen over zijn asielbeleid ten aanzien van Rwandese prominenten die in België verbleven. Het bureau van de Senaat heeft mij dat toen afgeraden teneinde mijzelf te beschermen tegen juridische vervolgingen. Aan het einde van 1997, toen de werkzaamheden van de Rwanda-commissie ten einde liepen, heb ik opnieuw enkele keren geprobeerd mijn vraag naar voren te brengen. Telkens liep dit mis, ofwel omdat de vice-eerste minister wegens overmacht niet aanwezig kon zijn ofwel door een verhindering van mijnentwege, omdat ikzelf de plenaire vergadering niet kon bijwonen.
In september van 1997 heb ik de vice-eerste minister wel een schriftelijke vraag gesteld over het asielbeleid van de Belgische regering ten aanzien van personen met de Rwandese nationaliteit. Op dat ogenblik was er in de Rwanda-commissie nogal wat te doen over dit asielbeleid en over het aantal verblijfsvergunningen dat aan Rwandese prominenten werd toegekend. Bovendien waren er tijdens het zomerreces, en vooral in juli, in de pers talrijke berichten verschenen over het toenemend aantal asielaanvragen van mensen uit Centraal-Afrika. Ongetwijfeld zal de val van het Mobutu-regime hierin geen onbelangrijke rol hebben gespeeld.
Uit het antwoord dat de vice-eerste minister mij begin november bezorgde, blijkt dat sinds het FPR op 4 juli 1994 in Kigali naar de macht greep om daarna heel Rwanda te veroveren 1 499 Rwandezen in België asiel hebben aangevraagd. De cijfers en het antwoord dateren van 14 oktober 1997. Van de 932 tot nu toe onderzochte asielaanvragen werd in 776 gevallen het asiel toegekend. 156 aanvragen werden geweigerd. In 544 gevallen is de procedure nog lopende. 23 dossiers werden afgesloten, onder meer wegens afstand van aanvraag.
Bij het einde van de werkzaamheden van de Rwanda-commissie hebben we op 26 september 1997 een hoorzitting gehad met de heer Luc De Smet, commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. Hij gaf toen een uitgebreid en gedetailleerd overzicht van de thans in België geldende asielprocedure.
Op de vraag hoe het stond met de asielaanvragen van personen van Rwandese nationaliteit en of de Rwandezen mogelijk in de diverse stadia van de procedure bescherming genoten, heeft de heer De Smet om evidente redenen niet geantwoord. Wel bevestigde hij, met klem, dat binnen zijn dienst « geen enkele poging tot onverantwoorde beïnvloeding heeft plaatsgehad ». Commissaris-generaal De Smet liet de commissie ook in het ongewisse over de vraag of hij al dan niet rekening hield met de lijst van verdachten die in de periode van april tot juni 1994 aan de genocide zouden hebben deelgenomen.
Tenslotte, werden er tijdens de hoorzitting ook vragen gesteld in verband met het aantal Rwandese asielzoekers die in ons land verblijven. De heer De Smet heeft ons toen meegedeeld dat Rwanda in de « hitparade » van de asielaanvragen de zevende plaats bekleedt en 3,5 à 4,5 % van de asielverzoeken voor zijn rekening neemt. Dit is veel aangezien Rwanda niet zoveel inwoners telt. Opmerkelijk is dat Rwanda van de door het commissariaat-generaal erkende vluchtelingen, op de derde plaats komt, na Turkije en het voormalige Zaïre.
Uit het antwoord van de vice-eerste minister op de vermelde schriftelijke vraag en uit de vergelijkbare cijfers die door de commissaris-generaal aan de Rwanda-commissie werden verstrekt, kan in ieder geval worden geconcludeerd dat 83,2 % van de Rwandese asielzoekers die sedert begin juli 1994 in België een aanvraag hebben ingediend, ook effectief als politiek vluchteling werd erkend. Ik heb de indruk dat dit percentage bijzonder hoog ligt vergeleken met het percentage asielaanvragen van andere nationaliteiten dat positief werd beoordeeld. Ik verwijs hier naar een volk dat thans veel in het nieuws komt, namelijk de Koerden.
