4-81 | Belgische Senaat | 4-81 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid
Inoverwegingneming van voorstellen
In overweging genomen voorstellen
Grondwettelijk Hof - Prejudiciële vragen
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)
De voorzitter. - Bij boodschap van 23 juni 2009 heeft het `Parlement wallon' aan de Senaat laten weten dat het zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.
-Voor kennisgeving aangenomen.
De voorzitter. - Bij de Senaat is het dossier aanhangig van de heer Franco Seminara, senator-opvolger voor het Franse kiescollege.
Het Bureau is zopas bijeengekomen om de geloofsbrieven van de heer Seminara te onderzoeken.
Ik stel u voor onmiddellijk het verslag van het Bureau te horen.
Het woord is aan de heer Delpérée om voorlezing te doen van het verslag van het Bureau.
De heer Francis Delpérée (cdH). - Het Bureau is overgegaan tot een aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven van de heer Franco Seminara, eerste opvolger van de lijst nr. 7, PS, die in aanmerking komt om het mandaat te voltooien van mevrouw Olga Zrihen, die op 23 juni 2009 de eed heeft afgelegd als lid van het Waals Parlement.
Het Bureau heeft vastgesteld dat de heer Seminara nog steeds aan de verkiesbaarheidsvereisten, opgelegd door de Grondwet, voldoet.
Bijgevolg heeft het Bureau de eer u voor te stellen, de heer Franco Seminara als rechtstreeks verkozen senator toe te laten.
Ik wens de heer Seminara persoonlijk te feliciteren.
(Algemeen applaus)
De voorzitter. - Daar niemand het woord vraagt, breng ik de besluiten van dit verslag ter stemming.
-De besluiten van het verslag worden aangenomen bij zitten en opstaan.
De voorzitter. - Ik verzoek de heer Seminara de grondwettelijke eed af te leggen.
-De heer Franco Seminara legt de grondwettelijke eed af.
De voorzitter. - Ik geef de heer Franco Seminara akte van zijn eedaflegging en verklaar hem aangesteld in zijn functie van senator. Ik feliciteer hem van harte.
(Algemeen applaus)
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - De quad, een kruising tussen een crossmotor en een 4×4-voertuig, maakt duidelijk opgang in ons land. Vijf jaar geleden waren er al meer dan 5 000 quads ingeschreven.
Naast de quads die gehomologeerd zijn als landbouwvoertuig, en de quads die enkel op privéterreinen mogen worden gebruikt, zijn ook steeds meer quads te zien in het straatbeeld. Om op de openbare weg te mogen, moeten de quads gehomologeerd zijn en voorzien van goedgekeurde verlichting, knipperlichten en een toeter.
Een quad kan topsnelheden halen tot 130 kilometer per uur en kan heel bruusk versnellen of reageren. Wegens het grote vermogen en de bruuske versnelling vereist het besturen van zo'n voertuig de nodige technische vaardigheid en een zekere behendigheid. Zo een quad besturen houdt dus wel een veiligheidsrisico in, dat nog verhoogd wordt door de afwezigheid van een beschermend koetswerk.
Los van de verkeersveiligheidsproblematiek gaan mede door het groeiende succes van quads, steeds meer stemmen op om maatregelen te nemen tegen de geluidsoverlast die de voertuigen veroorzaken. Bepaalde Vlaamse steden en gemeenten ervaren de hinder als regelrechte overlast en zoeken naar een oplossing om het fenomeen aan banden te leggen. Sommige steden opteren ervoor om quads te verbieden via een aanvullend verkeersreglement, via een politieverordening of via het reglement op de gemeentelijke administratieve sancties. Veelal geldt het verbod enkel voor buurtwegen, die niet voor het algemeen voertuigenverkeer zijn ingericht. Maar enkele steden, zoals Antwerpen, willen verder gaan en de vierwielers verbieden in de binnenstad.
Naar verluidt bestaat er echter geen strikt wettelijk kader, laat staan een specifiek verkeersbord dat quads de toegang ontzegt, omdat de voertuigen ofwel onder de categorie motorfietsen vallen en gelijkstaan met personenauto's, ofwel onder de categorie bromfietsen klasse B.
Hoeveel quads, die gehomologeerd zijn voor de openbare weg, zijn momenteel ingeschreven als respectievelijk lichte en als zware vierwieler? Hoeveel waren er dat in 2007 en in 2008?
Zijn reeds gegevens voorhanden aangaande verkeersongevallen en overtredingen waarbij quads betrokken waren?
Kunnen gemeenten selectief de categorie `quads' weren op openbare, lokale wegen die voor algemeen voertuigenverkeer bestemd zijn? Zo ja, op welke manier? Zo neen, zijn initiatieven, zoals in Antwerpen aangekondigd, rechtsgeldig?
Het verbod van quads in bepaalde steden of gemeenten, of in deelgebieden ervan, kan echter leiden tot verplaatsing van het probleem naar elders. Overweegt de staatssecretaris een nationale aanpak?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Er bestaat geen specifieke inschrijving voor een lichte of zware vierwieler. Oorspronkelijk werden quads als landbouw- of bedrijfsmaterieel gehomologeerd. Sinds 1994 bestaat dat type homologatie evenwel niet meer. Enkele voertuigen die indertijd als dusdanig werden gehomologeerd, zijn momenteel waarschijnlijk nog altijd in bedrijf. Hun snelheid is beperkt tot 30 kilometer per uur en ze moeten een autonummerplaat dragen.
Vandaag worden quads op basis van technische kenmerken gehomologeerd. Er zijn drie categorieën.
Het kan gaan om een vierwielige bromfiets van klasse B, waarvoor geen inschrijving, maar wel een rijbewijs A3 is vereist, een maximumsnelheid van 45 km per uur geldt en een helm verplicht is. Het kan ook gaan om een vierwieler met motor. Die moet een motornummerplaat dragen en de bestuurder moet een rijbewijs B hebben en een helm dragen. Ten slotte kan het gaan om een landbouwtractor. Die moet voorzien zijn van een autonummerplaat en een snelheidsplaat met de vermelding '40 km/u' en de bestuurder moet houder zijn van een rijbewijs G - als landbouwvoertuigbestuurder - of B.
Inzake het aantal ingeschreven voertuigen beschik ik over recente cijfers. Op 24 juni 2009 waren 8 050 voertuigen ingeschreven in de categorie landbouwmaterieel, een categorie die echter ook andere landbouwvoertuigen dan quads bevat. Als landbouwtractor staan 171 909 voertuigen ingeschreven, maar in die categorie zitten ook de echte tractoren. 22 817 voertuigen staan ingeschreven als vierwielers met motor, een categorie die precies is afgelijnd. Ten slotte is er nog de categorie van de bromfietsen van de klasse B, waarvoor geen inschrijving verplicht is en waarvan ik bijgevolg ook geen cijfers kan geven. Het gaat dus om een zeer heterogeen park, waarvan wij eerlijk gezegd niet goed weten hoe al die voertuigen worden gebruikt. Aangezien de quad geen specifieke voertuigcategorie is, kan ik geen antwoord geven op de vraag over het aantal quads.
Om dezelfde reden bestaat er geen informatie over het aantal ongevallen en overtredingen met quads.
Met een gepaste verkeerssignalisatie kan de toegang tot bepaalde gebieden aan bepaalde categorieën voertuigen worden ontzegd. Met het juiste verkeersbord met eventueel onderborden kan men een bepaalde categorie van quads verbieden een bepaald gebied te betreden. Momenteel wordt zowel op gewestelijk als op federaal niveau onderzocht of voor dit type voertuigen geen andere regeling kan worden getroffen, precies omdat er zoveel varianten bestaan. Voor een stad als Antwerpen is het echt onmogelijk om een quad de toegang tot de stad te verbieden, zonder een grote hoeveelheid signalisatieborden aan te brengen. Door toepassing van het verkeersreglement en het nazicht op de technische eisen van de voertuigen zal de politie evenwel streng toezien op het gebruik van quads in de stad. Dat heeft de politie mij althans beloofd.
De steden en gemeenten hebben natuurlijk de volle vrijheid om quads middels een wettige signalisatie op bepaalde wegen te weren. Dat geldt dus ook voor Antwerpen. Het kan vanzelfsprekend niet de bedoeling zijn dat daarbij problemen worden afgewenteld op naburige steden en gemeenten. Daarom is overleg nodig, zoals vandaag meestal ook gebeurt bij het instellen van tonnagebeperkingen op bepaalde wegen. Een nationale aanpak is vandaag, gezien de vele varianten van quads, niet gewenst. Initiatieven ter zake moeten aan de vrijheid en de creativiteit van de steden en gemeenten worden overgelaten.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Het is vandaag inderdaad gecompliceerd om quads als een afzonderlijke categorie te beschouwen en de verschillende categorieën waaronder de quads kunnen vallen, vormen een heterogene groep.
Aangezien quads problemen opleveren onder meer op het gebied van geluidsoverlast, is het wellicht raadzaam meer statistische gegevens over quads te verzamelen. Dat is mogelijk indien quads als een specifieke categorie worden beschouwd. In de toekomst zal dat nodig zijn, aangezien quads steeds populairder worden, maar ook steeds meer problemen opleveren.
Gemeenten moeten een zekere vrijheid hebben in het bepalen van wat er toegelaten is op hun grondgebied, maar toch pleit ik voor overleg zodat de problemen met quads niet toenemen.
De heer Francis Delpérée (cdH). - Onze assemblee werd uitgenodigd om vandaag een wetsvoorstel goed te keuren tot wijziging van de wet van 21 maart 2007 over het gebruik van bewakingscamera's. De meerderheid heeft echter een amendement ingediend en bijgevolg moet de tekst naar de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden worden teruggezonden.
