5-29 | Belgische Senaat | 5-29 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Inoverwegingneming van voorstellen
In overweging genomen voorstellen
Grondwettelijk Hof - Prejudiciële vragen
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding
Autoriteit voor financiële diensten en markten (FSMA)
Voorzitter: de heer Danny Pieters
(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)
Mevrouw Elke Sleurs (N-VA). - Legal highs, ook wel designerdrugs genoemd, zijn in laboratoria gefabriceerde producten die bij inname dezelfde hallucinerende of oppeppende werking hebben als illegale drugs.
Meer dan een jaar geleden, in april 2010, werd voor het eerst melding gemaakt van zulke drug. Het ging om mephedrone, een product met soortgelijke effecten als cocaïne. De federale overheid stond in eerste instantie machteloos. De wet kwalificeerde mephedrone immers niet als een illegale drug, waardoor de kopers, verkopers of verdelers niet konden worden bestraft. De lacune in de wet leidde tot een zeer acute situatie omdat de drug vanuit laboratoria in Antwerpen naar andere landen werd uitgevoerd.
Twee maanden later, in juni 2010, werd hieraan paal en perk gesteld door de drug toe te voegen aan de lijst met verboden producten. Daardoor wordt enkel het chemisch product zelf buiten de wet gesteld. Met subtiele aanpassingen aan het chemisch proces of de basisstoffen kan men echter nieuwe varianten ontwikkelen met eenzelfde drugseffect, die men legaal kan blijven verkopen.
Geconfronteerd met de varianten, besloot de regering onlangs om de lijst uit te breiden met zestien nieuwe producten. Toch zal ook die lijst binnenkort opnieuw achterhaald zijn en alweer moeten worden uitgebreid. In de Europese Unie werd er in 2010 melding gemaakt van liefst eenenveertig aanvullende varianten. Een structurele oplossing voor het probleem werd vooralsnog niet gevonden.
Vorig jaar sloeg een ambtenaar van de FOD Volksgezondheid de nagel op de kop. Hij uitte zijn twijfels over de effectiviteit van een positieve lijst met verboden producten en suggereerde om `de chemische formule buiten de wet te stellen'. Drugsfabrikanten zijn inventief en omzeilen dat door in de samenstelling een molecule toe te voegen of weg te nemen. Zo dreigen er nog gevaarlijker producten op de markt te komen.
De minister geeft de voorkeur aan een systeem waarbij een groep stoffen wordt verboden, boven het huidige systeem waarbij elke individuele stof moet worden vermeld. Die oplossing is mijns inziens niet zaligmakend omdat ook de reguliere chemische industrie gebruik maakt van stoffen die voor drugs in aanmerking kunnen komen.
Een andere mogelijkheid bestaat erin om de productie, het gebruik en de verkoop van drugs te verbieden in functie van de effecten die ze creëren. Hoewel het onderscheid tussen drugs en geneesmiddelen niet altijd even duidelijk is, moet men het verkopen buiten de apotheek van producten met effecten als bepaalde drugs, penaliseren. Een laboratorium dat niet over een erkenning beschikt om middelen te produceren met een hallucinogeen of sterk oppeppend effect, wordt zo eveneens buiten de wet gesteld.
Is de minister van mening dat het voorstel waarbij de illegaliteit van een drug wordt bepaald in functie van de exact beschreven meetbare gevolgen per hoeveelheid inname van de actieve substantie, in overeenstemming is met het legaliteitsbeginsel? Is zo een maatregel niet efficiënter dan het eindeloos toevoegen van producten aan de lijst van verboden middelen?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. - Legal highs, die kruidenmengsels en designerdrugs omvatten, vormen sinds een aantal jaren een ernstig probleem. Ze zijn meer en meer via het internet verkrijgbaar en kunnen de gezondheid ernstig schaden, vooral de groep van de fenylethylaminen die door chemische wijzigingen in schadelijke amfetaminen worden omgezet. Alleen al in 2010 werden veertig nieuwe psychoactieve substanties op de markt ontdekt, waaronder twintig fenylethylaminen.
De criteria om dit soort substanties te reguleren moeten gebaseerd zijn op een analyse die rekening houdt met de risico's, de sociale impact en de criminele aspecten. Voor elke substantie moet de analyse worden overgedaan. De overheid moet al dat soort producten zo vlug mogelijk reguleren. De vraag naar een generieke aanpak wordt dus steeds pertinenter.
Het voorstel om de regelgeving voor sommige moleculenklassen zoals fenylethylamine te laten afhangen van een dosis-effectverhouding voor elke substantie is niet in strijd met het legaliteitsbeginsel, maar het dreigt de zaken te vertragen. Het risico bestaat dat men dan voor elke substantie alle mogelijke effecten voor alle mogelijke dosissen moet bepalen. Dat is vrijwel onmogelijk. Bovendien bestaat dan het gevaar dat men bepaalde dosissen niet meer als gevaarlijk zal beschouwen.
Sommige landen hebben een generieke aanpak van legal highs en designerdrugs. Juridisch onderzoek kan uitwijzen of we die principes in onze wetgeving kunnen vertalen.
De Algemene Cel Drugsbeleid heeft een deskundigengroep opgericht die een gemeenschappelijke strategie moet ontwikkelen. De groep bestaat uit vertegenwoordigers van onder meer Justitie, Volksgezondheid, Binnenlandse Zaken, het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Geneeskundige Producten, en het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid. Een volgende vergadering van de cel is gepland voor begin oktober.
Een efficiënte reactie op dit fenomeen is volgens mij preventie en gezondheidspromotie waarbij men zich op het gedrag richt, en minder op de individuele stoffen.
Tot slot, en gelet op het internationale karakter van het fenomeen, is een Europese aanpak van de problematiek noodzakelijk. Het staat overigens ingeschreven in het programma van het Poolse voorzitterschap van de EU. Ik zal de ontwikkelingen ter zake dus nauwgezet volgen.
Mevrouw Elke Sleurs (N-VA). - Het is misschien risicovol om het effect voor elke dosis te bepalen. Niettemin dring ik erop aan dat de cel die optie zeker bekijkt. We mogen vooral niet achter de problemen aan hollen. Ik ben zeer benieuwd naar het werk van de speciale cel. Het internationale karakter ervan lijkt me vanzelfsprekend.
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). - Volgens een recente Eurobarometerenquête kan slechts één Europeaan op vier 112 noemen als het noodnummer dat in het buitenland moet worden gevormd. Die vaststelling heeft het Europees Parlement er vorige dinsdag toe aangezet meer inspanningen te vragen om dat nummer bekend te maken bij het grote publiek. Het Europees Parlement heeft de Commissie tevens gevraagd ervoor te zorgen dat alle oproepen naar het nummer 112 automatisch gelokaliseerd kunnen worden om de efficiëntie van de hulp te verbeteren.
Vandaag weten we dat de automatisering van de identificatie van de oproeper mogelijk is voor de vaste lijnen van Belgacom, maar nog niet voor de gsm-oproepen, die 50% van de noodoproepen in ons land vertegenwoordigen. De geolokalisatie van de gsm-oproepen is nog niet bij alle operatoren mogelijk voor de dienst 100/112, hoewel het in dit geval wettelijk verplicht is.
Ik weet wel dat we op een volgende regering moeten wachten om terzake wetgevend op te treden, maar ik zou graag weten welke technische en juridische moeilijkheden u ondervindt om de geolokalisatie van de oproepen te veralgemenen. Acht u het opportuun hierover het advies te vragen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer?
De heer Vincent Van Quickenborne, minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen. - Om elk misverstand uit de wereld te helpen, wijs ik erop dat de Belgische mobiele operatoren de geolokalisatie van de mobiele noodoproepen verzekeren sinds ze op de markt zijn gekomen. De geolokalisatie moest evenwel worden geautomatiseerd. We hebben de telecomwet in die zin gewijzigd in 2009.
De hulpdiensten die ter plaatse hulp verstrekken, namelijk de medische spoeddienst, de brandweerdiensten, de politiediensten en de civiele bescherming, de nv ASTRID en de mobiele operatoren werken mee aan het project om deze automatisering technisch te ontwikkelen, zodat de hulpdiensten sneller en efficiënter kunnen optreden. De tests werden in juni 2011 afgerond en het project zal tegen het einde van het jaar in alle 112-centra worden toegepast.
We werken al aan de volgende stap, die het doven en slechthorenden mogelijk moet maken de hulpdiensten te bereiken via sms. De Kamercommissie Infrastructuur heeft dinsdag 5 juli een wetsvoorstel in die zin aangenomen. Er werd ook voorzien in een technische implementatiefase.
De Europese telecomrichtlijnen van 2009 bepalen dat elk vast of mobiel nummer de hulpdiensten moet kunnen bereiken. Deze verplichting is opgenomen in het wetsontwerp tot omzetting van die richtlijnen, dat op 1 juli 2011 door de Ministerraad werd goedgekeurd en na de zomer bij het Parlement zal worden ingediend.
Dat wetsontwerp werd gisteren overigens in mijn aanwezigheid besproken in de Senaatscommissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Ik hoop dat ik u heb gerustgesteld.
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). - Aangezien de testperiode is afgerond, hoop ik dat u geen technische moeilijkheden meer zult ondervinden en dat de automatisering een feit zal zijn bij de start van het nieuwe parlementaire jaar.
Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). - De wet van 19 maart 2010 over de onderhoudsbijdragen heeft als belangrijkste doelstelling de berekening van alimentatie voor kinderen te objectiveren en aldus het maatschappelijke draagvlak te verhogen. Zodoende draagt de wet bij tot een oplossing van het probleem van de onbetaalde onderhoudsschulden, die door de onderhoudsplichtige soms als onrechtvaardig worden aangevoeld.
Artikel 15 van de wet voorziet in de oprichting van een Commissie voor Onderhoudsbijdragen die aanbevelingen moet opstellen met betrekking tot de kosten voor het levensonderhoud van de kinderen. De rechtspractici hebben die aanbevelingen dringend nodig. De rechter moet immers met bijzondere reden motiveren waarom hij in een concrete zaak van de aanbevelingen afwijkt.
De oprichting van de commissie is een noodzakelijke stap om de doelstellingen van de wet te halen. De wet werd, voor de val van de regering, met een overweldigende meerderheid goedgekeurd in Kamer en Senaat. Inmiddels zijn we een jaar en vier maanden later. Het feit dat de wet pas op 1 augustus 2010 in werking trad, lijkt me geen reden om de wet niet uit te voeren.
De staatssecretaris was een van de indieners van het wetsvoorstel dat aanleiding gaf tot de wet, daarom weet ik dat het probleem hem na aan het hart ligt.
Is hij bereid om op korte termijn een ontwerp van koninklijk besluit aan de Ministerraad voor te leggen en de Commissie voor Onderhoudsbijdragen op te richten?
De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. - De oprichting van de Commissie voor Onderhoudsbijdragen, zoals wordt voorgesteld in artikel 1322, paragraaf 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek blijft nuttig én noodzakelijk zodat die commissie de haar bij wet toegewezen taken op zich kan nemen. Ik zal die oprichting binnen de federale regering verdedigen, hoewel de periode van lopende zaken mij tot voorzichtigheid noopt.
De wet van 19 maart 2010 is in werking getreden op 1 augustus 2010, toen de regering al in een periode van lopende zaken was. Voor de goedkeuring van het koninklijk besluit tot oprichting van de Commissie voor onderhoudsbijdragen is overigens overleg nodig met de gemeenschappen. Helaas zijn zowel de contacten tussen het federale en het gemeenschapsniveau als de interministeriële conferenties opgeschort.
Ondanks de lopende zaken moeten we ons inderdaad over de wettelijke samenstelling van de commissie buigen.
Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). - Ook in een periode van lopende zaken kunnen met de nodige voorzichtigheid zaken worden doorgedrukt. Het is zeer belangrijk dat de commissie wordt opgericht, zeker voor de mensen die op hun onderhoudsbijdragen moeten wachten.
Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). - Mijnheer de minister, over enkele dagen vieren we de dertigste verjaardag van de wet tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, de zogenaamde wet-Moureaux, die werd uitgewerkt door gewezen minister van Justitie Philippe Moureaux.
Die wet strekt ertoe bepaalde door racisme of xenofobie, discriminatie van een persoon of groep op grond van nationaliteit, een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming ingegeven daden te bestraffen. Nadien is de wet aangevuld met andere teksten die discriminatie verbieden en strafrechterlijk vervolging instellen tegen personen die aanzetten tot discriminatie op grond van leeftijd, seksuele geaardheid, een handicap of op een andere grond.
Ik neem die verjaardag te baat om na te vragen hoe ver het staat met de omzetting van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht.
Volgens de informatie waarover ik beschik, moesten de lidstaten ten laatste op 28 november 2010 de vereiste maatregelen nemen om het kaderbesluit in nationaal recht om te zetten. Bovendien had de Raad van de Europese Unie beslist om die maatregelen voor 28 november 2013 te controleren.
Mijnheer de minister, hoever staat het met de omzetting?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht is op 28 november 2008 in werking getreden.
Verschillende bepalingen van het kaderbesluit definiëren gedragingen die een uiting zijn van racisme en xenofobie en die in de zevenentwintig lidstaten van de Europese Unie een inbreuk op het strafrecht moeten vormen.
Onder de gedragingen die strafrechterlijk dienen te worden vervolgd, worden vermeld het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in de zin van de artikelen 6, 7 en 8 van het Statuut van het Internationaal Strafhof. Ik bezorg u een kopie van de integrale tekst.
Er is verder ook het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van de misdaden die worden omschreven in artikel 6 van het Handvest van het Internationale Militaire Tribunaal, gehecht aan het Verdrag van Londen van 8 augustus 1945.
Het kaderbesluit laat aan elke lidstaat de mogelijkheid om een verklaring af te leggen dat hij de misdaden alleen strafbaar stelt als ze het voorwerp zijn van een eindbeslissing van een nationaal gerecht van die lidstaat en/of van een internationaal gerecht, dan wel een eindbeslissing van een internationaal gerecht.
