4-51 | Belgische Senaat | 4-51 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Overlijden van een oud-senator
Inoverwegingneming van voorstellen
Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (Stuk 4-1010) (Evocatieprocedure)
In overweging genomen voorstellen
Grondwettelijk Hof - Prejudiciële vragen
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.15 uur.)
De voorzitter. - De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Pierre Waucquez, gewezen gecoöpteerd senator.
Uw voorzitter heeft het rouwbeklag van de vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid betuigd.
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Heel wat senatoren zijn al verschillende keren naar Congo geweest, vooral naar het oosten van het land. We hebben verhalen gehoord over wreedheden. We hebben de verwoestingen gezien die de oorlog heeft veroorzaakt. Er zijn al meer dan vijf miljoen slachtoffers van de oorlog: niet alleen doden, maar ook slachtoffers van marteling en verkrachting. Velen onder ons waren verheugd dat België het voortouw wou nemen in een operatie die een beetje rust kon terugbrengen in de regio. Toen de secretaris-generaal van de Verenigde Naties België vroeg of het kon deelnemen aan een overbruggingsmacht in afwachting van de versterking van de MONUC, en toen de regering als antwoord daarop aan de Europese partners vroeg om aan die macht mee te werken, was iedereen tevreden over de gang van zaken.
Nu ik de recentste berichten heb gehoord, ben ik niet fier Europeaan te zijn. Sommige landen traden naar voren en kondigden zelfs aan dat troepen klaar stonden om aan de operaties deel te nemen. Vandaag hult iedereen zich in stilzwijgen. We beseffen nochtans allemaal dat voor een duurzaam vredesproces in de regio een onderhandelde politieke oplossing en een grondige aanpak van de oorzaken van het conflict nodig zijn. We zijn het eens over de manier waarop we het probleem van de plundering van de rijkdommen moeten oplossen. Er is echter uiteraard ook humanitaire hulp nodig voor de 250 000 vluchtelingen in de regio, wat het aantal vluchtelingen in de hele Kivustreek op één miljoen brengt. Wat doet België aan deze kwestie? Hoe verloopt het transport van de hulp? Hoe verloopt de coördinatie tussen de hulporganisaties?
De Europese operatie had de periode tot de versterking van de MONUC moeten overbruggen. Welke stappen hebben onze ministers van Landsverdediging en van Buitenlandse zaken ondernomen om hun Europese bondgenoten voor die missie te verenigen? Werden alle inspanningen geleverd om hulp van onze EU-partners te bekomen? Welke landen werden benaderd en welke argumenten hebben die gebruikt een dergelijke operatie af te wijzen?
Betekent het gebrek aan consensus het einde van het debat tussen de Europese landen?
Waarin zal onze bijdrage aan de MONUC precies bestaan? Ondanks de weigering van onze Europese partners zullen we immers, voorzover dat binnen onze mogelijkheden ligt, toch iets ondernemen.
We werken ook mee aan de opleiding van het Congolese leger, in het bijzonder in West-Kasaï. Een honderdtal Belgische militairen bevinden zich in Kananga. Moeten we uit de gebeurtenissen in Kivu geen lering trekken over de zwakke prestatie - dat is nog een eufemisme - van het Congolese leger in Kivu?
Hebben we echt het maximum gedaan? Kunnen we andere Europese landen samenbrengen om deel te nemen aan een humanitaire militaire operatie in Kivu?
Mevrouw Isabelle Durant (Ecolo). - De situatie in Congo wordt steeds erger. Daarom dringen we al enkele maanden aan op een Europese macht van dezelfde soort als voor de Artemisoperatie.
Sommigen zien kennelijk van die doelstelling af. We kunnen echter niet aan de kant staan wachten tot anderen komen helpen. We moeten alles doen opdat Europa in die regio kan optreden.
Ik heb pas vernomen dat geen enkel akkoord is gesloten op Europees niveau. Ik betreur dat ten zeerste.
Kan België meer doen en kan België optreden in een bilateraal kader of bij de Europese Raad om een snelle interventiemacht te vormen?
Ik heb ook vernomen dat België bereid was deel te nemen aan het werk van de MONUC. Daarover heb ik verschillende opmerkingen.
Eerst en vooral is het duidelijk dat de kwestie van de inzet- en gedragsregels en van de commandolijn belangrijker is dan de kwestie van het aantal manschappen, aangezien de MONUC over 17 000 man beschikt en ze binnenkort misschien over 3000 bijkomende manschappen zal beschikken. Als België aanvaardt deel te nemen aan een MONUC-operatie, moet het op die punten strenge eisen stellen.
De geplande interventie kan bestaan in luchtsteun of de terbeschikkingstelling van adequate middelen om inlichtingen te verzamelen. De VN-vredesmacht heeft immers een onthutsend gebrek aan helikopters.
In afwachting van de toekomstige discussies over de bijzonderheden van een Belgische interventie in het kader van een vredesmacht van de Verenigde Naties, dring ik erop aan dat België de Europese partners nog probeert te overtuigen een Europese macht op de been te brengen. Het blijft mogelijk voldoende Europese landen samen te brengen die zich, in afwachting van de deelname aan een VN-macht, kunnen verzetten tegen al die bloedbaden.
België moet ook al het mogelijke doen om de internationale mandaten te doen uitvoeren. In de gewapende bendes en in het bijzonder die van Nkunda, zijn in de regio oorlogsmisdadigers actief die beschuldigd zijn voor het Internationale Strafhof. In plaats van die mensen aan de onderhandelingstafel te laten plaatsnemen, zouden we al die beschuldigden beter laten arresteren. We moeten ermee ophouden hen als volwaardige onderhandelaars te beschouwen.
Wij, groenen, zijn uiteraard voorstander van een onderhandelde oplossing, maar in sommige situaties moeten we de moed hebben vrede op te leggen. Uiteraard moet dat in goede omstandigheden gebeuren.
We moeten een uitzondering maken op de Rwandaresolutie zodat België zijn verantwoordelijkheid op zich kan nemen, samen met andere - waaronder hopelijk ook Europese - landen.
We willen ook dat de toekomstige VN-macht waaraan ons land zou kunnen deelnemen, duidelijke inzet- en gedragsregels en een efficiënter commandolijn krijgt. Ondanks de aanwezigheid van 17 000 manschappen, worden elke dag immers wandaden gepleegd door zowel gewapende bendes als het Congolese leger, dat zich onfatsoenlijk en onwaardig gedraagt en dat bloedbaden aanricht waarvoor we de ogen niet kunnen sluiten.
Mevrouw Vera Dua (Groen!). - Ik kan me enkel aansluiten bij de vorige sprekers. De toestand in Oost-Congo blijft verschrikkelijk: de bevolking wordt op de vlucht gedreven, mensen worden gedood, vrouwen zijn op nooit geziene schaal slachtoffer van seksuele geweldplegingen, er wordt op grote schaal geplunderd.
Het is absoluut noodzakelijk dat maatregelen genomen worden om de veiligheid van de burgerbevolking in Oost-Congo te verzekeren en om de toestand daar te normaliseren.
Uiteraard zijn wij in de eerste plaats voorstander van diplomatieke stappen om tot een bestand te komen in het gebied, maar zoals de zaken nu staan zal dit niet eenvoudig zijn. Daarom is het ook essentieel de MONUC te versterken en het mandaat uit te breiden, zodat proactief kan worden opgetreden tegen de gewapende bendes, tegen de misbruiken van het Congolese leger, tegen de plunderingen van grondstoffen, enzovoort. De uitbreiding van de MONUC-troepen is ondertussen goedgekeurd, maar het zal nog een tijd duren voordat alles in de plooi valt. Over de rules of engagement bestaat voor zover ik weet nog geen duidelijkheid. In welke mate zullen deze regels worden uitgebreid?
Het voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken om in een tussenperiode een Europese vredesmacht op de been te brengen is een goede optie om op korte termijn de toestand ter plaatse te verbeteren.
Op vraag van de VN-secretaris-generaal heeft de minister van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met andere Europese landen om te onderzoeken of er een Europese overbruggingsmacht naar Oost-Congo kan worden gestuurd.
Zoals de minister van Buitenlandse Zaken zelf heeft beklemtoond, is het niet opportuun dat België de leiding neemt van een dergelijke operatie, maar het is wel nodig dat er een versterking komt van de VN-operatie en in dit kader is een deelname van België, onder bepaalde voorwaarden, nodig. We kunnen het niet alleen aan de anderen overlaten.
Blijkbaar bestaat bij onze Europese partners weinig animo om mee te werken aan een vredesoperatie. Dat is ongelooflijk triest. Meer zelfs, Javier Solana verklaarde gisteren dat een Europese vredesoperatie niet meer aan de orde is. Dat is zeer teleurstellend.
Ondertussen blijft de situatie in Oost-Congo zeer precair en is er een humanitair drama aan de gang.
Hoe evalueert de regering de toestand met betrekking tot het installeren van een Europese vredesmacht en welke rol kan België daarin nog spelen? Is België bereid een nieuw diplomatiek offensief op te starten? Welke andere initiatieven zullen nog worden genomen?
Hoe zal de VN-operatie evolueren en welke rol zal België daarin opnemen? Worden de rules of engagement aangepast?
Ten slotte doe ik een oproep tot de voorzitter van de Senaat en tot de voorzitter van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen. Een sereen en grondig debat over de conclusies van de Rwandacommissie is aan te bevelen. Ik blijf ten volle achter die conclusies staan. Ze zijn genomen na hard werken en ze waren zeer zinvol. Nu moeten we nagaan welke conclusies nog strikt van toepassing zijn en welke op een andere manier kunnen worden geïnterpreteerd in het kader van wat zich nu in Congo afspeelt. Er moet in ieder geval iets gebeuren. Als de aanwezigheid van België noodzakelijk is om beweging te krijgen in de intenties van de andere Europese landen, dan kunnen we niet aan de kant blijven staan.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De voorbije maanden is duidelijk gebleken hoe machteloos de wereldgemeenschap moet toezien op het humanitaire drama in het oosten van Congo.
Uiteindelijk is beslist om de MONUC te versterken met 3 000 manschappen. In afwachting hiervan - zo vernamen we althans in de media - werd gespeeld met de idee om een tijdelijke Europese interventiemacht ter plaatse te sturen. De Belgische regering stond niet negatief tegenover een deelname aan die tijdelijke macht; ze reageerde zelfs positief op de vraag van VN-secretaris Ban Ki-moon. De premier zal ons daarover uitvoerig kunnen inlichten. We stellen evenwel vast dat geen enkele Europese grootmacht bereid was om de leiding van een dergelijke operatie op zich te nemen.
In afwachting van de versterking van de MONUC had de Europese interventiemacht de humanitaire corridors kunnen beveiligen. Bestaan hiervoor alternatieven, nu die interventiemacht niet wordt opgericht? In welke richting stuurt ons land de internationale gemeenschap aan?
We hadden in de Senaat vandaag liever een debat gevoerd over de deelname van ons land aan een Europese interventiemacht. We zijn daartoe immers niet te allen prijze bereid, maar gezien de humanitaire nood is het onze plicht om na te denken over onze verantwoordelijkheid op dat vlak en over de voorwaarden waaronder we die kunnen opnemen. Vandaag krijgen we echter niet de kans om onze verantwoordelijkheidszin te toetsen, aangezien de keuze niet langer aan de orde is.
Vandaag moeten we ons evenmin uitspreken over de aanbevelingen van het Rwandarapport. We krijgen daartoe wellicht nog de kans in de toekomst. Over de vijfde aanbeveling, waarin vraagtekens worden geplaatst bij de wenselijkheid om deel te nemen aan VN-operaties in een oud-kolonie, is in de Senaat tijdens de vorige legislatuur heel wat denkwerk geleverd. Er werden uiteindelijk ook heel wat nuances in aangebracht, die niet zonder belang waren geweest voor het geplande debat. De aanbevelingen van het Rwandarapport gaan ook in op de kwaliteitsvereisten voor buitenlandse interventies en op de waarborgen voor een deskundige, doeltreffende en veilige deelname eraan. Het Parlement dient de hele cluster van aanbevelingen ernstig te nemen.
Tijdens de bespreking van de resolutie van, onder andere, CD&V-senator Schelfhout in de senaatscommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging bleek duidelijk dat de bereidheid bestaat om, gezien de hoge nood in Oost-Congo, een grondig debat over een Belgische deelname aan een missie in dat land te voeren.
Europa beweert dat het na het uitbreken van een crisis binnen vijf dagen een snelle interventiemacht van 1500 militairen, een European Union Battle Group, op de been kan brengen. Waarom doet Europa dat nu niet? Heeft de Europese Unie wel overwogen om een EU Battle Group in te zetten? Het land dat het commando over een dergelijke groep voert, speelt een beslissende rol. In januari wordt het commando aan een ander land overgedragen. Mogen we daarvan enige verandering verwachten? Zullen we het nut kunnen aantonen van die hooggeschoolde, sterk geoefende en geldverslindende EU Battle Group, die concreet gestalte moet geven aan een Europees veiligheids- en vredesbeleid? Voor Europa is dat een echte uitdaging.
Naast het opdrijven van het aantal manschappen voor de MONUC - waartoe al is beslist - is er ook nood aan een sterker MONUC-mandaat. Welke houding zal ons land ter zake aannemen in de VN-Veiligheidsraad van 22 december aanstaande?
In afwachting van een betere militaire bescherming van de bevolking kan misschien ook naar alternatieve oplossingen worden gezocht? Ik denk bijvoorbeeld aan slagkrachtige initiatieven om de illegale exploitatie van bodemrijkdommen tegen te gaan. Dat was een Belgische prioriteit in de VN-Veiligheidsraad.
Kan, ten slotte, ook de inzet van diplomatieke middelen niet worden opgevoerd? De resolutie van de Senaat beveelt immers sancties aan tegen landen in de regio die de vredesakkoorden niet toepassen of zelfs overtreden.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Wat zich in Kivu afspeelt, is onduldbaar en deze assemblee stelt dat al weken lang aan de kaak: de gewelddaden van zowel de rebellen die worden aangevoerd door een bloeddorstig generaal, als van het Congolese leger hebben vreselijke gevolgen voor de burgerbevolking. Talloze streekbewoners hebben er hun leven of hun gezondheid bij ingeschoten.
Dit drama plaatst ons en de regering voor de vraag welke maatregelen op de meest doeltreffende wijze een eind aan die toestand kunnen maken. Hoe de MONUC-interventie zo doeltreffend mogelijk maken, nu de Europese oplossing klaarblijkelijk geen bijval krijgt? Dat is de kernvraag van het debat dat we moeten voeren met alle aanbevelingen van de Rwandacommissie voor ogen en niet alleen met het vijfde lid waarin de deelname aan VN-missies in oud-kolonies wordt afgeraden.
De Rwandacommissie heeft ook afgeraden om deel te nemen aan VN-missies in landen waarmee we militair-technisch samenwerken. Opdat een VN-macht doeltreffend zou zijn, moeten de oorlogvoerende partijen ze als neutraal aanzien. Dat is de kern van het probleem van de doeltreffendheid en de geloofwaardigheid van het MONUC-optreden.
In Kivu gaat het om peace enforcement en dus om hoofdstuk 7. De VN-organen hebben ermee volstaan voor te stellen meer manschappen ter plaatse te sturen. Zal het optrekken van de manschappen van 17 000 tot 20 000 eenheden een beduidend verschil maken voor de doeltreffendheid van de MONUC in Kivu? Het antwoord staat niet vast. Een wijziging van de inzetregels moet de MONUC doeltreffender kunnen maken.
We moeten ons dus afvragen hoe we zelf het doeltreffendst kunnen zijn. Als onze manschappen worden ingedeeld bij actieve gevechtseenheden, zal de slagkracht van de MONUC daardoor dan vergroten? Het is duidelijk dat we ons moeten toespitsen op logistieke steun voor vervoer, transmissie, inlichtingen of humanitaire en gezondheidshulp.
Tot slot moeten we absoluut een einde maken aan de smokkel in grondstoffen in de regio. Die smokkel is een van de belangrijkste redenen van het conflict en vormt een bron van inkomsten voor de oorlogsvoerende partijen.
Het staat niet vast dat we daar via UNAMIR in zullen slagen, maar we moeten ons in elk geval meer met die kwestie inlaten dan we tot nu toe zowel op Belgisch als op internationaal niveau hebben gedaan.
Mijnheer de eerste minister, we verzoeken u het standpunt van de regering nader te preciseren.
De heer Paul Wille (Open Vld). - Voor Open Vld moet aan een aantal vereisten zijn voldaan voordat het zenden van Belgische militairen naar Congo kan worden ondersteund. Een aantal daarvan zijn evident. Er moet een sterk mandaat zijn, een mandaat dat kan worden uitgeoefend samen met de VN-Veiligheidsraad en de EU. Tevens moet regeringsoverleg en een parlementair debat hebben plaatsgevonden, met de klemtoon op een humanitaire operatie in oorlogsgebied in een voormalige kolonie.
De operatie moet in de tijd en geografisch rond Goma worden afgebakend, zeker als de VN nog eens 3000 manschappen moet sprokkelen.
Minstens drie betrouwbare EU-partners moeten aan een `coalition of the willing' deelnemen, waarbij een ander land de leiding op zich neemt.
Er moet voldoende zware bewapening en transportcapaciteit en de daarmee gepaard gaande logistiek aanwezig zijn. Dat betekent ook goede communicatiemiddelen bij de Belgen en bij de partners.
Er dient voorafgaand goed te worden gecommuniceerd met Kabila, Nkunda, met de Maji-Maji, met Rwanda, Burundi en de MONUC over de echte bedoelingen van de interventiemacht. Dat is belangrijk omdat ook de burger vindt dat hij hierover mag meepraten. Dat aspect kwam gisteren nog in de WEU aan bod.
Er is ook behoefte aan duidelijke afspraken met de ngo's over voldoende humanitaire hulp om de ergste nood te lenigen.
De eigen inlichtingencapaciteit moet maximaal worden ingezet, evenals die van de bondgenoten.
Ook is er nood aan een duidelijk plan voor de toekomst, dat wil zeggen ontwapening, vredesonderhandelingen, rechtvaardige ontginning en verdeling van de grondstoffen, zoals collega Mahoux heeft gezegd, verschuiving van reeds in Congo aanwezige MONUC-eenheden naar het oosten, waar zich slechts 6000 à 6500 manschappen van de 17 000 bevinden.
Wat gaan we concreet doen binnen MONUC? In de pers is sprake van helikopters. Over hoeveel toestellen gaat het dan? Er is ook sprake van C-130 transportvliegtuigen en de inzet van onze militaire inlichtingendienst. Kan de eerste minister daar nader op ingaan?
Op 22 december vergadert de VN over het mandaat van MONUC. Sommige partners binnen MONUC, zoals Pakistan, hebben in hun contract met het UN Department of Peacekeeping Operations (DPKO) een aantal speciale clausules die het hun mogelijk maken af te wijken van de verplichtingen van het mandaat. Dat intrigeert mij. Klopt het dat bepaalde landen eigen clausules hebben en kunnen zij daardoor à la carte eigen stellingen innemen? Komt ons land daardoor op een bepaald ogenblik niet willens nillens in een situatie terecht waarin een aantal landen precies deze clausules zullen aanwenden om niet aanwezig te hoeven zijn en waardoor wij alleen zullen staan? Is de eerste minister het ermee eens dat, indien dergelijke clausules zouden bestaan, ze moeten worden herzien om ervoor te zorgen dat MONUC geen leeg mandaat is?
De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - Ons land zal dus, althans voorlopig, geen militairen naar Congo sturen, in ieder geval niet in het kader van een Europees scenario. België zal dus logistieke steun geven voor de versterking van de VN-macht.
CdH was voorstander van een Belgische militaire deelname, temeer daar de generale staf ze opportuun leek te vinden en deze versterking gevraagd werd door alle humanitaire organisaties. Dat ligt voor de hand, België kon niet alleen bijdragen tot de versterking van de MONUC. We kunnen de terughoudendheid van de Europese partners dan ook alleen maar betreuren.
Ondertussen blijft het inferno in Oost-Congo voortduren. Niet alleen de troepen die door Laurent Nkunda worden gecontroleerd, maar ook sommige fracties van het officiële leger van de DRC plegen gewelddaden.
Mijn collega's hebben al uitgebreid over dat geweld gesproken, met name over het groot aantal gevallen van seksueel geweld, en het Collectif des Femmes congolaises pour la paix had het onlangs nog over een seksuele genocide. Ondanks het democratiseringsproces van de DRC maken tal van rapporten geregeld gewag van de bijzonder alarmerende situatie waarin de Congolese vrouwen zich bevinden. Volgens John Holmes, VN-adjunct secretaris-generaal voor humanitaire zaken wordt het seksueel geweld nergens in de wereld geëvenaard. Er is een nieuwe vluchtelingenstroom op gang gekomen. Vandaag zijn er in de regio ongeveer twee miljoen ontheemden en de VN-vredesmacht, de MONUC, heeft niet echt een antwoord gevonden op de druk van de rebellerende troepen van Laurent Nkunda. In de humanitaire organisaties en in diplomatieke kringen vreest iedereen voor een derde regionale oorlog.
Resolutie 1756 van de Veiligheidsraad geeft de MONUC duidelijk het mandaat om de burgers te beschermen tegen dreigend fysiek geweld. Toch is de MONUC ernstig tekortgeschoten. Het mandaat moet dan ook dringend worden uitgevoerd en versterkt. De middelen van de MONUC hadden nog moeten worden uitgebreid met - vooral Europese - capaciteiten op civiel, militair en humanitair gebied. We weten nu hoe het staat. Net als de humanitaire organisaties hopen wij op een krachtinspanning.
Tegelijkertijd moeten de vredesbesprekingen tussen de verschillende rebellerende fracties en de Congolese overheden absoluut worden versterkt. Anders kunnen we een nieuw humanitair drama niet voorkomen.
Mijnheer de eerste minister, in die context blijft de vraag betreffende de Belgische militaire deelname actueel. Het debat over de vijfde aanbeveling, dat we vandaag hadden moeten voeren, is niet doorgegaan, maar ooit zullen we het wel moeten voeren. De militaire deelname had moeten afhangen van een parlementair debat waarin de vijfde aanbeveling van de parlementaire onderzoekscommissie van 1998 aan de orde moest worden gesteld.
In dat verband heeft cdH vorige week een voorstel van resolutie ingediend waarin een debat gevraagd wordt om deze vijfde aanbeveling te schrappen. Die bepaalt letterlijk dat `het aanbeveling verdient dat België geen contingent meer levert voor VN-operaties in landen waarmee vroeger een koloniale relatie bestond'.
We willen helemaal niet vergeten wat er in 1994 in Rwanda is gebeurd of de moord op de tien Belgische para's verdoezelen. Deze resolutie was volkomen begrijpelijk zoals ze werd geformuleerd na afloop van de Rwandaonderzoekscommissie, maar kunnen we, in het licht van de verslechtering van de situatie ter plaatse en het leed van miljoenen mensen in de regio, bij onze standpunten blijven en het louter bij een rol van waarnemer houden?
Kunt u ons preciseren waarin de logistieke versterking die ons land kan bieden juist bestaat? Valt daar bijvoorbeeld ook de oprichting van een militair hospitaal onder? De specialisten dringen erop aan dat het niet in een neutrale zone wordt geïnstalleerd, maar daar waar de noden echt dringend zijn.
Uiteindelijk is de oplossing, daar zowel als in andere regio's in de wereld, niet louter militair en ook al denken we vandaag dat deze militaire interventie noodzakelijk is, toch is ze geen doel op zich. We moeten alles doen om de onderhandelingen tussen de verschillende partijen te bevorderen.
De heer Jurgen Ceder (VB). - Enigszins tot mijn verbazing bestaat onder de politieke partijen, op onze partij na en misschien ook een beetje de PS, en bij de ngo's een vrij grote unanimiteit over het sturen van troepen naar Oost-Congo. Diezelfde politieke eenstemmigheid was er ook in 1994 na de moord op de tien Belgische para's toen men in allerijl onze troepen uit Rwanda wou terugtrekken, en meer zelfs, om er bij de VN op aan te dringen de UNAMIR-missie in haar geheel te schrappen. Emotionaliteit in de politiek is soms een slechte raadgever, in het bijzonder bij beslissingen om troepen te sturen en terug te halen. Wie een militaire operatie overweegt, moet zeer rationeel alle factoren in rekening nemen, weten waaraan hij begint en zich niet te gemakkelijk ondergeschikt maken aan de grillen van de publieke opinie die vandaag al te gemakkelijk de politieke besluitvorming binnen en buiten het parlement beïnvloeden. Gezien de mislukking om de Europese bondgenoten te overtuigen samen met ons naar Oost-Congo te trekken, wordt het vandaag ten dele een theoretisch debat, maar daarom niet nutteloos. Het geeft ons immers de mogelijkheid rustig de aanbevelingen van de Rwandacommissie te evalueren en misschien ook, voor degenen die geen lid van de commissie waren, de motieven ervan te ontdekken of te herontdekken. Ik heb het wel degelijk over aanbeveling vijf. Het is misschien goed nu al het debat te voeren, want even leek het erop dat men ons te vlug af zou zijn en dat morgenochtend het kernkabinet al een beslissing zou moeten nemen over het al dan niet deelnemen aan een missie in Oost-Congo. We willen niet terug naar situaties zoals in 1990, toen de para's al in het vliegtuig richting Rwanda zaten op het ogenblik dat het parlementair debat daarover werd geopend. Het is best mogelijk dat Ban Ki-moon, de secretaris-generaal van de VN, België gevraagd heeft troepen te leveren voor een operatie in Oost-Congo. Er bestaat niettemin een ongeschreven regel van de VN dat in een vredesmacht geen troepen worden opgenomen van buurlanden of landen met een bijzondere betrokkenheid bij het land of het gebied waar de vredesmacht opereert. Bij gebrek aan donorlanden durft de VN wel eens af te wijken van die regel. In 1993 bleek het echter een fout die regel te negeren, nu, in 2008, is het nog steeds een fout en wel om de volgende redenen.
Ten eerste moeten vredestroepen er zijn om de vrede te handhaven of af te dwingen en daarom alleen. Ze zijn er niet om andere belangen na te streven. Ze moeten neutraal zijn en mogen hun VN-mandaat niet gebruiken voor eigen rekening en eigen motieven.
Ten tweede is niet enkel de eigen neutraliteit van belang. Even belangrijk is de schijn van neutraliteit. Een Belgisch militair die in Libanon is geweest, verklaarde deze week op de radio dat het Belgische contingent daar gerespecteerd werd om zijn neutraliteit, zelfs door het radicale Hezbollah. Een dergelijk privilege zal ons nooit te beurt vallen in Congo.
Dat privilege genoten we ook nooit in Rwanda. Vanaf het begin van de UNAMIR-operatie waren er bij de strijdende partijen vooroordelen tegen het Belgische detachement. Hoe meer het neutraal probeerde te blijven en de akkoorden van Arusha correct poogde uit te voeren, zoals het begeleiden van een Tutsibataljon van het RPF naar Kigali, hoe meer het gewantrouwd werd. De Belgische soldaten werden het mikpunt, niet alleen omdat ze de leidende macht vormden van de UNAMIR, maar ook simpelweg omdat het Belgen waren. Net zoals België een haat-liefdeverhouding heeft met Congo, die ook vandaag nog ruzie kan doen ontstaan tussen de regeringen, hebben ook de volkeren van het gebied rond de Grote Meren een haat-liefdeverhouding met de voormalige kolonisator. Wegens de banden uit het heden en het verleden konden Belgische soldaten er voor sommigen op een geloofwaardige wijze van verdacht worden achter de moord op Habyarimana te zitten in 1994, met alle bekende gevolgen.
Misschien moeten we daarbij de beangstigende waarschuwing van professor Devos nog vermelden: `wie de terugtrekking van het Belgische contingent wil bewerkstellingen weet helaas wat hem te doen staat'.
Ten derde zijn er de huidige banden met Congo. Er wonen in Congo veel burgers van de voormalige koloniale mogendheid. Als een vredesmissie in Congo moet optreden tegen rebellen of het regeringsleger, worden de burgers van de voormalige koloniale mogendheid geconfronteerd met een veiligheidsrisico, ze worden in zekere zin gijzelaars. Verschillende officieren hebben aan de Rwandacommissie overigens verklaard dat kordate actie, bijvoorbeeld voor de ontzetting van de bedreigde groep-Lotin, werd vermeden omdat men represailles vreesde voor Belgen ter plaatse. We mogen niet vergeten dat in die periode, zelfs bij een lijdzaam optreden van de Belgische troepen, ook tien burgers werden omgebracht.
Om al die redenen vind ik het ten stelligste af te raden om gevechtstroepen naar Rwanda te sturen in het kader van een vredesmissie.
Ik licht nog even het standpunt van onze fractie toe. De omstandigheden in Oost-Congo, de moorden, de plunderingen, de verkrachtingen zijn van die aard dat ze wel degelijk een militair ingrijpen van buitenaf rechtvaardigen. Ook wij steunen zo een initiatief. België dient daar ook een rol in te spelen in de vorm van bijvoorbeeld humanitaire, financiële of logistieke steun, maar het zou onverstandig zijn om zelf gevechtstroepen te sturen. Laten we de MONUC versterken, laten we ervoor zorgen dat de MONUC vooral in actie komt. Die macht lijkt immers bevolkt te worden door het soort bondgenoten als die waar België niet op kon rekenen in 1994.
Ik weet dat er grote unanimiteit was om troepen te sturen. Zelfs bij onze partij gingen stemmen op om dat te doen. Het enthousiasme is begrijpelijk, maar het valt me op dat de oudgedienden van de Rwandacommissie in elk van de partijen die een jaar lang aan dat verslag hebben gewerkt, veel terughoudender en genuanceerder zijn.
Ik hoop dat de voorzitter die ook deel uitmaakte van de commissie straks misschien nog zijn mening zal geven.
Ik wil alleen nog verwijzen naar de reactie van Guy Verhofstadt, die verklaarde dat hij geen commentaar wenst te geven. Dat hoeft ook niet, zijn stilzwijgen is sprekend.
De heer Yves Leterme, eerste minister. - Ik zal proberen in dit korte tijdsbestek een schematisch antwoord te geven op de gestelde vragen.
We zijn allen geschokt en iedereen vindt de situatie in Oost-Congo afschuwelijk. Los daarvan moeten we ons afvragen wat we daaraan kunnen doen. Enerzijds moeten we diplomatieke stappen doen en alle beschikbare kanalen gebruiken om een escalatie te voorkomen en, anderzijds, moeten we proberen de geweldplegingen in Congo te doen ophouden. België heeft daartoe initiatieven genomen.
