3-113 | Belgische Senaat | 3-113 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Inoverwegingneming van voorstellen
Politieke fractie - Naamsverandering
In overweging genomen voorstellen
Verzending van een wetsvoorstel naar een andere commissie
Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin
(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Op 1 juni 2001 - dat is dus al een tijdje geleden - heeft de federale regering het voorstel van de minister van Landsverdediging tot het aankopen van 7 militaire transportvliegtuigen van het type A400M goedgekeurd.
Vooraf werd hem bij koninklijk besluit van 29 april 2001 de toestemming gegeven de eventuele aankoop via OCCAR te doen. Op 27 mei 2003 - dus bijna twee jaar later - tekenden OCCAR en Airbus Military, het filiaal dat speciaal voor het bouwen van deze toestellen werd opgericht, een contract voor de globale aankoop van 180 toestellen voor de zeven deelnemende landen. In het contingent van de toestellen voor België zit ook een toestel voor het Groothertogdom Luxemburg.
Een van de karakteristieken van de OCCAR-conventie, zoals ook blijkt uit het Memorandum of Understanding, is de juste retour naargelang van de inbreng. Daardoor zou het Belgische bedrijfsleven compensaties krijgen, niet alleen voor de zeven toestellen die voor België worden aangekocht, maar ook voor het Luxemburgse toestel. Daarvoor is er een globale offtake, zoals dat in het jargon heet, van 4,44%.
Welke Belgische bedrijven hebben tot nog toe inderdaad compensatiebestellingen gekregen?
Hoeveel compensatiebestellingen werden er al gedaan?
Volgens punt 3 van de beslissing van de Ministerraad van 1 juni 2001 zou er een opvolgingscomité worden gevormd om de gevolgen van de bestelling voor de Belgische economie te evalueren. Is dat opvolgingscomité intussen gevormd en heeft het al vergaderd? Zo neen, waarom niet?
Werd gevolg gegeven aan punt 4 van de beslissing van de Ministerraad, dat uitdrukkelijk bepaalt dat de ministers van Begroting en van Economie de Ministerraad zouden informeren over de betrokkenheid van de Belgische bedrijven bij deze aankoop?
De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - In het kader van dit voor de Europese defensie belangrijke Airbus A400M-contract hebben volgende Belgische firma's economische compensaties gekregen: ASCO, SABCA, SONACA en Techspace Aero.
Voor zover we weten, werd aan Belgische firma's al 564.413.000 euro toegekend.
De raad heeft mij op 11 maart 2005, in het kader van de besprekingen van het economische hoofdstuk van bepaalde aankoopdossiers van het departement Defensie, gevraagd om aan het kernkabinet een voorstel te doen over de samenstelling van het comité dat het contract A400M moet opvolgen. De namen van de vertegenwoordigers werden doorgegeven en het comité zal op 17 juni bijeenkomen.
Het antwoord op het laatste deel van de vraag van de heer Schouppe kan enkel worden gegeven door elk van mijn collega's. In de huidige stand van het dossier kan de minister van Begroting geen informatie geven.
De heer Etienne Schouppe (CD&V). - In de regeringsbeslissing staat nochtans dat de ministers van Begroting en Economie geregeld verslag zullen uitbrengen over de gevolgen van dit contract voor de Belgische economie. We hebben daar echter nog niets van gezien.
De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Die inlichtingen zullen wellicht verstrekt worden na de vergadering van 17 juni.
Dit dossier evolueert in de goede richting, en het is beter dat er niet te veel drukte over gemaakt wordt.
De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Dit antwoord is voor mij een stimulans om nog dieper te graven.
De voorzitter. - De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging, antwoordt namens de heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.
De heer Luc Willems (VLD). - Op 13 januari jongstleden ondervroeg ik de minister over de omzetting van de Europese richtlijn betreffende de verzekeringsbemiddeling in de Belgische wetgeving.
De Europese richtlijn 2002/92/EG betreffende de verzekeringsbemiddeling diende in de Belgische wetgeving omgezet te worden vóór 15 januari 2005.
De sector van de verzekeringsbemiddeling is in ons land sterk aanwezig en zorgt voor een open en concurrentiële markt voor de consument.
De Europese richtlijn versterkt de informatieplicht versus de consument.
Opteert de minister voor een kleine wijziging van de bestaande wet inzake de verzekeringsbemiddeling of wordt het een grote herschrijving?
Wat is de stand van zaken?
Binnen welke tijdspanne zal het wetsontwerp aan het Parlement voorgelegd worden?
Wat is de stand van zaken inzake de omzetting in de andere Europese landen?
De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - De wet-Cauwenberghs van 27 maart 1995 zal aangepast worden in de mate dat dit nodig is om de Europese richtlijn om te zetten.
Zoals al eerder werd gezegd, zullen de wijzigingen aan de wet-Cauwenberghs worden beperkt tot deze die nodig zijn om de richtlijn correct om te zetten.
De wet-Cauwenberghs kwam tot stand na delicate onderhandelingen binnen de sector, verzekeraars, makelaars en agenten. Ze hebben geleid tot een evenwichtige en gelijke behandeling van alle distributiekanalen. Ik wil niet raken aan de consensus die binnen de sector is bereikt.
Het wetsontwerp tot omzetting van de richtlijn werd door de ministerraad goedgekeurd. Het advies van de Raad van State en het advies van de Commissie voor de Verzekeringen hebben we al ontvangen en het ontwerp wordt aangepast. Ik ga ervan uit dat het ontwerp de komende weken zal kunnen worden ingediend.
Navraag bij de Europese Commissie levert volgende resultaten: Tsjechië, Denemarken, Oostenrijk, Letland, Litouwen, Ierland, Estland, Slovenië, Hongarije, het Verenigd Koninkrijk en Cyprus hebben de richtlijn omgezet. De omzetting werd al door de Europese Commissie nagekeken.
Malta heeft de richtlijn eveneens omgezet, behalve één artikel. De Europese Commissie moet nog uitsluitsel krijgen over de reden voor de niet-omzetting van dat ene artikel.
Polen ten slotte, heeft de richtlijn omgezet, maar de Europese Commissie heeft de omzettingsteksten nog niet kunnen bestuderen, zodat ze momenteel geen beoordeling kan geven over de correctheid van de omzetting.
De heer Luc Willems (VLD). - Het is opvallend dat een dergelijke, zo belangrijke wetgeving voor de verzekeringssector in ons land, nog niet werd omgezet. Alle nieuwe lidstaten hebben dit wel al gedaan. België hinkt dus ernstig achterop.
Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Mijn vraag handelt over de installatie van de nieuwe Moslimexecutieve van België. Die installatie is nodig om bepaalde hangende dossiers te deblokkeren en is bijgevolg belangrijk voor de Moslimgemeenschap.
Is de wet betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen al gepubliceerd? Ik heb er tevergeefs naar gezocht. Wanneer wordt die wet gepubliceerd en wanneer verschijnen de uitvoeringsbesluiten?
De nieuwe kandidaten voor de executieve moeten immers gescreend worden op basis van die wet.
Kan de minister een nauwkeurige kalender geven voor de installatie van de nieuwe executieve?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - De wet betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen wordt eerstdaags gepubliceerd en de Raad van State onderzoekt thans de uitvoeringsbesluiten. Die zullen onmiddellijk worden gepubliceerd nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht.
Mevrouw Nyssens weet dat de moslimbevolking op 20 maart 2005 de kans kreeg om nieuwe vertegenwoordigers te kiezen. Die 68 nieuwe vertegenwoordigers hebben op 26 april de nieuwe algemene vergadering van de Moslims in België geïnstalleerd, alsook een voorlopig bureau, bestaande uit een voorzitter, twee ondervoorzitters en een secretariaat.
De voorzitter van de nieuwe algemene vergadering heeft mij in zijn brief van 23 mei laten weten dat het definitieve bureau op 20 mei werd geïnstalleerd.
Er wordt dus geen tijd verloren, vooral omdat bij de samenstelling van het bureau rekening werd gehouden met de representativiteit van de gemeenschappen, de taal en het gewest. Op die manier kunnen we voorkomen dat de conflicten uit het verleden opnieuw opduiken.
De nieuwe algemene vergadering heeft een commissie opgericht en haar belast met het verzekeren van de continuïteit van het beheer van de belangen van de islamitische eredienst. Die maatregel is noodzakelijk omdat de vroegere executieve langzaam aan het verdwijnen was en de uittredende voorzitter zelfs ontslag had genomen. De nieuwe algemene vergadering heeft een einde gemaakt aan het mandaat van de oude executieve en deze commissie opgericht, in afwachting van de verkiezing van de leden van de moslimexecutieve.
Op wetgevend gebied is alles zo goed als klaar. Ik zal de namen van de kandidaten ontvangen en we zullen overgaan tot de veiligheidsonderzoeken. Ik heb altijd gezegd dat ik de leden van het bureau duidelijk zou maken dat de regering geen problemen meer wil en niet meer aangesproken wil worden zoals in het verleden is gebeurd.
We zullen de leden van het bureau vragen om, naar het voorbeeld van de algemene vergadering, aandacht te besteden aan de taal-, gewestelijke en andere verhoudingen.
Nadien zal de nieuwe executieve geïnstalleerd worden en ik hoop dat alles zal verlopen zoals in de andere erediensten. In afwachting heeft een commissie volmacht gekregen om de belangen van de moslimgemeenschap te behartigen.
Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik dank de minister voor de informatie en de kalender voor de installatie van de nieuwe executieve.
Met het oog op de legitimiteit van die executieve moeten de bureaus of commissies waarvan sprake zo snel mogelijk een wettelijke basis krijgen.
We bevinden ons in een overgangsperiode en de oude leden moeten door de nieuwe kunnen worden vervangen.
Ik pleit dus voor de versnelde publicatie van de uitvoeringsbesluiten en voor de spoedige afhandeling van alle formaliteiten.
De voorzitter. - Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Een draagmoeder haalt de krantenkoppen. De druk van de media kan overdreven reacties uitlokken, maar ook de politieke wil doen ontstaan om concrete voorstellen in te dienen om bijzondere situaties te regelen.
Ik heb in de zomer van 2003 een voorstel ingediend om draagmoederschap principieel te verbieden, met een mogelijkheid van zeer strikt afgebakende uitzonderingen, waarover natuurlijk nog gediscussieerd kan worden. Sommigen verdedigen een totaal verbod zonder enige uitzondering. Anderen, die eveneens voorstander zijn van een totaal verbod, vragen zich paradoxaal genoeg af of het wel nodig is om deze materie te reglementeren, aangezien het om een privé-aangelegenheid gaat.
Overwegen de minister van Volksgezondheid, die zich laat adviseren door professor Englert, die zelf niet overtuigd lijkt van de noodzaak van wetgeving terzake, en uzelf om een initiatief te nemen? Hierover moet sereen worden nagedacht. De wereld evolueert, gezinssituaties veranderen, nieuwe technieken worden ontwikkeld en de modellen uit het verleden zijn niet dienstig voor de toekomst. Hoe staat de regering hiertegenover?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - U stelt een belangrijke, maar delicate vraag. In de schriftelijke versie van uw vraag ging u ervan uit dat onze partij een totaal verbod wil. Dat klopt niet. Bovendien vind ik dat elk parlementslid hierover, zoals over alle ethische kwesties, in eer en geweten moet oordelen.
Mijn collega van Volksgezondheid en ikzelf hebben veel belangstelling voor dit dossier. We zullen terzake wellicht samen een initiatief nemen. Het dossier van de draagmoeder dat onderzocht wordt door het parket van Oudenaarde en dat nu volop aandacht krijgt in de media, is slechts het topje van de ijsberg. Het gaat ook niet alleen om de situatie van de draagmoeder. Er is ook een ander aspect dat momenteel het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek. Is er sprake van mensonterende behandeling, mensen- of kinderhandel? De onderzoeksrechter buigt zich over deze vragen. Het gerecht zal uitspraak doen.
Naast het geval van deze draagmoeder, waarin de klemtoon ligt op de geldelijke transactie, weten we dat er in België heel wat andere gevallen zijn, waarvan sommige problematisch zijn en andere niet, en die tot stand komen met de hulp van een centrum voor medisch begeleide voortplanting of volledig los van welke structuur dan ook.
Soms doen zich problemen voor met de medische begeleiding, met het contract tussen twee koppels of wegens het ontbreken van een contract.
Aangezien slechts een fractie zichtbaar is van de gevallen die zich in België voordoen, mogen we daarvoor niet blind blijven.
In afwachting van een wetgevend initiatief in de vorm van een wetsontwerp of een wetsvoorstel of van een advies van het comité voor bio-ethiek, kan het debat op gang worden gebracht. In andere Europese landen zijn al veel studies uitgevoerd en dus beschikken we al over heel wat discussiedocumenten, getuigenissen en voorstellen.
Het wordt een moeilijk debat. Overhaasting moet worden vermeden. Enkel ter verduidelijking van de rechtspositie van de bestaande gevallen moet misschien snel iets gebeuren.
We beschikken over juridische instrumenten en daarom is er een gerechtelijk onderzoek aan de gang. Op basis van sommige artikelen van het Strafwetboek kan worden opgetreden tegen kinderhandelaars voor wie, zoals mevrouw Nyssens in een interview zei, het kind geen subject maar een object is.
De bestaande bepalingen kunnen misschien nog worden verduidelijkt. Situaties waarbij een kind als object wordt behandeld, moeten zeker bij wet worden verboden. Ik heb mijn administratie gevraagd te onderzoeken hoe dit aspect het best op strafrechtelijk vlak wordt benaderd.
Ik kom nu tot de vraag of draagmoederschap moet worden verboden dan wel toegestaan. Tussen die twee stellingen zijn er nog heel wat mogelijkheden.
In het voorstel van mevrouw Defraigne worden sommige situaties duidelijk omschreven. Een overeenkomst wordt in het vooruitzicht gesteld waarin wordt bepaald `dat het kind verwekt wordt met de gameten van beide leden van het koppel'. Daarmee wordt het precieze geval geregeld van een `genetisch niet-verwante draagmoeder'. Genetisch is het kind van het koppel dat een overeenkomst heeft gesloten met de draagmoeder. Dat is één van de mogelijke situaties, maar er zijn er nog andere. Daarvoor is niet altijd kunstmatige inseminatie nodig. De voortplanting kan ook op natuurlijke wijze geschieden.
Verbod of reglementering? Zoals dat ook in andere ethische dossiers gebeurde, dreigen de betrokkenen toch te handelen wanneer medische bijstand niet noodzakelijk is. Ze worden dan niet begeleid, krijgen geen psychologische ondersteuning, nemen geen voorwaarden in acht en het kind krijgt geen bescherming. Als een medische interventie noodzakelijk blijkt, dreigt ze in het buitenland plaats te vinden.
Moeten alle gevallen geregeld worden of enkel die welke zich al in België voordoen?
Een ander element uit het voorstel is het feit dat de draagmoeder niet op haar beslissing kan terugkomen zodra de overeenkomst gesloten is. Vrouwen hebben strijd gevoerd om baas in eigen buik te worden.
Als vrouw is het moeilijk aan te nemen dat men vanaf een bepaald ogenblik niet meer helemaal zelf kan beschikken over het eigen lichaam. Dat zou gevolgen kunnen hebben voor de bepalingen in de abortuswetgeving.
In het voorstel van mevrouw Defraigne staat - en ik ben het daarmee eens - dat de draagmoeder moet worden begeleid en bijgestaan door een psychiater. Het is goed te benadrukken dat dit geen gewone situatie is, en dat de betrokken vrouw moet worden beschermd, eventueel zelfs tegen zichzelf en tegen de moeilijkheden waarmee ze te maken kan hebben. Er staat evenwel niets in het voorstel over de begeleiding van de wensouders. Het is ook voor hen geen gewone situatie.
Als we een vergelijking maken met adoptie, die enigszins gelijkaardig is, zou de moeder worden beschermd die haar kind niet wenst te houden. In geval van adoptie worden echter verschillende diensten ingeschakeld en moeten de adoptanten psychologisch worden begeleid en juridisch worden opgeleid. Dat biedt bescherming aan het kind.
Die bescherming ontbreekt in het voorstel van mevrouw Defraigne: het kind heeft het recht om zijn geschiedenis en zijn identiteit te kennen. Momenteel is er in België een debat aan de gang over de mogelijkheid van een discrete bevalling.
Ook het draagmoederschap verdient een debat. Zal een kind dat op die manier is verwekt, het recht hebben zijn ontstaansgeschiedenis te kennen? Persoonlijk denk ik dat dit noodzakelijk is voor zijn goede ontwikkeling.
Misschien kunnen we ons op de adoptiewetgeving baseren om een middenweg te vinden tussen een totaal verbod, dat niets regelt voor de gevallen die zich in werkelijkheid toch voordoen, en een gedoogbeleid dat helemaal geen oplossing biedt voor de psychologische en juridische aspecten.
Er moet dus een verduidelijking komen op strafrechtelijk niveau. Er moet een ontwerp worden voorbereid of er moet worden gesleuteld aan bestaande voorstellen.
We willen hierover graag debatteren, want de 21ste eeuw zal de eeuw van de ethische kwesties zijn.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik dank de vice-eerste minister voor haar antwoord. Ik heb het debat willen lanceren in tempore non suspecto, nog voor de huidige casussen op prangende wijze aan de orde waren.
Vervolgens heb ik gezocht naar een middenweg door te opteren voor een verbod met een aantal strikt geregelde uitzonderingen. De uitzondering die de minister heeft vermeld, heb ik gekozen omdat ik van centra voor medisch begeleide voortplanting heb geleerd dat ze die toelaten om te vermijden dat alles mogelijk wordt. In de praktijk kunnen dus wel grenzen worden getrokken. Alleen gaan artsen niet na of de draagmoeder al dan niet betaald wordt.
Overigens ben ik het ermee eens dat de draagmoeder begeleid moet worden.
Mijn initiële voorstel ging over de draagmoeders, die tegenover de wensouders staan. Heeft het kind het recht om zijn ontstaansgeschiedenis te kennen? Over die vraag werd al gedebatteerd in het kader van de discussies over de anonieme bevalling en over de anonimiteit van gametendonoren. In de commissie voor de Sociale Aangelegenheden onderzoeken we naar aanleiding van het debat over de medisch begeleide voortplanting de vraag van de opheffing van de anonimiteit. Het is een ethische discussie. We proberen die reflectie in de Senaat zonder haast, maar met bekwame spoed tot een goed einde te brengen. In het kader van de bespreking van de voorstellen over de medisch begeleide voortplanting en over de draagmoeders werden vele hoorzittingen gehouden. We kennen de voorbeelden uit het buitenland, met name uit Nederland. De mogelijkheid om de afstamming al dan niet geheim te houden is de kernvraag. We zullen daarover uiteindelijk een beslissing moeten nemen.
Mevrouw de voorzitter, u ziet dat de Senaat bruist van leven.
De voorzitter. - U heeft alleszins kort op de bal gespeeld naar aanleiding van een thema uit de actualiteit. De discussie in de Senaat moet inderdaad met bekwame spoed worden voortgezet, zodat ze tot resultaten kan leiden.
De voorzitter. - Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Verschillende virologen waarschuwen voor een griepepidemie. Volgens sommige voorspellingen zou een vijfde van de wereldbevolking erdoor getroffen worden. De ziekte zou meer dan dertig miljoen slachtoffers naar de ziekenhuizen jagen en meer dan acht miljoen doden maken. Door bepaalde virologen wordt de ziekte vergeleken met de Spaanse griep, die aan het begin van de vorige eeuw onze contreien teisterde.
Sommige virologen hekelen onze regering omdat ze geen aangepast beleid uitwerkt om dit virus te kunnen bestrijden, ook al weet ze dat de griep in aantocht is. Zo zouden er bijvoorbeeld niet genoeg medicamenten in voorraad zijn of zouden er bij een epidemie niet voldoende vaccins kunnen worden aangekocht.
Op welke manier denkt de minister dit probleem aan te pakken? Welk beleid wordt er gevoerd inzake de medicamentenvoorraad? Hoe denkt de minister op een snelle manier aan voldoende vaccinaties te komen? Wat zal de budgettaire kostprijs hiervan zal zijn?
De commissie voor de Sociale Aangelegenheden is een paar maanden geleden naar Singapore gegaan en heeft daar bijzonder interessante uiteenzettingen gehoord over de wijze waarop men er het SARS-virus heeft kunnen bedwingen. Onze gesprekspartners van Singapore zeiden ons trouwens dat ze, indien de regering of de commissie dat wenst, nieuwe aspecten voor een toekomstig beleid willen komen voorstellen.
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - De regering is uiteraard op de hoogte van de inhoud van het artikel in het medische vakblad Nature. We weten met zekerheid dat we in de komende jaren een wereldwijde griepepidemie, een pandemie, kunnen verwachten, maar wanneer die zal komen, weten we jammer genoeg niet.
Sinds begin 2004 heeft de regering een coördinatiewerkgroep samengesteld om de evolutie van de vogelpest te volgen en om een strategie uit te werken voor de bestrijding van de pandemie die de virologen voorspellen.
We hebben ook antivirale geneesmiddelen aangekocht. Ze zijn doeltreffend om complicaties te voorkomen op voorwaarde dat ze binnen 24 uur na het begin van de ziekte worden genomen. We hebben 16.000 verpakkingen Relenza, 20.000 verpakkingen Tamiflu en voor 3 miljoen euro de actieve stof oseltamivir aangekocht. De ministerraad heeft ook besloten om, na advies van de Hoge Gezondheidsraad, een groep van deskundigen samen te roepen om verschillende scenario's te bestuderen.
Eigenlijk zouden we moeten beschikken over antivirale middelen voor een derde van de bevolking. De risicogroepen zijn bejaarden, gezondheidswerkers en zieken, vooral long- en hartpatiënten. De regering zal begrotingsmiddelen vrijmaken om die antivirale middelen aan te kopen.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Eén derde van de bevolking, dat zijn drie miljoen mensen, terwijl er op het ogenblik 16.000 vaccins voorradig zijn. Er moeten dus nog heel veel vaccins bijkomen. Ik hoop dat de voorstellen van de regering uitgevoerd worden, zodat de bevolking bij een eventuele epidemie beschermd zal zijn.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Mijn vraag handelt over de huidige situatie in Congo. U hebt daarover onlangs een uiteenzetting gegeven voor de commissies Buitenlandse Betrekkingen van Kamer en Senaat. Er zijn echter nieuwe ontwikkelingen. U hebt uw Congolese collega ontmoet en de Congolese grondwet werd aangenomen. Dat was een nieuwe mijlpaal in de democratisering van Congo.
