2-162

2-162

Belgische Senaat

2-162

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 6 DECEMBER 2001 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Voorstel van resolutie over de toekomst van Europa gericht aan de Europese Raad van Laken (Stuk 2-965)

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Stemmingen

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling over «de resultaten van de conferentie van Marrakech over de klimaatverandering en over de uitvoering van het Protocol van Kyoto» (nr. 2-611)

Vraag om uitleg van de heer Vincent Van Quickenborne aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid over «het eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden» (nr. 2-612)

Vraag om uitleg van de heer Francis Poty aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over «de berekening van aangroei- en getrouwheidspremies op spaarboekjes en -rekeningen» (nr. 2-615)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter

(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Jean-Marie Dedecker aan de minister van Landsverdediging over «de vzw WSKlum» (nr. 2-777)

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - De vzw WSKlum heeft op 13 oktober 1998 de NV Yachting services opgericht. De vzw WSKlum, die actief wordt gesteund door het ministerie van Defensie, is voor 99% aandeelhouder.

Het ministerie treedt dus rechtstreeks en onrechtstreeks in concurrentie met de particuliere sector. Er zijn ten bewijze hiervan diverse vaststellingen door deurwaardersexploten en de uitspraak van de handelsrechtbank te Veurne. Uit de stukken blijkt dat er drie militairen van de basis te Koksijde ter beschikking werden gesteld van voornoemde vzw. Er wordt ook vermeld dat militair materieel, onder meer kranen, legertrucks, heftrucks en vrachtwagens, ter beschikking van de NV wordt gesteld.

De lasten van deze activiteiten worden gedragen door de betoelaagde vzw. De inkomsten komen terecht in de met deze vzw verbonden private vennootschappen: de NV Yachting Services en de BVBA MCM waarin militairen in actieve dienst en gepensioneerde militairen direct betrokken partij zijn.

Is het te verantwoorden dat de overheid ten voordele van militairen in dienst en militairen op rust het beoefenen van elitaire sporten, zoals zeilen, als een sociaal doel blijft betoelagen? Kunnen met grote regelmaat militairen manschappen worden ingezet voor het leveren van goederen en diensten aan particulieren? Kan deze concurrentievervalsing tegenover de particuliere sector een halt worden toegeroepen?

De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - In de begroting van Landsverdediging werd nooit enige toelage ingeschreven voor de vzw WSKlum. Er wordt wel materiële steun geleverd. Drie personeelsleden, een vorklift en een lichte vrachtwagen worden permanent ter beschikking gesteld. Daartegenover staan evenwel aanzienlijke voordelen voor de personeelsleden van de krijgsmacht en hun familie.

De vzw heeft als doel het beoefenen van de watersport bij de militairen aan te moedigen. De watersportkring heeft vier secties Nieuwpoort, Aarlen, Florennes en Vilvoorde. Te Nieuwpoort kunnen de 237 militairen en hun familieleden deelnemen aan de activiteiten, waaronder de zeilschool. Ik ben van oordeel dat de steun om de watersport toegankelijk te maken voor de militairen verantwoord is.

De BVBA MCM is een vennootschap die tegen betaling het administratieve beheer, boekhouding, lidgeld en vergunningen, van de vzw verzekert. De NV Yachting Services is opgericht door de vzw WSKlum, die hoofdaandeelhouder is. De vzw heeft als doel het te water laten en op het droge brengen van boten in eigen beheer. Deze NV krijgt geen enkele steun van de krijgsmacht. De eventuele geschillen tussen deze NV en andere burgerlijke instellingen zijn van privaatrechtelijke aard.

Een jaar geleden heb ik orde op zaken gesteld met betrekking tot alle vzw's en andere feitelijke verenigingen die er in het leger bestaan. Elk van die verenigingen diende mij haar statuten, de samenstelling van de raad van bestuur, de rekeningen van de laatste jaren en haar maatschappelijk doel mee te delen en aan te tonen dat er een controle wordt uitgevoerd door de directie-generaal voor begroting en financiën van het leger.

Vzw's die niet op die vraag ingaan, kunnen voortaan niet meer binnen de strijdkrachten blijven bestaan. Het beginsel is dat wanneer men steun krijgt, onder de vorm van subsidies of materiële hulp, zoals lokalen bijvoorbeeld, men daarvan rekenschap moet geven aan de instantie die de steun verleent.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Mijn vraag wordt enigszins ontweken. Op zes verschillende tijdstippen werd door deurwaarders vastgesteld dat militairen werken voor de NV, die factureert aan derden. Slechts 50 van de 400 ligplaatsen in de militaire jachthaven zijn van militairen. Het gaat me niet om de sociale werking van het leger, maar ik vind het niet correct dat financiële middelen, materiaal en manschappen van de overheid worden ingezet voor deze NV.

De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Ik ben het met de heer Dedecker eens. Ik kan niet aanvaarden dat de betrokkenen voor de naamloze vennootschap werken. Ik heb gezegd dat het leger bepaalde zaken ter beschikking stelt van de vzw, die op haar beurt de militairen helpt. Het inzetten van militairen ten bate van de NV kan ik niet dulden. Ik zal deze zaak nagaan en indien nodig rechttrekken.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik wil de minister graag de lijst met de namen bezorgen. Ik heb voor de minister nog bijkomende informatie. Daags nadat ik hem hier een vraag had gesteld, hebben alle duikers van de diensten een nota gekregen met het verzoek hun lonen op te geven voor het hele jaar. Ik wil de minister graag die nota bezorgen.

De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Ik dank de heer Dedecker voor die informatie.

De voorzitter. - Ik wil de senatoren wijzen op de wijziging van het reglement die zij onlangs hebben goedgekeurd. De mondelinge vragen moeten kort en bondig geformuleerd worden, zodat vraag en antwoord elk niet langer dan drie minuten duren.

Mondelinge vraag van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de afschaffing van de korting die apothekers aan hun klanten geven» (nr. 2-761)

Mondelinge vraag van de heer Michel Barbeaux aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de afschaffing van de korting op geneesmiddelen» (nr. 2-780)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - Op de website van het departement van het ministerie staat te lezen dat een koninklijk besluit is opgesteld dat de apothekers verplicht het remgeld integraal te innen. De korting die apothekers aan hun klanten geven, wordt dus afgeschaft. Tegelijkertijd wordt de tegemoetkoming die het RIZIV aan de apothekers betaalt, verminderd met een bedrag dat overeenstemt met 10% van het remgeld, anders gezegd met het bedrag dat tot nog toe als korting aan de patiënt werd gegeven. Die maatregel is van toepassing sedert 1 maart 2001.

Stemt deze maatregel overeen met de regeringsverklaring, waarin staat dat de regering geen nieuwe belastingen zal heffen? Kortingen zijn een handelspraktijk. Is deze maatregel wel genomen in overleg met het ministerie van Economische Zaken?

Heeft de beoogde maatregel betrekking op farmaceutische producten van de categorieën A, B en C, de parafarmaceutische producten en de verzorgingsproducten die in de apotheek worden verkocht? Als moet worden bezuinigd in de geneesmiddelensector, waarom moet dit ten koste gaan van de meest zieke patiënten, zij die de producten van de categorie C en vooral van categorie B gebruiken?

Heeft de maatregel ook betrekking op de kortingen op parafarmaceutische producten? Zo ja, is het logisch dat die kortingen van de apothekers worden teruggevorderd ten voordele van het RIZIV, terwijl dat niet geval zou zijn voor kortingen die worden toegekend door gespecialiseerde groothandelszaken?

Wat is de sociale logica van een franchise van 18.000 frank voor patiënten die tot bepaalde categorieën belastingplichtigen behoren?

De heer Michel Barbeaux (PSC). - De minister zegt dat hij 1,4 miljard wil besparen door de korting af te schaffen die apothekers aan hun klanten geven. Zullen de patiënten daar niet de enige slachtoffers van zijn? Net als mijn collega, de heer Roelants du Vivier, heb ik daar enkele vragen over.

Welke beslissingen zijn genomen? Er is sprake van de afschaffing van de korting van 10%, maar ook van een inhouding van 6% op de omzet. Hoe zit het mechanisme juist in elkaar? Hoe zal het worden toegepast naargelang de apothekers al dan niet kortingen toekenden? Zullen coöperatieve maatschappijen nog kortingen mogen geven? Wanneer wordt deze maatregel van kracht?

De pers meldde dat alleen de korting op terugbetaalbare geneesmiddelen zou worden afgeschaft. Is dat waar? Is elke korting voortaan verboden? Moet voortaan het volledige remgeld worden aangerekend? Valt dit te rijmen met de concurrentieregels van de Europese Unie?

Is deze maatregel, uit sociaal oogpunt, niet in strijd met het streven van de regering om iedereen toegang te geven tot de gezondheidszorg? De minister heeft al gezegd dat er geen probleem van toegang meer bestaat door de invoering van de maximumfactuur (MAF). Dit is een nieuw voorbeeld van de nadelige gevolgen van een selectieve gezondheidszorg. Voortaan zullen steeds meer prestaties inzake gezondheidszorg toegankelijk zijn volgens een systeem van sociale bijstand, dus na raming van de inkomsten, en niet langer volgens een model van sociale verzekering dat steunt op de federale solidariteit.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De beslissing van de regering heeft twee aspecten.

In de eerste plaats zullen we de bedragen die de tariferingdiensten aan de apothekers terugbetalen, met 1,4 miljard frank verminderen. Ik kan vandaag niet zeggen of dat 11%, 10% of 9% zal zijn. Het resultaat moet hoe dan ook een totaalbedrag van 1,4 miljard zijn om de situatie van het RIZIV te verlichten.

Ten tweede zullen we de apothekers verplichten het remgeld op terugbetaalbare geneesmiddelen te innen. Er is dus geen sprake van dat we de apothekers zouden verbieden om kortingen te geven. Dat zou trouwens ingaan tegen de voorschriften van de Europese Unie. We kunnen ze daarentegen wel verplichten het remgeld op de terugbetaalbare geneesmiddelen volledig te innen. De maatregel geldt voor de geneesmiddelen A, B en C en dus niet voor de niet terugbetaalbare geneesmiddelen.

Deze maatregel is uiteraard genomen in overleg met het ministerie van Economische Zaken en de voltallige regering.

Het regeringsbeleid is coherent. We zullen immers tegelijkertijd een nieuw systeem van sociale bescherming invoeren, namelijk de "maximumfactuur". Door dat systeem worden de uitgaven van de gezinnen voor de essentiële gezondheidszorg beperkt tot een plafond dat jaarlijks wordt bepaald op basis van het gezinsinkomen.

Voor de gezinnen met de laagste inkomens zal dit plafond 18.000 frank per jaar bedragen, met inbegrip van het remgeld voor de doktershonoraria, de technische onderzoeken, de eerste drie maanden ziekenhuisopname en de geneesmiddelen van de categorieën A en B. Dit is voordeliger voor gezinnen met een bescheiden inkomen dan de kortingen. De regeling van de maximumfactuur is veel efficiënter. De kortingen vertegenwoordigen een totaalbedrag van 1,1 miljard terwijl de maximumfactuur een onmiddellijk voordeel van 1,8 miljard biedt. De inspanning is ook beter gericht.

Met de regeling die ik thans uitwerk, zullen de gezinnen deze week al de gunstige effecten van de maximumfactuur ondervinden. Voor het jaar 2001 zullen ongeveer 320.000 gezinnen de gunstige effecten van het systeem ondervinden: 115.000 onder hen de komende weken en zowat 100.000 tegen juni of juli 2002. Ongeveer 105.000 gezinnen zullen via hun aanslagbiljet van 2003 het gunstig effect ervan vaststellen. Met deze maatregelen worden de uitgaven voor gezondheidszorg in 2001 dus beperkt.

Ik zal de regeling voor 2002 nog verder uitwerken. Vergeleken met de kortingen is de maximumfactuur veel efficiënter. Het bedrag dat wordt uitgetrokken om de gezinnen te beschermen, is immers hoger dan het bedrag van de kortingen.

Deze maatregel is dus beter gericht. Hij is op iedereen van toepassing en is billijker, want niet alle apothekers kenden kortingen toe. Er wordt van de apothekers wel een grotere inspanning gevraagd, 1,4 miljard ten opzichte van de 1,1 miljard kortingen.

Het percentage dat wordt afgehouden op de terugbetalingen aan de apothekers staat in verhouding tot de beoogde doelstelling, namelijk 1,4 miljard. Deze maatregel is verdedigbaar in een moeilijke budgettaire context en hij zal het systeem rechtvaardiger maken.

De heer François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - Ik dank de minister voor zijn verduidelijkingen. Het communiqué van zijn departement bevatte immers niet alle elementen. Toch wijs ik erop dat in het op de website gepubliceerde communiqué sprake is van 10% en niet van 1,4 miljard.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De informatie op de website is misschien niet volledig. Het belangrijkste is dat we een inspanning van 1,4 miljard willen realiseren.

De heer François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - De minister zegt ook dat de apothekers het remgeld integraal moeten innen voor de geneesmiddelen van de categorieën A, B en C. Voor categorie A geldt echter geen remgeld.

De voorzitter. - Gelet op de wijzigingen in het reglement met betrekking tot de vragen om uitleg, verzoek ik u uw spreektijd niet te overschrijden.

De heer Michel Barbeaux (PSC). - Er zijn twee vragen gesteld, de minister heeft dus meer tijd om te antwoorden.

Wanneer zal die maatregel ingaan? Zal dat nog in 2001 zijn? In dat geval veronderstel ik dat de kortingen voor 2001 tot 31 december mogen worden toegekend en dat de maatregel dus vanaf 1 januari 2002 van toepassing zal zijn. Ik veronderstel dat de coöperatieve maatschappijen hogere kortingen zullen mogen toekennen dan hun RIZIV-bijdrage. (De minister knikt instemmend.)

Mondelinge vraag van mevrouw Ingrid van Kessel aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «IVF-behandelingen en meerlingen» (nr. 2-782)

Mevrouw Ingrid van Kessel (CD&V). - Onlangs verschenen in de pers alarmerende berichten van de Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie over de terugbetaling van hormonale producten in het kader van een IVF-behandeling. Vanaf 1 januari 2002 wordt het enige product dat zonder voorwaarden werd terugbetaald, namelijk Humegon, door de producent van de markt gehaald wegens een te lage rendabiliteit. Het gevolg is dat de patiënten voortaan aanzienlijk meer moeten betalen voor een IVF-behandeling, die nu al snel 30 à 40.000 frank kost. Aangezien de meeste koppels drie behandelingen moeten krijgen, wordt dat een dure zaak.

Naast de financiële gevolgen zijn er nog andere al even alarmerende neveneffecten. Door de stijgende kostprijs zullen de centra voor reproductieve geneeskunde gevraagd worden meer embryo's in te planten dan nodig is. De gevolgen zijn een toenemende kans op meerlingen, een zwaardere psychische last en een hogere kost voor de gemeenschap.

Het uit de markt nemen van Humegon vergroot ook het gevaar van zwarte circuits en het oneigenlijk gebruik van hormonale producten.

Daarom ontving ik van de minister graag antwoord op volgende vragen. Ik vernam onlangs dat er een werkgroep actief is van alle belanghebbenden. Hoever staat die met zijn werkzaamheden? In sommige streken zouden bepaalde mutualiteiten wel IVF-behandelingen terugbetalen. Wat denkt de minister daarvan? Ten slotte, wat denkt de minister te doen aan de hele situatie die is ontstaan sinds Humegon van de markt is gehaald?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ik deel de zorg van mevrouw van Kessel. Ik heb een aantal maatregelen genomen om te vermijden dat de terugtrekking uit de markt van Humegon door het bedrijf Organon nadelige effecten zou hebben voor de patiënten. De technische raad voor farmaceutische specialiteiten heeft in samenwerking met mijn administratie op mijn vraag een voorstel uitgewerkt voor aanpassing van de reglementering voor Puregon, Gonal-F en Medrodin zodat deze producten Humegon kunnen vervangen. De indicaties waarvoor deze specialiteiten kunnen worden vergoed zijn uitgebreid zodat de continuïteit van vergoeding kan worden verzekerd wanneer Humegon niet meer beschikbaar zal zijn. Het ontwerpbesluit ligt op het moment ter goedkeuring bij het RIZIV. Ik hoop dit besluit snel te kunnen laten publiceren.

Ik ben het eens met mevrouw van Kessel dat toegankelijkheid tot de gezondheidsvoorzieningen heel belangrijk is. Het is ook belangrijk de levenskwaliteit van de betrokken patiënten te vergroten, vooral die van de pasgeborenen.

Er is heel regelmatig contact geweest tussen mijn medewerkers en verschillende belanghebbenden zoals professoren, specialisten, patiëntengroepen over het probleem van IVF en meerlingenzwangerschappen. Mijn uitgangspunt is dat medisch geassisteerde voortplanting moet gebeuren in nauwe samenwerking met de bestaande zorgprogramma's van de reproductieve gezondheidscentra. Een werkgroep die is samengesteld uit de voorzitter van het College van reproductieve geneeskunde en uit de specialisten werkzaam in diverse types ziekenhuizen uit heel het land, die in nauw en regelmatig contact met elkaar staan, vergadert regelmatig met mijn medewerkers. Het doel van de werkgroep is de bestaande ongelijkheid inzake financiële toegankelijkheid van deze zorgvorm weg te werken en om het aantal meerlingenzwangerschappen als gevolg van medisch geassisteerde voortplanting aanzienlijk en op korte termijn te reduceren. Een reductie van het aantal meerlingenzwangerschappen houdt automatisch een reductie in van het aantal premature geboortes. Het is aangetoond dat prematuurtjes een sterk verhoogd risico hebben op onmiddellijke morbiditeit en mortaliteit, evenals op laattijdige morbiditeit die kan leiden tot blijvende ernstige beperkingen en handicaps. Daarmee gaan ook hoge kosten gepaard gaan.