Onder impuls van collega De Gucht, die verontschuldigd is omdat hij in Scandinavië verblijft voor de ondertekening van een verdrag, heeft de regering ook stappen gedaan ten aanzien van Rwanda. Andere landen hebben hetzelfde gedaan, al dan niet via diplomatieke kanalen, zoals de Angolese president Dos Santos. Onrechtstreeks wordt dus druk uitgeoefend, ook op generaal Nkunda om te vermijden dat de generaal nog meer voorbij zou gaan aan internationale druk. We zoeken dus naar een oplossing ten gronde, maar we zitten intussen niet met de armen gekruist.
Er moeten ook militaire middelen worden aangewend om op het terrein het ergste te voorkomen. Het betoog van bepaalde collega's hier noopt mij ertoe de situatie te verduidelijken. De MONUC was nooit ergens zo massaal aanwezig: 17 000 militairen zijn actief op het terrein. De VN hebben het principebesluit genomen om de troepen met 3 000 eenheden te versterken. Gelet op de tradities, procedures en werkwijzen van de VN zal de noodzakelijke versterking van het mandaat echter pas over enkele maanden een feit zijn.
De VN hebben ons gevraagd of wij een overbruggingsmacht op de been kunnen brengen. Dat is niet hetzelfde als een Europese macht met een zeer duidelijk mandaat die autonoom kan functioneren ten opzichte van de MONUC.
Enerzijds is er de MONUC met een nooit geziene getalsterkte, die nog eens met 3000 eenheden zou worden verhoogd. Daarnaast heeft VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon een overbruggingsmacht gevraagd, in afwachting van de versterking van de manschappen en het mandaat van MONUC. Onder meer minister De Gucht heeft namens de Belgische regering voorgesteld een Europese interventiemacht naar het gebied te sturen.
Ik heb de voorzitter verzocht de vraag van de heer Ban Ki-moon te laten ronddelen. Het document reikt reeds elementen van antwoord aan op precieze vragen van de senatoren.
Uit het document blijkt tot welke uitbreiding inhoudelijk werd beslist. Het kernkabinet heeft ervoor geopteerd in te gaan op de vraag naar versterking van de capaciteiten op het gebied van transport, logistiek, inlichtingen en opleiding. Op voorstel van de ministers De Crem en De Gucht zal het kernkabinet trachten op zeer korte termijn beslissingen te nemen.
Op het gebied van transport en logistiek worden twee C-130's gevraagd. Aangezien in Congo al C-130's aanwezig zijn, zullen we die vraag positief kunnen beantwoorden. Uiteraard moeten we ook zorgen voor de nodige manschappen, begeleiding, logistiek en dies meer.
We zouden ook kunnen helpen bij de analyse van de militaire inlichtingen.
Alle experts vinden dat de capaciteit voor het verzamelen van inlichtingen groter moet worden om een beter zicht te krijgen op de troepenbewegingen en tijdig en gepast te kunnen reageren op dreigend gevaar.
Zo zouden we Agustahelikopters kunnen inzetten om de observatie van troepenbewegingen te versterken.
Ons land heeft actief meegewerkt aan de opleiding van militairen, al worden er vragen gesteld bij de efficiëntie van de gedane investeringen. Toch blijft verder investeren in de opleiding van Congolese militairen ook een mogelijkheid.
Tot zover de kwantitatieve versterking van MONUC.
Er moeten uiteraard conclusies worden getrokken uit wat u beleefd `de zwakke prestaties' van het Congolese leger op het terrein noemt.
Een eerste probleem met betrekking tot de uitbreiding of de versterking van het mandaat van MONUC is het feit dat MONUC tot op heden geacht wordt het Congolese leger te ondersteunen. Het is duidelijk dat onder andere België wil dat MONUC meer autonoom zou optreden. Immers, nog nooit hebben de VN een dergelijke omvangrijke missie op poten gezet. MONUC zou op het terrein het verschil moeten kunnen maken, maar toch stellen we vast dat de resultaten op het terrein niet voldoen. Een meer autonoom mandaat voor MONUC is dus een van de opties.
België werkt aan de versterking van het mandaat van de MONUC, onder andere om meer autonoom te kunnen optreden. Thans moet de MONUC de Congolese troepen ondersteunen en dat is één van de redenen waarom de resultaten zo pover zijn.
Het openhouden van de corridors is de belangrijkste doelstelling voor de komende weken en maanden. Dat is ook het standpunt van enkele Europese Staten, die permanent lid zijn van de Veiligheidsraad.
Het hoofddoel voor de komende weken en maanden is het vrijmaken en controleren van de corridors zodat de ravitaillering kan worden verzekerd. Ook kan op die manier het transport van grondstoffen worden gecontroleerd, een van de grote achterliggende redenen voor het conflict. Dat is een van de punten die eind december bij de besprekingen over de versterking van het VN-mandaat aan bod moeten komen.
Ik heb de vraag van de heer Ban Ki-moon in verband met de kwantitatieve versterking van de VN-macht al toegelicht.
Ik heb ook gepreciseerd op welke punten wij denken een positief antwoord te kunnen geven en ons, namens België, kunnen engageren voor de versterking van de MONUC.
Een meer autonoom optreden van de MONUC ten opzichte van het Congolese leger wordt overwogen.
De corridors naar Kivu openen om de controle te bevorderen op het transport van de natuurlijke rijkdommen, dat aan de basis ligt van het conflict, is een prioriteit op het terrein.
Mevrouw de Bethune heeft ook verwezen naar de mogelijkheid om de elitetroepen van de EU Battle Group als een soort rapid response force in te zetten. Los van de louter militaire en strategische overwegingen moet worden opgemerkt dat een dergelijke inzet door de 27 lidstaten unaniem moet worden goedgekeurd. Bovendien is de inzet van de Battle Group voorbehouden voor acties en operaties die kaderen in het Europese defensie- en veiligheidsbeleid. Aangezien de voorwaarden voor de inzet van de Battle Group niet vervuld lijken, lijkt het weinig waarschijnlijk dat de elitetroepen zullen worden ingezet.
Een volgende punt is de werking van MONUC op het terrein. Collega Wille had in dat verband een vraag over de rules of engagement en de caveats. Dergelijke caveats worden bij elke missie gesteld. Ook België heeft recent nog bij de zending van de F-16 naar Afghanistan caveats opgesteld. Ik verwijs in dat verband naar de discussie over de caveats en de werking van de red card holder, zijnde degene die bij operaties beslist om de Belgische vliegtuigen niet in te zetten.
Het is toch logisch dat een land dat een bijdrage levert voorwaarden kan stellen bij de rules of engagement. Die moeten trouwens nauwkeurig worden omschreven, onder meer bij het debat einde december over de inhoud van het mandaat en het functioneren van MONUC.
Met betrekking tot de inspanningen in het kader van een Europese interventiemacht, maak ik een onderscheid tussen de versterking van MONUC en de bijdrage van België, de inzet van Europese troepen in het kader van een bridging operation en het autonoom inzetten van Europese troepen voor urgente acties om de humanitaire situatie ter plaatse te verbeteren.
Minister De Gucht en ikzelf hebben die zaak namens de regering op diverse niveaus bepleit. Minister De Gucht voert al enkele weken besprekingen, vooral met de Britse minister van Buitenlandse zaken, de heer Miliband, en met de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen. Er waren contacten met de heer Kouchner, die de indruk gaf veel te voelen voor een Europese interventie. Daarnaast was er ook diplomatiek overleg met de Duitse Bondsrepubliek. Zweden en andere landen hebben laten weten bereid te zijn deel te nemen aan een Europese interventiemacht, als bridging operation of als macht op zich.
België heeft zich bereid verklaard, mits bepaalde voorwaarden worden vervuld. Ten eerste, kan ons land de leiding niet nemen van een operatie die 2500 tot 3000 manschappen inzet. Ten tweede, moeten we ons in goed gezelschap bevinden. Er zouden op zijn minst nog vier of vijf andere landen moeten deelnemen. Ten derde, moeten we vooraf grote duidelijkheid hebben over het engagement van onze manschappen en hun veiligheid, wellicht met eigen protection forces, zoals nu ook al gebeurt bij operaties in VN-verband. Voor die mogelijkheid werd nogmaals sterk gepleit naar aanleiding van de bijkomende vraag van secretaris-generaal Ban Ki-moon.
Zelf heb ik er met collega's over gesproken. Vorige dinsdag nog had ik hierover een telefonisch onderhoud met Gordon Brown.
Uit die contacten, evenals uit de besprekingen die minister De Gucht had in het kader van de NAVO, en niet zozeer van de Europese Raad, is duidelijk gebleken dat er geen bereidheid is om die mogelijkheid vorm te geven. Een van de argumenten is dat de aangesproken landen overstretched zijn door acties in Afghanistan en Irak.
Uit de mondelinge contacten die collega De Gucht en ikzelf hebben gehad, heb ik begrepen dat dit niet op korte termijn kan worden gerealiseerd. Wij blijven dat betreuren. Natuurlijk zijn er de conclusies van de Rwandacommissie en zouden we moeten nagaan of een dergelijk initiatief met die conclusies verenigbaar is.
Wij betreuren evenwel dat de politieke leiders van de landen waarmee contact werd opgenomen, meenden dat het onmogelijk was op korte termijn een interventiemacht op de been te brengen zoals België wenste.
Naar ik heb vernomen zou het antwoord, althans voor bepaalde collega's, niet definitief neen zijn.
Het is duidelijk dat de ambtsaanvaarding van de nieuwe Amerikaanse president een invloed zal hebben op de situatie. Sommigen, onder meer de president van de Franse Republiek, vragen zich af of de nieuwe Amerikaanse regering niet zal overwegen om zich te engageren in Oost-Congo.
De situatie is al een tiental dagen stabiel. Gordon Brown heeft mij verzekerd dat hij, in het geval van een negatieve evolutie of van problemen met de MONUC, de mogelijkheden eventueel opnieuw wil bekijken.
Ook de Scandinavische collega's zijn bereid een inspanning te leveren. Alles is dus nog mogelijk.
Wij zullen deze vraag inderdaad verder bepleiten, op alle niveaus en telkens we daarvoor de gelegenheid hebben. Wij betreuren dat er op het ogenblik geen bereidheid is. Het is, gelet op de afschuwelijke menselijke drama's die zich in Oost-Congo afspelen, onze plicht, als land met een bijzondere relatie met de Democratische Republiek Congo, ons pleidooi vol te houden. `Nul n'est besoin d'espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer' is op dit humanitaire drama zeker van toepassing.
Tot zover een poging om een zo volledig mogelijk antwoord te geven op naar ik hoop de meeste vragen. Mocht ik vragen over het hoofd hebben gezien, ben ik graag bereid om daar in de mate van mijn bescheiden mogelijkheden alsnog op te antwoorden.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Omdat ik de eer heb de vorige regeerperiode te hebben overleefd, kan ik de eerste minister en misschien ook enkele collega's eraan herinneren dat de Senaat de regering in 2004 met 47 stemmen bij 11 onhoudingen gevraagd heeft om punt 5 van de aanbeveling van de Rwandaresolutie van 1999 niet toe te passen.
De heer Yves Leterme, eerste minister. - Mevrouw Durant heeft verwezen naar de Artemisoperatie, die niet was opgevat als een versterking van de strijdmacht die ter plaatse al aanwezig was. In dit geval is er al wel een aanzienlijke krijgsmacht ter plaatse en dat is net het verschil met de situatie in 2003.
Mevrouw Isabelle Durant (Ecolo). - Ik dank de minister voor zijn uitvoerige antwoord. Aangezien de deur nog op een kier staat, pleit ik er in afwachting van de versterking van de MONUC voor dat België de leiding van de samenstelling van een krijgsmacht op zich neemt, maar dat een ander land de militaire operaties aanvoert.
De resolutie van 1997 geeft de MONUC trouwens een mandaat voor de ontmanteling van de gewapende bendes. Het mandaat is dus niet beperkt tot de opening van een humanitaire corridor.
Ik zou graag zien dat België deel uitmaakt van de MONUC-troepen. We mogen niet vanop een afstand blijven toekijken, maar alles doen wat op dat vlak mogelijk is.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik dank de eerste minister voor zijn duidelijke antwoord dat ons land eind december in de Veiligheidsraad in New York niet alleen zal pleiten voor een uitbreiding, maar ook voor een versterking van het mandaat van de MONUC. Dat is hoopgevend. Ik roep de regering op om in dit dossier te pleiten voor meer slagkracht van de internationale gemeenschap, want we stellen tot onze spijt vast dat het probleem niet kan worden opgelost met diplomatieke middelen alleen. Ten slotte dring ik erop aan dat ook het Internationaal Strafhof in Den Haag zijn verantwoordelijkheid neemt.
De heer Bart Martens (sp.a+Vl.Pro). - De interne verdeeldheid over het Europees energie- en klimaatpakket wordt steeds meer zichtbaar. Landen als Polen, Italië en Duitsland gaan op de rem staan om `de economie meer ademruimte te geven'. Andere landen pleiten, terecht, eens te meer voor een doorgedreven aanpak van de klimaatproblematiek. Een ambitieus en innoverend klimaatbeleid kan immers mee een positieve impuls geven aan de economie. De crisis bij de autobouwers in de Verenigde Staten bewijst dat conservatieve reflexen op termijn de economische leefbaarheid ondermijnen. Dat moeten we in Europa tot elke prijs vermijden.
Op de Europese Top van 11 en 12 december zullen knopen moeten worden doorgehakt. Deze top valt net voor de start van het high level segment van de klimaatonderhandelingen in Poznań. De uitkomst van deze Europese Top is van zeer groot belang voor het welslagen van de bijeenkomst in Poznań. Een Europees akkoord dat toont dat het de EU menens is om de eigen uitstoot te verminderen, kan de internationale onderhandelingen vooruit stuwen. Een zwak Europees akkoord kan net het tegenovergestelde tot gevolg hebben en de internationale onderhandelingen torpederen. En dit op een moment dat we kunnen verwachten dat de Verenigde Staten weer aan boord komen van het internationale klimaatbeleid.
De Morgen berichtte gisteren dat de eerste minister, in de aanloop naar de Europese Top, overleg zou plegen met de ministers-presidenten van de gewesten om het Belgische standpunt over het Europees klimaatpakket te bepalen. De eerste minister zou de ambities van de Europese Commissie willen afzwakken.
Hoe ver staat het met de standpuntbepaling van de gewesten en de federale overheid inzake het Europees klimaatpakket? De demarche van vorige week, waarbij de eerste minister op eigen houtje bij Commissievoorzitter Barroso om gratis uitstootrechten voor de chemiesector pleitte, roept bij mij de vraag op of de standpunten die de eerste minister verdedigt, wel door alle Belgische overheden gedragen worden. Minister voor Klimaat en Energie Magnette zei achteraf dat dit niet het geval was.
Klopt het dat de eerste minister en de Vlaamse minister-president pleiten voor een afzwakking van de 13%-doelstelling inzake duurzame energie? Vlaams minister-president Peeters en Vlaams minister Crevits schermen met een studie waaruit blijkt dat in ons land maar 9% duurzame energie mogelijk is. Een recente studie van het Federaal Planbureau bevestigt nochtans dat we in België op een kostenefficiënte manier een doelstelling van 12,3% duurzame energie kunnen verwezenlijken. Een studie van ODE/EDORA toont aan dat in ons land een potentieel bestaat van 19 tot 22% duurzame energie. De doelstelling van de Commissie van 13% is dus best haalbaar.
Landen zoals Duitsland zouden ervoor pleiten om, bij het uitblijven van een internationaal akkoord, een zeer brede waaier aan sectoren gratis emissierechten te geven in het Europees emissiehandelssysteem. 80% van de uitstoot zou onder het emissiehandelssysteem vallen. Hiermee zou het systeem dus volledig worden uitgehold.
In de richtlijn zelf al sectoren vastleggen die gratis emissierechten krijgen, brengt een groot risico mee. In het voorstel van de Europese Commissie wordt wel de mogelijkheid geboden om bepaalde sectoren met een risico op koolstoflekken achteraf op grond van correcte statistische informatie gedeeltelijk of volledig vrij te stellen van de veiling van emissierechten. Het zou echter verkeerd zijn dat nu al vooraf te doen.
In het verleden steunde België het standpunt van de Europese Commissie om zoveel mogelijk broeikasgasemissierechten te veilen. Staat de eerste minister nog steeds achter dat standpunt?
Wat is het standpunt van België inzake het gebruik van de flexibiliteitmechanismen? Pleit de eerste minister voor bijkomende flexibiliteit? Zo ja, onder welke voorwaarden?
De heer Yves Leterme, eerste minister. - De vraag van de heer Martens biedt de gelegenheid om ons standpunt over de emissierechten toe te lichten. Transparantie is de goede aanpak. Daarom ben ik ook blij dat het Vlaams Parlement gisteren eveneens een debat over deze kwestie heeft gehouden.
We staan voor een zeer belangrijke Europese Top, die een succesvol Frans voorzitterschap kan afronden. Als we de discussie over klimaat en energie, die de Franse president in oktober heeft ingezet met een besluit kunnen afronden, zullen we onze burgers en de hele planeet een grote dienst hebben bewezen.
Ik ben realistisch en tegelijk vrij optimistisch. Het Frans voorzitterschap voldoet misschien niet aan alle principiële invalshoeken, maar het biedt wel heel wat kansen op resultaat. Toen ik in oktober de uiteenzetting van Polen hoorde, dat de zienswijze van zeven Oost-Europese lidstaten verdedigde, was ik vrij pessimistisch. Ook de toespraak van Silvio Berlusconi was niet bepaald hoopgevend. Op dat moment, bij het begin van de omslag van de financiële naar de economische crisis, stonden de Scandinavische lidstaten met België aan de ene kant. Zij pleitten zeer voluntaristisch voor het vooropstellen, realiseren en implementeren van voldoende maatregelen om de Europese doelstellingen - zoals de drie maal twintig - te halen. Aan de andere kant stonden de lidstaten die onder druk van de economische terugval en hun afhankelijkheid van vervuilende activiteiten heel sterk op de rem gingen staan en er zelfs mee dreigden een akkoord op de Top van december totaal onmogelijk te maken.
De afgelopen weken en maanden werd gepoogd, om alle mogelijke concrete problemen te ondervangen. Een belangrijk probleem, ook voor ons land, is bijvoorbeeld de kostprijs van het klimaat- en energiepakket. Gemiddeld zou de implementatie van het hele pakket maatregelen 0,45% van het bruto binnenlands product kosten. Voor ons land zou dat uitkomen op 0,7%; sommige scenario's spreken zelfs van 0,8%. Onder impuls van mijn voorganger is voor België, Zweden en Luxemburg een specifieke behandeling voorgesteld inzake de financiering van de solidariteit. Het blijft belangrijk dat wij voor dat financiële vraagstuk een oplossing krijgen.
Ik heb zowel tegenover de voorzitter van de Europese Commissie als tegenover de Franse president, huidig voorzitter van de Europese Unie, benadrukt dat ik wel een akkoord wil, maar dat ik niet naïef wens te zijn. Er moet een oplossing komen voor de indirecte emissies van de Belgische energie-intensieve sectoren in de Gentse kanaalzone en de Antwerpse industriezone. Deze laatste is na Houston de grootste chemische pool ter wereld. In de Gentse kanaalzone boeken bedrijven als ArcelorMittal met toepassing van de best beschikbare technieken wel goede resultaten, maar een naïef standpunt over de gratis emissierechten zou hun exploitatie in de toekomst toch in gevaar kunnen brengen.
Ik steun grotendeels het Franse voorzitterschap en de Europese Commissie in hun streven om op 11 en 12 december in deze complexe materie een akkoord te bereiken.
Nicolas Sarkozy is daar, met het voluntarisme dat hem kenmerkt, volgens mij toe in staat.
De Triloog en andere bijeenkomsten van de afgelopen dagen wijzen op een positieve tendens. Het resultaat wordt wel bekritiseerd door de ngo-wereld, maar er is vooruitgang. De kansen op het bereiken van een resultaat zijn sterk toegenomen. Eergisteren had ik de gelegenheid daarover van gedachten te wisselen met EU-commissaris Dimas. Ook zijn inschatting is vrij optimistisch.
Ik kom tot de antwoorden op de precieze vragen. De doelstelling blijft voor ons 13% duurzame energie. Ik ga hier niet de discussie aan over dat cijfer. Onze doelstelling moet ambitieus zijn, maar het is even belangrijk dat we bij het realiseren van die doelstelling flexibiliteit aan de dag kunnen leggen. Er is bijvoorbeeld flexibiliteit nodig inzake trajectverloop en inzake de toegang tot projectkredieten. De huidige flexibiliteit in het pakket moet dus behouden blijven. Er moet ook een geschikt evaluatiemoment worden gepland om de resultaten van de toepassing van de flexibiliteitsmechanismen te evalueren.
De indirecte emissie van energie-intensieve bedrijven en sectoren is voor de federale regering een heel belangrijk punt. Die bedrijven staan voor jobs en voor economische activiteit. Op dat punt weiger ik naïef te zijn. Ik ben, in het belang van de toekomstige generaties ambitieus, maar niet naïef. Onze energie-intensieve bedrijven en sectoren in Antwerpen, Gent, Luik en elders, die voor werkgelegenheid zorgen, mogen niet eenzijdig het slachtoffer worden van de scheefgetrokken concurrentie van bedrijven uit niet-Europese landen waar geen ambitieus klimaatpakket bestaat of die te laks zijn en te weinig investeren in schone technologie. Dat vraagstuk moeten we ook bekijken in het kader van de VN-Top.
De discussies over gratis emissierechten gaan precies daarover. De heer Martens verwijst in zijn geschreven tekst naar Duitse pleidooien en voorstellen in dat verband. Er circuleren bijzonder veel voorstellen op dit moment. Het enige voorstel waarover momenteel wordt gepraat, is het voorstel van het Franse voorzitterschap. Op dat voorstel zullen we ons baseren. Ik ga naar de top met de intentie om mee een akkoord te helpen bewerkstelligen. Er moet tijdig een sluitende oplossing worden bereikt. Ik ben dus realistisch, maar ook vrij optimistisch over de slaagkansen.
Ik heb op het overlegcomité van enkele weken geleden inderdaad aan de gewesten voorgesteld om een overleg te organiseren over het Belgische standpunt. Dat overleg heeft gisteren plaatsgevonden. De enige aanwezige minister was mevrouw Huytebroeck, maar er waren voldoende technische experts en politieke mandatarissen zodat een gemeenschappelijk standpunt kon worden opgesteld dat morgen aan de ministerraad ter goedkeuring wordt voorgelegd.
De heer Bart Martens (sp.a+Vl.Pro). - Ik dank de eerste minister voor zijn uitgebreide antwoord. Hopelijk blijkt het optimisme in zijn algemene inleiding volgende week gegrond te zijn. Ik dank de eerste minister ook voor zijn vaste wil om te slagen. We zijn dat verplicht aan de huidige en aan de toekomstige generaties.
Uit de concrete antwoorden op mijn vragen onthoud ik dat de eerste minister in principe achter het aandeel van 13% duurzame energie staat. Dat is een heel belangrijke uitspraak. Mochten we die doelstelling niet volledig in eigen land bereiken, dan dient ze volgens hem op een flexibele manier te worden gehaald, bijvoorbeeld via projectkredieten. Hopelijk zal ons land pas in uiterste nood op die flexibiliteit en op die projectkredieten een beroep doen en zijn ze enkel een veiligheidsventiel als de druk hier te hoog wordt. We geven er in ieder geval de voorkeur aan zoveel mogelijk te investeren in eigen land, want dat zorgt meteen ook voor groei in een competitieve sector waarvoor gigantische exportmarkten kunnen opengaan.
Dat de eerste minister niet naïef wil zijn wat koolstoflekken betreft, begrijp ik. Wij wensen evenmin naïef te zijn. Het ligt niet in onze bedoeling om de uitstoot van broeikasgassen te verplaatsen naar landen die zich niet gebonden voelen door enige klimaatverplichting; we moeten zelf die uitstoot verminderen.
De voorzitter. - Mijnheer Martens, ons reglement bepaalt dat een repliek één minuut mag duren en een mondelinge vraag drie minuten. Uw vraag duurde zes minuten en u bent al twee minuten aan het repliceren. U maakt van een mondelinge vraag een vraag om uitleg!
De heer Bart Martens (sp.a+Vl.Pro). - Mijnheer de voorzitter, ik vind dat het geen kwaad kan om op belangrijke onderwerpen wat dieper in te gaan.
De mogelijkheid tot vrijstelling van deelname aan veiling van rechten is in het voorstel van richtlijn ingebakken. Het is dus niet nodig om nu al bepaalde sectoren bij voorbaat van deelname aan veiling vrij te stellen.
Mevrouw Christiane Vienne (PS). - De afgelopen twintig jaar zijn, vooral door het toenemende gebruik van bankkaarten, verrichtingen met virtueel geld algemeen verbreid. Sinds de financiële crisis vertrouwen de burgers dit soort transacties niet meer. De vrees geld op een spaarboekje of investeringen in bankproducten te verliezen zit diep in de geesten. Voor vele oudere mensen blijkt contant geld de enige zekerheid te zijn.
We mogen dus een toename van handel in vals geld verwachten. Volgens La Dernière Heure zou onlangs 100 000 euro in biljetten van 50 euro afkomstig uit Abidjan in omloop zijn gebracht. Die biljetten werden niet ontdekt op de luchthaven van Zaventem en werden binnen 24 uur in Brussel in omloop gebracht.
Eerlijke mensen lopen het risico opgelicht te worden. Voor arme mensen kan het verlies van 50 euro dramatisch zijn.
Bevestigt de vice-eerste minister het bericht in La Dernière Heure? Hoe zal hij de controle op handel in valse bankbiljetten verscherpen?
De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. - De centrale banken hebben een aantal beschermingsmechanismen uitgewerkt voor de aanmaak van biljetten en de controle op de geldcirculatie.
Dank zij een degelijke permanente controle van de geldcirculatie door de Nationale Bank van België en andere centrale banken van de eurozone kunnen valse bankbiljetten snel worden onderschept. Valse biljetten hebben altijd bestaan en er is geen enkele reden om dat fenomeen nu te dramatiseren. Een goede kennis van de veiligheidsmarkeringen op de eurobiljetten is de beste bescherming tegen vervalsing. Die kunnen worden ontdekt door de voel-kijk-kantel-methode.
In het eerste semester van 2008 werden 8 268 euro bankbiljetten uit de omloop gehaald; 43 biljetten van 5 euro, 148 van 10 euro, 1 223 van 20 euro, 3 680 van 50 euro, 1 252 van 100 euro, 1 896 van 200 euro en 26 van 500 euro. Namaakbiljetten van 50 euro vertegenwoordigen dus 44,51% van het totale aantal valse bankbiljetten.
De controles in de luchthavens gebeuren door de douane, die onder mijn bevoegdheid valt, en ook door diensten als Securair, aangeworven door het directoraat-generaal van de Luchtvaartadministratie en van het departement Mobiliteit. De federale politie grijpt slechts in wanneer zich een probleem voordoet.
Wat het artikel in La Dernière Heure betreft, kan ik u mededelen dat de federale gerechtelijke politie in Brussel geen noemenswaardige toename van vervalste biljetten van 50 euro heeft vastgesteld. Op Europees niveau heeft men geen weet van een verspreiding van valse 50 euro biljetten, afkomstig uit Afrika. In vergelijking met 2007 stelt de politie een lichte stijging vast van vals geld dat werd onderschept. In 2007 werden 20 163 valse bankbiljetten onderschept. Als we de cijfers van het eerste semester extrapoleren naar november 2008 komen we op een totaal van 21 180 valse biljetten in 2008. Dat is dus een stijging ten opzichte van 2007, maar ook ten opzichte van het eerste semester van 2008.
In Europa is de controle op de handel in valse biljetten in handen van Europol. In België is een team van zeven mensen, dat ressorteert onder de algemene directie van de federale gerechtelijke politie, voltijds actief met het opsporen van vals geld. Dat team werkt nauw samen met de onderzoeksdienst van de geïntegreerde politie.
Sinds het begin van de financiële crisis in Europa heeft de Nationale Bank van België een toename van het aantal valse biljetten vastgesteld. Ze schrijft dat toe aan het grote volume geld dat bij de financiële instellingen werd afgehaald. Het is niet uitgesloten dat een groter volume biljetten in omloop potentiële valsmunters stimuleert. Het biljet van 50 euro wordt inderdaad het meest nagemaakt, maar uit de gegevens waarover ik momenteel beschik, moeten geen alarmerende conclusies worden getrokken.
Mevrouw Christiane Vienne (PS). - Ik dank de minister voor zijn uitvoerige en volledige antwoord.
De heer Tony Van Parys (CD&V). - De rondzendbrief over de toepassing van het ambtshalve politieel onderzoek, APO, werd op 15 maart 2007 herzien.
De bedoeling was tot een nieuwe en betere werkrelatie te komen tussen het parket en de politiediensten. Dat kan de efficiëntie ten goede komen, zowel inzake de inzet van mensen en middelen en als inzake de afhandeling van de dossiers. Het kan een grotere verantwoordelijkheid geven aan de politiediensten, en wel onder toezicht van het parket. Het kan een eindeloze uitwisseling van de opdrachten tussen het parket en de politiediensten voorkomen.
In welke mate heeft die rondzendbrief ertoe bijgedragen dat processen-verbaal op een meer rationele manier aan de parketten worden overgemaakt?
Wordt de autonome politieafhandeling op dezelfde wijze toegepast in alle arrondissementen? Hoeveel APO-dossiers zijn er per arrondissement in vergelijking met het aantal ontvangen processen-verbaal?
Op welke misdrijven wordt in concreto het APO toegepast? Zijn er verschillen tussen de arrondissementen? Wat is het aantal APO-dossiers per misdrijf per arrondissement?
Hoe wordt het toezicht van de procureur des Konings georganiseerd? Werd in elk arrondissement een APO-magistraat aangewezen?
Hoeveel APO-magistraten zijn er per arrondissement?
Zal de minister van Justitie de toepassing van de autonome politieafhandeling uitbreiden?
De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen. - Voor welbepaalde strafbare feiten wordt het onderzoek inderdaad zelfstandig gevoerd door de politie, onder leiding van een daartoe aangeduide politieambtenaar. De coördinatie van het Ambtshalve Politioneel Onderzoek gebeurt door de zonemagistraten van het openbaar ministerie, die de informatie van de verschillende dossiers linken en het overzicht behouden. Het Nationaal Veiligheidsplan 2008-2011 van de regering benadrukt dat deze methode een snelle vervolging van straatcriminaliteit beoogt, alsmede een afstemming van de bestuurlijke en justitiële rechtshandhaving. Om deze doelstellingen te bereiken, in het kader van een geoptimaliseerd strafrechtelijk beleid, moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan een verbetering van de werkrelatie en de coördinatie tussen het optreden van het openbaar ministerie en de politie. Het Ambtshalve Politioneel Onderzoek is daar een belangrijk onderdeel van.