De moeilijkheden in het organiseren van de talrijke verkiezingen doen vermoeden dat die verkiezingen zullen worden uitgesteld. Er zullen vier verkiezingsrondes zijn: het referendum, twee rondes voor de verkiezing van de president en de parlementsverkiezingen. Het uitstel van die verkiezingen creëert nervositeit en onrust bij de Congolese bevolking. Dat zou wel eens kunnen leiden tot geweld, onder meer tegen onze landgenoten die op 30 juni in Congo verblijven.
Aan welke maatregelen denkt de regering?
Ik wil ook nog de aandacht vestigen op de groeiende en soms onrustwekkende invloed van de Chinese gemeenschap in de Congolese mijnsector. De Chinezen zijn betrokken bij de renovatie van de infrastructuren, bijvoorbeeld de as Kinshasa-Matadi en de internationale beurs van Kinshasa. Ze zouden bovendien belangrijke actoren geworden zijn op de grondstoffenmarkt in Congo. China geeft steeds meer financiële hulp die niet onderworpen is aan de strenge voorwaarden die westerse geldschieters stellen. De Congolese Staat oefent slechts een lichte fiscale controle uit op de transfers van onbewerkte mineralen naar China.
Kunt u mij hierover meer uitleg geven?
De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Ik zal alleen antwoorden op de vraag over de Chinese aanwezigheid in Congo. Voor het overige verwijs ik naar mijn uiteenzetting voor de commissies voor Buitenlandse Betrekkingen.
Wij weten dat verschillende Aziatische ondernemingen aanwezig zijn in de Congolese mijnsector, onder meer ondernemingen die aanzienlijke Chinese handelsbelangen vertegenwoordigen. De recente reis van de heer Kabila naar Japan en Zuid-Korea onderstreept het belang dat de Congolese overheid hecht aan die Aziatische partners. België hecht veel belang aan de strijd tegen de illegale exploitatie van grondstoffen in de DRC, ongeacht de oorsprong of nationaliteit van de onderneming die daarvoor verantwoordelijk is.
België heeft een actieve rol gespeeld ten gunste van de toepassing, in de Centraal-Afrikaanse landen, van het Kimberley Process Certification Scheme, dat het opleggen van transparante en eerlijke regels in de diamantsector tot doel heeft. Bovendien stimuleren wij de inspanningen ten gunste van de invoering van een gedragscode in de mijnsector van Katanga en de daadwerkelijke toepassing van het mijnwetboek.
Wij bestuderen op dit ogenblik de financieringsmogelijkheid van een belangrijk project van de Internationale Arbeidsorganisatie, dat streeft naar een verbetering van de arbeidsvoorwaarden in de `informele' mijnsector van Katanga, waar Aziatische ondernemingen erg actief zijn.
Tot slot steunt België de inspanningen van de VN en de OESO ter bevordering van een grotere transparantie en eerlijke praktijken in de Congolese mijnsector.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Het lijkt me met betrekking tot de Congolese mijnsector belangrijk te vermelden welke landen daarin betrokken zijn. Ik vermeld dus China. Ik vraag de regering om de zaak nauwlettend te volgen.
Mevrouw Margriet Hermans (VLD). - Ik was aanwezig op de gemeenschappelijke commissievergadering waar de minister van Buitenlandse Zaken een uiteenzetting over Congo heeft gegeven. De cijfers van de Congolese begroting zijn hallucinerend. Buitenlandse gelden vormen 58% van de Congolese inkomsten. President Kabila heeft 13,3 miljoen euro voor zichzelf en voor zijn medewerkers voorbehouden. Vier vice-presidenten krijgen elk 1,4 miljoen euro voor de werking van hun kabinetten. Voor de voorbereiding van de verkiezingen daarentegen wordt slechts 1,2 miljoen euro beschikbaar gesteld. Nochtans had de overgangsregering beloofd een tiende van de totale verkiezingskosten, die op 219 miljoen euro worden geschat, op zich te nemen. Als we die cijfers vergelijken met het schamele budget van 1,2 miljoen euro dat Congo besteedt aan gezondheidszorg, dan moeten we ons toch vragen stellen.
Via de pers vernemen we dat de broer van Kabila overal ter wereld villa's en huizen aankoopt. Vanuit mijn sociaal gevoel kan ik dat niet aanvaarden.
Kan de minister ter voorbereiding van de verkiezingen bijkomende voorwaarden opleggen aan de overgangsregering in Congo?
Kan de minister eisen stellen opdat Belgisch geld effectief naar de verkiezingen gaat?
De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Ik deel de bezorgdheid van vraagstelster, maar ze moet wel opletten als ze cijfers vergelijkt. Dat Congo maar 1,2 miljoen euro aan gezondheidszorg zou besteden, klopt als men alleen de overheidsbegroting in aanmerking neemt. Gelukkig genoeg gaan er ook vele tientallen miljoenen euro's naar gezondheidzorg via de NGO's. Om begrijpelijke redenen verkiest men niet via de overheid te passeren.
Telkens wanneer ik collega's uit Congo ontmoet - en deze week gebeurde dat al drie keer - leg ik de nadruk op de absolute noodzaak om tot een beter bestuur te komen en om de uitgaven en de inkomsten onder controle te krijgen. Er rijst immers een probleem van privatisering van de inkomsten en van het zich toe-eigenen van een deel van de uitgaven door de verschillende actoren.
De internationale gemeenschap is zich meer en meer bewust van het probleem en vindt dat de dépenses de souveraineté te hoog oplopen, onder meer voor de présidence en in mindere mate voor de vier vice-presidenten.
De internationale gemeenschap heeft nauwelijks enkele dagen geleden in aanwezigheid van België beslist om nauw toe te zien op het financiële reilen en zeilen van Congo omdat ze vreest dat het land anders in een uitzichtloze situatie terecht zal komen.
Ik kan vraagstelster alleszins geruststellen. Het Belgisch ontwikkelingsgeld gaat niet naar overheidsuitgaven. België biedt projectgebonden hulp waarbij de financieringsvoorwaarden nauwkeurig worden vastgelegd. Rechtstreekse, niet-gebonden hulp wordt alleen geboden voor zeer specifieke en wel omschreven interventies. Het risico dat Congo Belgisch ontwikkelingsgeld verkeerd aanwendt, is bijgevolg heel beperkt, om niet te zeggen onbestaande.
Mevrouw Margriet Hermans (VLD). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Vooral zijn besluit stemt me hoopvol. Al die berichten over aankopen door de president en zijn familie klonken immers als een bis-verhaal waarbij de bevolking weer eens het slachtoffer zou zijn.
De heer Berni Collas (MR). - Ich freue mich über die Anwesenheit des Aussenministers. Ich glaube, dass ich davon ausgehen kann, dass er eine gute passive Kenntnis der deutschen Sprache hat und dass ich mich meiner Muttersprache bedienen darf.
Am 27. Januar dieses Jahres hatte ich schon die Gelegenheit im Rahmen einer Interpellation auf die vorliegende Problematik der Abschaffung der Subsidien der bilateralen Handelskammern einzugehen. Es handelt sich da um den ex-Fonds de commerce, ein budgetärer Artikel, der in Ihrem Haushalt des Auswärtigen Amtes eingetragen ist. In dieser Interpellation habe ich damals ganz ausführlich die Aktivitäten der Deutsch-Belgisch-Luxemburgischen Handelskammer beschrieben und ihre Bedeutung unterstrichen. Nun habe ich erfahren, dass am 12. April eine Kollegin in der Kammer in der gleichen Problematik vorstellig geworden ist, und dass Sie auf ihre Fragen geantwortet haben, dass eine Lösung nur möglich wäre, indem die Kredite in Ihrem Haushalt wieder neu eingeschrieben würden, und dass Sie dieses Problem, das auch die Regionen betrifft, über eine gemeinschaftlicher Finanzierung lösen möchten. Das alles wäre nur möglich im Rahmen einer Haushaltsanpassung anlässlich der Haushaltskontrolle.
Haben Sie die zusätzlichen Mittel im Rahmen der Haushaltskontrolle bekommen können?
Was stellen Sie sich genau unter gemeinschaftliche Finanzierung vor? Inwiefern haben Sie in diesem Rahmen mit den Regionen eine Konzertierung haben können?
Het verheugt me dat de minister van Buitenlandse Zaken aanwezig is. Ik neem aan dat hij een goede passieve kennis heeft van het Duits en dat ik mijn moedertaal mag gebruiken.
Op 27 januari sneed ik in een vraag om uitleg het probleem aan van de afschaffing van de subsidies voor de bilaterale kamers van koophandel. Het gaat om het vroegere Fonds voor de Buitenlandse Handel, een begrotingsartikel van de begroting Buitenlandse Zaken. In mijn vraag heb ik de activiteiten van de kamer van koophandel debelux in detail beschreven om het belang ervan te onderstrepen.
Ik verneem nu dat een collega van de Kamer op 12 april over hetzelfde probleem heeft geklaagd. U hebt haar geantwoord dat een oplossing alleen kon worden gevonden als de kredieten opnieuw op uw begroting werden ingeschreven. U verklaarde ook dat u het probleem, dat ook de gewesten aangaat, zou trachten op te lossen via een gemeenschappelijke financiering. Dit zou echter alleen mogelijk zijn in het kader van een begrotingsaanpassing bij de begrotingscontrole.
Hebt u de middelen bij de begrotingscontrole verkregen? Wat verstaat u precies onder gemeenschappelijke financiering? Hebt u daarover al overlegd met de gewesten?
De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Bij de jongste begrotingscontrole konden geen bijkomende middelen worden vrijgemaakt voor de subsidiëring van kamers van koophandel in het buitenland.
Om het probleem voorlopig op te lossen ben ik bereid een bedrag van 350.000 euro uit te trekken op een ander begrotingsartikel van mijn departement, op voorwaarde dat, zoals werd overeengekomen tijdens de jongste vergadering van het Interministerieel Comité voor Buitenlands Beleid, de bevoegde gewestelijke overheden meewerken.
Met het oog op een gemeenschappelijke oplossing vonden twee interkabinettenvergaderingen plaats. De vertegenwoordigers van de gewesten hebben zich bereid verklaard om deze inspanning financieel te ondersteunen. De werkzaamheden concentreren zich nu op de subsidiëringswijze. Ik zal een overgangsregeling voorstellen tijdens de volgende vergadering van het Interministerieel Comité voor Buitenlands Beleid.
De heer Berni Collas (MR). - Ich werde sehr kurz sein. Ich freue mich natürlich über diesen Ansatz einer Lösung. Ich habe verschiedene Gespräche mit dem Geschäftsführer der debelux gehabt. Diese Leute sind kurzfristig mit Finanzierungsproblemen konfrontiert worden, weil von heute auf morgen eben diese entsprechenden 228.000 Euro nicht mehr in ihrem Budget vorzufinden waren. Ich glaube auch, dass diese Leute bemüht sind, über eigene Bemühung zusätzliche Einnahmequellen zu erschliessen. Das heisst über Inrechnungsstellung von Dienstleistungen, und in diesem Zusammenhang kann ich diesen Leuten nur viel Proaktivitäten und viel Dynamik wünschen. Aber, ich freue mich sehr, dass Sie die Sache resolut angehen. Vielen Dank!
Het verheugt me uiteraard dat er een begin van oplossing is. Ik heb meermaals gesproken met de directeur-zaakvoerder van debelux. Deze mensen werden plots geconfronteerd met een financieringsprobleem omdat, van de ene dag op de andere, 228.000 euro uit hun begroting verdwenen is. Zelf spannen zij zich ook in om voor bijkomende inkomsten te zorgen door diensten aan te rekenen. Ik kan hen alleen maar veel proactiviteit en dynamisme toewensen. Overigens dank ik de minister voor zijn kordate aanpak.
Mevrouw Joëlle Kapompolé (PS). - In antwoord op een van mijn mondelinge vragen over de hervorming van de brandweerdiensten preciseerde de minister dat de commissie haar werkzaamheden niet had beëindigd en dat de financiering van zowel de brandweerdiensten als van de dringende medische hulpverlening binnen deze commissie zou worden besproken. Het wekt overigens verbazing dat de dringende medische hulpverlening, waarvoor de minister van Volksgezondheid bevoegd is, bij deze bespreking wordt betrokken.
Verbazend is ook dat de heer Paulus in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft gezegd dat de financiering van de hervorming van de brandweerdiensten niet het onderwerp was van de besprekingen binnen die commissie.
Ten slotte zei de minister dat het eindrapport in juli 2005 beschikbaar zou zijn. De heer Paulus had het evenwel over eind dit jaar.
Al die tegenstrijdige informatie noopt me ertoe u enige vragen te stellen. Behoort de hervorming van de dringende medische hulpverlening tot de opdrachten van de commissie-Paulus? Maken vertegenwoordigers van Volksgezondheid deel uit van deze commissie? Waar en wanneer zal de financiering ter sprake komen als dat niet binnen deze commissie is? Kan de minister ons iets zeggen over de financiële middelen, zonder dat dit meerkosten voor de gemeenten met zich meebrengt? Wanneer zullen we over de eindconclusies van de commissie beschikken?
De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Er schijnen nogal wat misverstanden te bestaan over de activiteiten van de commissie-Paulus.
In september 2004 heb ik aan de commissie die voorgezeten wordt door gouverneur Paulus, gevraagd een hervorming van de civiele veiligheidsdiensten uit te werken. Tegelijk heb ik een consortium van universiteiten belast met een risicoanalyse voor het hele grondgebied. Ze kregen daarvoor een jaar de tijd. De werkzaamheden schieten goed op. Het consortium van universiteiten verwacht zijn werkzaamheden in september te zullen beëindigen. Gouverneur Paulus zal zijn verslag indienen vóór het parlementaire reces.
We zullen dan de resultaten van de twee studies kunnen onderzoeken en beginnen met het opstellen van een wetsontwerp. Ik hoop daarmee eind dit jaar klaar te zijn.
De commissie-Paulus heeft als opdracht voorstellen te doen over de organisatie, het statuut en de financiering van de civiele veiligheid. Ze zal ook de kostprijs van de hervorming onderzoeken en voorstellen doen in verband met de verdeling van de kosten tussen het federale niveau, de gemeenten of andere instanties. Bij de begrotingsbesprekingen van de komende jaren zal ik daarvoor de federale financieringsmiddelen moeten zoeken.
Mevrouw Joëlle Kapompolé (PS). - Behoort de dringende medische hulpverlening tot de civiele veiligheid? Zo ja, is Volksgezondheid vertegenwoordigd in de commissie-Paulus of in het consortium van universiteiten?
De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - De commissie kan deze vertegenwoordigers altijd horen. Wettelijk is de dringende medische hulpverlening echter een bevoegdheid van Binnenlandse Zaken.
De heer Stefaan Noreilde (VLD). - Sinds 1 april 2005 is de wet op de gemeentelijke administratieve sancties van kracht, die lokale ambtenaren de mogelijkheid biedt overlastfenomenen binnen de gemeente aan te pakken. Dat is een goed initiatief. In 2003 diende ik een wetsvoorstel in ertoe strekkend aan de hoofdredders en hun adjuncten aan zee en aan grote meren bij een recreatiedomein, een beperkte politionele bevoegdheid toe te kennen onder andere inzake de naleving van het verbod op het baden in onbewaakte zones en tijdens gevaarlijke weeromstandigheden. Een maand geleden kwam dit voorstel aan bod in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. Sommige leden vroegen zich af of de nieuwe wetgeving op de gemeentelijke administratieve sancties zou kunnen worden toegepast. Op basis van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet zou er een proefproject aan zee en in een recreatiedomein kunnen worden uitgevoerd om na te gaan of de toepassing van de maatregel tot meer veiligheid leidt.
Als de minister mijn idee voor een proefproject steunt, raad ik hem aan contact op te nemen met de Intercommunale Kustreddingsdienst West-Vlaanderen, waarin alle schepenen zetelen van de kustgemeenten die ter zake bevoegd zijn. Voorts raad ik hem aan te onderzoeken of bij de grote recreatiedomeinen interesse bestaat voor een proefproject. Ik ben er zeker van dat de stad Gent geïnteresseerd is. Naar aanleiding van een ongeval met dodelijke afloop van twee jaar geleden, verzocht het schepencollege ter zake een wetgeving uit te werken.
Is de minister van oordeel dat artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet kan worden aangewend voor een proefproject?
Zal de minister het IKWV vragen een proefproject aan zee uit te werken?
Zal hij ook contact opnemen met de stad Gent of met recreatiedomeinen op andere plaatsen om hun interesse in een proefproject te toetsen?
De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet biedt de gemeenten de mogelijkheid om aan bepaalde vormen van lokale overlast of kleine criminaliteit weerwerk te bieden. Ook het zwemmen en baden in onbewaakte zones of de niet-naleving van instructies in bewaakte zones valt onder het toepassingsgebied van dat artikel. In de geest van dit `lik op stuk-beleid' kan ik het voorstel tot het opstarten van een proefproject volledig ondersteunen. Projecten die de veiligheid bevorderen, genieten onze steun.
Op gemeentelijk vlak moet eerst een aantal stappen worden gedaan. Zo moet de inbreuk in een gemeentelijk reglement of een gemeentelijke verordening worden opgenomen. De hoofdredders moeten een opleiding volgen en zij moeten vaststellingsbevoegdheid krijgen. Voor de vlotte toepassing hiervan zullen mijn diensten de Intercommunale Kustreddingsdienst contacteren en hem een begeleidingsnota bezorgen. Uiteraard zijn alle recreatiegebieden, waar redders worden geconfronteerd met dezelfde problematiek, welkom om aan dat project deel te nemen.
De heer Stefaan Noreilde (VLD). - Ik dank de minister voor zijn positieve antwoord. Dit is ook een bewijs dat we in de Senaat iets in beweging kunnen zetten. Wij hadden over dit idee een goede discussie tussen meerderheid en oppositie. Daaruit is het proefproject voortgekomen.
De heer Frank Creyelman (VL. BELANG). - De Ministerraad van 23 december 2004 besliste om, in uitvoering van het regeerakkoord van 10 juli 2003, de fiscale zegels voor rijbewijzen vanaf 31 maart 2005 af te schaffen. De aanvrager van het rijbewijs kan vanaf deze datum zijn retributie rechtstreeks aan de gemeente overmaken zonder het postkantoor te hoeven binnenlopen. Deze maatregel bespaart de burger een hoop tijd.
Tot op heden blijven de besluiten voor deze administratieve vereenvoudiging uit. De Vereniging van Steden en Gemeenten verwacht dat de regelgeving eerstdaags in orde komt, maar in Kortrijk wordt met zekerheid beweerd dat het plan tot minstens in 2006 wordt opgeborgen. Andere steden hebben hiervan nog geen weet.
De diensten die zich bezighouden met de afhandeling van de rijbewijzen en vooral de burgers vragen dringend meer duidelijkheid.
Welke omzendbrieven werden in verband met deze materie sinds 31 maart naar de gemeentebesturen gestuurd? Wat was hun inhoud?
Om welke redenen en problemen werden de fiscale zegels nog niet afgeschaft?
Klopt het dat de afschaffing van de fiscale zegels voor rijbewijzen wordt uitgesteld tot 2006? Zo neen, wanneer wordt de afschaffing van de zegels eindelijk een feit?
Wanneer worden de gemeentebesturen hiervan op de hoogte gebracht?
De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - Noch vóór, noch na 31 maart 2005 werden rondzendbrieven over deze aangelegenheid verzonden. Wel werden de Verenigingen voor Steden en Gemeenten ingelicht over dit initiatief en de vordering van het dossier.
Er zijn verschillende redenen waarom de fiscale zegels voor rijbewijzen nog niet werden afgeschaft. Men moet op alle terreinen klaar zijn voordat de nieuwe regel in voege kan treden. Op de Ministerraad van 13 mei 2005 werd ervan uitgegaan dat de effectieve afschaffing mogelijk is vanaf 1 januari 2006. We rekenen erop dat de gemeentebesturen tegen die datum klaar zijn. Zij worden op de hoogte gebracht door een rondzendbrief van mijn administratie.
De voorzitter. - Mevrouw Annane verwijst naar haar schriftelijk verslag.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - We hebben dit wetsontwerp geëvoceerd om de kwaliteit van het wetgevend werk te verbeteren. We hebben het geamendeerd op basis van het advies van onze dienst Wetsevaluatie. Ik bedank deze dienst, die goed werk levert, dan ook van harte.
-De algemene bespreking is gesloten.
(Voor de tekst geamendeerd door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, zie stuk 3-1124/4.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - De directie van Ryanair, de luchtvaartmaatschappij die opereert vanop de luchthaven van Charleroi, besliste een loonsverhoging van 3% aan zijn werknemers te geven. Zij die via de vakbonden verkozen te onderhandelen werden echter uitgesloten.
De maatschappij ziet in die handelswijze een verhoging van de efficiëntie. Ik zie er vooral de wil in om gesyndiceerde werknemers te straffen. De maatschappij heeft immers altijd geweigerd de representatieve werknemersorganisaties te erkennen en hun afvaardigingen te ontvangen. Ze heeft haar zetel in Ierland en probeert met alle middelen te voorkomen dat het aantal vakbondsleden 50% van het personeel bereikt. In dat geval verplicht de Ierse wetgeving haar immers de vakbonden te erkennen als gesprekspartners in de sociale onderhandelingen.
De discriminatie tussen gesyndiceerde en niet-gesyndiceerde werknemers lijkt me voor de hand te liggen. Ons sociale overlegmodel wordt ons door andere landen benijd. Er kunnen dus geen toegevingen worden gedaan wanneer sommigen op een dergelijke flagrante wijze dat sociaal overleg proberen te omzeilen.
Is de minister op de hoogte van het probleem?
Zullen er maatregelen worden getroffen in overleg met de sociale partners?
Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - Indien de feiten worden bevestigd, zijn ze strijdig zijn met de vakbondsvrijheid en de wetgeving inzake discriminatie.
Ik veronderstel dat het gaat om de in Ierland in dienst genomen piloten die bij een vakbond zijn aangesloten en dus via hun vakbond wensen te onderhandelen.