Voorstellen voor een regelgeving inzake medisch geassisteerde voortplanting zijn gebaseerd op de stelling dat medisch geassisteerde voortplanting in erkende centra enkel nog zullen mogelijk zijn mits een aantal verplichtende voorwaarden worden gerespecteerd. Die voorwaarden zullen verband houden met de leeftijd van de vrouw, het beperkt aantal pogingen per bevalling en met een beperkt aantal embryo's dat mag worden teruggeplaatst, afhankelijk van de leeftijd van de vrouw en de rangorde van de cyclus. Er werd reeds een on line-registratiesysteem ontwikkeld met het oog op een nieuwe regelgeving. Het voorstel dat de werkgroep aan het uitwerken is, is mede geïnspireerd op recente bevindingen inzake single embryo transfer, die voorgesteld werden op de internationale conferentie IVF die op 21 april 2001 in Brussel plaatsvond. Dat voorstel kan ook rekenen op de steun van de bestaande centra. België zal wereldwijd het land worden met de strengste regelgeving inzake toegestane aantallen terug te plaatsen embryo's. Nu bengelt ons land helemaal achteraan inzake regelgeving op dit vlak. Over medisch geassisteerde voortplanting andere dan IVF, bijvoorbeeld ovariastimulerende technieken, die buiten de centra gebeurt, zal eveneens moeten worden gesproken, onder andere om te vermijden dat de meerlingenzwangerschappen zich in dat segment zouden concentreren.

De mutualiteiten zijn vrij om voor de aspecten van de fertiliteitbehandelingen die niet terugbetaald worden door de verplichte ziekteverzekering, aanvullende diensten en terugbetalingen aan hun cliënteel aan te bieden, via vrije of aanvullende verzekeringen.

Mevrouw Ingrid van Kessel (CD&V). - Het feit dat mutualiteiten de terugbetaling van IVF opnemen in een aanvullende verzekering toont aan dat er daaraan een behoefte is, dat de kostprijs van deze behandelingen hoog is.

De kennis rond single embryo transfer stijgt. De noodzaak van het terugplaatsen van een kleiner aantal embryo's wordt steeds meer ingezien. De overheid zou het terugplaatsen van één embryo moeten koppelen aan de garantie van terugbetaling aan de betrokkene. Dan worden twee zaken ineens gerealiseerd: de toegankelijkheid voor de betrokkene en de kwaliteit van de behandeling. Daar moet snel werk van worden gemaakt.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ik deel de mening van mevrouw van Kessel. Ik kan echter niets beloven. Eerst moeten de budgettaire middelen worden vrijgemaakt. Dat kan niet op heel korte termijn. De partij van mevrouw van Kessel heeft trouwens twee dagen geleden nog gezegd dat ik veel voorzichtiger moet zijn met de uitgaven. Die zijn natuurlijk een deel van het probleem.

Mondelinge vraag van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over «de vrije aanvullende pensioenen voor zelfstandigen» (nr. 2-784)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De ministerraad besliste vorige week vrijdag om de sociale pensioenplannen voor alle zelfstandigen open te stellen en om alle verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen rechtstreeks toegang te geven tot de markt van de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen.

In het verleden heeft de minister altijd gezegd dat een hervorming van de pensioenregeling voor zelfstandigen in ruime zin, dus zowel het wettelijk stelsel als de aanvullende voorzieningen, in een algemene visie moet passen. Daarvoor wilde hij eerst wachten op het definitieve rapport-Cantillon. Blijkbaar komt de ministerraad die belofte niet na, maar neemt hij nu al, na een klacht van Europa, een beslissing. Bovendien voorziet de beslissing niet in de beloofde verbetering van het aanvullend pensioen voor zelfstandigen.

1. Hoe kan een klacht van Europa betrekking hebben op het aanvullend pensioen, dat integraal deel uitmaakt van de Belgische sociale zekerheid?

2. Waarom wacht de minister het definitief verslag van de werkgroep-Cantillon niet af? Wat zal hij doen indien de werkgroep-Cantillon andere suggesties inzake aanvullende pensioenen doet?

3. Waarom worden geen verbeteringen aangebracht in het vrij aanvullend pensioen. Ik verwijs naar de verhoging van de bijdragemogelijkheid tot 15% en de invoering van een backservice, dit wil zeggen. de mogelijkheid om de bijdragen te betalen voor voorbije jaren? Dat punt is trouwens opgenomen in mijn wetsvoorstel

4. Wanneer wordt de discriminatie ten nadele van de zelfstandigen weggewerkt, zodat ze, net zoals de loontrekkenden, op een fiscaal gunstige manier een pensioen kunnen opbouwen tot 80% van het laatste verdiende bruto-inkomen?

5. Wanneer zal de minister ervoor zorgen dat zelfstandigen het vrij aanvullend pensioen kunnen cumuleren met een groepsverzekering, weliswaar met inachtneming van het 80%-plafond?

6. Overweegt de minister om analoog met de zopas besliste keuzevrijheid voor zelfstandigen ook de werknemers die bijdragen betalen in het kader van de tweede pensioenpijler, de vrije keuze te laten?

7. Zal ook in de toekomst het vrij aanvullend pensioen een eigen karakter behouden als onderdeel van het wettelijk pensioen, waarbij de inhoud van het aanvullend pensioen opgenomen wordt in een in een koninklijk besluit vastgelegd pensioenreglement.

8. Zal de minister het pensioenreglement aanpassen en de solidariteit inbouwen in de bestaande vrij aanvullende pensioenen?

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Bij de Europese Commissie is een klacht aanhangig gemaakt betreffende voordelen toegekend door de Belgische overheid aan de Voorzorgskas voor Geneesheren. Als wij niet zeer snel op deze klacht hadden gereageerd, dan zou de volgende stap van de Europese Commissie ertoe kunnen geleid hebben dat de Voorzorgskas in faillissement zou zijn gegaan. Indien wij in een situatie zouden zijn terechtgekomen waarin Europa ons zou hebben verplicht de fiscale voordelen die worden verleend aan de Voorzorgskas teniet te doen, zelfs retroactief, dan was de Voorzorgskas failliet. Een vrij belangrijke beroepsgroep in ons land zou dan plotseling geen vooruitzicht meer hebben gehad op een pensioen. Ik heb dat trachten te voorkomen door zonder al te veel ruchtbaarheid te reageren op de klacht van de Europese Commissie.

De pensioenformule is maar toegankelijk via één soort van privé-instellingen, die zelf de verzekeringsmaatschappij aanwijzen waarbij de pensioenpremies worden belegd. Dat was de algemene klacht ten aanzien van ons pensioenstelsel. De klacht ten aanzien van de Voorzorgskas luidde dat het fiscale voordeel ervan groter is dan bij het algemene stelsel vrij aanvullend pensioen.

Het feit dat het aanvullend pensioen deel uitmaakt van het wettelijk geregeld sociaal statuut van zelfstandigen belet de Europese Commissie niet te oordelen over de inhoud, de kern van de activiteit en het doen stroken met principes van sociale zekerheid. De Commissie was van mening dat daaraan niet werd voldaan.

De klacht is tot nu toe op informele wijze behandeld door de Europese Commissie en België. De Belgische regering heeft steeds toegezegd de interne wetgeving te zullen aanpassen aan de Europese concurrentieregels. De Europese Commissie drong nu echter aan op een snelle aanpassing, zo niet zou een formele procedure zijn gestart voor het Europese Hof met een mogelijke veroordeling van België en hoge boetes tot gevolg.

De beslissingen van de ministerraad hebben enkel betrekking op de toegangskanalen voor het vrij aanvullend pensioen, niet op de formule zelf. De notificatie stipuleert bovendien uitdrukkelijk dat, gelet op het feit dat de conclusies van de werkgroep omtrent de pensioenproblematiek, de werkgroep-Cantillon, nog niet beschikbaar zijn, de geformuleerde opties de resultaten van dit proces niet mogen belemmeren. Een nieuwe evaluatie blijft derhalve openstaan.

Met de mogelijke inhoudelijke verbeteringen aan het vrij aanvullend pensioen van de zelfstandigen wordt niet vooruit gelopen op de werkzaamheden en het tweede rapport van de werkgroep-Cantillon. De regering zal op basis van de door de werkgroep uitgebrachte adviezen en na sociaal overleg nagaan welke maatregelen binnen de beschikbare budgettaire ruimte haalbaar zijn.

Er bestaat een essentieel verschil in de situatie van de werknemer die een gegarandeerd vast inkomen geniet, en van de zelfstandige wiens beroepsinkomsten onlosmakelijk verbonden zijn met het al dan niet welslagen van zijn activiteit.

Een regeling waarbij de zelfstandige een pensioen kan opbouwen tot 80% van het laatst verdiende bruto-inkomen, is niet aanbevelenswaardig. De zelfstandige die op het einde van zijn loopbaan verlies lijdt, zou in een dergelijk systeem geen aanvullend pensioen kunnen vormen, aangezien 80% van nul frank gelijk is aan nul frank. We wachten op het tweede rapport van de werkgroep-Cantillon om concrete beslissingen over de inhoudelijke verbeteringen van het stelsel te nemen.

We mogen ook niet uit het oog verliezen dat in het werknemersstelsel de groepsverzekering op het fiscale vlak grondig wordt gecheckt op de naleving van de 80%-regel. Ik herhaal dat deze regel in het stelsel der zelfstandigen bezwaarlijk kan worden toegepast.

In de regeling van de wettelijke aanvullende pensioenen voor werknemers kan degene die het pensioenplan inricht, de pensioeninstelling van zijn keuze aangeven. Dit gebeurt in de praktijk autonoom door de werkgever - de werkgeversbijdrage is doorgaans het grootst - ofwel in paritair overleg tussen werkgever en werknemers. De zelfstandige, die zijn eigen werkgever is, beschikt inderdaad zelf over de vrijheid een pensioeninstelling te kiezen.

Zoals in de werknemersregeling zal een specifieke wetgeving de eigenschappen, toepassingsbepalingen, producten en mogelijkheden van het vrij aanvullend pensioen voor de zelfstandigen specificeren.

De zelfstandigen, met uitzondering van de bedrijfsleiders, kunnen kiezen tussen twee pensioenplannen, namelijk de gewone pensioenplannen die we vandaag onder de VAPZ kennen, met een opbouw tot 7% en een maximumplafond van 92.388 frank, en de sociale pensioenplannen, die een bijkomend fiscaal voordeel hebben en die vandaag alleen voor bepaalde beroepsgroepen openstaan. Deze plannen moeten worden opengesteld voor alle personen met een sociaal statuut van zelfstandige door ze te laten aanbieden door alle pensioeninstellingen. Ze moeten voldoen aan een aantal minimale sociale eisen en een bijkomend fiscaal voordeel geven.

Ten aanzien van het zuivere aanvullend pensioen voor zelfstandigen zal geen solidariteit opgelegd worden. In het kader van de sociale pensioenplannen daarentegen kan de solidariteit inhoudelijk verschillende vormen aannemen. Die moeten in een uitvoeringsbesluit verder worden ingevuld

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik heb begrepen dat het aanvullend pensioen voor zelfstandigen op zich een unieke formule blijft, die bij koninklijk besluit zal worden opgelegd. Ook al zullen alle instellingen het kunnen aanbieden, het product blijft uniek.

Ik blijf er bij dat er nog altijd een discriminatie zal zijn, al ben ik het ermee eens dat de regeling van 80% op het laatste bruto-inkomen niet de goede formule is. Toch moet er een cumulatiemogelijkheid zijn tussen groepsverzekeringen, pensioenfondsen en het vrij aanvullend pensioen. De zelfstandigen hebben vandaag niet dezelfde mogelijkheid als de loontrekkenden of als de zelfstandige bedrijfsleiders. De zelfstandigen met een vennootschap zijn altijd beter gediend dan zij die geen vennootschap hebben. Deze discriminatie moet in de toekomst worden weggewerkt.

Mondelinge vraag van de heer Vincent Van Quickenborne aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer, aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en aan de minister van Justitie over «het uitstel en bijgevolg afstel van het nieuwe cannabisbeleid» (nr. 2-783)

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Op 18 januari 2001 stelde de federale regering vol trots haar nieuwe federale drugsnota voor, waarin ze beloofde het gebruik van cannabis door meerderjarigen niet langer te vervolgen. Dit zou door middel van een wijziging van de drugswet, een koninklijk besluit en een omzendbrief worden gerealiseerd.

Sindsdien is de zaak op een uitzichtloze lange baan geschoven. Naar aanleiding van vragen van parlementsleden in de Kamer en de Senaat zijn heel wat disputen ontstaan over de wenselijkheid van een wijziging van internationale drugsverdragen, over het voorleggen van het dossier aan de VN-drugsinstantie UNDCP en over het gedogen van cannabiskweek. De minister van Justitie weigerde de vraag van de heer Vankrunkelsven in dat verband te beantwoorden. Bovendien werd er een informatiecampagne georganiseerd om het nieuwe drugsbeleid toe te lichten.

De razzia's gaan inmiddels voort. De Antwerpse politie controleert de treinreizigers die uit Nederland komen, laat ze door honden besnuffelen, neemt de meestal minieme hoeveelheden cannabis in beslag en leidt de betrokkenen desgevallend voor bij het parket.

De minister blijft spreken over "interkabinettenwerkgroepen, de afstemming van hulpverlening, zorgverlening, risicobeperking, herintegratie, zorgaanbod, crisisopvang...". Dit zijn natuurlijk interessante thema's, maar de regelmatige cannabisgebruiker heeft er geen boodschap aan.

Vindt de minister het niet onbehoorlijk dat de regering na langdurig overleg een nieuw beleid belooft, vervolgens een goede informatiecampagne voert, maar na een jaar nog altijd niet legifereert?

Wat is de werkelijke reden van deze vertraging? Heeft zij dienaangaande een meningsverschil met minister Verwilghen? Misschien kunnen wij hier bemiddelen. Het opstellen van een wettekst over dit onderwerp kan onmogelijk zoveel tijd in beslag nemen. Ik verwijs naar mijn wetsvoorstel 2-585, dat ik zonder kabinetten noch medewerkers in een week op papier heb gezet.

Is het uitstel een voorbode van afstel? De verkiezingen naderen en iedereen weet dat een dergelijke wetswijziging net vóór de verkiezingen bij sommige groepen ongenoegen zal opwekken.

Waarom houdt de Antwerpse politie zich zo manifest bezig met het opsporen van cannabisgebruikers? Zelfs de CVP was het ermee eens de vervolging van cannabisgebruik als "laagste prioriteit" te beschouwen. (Mevrouw De Schamphelaere knikt instemmend).

Kan de minister een tijdsschema geven inzake een regeling voor het gedogen van cannabisgebruik door meerderjarigen?

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - De regering heeft een tijdsschema opgegeven inzake de uitvoering van de verschillende onderdelen van de drugsnota.

De informatiebrochure, die op grote schaal werd verspreid, gewaagt van een algemene aanpak die onder meer de wijziging van het cannabisbeleid ten aanzien van volwassenen omvat.

Met genoegen kan ik de heer Van Quickenborne melden dat we voor alle actiepunten het schema volgen. De cel Gezondheidsbeleid werd, zoals aangekondigd, in het midden van 2.000 opgericht. Het samenwerkingsakkoord werd in juni gesloten. Wat betreft de cel Drugs is de tekst van het samenwerkingsakkoord, die door de betrokken federale en gewestelijke kabinetten werd voorbereid, bijna klaar. Deze cel zal vroeger dan gepland met haar werkzaamheden kunnen beginnen.

In verband met het Belgisch Waarnemingscentrum kan ik mededelen dat er meer middelen worden ter beschikking gesteld om producten die reeds op de markt zijn te onderzoeken. De onderzoeksprogramma's startten in juli jongstleden. Voor de structurele omkadering en ondersteuning wordt momenteel een koninklijk besluit voorbereid.

Het enige punt dat de heer Van Quickenborne blijkt te interesseren is de nieuwe wetgeving inzake de omschrijving van illegale producten. De werkzaamheden dienaangaande zijn bijna rond. Het is de bedoeling nog deze maand een tekst aan de ministerraad voor te leggen met betrekking tot de wijziging van de wet, het koninklijk besluit en de omzendbrief voor de procureurs-generaal.

Er is geen enkele reden tot bezorgdheid. Het parlement zal volgend jaar over het onderwerp kunnen debatteren.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Het is niet juist dat de nieuwe wetgeving het enige punt is waar ik belang aan hecht. In alle besprekingen met het kabinet van de minister heb ik ook aandacht besteed aan andere aspecten. Het is niettemin opvallend dat over dit punt het uitstel een afstel dreigt te worden. Als de minister zegt dat dit dossier deze maand nog zal worden afgerond, bedoelt zij daarmee de stemming in de ministerraad?

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Inderdaad.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Voorts werd mijn vraag, die ik overigens ook aan de minister van Justitie heb gesteld, waarom de politie zich zo manifest bezighoudt met het opsporen van cannabisgebruikers en -bezitters voor eigen gebruik en of een razzia zoals in Antwerpen, te verzoenen is met de intentie hieraan de laagste prioriteit te verlenen, niet beantwoordt. Kan de minister ook hierop een antwoord geven?

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Het was een uitdrukkelijk optie om een beleid van niet-vervolging te voeren, wat wij beter vinden dan de norm "laagste prioriteit" toe te passen die verschillend kan worden ingevuld. Ten aanzien van minderjarigen verandert er niets. Wat het optreden van de politie betreft, heeft men mij gezegd dat daartoe geen opdracht werd gegeven van hogerhand, maar dat op momenten van aangekondigde wijzigingen er vaak borderline-controles worden gedaan, die harder zijn dan naar gewoonte. Het antwoord van de politieke verantwoordelijken moet een zo vlug mogelijke wijziging zijn van de drugswetgeving, het uitvaardigen van een koninklijk besluit en het verzenden van de omzendbrief. Dat zal ook gebeuren.

Mondelinge vraag van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «het nijpend tekort aan ziekenhuisbedden in de regio Herentals-Geel-Mol» (nr. 2-781)

Mevrouw Martine Taelman (VLD). - Op 11 mei stelde ik de problematiek aan de kaak van het tekort aan ziekenhuisbedden in de regio Kempen in het raam van Euro 2000. De minister tilde toen niet zo zwaar aan dit probleem. Later kaartte ik dit probleem opnieuw aan en beloofde de minister mij de resultaten van het lopende onderzoek. In een mondelinge vraag van donderdag 19 juli 2001 peilde ik opnieuw naar de onderzoeksresultaten en het perspectief voor de problematiek van het beddentekort, vooral dan de revalidatiebedden, in de regio Kempen en meer specifiek in de regio Herentals-Geel-Mol. Tenslotte richtte ik op 21 november 2001 een brief aan het kabinet van de minister om nogmaals te vragen naar de resultaten van het onderzoek en de eventueel genomen maatregelen. Allemaal tevergeefs.