Overeenkomstig artikel 10 van het kaderbesluit zijn de EU-lidstaten ertoe gehouden ten laatste op 28 november 2010 de vereiste maatregelen te nemen om zich te conformeren aan de bepalingen van het kaderbesluit.
Om het kaderbesluit in Belgisch recht om te zetten moeten we eerst controleren of de inbreuken zoals bepaald in de verschillende artikelen door de huidige Belgische wetgeving erkend zijn. Anders moeten we eerst onze wetgeving aanpassen.
Bovendien verplicht het aanvullende protocol bij het Europese Cybercrimeverdrag de Staten ook de verspreiding via computersystemen strafbaar te stellen. Ik zal u ook van die tekst een kopie bezorgen.
Het Protocol van 2003 verplicht de Staten met andere woorden om twee soorten feiten strafbaar te stellen: de goedkeuring of het publiekelijk vergoelijken van genocide en van misdaden tegen de menselijkheid en de verspreiding van informatie die genocide of misdaden tegen de menselijkheid bagatelliseert of ontkent.
De regering heeft op 12 juli 2004 bij de Kamer een wetsontwerp ingediend tot aanpassing van de wet van 1995 aan artikel 6 van het Protocol. Vervolgens heeft de Kamercommissie voor de Justitie het wetsontwerp geamendeerd om het toepassingsgebied ervan uit te breiden. De wet zou gelden voor genocide en misdaden tegen de menselijkheid niet alleen als ze zijn vastgesteld door een door België erkend internationaal gerechtshof, maar ook als dat is gebeurd door een door de Veiligheidsraad of door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties erkend gerechtshof of door een intern gerechtshof van een EU-lidstaat. Het wetsontwerp, dat verder gaat dan wat het protocol vereist, is overgezonden aan de Senaat.
De Interdepartementale Commissie voor Humanitair Recht, de ICHR, heeft de problematiek overgedragen aan haar werkgroep Wetgeving. De werkgroep heeft besloten al het denkwerk van meet af aan over te doen en daartoe de vertegenwoordigers van de verenigingen te horen en experts uit de verschillende disciplines van de menswetenschappen: het recht, de criminologie, de sociologie, de filosofie, de geschiedenis, de media-analyse, enzovoorts.
In het licht van wat voorafgaat en overeenkomstig de verplichting van België om niet alleen de bepalingen van het protocol van 2003, maar ook die van het bovengenoemde kaderbesluit betreffende de strafrechterlijke vervolging van het negationisme in intern recht om te zetten, was de werkgroep van de ICHR van oordeel dat de bestaande wetgeving diende te worden versterkt om het negationisme te kunnen bestrijden.
Vanaf de eerste vergadering van de interkabinettenwerkgroep is gebleken dat de ontslagnemende regering geen akkoord kon vinden over het toepassingsgebied van de omzetting. Aangezien we volgens alle experts absoluut extra inspanningen moeten doen om de bepalingen om te zetten, hebben we besloten om het dossier verder voor te bereiden, maar het niet te behandelen in de periode van lopende zaken. De volgende regering zal zich hierover dus dienen uit te spreken. Over het toepassingsgebied van de omzetting moet een politieke consensus bestaan. De regering heeft dat subtiele debat niet gerond.
Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoorden, die de inlichtingen waarover ik beschik, uitstekend aanvullen, en voor het zeer goede historisch overzicht die hij heeft geschetst. Er ontbreekt alleen nog een regering om het werk af te maken.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - De Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde heeft zopas een rapport uitgebracht over de gerechtskosten in strafzaken. Het maakt gewag van 107 miljoen uitgaven waaraan nog voor 16 miljoen onbetaalde facturen voor telefonie moet worden toegevoegd.
We debatteren straks over het Salduzwetsontwerp waarvan de kostprijs op ongeveer 30 miljoen voor juridische bijstand wordt geschat.
Wat zijn de oorzaken van de explosie van die kosten en hoe zult u dat verhelpen? Voor de Commissie voor de Modernisering wordt die explosie verklaard door de internationalisering van de criminaliteit en door de evolutie van de wetenschappelijke technieken, zoals DNA-tests. Ze wijst echter ook op administratieve lacunes en een problematisch beheer, zonder globale visie op de kosten. Ze citeert bijvoorbeeld het ontbreken van een tarifering voor de facturatie van aangetekende brieven die door de gerechtsdeurwaarders ten laste van justitie worden gelegd. Die tarifering moet worden geregeld door een koninklijk besluit dat er blijkbaar nooit is gekomen.
De Commissie wijst ook op een gebrek aan dialoog inzake expertise tussen gerecht en wetenschappers. De communicatie lijkt op dat domein inderdaad moeilijk.
We kunnen in ieder geval de administratieve lacunes en een gebrek aan controle van de kosten, die op een anarchistische manier stijgen, alleen maar betreuren.
De Commissie heeft veel hoop gesteld in het FedCom-project dat de boekhouding van de gerechtskosten zal moderniseren en eenvormig zal maken, maar de vragen blijven.
Hoe zult u proberen de uitgaven binnen de perken te houden? Zult u rekening houden met de door de Commissie voor de Modernisering gelanceerde ideeën? Die heeft met name een suggestie gedaan inzake de rogatoire commissie. Ze stelt een beperking voor tot een vertaling van de samenvatting van het dossier in plaats van te zorgen voor een integrale vertaling, wat soms onverwachte kosten veroorzaakt.
Er is ook een probleem inzake de betaling van de honoraria van de experts. We weten dat de advocaten staan te roepen voor de poorten van het justitiepaleis om een behoorlijke vergoeding te ontvangen voor juridische bijstand. Hoe zult u dat aanpakken, mijnheer de minister?
Ik heb ook gelezen dat u de bedoeling hebt te onderhandelen met de telefonieoperatoren om 30% vermindering van die kosten te krijgen.
Wat zult u doen om al die beoogde verminderingen te bereiken: telefonie, internet, gegevensbewaring, kosten voor wegslepen en bewaring van voertuigen, enz.? Dat alles is problematisch.
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik heb een uiteenzetting voorbereid over de gerechtskosten en een tekst over de invoering van een beter beheer van die problematiek. Ik zal u die bezorgen.
We weten dat er een constante verhoging van die kosten is en ik vrees dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Justitie is inderdaad veel technischer en technologischer geworden. Dat is een voordeel in zoverre dat dit de doeltreffendheid verhoogt, maar het verhoogt helaas ook de kostprijs. Daarbij komen de veel belangrijker geworden Europese en internationale dimensies en bijgevolg een internationale en grensoverschrijdende samenwerking die allerlei kosten met zich meebrengt. Bovendien wordt de samenleving steeds complexer en gejuridiseerd, wat eveneens zorgt voor een toename van de kosten.
In het verleden kenden we problemen met het budget en de betalingen. Ik heb getracht daarvoor oplossingen te vinden. Verleden jaar hebben we het budget aangepast om achterstallen te betalen die soms tot 25 miljoen euro opliepen. We hebben aanvullende middelen gevonden om dat te verhelpen. Voor dit jaar is er een budget van ongeveer 100 miljoen om al die kosten te dekken.
We staan tegenover een globale verplichting. Iedereen moet samenwerken: het openbaar ministerie, de onderzoeksrechters, de magistraten, de administratie. We delen de collectieve verplichting om beter te beheren.
Verschillende elementen zijn van praktische aard, bijvoorbeeld de boekhouding, de opvolging van alle facturen, de controle van de prestaties, enz. Tegen het einde van het jaar zullen we beschikken over een nieuw boekhoudings- en opvolgingssysteem dat zal helpen om eventuele problemen te detecteren.
Het tweede probleem, dat ik een beetje apart plaats, is dat van de experts, met inbegrip van degenen waarop een beroep wordt gedaan in burgerlijke en handelszaken. Het is een belangrijk probleem, of het nu gaat om kwaliteit, risico's, controle van de experts of de expertisekosten. Het is ook één van de redenen die de vele vertragingen bij justitie in zijn geheel verklaren.
Er werden nochtans verschillende grote werven opgestart. Gisteren was ik erg gelukkig over de goedkeuring, in de Kamercommissie voor Justitie, van een wetsontwerp betreffende de DNA-analyse. Het gaat niet om een politiek, maar om een technisch ontwerp dat ons de mogelijkheid zal geven de DNA-problematiek beter te beheersen. Het betreft de te volgen procedure, de registratie van de gegevens in één gegevensbank, de wijze van raadplegen van de markt om betere prijzen dan de huidige te krijgen. We stellen inderdaad vast dat in Groot-Brittannië een prestatie tegen 90 euro wordt gefactureerd, terwijl wij in België soms tot 300 euro voor eenzelfde prestatie betalen. Er bestaat dus een enorme kloof tussen de prijzen in verschillende landen.
De prijs is natuurlijk afhankelijk van het aantal uitgevoerde analyses, de automatisering, enz. De nieuwe wet zal ons toelaten het geheel van de expertises en DNA-analyses beter te beheren. Ik hoop dat de Kamer het ontwerp nog voor de vakantie zal kunnen goedkeuren en de Senaat geen gebruik van zijn evocatierecht zal maken zodat de tekst snel in werking kan treden.
We hebben ook een koninklijk besluit voorbereid over de kosten van de operatoren. We hebben de kosten voor de consultatie, gefactureerd door de gsm- en telecommunicatieoperatoren, met 30% verminderd.
Conclusie: we moeten vooruitgaan, wetende dat de technische prestaties zeer belangrijk zijn. Om de druk op de begroting te verminderen, moeten sommige excessieve tarieven worden aangepast. Er moet een reglementair kader komen, de kwaliteitseisen voor degenen die prestaties leveren moeten worden veralgemeend, de controlemiddelen moeten worden verruimd, en een grondige controle van het reglementaire kader voor de gerechtskosten moet worden gegarandeerd. De gerechtelijke autoriteiten moeten worden gesensibiliseerd en geresponsabiliseerd. Wat dat betreft, verwijs ik ook naar de hervorming van het gerechtelijk landschap waarbij wij hebben gesuggereerd om meer geresponsabiliseerde entiteiten te vormen en te voorzien in de mogelijkheid om vaste bedragen te geven aan bepaalde arrondissementen zodat die zich meer bewust worden van de kosten en de budgettaire beperkingen.
Het gaat om een werk van lange adem voor een toekomstige regering. Ik zal al die elementen en argumenten opnemen in de brief die u in de komende dagen zult ontvangen.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik zal de postbode die me uw brief vol goede intenties zal brengen, in het oog houden. U hebt al sommige elementen aangehaald, waaronder de responsabilisering van de actoren van justitie en hun eigen beheer van de gerechtskosten.
U hebt ook gesproken over de boekhoudkundige controle. Wat dat betreft, vraag ik me af of we geen concrete audit moeten realiseren. Tegenover de explosie van telefoniekosten, een probleem dat niet nieuw is, of van de kosten van gerechtsdeurwaarders, waarbij we bovendien staan voor een probleem van tarifering, vraag ik me af of we niet moeten overgaan tot een grondige analyse van de departementen veeleer dan ons tevreden te stellen met een eenvoudige boekhoudkundige opvolging.
Er is een denkspoor dat hoop geeft. Het is gebruikelijk te zeggen dat het recht de wetenschappelijke vooruitgang achternaloopt, maar in dit geval is het de gerechtelijke administratie die dat doet. Ze heeft misschien de technieken wanordelijk toegepast. Het is zonder twijfel mogelijk een rationalisatie door te voeren en een werkmethode te definiëren, met name voor de DNA-tests.
De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Dat het systeem van de elektronische enkelbanden geen wondermiddel is om de straffeloosheid tegen te gaan, is bekend. De lange wachttijden en de erg omslachtige maatschappelijke enquête maken het instrument immers minder efficiënt dan gedacht. In Antwerpen, waar ik woon, lopen de wachttijden op tot zes maanden, waardoor meer dan 500 veroordeelden op een wachtlijst staan. Intussen kunnen zij beschikken, in afwachting van de omslachtige behandeling van hun dossier.
De minister heeft aangekondigd om op korte termijn aan deze vorm van straffeloosheid iets te doen door het invoeren van een vereenvoudigd systeem van elektronisch toezicht, de zogenaamde thuisdetentie. Het systeem vertoont grote gelijkenissen met de aanpak via elektronische enkelband, met het verschil dat weinig hoogtechnologische hardware vereist is en de justitieassistenten geen maatschappelijke enquêtes moeten voorleggen. Deze thuisdetentie zou vooral worden toegepast voor zogeheten kleinere misdrijven, waarvoor een gevangenisstraf tot acht maanden wordt uitgesproken.
De minister gaf al te kennen dat de termijn van thuisdetentie niet even lang zal zijn als de effectieve gevangenisstraf. Ik had dan ook graag vernomen wanneer dit systeem zal worden geconcretiseerd. Kan de minister duidelijker zijn over de termijn van thuisdetentie in verhouding tot de uitgesproken effectieve gevangenisstraf? Zullen effectieve gevangenisstraffen van bijvoorbeeld een maand sowieso leiden tot een systeem van thuisdetentie en zal men die maand ook effectief in thuisdetentie moeten doorbrengen?
Mevrouw Inge Faes (N-VA). - Momenteel worden straffen onder de zes maanden niet uitgevoerd, behalve als de veroordeelde ook andere straffen moet uitzitten. Onder de zes maanden blijft men dus meestal straffeloos.
Om een einde te maken aan deze straffeloosheid, stelde de minister deze week in de media voor om een elektronisch toezicht `light' in te voeren voor mensen die veroordeeld zijn tot maximaal acht maanden in de vorm van een huisarrest. Concreet zal in de woning van deze personen een box worden geplaatst waarop ze kunnen worden gebeld. Als dat gebeurt, herkent het toestel de stem van de veroordeelde. Neemt hij niet op, is hij onwettig afwezig. De betrokkene zal zijn woning immers niet mogen verlaten behalve om te gaan werken of om een opleiding te volgen.
Dat deze vorm van huisarrest veel voordelen heeft is duidelijk. Er komt een einde aan de straffeloosheid en de detentie kan sneller volgen op de straf.