Ik kan me niet uitspreken over werknemers die in Ierland in dienst werden genomen met een - wat nog moet worden gecontroleerd - wettelijk contract. Als minister van Werk kan ik me enkel uitspreken over de in België in dienst genomen werknemers.
De sociale inspectie heeft een onderzoek opgestart om na te gaan of de in België in dienst genomen werknemers ook een verhoging hebben gekregen. Indien dit zo is, is het discriminatieprobleem van de baan. Een interventie van mijn kant zou trouwens niet tot een concreet resultaat kunnen leiden. Ik hoop dat de Ierse collega's hun werk zullen doen.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - In deze periode van uitbreiding van de Europese Unie is waakzaamheid meer dan ooit geboden. Het vrije verkeer van werknemers en ondernemingen, die soms vreemde methoden gebruiken, mag de sociale verworvenheden niet op de helling zetten.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik dank de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en haar voorzitter senator Roelants du Vivier voor de snelle en efficiënte behandeling van dit wetsvoorstel. Ik dank ook mijn collega's Christian Brotcorne, Marie-José Laloy, Lionel Vandenberghe, Isabelle Durant, Nathalie de T' Serclaes en Stefaan Noreilde die het voorstel mee hebben ingediend en mevrouw Pehlivan voor het verslag.
De bedoeling van dit voorstel is artikel 8 van de wet van 1999 op de internationale samenwerking aan te vullen met betrekking tot de aandacht voor kinderrechten. De wet van 1999 is het uitgangspunt voor de doelstellingen en de instrumenten van de huidige Belgische ontwikkelingssamenwerking maar tot vandaag kwamen de kinderrechten daarin niet aan bod. We willen nu de kinderrechten toevoegen aan de drie reeds bestaande horizontale thema's: gelijke kansen voor mannen en vrouwen, zorg voor het leefmilieu en sociale economie. Kinderen verdienen deze extra aandacht omdat ze wereldwijd nog steeds de grootste slachtoffers zijn van armoede. Toch zijn ze belangrijke actoren in het ontwikkelingsproces. Het is niet voor niets dat zes van de acht millenniumdoelstellingen rechtstreeks verband houden met kinderen.
De belangrijke rol van de kinderen bij de realisatie van die doelstellingen staat in schril contrast met de beperkte aandacht voor kinderen in het ontwikkelingsbeleid. Dit moet in de toekomst veranderen. We hebben de voorbije jaren een aantal schuchtere stappen in de goede richting gezet, maar er is nog geen samenhangend beleid met betrekking tot kinderen in ontwikkelingssamenwerking.
Onder voormalig minister van Ontwikkelingssamenwerking Verwilghen werd een kinderrechtennota opgesteld, die evenwel een informele interne nota bleef en nooit is uitgegroeid tot een echte beleidsnota. Ook in de beleidsnota van huidig minister van Ontwikkelingssamenwerking De Decker wordt enkel naar een beperkt aantal facetten met betrekking tot kinderen verwezen, namelijk kindsoldaten en kinderarbeid en niet naar het geheel van de kinderrechten.
Wanneer we naar het werk van de organisaties op het terrein kijken, dan blijkt dat slechts een gering aantal NGO's expliciet aandacht hebben voor kinderen en hun rechten. Via mijn eigen parlementaire vragen heb ik ondervonden dat het moeilijk is te achterhalen welk deel van de federale begroting kinderen ten goede komt en dit geldt ook voor het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking.
Deze wetswijziging wil in de toekomst garanderen dat het federale ontwikkelingsbeleid uitdrukkelijk rekening houdt met kinderrechten. Alle actoren, zowel overheid als NGO's, zullen voortaan gedwongen worden om dit thema mee te nemen naar alle partnerlanden en in alle sectoren van onze ontwikkelingssamenwerking, zoals basisgezondheidszorg, voedselzekerheid, onderwijs basisinfrastructuur, conflictpreventie en maatschappijontwikkeling. Het gaat er niet alleen om te voorzien in meer projecten voor kinderen, maar om de impact van het hele ontwikkelingswerk op kinderen te toetsen. Meer aandacht voor kinderen in de ontwikkelingssamenwerking komt niet alleen kinderen ten goede, maar is een noodzakelijke hefboom om armoede uit te roeien. Ik hoop dat we nog de gelegenheid zullen hebben om te debatteren over de beleidsnota van Ontwikkelingssamenwerking inzake kinderrechten. Bij de voorbereiding van dit voorstel hebben we in ieder geval in overleg met de sector verschillende domeinen gevonden waar aandacht voor de kinderrechten zeer relevant is.
Ik verwijs bijvoorbeeld naar kinderen in noodsituaties. Ik denk aan het grote drama van de Tsunami, aan het belang van de geboorteregistratie, aan de problematiek van kinderen en AIDS, aan de kinderen die betrokken zijn bij mensenhandel, prostitutie en geweld. In alle domeinen van de ontwikkelingssamenwerking vinden we wel een aandachtspunt dat voor kinderen van cruciaal belang is.
Ik besluit met mijn uitdrukkelijke dank aan het adres van drie kinderrechten-NGO's die mee aan de basis liggen van deze wetswijziging. Ik verwijs expliciet naar Plan België, UNICEF België en ECPAT België, drie ontwikkelingsorganisaties die de leefomstandigheden van kinderen in het Zuiden blijvend trachten te verbeteren. Het wetsvoorstel dat in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging werd goedgekeurd, is het resultaat van een studiedag die deze drie organisaties op 18 november 2004 samen hebben georganiseerd over `Kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking'. Het ging om het eerste colloquium in ons land dat op het kruispunt stond tussen kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking. Deze conferentie resulteerde in een reeks aanbevelingen. Eén daarvan was rechtstreeks aan het parlement gericht en vroeg ons om de wet op de internationale samenwerking in die zin te amenderen. Ik dank de betrokken NGO's voor hun deskundigheid, hun inbreng en voor de dialoog die ze met het parlement hebben aangegaan.
Ik hoop dat de Senaat vandaag en de Kamer zo spoedig mogelijk dit voorstel goedkeuren.
-De algemene bespreking is gesloten.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 3-988/4.)
-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsvoorstel in zijn geheel wordt later gestemd.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - In afwezigheid van de rapporteur wens ik namens mijn fractie dit voorstel van resolutie te steunen.
Gisteren heeft Amnesty International de noodklok geluid omdat de mensenrechten op wereldvlak in een neerwaartse spiraal zitten. De onverschilligheid van de publieke opinie ten aanzien van conflicten en vergeten oorlogen en de misbruiken onder het mom van de strijd tegen het terrorisme, zijn de oorzaken van deze negatieve trend.
De aandacht voor de mensenrechten mag dus niet verslappen. Mensenrechten zijn een fundamenteel recht dat tot elke prijs moet worden verdedigd. Het siert dan ook die mensen die op vrijwillige en professionele basis de toepassing van de mensenrechten op burgerlijk, politiek, sociaal en cultureel vlak steunen. Zij doen dit vaak in moeilijke omstandigheden. Omwille van hun activiteiten ter verdediging van de mensenrechten zijn ze vaak het slachtoffer van politieke vervolgingen, intimidaties, foltering en zelfs moord. Ook op internationaal vlak erkent men deze problematiek en is men bereid een internationaal beschermingsmechanisme in het leven te roepen.
Het voorliggend voorstel van collega Mahoux doet een oproep in die zin. Er bestaan tal van voorstellen hieromtrent. Ik denk bijvoorbeeld aan het vroegtijdige waarschuwingssysteem of early warning system dat we zouden moeten invoeren. Ik denk aan de opstelling van een jaarverslag over de toestand van de mensenrechten in landen waar België diplomatieke posten heeft.
Ook moet de Europese Unie meer aandacht besteden aan de bescherming van verdedigers van de mensenrechten in het raam van het Europese initiatief voor de democratie en de mensenrechten. Om die redenen en omdat de mensenrechtenactivisten een belangrijke functie uitoefenen, zal de CD&V-fractie dit voorstel van resolutie steunen.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Mevrouw de voorzitter, ik heb er begrip voor dat u wacht op de komst van een lid van de regering. Maar als de Senaat erop staat dat bij de bespreking van een ontwerp een regeringslid aanwezig is, dan mag hij ook verwachten dat de indieners en rapporteurs van wetsvoorstellen en resoluties bij de bespreking aanwezig zijn. Ik stel echter vast dat vandaag een wetsvoorstel en een voorstel van resolutie worden besproken, terwijl noch de indiener noch de rapporteur aanwezig zijn.
De voorzitter. - Ik kan u geen ongelijk geven.
De heer Paul Wille (VLD). - De heer Van Hauthem heeft inderdaad gelijk. Misschien moeten we bepaalde collega's erop wijzen dat ze door hun werkwijze de geloofwaardigheid van de Senaat in het gedrang brengen.
De voorzitter. - De heer Lionel Vandenberghe is net binnengekomen.
De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - In dit voorstel van resolutie wordt aangedrongen op een betere bescherming van de verdedigers van de mensenrechten. Dit is een nogal omslachtige verzamelnaam voor mensen die zich overal ter wereld op professionele of vrijwillige basis inzetten voor de naleving van de mensenrechten. Het belang van het werk van de medewerkers van mensenrechtenorganisaties kan nauwelijks worden onderschat. Ze brengen wantoestanden aan het licht, maken grove schendingen van mensenrechten openbaar en trekken aan de alarmbel als een conflict dreigt te escaleren.
Mensenrechtenactivisten werken meestal in uiterst hachelijke omstandigheden. Grove schendingen van de mensenrechten vinden voornamelijk plaats in oorlogsgebieden of vlak vóór of vlak na gewelddadige conflicten. De verdedigers van de mensenrechten zetten soms zelfs hun eigen leven op het spel om te waken over het leven van de anderen. Dagelijks verschijnen berichten in de krant over mensenrechtenactivisten die het slachtoffer zijn geworden van geweld, opsluiting, ontvoering en zelfs moord. De gebeurtenissen in Afghanistan, Irak en Colombia tonen aan dat verdedigers van de mensenrechten steeds vaker een doelwit vormen voor de strijdende partijen. Ook elders in de wereld zijn de verdedigers van de mensenrechten zeer vaak het slachtoffer van politieke vervolging en repressie. Recent nog waren er incidenten in Oezbekistan en Iran.
De helft van de aanvallen op mensen die zich voor de mensenrechten inzetten, wordt uitgevoerd in opdracht van een staat. De verdedigers van de mensenrechten hebben nood aan internationale bescherming. Deze mensen zijn nodig en we moeten dan ook alles in het werk stellen om hun veiligheid te garanderen. In 1998 werd hiertoe een eerste aanzet gegeven toen de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de verklaring inzake de bescherming van de verdedigers van de mensenrechten unaniem goedkeurde.
In navolging van deze verklaring verzoeken we de Belgische regering om de bescherming van de verdedigers van de mensenrechten op te nemen. Ten eerste kan dit door diplomatieke inspanningen in de landen waar ze verblijven, door toezicht op hun veiligheid en effectieve diplomatieke demarches wanneer ze worden bedreigd. Ten tweede kan dit door steun te geven aan NGO's die zich inzetten voor de bescherming van bedreigde personen in derde landen. Ten derde vragen we het ministerie van Buitenlandse Zaken een werkgroep op te richten om de dialoog met de verdedigers van de mensenrechten te versterken zodat de mensenrechtenschendingen vroeger kunnen worden opgespoord en het welzijn van de verdedigers ervan op de voet kan worden gevolgd. Ten vierde moet het ministerie ook de plaatselijke NGO's betrekken bij het signaleren van mensenrechtenschendingen in landen waar België diplomatieke posten heeft. Tot slot dient België bij de Europese Unie aan te dringen op een betere bescherming van de verdedigers van de mensenrechten.
De commissie keurde deze resolutie unaniem goed. Ik hoop dat de voltallige Senaat dit ook zal doen en dat we dit op de volgende vergadering van de OVSE in Washington kunnen verdedigen.
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitter. - De heer Cornil verwijst naar zijn schriftelijk verslag.
De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen. - We hadden deze week contact met de Vlaamse regering. Ook de minister van Begroting wil deze week en begin volgende week nog overleg plegen met de verschillende deelregeringen over de budgettaire gevolgen. Daarom verzoekt de regering de stemming met een week uit te stellen.
De heer Christian Brotcorne (CDH). - Ik heb er geen enkel bezwaar tegen dat de bespreking van dit ontwerp wordt uitgesteld.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ik steun de vraag van de regering volmondig, maar het eerste overleg hierover had plaats op negen november 2004. Men heeft dus maanden tijd gehad om te doen wat de komende week zal worden gedaan.
De heer Berni Collas (MR). - Ik wil erop wijzen dat we een gemotiveerd advies hebben geformuleerd waarin staat dat we het vertrouwen hebben gegeven aan de regering om in de mate van het mogelijke een voor alle betrokkenen aanvaardbare oplossing te vinden.
Het verheugt me dat er in die richting wordt gewerkt.
De voorzitter. - Ik stel dus voor dat we dit wetsontwerp later behandelen. (Instemming)
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Volgens de artikelen 71 tot 75 van de basiswet inzake het gevangeniswezen en rechtspositie van de gedetineerden heeft elke gedetineerde recht op godsdienstige, geestelijke of morele bijstand alsook het recht om zijn godsdienst of levensbeschouwing individueel en in gemeenschap met anderen te beleven en te belijden.
Met het oog op de concrete invulling daarvan heeft de minister van Justitie naar verluidt een nieuw ontwerp van koninklijk besluit opgesteld met een nieuwe verdeling: katholieken krijgen 25 in plaats van 29 aalmoezeniers, de islamieten 18 in plaats van 16, de protestanten 6 in plaats van 8, de orthodoxen blijven op vier, de joden blijven op 2, de anglicanen krijgen er 1 in plaats van 2 en de vrijzinnigen krijgen er plots 9 in plaats van 4.
In antwoord op een eerdere vraag antwoordde de minister op 24 maart in de Senaat: `Op basis van deze parameters werd er een protocolakkoord ondertekend tussen alle vertegenwoordigers van de erkende erediensten en van de niet-confessionele levensbeschouwingen, waarbij de nieuwe verdeling door eenieder werd aanvaard. De ondertekenende partijen hebben zich ertoe verbonden om in de grote strafinrichtingen een permanente dienstverlening te verzekeren. De effectieve controle van deze aanwezigheid zal door de betrokken directeur worden uitgevoerd. Dit protocolakkoord zal binnenkort in een koninklijk besluit worden vastgelegd.'
Ik verneem dat dit koninklijk besluit er nog niet is. Kan de minister dat bevestigen? Kan de minister ook zeggen wanneer het besluit wel klaar zal zijn?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Het koninklijk besluit dat de weddes en het kader vastlegt voor de aalmoezeniers en de consulenten die tot een van de erkende godsdiensten behoren, en van de morele consulenten bij de penitentiaire instellingen, ligt momenteel ter advies bij de inspecteur van Financiën. Wanneer het advies binnenkomt, wordt het koninklijk bezorgd aan de minister van Begroting en aan de minister van Ambtenarenzaken. In de maand juli verschijnt het dan in het Belgische Staatsblad.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik zal er nauwlettend op toezien dat deze timing effectief wordt nagekomen.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - De minister is het ongetwijfeld met mij eens dat de jongste jaren de houding tegenover familiaal geweld een sterke kentering heeft gekend. Dat is bijvoorbeeld te merken bij de politiediensten en de parketten, die voor deze misdrijven nu veel korter op de bal spelen. Recentelijk hebben onder meer de politiediensten en het parket van Antwerpen afspraken gemaakt over concrete actieplannen tegen familiaal geweld. De minister zelf heeft onlangs beloofd om in samenspraak met het college van procureurs-generaal een eenvormige richtlijn met betrekking tot de aanpak van familiaal geweld rond te sturen.
Is deze omzendbrief reeds verstuurd? Zo neen, tegen wanneer zal dat gebeuren? Zo ja, wat is de concrete inhoud van deze omzendbrief?
Hoe staat de minister tegenover het zogeheten Oostenrijkse model, waarbij de pleger van familiaal geweld onmiddellijk de woning moet verlaten? We willen dat met enkele senatoren in ons Belgisch recht integreren.
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ik lees voor mevrouw Pehlivan het antwoord dat minister Onkelinx mij heeft bezorgd.
Het college van procureurs-generaal bereidt inderdaad een omzendbrief voor om het beleid inzake familiaal geweld te verbeteren. Deze omzendbrief zal tegen de aanvang van het gerechtelijk jaar klaar zijn.
Hij bevat een definitie van familiaal geweld, tegen partners en tegen ascendenten en descendenten, instructies inzake het opsporen en registreren van deze feiten door de politiediensten en de parketten en richtlijnen voor het strafrechtelijk beleid. De omzendbrief zal ook de huidige wetgeving in herinnering brengen, de instelling van een referentiemagistraat vermelden en een uitnodiging bevatten om met lokale diensten als slachtofferhulp, jeugdbescherming en diensten voor het uitvoeren van alternatieve straffen samen te werken.
Aangezien het strafrechtelijk beleid inzake familiaal geweld moet worden gevoerd in samenwerking met zeer uiteenlopende instanties, waarvan verschillende van de gemeenschappen en gewesten afhangen, zal het ontwerp van omzendbrief ook worden besproken op de interministeriële conferentie `Integratie in de maatschappij', die in juni plaatsvindt en die speciaal gewijd is aan de gelijkheid van kansen.
In het Oostenrijkse model is het mogelijk dat de pleger van familiaal geweld onmiddellijk na het plegen van de feiten de gezinswoning moet verlaten. Een wet van 1996 biedt er de ordediensten de mogelijkheid om de pleger van feiten van fysiek geweld uit de woning van het slachtoffer te zetten en hem te verbieden er gedurende meerdere dagen terug te keren.
Ook in België kan de pleger van familiaal geweld onmiddellijk na de feiten verplicht worden de gezinswoning te verlaten, maar de magistraat moet hiertoe het initiatief nemen in het kader van een `pretoriaans contract' en van de alternatieve maatregelen voor het aanhoudingsbevel.
In het kader van het pretoriaans contract kan de procureur des Konings de pleger van de feiten, na hem van zijn vrijheid te hebben beroofd, uit de gezinswoning zetten. Indien de dader dat weigert, vordert de procureur des Konings een aanhoudingsbevel of verplicht hij hem om dadelijk te verschijnen. De wetgeving maakt het verder mogelijk om de pleger van familiaal geweld bij het aanhoudingsbevel onder voorwaarden in vrijheid te stellen. De verwijdering uit de gezinswoning kan een dergelijke voorwaarde zijn.
Moeten we ons inspireren op de Oostenrijkse wet en aan de politie de mogelijkheid geven om een pleger van familiaal geweld uit de gezinswoning te zetten? Dat zou immers een belangrijke verandering invoeren in onze gerechtelijke organisatie. De minister van Justitie is van mening dat we eerst een stand van zaken moeten opmaken over de repressieve mogelijkheden inzake familiaal geweld in ons huidige systeem. Gelet op de problemen inzake de registratie van feiten van familiaal geweld, zowel op het niveau van de politie als van de parketten, is het momenteel moeilijk de bestaande voorzieningen te evalueren.
De omzendbrief tracht tegemoet te komen aan dit probleem door een efficiënte methode voor het opsporen en registreren van familiaal geweld in te voeren, waardoor het mogelijk wordt te analyseren welke gerechtelijke gevolgen hieraan werden gegeven.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Ik weet dat de minister zeer begaan is met het probleem van familiaal geweld. Wij hebben daarover met een paar collega's een wetsvoorstel ingediend. Ik hoop dat we bij de bespreking van dat wetsvoorstel inzage kunnen krijgen in de evaluatie van de gerechtelijke aanpak van familiaal geweld.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.
Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - De diensten Omkadering Alternatieve Gerechtelijk Maatregelen (AGM) beschikken niet over een eigen wettelijk kader.
Het gaat om een overeenkomst tussen de minister van Justitie en de gemeenten die erom vragen, en waarin gepreciseerd wordt welke eventueel bestaande vereniging zal worden belast met de omkadering van genoemde maatregelen.
De federale overheid beperkt zich tot de toekenning van een forfaitaire subsidie voor de bijkomende aanwerving van burgerlijk personeel voor de begeleiding. De werkingskosten voor onder meer de lokalen vallen ten laste van de gemeenten. De gemeenten betreuren het dat ze bevoegdheden toegewezen krijgen van de federale overheid zonder dat daar voldoende financiële middelen tegenover staan. De vraag rijst dan ook welke toekomst de AGM, die het aantal dossiers van jaar tot jaar zien toenemen, beschoren is.
In tegenstelling tot de justitieassistenten met wie ze nauw samenwerken, zijn de sociaal werkers van de AGM niet onderworpen aan artikel 486 van het Strafwetboek over het beroepsgeheim. Ze kunnen het beroepsgeheim wettelijk dan ook niet delen met de justitieassistenten. Omwille van het gebrek en het ontbreken zelfs van informatie over het gerechtelijk verleden van de personen die het voorwerp uitmaken van alternatieve maatregelen, kunnen aan de structuren die deze personen in alle vertrouwen verwelkomen, niet de nodige garanties geboden worden.
Moeten deze werknemers niet over meer informatie beschikken over de personen die ze helpen en begeleiden?
Op welke manier zullen de AGM structureel worden gefinancierd en zal het statuut van hun personeel structureel worden vastgelegd?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Wat de structurele financiering van de AGM en hun personeelsstatuut betreft, worden de diensten voor het begeleiden van alternatieve maatregelen en straffen gefinancierd door het Veiligheidsfonds.
De in dit kader toegekende financiële bijdragen zijn forfaitair en dekken alleen de personeelskosten.
De beschikbare begrotingsmiddelen volstaan op dit ogenblik niet om de bestaande projecten uit te breiden of nieuwe projecten op te starten en evenmin om de personeelskosten of eventuele werkingskosten bijkomend te subsidiëren.
De behoeften zullen van nabij worden gevolgd. Als kan bewezen worden dat de forfaitaire toelagen niet volstaan, zal ik samen met de minister van Binnenlandse Zaken nagaan of bijkomende financiering mogelijk is.
De personeelsleden van de AGM zijn statutaire of contractuele gemeentelijke ambtenaren. Justitie heeft geen enkele bevoegdheid wat betreft het statuut van de gemeentelijke ambtenaren.