In de rand van de werkzaamheden van de Rwanda-commissie verschenen vorig jaar in de pers ook tal van berichten over het verblijf van Rwandezen in België. Zo zou ons land al geruime tijd een veilige thuishaven zijn voor een aantal Rwandezen die ervan worden verdacht actief te hebben deelgenomen aan de planning of de uitvoering van de volkerenmoord die aan bijna 1 miljoen Tutsi's en gematigde Hutu's het leven heeft gekost. Een aantal van hen komt trouwens voor op de lijst van verdachten van het Arusha-tribunaal dat trouwens om hun uitlevering verzoekt.
Ik heb in dat verband een vraag gesteld aan minister De Clerck. Deze heeft mij geantwoord dat hij einde februari-begin maart naar Arusha zal gaan om kennis te nemen van de verschillende dossiers. Volgens dezelfde berichten bevestigd door getuigen in de Rwanda-commissie konden enkelen onder hen rekenen op de bescherming van gerechtelijke, politieke, academische en financiële milieus.
Ik verwijs in het bijzonder naar de getuigenis van mevrouw De Backer. Ze heeft voor de commissie verklaard dat ze een aantal Rwandezen, waaronder Eugène Nahimana, heeft beschermd. Eugène Nahimana was niet de eerste de beste. Hij was de vertegenwoordiger in België van het MRND, de partij van president Habyarimana. Er is gebleken dat deze man een grote rol heeft gespeeld in de financiering van Radio Mille Collines die, zoals men weet, de haatzender was in Rwanda en duizenden Rwandezen heeft opgeruid tegen de Belgische Blauwhelmen en hen heeft aangezet om deel te nemen aan de genocide. Dit is maar één voorbeeld, er zijn er nog andere.
Ook het Koningshuis zou hebben bemiddeld voor een aantal Rwandezen die in België verblijven. Deze Rwandezen lopen vrij rond en bekleden in sommige gevallen zelfs een academische functie, meer bepaald aan de Katholieke Universiteit Leuven. In andere gevallen genieten ze OCMW-steun.
Aansluitend op het zeer duidelijke antwoord van de vice-premier op een eerdere schriftelijke vraag, stel ik de vice-eerste minister de volgende bijkomende vragen. Meent de vice-eerste minister niet dat het aantal dossiers waarin aan Rwandezen asiel werd verleend verhoudingsgewijs veel hoger ligt dan het aantal dossiers waar personen met een andere nationaliteit bij zijn betrokken ? Zo ja, welke redenen kan de vice-eerste minister hiervoor opsommen ? Zijn er ook andere nationaliteiten waarvan het aantal aanvaarde asielaanvragen procentueel beduidend hoger ligt dan het gemiddelde ? Is de vice-eerste minister niet van oordeel dat er, rekening houdend met het bijzonder hoog percentage aanvaarde asielaanvragen van Rwandezen, sprake kan zijn van bescherming, zoals door sommigen tijdens de werkzaamheden van de Rwanda-commissie werd beweerd of gesuggereerd ?
De voorzitter. Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.
De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de voorzitter, ik kan de heer Hostekint de meest recente cijfers meedelen. Van 1988 tot januari 1998 werden er 2 142 asielaanvragen ingediend door Rwandezen, waarvan 217 vóór april 1994 en 1 925 erna. 1 221 aanvragen of 57 % van het totaal aantal aanvragen werd erkend. Hierbij moet worden opgemerkt dat het aantal erkenningen procentueel hoger was vóór 1994 dan erna en hoger dan het momenteel is. Er zijn natuurlijk ook nog een aantal niet-afgehandelde dossiers. Toch kan men stellen dat er na 1994 niet méér aanvragen werden aanvaard dan vóór 1994. Naast de 57 % die werden erkend, werd 12 % van de aanvragen geweigerd, terwijl er over 31 % nog geen beslissing genomen is. Dit is dus beduidend hoger dan het gemiddelde.
Uit het verslag voor 1996 van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen blijkt dat 85 % van de Rwandese aanvragers als asielzoeker werd erkend. Voor de Burundezen is de erkenningsgraad 82 %. Dan volgen de Turken met 22 %.
Op basis van die cijfers van 1996 kunnen geen algemeen geldende regels worden opgesteld. Op de vraag of er veel Rwandezen worden erkend is mijn antwoord, ja en neen. Het aantal asielzoekers uit een bepaald land is afhankelijk van de historische situatie en van de banden die we hebben met dat land. Wegens de kolonisatie is het dan ook logisch dat er veel mensen uit Rwanda, Congo en Burundi naar ons land komen. De aanwezigheid van familieleden of kennissen vormt een belangrijke factor bij de keuze van een land. Zo ontvangen Frankrijk, Duitsland en Nederland veel Iraakse Koerden, terwijl er bij ons veel christelijke Koerden zijn.