Op mijn verzoek heeft het Nationaal Veiligheidsplan het voorwerp uitgemaakt van een eerste evaluatie door het College van procureurs-generaal. Op 28 oktober laatsleden ontving ik de definitieve versie van een omstandig verslag van de procureurs-generaal. Het telt 55 bladzijden. De Nederlandse vertaling ervan is bijna klaar. Deze evaluatie behelst vanzelfsprekend ook het Ambtshalve Politioneel Onderzoek en bijgevolg ook de rondzendbrief COL. 8/2005.
Op 1 juli 2005 werd het toepassingsveld van het APO en van het vereenvoudigd proces-verbaal, VPV, door de rondzendbrief COL. 8/2005 eenvormig uitgebreid tot alle gerechtelijke arrondissementen van het land.
Deze rondzendbrief voorzag in een evaluatie van de toepassing van de verstrekte richtlijnen. In het verslag van 28 oktober waarover ik het zopas had, deelt het College van procureurs-generaal mij mede dat deze evaluatie werd uitgevoerd en dat alle procureurs des Konings geraadpleegd werden over hun ervaring met deze werkmethodes. Na een analyse van de antwoorden werd vastgesteld dat de werking over het algemeen als positief tot zeer positief werd ervaren.
Op grond van deze evaluatie werd op 15 maart 2007 de tekst van de gemeenschappelijke rondzendbrief zeer lichtjes aangepast.
Punt 3 van de rondzendbrief bepaalde dat in principe alle misdrijven via het APO kunnen worden behandeld. Er zijn twee uitzonderingen op deze regel. Bepaalde misdrijven kunnen wegens hun ernst of hun aard, die nopen tot snel ingrijpen van het openbaar ministerie, niet via APO worden behandeld, terwijl voor andere misdrijven, om redenen eigen aan de aard van de feiten of de persoon van de dader, of om beleidsredenen, een vereenvoudigd proces-verbaal wordt opgesteld.
De huidige richtlijnen bepalen reeds dat het APO op nationaal vlak moet worden toegepast. Het College van procureurs-generaal is van mening dat het op het eerste gezicht derhalve niet mogelijk of nodig is hieraan een nog ruimere uitvoering te geven.
De COL. 08 voorziet thans in een lijst van misdrijven waarvan de aangifte door de politie kan worden geregistreerd via een vereenvoudigd proces-verbaal. De richtlijn bepaalt, naast deze algemene benadering die uniformiteit beoogt over het gehele land, dat de procureur des Konings de mogelijkheid heeft een persoonlijke toets te geven volgens zijn eigen prioriteiten inzake vervolging, onder meer via verschuivingen tussen APO en VPV.
Uit het onderzoek dat het College in de verschillende ressorten en arrondissementen heeft gevoerd, blijkt dat de gerechtelijke autoriteiten gebruik maken van de mogelijkheden die de rondzendbrief biedt om naargelang van de lokale omstandigheden en prioriteiten af te wijken van de algemene richtlijnen.
Het verslag van het College van procureurs-generaal werd op 21 oktober aan de federale politieraad meegedeeld.
Ik beschik nog niet over gedetailleerde cijfers per arrondissement volgens de aard van de misdrijven, maar zodra ik ze heb, zal ik ze bezorgen.
Bij wijze van voorbeeld kan ik wel een overzicht geven van de manier waarop de lokale politie van Brugge omgaat met het APO. In de politiezone Brugge wordt het APO als positief ervaren en kan het, na meer dan 10 jaar toepassing, als een goede praktijk in de dagelijkse reguliere werking worden beschouwd.
Sinds kort werd de vroegere werkwijze met een exclusieve APO-magistraat voor het gerechtelijk arrondissement gewijzigd. Nu is het de zonemagistraat die, in zijn bevoegdheid van substituut-procureur des Konings, het reilen en zeilen van elke politiezone op gerechtelijk vlak volgt.
Thans kan binnen de politiezone Brugge de onderlinge verhouding van alle gerechtelijke processen-verbaal als volgt worden bepaald:
gerechtelijke feiten: klassiek proces-verbaal: 45%, vereenvoudigd proces-verbaal: 45%; APO: 10%.
verkeersongevallen: klassiek proces-verbaal: 25%, vereenvoudigd proces-verbaal: 12%, APO: 63%.
In totaal betekent dit dus voor het arrondissement, klassiek proces-verbaal: 42%, vereenvoudigd proces-verbaal: 10% en APO: 18%.
Ik zal de cijfers voor het gehele land zo snel mogelijk bezorgen.
De heer Tony Van Parys (CD&V). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik leid daaruit af dat in het evaluatierapport van het College van procureurs-generaal wordt vermeld dat de autonome politieafhandeling nu al op nationaal vlak wordt toegepast. Ik heb de cijfers gevraagd om te toetsen of dit in de realiteit effectief in alle arrondissementen het geval is, want ik heb daar mijn twijfels over. De rondzendbrief is er, maar ik vraag mij af in welke mate hij ook concreet wordt toegepast. Ik ben de minister dankbaar dat hij heeft aangekondigd mij de cijfers te zullen bezorgen. Die cijfers moeten trouwens beschikbaar zijn, want ze moeten worden bijgehouden, volgens artikel 4, 3-4 van de rondzendbrief. Het voorbeeld van Brugge is natuurlijk een goed voorbeeld. Daaruit blijkt dat dit een heel nuttig instrument is om een nieuwe werkrelatie tot stand te brengen tussen politie en parket. We zullen uit de cijfers proberen af te leiden of dat in de andere arrondissementen ook het geval is.
De heer Roland Duchatelet (Open Vld). - De bankencrisis slaat over op de bedrijven. Vele bedrijven kennen door de plotse inkrimping van de kredietmogelijkheden, gecombineerd met een verminderde vraag en betalingsmoeilijkheden van klanten, een kasprobleem. Dat probleem zal in vele gevallen uitmonden in een faillissement.
We zullen in de loop van 2009 dus een sterke verhoging kennen van het aantal faillissementen. Een groot aantal van die faillissementen betreft bedrijven die fundamenteel gezond waren, maar die door deze plotse crisis werden getroffen.
Zijn de rechtbanken hierop voorbereid? De optimale behandeling van deze faillissementen kan immers een grote impact hebben op de continuïteit van de economische activiteiten, het behoud van de tewerkstelling en de welvaart in ons land.
Ontwikkelt het departement Justitie een gedetailleerd plan om deze op ons afkomende problematiek efficiënt aan te pakken?
Beschikken de rechtbanken over de vereiste extra capaciteit, met name inzake personeel en het vinden van bekwame en betrouwbare curatoren?
De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen. - Er is inderdaad, op grond van de objectieve economische indicatoren die thans voorhanden zijn, een risico dat het aantal faillissementen zou kunnen stijgen. Een niet gering aantal faillissementen is echter niet alleen te wijten aan de vermindering van de koopkracht of aan de algemene daling van de vraag naar diensten en goederen. Ze hebben ook te maken met vaste, niet conjuncturele factoren waarop de economische situatie weinig invloed heeft: ik alludeer niet alleen op persoonlijke situaties zoals gezondheidsproblemen of persoonlijke problemen van de ondernemer, of op slecht beheer of frauduleuze, dubieuze faillissementen, maar ook op de essentie van ons economisch systeem waarbij het nemen van economische risico's in zekere zin aangemoedigd wordt, met het gevolg dat in sommige gevallen het genomen risico helaas uitmondt in een faillissement.
Volgens de gegevens waarover ik beschik, zijn de rechtbanken van koophandel van de verschillende arrondissementen van ons land voldoende uitgerust om het hoofd te bieden aan het bestaande aantal faillissementen en zelfs aan een verhoging van het aantal faillissementen. De rechtbanken van koophandel bestaan niet alleen uit beroepsrechters, maar ook en vooral uit rechters in handelszaken, die men beter kent als de consulaire rechters. Deze rechters leveren zowel in mankracht als in concrete praktijkkennis van de bedrijfswereld en van de reële economie een onmisbare bijdrage tot de goede werking van de handelsrechtbanken. Hun actieradius situeert zich zowel op het vlak van het detecteren en het voorkomen van feitelijke faillissementssituaties - dat is het niveau van de handelsonderzoeken, beter bekend als de depistagediensten - als op het niveau van het eigenlijke faillissement, niet alleen op het moment van de beraadslaging wanneer het faillissement wordt uitgesproken, maar ook bij de afhandeling van het faillissement, met de plaatsopneming en de controle- en opvolgingsfunctie van de rechter-commissaris ten aanzien van de werkzaamheden van de curator. Het is duidelijk dat, indien er een verhoging komt van het aantal faillissementen, zowel de beroepsrechters als de consulaire rechters en de curatoren meer werk zullen hebben.
Naar aanleiding van de vraag heb ik informatie ingewonnen bij het Directoraat-generaal Rechterlijke organisatie van de Federale Overheidsdienst Justitie. Er bestaan nu al procedures bij dit Directoraat-generaal om tijdelijk op te treden wanneer zich plaatselijk onvoorziene situaties voordoen zoals een sterke verhoging van de input. Ik geef de voorbeelden van het proces-Lernout & Hauspie, het proces-Gellingen of destijds het proces-Dutroux, die weliswaar andere rechtscolleges betreffen, maar die toch een beeld geven van de flexibiliteit van de rechterlijke organisatie waardoor tijdelijk bijzondere middelen voor bijzondere situaties kunnen worden ingezet.
Ik kan bevestigen dat, volgens mijn informatie, de rechtbanken van koophandel voldoende middelen en steun hebben om de toevloed van dossiers aan te kunnen. Indien nodig zullen passende maatregelen volgens de voorziene procedures worden genomen.
In de Senaat is momenteel een wetsontwerp in behandeling over de continuïteit van de onderneming. Niemand kan ontkennen dat het op dit ogenblik van essentieel belang is om te beschikken over goede procedures die de continuïteit van een bedrijf beter waarborgen. Vanuit justitie moeten de kansen op continuïteit van een bedrijf beter ondersteund worden dan nu het geval is met de faillissementswetgeving. Ik kan enkel hopen dat we deze regelgeving zo snel mogelijk tot een goed einde kunnen brengen, want dat is voor het bedrijfsleven van groot belang.
De heer Roland Duchatelet (Open Vld). - Ik hoop dat wij op alle domeinen voorbereid zijn op de situatie die mogelijk op ons af komt. In de Verenigde Staten zijn niet alleen de regering, maar ook de publieke opinie en de media bezorgd over faillissementen, meer in het bijzonder van de autoconstructeurs. Ook bij ons is het niet denkbeeldig dat daar iets fout loopt. Ik hoop dat de rechtbanken over voldoende mankracht zullen beschikken om die situatie zo nodig het hoofd te kunnen bieden.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Het elektronisch toezicht functioneert al geruime tijd niet naar behoren. De laatste tijd gaat het echter van kwaad naar erger. De justitiehuizen voeren acties om te protesteren tegen de wantoestanden. Hun eisen zijn bekend. Ze willen dringend meer personeel voor de opvolging en begeleiding van veroordeelden die onder elektronisch toezicht worden geplaatst.
In april waren er 995 veroordeelden die wachtten op een elektronische enkelband; begin november waren dat er al 1550. Naar verluidt bedragen de wachttijden minstens negen maanden, soms zelfs twee jaar. Controle en begeleiding zijn zo goed als niet bestaand bij gebrek aan personeel.
Het gevolg is dat straffeloosheid dreigt te ontstaan voor een aantal veroordeelden, of minstens dat die indruk toch ontstaat, wat uiteraard een totaal verkeerd maatschappelijk signaal is. Voor een goede strafbedeling is het essentieel dat na een veroordeling de straf onmiddellijk of minstens zo spoedig mogelijk volgt en dat ze correct wordt uitgevoerd.
De minister zou zich bewust zijn van de problemen en heeft naar verluidt een ambitieus plan dat de eerstkomende maanden evenwel nog niet tot resultaten zal leiden.
Hoeveel enkelbanden zijn momenteel beschikbaar? Hoeveel personeelsleden zijn beschikbaar voor de begeleiding en controle van de personen die een enkelband hebben? Hoeveel veroordeelden wachten momenteel op een elektronische enkelband en wat is nu de gemiddelde wachttijd? Waar zijn de wachttijden en de wachtlijsten het langst en wat moeten we ons daarbij concreet voorstellen?
Neemt de minister concrete noodmaatregelen om een verdere ontsporing van het elektronisch toezicht te stoppen en het systeem op het juiste spoor te zetten?
Wat zijn de concrete plannen van de minister om het probleem definitief en structureel op te lossen? Wanneer zullen die uitgevoerd zijn? Wordt daarbij aan het systeem zelf nog gesleuteld en, zo ja, in welke zin?
De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen. - Momenteel is een 700-tal enkelbanden ter beschikking voor plaatsing. Daarnaast blijft een 100-tal enkelbanden in roulatie voor vervanging, onderhoud en plaatsing. Het lastenboek voorziet in 1 000 sets toezichtmateriaal.
De strafonderbrekingen zijn inderdaad opgelopen tot 1 550. Dat wil echter niet zeggen dat de straffen niet zullen worden uitgevoerd.
Tijdens de strafonderbreking wordt een maatschappelijke evaluatie doorgevoerd en wordt een al dan niet positieve beslissing tot elektronisch toezicht genomen. Wie een negatieve beslissing ontvangt, dient zijn straf uit te zitten in de gevangenis. Is de evaluatie positief, dan komt er een enquête en een plaatsing.
De wachtlijsten voor elektronisch toezicht gelden niet voor alle justitiehuizen. In een beperkt aantal justitiehuizen, namelijk Charleroi, Dendermonde, Antwerpen en in mindere mate in Brugge en Hasselt, zijn er inderdaad lange wachtlijsten. In de andere justitiehuizen worden de veroordeelden na een positieve beslissing na enkele dagen of weken effectief onder elektronisch toezicht geplaatst.
Onze beleidscel heeft de knelpunten begin dit jaar in kaart gebracht en ze heeft een groot deel van de problemen omgezet in richtlijnen in de ministeriële rondzendbrief van 25 juli 2008. De volgende kwalitatieve aanpassingen werden reeds aangebracht: een reactie kort op de bal bij de niet-naleving van de uurroosters door het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht (NCET), het akkoord van de meerderjarige huisgenoot en de verplichte voorafgaande maatschappelijke enquête.
Dat laatste maakt dat de doorstroomtijd van alle strafonderbrekers in zeker zin wordt vertraagd, maar dat wordt gecompenseerd door het feit dat de opdrachtgevers met kennis van zaken een beslissing kunnen nemen en bij een toekenning van elektronisch toezicht met kennis van zaken aan de gedetineerde aangepaste voorwaarden kunnen opleggen, die dan door de justitieassistenten worden opgevolgd.
Op kwalitatief vlak zijn de eerste resultaten reeds zichtbaar. Er kan kort op de bal worden gereageerd op overtredingen en er wordt een invulling gegeven aan deze maatregel door het verplicht opleggen van geïndividualiseerde voorwaarden die de justitieassistent begeleidt, opvolgt en controleert.
Het directoraat-generaal Justitiehuizen werkt een plan van aanpak uit. De kwantitatieve resultaten zullen, onder andere na afronding van de tweede golf van aanwervingen van justitieassistenten, in het voorjaar 2009 zichtbaar zijn.
Over de evolutie van het personeel zal ik het meer uitvoerig hebben in mijn antwoord op de mondelinge vraag van senator Dirk Claes.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Worden maatregelen genomen om de maatschappelijke enquête sneller te doen verlopen? Ik heb vernomen dat de strafonderbreking tot twee jaar kan oplopen. Is dat niet een beetje lang? Het is positief dat men kort op de bal wil spelen in verband met de niet-naleving van de uurroosters voor personen met een enkelband. Het is even belangrijk dat de strafuitvoering zo snel mogelijk volgt op de uitspraak van de straf. Het is nodig dat hiertoe structurele maatregelen worden genomen, maar daarover heb ik in het antwoord niets gehoord.
Kan de minister mij meedelen hoeveel veroordeelden momenteel op de wachtlijst staan in Charleroi, Antwerpen en andere plaatsen die met een achterstand kampen?
De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen. - Ik ben het volstrekt met mevrouw Van dermeersch eens dat de periode van strafonderbreking moet worden ingekort. We hebben maatregelen genomen. Zo werd extra personeel aangeworven en heb ik het Directoraat-generaal Justitiehuizen gevraagd na te gaan hoe een inhaaloperatie kan worden gerealiseerd.
Op een vraag van mevrouw Taelman heb ik geantwoord dat ongeveer 1 500 mensen in de strafonderbreking zitten. Die wachtenden zijn echter niet over het grondgebied verspreid, maar geconcentreerd in bepaalde regio's.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Deze week hebben justitieassistenten acties gevoerd.
De justitiehuizen kampen de jongste jaren met een tekort aan personeel en middelen om hun opdracht goed uit te voeren, en dat op een ogenblik dat hun takenpakket, zoals de begeleiding van werkstraffen en het elektronisch toezicht, toeneemt.
Er werd wel extra personeel voor de justitiehuizen beloofd, maar de tijd dringt om de beloften in te lossen.
De gevolgen zijn dan ook zichtbaar en voelbaar voor de burgers:
Slachtofferhulp gebeurt slechts selectief. Het elektronisch toezicht beperkt zich louter tot de opvolging van dringende probleemmeldingen die via de fax door het controlecentrum worden gesignaleerd. Daarnaast is er een spectaculaire stijging van het aantal dossiers van werkstraffen, waardoor de werklast voor het personeel enorm is toegenomen. In het belang van de bevolking, de politie en de magistraten moet hiervan dringend werk worden gemaakt.
Daarenboven blijken de arbeidsomstandigheden van de justitieassistenten ondermaats te zijn. Specifieke en veel voorkomende problemen zijn te kleine behuizing en problemen met betrekking tot preventie, hygiëne, transport en parking, evenals onkostenvergoedingen.
Ik had graag vernomen welke maatregelen we in de nabije toekomst mogen verwachten om aan de terechte vragen tegemoet te komen en welke tijdsplanning hierbij zal worden gevolgd?
De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen. - Allereerst wil ik zeggen dat het directoraat-generaal justitiehuizen nog niet lang geleden is uitgegroeid tot een zelfstandige eenheid en dat de opbouw nog niet af is. In dat perspectief zal ik de vragen dan ook beantwoorden.
Het personeelskader van de justitieassistenten beloopt 838 eenheden en kwam tot stand na een BPR en een werklastmeting. Momenteel zijn er 739 justitieassistenten in dienst. De volgende weken worden nog 99 justitieassistenten aangeworven, waarvoor de vereiste initiatieven tot selectie en rekrutering zijn genomen.
Eerder dit jaar werden een veertigtal leidinggevenden aangesteld, namelijk de regionale directeurs, de directeurs van de justitiehuizen en de centrale administratie van het directoraat-generaal justitiehuizen.
Bij de invulling van de personeelskaders worden de regels van het openbaar ambt toegepast, waarbij voorrang wordt gegeven aan affectatie en mutatie. Daarnaast werden de contractuelen die laureaat zijn van een vergelijkend examen prioritair gestatutariseerd, waardoor de kennis binnen de justitiehuizen kan worden gevaloriseerd. Dat komt volledig tegemoet aan een van de eisen vermeld in het eisendossier van de vakbonden.
Door die werkwijze zijn er in sommige justitiehuizen in een eerste fase netto geen justitieassistenten bijgekomen. De statutarisering van de contractuelen heeft evenwel een vertrouwenwekkend effect.
In de volgende maanden volgt een tweede fase, waarbij bijkomende contractuelen worden aangeworven om zodoende de vooropgezette personeelsformatie van het personeelsplan 2008 te behalen.
De Nederlandstalige kandidaten voor de contractuele betrekkingen zijn reeds aangeschreven. Hiervoor worden de bestaande reserves van laureaten geconsulteerd. De personeelsdienst van het directoraat-generaal justitiehuizen wacht op hun reactie. Er werd hen tijd gegeven tot 10 december 2008 om te reageren. Na die datum zal contractueel kunnen worden aangeworven.
Voor de invulling van de Franstalige contractuele betrekkingen dient een nieuwe selectie georganiseerd te worden bij Selor, omdat de bestaande reserves ontoereikend zijn. De selectie zal plaatsvinden midden december 2008 en verwacht wordt dat de eerste contractuele betrekkingen langs Franstalige kant zullen worden ingevuld begin januari 2009. Daarnaast werd aan Selor ook gevraagd een nieuw statutair examen te organiseren, teneinde een nieuwe reserve Franstalige justitieassistenten aan te leggen.
De middelen voor het directoraat-generaal justitiehuizen zijn ten opzichte van 2007 met een derde verhoogd, dus met 16,8 miljoen euro. Het aantal personeelsleden neemt in dezelfde periode toe met 224 voltijdse eenheden, zijnde een vierde.
De bezetting van het administratieve personeel werd in uitvoering van het personeelsplan 2008 volledig ingevuld. De vermelde cijfers zijn inclusief `Elektronisch Toezicht', maar houden geen rekening met de kosten binnen de centrale administratie voor de algemene leiding van het betrokken directoraat-generaal. Ik zal de spreker de cijfers bezorgen waarover ik beschik.
Op geregelde tijdstippen wordt overleg gepleegd met de drie syndicale organisaties, waarbij onder meer de problematiek van de vorming, de terugbetaling van de kosten, de gecertificeerde opleidingen, de mobiliteitsproblematiek en de infrastructurele problemen ter sprake worden gebracht.
De interne en externe vorming zijn belangrijke aspecten in de ontwikkeling van de loopbaan van alle medewerkers van het openbaar ambt in het algemeen en van de justitiehuizen in het bijzonder. In de centrale administratie van het directoraat-generaal Justitiehuizen is thans alles in orde gebracht om de basisopleiding, de voortgezette opleiding, de interne opleidingen en de externe vormingen op de voet te volgen.
Voor de gecertificeerde opleidingen zal een initiatief worden genomen ten opzichte van het OFO, het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid, om ervoor te zorgen dat de timing beter wordt gerespecteerd. Tevens zal erop worden toegezien dat een goede communicatie wordt opgezet over de uitbetaling van de competentiepremies.
De problematiek van bescherming en preventie op het werk, de regelmatige uitbetaling van de onkostenstaten, de forfaitaire vergoeding voor het gebruik van het persoonlijk voertuig en de mobiliteitsproblematiek maken het voorwerp uit van discussies binnen het informeel en formeel sociaal overleg met de drie syndicale organisaties.
Voor de infrastructurele problemen zijn een aantal topprioriteiten vastgelegd zoals onder meer de nieuwe behuizing van het justitiehuis Dendermonde. Er zijn ondertussen stappen gedaan om het behoefteprogramma justitiehuizen te activeren. Hierdoor kan binnen afzienbare tijd werk worden gemaakt van de huisvestingsplannen voor verschillende justitiehuizen, zodat de personeelsleden van de justitiehuizen in aangepaste omstandigheden kunnen worden tewerkgesteld.
De heer Dirk Claes (CD&V). - De justitieassistenten en justitiehuizen mogen tevreden zijn met dit antwoord. Er gebeurt inderdaad werkelijk heel wat en het is logisch dat niet alles onmiddellijk kan worden gerealiseerd. De minister heeft de personeelsformatie ingevuld, op het niveau van personeelsdiensten en directieposten, en van daaruit moeten natuurlijk de andere jobs worden ingevuld. Ik vind het ook heel geruststellend dat de mensen die nu contractueel zijn, een vaste benoeming kunnen krijgen, maar dat de minister ook een extra inspanning zal doen om nieuwe contractuelen aan te werven, zodat er effectief meer personeelsleden in dienst komen.
De voorzitter. - De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen, antwoordt.
Mevrouw Carine Russo (Ecolo). - Net als andere parlementsleden ontving ik vorige week een protestbrief van de coördinerende organisaties voor de kinderrechten - Kinderrechtencoalitie Vlaanderen (KIRECO) en Coordination des ONG pour les Droits de l'Enfant (CODE) - en van UNICEF.
In die brief protesteren de drie organisaties tegen de vermindering en schrapping, in 2009, van de subsidie die hun sinds 2000 werd toegekend.
De twee coördinerende organisaties van de ngo's voor de kinderrechten - de CODE en de Vlaamse KIRECO -, zijn twee ernstige niet-gouvernementele organisaties. Hun doel is de kinderrechten in België en in de wereld te bevorderen.
Beide organisaties bevorderen de samenwerking tussen de verschillende partners voor de uitvoering van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en participeren aan het opvolgings- en rapporteringsproces van het verdrag. De twee verenigingen werken nauw samen en organiseren gemeenschappelijke activiteiten voor alle federale aangelegenheden betreffende de rechten van het kind.
Sinds 2000 werd elke vereniging gesteund door de FOD Justitie voor een bedrag van 18 500 euro en sinds 2007 voor een bedrag van 30 000 euro.
UNICEF België is actief lid van deze twee coördinerende organisaties van de kinderrechten en werkt mee aan het alternatieve rapport van de ngo.
Het project `What do you think?' wordt gecoördineerd door UNICEF België en ging van start in 1999. Het heeft als doel kinderen en jongeren samen te brengen in de rapporteringprocedure voor het Comité voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties in Genève. Het project wil kinderen een stem geven bij het comité, maar ook bij ons, beleidsmakers. Elk jaar ontvangt het parlement kinderen in de grote zaal, telkens met als thema ernstige problemen rond schendingen van de rechten van het kind.
Het project kon sinds de oprichting rekenen op de steun van de FOD Justitie, een jaarlijks bedrag van 100 000 euro tot 2002 en sinds 2004, 25 000 euro.
Uit de ontwerpbegroting 2009, zoals voorgesteld in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, blijkt dat de subsidie voor het project `What do you think?' werd geschrapt en dat de subsidie voor de coördinatie fors werd verminderd, van 30 000 naar 5 000 euro.
Evenals de ngo's heeft deze keuze onze partij en mijzelf bijzonder beroerd. Kan de minister, die toch nauw betrokken is bij de opstelling van de begroting, deze politieke keuze verduidelijken? Wordt deze beslissing unaniem gesteund? Is men niet de mening toegedaan dat, in een crisisperiode als nu, de verdediging van de rechten van het kind meer dan ooit een prioriteit moet zijn?
Betekent deze budgettaire keuze dat de regering in bepaalde problemen niet meer wil investeren, in dit geval de rechten van het kind?
Maakt de regering zich niet ongerust over de schade die deze vermindering en schrapping van subsidies de betrokken organisaties zal toebrengen?
Het is nooit te laat om goed te doen. Zal de minister er bij de regering op aandringen om op deze budgettaire keuze terug te komen?
De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen. - Ik lees het antwoord van de staatssecretaris.
In uitvoering van de besluiten van het begrotingsconclaaf worden besparingen opgelegd voor de tegenwaarde van één procent op het personeelsbudget. FOD Justitie heeft, conform de richtlijnen van de regering, beslist ook op andere elementen te besparen.
Het was voor de FOD Justitie moeilijk om de inspanningen alleen bij het personeel te leggen. Daarom werd voor een totaal bedrag van 231 000 euro bespaard, onder meer op programma 3 van de organieke afdeling 40 (studies en documentatie met als doel het financieren van onderzoek met het oog op de hervorming van Justitie in het kader van de maatschappelijke ontwikkeling). De subsidies waaraan mevrouw Russo refereert, zijn dus maar een deel van de besparingen op dat programma.
De FOD Justitie is nagegaan in welke mate de projecten een wettelijke basis hebben, met andere woorden of ze onder Justitie vallen, en heeft onderzocht hoe het staat met het gebruik van de kredieten, het risico van doublures, de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel en de mogelijkheid van alternatieve financiering..
Voor de voornoemde gevallen is er geen wettelijke basis. Een budgettaire bijbepaling moet elk jaar eventuele vrijwillige bijdragen toestaan. Het gaat om verenigingen gefinancierd door de gemeenschappen en eventueel door Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Er bestaat een programma 7 binnen de organieke afdeling 62, Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind. Die waakt over de toepassing van het Verdrag van de Verenigde Naties voor de Rechten van het Kind.
Vorig jaar kende de FOD Justitie deze commissie een verhoging van 52 000 euro toe.
De budgettaire bijbepaling werd niet ingetrokken. In dit geval is subsidiëring op basis van gerechtvaardigde voorstellen dus niet uitgesloten. Intussen dient te worden gestreefd naar een betere afbakening van de verantwoordelijkheden en een betere coördinatie.
Mevrouw Carine Russo (Ecolo). - Ik onthoud dat de betrokken organisaties de mogelijkheid hebben tot dringend verzoek. Ik zal hen het antwoord van de staatssecretaris overmaken en hen aansporen om opnieuw toelagen aan te vragen. De programma's in kwestie hebben hun nut bewezen. Het werk moet kunnen worden voortgezet.
De voorzitter. - Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Gisteren, woensdag 3 december, vond de derde internationale dag van mensen met een handicap plaats. Deze dag werd voor het eerst door de Verenigde Naties georganiseerd in 2006, het jaar waarin de Algemene Vergadering van de VN het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap goedkeurde. Dit jaar was het verdrag het specifieke thema van de internationale dag, met als slagzin `waardigheid en rechtvaardigheid voor ons allen'.
Mijn eerste vraag over het verdrag dateert ondertussen al van 11 december 2007. Ter gelegenheid van de internationale dag wil ik opnieuw vragen hoe ver ons land staat in de ratificatieprocedure van het verdrag en het bijbehorende protocol, die al op 30 maart 2007 door België ondertekend werden. Momenteel hebben 41 landen het verdrag al bekrachtigd, waardoor het op 3 mei 2008 op internationaal niveau in werking is getreden. België dreigt bij de laatsten van de klas te eindigen. Ons land laat bijvoorbeeld al heel wat zogenaamde ontwikkelingslanden voorgaan. De al te complexe bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende bestuursniveaus in België is hiervoor uiteraard grotendeels verantwoordelijk.
Op 23 oktober 2008 deelde de minister aan deze vergadering mee dat een voorontwerp van wet op de Ministerraad van 5 september 2008 werd goedgekeurd en dat de Raad van State de verschillende stukken van het bekrachtigingdossier had onderzocht. Is het advies van de Raad van State intussen onderzocht? Zijn eventueel nodige wijzigingen aangebracht? Werd het voorontwerp al ondertekend door alle bevoegde ministers en het staatshoofd?
Heeft de minister zicht op de vorderingen inzake de ratificatieprocedure op het niveau van de deelstaten?
Kan de minister meedelen wanneer de hele bekrachtigingprocedure rond kan zijn? Ik hoop dat personen met een handicap niet zullen moeten wachten tot de volgende internationale dag van personen met een handicap.
