4-2 | Belgische Senaat | 4-2 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin
(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)
De voorzitter. - Aan de orde is het onderzoek van de geloofsbrieven van de senatoren aangewezen door het Vlaams Parlement, van de senatoren aangewezen door het Parlement van de Franse Gemeenschap en van de senator aangewezen door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap.
Het woord is aan de heer Hugo Vandenberghe om voorlezing te doen van het verslag van de commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-NVA). - Uw commissie heeft kennis genomen van de lijsten die op 3 juli 2007 door de voorzitter van het Parlement van de Franse Gemeenschap en op 4 juli 2007 door de voorzitter van het Vlaams Parlement werden overgezonden aan de griffier van de Senaat bij toepassing van artikel 211, §4, van het Kieswetboek.
Door en uit het Parlement van de Franse Gemeenschap werden aangewezen:
Door en uit het Vlaams Parlement werden aangewezen:
Uw commissie heeft vastgesteld dat het aantal senatoren dat werd aangewezen per fractie, overeenstemt met het aantal zetels zoals bepaald door de quotiënten berekend overeenkomstig artikel 211, §1, van het Kieswetboek en medegedeeld tijdens onze vergadering van 28 juni jongstleden.
Voorts heeft uw commissie kennis genomen van de brief die de voorzitter van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap op 29 juni jongstleden heeft gezonden aan de griffier van de Senaat waarin hij kennis geeft van de benoeming, door dit Parlement, van de heer Berni Collas als gemeenschapssenator.
De commissie acht het overbodig de geloofsbrieven van de aangewezen gemeenschapssenatoren te onderzoeken aangezien dit onderzoek reeds door de respectieve parlementen is verricht.
Uw commissie heeft derhalve de eer u voor te stellen, de personen die door de gemeenschapsparlementen zijn aangewezen, als leden van de Senaat toe te laten.
Wat de aanwijzing van de gecoöpteerde senatoren betreft, heeft uw commissie kennis genomen van de 6 quotiënten voor de Nederlandse taalgroep en de 4 quotiënten voor de Franse taalgroep, bepaald overeenkomstig artikel 220, §2, van het Kieswetboek.
Aangezien voor het Franse kiescollege in laatste instantie het vijfentwintigste quotiënt werd gebruikt voor de aanwijzing van de gemeenschapssenatoren, is de zetelverdeling voor de gecoöpteerde senatoren in de Franse taalgroep als volgt: 1 zetel voor de CDH-fractie, 1 zetel voor de MR-fractie, 1 zetel voor de PS-fractie, 1 zetel voor de Ecolo-fractie.
Aangezien voor het Nederlandse kiescollege in laatste instantie het zesendertigste quotiënt werd gebruikt voor de aanwijzing van de gemeenschapssenatoren, is de zetelverdeling voor de gecoöpteerde senatoren in de Nederlandse taalgroep als volgt: 2 zetels voor de CD&V-NVA-fractie, 1 zetel voor de Vlaams Belang-fractie, 2 zetels voor de Open VLD-fractie, 1 zetel voor de SP.A-SPIRIT-fractie.
De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven stelt voor eerst te stemmen over de geloofsbrieven van de gemeenschapssenatoren en daarna over de volgorde van de toegewezen zetels voor de coöptatie. Een verzoek van een lid van de commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven om de eventuele juridische problemen bij het toewijzen van gecoöpteerde senatoren voor advies aan de Raad van State voor te leggen werd verworpen met vier stemmen tegen twee bij een onthouding.
Het verslag over de goedkeuring van de geloofsbrieven van de gemeenschapssenatoren werd bij eenparigheid van stemmen goedgekeurd.
De besluiten over de coöptatie werden goedgekeurd met vier stemmen tegen één bij twee onthoudingen.
De heer Philippe Moureaux (PS). - Ik wil graag een voorafgaande opmerking formuleren. De griffier van de Senaat heeft een dagvaarding gekregen in verband met het onderwerp waarover we vandaag discussiëren. Volgens mij kan dat niet door de beugel en moet onze assemblee, in het licht van de scheiding der machten, die stap in ieder geval zonder enige andere vorm van proces verwerpen.
Anderzijds moeten we toegeven dat de toewijzing van één van de zetels van gecoöpteerd senator van de Nederlandstalige partijen ons voor een delicaat probleem plaatst.
We hebben van de diensten van de Senaat een advies vol tegenstellingen gekregen, dat veeleer de voorkeur geeft aan een interpretatie van de zuiver evenredige vertegenwoordiging, uitgaande van de Grondwet, dan aan de toepassing van de wet in het licht van de Grondwet.
Wij hebben brieven ontvangen, wat niet echt belangrijk is, en hebben dit probleem nadien in de commissie besproken.
Naast een aantal `dummy's' telt de commissie twee grondwetgenieën, die precies dezelfde mening waren toegedaan, uiteraard zonder voorafgaand overleg te hebben gepleegd. Zij beschouwen de Grondwet slechts als een detail en houden alleen rekening met de wet en de proportionaliteitsregel. Die eensgezindheid was roerend en ik veronderstel dat de oranjeblauwe constellatie begint te rijpen en vruchten begint af te werpen, hoewel het nogal bittere vruchten zijn.
Die stelling is niet noodzakelijk onontvankelijk, maar gelet op de tegenstrijdige adviezen, was ik zo brutaal te opperen dat men misschien het advies van de Raad van State zou kunnen vragen. Men heeft geprobeerd mijn woorden te vervormen en verklaard dat ik de Raad van State wilde laten beslissen. Het was slechts mijn bedoeling een advies te vragen, maar men stelde dat de Raad van State over een dergelijke materie geen advies kan uitbrengen.
Vervolgens voerde één van de eminenties aan dat wij een rechtscollege zijn. Ik wees erop dat een rechtscollege het advies van een expert kon vragen. Men verzekerde mij echter dat zulks hier niet mogelijk was. Ik laat u oordelen over deze schitterende toepassing van de teksten, waar men van argumentatie verandert naargelang de wending van het debat.
Later, bij het schrijven van het verslag, was ik, als nederige `dummy' op het gebied van recht, zo boud voor te stellen dat men in het verslag minstens de argumenten van de meerderheid om één van de twee stellingen te verwerpen zou kunnen vermelden. Ik mocht dat echter niet doen omdat alles zo overduidelijk is. Ik veronderstel dat we die argumenten nu zullen horen.