In een krantenartikel van 4 december 2001 kon ik lezen dat de ziekenhuisdirecteur van Herentals ondertussen is overgegaan tot een opnamestop. Die maatregel is natuurlijk het gevolg van het structureel tekort aan bedden. Artsen en directie werden op 3 december namelijk geconfronteerd met een overschot van niet minder dan 30 patiënten op de afdeling inwendige ziekten. Toen lagen er al mensen in de gang en op de spoedafdeling. Het Sint-Elisabethziekenhuis in Herentals heeft een jaarlijkse bezettingsgraad van 108%. Bijna de helft van de volgens de normen wenselijke ziekenhuisbedden ontbreekt! Zijn de Kempenaars misschien dubbel zo gezond? De regio Herentals-Geel-Mol is dus schromelijk achtergesteld qua ziekenhuisbedden, om nog maar te zwijgen van de thuiszorg die overvraagd is en het onvoldoende aantal rusthuisbedden.

Wat zijn de resultaten van de onderzoeken naar het beddentekort in de regio Kempen en meer specifiek Herentals-Geel-Mol?

Wat zijn de maatregelen die de minister zal nemen om een oplossing te bieden aan dit onhoudbare probleem voor patiënt en personeel?

Is er een bepaalde regio in ons land waar er een overschot is aan ziekenhuisbedden? Zo ja, kan er op korte termijn niet tot een herverdeling van de beschikbare bedden worden overgegaan?

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - De studie waarnaar mevrouw Taelman verwijst, is afgerond. Ze werd uitgevoerd door de administratie die niet alleen de situatie in de provincie Antwerpen, maar ook in de andere provincies in kaart brengt. Ik kan nu al zeggen dat het aantal bedden niet alleen in de Kempen beneden de programmatienorm ligt. In de arrondissementen Antwerpen en Mechelen daarentegen ligt het aantal bedden boven de programmatienorm: voor C - D -bedden (heelkunde en inwendige geneeskunde) gaat het in het arrondissement Antwerpen om 925, voor Mechelen om 380 bedden. In Turnhout zijn er 246 bedden beneden programmatie. Voor de gehele provincie zijn er 1059 bedden boven programmatie.

Het probleem is in Turnhout evenwel het grootst voor de Sp-bedden voor onder meer revalidatie: er zijn daar 203 bedden beneden programmatie en maar 6 beschikbare bedden.

De provincie Antwerpen heeft dus in totaal een overschot ten overstaan van de programmatienorm. Het arrondissement Turnhout daarentegen kampt met een tekort.

Er zijn drie soorten maatregelen mogelijk. Allereerst een nieuwe reconversieregeling waardoor het teveel kan worden overgeheveld naar plaatsen waar er een tekort is. Ik heb vanmiddag een spoedvergadering gevraagd om deze maatregel te onderzoeken, ook omdat ik vind dat dit de meest aangewezen maatregel is. Een "pool van bedden" bijvoorbeeld zou bijkomende middelen vereisen wat op dit ogenblik een probleem is. Een derde mogelijkheid is een budgettaire ingreep waarbij op heel korte termijn bijkomende middelen ter beschikking worden gesteld, afkomstig van andere ziekenhuizen. Dit ligt evenwel bijzonder moeilijk. We hebben volgende week dan ook een vergadering belegd waarop de administratie haar voorstellen aan de kabinetten van Volksgezondheid en Sociale Zaken zal voorleggen.

Mevrouw Martine Taelman (VLD). - Ik hoop dat de ziekenhuizen van de regio worden betrokken bij het zoeken naar een oplossing.

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - De regio vraagt meer bedden. Daarvoor moeten we een oplossing vinden.

Mondelinge vraag van mevrouw Marie-José Laloy aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de toestand in het Midden-Oosten» (nr. 2-772)

Mondelinge vraag van mevrouw Marie Nagy aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de stappen die de Belgische regering ondernomen heeft om de vredesonderhandelingen in het Midden-Oosten opnieuw op gang te brengen» (nr. 2-779)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Inzake de situatie in het Midden-Oosten mogen we ons minder dan ooit door emoties laten leiden. Het probleem moet opnieuw in een politiek kader worden geplaatst. Dat overschrijdt het Belgische en zelfs het Europese kader, maar toch moet België eerbiediging eisen van de internationale verdragen en van het internationaal recht. Het is nodig eraan herinneren dat de Israëlische kolonies in Palestijns gebied illegaal zijn en een factor vormen die de spanningen opdrijft.

De Europese Commissie heeft in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 23 november een bekendmaking gepubliceerd waarin staat dat Israëlische producten uit de kolonies niet worden vrijgesteld van douanerechten zoals dat is bepaald in het associatieakkoord tussen Israël en de EU dat in 2000 in werking is getreden. Volgens het Publicatieblad is bewezen dat Israël certificaten van oorsprong geeft voor producten uit gebieden die in 1967 onder Israëlisch bestuur kwamen en die geen voorkeurbehandeling kunnen krijgen.

Wat kan België doen om de toepassing van de beperkingen op de Israëlische invoer te garanderen?

Wat kan België als EU-voorzitter doen om beide partijen rond de onderhandelingstafel te krijgen of op zijn minst tot een wapenstilstand te bewegen? Gelet op de escalatie van geweld de jongste dagen moet er dringend worden opgetreden.

Mevrouw Marie Nagy (ECOLO). - Een spiraal van geweld zet het Midden-Oosten in vuur en vlam. Billijke vrede lijkt wel ijdele hoop te worden. Een vredevolle regeling conform het internationaal recht van de problematiek van de bezette gebieden, en het recht op bestaan en op veiligheid van de twee Staten, die dezelfde rechten en dezelfde plichten zouden hebben en in vrede en wederzijds respect zouden samenleven, worden sterk bemoeilijkt, met alle gevolgen van dien voor Europa en het Middellandse Zeegebied.

We moeten de terroristische aanslagen van Palestijnse politieke en godsdienstige groeperingen, die opzettelijk onschuldige burgers viseren, zeer sterk veroordelen, evenals de buiten elke verhouding staande represailles die de Palestijnse burgerbevolking treffen.

De aanslagen gebeuren in een context van Palestijnse wanhoop wegens de Israëlische bezetting met vernieling van huizen, de voortzetting van de nederzettingenpolitiek en de militaire bezetting.

Beide landen bevinden zich nu in een escalerende oorlogssituatie.

De Europese Unie, die moeite heeft om met één stem te spreken, moet van zich laten horen. Ze is de voornaamste fondsenleverancier in die streek en de geografische nabijheid maakt van haar een hoofdrolspeler. Tegenover het Amerikaanse unilateralisme moet Europa de weg wijzen naar onderhandelingen in het kader van een internationale conferentie van het "Madrid-bis"-type. Het zou ideaal zijn als daar ook de VN, de VS, Rusland en de belangrijkste regionale actoren, zoals Turkije en Egypte, bij zouden worden betrokken.

België moet bij de VN pleiten voor het sturen van internationale waarnemers naar de bezette gebieden, de snelle terugtrekking van het Israëlische leger uit de bezette gebieden volgens een precieze kalender en voor het geven van middelen aan de Palestijnse Autoriteit om het terrorisme te bestrijden en hulp te bieden aan zijn bevolking.

Welke acties werden in die zin ondernomen? Kan een formele stap worden verwacht om dergelijke onderhandelingen op gang te brengen? Moet het associatieakkoord tussen de EU en Israël niet worden herbekeken?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - De Europese Commissie heeft inderdaad op 23 november in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een bekendmaking gepubliceerd inzake de Israëlische invoer in de Gemeenschap. Dat bericht vraagt de invoerders van producten die afkomstig zijn van Israëlische kolonies in Cisjordanië, de Gazastrook, Oost-Jeruzalem en de Golanhoogte om de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen, aangezien die goederen onderworpen zijn aan douanerechten.

We hopen dat deze bekendmaking resultaten zal opleveren. Indien dat niet zo is, kan de Europese Raad, de Associatieraad vragen gepaste maatregelen te overwegen.

De EU moet uiteraard haar inspanningen voortzetten om de gemoederen tot bedaren te brengen en de partijen ertoe aan te zetten het politieke proces terug op de sporen te zetten door de toepassing van het plan-Tenet voor een staakt het vuren en door de toepassing van de aanbevelingen van het rapport-Mitchell.

De huidige spanning maakt een dergelijke dialoog des te noodzakelijker, zelfs als dit het rond de tafel brengen van de verschillende partijen bemoeilijkt.

Het vredesproces rust op duidelijke, door de internationale gemeenschap erkende grondslagen. Een rechtvaardige en duurzame vrede moet steunen op de resoluties 242 en 338 van de Veiligheidsraad en op de principes van Madrid en Oslo. In dat kader, en zo mogelijk in nauw overleg, moet de EU de VS ertoe aansporen hun engagement in het Midden-Oosten te bestendigen. De duidelijke houding van de EU en België voor een politieke regeling van het conflict behoudt zijn waarde, ondanks de verslechterende situatie ingevolge recente terroristische aanslagen en de reactie daarop.

Ook op kritieke ogenblikken is de minister van Buitenlandse Zaken blijven oproepen tot dialoog en onderhandelingen over een nieuw vredesproces, niettegenstaande de huidige dramatische spanningen.

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik ben over het algemeen verheugd over het optreden van de vice-eerste minister. Toch heb ik vragen bij de toepassing van het internationaal recht en de teksten betreffende het associatieakkoord.

Overweegt de regering de bijeenroeping van het comité? Toen de Senaat in 1999 met het samenwerkingsakkoord met Israël instemde, heeft hij zijn goedkeuring verbonden aan een geregelde en strenge evaluatie. Die ontbreekt vandaag. Het akkoord moet worden nagekomen. De politieke wil om de teksten te doen toepassen kan de spanningen doen afnemen, maar er moet voortdurend worden benadrukt dat sommige in het Midden-Oosten gestelde handelingen illegaal zijn, zelfs al worden ze al een hele tijd uitgevoerd. Het zou dus nuttig zijn indien het Belgische voorzitterschap, uit naam van de EU, zou eisen dat de evaluatiecommissie bijeenkomt.

Mevrouw Marie Nagy (ECOLO). - Er moet worden herhaald dat het geweld zijn oorsprong vindt in de bezetting van de Palestijnse gebieden en het niet respecteren van internationale verbintenissen, al rechtvaardigt dat geenszins aanslagen tegen de burgerbevolking. De minister heeft zich ingezet voor een ethische diplomatie. Hij heeft zijn standpunt altijd duidelijk verwoord. Nu moet hij tot handelen overgaan, gelet op de situatie ter plaatse en de klaarblijkelijke keuze van Israël, daarin gesteund door de Amerikaanse regering, voor confrontatie en verzwakking van de Palestijnse Autoriteit.

Ik sluit aan bij de vraag van mevrouw Laloy om het associatieakkoord met Israël opnieuw te evalueren en na te gaan of de bepalingen van het akkoord inzake de eerbiediging van de mensenrechten en het internationaal recht worden nagekomen. Het is belangrijk dat België dit doet zodat de diplomatie van minister Michel kan uitmonden in een duidelijke boodschap aan zijn Europese collega's en aan Israël en aanzet tot handelen.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Ik heb de reacties van mevrouw Laloy en mevrouw Nagy duidelijk gehoord. Ik herhaal dat de desbetreffende bekendmaking op 23 november in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen werd gepubliceerd. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de EU-Raad dit voorleggen aan de Associatieraad.

Mondelinge vraag van de heer Jacques Timmermans aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de ontwerpbegroting van de Assemblee van de West-Europese Unie voor 2002» (nr. 2-775)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Jacques Timmermans (SP.A). - Tijdens de plenaire zitting van de Assemblee van de WEU in Parijs deze week heb ik vernomen dat de ontwerpbegroting voor 2002, die de Raad van de WEU aan de Assemblee wil opleggen, de werkingsmiddelen van de Assemblee drastisch vermindert.

Dat zou het gevolg zijn van de combinatie van twee factoren. Ten eerste zou het budget een nominale nulgroei kennen, wat betekent dat de indexaanpassing en de normale salarisverhogingen voor het personeel, waar de assemblee niet onderuit kan, door besparingen elders in het budget gecompenseerd moeten worden. Ten tweede zouden uitgaven voor het gebouw in Parijs dat de Assemblee en het Instituut delen, door de overdracht van het Instituut voor Veiligheidsstudies van de WEU aan de EU, per l januari 2002 nu naar de Assemblee worden doorgeschoven. Deze uitgaven werden vroeger door het Instituut en dus door de ministeriële kant van de organisatie gedragen.

Samen vertegenwoordigen deze extra kosten 10% van het totale budget van de Assemblee en liefst 28% van de eigenlijke werkingskosten, buiten de uitgaven voor personeel.

Een dergelijke aderlating is onaanvaardbaar. Ook al zijn de operationele bevoegdheden van de WEU aan de EU overgedragen, toch is de Assemblee van de WEU voorlopig nog altijd de enige plaats waar de nationale parlementen van alle betrokken landen samen over Europese veiligheids- en defensieproblemen kunnen debatteren. Ze doen dit niet alleen over de zogenaamde restbevoegdheden van de WEU, maar ook over het EU-beleid terzake. De twee kunnen trouwens niet worden gescheiden, zoals de gebeurtenissen van 11 september nogmaals hebben aangetoond.

Het Belgisch Parlement, en in het bijzonder de voorzitter van de Senaat, hebben grote inspanningen gedaan om binnen de EU een interparlementaire structuur op te zetten, waarvan ook het Europees parlement deel zou uitmaken, om het huidige parlementaire deficit in verband met het Europees veiligheids- en defensiebeleid op te vangen. Die structuur staat echter nog niet op poten en zal er misschien niet komen vóór 2004. Zeker tot dan is een vermindering van de werkingsmiddelen van de Assemblee van de WEU onaanvaardbaar.

Wat kan de minister doen om ervoor te zorgen dat de WEU-Raad op zijn standpunt terugkomt? De zaak is dringend, want de definitieve beslissing zou al op 14 december vallen.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Het Belgisch Voorzitterschap, bij monde van de minister van Landsverdediging, en de secretaris-generaal van de WEU, Javier Solana, hebben reeds vragen van leden van de WEU-Assemblee over dit thema beantwoord. Uit deze antwoorden bleek dat de lidstaten beslissingen nemen in de Raad.

Ten eerste zeggen de lidstaten dat een nominale nulgroei, dit wil zeggen een effectieve bevriezing, van alle budgetten van de WEU op het niveau van 2001 wenselijk is. Het gaat hierbij ook om de budgetten van het Instituut voor Veiligheidsstudies en het Satellietcentrum, die vanaf 1 januari 2002 als EU-agentschap van start gaan.

Ten tweede werden de kosten van het gebouw in Parijs, dat eigendom is van de WEU, om historische redenen grotendeels verrekend op de begroting van het Instituut, dat op dezelfde plaats is gevestigd als de Assemblee. Aangezien het Instituut vanaf 1 januari niet langer een WEU-instelling zal zijn, kan deze toestand ook niet langer worden aangehouden. In een externe doorlichting werd een andere kostendeling voorgesteld.

Ten slotte werd het secretariaat van de WEU in Brussel geherstructureerd.

Het budget gaat uit van de toegenomen pensioenverplichtingen, de nieuwe lokalisering en de sterk ingekrompen personeelsstructuur. Het enig overgebleven referentiekrediet is dat van de Assemblee, die het WEU-gebouw in Parijs daarenboven deelt met het Instituut.

Het Belgisch Voorzitterschap zet zich in om de koppeling tussen de budgetten van de Europese Unie en de West-Europese Unie, die door verschillende WEU- en EU-lidstaten wordt gemaakt, te doorbreken. Het budget voor de nieuwe agentschappen in de EU en de intergouvernementele structuren die bijdragen krijgen van de lidstaten, moet vóór 2002 worden goedgekeurd om de overgang van WEU naar EU op 1 januari mogelijk te maken. Anders zouden er problemen rijzen, onder meer op het vlak van het juridisch statuut van het personeel.

Het Belgisch Voorzitterschap zal zich blijven inspannen om een voor de lidstaten aanvaardbare en een voor iedereen bevredigende oplossing te vinden.

De heer Jacques Timmermans (SP.A). - Wegens de geplande overgang is een aanpassing inderdaad noodzakelijk. Ook de WEU-Assemblee erkent dat. Nu is er echter een neerwaartse spiraal. Gelet op de meer dan 3% inflatiekosten en de loonkosten, moet deze organisatie ook in de overgangsperiode werkbaar blijven. Gisteren heeft de heer Solana ook gezegd dat een grotere budgettaire inspanning nodig is om de doelstelling van de WEU verder te realiseren. Ik dank in elk geval het Belgisch voorzitterschap voor de inspanningen terzake.

De voorzitter. - Ik vestig tevens de aandacht van de minister op het feit dat gesnoeid werd in de middelen van de assemblee van de WEU zonder dat dit werd gecompenseerd door parlementaire controle op het GBVB op het niveau van de Europese Unie. Er moeten spoedig voorstellen in die zin geformuleerd worden in het kader van de top van Laken en de daaropvolgende Conventie.

Mondelinge vraag van de heer Paul Wille aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de verzoekschriften van asielzoekers bij de Raad van State» (nr. 2-773)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Paul Wille (VLD). - Sommigen beweren dat men de problemen moet aanpakken op het moment dat ze zich voordoen. Dat is hier het geval: het aantal verzoekschriften van asielzoekers bij de Raad van State is de jongste vijf jaar meer dan verdubbeld. In 1996 werden 2.550 verzoekschriften ingediend op een totaal van 6.560, dit is 39%. In 2001 is dat aantal gestegen tot 18.458 op een totaal van 22.528, of 81%. Het aantal aanvragen is vooral sterk toegenomen in de periode 1999-2000; toen is het aantal dossiers gestegen van 12.738 tot 22.528.

Ingevolge die toename heeft de Raad van State een immense achterstand opgelopen. Die kan niet zomaar worden weggewerkt aangezien er jaarlijks gemiddeld 9.000 arresten worden uitgesproken.

Graag had ik van de minister vernomen of hij op de hoogte is van dit probleem en welk standpunt hij terzake inneemt. Is hij van mening dat een aanpassing van de vreemdelingenwetgeving noodzakelijk is? Zou een procedurele of legistieke controlefunctie van de Raad van State en het laten uitvoeren van de overige taken door een administratieve rechtbank, wat ik evenwel ten persoonlijken titel naar voren breng, een oplossing kunnen bieden?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Mijn collega van Binnenlandse Zaken bezorgde me het volgende antwoord.