De justitieassistenten moeten zich als sociaal werker houden aan het wettelijk opgelegde beroepsgeheim. In dit verband heeft de Dienst Justitiehuizen richtlijnen uitgewerkt voor de samenwerking tussen de justitiehuizen en hun partners. De strikt strafrechtelijke informatie - aard van de feiten, gerechtelijke antecedenten - vallen onder het beroepsgeheim van de justitieassistent. Deze informatie kan dus niet worden gedeeld met de AGM. Niettemin wordt met deze informatie rekening gehouden als de justitieassistent iemand die een werkstraf kreeg, naar zijn arbeidsplaats leidt.
Wat betreft de andere relevante informatie waarover de justitieassistent beschikt, meer bepaald over speciale problemen zoals verslaving, analfabetisme, medische problemen, kan de justitieassistent de AGM aanwijzingen geven over geschikte of minder geschikte plaatsen.
De huidige richtlijnen zorgen dus voor een waarschuwingssysteem dat een doeltreffende samenwerking mogelijk maakt met de AGM zonder de justitieassistent in moeilijkheden te brengen wat het beroepsgeheim betreft.
In verband met de uitwisseling van informatie tussen partners in het algemeen zal de administratie samen met de sector duidelijke richtlijnen uitwerken. Eerst zal een tekst worden opgesteld die als basis moet dienen voor overleg met de partners op het terrein.
Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik heb alleen maar lof voor de AGM, die nuttig werk leveren. Ik kan echter niet nalaten op te merken dat het voor de gemeenten niet gemakkelijk is gerechtelijke opdrachten uit te voeren zonder over de middelen te beschikken. Daarover moet worden nagedacht. Hoever zal men gaan in het doorschuiven van opdrachten van de federale justitie naar de gemeenten?
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Bij de politiediensten van Antwerpen zou een lijst circuleren van een tweehonderdtal zogenaamde extremistische en terroristische organisaties.
Op die lijst prijken onder meer het Davidsfonds, de Bond Beter Leefmilieu, de Partij voor de Dieren, Hand in Hand, Elcker-ik, het Humanistisch Verbond enzovoort.
Het federaal parket, de Antwerpse procureur en de speurders van de cel terrorisme in Brussel betreuren dat dergelijke lijsten werden gelekt - dus ze bestaan - en spreken over een schending van het beroepsgeheim.
Naast die lijst zouden er nog minstens twee andere lijsten van gevaarlijke, extremistische en terroristische groeperingen in omloop zijn: één van de Staatsveiligheid en één van de Verenigde Staten. Wellicht bestaat er nog een derde lijst bij de politie van organisaties die de openbare orde kunnen bedreigen.
Als die lijsten bestaan, zou het nuttig zijn dat de burgers voor zichzelf kunnen uitmaken of ze op basis van een lidmaatschap van een of andere organisatie als potentiële terrorist kunnen worden aangezien. Stel dat ik aankom op een luchthaven in de Verenigde Staten met in mijn portefeuille een lidkaart van een of andere organisatie, dan wordt ik misschien wel voor ondervraging naar Guantánamo overgebracht!
In de Kamer van Volksvertegenwoordigers was het antwoord op gelijkaardige vraag allesbehalve helder.
Op grond van welke criteria komen organisaties op genoemde lijsten terecht?
Wat is de juridische grondslag voor die lijsten?
Hoeveel dergelijke lijsten circuleren er momenteel in ons land?
Door wie worden die lijsten gebruikt?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Aangezien hier gezegd is dat er een lijst zou circuleren bij de Antwerpse politiediensten, heeft de vraag voornamelijk betrekking op bevoegdheden van de minister van Binnenlandse Zaken. Zoals minister Onkelinx reeds kon meedelen in de Kamer, heeft de minister van Binnenlandse Zaken verklaard dat alleen krachtens de wet op het politieambt een lijst mag worden opgesteld van groeperingen die moeten worden opgevolgd in het kader van de handhaving van de openbare orde. Die lijst is in principe niet gebaseerd op politieke, filosofische of andere criteria. Het gaat blijkbaar alleen over een lijst van groeperingen die de politiediensten moeten opvolgen in het kader van de handhaving van de openbare orde.
Die lijst van groeperingen wordt geregeld voorgelegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en geüpdatet. De minister van Binnenlandse Zaken heeft gepreciseerd dat zijn departement het enige is dat die lijst kent, aangezien het als enige daartoe wettelijk is gemachtigd.
De minister van Binnenlandse Zaken heeft verklaard dat hij niets afwist van enige andere lijst.
Minister Onkelinx heeft de minister van Binnenlandse Zaken uitgenodigd om een stand van zaken op te maken over de lijst van op te volgen groeperingen, die hij besloten heeft op te stellen. Eerst moet hij die lijst voorleggen aan het College voor Inlichting en Veiligheid, dat daarna verslag uitbrengt aan het ministerieel comité voor Inlichting en Veiligheid met betrekking tot de relevantie van die lijst en de wettelijke basis ervan.
Minister Onkelinx herinnert eraan dat de Veiligheid van de Staat krachtens de organieke wet op de inlichtingendiensten werd belast met het toezicht op de terroristische en extremistische handelingen van groeperingen die de rechtsstaat kunnen schaden.
Er bestaat strikt genomen geen vooraf opgemaakte lijst van extremistische groeperingen. Dat zou niet overeenstemmen met de geest van voornoemde wet. De Veiligheid van de Staat interesseert zich voor personen of groeperingen op grond van hun activiteiten en niet andersom.
Als we ons democratische bestel willen behouden, kunnen we niet dulden dat het op het gebied van veiligheid tot ontsporingen komt, met bijvoorbeeld het registreren van burgers of groeperingen op basis van onnauwkeurige criteria en zonder voldoende wettelijke basis. Mocht dat wel het geval zijn, zou dat een onaanvaardbare schending zijn het privé-leven. Voorts is het voor een democratie ongezond dat verwarring wordt gecreëerd over de respectieve rol van de inlichtingendiensten en van de politiediensten, want de wettelijke opdrachten van die diensten zijn fundamenteel verschillend.
Het is de bedoeling deze kwestie binnenkort voor te leggen aan het ministerieel comité voor Inlichtingen en Veiligheid.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik kan natuurlijk niet in discussie treden met de minister die het antwoord van mevrouw Onkelinx voorleest. Het antwoord leidt wel tot enkele conclusies.
De minister zegt dat in Antwerpen een lijst bestaat die ontwettig is.
De minister voegt daaraan toe dat de politie een lijst mag opmaken van verenigingen die de openbare orde bedreigen. De lijst waarover het hier gaat, heeft echter duidelijk een andere grondslag.
De wet laat de lijst van de Staatsveiligheid toe. Het is vanuit democratisch oogpunt echter ook belangrijk dat we kunnen controleren of er willekeur bestaat.
Mijn probleem is dat die lijsten eventueel aan het buitenland kunnen worden doorgegeven waardoor een niets vermoedend Belgisch parlementslid bij zijn aankomst in een buitenlandse luchthaven wel eens voor een verrassing kan komen te staan. Denk maar aan wat een Nederlander is overkomen na een KLM-vlucht.
Ik stel voor dat de parlementaire begeleidingscommissie een duidelijk standpunt formuleert. We hoeven die lijsten niet te kennen, maar moeten er wel op toezien dat verenigingen die niets met terrorisme of extremisme te maken hebben, niet op een arbitraire manier op een van die lijsten terecht komen.
De voorzitter. - Het Comité I zal op 12 juli eerstkomend bijeenkomen.
De voorzitter. - De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen, antwoordt.
De heer Frank Creyelman (VL. BELANG). - De economische groei in ons land is tijdens het eerste kwartaal volledig stilgevallen. Het vertrouwen van consumenten en investeerders in onze economie is tot ver beneden nul gedaald. Bovendien kampen we momenteel met torenhoge olieprijzen die alles behalve bijdragen tot een goed investeringsklimaat en die dus voor een groot deel de oorzaak vormen van de huidige economische groeivertraging.
De recente groeiraming van het Instituut voor de nationale rekeningen duidt op een plots stilvallen van de productiegroei van goederen en diensten tijdens de eerste maanden van 2005.
De economische groei vertraagde sinds begin april 2004 naar 1,9 procent. Over heel 2004 bedroeg de productiegroei 2,7 procent. Bovendien zijn de vooruitzichten ongunstig aangezien de eerste ramingen voor april 2005 erop wijzen dat het tweede kwartaal nog slechter wordt dan het eerste. Dat is inmiddels overigens al bewezen. De kwartaalgroei van het BBP daalde van 0,3 procent in het vierde kwartaal van vorig jaar tot 0 procent in het eerste kwartaal van 2005.
De sterke verzwakking van de conjunctuur heeft belangrijke negatieve gevolgen voor de arbeidsmarkt en de overheidsfinanciën.
De regering ging bij de begrotingscontrole nog uit van een groei van 2,2 procent. De economische groei bevindt zich echter in een vertragende fase en dus valt te verwachten dat deze tijdens de komende drie kwartalen van 2005 nog zal vertragen. De cijfers vertonen immers een dalende lijn. Een economische groei van 2,2% tijdens 2005 is niet realistisch en zeer onwaarschijnlijk omdat de economie, die toch duidelijk aan het vertragen is, dan bijna op hetzelfde peil zou uitkomen als vorig jaar.
Tijdens de begrotingscontrole werd er weliswaar een appeltje voor de dorst van 200 miljoen euro opzijgezet voor het geval de prognoses niet zouden worden gehaald. Intussen is het duidelijk dat dit bedrag helemaal niet voldoende zal zijn. De begrotingscontrole is nu reeds achterhaald ingevolge de economische groeivertraging.
Het valt moeilijk te ontkennen dat het niet goed gaat met ons land en dat we op economisch vlak met een aantal alarmerende ramingen worden geconfronteerd. Welke maatregelen werden genomen of worden overwogen om het economisch beleid bij te sturen en in te spelen op de groeivertraging?
Wat doet de regering concreet en hoever staat het met de maatregelen die de Ministerraad in Gembloers nam om nieuwe buitenlandse investeringen aan te trekken?
Hoe overweegt de regering op korte termijn de economische groei te stimuleren?
Welke maatregelen werden genomen of worden overwogen om het begrotingstekort, dat gelet op de economische groeivertraging onafwendbaar is, in te dijken?
Overweegt de regering besparingen om de begroting vooralsnog in evenwicht te houden? Zo ja, welke?
De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen. - Bij de begrotingscontrole van april ging de regering voor 2005 uit van een economische groei van 2,2%. Die raming stemde op dat ogenblik volkomen overeen met de vooruitzichten van het Planbureau, de Europese commissie en het IMF. We waren ons evenwel bewust van een aantal risico's die de groeiraming nog verder konden aantasten. De evolutie van cruciale macro-economische entiteiten, zoals de olieprijzen, de dollarkoers en de economieën in de Verenigde Staten en in Azië, zijn op het ogenblik zo onzeker geworden dat het uiterst moeilijk wordt om, zelfs op korte termijn, het conjunctuurverloop te voorspellen.
Sinds de raming van het Instituut voor de nationale rekeningen van 27 april 2005 wordt de groei van de economie in België voor 2005 op 1,8% geschat. Om de mogelijke negatieve evolutie van de economie op te vangen, werd er een conjunctuurbuffer van 200 miljoen euro ingebouwd, waarvan 150 miljoen euro in de fiscale ontvangsten en 50 miljoen euro in de sociale zekerheid.
De minister van Begroting wijst erop dat de neerwaartse lijn in de cijfers niet tot voorbarige conclusies mag leiden omdat de huidige onzekerheid over de evolutie van de conjunctuur in Europa niet uitsluit dat er in de tweede helft van 2005 een heropleving zou komen. Zo zou het terugkeren van de rust op de oliemarkt volstaan om de positieve economische cyclus weer op gang te trekken. Een recessie of een lange periode van laagconjunctuur is op het ogenblik even onzeker als een nieuwe conjuncturele piek. Er is dus geen reden om aan de alarmbel te trekken, maar waakzaamheid is geboden.
Bovendien werd erop gewezen dat er geen verband is tussen de economische groei enerzijds, en de gevolgen daarvan voor de overheidsfinanciën anderzijds. Zo hebben de fiscale ontvangsten zich na een zwakke prestatie gedurende de eerste twee maanden van 2005 hersteld.
Ondanks de minder gunstige conjunctuur stegen de BTW-ontvangsten in maart. Sociale bijdragen en bedrijfsvoorheffing toonden in het eerste kwartaal een positief resultaat. De voorafbetalingen van bedrijven namen in april toe met 10%. Uit de meest recente cijfers blijkt dat de totale fiscale ontvangsten in april groeiden met 6,7%. De toestand van de openbare financiën is dus geenszins alarmerend. Toch neemt de regering geen risico's. Naast de creatie van de conjunctuurbuffer zal er, met het oog op een permanente evaluatie van de begrotingsdoelstellingen, een maandelijkse opvolging van de begrotingsuitvoering gebeuren via een systeem van boordtabellen. Dat systeem zal voor de eerste maal in juni aan de Ministerraad worden voorgelegd. Die tabellen zorgen voor een doorlopende evaluatie van alle maatregelen die in de verschillende departementen en sectoren werden genomen. Om het budgettaire evenwicht te verzekeren zullen ook de voornaamste ontvangsten- en uitgavenstromen van dichtbij worden gevolgd. Een stand van zaken zal in de derde week van juni worden opgemaakt.
De regering is er al vijf jaar op rij in geslaagd om de begroting in evenwicht te houden door een rigoureuze monitoring, ook in de economisch moeilijke jaren. De laatste vijf jaar heeft de Europese commissie in haar `spring forecast' de Belgische begroting een tekort bij ongewijzigd beleid voorspeld en iedere keer houdt de regering zich aan haar engagement om een evenwicht te bewaren door de begroting bij te sturen en eventueel bijkomende maatregelen te nemen. Dat heeft ons bij de Europese commissie een grote geloofwaardigheid opgeleverd.
Indien de OESO-raming van deze week zou worden bewaarheid en de economische groei dit jaar zou terugvallen tot 1,3%, zullen bijkomende maatregelen nodig zijn. Tegelijk moet erop worden gewezen dat het Planbureau vandaag de economische groei voor 2005 heeft geraamd op 1,7%. Dat biedt heel andere vooruitzichten. In elk geval zal tijdens de derde week van juni een stand van zaken worden opgemaakt.
Wat de uitvoering van de maatregelen van de Ministerraad van Gembloux betreft, heeft het structureel beleid van de regering om de overheidsinkomsten en de sociale zekerheid te baseren op een bredere basis van inkomsten en dus de factor arbeid minder te belasten, effectief gevolgen. De lastendruk op arbeid neemt op beduidende wijze af. De regering voert tevens het interprofessioneel akkoord uit. De budgettaire gevolgen daarvan zijn verwerkt in de begrotingscontrole. Ik verwijs naar de maatregelen inzake overuren, ploegenarbeid en versterking van de werkbonus en de oprichting van een fonds om de overgang van wetenschappelijk onderzoek naar productieve investeringen en werk te stimuleren. Ik verwijs ook naar de beslissing over de ruling. Bij het nemen van een investeringsbeslissing is de voorafgaande fiscale rechtszekerheid een cruciaal element voor de kandidaat investeerders. Investeerders kunnen nu via ruling zekerheid krijgen over de interpretatie van een bepaalde fiscale maatregel. Daardoor zijn ze minder afhankelijk van de beoordeling achteraf door de administratie. Binnen de FOD Financiën werd een aparte dienst voor voorafgaande beslissingen opgericht. Die is sinds 1 januari 2005 operationeel met ongeveer veertig hoog gekwalificeerde medewerkers. De beslissingen worden genomen door een vierkoppig college. De dienst is gevestigd in de Wetstraat 62. De eerste reacties vanuit het bedrijfsleven op die dienst zijn zeer positief.
Over de coördinatiecentra heeft de Europese commissie in februari 2003 geoordeeld dat het oorspronkelijke regime niet verenigbaar was met de regels inzake overheidssteun. Het nieuwe regime van 2002 werd door de commissie goedgekeurd, maar biedt onvoldoende rechtszekerheid voor de financiële activiteiten van de coördinatiecentra. Daarom werd beslist het nieuwe regime te laten verdwijnen. De regering heeft met de zogenaamde notionele intrestaftrek een alternatief ontwikkeld.
Het wetsontwerp werd begin mei ingediend in de Kamer, waar het gisteren door de bevoegde commissie werd goedgekeurd. Waarschijnlijk wordt het nog vóór het zomerreces definitief goedgekeurd door het Parlement. Daarna zal de regering deze fiscale maatregel, één van de meest innoverende van de jongste jaren, zeker promoten.
De heer Frank Creyelman (VL. BELANG). - Ik geef als eerste toe dat het stilvallen van de economische groei grotendeels te wijten is aan een internationaal gegeven waarop een klein land als het onze niet altijd kan inspelen. Dat betekent evenwel niet dat de regering niets hoeft te doen. Om in te spelen op een aantal van die economische gegevens moeten onder meer buitenlandse investeringen worden aangetrokken. De regering heeft weliswaar maatregelen genomen op het gebied van de loonkost, maar in een studie van de Britse consultant Mercer wordt bevestigd dat België riant op kop staat inzake loonkosten. Een werknemer in ons land kost gemiddeld 53.577 euro of bijna tweemaal het Europese gemiddelde van 28.269 euro. Door de enorme sociale bijdragen zakt België naar de vierde plaats wat het nettoloon betreft. De regering moet beseffen dat die zeer hoge loonkosten bijzonder nefast zijn voor het aantrekken van buitenlandse investeringen.
Ook het succesverhaal van de lagere vennootschapsbelastingen wordt vakkundig onderuit gehaald door een studie van de KUL. België heeft, na Italië, de tweede hoogste feitelijke druk in de Europese Unie. De KUL becijferde bovendien dat een verlaging van het officiële Belgische tarief van 33,99% tot het Europese gemiddelde van 26,8% minstens 2,7 miljard extra bedrijfsinvesteringen zal opleveren.
De algemene verlaging van de belastingdruk waar de regering al enige tijd mee uitpakt, is evenmin zaligmakend. Einde januari publiceerde Eurostat nieuwe gegevens over de evolutie van de belastingen in de Europese lidstaten tot 2003. Met een belastingdruk van 48,1% bezet België nog steeds onbedreigd de derde plaats in de Europese Unie. Enkel Zweden en Denemarken kennen een hogere fiscale druk, terwijl het Europese gemiddelde maar 41,5% bedraagt. Bovendien int de overheid meer taksen en accijnzen als gevolg van de hogere olieprijzen. Het enige middel dat een klein land als het onze heeft om de vertraging van de economische groei op te vangen is een aanpassing van onze interne regelgeving. Dat gebeurt tot nog toe te weinig.
De voorzitter. - De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen, antwoordt namens de heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven.
De heer Luc Willems (VLD). - Op 9 mei 2005 werden heel wat pendelaars geconfronteerd met treinvertragingen veroorzaakt door een wilde staking van de treinbegeleiders. Met die staking wilden de treinbegeleiders protesteren tegen de toenemende agressie van bepaalde passagiers en het gebrek aan veiligheidsmaatregelen.
Inmiddels hebben de directie en de vakbonden van de NMBS afgesproken dat er meer begeleidend personeel zal worden ingezet op de zogenaamde risicolijnen, zoals de lijn Antwerpen-Charleroi. Er zal tevens een informatiecampagne worden gestart die de treinreizigers beter moet informeren over de diverse soorten vervoersbewijzen, om zo eventuele discussies met de treinbegeleiders te beperken.
Welke normen hanteert de NMBS bij het bepalen van wat een risicolijn is? Hoe zullen de afgesproken maatregelen concreet worden ingevuld? Wanneer zullen de afgesproken maatregelen effectief worden uitgevoerd?
De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen. - Na de bewuste actie op 9 mei zijn de NMBS en de erkende vakbondsorganisaties, namelijk ACV, Transcom en ACOD, overeengekomen om een gezamenlijke informatiecampagne te organiseren over de gebruiksvoorwaarden van de NMBS-producten. Dat zal onder andere gebeuren via een perscampagne in Metro en affiches in de treinen. Een definitieve datum voor de start van de campagne is er op het moment nog niet.
Er werd ook overeengekomen om onmiddellijk naar oplossingen te zoeken om de samenstelling van de laatste treinen op de risicolijnen 25, 96, 124, 161 en 94 aan te passen aan de behoeften. Dat zou ten laatste tegen 12 juni 2005 gebeuren. Tegelijk zal nagegaan worden of een bijkomende controlebediende kan worden ingezet op de eerste en de laatste trein van de dag op die risicolijnen. B-Security en Securail zullen ook zo spoedig mogelijk meer gerichte acties organiseren in samenwerking met de SPC.
Er zal ook gezocht worden naar bijkomende initiatieven van juridische aard die in het kader van de programmawet kunnen worden ingediend, maar daarover zijn op het ogenblik nog geen beslissingen genomen.
Over die verschillende voorstellen wordt in elk geval paritair onderhandeld met de erkende organisaties.
De beslissing over welke lijn een risicolijn is, gebeurt na de opmaak van een risicoanalyse door de diensten van de Corporate Security Service aan de hand van volgende parameters: de meldingen aan de centrale meldkamer van bepaalde misdrijven zoals diefstal, agressie, vandalisme, beschadigingen en inbreuken op de spoorwegwetgeving in het algemeen, het aantal vaststellingen van `onregelmatige' reizigers, dat wil zeggen reizigers zonder geldig vervoerbewijs, het aantal gevallen van agressie tegenover het personeel en de politiestatistieken betreffende de criminaliteit op een bepaalde lijn.
De heer Luc Willems (VLD). - Ik dank de minister voor het antwoord. Ik zal nog een aparte vraag stellen aan de bevoegde minister over de impact op het budgettaire vlak, want die bijkomende maatregelen zijn wenselijk en noodzakelijk, maar hebben wellicht ook gevolgen op financieel gebied.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - In het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en kenmerken van biobrandstoffen wordt verwezen naar het aandeel van de minister van Financiën in de invoering van biobrandstoffen op deze markt. Er staan geen concrete maatregelen vermeld in het besluit. Wel is vermeld dat de minister ze kan nemen in het raam van de Europese richtlijn 2003/96/EG.