Toch roept deze maatregel de vraag op waarom de minister een termijn van acht maanden verkiest. Op welke criteria baseert hij zich daarvoor?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Effectieve gevangenisstraffen tot zes maanden worden sinds het begin van de jaren '90 inderdaad nauwelijks uitgevoerd. Elke sanctie moet zijn gevolg kennen en dus heb ik een middel gezocht om op een redelijke termijn na de definitieve uitspraak de straf te laten uitvoeren en controleren. Bij het niet naleven van de sanctie zullen eventueel maatregelen kunnen worden opgelegd.
In mijn strijd tegen de straffeloosheid heb ik gezocht naar een variant van het elektronisch toezicht. Hiervoor moet het huidige model van elektronisch toezicht worden aangevuld met een vereenvoudigde vorm die kan worden toegepast voor de kortere straffen. Ik noem deze maatregel thuisdetentie. Het gaat niet om een arrest bij administratieve maatregel of in afwachting van een uitspraak, maar om een straf ingevolge een definitieve beslissing.
Meer dan tien jaar na de invoering van het elektronisch toezicht in België is de techniek ook in die mate geëvolueerd dat vereenvoudigde toepassingen mogelijk zijn. Spraakherkenning is daar een mooi voorbeeld van. Zowel de installatie als de technische controle verlopen op een relatief eenvoudige en tegelijkertijd veilige manier. Ook de begeleiding kan tijdens deze periode zeer beperkt blijven, precies door de korte duur van de straf.
Een dergelijk vereenvoudigde toepassing mag geen afbreuk doen aan het model van elektronisch toezicht dat tot op heden werd uitgebouwd. In dat model wordt gestreefd naar een evenwicht tussen controle en begeleiding op basis van individuele voorwaarden. Het model heeft zijn nut bewezen, maar is pas efficiënt als de periode van ondertoezichtstelling voldoende lang is, zodat men iemand echt kan volgen. Daarom moeten we voor het elektronisch toezicht dossiers selecteren met langere straffen en in het geval van kortere straffen de vereenvoudigde vorm gebruiken. Thuisdetentie is dan ook een aanvulling op het bestaande systeem, geen vervanging ervoor.
Het komt er nu op aan te definiëren wat een `korte straf' is. Ik maak hiervoor een onderscheid tussen straffen van acht maanden of minder en straffen van meer dan acht maanden tot drie jaar. Zoals u weet is vanaf drie jaar de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd. Voor dit onderscheid heb ik me gebaseerd op de huidige regels van de voorlopige invrijheidstelling, opgenomen in de ministeriële rondzendbrief van 17 januari 2005. Zoals u weet, wordt de voorlopige invrijheidstelling toegepast zodra een bepaald gedeelte van de straf is uitgezeten. Het principe geldt ook voor straffen in de vorm van elektronisch toezicht. In de praktijk betekent dit dus dat de effectieve straf slechts uitzonderlijk volledig wordt uitgevoerd, maar dat de veroordeelde na een welbepaalde periode in voorlopige vrijheid wordt gesteld. In die zin is de termijn van het elektronisch toezicht vandaag nagenoeg nooit even lang als de effectieve gevangenisstraf. De periode die effectief moet worden `uitgezeten', in de vorm van detentie of elektronisch toezicht, is opgenomen in de ministeriële rondzendbrief.
Daaruit blijkt dat voor straffen van maximaal acht maanden de voorlopige invrijheidstelling wordt toegepast na maximaal twee maanden. Ik denk dat een effectief gedeelte van twee maanden een belangrijke grens is voor de toepassing van thuisdetentie. De ervaring en de praktijk van het elektronisch toezicht wijzen dit uit. Duurt de periode langer dan twee maanden, dan lijkt de toepassing van het klassieke systeem me verantwoord. Is deze periode korter dan twee maanden, dan kan de vereenvoudigde vorm worden toegepast. Volgens de regels van de voorlopige invrijheidstelling stemt deze grens dus overeen met een effectieve veroordeling van maximaal acht maanden.
De technische werkgroep zal het nodige doen om al deze aspecten verder te verfijnen en uit te werken. Ook de impact op de praktijk zal aan bod komen. Het is belangrijk dat alle aspecten goed doordacht zijn voordat het systeem operationeel wordt.
Ik hoop met mijn plan van start te kunnen gaan op 1 januari van volgend jaar en zie er de volgende voordelen in. Het draagt bij tot de strijd tegen de straffeloosheid en biedt de justitiehuizen meer mogelijkheden om zich te concentreren op hun dossiers en de achterstand, die er vooral in Antwerpen is, weg te werken. Bovendien zal het zorgen voor lagere straffen en de rechters aanmoedigen een realistische straf uit te spreken, zodat de steeds stijgende druk op de gevangenissen door de overbevolking wat afneemt. Rechters moeten opnieuw het vertrouwen krijgen dat elke straf die ze uitspreken ook een gevolg kent. De thuisdetentie is een noodzakelijke stap naar een goed, verantwoord strafuitvoeringsbeleid.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Ik ben zeer tevreden met het antwoord van de minister. Het is inderdaad zeer belangrijk dat de veroordeling van een crimineel feit een redelijke termijn na het feit wordt uitgesproken, zonder al te lange procedures, maar ook dat de straf die een rechter uitspreekt, ernstig wordt genomen en inderdaad een gevolg krijgt. Ik ben zeer blij te horen dat de minister met de invoering van de thuisdetentie ervoor wil zorgen dat de straffen die rechters uitspreken ook effectief worden uitgevoerd en uitgezeten. Dat is een zeer belangrijk signaal van respect voor de rechterlijke macht. We voelen immers dat rechters steeds zwaardere straffen uitspreken omdat ze weten dat ze uiteindelijk toch niet kunnen worden uitgevoerd, onder andere door de overbevolking in de gevangenissen. Ik ben zeer blij dat de minister de strijd tegen de straffeloosheid op deze manier aanpakt. Verdere verfijning is natuurlijk mogelijk en ik ben het ermee eens dat de minister daarvoor zes maanden de tijd moet krijgen. Ik zal dan ook tevreden zijn als het systeem inderdaad op 1 januari 2012 in werking zal treden en ik wens de minister alle succes toe. Dit is een manier om de straffeloosheid aan te pakken. Het kan altijd nog beter, maar de minister is op de goede weg.
Mevrouw Inge Faes (N-VA). - Ik ben het eens met uw intenties, mijnheer de minister. Het zou goed zijn dat er onmiddellijk na het uitspreken van de straf gevolgen aan worden gekoppeld. Ik ben het evenwel niet volledig eens met de modaliteiten. Mijn collega De Wit heeft u daarover ook al een vraag gesteld in de Kamer. Het gaat niet op om voor straffen van acht maanden een maximale termijn van twee maanden thuisdetentie op te leggen. Dat komt neer op een vierde van de straf, minder dan de wet-Lejeune nu voorschrijft. Het thuisregime is al een gunstregime op zich. Het gevangenisregime is veel strikter en strenger.
Als u de mensen een signaal wil geven dat er gevolgen worden gekoppeld aan hun daden en veroordelingen, moet de lat minstens op dezelfde hoogte liggen, zelfs hoger omdat men thuis een ruimer comfort heeft. De gevolgen zijn immers veel minder groot dan in een gevangenisregime. Het is niet omdat onze gevangenissen vol zijn dat mensen er op een of andere manier moeten van profiteren.
Mevrouw Güler Turan (sp.a). - De gradatie in beschaving van een land wordt duidelijk aan de manier waarop de overheid omgaat met de meest kwetsbare mensen in onze maatschappij, de minderjarigen. Een beschaafd land zorgt ook voor de meest kwetsbare mensen in het buitenland. We doen aan ontwikkelingshulp om armoede bij kinderen elders in de wereld aan te pakken. In eigen land moeten we dat ook doen op alle mogelijke manieren. We mogen geen onderscheid maken tussen minderjarigen met en minderjarige zonder de Belgische nationaliteit; tussen minderjarigen die legaal en minderjarigen die niet legaal in ons land verblijven. Inzake de zorg voor minderjarigen hebben we nog een hele weg af te leggen. Dat bleek gisteren nog in een discussie in de commissie voor de Justitie.
Naar aanleiding van een incident met drie Roemeense minderjarige meisjes die op een volgens mij illegale manier op bevel van de minister van Justitie uit het land werden gezet, stelde ik eerder al een vraag. Zeer onlangs was er een gelijkaardig geval, dat misschien had kunnen worden vermeden indien mijn wetsvoorstel over het aanstellen van een voogd voor Europese jongeren die op een illegale manier het land binnenkomen, al een wet geworden zou zijn.
Vorige week werd een minderjarige Slovaakse jongen door de Belgische overheid overgeleverd aan twee mannen in maatpak in een Lada die beweerden van de Slovaakse dienst voor kinderbescherming te zijn. Verschillende overheden wassen de handen in onschuld. Fedasil heeft de opdracht niet gegeven en beweert niet bevoegd te zijn voor minderjarigen. Ook de minister beweert hiertoe geen opdracht te hebben gegeven. Wie heeft dan wel de opdracht aan de politie van Melle gegeven om die jonge knaap van zestien jaar die in een Vlaamse instelling verbleef, uit zijn bed te lichten en in het Gentse Sint-Pietersstation aan twee mannen in maatpak mee te geven?
Welke documenten hebben die mannen getoond? Hoe hebben ze zich geïdentificeerd? De Roemeense jongeren werden zogezegd meegegeven aan mannen van de Roemeense ambassade. De jongen vorige week aan twee totaal vreemde figuren in een Lada.
Ik heb twee zeer concrete vragen voor de minister. Op basis van welke wetgeving hebben de verschillende actoren in deze repatriëringszaak beslist en gehandeld? Een minderjarige is niet handelingsbekwaam, ongeacht of hij legaal of illegaal in ons land verblijft, en kan dus ook niet beslissen om zelf gerepatrieerd te worden.
Hoelang zal de discriminatie van de Europese minderjarigen nog blijven duren?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Gisteren ben ik in de commissie voor de Justitie op de concrete elementen van een ander dossier ingegaan, met alle gevolgen van dien. Vandaag zal ik dat niet doen, maar alleen in algemene termen de problematiek toelichten.
Eerst en vooral wil ik verduidelijken dat er voor asielzoekers geen enkel verschil is tussen de minderjarige Europeanen en minderjarige niet-Europeanen. De minderjarigen kunnen zelf, zonder voogd, een asielaanvraag indienen. Het is niet nodig dat een voogd hierin tussenbeide komt. De dienst Vreemdelingenzaken stelt dit elke dag vast en deelt mij mee dat tal van minderjarigen zich zonder voogd bij de dienst aandienen om een asielaanvraag in te dienen. Die aanvraag wordt op dezelfde manier behandeld als alle andere.
De dienst Vreemdelingenzaken doet er alles aan om een vrijwillige terugkeer van de minderjarigen, of ze nu Europees zijn of niet, aan te bevelen. De dienst Vreemdelingenzaken doet geen blinde, brutale of gedwongen repatriëringen van minderjarigen. Wat er met de Roemeense meisjes is gebeurd, is een heel ander verhaal, ook al gaat het daar ook om een toepassing van de vreemdelingenwetgeving. Daar ging het om een verzoek van de ambassade, ouders enzovoort. Dat is iets heel anders dan een gedwongen repatriëring.
De minderjarigen van Europese afkomst vallen onder de bepalingen van het Europees recht. Tal van deze minderjarigen zijn dus rechtsgeldig ingeschreven in het land, vaak met toestemming van de ouders. Het zijn niet deze jongeren die zich in een kwetsbare situatie bevinden.
Voor de jongeren die zich wel in een kwetsbare situatie bevinden, is er een dienst opgericht die deel uitmaakt van de Voogdijdienst. Uit navraag bij deze dienst blijkt dat er in 2011 tot nu toe bij deze dienst drie Slowaken werden gesignaleerd, maar geen van hen voldoet aan de beschrijving van de jongeren in dit dossier.
Om het onderscheid tussen Europese en niet-Europese minderjarigen weg te werken, hebben mevrouw Lanjri in de Kamer en mevrouw Turan zelf in de Senaat voorstellen ingediend. We krijgen dus in ieder geval een parlementair debat over de uitbreiding van de voogdijwet naar de minderjarigen afkomstig uit Europa. Het wetsvoorstel van mevrouw Lanjri doet weliswaar uitdrukkelijk geen afbreuk aan het principe van een zo spoedig mogelijke terugzending en tenlasteneming door het Europese land van herkomst.
Aangezien de regering in lopende zaken zit, ligt de bal dus in het kamp van het parlement. Ik ben in ieder geval bereid om verder op deze problematiek in te gaan.
Over de kinderen van het concrete dossier, heb ik geen concrete informatie. Ik weet niet in welke omstandigheden ze door die twee mannen in een Lada zouden zijn meegenomen. Uiteraard zal ik die informatie desgewenst opvragen.
Mevrouw Güler Turan (sp.a). - De minister antwoordt niet op mijn vraag. Ik heb mijn bezorgdheid geuit over de manier waarop minderjarigen op ons grondgebied worden overhandigd aan wie dan ook. Ik heb niet gehoord op basis van welke wet dat gebeurd is.
De minister zegt dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen Europese en niet-Europese minderjarigen die in ons land asiel aanvragen. Er is wel degelijk een ongelijkheid. Daarom zijn de wetsvoorstellen ingediend. Een minderjarige die niet door een voogd is vergezeld, kan geen rechtshandelingen stellen, ook niet in verband met een eventuele verblijfsregularisatie. Het is dus niet juist dat een Europese en een niet-Europese minderjarige op dezelfde manier worden behandeld.
De minister antwoordt evenmin op mijn vraag op wiens bevel de minderjarige uit het land wordt gezet. Wie beslist dat een minderjarige op een zeker ogenblik wordt overhandigd? Wie beslist aan wie zo'n minderjarige wordt overhandigd? Als het er zo aan toe gaat in onze rechtsstaat is, dan heb ik daar veel vragen bij.