-Tot terugzending wordt besloten.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Sta mij toe te starten met volgend citaat: `De politiek holt dikwijls achter de feiten aan. Trouwens, in het algemeen volgt de politiek vaak en leidt zij te weinig. In een politieke democratie met een wispelturige kiezer kan "leiden" levensgevaarlijk zijn voor het politiek voortbestaan. Daarom handelt de overheid vaak "met de rug tegen de muur" of met "de afgrond voor ogen". (...) Het domste wat men kan doen, is systematisch mensen naar de mond praten en de indruk geven dat we met zijn allen goed bezig zijn.'
De premier herkent dat citaat wellicht, want het komt uit zijn eigen boek Op zoek naar wijsheid.
Bij het aantreden van de premier hoopten we dat hij de wijsheid en de nodige menselijkheid aan de dag zou leggen om het dossier asiel en migratie naar zich toe te trekken. De impasse in dit dossier sleept immers al bijna twee jaar aan, zowel wat de beloofde circulaire met betrekking tot de regularisatie betreft, als wat het schrijnend tekort aan opvangplaatsen voor asielzoekers betreft. Er was hoop dat de premier de bekvechtende ministers tot de orde zou roepen en hen zou doen inzien dat politiek bedrijven inderdaad betekent dat men moet durven knopen doorhakken en dat politiek bedrijven moed vergt. Beslissingen mogen niet afhangen van de waan van de dag of van de wispelturige kiezer. De toestand op het terrein wordt met de dag schrijnender. De ministers blijven spelletjes spelen en dat is onaanvaardbaar. De partijpolitieke spelletjes in dit dossier blijken bijvoorbeeld uit de uitspraken van minister Karel De Gucht in Humo.
Minister De Gucht is erin geslaagd om te verklaren wat volgt: `In het migratiedossier zet de regering nu geen stappen, maar dat is omdat mijn partij geen stappen wil zetten.' Eindelijk bekent de Open Vld kleur, maar de mensen op het terrein zijn daarmee geen stap verder.
Het is een politieke keuze van de Open Vld om in dat dossier geen vooruitgang te boeken. Ik hoop, mijnheer de eerste minister, dat u die partij op de inhoud van het regeerakkoord wijst. Ook de Open Vld moet dit nakomen.
Intussen wordt een ad-hoc- of schijnoplossing bedacht, bijvoorbeeld de regularisatie voor gezinnen met kinderen en het opvangen van mensen in goedkope hotels. Dat kan men volgens mij geen oplossingen noemen.
De minister van Asiel en Migratie voert allerlei manoeuvres uit, die in mijn ogen op zijn minst provocerend zijn. Zo vaardigt ze vandaag een rondzendbrief uit over het oppakken van illegalen, maar hoe mensen die hier al jarenlang verblijven kunnen geïntegreerd worden, hoe de wet over de opvang van asielzoekers en mensen zonder papieren en het regeerakkoord kan worden uitgevoerd, dat is voor de minister blijkbaar te veel gevraagd.
Verscheidene middenveldorganisaties trachten de druk op te voeren en hebben zelfs een proces tegen de federale overheid ingespannen. Ze zijn hierin overigens gevolgd door de OCMW's van Brussel en Antwerpen. Het aantal open brieven van organisaties die de toestand aanklagen is niet meer te tellen. De wanhoopskreten van mensen zonder papieren en asielzoekers in hongerstaking klinken voor mij in elk geval oorverdovend, maar vallen bij de regering blijkbaar in dovemansoren.
Mijnheer de eerste minister, in deze totale impasse heeft het duidelijk geen zin meer vragen te stellen aan de bevoegde ministers; zij hebben hun onwil en/of onkunde al bij herhaling bewezen en zouden daar beter eens de gepaste conclusies uit trekken. Ik richt mij dus tot u, geachte premier, in de hoop dat u de wijsheid, waarnaar u op zoek was, nu ook aan de dag legt.
Komt er nog voor de zomervakantie een akkoord met betrekking tot de regularisatie van mensen zonder papieren? Hoe lang moeten we nog wachten voordat de rondzendbrief met criteria voor regularisatie, zoals beloofd in het regeerakkoord, wordt gepubliceerd?
Welke acties op korte termijn en op lange termijn plant de regering om het tekort aan opvangplaatsen voor asielzoekers op te lossen? Is de premier van oordeel dat door het niet aanbieden van materiële opvang de regering de wet overtreedt? Hoe valt dat te rechtvaardigen?
Is de premier van mening dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het uitblijven van de rondzendbrief met regularisatiecriteria en het tekort aan opvangplaatsen voor asielzoekers?
De heer Herman Van Rompuy, eerste minister. - Mevrouw Piryns, we zijn gedoemd om mekaar te mis te lopen. Vorige week kon ik hier niet aanwezig zijn door onverwachte politieke omstandigheden, daarstraks heb ik even op u gewacht.
Mijn antwoord zal echter bijna even lang zijn als mijn inleiding, vrees ik, omdat ik heb aangekondigd dat de regering de komende tijd zal inzetten op wat niet door mij, maar door anderen de vijf werven wordt genoemd. We zoeken een geschikt moment om daarin een doorbraak of doorbraken tot stand te brengen. Persoonlijk denk ik dat we dat best nog voor de vakantie zouden afronden, maar ik kan dat alleen ondernemen, als er een redelijke kans bestaat om tot een akkoord te komen.
Het is en blijft een van de prioritaire dossiers op de agenda. Ik zal dus alles doen om daarover tot een akkoord te komen. Hoe meer ik daarover echter zeg, hoe moeilijker het is om tot een akkoord te komen.
Ik ben blij dat u mijn wijsheid looft, maar die heeft meer te maken met mijn biologische leeftijd, dan met iets anders. Zelfs al zou het iets anders zijn, in ons systeem is het dan zo dat die wijsheid egaal over de vijf meerderheidspartijen gespreid moet liggen. Alleen kan ik niets bereiken.
Wij zullen dus zien of wij verder komen. Ik zal mij daarvoor meer nog dan in het verleden inspannen.
Wat de vragen betreft, ben ik het niet met u eens. Mevrouw Arena is hier en kan perfect op de gestelde vragen antwoorden op een manier waarvan ik bijna zeker ben dat ze mijn goedkeuring wegdraagt. Ik zal de vragen doorgeven aan de bevoegde en bekwame minister.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Voor ik op de woorden van de premier inga: zal mevrouw Arena dan ook effectief antwoorden, zoals de premier suggereert?
De voorzitter. - U weet, mevrouw Piryns, dat de regering zelf beslist over de manier waarop zij antwoordt op een parlementaire vraag.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Daarom herhaal ik: de premier, dus de regering, stelt voor dat mevrouw Arena antwoordt. Mag zij dat dan alstublieft ook doen? Het is een voorstel van de premier, niet van mijzelf ...
De voorzitter. - De volgende weken krijgt u ongetwijfeld de gelegenheid uw vragen te stellen.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Mag ik dan toch nog reageren op de woorden van de eerste minister? Ik hoop dat het volgende week niet meer nodig zal zijn en dat hij in zijn zoektocht naar een geschikt moment om een doorbraak te vinden snel resultaat boekt, want het wordt hoog tijd.
Het zal hem niet verbazen dat zijn antwoord mij niet bevredigt. Uit de feiten is nog niet gebleken dat het een prioritair dossier is. Hij zegt dat hij dit niet alleen kan oplossen en daar vijf partijen voor nodig heeft, maar ik ben er wel van overtuigd dat CD&V hier een sleutel in handen heeft. Een aantal ministers staan lijnrecht tegenover elkaar, waarbij CD&V een zeer belangrijke positie moet innemen. Dan kan minister Turtelboom eindelijk worden gedwongen om uit te voeren wat in het regeerakkoord staat. Zo moeilijk kan dat toch niet zijn? De premier kent de christelijke parabels over het opvangen van mensen toch veel beter dan ik? Als iedereen de ogen sluit, krijgen we nog veel schrijnender toestanden dan vandaag.
De heer Marc Verwilghen (Open Vld). - Nog geen drie weken geleden sprak men over de levensgevaarlijke situatie op de E40 aan de afrit Wetteren. In de avondspits is het bijzonder moeilijk om van de E40 te komen; men zit soms in een kilometerslange file. Soortgelijke problemen zijn er 's morgens aan de afrit Sint-Denijs-Westrem, richting Brussel, en 's avonds aan de afrit Aalter, richting kust, waar aan de afrit gewoonlijk een file van meer dan een kilometer staat. Het probleem is duidelijk: de afstand van de afrit Aalter tot aan de rotonde bedraagt vierhonderd meter en die staat snel vol auto's. Tot overmaat van ramp storen heel wat chauffeurs zich niet aan de file: ze kennen de Engelse traditie van de queue niet en voegen op het laatste ogenblik in. Zelfs wanneer ze in die omstandigheden een ongeval veroorzaken, kunnen ze nog vrijuit gaan, omdat de aansprakelijkheid bij het achteropkomend verkeer dat niet tijdig kan remmen, kan worden gelegd.
Welke maatregelen kan de staatssecretaris nemen om de verkeersonveilige situatie te verbeteren? Kan bijkomende periodieke signalisatie een oplossing zijn? Moet de infrastructuur worden aangepast? Ik besef dat ik mij met die laatste vraag enigszins op een domein begeef waarvoor de staatssecretaris niet bevoegd is.
In de onmiddellijke omgeving van de afrit Aalter is er een verkeerspost van de Federale Politie. Is het zo moeilijk om een politiepatrouille naar de afrit te sturen om de chauffeurs die op het laatste ogenblik invoegen en zo anderen in gevaar brengen, te verbaliseren? Het aantal overtredingen zou drastisch verminderen.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Op de autosnelwegen in Oost-Vlaanderen staan op cruciale punten, zoals de afrittencomplexen, observatiecamera's. Zo kunnen het Verkeerscentrum Vlaanderen of het Communicatie- en informatiecentrum Oost-Vlaanderen, Werkvloer wegpolitie, op verkeerssituaties anticiperen met een veranderlijke signalisatie boven het wegdek of met het inzetten van verkeersploegen.