In de kamercommissie van Financiën en Begroting van 22 februari antwoordde de minister aan kamerlid Muylle dat hij verschillende te volgen sporen zou voorstellen op de begrotingscontrole om een oplossing te vinden voor de fiscalisering van biobrandstoffen. Hij verwees daarbij naar het fiscale stelsel van de zwavelarme brandstoffen. Om tot een budgettair neutrale oplossing te komen, zou hij tijdens de begrotingscontrole overleg plegen met de minister van Begroting.
Ik kom bij deze terug op de beloftes die de minister toen deed. Hij hoopte op een oplossing in maart, maar het is mei en we hebben nog maar weinig vernomen over dit dossier, in tegenstelling tot sommige andere dossiers. Het is hoog tijd om knopen door te hakken.
Welke te volgen sporen stelde de minister voor op de begrotingscontrole, om de invoering van biobrandstoffen fiscaal aantrekkelijk te maken?
Welke beslissingen werden er toen genomen? In welk tijdspad voorziet de minister voor de uitvoering ervan?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ik bevestig wat ik in de Kamercommissie op 22 februari 2005 heb verklaard.
Dit probleem werd reeds aangesneden tijdens de begrotingscontrole van april en er werden beslissingen genomen. Ik herinner aan de notificatie van punt 2 van de agenda van de ministerraad van 22 april 2005 die de getroffen maatregelen bekrachtigd heeft en als volgt is geformuleerd: `De regering neemt akte van het voorontwerp van wet houdende de accijnsverlaging voor biobrandstoffen en gaat akkoord met het principe. De tekst zal na overleg in de werkgroep Beleidscoördinatie, uitgebreid met de vertegenwoordigers van de bevoegde federale ministers van Economie, Leefmilieu en Landbouw, aan de ministerraad voorgelegd worden uiterlijk op 13 mei 2005. Deze maatregel, die in een budgettair neutraal kader zal worden genomen, treedt in werking op 1 juli 2005 zodat het opstellen van een lastenboek volgens Frans model en de daaropvolgende openbare aanbesteding tijdig kan plaatsvinden in overleg met de gewesten.'
Het voornoemde wetsontwerp dat ingevoegd is in het ontwerp van programmawet onder titel 5, hoofdstuk 1 Biobrandstoffen, werd goedgekeurd door de ministerraad van 13 mei 2005 als punt 14 van de agenda. Het werd overgemaakt aan de Raad van State voor advies waar het momenteel nog altijd voorligt.
De datum van inwerkingstelling zal niet noodzakelijk 1 juli 2005 zal zijn, maar een datum die afhangt van de officiële noodzakelijke goedkeuring van de Europese Commissie volgend op de verplichte notificatie van de teksten overeenkomstig de toepassing van artikel 88, paragraaf 3, van het Verdrag.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik hoop dat de regeling op tijd komt, zodat de boeren begin september hun koolzaad kunnen zaaien en de bedrijven kunnen beginnen produceren. Het is de bedoeling dat we eind 2005 het aandeel van 2 procent biobrandstof in onze brandstof kunnen halen.
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Vermits er nog geen bedrijven zijn in België, zal er in 2005 nog geen binnenlandse productie zijn. Eerst moet het wetsontwerp worden goedgekeurd en moeten alle noodzakelijke maatregelen genomen worden. De doelstelling van de integratie is 2007. Op dit ogenblik zijn er in ons land twee projecten voor de productie van bio-ethanol, in Gent en in Wanze.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Wanneer zal er binnenlandse productie mogelijk zijn?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De productie zal pas in 2007 kunnen starten. De bedrijven weten echter nog niet of het mogelijk zal zijn hun productie te verhogen. Daarom moeten we nu een beslissing nemen voor de periode 2007-2013.
De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het elektronisch stemmen zorgt voor onenigheid tussen de federale overheid en de gewesten. De gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2006 zullen voor de eerste keer door de gewesten worden georganiseerd. Zij moeten daarvoor met de federale overheid een samenwerkingsakkoord sluiten over het computersysteem dat de stemverrichtingen registreert. Dit moet zowel bruikbaar zijn voor de regionale, de federale als de Europese verkiezingen.
De Waalse minister van Binnenlandse Aangelegenheden is bezorgd over de organisatie en vooral over de financiering van de elektronische verkiezingen. Volgens sommigen kost het elektronisch stemmen immers het dubbele tot het drievoudige van stemmen op papier.
Ook aan Vlaamse zijde dringt men aan op overleg met de federale overheid.
Hoewel de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 snel dichterbij komen, zit het samenwerkingsakkoord volgens de Waalse minister in een impasse en boeken de werkgroepen geen vooruitgang.
Wanneer zal het overleg met de regio's plaatsvinden?
Op welke manier zullen de kosten voor de stembusslag over de verschillende actoren worden verdeeld?
Vanaf wanneer zal de kiezer overal elektronisch kunnen stemmen?
Welke zijn de kostprijzen van enerzijds het stemmen op papier per kiezer, anderzijds het elektronisch stemmen per kiezer?
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Het departement Binnenlandse Zaken overlegt sinds einde 2004 met de administraties van de drie gewesten over de verschillende aspecten van het geautomatiseerde stemmen. Op 23 mei heeft minister Dewael op zijn kabinet overleg gepleegd met de drie gewestministers bevoegd voor Binnenlandse Aangelegenheden: Marino Keulen, Philippe Courard en Charles Picqué.
Het eerste punt op de agenda was de organisatie van de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van 2006, die onder de verantwoordelijkheid van de gewesten zullen worden georganiseerd, en de organisatie van de federale verkiezingen van 2007. Om deze verkiezingen vlot te laten verlopen moet de eerste generatie computers, die sinds 1994 worden gebruikt, worden opgeschaald. De federale regering en de gewesten willen samen naar een oplossing zoeken die de beste garanties biedt inzake prijs en kwaliteit.
Het tweede punt op de agenda was de evolutie na 2008. Gaan we naar een veralgemening van het elektronisch stemmen, wordt het status-quo behouden of keren we terug naar het stemmen op papier?
Iedereen was bereid om in de geest van het coöperatieve federalisme samen te werken rond deze twee agendapunten. Minister Dewael is trouwens bereid om zijn diensten, die een jarenlange expertise hebben opgebouwd, de gewestelijke diensten te laten coachen.
Volgens minister Dewael is de vergadering in een goede sfeer verlopen. Wat hem betreft, moet worden nagegaan hoe we het elektronisch stemmen op een economische verantwoorde manier verder ingang kunnen laten vinden. Het systeem heeft immers te veel voordelen om het verloren te laten gaan. De kiezer zou niet begrijpen dat België een stap terug zet.
Op 13 juni zal verder worden gepraat over de organisatie van de verkiezingen van 2006 en 2007. Ondertussen zal een werkgroep een aantal voorstellen uitwerken. Hij komt morgen, 27 mei, voor de eerste maal bijeen.
De federale overheid en de gewesten zullen ook onderhandelen over de wijze waarop de kosten voor de financiering van het geautomatiseerd stemmen zullen worden vastgelegd en over de timing voor de eventuele uitbreiding en veralgemening van het elektronisch stemmen. Die onderhandelingen moeten leiden tot een samenwerkingsakkoord.
Voor het antwoord over de kostprijs baseert de minister zich op een voorlopig onderzoek van de recente verkiezingen en op een onderzoek uit 2001. Hieruit blijkt dat de totale kosten voor de federale Staat en de gemeenten worden geraamd op ongeveer 1 euro per kiezer per stem bij de traditionele stemming. Hierbij bedraagt het federale aandeel 0,25 euro en het gemeentelijke aandeel 0,75 euro. Bij de geautomatiseerde stemming bedragen de kosten 1,50 euro per kiezer per stem, 0,80 als het federale aandeel en 0,70 euro als het gemeentelijke aandeel. Hierbij moeten ook nog de investeringskosten voor de automatisering worden opgeteld. Die bedragen 1 euro per kiezer per stem.
De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.
De heer Jean-Marie Cheffert (MR). - Mevrouw de voorzitter, als u me op mijn missie naar New York had kunnen vergezellen - u bent er overigens ook geweest -, zou u zich net als ik afvragen waarom we daar de rechten van de andere vrouwen gingen verdedigen terwijl onze eigen werkneemsters in het buitenland met specifieke problemen worden geconfronteerd.
In maart van vorig jaar was ik samen met enkele vrouwelijke senatoren aanwezig op de 49ste Zitting van de Commissie voor de Status van de Vrouw in het kader van de Conventie van Peking +10. We hebben er niet enkel de rechten van de buitenlandse vrouwen verdedigd, zoals de Afghaanse en de Iraakse vrouwen, van wie we interessante getuigenissen hebben gehoord, maar ook van de Belgische vrouwen, al heet België op dat vlak zeer vooruitstrevend te zijn.
Ik heb tijdens mijn bezoek mensen ontmoet - allen met een universitair diploma - die als secretaris of secretaresse bij de Belgische zending werken. Sommige van de vrouwelijke personeelsleden verklaarden ontevreden te zijn over hun toestand.
De secretaresses die ik heb ontmoet, klaagden over hun salaris en vooral over de terugbetaling van hun kosten.
Ik heb de heer Dupont, de minister van Gelijke Kansen, die eveneens aanwezig was op de Conferentie van New York, daarover ondervraagd. Ik heb hem aangeraden mijn voorbeeld te volgen en de appartementen van de secretaresses te gaan bezoeken. Hij heeft daarop geantwoord dat die aangelegenheid tot de exclusieve bevoegdheid van de minister van Buitenlandse Zaken behoort.
Om die reden kreeg ik van u graag enige toelichting.
Als men rekening houdt met alle kosten waarmee de secretaresses worden geconfronteerd, namelijk huisvesting, verplichte ziekteverzekering in de VS, vervoerkosten en algemene basiskosten, vertoont de balans van ontvangsten en uitgaven een negatief saldo. Met andere woorden, de kosten zijn hoger dan hun salaris.
Als ze zich daarover beklagen, krijgen ze te horen dat ze hun appartement dan maar door hun New Yorkse vriendje moeten laten betalen. Dat soort antwoord is verbijsterend, vooral omdat we door de Belgische Staat worden afgevaardigd om de positie van de vrouwen te verdedigen in het kader van een internationale conferentie.
Is de minister van Buitenlandse Zaken op de hoogte van dit probleem? Ik ken het antwoord op die vraag want een secretaresse die deze week is teruggekeerd naar België, heeft mij gezegd dat ze de minister twee weken geleden heeft ontmoet.
Ik heb vernomen dat men de secretaresses aanraadt een appartement buiten Manhattan te huren, in een wijk waar het minder duur zou zijn. Ik heb de prijzen van tweekamerappartementen in New York vergeleken met die in New Jersey of in Connecticut. Daaruit blijkt dat het prijsverschil beperkt is. Als men de vervoerkosten meerekent, is het uiteindelijk nog duurder om buiten New York te gaan wonen.
Het probleem kan op basis van enkele cijfers worden samengevat. Universitair opgeleide secretaresses ontvangen vanaf februari 2005 een salaris van 2.050 euro netto, wat niet weinig is, maar volgens onze gegevens kost een eenkamerappartement in New York 1.150 euro, zijn dergelijke appartementen niet beschikbaar in Connecticut en kost de huur ervan in New Jersey 1.500 euro.
Een tweekamerappartement bestaat uit een keukentje en een kleine kamer waar zelfs geen plaats is voor een kleerkast.
De voorzitter. - U hebt de toestand blijkbaar zorgvuldig onderzocht!
De heer Jean-Marie Cheffert (MR). - De huurprijs van een tweekamerappartement bedraagt in New York 2.000 euro, in Connecticut 1.500 euro en in New Jersey 1.800 euro. Daaraan moet nog een verplichte individuele en een familiale verzekering worden toegevoegd. Hoewel de betrokken dames onderworpen zijn aan de Belgische sociale zekerheid en belastingheffing aangezien hun salaris in België wordt uitbetaald alvorens op een rekening in de Verenigde Staten te worden overgeschreven, moeten ze in de VS een bijkomende ziekteverzekering afsluiten, die 200 euro kost. Voor de metro moet maandelijks ongeveer 70 dollar worden uitgegeven. Voor wie in een buurstaat woont, bedragen de vervoerkosten 250 dollar. Ik heb het dan nog niet over de algemene kosten!
Deze dames kijken op het einde van de maand tegen een negatief financieel saldo aan en het enige antwoord dat ze krijgen, is: `Laat u dan door uw vriendje onderhouden!' Is het op die manier dat we de positie van de vrouw verdedigen? Ik meen van niet en ik zou graag een gedetailleerd antwoord krijgen.
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Teneinde elk misverstand te vermijden, wijst de minister erop dat het om contractueel personeel gaat met de Belgische en de Amerikaanse nationaliteit, dat ter plaatse wordt aangeworven. Het gaat dus om mensen die reeds vóór hun aanwerving in de Verenigde Staten waren gevestigd.
De personeelsdienst van het departement van de minister volgt van zeer nabij de evolutie van de arbeidsmarkt en van de kosten voor levensonderhoud in de meeste hoofdsteden en steden waar België wordt vertegenwoordigd. De dienst is zeer goed op de hoogte van de toestand in de Verenigde Staten, in het bijzonder in New York. Om tegemoet te komen aan de vereisten van de arbeidsmarkt en van de kosten voor levensonderhoud werd op basis van een vergelijkende studie van de salarissen die in de Verenigde Staten door de andere diplomatieke vertegenwoordigingen van de landen van de Europese Unie worden betaald, beslist om vanaf 1 januari 2004 een aanzienlijke salarisverhoging tot 1.000 dollar per maand toe te kennen aan het personeel van de Belgische ambassade te Washington, van de consulaten-generaal en van de permanente vertegenwoordiging van België bij de Verenigde Naties te New York. De salarissen bij de Belgische vertegenwoordiging te New York schommelen momenteel tussen 4.850 en 5.810 dollar per maand. Net zoals in andere steden, ook in Brussel, gaat aan de huishuur in New York een groot deel van het maandelijks budget op. Dat is vooral een probleem voor mensen die alleen voor het onderhoud van hun gezin moeten instaan.
De minister zegt tot slot dat een nieuwe aanpassing van de salarissen in de Verenigde Staten op dit ogenblik niet mogelijk is. Geen enkel posthoofd in de Verenigde Staten heeft daar overigens officieel om gevraagd. De minister heeft de betrokken dienst van zijn departement evenwel gevraagd de evolutie op dit domein nauwgezet te volgen.
De heer Jean-Marie Cheffert (MR). - Ik heb enkele opmerkingen, die de heer Van Quickenborne ongetwijfeld aan de heer De Gucht zal meedelen.
Het klopt dat het personeel ter plaatse wordt aangeworven. Maar laten we ernstig blijven: we willen in onze diplomatieke vertegenwoordigingen over tweetalig Frans-Nederlands personeel kunnen beschikken. Er worden dus mensen uit België `geïmporteerd', in de Verenigde Staten of elders, en men laat hen een document ondertekenen op basis waarvan wordt verklaard dat er lokaal personeel werd aangeworven. Dat is bedrog! Het is immers heel moeilijk Amerikanen te vinden die Nederlands spreken.
De cijfers die de heer Cheffert aanhaalt en die schommelen tussen 4.850 tot iets meer dan 5.000 dollar, zijn correct, maar ze hebben betrekking op brutosalarissen. De nettobedragen schommelen tussen 2.600 en 2.700 dollar. De huur van een tweekamerappartement bedraagt ongeveer 2.000 dollar. Het is dus een understatement te zeggen dat een groot deel van het inkomen opgaat aan de huur.
U verklaart geen enkele aanvraag van een posthoofd te hebben ontvangen. Dat is normaal aangezien diplomaten over een dienstappartement beschikken! Het gaat dus enkel om secretaresses, die het gevaar lopen te worden ontslagen wanneer ze protesteren. Vaak zijn het universitairen. Diplomaten betalen geen huishuur. Daar ligt het probleem; de aanpassing van de kosten voor levensonderhoud in New York heeft geleid tot een salarisverhoging, maar daarbij wordt geen rekening gehouden met de kosten voor huisvesting.
Er is dus een probleem. Het gaat wellicht maar om enkele personen, onder wie de dochter van onze ambassadeur te Washington.
De voorzitter. - Bij brief van 12 mei 2005 deelt de heer Francis Detraux, fractievoorzitter, mee dat de FN-fractie (Front National) van de Senaat, de nieuwe benaming Force Nationale (FN-fractie) heeft aangenomen.
-Voor kennisgeving aangenomen.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
Stemming 1
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 2
Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsvoorstel is aangenomen.
-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 3
Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het voorstel van resolutie is aangenomen.
-De resolutie zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 2 juni 2005
a) 's ochtends om 10 uur
1. Actualiteitendebat.
2. Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot verruiming van de strafrechtelijke bescherming van de minderjarigen; Stuk 3-1137/1 tot 4.
3. Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers; Stuk 3-1138/1 tot 5.
4. a) Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot oprichting van het informatiesysteem Phenix; Stuk 3-1163/1 tot 4.
b) Wetsontwerp tot wijziging van artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek; Stuk 3-1164/1 en 2.
5. Vragen om uitleg:
b) 's namiddags om 15 uur
1. Inoverwegingneming van voorstellen.
2. Mondelinge vragen.
3. Eventueel, hervatting van de agenda van de ochtendvergadering.
4. Evocatieprocedure
Wetsontwerp houdende invoering van een egalisatiebijdrage voor pensioenen; Stuk 3-1166/1 tot 3.
5. Wetsvoorstel houdende wijziging van sommige bepalingen inzake studentenarbeid (van de heer Stefaan Noreilde); Stuk 3-630/1 tot 4.
6. Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie met bepalingen over de rol van de apotheker en het gebruik en de beschikbaarheid van euthanatica (van mevrouw Annemie Van de Casteele c.s.); Stuk 3-791/1 tot 4.
7. Voorstel van resolutie tot erkenning van de specifieke problematiek van oudere holebi's in België (van mevrouw Christel Geerts); Stuk 3-703/1 tot 4.
Vanaf 17 uur:
a) Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.
b) Geheime stemming over de voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor in het Franstalig kader bij de afdeling wetgeving van de Raad van State; Stuk 3-1206/1.
8. Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
Mevrouw Nathalie de T' Serclaes (MR). - In het kader van de discussie in de Kamer over de wetsvoorstellen om een evaluatiesysteem van de federale wetgeving in te stellen, werd de staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging in december 2003 gehoord door de werkgroep die werd opgericht in de schoot van de commissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming van de Instellingen.
Hij heeft er bij die gelegenheid terecht aan herinnerd dat de evaluatie van de wetgeving niet enkel ex post facto moet gebeuren. Die evaluatie bestaat erin de effectiviteit, de transparantie, de consistentie en het proportioneel karakter van de bestaande wet te onderzoeken. Dat is nu aan de gang in onze commissie voor de Institutionele Aangelegenheden. De evaluatie moet echter ook ex ante gebeuren. Dat veronderstelt, tijdens het opstellen van de wet, een reflectie over de noodzaak van de nieuwe norm en over de meest eenvoudige redactie ervan.
De staatssecretaris heeft tijdens de hoorzitting terecht onderstreept dat 80% van de wetten er komt op initiatief van de regering en dat weinig wetsvoorstellen worden goedgekeurd, wat wij betreuren. De voorbereiding van de wettekst op regeringsniveau is dus zeer belangrijk. Die overwegingen maken dat een wetsevaluatie ex ante niet mag worden verwaarloosd.
De administratie beschikt momenteel over twee instrumenten voor de evaluatie ex ante: enerzijds de administratieve impactfiche en de clausule over de administratieve lasten anderzijds.
Volgens de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandige ondernemerschap en het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende de Dienst voor de Administratieve Vereenvoudiging moeten de administratieve impactfiche en de wijze waarop deze wordt gebruikt door die Dienst worden uitgewerkt. Tijdens de hoorzitting heeft de staatssecretaris betreurd dat het desbetreffende koninklijk uitvoeringsbesluit helaas nog niet werd genomen. Hoe ver staat het daar nu mee? Is dat reeds operationeel?
De clausule over de administratieve lasten wil de verplichting opleggen dat elk regeringslid in elk voorontwerp van wet of besluit de administratieve lasten die de nieuwe tekst impliceert onderzoekt. De volgende drie vragen moeten worden beantwoord:
1. Welke actoren zijn erbij betrokken?
2. Wat zijn de nieuwe administratieve lasten?
3. Kunnen de gevraagde inlichtingen niet worden verkregen via contacten tussen administraties?
De ervaring van de voorbije twee jaar wijst uit dat het ondertussen een stijlclausule is geworden te zeggen dat er geen bijkomende administratieve lasten zijn.
De staatssecretaris heeft er zich in december 2003 toe verbonden om zeer snel maatregelen te treffen om te zorgen voor een betere evaluatie ex ante van de regeringsontwerpen die 80% van de wetteksten uitmaken. Hoe ver staat het nu met de realisatie van dit voor de Kamercommissie aangegane engagement? Welke verbeteringen mogen worden verwacht van deze evaluatie ex ante die ons erg noodzakelijk lijkt?
Als ik het voorbeeld neem van onze werkzaamheden in de Senaatscommissie voor de Justitie lijkt het me zeer nuttig dat die evaluatie veel preciezer gebeurt. Naast de gegevens over de administratieve lasten lijkt me ook een budgettaire fiche nuttig.
Als de wetten goedgekeurd zijn vragen wij, ik in het bijzonder, elke keer aan de minister of het vereiste budget is voorzien. Dikwijls stellen we enkele jaren later vast, vooral bij justitie, dat de mensen op het veld klagen dat de budgetten ontbreken of niet volstaan. Er moet dus op een correcte wijze ex ante worden gewerkt. Dat komt de burger ten goede. Op die manier zal er niet enkel meer, zoals vandaag, een `aankondigingseffect' zijn met een groeiende frustratie van de mensen op het veld als resultaat.
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Het koninklijk besluit dat de uitvoering van de programmawet moet regelen werd nog niet genomen. De doelstellingen van de programmawet van februari 1998 werden wel op een andere wijze gerealiseerd.
Op 26 mei 2004 heeft de ministerraad de Kafka-test goedgekeurd. Die test bevat de vragen waarop elke minister een antwoord moet geven alvorens een ontwerp van wet of koninklijk besluit in te dienen. Die vragen zijn de volgende:
1. Heeft het voorstel een invloed op de administratieve lasten voor de burgers, de ondernemingen of de commerciële sector?