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Ik lees het antwoord van minister De Gucht.
België heeft inderdaad het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap op 30 maart 2007 ondertekend. Op dezelfde dag heeft België ook het bijbehorende Facultatief Protocol betreffende het controlesysteem van het Verdrag ondertekend.
De bevoegde diensten van het departement van Buitenlandse Zaken hebben verschillende maatregelen genomen met het oog op een snelle bekrachtiging van deze twee instrumenten.
De Raad van State heeft een advies gegeven over het voorontwerp van wet. Het aangepaste ontwerp van wet wordt momenteel ter ondertekening voorgelegd aan alle bevoegde ministers. Na het bekomen van de koninklijke handtekening zal het ontwerp van wet bij het parlement worden ingediend.
Zoals ik al heb meegedeeld in vorige antwoorden, zal de bekrachtiging maar kunnen plaatsvinden nadat niet alleen het federale parlement, maar ook de bevoegde gefedereerde entiteiten het ontwerp hebben goedgekeurd. Naar ik heb vernomen zijn de voorbereidende werkzaamheden op het niveau van de gefedereerde entiteiten vergevorderd. De exacte datum van de bekrachtiging door België blijft uiteraard moeilijk te voorspellen.
Momenteel gaat bijzondere aandacht naar het voltooien van het bekrachtigingproces. Alle bevoegde departementen moeten nagaan in welke mate het Belgisch recht aan de verdragsbepalingen zal moeten worden aangepast.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik begrijp dat we voor verdere stappen in de bekrachtigingsprocedure afhankelijk zijn van de gefedereerde entiteiten, maar toch vraag ik de minister dat hij een sturende rol opneemt en die entiteiten aanmoedigt om de ratificatie snel te realiseren. Ik begrijp ook dat de minister nu geen precieze planning kan geven. Ik zal daarom de zaak zowel hier als in het Vlaams Parlement op de voet blijven volgen.
De voorzitter. - Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid, antwoordt.
De heer Philippe Monfils (MR). - Vorige week werden de twee belangrijkste luchthavens van Bangkok, namelijk Suvarnabhumi International Airport en de luchthaven Don Mueang voor de binnenlandse vluchten, bezet door duizenden demonstranten van De Volksalliantie voor Democratie, de PAD, die de regering omver wilde gooien. Zij hebben dat doel trouwens bereikt via het Grondwettelijk Hof.
De sluiting van die luchthavens heeft meer dan 350 000 passagiers in Thailand geblokkeerd, onder wie 500 Belgen.
Sommige touroperators, onder meer Best Tours, hebben onmiddellijk evacuatieoperaties opgezet vanuit een militaire basis niet ver van Bangkok en vanuit de kleinere internationale luchthavens van Phuket in het zuiden en Chiang Mai in het noorden.
Dankzij de repatriëring die enkele touroperators organiseerden, zijn de Belgen met mondjesmaat kunnen terugkeren.
Dinsdag is er een akkoord gesloten en hebben de demonstranten zich bereid verklaard de luchthavens te ontruimen. De vluchten werden hervat en we hopen dat in de volgende dagen alles opnieuw normaal zal verlopen.
Ik heb enkele vragen bij de manier waarop hier die crisissituatie werd aangepakt.
In tegenstelling tot België, dat zich bijzonder onverschillig heeft opgesteld, hebben andere landen onmiddellijk de nodige middelen ingezet om hun onderdanen te hulp te komen. Spanje heeft drie vliegtuigen naar Thailand gestuurd. De Franse regering heeft verschillende vliegtuigen gecharterd via Corsair, KLM en Air France om niet alleen Fransen, maar ook andere Europeanen hulp te bieden, onder wie Belgen, Italianen, Australiërs en Chinezen die in Bangkok vastzaten. Er vloog ook telkens een medisch team mee om enkele reizigers de nodige medische bijstand te bieden.
Als men de zaak in ons land ernstig had genomen, was één Airbus - waarom niet van de regering - voldoende geweest om al onze landgenoten te repatriëren.
Waarom heeft België geen initiatief genomen om onze geblokkeerde landgenoten in Thailand op te halen? Zij waren daar niet gestrand omdat een touroperator failliet was gegaan, maar wegens een bijna gewapende opstand waarbij zelfs op de luchthaven granaten werden gegooid.
Waarom werd geen Airbus van de regering gestuurd? Waren de Airbussen elders ingezet? Zo ja, had België dan geen contact kunnen opnemen met privémaatschappijen om bijkomende vluchten in te leggen naar Thailand?
Heeft de ambassade van België in Bangkok constructieve initiatieven genomen om onze landgenoten te helpen? Ik heb van getuigen vernomen dat de ambassade zich ertoe heeft beperkt de gegevens van de Belgen te noteren. Ze heeft helemaal niets ondernomen om hen in die moeilijke situatie te helpen, al was het maar om hen psychologisch te ondersteunen. Het ging toch om een echte opstand met optreden van het leger.
Ons land heeft zich voor de zoveelste keer van zijn kleine kant laten zien. Het had zich moeten ontfermen over de 500 Belgen die in Bangkok in moeilijke en gevaarlijke omstandigheden vastzaten.
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Ik lees het antwoord van minister De Gucht.
Ik wil eerst opmerken dat onze landgenoten geen gevaar liepen. Touroperators als Best Tours hebben niet gerepatrieerd vanop een militaire basis, noch vanop de kleinere internationale luchthavens van Phuket en Chiang Mai. Ze hebben alleen lege stoelen gezocht op commerciële vluchten die vanop die luchthavens vertrokken.
De bewering dat de Belgen met mondjesmaat zijn teruggekeerd alleen dankzij de repatriëring door de touroperators is evenmin correct. Veel andere Belgen die individueel reisden, hebben een plaats gevonden op commerciële vluchten vanuit Thailand, zowel vanop de militaire luchthaven van U-Tapao, gebruikt voor burgerlijke doeleinden om de sluiting van de luchthavens van Bangkok op te vangen, als vanop de luchthavens van Phuket en, in mindere mate, vanop Chiang Mai.
De ambassade van België in Bangkok heeft van in het begin van de crisis de nodige schikkingen getroffen om in te kunnen gaan op de vele telefoonoproepen, mails en bezoeken, zelfs in het weekend. De ambassade zal ook nog open zijn op vrijdag 5 december, een feestdag in Thailand om de koning te vieren, op zaterdag en, indien nodig, op zondag.
De ambassade heeft de touroperators informatie bezorgd over de mogelijkheden om plaatsen te vinden bij bepaalde luchtvaartmaatschappijen, bijvoorbeeld Austrian Airways of China Airlines, die naar Europa vlogen. Ze heeft voor de klanten van Best Tours een informatievergadering georganiseerd in een hotel. De ambassade was altijd bereid tot het verlenen van consulaire bijstand aan de Belgen die erom verzochten.
Het terughalen van de in Thailand geblokkeerde Belgen was voor de Belgische regering geen must. Het leven van onze landgenoten was immers op geen enkel ogenblik in gevaar. Ze worden integendeel zeer goed behandeld door de Thaise overheid, die de logement- en maaltijdkosten ten laste neemt van de passagiers die sinds 25 november geblokkeerd zijn en niet naar huis kunnen. Het luchtvaartverkeer naar en van Thailand is nooit onderbroken geweest. Het was gewoon ontregeld door de sluiting van de luchthavens van Bangkok.
België is, net als de meeste landen van de Europese Unie, van oordeel dat de terugkeer van de in Thailand gestrande toeristen op commercieel vlak moet worden geregeld. De reissector en de toeristen zelf moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Een vliegtuig sturen op kosten van de regering zou een nefast precedent zijn.
Onze ambassade in Bangkok heeft bij de Thaise overheid bovendien gepleit voor een betere opvang van de Belgische reizigers die door de Thaise nationale luchtvaartmaatschappij zijn geblokkeerd. De FOD Buitenlandse Zaken heeft via de ambassade in Abu Dhabi contact opgenomen met de algemene directie van de luchtvaartmaatschappij Etihad om de terugkeer te versnellen van de Belgische passagiers die nog in Thailand vastzitten. Uit het antwoord dat aan de Belgische ambassade in Bangkok werd gegeven, blijkt dat alle beperkingen op de tickets opgeheven zijn. Die tickets zijn nu overdraagbaar of terugbetaalbaar.
Sinds de sluiting van de luchthavens in Bangkok lezen we in het reisadvies voor Thailand, dat op het website van de FOD Buitenlandse Zaken kan worden geraadpleegd, dat de reizigers die vanuit België of een ander land naar Thailand willen vertrekken, er goed aan doen hun reis uit te stellen tot de luchthavens in Bangkok opnieuw open zijn en het luchtverkeer opnieuw normaal verloopt. Dat advies is bedoeld om de aankomst van nog meer toeristen in Thailand af te remmen en de situatie in de overvolle luchthavens niet te verergeren.
De heer Philippe Monfils (MR). - Mevrouw de minister, ik heb geen kritiek op u persoonlijk, maar ik zou graag hebben dat u mijn opmerkingen bezorgt aan minister De Gucht.
De minister bevestigt eerst en vooral dat de betrokken reizigers op geen enkel ogenblik in gevaar waren. Ik had in die veronderstelling wel graag een definitie van gevaar gekregen. Volgens mij is er wel degelijk sprake van gevaar als in een luchthaven een granaat ontploft en daarbij een persoon gedood en vijftig anderen gewond worden, en als men weet hoe nerveus `de gelen' en `de roden' zijn en de oproerpolitie zich tussen beiden bevindt.
We zagen op de televisie soms zorgwekkende beelden. Hoe erg moet de situatie volgens de heer De Gucht zijn om te besluiten dat de Belgische onderdanen in gevaar zijn?
Volgens hem zou de regering met het sturen van een vliegtuig een gevaarlijk precedent hebben gecreëerd.
Het gaat hier echter niet om een dom geval van overboeking van vakantiegangers bij een lagekostenmaatschappij, maar om een heuse opstand met de bedoeling een regering ten val te brengen.
De mensen die zich in Bangkok bevonden, zijn geenszins verantwoordelijk voor de blokkade van de luchthavens.
De Belgen moesten zich maar weten te redden, terwijl Frankrijk en Spanje vliegtuigen gecharterd hadden. De minister beweert dat alles goed verlopen is, maar dat is niet waar. Reisbureaus hebben mij laten weten dat sommige klanten al tien dagen vastzaten en nog altijd niet wisten wanneer ze naar huis zouden kunnen, terwijl ze helemaal geen zin hadden om hun vakantie te verlengen.
België heeft zich, in tegenstelling tot andere landen, eens te meer niet om zijn onderdanen bekommerd. Wij hebben vijfhonderd mensen aan hun lot overgelaten door hun aan te raden plaatsen te zoeken in vliegtuigen die aankwamen, in de hoop dat iedereen zondagavond, als het luchtverkeer opnieuw normaal zou verlopen, wel naar huis zou kunnen. Dat is echt niet van aard om het blazoen van België bij onze landgenoten op te poetsen.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - De Europese richtlijn 2004/38 erkent de rechten van de Europese burger en zijn familie, in het bijzonder de partner, gehuwd of samenwonend, die geen onderdaan van de Europese Unie is. Volgens artikel 40bis, §2, van de wet van 15 december 1980 kan die buitenlandse partner onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning bekomen als de Dienst Vreemdelingenzaken een stabiele relatie erkent.
Het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 stelt dat de partner na een controle van de verblijfplaats door de politie een attest van immatriculatie model A krijgt, dat vijf maanden geldig is vanaf de aanvraag. Dat is de termijn waarover de Dienst Vreemdelingenzaken beschikt om het dossier ten gronde te onderzoeken.
Met dat attest model A kan de betrokkene een inschrijvingsnummer in het bevolkingsregister krijgen waardoor hij een werkvergunning kan krijgen en een opleiding kan volgen. Het is dus de sleutel tot integratie in het arbeidsproces in België. Zonder die inschrijving mag de vreemdeling niet werken of een opleiding volgen. De vreemdelingen willen nochtans heel graag beginnen werken.
Verschillende gemeenten geven het attest van immatriculatie model A pas na maanden af!
Dat is onaanvaardbaar, want volgens de wet moet dat document worden afgegeven zodra de controle door de politie positief is gebleken. Op 15 september 2008 heeft het departement Migratie en Asielbeleid de oprichting van een Dienst Economische Migratie (DEM) aangekondigd. Een van de taken van die dienst is de inschrijving van de vreemdelingen in het bevolkingsregister sneller te laten verlopen.
Is de minister op de hoogte van de achterstand in de gemeenten, die trouwens een weerslag heeft op de Dienst Vreemdelingenzaken?
Heeft de oprichting van de Dienst Economische Migratie gezorgd voor een snellere inschrijving van de vreemdelingen in de gemeenten? Welke stappen zal het departement Migratie en Asielbeleid ondernemen om te controleren of de besturen de wet effectief en uniform toepassen en of ze de rechten naleven die erkend zijn in richtlijn 2004/38?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Een familielid van een burger van de Europese Unie beschikt over een verblijfsrecht als hij het bewijs levert van bloedverwantschap, huwelijk of partnerschap, evenals het bewijs van zijn identiteit. Zodra de verblijfsaanvraag in het kader van familiehereniging bij de gemeente is ingediend, beschikken mijn diensten over vijf maanden om te beslissen over de aanvraag.
Die termijn is de termijn voor het onderzoek van de aanvraag van familiehereniging en is niet hetzelfde als de periode waarin personen die over een verblijfsrecht of -vergunning beschikken, moeten wachten op de controle van de verblijfplaats die voorafgaat aan de inschrijving.
Pas als de aanwezigheid van de vreemdeling op het opgegeven adres is bevestigd door de wijkagent, kan de vreemdeling het attest van immatriculatie voor een duur van vijf maanden krijgen. De termijn van vijf maanden begint echter op de datum van de indiening van de aanvraag van de verblijfsvergunning en niet op de datum van de afgifte van het immatriculatieattest. Bijvoorbeeld: als de aanvraag op 1 januari wordt ingediend en de controle van de verblijfplaats op 1 mei op de gemeente toekomt, eindigt de geldigheidstermijn van het attest voor immatriculatie op 1 juni.
Het probleem van de wachttijd voor de afgifte van het attest van immatriculatie moet dus worden gerelativeerd. Het heeft geen invloed op de geldigheidstermijn van het attest van immatriculatie. Die laatste termijn wordt nooit overschreden.
De Dienst Economische Migratie werkt effectief sinds 15 september 2008. Door de oprichting van die dienst is de behandelingstermijn van de dossiers van zakenlui en werknemers door de Dienst Vreemdelingenzaken inderdaad ingekort. Hij bedraagt 48 uur voor de visumaanvragen en maximum vijf werkdagen voor de verblijfsaanvragen die bij het gemeentebestuur worden ingediend.
De werknemers hebben evenwel met dezelfde problemen te kampen als de personen die in het kader van de familiehereniging naar ons land komen. Ze kunnen hun bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister pas bekomen als de controle van de verblijfplaats heeft plaatsgevonden. In sommige gemeenten duren die controles inderdaad lang. De organisatie van de controles op de verblijfplaats behoort evenwel uitsluitend tot de bevoegdheid van de gemeenten.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - We mogen de schuld niet aan de politiediensten geven. Controles van de verblijfplaats zijn nodig. Ze gebeuren trouwens ook voor de Belgen die van verblijfplaats veranderen. Niemand kan in een gemeente worden ingeschreven zonder die voorafgaande controle.
De achterstand is echter soms te wijten aan defecte bellen of beschadigde brievenbussen. Dat probleem doet zich ook dagelijks voor bij de controle op de werklozen. De betrokkenen zijn soms ook niet thuis als de politie langskomt.
De problemen zijn vooral te wijten aan achterstand bij de gemeentebesturen. Om de doelstellingen in verband met de integratie via werk te behalen, is het echt nodig dat de gemeentebesturen veel sneller werken. De wachtrijen aan de loketten in de gemeenten zijn zeer lang. De toezichtoverheid moet wat meer middelen geven aan de gemeenten en de dienst Vreemdelingenzaken moet daarmee rekening houden om de situatie voor de betrokkenen te verbeteren.
De voorzitter. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)
Mevrouw Christiane Vienne (PS), corapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijke verslag.
Mevrouw Els Schelfhout (CD&V), corapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijke verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 52-1491/10.)
De voorzitter. - Artikel 3 luidt:
In artikel 34, eerste lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1º in 10º, gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000 en 13 juli 2006, worden de woorden "de reiskosten van de zieken die voor andere door hem te bepalen ziekten behandeld worden" vervangen door de woorden "de reiskosten van andere door hem te bepalen rechthebbenden";
2º in 27º, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "de woonplaats van de ouders of van de wettelijke voogden" vervangen door de woorden "de woonplaats van het kind";
3º het eerste lid, zoals gewijzigd tot op heden, wordt aangevuld met de bepaling onder 28º, luidende:
"28º de kosten van het ambulancevervoer in het kader van de dringende geneeskundige hulpverlening bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening. De tegemoetkoming van de verzekering in deze kosten wordt vastgesteld door de Koning."
Op dit artikel heeft de heer Ide amendement 1 ingediend (zie stuk 4-1010/3) dat luidt:
De bepaling onder 2º aanvullen als volgt:
"en wordt in het eerste zinsdeel het woord `kanker' vervangen door de woorden `kanker of een andere chronische ziekte'.".
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Alleen de reiskosten voor ouders van kinderen met kanker worden terugbetaald. Met ons amendement worden die kosten terugbetaald voor ouders van alle kinderen met chronische ziekten.
De voorzitter. - Artikel 23 luidt:
Artikel 118 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 24 december 1999, 13 december 2006 en 26 maart 2007, wordt aangevuld met het volgende lid:
"Aan de rechthebbenden kunnen bij de aansluiting bij een ziekenfonds of bij de inschrijving bij de Hulpkas voor ziekte-en invaliditeitsverzekering of bij de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische spoorwegen onder geen beding rechtstreeks noch onrechtstreeks materiele voordelen worden toegekend, tenzij met geringe handelswaarde, onder om het even welke vorm.".
Op dit artikel heeft de heer Ide amendement 2 ingediend (zie stuk 4-1010/3) dat luidt:
Het voorgestelde lid aanvullen met een tweede zin, luidende:
"In dit kader strekt het tot aanbeveling om hierover conform de concrete richtlijnen van de controlediensten te handelen.".
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Dit artikel gaat over het geven van hebbedingetjes zonder commerciële waarde. Het wetsontwerp is nogal vaag. Het amendement schept duidelijkheid door te bepalen dat conform de concrete richtlijnen van de controlediensten moet worden gehandeld.
De voorzitter. - Artikel 26 luidt:
Artikel 153, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, 24 december 1999, 22 augustus 2002, 24 december 2002, 13 juli 2006 en bij het koninklijk besluit van 25 april 1997, wordt vervangen als volgt:
"Artikel 153, §1. De adviserend geneesheren hebben als opdrachten:
1) de sociaal verzekerden advies, informatie en sociale begeleiding te verlenen, teneinde ervoor te zorgen dat hen de meest geschikte verzorging en behandeling tegen de beste prijs wordt verleend, rekening houdende met de globale middelen van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
2) de zorgverleners te informeren, teneinde de correcte toepassing van de reglementering betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging voor hen te verduidelijken, door toe te zien op het optimale gebruik van de middelen van deze verzekering;
3) de arbeidsongeschiktheid te controleren, overeenkomstig de bepalingen van titel IV, hoofdstuk III, afdelingen I en II en de regels uitgevaardigd bij toepassing van artikel 86, §3, van deze wet;
4) de geneeskundige verstrekkingen te controleren, overeenkomstig de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen.
Bij de vervulling van hun opdrachten, moeten de adviserend geneesheren van de verzekeringsinstellingen de richtlijnen van het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle naleven en de therapeutische vrijheid van de zorgverleners in acht nemen.
De beslissingen van de adviserend geneesheren zijn bindend voor de verzekeringsinstellingen.
§2. In het kader van de controle van de arbeidsongeschiktheid, zenden de adviserend geneesheren, onder de voorwaarden en binnen de termijnen die door de Koning zijn vastgesteld, de in artikel 94, eerste lid, bedoelde verslagen naar de Geneeskundige raad voor invaliditeit, en oefenen zij de bevoegdheden uit die hun zijn toegewezen krachtens de artikelen 23, §1, en 94, tweede lid.
De adviserend geneesheren zien eveneens toe op de socio-professionele reïntegratie van de arbeidsongeschikte gerechtigden. Daartoe nemen zij alle nuttige maatregelen en contacteren zij, met het akkoord van de gerechtigde, elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die kan bijdragen tot zijn beroepsherinschakeling. De adviserend geneesheer neemt deel aan het in artikel 109bis bedoelde traject van beroepsherscholing, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden.
De adviserend geneesheren bezorgen de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle verslagen betreffende de controle van de arbeidsongeschiktheid, binnen de termijnen en in de vorm bepaald door het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle.
§3. Binnen het kader van de controle op de verstrekkingen van de verzekering voor geneeskundige verzorging, gaan de adviserend geneesheren na of de medische terugbetalingsvoorwaarden van de geneeskundige verstrekkingen zijn nageleefd en verlenen zij de vastgestelde machtigingen. Zij kunnen meewerken aan de evaluatie van het optimaal gebruik van de middelen van de verzekering geneeskundige verzorging onder de voorwaarden bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en met naleving van het beginsel van de therapeutische vrijheid vastgesteld in artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Voor de uitvoering van deze evaluatie-opdracht mogen de adviserend geneesheren slechts die gegevens gebruiken waartoe zij bij toepassing van deze wet toegang hebben, met eerbiediging van de wet op de bescherming van de privacy en het beroepsgeheim.
De adviserend geneesheren stellen verslagen op betreffende de controle op de geneeskundige verstrekkingen, binnen de termijnen en in de vorm bepaald door het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle.
Zij gaan eveneens na of alle in de artikelen 35, vierde lid, en 37, §§12 en 13, bedoelde voorwaarden zijn vervuld en brengen van de vastgestelde inbreuken verslag uit aan de betrokken instanties, namelijk:
1º de Dienst voor administratieve controle voor de aanwezigheid en de bezoldigingsvoorwaarden van het personeel;
2º de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle voor het daadwerkelijk verlenen van de verzorging die is gedekt door de in artikel 37, §§12 en 13, bedoelde tegemoetkomingen;
3º de Dienst voor geneeskundige verzorging voor de andere vastgestelde onregelmatigheden.
De hogervermelde verslagen worden aan de voornoemde instanties meegedeeld door de geneesheren-directeurs, als bedoeld in §4.
De Koning kan, op voorstel van het Verzekeringscomité, voor de uitvoering van controletaken voor de in artikel 34, eerste lid, 1º, b), bedoelde verstrekkingen en de in artikel 34, eerste lid, 11º en 12º bedoelde instellingen die zijn opgedragen aan de adviserend geneesheren, een Nationaal College van adviserend geneesheren instellen, alsook lokale colleges die onder het toezicht van hogervermeld nationaal college worden geplaatst en die naast ten minste één verantwoordelijke adviserend geneesheer, ook door adviserend geneesheren van de verzekeringsinstellingen gemandateerde verpleegkundigen kunnen omvatten. De Koning bepaalt, op voorstel van het Verzekeringscomité, de samenstelling, de werking en de opdrachten van dat nationaal college en die lokale colleges.
§4. De organisatie en de coördinatie van de activiteit van de adviserend geneesheren in elke verzekeringsinstelling worden toevertrouwd aan een geneesheer-directeur. De geneesheren-directeurs zien erop toe dat de adviserend geneesheren over een paramedische en administratieve ondersteuning beschikken, die naargelang van hun behoeften bestaat uit kinesitherapeuten, verpleegkundigen, paramedische en administratieve medewerkers, personeelsleden van de verzekeringsinstellingen, aan wie zij enkel de opdrachten die zijn bepaald door het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle kunnen delegeren.
De adviserend geneesheren zijn verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de taken die zijn toevertrouwd aan de medewerkers die hen bijstaan.
§5. Bij de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle wordt een Hoge raad van geneesheren-directeurs ingesteld die bestaat uit de geneesheren-directeurs van de verzekeringsinstellingen, de geneesheer-directeurgeneraal en de geneesheren-inspecteurs-generaal van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle.
De Hoge raad van geneesheren-directeurs is belast met het zoeken naar en bevorderen van een georganiseerde aanpak in de medische controle- of evaluatieopdrachten, zowel tussen verzekeringsinstellingen, als ter aanvulling van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle en dit bij de uitoefening van hun respectievelijke opdrachten in het kader van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Daartoe informeren de geneesheren-directeurs de Hoge raad over de genomen initiatieven binnen het kader van hun opdrachten, onder andere binnen het domein van de evaluatie, bedoeld in artikel 153, §2, tweede lid en binnen het domein van de informatieverlening aan de zorgverleners over de juiste toepassing van de reglementering van de verzekering voor geneeskundige verzorging. De geneesheren-directeurs delen tevens aan de Hoge raad de in §2, derde lid en §3, tweede lid, bedoelde verslagen mee.
Op basis van die verslagen en de mededelingen met betrekking tot de initiatieven die door de geneesheren-directeurs van de verzekeringsinstellingen zijn genomen, kan de hoge raad aan het Comité van de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle voorstellen voorleggen ter aanpassing van de richtlijnen en de normen die door het comité in toepassing van artikel 141, §1, 2º, zijn gedefinieerd.
De Koning kan aanvullende de regels vaststellen met betrekking tot de samenstelling en de werking van de Hoge Raad van Geneesheren-directeurs.".
Op dit artikel heeft de heer Ide amendement 3 ingediend (zie stuk 4-1010/3) dat luidt:
Het voorgestelde artikel 153 aanvullen met een paragraaf 6, luidende:
"§6. De adviserend geneesheren worden uitgesloten van het e-Healthplatform, tenzij de informatie vrijwillig geleverd wordt door een individuele arts met als oogmerk een administratieve procedure te vereenvoudigen.".
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - In ons amendement zeggen we expliciet dat de adviserende geneesheer, die werkt ten dienste van een verzekeringsinstelling, in casu een ziekenfonds, enkel van het e-Healthplatform gebruik kan maken als de informatie vrijwillig wordt geleverd door een individuele arts, en alleen met als oogmerk een administratieve procedure te vereenvoudigen. De privacy moet immers zoveel mogelijk gegarandeerd zijn.
De voorzitter. - Artikel 29 luidt:
In artikel 164 van dezelfde wet wordt tussen het zesde en het zevende lid een lid ingevoegd, luidende:
"De Koning bepaalt ook de regels volgens welke de verzekeringsinstellingen in behartigenswaardige gevallen de toestemming krijgen om op voorstel van de geneesheer- directeur, af te zien van de terugvordering van de ten onrechte aangerekende verstrekkingen. Die gevallen moeten door de betrokken geneesheren-directeurs aan de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle worden meegedeeld.".
Op dit artikel heeft de heer Ide amendement 4 ingediend (zie stuk 4-1010/3) dat luidt:
Dit artikel doen vervallen.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Dit amendement gaat over de mogelijke terugvordering van bepaalde bedragen. Als bepaalde verstrekkingen van geringe waarde naar overconsumptie neigen, dan kan een verzekeringsinstelling bij monde van de directeur de zaak seponeren. Het is ontoelaatbaar dat een ziekenfonds zomaar zaken kan seponeren zonder dat de dienst geneeskundige evaluatie en controle actie onderneemt. Dat leidt tot willekeur. Er staat in het wetsontwerp wel dat het gaat om behartigenswaardige gevallen, maar die zijn niet gespecificeerd. Het kan gaan om verschillende zaken die grote bedragen vertegenwoordigen.
De voorzitter. - Artikel 50 luidt:
Artikel 56ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 augustus 2002 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, wordt vervangen als volgt:
"Art. 56ter. §1. In afwijking van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten worden jaarlijks referentiebedragen per opneming toegepast voor de verzekeringstegemoetkoming verleend aan rechthebbenden in een ziekenhuis met betrekking tot de groepen van verstrekkingen bedoeld in paragraaf 8 voor zover deze behoren tot de in paragraaf 9 bedoelde APR-DRG-groepen. Onder APR-DRG-groepen wordt verstaan: de classificatie van patiënten in diagnosegroepen zoals beschreven in het handboek `All Patient Refined Diagnosis Related Groups, Definitions manual, version 15.0'. De Koning kan de toepassing van de referentiebedragen uitbreiden tot de verstrekkingen verleend tijdens een verblijf in het ziekenhuis dat aanleiding geeft tot de betaling van een dagforfait zoals bedoeld in de geldende overeenkomst bij toepassing van artikel 46, of tijdens om het even welk verblijf dat aanleiding geeft tot de betaling van een verpleegdagprijs.
§2. Deze referentiebedragen worden berekend voor de in paragraaf 1 bedoelde APR-DRG-groepen voor de klassen 1 en 2 van klinische ernst, voor de groepen van verstrekkingen bedoeld in paragraaf 8 en na weglating van de `outliers' type 2 bedoeld in de besluiten genomen in uitvoering van artikel 87 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987.
§3. De betrokken referentiebedragen zijn gelijk aan het gemiddelde van de jaarlijkse uitgaven per opneming, vermeerderd met 10% en steunen op de gegevens bedoeld in artikel 206, §2, van deze wet en artikel 156, §2, tweede lid, van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen.
§4. De betrokken referentiebedragen worden jaarlijks berekend door de technische cel bedoeld in artikel 155 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, op basis van de in paragraaf 3 bedoelde gegevens met betrekking tot de in paragraaf 1 bedoelde verstrekkingen. De referentiebedragen worden jaarlijks in mei meegedeeld aan de in artikel 153 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen bedoelde multipartiete structuur inzake ziekenhuisbeleid.
De jaarlijkse referentiebedragen per opname worden voor de eerste maal vastgesteld voor het jaar 2006. Ze worden jaarlijks berekend op basis van de in het eerste lid bedoelde gegevens met betrekking tot de opnames die worden beëindigd na 31 december van het voorgaande jaar en voor 1 januari van het volgende jaar.
§5. 1º De selectie van de ziekenhuizen die in aanmerking komen voor effectieve opvordering van de terug te storten bedragen en de berekening van de effectieve aan het Instituut terug te storten bedragen door de geselecteerde ziekenhuizen, ten laste van de aan de verzekering aangerekende honoraria, gebeurt volgens de volgende berekeningsmethode, die in twee onderdelen opgedeeld wordt:
a. Selectie van de ziekenhuizen die in aanmerking komen voor effectieve opvordering van de terug te storten bedragen:
b. Berekening van de effectieve terug te storten bedragen voor de in a. geselecteerde ziekenhuizen:
2º De door het ziekenhuis terug te storten bedragen worden verdeeld tussen de ziekenhuisbeheerder en de ziekenhuisgeneesheren, conform het reglement zoals bedoeld in artikel 135, 1º, tweede lid, of in artikel 136, eerste lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987.