Op die wijze wordt tijdens het spitsuur op de E40 bijzondere aandacht besteed aan de verkeerssituatie in Wetteren en Aalter. Bij filevorming wordt de veranderlijke signalisatie met de vermelding `File' boven de autosnelweg in werking gesteld. Zo worden de weggebruikers enkele kilometers tevoren op de hoogte gebracht van de verkeersonveilige toestand en kunnen ze tijdig hun rijgedrag aanpassen. Een systematische signalisatie aan de staart van de file, die in de gegeven omstandigheden als structurele file dient te worden beschouwd, is bij gebrek aan capaciteit absoluut onmogelijk.
Dat geldt ook voor een systematische verkeersregeling op het einde van de bedoelde afritten. In punctuele situaties kan uiteraard wel voor een verkeersregeling worden gezorgd.
Infrastructurele maatregelen zijn onontbeerlijk en werden door de Vlaamse overheid gepland. Op de afrit Wetteren, richting Wetteren, werd de uitvoegstrook al verlengd en werd de frequentie van de verkeerslichten gewijzigd. Richting Zottegem werden nog geen maatregelen genomen, maar ze worden wel overwogen. Aan de afrit Aalter worden het verkeersplein en de rijksweg N44 aangepast. De voorbereidende werkzaamheden op de N44 zijn al gestart en de heraanleg van het verkeersplein bevindt zich in de ontwikkelingsfase. De Vlaamse minister van Openbare Werken, mevrouw Crevits, is al ter plaatse geweest om samen met technici de situatie te bekijken en te evalueren.
Bij structurele files kunnen we geen systematische verkeerscontroles overwegen, want ze zouden alleen maar voor meer hinder voor de weggebruikers zorgen. Op punctuele situaties anticiperen we met verkeersregeling, maar vooral met veranderlijke en aangepast signalisatie. De Vlaamse overheid zal de komende twee jaar op de Oost-Vlaamse autowegen, die tot de meest onveilige wegen behoren, investeren in wegkantsystemen,.
De heer Marc Verwilghen (Open Vld). - Ik weet dat er cameraobservatie is, maar ik heb al vastgesteld dat men geneigd is zich verder te passief op te stellen. Het probleem wordt wel gesignaleerd, maar niet iedereen let voldoende op. Zo zijn er altijd chauffeurs die, ondanks de tijdige signalisatie, menen dat ze tot de afrit kunnen doorrijden en dan pas invoegen. Dat probleem kan de staatssecretaris uiteraard niet oplossen.
Als men signaleert dat er problemen zijn aan de afrit en bovendien aangeeft dat er politiecontrole is, zal dat een afradend effect hebben. Als bovendien een politieagent die aan de afrit plaatsvat, aan een politieagent bij de rotonde doorgeeft wie een overtreding begaat, zal men deze actie geen twee keer moeten herhalen om vooruitgang te boeken.
De voorzitter. - Mevrouw Marie Arena, minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Dat productnamen van geneesmiddelen in andere landen van de EU verschillend kunnen zijn, is algemeen bekend. Minder bekend is dat geneesmiddelen die onder eenzelfde productnaam binnen de EU worden verkocht, afhankelijk van de lidstaat, andere moleculen kunnen bevatten. Dat kan leiden tot niet wenselijke situaties waarbij patiënten hun vertrouwde geneesmiddel in een andere lidstaat op productnaam kopen, terwijl de samenstelling anders is dan het middel in België.
In Nederland komt de overheid hieraan tegemoet door een lijst op te stellen van geneesmiddelen die onder dezelfde productnaam worden verkocht in andere lidstaten, maar waarvan de samenstelling kan verschillen per land.
Is er ook in ons land zulk een lijst ter beschikking van de burger? Zo ja, welke productnamen komen hierop voor?
Indien er geen lijst ter beschikking is, is de minister dan bereid om ook voor ons land zulk een lijst op te stellen en te publiceren?
Mevrouw Marie Arena, minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Een dergelijke lijst wordt in België niet ter beschikking van de patiënten gesteld. Ik heb aan het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten gevraagd prioriteit te geven aan de juiste en volledige informatie over geneesmiddelen aan patiënten. Eind dit jaar zullen de bijsluiters van alle geneesmiddelen die in België worden gecommercialiseerd, op de website van het agentschap beschikbaar zijn. Zo kan onder meer de samenstelling van het geneesmiddel worden nagegaan. Bovendien dient de apotheker in het kader van de farmaceutische zorg, zoals beschreven in het koninklijk besluit van 21 januari 2009 houdende onderrichtingen van de apothekers, de patiënt bij te staan bij het afleveren van geneesmiddelen.
Momenteel wordt ook niet gewerkt aan een dergelijke lijst. De diensten van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten zullen echter met belangstelling kennis nemen van de Nederlandse lijst waarnaar u verwijst. Het is immers belangrijk dat deze informatie correct is en up-to-date blijft. Het risico van verschillen in samenstelling van geneesmiddelen die dezelfde naam dragen, is een bekend fenomeen, in het bijzonder als die geneesmiddelen via het internet worden aangekocht. Dat is een van de gevaren waaraan men zich blootstelt bij aankopen via het internet buiten een in België vergunde apotheek om. Het grote publiek zal aan die risico's worden herinnerd tijdens de bewustmakingscampagne die na de zomervakantie van start zal gaan.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Het is belangrijk dat de voorgestelde maatregel wordt genomen. Alleen vrees ik dat hij niet zal volstaan om te verhinderen dat patiënten die al dan niet gedwongen hun medicatie in het buitenland aanschaffen, een ander product onder dezelfde naam krijgen. Nederland heeft een lijst opgesteld om mensen daarvoor te waarschuwen. Ik zou het betreuren als België niet dezelfde inspanning deed.
De voorzitter. - Mevrouw Marie Arena, minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - De wet-Colla van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen bestaat precies tien jaar. Door het uitblijven van een aantal uitvoeringsbesluiten staan de beoefenaars van alternatieve geneeskunde en hun patiënten voor wettelijke problemen.
De Orde van geneesheren heeft voor de rechtbank van eerste aanleg te Brugge een klacht ingediend tegen twee acupuncturisten wegens onwettige uitoefening van de geneeskunde. De rechtbank sprak de acupuncturisten vrij omdat hen niets kan worden verweten. De rechter was niet mals voor de overheid, die door juridische procedures de zaak onnodig rekt en zelf geen werk maakt van de oprichting van een commissie om de beoefenaars van acupunctuur te registreren. De rechter oordeelde dat er daarom sprake is van een rechtvaardige noodtoestand, waardoor acupuncturisten niet aan de vereiste van registratie kunnen voldoen.
De Beroepsvereniging van Geneesheren-Acupuncturisten van België alsook de Belgian Acupunctors Federation willen nu vlug duidelijkheid zodat de kwaliteitsvolle verzorging van patiënten niet in het gedrang komt.
Precies een jaar geleden, op 25 juni 2008, verklaarde minister Onkelinx in de Kamercommissie voor de Sociale Zaken dat ze haar administratie de opdracht had gegeven om een structuur en een procedure uit te werken met betrekking tot registratie van de niet-conventionele praktijken, enerzijds, en de individuele beoefenaars, anderzijds. Ze verklaarde toen dat haar strategische cel ontmoetingen plande met homeopaten, acupuncturisten, osteopaten en chiropractors. Na dat overleg zou ze uitzoeken of de wet eerst nog moest worden aangepast.
Dat was een jaar geleden. In november kondigde de minister weer een nieuwe studie aan. Ondertussen blijven de rechtszaken van en tussen de betrokken beroepsgroepen elkaar opvolgen. De rechtbank in Brugge wijst nu expliciet de overheid aan als oorzaak van de problemen.
Kan de minister uitleggen waarom de uitvoeringsbesluiten bij de wet-Colla - en zeer concreet de installatie van een registratiecommissie voor de acupuncturisten - uitblijven? Wat schort er dan precies aan de wet-Colla zelf en welke wijzigingen wenst de minister aan te brengen?
Mevrouw Marie Arena, minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Ik heb ook via de pers kennisgenomen van de beslissingen van de correctionele rechtbank te Brugge. Als lid van de uitvoerende macht hoor ik me niet uit te spreken over de inhoud van gerechtelijke uitspraken en ik zal er dus ook geen commentaar op geven.
Na een eerste onderzoek van de wet en na heel wat overleg met de vertegenwoordigers van de vier niet-conventionele praktijken die door de wet worden beoogd, inclusief de acupuncturisten, ben ik tot de vaststelling gekomen dat de situatie van elke niet-conventionele praktijk verschillend is.
Tussen 1999 en nu zijn er inderdaad bijna tien jaar verlopen. De niet-conventionele praktijken zijn geëvolueerd en hebben zich verspreid. Zo wordt acupunctuur thans in bepaalde faculteiten geneeskunde onderwezen. De Université Libre de Bruxelles heeft dit jaar een volledige opleidingscyclus osteopathie opgestart. De ziekenfondsen betalen sommige prestaties in het kader van de aanvullende verzekering terug.
Daarom vind ik dat ik eerst over een ernstige en betrouwbare analyse van de huidige situatie moet beschikken, alvorens een beslissing te nemen over de uitvoering van de wet of over een eventuele aanpassing ervan. Ik wil meer bepaald weten hoeveel practici van niet-conventionele praktijken er in België zijn, hoe vaak patiënten ze raadplegen en welke opleidingen er voor deze praktijken zijn. Ik wil ook de belangrijkste studies over de efficiëntie van de niet-conventionele praktijken bestuderen en een evaluatie maken van de eventuele ongevallen of bijwerkingen.