De erkenningsgraad is evenmin relevant. Een hoge erkenningsgraad kan in sommige gevallen zelfs een negatief effect hebben.
Tot op heden werden er op de lijst van asielzoekers slechts twee personen aangetroffen die door Arusha worden gezocht. Minister De Clerck heeft per vergissing verklaard dat het om drie personen ging, van wie er twee werden uitgeleverd en één niet. Na nader onderzoek is gebleken dat de derde als vluchteling erkende persoon niet de persoon was die door Arusha wordt gezocht.
Het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen heeft de uitsluitingsclausule toegepast voor vijf Rwandezen, wat hoogst ongebruikelijk is. Deze personen komen niet in aanmerking voor erkenning aangezien er aanwijzingen zijn dat ze hebben deelgenomen aan ernstige misdrijven. De uitsluitingsclausule heeft zeer ernstige gevolgen, want ze impliceert dat een persoon die vervolging riskeert, niet wordt beschermd.
Zowel de Dienst Vreemdelingenzaken als het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen leveren ernstige inspanningen ten einde de achterstand in de behandeling van de dossiers in te halen. Een aantal dossiers van 1993 en 1994 zijn op het ogenblik nog steeds niet afgehandeld. Dat er op 2 142 dossiers enkele niet konden worden afgesloten, moet echter niet tot verkeerde conclusies leiden.
Op 21 januari 1997 heeft het Comité pour le respect des droits de l'homme et de la démocratie au Rwanda een lijst verspreid van personen, die worden verdacht van deelname aan de genocide en de politieke moorden in Rwanda en die in België zouden verblijven. Tien van die personen hebben in België een asielaanvraag ingediend en konden worden gelokaliseerd.
De gegevens werden gerepertorieerd in 1997 en op 15 januari 1998 geactualiseerd. Drie van de tien aanvragen werden door de Dienst Vreemdelingenzaken onontvankelijk verklaard. Ze worden thans grondig onderzocht door het commissariaat-generaal.
Twee aanvragen werden door de Dienst Vreemdelingenzaken en de commissaris-generaal voor de vluchtelingen onontvankelijk verklaard, maar de dossiers zijn nog in behandeling bij de Raad van State. Vijf aanvragen werden ten gronde negatief beoordeeld, maar de aanvragers gingen in beroep bij de Vaste Beroepscommissie. Dat betekent ook dat van die tien aanvragers er tot nu toe geen enkele asiel heeft gekregen. Als we weten dat circa 80 % van de Rwandese asielaanvragen op het ogenblik wordt toegekend, maar dat op 21 januari 1997 geen enkele van de tien betrokken asielaanvragen is erkend, is dit toch een teken dat men zeer zorgvuldig met deze aanvragen omgesprongen is. Statistisch gezien zou het immers logisch zijn indien een aantal van hen toch asiel had gekregen.
Er is dus misschien nog altijd sprake van vertragingen bij het behandelen van de asielaanvragen en de opvang is misschien niet altijd even accuraat. Hoewel de achterstand in 1993 36 000 dossiers bedroeg, is er nu nog altijd een achterstand van 16 000 dossiers. Het blijft moeilijk om dit goed te beheren. Vandaar wellicht ook de vertraging in sommige Rwandese dossiers. Er zijn echter geen elementen die aantonen dat de Dienst Vreemdelingenzaken, het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen of de Vaste Beroepscommissie de Rwandese asielaanvragen niet objectief behandelen.
Ik kom persoonlijk niet tussenbeide in die dossiers en bevestig nogmaals dat ik ook niet onder druk heb gestaan.
De voorzitter . Het woord is aan de heer Hostekint.
De heer Hostekint (SP). Ik dank de vice-eerste minister voor zijn antwoord. Hij bevestigt zijn antwoord op mijn schriftelijke vraag terzake. Het aantal asielaanvragen van ingezetenen van oud-kolonies van België ligt tamelijk hoog. Ik begrijp dit. Ze hebben inderdaad vaak familiale of vriendschappelijke bindingen met België. Dat zou ook kunnen verklaren waarom er zo veel van die asielaanvragen worden toegekend.