Hebben ze in die omstandigheden gelijk of niet? Ik heb mijn twijfels, omdat ik de grote rechtsfaculteiten niet heb doorlopen en de mening ben toegedaan dat deze kwestie een diepgaande reflectie verdient. Het gaat immers niet om een detail. Men moet beslissen of men de strikte proportionaliteitsregel naleeft, dan wel of men, op basis van een wet die eveneens respect verdient, kan beslissen om op een bepaald ogenblik één van de quotiënten te elimineren.
De heer Mahoux en ik hebben dus in alle onschuld voorgesteld het advies van de Raad van State te vragen, maar dat werd ons, ik vermoed minder onschuldig, geweigerd.
Om die reden zal onze fractie zich onthouden bij dit deel van het verslag, ondanks de eminente deskundigheid van sommige collega's en hun onbetwiste autoriteit in de universitaire auditoria, die in deze assemblee echter nog wel kan worden betwist.
De heer Hugo Coveliers (VL. BELANG). - Vorige week heb ik het probleem in verband met de gemeenschapssenatoren reeds aangesneden. Ik verdedigde toen het recht van Lijst Dedecker op het vierendertigste quotiënt en dus op een gemeenschapsenator en vroeg af te wachten wie het Vlaams Parlement zou voorstellen. De volgende dag las ik in een regimekrant bij uitstek, De Morgen, dat ik een zeveraar was omdat ik de mensen liet wachten die waren gekomen voor de eedaflegging van een familielid. De krant vroeg zich af waarom ik dat probleem vorige week al aansneed. Welnu, het was vorige week wel degelijk het juiste ogenblik om dit probleem aan te kaarten, want nu is alles al beslist.
Ik heb met ongelooflijk veel genoegen het pleidooi van de PS voor de proportionaliteit gehoord. Ik zal onmiddellijk aan de collega's in de Kamer meedelen dat de PS voorstander is van een proportionele invulling van alle mandaten. We zullen dat in herinnering brengen bij de verkiezingen van de leden van het Bureau en de voorzitters van de commissies. Eindelijk zal elke partij krijgen waarop ze recht heeft.
Er zijn twee interpretaties. Volgens de ene interpretatie moeten we ons baseren op de Grondwet, die bepaalt dat het totale aantal senatoren wordt verdeeld volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging `dat door de wet wordt vastgesteld'. De wet in kwestie, artikel 220 van het Kieswetboek, bepaalt uitdrukkelijk dat wanneer een quotiënt - in casu het vierendertigste - niet in aanmerking komt, met dat quotiënt geen rekening wordt gehouden. Dat is de juridisch meest strikte stelling.
De tweede interpretatie, die mij als democraat nader aan het hart ligt, is het nastreven van een evenredige verdeling, in overeenstemming met de Grondwet. Toegegeven, onze parlementen hebben reeds afwijkingen op die evenredigheid goedgekeurd. In 2003 werden de kiesdrempels ingevoerd. Het Arbitragehof, thans Grondwettelijk Hof, heeft geoordeeld dat dit mag.
We moeten dus kiezen tussen de oplossing van het hart, waarvoor onze fractie het meest voelt, en de strikt juridische oplossing, waarvoor met evenveel argumenten kan worden gepleit.
Wat echter niet kan, is het advies vragen van de Raad van State. Sommigen leggen graag allerlei zaken aan de Raad van State voor. Artikel 48 van de Grondwet bepaalt echter dat - zoals in alle democratische parlementen - het parlement bepaalt hoe het wordt samengesteld. `Elke Kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar leden en beslecht de geschillen die hieromtrent rijzen.' Bovendien is de in het reglement van de Senaat vastgelegde procedure niet gevolgd.
Iedereen kent mijn sympathieën. Ik zal tegen het voorstel stemmen dat de griffier aan de Senaat `moet' doen. Wat echter helemaal niet kan en wat me als democraat en als jurist wel ergert, is de dagvaarding in kort geding voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel waarin enorme dwangsommen van de griffier van de Senaat worden gevorderd. Mochten we echter de weg opgaan van de dagvaardingen, dan beloof ik nog veel plezier. Na elke vergadering zou ik dan immers wel iemand kunnen dagvaarden wegens discriminatie. De heer De Witte zal me dan vast niet bijspringen, want daarvoor heb ik niet het gepaste gezicht.
In een rechtsstaat, die stoelt op de scheiding der machten, kan de wetgever geen beroep doen op de rechterlijke macht. In mijn leven heb ik nogal wat kort gedingen gepleit, maar ik zou nooit in een dagvaarding durven te schrijven: `... aan de griffier van de Senaat het verbod op te leggen van mededeling te doen van het aantal te coöpteren senatoren per lijst.' Een rechter zou de griffier van een wetgevend lichaam een verbod moeten opleggen. Verder wordt gevraagd om `indien al een dergelijke mededeling zou gedaan zijn, de griffier de verplichting op te leggen deze mededeling binnen het uur na de betekening van de te wijzen beschikking, te vervangen door een nieuwe mededeling die een gecoöpteerd senator toekent aan de Lijst Dedecker en dit onder verbeurte van een dwangsom van 1 miljoen euro per uur vertraging.' Weten de eisers in het kort geding wel wat het betekent om zo'n dwangsom te eisen van een ambtenaar? Dit is totaal onaangepast. De ambtenaren verdienen het om verdedigd te worden.
Ondanks mijn sympathie voor de evenredigheid, die ook de heer Moureaux voorstaat, vind ik die dagvaarding geenszins kunnen. Onze fractie zal wel tegen het voorstel stemmen om aan Lijst Dedecker geen gecoöpteerde senator toe te kennen.
Indien men acht dagen geleden even naar mij had geluisterd in plaats van naar de journalist van De Morgen, hadden we vandaag een andere oplossing voor dit probleem kunnen vinden.
De heer Philippe Monfils (MR). - Voor ons is artikel 211 zeer duidelijk. Men moet weten dat deze kwestie twee weken geleden al werd behandeld, dat er niet alleen nota's zijn van de Senaat, maar ook van het Vlaams Parlement, alsook de documenten gestuurd door de heer Dedecker, de direct betrokkene in deze zaak.
De kwestie was dus glashelder: er is inderdaad een interpretatie van de Grondwet met betrekking tot een bijzonder heldere tekst. Wij waren van oordeel dat artikel 211 de voorkeur moest krijgen.
Het staat het Parlement later altijd vrij, mochten zich op dat gebied problemen blijven voordoen, de wet te wijziging in het licht van wat nu is gebeurd. Ik zeg niet dat dit per se moet, maar het kan altijd.