§6. Het Instituut past de in paragraaf 5, 1º, beschreven berekeningsmethode toe op basis van de gegevens verstrekt door de technische cel en deelt het individueel resultaat van de berekening aan elk ziekenhuis mee. De mededeling van de resultaten, met inbegrip van de terug te storten bedragen, gebeurt jaarlijks in september.
In geval van terug te storten bedragen, stort het betrokken ziekenhuis ze aan het Instituut ten laatste op 15 december van het jaar van de mededeling. In geval van betwisting stort het betrokken ziekenhuis de terug te storten bedragen aan het Instituut binnen de dertig dagen volgend op de mededeling van de beslissing van het Verzekeringscomité, als deze termijn de voornoemde vijftiende december overschrijdt. Elke storting van de terug te storten bedragen gebeurt in een unieke en algemene storting.
Het Verzekeringscomité is belast met de afhandeling van de geschillen met betrekking tot de berekening van de terug te storten bedragen. Vanaf de datum waarop de resultaten zijn meegedeeld, beschikt het ziekenhuis, op straffe van onontvankelijkheid, over dertig kalenderdagen om de elementen van de berekening van de terug te storten bedragen te betwisten bij het Verzekeringscomité.
De betwistingen kunnen slaan op de volgende elementen:
De betwistingen, gemotiveerd en gerechtvaardigd door bewijselementen, moeten worden ingediend bij een ter post aangetekende brief.
Het Verzekeringscomité neemt een beslissing binnen de negentig dagen na ontvangst van de betwisting en deelt deze met een ter post aangetekende brief mee aan de ziekenhuizen.
§7. De door de ziekenhuizen teruggestorte bedragen worden beschouwd als inkomsten van de verzekering voor geneeskundige verzorging volgens de bepalingen van artikel 191 van deze wet.
§8. Volgende groepen van verstrekkingen worden in aanmerking genomen:
1º de verstrekkingen opgenomen in artikel 3, §1, A, II, en C, I, artikel 18, §2, B, e), en artikel 24, §1, uitgezonderd de forfaitaire vergoedingen, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
2º de verstrekkingen opgenomen in artikels 17, §1, 1º, 2º, 3º, 4º, 5º, 6º, 7º, 8º, 9º, 10º, 11º, 12º, 17bis, 17ter en 17quater, uitgezonderd de forfaitaire vergoedingen, van de bijlage bij hogervermeld koninklijk besluit van 14 september 1984;
3º de verstrekkingen opgenomen in artikel 3, uitgezonderd de verstrekkingen inzake klinische biologie, artikel 7, artikel 11, artikel 20 en artikel 22 van de bijlage bij hogervermeld koninklijk besluit van 14 september 1984.
§9. De diagnosegroepen worden gevormd op grond van de `All Patient Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0':
1º APR-DRG 73 - Ingrepen op de lens met of zonder vitrectomie, APR-DRG 97 - Adenoïdectomie en amygdalectomie, APR-DRG 179 - Onderbinden en strippen van venen, APR-DRG 225 - Appendectomie, APR-DRG 228 - Ingrepen voor hernia inguinalis en cruris, APR-DRG 263 - Laparoscopische cholecystectomie, APR-DRG 302 - Majeure ingrepen op gewrichten en heraanhechtingen onderste ledematen behalve bij trauma indien nomenclatuurcode 289085 - Arthroplastiek van de heup met totale prothese (acetabulum en femurkop) werd aangerekend, APR-DRG 302 - Majeure ingrepen op gewrichten en heraanhechtingen onderste ledematen behalve bij trauma indien nomenclatuurcode 290286 - Femorotibiale arthroplastiek met gelede prothese werd aangerekend, APR-DRG 313 - Ingrepen onderste extremiteiten knie en onderbeen, behalve voet, indien nomenclatuurcode 300344 - Therapeutische arthroscopieën (partiële of totale meniscectomie) werd aangerekend, APR-DRG 318 - Verwijderen van inwendige fixatoren, APR-DRG 482 - Transurethrale prostatectomie, APR-DRG 513 - Ingrepen op uterus/adnexen voor carcinoom in situ en benigne aandoeningen, indien nomenclatuurcode 431281 - Totale hysterectomie, langs abdominale weg werd aangerekend, APR-DRG 513 - Ingrepen op uterus/adnexen voor carcinoom in situ en benigne aandoeningen, indien nomenclatuurcode 431325 - Totale hysterectomie, langs vaginale weg werd aangerekend, APR-DRG 516 - Laparascopie en onderbreken tubae, APR-DRG 540 - Keizersnede en APR-DRG 560 - Vaginale bevalling, APR-DRG 024 - Ingrepen op extracraniale bloedvaten, APR-DRG 072 - Extraoculaire ingrepen behalve op orbita, APR-DRG 171 - Andere redenen voor het plaatsen van permanente pacemaker, APR-DRG 176 - Vervangen van pacemaker of defibrillator, APR-DRG 445 - Mineure ingrepen op de blaas en APR-DRG 517 - Dilatatie en curettage, conisatie.
2ºAPR-DRG 45 - CVA met herseninfarct, APR-DRG 46 - Niet gespecificeerd CVA en precerebrale occlusie zonder herseninfarct, APR-DRG 47 - Transient ischemia, APR-DRG 134 - Longembolie, APR-DRG 136 - Nieuwvormingen van het ademhalingsstelsel, APR-DRG 139 - Gewone pneumonie, APR-DRG 190 - Circulatoire aandoeningen met acuut myocardinfarct, APR-DRG - 202 Angina pectoris, APR-DRG 204 - Syncope en collaps, APR-DRG 244 - Diverticulitis en diverticulosis, APR-DRG 464 - Urinaire stenen en ultrasona lithotripsie en APR-DRG 465 - Urinaire stenen zonder ultrasona lithotripsie.
§10. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, ten einde rekening te houden met evoluties in de medische praktijkvoering en in de medische praktijkverschillen na advies van de multipartiete structuur bedoeld in artikel 15 van hogervermelde wet van 29 april 1996, de verstrekkingen bedoeld in paragraaf 8 en de APR-DRG-groepen bedoeld in paragraaf 9 aanpassen.
§11. Voor de opnames die na 31 december 2008 worden beëindigd, worden de paragrafen 1 tot 10 toegepast volgens de volgende nadere regels:
1º In de groep van verstrekkingen bepaald in paragraaf 8, 3º, worden de verstrekkingen van artikel 22 (fysiotherapie) uitgesloten van de berekening van de referentiebedragen voor de volgende 5 diagnosegroepen: APR-DRG 45 - CVA met herseninfarct, APR-DRG 46 - Niet-gespecificeerd CVA en precerebrale occlusie zonder herseninfarct, APR-DRG 139 - Gewone pneumonie, APR-DRG 302 - Majeure ingrepen op gewrichten en heraanhechtingen onderste ledematen behalve bij trauma indien nomenclatuurcode 289085 - Arthtroplastiek van de heup met totale prothese (acetabulum en femurkop) en APR-DRG 302 Majeure ingrepen op gewrichten en heraanhechtingen onderste ledematen behalve bij trauma indien nomenclatuurcode 290286 - Femorotibiale arthroplastiek met gelede prothese werd aangerekend;
2º De Koning kan, voor de diagnosegroep bepaald in paragraaf 9, 1º, de nadere regels en de datum van inwerkingtreding vastleggen om, bij de berekening van de referentiebedragen en de mediaanuitgave, eveneens rekening te houden met alle verstrekkingen uit de groepen van verstrekkingen bepaald in paragraaf 8, die zijn uitgevoerd tijdens de carensperiode van 30 dagen die voorafgaan aan een opname die voor de berekening van de referentiebedragen in aanmerking is genomen; de Koning kan bepalen hoe die gegevens worden verwerkt;
Indien tijdens de carensperiode een andere opname aan de voor de berekening van de referentiebedragen in aanmerking genomen opname voorafgaat, begint deze carensperiode de dag na het beëindigen van die opname;
3º Onafhankelijk van de toepassing van paragraaf 4, zullen de referentiebedragen, bepaald in paragraaf 3, op voorhand worden berekend op basis van de meest recente beschikbare jaarlijkse gegevens vóór het jaar van toepassing bedoeld in paragraaf 4, tweede lid. Ze zullen vóór 1 januari van het beschouwde jaar als indicatoren aan de ziekenhuizen worden meegedeeld;
4º Bij de toepassing van paragraaf 4 worden de overeenkomstig paragraaf 11, 3º, berekende referentiebedragen per APR-DRG, per graad van klinische ernst 1 of 2 en per groep van verstrekkingen bedoeld in paragraaf 8, vergeleken met de overeenkomstig paragraaf 4 berekende referentiebedragen.
Uit die vergelijking zal men per APR-DRG, per graad van klinische ernst 1 of 2 en per groep van verstrekkingen bedoeld in paragraaf 8, de overeenkomstig paragraaf 4 berekende referentiebedragen weerhouden, indien die bedragen, per APR-DRG, per graad van klinische ernst 1 of 2 en per groep van verstrekkingen bedoeld in paragraaf 8, hoger zijn dan de overeenkomstig paragraaf 11, 3º, berekende bedragen.
De Koning kan, voor de toepassing van het vorige lid, de nadere regels bepalen voor het invoeren of berekenen van een drempel, die de overeenkomstig paragraaf 4 berekende referentiebedragen moeten overschrijden, om te worden weerhouden.
5º De Koning kan, behalve voor het eerste toepassingsjaar van paragraaf 11, de nadere regels bepalen voor het invoeren of berekenen van een drempelwaarde waarmee de referentiebedragen, die na de in paragraaf 11, 4º, bepaalde vergelijking zijn weerhouden, niet lager mogen zijn dan de in het voorgaande jaar vastgestelde referentiebedragen.
6º De Koning kan de nadere regels bepalen voor het invoeren of berekenen van een drempelwaarde waarmee de referentiebedragen, die na de in paragraaf 11, 4º, bepaalde vergelijking zijn weerhouden, niet lager mogen zijn dan de referentiebedragen die tijdens het eerste toepassingsjaar van paragraaf 11 zijn vastgesteld.
7º De referentiebedragen die zijn bepaald en uiteindelijk na toepassing van paragrafen 4 en 11, 3º tot 6º, zijn weerhouden, vertegenwoordigen de definitieve referentiebedragen die overeenkomstig paragraaf 4 worden meegedeeld en die als basis dienen voor de toepassing van paragraaf 5.
8º Wanneer de mediaanuitgave per APR-DRG, per graad van klinische ernst 1 of 2 en per groep van verstrekkingen voor de in paragraaf 5, 1º, b bepaalde berekening van de bedragen die door de ziekenhuizen moeten worden terugbetaald, gelijk is aan nul, wordt die mediaan vervangen door de gemiddelde uitgave.
9º Met toepassing van paragraaf 11, 2º worden de in paragraaf 5, 1º, b), bepaalde terug te betalen bedragen per ziekenhuis verminderd ter waarde van het percentage van de werkelijke gedane uitgaven in de loop van de voor toepassing van artikel 56ter weerhouden opnames in het betrokken ziekenhuis voor de APR-DRG's en de groepen van verstrekkingen die voor de referentiebedragen in aanmerking komen."
Op dit artikel heeft de heer Ide amendement 5 ingediend (zie stuk 4-1010/3) dat luidt:
Het voorgestelde artikel 56ter, §6, eerste lid, aanvullen met de volgende zinnen:
"Het overschreden bedrag wordt rechtstreeks gefactureerd aan de ziekenhuizen. Overeenkomstig deze wet zal er een modus vivendi uitgewerkt worden tussen artsen en ziekenhuis. Er kan in deze modus vivendi niet méér teruggevorderd worden van de artsen dan verhoudingsgewijs het percentage dat zij afdragen aan het ziekenhuis".
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Dit artikel gaat over de referentiebedragen, waar ik a priori niet tegen ben, maar in het wetsontwerp is over het hoofd gezien dat een regelrechte oorlog kan worden ontketend tussen de beheerraden en de medische raden van de ziekenhuizen. Indien geen modus vivendi wordt uitgewerkt, zal in elk ziekenhuis een strijd losbarsten over wie de factuur gaat betalen. Dat is een lacune in het wetsontwerp.
De voorzitter. - Artikel 56 luidt:
Artikel 278, vijfde lid, van de programmawet (I) van 24 december 2002, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005, wordt aangevuld met de volgende zin:
"De Koning kan met een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het Intermutualistisch Agentschap opnemen in de lijst van instellingen die toegang hebben tot de permanente representatieve steekproef.".
Op dit artikel heeft de heer Ide amendement 6 ingediend (zie stuk 4-1010/3) dat luidt:
Dit voorgestelde lid aanvullen met de volgende zin:
"Dit Intermutualistisch Agentschap wordt uitgesloten van het gebruik van het e-Healthplatform.".
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Dit amendement betreft opnieuw een vrijwaring van de privacy. Het moet beletten dat het intermutualistische agentschap het e-Healthplatform kan misbruiken.
-De stemming over de amendementen wordt aangehouden.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 52-1492/3.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitter. - Mevrouw Lizin verwijst naar haar schriftelijk verslag. Ik heb haar in onze naam een telegram gestuurd met de beste wensen van de assemblee.
De heer Jurgen Ceder (VB). - Dit ontwerp betreft het protocol bij een verdrag dat al dateert van 1997 en tijdens een vorige legislatuur door de Senaat werd goedgekeurd. Destijds heeft onze fractie er als enige voor gewaarschuwd dat het verdrag slechts in één richting zou werken, omdat voor de overbrenging van gedetineerden de toestemming van de gedetineerde werd gevraagd. Natuurlijk verkiezen slechts weinig gedetineerden een Marokkaanse gevangenis boven een Belgische.
Het onderhavige protocol geeft ons eigenlijk gelijk. In de toelichting lees ik dan ook: `In de praktijk werkt de vrijwillige overbrenging in één richting, naar België en niet naar Marokko.'
Toen het eenrichtingsverkeer voor iedereen duidelijk werd, werd een aanvullend protocol voorgesteld dat de instemming van de gedetineerde niet meer als absolute voorwaarde stelt. Dat is alleszins de theorie, want in de praktijk zou volgens het aanvullend protocol nog met die instemming rekening gehouden moeten worden.
We vrezen dat in de praktijk zeer weinig zal veranderen, aangezien zoveel voorwaarden worden opgelegd dat de overbrenging een hypothese blijft en nooit werkelijkheid kan worden. Zo kan bijvoorbeeld geen overbrenging plaatsvinden als de betrokkene hier al vijf jaar woont, als hij aan de voorwaarden voldoet om de Belgische nationaliteit te verwerven of omdat de vader en moeder hier wonen. Indien de veroordeelde hier gewoon woont, kan de veroordelende staat de overbrenging weigeren. Een en ander heeft uiteraard te maken met het einddoel van het verdrag namelijk de reïntegratie, de resocialisatie van de gedetineerde.
Wij betreuren dat het verdrag niet wordt gebruikt om de overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan of als afschrikking voor wie naar ons land komt om misdrijven te plegen.
Met het goedvinden van de voorzitter wil ik ook nog commentaar geven over het volgende verdrag dat over een gelijkaardige materie gaat en China en Hongkong betreft. Nu duidelijk is dat de instemming van de gedetineerde eenrichtingsverkeer induceert, begrijpen we niet dat die voorwaarde vooralsnog in dat verdrag wordt opgenomen.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-940/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitter. - De heer Lambert verwijst naar zijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-941/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
Mevrouw Els Schelfhout (CD&V), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-943/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitter. - Mevrouw de Bethune verwijst naar haar schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-978/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
(Voor het voorstel aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie stuk 4-937/1.)
De heer Luc Van den Brande (CD&V), corapporteur. - De heer Cheron en ikzelf verwijzen naar het schriftelijke verslag en tonen daarmee aan dat corapporteurs een akkoord kunnen bereiken, althans wat het verslag betreft.
De heer Marcel Cheron (Ecolo), corapporteur. - Ook ik ben verheugd over het akkoord dat de heer Van den Brande en ikzelf bereikt hebben over dit verslag. Het is een mooi werkstuk!
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik zal bondig zijn en niet herhalen wat we bij de behandeling van het eerste belangenconflict hebben gezegd.
Wij zijn van oordeel dat de argumentatie van de Franse Gemeenschap en van de COCOF in feite betrekking had op de vraag of Vlaanderen wel bevoegd is om te doen wat het in dat decreet beoogt te willen doen. Ik ben het eens met diegenen die zeggen dat een eventuele overschrijding van een bevoegdheid aanleiding kan geven tot een belangenconflict om een en ander preventief uit te klaren. Een belangenconflict is immers een preventieve demarche, terwijl men bij een bevoegdheidsconflict iets wat goedgekeurd is kan aanvechten voor het Grondwettelijk Hof.
Dat geldt voor de twee belangenconflicten. In het eerste belangenconflict is men tot het advies gekomen dat opnieuw overleg moest worden georganiseerd tussen de ministers van Onderwijs van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, terwijl het interpretatieve decreet dat in het Vlaams Parlement unaniem is goedgekeurd het resultaat is van het feit dat de verschillende ministers van Onderwijs nooit tot een akkoord zijn gekomen.
De indieners wilden duidelijk maken dat men, als men de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap over de pedagogische inspectie en de eindtermen voor de scholen in de zes faciliteitengemeenten betwist, over het decreet kan stemmen en achteraf uitsluitsel kan vragen aan het Grondwettelijk Hof.
Het is jammer dat men ons advies niet heeft gevolgd.
We hebben opnieuw een amendement ingediend op het voorstel van de Senaat om geen gemotiveerd advies uit te brengen, waarin we zeggen dat de Senaat van oordeel is dat de COCOF eigenlijk de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap betwist. Onze conclusie is dat hier geen sprake is van een belangenconflict. Als de Franstaligen de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap in deze aangelegenheid betwisten, dan is een beroep bij het Grondwettelijk Hof nog altijd mogelijk.
Het feit dat de Senaat nu geen advies kan geven, heeft ook te maken met de poging van de heer Van den Brande om alsnog een advies in elkaar te knutselen. Het was de bedoeling duidelijk te maken dat het hier eigenlijk ging over een betwisting van bevoegdheid, maar zelfs dat ging voor de Franstaligen te ver.
De Senaat geeft dus geen advies, wat te denken geeft over de rol die hij nog kan spelen in belangenconflicten. Als ons amendement wordt aangenomen, is er een duidelijke stemming en zegt de Senaat dat er misschien een bevoegdheidsconflict is, dat het Vlaams Parlement maar over het decreet moet stemmen en dat de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de COCOF de zaak desnoods door het Grondwettelijk Hof kunnen laten beslechten. Dat zou veel duidelijker zijn dan de huidige situatie waarin het belangenconflict misbruikt wordt om de zaak over de verkiezingen van 2009 te tillen. Wanneer dit belangenconflict is afgelopen, kunnen er nog andere volgen en dan kan het decreet in het Vlaams Parlement niet meer worden goedgekeurd. In 2009 zijn er immers verkiezingen voor het Vlaams Parlement en zal het decreet niet meer bestaan. Na de verkiezingen van 2009 en de installatie van het nieuwe Parlement kan dit decreet opnieuw worden ingediend en kunnen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de COCOF, en eventueel het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, opnieuw belangenconflicten inroepen.
De Senaat kan geen advies geven. De rol van de Senaat in de zogenaamde verzoening tussen de gemeenschappen is dus uitgespeeld en dit document bewijst dat.
De heer André Van Nieuwkerke (sp.a+Vl.Pro). - Ik richt mij vooral tot CD&V en Open Vld, die het decreet mee hebben goedgekeurd in de onderwijscommissie van het Vlaams Parlement. Het decreet heeft tot doel de kwaliteit van het Franstalig onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap te bewaken en te waarborgen, de betrokken leerlingen en ouders de ondersteuning te geven waarop ze, zoals alle leerlingen in het Vlaams onderwijs, recht hebben, en de keuzevrijheid en de toekomstmogelijkheden van de Franstalige leerlingen te waarborgen door hen onder meer een grotere vrijheid te geven voor een overstap naar het Nederlandstalig onderwijs op secundair niveau.
Uiteraard gaat het decreet ook over leerlingenbegeleiding en dat is in de faciliteitengemeenten de bevoegdheid van het Vlaams onderwijs. Wij vinden dat het Vlaams niveau op dat gebied decretaal volledig zijn werk moet doen. We zouden kunnen zeggen dat de ministers maar moeten onderhandelen, maar na tien jaar weten we wel dat dit niet zal gebeuren. Het decreet, dat nog altijd in de onderwijscommissie van het Vlaams Parlement ter bespreking voorligt, moet, wanneer het naar de plenaire vergadering wordt overgezonden, zo spoedig mogelijk worden goedgekeurd. Daarna kunnen de Franstaligen het bevoegdheidsconflict inroepen en advies vragen aan het Grondwettelijk Hof. Dan is er opnieuw discussie mogelijk.
Ik vind het jammer dat de Senaat, waar toch ook gemeenschapssenatoren zitting hebben, er niet in slaagt een inhoudelijke discussie te voeren.
Iedereen sluit zich op in zijn eigen cocon. We laten de verdere procedure over aan een carrousel waarin we politiek niets meer te zeggen hebben. De Senaat doet onvoldoende inspanningen om een inhoudelijk advies te formuleren. De sp.a-fractie houdt daarom zijn amendement aan, want het gaat om een bevoegdheid waarvoor Vlaanderen ten volle de verantwoordelijkheid draagt.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik zal het kort houden. Ik zou het kunnen hebben over de pedagogische aspecten en de kwaliteit die inspectie nodig maken, maar ik zal niet in de inhoudelijke val trappen. We hoeven hier geen woorden meer aan vuil te maken. De inspectie betreft een bevoegdheid voor Vlaanderen en de vraag is wat deze instelling hiermee heeft uit te staan. We maken dit trouwens al een tweede keer mee. Aan mijn Franstalige collega's stel ik de vraag: komt er nog een derde keer, of toch niet, zoals voor Brussel-Halle-Vilvoorde? Het déjà vu overheerst. We weten hoe het dossier van Brussel-Halle-Vilvoorde vorige week is afgehandeld!
De voorzitter. - Het voorstel aangenomen door de commissie luidt als volgt:
"In het licht van de discussie, zoals weergegeven in het commissieverslag nr. 4-937/1, stelt de commissie voor om geen gemotiveerd advies uit te brengen aan het Overlegcomité als bedoeld in artikel 31, §1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen."
Op dit voorstel hebben de heren Van Hauthem en Ceder amendement 1 ingediend (zie stuk 4-937/2) dat luidt:
Het voorstel aangenomen door de commissie vervangen als volgt:
"De Senaat,
Gelet op de bespreking in commissie voor de Institutionele Aangelegenheden;
Is van oordeel dat in deze aangelegenheid de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie eigenlijk de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap inzake de regelgeving en inspectie van het basisonderwijs in de randgemeenten betwist;
Is van oordeel dat in de Grondwet een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de vraag wie bevoegd is inzake regelgeving over het basisonderwijs in de randgemeenten enerzijds, en de taal waarin dit onderwijs wordt gegeven anderzijds;
Is bijgevolg van oordeel dat het Grondwettelijk Hof desgevallend een oordeel zal moeten vellen".
Op ditzelfde voorstel heeft de heer Van Nieuwkerke amendement 2 ingediend (zie stuk 4-937/2) dat luidt:
Het voorstel aangenomen door de commissie vervangen als volgt:
"De Senaat is van oordeel dat het belangenconflict met betrekking tot het voorstel van decreet van de Vlaamse Gemeenschap, opgeworpen door de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, ten onrechte werd opgeworpen.
Zo respecteert de Senaat de bevoegdheid van het Vlaams Parlement."
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over de amendementen wordt aangehouden.
-De stemming over het besluit van de commissie heeft later plaats.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
De voorzitter. - We stemmen over amendement 1 van de heer Ide.
Stemming 1
Aanwezig: 52
Voor: 13
Tegen: 33
Onthoudingen: 6
-Het amendement is niet aangenomen.
-Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor amendement 2 van de heer Ide. Het amendement is dus niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 4 van de heer Ide.
Stemming 2
Aanwezig: 51
Voor: 9
Tegen: 36
Onthoudingen: 6
-Het amendement is niet aangenomen.
-Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor de amendementen 3, 5 en 6 van de heer Ide. Deze amendementen zijn dus niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.
Stemming 3
Aanwezig: 52
Voor: 33
Tegen: 2
Onthoudingen: 17
-De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Zoals ik in de commissie reeds zei, kan Lijst Dedecker zich niet achter dit ontwerp scharen.
Ondanks de intentie van de wetgever om een duidelijk wetsontwerp te maken, werd alles op een hoopje gegooid. Over de geneesmiddelen voor de behandeling van astma en COPD heb ik een vraag gesteld op 9 oktober. Vandaag nog kreeg ik een brief van de beleidscel van minister Onkelinx waarin te lezen is dat de toepassing op het werkveld moeilijkheden oplevert. Dit geldt ook voor het takenpakket van de adviserende geneesheren.
Bijgevolg gaan we ons onthouden.
De voorzitter. - Wij gaan over tot de stemming.
Stemming 4
Aanwezig: 52
Voor: 45
Tegen: 0
Onthoudingen: 7
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.
Stemming 5
Aanwezig: 52
Voor: 37
Tegen: 6
Onthoudingen: 9
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 6
Aanwezig: 52
Voor: 43
Tegen: 0
Onthoudingen: 9
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 7
Aanwezig: 52
Voor: 52
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is eenparig aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 8
Aanwezig: 51
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is eenparig aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
De voorzitter. - We stemmen over het voorstel van de commissie.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Mijnheer de voorzitter, er zijn op dit voorstel amendementen ingediend. In het verleden hebben wij dat ook al gedaan en toen werd eerst over de amendementen gestemd.
De voorzitter. - In dit geval stemmen we over het voorstel van de commissie.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Waarom?
De voorzitter. - Omdat er geen advies is.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Er zijn twee amendementen. Ik stel vast dat er onvoldoende senatoren aanwezig zijn om het quorum te bereiken. We kunnen nu de zaal verlaten en dan wordt het voorstel niet goedgekeurd.
De voorzitter. - Het reglement bepaalt dat wanneer een commissie een bepaald standpunt voorstelt, in de plenaire vergadering over dat voorstel wordt gestemd.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - U zou gelijk hebben als het zou gaan om een wetsvoorstel dat in de commissie werd verworpen. Dan moeten we in de plenaire vergadering stemmen over de conclusies van de commissie. Dit is hier niet het geval. Er is een voorstel van de commissie, namelijk dat de Senaat geen voorstel doet. Daarop zijn amendementen ingediend.
Dit geval kan niet worden gelijkgesteld met de hypothese van een wetsvoorstel dat in de commissie niet werd goedgekeurd. Dan dient de Senaat zich uit te spreken over de conclusie van de commissie, namelijk dat de commissie het wetsvoorstel heeft verworpen. Dan wordt gestemd over de vraag of de Senaat het eens is met de conclusie van de commissie. In dit geval is er wel degelijk een voorstel dat werd aangenomen door de commissie. Daarop zijn amendementen ingediend. Het lijkt me logisch dat eerst over die amendementen wordt gestemd.
De voorzitter. - We stemmen over de amendementen.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Dank u, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 1 van de heren Van Hauthem en Ceder.
Stemming 9
Aanwezig: 51
Voor: 8
Tegen: 43
Onthoudingen: 0
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 2 van de heer Van Nieuwkerke.
Stemming 10
Aanwezig: 51
Voor: 12
Tegen: 37
Onthoudingen: 2
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over het voorstel van de commissie.
Stemming 11
Aanwezig: 51
Voor: 39
Tegen: 8
Onthoudingen: 4
-Het voorstel van de commissie is aangenomen.
-Het zal aan de eerste minister, aan de voorzitter van het Vlaams Parlement en aan de voorzitter van de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie worden meegedeeld.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 11 december 2008 om 15 uur
1. Inoverwegingneming van voorstellen.
2. Actualiteitendebat en mondelinge vragen.
3. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Democratische Republiek Congo tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontduiken en het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, ondertekend te Brussel op 23 mei 2007; Stuk 4-946/1 en 2.
4. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Rwanda tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontduiken en het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, ondertekend te Kigali op 16 april 2007; Stuk 4-947/1 en 2.
5. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 31 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (van de heer Berni Collas); Stuk 4-86/1 tot 6.
6. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 20 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (van mevrouw Christine Defraigne en de heer Berni Collas); Stuk 4-692/1 tot 4.
Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.
7. Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Het afgelopen jaar heb ik al meermaals de problemen aangekaart die chronisch zieken, personen met een handicap en (ex-)kankerpatiënten ondervinden wanneer ze een schuldsaldoverzekering willen afsluiten (vragen 4-123 en 4-290).
In mei antwoordde de minister me dat hij aan de Commissie voor Verzekeringen had gevraagd te onderzoeken of de oplossingen die in het buitenland werden uitgewerkt, haalbaar zijn in een Belgische context. De commissie zou zijn verzoek behandelen op haar vergaderingen van mei en juni. Het was de bedoeling zo snel mogelijk tot een efficiënte, operationele oplossing te komen. Op basis van dat advies waarbij ook de belangenorganisaties van chronische patiënten zouden worden betrokken, beloofde de minister een voorontwerp te zullen uitwerken.
Heeft de Commissie voor Verzekeringen inmiddels een advies uitgebracht? Zo ja, wat is de strekking van dat advies en kan de minister me de tekst van het advies bezorgen? Zo neen, wanneer wordt het advies verwacht?
Heeft de minister reeds een voorontwerp uitgewerkt? Wat zijn de krachtlijnen van dat voorontwerp?
Welke andere initiatieven heeft hij ter zake genomen?
(Voorzitter: de heer Marc Verwilghen, ondervoorzitter.)
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister.
Sinds mei 2008 heeft de Commissie voor Verzekeringen een gedeelte van elke vergadering besteed aan de studie van de problematiek. De besprekingen vonden plaats in aanwezigheid van de belangenorganisaties voor de patiëntenrechten.
Tijdens haar vergadering van 17 november 2008 heeft de Commissie beslist de vergadering van 18 december 2008 een eerste advies voor te leggen. Aangezien het om een bijzonder ingewikkelde problematiek gaat, is het de bedoeling een tweede advies met constructieve en haalbare voorstellen uit te brengen in het voorjaar van 2009.
Ik heb geen voorontwerp ter zake uitgewerkt. Ik heb altijd gezegd dat ik mijn uiteindelijke houding zou baseren op deskundig advies. Dat advies is op het ogenblik nog niet beschikbaar.