Daarom heb ik in oktober jongstleden het Federaal Kenniscentrum gezondheidszorg belast met het uitvoeren van een studie in die zin. Op basis daarvan kunnen de regering en het Parlement dan de maatregelen nemen die het beste tegemoetkomen aan de noden van de burgers en die een efficiënt en relevant beleid van het departement Volksgezondheid mogelijk maken. Ik verwacht de resultaten van die studie tegen eind 2009 of begin 2010.
Ik wens dus resoluut in dit dossier vooruit te gaan, maar ik wil geen onaangepast antwoord geven op een vraag die voor mij belangrijk is, zodat het de moeite loont om nog enkele maanden uit te trekken om een duidelijk en actueel beeld van de situatie te krijgen.
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Het was helemaal niet mijn bedoeling om commentaar van minister Onkelinx op de gerechtelijke uitspraak te krijgen. Ik wilde alleen een vraag stellen over de planning. Het KCE maakt een studie waarvan de resultaten eind dit jaar worden verwacht. Waarom kan men inmiddels al geen registratiecommissie installeren, zodat sneller en efficiënter kan worden gewerkt? Ik hoop dat die vraag aan minister Onkelinx kan worden doorgespeeld.
De heer Philippe Monfils (MR). - Dinsdag hebben we via de pers vernomen dat de personeelsdienst van de FOD Justitie onlangs een interne nota voor de minister heeft opgesteld met betrekking tot het dragen van religieuze tekens.
De nota somt drie mogelijkheden op: een algemeen verbod van elk religieus symbool, een gedeeltelijke toelating - een verbod enkel voor gevoelige functies zoals magistraten of voor eerstelijnsfuncties -, of een algemene toelating.
De derde optie lijkt de voorkeur weg te dragen van de cel diversiteit van de FOD Justitie, die voorstander is van een `echte openheid' en stelt dat `neutraliteit van ambtenaren niet gewaarborgd wordt door hun uiterlijk'.
In de nota wordt duidelijk voor de derde optie gekozen. De grondbeginselen van de Belgische Grondwet, die de volstrekte neutraliteit van de Staat en de autonomie van de kerk waarborgt, worden daarmee op de helling gezet.
De nota gaat ook in tegen artikel 8 van het koninklijk besluit van 14 juni 2007 dat bepaalt: `Wanneer hij bij zijn ambtsuitoefening in contact komt met het publiek vermijdt de rijksambtenaar elk woord, elke houding, elk voorkomen, die van die aard zouden kunnen zijn dat ze het vertrouwen van het publiek in zijn volledige neutraliteit, in zijn bekwaamheid of in zijn waardigheid in het gedrang zouden kunnen brengen.'
Ik wil niet ingaan op de kwestie die de publieke opinie sinds enkele dagen beroert. Desalniettemin moeten de minister wel enkele vragen worden gesteld en moet hij vrij snel een standpunt innemen.
Is de minister op de hoogte van de nota? Wie heeft hem aangevraagd? Hoe is hij tot stand gekomen? Vindt de minister het wijs dat een dergelijke nota is opgesteld? Als er één departement is dat boven alle verdenking moet staan inzake het respect voor de hiërarchie - de administratie is toch ondergeschikt aan de minister - en inzake de nodige waakzaamheid in bepaalde omstandigheden, dan is het vanzelfsprekend Justitie. Men zou nog kunnen aanvaarden dat er in andere FOD's deugnieten zijn die vinden dat ze hun mening over een of ander onderwerp in de media moeten kenbaar maken, maar in dit concrete geval schept dat een probleem.
Ik geloof niet in politiek toeval. Het is toch zeer verbazingwekkend dat de nota net op dit moment verschijnt nu een zeer moeilijk debat wordt gevoerd over het dragen van de hoofddoek in het parlement of elders. Waarom wordt die nota nu gepubliceerd? Wat is er aan de hand?
Wat gaat de minister met de nota doen? Is hij het eens met de inhoud? Welke standpunt gaat hij innemen? Zal hij een voorstel indienen om het reglement aan te passen? Kortom, deelt hij een van de drie opties in de nota en zo ja, de welke?
Ik kan niet aanvaarden dat een administratie haar opvattingen in de pers kenbaar maakt zonder dat ze daarom werd gevraagd. Misschien omdat ik jurist ben en geen 25 jaar meer ben, geloof ik nog in respect voor de hiërarchie. De minister is het hoofd van de uitvoerende macht. Hij wordt bijgestaan door zijn administratie, die weliswaar ook bepaalde ideeën kan aandragen. De perslekken zijn duidelijk georkestreerd. Ze hebben een zeer kwalijke invloed op de publieke opinie en dragen geenszins bij tot een serene sfeer in dit debat. Iedereen is het er trouwens over eens dat dit moet worden verschoven naar een later tijdstip, wanneer de gemoederen bedaard zijn.
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Mijn voorganger, de heer Vandeurzen, heeft in 2008 het actieplan diversiteit goedgekeurd dat het directiecomité van Justitie had voorgesteld. In dat plan werden verschillende acties vastgelegd om de integratie van allochtonen binnen Justitie te bevorderen.
Met akkoord van de directeurs-generaal en de vertegenwoordigers van het College van procureurs-generaal heeft mijn voorganger het Handvest Diversiteit ondertekend. Daarin wordt beloofd dat Justitie aanvullende inspanningen zal doen om elke vorm van discriminatie op basis van geslacht, afkomst, seksuele geaardheid of wat dan ook uit te roeien.
In navolging van de federale politie is Justitie op zoek naar mogelijke kandidaten van allochtone oorsprong die aan bepaalde eisen voldoen, zoals de kennis van vreemde talen die door gevangenen worden gebruikt.
De aanwezigheid van allochtonen op de werkvloer leidt automatisch tot de vraag wat moet worden gedaan wanneer iemand zich aandient met een hoofddoek. De administratie heeft een eerste voorstel ter zake gedaan aan minister Onkelinx, maar daaraan is tot op heden geen gevolg gegeven.
Ik heb van mijn administratie nog geen nieuw voorstel ontvangen. Ik heb via de media vernomen dat de personeelsdienst werkt aan een juridische nota over dat thema.
Ook verspreiden de media een document over de verschillende juridische opties die mijn administratie heeft uitgewerkt. De begeleidingscommissie diversiteit moet hierover nu een advies verlenen. Het moet nog worden omgezet naar de verschillende actieterreinen van Justitie - griffies, gevangenissen, rechtbanken - en het moet nog voor akkoord aan het directiecomité worden voorgelegd.
Ik heb de voorzitter van het directiecomité overigens gevraagd om contact op te nemen met de verantwoordelijken van Ambtenarenzaken. Ik ben immers van mening dat die voorstellen mogelijk alle ambtenaren aangaan, en niet alleen die van Justitie. Overleg is bijgevolg noodzakelijk.
Zodra ik een concreet voorstel ontvang, zal ik het nauwkeurig bestuderen.
Ik heb reeds contact opgenomen met de minister van Ambtenarenzaken, de heer Vanackere. Hij heeft vandaag in de Kamer op vragen moeten antwoorden. Met zijn toestemming zal ik overigens de tekst van zijn antwoord in het Nederlands voorlezen, waarin wordt verwezen naar het statuut-Camus uit 1937.
`Wanneer hij bij zijn ambtsuitoefening in contact komt met het publiek, vermijdt de rijksambtenaar elk woord, elke houding, elk voorkomen die van die aard zouden kunnen zijn dat ze het vertrouwen van het publiek in zijn volledige neutraliteit, in zijn bekwaamheid of in zijn waardigheid in het gedrang zouden kunnen brengen.' Het standpunt van collega Vanackere is dus dat men in elke situatie wil vermijden dat een ambtenaar een voorkomen heeft dat het vertrouwen in zijn neutraliteit kan aantasten.
Dit onderwerp werd, zoals gezegd, daarnet ook in de Kamer behandeld en ik wacht op de nota.
Ik heb die nota nog niet gezien. Zodra hij beschikbaar is, zal ik Ambtenarenzaken vragen hoe we dit dossier moeten aanpakken.
De heer Philippe Monfils (MR). - Uit het antwoord van de minister blijkt dat hij de nota die in de media is gepubliceerd niet kende. Als een minister de kranten moet lezen om te weten wat in zijn administratie gebeurt, is er een probleem. Ik verwijt de minister niets, maar ik wil wijzen op het gebrek aan plichtsbesef van de ambtenaar. Hij mag die informatie niet aan de pers meedelen.
Bovendien komt het lek op een moeilijk en delicaat moment. De nota, die slechts enkele regels telt, kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. We weten zeer goed welke problemen de afgelopen dagen zijn gerezen.
De tekst die de collega van de minister heeft voorgelezen, is bekend. Het gaat om het koninklijk besluit van 14 juni 2007 houdende wijziging van verscheidene reglementaire bepalingen. Daarin wordt onder andere het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel gewijzigd, maar er wordt gestipuleerd dat `de rijksambtenaar elk woord, elke houding, elk voorkomen vermijdt die van die aard zouden kunnen zijn dat ze het vertrouwen van het publiek in zijn volledige neutraliteit, in zijn bekwaamheid of in zijn waardigheid in het gedrang zouden kunnen brengen'. Ofwel houden we het daarbij - ik heb trouwens niemand horen pleiten om verder te gaan - ofwel stellen we dat principe ter discussie. In het laatste geval moet een ernstig debat worden gevoerd, dus niet op basis van een nota die bij een krant belandt en die nog aan belang wint omdat er momenteel een debat over het thema woedt.
Misschien kan de minister zijn administratie vragen om wat rustiger te blijven en haar opvattingen niet in de pers te uiten. Ik kijk uit naar het resultaat van het onderzoek van de voorstellen van de administratie.