Ik vind het echter zinloos de werkzaamheden te blokkeren of te vertragen, of bijkomend onderzoek of advies te vragen. De heer Coveliers zegt terecht dat het de Senaat is die de geloofsbrieven van zijn leden moet onderzoeken en de geschillen moet beslechten.
Ik begrijp trouwens niet op welke basis men deze zaak zou kunnen voorleggen aan een rechtsorgaan als de Raad van State, al is het maar voor advies. Het gaat immers om een probleem dat wij, krachtens artikel 48 van de Grondwet, zelf moeten oplossen.
Om te eindigen een woordje over het deurwaardersexploot dat twee uur geleden werd betekend. Het is werkelijk ongehoord voor een parlementslid om een rechtbank van eerste aanleg te vragen om in kort geding de werkzaamheden van een parlementaire instelling, in casu de Senaat, te blokkeren of te vertragen en een wijziging van zijn beslissing op te leggen op straffe van dwangsommen. Ik vind dit, los van het `grappige' financiële aspect, absoluut onaanvaardbaar voor een parlementslid.
Ik zal misschien minder mild zijn dan de heer Coveliers, want ik vind de door de heer Dedecker gebruikte methode ongemeen laag. Hij wil de parlementaire democratie vervangen door een soort dictatuur gebaseerd op de verwarring tussen wetgevende en rechterlijke bevoegdheden.
Als het ooit zover komt, is het gedaan met het Parlement, met de uitvoerende macht en met de scheiding der machten. We zullen het dan moeten doen met een `gezelschap' dat de bevolking bestuurt, naar ik aanneem in het belang van diezelfde bevolking. Dat is de rechte weg naar het fascisme.
Mevrouw Lieve Vanermen (Lijst Dedecker). - De partij Lijst Dedecker heeft recht op een gecoöpteerd senator, op basis van het grondbeginsel dat elke interpretatie, indien daar ruimte voor is, moet uitgaan van de Grondwet. Voor een volledige juridische analyse verwijs ik naar het uitgebreide advies van professor Matthias Storme, grondwetspecialist en advocaat, en van mr. Jim Deridder.
De relevante bepalingen zijn de artikelen 67 en 68 van de Grondwet. Artikel 67, §1, lid 6, van de Grondwet bepaalt dat zes senatoren worden aangewezen door de rechtstreeks verkozen senatoren. Artikel 68, §1, bepaalt dat het totale aantal senatoren wordt verdeeld volgens een door de wet bepaald stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
Door Lijst Dedecker geen gecoöpteerd senator toe te kennen schendt de Senaat dit principe van evenredige vertegenwoordiging. Lijst Dedecker behaalde naast de rechtstreeks verkozen senator het 34ste quotiënt op 41 en heeft krachtens artikel 68, §1, manifest recht op twee senatoren.
Voor de coöptatie van senatoren komen volgens de Grondwet enkel de lijsten in aanmerking die ten minste één rechtstreeks verkozen senator hebben. Lijst Dedecker voldoet aan die voorwaarde. Ik werd rechtstreeks verkozen.
Verder stelt de Grondwet zelf geen voorwaarde. Ze verwijst naar de wet, in casu het Kieswetboek, en meer bepaald naar de artikelen 218 en volgende van dit wetboek. Artikel 220, §2, van het Kieswetboek bepaalt dat voor de verdeling van de gecoöpteerde senatoren wordt begonnen met het eerste quotiënt dat volgt op dat wat in laatste instantie gebruikt werd voor de aanwijzing van gemeenschapssenatoren.
Het eerste quotiënt van Lijst Dedecker werd niet gebruikt om de gemeenschapssenator aan te wijzen omdat Lijst Dedecker in het Vlaams Parlement geen fractie heeft. Dat quotiënt, 112.000 min vier stemmen, werd overgeslagen en de gemeenschapssenatoren werden aan een lager quotiënt toegewezen. Dit quotiënt kan evenwel niet als verloren worden beschouwd, want het is niet gebruikt voor de aanwijzing van gemeenschapssenatoren. Dit quotiënt moet dan ook in aanmerking worden genomen bij het opstellen van de lijst van gecoöpteerde senatoren.
Als men het wel als verloren zou beschouwen, betekent dit dat Open VLD met een lager quotiënt, dus minder stemmen, een gecoöpteerde senator krijgt. Met een dergelijke interpretatie van het Kieswetboek wordt het grondwettelijke principe van de evenredige vertegenwoordiging geschonden.
Wij verwijzen naar het advies van mr. Deridder, die verwijst naar het werk van Van der Hulst, dat aantoont dat de bijzondere manier van doortellen voor de aanwijzing van de senatoren zijn oorsprong vindt in de bekommering de kleine partijen niet te benadelen.
Het is een basisregel in ons rechtsstelsel dat een wet die voor meerdere interpretaties vatbaar is, waarvan de ene strijdig is met de Grondwet en de andere niet, moet worden geïnterpreteerd in grondwetsconforme zin. Scherper gesteld, een wet moet, voor zover mogelijk, steeds in grondwetsconforme zin worden uitgelegd.
De grondwetsconforme interpretatie is niet alleen een mogelijkheid, het is een verplichting voor alle organen die belast zijn met het nemen van beslissingen tot uitvoering van de wet of beslechting van geschillen. Dat geldt dus ook voor de Senaat.
Ik citeer uit de Handelingen van de Senaat van 14 juli 1999. De heer Hugo Vandenberghe zei toen: `Het minste dat de commissie voor het Onderzoek van de geloofsbrieven kan doen, is nagaan of alle grondwetsartikelen zijn gerespecteerd. In welk land komen wij terecht als langs de ene kant de overheid al haar beslissingen uitvoerig moet motiveren en aan de andere kant de Senaat zomaar beslist geen rekening te houden met een van de artikelen van de Grondwet, zonder daarvan ook maar gewag te maken in het commissieverslag. Dat is toch niet ernstig.'
Meet de hooggeachte KUL-professor met twee maten? Heeft hij zo'n kort geheugen? Bovendien bestaat er geen enkele wettelijke bepaling waarop een weigering kan worden gebaseerd. Noch artikel 220, §2, noch enige andere wettelijke bepaling stelt immers dat een quotiënt dat niet werd gebruikt voor de gemeenschapssenatoren, niet kan worden gebruikt voor de volgende categorie, de gecoöpteerde senatoren. Bij weigering wordt het quotiënt van Lijst Dedecker tot tweemaal toe genegeerd. Het betreft 112.000 min vier kiezers.