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik kan niet op elk individueel dossier antwoorden. Gisteren heb ik in de commissie een uitzondering gemaakt en heb ik uitvoerig een bepaald dossier behandeld omdat dat dossier de basis vormde voor algemene conclusies over samenwerking tussen diverse diensten.
In dit dossier echter kan ik alleen meedelen dat ik niet over de informatie beschik. Als mevrouw Turan dat wenst, kan ik die opvragen. Ik heb in het algemeen geantwoord op de kwestie van de voogdij over Europese en niet-Europese jongeren.
Mevrouw Güler Turan (sp.a). - Indien de minister geen informatie kan geven over dit individuele geval, kan hij toch gewoon antwoorden wat op het ogenblik de gang van zaken is. Ik geef voorbeelden van dossiers waarin het verkeerd loopt. Dat hij dan zegt hoe het had moeten lopen. Er is een eigen dienst bij de FOD Justitie, de SEMK. Die dienst wordt nergens bij betrokken. Waarom bestaat hij dan? Is dat de bevoegde dienst?
Het gaat er mij om te weten wie de bevoegde instanties zijn en welke procedures worden gevolgd om minderjarige Europeanen het land uit te zetten. De minister kan die vraag niet eens beantwoorden, omdat hij gewoon ad hoc reageert en zo snel mogelijk van die minderjarigen af wil!
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Momenteel vindt in De Grubbe, de gesloten instelling te Everberg, een vakbondsactie plaats. Volgens de recentste persberichten zou er om 14 uur in een personeelsvergadering worden beslist of de actie, na het overleg dat gisteren plaatsvond, al dan niet wordt voortgezet.
Het personeel heeft bedenkingen bij de beslissing om bijkomende capaciteit in de instelling te creëren zonder dat er meer veiligheidspersoneel komt. Het personeel is ook ontevreden omdat beloofde infrastructuurwerken nog niet werden uitgevoerd en interventie- en communicatiematerieel nog niet is geleverd.
In het initiële samenwerkingsakkoord werd bepaald dat een evaluatiecommissie de uitvoering van het akkoord en de werking van het centrum jaarlijks zou evalueren. Deze commissie is met andere woorden het ideale overlegorgaan om problemen zoals die zich nu voordoen, op voorhand aan te kaarten, te volgen en eventueel te voorkomen.
Hoe vaak is de evaluatiecommissie de voorbije jaren samengekomen? Wat waren de bevindingen alsmede het gevolg dat daaraan werd gegeven?
Wat is de timing voor de uitvoering van de infrastructuurwerken en voor de levering van het nodige interventie- en communicatiematerieel? Wat is het voorziene budget voor de werkzaamheden en het materieel? Werd er intussen overlegd met het personeel? Wat waren daarvan de conclusies? Wordt er nog verder overlegd?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - De informatie waarop vraagsteller zich baseert, klopt. In de instelling in Everberg wordt gestaakt voor extra personeel. Voorlopig heeft het overleg nog geen akkoord opgeleverd.
Momenteel zijn er 127 personeelsleden om dertig à veertig jongeren te begeleiden, maar de vakbonden eisen acht man extra. Daarvan hebben we er vier toegezegd. De stakers wensen dus nu nog vier man extra. Op dit ogenblik verblijven 23 jongeren in Everberg. Ons inziens moet de huidige personeelsformatie volstaan om bij volle bezetting veertig jongeren te begeleiden.
Het personeel bestaat uit bewakingspersoneel en educatief personeel; de eerste groep wordt door de federale overheid betaald en de tweede door de Vlaamse Gemeenschap.
Ondanks de acties zetten we het overleg verder, zij het voorlopig zonder succes. We zullen zien hoe dat volgende dagen evolueert.
Het samenwerkingsakkoord dat de verschillende overheden bij de oprichting van Everberg hebben gesloten, legt de oprichting en de werkwijze van de evaluatiecommissie vast. In 2002 werd de instelling opgericht om een noodsituatie te verhelpen.
Het samenwerkingsakkoord werd na onderling overleg met verschillende protocollen uitgebreid. Dat jaarlijks overleg verloopt vrij formeel en wordt vaak besloten met aanbevelingen omtrent de werking van het centrum, de rapporteringswijze, de toepassing van de wet van 1 maart 2002, de zogenaamde Everbergwet, en het huishoudelijk reglement. De vergaderingen vinden plaats sinds 2003. De bevindingen van acht jaar werking weergeven in een paar zinnen is onbegonnen werk. Bovendien heeft het huidige conflict eigenlijk weinig te maken met de evaluatievergaderingen. Daar ligt geen oplossing voor het conflict, want het overleg tussen de federale staat en de Vlaamse Gemeenschap over de uitbreiding van Everberg en over de toenemende nadruk op de opvoedende rol van het centrum wordt immers nog even intensief gevoerd als voorheen.
Die nieuwe nadruk past in de algemene ambitie om het jeugdsanctierecht en de jeugdinstellingen meer aan de gemeenschappen te laten. Daarmee belanden we in het communautaire hoofdstuk van de nota-Di Rupo en de `ja, maar's' en `neen tenzij's' die de nota uitlokt.
Het dossier van de walkietalkies is administratief rond, maar moet nog worden goedgekeurd in de ministerraad. Het materieel voor een bedrag van 10 000 euro zou nog deze maand geleverd worden. Ook het dossier van de camera's loopt; de installatie ervan is gepland kort na de zomer. De wandeling is een moeilijk dossier; ze zal pas volgend jaar worden gerealiseerd. Voor het interventiematerieel is er een Europese aanbesteding voor een gegroepeerde aankoop door alle gevangenissen nodig; dat wordt dus nationaal behandeld.
Hopelijk keert de rust in Everberg snel terug en worden de jongeren weer met de beste zorg omringd. We zullen daaraan blijven werken.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik dank de minister voor zijn antwoord.
We worden geregeld geconfronteerd met stakingen in de gevangenissen. Naar ik verneem, hebben ook plaatselijke burgemeesters er vandaag op gewezen dat het vooral in een jeugdinstelling niet goed is dat de politie de taken van de cipiers moet overnemen. Ik ga ervan uit dat de minister alles inzet op succesvolle onderhandelingen en dus op een zo snel mogelijke oplossing.
De heer François Bellot (MR). - Op 17 juni jongstleden verscheen het koninklijk besluit van 11 juni 2011 tot regeling van het statuut van de wapenhandelaar in het Belgisch Staatsblad.
Dat besluit is spijtig genoeg verre van duidelijk voor de rechtstreeks betrokkenen, namelijk de wapenhandelaars. Ik verneem dat ze vragen hebben bij bepaalde fundamentele punten en ik zou de minister dankbaar zijn mocht hij een en ander kunnen toelichten.
Enerzijds is het niet duidelijk aan welke verplichtingen wapenhandelaars moeten voldoen om hun erkenning te hernieuwen. Bepaalde artikelen in de huidige versie van het besluit laten blijken dat de wapenhandelaars dan een bekwaamheidsexamen moeten afleggen.
Die kwestie is niet zonder belang, want met artikel 8 hangt de wapenhandelaars die niet aan de verplichtingen voldoen, een strafrechtelijke dreiging boven het hoofd. Als dat niet klopt, waarom werd dan de vrijstelling afgeschaft, die de rechtszekerheid waarborgde en die uitdrukkelijk in het koninklijk besluit was opgenomen? Wapenhandelaars met talloze jaren vakervaring verplichten een bekwaamheidsexamen af te leggen, is een kaakslag voor hen.
Dat zou overigens betekenen dat wapenhandelaars die al in orde waren vóór het besluit van kracht werd, van de ene dag op de andere beroepsonbekwaam worden.
Anderzijds bepaalt artikel 10 van het koninklijk besluit dat de wapenhandelaar `niet meewerkt aan verrichtingen waarvan hij vermoedt of moest weten dat ze de integriteit of de veiligheid van personen in gevaar brengen.'
Het lijkt me op zijn minst gezegd ongepast dat een wapenhandelaar hoort te weten of een wapen de integriteit of de veiligheid van personen in gevaar kan brengen. Het is mijns inziens aan de overheid en niet aan de wapenhandelaar om de potentiële koper te controleren via het wettelijke stelsel van vergunningen.
Hetzelfde probleem rijst met de verplichting voor wapenhandelaars zich te onthouden van handelstransacties met personen waarvan ze weten, of waarvan het algemeen bekend is dat ze in milieus verkeren die de democratische beginselen niet naleven, met name verwoord in de Grondwet, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, of die racisme of xenofobie goedkeuren, de nazigenocide ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren.
Mijnheer de minister, hoe kan u rechtvaardigen dat wapenhandelaars, enerzijds, twee overdreven verplichtingen en de daarbijbehorende strafvervolging krijgen opgelegd, wat strijdig is met de geest van de wapenwet en, anderzijds, controles moeten uitoefenen waarvoor ze slecht uitgerust zijn?
Is het overigens niet strijdig met de wet om wapenhandelaars te verplichten zich te beroepen op wat over iemand algemeen bekend is om een transactie te sluiten, naar het voorbeeld van het bewijs van goed gedrag en zeden, model II, met name in het raam van sollicitaties voor jobs die verband houden met kinderen, een bepaling die trouwens vernietigd werd door de Raad van State?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik wil allereerst signaleren dat de meeste wapenhandelaars niet veel vragen hebben bij het nieuwe koninklijk besluit tot regeling van hun statuut. Velen onder hen zijn goed ingelicht en hebben kunnen vaststellen dat de nieuwe tekst in vergelijking met de tekst die door de Raad van State is vernietigd, rekening houdt met de opmerkingen over de oude tekst.
Zo kloppen de beweringen over vrijstelling van het bekwaamheidsexamen niet helemaal. De Raad van State heeft in zijn advies verzocht de overgangsmaatregel te schrappen wegens juridisch niet langer zinvol. Aangezien alle verzoeken tot vernieuwing van erkenning als wapenhandelaar vóór einde 2009 moesten ingediend zijn en het vernieuwingsprincipe inmiddels is afgeschaft, kan er van vernieuwing geen sprake meer zijn.
De lopende procedures volgen de regels die van kracht waren op het ogenblik van de aanvraag. Een gevestigde wapenhandelaar die de vernieuwing van zijn erkenning heeft aangevraagd, zal dus nooit aan een examen moeten deelnemen.
De tekst van het artikel dat bepaalt dat een wapenhandelaar niet mag meewerken aan verrichtingen waarvan hij vermoedt of moest weten dat ze de integriteit of de veiligheid van personen in gevaar brengen, onderging een evolutie in vergelijking met de oorspronkelijke versie van 2008; wapenhandelaars worden niet langer geacht vooraf te weten wat hun klanten wel eens met hun wapens zouden kunnen doen. Hun verantwoordelijkheid blijft beperkt tot het zich onthouden van verkoop aan personen van wie de slechte voornemens voor de hand liggen of algemeen bekend zijn op het ogenblik dat beide partijen elkaar ontmoeten. Het is duidelijk dat zulks in de praktijk slechts zeer zelden het geval is. Ik geef het voorbeeld van de klant die dronken is of agressief, die zegt dat hij een misdaad zal begaan of die als commando gekleed gaat. Gezien de strafrechtelijke gevolgen wordt het verbod strikt toegepast en ligt de bewijslast bij het parket.
Dat geldt eveneens voor het meewerken aan verrichtingen met extremisten. De tekst maakte ook op dat punt een evolutie door: het omgangsverbod werd geschrapt. Hierbij gaat het om extremisten van wie de wapenhandelaar de ideeën kent of van wie die algemeen bekend zijn. Weer komt het erop aan zijn gezonde verstand te gebruiken. Het gaat dus om kennissen van de wapenhandelaar of om mensen die algemeen bekend staan om hun extremistische ideeën.
Verder ben ik van oordeel dat een wapenhandelaar om te slagen voor het examen, moet weten welke teksten hij moet kennen. Alles staat in mijn rondzendbrief van 29 oktober 2010 waarvan u alleen die punten hoeft te bestuderen over de activiteiten die de kandidaat wenst te uit te oefenen.
Inzake het overleg met de sector van de wapenhandel moet men zich geen rad voor ogen draaien. Er was wel degelijk voorafgaand overleg met de Adviesraad, met alle betrokken actoren en bilateraal ook met de Wapenunie die zich opbouwend en redelijk heeft opgesteld, wat niet het geval is voor wie alleen maar altijd op alles kritiek levert. Toen het koninklijk besluit verscheen, vond zelfs overleg plaats over de informatie die de Wapenunie verspreidde. Overleg organiseren betekent echter niet het akkoord van de belangengroepen bekomen.
De heer François Bellot (MR). - Hopelijk interpreteert iedereen overal in België de rondzendbrief op dezelfde manier. Als wapenhandelaars een opleiding moeten volgen en een examen moeten afleggen, moet dat ook gelden voor wie hen moet controleren. Dat is echter verre van het geval.
Mevrouw Olga Zrihen (PS). - De G20-landbouwtop werd op 22 en 23 juni gehouden in Parijs. Tegelijk met die top, en in de context van de wereldwijde voedselcrisis, hebben de Europese Commissie en het Europees economisch en sociaal comité (EESC) ook een conferentie georganiseerd over voedselveiligheid en -zekerheid onder de benaming `Food for everyone - towards a global deal'. Die conferentie had tot doel de voorbereiding van de aanbevelingen van het middenveld voor de vergadering van de ministers van Landbouw van de G20 en had vooral betrekking op de bevordering van een duurzame landbouw, de essentiële rol van het middenveld, de erkenning van het recht op voeding, de noodzaak van een coherent beleid, een betere bescherming van de landbouwmarkten en de bescherming van de zwaksten.
De aanbevelingen van de G20, samengevat in het actieplan voor de volatiliteit van de voedselprijzen en de landbouw, vormen weliswaar een stap vooruit in de oplossing van de voedselcrisis, maar lijken nog ver verwijderd van de wensen van de actoren die rechtstreeks betrokken zijn bij het landbouwluik, de voedselveiligheid en de voedselzekerheid. Verschillende experts oordelen dat met deze aanbevelingen de crisis niet echt kan worden aangepakt.