Intussen hebben mijn medewerkers en ikzelf onze inspanningen geconcentreerd op het vlottrekken van de wet van 20 juli 2007 tot wijziging, wat de private ziekteovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. Deze wet behandelt, weliswaar ten dele en bijkomstig, ook de problematiek van de chronische zieken en gehandicapte personen.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Hoewel ik er begrip voor heb dat het om een uiterst complexe materie gaat, zou ik de minister toch tot spoed willen aanzetten. Ik heb er ook begrip voor dat de minister deskundig advies wil. Hij mag zich echter niet achter dat advies verschuilen. De minister beschikt toch over kabinetsmedewerkers die zelf initiatieven kunnen nemen en de Commissie tot spoed kunnen aanmanen. Voor chronisch zieken en ex-kankerpatiënten gaat het om een zaak van levensbelang. Zolang zij geen duidelijkheid hebben inzake de schuldsaldoverzekering, kunnen zij geen lening krijgen om een huis te kopen. In een periode van kredietcrisis is dat toch van fundamenteel belang.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het negentiende-eeuwse Brusselse Conservatorium is een uniek stukje erfgoed dat een belangrijke rol speelt in het Brusselse muziekleven.
Het Conservatoriumgebouw, dat in 1876 werd opgericht, is als bijzonder cultureel erfgoed bij het grote publiek vooral bekend voor zijn unieke concertzaal en bibliotheek.
De gebouwen worden gebruikt door enerzijds het Koninklijk Conservatorium Brussel, dat afhangt van de Erasmushogeschool, die zelf afhangt van de Vlaamse Gemeenschap, en anderzijds door het Conservatoire Royal de Bruxelles, dat rechtstreeks afhangt van de Franse Gemeenschap.
De Regie der Gebouwen is belast met het onderhoud van het complex, dat eigendom is van de Belgische Staat.
Niet alleen het gebouw heeft een grote waarde, ook de vele kunstschatten die in erin worden bewaard zijn van onschatbaar belang.
Zo bezit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium momenteel een collectie van ongeveer 1 miljoen volumes. De verzameling bestaat voornamelijk uit partituren, naast literatuur over muziek, naslagwerken, tijdschriften en iconografische documenten.
Ongetwijfeld worden in de gebouwen aan de Regentschapsstraat, de Kleine Zavel en de Wolstraat eveneens waardevolle muziekinstrumenten opgeslagen. Dat moet met de grootste zorg gebeuren.
De gebouwen verkeren in een belabberde toestand.
Hoever zijn de plannen en uitvoering van de werken aan de gebouwen van het Koninklijk Conservatorium gevorderd? Welke timing werd vooropgesteld?
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat de waardevolle inboedel van de gebouwen zorgvuldig en in de beste omstandigheden wordt bewaard in afwachting van en tijdens de werkzaamheden?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Reynders.
De vzw Conservamus zal een businessplan voor het Koninklijk Conservatorium opstellen. Hierin zal een voorstel worden geformuleerd voor het toekomstige juridische statuut en het beheer van het conservatorium. Tevens zal een masterplan worden uitgewerkt voor de renovatie- en restauratiewerken. Het businessplan moet nog worden goedgekeurd door alle belanghebbende overheden, zijnde de federale overheid, de gemeenschappen enzovoort. Voor de renovatie- en restauratiewerken zal een technisch adviseur worden aangesteld die het restauratiedossier moet voorbereiden en die op basis van de voorstudie een studieteam zal selecteren om de effectieve restauratiewerken uit te tekenen.
Die studiefase neemt ten minste een jaar in beslag. Voor de renovatie- en restauratiewerken die gefaseerd zullen verlopen, is in een uitvoeringstermijn van op zijn minst zes jaar voorzien. Voor de opvolging van het project zal de Regie der Gebouwen nauw samenwerken met de vzw Conservamus.
Voor de financiering van het project is in het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Beliris - een bijdrage in de studie- en renovatiekost ingeschreven voor een bedrag van 4,35 miljoen euro voor de jaren 2009 en 2010. Intussen werden door de Regie der Gebouwen de geplande en dringende werken uitgevoerd die de toekomstige invulling van het gebouw niet hypothekeren. In dit kader werden interventies aangaande asbestverwijdering, nieuwe isolatie van de leidingen en elektriciteits- en HVAC-werkzaamheden uitgevoerd.
De Regie der Gebouwen is enkel verantwoordelijk voor het complex, zijnde het onroerende goed en alle roerende goederen die onroerend zijn door bestemming. Voor de inboedel van de gebouwen, waaronder kunstwerken, partituren en instrumenten die niet geïncorporeerd zijn in het gebouw, is de bezetter verantwoordelijk. Tijdens de werkzaamheden is het uiteraard wenselijk die waardevolle inboedel tijdelijk te verwijderen en elders te stockeren. In afwachting van de werkzaamheden blijft de bezetter verantwoordelijk voor de roerende goederen.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Uit een steekproef van de consumentenorganisatie Test-Aankoop in 36 ziekenhuizen blijkt dat de urgentieafdelingen in ons land nog steeds te veel overbodige onderzoeken doen en patiënten behandelingen en medicijnen aanpraten die niet nodig zijn.
Test-Aankoop stuurde een medewerker die een verstuikte enkel simuleerde langs de spoedgevallendienst van deze 36 ziekenhuizen. Liefst 34 van de 36 ziekenhuizen maakten een overbodige röntgenfoto en negen brachten zonder reden zelfs een gips aan.
Volgens Test-Aankoop moest het nochtans voor de artsen na enkele vragen en wat lichamelijke onderzoeken duidelijk zijn dat het om een verstuikte enkel ging. Toch voerde, volgens de consumentenorganisatie, het merendeel van de artsen nutteloze onderzoeken uit en strookte hun voorschrijfgedrag niet altijd met de bestaande richtlijnen.
In 2001 voerde Test-Aankoop een gelijkaardig onderzoek uit. De toenmalige minister van Volksgezondheid verhoogde het remgeld voor wie zich zonder doorverwijzing op de spoeddienst meldde. Er werd ook aangekondigd dat een informatiecampagne zou worden gelanceerd, wat uiteindelijk niet gebeurde.
Ten slotte vraagt Test-Aankoop dat de wachtdiensten beter worden georganiseerd om een meer efficiënte eerstelijnszorg te kunnen aanbieden.
Welke conclusies trekt de minister uit het onderzoek van Test-Aankoop? Acht de minister het raadzaam maatregelen te nemen om aan deze problematiek tegemoet te komen? Acht de minister het wenselijk hierover een informatiecampagne op te starten?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Ik heb vragen bij de methodologie van de enquête en bij de `kwaliteit' van de simulatie van een medisch probleem. Ik maak me echter veel meer zorgen over het feit dat 34 van de 36 urgentieartsen een radiografie voorschrijven voor het behandelen van een onschuldige enkelverstuiking. Volgens de regels van Ottawa is dit onderzoek nutteloos, duur en schadelijk, omdat de patiënt nodeloos aan straling wordt blootgesteld. Betekent dit dat de meerderheid van onze urgentieartsen incompetent zijn - wat volgens mij niet het geval is - of is het probleem veel complexer dan uit het artikel in Test-Aankoop blijkt?
De regels van Ottawa schrijven een kleine gestandaardiseerde klinische test voor om te bepalen of bij een enkeltrauma radiografie wenselijk is. Daarbij onderzoekt men de enkel en laat men de patiënt over een korte afstand stappen. Met deze zeer specifieke en delicate regels kan men echter niet alle breuken ontdekken. Een meta-analyse bij 15 581 patiënten, in 2003 gepubliceerd in het British Medical Journal, bevestigt dat de regels van Ottawa het mogelijk maken het aantal radiografieën met 30 tot 40% te verminderen, maar ook dat bijna 2% van de breuken niet wordt gediagnosticeerd.
De auteurs van deze studie preciseren eveneens dat, alhoewel de artsen de regels van Ottawa erkennen als een instrument voor het nemen van klinische beslissingen, het gebruik ervan en de klinische gedragsverandering die daarvan het resultaat is, wordt beperkt omdat artsen uiteraard willen vermijden dat breuken niet worden gediagnosticeerd. Het probleem ligt in onze spoeddiensten niet anders.
Om het aantal nutteloze, schadelijke en dure onderzoeken te verminderen kunnen we inderdaad nagaan of een informatiecampagne over het nut van de regels van Ottawa, zowel bij de urgentieartsen als bij de huisartsen en kinesisten van sportclubs, opportuun is.
Het valt ook te overwegen om, zoals voor radiografieën van hoofd en borstkas, in het RIZIV en het College Kwaliteit Urgentiegeneeskunde een discussie te starten die onder meer gebaseerd is op het klinische aspect en de regels van Ottawa, uiteraard op voorwaarde dat de kwaliteit van de zorgverstrekking aan de patiënt behouden blijft.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Soms hebben gehuwde koppels om administratieve redenen een verschillende officiële woonplaats. Dan worden ze automatisch beschouwd als feitelijk gescheiden of gescheiden van tafel en bed. Soms echter willen de partners dat niet: in de praktijk blijven ze één gezin, delen ze de kosten, onderwerpen ze zich aan de onderhoudsplicht en spenderen ze samen veel tijd op beide adressen.
De administratieve redenen om een verschillende woonplaats te hebben kunnen erg verscheiden zijn. Sommigen zijn verplicht op een bepaalde maximale afstand van hun arbeidsplaats of in een bepaalde gemeente of arrondissement te wonen. Ook het statuut van grensarbeider, de school van de kinderen, de afstand tot bepaalde gespecialiseerde verzorgingsinstellingen of een langdurige opname in een verzorgingstehuis kunnen een reden zijn.
Bestaat vandaag de mogelijkheid voor een gehuwd koppel om ondanks de verschillende officiële woonplaats toch als gehuwde personen erkend te blijven, op burgerrechtelijk en fiscaal vlak?
Zo nee, is het niet te overwegen om deze mogelijkheid in het leven te roepen?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister.
Echtgenoten zijn, conform artikel 213 Burgerlijk Wetboek, in beginsel jegens elkaar tot samenwoning verplicht. Ze moeten, conform artikel 214, in onderlinge overeenstemming de echtelijke verblijfplaats kiezen.
Door het dwingende karakter van de samenwoningsplicht kunnen geen scheidingsafspraken worden gemaakt. De samenwoningsplicht kan evenwel worden opgeschort bij overmacht: ziekenhuisopname, gevangenschap en buitenlandse reis voor het werk. Ik verwijs naar het werk Traité élémentaire de droit civil belge, Deel II, Volume I, van H. De Page.
Het gebeurt ook dat in de rechtspraak overeenkomsten geldig worden verklaard waarin de scheiding wordt geregeld of het betrekken van een afzonderlijke verblijfplaats niet definitief wordt geregeld. Ik verwijs naar de rechtspraak vermeld in Droit des personnes et des familles van Y.-H. Leleu.
Echtgenoten die een afzonderlijke verblijfplaats betrekken, worden niet beschouwd als gescheiden van tafel en bed, maar wel als louter feitelijk gescheiden. Zij moeten in principe dus nog steeds de huwelijksverplichtingen nakomen.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Bart Martens (sp.a+Vl.Pro). - Op pagina 23 van het regeerakkoord staat: `De aftrekbaarheid voor energiebesparende investeringen zal worden verhoogd en indien mogelijk vooraf gefinancierd of omgerekend in een korting op de factuur.'
Reeds op 20 februari, dus een maand voor het regeerakkoord, diende ik een wetsvoorstel in om de bestaande belastingverminderingen voor milieuvriendelijke uitgaven te vervangen door een korting op factuur. Hierdoor blijft het belastingvoordeel bestaan, maar het voordeel is dat de toekenning onmiddellijk gebeurt, dus niet na twee jaar. Bovendien is het een administratieve vereenvoudiging en ook degenen die niet belastingplichtig zijn krijgen een rechtstreekse korting op de factuur.
Op woensdag 5 november reageerde de minister in de commissie Financiën en Economie van de Senaat op dit wetsvoorstel door te zeggen dat zo een korting een gewestbevoegdheid is.
Staatssecretaris Clerfayt, toegevoegd aan de minister van Financiën, stelde echter op 10 oktober voor om de fiscale aftrek voor energiebesparingen te vervangen door een korting op de factuur. Toen op 12 november in de kamercommissie Financiën en Begroting hierover meer uitleg werd gevraagd, antwoordde de staatssecretaris: `De kostprijs voor de begroting van de belastingvermindering voor energiebesparende investeringen wordt voor het jaar 2009 geraamd op meer dan 400 miljoen euro. Een eventuele terugbetaling op factuur zou alleszins een stuk meer kosten. Mocht een dergelijke terugbetaling worden ingevoerd zou de begroting 2009 tweemaal worden belast: een eerste maal door de fiscale aftrek van het aanslagjaar 2008, die in 2009 moet worden terugbetaald, en een tweede maal voor de terugbetaling op factuur. Een invoering van deze maatregel was, in het licht van de moeilijke begroting voor 2009, geen optie. Als er volgend jaar meer budgettaire ruimte komt, kan dit voorstel opnieuw op tafel worden gelegd.'
Voor staatssecretaris Clerfayt was er dus geen bevoegdheidsprobleem. Alleen vond hij dat er geen budgettaire ruimte was om de maatregel uit te voeren.
Is de federale overheid nu bevoegd om de fiscale aftrek voor energiebesparingen te vervangen door een korting op de factuur, zoals vermeld in het regeerakkoord en aangekondigd door staatssecretaris Clerfayt?
Indien ja, waarom heeft de vice-eersteminister dan op 5 november het omgekeerde beweerd in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden?
Indien nee, waarom stelt staatssecretaris Clerfayt dan voor er toch werk van te maken. Waarom kan de federale overheid bijvoorbeeld wel een korting op factuur toekennen bij de aankoop van een energiezuinige wagen zoals in de vorige legislatuur werd beslist?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Reynders.
Met betrekking tot het feit dat de federale staat de belastingvermindering in een korting op de factuur voor propere wagens zou veranderen, heeft de Raad van State geen negatief advies uitgebracht over het ontwerp van programmawet dat in het voorjaar werd goedgekeurd.
Het regeerakkoord zegt dat de `aftrekbaarheid voor energiebesparende investeringen zal worden verhoogd en indien mogelijk vooraf gefinancierd of omgerekend in een korting op de factuur'.
De regering bestudeert dus alle mogelijkheden, inzonderheid wat de korting op de factuur voor energiebesparende investeringen betreft.
De heer Bart Martens (sp.a+Vl.Pro). - Dit is natuurlijk geen antwoord op mijn vraag. Slechts een van beiden spreekt de waarheid, ofwel vice-premier Reynders ofwel staatssecretaris Clerfayt. De tweede zegt dat er geen bevoegdheidsprobleem is, de eerste beweerde in de commissie voor de Financiën van wel. Dit antwoord geeft hierover jammer genoeg geen uitsluitsel.
De voorzitter. - Het zijn uiteindelijk de rechtbanken die bevoegdheidsconflicten beslechten! Hierbij kan elke burger de rechtsmiddelen gebruiken die hem ter beschikking staan.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Op de spoedgevallendienst van het ziekenhuis kan de permanentie door volgende personen verzorgd worden: de geneesheer-specialist of geneesheer-specialist in opleiding, GSO, in de urgentiegeneeskunde bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, die een bijzondere beroepstitel behaalde; de geneesheer-specialist of GSO in de urgentiegeneeskunde, bedoeld in artikel 1 van voormeld koninklijk besluit, die nu worden opgeleid; de geneesheer-specialist of GSO in de acute geneeskunde, pakweg een huisarts die een driejarige opleiding volgde, waarvan de helft als stage, en die op basis hiervan over een soort tussentitel beschikt; de BAG-artsen, die een brevet acute geneeskunde behaalden, een examen dat in Vlaanderen onlangs nog georganiseerd werd; de artsen uit de basisdisciplines die ook op spoed opereerden.
Tot 31 december 2008 kunnen artsen van deze laatste categorie de permanentie verzorgen. Als zij wegvallen, moeten meer artsen van de vier bovenstaande categorieën gevonden worden.
Er zijn reeds overgangsmaatregelen van kracht, maar sommige lopen nu af. Er is voorlopig geen zicht op verlenging van de vijfde categorie bijvoorbeeld. Daarenboven waren de BAG-artsen in het verleden vaak ook huisartsen. Zij hebben toegang tot een aantal verstrekkingen met betrekking tot huisartsgeneeskunde, zoals hechtingen, en via het BAG tot verstrekkingen met betrekking tot acute geneeskunde, zoals bijvoorbeeld het MUG-consult.
Onlangs kwam er een groep basisartsen bij die huisarts noch specialist zijn, maar toch de permanentie op spoed verzorgen. Ze krijgen een RIZIV-nummer dat eindigt op -009 of, recenter, op -000. Met dit nummer kan men voor het behalen van het BAG geen technische verstrekkingen aanrekenen, zoals lab, kinesitherapie en radiologie, of zelfs maar een consult aanrekenen. Na het behalen van het BAG wordt het aanrekenen van spoed- en MUG-consulten wel mogelijk, maar technische verstrekkingen vallen nog steeds uit de boot. Ook andere technische vaardigheden, die evenwel erkend dienen te zijn om BAG-arts te worden, zoals CPR, intubatie en hechtingen, kunnen niet aangerekend worden.
Een concreet voorbeeld zal dit duidelijk maken. Een BAG-arts haalt na een MUG-oproep een patiënt met retrosternale pijn op. Vervolgens vraagt hij in het ziekenhuis een lab en een thoraxradiografie aan. In dit geval mag deze arts wel een MUG- en spoedconsult aanrekenen, maar de bonnen voor het lab en de radiografie mag hij niet zelf ondertekenen, aangezien de patiënt dit niet terugbetaald zou krijgen. Wanneer deze patiënt flauwvalt en daarbij een snijwonde oploopt, zou de arts wel mogen hechten, maar hiervoor geen hechting mogen aanrekenen, hoewel verondersteld mag worden dat een hechting toch tot de basiskennis van elke arts en zeker een BAG-arts behoort.
Welke algemene visie heeft de minister op de urgentiegeneeskunde voor de toekomst? Komt er een evolutie naar meer PIT's? Zal er een extra opleiding komen voor verpleegkundigen die het PIT bemannen? Zal die opleiding aan kwaliteitsnormen moeten voldoen, bijvoorbeeld inzake het uitvoeren van een minimumaantal intubaties? Zal de medische wetgeving worden aangepast, want een intubatie of het toedienen van geneesmiddelen, bijvoorbeeld, zijn medische handelingen? Welke verpleger komt in aanmerking voor die handelingen? Het koninklijk besluit voorziet nu al in die mogelijkheid voor anesthesieverpleegkundigen, doch ook daarvoor is geen echte opleiding voorhanden. Welke verpleegkundigen komen in aanmerking om een PIT te bemannen? Welke arts zal de coördinatie moeten waarnemen vanuit het ziekenhuis? Kan een BAG-arts dat? Een geneesheer-specialist in de urgentiegeneeskunde? Een geneesheer-specialist in de acute geneeskunde?
Wie kan de beroepstitel van BAG-arts, urgentiearts bedoeld in artikel 1 of in artikel 2 van voormeld koninklijk besluit, of specialist in de acute geneeskunde verkrijgen en aan welke voorwaarden moet worden voldaan? Erkent de minister de lacune die de BAG-arts treft, namelijk dat hij bepaalde onderzoeken niet kan voorschrijven? Zal zij maatregelen nemen om dit te verhelpen? Zal de minister het systeem van de BAG-arts in stand houden?
Erkent de minister de problemen voor artsen en basisartsen die nog geen BAG hebben en ook geen onderzoeken kunnen voorschrijven, laat staan aanrekenen? Mocht de minister beslissen de BAG-arts te laten wegvallen, vreest zij dan geen tekort aan `spoedartsen', aangezien de permanentie alleen door geneesheren-specialisten in de urgentiegeneeskunde, bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit, en geneesheren-specialisten in de acute geneeskunde kan uitgevoerd worden?
Wat is de toekomstvisie van de minister op het hele urgentiegebeuren? Is zij eerder voorstander van de Angelsaksische, horizontale manier van denken, waar de urgentiedienst apart staat en waar iedereen er binnen kan, zonder bij de huisarts te langs te gaan? Of is ze eerder voorstander van de verticale manier van denken, met een goede selectie door huisartsen die doorverwijzen, zodat het gros van de patiënten op de spoedafdeling in aanmerking komt voor een opname? In dat geval kunnen de vijf categorieën op de urgentiedienst functioneren.
Hoe ziet de minister de rol van de ambulanciers? Is zij van plan dit paramedisch beroep in de toekomst te herwaarderen door bijkomende opleidings- en kwaliteitsvereisten op te leggen, zodat de ambulancier een echte rol vervult in de spoedafdeling?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Ik dank senator Ide voor al deze interessante vragen, ook al was het, gezien het grote aantal, beter geweest ze schriftelijk te stellen, zodat ik minder beknopt moet antwoorden.
In de urgentiegeneeskunde in de ziekenhuizen werd de voorbije jaren een specialisatie op twee opleidingsniveaus ingevoerd: een korte, namelijk tot geneesheer-specialist in de acute geneeskunde, en een lange, namelijk tot geneesheer-specialist in de urgentiegeneeskunde of die tot arts die houder is van de bijzondere beroepstitel van geneesheer-specialist in urgentiegeneeskunde. De contingentering van de toegang tot de specialisaties en de vermindering van het aantal kandidaat-specialisten kunnen in de nabije toekomst problemen opleveren indien er geen maatregelen worden genomen die de toegang tot de specialisatie bevorderen.
Op het niveau voorafgaand aan de ziekenhuisopname blijft een optimale organisatie van de dispatching de prioriteit. De dispatching moet naar best vermogen de gecombineerde competenties kunnen gebruiken van de actoren op het terrein. We streven naar een systeem met twee niveaus, namelijk ziekenwagen en MUG, dat beter overeenstemt met de realiteit op het terrein en dat op een rationelere wijze gebruik maakt van de dringende geneeskundige hulpverlening (DGH). Op termijn moeten volgende middelen kunnen worden ingezet door de persoon die de medische dispatching regelt en dit volgens de indicaties: een urgentiearts en een gespecialiseerde verpleegkundige, met andere woorden, een MUG, en twee hulpverleners-ambulanciers; een gespecialiseerde verpleegkundige die in verbinding kan staan met een referentiearts en een of twee hulpverleners-ambulanciers, met andere woorden een PIT; twee hulpverleners-ambulanciers, met andere woorden het team van een ziekenwagen van de dienst 100; een huisarts van wacht, 's avonds en tijdens het weekend; de verplaatsing van de patiënt naar de wachtdienst van huisartsen; de verplaatsing van de patiënt naar de spoeddienst van het meest nabije ziekenhuis; het verstrekken van raad in afwachting van de eerste werkdag van de huisartsen om niet-dringende adequate zorg te krijgen.
Via het proefproject 1733 zal men binnenkort toetsen of het mogelijk is de wachtdienst van de huisartsen te integreren in de praktische regeling van de dispatching.
De analyse van de relevantie van de huidige MUG-opdrachten en de resultaten van twee jaar experimenteren met de PIT's tonen aan dat er inderdaad nood is aan meer PIT's. Hun aantal zal in 2009 dan ook tot 16 worden opgetrokken.
Er wordt een experiment gestart om de impact te analyseren van een specifieke opleiding voor de verpleegkundigen aan boord van een PIT in Advanced Life Support, gevalideerd door de Belgian Resuscitation Council. Er wordt verondersteld dat die impact positief is.
Het PIT voert handelingen uit vastgelegd in het koninklijk besluit van 18 juni 1990 houdende vaststelling van de lijst van de technische verpleegkundige verstrekkingen en de lijst van de handelingen die door een arts aan beoefenaars van de verpleegkunde kunnen worden toevertrouwd, alsmede de wijze van uitvoering van die verstrekkingen en handelingen en de kwalificatievereisten waaraan de beoefenaars van de verpleegkunde moeten voldoen.
Alhoewel een bepaald aantal verstrekkingen reeds mogen worden toegepast in uitvoering van een staand order zoals in dit besluit beoogd, moet ook de specifieke bepaling van artikel 7bis gerespecteerd worden, dat luidt als volgt: `De verpleegkundigen die houder zijn van de bijzondere beroepstitel van verpleegkundige gespecialiseerd in de intensieve zorg en de spoedgevallenzorg zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 27 september 2006 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden voor de beoefenaars van de verpleegkunde, mogen in de functies intensieve zorg, gespecialiseerde spoedgevallenzorg, mobiele urgentiegroep en in de dringende geneeskundige hulpverlening de in bijlage IV vermelde technische verpleegkundige verstrekkingen en toevertrouwde geneeskundige handelingen toepassen, op voorwaarde dat deze beschreven zijn door middel van een procedure of een standaardverpleegplan en dat deze verstrekkingen en toevertrouwde geneeskundige handelingen aan de betrokken artsen zijn meegedeeld.'
De technische verpleegkundige verstrekkingen en toevertrouwde geneeskundige handelingen voorbehouden aan de houders van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid (B1), opgenomen in Bijlage IV, zijn: cardiopulmonaire resuscitatie met invasieve middelen; beoordeling van de parameters behorende tot respiratoire en neurologische functiestelsels; gebruik van toestellen voor het bewaken van de cardiovasculaire, respiratoire en neurologische functiestelsels; onthaal, evaluatie, triage en oriëntatie van de patiënten. De handelingen die door een arts aan beoefenaars van de verpleegkunde kunnen worden toevertrouwd, opgenomen in Bijlage IV, zijn: het plaatsen van een intraosseuse katheter.
Ook artikel 7quater, §1, van het besluit is relevant. Het preciseert de delegatiemethode en luidt als volgt: `Technische verpleegkundige verstrekkingen met aanduiding B2 en toevertrouwde geneeskundige handelingen worden opgedragen door middel van: een geschreven, eventueel elektronisch of via telefax, medisch voorschrift een mondeling geformuleerd medisch voorschrift, eventueel telefonisch, radiofonisch of via webcam meegedeeld; een staand order.'
Ik heb vertrouwen in de essentiële en complementaire rol bij de artsen en de hulpverleners-ambulanciers van de verpleegkundigen die houder zijn van een bijzondere beroepstitel van verpleegkundige gespecialiseerd in de intensieve zorg en spoedgevallenzorg, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 27 september 2006 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden voor de beoefenaars van de verpleegkunde. Ik ontken niet dat een bijkomende opleiding noodzakelijk is, maar het behoort tot de taken de Nationale Raad voor verpleegkunde om de behoeften te evalueren en om een eventuele herziening van de normen voor te stellen. Ik zal zorgen voor de nodige ondersteuning en daartoe bepaalde studies laten uitvoeren.
In België mag elke arts die gerechtigd is om de geneeskunde te beoefenen, alle handelingen verrichten eigen zijn aan de geneeskunst. Hij is beperkt door de deontologische code en het verbod om zijn competenties te overschrijden.
Voor mij is het is het duidelijk dat de arts die houder is van de bijzondere beroepstitel geneesheer-specialist in de urgentiegeneeskunde of in spoedgevallenzorg, de arts is die de rol van directeur van het PIT op zich zou moeten nemen. Het is trouwens hij die de directie waarneemt van de functies GSZ en MUG. Op operationeel vlak moet de rol van referentiearts van de PIT-verpleegkundigen kunnen worden vertolkt door alle urgentieartsen.
De opportuniteit van het PIT moet echter niet worden beperkt tot het urgentiespecialisme. Het is redelijk dat de cardioloog of de chirurg daarnaast ook betrokken worden bij het beheer van de interventie, in de toepassing van de communicatietechnieken PIT (verpleegkundige)-ziekenhuis (arts), bedoeld in het voormelde artikel 7quater. Een dergelijk experiment met beeldcommunicatie is trouwens ook in ontwikkeling.
Het is niet redelijk om in het kader van een vraag om uitleg de betreffende ministeriële besluiten voor te lezen. Ik verwijs daarom naar het ministeriële besluit van 14 februari 2005 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de urgentiegeneeskunde, van geneesheren-specialisten in de urgentiegeneeskunde en van geneesheren-specialisten in de acute geneeskunde, alsook van de stagemeesters en stagediensten in deze disciplines, naar het koninklijke besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor erkenning van geneesheren-specialisten en van huisartsen, het ministerieel besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van de algemene criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten.
Voor het antwoord op de derde vraag, verwijs ik naar het antwoord op de vijfde vraag.
De bepalingen van het besluit zijn duidelijk en leiden tot het geleidelijk verdwijnen van de erkenningen van de BAG-artsen. Sedert 1 januari 2008 wordt het brevet acute geneeskunde alleen nog toegekend aan erkende huisartsen en artsen die niet erkend zijn als huisartsen, op voorwaarde dat ze voor die datum begonnen zijn met hun opleiding.
Er is inderdaad een beperkt aantal artsen die noch tot de categorie geneesheren-specialisten noch tot die van de huisartsen behoren en die dus alleen toegang hebben tot een beperkt aantal verstrekkingen van de nomenclatuur. Deze artsen hebben een RIZIV-nummer met de specialiteitscode `000'. Om uit de categorie `000' te raken en curatieve geneeskunde te kunnen beoefenen, is er geen andere wettelijke mogelijkheid dan het volgen van een opleiding geneesheer-specialist of huisarts. Er zijn overigens talrijke interessante en zelfs essentiële carrières die open liggen voor artsen met de basistitel, zoals epidemiologie, tropische geneeskunde, volksgezondheid en functies in de farmaceutische industrie.
Zoals ik bij het begin van mijn antwoord preciseerde, is het tekort zeker een aandachtspunt. De Nationale Raad voor dringende geneeskundige hulpverlening heeft hierover net een advies uitgebracht. Dit onderwerp baart me zorgen, maar ik ben ervan overtuigd dat de kwaliteit onze eerste ambitie moet blijven en dat we de keuze voor de urgentiegeneeskunde moeten promoten. De planningcommissie is heeft trouwens van mijn administratie een dossier ontvangen om een onderbouwde analyse en aanbevelingen op te maken.
In overeenstemming met talrijke studies ben ik ervan overtuigd dat een belangrijk deel van de investering moet gebeuren op het niveau van de dispatching en van de organisatie van de middelen ervoor. Ik denk hierbij vooral aan een foutloze organisatie van de professionele oproepnummers, ondersteund door gevormde personen die over de moderne middelen beschikken om de informatie zo goed mogelijk te verzamelen en te behandelen en om de patiënt te leiden in zijn keuze, of om zo goed mogelijk de delegatie te beheren van de keuze van die patiënt wanneer hij naar het noodnummer 100/112 belde.