Er kan dus niet anders worden geconcludeerd dan dat er - anders dan voor de aanwijzing van gemeenschapssenatoren - geen wettelijke bepaling is op basis waarvan de Senaat Lijst Dedecker een gecoöpteerde senator kan weigeren. Een weigering zou een interpretatie van het Kieswetboek inhouden die strijdig is met de Grondwet.
Thans blijkt dat CD&V-NVA en Open VLD het op een akkoord hebben gegooid om Lijst Dedecker via een handigheidje uit te sluiten. Als de kans bij de gemeenschapssenatoren is verkeken, is de zetel vervallen! Door deze goocheltruc wordt een rechtmatig senator van Lijst Dedecker met 112.000 min vier stemmen vervangen door een gesjeesde politicus van Open VLD.
Dit is een graaicultuur van de machtigsten van de Belgische politieke klasse. Open VLD is gezakt voor het examen en verloor twee zetels in de Senaat en zeven in de Kamer. Deze partij was de grote verliezer van de verkiezingen van 10 juni en probeert nu via een achterpoortje op het herexamen toch een senatorszitje te kopen met een onfraai akkoord. Met amper 20.000 kiezers wordt een zetel van 112.000 min vier kiezers van Lijst Dedecker weggegraaid.
Dat is een aanfluiting van de democratie, een verraad aan de Grondwet, waaraan vorige week trouw werd gezworen.
Gedurende vier jaar zal de betrokken gecoöpteerde senator met een stigma rondlopen: mandaat gestolen van Lijst Dedecker. De machtigsten graaien. Dat zoiets bij krijgsheren in Afrika door de kiezer in de savanne niet wordt opgemerkt is tot daaraantoe, maar hier weet elke kiezer met gezond verstand dat die zetel is ontfutseld. Ik begrijp niet dat de Senaat, oud en wijs als hij zou moeten zijn, dit niet oplost met gezond verstand.
Zoals Cato in de Senaat meer dan 2000 jaar geleden elke toespraak besloot met dezelfde woorden, `ceterum censeo Carthaginem esse delendam', zo zal ik steeds eindigen met de woorden `laat het gezond verstand zegevieren'. De rekening zal worden gepresenteerd bij de volgende verkiezingen.
Is dit de eerste aanzet tot de fameuze staatshervorming? De eerste grondwetsherziening blijkt nu een grondwetsverkrachting te zijn, zoals journalist Luc Van der Kelen onlangs schreef.
De heer Francis Delpérée (CDH). - Ik zal het niet hebben over de gemoedstoestanden en de politieke beslommeringen van dit moment.
Krachtens artikel 48 van de Grondwet moet de Senaat de geloofsbrieven van zijn leden onderzoeken en de geschillen die hieromtrent rijzen beslechten. Het sleutelwoord is uiteraard `beslechten'.
Alleen de Senaat kan die geschillen beslechten en bijgevolg botsen de dagvaardingen die door bepaalde personen worden gevraagd, onmiddellijk op bezwaren van onontvankelijkheid en bevoegdheid van de rechterlijke macht.
Als wij echter de enigen zijn die geschillen kunnen beslechten, moeten wij ons begeven op een terrein dat tot het recht behoort, namelijk dat van de juridische analyse.
Wat zegt de Grondwet? De Grondwet bepaalt dat de gecoöpteerde senatoren aangewezen worden volgens het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging.
Over welke evenredige vertegenwoordiging gaat het? Gaat het om de methode-D'Hondt, om de methode-Imperiali, om het systeem van de grootste overschotten of van de grootste gemiddelden? Gaat het om de evenredigheid die wij toepassen voor de toewijzing van de zetels in de wetgevende kamers? Gaat het om de evenredige vertegenwoordiging die we toepassen voor de gemeenteraadsverkiezingen? Gaat het om een evenredigheid met of zonder drempels?
De Grondwet antwoordt daarop door te stellen dat de evenredige vertegenwoordiging geen vaag, algemeen of abstract beginsel is, maar wel een beginsel dat door de wet wordt bepaald: artikel 68 van de Grondwet. Het heeft geen zin hier de Grondwet en de wet tegenover elkaar af te wegen, de wet tegenover de Grondwet te stellen of te vragen de interpretatie van de Grondwet te plaatsen tegenover de interpretatie van de wet, aangezien het de Grondwet is die naar de wet verwijst.
Welke wet? Het Kieswetboek. Er werd herhaaldelijk verwezen naar artikel 220 van het Kieswetboek dat bepaalt dat voor de verdeling van de gecoöpteerde senatoren wordt begonnen met het eerste quotiënt dat volgt op dat wat in laatste instantie gebruikt werd voor de aanwijzing van de gemeenschapssenatoren. Voor het Nederlandse kiescollege zijn dat de zes volgende quotiënten en voor het Franse kiescollege de vier volgende quotiënten.
Als men de Grondwet en de wet wil toepassen is er maar één richtlijn: de zetel komt niet toe aan Lijst Dedecker, maar aan Open VLD. Al de rest zijn slechts grondwettelijke verzinsels, of verzinsels zonder meer.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open VLD). - Voor ik op de grond van de zaak inga, wil ik opmerken dat mevrouw Vanermen met uitdrukkingen zoals `graaicultuur', `gegoochel', `het kopen en stelen van zetels' meteen al in haar tweede toespraak de populistische toer van haar voorzitter opgaat. Daarmee bewijst ze onze vergadering zeker geen dienst.
Ik wil nog even verwijzen naar mijn uiteenzetting van vorige week, waarin ik betreurde dat de diensten van de Senaat een nota hadden opgesteld die eerder verwarring stichtte dan verduidelijking bracht. Daarmee hebben onze diensten een taak naar zich toe getrokken die normaal wordt opgenomen door de Raad van State en het Grondwettelijk Hof, die deze problematiek inderdaad al hebben behandeld. Ik kom daar zo meteen op terug. Het is uiteraard evident dat Lijst Dedecker deze nota en de verwarring gebruikt om een zetel naar zich toe te halen waarop hij geen recht heeft. Dat Lijst Dedecker dat probeert, vind ik logisch. Dat onze diensten een dergelijke nota opstellen, vind ik minder logisch.