Wat vindt de minister van de recente aanbevelingen van het actieplan van de G20 voor de volatiliteit van de voedselprijzen en de landbouw?
Welke initiatieven kan ons land steunen nu blijkt dat het standpunt van de G20 over de agrobrandstoffen voorzichtig blijft, dat het standpunt over de speculatie inzake levensmiddelen beperkt is en dat de strijd voor enige vorm van voedselzekerheid alleen bestaat in de invoering van een mechanisme voor de beheersing van de risico's met betrekking tot de prijs voor landbouwproducten (Agriculture Price Risk Management, APRM)?
De heer Olivier Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken. - De ministeriële verklaring die werd goedgekeurd door de ministers van Landbouw van de G20, die op 22 en 23 juni vergaderd hebben in Parijs, bestaat in een actieplan van 26 bladzijden over de volatiliteit van de voedselprijzen en de landbouw.
Ik heb mijn administratie belast met de analyse van dat plan, maar ik kan u vandaag al enkele elementen meedelen.
Het actieplan situeert de prijsvolatiliteit in het kader van de globale uitdaging inzake de strijd voor mondiale voedselveiligheid. De G20 dringt in het bijzonder aan op een belangrijke en duurzame verhoging van de landbouwproductie en -productiviteit. De beste manier om de strijd aan te binden tegen de prijsvolatiliteit is te investeren in de landbouw om de veerkracht ervan te verbeteren, vooral in de ontwikkelingslanden. Het is van het grootste belang dat alle actoren, de nationale en gedecentraliseerde publieke actoren, de geldschieters, de organisaties van producenten of de privé-sector hun inspanningen bundelen om die uitdaging aan te gaan.
Meer bepaald met betrekking tot de volatiliteit van de voedselprijzen zijn we verheugd over de invoering van een informatiesysteem voor de landbouwmarkten, dat is ondergebracht bij de FAO, maar ook samenwerkt met andere relevante organisaties. Dit initiatief zal het vertrouwen in de markten kunnen verhogen omdat het exacte en duidelijke informatie verschaft op het juiste moment.
Het zal ook in belangrijke mate bijdragen aan de verbetering van de internationale politieke coördinatie. De G20 erkent aldus de belangrijke rol van het Comité voor wereldvoedselveiligheid van de FAO voor de coördinatie en de coherentie van het beleid inzake voedselzekerheid. België, dat actief heeft bijgedragen aan de hervorming van het comité voor voedselveiligheid en er thans ondervoorzitter van is, kan zich alleen maar verheugen over de erkenning van de essentiële rol van dit comité.
We zijn ook verheugd over de belangstelling voor vangnetten voor precieze doelgroepen, als essentieel instrument in de strijd tegen de gevolgen van de overdreven volatiliteit van de voedselprijzen en voor de bescherming van de meest kwetsbare gezinnen. Het beleid van België inzake voedselhulp en bijstand heeft daar altijd aandacht aan besteed met de bedoeling noodhulp te kunnen verstrekken aan de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en heeft ook bijgedragen aan de ontwikkeling en de lokale voedselzekerheid, onder andere door lokale aankopen.
In de nieuwe structuur van het Wereldwijd Partnerschap voor Landbouw zal België, als ondervoorzitter van het Comité voor voedselveiligheid, zijn belangrijk werk voortzetten voor de verbetering van de coherentie van het beleid inzake voedselzekerheid.
Mevrouw Olga Zrihen (PS). - In de huidige context is het belangrijk over indicatoren te beschikken om de toestand van de markt te evalueren en te reguleren. We hebben genoeg hongeropstanden gezien. Sommigen beweren wel dat niet gespeculeerd wordt met levensmiddelen, maar dat blijkt niet uit wat wij vaststellen.
De oprichting van een autoriteit voor voedselzekerheid, en vooral de invoering van een vangnet, kunnen het negatieve gevolg van de prijsschommelingen voor levensmiddelen misschien wel beperken voor de bevolkingsgroepen die het zeer moeilijk hebben.
Ik zal u hoe dan ook later opnieuw een vraag stellen over uw standpunt met betrekking tot de volatiliteit van de voedselprijzen, de landbouw en de beslissingen van de G20 landbouwtop.
De heer Hassan Bousetta (PS). - Sinds het begin van de militaire NAVO-operatie in Libië doet zich een humanitaire en migratiecrisis voor, zowel aan de grenzen als in het binnenland van Libië. Volgens de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en het Hoog Commissariaat voor Vluchtelingen (HCR) van de Verenigde Naties zouden op 27 juni al 700 000 vluchtelingen Libië hebben verlaten. Sommigen gewagen van nog hogere cijfers. Daarvan zijn er 600 000 niet-Libiërs. Er zouden ook 240 000 Libiërs verplaatst zijn binnen hun eigen land. De opvang van vluchtelingen en ontheemden is niet alleen een probleem in Libië zelf, maar ook in Tunesië, Egypte, Algerije, Tsjaad en Niger. Ook in de Europese Unie zijn er asielaanvragen.
Internationale organisaties uiten hun bezorgdheid over de alarmerende toestand van de ontheemden ingevolge het conflict. De ngo's, waaronder Amnesty International en Artsen zonder Grenzen, trekken ook aan de alarmbel. De situatie, die nu al kritiek is, kan nog verergeren als de militaire operaties worden opgedreven. Volgens de Britse krant The Independent van 23 juni zou Frankrijk de druk binnen de coalitie opvoeren om vóór 14 juli tot een militaire oplossing te komen van het conflict. We kunnen al dan niet rekening houden met de mogelijkheid van een dergelijk scenario, maar we moeten in elk geval kunnen anticiperen op een verslechtering van de humanitaire en migratiecrisis, die zeker ook repercussies zal hebben voor de Europese Unie en de aangrenzende staten.
De regering heeft recent beslist zijn steun aan het HCR met een miljoen euro te verhogen. Een dergelijke toezegging moet worden toegejuicht en aangemoedigd. Afhankelijk van de evolutie van de toestand dreigt dat bedrag echter snel te worden voorbijgestreefd door de omvang van de noden. In de veronderstelling dat de internationale organisaties of buurstaten zich in de komende weken opnieuw tot ons zouden richten, over welke manoeuvreerruimte beschikt ons land dan om zich verder te engageren?
De heer Olivier Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken. - Zoals ik vanmiddag al uitgelegd heb in de gemengde commissie Kamer-Senaat, vind ik crisis in Libië zorgwekkend en moeten we de evolutie ervan aandachtig blijven volgen. Onze cijfers zijn nog alarmerender dan de uwe: als we alle personen samentellen die Libië al hebben verlaten, komen we aan bijna 1 100 000, waaronder vele niet-Libiërs.
Ik herinner eraan dat het miljoen euro dat werd vrijgemaakt voor het HCR voor de opvang van vluchtelingen in het zuiden van Tunesië om de meest elementaire noden - huisvesting, sanitair, geneesmiddelen, drinkbaar water - te lenigen, moet gevoegd worden bij vorige bijdragen, voor een totaal bedrag van 1 662 000 euro. Bij het begin van de humanitaire crisis aan de Libische grenzen beslisten we een miljoen euro toe te kennen aan het Rode Kruis, dat ons als eerste internationale organisatie een vraag voorlegde.
Inmiddels werd meer dan 300 000 euro overgemaakt aan de FAO voor voedselprogramma's en werd bijna 350 000 euro uitgetrokken voor de terbeschikkingstelling van een Airbus van Defensie voor de repatriëring van buitenlandse onderdanen.
We staan nu in contact met de humanitaire organisaties om na te gaan in welke mate bijkomende ondersteuning door België nodig kan zijn. We moeten echter rekening houden met twee beperkende factoren. De eerste heeft betrekking op de opnamecapaciteit van de humanitaire organisaties op het terrein. Door de gevechten krijgen zij vaak moeilijk toegang tot kwetsbare bevolkingsgroepen. Ten tweede moeten we ook rekening houden met een billijke verdeling van de middelen, rekening houdend met de noden. Er doen zich immers vele en complexe humanitaire crisissen voor en België is al betrokken bij meerdere daarvan, namelijk in Soedan, Palestina en de DRC.
Naast de bijdragen voor specifieke humanitaire problemen betaalt België ook belangrijke algemene bijdragen aan multilaterale organisaties zoals Unicef, de WHO en het HCR, die aanwezig zijn in Libië. Als die organisaties dat wensen, kunnen zij een gedeelte van onze algemene bijdragen gebruiken voor noodsituaties ingevolge de crisis in Libië.
We hebben de jongste maanden dus meer dan 2,5 miljoen euro besteed aan de humanitaire situatie aan de Libische grenzen. De regering blijft uiteraard openstaan voor bijkomende noden. Volgens de jongste evaluatie zijn de noden sinds het begin verdriedubbeld. De toezeggingen en de door de verschillende staten toegekende middelen dekken vandaag ongeveer 75% van wat volgens de jongste evaluatie nodig is.
De heer Hassan Bousetta (PS). - Ik dank de minister voor dit volledige antwoord en voor de aandacht die de regering heeft voor de toestand van de vluchtelingen.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Recente statistieken van de Europese Commissie tonen aan dat ons land nog steeds de West-Europese recordhouder is op het gebied van verkeersdoden. Het aantal verkeersdoden per miljoen inwoners ligt in België op 76. Ter vergelijking: Duitsland heeft 45 verkeersdoden per miljoen inwoners, Frankrijk 62 en Luxemburg 64.
Het cijfer voor België is indrukwekkend: bijna achthonderd verkeersdoden per jaar. Elk van die achthonderd verkeersdoden betekent een tragedie voor familieleden en vrienden. Dat record is en blijft onaanvaardbaar.
Toch levert de federale overheid heel wat inspanningen. Het BIVV is een belangrijke actor, die veel investeert in campagnes rond verkeersveiligheid. We zijn samen strenger geworden in het toekennen van rijbewijzen, we hebben extra boetes opgelegd, we hebben de technische vereisten voor de wagens verbeterd, er kwam meer intensief politietoezicht. Uiteindelijk blijf ik echter vaststellen dat we recordhouder blijven, ook al daalt het aantal verkeersdoden. Het daalt gelukkig ook in de andere landen en dus blijven wij de recordhouder.
Wat moet er gebeuren? Blijkbaar volstaat het federaal beleid dat de staatssecretaris, ikzelf en anderen hebben voorgestaan nog altijd niet. Blijkbaar is er nog altijd geen mentaliteitswijziging waardoor mensen beseffen dat roekeloos rijden moorddadig en crimineel gedrag is.
Heeft de staatssecretaris dit in de regering besproken? Zijn die cijfers in deze woelige politieke tijden belangrijk genoeg om ernstig besproken te worden? Wat is er nodig om een daadwerkelijk beleid te kunnen voeren zodat we eindelijk uit die trieste kopgroep van de verkeersdoden in West-Europa verdwijnen?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik wil er de heer Anciaux allereerst op wijzen dat ons land in het voorbije decennium een forse daling van het aantal verkeersdoden heeft verwezenlijkt. Tussen het jaar 2000 en 2010 is het aantal verkeersdoden met 44% gedaald, wat overeenstemt met een vermindering die vergelijkbaar is met die in de andere Europese landen. In absolute cijfers betekent dit dat we van 1 215 verkeersdoden in 2003, gedaald zijn tot 840 verkeersdoden in 2010.
In zijn vraagstelling spreekt hij over `geen of nauwelijks succes'. Ik noem het voorkomen van bijna 400 verkeersdoden per jaar een belangrijke en opmerkelijke verbetering.
We hebben weliswaar de historische achterstand ten opzichte van de meest verkeersveilige landen in Europa, zoals Nederland, de Scandinavische landen en Groot-Brittannië, niet kunnen wegwerken.
Ik ontken ook niet dat een aantal landen, zoals Duitsland en Frankrijk, het beter hebben gedaan dan wij en dat deze landen ons daardoor in de ranking van het aantal verkeersdoden per 1 miljoen inwoners hebben voorbijgestoken.
De ranglijst van het aantal doden per aantal inwoners kent echter ook beperkingen. Zo wordt België bijvoorbeeld vergeleken met Zweden, een land met 11 miljoen inwoners en 30 000 km² oppervlakte versus een land met 9 miljoen inwoners en 450 000 km² oppervlakte; een land in het drukke hart van de EU versus een land in de rustige periferie van de EU. We moeten er dus voor opletten dat we geen appelen met citroenen vergelijken en ook andere relevante parameters in een vergelijkend onderzoek betrekken.
Teneinde op korte termijn resultaten te boeken, heb ik sinds mijn aantreden op het departement Mobiliteit in 2008 vooral de nadruk gelegd op de aanpak van de belangrijkste ongevalsfactoren, zoals het rijden onder invloed, de snelheid en het niet dragen van de gordel. Daarnaast werd specifiek gefocust op specifieke risicogroepen zoals de jonge bestuurders in de weekendnachten, het zwaar vervoer en de motorrijders.
De maatregelen die daartoe werden getroffen, hadden vooral betrekking op bewustmaking en meer verkeerstoezicht. Op wetgevend gebied werden de speekseltest voor het rijden onder invloed van drugs en het alcoholslot ingevoerd. Recentelijk werd de wegcode gewijzigd teneinde de veiligheid van de motorrijders te vergroten.
Op basis van de derde richtlijn betreffende het Europees rijbewijs, werd het bankpasmodelrijbewijs ingevoerd en komt er in 2013 ook een betere motoropleiding met geleidelijke toegang tot zwaardere motoren. De invoering van de Europese nummerplaat moet de leesbaarheid van de nummerplaten verhogen en aldus straffeloosheid voorkomen. Naast de Kruispuntbank Voertuigen werd ook een Kruispuntbank Rijbewijzen opgericht met de bedoeling om de controle op de voertuigen en de rijbewijzen te verbeteren.