In België nemen bijna 10 000 hulpverleners-ambulanciers deel aan de DGH. De gezondheidswet zal hen een bescherming bieden die het hen mogelijk maakt wettelijk alle handelingen uit te voeren waarvoor ze werden opgeleid. Ik ben van plan de hulpverleners-ambulanciers een voortgezette opleiding te garanderen waarmee ze als een goede hulpkracht van de verpleegkundigen en de artsen kunnen optreden. Dat gaat verder dan de taak van ziekendrager en maakt het hen mogelijk onder gesuperviseerde autonomie mensen te behandelen in de zeer talrijke gevallen dat er geen MUG en zelfs geen PIT nodig is. Ik ga ervan uit dat de ambulanciers met een betere regelgeving en een opwaardering van hun competenties een heel groot aantal van de 400 000 opdrachten die ze thans jaarlijks uitvoeren, autonoom kunnen verzekeren, zodat het minder nodig is een MUG of een PIT te sturen.
Ik heb binnen de Nationale Raad voor dringende geneeskundige hulpverlening een werkgroep opgericht, die het professionele statuut van de ambulanciers en de hulpverleners-ambulanciers samen met de gedefedereerde entiteiten en met de representatieve beroepsorganisaties moet behandelen.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Excuseert u mij dat ik over dit onderwerp een vraag om uitleg heb gesteld. Op die manier krijg ik echter sneller een antwoord. Ik kan overigens ook geen schriftelijke vragen meer stellen. Er werden ongeveer 46 vragen van mij geweigerd, waaronder ook een aantal die niet over cijfers gaan.
De voorzitter. - Ze werden niet geweigerd, ze zijn in onderzoek.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Het antwoord verschaft mij enige duidelijkheid over de visie van de minister op het `spoedgebeuren'. Toch heb ik nog enkele bijkomende opmerkingen.
De minister erkent inderdaad dat bijkomende opleiding voor de verpleegkundige hulp in de spoeddienst, in een PIT, dat dan zelfstandig zou opereren wel nodig is. Ze rekent daarbij op de Nationale Raad voor Verpleegkundigen. Ik hoop dat ze hen ertoe aanzet na te denken over een goede opleiding. Het verheugt mij ook dat een werkgroep wordt opgericht voor de ambulanciers waar ook gediscussieerd zal worden over het professionele statuut van de ambulancier en de hulpverlener-ambulancier en zal worden overlegd met de gemeenschappen.
De minister heeft echter niet goed begrepen wat in vraag 7 wordt bedoeld. Dit aspect gaat over de horizontale manier van denken, waarbij de patiënt zomaar binnenwandelt in de spoeddiensten. In de verticale manier van denken worden de mensen gestuurd door de huisarts. Dat is een essentieel verschil. De horizontale manier kennen we van de Amerikaanse series, waar mensen gewoon binnenwandelen in de spoedafdeling zonder dat ze hun huisarts hebben gezien. Bij ons, en zeker in Vlaanderen, leeft de consensus dat eerst de huisarts wordt geraadpleegd, met als gevolg dat meer mensen worden opgenomen omdat ze beter worden geselecteerd door de huisarts. Ik stel deze vraag omdat mevrouw Onkelinx het remgeld voor een raadpleging op de spoeddienst wil afschaffen. De heer Vandenberghe heeft ook terecht een vraag gesteld over het oneigenlijke gebruik van de spoeddiensten. Ook Test-Aankoop heeft daarop gewezen.
Als het remgeld wordt afgeschaft, wordt de deur opengezet voor oneigenlijk gebruik van de spoeddienst en kiest men, wellicht onbewust, voor de horizontale manier van denken. Ik zal hierop misschien terugkomen in een volgende vergadering.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Het rapport van het Rekenhof over het ontwerp van begroting voor het begrotingsjaar 2009 formuleert een aantal kritische kanttekeningen betreffende de middelen die voorzien worden op het vlak van tegemoetkomingen voor personen met een handicap.
Het Rekenhof constateert dat het krediet op de basisallocatie `Tegemoetkomingen aan personen met een handicap' toeneemt van 1 567,5 miljoen euro tot 1 637,3 miljoen euro. Deze stijging van 4,4% wordt slechts zeer summier verantwoord. Met betrekking tot de stijging van het krediet in 2008 formuleerde het Rekenhof al een gelijkaardige kritiek. Het Rekenhof kan dan ook niet beoordelen of het ingeschreven krediet toereikend is, gezien het over onvoldoende concrete informatie beschikt over onder meer de hoogte van en het aantal tegemoetkomingen, over de te betalen achterstallen, over de budgettaire weerslag van nieuwe initiatieven en wijzigingen van de regelgeving, en over de toegepaste indexeringen.
Verder wijst het Rekenhof erop dat in verband met de te betalen achterstallen de gemiddelde behandelingstermijn van de dossiers opnieuw is toegenomen, namelijk van 7,9 maanden in het jaar 2007 tot 9,5 maanden in het jaar 2008, wat bijkomende verwijlintresten veroorzaakt. De overschrijding van de wettelijk voorgeschreven behandelingstermijn van 8 maanden genereerde tot eind september 2008 reeds 2 miljoen euro aan verwijlintresten.
Ten slotte vestigt het Rekenhof er de aandacht op dat de orderekening van de thesaurie, orderekening 87.02.06.15 - Tegemoetkoming aan gehandicapten, nog steeds een debetsaldo van 21,6 miljoen euro vertoont. Aangezien de kredieten ingeschreven in de aangepaste begroting 2008 vermoedelijk niet zullen volstaan om alle toelagen van dit jaar te financieren, zal het debetsaldo van deze thesaurierekening vermoedelijk nog toenemen. Het Rekenhof wijst erop dat de wettelijke bepaling die toestaat dat de vermelde orderekening een negatief saldo mag vertonen, geen maximaal toegelaten bedrag specificeert. Dit is in strijd met de hierover handelende ministeriële rondzendbrief van 25 april 2008.
Kan de minister me de door het Rekenhof gevraagde, uitgebreide verantwoording bezorgen voor de stijging met 4,4% van het zopas genoemde krediet, zodat het Rekenhof kan beoordelen of het ingeschreven krediet volstaat?
Zal ze in de toekomst automatisch een uitgebreide verantwoording in de ontwerpbegroting opnemen, zodat het Rekenhof zijn opdracht naar behoren kan vervullen? De tekorten in 2007 en 2008 tonen aan dat zulks niet overbodig is.
Wat is de verklaring voor de stijging van de gemiddelde behandelingstermijn van dossiers tot ruim boven de wettelijk voorgeschreven behandelingstermijn? Welke maatregelen neemt de minister om deze stijging opnieuw in een daling om te buigen?
Zal ze een initiatief nemen om de voornoemde orderekening aan te zuiveren? Zal ze de wettelijke bepaling betreffende deze orderekening in overeenstemming brengen met de genoemde rondzendbrief?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik overhandig mevrouw Stevens het antwoord dat staatssecretaris Fernandez Fernandez heeft opgesteld met betrekking tot de opmerkingen van het Rekenhof. Daarin is onder meer de uitgebreide opgave van de kredietsamenstelling opgenomen alsook een onderbouwde toelichting met betrekking tot de gemaakte opmerkingen.
De gedetailleerde berekening en verantwoording van het betrokken krediet zal in de toekomst in de `verantwoording van de algemene uitgavenbegroting' worden opgenomen.
Het Directoraat-generaal voor Personen met een Handicap heeft in een eerste fase de gangbare werkprocessen grondig hervormd waardoor er op korte termijn een achterstand werd opgelopen. De Directeur-generaal maakt zich sterk dat na deze omschakelingsperiode de nieuwe manier van werken zal resulteren in een substantieel kortere doorlooptermijn voor de afhandeling van de dossiers.
In het actieplan 2009 wordt voorzien in de indienstneming van twaalf extra personeelsleden voor de diensten die de dossiers behandelen. Het actieplan voorziet ook in de indienstneming van negen medische assistenten en tien maatschappelijk assistenten. Dat moet de behandeling van de dossiers versnellen zodat de voorgeschreven behandelingstermijn kan worden gerespecteerd.
De medische assistenten worden onder meer ingezet voor de vooranalyse van de medische dossiers zodat de artsen zich voortaan kunnen toeleggen op de eigenlijke medische restproblemen.
De maatschappelijk assistenten kunnen de kandidaat-rechthebbenden op een toelage informeren zodat ze de noodzakelijke documenten correct invullen en nodeloos tijdverlies door heen-en-weer correspondentie wordt vermeden.
Momenteel wordt overleg gepleegd met de staatssecretaris van Begroting om na te gaan hoe de orderekening kan worden aangezuiverd. Alles wordt in het werk gesteld om de kredietramingen zo dicht mogelijk te doen aansluiten op de kredietbehoeften zodat het beroep op de orderekening zo beperkt mogelijk kan worden gehouden. Toch moet het vastleggen van een plafond voor die orderekening met de nodige omzichtigheid gebeuren, gelet op het feit dat het hier om wettelijk verplicht gestelde uitkeringen gaat waarvan de continuïteit van betaling steeds verzekerd moet blijven. Ook hierover wordt overleg gepleegd met de diensten van Begroting om een passende oplossing te vinden.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik hoop dat de geplande maatregelen het gewenste resultaat zullen opleveren. Ik vind het belangrijk dat de overheidsdiensten de wettelijke termijn respecteren, zeker in sociale zaken. Wij hebben een voorbeeldfunctie voor de burgers van dit land en zeker voor mensen met een handicap. Zij staan al in een relatief zwakke positie en hebben hulp en aandacht nodig. Ik dring erop aan dat de behandelingstermijn in de toekomst beter wordt gerespecteerd, zodat korter op de bal kan worden gespeeld. Ik dank de staatssecretaris ook omdat zij een inspanning wil doen om de orderekening zo snel mogelijk aan te zuiveren en zodoende de uitbetaling te garanderen.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - In februari van dit jaar stelde ik een vraag over het feit dat de alarmprocedure in geval van een ongeval of ramp bij een Sevesobedrijf helemaal niet is afgestemd op de noden van dove en slechthorende medeburgers. Dove en slechthorende medeburgers kunnen de elektronische sirenes en de eventuele luidsprekers van politievoertuigen immers niet horen. Zij zijn aangewezen op de zorgzaamheid van horende derden.
De minister antwoordde toen dat in 2007 door de bevoegde diensten een uitbreiding was besteld voor een van de commandocentrales. Die uitbreiding bood de mogelijkheid om een alarm-sms-bericht te sturen naar een vooraf vastgelegde lijst van abonnees. De nieuwe apparatuur bevond zich op het moment van het antwoord nog in een testfase. Indien de resultaten positief waren, zouden alle commandocentrales ermee worden uitgerust.
Is de testfase in de commandocentrale waar de uitbreiding al was geïnstalleerd, ondertussen voorbij? Indien ja, welke resultaten heeft de testfase opgeleverd? Indien neen, wanneer zal de testfase worden afgerond?
Worden de andere commandocentrales momenteel of in de nabije toekomst effectief uitgerust met de uitbreiding in kwestie? Tegen wanneer zal dat installatieproces voltooid zijn?
Hoe worden de abonneelijsten opgesteld? Welke doelgroepen heeft de minister op het oog? Wordt samengewerkt met de belangenverenigingen van die doelgroepen? Tegen wanneer zullen de abonneelijsten operationeel zijn en hoe zullen ze up-to-date gehouden worden?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Dewael.
De testfase van het testsysteem is afgerond. De proeven werden uitgevoerd binnen de Algemene directie van de Civiele Veiligheid.
De resultaten van de proeven tonen aan dat het systeem tijdens het eerste trimester van volgend jaar operationeel kan worden gebruikt. Het is de bedoeling om naar aanleiding van de eerste tests van de elektronische sirenes, die doorgaan op donderdag 2 april tussen 9 uur en 10 uur, ook een uitgebreide testsequentie voor de doelgroep van doven en slechthorenden te organiseren.
Momenteel zijn twee systemen geïnstalleerd, één in de lokalen van de Algemene directie van de Civiele Veiligheid te Brussel en één bij de Operationele eenheid van de Civiele Bescherming te Liedekerke. De opleiding van het personeel van de Operationele eenheid zal binnenkort worden georganiseerd.
Het systeem heeft de capaciteit om per interface elke vijf seconden een bericht te verzenden. Het testsysteem te Brussel beschikt momenteel over negen interfaces, met andere woorden een capaciteit van 108 abonnees per minuut; het systeem van Liedekerke beschikt over tien interfaces, met andere woorden een capaciteit van 120 abonnees per minuut.
De testfase was ook bijzonder nuttig in het kader van een ander dossier van de belangengroep, namelijk de toegankelijkheid via sms tot het noodnummer 100. Dat aspect wordt nu verder uitgediept.
Het is de bedoeling om alle operationele eenheden waar de drukknoppen van de elektronische sirenes zijn opgesteld, uit te rusten met sms-alarmering. De investering die hieraan verbonden is zal over twee begrotingsjaren worden gespreid. Uiterlijk tegen einde 2010 zullen alle operationele eenheden over een dergelijk systeem beschikken.
Mijn medewerkers stellen momenteel een actieplan op om alle systemen onderling te verbinden zodat de capaciteit drastisch kan worden verhoogd. De basis van die onderlinge koppeling, en met name het Explorenetwerk, is nu al in uitbouw.
Om de databank met oproepnummers van doven en slechthorenden samen te stellen zal een beroep worden gedaan op de belangenverenigingen om gsm-nummers in te zamelen. Mijn medewerkers beschikken over de gegevens van een aantal verenigingen en de contacten daarmee verlopen zeer goed. Het is mij echter onduidelijk of alle personen van de doelgroep lid zijn van een belangenvereniging.
Aan mijn initiatief zal als volgt de nodige ruchtbaarheid worden gegeven. Alle bekende belangenverenigingen worden in de loop van januari 2009 aangeschreven. Er komt een persconferentie en een mededeling via de geschreven en de gesproken pers. Bovendien wordt gezorgd voor infoversterking aan de provinciale en lokale besturen.
We verwachten dat in de loop van januari 2009 de databank stelselmatig zal worden opgebouwd.
Ook voor het up-to-date houden van de databank worden de belangenverenigingen ingeschakeld. Bovendien zullen de deelnemers via een website en via fax eventuele wijzigingen van hun gegevens kunnen doorgeven. Op regelmatige tijdstippen zullen mijn diensten een enquête onder de leden organiseren.
Uiteraard zal bijzondere eendacht worden besteed aan het confidentieel karakter van de gegevens en de privacy.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik ben bijzonder verheugd met dit antwoord en feliciteer de minister. Ik ben zeer blij dat in dit dossier, dat al jaren aansleept, nu grote vooruitgang wordt geboekt. De komende maanden al zal met de verschillende doelgroepen worden gesproken. Ik zal met veel plezier dit dossier en de concrete toepassing ervan op het terrein blijven volgen.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Dirk Claes (CD&V). - In het jongste jaarverslag van de Algemene Inspectie kwam aan het licht dat bijna geen enkele politiezone of federale dienst correcte en betrouwbare gegevens bijhoudt van de in beslag genomen goederen. Verder beschikken heel wat diensten en zones niet over de juiste infrastructuur om diefstal van in beslag genomen goederen te voorkomen en zeker niet in gebouwen waar buiten de diensturen niemand aanwezig is.
Beschikt de minister over de cijfers van het aantal inbraken in politiebureaus in 2006 en 2007 en de ernst van de feiten daarbij? Is het eventueel mogelijk ons cijfers te geven van het aantal inbraken waarbij in beslag genomen goederen zijn verdwenen?
Is de minister op de hoogte van de huidige toestand binnen de politiezones en de federale diensten? Zijn de gebouwen volgens hem voldoende beveiligd of zal hij aandringen op extra maatregelen? Heeft de minister een concreet plan om diefstallen te voorkomen, hetzij door de infrastructuur aan te passen, hetzij door andere maatregelen? Is de minister van plan om in de toekomst de gegevens van in beslag genomen goederen correcter te laten bijhouden?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Dewael.
In augustus 2008 heb ik kennisgenomen van een specifieke audit van de Algemene Inspectie in verband met deze materie. Het beheer van de in beslag genomen goederen maakt het voorwerp uit van verschillende wettelijke en reglementaire bepalingen, onder meer van de rondzendbrief COL 7/2004 van het College van procureurs-generaal over het beheer van vermogensbestanddelen, en van twee koninklijke besluiten van 1993 over de beveiliging van de politiecommissariaten. Zo moeten de niet permanent bewaakte politiecomplexen met alarmsystemen en inbraakwerend materieel worden beveiligd.
Binnen de budgettaire mogelijkheden wordt permanent aan de verbetering van de beveiliging van de politiegebouwen gewerkt. Mijn administratie heeft in mei 2008 een studiedag over toegangscontrole georganiseerd, waarbij specifiek aandacht werd geschonken aan de beveiliging van de commissariaten.
De Directie van de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk `DSW' van de federale politie voert een aantal technisch-preventieve taken uit voor de gebouwen van de federale politie, en ondersteunt eveneens de lokale technisch-preventieve adviseurs voor de gebouwen van de lokale politie. De diensten van de federale politie werken in overleg met de Regie der Gebouwen ook een normenboek uit voor de politiecomplexen.
De in beslag genomen goederen worden bovendien geregistreerd in de beheerssystemen `ISLP' en `FEEDIS' van de politie. Om het beheer van de in beslag genomen goederen nog beter te kunnen opvolgen, zal ik de conclusies van de audit grondig laten bestuderen en nagaan of de diverse voorschriften verder moeten worden uitgewerkt.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Ik stel alleen vast dat er nog geen cijfers beschikbaar zijn. Misschien is het toch goed in de toekomst die cijfers correcter te verzamelen, zodat we een beter zicht op het probleem krijgen.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Dirk Claes (CD&V). - De wantoestanden bij de benoeming van enkele politieambtenaren en het wangedrag van enkele agenten hebben de aanwervingen van nieuwe agenten en het tuchtstatuut van de verschillende politiediensten weer volop in de actualiteit geplaatst. Omdat er een tekort is aan agenten, lijkt het alsof de screening van de rekruten niet meer zo streng zou verlopen.
Vanuit de politievakbonden kwamen de jongste tijd enkele kritische opmerkingen. Zo is het voor hen onaanvaardbaar dat kandidaten met een strafblad niet automatisch worden geweerd. Anderzijds vertoont ook het tuchtstatuut gebreken die dringend moeten worden aangepakt. Het is duidelijk dat een grondige analyse van het tuchtreglement dringend gewenst is. Enkele weken geleden gaf de eerste minister ons te kennen dat hij de minister van Binnenlandse Zaken een dergelijke analyse zou vragen.
Wat vindt de minister van het feit dat kandidaten worden geselecteerd die een strafblad hebben? Wat vindt hij van politiemensen die een veroordeling hebben opgelopen voor feiten die dateren van voor hun indiensttreding? Wat gebeurt er als de veroordeling nog niet bekend was bij de indienstneming? Kunnen die agenten nog optimaal functioneren? Zal het nieuwe tuchtreglement daar maatregelen voor bevatten? Hoever staat het met de hervorming van het tuchtreglement? Gebeurt momenteel een diepgaande analyse en zullen op grond hiervan aanpassingen gebeuren?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de vice-eersteminister.
De toelatingsvoorwaarden voor de selectieproeven voor de politie zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten.
Dat koninklijk besluit bepaalt dat de kandidaat van onberispelijk gedrag moet zijn en dat die vereiste moet blijken uit een bewijs van goed zedelijk gedrag dat op de datum van de kandidaatstelling minder dan drie maanden oud is. Ondertussen is dit bewijs vervangen door een uittreksel uit het strafregister dat in principe blanco dient te zijn.
Als dat niet het geval is, wordt de korpschef van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat ingeschakeld. Die moet een gemotiveerd verslag opstellen en naar de directeur van de rekrutering en van de selectie van de federale politie zenden.
Op basis van dat verslag beslissen die diensten of de kandidaat al dan niet verder aan de selectie mag deelnemen. Daarenboven wordt tijdens de effectieve selectie van iedere kandidaat door het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat een onderzoek gedaan naar de omgeving en de antecedenten, naast de controle van de integriteit van de kandidaat doorheen de selectieprocedure. Voor 2007 ging het om 2825 onderzoeken.
Er werd vastgesteld dat 311 kandidaten, van wie de overgrote meerderheid een blanco strafregister had, ooit op een negatieve wijze met de politie in aanraking zijn gekomen. Slechts 58 kandidaten werden tot de politieopleiding toegelaten.
De bepaling `Op negatieve wijze met de politie in aanraking te zijn gekomen', dient ruim te worden opgevat. Ze heeft bijvoorbeeld ook betrekking op mensen die zich niet tijdig in het bevolkingsregister hebben ingeschreven bij verandering van domicilie of op kleine verkeersovertredingen. Voor 2008 zijn de voorlopige cijfers respectievelijk 2027, 304 en 50.
Er is nog geen enkele reden om de procedure voor de screening tijdens de selectie van de kandidaat-politiemensen te wijzigen. Het tuchtreglement zal geanalyseerd en indien nodig worden aangepast, maar momenteel wordt daar nog niet aan gewerkt.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Ik kreeg geen antwoord op de vraag wat er gebeurt met agenten die veroordeeld zijn nadat ze een blanco uittreksel uit het strafregister hebben gekregen. Kunnen daar nog sancties op volgen? Zorgvuldige navraag bij de lokale politie lijkt me in elk geval onontbeerlijk.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Deze zomer is de wet van 15 mei 2007 op de gemeenschapswachten op diverse punten gewijzigd. Zo is er niet langer sprake van een verplicht examen voor de gemeenschapswachten. Daarnaast kan de dienst gemeenschapswachten ook bestaan uit personen die via een PWA-agentschap of via een rechtspersoon ter beschikking worden gesteld. Verder kunnen nu ook provinciale bestuursscholen de opleidingen organiseren.
Aan de gemeenten wordt ook meer tijd gegeven om een dienst gemeenschapswachten op te richten. Ten laatste op 9 januari 2009 moet alles in orde zijn. Voor vele gemeenten is dit uitstel noodzakelijk aangezien er nog altijd geen uitvoeringsbesluiten inzake opleiding en uniform zijn. Wel is het koninklijk besluit over de opleiding onlangs op de Adviesraad van burgemeesters voorgelegd.
De minister vermeldt in zijn beleidsnota dat hij de resterende onduidelijkheden betreffende de implementatie van de geldende regelgeving bij de lokale overheden en terreinwerkers zal wegwerken door middel van een ministeriële circulaire. Daarnaast zijn er ook de contracten van de verschillende gemeenschapswachten die eind dit jaar of ten laatste begin volgend jaar aflopen. Het gaat hier om meerdere personen die in verschillende gemeenten actief zijn.
In dit verband kreeg ik van de minister graag antwoord op volgende vragen. Wanneer denkt hij dat de uitvoeringsbesluiten inzake opleiding en uniform klaar zijn? Werd reeds gewerkt aan de ministeriële circulaire waarvan sprake in de beleidsnota? Heeft de minister weet van de aflopende contracten van de gemeenschapswachten? Is hij van plan die met nog eens een jaar te verlengen?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Dewael.
Alvorens in te gaan op de concrete vragen van de heer Claes, wijs ik erop dat de uitvoering van de wet, in casu het koninklijk besluit opleiding en uniform, de oprichting van diensten gemeenschapswachten door de steden en gemeenten niet in de weg staat. De vereisten waaraan de diensten gemeenschapswachten moeten voldoen staan ingeschreven in de wet zelf. Dat vereist geen uitvoeringsbesluit.
Wat betreft de vraag naar de uitvoeringsbesluiten, kan ik meedelen dat het ontwerp van ministerieel besluit inzake het uniform aan het staatshoofd is bezorgd ter ondertekening. Dit document kan na ondertekening voor publicatie in het Belgisch Staatsblad worden doorgestuurd.
Het ontwerp van koninklijk besluit inzake de opleiding is voor advies naar de Raad van State verzonden. Het ontwerp van ministeriële circulaire, die de nog bestaande onduidelijkheden met betrekking tot de implementatie van de vigerende regelgeving bij de lokale overheden en de terreinwerkers weg moet werken, zal zeer binnenkort door mij worden ondertekend.
Ik ben er mij sterk van bewust dat de conventies inzake de verschillende bijkomende contingenten gemeenschapswachten eind dit jaar aflopen. Mijn diensten bereiden momenteel ministeriële besluiten ter verlenging van de conventies voor het jaar 2009.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Het stemt mij hoopvol dat de gemeenschapswachten nog een jaar langer in dienst kunnen blijven.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Dirk Claes (CD&V). - De aangekondigde alcoholcontroles zijn voldoende aan bod gekomen in de pers. Ik zal me beperken tot mijn vragen erover.
Steunt de staatssecretaris de intentie om het aantal alcoholcontroles in de eindejaarsperiode op te voeren? Kadert deze actie in een breder plan om meer mensen te sensibiliseren over de gevaren van alcohol achter het stuur?
Zal de staatssecretaris er bij de minister van Binnenlandse Zaken op aandringen dat het niet de bedoeling kan zijn dat bij de politie personeel wordt opgevorderd, bijvoorbeeld voor een terreurdreiging, waardoor minder alcoholcontroles kunnen worden uitgevoerd en op die manier het beoogde aantal controles niet kan worden gehaald?
Is het juist dat er specifiek met betrekking tot jongeren extra maatregelen zullen worden opgelegd betreffende de sanctionering van dronkenschap achter het stuur? Welke wettelijke basis wordt daarvoor ingeroepen? Bestaat er geen verwarring tussen de categorie `jongeren' en de officieel erkende categorie `onervaren automobilisten', namelijk de automobilisten die minder dan twee jaar over een rijbewijs beschikken?
Heeft de regering specifieke maatregelen genomen om het intrekken van het rijbewijs of het opleggen van een rijverbod gemakkelijker te laten uitvoeren? Welke criteria zullen daarbij worden gehanteerd? Binnen welke periode zullen die maatregelen worden toegepast?
Is er voorafgaand overleg geweest met het College van procureurs-generaal? Zal erop worden toegezien dat de strafbepaling- en uitvoering in het hele land volgens dezelfde criteria verloopt?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de staatssecretaris voor Mobiliteit.
Tijdens de lopende Bob-campagne is het inderdaad de bedoeling om het aantal alcoholcontroles met tien procent te verhogen, tot 180 000, het hoogste aantal ooit. Het gaat vooral om aselecte controles, waarbij iedereen die wordt staande gehouden aan een ademtest wordt onderworpen.
Het is geenszins de bedoeling een bepaalde bevolkingscategorie of leeftijdscategorie te treffen, maar het is duidelijk dat, wanneer controles plaatsvinden in de weekend- en feestnachten, er proportioneel meer jonge bestuurders zullen worden gecontroleerd. Ter informatie wordt ook een brochure verspreid waarin de straffen zijn vermeld voor het rijden onder invloed van alcohol.
In de vorige regeerperiode, in 2007, werd de bestraffing voor bestuurders die sinds minder dan twee jaar hun rijbewijs hebben, strenger gemaakt. Wanneer zij een overtreding begaan die in aanmerking komt voor een verval van het recht tot sturen, is de rechter verplicht om het verval van het recht tot sturen uit te spreken. Bijgevolg zal bij de vaststelling van 0,8 promille bij een bestuurder met een rijbewijs van minder dan twee jaar, de rechter verplicht zijn om een verval van het recht tot sturen uit te spreken en moet de bestuurder opnieuw slagen in het theoretisch en praktisch examen om opnieuw een rijbewijs te verkrijgen.
Het gaat dus niet om jonge bestuurders, maar om alle bestuurders - jong of oud - die sedert minder dan twee jaar hun rijbewijs hebben behaald.
De achterliggende gedachte bij deze maatregel is tweeledig: enerzijds is het niet normaal dat iemand die net het theoretisch en praktisch rijexamen heeft afgelegd, al meteen zware overtredingen begaat, zoals het rijden onder invloed van alcohol, en anderzijds beschikken nieuwe bestuurders nog niet over voldoende rijervaring. Het gebrek aan rijervaring, in combinatie met het rijden in onbekende omstandigheden - 's nachts, slechte weersomstandigheden, enzovoort - heeft voor gevolg dat het rijden onder invloed een verzwarende omstandigheid is, die sneller tot een ongeval leidt. In zo een geval mag het rijden onder invloed boven de 0,8 promille zeker en vast niet worden toegestaan terwijl het maximaal toegelaten gehalte 0,5 promille bedraagt. Europees onderzoek wijst trouwens uit dat bij beginnende bestuurders er al een verhoogd ongevalrisico is vanaf 0,2 promille, precies door het gebrek aan ervaring.
Het is dus volkomen logisch dat voor beginnende bestuurders sneller wordt teruggegrepen naar het opnieuw afleggen van het theoretische en praktische rijexamen, korte tijd nadat zij het rijbewijs hebben gehaald.
Ook de andere bestuurders worden gecontroleerd en wanneer zij positief zijn, kunnen zij eveneens met een verval van het recht tot sturen met examens worden gestraft.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Volgens een Belgabericht zal de Turks-Belgische samenwerking ook op politieel vlak worden versterkt. Minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael kondigde op 31 oktober aan dat de departementen Binnenlandse Zaken van beide landen een inventaris gaan opstellen van de personen en middelen op het terrein teneinde de samenwerking te verbeteren.
Volgens het bericht hebben minister Patrick Dewael en zijn collega's van Justitie, Jo Vandeurzen, en van Buitenlandse Zaken, Karel De Gucht, in Istanbul hun Turkse ambtgenoten ontmoet. Minister Dewael heeft tijdens die bijeenkomst nogmaals het belang van de strijd tegen het terrorisme in België onderstreept, een strijd waarin ons land een `voorloper' is.
Naar aanleiding van de vergadering meldde een deel van de Turkse pers dat de Belgische ministers zouden hebben beloofd om de militanten van de DHKC, die in België nog altijd voorlopig vrij zijn, uit te leveren.
In de DHKC-affaire was de heer Bahar Kimyongür, die de Belgische nationaliteit heeft en onder andere door het hof van beroep te Antwerpen is vrijgesproken, in april 2006 al eens het slachtoffer van een poging tot onwettige uitlevering. Die operatie was gepland op een vergadering met een twintigtal hoge Belgische ambtenaren. De vergadering was een initiatief van de toenmalige minister van Justitie, Laurette Onkelinx, en werd voorgezeten door haar adjunct-kabinetschef mevrouw Pascale Vandernacht. Ook de federale procureur Johan Delmulle was aanwezig.
Kloppen de beweringen in de Turkse pers? Is de Belgische regering opnieuw bereid om een van zijn onderdanen op onwettige wijze uit te leveren, en dan nog naar een land waar volgens de meest recente rapporten van Amnesty International de mensenrechten niet worden geëerbiedigd, vooral niet in de gevangenissen?