2. Wil het voorstel die administratieve lasten opheffen of terugdringen?
3. Welke nieuwe of bijkomende administratieve lasten houdt het voorstel in?
4. Welke maatregelen worden genomen om zoveel mogelijk nieuwe of bijkomende administratieve lasten te voorkomen?
Om elke verwarring over het begrip `administratieve lasten' te voorkomen bevat de Kafka-test een aantal aanvullende vragen die het antwoord op de derde vraag moeten vergemakkelijken. De betrokken doelgroep moet nader worden omschreven en de aard en de frequentie van de administratieve formaliteiten moeten kort worden beschreven.
Er werd een leidraad uitgewerkt om de test in te vullen. Dat moet de leidinggevenden aanmoedigen om ex ante na te denken over de gevolgen van een verzwaring van de administratieve lasten. De Kafka-test en de leidraad zijn te vinden op de webstek van de Dienst voor de Administratieve Vereenvoudiging.
De Kafka-test hoeft niet meer te worden gevolgd voor de meeste aan de ministerraad voorgelegde nota's. De evaluatie van de clausule over de administratieve lasten wijst immers uit dat de ministerraad vele thema's behandelt die geen enkele impact hebben op de administratieve lasten. Ik verwijs naar de begrotingen, benoemingen en overheidsopdrachten.
De Kafka-test is op 1 oktober 2004 in werking getreden. De dossiers die tussen oktober 2004 en mei 2005 aan de ministerraad werden voorgelegd ondergingen reeds een eerste evaluatie. Van de in die periode voorgelegde 441 dossiers moesten 335 dossiers geen Kafka-test ondergaan, 86 ondergingen die test wel.
De ministerraad is zich meer en meer bewust van de zware administratieve lasten. De Dienst voor Administratieve Vereenvoudiging (DAV) en mijn strategische cel worden steeds meer door het publiek geraadpleegd. Mensen vragen raad of bijstand om nieuwe administratieve lasten te voorkomen of te schrappen.
De Vlaamse regering heeft sinds 1 januari 2005 eenzelfde instrument ingevoerd en de heer Heinz Zourek, hoog ambtenaar bij het Directoraat-Generaal Ondernemingen en Industrie bij de Europese Unie, heeft namens de Europese Commissie de Kafka-test een beloftevol instrument genoemd. We hopen dat alle beleidsniveaus in een nabije toekomst gelijkaardige initiatieven zullen nemen.
Het zou positief zijn indien elk ontwerp en voorstel van wet de Kafka-test zou ondergaan. Ik zal met genoegen alle bijkomende informatie bezorgen die mevrouw de T' Serclaes daarover wenst.
Mevrouw Nathalie de T' Serclaes (MR). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord.
Het zou inderdaad nuttig zijn de wetsontwerpen de Kafka-test te doen ondergaan.
Toch moeten een aantal dingen nog ex ante gebeuren. Laat ons dat progressief invoeren.
Wat de ontwerpen inzake justitie betreft, moet op budgettair vlak en inzake de werklast van de magistraten een bijzondere aanpak worden gevolgd. Die sector verdient een grotere aandacht dan hij vandaag krijgt. We stellen vast dat vele wetten inzake justitie die nu worden goedgekeurd niet worden uitgevoerd en geen gevolg krijgen omdat er geen of onvoldoende budgetten zijn.
De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Op zaterdagavond 7 mei werd eerwaarde heer René De Haes, gewezen rector van het internationaal studiehuis Petrus Canisius in Kimwenza, in Kindele, een voorstad van Kinshasa, vermoord. De overvallers hadden militaire uniformen aan. De onveiligheid in en rond Kinshasa zou groot zijn. Er is sprake van een grimmige sfeer en er heerst ook wetteloosheid.
Eerwaarde heer De Haes was al meer dan veertig jaar actief in de Democratische Republiek Congo. Hij was doctor in de theologie en onderwees aan de universiteit van Kinshasa. Als rector van het internationaal studiehuis zette hij zich in voor de opleiding van jonge Afrikaanse jezuïeten. Na zijn pensionering organiseerde hij nog landbouwprojecten en opleidingen. Hij geloofde in de kracht van de Congolese bevolking als motor van ontwikkeling en zette zich in voor de opleiding en zelfredzaamheid van de Congolezen. Hij was Congolees met de Congolezen. Zijn werk en inzet verdienen dan ook het meeste respect en ik wil mijn grote waardering daarvoor hier uitspreken.
Hoe reageert ons land op diplomatiek vlak tegenover dit dramatisch incident? Hoe schat de minister deze feiten in?
Heeft de Democratische Republiek Congo een onderzoek ingesteld? Zo ja, zijn er al resultaten bekend?
Welke stappen heeft de minister gedaan bij de Congolese overheid voor de opvolging van dit dossier?
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Het klopt dat bepaalde buitenwijken van Kinshasa al maanden worden geteisterd door gewapende bandieten die soms zelfs uniformen van leger of politie dragen. Door een dramatisch toeval kwam de Belgische pater Denis De Haes, beter bekend onder zijn tweede voornaam René, net langs kwam in de wijk Kindele op het ogenblik dat een gewapende bende bezig was de bevolking te terroriseren. Pater De Haes heeft vermoedelijk niet gemerkt dat omstanders hem waarschuwingssignalen gaven en is als het ware recht op de criminelen afgereden. Vanop zeer korte afstand werd hij door enkele kogels getroffen, met dodelijk gevolg.
De Belgen in Kinshasa zijn er perfect van op de hoogte dat de veiligheidssituatie er geregeld te wensen overlaat en via het netwerk van de ambassade worden ze geregeld op de hoogte gebracht van nieuwe veiligheidsrisico's. We kunnen niet zeggen dat de veiligheidstoestand in Kinshasa over het algemeen dramatisch verslechterd is, maar de sfeer is wel wat grimmiger geworden. Misschien heeft dat te maken met de groeiende frustratie over het uitblijven van de verkiezingen en het aanslepende transitieproces. Dat kan het optreden van criminele bendes uiteraard niet verklaren noch vergoelijken.
Onmiddellijk na de moordaanslag heeft de ambassade niet alleen de gebruikelijke bijstand verleend, ook aan de congregatiegenoten en de familie van de overledene, maar heeft ze ook een krachtige demarche gedaan bij de Congolese autoriteiten. Daarbij werd volgende duidelijke boodschap gegeven.
Ten eerste moet onmiddellijk een volledig onderzoek worden ingesteld en dat moet uitmonden in de berechting van de daders. Ten tweede werd met verbazing gewezen op het feit dat de desbetreffende bende al zo lang kon opereren en dat bendeleden uniformen droegen. Ten derde werd te kennen gegeven dat België zeer zwaar tilt aan deze zaak. Ten slotte werd uitdrukkelijk aangedrongen op dringende maatregelen om de verspreiding van wapens en uniformen tegen te gaan en de veiligheidstoestand te verbeteren.
De Belgische ambassadeur in Kinshasa ondernam een demarche bij de Congolese minister van Buitenlandse Zaken Ramazani en voerde over de moordaanslag en de te nemen maatregelen eveneens gesprekken met vice-president Bemba en minister voor Mensenrechten Kalala. Hij nam ook contact met de entourage van president Kabila.
Op 12 mei jongstleden, op de vergadering in Kinshasa van het Comité international d'accompagnement de la transition (CIAT), bracht de Belgische ambassadeur bij de prominente vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap verslag uit over het dramatische gebeuren en heeft hij gewezen op de ernst van de veiligheidssituatie. Hij drong er bij die gelegenheid op aan dat het CIAT zich verder actief met deze kwestie zou bezighouden.
Ambassadeur Johan Swinnen las op de begrafenis van pater De Haes namens de Belgische regering ook een krachtige boodschap voor.
Onze ambassade en de FOD Buitenlandse Zaken zullen het onderzoek verder nauwgezet volgen en blijven aandringen op gepaste maatregelen.
Uit dit dramatisch incident mogen we echter niet concluderen dat Kinshasa in een spiraal van geweld is terechtgekomen. Spijtig genoeg was geweld de voorbije jaren endemisch aanwezig in de Congolese hoofdstad. We hopen dat met de vorming van een nationale politie en een leger de veiligheidstoestand zal verbeteren.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën.
De heer Christian Brotcorne (CDH). - De administratie der Douane en Accijnzen heeft voor rekening van de Administratie voor de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit een aantal controles verricht inzake de verkeersbelasting, de belasting op automatische ontspanningstoestellen, het wegvervoer en de speciale registers die garagehouders moeten bijhouden.
Het verslag van het Rekenhof van 23 maart 2005 meldt dat de aan douane en accijnzen toevertrouwde taken over het algemeen zeer duidelijk omschreven zijn, met uitzondering van de controles die voor het wegvervoer werden uitgevoerd.
De afschaffing van de fiscale grenzen binnen de Europese Unie, die ertoe heeft geleid dat nagenoeg alle verplichte documenten voor het communautair vervoer zijn verdwenen, heeft de draagwijdte van die controles sterk verminderd. Ze zijn nu beperkt tot het verzamelen van informatie die door douane en accijnzen wordt bewaard en enkel op verzoek worden toegezonden naar de geïnteresseerde diensten, inzonderheid de BTW.
Volgens het Rekenhof blijken er nagenoeg geen vragen naar dergelijke informatie te zijn. De vaststellingen die werden gedaan naar aanleiding van de controles van douane en accijnzen worden aan de Administratie voor de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit weliswaar in een bruikbare vorm toegezonden. Toch kunnen problemen rijzen door de slechte leesbaarheid van die documenten of het ontbreken van bepaalde gegevens.
Voor de controles die worden uitgevoerd bij de garagehouders, is het verslag dat door de motorbrigades van douane en accijnzen wordt opgemaakt, bovendien geen echt proces-verbaal van overtreding. Daardoor wordt de behandeling van die gegevens vertraagd en worden deze soms geseponeerd. Volgens het Rekenhof kan de termijn voor het doorsturen naar de Administratie voor de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit van de vaststellingen die naar aanleiding van de controles van douane en accijnzen werden gedaan, als lang worden beschouwd.
Wat de verkeersbelasting betreft, gebeurt de dossierbehandeling praktisch volledig binnen douane en accijnzen. Het proces-verbaal wordt gemiddeld 43 dagen na de vaststelling van de overtreding opgesteld en de invoer ervan in de gegevensbank van de gewestelijke directies van douane en accijnzen gebeurt gemiddeld 127 dagen na de vaststelling.
Voor de belasting op de automatische ontspanningstoestellen stelt douane en accijnzen de processen-verbaal weliswaar snel op, maar bedraagt de gemiddelde inkohieringstermijn door de Administratie voor de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit voor de onderzochte dossiers nagenoeg 500 dagen vanaf de vaststelling van de overtreding.
Voor de registers die de garagehouders moeten bijhouden, komen de door douane en accijnzen opgestelde verslagen gemiddeld 154 dagen na de vaststelling aan bij de Administratie voor de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit. Deze termijn leidt in heel wat gevallen tot een seponering.
Tot slot krijgen de ambtenaren van douane en accijnzen die de vaststelling van de overtredingen hebben gedaan, nagenoeg geen feedback vanwege de Administratie voor de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit. Er is bovendien in geen enkel overleg voorzien wanneer andere diensten dan douane en accijnzen een controle terzake organiseren. Is de Administratie der Douane en Accijnzen van plan de behandeling van de dossiers te informatiseren en de processen-verbaal op computer op te stellen zodat de elektronische overdracht tussen de diensten wordt vergemakkelijkt en de behandeling ervan wordt bespoedigd, en is ze eventueel van plan sneller gepaste sancties te treffen?
Zou het overigens niet opportuun zijn dat de motorbrigades rechtstreeks toegang hebben tot de gegevensbanken van de Administratie voor de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit, meer bepaald wat de verkeersbelasting betreft? Zo ja, binnen welke termijn zou dat mogelijk zijn? Zo neen, waarom niet?
Is de minister het eens met het Rekenhof dat er op wijst dat de vier onderzochte controles door geen van de beide administraties worden gestuurd? Moeten geen relevante en betrouwbare indicatoren worden uitgewerkt om een gepaste opvolging van de ingestelde controlesystemen mogelijk te maken? Werd de sterke terugval van het aantal controles, zoals blijkt uit de statistieken die in het jaarverslag van de Algemene administratie van de belastingen werden gepubliceerd, aan een analyse onderworpen? Zo nee, waarom?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - In de derde fase van het project `Paperless Douane en Accijnzen' voorziet de Administratie der douane en accijnzen in een informatisering van de gegevensuitwisseling met de andere administraties vanaf 1 oktober 2006. De ambtenaren van de Administratie der douane en accijnzen hebben toegang tot de gegevensbank van de verkeersbelasting van de directe belastingen, Belconet.
De gegevens van die gegevensbank worden maandelijks geleverd door de dienst inschrijving van voertuigen en bevatten alle transacties van de vorige maand, zoals de inschrijvingen van voertuigen, de vervangingen, de schrappingen van voertuigen en nummerplaten, de wijzigingen en de adreswijzigingen.
De controle op de effectieve betaling kan evenwel alleen door de lokale ontvangers van de directe belastingen worden uitgevoerd. Na de audit van het Rekenhof heeft al een contactvergadering plaatsgehad tussen de Administratie der douane en accijnzen en de Administratie voor de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit. Op die vergadering werd onder meer eensgezind beslist tijdelijk te stoppen met de processen-verbaal van vaststelling 108 en 109 en meer gericht te werken. Het is de bedoeling om voor een bepaalde periode acties te voeren rond sectoren van de samenleving en doelgroepen, op basis van de risicoprofielen die worden opgesteld door de Administratie voor de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit. Het controleverslag van de garagehouders -107.9 - zou ook worden vervangen door een proces-verbaal.
Sedert januari 2003 worden alle controleactiviteiten van de motorbrigades door de centrale dienst voor informatiebeheer van de douane op een elektronische drager opgeslagen, op basis van hun gedetailleerd verslag. Op basis van die gegevens worden de prestaties van de motorbrigades gevolgd, zowel op fiscaal als niet-fiscaal gebied. Dat neemt evenwel niets weg van de vaststelling dat de feedback van de andere betrokken administraties zeer belangrijk is voor de diensten van de Administratie der douane en accijnzen, die de toepassing van het bewuste controlebeleid moeten aanpassen.
De daling van het aantal controles inzake de verkeersbelasting vanaf 2001 is vooral te wijten aan het feit dat de categorie voertuigen die in het bezit moeten zijn van een fiscale inschrijving, vanaf die datum fors gedaald is. Bijgevolg moeten minder voertuigen worden gecontroleerd op het gebied van verkeersbelasting.
De daling van het rendement van de motorbrigades is ongetwijfeld ook het gevolg van de steeds hogere gemiddelde leeftijd van de controleambtenaren, mede als gevolg van het vertrek van de jonge ambtenaren na de verdwijning van de binnengrenzen in 1993.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer André Flahaut, minister van Landsverdediging.
De heer Wouter Beke (CD&V). - De Centrale Dienst voor Sociale en Culturele Actie, CDSCA, staat als een parastatale instelling van het type B onder toezicht van de minister van Landsverdediging. De CDSCA, die ten behoeve van de militaire gemeenschap werkt, heeft als voornaamste taken het verhuren van woningen aan ongeveer 80% van de gangbare verhuurprijzen, het sociaal begeleiden van de militairen en hun familie onder meer bij en na humanitaire missies, het uitbaten van de zeven kinderkribben op de militaire basissen, de organisatie van vakanties en het inrichten van zogenaamde welfare-activiteiten. Kortom, een hele reeks activiteiten ten dienste van de militair en zijn gezin. Als schepen in Leopoldsburg merk ik dat die dienstverlening bijzonder belangrijk is voor de militaire gemeenschap.
Begin januari weigerde de bevoegde minister de begroting 2005 van de CDSCA te aanvaarden omdat er een tekort van circa 3 miljoen euro was. Nochtans was dat tekort het gevolg van een eenmalige uitgavenpost voor het onderhoud en de modernisering van woningen, goed voor 2 miljoen euro, en de modernisering van de vakantiecentra, goed voor 1 miljoen euro. De minister vroeg structurele maatregelen om dat tekort weg te werken en een budget in evenwicht voor te stellen. Tegelijkertijd stelde hij ook dat er in de begroting rekening moest worden gehouden met de verkoop van 24 huurwoningen in Brasschaat en zoals hij reeds in het verleden in het parlement bevestigd heeft, en de bouw van 24 nieuwe woningen in de regio Brasschaat.
Uiteindelijk werden een aantal besparingsmaatregelen voorgelegd door het beheerscomité van de CDSCA, ten einde de begroting in evenwicht te krijgen. Een nieuwe begroting en een meerjarenplanning tot 2008 werden voorgelegd, waarbij rekening werd gehouden met besparingsmaatregelen en verkopen van het patrimonium.
1. Was het niet mogelijk de modernisering van de woningen en de vakantiecentra goed voor in totaal 3 miljoen euro als een buitengewone uitgavenpost te beschouwen en bijgevolg eenmalig een globale begroting met verlies te aanvaarden? Hoe motiveert de minister de weigering, als men weet dat het verlies kon worden gedragen door de thesaurie ingevolge de verkoop van de hoofdzetel in 2004?
2. De verkoop van een deel van het patrimonium moet de renovatie en modernisering van de woningen en de vakantiecentra financieren. Welk patrimonium wil men verkopen? Worden er buiten de 24 woningen van Brasschaat en de 54 woningen van Elsenborn nog andere woningen te koop aangeboden? Zo ja, zal men nog voldoende huisvesting aan betaalbare prijzen kunnen aanbieden, rekening houdend met de sterk stijgende prijzen op de woningmarkt?
3. Kan de minister garanderen dat de verkoop van woningen enkel zal dienen om te herinvesteren in de woningsector, conform de uitspraak van het Rekenhof dat duidelijk stelt dat de verkoop van patrimonium niet mag gebruikt worden om tekorten in andere sectoren te compenseren?
4. Naast de inkomsten uit de commerciële activiteiten ontvangt CDSCA nog een toelage van 5.889.000 euro via de begroting Defensie 2005. Is het bedrag de afgelopen jaren gedaald of gestegen? Zo ja, met hoeveel?
5. Zijn er nog andere inkomstenbronnen of dotaties voor de CDSCA waarop eventueel een beroep kan worden gedaan met het oog op een sluitende begroting?
6. Wat is de stand van zaken in het dossier Brasschaat waarbij 24 woningen zouden worden verkocht en een gelijk aantal nieuwe woningen in de regio zouden worden gebouwd?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De eerste versie van het budget 2005 van CDSCA ging uit van tekorten voor de hele periode 2005-2008. Nog voor de heer Flahaut minister van Landsverdediging werd, kende CDSCA al een structureel deficit. Hij heeft dat nooit willen aanvaarden.
Het budget dat uiteindelijk voor 2005 werd goedgekeurd, bevat voor de sector huisvesting een patrimoniumuitgave van nagenoeg 2,9 miljoen euro, die voor 2,3 miljoen euro wordt gedragen door de inkomsten uit de verkoop van onroerende goederen.
De woningen in Elsenborn komen niet voor verkoop in aanmerking. Het departement Landsverdediging zal die aan CDSCA overdragen tegen voorwaarden die nog moeten worden uitgewerkt.
Er loopt op het ogenblik een studie om het huidige huisvestingspakket aan te passen aan de behoeften van het departement Landsverdediging na de herstructurering. De beslissingen over verkoop en/of aankoop zullen op basis van die studie worden genomen. Het doel is een voldoende en betaalbaar aanbod te behouden.
De inspanningen die bij de opmaak van de begroting 2005 werden gevraagd, hadden precies tot doel voor een structureel evenwicht op de begroting van 2005 en de daarop volgende jaren te zorgen. CDSCA moet de toewijzing waarborgen van de ontvangsten uit de patrimoniumverkoop voor herinvesteringen in de woningsector en kan door de bevoegde instanties te allen tijde worden nagegaan.
De toegekende subsidie evolueerde als volgt. In 2002 werd 3.774 miljoen euro toegekend, in 2003 5.237 miljoen euro, in 2004 5.802 miljoen euro en in 2005 5.883 miljoen euro.
Hoewel de commerciële activiteit in Duitsland werd stopgezet, steeg de subsidie meer dan de inflatie ten einde nieuwe initiatieven te financieren.
De statuten van CDSCA, die zijn vastgelegd in de wet van 10 april 1973 houdende oprichting van CDSCA, leggen de toegestane ontvangsten vast. Naast die toegestane ontvangsten geniet CDSCA, net als alle andere instellingen van openbaar nut, trekkingsrechten op een interdepartementeel krediet in het kader van de Copernicus-maatregelen.
In het dossier Brasschaat is het de bedoeling om 24 nieuwe woningen te bouwen in de nabijheid van de 24 bestaande woningen die worden verkocht. Dankzij een precieze planning kunnen de bewoners onmiddellijk in de nieuwe woningen intrekken.
De verkoop zal binnenkort plaatsvinden. De gemeente legt op het ogenblik de milieulasten voor de overnemer vast. De bouw neemt een aanvang in de loop van 2006.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Op 22 februari werd in Aalst de vernieuwde infrastructuur voor een fase I-onderzoekseenheid officieel ingehuldigd. Met deze nieuwe onderzoekseenheid voor fase I-studies wenst het ziekenhuis zich meer dan ooit te profileren als Centre of Competence. Een proef van fase I betekent een proef op gezonde vrijwilligers of op bepaalde types patiënten zonder therapeutische doeleinden die één of meer van de volgende aspecten bestrijkt: initiële evaluatie van de veiligheid en de tolerantie, farmacokinetica, farmacodynamie, initiële werkzaamheidsmeting.
Er treedt echter een probleem op in verband met de rechtszekerheid van de klinische studies. Er schort namelijk iets aan de praktische uitvoering van de wet van 7 mei 2004 betreffende experimenten op mensen.
Er wordt gepleit voor het opheffen van de administratieve lasten voor het onderzoek dat niet door de industrie is opgelegd. De ontvankelijkheidstermijn - 15 dagen voor fase I en 28 dagen voor fases II en III - wordt namelijk ruimschoots overschreden.
De administratie van het Directoraat-Generaal Geneesmiddelen kan de procedures die in de nieuwe wet zijn vastgelegd nu al niet volgen. Er ligt een stapel van 190 onbehandelde protocollen te wachten. Protocollen zijn documenten waarin de doelstellingen, de opzet, de methodologie, de statistische aspecten en de organisatie van een experiment worden beschreven. Door deze rechtsonzekerheid worden elke week klinische studies opgestart in het buitenland.