België is ook een transitland, wat veel buitenlandse voertuigen impliceert. We hebben reeds een bilateraal akkoord gesloten met Frankrijk om de persoonsgegevens van de nummerplaten uit te wisselen. Binnenkort zullen we ook een dergelijk akkoord sluiten met Nederland. Tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie werd de zogenaamde cross-borderrichtlijn goedgekeurd, waarbij over enkele jaren deze gegevensuitwisseling voor een aantal zware verkeersovertredingen in de 27 lidstaten mogelijk zal worden.
Voor de bestuurders van vrachtwagens en autobussen werd het getuigschrift van vakbekwaamheid ingevoerd, en de verplichting om zich bij te scholen. Daarnaast werd ook de rijopleiding voor de categorie B geëvalueerd en is het de bedoeling om daarin de nodige verbeteringen aan te brengen.
De verkeersveiligheid behoort tot de bevoegdheid van verschillende overheden en instanties, zowel op het federale vlak als op het gewestelijke vlak. We hebben bijgevolg de medewerking nodig van Justitie en Binnenlandse Zaken. De gewesten zijn, samen met de gemeenten, bevoegd voor de wegeninfrastructuur. Daarom werd op 11 mei de Staten-Generaal voor de verkeersveiligheid georganiseerd waarop een twintigtal aanbevelingen werden geformuleerd, die ervoor moeten zorgen dat tegen 2020 het aantal verkeersdoden met 50% zal dalen ten opzichte van 2010. Concreet betekent dit dat we tegen die datum moeten streven naar maximaal 420 verkeersdoden op onze wegen.
Deze aanbevelingen hebben zowel betrekking op opvoeding en opleiding, als op infrastructuur en technologie, en op verkeerstoezicht en bestraffing.
Zowel Binnenlandse Zaken als de politie zullen overgaan tot een verdubbeling van het aantal alcoholcontroles, zodat jaarlijks één op de vijf bestuurders op alcohol zal worden gecontroleerd.
Het dragen van de gordel zal ook stelselmatig worden gecontroleerd.
Het aantal snelheidscontroles met automatische flitscamera's of via trajectcontrole door de gewesten zal verder blijven toenemen in Vlaanderen en Brussel. Maar ook in Wallonië zullen ze verder ingang vinden.
Justitie werkt aan een snellere en automatische afhandeling van verkeersboetes, zodat de straffeloosheid wegens niet-vervolgde verkeersovertredingen zal verminderen. Bovendien wordt gewerkt aan een centrale databank met de antecedenten van de verkeersovertreders.
Zoals u kunt vaststellen, zijn er heel wat projecten en plannen klaar om de verkeersveiligheid drastisch te verbeteren. Ze zullen de komende jaren worden uitgewerkt en gerealiseerd. Ze zijn er alle op gericht om tegen 2020 zeker en vast de gestelde kwantitatieve doelstelling te bereiken met de ambitie om het zelfs nog beter te doen.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn duidelijk antwoord. Ik ben een bondgenoot van zijn beleid en van het streven om het aantal verkeersdoden drastisch naar beneden te halen. Het is juist dat de Staten-Generaal voor de verkeersveiligheid een belangrijk aspect is.
Met mijn vraag wil ik blijvend de aandacht vragen van de politiek en van de publieke opinie. Het lijkt er immers op dat er enige gewenning optreedt en men de 800 verkeersdoden per jaar gaat beschouwen als de tol van onze welvaart. Dat is helemaal niet zo en daarom wil ik daar samen met u tegen vechten.
Persoonlijk vind ik dat de agressiviteit in het verkeer niet echt is verminderd, integendeel. In de stad worden de verkeersregels grif met voeten getreden: niemand let nog op voorsorteervakken, men parkeert zonder nadenken op fietspaden, enz. Als je je bij wegwerkzaamheden aan de voorgeschreven snelheid houdt, word je door vrachtwagens bijna verpletterd. 's Nachts hoor je zwaar verkeer door de bewoonde kom razen alsof het niets is.
Kortom, het valt me op hoe sterk die agressiviteit met de jaren is toegenomen. Daarom mogen we de moed niet opgeven en moeten we met zijn allen blijven vechten tegen die 800 verkeersdoden, wat echt te veel is.
Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - De autokeuringsstations hebben dit jaar al 26 000 automobilisten op de vingers getikt omdat hun nummerplaten slecht leesbaar zijn. In sommige nummerplaten zitten grote boorgaten. Bij andere platen werd de rode verf half weggeschuurd, alsof het om gewone slijtage zou gaan. Nog andere nummerplaten zijn helemaal gedeukt of zitten onder de modder.
Onleesbare nummerplaten zijn een echte plaag. Ik kan me er vreselijk aan ergeren omdat identificatie bij flitscontroles of vluchtmisdrijven op die manier moeilijk of zelfs onmogelijk wordt. Het verheugt me dat de keuringsstations daartegen alsmaar strenger optreden.
Erger nog is het probleem van de bestuurders die zonder verzekering rijden.
Waarom wordt bij de autokeuring ook niet nagegaan of een auto verzekerd is? Keuringsstations mogen de verzekeringspapieren niet opvragen en nakijken. Waarom niet?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Mijn diensten hebben eerder al voorstellen onderzocht om het verzekeringsbewijs of de zogenaamde groene kaart te laten controleren door de keuringsstations. De conclusie was dat het niet wenselijk is om de technici van de keuringscentra die controle te laten uitvoeren.
Allereerst is het niet evident om de verzekeringstoestand van een voertuig vast te stellen. De groene kaart kan vandaag nog geldig zijn, maar morgen niet meer. Er kan een betalingsachterstand zijn, zodat de groene kaart nog niet opgestuurd is, maar het voertuig toch al verzekerd is. Bovendien is de autoverzekering nu jaarlijks opzegbaar. De controle zou alleen een momentopname zijn, waarbij nog moet worden nagegaan of het inderdaad om een geval van niet-verzekering gaat.
Daarnaast rijst de vraag hoe het keuringspersoneel moet omgaan met een niet-verzekerd voertuig. Ze zijn immers niet bevoegd om een proces-verbaal op te stellen of een voertuig te immobiliseren. Niet-verzekerde voertuigen kunnen tegenwoordig worden opgespoord met de Veridassdatabank, die de gegevens van de Directie Inschrijvingen van Voertuigen (DIV) met de verzekeringsgegevens vergelijkt. Als een verzekering ontbreekt, wordt dat door de databank gemeld aan de politie.
.
De politie beschikt over de nodige informatica en apparatuur om een snelle opsporing bij controles mogelijk te maken.
Ten slotte lijkt het weinig waarschijnlijk dat iemand die niet is verzekerd, naar de autokeuring gaat. Niet-verzekering en niet-keuring gaan meestal samen. De controle van de verzekeringstoestand via de autokeuring zou een maat voor niets zijn.
Ik vind het dan ook niet wenselijk de opdrachten van de autokeuring uit te breiden om de verzekeringstoestand van het voertuig te controleren. Het is niet efficiënt en ook niet kosteneffectief.
De huidige mechanismen om het niet niet-verzekerd rijden te controleren via het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds, in samenwerking met de politie, lijken me voldoende om het aantal niet-verzekerde voertuigen in te dijken.
Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Ik dank de staatssecretaris voor het duidelijke antwoord. Ik aanvaard de redenen waarom het niet wenselijk is de autokeuring te belasten met de controle op de verzekering van voertuigen. Het Gemeenschappelijk Waarborgfonds gaat na of de auto al dan niet verzekerd is. Maar waarom blijft dan het probleem van onverzekerde auto's toenemen? Misschien is er nood aan meer daadkracht om het probleem in te dijken. De maatschappelijke en persoonlijke schade bij een ongeval waarin een voertuig is betrokken dat niet verzekerd is, kan zeer groot zijn.
De heer Karl Vanlouwe (N-VA), corapporteur. - Het voorliggende wetsontwerp werd teruggezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers met verschillende wijzigingen. Twee maanden eerder had de Senaat de Salduz-wet besproken.
De meeste wijzigingen die de Kamer heeft aangebracht, werden doorgevoerd ingevolge het advies van de Raad van State, die een aantal terechte opmerkingen heeft geformuleerd.
Met de meeste aanpassingen die de Kamer heeft aangebracht, had de meerderheid in de Senaatscommissie voor de Justitie geen probleem. In mijn verslag zal ik mij dan ook beperken tot de belangrijkste discussies die nog gevoerd werden, en vooral die over de sanctie die volgt als de voorschriften niet nageleefd worden tijdens het verhoor van een verdachte.
De dienst Wetsevaluatie van de Senaat wees in een advies op problemen bij de formulering van de sanctie in artikel 2, paragraaf 6, van het voorliggende wetsontwerp. Het was volgens de dienst onduidelijk of de sanctie wel van toepassing zou zijn op verhoren die zonder bijstand werden afgenomen. De commissie heeft aan die opmerking geen gevolg gegeven omdat de Raad van State had bevestigd dat de sanctie volgens die formulering wel degelijk van toepassing is op verhoren die zonder bijstand plaatsvinden.
De commissie voor de Justitie is daarentegen wel ingegaan op een tweede opmerking in het advies van de dienst over de sanctie. In het ontwerp dat door de Kamer was overgezonden, was in artikel 2, paragraaf 2, artikel 2, paragraaf 3, en artikel 2, paragraaf 5, sprake van een sanctie bij schending van bepaalde artikelen van de wet betreffende de voorlopige hechtenis. In artikel 2, paragraaf 5, wordt echter bepaald dat de in paragraaf 4 van hetzelfde artikel bedoelde schriftelijke verklaring moet worden overhandigd. Als dat niet gebeurt, dan wordt paragraaf 5 niet nageleefd en kan het verhoor niet als bewijselement dienen voor een veroordeling. Aangezien dat een schending van het gelijkheidsbeginsel inhoudt, moest aan die opmerking gevolg worden gegeven. De commissie heeft de tekst dan ook in die zin geamendeerd.
Sommige commissieleden hadden ook vragen bij de inhoudelijke formulering van de sanctie. Zij vonden dat het volgens de formulering van de tekst van de Kamer niet duidelijk was dat zogenaamd indirect bewijs ook niet zou mogen worden gebruikt. Uiteindelijk schaarde een meerderheid van de commissie zich achter de volgende formulering: `Tegen een persoon kan geen veroordeling worden uitgesproken die enkel gegrond is op verklaringen die hij heeft afgelegd in strijd met de paragrafen 2, 3 en 5, met uitsluiting van paragraaf 4, wat betreft het voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg of bijstand door een advocaat tijdens het verhoor'.
Hopelijk is dit de laatste verbetering die aan de Salduz-wet moet worden aangebracht en zal de tekst nog vóór het reces in Kamer en Senaat definitief worden goedgekeurd.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik dank de rapporteur voor zijn duidelijk, nauwkeurig en beknopt verslag. Ik hoop net als hij dat het amendement dat wij hebben aangenomen en het ontwerp waarover we vanavond zullen stemmen, het eindpunt vormen van een tekst waaraan we hard hebben gewerkt.
Het ontwerp, dat opnieuw naar de Kamer gaat, werd op twee punten geamendeerd. De rol van de advocaat en de bijstand ten overstaan van de politie zullen worden versterkt en de advocaat zal kunnen vragen om het verhoor gedurende vijftien minuten op te schorten. Dat was niet onze keuze, noch onze optie. De praktijk zal uitwijzen of dat soort efficiëntere bijstand en die opschorting tijdens het politieverhoor bijdragen tot een goede en efficiënte werkwijze.
De conceptuele benadering en de definitie van de sanctie van niet-naleving van wat op een dag, dat hoop ik althans, de Salduzwet zal moeten worden genoemd, waren uiterst delicaat. In de Senaat hebben we een eerste formulering uitgewerkt. Die werd bekritiseerd door de Raad van State.
De Kamer heeft het begrip van bewijs weerhouden zoals omschreven in het ontwerp van Europese richtlijn.
Wij meenden de tekst te moeten verbeteren om een evenwicht te bereiken. Ik dank de dienst Wetsevaluatie van de Senaat die een aantal belangrijke bemerkingen heeft gemaakt.
We hebben gekozen voor de formulering `enkel gegrond is', zodat een verhoor dat de Salduzprocedure niet respecteert het onderzoek niet nietig maakt. Zo moet de hele procedure niet worden herbegonnen en kunnen andere elementen dienen tot staving, onderbouwing, bewijs en innerlijke overtuiging.
Ik denk dat de oplossing waarvoor de commissie voor de Justitie heeft gekozen, een wijze oplossing is die het mogelijk maakt de rechten van de verdediging te respecteren zonder dat alles op de helling komt te staan. Dat is vanuit sociaal en gerechtelijk oogpunt een noodzaak.
Het ontwerp gaat nu terug naar de Kamer, die het laatste woord heeft. Ik hoop dat die dit evenwicht zal respecteren. We stemmen in met een belangrijkere rol van de advocaat ten overstaan van de politie, maar dat als tegenwicht de sanctie in de richting van een versoepeling gaat, wat me een praktische, pragmatische noodzaak van het gezond verstand lijkt.
We zullen zien wat ervan komt. Wij hebben immers niet het laatste woord. Ik hoop dat de wijsheid het haalt en dat de tekst vanaf de herfst in werking kan treden.
(Voorzitter: mevrouw Helga Stevens, ondervoorzitter.)
Mevrouw Inge Faes (N-VA). - Ik sluit me aan bij de woorden van commissievoorzitter Defraigne.
Het amendement dat in de commissie aangenomen werd en dat we trouwens mee hadden ingediend, stemt ons tevreden. Deze bepaling moet duidelijk maken dat de bewijzen die indirect verkregen zijn uit een verhoor zonder bijstand, nog wel kunnen worden gebruikt. Het kan immers niet door de beugel dat wanneer een verhoorde zonder bijstand verklaart dat hij het moordwapen ergens verstopt heeft, de feitelijke bewijzen, zoals DNA-materiaal op het wapen, niet zouden kunnen worden gebruikt. De formulering van het amendement toont aan dat alleen de verklaringen afgelegd tijdens het verhoor niet kunnen worden gebruikt.