De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - In de gevangenissen zitten op dit ogenblik 10 500 gedetineerden terwijl er maar 8500 plaatsen zijn. Met het warme weer dreigt de overbevolking voor bijkomende problemen te zorgen. Zowel de gevangenen als de gevangenisbewaarders zijn beducht voor de spanningen, de agressiviteit en het geweld die hieruit kunnen voortvloeien.
Om dat soort situaties te vermijden, heeft de minister een spoedmaatregel genomen en aangekondigd dat 200 tot 300 gevangenen die de gevangenisstraf van drie tot vijf jaar, waartoe zij werden veroordeeld, bijna hebben uitgezeten, vervroegd zouden worden vrijgelaten.
Op welke manier zullen de gedetineerden die worden vrijgelaten, worden geselecteerd? Wat zijn de selectiecriteria? Wat bedoelt u precies met `einde van de straf'? Waarom hebt u er niet voor gekozen gedetineerden vrij te laten die veroordeeld zijn tot gevangenisstraffen van minder dan drie jaar?
De pers meldt dat u voornemens bent in Nederland een gevangenis te huren waarin 500 gedetineerden kunnen worden opgesloten. Bevestigt u die informatie? Gaat het om een tijdelijke of een definitieve oplossing? Wat is de stand van zaken? Zult u een internationale overeenkomst met Nederland afsluiten om dat plan te realiseren? Aan welke juridische voorwaarden moet worden voldaan om het plan te realiseren en zo mogelijk te herhalen?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - De jongste jaren bedraagt de overbevolking in de gevangenissen 24 tot 25%. Sommige gevangenissen zijn op dit ogenblik gemiddeld zelfs voor 200% bezet. De verblijfsomstandigheden van de gevangenen zijn bijgevolg niet meer conform, het gevangenispersoneel is overbelast, het gevangenisregime van de gevangenen verslechtert en de wachttijden voor gevangenisarbeid, culturele activiteiten en psychosociale hulp worden steeds langer.
In sommige gevangenissen kunnen de detentievoorwaarden van de basiswet niet meer worden gegarandeerd.
De overbevolking in sommige gevangenissen is niet langer aanvaardbaar en zelfs immoreel. Op 15 juni waren er 10 519 gevangenen voor in totaal 8 456 plaatsen. Er moet snel een oplossing worden gevonden. Voor de lange termijn werden al oplossingen uitgewerkt. Op middellange termijn wordt de huur van cellen in Nederland in het vooruitzicht gesteld. Maar ook voor de korte termijn zijn maatregelen nodig.
U weet dat ik een algemene nota over de strafuitvoering voorbereidt. U kent mijn investeringsplan voor de bouw van zeven nieuwe gevangenissen tegen 2012 en de vervanging van acht andere tegen 2016. Ik hoop die laatste datum te kunnen vervroegen.
Mogelijke tijdelijke kortetermijnoplossingen worden nu bestudeerd samen met de onderzoeksrechters, de vakbonden, de penitentiaire administratie en het College van procureurs-generaal. Tot nog toe werd geen enkele beslissing genomen.
We moeten ook een oplossing vinden voor het probleem van de voorlopige hechtenis. Ik heb geen rechtstreekse bevoegdheid ter zake, maar ik kan daarover wel overleg plegen met de onderzoeksrechters en maatregelen voorstellen, uiteraard rekening houdend met hun onafhankelijkheid.
De spreiding van de gevangenen over de verschillende gevangenissen is een ander aspect van het probleem. Ik stel vast dat sommige gevangenissen voor 200% bevolkt zijn en andere zelfs niet volzet zijn. Ik heb daarover overleg gepleegd met de vakbonden. Ik heb vastgesteld dat het verslag van dat onderhoud in de media is gepubliceerd. Net als u heb ik de conclusies van de vakbonden gelezen. Ik blijf het dossier volgen en bestuderen. Ik volg de situatie van dag tot dag zodat ik, indien nodig, de gepaste maatregelen kan nemen.
Op dit ogenblik werden dus nog geen beslissingen genomen.
De onderhandelingen met de Nederlandse overheid over de huur van een gevangenis in Nederland schieten goed op. Er is een principeakkoord dat nog definitief moet worden bezegeld. De teksten van de overeenkomst zijn klaar en ik hoop zo vlug mogelijk tot een definitief politiek akkoord te komen gaande van de ondertekening door de regering tot de parlementaire goedkeuring.
De huur van een gevangenis voor 500 gedetineerden zal ons intern wat ademruimte geven. Het budgettaire probleem moet echter nog worden geregeld en er moet een oplossing worden gevonden voor de juridische kwesties. Alleszins gaat het om een voorlopige oplossing voor een periode van drie jaar die aanvangt in januari 2010. Gedurende die tijd kunnen we nieuwe gevangenissen bouwen.
De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - Ik dank de minister voor het volledige antwoord. Ik noteer dat de beslissing tot vervroegde vrijlating nog niet is genomen.
Een overbevolking van 200% is slecht voor de gevangenen, de gevangenisbewaarders, de veiligheid en de maatschappij in het algemeen.
Ik ben het eens met de minister dat een beleid inzake voorlopige hechtenis een belangrijke rol speelt in de problematiek van de overbevolking.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Het is met een zekere emotie dat ik vandaag het woord neem in deze vergadering. Het is immers de laatste keer dat ik dat doe. Ik was geen kandidaat meer bij de verkiezingen en mijn collega Marie Nagy zal me opvolgen.
Mijn laatste vraag betreft een onderwerp dat me zeer na aan het hart ligt en dat ik gedurende de ongeveer tien jaar dat ik in de Senaat zitting had, heb gevolgd. Het gaat over de honger in de wereld.
Bij de uitoefening van mijn vroeger beroep ben ik met dat probleem in aanraking gekomen en, in tegenstelling tot de meeste leden van assemblees die de honger in de wereld kennen via reportages en rapporten, heb ik die werkelijkheid op het terrein beleefd.
Op kerstavond 1985, tijdens een verschrikkelijke hongersnood in Ethiopië, heb ik in Korem een kind dat huilde van de pijn zien sterven in de armen van zijn moeder. Dat is een beeld dat ik nooit zal vergeten.
De honger in de wereld - ik aarzel niet dit een genocide door de honger te noemen - is totaal onaanvaardbaar omdat hij erg gemakkelijk te voorkomen is.
Een recentelijk in de pers verschenen bericht is bijna onopgemerkt gebleven. Volgens de FAO, de VN-organisatie voor voeding en landbouw, heeft het aantal mensen in de wereld dat honger lijdt nu de ongehoorde kaap van 1 miljard overschreden.
Volgens de directeur-generaal van die VN-organisatie, de heer Jacques Diouf, zal het aantal mensen dat honger lijdt, dat wil zeggen minder dan 1800 calorieën per dag krijgt, in 2009 aangroeien met 104 miljoen, hetzij met meer dan 10% in één jaar.
De eerste van de millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling, die in 2000 werden gelanceerd, was nochtans het aantal mensen dat in extreme armoede leeft en honger lijdt tegen 2015 met de helft te doen dalen.
Deze koude cijfers verbergen de realiteit van het enorme leed en de zinloze dood van miljoenen mensen, in het bijzonder kinderen.
Deze dramatische stijging is, nog steeds volgens de heer Diouf, het resultaat van de voedsel- en financiële crisis.
Vele experts menen echter dat die toename van de wereldwijde hongersnood samenhangt met de speculatie op de prijsstijgingen van basisvoedsel - graan, rijst, maïs, enzovoort - waartoe speculanten die ontredderd waren door de ineenstorting van hun beurswaarden, op een bepaald ogenblik hun toevlucht zochten.
Die speculatie heeft zelfs openlijk gevolgen gehad in België. Toen de financiële crisis losbarstte en de subprimes algemene bekendheid kregen, hebben de hedge funds zich op de markt van de grondstoffen gestort, met name die van de levensmiddelen, met als gevolg voedselrellen in de hele wereld. De directeur-generaal van de FAO heeft deze situatie destijds al aangeklaagd en onderstreept dat het aantal mensen dat honger leed in 2008 van 850 miljoen tot 925 miljoen was gestegen.
Om zijn beleggingsproducten te kunnen verkopen, schuwde KBC het cynisme niet. Zo werd er gepleit om voordeel te halen uit de stijging van de voedselprijzen. In haar promotiecampagne verduidelijkte de bank dat de klimaatveranderingen en de schaarste aan water en bruikbare landbouwgrond een buitenkans vormen.
Bankiers, die uiteraard geen filantropen zijn, beschouwen de crisis als een kans om winst te maken.
Sindsdien heeft KBC, zoals de andere Belgische banken, een beroep gedaan op de Staat - dat wil zeggen op ons - om haar verliezen op te vangen die het gevolg waren van speculatie op verloederde financiële producten, op hypotheekleningen aan honderdduizenden arme mensen die werden getroffen door de ineenstorting van de vastgoedmarkt en geruïneerd werden, de befaamde subprimes.
Meent u dat basisvoedsel louter onderworpen moet zijn aan de wetten van de markt? Zo neen, welke maatregelen zult u nemen om aan het miljard mensen dat honger lijdt een meer evenwichtige en rechtvaardiger toegang tot basisvoedsel te garanderen?
Vindt u het normaal dat banken die door de Staat worden geholpen - ik herinner eraan dat KBC hulp ontving tot 25% waardoor de Staat een blokkeringsminderheid kreeg - producten aanbieden die speculeren op basisvoedsel?
De voorzitter. - Ik maak van deze gelegenheid gebruik om u te feliciteren met uw actieve samenwerking en het werk dat u gedurende al die jaren in de Senaat hebt geleverd.