Wat is het mogelijke lot van de andere personen die eerst waren veroordeeld, maar later in het kader van datzelfde proces zijn vrijgesproken na een uitspraak van het Hof van Cassatie, maar die de Belgische nationaliteit niet hebben? Kunnen zij na een definitieve veroordeling tegen hun wil aan Turkije worden uitgeleverd?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de vice-eersteminister en de minister van Justitie en Institutionele Hervormingen.
Op 31 oktober hebben de Turkse en de Belgische ministers van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Justitie in Istanbul vergaderd. Dat was geen geheime ontmoeting, getuige daarvan de Turkse en Belgische perscommuniqués.
Vanzelfsprekend stond het terrorisme op de agenda van de gesprekken. Dat thema gaat ons allen aan, en Turkije in het bijzonder. Er is echter niet gesproken over specifieke dossiers, en er werden zeker geen afspraken gemaakt met het oog op onwettige uitleveringen.
België is een rechtsstaat en ik zal er als minister van Justitie op toezien dat uitleveringen en alle interne of internationale acties die onder mijn bevoegdheid vallen, in alle wettelijkheid en openheid gebeuren.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Ik heb nooit beweerd dat de ontmoeting geheim was en ik begrijp dat argument dan ook niet. Ik noteer dat er niets onwettigs zal gebeuren, maar ik ben niet gerustgesteld met betrekking tot de personen die de Belgische nationaliteit niet hebben. Op dat punt ben ik niet tevreden met het antwoord.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Op 21 november 2008 werd Didace Namujimbo, verslaggever van Radio Okapi Bukavu, op brutale wijze vermoord. Die onaanvaardbare moord toont eens te meer aan dat de Congolese overheid en de leden van de internationale gemeenschap die instaan voor de beveiliging een beschermingsbeleid moeten uitwerken.
De moord volgt op de moorden op Pascal Kabungulu Kibembi en Serge Maheshe. Op de processen, die werden opgeschort of werden gehouden in omstandigheden waarin de internationale normen niet worden nageleefd, kon de waarheid niet aan het licht worden gebracht, geschiedde geen gerechtigheid en was van herstel geen sprake. De daaruit volgende straffeloosheid is een aansporing voor verdere aanslagen. Naast moorden zijn er ook steeds meer aanslagen, opsluitingen en allerhande intimidaties zonder dat de Congolese instellingen werk maken van een beschermingsbeleid.
De Europese Unie heeft in 2004 richtlijnen voor de mensenrechtenverdedigers goedgekeurd en in december 2007 heeft ze lokale strategieën voor de tenuitvoerlegging van die richtlijnen aangenomen.
Ons parlement heeft trouwens een motie/resolutie aangenomen met betrekking tot de bescherming van verdedigers van de mensenrechten. Hierin wordt de regering opgeroepen bijzondere aandacht te hebben voor de problemen van verdedigers van de mensenrechten en hun alle mogelijke bijstand te bieden.
Bevat het plan voor de hervorming van justitie, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt gefinancierd en momenteel in Kinshasa wordt besproken, een onderdeel dat gaat over de versterking van de veiligheid en de bescherming van verdedigers van de mensenrechten en journalisten, die optreden als waakhond voor het beleid tegen de straffeloosheid? In welke andere programma's die door ons land worden gefinancierd, wordt aandacht besteed aan de bescherming van Congolese verdedigers van de mensenrechten en journalisten?
Is, één jaar na de conclusies van de Europese raad over de mensenrechten, een beleid vastgelegd voor de bescherming van de verdedigers van mensenrechten in de Democratische Republiek Congo? Met andere woorden, werd een lokale strategie uitgewerkt voor de tenuitvoerlegging van de richtlijnen? Wat is de exacte inhoud? Is het document openbaar? Welke maatregelen werden genomen om het beleid ten uitvoer te leggen? Wat is de reactie van de EU op de moord op de journalist Didace Namujimbo? Wat gaat de EU doen aan de blokkering van de zaken-Maheshe en -Kabungulu? Welke concrete beschermingsmaatregelen heeft onze ambassade in Kinshasa genomen om de motie/resolutie met betrekking tot de bescherming van de verdedigers ten uitvoer te leggen?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken.
Ik ben het met de heer Dubié eens dat de moord op de journalist Didace Namujimbo onaanvaardbaar is en moet worden veroordeeld. België heeft onmiddellijk zijn bezorgdheid uitgedrukt.
We hebben contact opgenomen met het Franse Voorzitterschap en de Europese Unie heeft een verklaring gepubliceerd. De Europese overheden hebben de Congolese overheden snel meegedeeld dat die moord en de situatie van journalisten in het algemeen de Unie zorgen baart. De Europese Unie heeft gevraagd dat in deze zaak de waarheid volledig aan het licht komt en dat de schuldigen een proces krijgen en worden veroordeeld. Het is belangrijk dat wordt aangedrongen op een onafhankelijk en eerlijk onderzoek.
Zelf heb ik de moord veroordeeld in mijn uiteenzetting in de vergadering van de Veiligheidsraad over de DRC, die België op 25 november jongstleden heeft georganiseerd volgens de Arriaformule.
Op de bijzondere vergadering van de Veiligheidsraad over de mensenrechten in de DRC, die op vrijdag 28 november plaatsvond, heeft België een verklaring afgelegd waarin ons land de moord opnieuw streng veroordeelt en waarin het betreurt dat de verdediging van de mensenrechten in de DRC nog al te vaak ten koste van het eigen leven gaat.
De lopende hervorming van justitie in de DRC omvat een hele reeks maatregelen, gaande van de opleiding van rechters tot de versterking van het gerechtelijke apparaat. Het doel is een onafhankelijk, efficiënt en geloofwaardig systeem op poten te zetten. Het is duidelijk dat dit systeem de verdedigers van de mensenrechten ten goede zal komen. Met een efficiënt gerechtelijk systeem zal kunnen worden opgetreden tegen elke actie die het leven van verdedigers van de mensenrechten in gevaar brengt.
De bescherming van de verdedigers van de mensenrechten en journalisten maakt ook deel uit van de versterking van het Congolese wetgevende arsenaal. België financiert naast REJUSCO ook nog andere projecten ten voordele van de verdedigers van de mensenrechten. Het werkt hierbij onder andere samen met PBI, Frontline en het Observatoire des défenseurs des droits de l'homme.
De leiders van de EU-missie in de DRC hebben wel degelijk een lokale strategie uitgewerkt voor de tenuitvoerlegging van de richtlijnen over de mensenrechtenverdedigers. Dat document is niet openbaar. Het voorziet onder andere in regelmatige contacten met de verdedigers van de mensenrechten. De leiders van de EU-missie hebben ook beslist een groep Mensenrechten op te richten die minstens een maal per maand bijeenkomt. Ten slotte wonen de Europese diplomatieke posten in Kinshasa regelmatig processen bij die gaan over de verdedigers van de mensenrechten, zoals het proces-Maheshe.
België volgt de zaken-Kabungulu en -Maheshe aandachtig. Ons land lag aan de basis van de verklaring en van de démarches die de Europese Unie in mei jongstleden in beide zaken heeft gedaan. Bovendien blijven we de zaken in onze contacten aankaarten.
In het algemeen voert België een actief beleid inzake de mensenrechtenverdedigers. Onze ambassade heeft regelmatig contact met hen. Mijn departement en ikzelf ontvangen regelmatig Congolese mensenrechtenverdedigers. België probeert ook het werk van de verdedigers onder de aandacht te brengen. Zo moedigt ons land hun deelname aan internationale conferenties aan en draagt het sommigen onder hen voor als kandidaten voor prijzen voor de bescherming van mensenrechten. België heeft ook de heer Kabungulu voorgedragen voor de Noord-Zuidprijs van de Raad van Europa. Meer algemeen waarschuwt de ambassade in Kinshasa mij vrij snel wanneer gevaar voor de verdedigers van mensenrechten dreigt.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Ik dank de minister voor zijn zeer volledige antwoord. Ik ben ervan overtuigd dat hij dit dossier ter harte neemt. Ik hoop dat onze inspanningen een beetje bijdragen tot een verbetering van de veiligheid van de verdedigers van de mensenrechten en de journalisten in Congo.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - De jongste weken heeft de pers melding gemaakt van dramatische ontslagen van werknemers van internationale instellingen en organisaties. Ze zagen hierbij hun fundamentele sociale rechten met voeten getreden. Vooral nu het aantal gevallen toeneemt, vind ik die toestand verontrustend.
Of het nu gaat om diplomatieke vertegenwoordigingen die in België gevestigd zijn, of om leden van regerende families uit vreemde landen, ik kan een lijst opstellen van werkneemsters en werknemers die het slachtoffer werden van onrechtvaardigheden en vormen van uitbuiting die uit een andere tijd stammen.
Dat belet niet dat bepaalde werknemers het aangedurfd hebben om die notoire inbreuken voor de Belgische arbeidsrechtbank te brengen.
Volgens sommige interpretaties is voor arbeidsovereenkomsten - voorzover die al bestaan - met werknemers zonder diplomatieke status inderdaad het Belgisch recht van toepassing.
Ik kan het geval aanhalen van een bediende die als secretaresse werkte bij de ambassade van Djibouti of van een sociaal adviseur bij de ambassade van Marokko, die zonder enige vergoeding of sociaal vangnet werd ontslagen, terwijl ze sinds 1993 tewerkgesteld was, om nog te zwijgen van drie werkneemsters die in dienst waren bij de respectievelijke zussen van de twee meest invloedrijke emirs van de Verenigde Arabische Emiraten, die in een groot Brussels hotel woonden!
Ik zou graag de mening van de minister van Werk gehoord hebben over die ongetwijfeld delicate kwesties die raken aan de diplomatieke betrekkingen van België met de betrokken vreemde landen.
Bevestigt zij dat arbeidsovereenkomsten van personeelsleden die geen diplomatieke status genieten, wel degelijk onder het Belgische arbeidsrecht vallen?
Is de minister niet voornemens een actieplan op te zetten om die inbreuken op de sociale en op de arbeidswetgeving geregeld te controleren, nu het aantal gevallen toeneemt dat hetzij publiekelijk, hetzij voor de Belgische rechtbanken worden aangeklaagd,?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Dit is een belangrijke problematiek, te meer nu ons land zich er op de top met alle Europese ministers van Werk en hun collega's van de zuidelijke oeverstraten van de Middellandse Zee waarvan ik zopas terug ben, samen met Marokko toe heeft verbonden om in 2009, naar aanleiding van de negentigste verjaardag van de IAO, in België een conferentie over huisarbeid te organiseren.
Die conferentie zal onder andere de thema's waardig werk en misbruiken behandelen. België wil in dezen het voortouw nemen. Onder het Belgisch voorzitterschap wens ik trouwens voortgang te boeken op Europees niveau.
Om de huidige toestand en de juridische manoeuvreerruimte van België te begrijpen, moet men weten dat ons land net als andere landen het Verdrag van Wenen van 1961 heeft ondertekend. Dat verdrag vormt de basis voor de onschendbaarheid van de lokalen van diplomatieke missies. Dat betekent dat sociale inspectiediensten behoudens een akkoord de arbeidsomstandigheden in lokalen van een diplomatieke missie niet mogen controleren.
Dat is een groot probleem voor de sociale inspecteurs. Krachtens dat beginsel krijgen ze zonder toestemming van het hoofd van de missie geen toegang tot de lokalen.
Voor de arbeidsverhoudingen en voor het recht op arbeid ben ik tot nu toe vooral via de Directie Protocol van de FOD Buitenlandse Zaken opgetreden. Die directie heeft terzake praktische ervaring en contacten met de verschillende bedienden, ze heeft vragen geformuleerd bij de accreditaties en aanbevelingen gedaan die we wellicht nog kracht moeten bijzetten om te waarborgen dat een en ander min of meer naar behoren verloopt.
In geval van een geschil tussen een ambassade en een van haar werknemers, kan de werknemer de bemiddeling van de directeur-generaal van de dienst Toezicht op de Sociale Wetten van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg vragen. Die ambtenaar hoort de aanklagende partij, stelt een verslag op en zendt het over aan de dienst Protocol van de FOD Buitenlandse Zaken, de enige dienst die gemachtigd is om bij een buitenlandse ambassade tussenbeide te komen. Tot nu toe heeft de FOD Werkgelegenheid negenentwintig klachten ontvangen. Voor acht ervan kon een minnelijke schikking worden gevonden.
Inzake onschendbaarheid van rechtsmacht dient te worden beklemtoond dat men voor het merendeel van de rechtsgeleerden en voor de rechtspraak een onderscheid dient te maken tussen soevereine handelingen en handelingen van particulier beheer. Alleen voor soevereine handelingen geldt onschendbaarheid (Tilquin et Bodson `Missions diplomatiques et contrat de travail' Soc. Kron. 1992, p. 309).
Voor handelingen van dagelijks beheer geldt dus geen enkele onschendbaarheid. Als een vreemde staat of een persoon die diplomatieke onschendbaarheid geniet, een arbeidsovereenkomst sluit met plaatselijk personeel, dan stelt hij een handeling van die laatste categorie.
Dat is overigens in overeenstemming met de Europese Overeenkomst van 16 mei 1972 inzake de immuniteit van Staten (Wet van 19 juli 1975 Belgisch Staatsblad van 10 juni 1976). Krachtens artikel 5 van de Overeenkomst kan een overeenkomstsluitende Staat zich niet beroepen op de onschendbaarheid van rechtsmacht voor een rechtbank van een andere overeenkomstsluitende Staat als de procedure betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst tussen een Staat en een fysieke persoon voor arbeid die in die Staat moet worden verricht. De Overeenkomst bepaalt inderdaad dat de Staat die zou worden veroordeeld, gevolg moet geven aan het vonnis dat wordt gewezen door de vreemde rechtbank, dat wil zeggen zich te goeder trouw moet schikken naar het vonnis, zonder afbreuk evenwel aan het principiële verbod op elke gedwongen tenuitvoerlegging.
Ik ben dus voornemens om een overeenkomst uit te werken met de buitenlandse afvaardigingen op het ogenblik dat het corps diplomatique wordt vernieuwd. Ik vind het werkelijk belangrijk om dat onderwerp met Buitenlandse Zaken aan te snijden, er in commissie van gedachten over te wisselen en te onderzoeken in hoeverre de situatie kan worden verbeterd.
De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - Ik dank de minister voor haar uitvoerige antwoord en verheug me over het belang dat zij aan het probleem hecht.
In verband met het akkoord tussen Marokko en België over de controle op huisarbeid wijs ik er toch op dat het geval naar aanleiding waarvan ik mijn vraag stel, geen betrekking had op huisarbeid. Het ging om een werknemer met een universitaire opleiding die zonder diplomatieke status werkzaam was op de ambassade en die werd ontslagen zonder het minste sociale voordeel te genieten.
Het verheugt me dat die kwestie verder wordt behandeld.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Vliegtuigpiloten dragen in bijna alle gevallen een zware verantwoordelijkheid omdat zij instaan voor de veiligheid en het leven van de mensen die zij vervoeren. Vandaar dat het van het grootste belang is dat er strenge regels bestaan aangaande het verbieden van alcohol en andere roesmiddelen en dat ter zake ook daadwerkelijk op een doelmatige wijze controles worden uitgeoefend.
Een regelgevend kader ter zake bestaat al enige tijd. Ik verwijs naar de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart, inzonderheid naar artikel 27 dat een aantal strafbepalingen bevat op dronkenschap in een luchtvaartuig in het algemeen en naar artikel 43 dat bepalingen bevat omtrent de ademtest en de ademanalyse van het stuurpersoneel in het bijzonder. Voor dit laatste artikel wordt verwezen naar een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, waarvan ik echter niet onmiddellijk een spoor kan terugvinden.
Verder zijn er de artikelen 5 en 88 van het koninklijk besluit tot vaststelling van de vliegverkeersregelen die een aantal duidelijke bepalingen bevatten inzake verbod op gebruik van alcohol en een aantal andere roesmiddelen voor stuurpersoneel van luchtvaartuigen. De vraag is echter of deze duidelijke verbodsbepalingen ook effectief worden gecontroleerd.
Bestaat er een effectief controlesysteem voor het vaststellen van dronkenschap van stuurpersoneel van vliegtuigen? Wie voert deze controles uit? Hoe gebeuren deze controles? Gebeurt dat via steekproeven of enkel wanneer uiterlijke tekenen van dronkenschap worden vastgesteld? Worden effectief ademtests en ademanalyses uitgevoerd en zo ja, in welke omstandigheden? Is het koninklijk besluit waarvan sprake in de wet van 27 juni 1937 effectief uitgevaardigd?
Hoeveel controles werden de voorbije drie jaar uitgevoerd en hoe verhoudt zich dat tot het aantal vluchten of vliegbewegingen? In hoeveel gevallen werd de voorbije drie jaar effectief vastgesteld dat piloten ingevolge dronkenschap of gebruik van andere roesmiddelen niet in staat waren om een vliegtuig te besturen en welk gevolg werd aan deze vaststellingen gegeven? Acht de staatssecretaris de huidige controles voldoende, of plant hij bijkomende maatregelen?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van staatssecretaris Schouppe.
Op dit ogenblik vinden bij gebrek aan uitvoeringsbesluiten die de voorwaarden vastleggen voor de homologatie van de te gebruiken meetapparatuur, geen systematische alcoholcontroles plaats bij het vliegend personeel. De bevoegdheid voor deze controles ligt in principe bij de Luchtvaartinspectie.
Ik heb mijn diensten de instructie gegeven om, in toepassing van artikel 43 van de Wet van 27 juni 1937, op korte termijn over te gaan tot het uitvaardigen van een koninklijk besluit dat de vereiste voorwaarden moet bepalen, zodat alcoholtesten bij het cockpitpersoneel van vliegtuigen kunnen worden uitgevoerd.
De voorzitter. - Mevrouw de senator, u lokt een koninklijk besluit uit!
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord. Het is dus niet toevallig dat ik het desbetreffende koninklijk besluit niet kon vinden. Ik ben blij dat er nu werk van wordt gemaakt. Er zijn heel veel vliegbewegingen in ons land en het is belangrijk dat er gecontroleerd wordt.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Via de media verneem ik dat de staatssecretaris voor Personen met een handicap het taboe wil doorbreken dat vandaag nog altijd bestaat rond het thema seks en personen met een handicap. Op zich is dat uiteraard bijzonder positief. Het is immers een zeer actueel thema voor heel wat instellingen en het gebrek aan regelgeving ter zake maakt dat goedmenende mensen zich verplicht zien te improviseren en in een juridisch vacuüm te werken.
Terecht stelt de staatssecretaris dat mensen met een handicap zoals iedereen recht hebben op een seksleven. Ik ben het eens met haar stelling dat mensen met een handicap toegang moeten kunnen hebben tot betaalde seks, ook al wordt prostitutie in dit land niet officieel erkend als beroepsactiviteit en wordt ter zake slechts een gedoogbeleid gevoerd. Mijn uitgangspunt is dat als betaalde seks gedoogd wordt, ook mensen met een handicap er toegang toe moeten hebben.
De staatssecretaris weet nog niet precies hoe de toegang van mensen met een handicap tot betaalde seks moet worden geregeld. Dat hoeft ook niet te verbazen want de problematiek is complex. Ze wil dan ook in eerste instantie een parlementair debat op gang brengen over deze kwestie.
Op welke specifieke bevoegdheid baseert ze zich om in deze materie een initiatief te nemen? Volgens mij gaat het immers vooral, zo niet uitsluitend, om gemeenschapsbevoegdheden.
Op welke manier wil ze het parlementaire debat concreet vorm geven? Welke rol ziet ze hierin weggelegd voor zichzelf?
Op welke manier zal ze de voor deze materie bevoegde gemeenschapsministers bij haar initiatief betrekken? Heeft ze met hen reeds overleg gepleegd over deze thematiek?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de staatssecretaris voor Personen met een handicap.
In de huidige fase neem ik nog geen concrete initiatieven rond het thema seksualiteit. Ik wens een publiek debat aan te gaan omtrent affectiviteit, seksualiteit en ouderschap, wat als staatssecretaris voor personen met een handicap tot mijn bevoegdheid behoort.
Tijdens mijn bezoeken aan de sector waarvoor ik bevoegd ben, word ik dagelijks geconfronteerd met heel wat vooroordelen rond seksualiteit, affectiviteit en ouderschap. Ik heb het debat gelanceerd omdat ik ervan overtuigd ben dat de tijd rijp is om deze taboes te doorbreken.
Ik wil er wel voor waarschuwen dat we het debat niet mogen verengen tot seksualiteit in de strikte zin van het woord. Het debat moet over veel meer gaan dan dat, namelijk ook over affectiviteit en ouderschap.
Concreet heb ik de voorzitter van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden gevraagd op korte termijn in het Parlement hoorzittingen te organiseren rond dit thema. Deze discussies moeten ervoor zorgen dat een maatschappelijk draagvlak wordt gecreëerd en dat taboes doorbroken worden.
Dat debat moet plaatsvinden in aanwezigheid van de betrokken organisaties.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord. Concreet is er nog weinig gebeurd. Ik begrijp dat het geen gemakkelijke materie is. Het is misschien wel een idee om de voorzitter van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden te vragen om een hoorzitting te organiseren met de organisaties die mensen met een handicap vertegenwoordigen.
Ik ben het eens met de visie dat men het debat niet mag verengen tot de seksualiteit op zich, maar dat ook andere thema's moeten aangekaart worden.
Ik ben blij dat de staatssecretaris dit thema in alle openbaarheid verder wil bespreken. Dat is belangrijk omdat ook de ouders van mensen met een handicap, vooral als het gaat om een mentale handicap, met deze problematiek worstelen. Ik zal dat dus samen met de staatssecretaris blijven opvolgen.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt plaats donderdag 11 december om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 20.30 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Hermans, in het buitenland, mevrouw Lizin, om gezondheidsredenen.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 52
Voor: 13
Tegen: 33
Onthoudingen: 6
Voor
Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Louis Ide, Nele Jansegers, Bart Martens, Helga Stevens, Guy Swennen, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke.
Tegen
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Onthoudingen
Marcel Cheron, José Daras, Vera Dua, Josy Dubié, Freya Piryns, Carine Russo.
Stemming 2
Aanwezig: 51
Voor: 9
Tegen: 36
Onthoudingen: 6
Voor
Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Louis Ide, Nele Jansegers, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Tegen
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Monfils, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Guy Swennen, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Olga Zrihen.
Onthoudingen
Marcel Cheron, José Daras, Vera Dua, Josy Dubié, Freya Piryns, Carine Russo.
Stemming 3
Aanwezig: 52
Voor: 33
Tegen: 2
Onthoudingen: 17
Voor
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Tegen
Louis Ide, Helga Stevens.
Onthoudingen
Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Hugo Coveliers, José Daras, Vera Dua, Josy Dubié, Nele Jansegers, Bart Martens, Freya Piryns, Carine Russo, Guy Swennen, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke.
Stemming 4
Aanwezig: 52
Voor: 45
Tegen: 0
Onthoudingen: 7
Voor
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Nele Jansegers, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, Freya Piryns, François Roelants du Vivier, Carine Russo, Els Schelfhout, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Onthoudingen
Louis Ide, Bart Martens, Helga Stevens, Guy Swennen, Lieve Van Ermen, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke.
Stemming 5
Aanwezig: 52
Voor: 37
Tegen: 6
Onthoudingen: 9
Voor
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Monfils, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Guy Swennen, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Tegen
Marcel Cheron, José Daras, Vera Dua, Josy Dubié, Freya Piryns, Carine Russo.
Onthoudingen
Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Louis Ide, Nele Jansegers, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Stemming 6
Aanwezig: 52
Voor: 43
Tegen: 0
Onthoudingen: 9
Voor
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Monfils, Freya Piryns, François Roelants du Vivier, Carine Russo, Els Schelfhout, Guy Swennen, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Onthoudingen
Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Louis Ide, Nele Jansegers, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Stemming 7
Aanwezig: 52
Voor: 52
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Louis Ide, Nele Jansegers, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Monfils, Freya Piryns, François Roelants du Vivier, Carine Russo, Els Schelfhout, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Stemming 8
Aanwezig: 51
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Louis Ide, Nele Jansegers, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Bart Martens, Freya Piryns, François Roelants du Vivier, Carine Russo, Els Schelfhout, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Stemming 9
Aanwezig: 51
Voor: 8
Tegen: 43
Onthoudingen: 0
Voor
Hugo Coveliers, Louis Ide, Nele Jansegers, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Tegen
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Monfils, Freya Piryns, François Roelants du Vivier, Carine Russo, Els Schelfhout, Guy Swennen, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Stemming 10
Aanwezig: 51
Voor: 12
Tegen: 37
Onthoudingen: 2
Voor
Hugo Coveliers, Louis Ide, Nele Jansegers, Bart Martens, Helga Stevens, Guy Swennen, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke.
Tegen
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, François Roelants du Vivier, Carine Russo, Els Schelfhout, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Onthoudingen
Vera Dua, Freya Piryns.
Stemming 11
Aanwezig: 51
Voor: 39
Tegen: 8
Onthoudingen: 4
Voor
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, Freya Piryns, François Roelants du Vivier, Carine Russo, Els Schelfhout, Martine Taelman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Tegen
Hugo Coveliers, Louis Ide, Nele Jansegers, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Onthoudingen
Bart Martens, Guy Swennen, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke.
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot invoering van het Staatsburgerschapswetboek (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 4-1023/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving met het oog op het geslachtsneutraal maken van het vaderschapsverlof (van mevrouw Nele Lijnen; Stuk 4-1033/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de persoonlijke verschijning en de poging tot verzoening bij echtscheiding betreft (van mevrouw Martine Taelman; Stuk 4-1034/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot aanvulling van het Wetboek van strafvordering betreffende de bescherming van de anonimiteit van bepaalde leden van de politiediensten (van de heer Marc Elsen en mevrouw Vanessa Matz; Stuk 4-1036/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 om te zorgen voor fiscale neutraliteit ten voordele van de werknemers, met name het onderwijzend personeel, van wie het salaris van december in het verleden in januari werd uitbetaald (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 4-1040/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie
Voorstel van resolutie om het thema van de gedwongen huwelijken aan te snijden tijdens de 53e zitting van de VN-commissie voor de Status van de Vrouw (van de dames Anne-Marie Lizin en Sabine de Bethune; Stuk 4-1035/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Bij de Senaat is een voorstel ingediend tot wijziging van de samenstelling van volgende commissie:
Werkgroep "Dotaties aan leden van de koninklijke familie":
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden
Bij boodschap van 4 december 2008 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:
Wetsontwerp inzonderheid tot oprichting van een auditcomité in de genoteerde vennootschappen en de financiële ondernemingen (Stuk 4-1031/1).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij boodschappen van 27 november 2008 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:
Artikel 78 van de Grondwet
Wetsontwerp tot wijziging van het statuut van de militairen van het reservekader (Stuk 4-1030/1).
-Het wetsontwerp werd ontvangen op 28 november 2008; de uiterste datum voor evocatie is maandag 15 december 2008.
Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek voor wat betreft de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat (Stuk 4-1032/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 28 november 2008; de uiterste datum voor evocatie is maandag 15 december 2008.
Kennisgeving
Wetsontwerp tot invoeging van een artikel 1067bis in het Gerechtelijk Wetboek (van de heren Hugo Vandenberghe en Tony Van Parys; Stuk 4-20/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Aanvullende Overeenkomst nr. 6 gesloten tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Franse Republiek betreffende de gezamenlijke uitvoering van een programma voor de observatie van de aarde, ondertekend te Parijs op 12 oktober 2006 (van de Regering; Stuk 4-675/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met het Aanvullend Protocol, ondertekend te Rabat op 19 maart 2007, bij de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken, ondertekend te Brussel op 7 juli 1997 (van de Regering; Stuk 4-680/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, gedaan te Kiev op 21 mei 2003 (van de Regering; Stuk 4-818/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, gedaan te Straatsburg op 15 mei 2003 (van de Regering; Stuk 4-819/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Korea, ondertekend te Brussel op 5 juli 2005 (van de Regering; Stuk 4-820/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regeringen van de Benelux-Staten en de Regering van het Gemenebest van de Bahama's inzake de afschaffing van de visumplicht voor houders van diplomatieke en officiële of dienstpaspoorten, gesloten door Uitwisseling van brieven ondertekend te Washington D.C. op 2 februari 2006 en op 3 maart 2006 (van de Regering; Stuk 4-821/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Oosterse Republiek Uruguay, ondertekend te Montevideo op 22 november 2006 (van de Regering; Stuk 4-822/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met het Internationaal Verdrag van 2001 betreffende de controle op schadelijke aangroeiwerende systemen op schepen, en met de Bijlagen, gedaan te Londen op 5 oktober 2001 (van de Regering; Stuk 4-847/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Kazachstan over samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand inzake de douane, ondertekend te Brussel op 5 december 2006 (van de Regering; Stuk 4-848/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Kroatië inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, ondertekend te Zagreb op 30 mei 2005 (van de Regering; Stuk 4-871/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Bosnië-Herzegovina, ondertekend te Brussel op 6 maart 2006 (van de Regering; Stuk 4-881/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen de Belgische Regering en de Macedonische Regering, ondertekend te Brussel op 13 februari 2007 (van de Regering; Stuk 4-882/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Mozambique inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 juli 2006 (van de Regering; Stuk 4-883/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek India, ondertekend te New Delhi op 3 november 2006 (van de Regering; Stuk 4-894/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag betreffende een Europees voertuig- en rijbewijsinformatiesysteem (EUCARIS), gedaan te Luxemburg op 29 juni 2000 (van de Regering; Stuk 4-897/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de gezondheidszorgenverzekering tussen het Koninkrijk België en Australië, ondertekend te Canberra op 10 augustus 2006 (van de Regering; Stuk 4-898/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de wijziging aan het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, aangenomen te Almaty op 27 mei 2005 (van de Regering; Stuk 4-899/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met het Raamakkoord tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Franse Republiek betreffende de grensoverschrijdende samenwerking inzake gezondheidszorg, ondertekend te Moeskroen op 30 september 2005 (van de Regering; Stuk 4-912/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Samenwerkingsovereenkomst betreffende een civiel mondiaal satellietnavigatiesysteem (Civil Global Navigation Satellite System) (GNSS) tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, gedaan te Helsinki op 9 september 2006 (van de Regering; Stuk 4-913/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, betreffende een civiel mondiaal satellietnavigatiesysteem (Civil Global Navigation Satellite System) (GNSS), gedaan te Brussel op 12 december 2006 (van de Regering; Stuk 4-914/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 27 november 2008 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 25 november 2008 heeft de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, overeenkomstig artikel 27, §3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag, de jaarrekening, het verslag van het college van commissarissen en het verslag over de uitvoering van het beheerscontract voor 2007.
Bij brief van 27 november 2008 heeft de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, overeenkomstig artikel 27, §3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag en de nota inzake het beheerscontract voor 2007.
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.