Men heeft juridisch gezien wel het recht de studie te starten na indiening van het volledige dossier, als er geen negatief advies van het DG Geneesmiddelen komt binnen de vermelde termijn. In dit geval is er een stilzwijgende toestemming bij het verstrijken van een termijn.
Kan de overheid er niet voor zorgen dat voor dergelijke baanbrekende studies niet meer middelen en mensen worden ingezet zodat die diensten ook effectief de wet kunnen naleven?
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik heb ook reeds een vraag over dit onderwerp gesteld aan de minister. Ik zal dus aandachtig luisteren of er intussen vooruitgang is geboekt.
Net zoals de heer Beke vragen ook wij met aandrang dat het Directoraat-Generaal Geneesmiddelen de nodige middelen krijgt. De onderbemanning en het gebrek aan middelen, hoewel er in theorie voldoende middelen beschikbaar zijn uit het geneesmiddelenfonds, hebben als gevolg dat de termijn waarbinnen klinisch onderzoek kan starten, te lang is.
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Het huidige personeelsbestand van de afdeling R&D kan inderdaad niet alle aanvragen binnen de vooropgestelde legale termijnen, die zeer scherp zijn, adequaat beantwoorden. Dat heeft tot een structurele achterstand geleid. De achterstand is weliswaar beheersbaar.
De sector heeft onlangs laten weten dat ze bereid is om meer middelen ter beschikking te stellen van deze afdeling van het Directoraat-Generaal Geneesmiddelen. In afwachting dat het nieuw wettelijk kader operationeel is, werd het personeelsplan aangepast. Daarnaast voert het Directoraat-Generaal Geneesmiddelen een nog doelgerichter management voor de behandeling van de dossiers. Ook de verwerkingstijden worden voortdurend geoptimaliseerd. Ondertussen kan het systeem van stilzwijgende goedkeuring, zoals bij wet bepaald, worden toegepast door de aanvragers. In een zo kort mogelijke overgangsperiode zal na de vastgestelde termijn van dertig dagen voor fase-I -studies en zestig dagen voor fase-II- en fase-III- studies, steeds een schriftelijke goedkeuring vanuit het DG Geneesmiddelen volgen. Alleen nieuwe aanvragen worden momenteel effectief ten laatste binnen de termijnen, respectievelijk 30 en 60 dagen, door het DG Geneesmiddelen afgewerkt.
Bovendien is er nu reeds een trendbreuk in het aantal achterstallige dossiers. Het aantal afgewerkte dossiers is gedurende de laatste maanden zo sterk toegenomen dat de achterstand met de helft is verminderd. De afdeling Onderzoek en Ontwikkeling zal in de nabije toekomst over voldoende mensen beschikken om de wet effectief te kunnen naleven.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Samen met mevrouw Van de Casteele zullen wij de minister geregeld herinneren aan de gedane beloftes zodat er een oplossing komt voor het probleem.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Minister Demotte heeft beslist de protonpompinhibitoren, PPI's, over te hevelen van hoofdstuk I van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten naar hoofdstuk II van deze lijst. Volgens FeBelGen, de federatie van genericaproducenten, is die beslissing gebaseerd op foute interpretaties.
De minister baseerde zich op cijfers van Farmanet om die beslissing te nemen. Die cijfers toonden aan dat het aantal defined daily doses, DDD's, tussen november 2002 en december 2004 steeg van 7 miljoen naar 13 miljoen euro. In dezelfde periode liepen de RIZIV-uitgaven op van 105 tot 132 miljoen euro. Deze verhoging zou echter niet te wijten zijn aan de komst van generische PPI's, maar wel aan de introductie op de markt van nieuwe originele maagzuurremmers.
Kan de minister de motivatie voor zijn beslissing verduidelijken? Hoofdstuk I gaf de arts namelijk minder administratief werk en meer verantwoordelijkheid en bespaarde de patiënt een gastroscopie en veel geld. Dat verhoogde de kwaliteit en de toegankelijkheid van de behandeling. Door de gemaakte afspraken inzake de terugbetaling eenzijdig te wijzigen dreigt de positie van de generica te worden ondermijnd.
Sommigen menen dat de beslissing van de minister geen besparing, maar een extra kost van 32 miljoen euro zal opleveren, namelijk 21 miljoen euro voor de gastroscopie van 275.000 patiënten en 11 miljoen euro voor de verschuiving naar de duurdere maagzuurremmers.
Overweegt de minister om in te gaan op de suggestie om de generische PPI's weer in hoofdstuk I op te nemen en de keuze voor een gastroscopie over te laten aan de artsen en de patiënten? Waarom werden de gemaakte afspraken eenzijdig gewijzigd? Erkent de minister de foute interpretatie van de cijfers? Hoe zal de minister omgaan met de extra kosten die uit zijn beslissing zouden kunnen voortvloeien?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - In de vraag zijn enkele onjuistheden geslopen. De cijfers van de RIZIV-uitgaven voor PPI's van november 2002 tot december 2004 die de heer Beke citeert, hebben feitelijk betrekking op de uitgaven voor PPI's in de periode van januari 2002 tot december 2004 in publieke officina's en niet in ziekenhuizen. Voor het jaar 2004 gaat het bovendien om een extrapolatie op basis van de gegevens van Farmanet voor het eerste trimester van 2004. Ten tweede worden de DDD's niet in euro uitgedrukt. Het gaat immers om een eenheid van volume. Ten derde suggereert de heer Beke dat de kosten voor de originele PPI's toenemen en de kosten voor de generieke PPI's afnemen. In feite deed zich de jongste jaren het omgekeerde fenomeen voor.
Volgens de gegevens van Farmanet zijn de RIZIV-kosten voor de PPI's in de officina's gestegen van 105 miljoen euro in 2002 tot 125 miljoen euro in 2003. Op grond van een extrapolatie worden de kosten voor 2004 op 133 miljoen euro geraamd. De definitieve cijfers voor 2004 zijn immers nog niet bekend.
Het aandeel van de goedkopere PPI's uit hoofdstuk I steeg in 2002 met 4 miljoen euro, in 2003 met 38 miljoen euro en zal in 2004 naar verwachting met 60 miljoen euro stijgen. Het aandeel van de duurdere PPI's uit hoofdstuk IV daalde in 2002 met 101 miljoen euro, in 2003 met 87 miljoen en zal in 2004 naar verwachting met 73 miljoen euro dalen. De introductie, na een belangrijke prijsreductie, van goedkope PPI's in hoofdstuk I heeft dus niet geleid tot een algemene besparing, hoewel dat toch de bedoeling was van de introductie van generieke PPI's op de Belgische markt.
Het klopt niet dat de patiënt voor een a posteriori controle - hoofdstuk II - altijd een gastroscopie moet ondergaan. Zo krijgen bijvoorbeeld risicopatiënten die een PPI innemen samen met een ontstekingsremmer, terugbetaling van de PPI zonder voorafgaande gastroscopie.
De huidige herziening van de terugbetaling gebeurde in het licht van nieuwe internationale en Belgische wetenschappelijke richtlijnen voor het adequate gebruik van maagzuurremmers. Het is wenselijk dat de voorschrijvende artsen zich deze nieuwe wetenschappelijke aanbevelingen eigen maken en zo adequaat mogelijk voorschrijven. Daarom was een harmonisering van de nieuwe terminologie en behandelingsstrategie met zuurremmers, vergoedbaar in de hoofdstukken II en IV, wenselijk.
De gegevens van Farmanet werden niet verkeerd geïnterpreteerd. De tendensen zijn duidelijk, zelfs met een extrapolatie voor 2004. De minister heeft op grond van artikel 64 van de nieuwe gezondheidswet de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen gevraagd de uitgaven voor PPI's te analyseren. Hij verwacht binnen drie maanden een eerste analyse.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). 1 juli 2005, datum waarop de subsidiegarantie van de federale overheid voor de palliatieve dagcentra vervalt, nadert met rasse schreden. Ondertussen zijn de eerste gesprekken met de regionale overheden gestart, maar er is weinig kans dat alles wordt afgerond tegen eind juni.
De dagcentra hebben klagen nu reeds dat het forfait dat hen wordt toegekend te krap is. Uit het evaluatierapport van het RIZIV leidt de minister af dat het federale aandeel in dat forfait te hoog is en dus ten dele moet worden overgenomen door de deelregeringen, die soms zelf over geen financiële ruimte meer beschikken.
Kan de minister officieel bevestigen dat de toekenning van forfaits verlengd wordt tot minstens 31 december 2005, als er op 30 juni geen oplossing bereikt is tussen de federale regering en zijn collega's van de deelregeringen? Welke garanties eist de minister van de deelregeringen voor de professionele invulling van de palliatieve dagcentra?
Momenteel kunnen die centra een beroep doen op een arts, een verpleegkundige en een psycholoog. Ze worden bijgestaan door vrijwilligers. De vrees bestaat dat een doorschuiven van de palliatieve dagcentra naar de gemeenschappen automatisch zal leiden naar een inschakeling van minder gekwalificeerd personeel. Aan hun inzet, dienstvaardigheid en enthousiasme twijfelen we niet, maar er zal een hiaat ontstaan op het gebied van pijn- en symptoomcontrole, psychologische en spirituele begeleiding en toezicht op nutteloze medische onderzoeken en behandelingen vooral van palliatieve patiënten.
De mediaan van de patiënten die dagcentra volgen, ligt onder de 50 jaar. Toch is het blijkbaar de bedoeling de centra onder de rustoordsector te laten ressorteren. De minister bevestigde dat onlangs in zijn antwoord op een parlementaire vraag. Hij stelde dat de financiering vooral moet worden geïntegreerd in de opvang van ouderen. Hoe wordt die aanpak verantwoord ten opzichte van de reële leeftijd van de patiënten?
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik wil aansluiten bij de vraag om uitleg van mevrouw De Roeck. Ik had over hetzelfde onderwerp een vraag om uitleg ingediend, die pas volgende week op de agenda zal staan. Afhankelijk van het antwoord van de minister, zal ik die vraag eventueel intrekken.
Op een menswaardige manier sterven gaat ons allen aan. De meeste mensen sterven het liefst thuis. Daarom juichen wij elk initiatief toe dat bijdraagt om die wens te vervullen. Ik verwijs in dat verband naar de conventies die de vorige minister van Sociale Zaken heeft gesloten met de palliatieve dagcentra. Als mensen een beroep kunnen doen op de palliatieve dagcentra kunnen zowel de patiënt als de familie vaak de zware zorg aan.
Op basis van de evaluatie van 2002 en 2003 heeft het RIZIV een aantal aanbevelingen geformuleerd. Het stelt bijvoorbeeld voor dat men achttien maanden in plaats van zes maanden vóór het verwachte levenseinde in aanmerking komt voor toegang tot een palliatief dagcentrum.
Daarom is het jammer dat er werd beslist de conventies op te zeggen. De uitvoering van die beslissing werd nu enige tijd uitgesteld en mevrouw De Roeck pleit voor het handhaven van de conventies tot het einde van het jaar. Ik sluit mij daar bij aan en ben voorstander van een evaluatie na iets langere termijn. De minister stelt voor de palliatieve dagopvang te verzorgen in de rustoorden. We hebben evenwel ook te maken met mensen jonger dan 60 jaar die horen niet thuis in rustoorden. De rusthuizen kunnen wel een deel van de palliatieve zorg overnemen, maat het is niet zinvol alle middelen in die richting te heroriënteren. Ik dring er bij de minister op aan de bestaande initiatieven eventueel te heroriënteren via een gedeeltelijke aanpassing van de voorwaarden.
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Op de interministeriële conferentie over Gezondheid van 13 juni moet in dit dossier een standpunt worden ingenomen. De deelstaten werden op de hoogte gebracht van de nood aan structurele oplossingen om de financiering van de dagcentra te waarborgen. Als de gemeenschappen en gewesten daarop ingaan, zal het verzekeringscomité de conventies van de dagcentra zonder al te veel problemen tot eind 2005 kunnen verlengen zodat de overgang verzekerd is. In geval van een negatief antwoord, is het wellicht niet nuttig die experimentele initiatieven nogmaals te verlengen omdat de financiering ervan dan niet meer verzekerd is.
Het is niet nodig in dit stadium aan de deelstaten waarborgen te vragen. Deze kwestie kan enkel worden besproken op voorwaarde dat de deelstaten een principeakkoord aangaan voor de financiering van die centra. We kunnen de kwalitatieve aspecten van het dossier enkel op die basis bespreken.
Dat het ook om jonge patiënten gaat is een fundamenteel element in het dossier.
In dit stadium is het moeilijk die problematiek eruit te halen, maar ik ben wel gevoelig voor deze kwestie. Als de oplossing voor de centra erin bestaat ze te integreren in de programmatie van RH/RVT, moet er beslist een andere oplossing worden gevonden voor palliatieve patiënten jonger dan 50 jaar.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - In ons land is de palliatieve zorg van een erg hoog niveau. Het zou spijtig zijn indien dat teloor zou gaan. De dagcentra bestaan nog niet zo lang en de mentaliteit is er nog niet echt zieke familieleden naar die centra te brengen. Ook toen het debat over euthanasie en palliatieve zorg op gang kwam, wisten de mensen nog weinig over palliatieve zorg. Ik vrees dat met een overheveling naar de gewesten de palliatieve dagcentra en hun specifieke begeleiding zullen verdwijnen. Een goede palliatieve behandeling met een professionele begeleiding is erg belangrijk. Ik vrees dat ook dát zal verdwijnen. We hebben een goede euthanasiewet en goede palliatieve verzorging. De mensen kunnen daartussen kiezen. Het is dan ook verschrikkelijk dat we naar een situatie zouden gaan waar die keuze niet meer zal bestaan. Dagcentra zijn voor iedereen betaalbaar. In Limburg bestaan er geen dagcentra. Daar wordt de begeleiding aan huis gedaan door bejaardenhelpsters en gespecialiseerde verpleegsters. Dat is voor de patiënten veel duurder. Een zieke met minder geld kan dan niet kiezen om thuis te sterven en wordt gedwongen om te kiezen voor een palliatieve eenheid. Die doen heel goed werk, maar heel wat patiënten, zeker jongere mensen met man of vrouw en kinderen verkiezen af en toe naar het dagcentrum te gaan en willen thuis sterven. Het is erg dat dit allemaal op de helling komt te staan. Ik zal dat probleem blijven volgen en ik ben blij dat collega Van de Casteele dat ook doet. Ik zal blijven vragen stellen tot er zekerheid is.
De heer Jean-Marie Cheffert (MR). - In 2004 is een nieuwe wet tot stand gekomen betreffende de vergunning van handelsvestigingen, beter bekend onder de naam `IKEA-wet'. Die wet vervangt de wet van 1975, die tot dan gold.
De doelstelling van de IKEA-wet bestaat erin de procedure voor de toekenning van de sociaal-economische vergunning te vereenvoudigen en transparanter te maken. Ze richt een nationaal sociaal-economisch comité op, resultaat van een fusie van het sociaal-economisch comité voor de distributie en de nationale commissie voor de distributie. Ze schaft de provinciale commissies voor de distributie af, maar behoudt wel een provinciale vertegenwoordiging in het comité. Dankzij die gefuseerde organen worden alle aspecten terzake in één advies verenigd. De wet legt ook strikte termijnen op, in het belang van de aanvrager, alsook een enige beroepsprocedure.
Wij worden in de gemeenten dikwijls aangesproken door de aanvragers en daarom zou ik graag enkele verduidelijkingen krijgen over deze wetgeving, vooral over artikel 3. Dat artikel bepaalt dat de ontwerpen van handelsvestiging vanaf een oppervlakte van 400 m² onderworpen zijn aan een vergunning. De opdeling van het nationale grondgebied in verschillende zones, in de vorige wetgeving, geldt niet langer.
De tweede paragraaf voorziet in een vereenvoudigde procedure in geval van een geringe uitbreiding (20%) van de netto handelsoppervlakte met een maximum van 300 m², of een verhuizing in dezelfde gemeenten binnen een beperkte straal.
1º Wie kan concreet die gunstregeling genieten?
2º Wat gebeurt er met de handelsvestigingen die bestonden vóór de wet van 29 juni 1975?
3º Hoe staat het met de handelsvestigingen die, krachtens de wet van 1975, geen sociaal-economische vergunning nodig hadden omdat ze in zone 1 lagen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 augustus 1975 tot bepaling van de gedeelten van 's lands grondgebied die de zone samenstellen?
4º Hoe staat het met de handelsvestigingen van minder dan 400 m² (die niet in het toepassingsgebied van het artikel vallen en dus geen vergunning nodig hebben), die deze drempel zouden overschrijden als gevolg van een uitbreiding met 20%, bijvoorbeeld de handelsvestigingen van 390 m²?
5º In artikel 3 is sprake van een `nettohandelsoppervlakte'. Wat betekent dat? Wat valt onder die oppervlakte? Vallen de voorraden daaronder of niet?
6º Hoe dikwijls mag eenzelfde handelsvestiging die procedure gebruiken? Welke termijnen moeten worden nageleefd in geval van een opeenvolgend gebruik van de procedure?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De wet van 13 augustus 2004 bepaalt dat men houder moet zijn van een sociaal-economische vergunning om de vereenvoudigde procedure te kunnen genieten. Die vergunning kan zijn gekregen onder de wet van 29 juni 1975 of onder de wet van 13 augustus 2004.
Kunnen deze vereenvoudigde procedure dus niet genieten en moeten de gewone procedure volgen om hun netto handelsoppervlakte uit te breiden:
Samengevat kunnen dus alleen de handelsvestigingen die een vergunning van economische zone moesten vragen en gekregen hebben, de vereenvoudigde procedure genieten. De vestigingen die zich onder de norm bevinden en die door een uitbreiding met 20% boven de norm zouden uitkomen, kunnen de vereenvoudigde procedure niet genieten. Als de vestigingen onder de norm blijven, hebben ze die niet nodig.
De netto handelsoppervlakte is de verkoopruimte. De parkeergelegenheden en de opslagplaatsen vallen niet onder de definitie van netto handelsruimte. Dat maakt het verschil met de bruto handelsoppervlakte, namelijk de oppervlakte op de grond. In het geval van een gebouw met een gelijkvloerse, een eerste en een tweede verdieping, is de netto oppervlakte de som van die drie niveaus; ze komt dus overeen met het geheel van de verkoopoppervlakten. De definitie van de netto handelsoppervlakte is dus verschillend in de wet van 1975 en die van 2004.
Een handelsoppervlakte kan slechts eenmaal de vereenvoudigde procedure genieten. Als ze een tweede maal wil uitbreiden, moet ze altijd de normale procedure voor de toekenning van de sociaal-economische vergunning volgen.
De heer Jean-Marie Cheffert (MR). - Ik dank de minister voor haar duidelijk antwoord op mijn vragen.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De Delcrederedienst heeft geen polissen voor middellange en lange termijn gesloten met Belgische bedrijven voor investeringen in Birma, maar wel voor korte handelsverrichtingen. Tussen 1999 en 2003 zouden 21 bedrijven voor een bedrag van 16,8 miljoen euro in Birma hebben geïnvesteerd.
Het probleem van verplichte tewerkstelling in Birma is de minister wellicht niet onbekend. In 2000 ging de Internationale Arbeidsorganisatie over tot een uitzonderlijke maatregel: de jaarlijkse Internationale Arbeidsconferentie nam een resolutie aan waarin ze alle regeringen, bedrijven en vakbonden vraagt hun betrekkingen met Birma te herzien teneinde niet bij te dragen tot het probleem van verplichte tewerkstelling. De Verenigde Staten verbieden al sinds 1997 elke nieuwe investering in Birma en hebben alle commerciële betrekkingen sinds 2003 bevroren.
De Europese Unie neemt een gematigder houding aan en gaat uit van het concept dat economische ontwikkeling automatisch bijdraagt tot meer democratie. Vreemd, aangezien de legitieme democratische vertegenwoordigers van Birma, de National League for Democracy, NLD, de internationale gemeenschap al jaren duidelijk oproepen niet langer te investeren in hun land. Meer nog, niet alleen de NLD, maar ook internationale humanitaire organisaties en NGO's pleiten voor economische sancties gericht op strategische sectoren zoals de olie-, gas-, en houtsector, gecombineerd met diplomatieke initiatieven voor een VN-interventie. De EU beschikt over een lijst met bedrijven waarmee geen handel mag worden gedreven. Helaas, de lijst bevat geen bedrijven in strategische sectoren zoals de olie-, gas-, houtindustrie.
Kan de minister de informatie bevestigen over de 21 bedrijven die in Birma hebben geïnvesteerd? Wat is het standpunt van België inzake de handelsbetrekkingen met Birma? Met welke bedrijven heeft de Delcrederedienst een polis gesloten voor korte handelsverrichtingen? Heeft de Delcrederedienst in 2004 en 2005 polissen gesloten? Over welke verrichtingen gaat het? Kan ik daarvan een precieze omschrijving krijgen? Over welke bedragen gaat het? Beschikt de EU over een lijst met bedrijven waarmee geen handel mag worden gedreven? Zo ja, over welke bedrijven gaat het? Wie stelt deze lijst op?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Wat de verplichte tewerkstelling in Birma betreft, is de beheerraad van de IAO op de recente 292ste bijeenkomst met betrekking tot de kwestie Myanmar tot een tweeledig besluit gekomen: de sancties worden `herbekeken', maar Myanmar moet concrete vooruitgang boeken tegen de Internationale Arbeidsconferentie van juni. Hoewel de IAO zelf stelt dat hiermee een einde komt aan de afwachtende houding van de voorbije jaren, komt deze beslissing alweer neer op een nieuw uitstel voor Myanmar.
Bepaalde Belgische bedrijven zijn nog steeds actief in het land. Zoals de zaken er nu voor staan, heeft België geen middelen om dat te beletten. Het is vooral in Europees kader dat misschien enige invloed kan worden uitgeoefend om de militaire junta tot meer democratie te bewegen. Daartoe heeft de EU enkele jaren geleden sancties genomen, die geregeld worden geëvalueerd.
De situatie evolueert nagenoeg niet. Het is dan ook niet uitgesloten dat op Europees niveau een verharding van de sancties wordt onderzocht, eventueel door het instellen van een economisch embargo waarvan de concrete voorwaarden nog moeten worden bepaald.