Iedereen zal het met me eens zijn dat uw aanwezigheid zelden onopgemerkt bleef. Uw betrokkenheid was welbekend. Een parlementslid hoort zich op die wijze in te zetten. Ik dank u ook voor de collegialiteit waarmee u uw mandaat hebt vervuld (Applaus).
De heer Charles Michel, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik sluit me eerst en vooral aan bij de woorden van de voorzitter.
De verschillen in opvatting en overtuiging buiten beschouwing latend, wil ik u op mijn beurt hulde brengen. Ik beschouw u als een groot parlementslid en democraat die bijzonder actief en geëngageerd was, met name in die materies waarvoor ik vandaag verantwoordelijkheid draag. De laatste vraag die u in deze assemblee stelt getuigt daarvan.
De informatie van de FAO volgens welke het aantal mensen dat honger lijdt in de wereld zopas de kaap van 1 miljard heeft overschreden, is zeer zorgwekkend. Zoals u hebt gezegd, gaan achter de cijfers menselijke drama's schuil. Wij kunnen niet ongevoelig blijven tegenover wat kan worden beschouwd als de meest extreme vorm van onmenselijkheid.
Ondanks de daling van de exportprijzen van granen in vergelijking met de topprijzen die werden geregistreerd gedurende de eerste twee weken van 2008, de stijging van de graanproductie in 2008 en de door de regeringen genomen maatregelen, bleven de voedselprijzen hoog in vele ontwikkelingslanden en in lage-inkomenslanden met een tekort aan voedingsgewassen. In vele gevallen zijn die prijzen nog altijd hoger dan die van een jaar geleden. De aanhoudende hoge prijzen van de levensmiddelen beperken de toegang tot voedsel van vele bevolkingsgroepen met een laag inkomen. De uitleg daarvoor is te vinden in de slechte werking van de interne markten van die landen. Ik ben het met u eens dat levensmiddelen, wat de economische wetten betreft, geen producten zoals de andere zijn.
Een herziening van het stockagesysteem in de landen die door de voedselcrisis worden getroffen zou kunnen bijdragen tot prijsregulering. Historisch lage voorraden - bijvoorbeeld een graanproductie die voor de achtste keer in tien jaar lager is dan de consumptie - bieden geen mogelijkheid meer om een regulerende rol te spelen op de markt. Die volatiliteit van de wereldprijzen is nefast voor investeringen in ontwikkelingslanden, in het bijzonder in de landbouwsector.
De voedselcrisis heeft de internationale gemeenschap bewust gemaakt van de noodzaak van een sterk gecoördineerde globale aanpak van de problematiek inzake voedselveiligheid en plattelandsontwikkeling. Daarom werd ook het initiatief genomen om een globaal partnerschap voor de landbouw op te richten. Het wil alle betrokken sectoren, met name de civiele maatschappij, betrekken bij de reflectie, een quasi permanente diagnose en de besluitvorming.
De werking van dat globaal partnerschap zou kunnen worden waargenomen door een hervormd comité van de Voedselveiligheid, gehuisvest bij de FAO. Die organisatie heeft ook een mandaat om een netwerk op te zetten van 500 experts van hoog niveau dat het comité van de Voedselveiligheid moet ondersteunen.
De High Level Task Force voor de voedselcrisis, opgericht in april 2008 door de secretaris-generaal van de VN, die de gespecialiseerde instellingen, het Fonds en de Programma's van de VN en van de instellingen van de Wereldbank bijeenbrengt, moet voortaan zijn actie concentreren op het niveau van de landen en regio's.
België ondersteunt dat proces en neemt er actief aan deel, met name via onze permanente vertegenwoordiging bij de FAO. Wij pleiten voor een versnelling van de actie.
Naast die initiatieven op internationaal vlak moeten wij alle middelen mobiliseren om de inspanningen te ondersteunen die de kennis van de lokale boeren in de ontwikkelingslanden versterken.
Daarom heeft België bij verschillende internationale gremia, met name binnen de EU en de VN, sterk gepleit ten voordele van een substantiële herinvestering in de sectoren van landbouw en plattelandsontwikkeling. Ons land wil het deel van de overheidshulp voor ontwikkeling in die sectoren optrekken tot 10% in 2010 en tot 15% in 2015. Het doel is de lokale boeren, in het bijzonder in Afrika, de mogelijkheid te bieden hun productie te verstevigen, niet alleen met het oog op voedselveiligheid, maar ook ten behoeve van de voedselsoevereiniteit. Dit engagement is een antwoord op de vraag van de Afrikaanse landen in Maputo in 2003.
Aansluitend bij deze eerste doelstelling moeten wij, waar mogelijk, het lokale en regionale aankoopbeleid voor levensmiddelen ondersteunen, met name via het Wereldvoedselprogramma dat een uiterst belangrijk deel vertegenwoordigt van de aankoop van levensmiddelen door ontwikkelingslanden.
In het budget van DGOS voor 2009 zijn de middelen voor landbouw merkelijk toegenomen. Er is met name een verdubbeling van onze bijdrage aan het IFAD - 21 miljoen euro van 2010 tot 2012 - en een verhoging met 30% van de fondsen voor landbouwonderzoek die van 6,4 miljoen euro in 2008 stijgen tot 8,65 miljoen euro in 2009.
Tot slot kan ik nu al zeggen dat landbouw en voedselveiligheid deel zullen uitmaken van de prioriteiten van het EU-voorzitterschap van België, Spanje en Hongarije. Uit het eerste overleg dat ik had met mijn Spaanse en Hongaarse collega's blijkt dat zij mijn wens om daarvan een prioritair thema te maken, delen.
De ervaring van de laatste maanden heeft aangetoond dat de speculatie wel degelijk een niet verwaarloosbaar versterkend effect had op de voedselcrisis. Dat is vanuit ethisch oogpunt onaanvaardbaar. Deze problematiek moet dus hoe dan ook in een internationaal kader worden aangepakt en onderzocht teneinde een oplossing te vinden op operationeel vlak.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Ik dank de minister. Ik stel wel vast dat hij niet heeft geantwoord op mijn vraag over een eventueel optreden van de Belgische regering in de financiële instellingen waar ze beschikt over een blokkeringsminderheid om te voorkomen dat sommige banken, die op een schandalige en cynische wijze de mogelijkheid naar voren schuiven om geld te verdienen dankzij de miserie van anderen, voortgaan met de speculaties die hij aanklaagt.
Ik heb goed zijn woorden gehoord over de voedselsoevereiniteit, maar de naar voren gebrachte intenties pakken de grond van het probleem niet aan. We leven in een maatschappij waarin niemand de leiding wil nemen om de markt te reguleren op een manier dat iedereen er zijn gading kan vinden en dat zij die problemen hebben om aan voedsel te komen dat ook kunnen krijgen.
Le Soir van vandaag publiceert een open brief, getekend door twee leden van SOS Faim en Agir dans le Sud. Ik citeer: `In alle kringen waar wordt onderhandeld over landbouw (Europese Commissie, Wereldhandelsorganisatie, economische partnerschapsakkoorden EU-ACP, ...) is de regel de maximale openstelling van de markten, de liberalisering van de handel. Kan men met fatsoen stellen dat honger en armoede op duurzame wijze zullen worden uitgeroeid door onze economieën te liberaliseren? De krachten van de markt kunnen niet spontaan het evenwicht brengen dat ervoor moet zorgen dat elke vrouw, elke man, kan genieten van optimale ontwikkelingsvoorwaarden. Hebben de voedselcrisis en de voedselrellen van vorig jaar dat niet aangetoond? De onzichtbare hand van de markt in de landbouwsector is inefficiënt, onwerkbaar en gevaarlijk voor de bevolking, in het bijzonder voor degenen die zich in de meest hachelijke toestand bevinden.'
Joseph Stieglitz, Nobelprijswinnaar voor economie, zegt juist hetzelfde. Wij zullen het probleem van de hongersnood in de wereld niet oplossen als er geen regulering komt door een internationale organisatie die oplegt dat allen die honger lijden, krijgen waarop zij recht hebben.
De voorzitter. - Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid, antwoordt.
Mevrouw Elke Tindemans (CD&V). - De fel gecontesteerde presidentsverkiezingen in Iran verontrusten de wereldgemeenschap. Niet alleen wegens mogelijke verkiezingsfraude, maar vooral wegens het buitensporige geweld en de miskenning van de democratische rechten van vrije meningsuiting, vrijheid van betoging en vrije berichtgeving. De voorbije dagen vielen bij vreedzame manifestaties tegen het verkiezingsresultaat volgens officiële media meerdere doden en gewonden. Iraanse mensenrechtenactivisten hebben de westerse ambassades in Teheran opgeroepen hun deuren te openen voor gewonde manifestanten. Het risico is immers groot dat ze in het plaatselijke ziekenhuis gearresteerd worden. Maandagochtend vernamen we via de media dat België de deuren van de ambassade niet opent voor betogers die er hun toevlucht willen zoeken. Vandaag vernamen we nog dat zeventig professoren zijn opgepakt omdat ze een gesprek hadden met Mir-Hossein Mousavi.
In de Kamercommissie stelde de minister van Buitenlandse Zaken dat hij een vrij voorzichtige houding aanneemt en nog geen standpunt wil innemen aangezien onze ambassade nog niet werd benaderd voor de opvang van betogers. Welke stappen zal hij doen als vandaag betogers onze ambassade om hulp vragen? Hoe snel kan ons ambassadepersoneel gevolg geven aan de vraag om hulp? Is onze ambassade technisch in staat om 36 vluchtelingen op te vangen? In welke mate is er overleg met de andere Europese lidstaten?