Ik ga akkoord met de vorige spreker dat we ons moeten uitspreken over wat de Grondwet zegt over evenredige vertegenwoordiging. Als iemand moet toetsen of een wet al dan niet conform de Grondwet is, dan is het wel de Raad van State of het Grondwettelijk Hof. Dat hebben ze in dit geval ook twee keer gedaan. Het systeem-D'Hondt is een methode van evenredigheid, maar we weten allemaal dat kleine partijen daarbij toch wel wat onrechtvaardig worden bejegend. GROEN bijvoorbeeld, stond veel dichter bij een derde zetel dan CD&V-NVA, maar heeft hem niet gehaald. De zetel ging naar de grotere partijen. Noch onze diensten, noch de Raad van State, zijn tegen dat systeem echter ooit in het geweer gekomen.
Andere landen houden bij de samenstelling van hun parlement wel rekening met de quotiënten. In Nieuw-Zeeland bijvoorbeeld, met het systeem-Sainte-Laguë, heeft het grootste restquotiënt een veel groter belang bij de toewijzing van de zetels.
Over evenredigheid kunnen we dus inderdaad discussiëren, maar op zeker moment moeten we voor een bepaald systeem kiezen. Onze grondwetgever gaf de wetgever de opdracht dit uit te werken en dat is ook gebeurd. Zo werd bij de bespreking van deze wet in de Kamer het voorbeeld gegeven van wat er kan gebeuren als een partij geen vertegenwoordiging heeft in de gemeenschap die een senator moet afvaardigen. In dat voorbeeld kreeg een lijst die 192.000 stemmen haalde volgens het huidige systeem één senator en een andere lijst met 416.000 stemmen, dus ongeveer het dubbele, zes senatoren. Aldus werd aangetoond dat een quotiënt dat niet kan worden toegewezen aan een bepaalde lijst omdat die geen vertegenwoordiger heeft in het gemeenschapsparlement, niet meer in rekening kan worden gebracht.
Dit specifieke probleem is bij de totstandkoming van de wet dus wel degelijk in ogenschouw genomen. Was dat niet het geval geweest, dan hadden we vandaag nog kunnen spreken van een interpretatieprobleem. Bij de totstandkoming van de wet werd deze interpretatie echter in alle duidelijkheid neergeschreven. Ook de Raad van State, die alle gegevens en mogelijke gevolgen kende, maakte bij de toetsing van de wet geen enkel probleem en oordeelde dat ze een goede uitwerking is van het principe dat in de Grondwet staat ingeschreven.
Het Arbitragehof werd gevat op een moment dat de kiesdrempel werd geïntroduceerd. De vijfprocentkiesdrempel heeft ertoe geleid dat de Agalevlijst vorige keer geen zetel kreeg toegewezen. Met het evenredigheidsprincipe was dit wel het geval geweest. Maar ook hier formuleerde het Arbitragehof geen bezwaar.
Om die redenen sluit ik me aan bij een aantal sprekers. Ik ben geen grondwetspecialist, maar wel lid van de Senaat. Enkel de Senaat kan een uitspraak doen. Nu naar de grondwet verwijzen, gaat wel wat ver. Zowel het Grondwettelijk Hof als de Raad van State hebben uitdrukkelijk gezegd dat de wet die hier moet worden geïnterpreteerd de goede manier is om gevolg te geven aan de Grondwet. De Open VLD-fractie sluit zich dus aan bij het verslag.
De heer Johan Vande Lanotte (SP.A-SPIRIT). - Er zijn verschillende visies mogelijk over deze aangelegenheid. We moeten toch enigszins relativeren. Dit principe dateert van het Sint-Michielsakkoord. Daarvoor waren er 184 senatoren, waaronder een aantal gecoöpteerde. De coöptatie gebeurde via een getrapt systeem. Door de coöptatie verminderde eigenlijk de evenredigheid, maar omdat er 184 senatoren waren, hoefde geen verregaande proportionaliteit te worden nagestreefd. Het Sint-Michielsakkoord impliceerde een Senaat met 71 leden. Er werd overeengekomen dat een daling van het aantal senatoren gepaard moet gaan met een verhoging van de proportionaliteit. Dat principe moest op het totale aantal van 71 leden worden toegepast. Het betreft dus respectievelijk 41 en 30 senatoren. De bedoeling was op de 71 senatoren een soort methode-D'Hondt toe te passen. Nadien kwam er een aanpassing. De methode-D'Hondt bleef bestaan, maar met een drempel van vijf procent. Die drempel staat niet ter discussie. De doelstelling was een duidelijke toepassing van het evenredigheidsprincipe. Ten tweede is het de Senaat die ter zake beslist. Ook dat staat in de Grondwet. Men kan zich niet beroepen op de democratie en op de Grondwet en tegelijkertijd de Grondwet opzij schuiven om zijn gelijk te halen. De Grondwet bepaalt dat de Senaat beslist omdat de Grondwet niet wil dat discussies over verkiezingen door de rechterlijke macht worden beslecht. Dat is overigens het basisbeginsel van de Grondwet. Wie voor de Senaat is verkozen, beslist in eer en geweten en wordt dus niet gedicteerd door een rechter. Als de rechter op een bepaald moment aan een senator kan zeggen wat hij moet doen, dan hoeven we geen verkiezingen meer te organiseren, dan hoeven we er slechts voor te zorgen dat we de rechters zoveel mogelijk naar onze zin benoemen.
De doelstelling is duidelijk: de Senaat is vrij in zijn beslissingen. Dat is een even belangrijk grondwettelijk principe als de proportionaliteit.
Een gerechtelijke actie gaat in tegen de democratie en tegen de Grondwet.
Voor de proportionaliteit heeft de wet in een aantal regels voorzien. Een partij die geen verkozene heeft voor de Senaat, kan onmogelijk in een tweede of derde stadium toch nog een senator krijgen.
Als een partij in de gewestparlementen geen echte fractie heeft, dan kan ze geen gemeenschapssenator hebben.
Wat het huidige probleem betreft, is de wetgeving niet helemaal duidelijk. Pas na de jongste verkiezingen werd in het Vlaams parlement een fractie gevormd, daardoor heeft ze geen gemeenschapssenator.
Een administratie moet de wet toepassen, ook al is ze in tegenspraak met de Grondwet.
