1-158 | 1-158 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 22 JANVIER 1998 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 22 JANUARI 1998 |
De voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van mevrouw Leduc aan de minister van Justitie.
Het woord is aan mevrouw Leduc.
Mevrouw Leduc (VLD). Mijnheer de voorzitter, in een artikelenreeks die momenteel in een krant verschijnt, wordt ervan melding gemaakt dat er in België blijkbaar bij geen enkele dienst lijsten bestaan van kinderen die de afgelopen twintig jaar zijn verdwenen of vermoord. Het gaat dus om echt vergeten kinderen. Het NIS beschikt alleen over een computerprint met het aantal kinderen dat tussen 1976 en 1996 is overleden. Een onderzoek bij de verschillende gerechtelijke arrondissementen bleef eveneens zonder resultaat.
Men veronderstelt dat het om meer dan 3 000 kinderen gaat, maar niemand kan met enige zekerheid het juiste aantal meedelen. Dit is ronduit hallucinant.
Graag had ik van de minister vernomen of hij op de hoogte is van dit aberrant verhaal. Klopt het dat geen enkele dienst het niet nodig of nuttig acht de lijst van onopgeloste verdwijningen van kinderen bij te houden ?
Blijft de cel Verdwijningen van het CBO niet schromelijk in gebreke ?
Wat zal de minister hieraan doen ?
De voorzitter. Het woord is aan minister De Clerck.
De heer De Clerck, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, de vraag verwijst naar twee verschillende situaties, enerzijds naar verdwenen kinderen en anderzijds naar vermoorde kinderen. Het zijn twee verschillende zaken, ook al kan de verdwijning van een kind jammer genoeg gevolgd worden door een moord.
Volgens mevrouw Leduc gaat het vermoedelijk om 3 000 kinderen, maar er wordt niet nader bepaald of het om verdwijningen of moorden gaat. Na inlichtingen die ik heb ingewonnen bij de Nationale Verdwijningscel en bij de Algemene Politie Steundienst kan ik het volgende mededelen.
Naar aanleiding van het bezoek van de Koning, samen met de ouders van vermiste en vermoorde kinderen aan de Nationale Verdwijningscel op 14 januari 1997 bleek uit alle beschikbare gegevens dat er tussen 1990 en 1994 in België vijfentwintig kinderen jonger dan veertien jaar vermoord werden teruggevonden. In tweeëntwintig gevallen was de dader gekend. Zestien moorden werden gepleegd door één of beide ouders. Van de overige zes moorden werden er twee gepleegd door een ander familielid en drie door een kennis van de familie. Slechts in één geval was de geïdentificeerde dader een vreemde. De gebeurtenissen van de voorbije twee jaar hebben deze verhouding sterk gewijzigd. Het aantal moorden gepleegd door vreemden ligt nu, verhoudingsgewijs, veel hoger.
Voor de opvolging van de dossiers van de verdwenen personen heb ik op 4 september 1995, kort na de ontdekking van de vermoorde meisjes, aan de rijkswacht gevraagd een speciale cel op te richten. Sinds die datum houdt de Nationale Cel Verdwijningen van de rijkswacht een lijst bij met alle dossiers van onrustwekkende verdwijningen, waarvoor een beroep werd gedaan op de cel. Aldus werden hier in 1996 en 1997 respectievelijk 496 en 942 verdwijningen gesignaleerd, waarvan 268 minderjarigen in 1996 en 483 in 1997.
Daarnaast verschafte de Algemene Politie Steundienst mij volgende inlichtingen. Einde 1997 waren er 3 538 openstaande signaleringen van vermiste personen. In uitvoering van de ministeriële richtlijn zullen de verschillende parketten door de APS in kennis worden gebracht van deze signaleringen, enerzijds voor de noodzakelijke opvolging van de verdwijningsdossiers, anderzijds om het eigen bestand te actualiseren. Er wordt immers vastgesteld dat de bestanden van de internationale signaleringen niet à jour gehouden worden en dat men niet altijd « designaleert ». Voor de signaleringen op verzoek van buitenlandse autoriteiten zullen we de betrokken autoriteiten via de geëigende weg aanschrijven om te vragen of deze signaleringen moeten worden voortgezet. Eenmaal deze gegevens zijn verwerkt, zullen we een duidelijker beeld hebben van het aantal vermiste personen.
De overheid beschikt over een nominatieve lijst van vermoorde minderjarigen en van personen die op het ogenblik van hun verdwijning minderjarig waren en die door de gebeurtenissen van 1996 bijzondere aandacht krijgen. Deze lijst is ook bekend bij de politiediensten, de onderzoekseenheid van Neufchâteau, de parketten enzovoorts.
Ik verzeker mevrouw Leduc dat ik het volste begrip heb voor haar bekommernis en dat ik zelf, samen met de bevoegde overheden, de verdwijningszaken vastberaden zal blijven opvolgen. Daartoe zal een lijst worden opgemaakt van vermiste personen die nog niet werden teruggevonden of waarvan de moord nog niet is opgehelderd. Het is mogelijk dat de thans beschikbare instrumenten nog niet voldoen, maar zowel de Cel Verdwijningen van de rijkswacht als de Algemene Politie Steundienst doen samen met de gerechtelijke overheden al het mogelijke om deze instrumenten te optimaliseren.
Ten slotte is er ook het protocol afgesloten tussen het ministerie van Justitie en de gerechtelijke overheid enerzijds en het Europees Centrum voor de Verdwenen Kinderen anderzijds dat recentelijk in België werd opgericht en dat volop bezig is zich operationeel te maken. Het protocol heeft eveneens tot doel de opvolging te verzekeren van de dossiers van verdwenen minderjarigen. Met dit centrum krijgen we er een zeer accuraat instrument bij, bovenop wat er reeds bestaat. Het protocol vraagt alleszins blijvend aandacht voor de dossiers en pleit voor de uitwisseling van informatie tussen de overheidsdiensten en deze privé-instantie.
De voorzitter. Het woord is aan mevrouw Leduc voor een repliek.
Mevrouw Leduc (VLD). Mijnheer de voorzitter, precies naar aanleiding van de oprichting van het Europees Centrum voor Vermiste Kinderen heb ik de verantwoordelijke een vraag gesteld in verband met de opvolging van de dossiers van de kinderen die in het verleden zijn verdwenen. Ik kreeg als antwoord dat het centrum zich daar niet mee zou bezig houden. Ik hoop dat dit antwoord berust op een verkeerd begrijpen van mijn vraag door de verantwoordelijke die bijna volkomen Nederlandsonkundig was. Ik kan aannemen dat het centrum niet alles tegelijk kan oplossen, maar dit lijkt mij toch een zeer ernstig hiaat. Als we recente krantenberichten mogen geloven, werden bepaalde dossiers immers al te vroeg afgesloten, zonder voldoende ernstig gerechtelijk onderzoek. Het lijkt mij aangewezen dat ofwel de minister zelf ofwel het centrum hier een initiatief nemen. Het kan toch niet dat deze kinderen gewoon worden vergeten.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.