"Het kabinet van Binnenlandse Zaken had al contact met de Raad van State om bepaalde problemen te analyseren. Ook werd er een werkgroep opgericht en vonden er al verschillende technische vergaderingen plaats. Het werk vordert goed.

Toch blijft dit een verontrustend probleem. Momenteel wordt 50% van de beslissingen van onontvankelijkheid van asielaanvragen voor de Raad van State aangevochten. Voor dit zeer hoge percentage betwistingen is er naar mijn mening geen objectieve verklaring. De kwaliteit van het onderzoek van asielaanvragen is de afgelopen jaren zeker niet achteruitgegaan. Ik ben integendeel onder de indruk van de steeds nauwkeuriger en omstandiger motivering van de weigeringsbeslissingen van de commissaris-generaal. Zijn motiveringen zijn de voorbije jaren steeds beter geworden.

De stijging van het percentage betwistingen en de globale toename van het aantal geschillen rond vreemdelingen zijn te verklaren vanuit elementen die niets te maken hebben met de kwaliteit van de asielaanvragen. Zo oordeelde het Arbitragehof - in zijn arrest 43/98 - bijvoorbeeld dat de eenvoudige indiening van een bezwaarschrift bij de Raad van State de uitgeprocedeerde en verwijderbare asielzoekers het recht op maatschappelijke hulpverlening geeft, zolang het beroep bij de Raad van State niet beslecht is. Bovendien kent de Raad van State de gratis procedure waarbij de verzoeker wordt vrijgesteld van het kleven van fiscale zegels in 96% van de aanvragen. Dat betekent dat de procedure voor uitgeprocedeerde asielzoekers bijna altijd volledig gratis is.

Worden initiatieven genomen om het werk van de Raad van State te verlichten? Ik wil er allereerst op wijzen dat de Raad in een recent verleden om deze geschillen te behandelen al een zeer belangrijke personeelsversterking kreeg. Nieuwe kamers werden opgericht, talrijke staatsraden, auditeurs, griffiers en zelfs bijkomende bestuurssecretarissen werden aangeworven. Op hun verzoek heb ik ook een specifiek procedurereglement laten goedkeuren om de behandeling van de bezwaarschriften te versnellen en dus de toevloed ervan te verminderen.

Ik ben nog steeds bereid met mijn departement de nodige medewerking te verlenen om het werk van de Raad van State te optimaliseren, maar wel op basis van een louter technische en operationele ondersteuning. De regering gaat niet verder dan deze hoofdzakelijk technische bijstand. Er kan geen sprake van zijn opnieuw staatsraden, auditeurs of bijkomende juristen aan te werven. Ik meen trouwens dat ik al heb opgemerkt dat het moeilijk wordt nog specifieke wetgeving goed te keuren om het probleem van deze geschillen op te lossen zonder in te gaan tegen de principes van gelijkheid en non-discriminatie, waar ik achter sta.

Op het ogenblik moet de Raad van State dus interne oplossingen zoeken om deze dossiers snel te behandelen en dus de abnormaal grote toevloed van bezwaarschriften te beperken. De wetgever en de regering hebben de nodige middelen daarvoor gegeven."

De heer Paul Wille (VLD). - De minister is een praktisch man en ik probeer dat ook te zijn. De oplossing is duidelijk: minder asielaanvragen, minder verzoekschriften bij de Raad van State en meer dossiers laten behandelen door de bevoegde instelling. Ik hoop dat mijn suggestie om een administratieve rechtbank in te stellen alsnog zal worden bekeken. Het is een mogelijke oplossing voor dit probleem.

Mondelinge vraag van de heer Johan Malcorps aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het falend beleid inzake snelheidscontroles op de weg» (nr. 2-776)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Het aantal uren bemande snelheidscontroles in de provincie Antwerpen tussen 1 januari en 20 november van dit jaar bedroeg 1.802. Dat is maar liefst 659 uren minder dan tijdens dezelfde periode vorig jaar. Toen ging het nog om 2.461 uren.

De technische sectie van de provinciale verkeerseenheid van de federale politie klaagt dat ze nog nauwelijks tijd heeft om op het terrein actief controles uit te voeren. Slechts 16% van de werktijd kan aan controletaken worden besteed. De rest van de tijd gaat naar administratieve beslommeringen, vooral de APA of autonome politieafhandeling slorpt veel manuren op. Het gaat om vaststellingen waarbij de bestuurder van de wagen, bijvoorbeeld bij huurwagens, niet direct kan worden verhoord.

Politiemensen worden ingezet als ambtenaren in uniform, maar ze verdienen een derde meer dan het statutair of contractueel administratief personeel.

De oplossing ligt voor de hand: de politiemensen terug voltijds de baan opsturen en hen laten ondersteunen door voltijdse administratieve krachten. Een logische arbeidsverdeling die absoluut noodzakelijke is als we effectief meer controles op de weg wensen.

Bijzonder cynisch is het gegeven dat, niettegenstaande er minder gecontroleerd werd, voor dezelfde periode het aantal processen-verbaal in de provincie Antwerpen met 30% steeg. Dat is een bewijs dat er steeds meer te snel gereden wordt, dat controles en een handhavingsbeleid preventief werken.

De minister reageerde eerder lauw op de acties van de "zwaantjes" begin deze week. Wat zal hij doen om aan hun eisen tegemoet te komen? Ik hoop dat het ten minste tot een gesprek zal komen. Hoe kan hij garanderen dat het aantal controles volgend jaar effectief zal verhogen? Worden de provinciale verkeerseenheden administratief ontlast? Op het terrein wordt aangedrongen op een nieuwe pijler verkeersveiligheid binnen de federale politie onder de verantwoordelijkheid van de minister bevoegd voor verkeersveiligheid. Dat voorstel gaat in tegen de eenheidsstructuur voor de politie en daarom zal het misschien moeilijk zijn om het op korte termijn te realiseren.

Als er op het terrein niet gauw een trendbreuk komt, dan kunnen we niet anders dan de eis van de politie honderd procent ondersteunen.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - De toestand van de technische ploeg van de provinciale verkeerseenheid Antwerpen is heel specifiek en kan niet worden vergeleken met de situatie in andere provincies.

De administratieve werklast van die ploeg nam dit jaar toe ingevolge de richtlijnen van de lokale parketten. Enerzijds is er sinds begin dit jaar het voorschrift van het Antwerpse parket dat buitenlandse overtreders geïdentificeerd moeten worden vooraleer de processen-verbaal worden doorgestuurd naar het parket. Die werkwijze vereist meer administratief werk, gezien het groot aantal buitenlandse weggebruikers. Anderzijds wordt door de drie parketten van de provincie sinds april 2001 de autonome politieafhandeling eveneens toegepast voor de technische ploeg. Bijgevolg moeten de aan het parket doorgestuurde dossiers volledig zijn. Dat vraagt in vele gevallen, onder meer voor de leasingvoertuigen, meer administratief werk.

Daarenboven worden de controles door de technische ploegen meer een meer georiënteerd naar de autowegen waar veel meer verkeer is.

In eenzelfde tijdspanne worden dus meer wagens gecontroleerd en meer overtredingen vastgesteld met als gevolg dat de administratieve werklast verhoogt. Om die situatie te verbeteren werden verschillende technische en administratieve maatregelen genomen of gepland, waarover ik hier niet verder in detail wil gaan.

De minister is altijd bereid tot een open gesprek met de afgevaardigden van de provinciale verkeerseenheid, maar wil vooraf de minister van Mobiliteit raadplegen. Een overleg kan echter moeilijk tot stand komt als de letter en de geest van de reglementering inzake de "baaldagen" omzeild wordt.

Overigens is het niet duidelijk waarom de betrokkenen niet een open gesprek met hun hiërarchie hebben willen voeren om hun standpunt uiteen te zetten.

Wat de grond van de zaak betreft, blijven de structuren en het personeelsbestand gehandhaafd en zullen de samengevoegde diensten zeker niet opnieuw worden gesplitst. Het gevoerde verkeersbeleid levert overigens goede resultaten, aangezien het aantal processen-verbaal bijna verdubbeld is.

Dit gezegd zijnde, kan het geheel van de problematiek opnieuw worden besproken in het kader van het nationaal veiligheidsplan. Daarna zullen de ministers van Binnenlandse Zaken en van Mobiliteit de nodige beslissingen nemen.

De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Het verheugt me dat de minister het probleem alvast erkent, zij het dat hij het een specifiek Antwerps probleem noemt. Daar zouden verhoudingsgewijs meer dan elders buitenlandse wagens moeten worden gecontroleerd.

Ik betreur dat de minister alleen bereid is tot een gesprek - wat op zich positief is - en niet overweegt om meer personeel aan te werven. Voor mij komt het er in de eerste plaats op aan dat er meer controles komen. Het aantal processen-verbaal bewijst dat er zeer veel overtredingen zijn. De verkeersveiligheid zullen we echter maar verbeteren als we de pakkans vergroten.

Blijft dat de PVE's maar voor zestien procent van hun werktijd op het terrein actief zijn. Dat is een echte blaam voor de dienste. De bevoegde overheid moet dan ook dringend iets doen.

Mondelinge vraag van de heer Louis Siquet aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over «het versturen door het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen van meer dan 38.000 dwangbevelen aan personen die bepaalde bijdragen verschuldigd op grond van hun reëel of vermeend statuut van bestuurder van vennootschappen niet hebben betaald» (nr. 2-774)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand.

De heer Louis Siquet (PS). - De RSVZ heeft vorige week een bevel tot betaling verstuurd aan in totaal 92.782 bestuurders van zelfstandige vennootschappen die bepaalde bijdragen verschuldigd op grond van hun reëel of vermeend statuut, niet hebben betaald. Een dergelijke manier van handelen doet een aantal grote problemen rijzen.

Wat allereerst de vorm betreft, kwam het bevel tot betalen via de gerechtsdeurwaarder er zonder enige verwittiging. De verrassing was dan ook compleet, vooral omdat in totaal 3,2 miljard wordt geëist en de bedragen binnen acht dagen moeten worden betaald.

Wat de grond van de zaak betreft, betekent dit dat de betrokkenen niet kunnen reageren. Sommigen hadden de betaling van deze bedragen kunnen voorkomen als ze tijdig van hun rechten en plichten op de hoogte waren gebracht.

Zo was er bijvoorbeeld het geval van een vermeend bestuurder van een slapende vennootschap. De oprichter van deze vennootschap wordt verondersteld een activiteit van bestuurder te hebben uitgeoefend en moet nu, bijna tien jaar later, achterstallige bijdragen betalen, zonder daarover geïnformeerd te zijn.

Is een dergelijke werkwijze wettelijk? Hoe staat het met de elementaire eerbied voor het principe van goed bestuur? Kleine ondernemers en ondernemingen mogen niet zonder enige verwittiging in moeilijkheden worden gebracht. Kunnen deze dossiers niet onmiddellijk door de administratie en niet via gerechtsdeurwaarders worden afgehandeld?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - De Nationale hulpkas heeft aan 38.353 vennootschappen en hun hoofdelijk aansprakelijken door tussenkomst van gerechtsdeurwaarders een aanmaning gestuurd. In totaal werden 92.789 aanmaningen verstuurd. Het totaal verschuldigde bedrag beloopt 2.514.906.841 frank, waarvan 2.442.433.562 frank aan bijdragen en boetes en 72.473.279 frank aan onkosten die uit de operatie voortvloeien.

De aanmaningen in kwestie werden verstuurd omdat de vennootschappen die na 1992 werden opgericht, hun bijdragen niet hebben betaald, zoals opgelegd door artikel 98 van de wet van 30 december 1992.

Omdat verjaring dreigde, hebben de vennootschappen een aangetekende aanmaning gekregen. De laatste aangetekende aanmaningen werden eind december 2000 verstuurd om de verjaring van de bijdrage 1995 te stuiten. In de toen verstuurde documenten werd de totaliteit vermeld van de bedragen die de vennootschappen op dat ogenblik verschuldigd waren. Bovendien werden de betrokken vennootschappen aangemaand de jaarlijkse bijdragen te betalen.

Van de 38.353 vennootschappen aangemaande bedrijven zijn er 37.619 ambtshalve aangesloten bij de Nationale Hulpkas overeenkomstig de bepalingen van artikel 89 van de wet van 30 december 1992.

De vennootschappen moeten binnen drie maanden na hun oprichting of binnen drie maanden nadat ze aan de belasting op de niet-ingezetenen zijn onderworpen, aansluiten bij een sociale verzekeringskas.

De vennootschap die daaraan binnen de gestelde termijn geen gevolg geeft, wordt door een aangetekende brief van het Rijksinstituut in gebreke gesteld. Als ze zich daarna niet vrijwillig bij een kas aansluit, volgt de aansluiting ambtshalve bij de Nationale hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.

De ambtshalve aangesloten vennootschappen worden normaal eerst op de hoogte gebracht van de verplichting bij een kas aan te sluiten, vervolgens volgt een ingebrekestelling en ten slotte krijgen ze ook een of meerdere aanmaningen om hun jaarlijkse bijdragen te betalen.

Als de vennootschap geen enkele activiteit uitoefent, kan ze aan de administratie der directe belastingen een attest vragen dat het jaar vermeldt waarin ze geen enkele activiteit uitoefende. Op basis daarvan wordt het dossier dan geregulariseerd.

Wat de wettelijkheid van de procedure betreft, staat artikel 95 van de wet van 30 december 1992 de sociale verzekeringskassen toe de verjaring met een deurwaardersaanmaning te stuiten. Bovendien wordt in artikel 9 van het koninklijk besluit van 15 maart 1993 het volgende bepaald: "Alvorens tot gerechtelijke invordering over te gaan, moeten de sociale verzekeringskassen, in ieder geval, de vennootschap een herinnering bij ter post aangetekend schrijven toesturen met vermelding van het bedrag waarop de invordering zal slaan. Deze herinnering kan gebeuren door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder."

De RSVZ zal de dossiers inhoudelijk afhandelen. De gerechtsdeurwaarders kunnen evenwel betalingsfaciliteiten toekennen aan vennootschappen die hierom vragen en kunnen de betrokkenen ook zeggen welke documenten ze aan de RSVZ moeten overzenden.

De gevolgde procedure vloeit dus voort uit de wet van december 1992. De bijdrage werd in de loop van de jaren verhoogd en omgevormd in een jaarlijkse bijdrage. Nu wordt gevraagd de voor de vorige jaren verschuldigde bedragen te betalen.

De heer Louis Siquet (PS). - Volgens mijn bronnen is de situatie enigszins anders. Als de betaling niet binnen de week gebeurt, worden de 92.000 dossiers aan het gerecht overgemaakt. Dit zal voor een enorme overlast zorgen. De RSVZ heeft me bevestigd dat de gevallen waarover ik het had, niet werden onderzocht en dat er geen aangetekende brief of aanmaning verstuurd werd.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Ik zal nog wat bijkomende informatie geven. Deze bijdrage werd bijna tien jaar geleden ingevoerd en werd geleidelijk aan omgevormd in een jaarlijkse bijdrage. Het kan verbazing wekken dat in zo veel gevallen vandaag de bijdragen voor de voorgaande jaren niet werden betaald.

Ik blijf ervan overtuigd dat, als men beslist dergelijke bijdragen op te leggen, men ook moet zorgen dat ze worden geïnd. In de commissie voor de Financiën zeggen we dat vaak over de belastingen. Hetzelfde debat zou ook voor de sociale sector moeten worden gevoerd. De RSVZ past de wet toe. Ik geef toe dat hij dit wellicht al eerder had moeten doen.

De heer Louis Siquet (PS). - Er is nu al tien jaar voorbij!

Mondelinge vraag van de heer Jean-Pierre Malmendier aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over «het Early Post-systeem» (nr. 2-778)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand.

De heer Jean-Pierre Malmendier (PRL-FDF-MCC). - De Post heeft een nieuw systeem van postbestelling ingevoerd dat ze Early Post heeft genoemd.

De Post sluit met haar klanten een contract af volgens hetwelk ze zich ertoe verbindt de post vóór 9 uur 's morgens aan de klant te bezorgen. Dit systeem is uitsluitend bedoeld voor ondernemingen en vrije beroepen. De dienst is evenwel niet gratis maar kost 60 euro per maand, wat overeenstemt met een jaarlijks bedrag van 29.000 frank of 718,89 euro.

Talrijke klanten van De Post krijgen hun post nu al vóór 9 uur thuis besteld en dat helemaal gratis.

Kan De Post, die moet instaan voor een openbare dienstverlening, zich laten betalen voor een dienst die nu gratis wordt verstrekt?

Bovendien vrees ik dat de nieuwe dienst van snelle postbestelling waarvoor moet worden betaald, tot gevolg zal hebben dat diegenen die hiervan geen gebruik maken, niet meer zullen kunnen rekenen op de kosteloze snelle bestelling die ze nu genieten.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Mijn collega, de toezichthoudende minister, heeft aan De Post bijkomende informatie gevraagd over de prijs en over de redenen waarom aan bepaalde categorieën klanten een voorkeursbehandeling wordt gegeven.

Noch haar wettelijke opdracht, noch het beheerscontract verplichten De Post ertoe de post vóór 9 uur 's morgens te bestellen.

Daarnaast vinden sommige bedrijven, vrije beroepen of privé-personen het nodig hun post vóór 9 uur 's morgens te ontvangen. Het is dan ook normaal dat De Post een specifiek product Early Post wenst te ontwikkelen. De dienstverlening aan de klant moet daarbij centraal staan, zowel wat de dienst zelf als wat de prijs betreft.

Het antwoord van de gedelegeerd bestuurder van De Post lijkt in die richting te gaan:

"Mijnheer de minister, verwijzend naar de opmerkingen van de commissie van het Parlement en rekening houdend met de opmerkingen van onze klanten over Early Post, wenst De Post opnieuw met haar klanten en/of de vertegenwoordigers van categorieën van klanten te overleggen over het concept Early Post, rekening houdend met de belangen van alle betrokken partijen. De invoering van Early Post wordt voorlopig uitgesteld tot eind februari 2002, in afwachting van het resultaat van deze besprekingen."

Omwille van de reacties waaronder ook de uwe, werd het project uitgesteld tot februari. Inmiddels zal contact opgenomen worden met de klanten over de klantgerichtheid van de dienst. Als een speciale dienst nodig blijkt, moet ook de prijs klantgericht zijn.

De heer Jean-Pierre Malmendier (PRL-FDF-MCC). - Het verheugt me dat ik niet de enige was die verontrust was.