Als een rechter wordt geconfronteerd met een wet die strijdig is met de Grondwet, dan moet hij soms de wet toepassen en niet de Grondwet, en eventueel een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof. Als echter de Senaat als onderzoeker van de geloofsbrieven tegelijk de Grondwet en de wet moet toepassen, dan kan hij zich niet baseren op een definitieve regel die bepaalt waaraan de Senaat dan de voorkeur moet geven. Dat is in geen enkele wet vastgelegd en ook de jurisprudentie over grondwetconforme interpretatie gaat niet over de manier waarop de Senaat of de Kamer de geloofsbrieven moet onderzoeken. De Senaat heeft hier een zeer grote vrijheid. De Senaat kan en moet handelen naar de geest van het akkoord dat destijds is gesloten en dat een vertaling heeft gekregen in de Grondwet. Als de commissie voor het Onderzoek van de geloofsbrieven concludeert dat Lijst Dedecker meer zetels zou hebben gekregen als hij minder stemmen had behaald, dan moet de Senaat daar rekening mee houden. Niemand kan mij ervan verdenken een grote vriend van de Lijst Dedecker te zijn, maar ik kan onmogelijk verdedigen dat die partij nu minder zetels krijgt dan wanneer ze minder stemmen had behaald.
Daarom vraag ik de Senaat dat hij niet het advies van de commissie volgt en de tweede zetel toewijst aan Lijst Dedecker.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-NVA). - In artikel 220, §2, van het Kieswetboek wordt duidelijk bepaald dat de toewijzing en de berekening van de gecoöpteerde senatoren door de Senaat gebeurt volgens de volgorde van de quotiënten die wordt vastgesteld op basis van de quotiënten voor de gemeenschapssenatoren. Is hier wel een probleem? De tekst van de wet is zeer duidelijk en conform de Grondwet.
Wanneer een fractie geen zetel heeft in het Vlaams Parlement en daardoor geen gemeenschapssenator heeft kunnen aanwijzen, komt die duidelijk ook niet in aanmerking bij het aanwijzen van de gecoöpteerde senatoren. Natuurlijk kunnen we daar politiek commentaar bij geven, maar dat kan toch niet de bedoeling zijn van een commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven of van de Senaat zoals hij nu is samengesteld. Wij moeten ons houden aan de Grondwet en aan de wet.
Ten onrechte wordt artikel 211, §2, tweede lid, van het Kieswetboek niet geciteerd. Dat bepaalt dat, indien een van de quotiënten een politieke formatie betreft die geen zetel van rechtstreeks verkozen senatoren heeft, dat quotiënt niet in aanmerking wordt genomen. Dit geldt ook als de politieke formatie geen zetel van parlementslid in het Vlaams Parlement of de Franse Gemeenschapsraad heeft.
Kortom, dit artikel zegt zeer duidelijk dat de partij die geen zetel heeft bij de eerste 25 verkozenen, gelijkgesteld wordt met de partij die geen zetel behaalt bij de tien gemeenschapssenatoren. Dit quotiënt wordt niet uitgesteld of in reserve gehouden, het wordt gewoon niet in aanmerking genomen.
Is deze interpretatie strijdig met artikel 68 van de Grondwet? Sommige collega's filosoferen graag, maar ze maken een grote bocht rond het probleem. Artikel 68, §1, zegt dat de zetelverdeling gebeurt `volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat door de wet wordt vastgesteld'.
Met andere woorden, artikel 68 van de Grondwet is een schakelbepaling die bepaalt dat voor de interpretatie van het artikel de wet moet worden gelezen. Deze grondwetsbepaling bevat inhoudelijk één juridische vereiste: het moet gaan om een stelsel van evenredige vertegenwoordiging op grond van het stemcijfer van de lijst behaald bij de verkiezing van rechtstreekse senatoren.
Uit een dergelijke algemene bepaling, die trouwens uitdrukkelijk verwijst naar de wettelijke regeling, kan niet worden afgeleid wat dient te gebeuren voor de coöptatie wanneer een fractie geen zetel heeft in het Vlaams Parlement. Dit probleem wordt geregeld door de kieswet. Het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging uit artikel 68 van de Grondwet biedt enkel de mogelijkheid aan te duiden welke quotiënten naar rechtstreekse gekozen senatoren gaan, welke naar de gemeenschapssenatoren, en welke naar de gecoöpteerde senatoren. De tekst van de Grondwet verhindert bijvoorbeeld volstrekt niet het systeem-Imperiali te hanteren in plaats van het systeem-D'Hondt, wat tot gevolg kan hebben dat een politieke formatie niet alleen geen recht heeft op een gecoöpteerd senator, maar zelfs geen rechtstreeks verkozen senator bekomt.
Daarenboven bepaalt artikel 211, §2, dat wanneer een politieke formatie geen rechtstreeks verkozen senator heeft, een eventueel quotiënt voor een gemeenschapssenator niet in aanmerking wordt genomen. Bij de voorbereidende besprekingen van de actueel geldende teksten van de Grondwet en de Kieswet, is nooit de mening naar voren gebracht, noch in de besprekingen, noch in de tekst, dat de wetgever daarbij de Grondwet niet zou naleven. Integendeel, in de Kamer heeft de minister een cijfervoorbeeld gegeven van een zetelberekening bij de niet-toewijzing van een gemeenschapssenator, zonder enige verdere correctie voor het niet opgenomen quotiënt voor de gecoöpteerde senator.
Wat nieuw is in dit debat, is dat aan artikel 68, §1, van de Grondwet een totaal nieuwe interpretatie wordt gegeven. De nieuwe Senaat wordt nu eenmaal getrapt ingevuld, wat de naleving van gecumuleerde voorwaarden onderstelt per categorie senator. Trouwens, deze totaal nieuwe interpretatie van artikel 68 van de Grondwet, die veel verder gaat dan wat daarin is te lezen, zou de deur openen voor allerlei manipulaties. Zo wordt in een niet ondertekende nota van de Senaat beweerd, dat een politieke formatie niet kan worden verplicht haar quotiënten te gebruiken. Dat zou impliceren dat een partij die wel over voldoende zetels beschikt in een gemeenschapsparlement, maar liever een gecoöpteerd senator heeft, de beurt laat voorbij gaan en geen of een onvolledige lijst stuurt. Artikel 211, §6, van het kieswetboek bepaalt dat, indien een parlementsfractie geen lijst of een lijst met een onvoldoende aantal namen, bedoeld in §4, aan de voorzitter, bijvoorbeeld van het Vlaams Parlement, zendt, de zetels waarin niet werd voorzien, worden toegekend aan de politieke formaties die betrokken zijn door de quotiënten die volgen op het laatste quotiënt dat overeenkomstig paragraaf 2 in aanmerking werd genomen.