In 2004 heeft Delcredere één Belgische verzekerde gedekt voor een kortetermijncontract inzake chemie. Het contract bedroeg 27.000 euro. Tot 18 april werd in 2005 nog geen enkel contract voor Myanmar gedekt door Delcredere.
In september 2004 is, onder politieke druk en om de ASEM-Top te Hanoi niet te hypothekeren, besloten de sancties te verstrengen. De visaban tegen leden van het regime en de bevriezing van hun tegoeden werden uitgebreid tot alle militairen vanaf de rang van brigadegeneraal. Ook werd een ban ingesteld op investeringen in Birmaanse staatsbedrijven. De ambassadeurs van de EU te Yangon (Rangoon) hebben ondertussen een lijst opgesteld van 55 bedrijven die ook aan de sancties moeten worden onderworpen.
De werkgroep COASI van de Raad is op 31 maart 2005 tot de conclusie gekomen dat de Gemeenschappelijke Positie wel vernieuwd moet worden, maar niet aangescherpt. Zo zou het visaverbod niet uitgebreid worden tot minderjarigen beneden 18 jaar. Daarentegen hoeven voormalige leiders, zoals ex-premier Khin Nyunt, niet van de bestaande lijst geschrapt te worden.
Er werd ook gediscussieerd over de lijst van de hierboven vermelde 55 bedrijven. Sommigen wensten geen uitbreiding, anderen wel. Gelet op de verdeeldheid zal de aangelegenheid wellicht naar het Comité van de Permanente Vertegenwoordigers, COREPER, doorverwezen worden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De heer Verwilghen is hier niet aanwezig, maar ik wil toch een strenger beleid ten aanzien van Myanmar bepleiten. Als alle andere middelen falen, zullen we tot een economisch embargo moeten overgaan. De lijn die door de Verenigde Staten in deze wordt gevolgd, is misschien wel de enige manier om de druk op dat land te verhogen in de hoop enige verbetering tot stand te brengen inzake democratie en mensenrechten.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Al meerdere malen heb ik de opeenvolgende ministers van ontwikkelingssamenwerking een vraag om uitleg gesteld betreffende de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking. De problemen omtrent het programma blijven echter aanslepen.
Tot op heden is er nog altijd geen koninklijk besluit dat het programma voor 2005 regelt. Het koninklijk besluit dat het programma voor de internationale samenwerking voor 2004 regelde, werd pas gepubliceerd in juni 2004. Deze laattijdige regeling leverde heel wat problemen op voor gemeenten om hun programma's en projecten op te starten en te financieren. Zij verkeerden in grote onzekerheid! Dit jaar stelt zich dus hetzelfde probleem.
Tot mijn verbazing lees ik in het antwoord van de minister op een vraag van mijn collega Brigitte Wiaux in de Kamer (nr. 6315) dat de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten nog geen programma heeft ingediend voor 2005, terwijl volgens onze informatie al in november 2004 een dossier met een meerjarenprogramma werd ingediend.
We hebben eveneens moeten vaststellen dat de minister in de begroting van 2005 het budget heeft gereduceerd van 1,66 miljoen tot 0,60 miljoen euro. Het budget is dus niet veel meer dan een derde van wat er voorzien was in 2004. Gemeenten die zich ingeschreven hebben in het federale programma zullen in 2005 dus veel minder geld ontvangen.
De minister antwoordde op een van mijn vorige vragen dat het budget gereduceerd werd omdat de gemeenten in het verleden het budget lang niet opgebruikten. Ik heb de cijfers nagetrokken. Het verschil tussen het ingeschreven begrotingsbedrag en wat werd opgebruikt, bedroeg niet meer dan 20 procent. De begroting werd echter met twee derden verminderd. De gevolgen hiervan zijn legio: financiële problemen voor de gemeentebesturen om hun budget voor het ontwikkelingsbeleid rond te krijgen en annulering van projecten en programma's. Op mijn vraag om uitleg 3-533 antwoordde de minister: `Ik ben niet van plan projecten in gevaar te brengen. Daarom zal ik een inspanning doen om bij de eerstkomende begrotingsaanpassing meer middelen voor de gemeenten vrij te maken.'
In de toelichting op de begroting 2005 kondigt men aan werk te zullen maken van een meerjarenprogramma, na eerder uitstel in 2003 en 2004. De huidige regeling voorziet immers niet in structurele en langetermijnperspectieven. Steden en gemeenten moeten tot op heden jaarlijks een aanvraag indienen. In de praktijk betekent dit dat ze elk jaar opnieuw in de onzekerheid zijn of hun project of programma zal worden goedgekeurd. Ontwikkelingssamenwerking is het jongste decennium geëvolueerd van ad hoc-projecten en dito programma's tot een geïntegreerd, structureel en langetermijnbeleid. Er is dan ook dringend nood aan een beleidskader voor het gemeentelijke programma.
Ik stel verheugd vast dat de minister in hetzelfde antwoord op de vraag van collega Brigitte Wiaux positief is over de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking: `C'est extraordinaire!', zei hij. In het verleden was hij niet zo positief over het programma, net als zijn voorganger Marc Verwilghen. Dit verbaast ons, aangezien in 2001, 2002 en 2004 evaluaties werden uitgevoerd op verzoek van het kabinet en de administratie. Geen enkele evaluatie was negatief. Wel werden er telkens voorstellen gedaan ter verbetering. Een hele reeks aanbevelingen vergt echter een betere structurele begeleiding door de federale overheid.
Al meerdere malen heb ik gepleit om niet langer te werken met de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten, maar via de regionale verenigingen. Zij staan vandaag in voor de begeleiding van de gemeenten en maken samen met hen de programma's op. In tegenstelling tot de VBSG beschikken ze over de nodige expertise en capaciteiten. Dezelfde logica kan worden gevolgd als met andere indirecte partners zoals de NGO's en de universiteiten. Daarbij kan dan rekening worden gehouden met de dynamiek en de noden van de regio's.
Dertien Brusselse gemeenten hebben een samenwerkingsverband. In Vlaanderen bestaat er een decreet op gemeentelijke convenanten dat complementair kan zijn met het federale programma. Ook Wallonië legt andere accenten. In het antwoord op de vraag van collega Wiaux stel ik vast dat de minister de idee niet ongenegen is.
Op 3 mei 2005 werd de Internationale Koning Boudewijnprijs voor Ontwikkelingswerk 2004-2005 uitgereikt aan Ousmane Sy uit Mali. Hij is het boegbeeld van de decentralisatie en de hervorming van het bestuur in zijn land, maar ook in de subregio van West-Afrika. Ousmane Sy argumenteerde in de commissie Globalisering dat decentralisatie en versterking van het gemeentelijke bestuur in zijn land resulteerde in een betere democratie. Ten eerste omdat het beleid dichter bij de noden van de mensen staat en ten tweede, omdat de gewone burgers veel beter het gebruik van de eigen belastinggelden en de fondsen van de internationale donoren kunnen controleren.
De waardering voor het werk van Sy betekent dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking meer belang hecht aan de ontwikkeling van lokale gemeenschappen en dus ook aan de partnerschappen tussen gemeenten in ons land en in het zuiden. De uitreiking van de prijs aan Ousmane Sy staat in schril contrast tot de vermindering van het budget voor de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking, waardoor deze ontwikkelingssamenwerking wordt ondergraven. Ik betreur het dat deze regering een politiek voert van `Kijk niet naar mijn daden, maar luister naar mijn woorden'.
Wanneer wordt het koninklijk besluit voor 2005 uitgevaardigd? Wat zijn de redenen voor de vertraging? Hoe wil men een laattijdige publicatie vermijden in de toekomst? Wat is het budget voor het gemeentelijke programma voor 2005? Werden de middelen bij de begrotingsaanpassing herzien? Hoe verloopt de voorbereiding van het meerjarenprogramma? Vanaf wanneer zal dit kunnen starten? Heeft de minister in het raam van het meerjarenprogramma en de evaluaties al stappen ondernomen om te komen tot een beleidskader en tot duidelijke richtlijnen in samenspraak met alle partners in het programma? Zal DGOS in de toekomst samenwerken met de regionale verenigingen van steden en gemeenten? Wat is het standpunt van de minister terzake?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Het is verheugend dat mevrouw de Bethune zoveel interesse aan de dag legt voor het programma van de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking.
De administratieve afhandeling van dit programma is in het verleden niet steeds probleemloos verlopen. Volgens minister De Decker is dit vooral te wijten aan het feit dat de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in het verleden slechts één partner had: de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten. Die vereniging heeft de afgelopen jaren een groot deel van haar activiteiten aan de regionale verenigingen overgedragen teneinde uitwerking te geven aan de opeenvolgende institutionele hervormingen.
Ook het programma van de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking is reeds jaren in handen van de regionale verenigingen, die onder de koepel van de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten een gezamenlijk programma moesten indienen. Dit maakte de procedure nogal zwaar, waardoor de programma's vaak laattijdig werden ingediend. Hierdoor liep ook de administratieve afhandeling vertraging op.
Dat is ook dit jaar nog steeds het geval. De Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten dient bij het departement één programma in. Het is dus niet voldoende dat de VVSG reeds enkele maanden een eigen programma heeft opgesteld.
De administratie heeft het definitieve programma voor 2005 van de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten pas half mei ontvangen. Nu kan dus de procedure worden opgestart voor de opmaak van het koninklijk besluit en de uitbetaling van de subsidies. Ondanks alle administratieve moeilijkheden gaat het om een zeer waardevol programma. De Belgische gemeenten uit de drie gewesten zijn echt gemotiveerd om er een succes van te maken. Minister De Decker heeft dan ook de bedoeling om de administratieve afhandeling grondig aan te pakken.
Vanaf volgend jaar zullen de drie regionale verenigingen een programma kunnen indienen. Hierdoor zullen ze makkelijker eigen accenten kunnen leggen. Binnenkort zal het overleg met de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten en de drie regionale verenigingen worden opgestart om tot een akkoord te kunnen komen over de budgetverdeling.
Het budget voor dit jaar werd tijdens de begrotingsaanpassing niet herzien. Gelet op de tijd die intussen is verstreken, kan men zich afvragen of dat zinvol zou zijn geweest. In 2006 zal het budget voor de ontwikkelingsacties op initiatief van de gemeenten worden verhoogd. Het budget zal volgens een nog te bepalen verdeelsleutel onder de drie verenigingen worden verdeeld. Zodra de gesprekken met de regionale verenigingen over de budgetverdeling afgerond zijn, zal de voorbereiding van het meerjarenprogramma kunnen worden opgestart.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De beslissing om vanaf volgend jaar met de regionale verenigingen te werken is strategisch een juiste beslissing. Ik kan de minister alleen maar aanmoedigen om hierbij snel te werken, want als de onderhandelingen worden gevoerd tegen hetzelfde tempo als in de voorbije maanden, dan zijn we bezig tot het einde van de legislatuur.
Op punt van het budget wil ik de minister wel tegenspreken. Hij beloofde uitdrukkelijk het budget te verhogen. Vorig jaar bedroeg het 1,6 miljoen euro waarvan volgens mijn informatie 1,4 miljoen werd uitgegeven. Dit jaar is het budget herleid tot 0,6 miljoen euro, dus minder dan helft van wat vorig jaar effectief werd uitgegeven. Het klopt natuurlijk dat minder werd uitgegeven dan begroot, maar dat is nog altijd heel wat meer dan het budget waarvan er nu sprake is. Met het terugschroeven van het budget dwingt de minister de gemeenten tot het halveren van de inspanningen die ze tot nog toe de facto hebben gedaan.
De minister zegt af te wachten hoe de gemeenten het budget zullen verdelen, maar dat wordt natuurlijk een onmogelijke opdracht voor de drie verenigingen. We weten nu al dat ze uit die discussie nooit zullen uit geraken. Een dergelijke beslissing getuigt niet van goede trouw. Ik kan dus alleen betreuren dat de inspanning van de federale overheid zo klein is en dat nog wel een paar weken nadat de Internationale Koning Boudewijnprijs voor Ontwikkelingswerk is toegekend aan een man die in de wereld bekend staat voor zijn aandacht voor de gemeentelijke ontwikkeling. Dit is beschamend.
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ik zal deze opmerkingen doorgeven aan minister De Decker.
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Er zijn een zeventiental onthaaltehuizen en clubs voor buitenlandse studenten in ons land. Die huizen en clubs spelen een belangrijke rol in de vorming en opleiding van studenten en stagiairs uit het Zuiden, die na hun studietijd een belangrijke functie kunnen uitoefenen in de ontwikkeling van hun thuisland.
De huizen staan niet enkel in voor de huisvesting van de studenten tijdens hun verblijf in België, maar zorgen ook voor psychosociale begeleiding, integratie in het Belgische onderwijssysteem, sociaal-culturele activiteiten en tenslotte voor begeleiding bij de terugkeer naar het thuisland.
Vele huizen hebben een lange traditie en werden decennia geleden opgericht door privé-personen of stichtingen. Ze leveren lovenswaardig werk. We moeten echter een aantal problemen vaststellen bij de financiering van de onthaalhuizen.
Er is een chronisch plaatstekort. De vraag is groter dan het aantal beschikbare bedden. Er worden maximaal 60 bedden gesubsidieerd, terwijl meerdere huizen over een groter aantal bedden beschikken. Dat surplus wordt dus niet gesubsidieerd. Er is geen financiering voor onderhoudswerkzaamheden of renovatie van de gebouwen, maar de wetgeving legt wel kwaliteitseisen op voor de kamers. Er is ongerustheid over de financiering in de toekomst. De subsidiëring van de onthaaltehuizen zou worden beperkt en de universiteiten zouden de voorkeur krijgen. Er heerst in de sector dus grote onrust en ik ben hierover door verscheidene mensen benaderd.
In de begroting voor 2005 wordt de subsidiëring van de huizen opgenomen in de basisallocatie `Betoelaging van sociale en culturele hulp aan studenten en stagiairs uit lage-inkomenslanden'. We moeten vaststellen dat het budget voor 2005 is gedaald in vergelijking met 2004. Opnieuw dus een post op ontwikkelingssamenwerking waar we een daling van het budget in absolute cijfers moeten constateren.
De grootste bezorgdheid is dus de gebrekkige financiering en onzekerheid over de toekomst. Alle huizen zijn afhankelijk van cofinanciering op basis van dotaties en giften.
Hoeveel onthaalhuizen en clubs voor buitenlandse studenten worden in 2005 door ontwikkelingssamenwerking gesubsidieerd en voor welk bedrag? Wat zijn de precieze subsidiëringregels voor de huizen en clubs? Hoeveel studenten en stagairs verblijven jaarlijks in de huizen en weet de minister hoeveel studenten worden geweigerd wegens plaatsgebrek? Waarom worden slechts 60 kamers per huis gesubsidieerd? Is het mogelijk dat aantal op te trekken in overeenstemming met de praktijk?
Kunnen ook grote onderhoudswerken en renovatiekosten in de subsidieregeling worden opgenomen? Is de minister bereid om in de toekomst de financiering van de huizen en clubs te garanderen en te versterken gezien het plaatstekort en de precaire financiële toestand van de onthaaltehuizen?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Jaarlijks ontvangen 17 erkende instellingen een subsidie van DGOS. Voor 2005 werd daarvoor 1,950 miljoen euro in de begroting ingeschreven. Van de 17 instellingen zijn er 12 tehuizen en 5 clubs.
De precieze subsidiëringregels worden vermeld in een koninklijk besluit van 1 juli 1974 en in het ministerieel uitvoeringsbesluit van 22 december 1998. Deze documenten voorzien in een aantal erkenningvoorwaarden. De instelling moet het rechtstatuut van vzw of van instelling van openbaar nut hebben of tot de sociale dienst van een instelling van hoger onderwijs behoren. De organisatie moet een jaarverslag en de boekhouding van de verwezenlijkingen voorleggen. Voordat men een erkenningaanvraag kan indienen moet ten minste drie jaar ervaring in sociaal-cultureel of begeleidingswerk ten behoeve van de beursstudenten uit ontwikkelingslanden kunnen worden bewezen.
De regelgeving maakt een onderscheid tussen tehuizen en clubs. Tehuizen stellen huisvesting- en ontmoetingsplaatsen ter beschikking en verlenen sociaal-cultureel dienstbetoon. Clubs stellen plaatsen ter beschikking voor ontmoeting en maatschappelijk verkeer. De raad voor Sociale en Culturele Hulp geeft advies voor alle erkenningaanvragen. De administratie wordt niet op de hoogte gebracht van het aantal geweigerde studenten wegens plaatsgebrek. Er zijn evenmin exacte cijfers over hoeveel studenten en stagiairs er jaarlijks verblijven. Dit vereist immers omslachtige berekeningen aangezien er in sommige kamers in de loop van een jaar soms meerder studenten verblijven. Er zijn 12 tehuizen met in totaal 1.111 kamers en 2 clubs met 28 kamers. De administratie schat het gemiddelde aantal beursstudenten per jaar in de gesubsidieerde clubs en tehuizen op een gemiddelde van ongeveer 1.200 personen.
Artikel 18 van het koninklijk besluit van 1 juli 1974 bepaalt dat het aantal voor subsidieberekening in aanmerking genomen kamers na 1974 niet meer kan worden verhoogd. In datzelfde koninklijk besluit wordt bepaald dat de nieuwe tehuizen voor maximum veertig kamers kunnen worden gesubsidieerd. In het verleden werden reeds pogingen ondernomen om het koninklijk besluit van 1 juli 1974 aan te passen, maar dit is onmogelijk gebleken ingevolge een advies van de Raad van State van 10 juli 1985. In dit advies wordt gesteld dat deze bevoegdheden niet meer aan de federale overheid, maar wel aan de gemeenschappen toebehoren.
Het lijkt dan ook aangewezen dat clubs en tehuizen hun vraag over eventuele aanpassingen van de toegepaste regelgeving aan de bevoegde gemeenschappen voorleggen.
Het koninklijk besluit van 1 juli 1974 voorziet nergens in de subsidiëring van groot onderhoud en renovatiewerken. Er wordt momenteel ook niet in de verhoging voorzien van de financiële middelen van deze instellingen in België. Enerzijds heeft dit de maken met het dalende aantal aanvragen van beurzen door studenten die afkomstig zijn uit ontwikkelingslanden sinds de invoering van de wet op ontwikkelingssamenwerking van 25 mei 1999. Anderzijds legt de Belgische ontwikkelingssamenwerking de nadruk op de institutionele versterking van de vormingsinstellingen in de ontwikkelingslanden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik betreur het dat het aantal beursaanvragen terugloopt. Ik durf deze informatie overigens betwijfelen. Ik vrees dat ons stugge beleid mogelijke kandidaten ontmoedigt. Over de cijfers wil ik me nader informeren bij de tehuizen en daarna kom ik zeker met mijn vragen terug. In ieder geval is de opvang door deze tehuizen zeer belangrijk. Ze bieden namelijk niet alleen huisvesting, maar ook omkadering en een ontmoetingsplaats. Kortom, deze manier om buitenlandse studenten op te vangen kan alleen maar worden aangeprezen.
De voorzitter. - De volgende vergaderingen vinden plaats donderdag 2 juni 2005 om 10.00 en om 15.00 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 19.45 uur.)
De heren Martens en Wilmots, wegens andere plichten, de heer Detraux, om gezondheidsredenen.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Berni Collas, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.
Stemming 2
Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Berni Collas, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.
Stemming 3
Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Berni Collas, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, teneinde de gegevens inzake orgaandonatie en inzake de bloedgroep op te slaan op de elektronische identiteitskaart (van mevrouw Marie-José Laloy; Stuk 3-1203/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot opheffing van het verbod op de cumulatie van inkomsten uit arbeid en rust- en overlevingspensioenen (van mevrouw Jihane Annane; Stuk 3-1205/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Voorstel van bijzondere wet
Artikel 77 van de Grondwet
Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de artikelen 71 en 73 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (van de heer Joris Van Hauthem; Stuk 3-1197/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie om de gebrekkige vertegenwoordiging van de diverse bevolkingsminderheden in de overheidsdiensten en -instellingen te verhelpen (van mevrouw Amina Derbaki Sbaï en de heer Philippe Moureaux; Stuk 3-1199/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie betreffende het seksuele geweld tegen vrouwen in de Democratische Republiek Congo (van mevrouw Amina Derbaki Sbaï c.s.; Stuk 3-1200/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel tot herziening van het Reglement
Voorstel tot invoeging in het reglement van de Senaat van een artikel 23bis met betrekking tot de aanwijzing van Europese facilitatoren in de vaste commissies (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 3-1202/1).
-Verzonden naar het Bureau.
Het Bureau stelt voor het volgende wetsvoorstel te verzenden naar de commissie voor de Justitie:
Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 22bis in de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, teneinde een Hoge Raad voor de wapens in te stellen (stuk 3-1190/1).
-Dit wetsvoorstel werd eerder verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
Bij boodschap van 26 mei 2005 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:
Wetsontwerp tot wijziging van bepaalde aspecten van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse bepalingen met betrekking tot de politiediensten (Stuk 3-1196/1).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij boodschappen van 19 mei 2005 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:
Artikel 78 van de Grondwet
Wetsontwerp betreffende de rechten van vrijwilligers (Stuk 3-1195/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 20 mei 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 6 juni 2005.
Kennisgeving
Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa, en met de Slotakte, gedaan te Rome op 29 oktober 2004 (Stuk 3-1091/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 19 mei 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp tot opheffing van het tweede lid van artikel 9, §2, van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro (van mevrouw Jacinta De Roeck c.s.; Stuk 3-1123/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 19 mei 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend:
Wetsontwerp houdende instemming met en uitvoering van het Protocol van 2003 bij het Internationaal Verdrag van 1992 ter oprichting van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Londen op 16 mei 2003 (Stuk 3-1198/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 20 mei 2005 heeft de Procureur-generaal van het Auditoraat-generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2005 van het Auditoraat-generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 18 mei 2005.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 20 mei 2005 heeft de Procureur-generaal van het Hof van Beroep te Luik, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het activiteitenverslag 2005 van het Hof van Beroep te Luik, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 11 mei 2005.
Bij brief van 23 mei 2005 heeft de Procureur-generaal van het Hof van Beroep te Antwerpen, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2005 (kalenderjaar 2004) van het Hof van Beroep te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 9 mei 2005.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.