Voorstel van resolutie over de toekomst van Europa gericht aan de Europese Raad van Laken (Stuk 2-965)

Bespreking

De heer Jacques Timmermans (SP.A), rapporteur. - Het Adviescomité voor Europese aangelegenheden heeft drie werkvergaderingen besteed aan de bespreking van een voorstel van resolutie en dit voorstel unaniem goedgekeurd. Deze resolutie wordt vandaag voorgelegd aan de plenaire vergadering.

Het voorstel van resolutie is gebaseerd op de voorstellen die door de verschillende politieke partijen werden ingediend. Ik wil ingaan op enkele punten uit de discussie.

De resolutie geeft een krachtig signaal aan de civiele maatschappij: het is ons menens met het wegwerken van het democratisch deficit. Het debat moet ruimer zijn dan over de vier punten in de Verklaring 23 die bij het Verdrag van Nice werd gevoegd. Er moet een permanent democratisch inspraakforum wordt opgericht tussen de Europese instellingen en de andere maatschappelijke geledingen. Dat kadert ook in de voorbereiding van de Intergouvernementele Conferentie van 2004. Daardoor kunnen meer ideeën worden uitgewisseld, wordt inspraak mogelijk en kan het forum oriënterende en determinerende voorstellen aan de Conventie doen.

Verschillende leden van het adviescomité hebben aandacht gevraagd voor een groter en meer specifiek sociaal model en voor duurzame ontwikkeling.

Een andere discussie ging over de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel dat ten opzichte van de verschillende geledingen binnen de Europese Unie naar voor wordt geschoven.

Het voorstel van resolutie vraagt dus een ruim debat over de toekomst van de Europese Unie dat onder andere moet leiden tot: de bevoegdheidsafbakening tussen de Europese Unie en de lidstaten, conform het subsidiariteitsprincipe, de regeling van het statuut van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, de vereenvoudiging van de verdragen, de invulling van de rol van de nationale parlementen in de Europese structuur.

Het debat over de toekomst van de Unie moet worden verruimd tot een reflectie over de Europese Unie waarbij doelstellingen en middelen worden gedefinieerd. Doel is de integratie tussen de lidstaten te bevorderen om te komen tot een politieke Unie. De waarden en het democratisch ideaal die de grondslag vormen van de politieke Unie, moeten hierbij voor ogen worden gehouden. De Europese Raad van Laken moet hiervoor een methode en een agenda vastleggen.

Het voorstel van resolutie stipuleert in zeven punten de werkwijze voor de samenroeping van de Conventie. Zowel de burgers als het maatschappelijk middenveld moeten in de Conventie duidelijk aan hun trekken komen.

De hervormingen die de Conventie dient uit te werken moeten in de richting gaan van een Europese Grondwet en van een verbetering van de werking van de instellingen. Die werking moet gebaseerd zijn op de volgende basisprincipes: democratische legitimiteit, subsidiariteit en proportionaliteit; de communautaire methode als regel, een betere coördinatie tussen de Europese instellingen, transparantie, doeltreffendheid en behoorlijk bestuur.

De resolutie schenkt ook aandacht aan de parlementaire structuur. Het Europees Parlement moet instemmingsrecht krijgen voor de wijziging van de Europese verdragen; het moet een volledige wetgevende bevoegdheid krijgen in een federale structuur en moet derhalve betrokken worden bij het besluitvormingsproces door de veralgemening van de codecisie en de bevoegdheid inzake begrotingscontrole; het moet de Europese Commissie kunnen dwingen tot het nemen van wetgevende initiatieven. De voorzitter van de Europese Commissie moet verkozen worden door het Europees Parlement. Het Europees Parlement en de nationale parlementen moeten nauwer betrokken worden bij de verdragswijzigingen. De nationale parlementen moeten, via hun regeringen, nauwer worden betrokken bij de voorbereiding van standpunten en bij de evaluatie van de resultaten van de Raden en van de functionering en het besluitvormingsproces in die Raden. De Europese democratische politieke partijen moeten een volwaardig statuut krijgen en een gepaste financiering dient te worden uitgewerkt.

De Commissie moet, als instelling die het Europese belang behartigt en als hoedster van de basisbeginselen van de Unie, haar supranationaal karakter en haar onafhankelijkheid ten aanzien van de lidstaten opnieuw bevestigen. De individuele verantwoordelijkheid en politieke representativiteit van de Europese commissarissen moet worden versterkt.

De Raad moet transparanter werken, zowel wanneer hij fungeert als wetgever als in andere aangelegenheden. Het principe van de gekwalificeerde meerderheid moet verbeterd worden en het meerderheidsprincipe van de bevolking moet een optiemogelijkheid blijven.

Het onderscheid tussen wetgevende en uitvoerende taken moet de transparantie en de efficiëntie van de instellingen verhogen.

Het huidige gemeenschapsbeleid moet geëvalueerd worden in het licht van de uitbreiding.

Het mechanisme van nauwere samenwerking moet uitgebreid worden, teneinde aan de lidstaten die het wensen, de mogelijkheid te bieden vlugger te gaan in het integratieproces, maar tegelijk de synergie te versterken met de andere lidstaten.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de uitbouw van een Europees sociaal model gebaseerd op de strijd tegen sociale uitsluiting, armoede en werkloosheid, op een sociaal en universeel beschermingssysteem en op toegang tot gezondheidszorg voor iedereen, gewaarborgd door de overheid. De gelijkheid tussen vrouw en man en de rechten van het kind moeten worden gerespecteerd. Het doel is te komen tot sociale cohesie.

De herziening van het Verdrag moet leiden tot een efficiënter en democratischer economisch en monetair beleid dat tot doel heeft bij te dragen tot meer, betere en minder precaire werkgelegenheid en tot de versterking van de sociale samenhang, met name door de wijziging van het statuut en de opdrachten van de Europese Central Bank. De macro-economische dialoog met de sociale gesprekspartners, ingesteld door de Top van Keulen, dient te worden versterkt.

Duurzame ontwikkeling, volksgezondheid en het voorzorgsprincipe moeten integraal deel uitmaken van het besluitvormingsproces en vertaald worden in de beleidsbeslissingen.

De rijkdom en culturele diversiteit van de Europese Unie moeten worden gewaarborgd.

Er moet een organische samenwerking en coördinatie tussen de Europese Unie, de Raad van Europa en de West-Europese Unie tot stand komen.

Mevrouw Mimi Kestelijn-Sierens (VLD). - Ik dank de heer Timmermans voor de gedegen manier waarop hij verslag heeft uitgebracht over de discussie die in het Federaal Adviescomité voor de Europese aangelegenheden over de Verklaring van Laken werd gevoerd.

Er bestaan in de verschillende fracties eigenlijk weinig of geen verschillende opvattingen over de aanbevelingen aan de regering. Vandaar dat het voorstel van resolutie in het Adviescomité eenparig werd goedgekeurd, wat de uiting is van een echte Europese houding van het Belgisch Parlement.

Iedere fractie legt natuurlijk haar eigen accenten en ik sta even stil bij de punten die de VLD-fractie na aan het hart liggen.

Als we het ten eerste hebben over de toekomst van Europa moeten we het ook hebben over het Europa van de burger of over het wegwerken van het democratisch deficit. De toenemende vervreemding van de burger ten opzichte van Europa is voor onze fractie een probleem. Wij pleiten dan ook voor het opnemen van het Handvest van de Grondrechten in de toekomstige Europese Grondwet, die moet ontstaan uit een herschikking of opsplitsing van de huidige verdragen in een vast deel en uitvoeringsverdragen die voor soepele wijzigingen vatbaar zijn.

We pleiten eveneens voor het verlenen van rechtspersoonlijkheid aan de Unie, zodat deze kan toetreden tot het EVRM.

Voorts is het volgens ons hoog tijd dat de Europese Unie rekening houdt met de bevoegdheidsverdeling die de lidstaten intern hebben georganiseerd en die constitutioneel werden vastgelegd.

Het federale België gaat uit van de idee dat het beleid zo dicht mogelijk bij de burger moet worden uitgeoefend. Dit subsidiariteitsprincipe moet ook door de Europese Unie worden gehonoreerd.

We verwachten een duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de Unie zelf en de lidstaten en hun constitutionele regio's, zodat de burger weet wat van welk niveau kan worden verwacht.

De resolutie verwacht van de Europese instellingen dat zij principes hanteren zoals democratische legitimiteit, transparantie, doeltreffendheid en behoorlijk bestuur. Daaruit volgt bijvoorbeeld dat het Europees Parlement ook moet kunnen instemmen met de wijzigingen aan de Verdragen en dat het niet louter advies geeft, zoals thans het geval is.

We willen het medebeslissingsrecht van dat Parlement veralgemeend zien en de Commissievoorzitter moet door het Parlement worden verkozen.

We vergeten daarbij niet dat de lidstaten en hun constitutionele regio's nog steeds de basis van de Unie vormen. De nationale parlementen moeten derhalve via de regeringen nauwer betrokken worden bij de voorbereiding, het besluitvormingsproces en de evaluatie van de Raden, wat in ons land gelukkig al het geval is.

Het herstel van het evenwicht tussen de Commissie en de Raad is voor onze fractie van grote betekenis. De leden van de Commissie, die ten opzichte van het Europees Parlement individueel verantwoordelijk zijn, moeten zich onafhankelijk van de lidstaten kunnen opstellen. We verwachten van de Commissie dat ze opnieuw de motor en behoedster wordt van de Europese integratie en het Europese belang.

De Europese Raad moet transparanter kunnen werken, ook wat betreft een doorzichtige toepassing van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen. We pleiten voor een verhoging van de doeltreffendheid van de instellingen en de herkenbaarheid voor de burger door het maken van een duidelijk onderscheid tussen de wetgevende en uitvoerende taken die aan de Raad zijn toegewezen.

Europa moet zich als een politieke unie kunnen gedragen. Vandaar dat we de uitbreiding van de communautaire methode over de drie pijlers verdedigen, wat moet leiden tot de opheffing van de pijlerstructuur. Opnieuw moet er transparantie, democratische legitimiteit en doeltreffendheid zijn.

Dezelfde basisprincipes hebben er ons toe aangezet om in het debat over de toekomst van de Unie en de voorbereiding van de volgende IGC voor te stellen te werken met een Conventie waarin zowel de Europese instellingen als de Parlementen van de lidstaten adequaat vertegenwoordigd zijn. We willen het voorzitterschap door deze Conventie laten verkiezen. Ze moet coherente voorstellen formuleren waarbij ook wordt aangegeven welke opties de voorkeur van een zeker aandeel van de Conventie wegdragen. Zo kan de impact van de voorstellen worden vergroot en hopelijk kan een voorstel dat door een grote meerderheid van de leden van de Conventie wordt gesteund, niet meer zo gemakkelijk door één lidstaat van tafel worden geveegd.

Het verdrag vereist vooralsnog dat een IGC de verdragswijzigingen bekrachtigt, maar alles moet in het werk worden gesteld om de voorstellen van de Conventie meer gewicht te geven. Het Adviescomité voor Europese Aangelegenheden is overigens van plan regelmatige contacten te organiseren met onze vertegenwoordigers in de Conventie, de IGC en het middenveld.

Ten slotte moet er een Europees forum worden opgericht om ervoor te zorgen dat er zowel op Europees als op nationaal vlak ernstig rekening wordt gehouden met de standpunten van de civiele maatschappij. De burger moet inspraak krijgen en het debat met het middenveld moet worden aangegaan. Dit laatste betekent niet dat de politiek zijn overwicht moet prijsgeven. Deze consultatieve formule draagt daarom onze voorkeur weg.

Dit waren de aandachtspunten van de VLD-fractie. Tijdens de discussie van het adviescomité is gebleken dat de regering en de eerste minister onze bezorgdheid delen. We hopen daarom dat deze punten zullen worden opgenomen in de slotverklaring van de Top van Laken die op 14 en 15 december 2001 plaatsvindt.

De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Op het einde van 2001 staat Europa voor de meest cruciale keuze in het integratieproces sinds het Verdrag van Rome in 1957 en de perikelen in de jaren zestig rond de toetreding van het Verenigd Koninkrijk. Twaalf kandidaat-lidstaten zullen de komende jaren de Unie verruimen tot 27 lidstaten en dwingen op een evidente wijze tot fundamentele hervormingen om een efficiënte werking van de Europese constructie te waarborgen.

Ik zal thans op schematische wijze de vijf fundamentele krachtlijnen van de CD&V-fractie opsommen.

Het democratisch deficit moet worden weggewerkt. Zelfs in het Europa van de vijftien ontsnapt de besluitvorming in vele opzichten aan een effectieve democratische controle. De uitbreiding van de Unie en de daarmee gepaard gaande noodzakelijke institutionele hervormingen zijn een welgekomen uitdaging voor een meer democratische opbouw van de Europese Unie. Het Europees Parlement, wellicht om te vormen tot een tweekamerstelsel met een nauwkeurige omschrijving van de wetgevende bevoegdheid voor de Raad van ministers, moet een "volwaardige" speler worden in de Europese besluitvorming. Dit moet een prioritaire doelstelling worden voor de Conventie en voor de nakende IGC. Ook de Commissie als sturende factor moet voor de Europese bevolking herkenbaar zijn als de emanatie van de overwegende politieke strekkingen op het Europese continent. De rechtstreekse verkiezing van de voorzitter en de ondervoorzitters van de Commissie zou hierin een wezenlijke stap betekenen. Bovendien moet het terugdringen van de unanimiteitsbeslissing ten gunste van meerderheidsbeslissingen de efficiëntie verhogen en duidelijk maken aan de bevolking dat er wel degelijk accuraat kan worden opgetreden.

De Europese constructie heeft tot begin de jaren negentig vooral de nadruk gelegd op economische en monetaire integratie. Naast de Economische Monetaire Unie moet er binnen Europa een sociale en politieke Unie tot stand komen.

Een aantal wrijvingen in het sociale huishouden van Europa hebben sinds de Top van Luxemburg de aandacht getrokken van de beleidsmakers. Deze evolutie is onomkeerbaar omdat bij een toegenomen economische performantie ook een toenemende concurrentie ontstaat. Wanneer sociale en fiscale harmonisatie uitblijven, betekent dit hoe dan ook een scheeftrekking van de concurrentievoorwaarden inzake de loonkosten en andere kosten van de bedrijfsactiviteit. Mede hierom, maar vooral om binnen de Europese ruimte een hoge sociale bescherming en een kwalitatief hoogstaand levenspeil te bereiken, moet de sociale dimensie in de komende decennia het hoofdaccent krijgen.

Ook op het vlak van het politiek beleid, van het buitenlands- en veiligheidsbeleid heeft de Europese Unie in het verleden niet geschitterd. Problemen zoals de Palestijnse kwestie en de Balkan-perikelen bewijzen dat Europa ook daar een deficit heeft. De wil om ook voor die domeinen in middelen te voorzien en te werken aan een geïntegreerd beleid, is een dwingende noodzaak om op langere termijn de constructie geloofwaardig te houden.

De Conventie moet aandacht besteden aan het wegwerken van de kloof tussen de Europese politiek en datgene wat de Europese burger aanbelangt. Hearings en folders zullen niet volstaan om de geloofwaardigheid bij de bevolking te verhogen. Accurate besluitvorming en snelle, verstaanbare en tastbare communicatie zijn noodzakelijk. Dit vereist een voortdurende inzet. In plaats van een hiërarchisch verband moet er een partnerschap komen tussen Unie, lidstaten, regio's en lokale gemeenschappen, met een bijzondere plaats voor de constitutionele deelstaten.

Nu ook de landen van Oost-Europa deel zullen uitmaken van de Unie, ondersteunt CD&V de steeds luider wordende oproep tot het opstellen van een Europese Grondwet. Europa mag niet louter een geografisch begrip zijn; we moeten streven naar een Europa van waarden. Naargelang de club meer leden telt met een verschillende historische en sociale achtergrond, neemt de behoefte toe aan een basisdocument dat het institutionele model en de grondrechten duidelijk definieert.

De heer François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - De Europese constructie is nu een feit. Misschien lijkt het allemaal erg traag te gaan. Vanuit het perspectief van de geschiedenis gaat alles echter bijzonder snel.

Dit avontuur, dat in de vorige eeuw werd ingezet en door Jean Monnet met zijn methode van integratie een andere wending kreeg, is bijzonder succesvol geweest. De Europese constructie verloopt evenwel niet lineair. De jongste tien jaar hebben we een dubbele beweging vastgesteld: enerzijds was de communautaire ontwikkeling intenser, anderzijds leverden de drie intergouvernementele conferenties steeds minder resultaten op. Nice heeft alleen de interne mechaniek wat gesmeerd.

De afgelegde weg noopt trouwens ook tot nederigheid. Een voorzitterschap, hoe goed het ook wordt uitgeoefend, kan geen wonderen verrichten. Vandaag geeft iedereen er zich rekenschap van dat Europa op een kruispunt staat. Aan de horizon tekent zich de onvermijdelijke uitbreiding af.

Na 11 september hebben de internationale relaties zich grondig gewijzigd en is deze uitbreiding meer dan ooit nodig. Recent nog heeft een groep van landen, waaronder ook de Europese Unie, zich verenigd in de strijd tegen het terrorisme. De rol van de EU zal aan belang winnen, vooral als na de toetreding van de kandidaat-landen, het gevaar voor destabilisering afneemt. Mijn fractie is ervan overtuigd dat Cyprus met de eerste landen zal toetreden, maar heeft twijfels over Polen.

De uitbreiding van de EU plaatst de kwestie van de Europese integratie op de voorgrond. Wil men vooruitgang boeken met de integratie en zo ja, op welke basis? We willen vooruitgaan en in een groter aantal beleidsdomeinen de communautaire methode invoeren. In het huidige hybride systeem bestaan het intergouvernementele en het communautaire naast elkaar. Voor de burger is het besluitvormingsmechanisme erg ingewikkeld en onduidelijk.

Als alleen nog de communautaire methode wordt toegepast, kan een einde worden gemaakt aan het huidige dubbelzinnige en weinig bevattelijke systeem. De centrale rol die de Commissie daarin speelt, bevalt niet alle regeringen. De enige manier om het gezag van de Commissie af te dwingen is ze een eigen legitimiteit te bezorgen en een einde te maken aan haar bureaucratisch en wereldvreemd technocratisch imago.