In 2003 wilde de CDH van deze bepaling gebruik maken, in de interpretatie die vandaag wordt verdedigd, om alsnog een zetel van gecoöpteerd senator in de wacht te kunnen slepen door een onvolledige lijst in te dienen voor de twee gemeenschapssenatoren waarop ze recht had en aldus haar quotiënt te laten doorschuiven om een gecoöpteerd senator te bekomen. De Senaat heeft in 2003 deze oplossing in dertig seconden verworpen. Er zijn geen redenen voorhanden om in 2007 een andere grondwettelijke en wettelijke interpretatie te volgen dan in 2003.
Uit de zeer algemene bepaling van artikel 68 van de Grondwet, die alleen een systeem van evenredige vertegenwoordiging oplegt, zoals uitgewerkt door de wet, kan op zichzelf onmogelijk een oplossing voor het concrete geval worden afgeleid. Derhalve is er geen enkele reden om de klare en duidelijke tekst van artikel 220, §2, van het Kieswetboek niet te volgen.
Ik heb mijn argumenten op zakelijke wijze naar voren gebracht. Ik wil niet meegaan met de nieuwe politieke cultuur die hier blijkbaar ingang vindt en waarbij men in naam van de democratie een groot juridisch discours houdt dat bol staat van beweringen waarvoor men geen enkel bewijs aanvoert. De parlementsleden zouden verplicht zijn te bewijzen waar ze niet zijn geweest en wat ze niet hebben gedaan. Ik heb de voorbije dagen gelezen dat er allerlei geheime besprekingen hebben plaatsgevonden waarop geheime akkoorden zijn gesloten over de toewijzing van de daaropvolgende senator. Wie die juridische beginselen inroept, blijft totaal in gebreke om ook maar enige omstandigheid aan te duiden waarin een en ander zou zijn gebeurd. Er wordt een nieuwe opvatting gehuldigd over het aanvoeren van een bewijslast, waarvan bij voorbaat vaststaat dat ze niet kan worden aangevoerd, omdat men nu eenmaal nooit kan bewijzen wat men niet heeft gedaan. Ik vind dat ik daarop niet hoef in te gaan. De argumenten spreken voor zich.
Ik wil ook ingaan op het argument van de heer Vande Lanotte inzake de evenredigheid. De heer Vande Lanotte en ikzelf waren coauteurs van de wetteksten van het Sint-Michielsakkoord. Ik herinner me nog levendig de discussie daarover op een ochtend in het redactiecomité, die is uitgemond in de klare tekst van het geciteerde artikel, dat voorschrijft dat het quotiënt niet in aanmerking wordt genomen.
Indien er een andere opvatting ware geweest, dan hadden we dat toch, gelet op de samenstelling van dat redactiecomité, uitdrukkelijk in de tekst gezet. Mochten we van oordeel zijn geweest dat er een uitgesteld quotiënt bestond, dan hadden we de theorie van het uitgestelde quotiënt in de tekst opgenomen en hadden we de woorden `wordt niet in aanmerking genomen' niet vermeld. De tweede formulering is immers strijdig met de eerste.
De faits divers worden tot politieke gebeurtenissen verheven. De scheiding der machten betekent dat de institutionele autonomie van het Parlement, dat bestaat uit de verkozenen van het volk, onaantastbaar is. Het Parlement moet voor niemand verantwoording afleggen, noch voor deurwaarders, noch voor bajonetten, noch voor vonnissen en arresten.
Wie daarop ingaat en beweert op te komen voor de democratie, maar eist dat de Senaat de goedkeuring van de coöptatielijst uitstelt, huldigt de opvatting dat de rechterlijke macht of de Raad van State wel tussenbeide kan komen in de absolute autonomie van het Parlement, die vastligt in artikel 58 van de Grondwet over de absolute onverantwoordelijkheid van Kamerleden en Senatoren bij het uitbrengen van hun mening of hun stem. Al wie indirect op dit spreekgestoelte dat standpunt verdedigt, bestrijdt onze autonomie, weze het met de meest populistische argumenten. Het Parlement moet opkomen voor zijn rechten, want in de strijd voor het evenwicht tussen de machten heeft het zich al te veel laten verdringen. We moeten die strijd aandachtig volgen, zoals we gedurende de vorige zittingperiode al hebben beklemtoond.
Het hof van beroep te Brussel heeft de Kamer op een bepaald ogenblik verantwoordelijk gesteld voor de werking van een onderzoekscommissie. In de zomer van 2006 heeft het Hof van Cassatie de draagwijdte van artikel 58 van de Grondwet dan verduidelijkt: wij beschikken over een absolute immuniteit en een absolute soevereiniteit. Het zou een abdicatie zijn van de parlementaire democratie als het Parlement zou aantonen niet langer in staat te zijn de eigen geloofsbrieven goed te keuren. Ik verzoek u dan ook om met die principiële argumenten over het debat heen rekening te houden. (Applaus van CD&V-NVA).
De heer Philippe Mahoux (PS). - Mevrouw de voorzitter, wij vragen twee afzonderlijke stemmingen: de eerste over de geloofsbrieven van onze collega's die dadelijk de eed zullen afleggen en de tweede over de problematiek van de coöptatie.
De voorzitter. - Wij stemmen over de besluiten van het eerste deel van het verslag van de heer Vandenberghe met betrekking tot het onderzoek van de geloofsbrieven van de gemeenschapssenatoren.
-De besluiten van het verslag worden aangenomen bij zitten en opstaan.
De voorzitter. - Bijgevolg roep ik de leden die door de Gemeenschapsparlementen zijn aangewezen, uit tot senator.
Somit bestätige ich in ihrem Amt als Senator die Mitglieder, die von den Gemeinschaftsparlementen bestimmt wurden.
Ik verzoek deze leden de grondwettelijke eed af te leggen.
Ich bitte diese Mitglieder den verfassungsmässigen Eid zu leisten.
De voorzitter. - Ik geef aan deze leden akte van hun eedaflegging en verklaar hen aangesteld in hun functie van senator.
Ich bestätige diesen Mitgliedern ihre Eidesleistung und erkläre Sie zu ihrem Amt eingesetzt.
(Algemeen applaus)
De voorzitter. - Wij stemmen nu over de besluiten van het tweede deel van het verslag van de heer Vandenberghe betreffende de volgorde van de toegewezen zetels voor de coöptatie.
Mevrouw Vera Dua (GROEN). - Ik sluit mij volkomen aan bij de verontwaardiging van de collega's over de demarche van de heer Dedecker. Ik kan de ideeën van de heer Dedecker geenszins volgen, al heb ik wel enige sympathie voor de persoon Dedecker. Toch is het een enorme ontgoocheling dat hij zich effectief tot de rechtbank wendt. Dat is werkelijk een blamage voor een parlement.