De RAZEB van 15 juni heeft een zeer voorzichtig standpunt ingenomen. Intussen is de toestand geëscaleerd. President Obama heeft een duidelijk signaal gegeven aan de Iraanse autoriteiten. Ook ons land heeft dinsdagochtend krachtig gereageerd. Ik meen echter dat een duidelijk signaal van de Europese Unie nu echt nodig is. Steunt de minister het verzoek van zijn Nederlandse collega Verhagen aan het Tsjechisch voorzitterschap om volgend weekend een extra vergadering van de ministers van buitenlandse zaken samen te roepen?
Als de mensenrechtensituatie nog verslechtert, mogen andere diplomatieke reacties niet uitgesloten worden. Welke bijkomende stappen kunnen op internationaal vlak worden gedaan?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Ik lees het antwoord van de minister.
Onze ambassade in Iran werd tot op vandaag nog niet benaderd voor de opvang van betogers of gewonden. Uit overleg met de ambassadeurs van de EU-lidstaten in Teheran blijkt dat er geen geloofwaardige aanwijzingen zijn dat betogers of gewonden zich al effectief hebben aangeboden bij westerse ambassades. Italië zegt bereid te zijn de ambassade open te stellen voor gewonde betogers als die zich zouden aanmelden, maar dat is tot op heden nog niet gebeurd. Ik ga ervan uit dat we geen hulp mogen weigeren aan mensen in nood.
In de huidige context en het klimaat van verdachtmaking waarbij de Iraanse autoriteiten het Westen van inmenging beschuldigen, dient de situatie met de nodige nuchterheid en sereniteit te worden benaderd.
Ik ben bereid om, samen met mijn EU-collega's, na te gaan in welke zin de Europese Unie Iran een duidelijk bijkomend diplomatiek signaal kan geven. De mogelijkheden van de internationale gemeenschap op diplomatiek vlak zijn echter ook beperkt. Het Iraanse regime is overigens geen toonbeeld van openheid en diplomatieke contacten resulteren vaak in een dovemansgesprek.
Mevrouw Elke Tindemans (CD&V). - De communicatie met Iran loopt inderdaad moeilijk, maar we zouden op Europees niveau toch veel meer kunnen doen. Ik hoop althans dat men mensen in nood niet wandelen stuurt.
Mevrouw Christiane Vienne (PS). - Op 23 april jongstleden oordeelde het Europees Hof van Justitie dat het Belgisch verbod op koppelverkoop in strijd is met het Europees recht. Sindsdien is er een juridisch vacuüm: de wet kan immers niet meer worden toegepast, maar ze is ook nog niet vervangen door een nieuwe wetgeving.
UNIZO en Nelectra hebben een proces aangespannen tegen twee telecommunicatieondernemingen die aan koppelverkoop doen.
Die situatie is nefast voor de sector, vooral in deze crisistijden waarin consumenten en ondernemers nood hebben aan betrouwbare regels om te consumeren, te investeren en zodoende de economie opnieuw op gang te trekken.
Welke maatregelen gaat de minister nemen om die toestand uit te klaren?
De heer Vincent Van Quickenborne, minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen. - Inderdaad, sedert het arrest van het Hof van Justitie van 23 april 2009 kan België de koppelverkoop niet langer verbieden. De federale wetgeving moet de Europese regelgeving, en meer bepaald de richtlijn 2005/29 die de koppelverkoop toestaat, naleven.
Dat betekent echter niet dat de verkopers zich wat dan ook kunnen veroorloven. In het arrest staat duidelijk dat koppelverkoop een handelspraktijk is die onderworpen is aan de geldende regels inzake oneerlijke handelspraktijken. De verkoper mag de consument niet misleiden. Klachten zullen aanleiding geven tot een onderzoek.
Europa heeft niet alleen kritiek op de bepalingen van de wet op de handelspraktijken die betrekking hebben op de koppelverkoop.
Op 29 januari 2009 heeft de Europese Commissie België in gebreke gesteld omdat ook andere bepalingen van die wet niet in overeenstemming zijn met de richtlijn 2005/29 betreffende oneerlijke handelspraktijken.
De regering werkt aan een wetswijziging teneinde de wet in overeenstemming te brengen met de Europese regelgeving. Voor het vakantiereces wordt een oplossing verwacht. Dat wetsontwerp moet het bestaande juridische vacuüm opvullen.
Mevrouw Christiane Vienne (PS). - We zullen dat wetsontwerp zeer aandachtig bestuderen wanneer het in onze assemblee wordt ingediend.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Het akkoord dat de regering in 2007 sloot over de regularisatie van mensen zonder papieren, op basis van criteria die moesten worden vastgelegd in een circulaire, werd nog niet uitgevoerd.
Sindsdien is de situatie van mensen zonder papieren alleen maar verergerd. De minister zwicht niet voor noodkreten of hongerstakingen. De bezetting van kerken en privégebouwen gaat verder.
Vorige vrijdag heb ik voor de derde keer de bezetters van het gebouw aan het Sint-Lazarusplein in Sint-Joost bezocht, waar 460 mensen - 32 vrouwen, waarvan drie zwanger, 16 schoolgaande kinderen en 16 zieken - in omstandigheden leven die een beschaafd en democratisch land onwaardig zijn.
De minister heeft verklaard dat de gezinnen met schoolgaande kinderen en de zieken geregulariseerd konden worden. Waarom is dat nog niet gebeurd?
Vertegenwoordigers van de bezetters van dat gebouw hebben de directeur van de Dienst Vreemdelingenzaken ontmoet. Naar hun zeggen werden er beloftes gedaan.
Kan de minister ons informatie geven over de besluiten van die ontmoeting en de aard van die beloftes?
Wanneer is de minister van plan het regeerakkoord uit te voeren en die dramatische situatie te beëindigen?
Het is de laatste keer dat ik een vraag over dit onderwerp aan de minister stel. Het is immers mijn laatste plenaire vergadering in de Senaat.
Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om in de eerste plaats de voorzitter te bedanken voor de scherpzinnigheid waarmee hij de vergaderingen leidt. Ik dank ook de leden van alle democratische fracties met wie we bijna negen jaar samenwerken. Tot slot dank ik de diensten van de Senaat.
Ik dank de ministers voor de antwoorden op onze vragen. Het was niet altijd wat we hadden verwacht, maar ze hebben hun opdracht toch met toewijding volbracht.
Ik zal hoe dan ook de beslissingen van de minister betreffende de mensen zonder papieren aandachtig blijven volgen.
(Applaus)
De voorzitter. - Mevrouw de senator, we danken u voor uw politieke betrokkenheid en voor uw medewerking aan de werkzaamheden van de Senaat, in het bijzonder in talrijke commissies. Uw inzet heeft indruk gemaakt op veel collega's. We wensen u een mooie toekomst in het Brussels parlement.
(Applaus)
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - De directeur-generaal heeft inderdaad een onderhoud gehad met de bezetters van de gebouwen aan het Sint-Lazarusplein. De Dienst Vreemdelingenzaken is immers steeds bereid uitleg te geven over de reglementering inzake vreemdelingen en de administratieve mogelijkheden. De groep bezetters heeft ook uitleg gekregen over de huidige regularisatiecriteria en over de aanvraagprocedure.
Dat betekent echter geenszins dat er beloften werden gedaan.
De vraag over de redenen waarom die mensen niet geregulariseerd werden raakt de kern van het debat dat we in deze vergadering al talrijke keren hebben gevoerd.
Tenzij we de grenzen openstellen, kunnen we niet om de toepassing van selectiecriteria heen, en bijgevolg evenmin om het feit dat sommige mensen niet aan die criteria voldoen. Een deel van die mensen beginnen dan een hongerstaking, tot ze politieke steun en media-aandacht krijgen.
Bovendien voldoen mensen die in hongerstaking gaan vaak aan geen enkel criterium en vallen ze niet onder de voorwaarden van het regeerakkoord, zelfs al worden die in de ruimste zin geïnterpreteerd.
Desondanks zijn we altijd bereid die mensen te helpen opdat ze hun hongerstaking zouden stopzetten, maar meer kunnen we niet doen. Mogelijkheden die we in het verleden hadden, kunnen niet meer worden gebruikt, ten gevolge van een advies van de federale bemiddelaar eind 2008.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Ik antwoord nog maar eens dat het ontbreken van een circulaire schadelijk is. Een aantal van die460 mensen verblijven reeds tien jaar in ons land.
Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Verdrag inzake de rechten van het kind bieden de mogelijkheid het verblijf van gezinnen met schoolgaande kinderen te regulariseren. Dat zou al een goed begin zijn en kostbare tijdswinst betekenen. Ik ben ervan overtuigd dat duidelijkheid dat probleem kan oplossen.
Ik ben het ermee eens dat sommige mensen aan geen enkel criterium voldoen. Velen zijn wellicht ons land binnengekomen zodra er sprake was van regularisatie. Zowel in de Begijnhofkerk, aan het Lazarusplein, in Louvain-la-Neuve en elders in Vlaanderen, Wallonië en Brussel, zijn er mensen die al vele jaren in ons land verblijven en ooit geregulariseerd werden, maar wiens verblijf, als gevolg van bepaalde gebeurtenissen niet meer regulier is. Moet ik herinneren aan de beruchte voorwaarde van samenwoning die veel vrouwen strikt? Vrouwen die geslagen worden door hun echtgenoot moeten de echtelijke woning verlaten en verliezen zo hun verblijfsrecht. Ik heb de minister talrijke brieven geschreven om dergelijke gevallen voor te leggen. De minister moet dat leed doen stoppen en soms ook ongegronde hoop ontnemen. Ze moet ook de mensen die aan de criteria voldoen, regulariseren.