In deze context van Europese integratie moet men de beleidsdoelstelling die men nastreeft, bepalen en benoemen. De burger moet weten wat de EU betekent en moet ook merken dat de EU verantwoordelijk is voor een bepaald beleid of voor bepaalde acties.

De Unie is meer dan een medespeler in een vrijhandelszone, zoals de Britten volhouden. Defensie, sociaal beleid, justitie en buitenlands beleid en natuurlijk ook de euro, moeten zich dankzij de communautaire methode als daadwerkelijke Europese beleidsdomeinen kunnen profileren.

Het Europees aanhoudingsbevel en de operationele capaciteit van het Europees veiligheids- en defensiebeleid staan op de agenda van de Top van Laken. Als we in beide domeinen vooruitgang kunnen boeken, zal dit in de huidige internationale context een belangrijke en symbolische stap betekenen die de integratie en de zichtbaarheid van het Europees beleid zal bevorderen.

Op basis van het document van de groep van Laken zal de verklaring over de toekomst van de EU worden goedgekeurd. In deze belangrijke verklaring zal elke lidstaat zijn visie op de toekomst van de EU geven. Dat is cruciaal voor de toekomstige algemene beleidsoriëntaties van de Unie. De eventuele Europese Grondwet en de toekomstige institutionele structuur van de Unie moeten centraal staan als over de Unie wordt nagedacht.

De conventie die na Laken zal worden opgericht en die een verslag moet opstellen waardoor ze het terrein zal effenen voor een volgende intergouvernementele conferentie, zal een pioniersrol vervullen.

Wil deze conventie haar doel bereiken en geen geïsoleerd feit blijven, dan moeten vier voorwaarden worden vervuld.

De lidstaten moeten zich voldoende ambitieus opstellen zodat de conventie zich niet beperkt tot een inventaris, een lijst van onderwerpen die tijdens de volgende intergouvernementele conferentie aan bod moeten komen. De conventie moet aan deze conferentie een aantal beleidsopties voorstellen.

De conventie moet over voldoende middelen en infrastructuur kunnen beschikken, temeer omdat ze maar over vijftien maanden beschikt om haar werk te doen.

Het welslagen van de conventie hangt af van haar voorzitter. De voorzitter moet een politieke persoonlijkheid zijn van formaat, met Europese ervaring en met reële politieke ambities voor de Unie.

Jacques Delors heeft onlangs laten weten dat hij beschikbaar is. Wij denken dat hij de werkzaamheden van de conventie met brio zal leiden.

De conventie zal hoofdzakelijk worden samengesteld uit de vertegenwoordigers van de nationale parlementen en het Europees parlement, wat haar werkzaamheden ongetwijfeld een politieke legitimering zal verschaffen.

Over de besluiten en voorstellen moet er binnen de conventie een consensus bestaan of ze moeten door een meerderheid van de regeringen tijdens de intergouvernementele conferentie worden goedgekeurd. De niet-goedkeuring van bepaalde voorstellen moet duidelijk worden gemotiveerd en uitgelegd.

Als dat niet het geval is dreigt het instrument zelf waarmee we het democratisch deficit willen wegwerken, op de helling te worden gezet.

We pleiten dus voor een verruimd Europa met duidelijk gedefinieerde communautaire bevoegdheden inzake justitie, defensie, sociaal beleid en buitenlands beleid. We pleiten met andere woorden voor een federatie van staten die in een aantal domeinen een gemeenschappelijk beleid voert en waarvan de efficiëntie groter is dan het beleid van de lidstaten afzonderlijk.

De verklaring van Laken zal ten slotte het debat over de ontwikkeling van de EU openen en afbakenen. De conventie zal het voorbereidend werk verrichten zodat de regeringen het eens kunnen worden over een beter geïntegreerd, sterker en democratischer Europa.

Mijn fractie zal de resolutie goedkeuren en zal zich blijven inzetten voor de Europese constructie.

Ik besluit met de woorden die professor Jean-Victor Louis op dit spreekgestoelte uitsprak: instemming met Europa komt niet vanzelf; ze moet veroverd worden.

(Algemeen applaus)

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Hoe kunnen we het oneens zijn met voorliggend voorstel van resolutie, waarvan het verslag bijzonder kort is?

Wat de vorm betreft, hoe kunnen we, na de mislukking van Nice, niet wensen dat een werkgroep - die voortaan conventie wordt genoemd - snel het debat over de toekomst van de Unie verheldert?

Hoe kunnen we er niet mee instemmen dat de nationale parlementen beter betrokken worden bij het institutioneel reflectie- en besluitvormingsproces?

Hoe kunnen we niet wensen dat de civiele maatschappij - via een Forum - echt wordt geraadpleegd?

Hoe kunnen we, gelet op het gebrek aan leiding binnen de EU, niet verlangen dat een vooraanstaand Europees figuur wordt aangesteld om de reflectie tot een goed einde te brengen?

Wat de grond betreft, hoe kunnen we het niet eens zijn met het streven naar een echte Europese Grondwet?

Hoe kunnen we geen betere werking eisen van instellingen, die hoofdzakelijk stoelen op subsidiariteit, transparantie, doeltreffendheid en legitimiteit?

Hoe kunnen we, gelet op het democratisch deficit, niet vragen dat de rol van het Europees Parlement wordt versterkt?

Hoe kunnen we niet hopen dat de regel van de gekwalificeerde meerderheid wordt "verbeterd" en de Commissie haar onafhankelijkheid ten opzichte van de lidstaten opnieuw bevestigt?

Hoe kunnen we het niet eens zijn met de uitbouw van een Europees sociaal model, een efficiënter economisch en monetair beleid, het voorzorgsprincipe en de culturele diversiteit?

Ik wijs er evenwel op dat zij die deze consensustekst hebben opgesteld niet gedacht hebben aan de bescherming van de minderheden.

Er zijn zoveel redenen om deze resolutie te steunen, een resolutie die is opgesteld om de eenheid binnen de regenboogmeerderheid en de parlementaire oppositie te bewaren.

De PSC-fractie in de Senaat zal zich bij de stemming over deze resolutie evenwel onthouden, zowel wat de grond als wat de vorm betreft.

Wat de vorm betreft: hoe kunnen de goede voornemens die hierboven zijn uiteengezet, in overeenstemming worden gebracht met de wijze waarop de Belgische regering de verklaring van Laken voorbereidt? Het Belgische Parlement is nog niet op de hoogte van de exacte inhoud ervan, dit in tegenstelling tot de internationale pers. De verenigingen en de civiele maatschappij werden evenmin gevraagd de methode goed te keuren of er kritiek op te geven.

Overigens wijst niets erop dat de politieke voorwaarden verenigd zijn om uit de impasse van de Top van Nice te geraken. Er is veel geld uitgegeven voor plaatselijke seminaries, waarbij gewestministers op de voorgrond traden, aan reizen ter verheerlijking van federale eminenties, aan promotieacties voor het Belgische voorzitterschap.

Er waren echter ook enkele valse noten: het publieke dispuut met de voorzitter van de Commissie, de vergadering van de drie groten van Europa zonder het Europese voorzitterschap en de vernederingen in Israël de dag nadat de RTBF een film tegen Sharon had uitgezonden.

De resolutie spreekt van een "adequate" vertegenwoordiging van België in de conventie. Wat betekent de term "adequaat"?

In welke hoedanigheid zullen de vertegenwoordigers van de regering zitting hebben? Hoe zullen de gemeenschappen en de gewesten erbij betrokken worden? Hoe zullen de civiele maatschappij en de verenigingen erbij betrokken worden? En de nationale parlementen? Zullen ze zich niet moeten beperken tot het goedkeuren van even "onvolmaakte" verdragen als dat van Nice?

Wat de grond betreft, zal veel afhangen van het charisma van de persoon die wordt aangesteld om de Conventie voor te zitten, te leiden en een werkritme op te leggen en van het vertrouwen dat de nationale parlementen en het Europees parlement in hem zullen stellen. Ambitie wordt niet afgeleid van de lengte van de lijst van werkzaamheden. Ze zal worden beoordeeld over zes maanden, over twee jaar, aan de hand van het vertrouwen dat de Europese burgers in de EU behouden.

Hoe zal de EU vrede, veiligheid, voorspoed en solidariteit verzekeren? Wie beslist wat haar bevoegdheden zijn, hoe kan ik daar invloed op uitoefenen? De geloofwaardigheid, de legitimiteit van Europa ligt besloten in die drie vragen.

Het voorstel van resolutie doet problemen rijzen wat de vorm en de inhoud betreft. De PSC-fractie zal zich dan ook onthouden bij de stemming.

De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - We kunnen er niet om heen, we krijgen steeds meer Europa, terwijl de verschillende volkeren van Europa steeds wantrouwiger worden tegenover deze Europese Unie. De politieke elites van Europa marcheren steeds verder en kijken niet eens meer om om te zien of er nog iemand volgt. Het referendum in het zeer Europees gezinde Ierland had een teken moeten zijn. Nu blijken zelfs de inwoners van België, dat over Europa altijd enthousiast is, hun wantouwen tegenover Europa uit te spreken. Instemming maakt plaats voor apathie, apathie voor wantrouwen. Het is tijd om te temporiseren, te evalueren en te consolideren. Het antwoord van de Europese elite is evenwel de vlucht vooruit. Nog meer inbreiden en uitbreiden. De theorie is dat visie en doorzettingsvermogen uiteindelijk tot onverhoopte resultaten zullen leiden. Het morrende volk zal uiteindelijk toch meewandelen. Het is uiteraard niet uit te sluiten, maar andere scenario's zijn veel waarschijnlijker: hoe verder Europa voortschrijdt, hoe meer het zal geassocieerd worden met de verschillende maatschappelijke problemen. Het imago van de Europese Unie wordt nu al gekenmerkt door bureaucratie, bemoeizucht en onduidelijkheid. Andere negatieve associaties zullen er nog bijkomen naarmate de regeringen pogen onpopulaire maatregelen achter Europa te verstoppen. De resultaten zijn voorspelbaar: nog meer apathie, nog meer wantrouwen. Eén opvallend onderdeel van dit nieuwe Europa willen we niet onbelicht laten. Dit nieuwe Europa wil voortaan op meer bouwen dan het nastreven van de voordelen van samenwerking. Het wil zijn eenheid niet alleen meer bouwen op het gezond verstand dat zegt dat internationale samenwerking materiële baten oplevert. Het wil nu ook een ideologie, een Europees credo, zoals de American's creed. Het Europees credo heeft een zeer nijdig en verontrustend trekje: het duldt geen tegenspraak tegen de eigen dogma's. Men wil nu een heuse grondwet ontwerpen zonder het woord referendum in de mond te nemen. Waneer men dan toch een referendum organiseert en als de uitslag tegenvalt, zoals in Ierland of Denemarken, dan mogen de mensen hun huiswerk opnieuw maken. Het meest verontrustende is dat degene die afwijken van de vastgelegde ideologie van het nieuwe Europa, moeten uitgeroeid worden. De zielige vertoning waaraan België maar ook enkele andere Europese landen zich schuldig maakten na de Oostenrijkse verkiezingen leek op een heksenjacht. Niet minder miserabel was de Belgische houding tegenover Italië. Ook deze resolutie bevat dit onwelriekend onderdeel van het Europese credo, waar ze in punt 12 g) de financiering en het geven van een statuut voorbehouden aan partijen, waarvan de traditionele partijen vinden dat ze democratische zijn. De inhoudelijke democratie heet dat met een eufemisme. De voorwaardelijke of de beperkte democratie zouden betere termen zijn. Sommigen waren erdoor verrast, maar we hadden het kunnen zien aankomen. Ook de eerste minister die in een vorig leven eigenlijk zeer weinig interesse betoonde voor de Europese Unie en ooit een voorstander was van de lichte Staat en deregulering, heeft nu het Europese credo ontdekt en omhelsd. Plotseling moet een superstaat, die van het uitvinden van regeltjes een Olympische discipline heeft gemaakt, instaan voor het geluk van allen. Subsidiariteit is niets meer dan een slogan geworden. Het lijkt er dan ook meer op dat het Europese project de fetisj is van zoveel verouderde traditionele Europese partijen die hun gebrek aan maatschappelijk programma pogen te verbergen door hun vlucht in Europa. Wij bekijken deze evolutie met groot wantrouwen. In concreto zullen wij om volgende redenen tegen deze resolutie stemmen. Ten eerste is de reeds vermelde totalitaire paragraaf 12 g) onaanvaardbaar. Ten tweede zijn we van mening dat verdere evoluties in de verdragen moeten gekoppeld worden aan referenda, niet aan contacten met de zogenaamde civiele maatschappij, via het belachelijke Europese inspraakforum. Ten derde kanten wij ons tegen een Europese Grondwet. Een Grondwet is het voorrecht van een soevereine Staat. De Europese Unie is geen Staat en mag dat ook niet worden. Niet omdat wij ons verzetten tegen een Europees project, maar omdat wij vrezen dat deze Europese Unie de beste methode is om dit project te kelderen en het begrip Europa een slechte naam te geven bij de verschillende volkeren van Europa.

Mevrouw Nathalie de T' Serclaes (PRL-FDF-MCC). - Deze resolutie vestigt de aandacht van onze leiders op de noodzaak van de ontwikkeling van een Europees sociaal model, inzonderheid door de nadruk te leggen op de rechten van het kind.

Als voorzitter van de werkgroep "rechten van het kind", die een aantal aanbevelingen heeft gegeven, meer bepaald ter voorbereiding van het Belgische voorzitterschap, deel ik de conclusies mede van de vergadering van de Europese ministers, verantwoordelijk voor de kinderen, van 9 november laatstleden.

Die vergadering verdient het hier vermeld te worden in het kader van de toekomstige verklaring van Laken en de conclusies van het Belgische voorzitterschap.

Alle Belgische ministers wensen immers dat deze verklaring ook elementen bevat voor de uitbouw van een kindvriendelijker Europa. Ze willen ook dat een formulering wordt gebruikt die Europa meer sensibiliseert voor de kinderen en hun rechten, zodat de Europese Unie dichter bij de burger staat en dat de programma's en het beleid meer rekening houden met de belangen van het kind.

De ministers die bevoegd zijn voor kinderen, willen dat het hoge belang van het kind in deze verklaring op dezelfde wijze aan bod komt als andere zaken.

De conclusies van de vergadering zijn belangrijk aangezien de verschillende Europese ministers, bevoegd voor kinderen, voorstander waren van een transversale aanpak van de rechten van het kind en het beleid ten opzichte van kinderen.

Dat is net wat onze werkgroep wenste, zoals blijkt uit het verslag dat in ons parlement eenparig is aangenomen.

In hun conclusies wensten de ministers overigens ook dat op enigerlei wijze op Europees niveau een netwerk kan worden gesteund voor de observatie van de rechten van het kind en het beleid inzake kinderen.

De resolutie bevat bepalingen om de burgers te laten deelnemen aan de Europese constructie. De Europese ministers dringen erop aan dat ook de kinderen hierbij worden betrokken.

In de lijn van de het internationaal verdrag met betrekking tot de rechten van het kind, wijs ik erop dat wij een Europa willen dat dichter bij de burgers, en dus ook bij de kinderen staat, en dat wij ons voor hun deelname aan de Europese constructie willen inzetten.

Mevrouw Marie Nagy (ECOLO). - Zowel het late uur als de opmerkelijke afwezigheid van de regering manen aan tot bescheidenheid. Toch bepaalt dit onderwerp ons leven en dat van onze kinderen.

Wij zullen deze resolutie goedkeuren. Toch wil ik enkele opmerkingen formuleren.

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

De top van Nice betekent een vooruitgang op het intergouvernementele vlak. Voor vele overtuigde Europeanen is het een stap terug. De uitbreiding van de EU is belangrijk, maar als men er niet in slaagt de Europese beslissingsmechanismen aan te passen, is de werking ervan niet meer zeker. De Top van Laken moet het proces voor de volgende IGC in gang zetten om te komen tot een groter werkbaar Europa. Het gaat ook om de Europese defensiepolitiek. De gebeurtenissen in Afghanistan en andere conflicten tonen aan dat, als Europa niet nadenkt over een echte defensiepolitiek, zijn plaats in de internationale context twisten zal blijven oproepen.

Ook de fiscale harmonisering is van het grootste belang. De opdracht na Laken wordt waarschijnlijk de organisatie van de conventie en de promotie van een echt nieuwe Europese gedachte die in staat is de volgende generaties enthousiast te maken, net zoals de eerste Europese gedachte een hele generatie ertoe heeft aangezet om het grootste succes van de tweede helft van de 20ste eeuw tot stand te brengen. Is slagen mogelijk met een beroep op oude recepten en op personen die Europa tot hier toe hebben gedragen? Zal de conventie de jongere generaties overtuigen? Vele antwoorden zijn niet te vinden in het kasteel van Laken, maar in de mobilisatiekracht van de civiele maatschappij. We moeten aandacht hebben voor haar verwachtingen. De jongeren richten zich tot haar omdat daar de hoop ligt op een sociaal Europa dat een ander discours over vrede in de wereld houdt. De veiligheidsproblemen tijdens de jongste topontmoetingen maken me erg bezorgd over onze bekwaamheid om te komen tot wat de samenleving wil.

Ik zal de resolutie zonder aarzelen goedkeuren. Het ontbreekt Europa aan de kracht om politiek te mobiliseren, een ideaal in het leven te roepen, aan te sluiten bij de jonge generaties. Ik hoop dat Laken die kracht zal tonen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijn korte uiteenzetting sluit aan bij deze van de heer D'Hooghe die evenals mevrouw Willame terecht gewezen hebben op de algemeenheid en vaagheid van de resolutie. Ik betreur het dat we er niet in geslaagd zijn een scherpere, meer toekomstgerichte tekst op te stellen. Ik stel voor de tekst minstens op twee punten te versterken, namelijk wat de pariteit en de kinderparagraaf betreft.

Artikel 18 van de resolutie dat handelt over de inhoud en de agenda van de IGC vraagt bijzondere aandacht voor de uitbouw van een Europees sociaal model dat gebaseerd moet zijn op de strijd tegen sociale uitbuiting, armoede en werkloosheid, op een sociale beschermingssysteem, toegang tot gezondheidszorg, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, rechten van het kind, sociale cohesie en zo voort. Wie kan hiertegen zijn? De formulering is nog veel zwakker dan de teksten van de Verenigde Naties over de mensenrechten.

Ik heb dan ook twee amendementen ingediend die de methode die de Conventie hanteert moet kunnen aanscherpen.