Ik kom nu tot de grond van de zaak. Men mag het mij niet kwalijk nemen, maar ik ben, gelet op mijn verleden, enorm gevoelig voor het proportionaliteitsbeginsel. Ik ben het met de heer Van Hauthem eens dat het voor de publieke opinie niet evident is dat een partij met een bepaald aantal stemmen minder zetels krijgt dan een partij met minder stemmen. Dat is precies de situatie waarmee we worden geconfronteerd. De juridische interpretatie die door de woordvoerder van CD&V-NVA naar voren werd gebracht, zal wel correct zijn, hoewel er tegenstrijdige adviezen bestaan. Naar de geest van de wet echter vind ik het beter dat met de proportionaliteit rekening wordt gehouden.
Om die reden kunnen wij de conclusies van het verslag niet goedkeuren.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Wat collega Coveliers hier heeft gezegd, beaam ik volkomen, maar ik heb nog enkele bedenkingen.
Ik wil mevrouw Dua, die hier nu de proportionaliteit verdedigt, eraan herinneren dat zij die kiesdrempel van vijf procent destijds mee heeft ingevoerd.
Mijn fundamentele bedenking is echter de volgende. Ik ben van oordeel dat we vandaag geconfronteerd worden met een situatie waarmee men in 1995 bij het opstellen van de wet en bij de grondwetsherziening geen rekening heeft gehouden.
Ik ben ook bijzonder gevoelig voor de immuniteit en de soevereiniteit van het parlement voor alles wat te maken heeft met verkiezingsuitslagen. De heer Vandenberghe heeft terecht, maar onvolledig, verwezen naar de verkiezingen van 2003 toen CDH inderdaad besliste een gemeenschapssenator te laten vallen om een gecoöpteerd senator meer te hebben. Maar laat ons eerlijk zijn; de heren Vandenberghe en Moureaux weten ook zeer goed, dat toen absoluut moest worden voorkomen dat een gecoöpteerd senator van het Front National zou worden beëdigd. De heer Moureaux is toen op deze tribune komen verklaren dat we snel de berg van de democratie afhollen als we beginnen met het verwerpen van geldige geloofsbrieven omdat de politieke overtuiging van de betrokkenen ons niet aanstaat. Ik pleit voor het in stand houden van de soevereiniteit van het parlement, maar dan moet dat parlement die soevereiniteit en die immuniteit waardig zijn.
Tot slot nog een bedenking over de soevereiniteit van het parlement en de niet-inmenging van de rechtbanken in onze werkzaamheden en besluitvorming, waar ik ook zeer gevoelig voor ben. Ik vestig er de aandacht op dat verschillende partijen in deze assemblee in het verleden aan de rechtbanken al de bevoegdheid hebben verleend om een partij al dan niet een partijfinanciering toe te kennen, hoewel die partij daar op basis van de verkiezingsresultaten ook recht op had. In dat geval mag de rechterlijke macht dan wel worden ingeschakeld. Ik vind dat allemaal bijzonder hypocriet.
De heer Etienne Schouppe (CD&V-NVA). - Ik sluit mij aan bij het eerste deel van de toespraak van de heer Van Hauthem. Het is ontroerend mevrouw Dua hier te horen verkondigen dat ze erg gesteld is op het proportionaliteitsbeginsel. De hier aanwezige senatoren zijn echter niet vergeten dat zij zelf de kiesdrempel van vijf procent mee heeft ingevoerd. Men mag niet te sterk overdrijven.
Mevrouw Vera Dua (GROEN). - Mijnheer Schouppe, ik ben de eerste om er samen met u voor te zorgen dat de kiesdrempel wordt afgeschaft. We zijn er zelf niet zo gelukkig mee. We hebben onze les geleerd.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik vraag de naamstemming. (De vraag wordt gesteund.)
Stemming 1
Aanwezig: 56
Voor: 34
Tegen: 13
Onthoudingen: 9
-De besluiten van het tweede deel van het verslag zijn aangenomen.
De voorzitter. - Overeenkomstig artikel 67, §1, 6º en 7º, van de Grondwet en de artikelen 218 en 220 van het Kieswetboek, moeten nu nog tien gecoöpteerde senatoren worden geïnstalleerd, namelijk zes senatoren, aan te wijzen door de senatoren gekozen door het Nederlandse kiescollege en door de Nederlandstalige gemeenschapssenatoren, en vier senatoren, aan te wijzen door de senatoren gekozen door het Franse kiescollege en door de Franstalige gemeenschapssenatoren.
Ik ga ervan uit dat de lijsten met de namen van de gecoöpteerde senatoren uiterlijk op dinsdag 10 juli om 17 uur aan de griffier van de Senaat zullen worden bezorgd.
Ik vestig er nog de aandacht op dat, volgens artikel 220 van het Kieswetboek deze lijsten slechts geldig zijn indien ze ondertekend zijn door de meerderheid van de rechtstreeks gekozen senatoren en de gemeenschapssenatoren die tot dezelfde politieke formatie behoren.
De Senaat zou dan op donderdag 12 juli om 14.30 uur kunnen bijeenkomen met de volgende agenda:
1. Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van de gecoöpteerde senatoren.
2. Onderzoek van de geloofsbrieven van de senatoren-opvolgers aan wie de Senaat uitstel heeft verleend om hun verkiesbaarheid te bewijzen.
3. Benoeming van het Bureau. (Instemming)
De heer Joris Van Hauthem(VL. BELANG). - Mevrouw de Voorzitter, vandaag staat er in de krant een synthese van de nota van de informateur. Blijkbaar hebben alle journalisten dat rapport gehad. Kunt u ervoor zorgen dat wij daar als senatoren ook kennis van krijgen?
De voorzitter. - Wij zullen dat vragen.
-De Senaat gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.
(De vergadering wordt gesloten om 16.30 uur.)
Stemming 1
Aanwezig: 56
Voor: 34
Tegen: 13
Onthoudingen: 9
Voor
Wouter Beke, Marcel Cheron, Berni Collas, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Josy Dubié, Isabelle Durant, Marc Elsen, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Monfils, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Miet Smet, Helga Stevens, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Patrik Vankrunkelsven, Tony Van Parys, Paul Wille.
Tegen
Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Michel Delacroix, Geert Lambert, Bart Martens, Marleen Temmerman, Johan Vande Lanotte, Anke Van dermeersch, Lieve Vanermen, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire.
Onthoudingen
Sfia Bouarfa, Christophe Collignon, Vera Dua, Joëlle Kapompolé, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Olga Zrihen.