Kortom, wij keurden het amendement goed en zullen ook instemmen met het ontwerp van wet.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Bij de eerste stemming in deze assemblee was mijn fractie van oordeel dat de toen voorliggende tekst niet voldoende beantwoordde aan de eisen van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg. Die rechtspraak is overigens constant inzake de verdediging van mensenrechten.
Sindsdien heeft de Raad van State kennisgenomen van de tekst. Dat is een goede zaak, onze fractie had dat meerdere malen gevraagd. Toch blijven dezelfde struikelblokken aanwezig als destijds.
De amendementen die de Kamer heeft aangebracht hebben de aard van de tekst nauwelijks gewijzigd. De tekst blijft volgens ons op meerdere punten in gebreke: de verlenging van de inverzekeringstelling, de aanwezigheid en de rol van de advocaat tijdens het politieverhoor en de mogelijke interventie van de advocaat tijdens het verhoor voor de onderzoeksrechter en zijn eventuele toegang tot het dossier.
Tijdens de eerste bespreking hebben we ook gewezen op de gevolgen van een verhoor waarbij de Salduzregels niet worden gevolgd, zowel voor de geldigheid van het vervolg van de procedure als voor de bescherming van de slachtoffers.
De Kamer heeft het naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State nodig geacht paragraaf 6 van artikel 47bis te wijzigen.
Zo werd via een amendement de bescherming van de verhoorde persoon uitgebreid. De tekst stelt nu dat verhoren die in strijd met de bepalingen van de paragrafen 2, 3 en 5 zijn afgenomen zonder voorafgaand vertrouwelijk overleg of bijstand door een advocaat tijdens het verhoor, niet als bewijselement kunnen dienen voor een veroordeling van de verhoorde persoon. De oorspronkelijke tekst van de Senaat was meer genuanceerd en luidde dat die verhoren niet uitsluitend of in overheersende mate kunnen dienen voor een veroordeling van de ondervraagde persoon.
De sp.a heeft in tweede lezing in de Senaat een amendement ingediend dat ertoe strekt §6 eenvoudigweg te schrappen. Dat amendement kon niet worden aangenomen omdat dan de regels die de Salduz-rechtspraak oplegt of alleszins voorstelt, niet zouden kunnen worden toegepast. Daarover hebben we ons in de commissie uitgesproken.
De heer Delpérée c.s. dienden daarop een amendement in dat volgens ons ook een beperking inhield van de oplossing die door de Kamer was vastgelegd. We konden het dan ook niet aanvaarden.
Ten slotte hebben we meermaals gewezen op de budgettaire gevolgen. Sommige leden van commissie voor de Justitie hebben de aandacht van de minister van Justitie meermaals op die kwestie gewezen. We kunnen enkel akte nemen van zijn verklaringen.
De minister heeft zich er enerzijds toe verbonden het ministerieel besluit van 5 juni 2008 tot vaststelling van de lijst met punten voor prestaties verricht door advocaten belast met gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand te herzien. Anderzijds wordt een apart budget vrijgemaakt voor de prestaties die worden geleverd vanaf 1 juli 2011 tot de inwerkingtreding van de wet, die is voorzien voor 1 oktober 2011, op voorwaarde dat de parlementaire afhandeling van het wetsontwerp verloopt zoals wij het wensen.
Uiteraard zullen we die budgettaire engagementen op de voet volgen.
Er is herhaaldelijk op gewezen dat de Salduz-wet na een jaar toepassing moet worden geëvalueerd.
We zullen erop toezien dat die evaluatie er ook komt. Aldus moet kunnen worden nagegaan of de nieuwe rechten voor de verdediging die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het leven heeft geroepen, worden nageleefd. Ze vormen de eerste waarborg op een eerlijk proces, een conditio sine qua non in een democratie.
Om al die redenen blijft de PS-fractie bij haar standpunt en zal ze zich onthouden.
(Voorzitter: de heer Danny Pieters.)
De heer Alain Courtois (MR). - Mijn standpunt is niet gewijzigd.
De heer Francis Delpérée (cdH). - Het lezen van de adviezen van de Raad van State was dus nutteloos.
De heer Alain Courtois (MR). - Toch dank en feliciteer ik de commissie voor de Justitie voor het geleverde werk.
Vanaf het begin had ik opmerkingen bij het ontwerp. Zo vroeg ik onder meer op welk moment het fameuze verhoor moest plaatsvinden. Volgens mij moest dat zijn bij de eerste verschijning voor de onderzoeksrechter of eventueel voor de procureur des Konings. Ik heb vastgesteld dat er andere standpunten waren, waarvan ik akte heb genomen.
Toch blijven enkele elementen mij met verstomming slaan, zoals de beruchte time-out waarop iemand van een getuige een verdachte wordt. Hoe zal dat in de praktijk verlopen?
Ik maak me ook zorgen om het geheim van het onderzoek en van de verhoren. De verspreiding van bepaalde elementen van het dossier kan zeer schadelijk zijn voor het onderzoek.
Ik vraag me ook af hoe de ordediensten hun werk behoorlijk kunnen uitoefenen. Of men het wil of niet, de nieuwe werkwijze kan schadelijk zijn voor het onderzoek omdat ze het stramien van bepaalde verhoren of van bepaalde onderzoeksdaden wijzigt.
Ik hoef niet te verwijzen naar de documenten die de politievakbonden hebben overhandigd. Kortom, het ontwerp doet heel wat vragen rijzen, onder meer over de toepasbaarheid van de wetgeving. Ik ben het volstrekt eens met een evaluatie na een jaar want ik blijf ervan overtuigd dat we op een gegeven ogenblik een time-out zullen moeten inlassen en de puntjes op de i zullen moeten zetten.
Zoals de heer Delpérée aangeeft, werd ook vooruitgang geboekt. Zo stond de Raad van State vrij positief tegenover de verlenging, bij bevel, van de aanhoudingstermijn van 24 uur tot 48 uur. Die aanpassing was voor mij noodzakelijk voor de praktische toepassing van de wet. In negen gevallen op tien wordt het aanhoudingsmandaat al op het uiterste van de toegestane termijn uitgereikt. Dat zou nog ingewikkelder worden gemaakt.
Over het aanvangspunt van het verhoor en het probleem van de niet-naleving van het recht op bijstand zal ik het niet meer hebben.
Het grootste vraagteken in mijn ogen blijven de middelen om de wet ten uitvoer te leggen. In de commissie hebben we vastgesteld dat alle actoren van justitie extra middelen eisen. Gisteren nog heeft de federale procureur toegegeven dat hij onvoldoende mensen en technische middelen heeft om de opdrachten te vervullen.
Het gebrek aan middelen brengt me bij de informatisering van justitie. De huidige voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie, die aan onze werkzaamheden in de commissie heeft deelgenomen, heeft ons herinnerd aan het Phenixproject, het monster van Loch Ness van ons gerechtelijk apparaat.
Het gebrek aan middelen is schrijnend en nu gaan we 30 tot 50 miljoen euro voor rechtsbijstand vinden. Ik blijf bij mijn standpunt dat tegenover elke euro voor rechtsbijstand een euro voor het gerechtelijk apparaat moet staan. Het ene kan niet zonder het andere.
Wat is de draagwijdte van het akkoord dat blijkbaar met de verantwoordelijken van de balies is gesloten? Als er inderdaad een dergelijk akkoord is, dan zal een evaluatie moeten worden gemaakt van de meest dringende noden van het gerechtelijk apparaat, zodat kan worden vastgelegd welke middelen nodig zijn voor een goed werkende justitie.
Sommige aspecten van de voorliggende wettekst blijven me met verbazing slaan, en dan heb ik het nog niet over de uitvoerbaarheid. Ik zal nauwgezet blijven toezien op de middelen die worden toegekend aan het gerechtelijk apparaat en aan de ordes van balies voor de rechtsbijstand. Beide zijn aan elkaar gekoppeld. Ook moet de tenuitvoerlegging van de wet in de komende maanden nauwgezet worden geëvalueerd.
Om al die redenen zal ik mij onthouden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Na goedkeuring door de plenaire vergadering van de Senaat in maart heeft de Kamer over het Salduzontwerp advies gevraagd aan de Raad van State. Dat leverde verschillende opmerkingen op die door de Kamer ook in amendementen zijn omgezet. Onze fractie gaat akkoord met de meerderheid van die amendementen, die de wettekst zeker verbeteren.
We zien echter wel een probleem in de omschrijving van de sanctie die wordt opgelegd wanneer de verdachte geen bijstand kreeg van een advocaat of die bijstand niet volgens de wettelijk omschreven procedure verliep. De Kamer koos hier voor het radicale standpunt dat in dat geval het verhoor niet als bewijs à charge kan worden gebruikt. De sanctie is echter zeer algemeen geformuleerd en daardoor bestaat er twijfel of ook de afgeleide bewijsmiddelen onder de sanctie vallen. Wanneer de dader tijdens het verhoor bijvoorbeeld aanwijst waar het moordwapen of lijk ligt, kunnen de sporen die op het wapen en het lichaam worden gevonden dan nog als bewijs worden gebruikt? Sommige commissieleden dachten van wel en ze verwezen daarvoor onder meer naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de gerechtszaak Gäfgen tegen Duitsland. In dat geval werd onrechtmatig - weliswaar na foltering - verkregen bewijs toch toegelaten. Het ging dan wel om zeer ernstige feiten. Toch blijft de tekst van artikel 47bis, paragraaf 6, van het Wetboek van Strafvordering die de Kamer voorstelt ons inziens onduidelijk wat betreft de draagwijdte van de bepaling dat `het verhoor in strijd met de bepalingen van de paragrafen 2, 3 en 5 afgenomen zonder voorafgaand overleg of bijstand door een advocaat tijdens het verhoor, niet als bewijselement kan dienen voor een veroordeling van de verhoorde persoon'. Slaat dat enkel op de woordelijke verklaringen of ook op de bewijzen die op basis van de verklaringen worden gevonden? Het wetsontwerp biedt hierover geen zekerheid. Onze fractie vindt het niet verstandig de discussie over de geldigheid van het bewijs te laten voeren in de laatste fase, dus voor de rechtbank, waar de vormfout mogelijk niet meer kan worden rechtgezet.
Bovendien is de tekst niet duidelijk over het evenwicht tussen de ernst van de vormfout en de gevolgen die eraan moeten worden gegeven. Leidt de kleinste vormfout in de procedure tot een absolute uitsluiting van het bewijs, ook al is het doel van de wet, de bijstand door een advocaat, bereikt?
Om deze vragen weg te werken heeft de commissie voor de Justitie zich geïnspireerd op de Franse wetgeving en een amendement aangenomen waardoor `tegen een persoon geen veroordeling kan worden uitgesproken die enkel gegrond is op de verklaringen die hij heeft afgelegd in strijd met de bepalingen van paragrafen 2, 3 en 5, met uitsluiting van paragraaf 4, wat betreft het voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg of bijstand door een advocaat tijdens het verhoor'. Deze formulering lijkt wel een effectieve bescherming in te houden: het verhoor mag niet als enige bewijsmiddel dienen voor de veroordeling. Als de verklaringen gestaafd kunnen worden door andere materiële bewijzen, kan de verhoorde persoon worden veroordeeld. Hiermee vermijden we dat lichte procedurefouten leiden tot het uitsluiten van alle bewijsmiddelen die uit het verhoor zijn voortgekomen.
Door het aannemen van dit amendement vervult de Senaat zijn grondwettelijke rol, namelijk de reflectie over de eventuele gevolgen van een bepaalde wettekst. Door ons te inspireren op de Franse wetgeving, die de toets van de Franse Constitutionele Raad heeft doorstaan, denken we op een voldoende wijze invulling te geven aan de rechten van verdediging, zoals bepaald in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik waardeer dat de Salduzwetgeving vandaag in de Senaat wordt besproken en hopelijk ook wordt goedgekeurd.
Voor de kosten die Justitie voortaan moet dragen worden methodes ontwikkeld.
Voorts is er deze week nog een vergadering met alle actoren van Justitie: het openbaar ministerie, de politie, de onderzoeksrechters, de advocatuur. Daar wordt nagegaan welke inspanningen op alle mogelijke vlakken moeten worden gedaan ter uitvoering van de nieuwe wet. Daarnaast is er een bespreking met de advocatuur over de tweedelijnsrechtsbijstand.
Ik heb met OVB en OBFG onlangs twee gesprekken gehad. Tegen 1 oktober moet de wetgeving aangepast zijn. Voor de toekomst engageren we ons om het koninklijk besluit in functie van de prestaties aan te passen. Voor de prestaties uit het verleden wil ik meer informatie.
Ik heb beloofd bij de regering te pleiten om alle prestaties van de advocaten vanaf 1 juli te honoreren. De wetgeving is nu dermate gevorderd dat tussen 1 juli en 1 oktober de prestaties moeten worden geleverd en dus ook gehonoreerd. Ik doe al het nodige om het budget te laten goedkeuren door de regering.
-De algemene bespreking is gesloten.
(Voor de tekst geamendeerd door de commissie voor de Justitie, zie stuk 5-663/11.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-1063/4.)
De heer Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijke verslag.
De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Deze resolutie werd door onze fractie ingediend, onder meer door collega Ide die destijds als arts in Soedan werkte en de situatie dus bijzonder goed kent.
Komende zaterdag 9 juli zal Zuid-Soedan zich afscheiden van de staat Soedan en wordt het vermoedelijk het honderddrieënnegentigste land op aarde. In Europa hebben het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje en Duitsland al toegezegd de nieuwe staat te erkennen, net als de Verenigde Staten, Rusland en China.
Voor 20 miljoen Zuid-Soedanezen zal negen juli de nieuwe nationale feestdag worden en betekent dit een nieuwe hoop, een nieuwe start na een decennialange ontvoogdingstrijd, gekenmerkt door bloedige burgeroorlogen.