Het eerste amendement stelt de inlassing voor van een artikel 5bis waarin ik erop aandring "overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, een paritaire samenstelling van mannen en vrouwen in de Conventie en het forum na te streven zodat het genderperspectief en een echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen weerspiegeld worden in de Conventievoorstellen die uiteindelijk tot een constitutionaliseringsproces van de Europese Unie moeten leiden;". In mijn verantwoording wijs ik erop dat op de Raad van Laken de staatshoofden en regeringsleiders de krijtlijnen van de nieuwe IGC zullen vastleggen. Wellicht zal men opteren voor de methode van de Conventie die reeds eerder werd toegepast bij de totstandkoming van het Handvest van de Grondrechten. De Conventie van het Handvest heeft ons geleerd dat er nauwelijks vrouwen bij betrokken waren. Bovendien werd in het Handvest gelijkheid vanuit juridisch standpunt niet behandeld, zoals opgenomen in het communautair acquis dat in verband hiermee al bekrachtigd is. De Top van Nice was een belangrijke stap voorwaarts in het integratieproces door de afkondiging van het Handvest van de Grondrechten en de hervorming van de instellingen. De Top van Nice heeft dan ook een belangrijke aanzet gegeven tot een toekomstige Europese Grondwet waarin gelijkheid tussen mannen en vrouwen een belangrijk element vormt samen met andere structurele principes die afgeleid werden uit het communautair acquis. Dit amendement tracht hieraan tegemoet te komen.

Ten tweede stel ik voor een nieuw artikel 6bis in te lassen, luidende: "achten het nodig om te waarborgen dat terdege rekening wordt gehouden met de rechten van het kind en dat de Conventie haar belangrijkste voorstellen aan een kindereffectenrapportage onderwerpt;".

Ik verantwoord mijn amendement door erop te wijzen dat in het najaar Europese jongeren in Gent bijeen waren om te debatteren over het Witboek dat de neerslag is van een Europese jongerenbevraging over hoe zij Europa willen zien evolueren. Het is de bedoeling dat dit Witboek het politieke instrument wordt in de uitbouw van een Europees jeugdbeleid.

Ook participatie staat in dit rapport centraal. Zo wordt voorgesteld dat de Europese Commissie bij belangrijke beslissingen altijd een kindereffectenrapport vraagt, vooral in de domeinen mobiliteit en infrastructuur. Dit moet niet leiden tot een vertraging van het besluitvormingsproces, maar wel tot een beter bestuur voor eenieder in Europa. De opname van een jeugdparagraaf in het verdrag van Laken kan een belangrijk signaal naar de jongeren zijn om duidelijk te maken dat men wel degelijk met hen rekening houdt. Dit amendement ligt ook in de lijn van de aanbevelingen die de Senaat heeft goedgekeurd in het rapport van de werkgroep `Rechten van het Kind'.

Ik hoop dan ook dat mijn amendementen worden aangenomen.

-De bespreking is gesloten.

Bespreking van de amendementen

De voorzitter. - Op dit voorstel van resolutie heeft mevrouw de Bethune c.s. amendement 1 ingediend (Stuk 2-965/2) dat luidt:

Mevrouw de Bethune c.s. heeft eveneens amendement 2 ingediend (Stuk 2-965/2) dat luidt:

De heer Jacques Timmermans (SP.A), rapporteur. - In het voorstel van resolutie vinden we de inbreng van alle democratische partijen terug. Ik betreur alleen dat de PSC-fractie van mevrouw Willame nooit aanwezig was. Het is dan ook jammer mocht ze de tekst te vaag vinden. De CD&V-fractie was trouwens wel door eminente leden vertegenwoordigd.

De opmerkingen van mevrouw de T' Serclaes en mevrouw de Bethune zijn terecht. Ze sluiten volledig aan bij punt 18 van de resolutie. Ik stel dan ook voor beide amendementen van mevrouw de Bethune aan te nemen.

De heer René Thissen (PSC). - Ik herinner de heer Timmermans eraan dat onze fractie niet vertegenwoordigd is in het adviescomité. Het is dus normaal dat we ons standpunt in de plenaire vergadering vertolken.

De heer Jacques Timmermans (SP.A), rapporteur. - De PSC-fractie heeft ook geen voorstellen gedaan. Overigens maakt hun partijgenoot Hansenne namens het Europees Parlement deel uit van Federaal Adviescomité voor de Europese aangelegenheden.

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Voorstel van resolutie over de toekomst van Europa gericht aan de Europese Raad van Laken (Stuk 2-965)

De voorzitter. - We stemmen over amendement 1 van mevrouw de Bethune c.s.

Stemming 1

Aanwezig: 55
Voor: 40
Tegen: 7
Onthoudingen: 8

-Het amendement is aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen over amendement 2 van mevrouw de Bethune c.s.

Stemming 2

Aanwezig: 55
Voor: 44
Tegen: 1
Onthoudingen: 10

-Het amendement is aangenomen.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 13 december 2001

's ochtends om 10 uur

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 28 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (van de heer Jean-François Istasse c.s.); Stuk 2-857/1 tot 4.

Wetsvoorstel tot wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale Staatsstructuur (van de heer Jean-François Istasse c.s.); Stuk 2-858/1 en 2.

Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 116 en 126 van het Kieswetboek (van de heer Jean-François Istasse c.s.); Stuk 2-859/1 en 2.

Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 16 en 18 van de wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Brusselse Hoofdstedelijke Raad wordt gekozen (van mevrouw Marie Nagy c.s.); Stuk 2-882/1 tot 4.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector; Stuk 2-960/1 en 2. (Pro memorie)

Evocatieprocedure

Wetsontwerp ter bevordering van sociaal verantwoorde productie; Stuk 2-288/10 en 11. (Pro memorie)

Evocatieprocedure

Wetsontwerp houdende maatregelen inzake gezondheidszorg; Stuk 2-967/1 tot 3.

Vragen om uitleg:

's namiddags om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Mondelinge vragen.

Voorstel van resolutie betreffende de ondertekening of de ratificatie van de statuten van het Internationaal Strafhof door de Lid-Staten van de Europese Unie en de staten die kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie (van de heer Paul Galand c.s.); Stuk 2-901/1 tot 4. (Pro memorie)

Dotatie van de Senaat. - Uitgaven van het dienstjaar 2000, begroting voor het dienstjaar 2001 en begrotingsramingen voor het dienstjaar 2002.

Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

Vragen om uitleg:

's avonds om 19 uur

Hervatting van de agenda van de namiddagvergadering.

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Stemmingen

Voorstel van resolutie over de toekomst van Europa gericht aan de Europese Raad van Laken (Stuk 2-965)

De voorzitter. - We stemmen nu over het voorstel van resolutie in zijn geheel.

Stemming 3

Aanwezig: 55
Voor: 47
Tegen: 5
Onthoudingen: 3

-Het voorstel van resolutie is aangenomen.

-Het zal aan de eerste minister en aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken worden overgezonden.

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling over «de resultaten van de conferentie van Marrakech over de klimaatverandering en over de uitvoering van het Protocol van Kyoto» (nr. 2-611)

De heer François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - Op 12 november werd in Marrakech een akkoord afgesloten dat de verbintenis van de internationale gemeenschap bevestigt om het Protocol van Kyoto te ratificeren. Dit beoogt de reductie van uitstoot van gassen die het broeikaseffect veroorzaken. Het is een goed resultaat dat voor een groot deel te danken is aan de EU.

De staatssecretaris verklaarde bij die gelegenheid dat wij de burgers van onze landen nu kunnen zeggen dat de strijd tegen de dramatische gevolgen van de klimaatverandering voor onze planeet in een concrete fase komt.

Wat is er te Marrakech gebeurd? Welke vooruitgang en welke achteruitgang werden opgetekend? Het gaat om het invoeren van een controlesysteem. Het compromis van Marrakech stelt een internationale commissie in die moet toezien op het eerbiedigen van de verplichtingen van de Staten. Ze kan straffen opleggen wanneer de quota inzake uitstoot worden overschreden. De dwangmaatregelen zullen echter slechts formeel worden aangenomen op de eerste conferentie die volgt op de ratificatie van het Protocol van Kyoto door 55 landen die 55% vertegenwoordigen van de gasemissies met broeikaseffect. Het is dus mogelijk dat een Staat het Protocol ratificeert en de soepele mechanismen gebruikt en tegelijk niet instemt met de controle. Is dat politiek aanvaardbaar?

Welke zijn volgens de staatssecretaris de sterke en de zwakke punten van het akkoord van Marrakech? Wat moet worden gedacht van de toegevingen aan Rusland dat bijkomend 33 miljoen ton aan koolstoffen krijgt dankzij de koolstofputten. Dat komt Japan, groot aankoper van emissierechten, goed uit omdat Rusland over putten beschikt en omdat de prijs van de rechten laag zal zijn.

Is Marrakech een Pyrrusoverwinning? De NGO Climate Action Network liet dit verstaan. Ze wees erop dat de in Bonn en Marrakech aanvaarde toegevingen zouden leiden naar een stabilisering van de emissies van de geïndustrialiseerde landen in plaats van een vermindering met 5% in vergelijking met 1990, zoals het protocol van Kyoto oorspronkelijk voorschreef. Sommigen zeggen dat dit niet zo slecht is, maar het zou uiteraard geen grote overwinning zijn.

Ik heb ook vragen over een rapport inzake onderzoeksprojecten over koolstof die door de EU worden gefinancierd en dat op 7 november in Marrakech werd voorgesteld.

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

De studie zou hebben vastgesteld dat de Europese biosfeer 20 tot 30% van de jaarlijkse Europese koolstofemissies kan absorberen. Ze toont ook aan dat het jaarlijks potentieel nog verhoogd zou kunnen worden door herbebossingsprojecten en de verbetering van het bosbeheer. Welke praktische conclusies worden daaruit getrokken?

Wat denkt de staatssecretaris over de evolutie van de Amerikaanse houding bij de internationale onderhandelingen over de klimaatverandering? Hij zegde meermaals dat de deur wijd open staat voor een ratificatie van het Protocol van Kyoto door de Verenigde Staten. Er rijst daar tegenstand tegen de eenvoudige verwerping van het Protocol, ook binnen de zakenwereld, die een gevaar ziet opduiken. Energiebesparende technologieën zullen immers sneller evolueren in landen die het protocol hebben geratificeerd. Op termijn dreigen de VS de technologische concurrentieslag te verliezen. In het algemeen werd aangetoond dat de geïndustrialiseerde landen ook zonder de VS tot een resultaat kunnen komen. Dat is waard wat het waard is, maar het is beter dan wanneer er geen akkoord is. Is er bij de Amerikaanse delegatie geen huivering merkbaar?

Hoe staat het met de invoering van het nationaal klimaatplan? De Europese Commissie stelt op de Leefmilieuraad van 12 december zijn mededeling voor inzake de inwerkingtreding van de eerste fase van het Europese programma over klimaatverandering. Is er vooruitgang inzake de lastenverdeling tussen de gewesten? Wat is de stand van zaken en welk tijdschema moet worden gevolgd om onze verplichtingen na te komen? Ik ben ervan overtuigd dat de staatssecretaris die concrete fase zal inzetten om de CO2-emissies te bestrijden.

De heer Didier Ramoudt (VLD). - In de marge van de vraag van de heer Roelants du Vivier had ik van de minister graag vernomen hoe hij staat tegenover de energiewinning die eveneens leidt tot de uitstoot van CO2-gassen.

Vorige week werd mijn vraag, die betrekking had op windmolens op zee en gericht was aan de bevoegde minister, beantwoord door zijn collega.

België is een klein land wat de productie van energie betreft en kan zijn energie in het buitenland aankopen, wat volkomen in het liberaal principe met betrekking tot energie kadert.

Op een vraag in het Vlaams Parlement heeft de minister geantwoord dat het leveren van groene energie wel past in het Vlaams akkoord, maar niet op federaal vlak. Het bouwen van windmolens op zee kan volgens mij evenwel worden vermeden als men de compensatieregeling zou hanteren en groene energie zou kopen in het buitenland.

Welk standpunt neemt de minister in met betrekking tot het kopen van groene energie in het buitenland, zodat ons land zelf geen groene energie moet produceren en de energieproductie die gepaard gaat met de uitstoot van CO2-gassen, kan afbouwen?

De heer Olivier Deleuze, staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling. - Het akkoord van Marrakech bevat twee krachtlijnen. Het bevestigt vooreerst het multilaterale karakter van het Kyotoprotocol. De klimaatveranderingen zullen multilateraal worden aangepakt en niet door de samenvoeging van allerlei nationale initiatieven. Voorts bevestigt het akkoord de methode van de doelstellingen van het Kyotoprotocol. Dit is een uitstekende werkwijze voor de aanpak van de klimaatveranderingen. Er moet immers gereageerd worden op een fysisch fenomeen, namelijk de concentratie van gas in de atmosfeer. Het doel is de uitstoot van gas in de atmosfeer te verminderen. Het gaat dus niet om een middelenverbintenis, maar het is de bedoeling dat het vooropgestelde doel wordt bereikt.

Het zwakke punt van het akkoord van Marrakech en van het akkoord van Bonn is dat wij hebben moeten instemmen met de inbreng van de koolstofputten. Wat is het belang van die koolstofputten? Ze "vertragen" de inspanningen, of zorgen ervoor dat ze geleidelijk toenemen. Er wordt rekening mee gehouden dat bomen via de fotosynthese een gedeelte van de koolstof op slaan. Op deze manier winnen we wat tijd, maar niet meer dan enkele tientallen jaren. Wetenschappelijk bestaat hierover evenwel heel wat onzekerheid en daarom is dit een zwak punt van het akkoord. Om de weerslag hiervan tot een minimum te beperken, werden er absolute grenzen gesteld aan de mogelijk om een beroep te doen op die koolstofputten.

De medewerking van Rusland en Japan is noodzakelijk voor het bereiken van het criterium van 55% van de uitstoot door geïndustrialiseerde landen. Aan beide landen moesten een aantal toegevingen worden gedaan. De hoeveelheid koolstof die Rusland in rekening mag brengen, is van 17 op 33 miljoen ton gebracht. Dit betekent niet dat Rusland dubbel zoveel koolstof mag produceren. Wegens de vertraging van de Russische economie sedert 1990 is het plafond voor de uitstoot veel hoger dan de effectieve uitstoot, die zowat 250 miljoen ton bedraagt. De vraag was dus of daar 17 of 33 miljoen ton bijkomt. Het wordt dus 33 miljoen ton.

De tweede toegeving aan Rusland en Japan, die objectieve bondgenoten zijn omdat de ene wil verkopen en de andere kopen, is dat Rusland tot 2012 gebruik mag maken van het flexibiliteitsmechanisme, ook als de inventaris van de Russische de wouden dan nog niet voldoet aan de internationale kwaliteitscriteria.

De toegeving aan Japan met betrekking tot de juridische afdwingbaarheid van de controle van de naleving is de volgende. In 2003 zal het protocol geratificeerd en in werking zijn. Op dat ogenblik zal een amendement worden voorgesteld om de controle op de naleving juridisch bindend en de sancties afdwingbaar te maken.

Zelfs de landen die dit amendement in hun nationaal parlement niet zouden ratificeren, zouden de mogelijkheid hebben een beroep te blijven doen op het flexibiliteitsmechanisme van Kyoto, op voorwaarde dat zij de regeling met betrekking tot de naleving en de sancties in acht nemen. De echte sanctie is van financiële aard: de mogelijkheid om al dan niet gebruik te maken van het flexibiliteitsmechanisme.

Ik ben er altijd van uitgegaan dat het wettelijk karakter van deze teksten eerder symbolisch was en niemand heeft mij daarin ooit tegengesproken. Er is bij mij weten geen klimaatpolitie, evenmin als een klimaattribunaal of -gevangenis. Dat is volgens mij ook niet wenselijk.

De Verenigde Staten laten betijen, voor zover er geen precedenten worden geschapen die zij als nefast beschouwen voor andere internationale overeenkomsten en voor zover hun belangen niet worden geschaad. Wij hebben nog geen wijziging gezien in hun houding tegenover multilaterale verdragen in het algemeen en het Kyotoprotocol in het bijzonder.

Ik hoop dat een wending zich vroeg of laat toch zal voordoen. Momenteel werken de Verenigde Staten een nationaal beleid uit dat geen alternatief vormt voor het Kyotoprotocol, omdat het niet multilateraal is. Wellicht zal dit beleid voorzien in de interne omruiling van CO2, naar het voorbeeld van het systeem dat al voor zwavel wordt toegepast. Het is dus belangrijk dat dit interne systeem compatibel is met het systeem van Kyoto. Dat is zowel in het belang van de Verenigde Staten als van degenen die het Kyotoprotocol steunen, want het kan gezien worden als een eerste stap naar overeenstemming.

Volgens een raming van Carbo Europe zijn de koolstofputten te land in de Europese Unie goed voor 20% van de uitstoot die het gevolg is van menselijke activiteit. Die cijfers stemmen overeen met de ramingen in het bijzonder IPCC-rapport over de koolstofputten.

Ze mogen evenwel niet beschouwd worden als representatief voor het reële aandeel van bossen en landbouwgrond met het oog op een beperking van de Europese inspanningen in het kader van het Kyotoprotocol. Dit akkoord en dat van Marrakech bepalen uitdrukkelijk dat enkel de effecten van na 1990 en die rechtstreeks het gevolg zijn van menselijke activiteit in aanmerking mogen worden genomen.

Daarom hebben de partijen, en de Europese Unie in het bijzonder, ermee ingestemd dat rekening gehouden wordt met een beperkte opslag van de koolstof door bossen en landbouwgebieden.

Deze pragmatische regel wordt gehanteerd tijdens de eerste engagementsperiode omdat men niet beschikt over wetenschappelijke elementen over de gevolgen van de activiteiten van voor 1990 en van de gevolgen die niet rechtstreeks voortvloeien uit de menselijke activiteiten. Voor de volgende engagementsperioden moet het IPCC zoeken naar betere wetenschappelijke methodes.

Over het nationale klimaatplan moet een akkoord gesloten worden door de drie gewesten en het federale niveau. Dit kan vrij snel gebeuren, vooral nu het na Marrakech zeer onwaarschijnlijk geworden is dat het Kyotoprotocol niet zou worden uitgevoerd. In de periode 2008-2012 zal België de uitstoot dus met 7,5% moeten verminderen in vergelijking met 1990.