Dat de procedure objectief verloopt en de desbetreffende diensten onafhankelijk beslissen, met andere woorden gedepolitiseerd zijn, is een goede zaak. Ik weet uit ervaring dat de vice-eerste minister steeds antwoordt dat het beoordelen van asielaanvragen niet zijn bevoegdheid is, maar die van de Dienst Vreemdelingenzaken. Ik heb dit ook nooit in twijfel getrokken.
Ons land heeft twee Rwandezen uitgeleverd aan het Arusha-tribunaal, en niet drie zoals minister De Clerck beweerde. Er verblijven in België echter nog steeds tien Rwandezen wier asielaanvraag werd geweigerd, maar wier procedure nog lopende is. Ze zijn dus nog niet uitgeprocedeerd. Ik ken hun namen, maar zal ze hier niet vernoemen. Dat is uiteraard te delicaat. Die personen hebben alleszins deelgenomen hetzij aan de planning, hetzij aan de uitvoering van de genocide. Ze werden verhoord door de Rwanda-commissie. Eén naam heb ik daarnet genoemd : Eugène Nahimana, maar naast hem heb ik nog een lijst van een tiental personen.
De rechten van de verdediging moeten uiteraard gevrijwaard blijven, maar in dergelijke gevallen moet men onverbiddelijk zijn. Het gaat tenslotte om volkerenmoordenaars. Ze hebben de dood van duizenden, zo niet honderdduizenden Rwandezen op hun geweten. Ze hebben dan misschien niet fysiek aan de genocide deelgenomen, maar ze hebben de slachting toch helpen voorbereiden door bijvoorbeeld in te staan voor de financiering van de hele structuur die daartoe werd opgericht. Uit het verslag van de Rwanda-commissie blijkt dat de genocide reeds vanaf de inval van het FPR in Rwanda in 1990 werd voorbereid. Ten aanzien van die personen dient onze houding onverbiddelijk te zijn. De enige manier om effectief en met respect voor het humanitaire en internationale recht op te treden tegenover deze individuen, bestaat erin ze uit te leveren aan het Rwanda-tribunaal in Arusha, zodat ze de straf kunnen krijgen die ze verdienen.
Ik kies noch partij voor de Hutu's, noch voor de Tutsi's. Ik houd alleen de miserie voor ogen die vandaag niet alleen in Rwanda, maar ook in Burundi en Congo heerst. Duizenden mensen creperen dagelijks van de honger. Zoals vice-premier Kagame aan de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden van de Senaat zegde, is het grote probleem voor de Rwandese autoriteiten dat de hoofdverantwoordelijken voor de genocide ofwel vrij rondlopen, ofwel in de gevangenis verblijven, maar in geen geval materieel voor de rechtbank kunnen verschijnen.
Het huidige Rwandese bewind geniet mijns inziens het voordeel van de twijfel. Er moet weliswaar worden nagegaan of, en in welke mate, het de rechten van de Hutu's en van andere bevolkingsgroepen respecteert, maar het hoofdprobleem blijft de straffeloosheid van de volkerenmoordenaar. Dat is het grootste gevaar, misschien niet voor de regering van Rwanda, maar toch voor het Rwandese volk.
Voor de tien individuen waarvan sprake bepleit ik de uitlevering aan het Rwanda-tribunaal. Nood breekt wet. Dat is in deze mijn persoonlijke mening. Ik ben geen jurist en nog minder een specialist in internationaal recht of in asielprocedures, maar zo zie ik de morele plicht van de Belgische autoriteiten.
De voorzitter . Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.
De heer Vande Lanotte , vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de voorzitter, ik stel voor dat de heer Hostekint mij zijn lijst eens overhandigt. Het probleem is niet zozeer dat we die mensen niet naar Arusha willen sturen, maar men moet ons er wel om vragen. Het tribunaal is niet altijd geïnteresseerd in de mensen die we willen doorsturen. We moeten daar dan ook mee opletten.
Ik heb een updating gevraagd en zal deze dossiers in elk geval van nabij volgen, zodat ze zo vlug mogelijk worden behandeld, uiteraard zonder de lopende juridische procedures opzij te zetten.
De voorzitter . Het incident is gesloten.
L'incident est clos.