Ik ben tevreden dat het resultaat van het referendum van januari, waarin 99% van de bevolking zich uitsprak voor een autonome en onafhankelijke staat, werd opgevolgd door Khartoem. President al-Bashir, een dictator, heeft begrepen dat het geen nut heeft opnieuw een front te openen in het zuiden van het land omdat dit Soedan verder in een internationaal isolement zal duwen en de nog overblijvende handelspartners zal afschrikken, niet het minst China.
Er is wel geen burgeroorlog in het zuiden van Soedan, maar sinds het referendum is er wel degelijk nog gevochten en is er nog veel bloed gevloeid. In Zuid-Kordofan, een regio ten noorden van de scheidingslijn die nog rebelleert tegen de centrale staat van Khartoem, zijn sinds begin juni meer dan 70 000 mensen op de vlucht geslagen en er zijn vele honderden doden gevallen. Volgens de VN probeert Khartoem hier ook een etnische zuivering door te voeren tegen de Nuba, zwarte Afrikanen die niet-moslim zijn. In de oliestad Abyei zijn sinds mei honderden doden gevallen en zijn meer dan 20 000 mensen op de vlucht geslagen na de inname van de stad door het noordelijke leger van president al-Bashir. Op 20 juni werd een door de Afrikaanse Unie onderhandeld vredesverdrag getekend in Addis Abeba, waarin beide partijen overeenkomen de grensregio van Abyei te demilitariseren. Ondertussen heeft de VN-Veiligheidsraad groen licht gegeven voor een missie van 4200 Ethiopische soldaten die in de gecontesteerde centrale grensregio de rust moeten bewaren. Critici waarschuwen voor het niet naleven van dit akkoord en wijzen op het beperkte mandaat van de nieuwe VN-missie, die in tegenstelling tot UNMIS, louter kan waarnemen. Het mandaat van de UNMIS-missie loopt af op de dag dat Zuid-Soedan de onafhankelijkheid verkrijgt. Khartoem wil van een verlenging van de UNMIS niet weten en houdt vol dat het perfect in staat is om de grensregio te controleren.
Er bestaat nog altijd een groot gevaar voor een nieuwe burgeroorlog. Vele regio's in Soedan bevinden zich in een precaire toestand en hebben verder nood aan ondersteuning van een vreedzame oplossing. Er blijven veel vluchtelingen, er blijft veel armoede en zelfs hongersnood, zoals we de voorbije dagen via de media hebben kunnen zien.
De resolutie vraagt daarom expliciet om
Zodra het mogelijk is, moet de ontslagnemende federale regering daadwerkelijk overgaan tot de erkenning van Zuid-Soedan, weliswaar in overleg met de Europese partners. Sinds enkele dagen weten we dat ze dat ook kan. Een mandaat van het parlement is hiervoor eigenlijk niet nodig. Met deze resolutie is alvast het debat hierover geopend.
De leden van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging zijn zich bewust van de noodzaak van de onafhankelijkheid van Zuid-Soedan en hebben deze resolutie dan ook op belangrijke punten verbeterd. Ik wil hen daarvoor bijzonder bedanken. Ik hoop dat de resolutie de steun krijgt van de Senaat.
Mevrouw Dominique Tilmans (MR). - Via het referendum dat in januari georganiseerd werd en waaraan 99% van de bevolking heeft deelgenomen, kon de bevolking van Zuid-Soedan zich uitspreken over haar toekomst. Ze heeft beslist zich af te scheiden van Soedan en op 9 juli een nieuwe lidstaat van de Verenigde Naties te worden, de vierenvijftigste Afrikaanse staat. De geboorte van een staat is in deze tijd niet onbeduidend.
De oprichting van een nieuwe staat en de erkenning ervan door de internationale gemeenschap, waaronder België, - onze fractie zal het daartoe ingediende voorstel van resolutie goedkeuren - zijn een uitdaging voor de toekomst van dat land en een oproep tot de internationale gemeenschap om haar verantwoordelijkheid op zich te nemen.
Zuid-Soedan erkennen zonder massale internationale steun - zowel financieel als technisch -, zonder enige betrokkenheid op het vlak van veiligheid, zou de burgerbevolking van dat nieuwe land alleen maar in ellende onderdompelen.
Ik wijs kort op vijf feiten.
Met uitzondering van Eritrea in 1993 wordt voor het eerst het heilige principe van de onaantastbaarheid van de grenzen, ontstaan als gevolg van de kolonisatie van Afrika, op de helling geplaatst. Bestaat het gevaar dat dit precedent een voorbeeld wordt?
Er moet een nieuwe VN-operatie op het getouw worden gezet, de stemming in de Veiligheidsraad wordt deze week verwacht. Er moet een einde worden gemaakt aan de herhaaldelijke gewelddadige confrontaties tussen de verschillende etnische groepen in Zuid-Soedan en tussen het Volksbevrijdingsleger van Soedan en de rebellerende milities.
Zowat twee miljoen mensen uit het zuiden van land zitten vast in Noord-Soedan, maar zoeken een middel om te kunnen terugkeren.
Onlangs heeft het wereldvoedselprogramma in het zuiden voedingsmiddelen verdeeld aan 900 000 personen. Vrede is weliswaar belangrijk voor de voedselzekerheid, maar dat hangt niet alleen af van Zuid-Soedan.
De situatie in Abyei is enorm verslechterd sedert het Soedanese leger de stad en de omgeving heeft ingenomen. Het toekomstige statuut van Abyei, een regio die rijk is aan olievoorraden, moet door onderhandelingen tussen de partijen worden bepaald, overeenkomstig het globaal vredesakkoord, en niet door unilaterale acties van de ene of de andere partij. Die kwestie werd overigens behandeld in resolutie 1990 van de Veiligheidsraad, die een macht heeft opgericht om de demilitarisatie van de zone te controleren.
Dat alles wijst op de kwetsbaarheid van de nieuwe staat en de uitdagingen op veiligheidsgebied.
Zuid-Soedan produceert weliswaar ongeveer drie vierde van de dagelijkse 470 000 vaten olie van Soedan, maar de petroleumindustrie werd altijd door het noorden beheerd en daar bevindt zich ook de belangrijkste infrastructuur. Khartoem dreigt de toegang tot die petroleuminfrastructuur te verbieden na 9 juli, tenzij een akkoord wordt gesloten over de huurprijs van de raffinaderij.
Hoewel beide landen de financiële middelen uit deze exploitatie nodig hebben, zou de petroleumopbrengst kunnen leiden tot een slecht beheer en het behoud van zwakke juridisch-economische instellingen die de ontwikkeling van één van de meest onderontwikkelde regio's van de wereld zullen belemmeren.
Zuid-Soedan staat ook voor 85% volwassen analfabeten, minder dan 50 kilometer asfaltweg en een zo goed als niet bestaand gezondheidssysteem. De algemene situatie inzake voedselzekerheid is in 2010 wel aanzienlijk verbeterd ten opzichte van het voorafgaande jaar, maar de stijging van de voedselprijzen als gevolg van het afnemende handelsverkeer en het toegenomen aantal gerepatrieerden brengen de gemaakte vooruitgang in gevaar.
Met andere woorden, de onafhankelijkheid van Zuid-Soedan mag dan wel verworven zijn op juridisch vlak, maar in de feiten is het nog lang niet zo ver. Als de internationale gemeenschap niet passend optreedt, zullen we spoedig geconfronteerd worden met een staat die eigenlijk geen staat is, en met een humanitair drama.
Mevrouw Olga Zrihen (PS). - We vragen dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de situatie van Zuid-Kordofan, inzonderheid die van het Nubavolk dat op de grens leeft en het slachtoffer is van aanvallen. Dat volk kon niet vermeld worden in de tekst. Daarom is het belangrijk het hier te vermelden.
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Zijn er opmerkingen?
Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 31
Tegen: 7
Onthoudingen: 17
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het werd opnieuw geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 2
Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-De resolutie is eenparig aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 14 juli 2011 om 15 uur
Actualiteitendebat en mondelinge vragen.
Wetsontwerp houdende goedkeuring van de wijzigingen van de Overeenkomst tot oprichting van het Multilaterale Agentschap voor investeringsgaranties bij resolutie nr. 86 van 30 juli 2010 van de Raad van Gouverneurs van het Multilaterale Agentschap voor investeringsgaranties met het oog op het moderniseren van het mandaat van het Multilaterale Agentschap voor investeringsgaranties; Stuk 5-1060/1 en 2.
Wetsontwerp houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 8 oktober 2010 tussen de Federale Staat en de Gewesten met betrekking tot de uitvoering van de Verordeningen van de Europese Gemeenschappen betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren; Stuk 5-1102/1 en 2.
Evocatieprocedure
Wetsontwerp betreffende de bescherming van de consumenten inzake overeenkomsten betreffende het gebruik van goederen in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling; Stuk 5-1119/1 en 2.
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 11 april 1999 aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen; Stuk 5-1121/1 en 2.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, wat de aanwijzing betreft van een begunstigde in een levensverzekeringsovereenkomst (van de heer Guy Swennen); Stuk 5-310/1 tot 5.
Voorstel van resolutie met het oog op de vrijlating van de `Vijf van Miami' (van mevrouw Fatiha Saïdi en mevrouw Marie Arena); Stuk 5-629/1 tot 4.
Inoverwegingneming van voorstellen.
Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.
De commissies zullen tot dinsdag 19 juli vergaderen.
Op woensdag 20 juli 2011 is er een plenaire vergadering te 10 uur en eventueel te 14 uur. Op de agenda van deze vergadering zullen alleen ontwerpen en voorstellen staan. Er zullen geen mondelinge vragen worden gesteld.
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 14 juli 2011 om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 17.40 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Lijnen en de heer Sevenhans, om gezondheidsredenen, de heer De Bruyn, in het buitenland, de dames Arena, Khattabi en Temmerman, de heer Sannen, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 31
Tegen: 7
Onthoudingen: 17
Voor
Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Rik Daems, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Martine Taelman, Bart Tommelein, Rik Torfs, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.
Tegen
Bert Anciaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Bart Laeremans, Guy Swennen, Johan Vande Lanotte, Anke Van dermeersch.
Onthoudingen
Hassan Bousetta, Marcel Cheron, Alain Courtois, Willy Demeyer, Gérard Deprez, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Jacky Morael, Claudia Niessen, Fatiha Saïdi, Louis Siquet, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.
Stemming 2
Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Bert Anciaux, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Johan Vande Lanotte, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering wat betreft de spiegelconfrontatie (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-1125/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 796 en 797 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op het vereenvoudigen van de procedure betreffende de verbetering van de vonnissen (van mevrouw Christine Defraigne c.s.; Stuk 5-1126/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek (van mevrouw Christine Defraigne c.s.; Stuk 5-1127/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering wat betreft de openbaarmaking van de minnelijke schikking (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-1132/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de collectieve schuldenregeling betreft (van de heer Bert Anciaux; Stuk 5-1138/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft de vertegenwoordiging van wettelijk samenwonenden (van mevrouw Martine Taelman; Stuk 5-1139/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot invoering in het Strafwetboek van een beveiligingsperiode bij veroordelingen voor bijzonder zware misdrijven (van mevrouw Christine Defraigne c.s.; Stuk 5-1140/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel houdende aanvulling van artikel 1231-33/1 van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een automatische verlenging van het geschiktheidsvonnis (van de heer Guy Swennen c.s.; Stuk 5-1146/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot invoering van de welvaartsvastheid van de uitkeringen (van mevrouw Cindy Franssen en de heer Dirk Claes; Stuk 5-1147/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie ter voorkoming en inperking van stalbranden (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-1123/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie betreffende het verlenen aan het Rekenhof van een opdracht naar een bijkomend onderzoek en een effectieve controle van de Koninklijke Schenking en de uiteindelijke afschaffing van de Koninklijke Schenking (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-1124/1).
-Verzonden naar de ...
Voorstel van resolutie met betrekking tot de vrijlating van Sergeant Gilad Shalit (van de heer Armand De Decker c.s.; Stuk 5-1137/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie betreffende de herziening van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) in zijn zuidelijke dimensie en dat met het oog op een euromediterraan partnerschap waarbij de waarden van democratie, rechtsstaat en mensenrechten geëerbiedigd worden (van mevrouw Marie Arena c.s.; Stuk 5-1149/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden
Commissie voor de Justitie
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Justitie
Commissie voor de Justitie
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
Commissie voor de Justitie
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
De Senaat heeft bij boodschap van 4 juli 2011 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van het volgende wetsontwerp:
Wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden (Stuk 5-1095/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij boodschap van 5 juli 2011 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:
Wetsontwerp betreffende de bescherming van bedreigde getuigen (Stuk 5-1096/1).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij boodschappen van 30 juni 2011 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:
Artikel 78 van de Grondwet
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 tot erkenning en bescherming van het beroep van auto-expert en tot oprichting van een Instituut van de auto-experts (Stuk 5-1141/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 1 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 18 juli 2011.
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 30 juni 2011.
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 19, §2, van de wet van 2 juni 2010 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek teneinde de werking van de mede-eigendom te moderniseren en transparanter te maken (Stuk 5-1142/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 1 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 18 juli 2011.
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 30 juni 2011.
Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en het Wetboek diverse rechten en taksen inzake de inkomsten van verzekeringsproducten en houdende een diverse bepaling (Stuk 5-1143/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 1 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 18 juli 2011.
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 30 juni 2011.
Kennisgeving
Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek (van mevrouw Christine Defraigne c.s.; Stuk 5-893/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 30 juni 2011 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 27 mei 2011 heeft de directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, overeenkomstig artikel 6 van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag algemene werking 2010.
Bij brief van 23 juni 2011 heeft de directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, overeenkomstig artikel 6 van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2010 "Discriminatie/Diversiteit".
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie en de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Bij brief van 1 juli 2011 heeft de Voorzitter van de Autoriteit voor financiële diensten en markten, overeenkomstig artikel 65, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag voor 2009-2010.
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Bij brief van 30 juni 2011 heeft de voorzitter van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek aan de Senaat overgezonden:
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden en naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 4 juli 2011 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende teksten overgezonden:
aangenomen tijdens de vergaderperiode van 6 tot en met 9 juni 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.