Of men daar nu blij mee is of niet, alle Europese landen moeten dit respecteren. Wie het akkoord of de toepassing van een nationaal klimaatplan op de lange baan wil schuiven, doet niets anders dan kostbare tijd verloren laten gaan.

De heer François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn concreet en duidelijk antwoord.

Wat is het tijdschema voor de ratificatie van het protocol van Kyoto? Wanneer zal de eerste partijenconferentie plaatsvinden die volgt op de ratificatie?

De heer Olivier Deleuze, staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling. - We gaan ervan uit dat het protocol in 2002 kan geratificeerd worden. Bijgevolg zal de eerste partijenconferentie in 2003 plaatsvinden.

In verband met de windmolens op zee zie ik twee belangrijke elementen: de behoefte aan groene elektriciteit en de noodzaak om rekening te houden met alle huidige activiteiten in onze territoriale waters. We kijken dus uit naar het advies dat we aan de Commissie voor Regulatie van Elektriciteit en Gas vroegen voor de twee projecten, namelijk Sea Power en Electrabel.

Morgen zal ik de Ministerraad een koninklijk besluit voorleggen om de groene certificaten op federaal vlak te organiseren, enerzijds voor de windmolens op zee, anderzijds voor de verbruikers die rechtstreeks verbonden zijn met het transmissienet. Natuurlijk moet het mogelijk zijn groene certificaten in het buitenland te kopen en daarom bepaalt mijn koninklijk besluit dat in geval van reciprociteit - ik ben inderdaad voorstander van de opening van de elektriciteitsmarkt, ook van de groene elektriciteitsmarkt - groene certificaten in het buitenland mogen worden gekocht.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Vincent Van Quickenborne aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid over «het eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden» (nr. 2-612)

De voorzitter. - De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Zoals de vice-eerste minister weet heeft de discussie over het verschil in statuut tussen arbeiders en bedienden al heel wat stof doen opwaaien, niet alleen tijdens deze legislatuur, maar ook in het verleden. Telkens wordt er een politieke consensus gevonden, althans in woorden. Men is er zich van bewust dat het verschil in behandeling van de twee groepen discriminerend is. Intussen werd er een aantal specifieke aanpassingen aangebracht. Ik denk hierbij aan het optrekken van de opzegtermijnen voor arbeiders en de afschaffing van de carenzdag, maar de fundamentele ongelijkheid blijft bestaan.

Tijdens een vergadering van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat opteerde de vice-eerste minister ervoor om het thema over te laten aan de sociale partners. Intussen nam de Kamer van Volksvertegenwoordigers unaniem een resolutie aan die ervoor pleit de verschillen in behandeling op te heffen.

Het probleem met het doorschuiven van dergelijke voorstellen naar de sociale partners, zo leert het verleden, is dat er meestal niets van komt. Het thema is al tientallen jaren actueel en de sociale partners blijken in dit dossier vaak de koelkast, om niet te zeggen de diepvries te zijn. Het onderwerp stond op de agenda van de onderhandelingen voor het interprofessioneel akkoord 2000-2001, maar de sociale partners slaagden er niet in tot een oplossing te komen. Uiteindelijk kreeg de Nationale Arbeidsraad de opdracht tegen eind 2001 voorstellen uit te werken. Het enige positieve geluid sinds kort komt van de Landelijke Bediendecentrale waarvan de voorzitter een voorzichtige opening maakte. Hij is bereid te praten over een eenheidsstatuut. Hij gaat ervan uit dat de bedienden er als groep niet op achteruit mogen gaan, maar houdt minder vast aan zogenaamde deeleisen. Hij verwijst naar het behoud van de langste opzegtermijnen voor de bedienden. Ik verwijs hier naar het faillissement van Sabena waarbij gebleken is dat bepaalde bedienden die enkele tientallen jaren in dienst zijn, een opzegtermijn van meer dan twee jaar krijgen. Misschien zijn we, in vergelijking met het buitenland, wel een beetje te ver gegaan.

Het is altijd goed op het einde van het jaar even terug te blikken en na te gaan of de beloftes van het jaar gestand werden gedaan. Ik vraag me vandaag af of het uitstel dat de sociale partners destijds kregen, niet zal leiden tot nieuw uitstel of zelfs afstel.

Ik heb voor de vice-eerste minister volgende vier vragen.

Hoever staat de Nationale Arbeidsraad met het uitwerken van de voorstellen?

Zal de einddatum, eind 2.001, worden gehaald?

Hoe reageert de vice-eerste minister op de uitlatingen van de Landelijke Bediendecentrale in een aantal kranten zoals De Financieel Economische Tijd en De Morgen?

Indien de Nationale Arbeidsraad niet tot een eenheidsstandpunt komt, trekt de regering dit dossier dan naar zich toe?

De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. - Mevrouw Onkelinx heeft me gevraagd volgend antwoord voor te lezen.

Vooraleer op de vier punten van de vraag om uitleg te antwoorden, ben ik zo vrij te verwijzen naar mijn interventie van 24 januari 2001 in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat.

Pro memorie hebben de sociale partners, die er zich bewust van zijn dat de convergentie van de statuten niet beperkt kan worden tot de collectieve arbeidsovereenkomst nummer 75, in het laatste interprofessioneel akkoord de verbintenis aangegaan om op het niveau van de Nationale Arbeidsraad de verschillen te onderzoeken tussen beide statuten. Vóór einde 2001 zouden conclusies worden ingediend om een duurzame oplossing te vinden via een programmering over een periode van zes jaar.

De regering heeft akte genomen van het interprofessioneel akkoord en heeft beslist te wachten op de voorstellen van de sociale partners.

Wat het eerste punt van de vraag betreft zal, volgens de inlichtingen waarover ik beschik, de Nationale Arbeidsraad een vergadering beleggen op 18 december eerstkomend over de kwestie van het statuut arbeider/bediende.

Voor het tweede punt zal ik zien of de sociale partners de termijn naleven die zij hebben vastgelegd bij het sluiten van het interprofessioneel akkoord 2001-2002.

In verband met het derde punt, ken ik het standpunt van LBC niet en kan ik me daarover bijgevolg niet uitspreken.

Ten vierde zou ik willen zeggen: "Alles op z'n tijd!"

Ik wacht op het standpunt van de sociale partners en op grond daarvan zal ik de regering vragen een beslissing te nemen.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De minister antwoordt niet op mijn vraag hoe ver het staat met de uitwerking van de voorstellen. Als men op 18 december aanstaande vergadert, is dit dan de eerste keer of is dit het eindpunt? Het antwoord van minister Onkelinx is eens te meer teleurstellend.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Francis Poty aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over «de berekening van aangroei- en getrouwheidspremies op spaarboekjes en -rekeningen» (nr. 2-615)

De heer Francis Poty (PS). - Een belangrijke gedeelte van de spaartegoeden in België staat op spaarboekjes en -rekeningen. Omwille van de transparantie moeten de financiële instellingen zeer duidelijke informatie geven over de intrestvoeten.

Helaas verspreiden talrijke banken brochures met onduidelijke informatie, in het bijzonder wat de aangroei- en de getrouwheidspremies betreft. Deze onduidelijkheid schaadt de belangen van de rekeninghouders en in sommige gevallen heb ik moeten vaststellen dat de bank er een duidelijk voordeel uit haalt.

Het koninklijk besluit van 31 december 1999 tot wijziging van dat van 1992 legt de fiscale voorwaarden vast waaraan moet worden voldaan om te kunnen genieten van een vrijstelling van roerende voorheffing op spaarrekeningen. Daarin worden ook de nieuwe valutadata vastgelegd voor de berekening van de basisrente. Deze wijziging kwam er trouwens nadat ik daar destijds bij minister Reynders op aangedrongen had.

Voor de aangroei- en de getrouwheidspremies blijven evenwel de oude bepalingen van kracht, zodat die premies nog per twee weken worden berekend.

Is dit het gevolg van een vergetelheid? Het komt in elk geval de transparantie niet ten goede en heeft grote verschillen in de berekening van de intresten tot gevolg.

Sommige banken hebben de berekening van de aangroei- en de getrouwheidspremies afgestemd op die van de basisrente; dat is goed voor de klant, maar in feite illegaal!

Andere banken passen de wet toe en nog andere maken gretig gebruik van een bepaling in het koninklijk besluit dat de periode gedurende welke het aangroeibedrag op de rekening moet blijven staan niet korter dan zes maanden mag zijn, wil men aanspraak maken op de aangroeipremie.

Meestal weten de klanten niets van deze nochtans essentiële bepalingen over valutadata en minimumtermijnen voor deposito's.

Het lijkt mij essentieel dat de klant de door de wet opgelegde voorwaarden kent, in het bijzonder dat de geldafname vóór het verstrijken van de verplichte termijn het recht op de premie doet vervallen. In vele gevallen zal het dan veel interessanter blijken geld op een termijnrekening te plaatsen, die automatisch na twee weken, een maand of drie maanden wordt verlengd en die meer opbrengt dan de basisrente.

De wet machtigt de minister om de banken te verplichten informatie te verstrekken. Het is duidelijk dat de informatie over de intresten op spaarrekeningen tekortschiet en misbruikt wordt. Meer nog, in sommige gevallen wordt de wet niet nageleefd.

Welke maatregelen zal de minister nemen om dit te verhelpen?

Ik vraag ook dat hij bij zijn collega van Financiën aandringt dat het systeem van valutadata voor de basisrente ook op de aangroei- en de getrouwheidspremies zou worden toegepast en dat de termijn voor het verkrijgen van de aangroeipremie en de getrouwheidspremie loopt vanaf D+1 tot 180, respectievelijk 365 kalenderdagen later.

Duidelijkheid en transparantie kunnen de spaarders enkel ten goede komen en de concurrentie onder banken aanwakkeren op basis van wettelijke bepalingen die voor iedereen gelijk zijn.

De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. - Ik ben het eens met de analyse van de heer Poty.

Deze materie wordt geregeld door het besluit van de minister van Financiën van 31 december 1999 dat enerzijds de valutadata regelt en anderzijds de informatie die in de publiciteit moet worden gegeven met betrekking tot vergoedingen voor spaardeposito's.

De wet van 1998 regelt de verplichte informatieverstrekking met betrekking tot debetintresten op rekeningen die geopend werden bij kredietinstellingen of andere rechtspersonen.

Deze wet machtigt de Koning niet om het toepassingsgebied ervan uit te breiden.

Ik ben het eens met de heer Poty dat de betrekkingen tussen banken en spaarders duidelijker moeten geregeld worden.

Het lijkt mij aangewezen het besluit van 1999 te wijzigen, veeleer dan de wet van 1998 die niet over dit type van financiële producten handelt.

Ik zal de vraag doorspelen aan mijn collega van Financiën en hem om advies vragen. Nadien kunnen wij hierover overleg plegen.

De heer Francis Poty (PS). - Ik dank de minister dat hij mijn verzoek zal steunen bij zijn collega van Financiën. Ik zal binnenkort een vraag om uitleg richten tot de minister van Financiën. Ik hoop dat ook hij zich welwillend zal tonen.

-Het incident is gesloten.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergaderingen vinden plaats donderdag 13 december 2001 om 10 uur, om 15 uur en om 19 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 18.45 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: de heer Dubié, om familiale redenen.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming nr. 1

Aanwezig: 55
Voor: 40
Tegen: 7
Onthoudingen: 8

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Ludwig Caluwé, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques D'Hooghe, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Theo Kelchtermans, Marie-José Laloy, Anne-Marie Lizin, Michiel Maertens, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Hugo Vandenberghe, Chris Vandenbroeke, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Dedecker, Jacques Devolder, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.

Onthoudingen

Paul De Grauwe, Alain Destexhe, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Philippe Monfils, Didier Ramoudt, Vincent Van Quickenborne.

Stemming nr. 2

Aanwezig: 55
Voor: 44
Tegen: 1
Onthoudingen: 10

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Ludwig Caluwé, Jean Cornil, Sabine de Bethune, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Theo Kelchtermans, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Hugo Vandenberghe, Chris Vandenbroeke, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Tegen

Jean-Marie Dedecker.

Onthoudingen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Christine Cornet d'Elzius, Armand De Decker, Alain Destexhe, Philippe Monfils, François Roelants du Vivier, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.

Stemming nr. 3

Aanwezig: 55
Voor: 47
Tegen: 5
Onthoudingen: 3

Voor

Sfia Bouarfa, Ludwig Caluwé, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Theo Kelchtermans, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Erika Thijs, Jacques Timmermans, Hugo Vandenberghe, Chris Vandenbroeke, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Paul Wille.

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.

Onthoudingen

Clotilde Nyssens, René Thissen, Magdeleine Willame-Boonen.

Indiening van voorstellen

De volgende voorstellen werden ingediend:

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, met het oog op een betere transparantie en controle (van de heren Philippe Monfils en François Roelants du Vivier; Stuk 2-974/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1391 van het Gerechtelijk Wetboek (van mevrouw Mia De Schamphelaere c.s.; Stuk 2-975/1).

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging, wat de hoofdsteunen betreft, van artikel 57 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen (van de heer Jacques D'Hooghe; Stuk 2-912/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (van de heer Jean Cornil en mevrouw Marie-José Laloy; Stuk 2-916/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wat de belastbaarstelling van de meerwaarden betreft (van de heer Guy Moens; Stuk 2-971/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, met het oog op een betere transparantie en controle (van de heer Philippe Monfils; Stuk 2-974/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

van de heer Jacques D'Hooghe aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over "de aandoening lipoatrophia semicircularis (LS)" (nr. 2-620)

van de heer Jan Remans aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over "de banken met stamcellen uit navelstrengen" (nr. 2-621)

van de heer Michiel Maertens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de zorg over de stoffelijke resten van de soldaten uit de Eerste Wereldoorlog op de Ypres Salient" (nr. 2-622)

van de heer Alain Destexhe aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over "het Berlaymont-gebouw" (nr. 2-623)

van de heer Vincent Van Quickenborne aan de minister van Justitie over "de toepassing van de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, de zogenaamde wet van de universele bevoegdheid" (nr. 2-624)

van de heer Georges Dallemagne aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de mensenrechten in Vietnam" (nr. 2-625)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de eerste minister over "de opvolging van het verslag van de Senaat over de rechten van het kind" (nr. 2-626)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de rapportering aan het Comité van de Conventie over de eliminatie van alle vormen van discriminatie ten aanzien van vrouwen" (nr. 2-627)

van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "het statuut van de toegevoegde magistraten die zijn aangewezen om het ambt van jeugdrechter waar te nemen" (nr. 2-628)

van de heer René Thissen aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over "het vaststellen van de productnormen" (nr. 2-630)

van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "de juridische bijstand" (nr. 2-631)

van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over "het recht op integratie van de Vierde Wereld" (nr. 2-632)

van de heer Michel Barbeaux aan de minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, over "de oprichting van een Agentschap voor Buitenlandse Handel en de gevolgen ervan voor het personeel van de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel" (nr. 2-633)

van mevrouw Meryem Kaçar aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de ordehandhaving tijdens de Top van Laken" (nr. 2-634)

van mevrouw Meryem Kaçar aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de wijze waarop de zaken van asielzoekers worden behandeld voor de raadkamer" (nr. 2-635)

van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Financiën over "de problemen rond de hervorming van het toezicht op de financiële markten" (nr. 2-636)

van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over "het sociaal statuut van de kunstenaars en de problematiek van de schijnzelfstandigen" (nr. 2-637)

van de heer Vincent Van Quickenborne aan de eerste minister en aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over "het Berlaymont-gebouw" (nr. 2-638)

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Evocatie

De Senaat heeft bij boodschap van 30 november 2001 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:

Wetsontwerp houdende maatregelen inzake gezondheidszorg (Stuk 2-967/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Non-evocaties

Bij boodschappen van 30 november 2001 en 6 december 2001 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de koninklijke bekrachtiging, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:

Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 80, 471 en 472 van het Strafwetboek en artikel 90ter, §2, 8°, van het Wetboek van strafvordering (Stuk 2-940/1).

Wetsontwerp betreffende de bijdrage van België aan de zevende wedersamenstelling van de werkmiddelen van het Aziatische Ontwikkelingsfonds (Stuk 2-941/1).

Wetsontwerp betreffende de definitieve omschakeling op de euro (Stuk 2-969/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 29 november 2001 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek om het stemrecht toe te kennen aan de Belgen die in het buitenland verblijven, voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers en tot instelling van de vrijheid van keuze van de gemachtigde in geval van stemming per volmacht (Stuk 2-970/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp houdende bekrachtiging van de koninklijke besluiten van 15 december 1999, 24 juni 2000, 19 september 2000 en 18 december 2000 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de bedrijfsvoorheffing (Stuk 2-968/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 30 november 2001; de uiterste datum voor evocatie is maandag 17 december 2001.

Artikel 79 van de Grondwet

Wetsontwerp ter bevordering van sociaal verantwoorde productie (Stuk 2-288/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 30 november 2001; de onderzoekstermijn, die overeenkomstig artikel 79, eerste lid, van de Grondwet 15 dagen bedraagt, verstrijkt op maandag 17 december 2001.

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Artikel 80 van de Grondwet

Wetsontwerp houdende maatregelen inzake gezondheidszorg (Stuk 2-967/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 30 november 2001; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 5 december 2001.

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsontwerp betreffende de definitieve omschakeling op de euro (Stuk 2-969/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 30 november 2001; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 5 december 2001.

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 29 november 2001.

Directie-generaal internationale samenwerking - Belgische technische coöperatie

Bij brief van 15 november 2001 heeft de verantwoordelijke voor het dagelijks beheer van de Belgische technische coöperatie, overeenkomstig artikel 19, §5, van de statuten van de Belgische technische coöperatie, bepaald bij het koninklijk besluit van 15 februari 1999 tot uitvoering van artikel 13 van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de `Belgische technische coöperatie NV' in de vorm van een vennootschap van publiek recht aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag over het dagelijks beheer van de Belgische technische coöperatie over het jaar 2000.

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven

Bij brief van 27 november 2001 heeft de voorzitter van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven aan de Senaat overgezonden, het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven over de verbetering van de werking van de macro-economische dialoog, goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 27 november 2001.

-Neergelegd ter Griffie.

Gebruik der talen bij het leger

Bij brief van 28 november 2001 heeft de minister van Landsverdediging, overeenkomstig artikel 32 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, aan de Senaat overgezonden, het verslag over de toepassing van bovengenoemde wet gedurende het jaar 2000.

-Neergelegd ter Griffie.