Mevrouw Nele Jansegers (VB). - `Een hongerstaking is een pressiemiddel. De hongerstakers vragen een geprivilegieerde behandeling vanwege de overheid. Als de overheid hieraan toegeeft, dan wordt hongerstaking een criterium voor de regularisatie. Dat kan niet de bedoeling zijn, omdat zo de willekeur - die iedereen veroordeelt - alleen maar toeneemt en dat zal leiden tot alsmaar meer hongerstakingen. Bovendien hoort in een rechtsstaat de wet te bepalen wat kan en wat niet kan.' Dat is redelijk verstandige taal van de minister, uitgesproken in deze Senaat op 26 juni 2008, toen zij geconfronteerd werd met een hongerstaking in de Begijnhofkerk. De daden die daar een week later op volgden waren minder verstandig: de betrokkenen kregen een verblijfsvergunning van 9 maanden en een arbeidskaart C en wij zijn benieuwd hoeveel van de toen betrokken illegalen vandaag nog in ons land verblijven en intussen misschien zelfs een langdurig of permanent wettig verblijfsstatuut hebben verworven. Maar dat is een ander verhaal.
Hoe dan ook, sindsdien is in april van dit jaar - niet toevallig opnieuw in de Begijnhofkerk - een zoveelste hongerstaking van illegalen van start gegaan. Op 22 juni konden we in de pers vernemen dat de zowat 230 hongerstakers die daaraan deelnamen na 79 dagen een einde hebben gesteld aan hun actie. Naar verluidt krijgen zij in ruil daarvoor een zogenaamde oranje kaart. Volgens andere berichten was een harde kern toch nog van plan om verder te gaan met de hongerstaking.
Die oranje kaart is in feite al een capitulatie van de rechtsstaat ten overstaan van het chantagemiddel van de hongerstaking. Zij geeft de illegalen immers niet alleen het recht hier nog drie maanden langer te verblijven, maar mogelijk ook nog veel langer: de termijn van drie maanden kan immers driemaal worden verlengd en kan vervolgens nog eens door de gemeente onbeperkt met periodes van één maand worden verlengd zolang de DVZ geen andersluidende instructies geeft.
Verder maken deze illegalen naar verluidt in Brussel kans op een arbeidskaart, iets waar de bevoegde Brusselse minister blijkbaar nogal soepel mee omspringt, en dat kan dan vervolgens leiden naar een permanente verblijfsvergunning.
Het instrument van de hongerstaking is dus potentieel wel degelijk een opstap naar een meer permanent verblijf en regularisatie van illegalen op ons grondgebied. Dat is net het tegendeel van wat de minister beweert na te streven.
Wat is de exacte toedracht van het stopzetten van de hongerstaking in de Begijnhofkerk?
Om hoeveel mensen ging het? Wat is hun statuut en hun profiel?
Welke toegevingen werden er gedaan aan hoeveel van die mensen?
Hoe lang kunnen ze hier nog verblijven en welke mogelijkheden hebben ze om hier na die termijn op permanente basis te verblijven en te worden geregulariseerd? Hoe zal de minister hierop dan reageren?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Mevrouw Jansegers kent haar klassiekers. Zij citeert ook zeer terecht dat `in een rechtsstaat de wet hoort te bepalen wat kan en wat niet kan'.
Ik heb inderdaad op vrijdagavond 19 juni vernomen dat de actievoerders in de Brusselse Begijnhofkerk een einde hadden gemaakt aan hun actie, die zij omschreven als een hongerstaking sedert 79 dagen. Zij hebben toen beslist allemaal een aanvraag in te dienen voor een tijdelijke regularisatie om medische redenen gedurende drie maanden.
Om deze situatie te beoordelen heeft de DVZ de toestand van een aantal personen onderzocht en op basis van die resultaten heeft hij beslist een attest van immatriculatie van drie maanden af te leveren in afwachting van een beslissing ten gronde van de DVZ. Het gaat hier om een wettelijke procedure die we niet kunnen weigeren. De 242 dossiers zijn inmiddels bezorgd aan de DVZ. Het gaat in eerste instantie om een lijst met louter elementaire gegevens zoals de namen en de nationaliteiten, zoals die zijn opgegeven door de actievoerders. Het controleren van deze identificatiegegevens en de verwerking van deze dossiers neemt vele weken in beslag. Ik kan dus nog weinig zeggen over het statuut en het profiel van die mensen. Uit die basislijst blijkt wel dat, op een tiental personen na, alle actievoerders afkomstig zijn uit Afrika of het Indisch subcontinent.
Ik preciseer dat sinds het advies van de federale ombudsmannen eind vorig jaar de Dienst Vreemdelingenzaken geen andere interventie meer kan doen in het beëindigen van een hongerstaking.
(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)
De toekenning van een tijdelijk verblijf van drie maanden om medische redenen is overigens geen toegeving aan de stakers, maar een verplichting die voortvloeit uit internationale rechtsregels ter zake. Het verblijf kan slechts verlengd worden als de medische toestand van de aanvrager dat vereist en dat ook bevestigd wordt door de medische diensten van Vreemdelingenzaken zelf.
Voor andere procedures, zoals de toekenning van een arbeidskaart, ben ik niet bevoegd en verwijs ik naar de bevoegde gewestministers.
Mevrouw Nele Jansegers (VB). - We zijn blij dat er toch slechts minimale toegevingen gebeuren, die de minister wettelijk niet kan weigeren.
Werden alle hongerstakers medisch onderzocht?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Neen, sommige hongerstakers werden onderzocht. We werken met steekproeven.
Mevrouw Nele Jansegers (VB). - Hebben de hongerstakers die niet onderzocht werden dan geen tijdelijke verblijfsvergunning om medische redenen gekregen?
De heer Philippe Monfils (MR). - In een interview in La Dernière Heure van donderdag 18 juni stelt de nieuwe directeur van de verkeerspolitie zijn batterij aan repressiemiddelen voor. Hij houdt daarbij niet in het minst rekening met de budgettaire beperkingen, noch met het milieu. Hij veroorlooft zich ook kritiek op de opdrachten die de minister aan de politie toewijst en kondigt vereenvoudigingsmaatregelen voor processen-verbaal aan zonder enige juridische garantie voor de burger.
Ik geef vier voorbeelden.
1) Deze ambtenaar wil een helikopter inzetten om `wegpiraten te achtervolgen'. Een helikopter biedt hem tevens de mogelijkheid het foutparkeren langs autosnelwegen te bestrijden. Zijn er dan chauffeurs die gewoon voor hun plezier langs de autosnelweg parkeren? De directeur van de verkeerspolitie verklaart nader dat het inzetten van een helikopter wel duur is, maar wellicht grote financiële inkomsten zal opleveren. Blijkbaar is hij meer bekommerd om het budgettaire herstel dan om de verkeersveiligheid. Hij kondigt ook een sterke uitbreiding van het wagenpark aan, terwijl de federale politie alleen al over niet minder dan 512 voertuigen beschikt.
2) Deze ambtenaar uit kritiek op drie taken die de minister oplegt, met name: ongevallen signaleren, konvooien begeleiden en begeleiding van personaliteiten ter gelegenheid van een Europese top. Als hij opmerkingen heeft over die taken, moet hij zich tot de minister richten en niet zijn hart uit storten in de media.
3) Deze ambtenaar is voorstander van het gebruik van een draagbare terminal zodat politieambtenaren op hun bureau geen werk meer hebben. `Het administratieve werk verloopt automatisch', zo beweert hij, aldus voorbijgaand aan de juridische garanties die elke overtreder moet krijgen.
4) Deze ambtenaar wil de identificatie van nummerplaten in alle politievoertuigen veralgemenen. Dat betekent dat een bestuurder die reglementair rijdt op elk ogenblik wordt gecontroleerd door een eenvoudige druk op de toets van de boordcomputer in elk politievoertuig. Dat brengt het respect voor de persoonlijke levenssfeer van de burgers in gevaar die, zonder het daarom zelf te weten, voortdurend worden gecontroleerd.
De houding van die ambtenaar is niet enkel onaanvaardbaar, maar is ook gevaarlijk voor de persoonlijke vrijheid en ongepast nu veel burgers zich opofferingen moeten getroosten wegens de economische en sociale toestand. Bovendien bestaan er al heel wat repressiemiddelen zoals radars, camera's, trajectcontroles, ...
Een politieambtenaar mag de uitvoerende en de rechterlijke macht niet voorbij gaan en mag zich evenmin boven de financiële en milieubeperkingen wanen.
Deelt de minister de mening van die ambtenaar? Heeft die ambtenaar gehandeld in opdracht van de minister? Vindt de minister het normaal dat die ambtenaar aldus zijn hart uitstort in de pers? Zo neen, werden er al maatregelen genomen tegen die persoon?
Heeft die ambtenaar zijn kritiek op de drie opdrachten die hij niet opportuun acht vroeger al te kennen gegeven?
Wat is de prijs van een helikopter en hoeveel kost het onderhoud ervan? Wat is de milieuimpact?
Gaat de minister akkoord met het voorstel om alle politievoertuigen uit te rusten met een systeem van draagbare terminals? Meent hij niet dat dit een aantasting is van de persoonlijke levenssfeer?
De heer Guido De Padt, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik heb eveneens kennis genomen van de verklaringen van de nieuwe directeur van de federale verkeerspolitie.
Ik stel vast dat hij nieuwe mogelijkheden zoekt voor een optimalisering van de werking van die dienst, die een belangrijk onderdeel vormt van de politieactie op het gebied van verkeersveiligheid.
Op het ogenblik zijn het nog ideeën, en over de eventuele uitvoering ervan moet nog verder worden nagedacht. Zo moet worden nagegaan of een en ander past in het budget.
Nieuwe technologieën uittesten is beslist positief, ook bij de politiediensten.
Over het inzetten van helikopters heb ik vorige week een antwoord gegeven in de plenaire zitting van de Kamer. Ik zal de tekst overhandigen.
Er is een werkvergadering gepland met de directeur-generaal van de administratieve politie. De onderwerpen in kwestie en de wijze van communiceren, zullen er worden besproken.
De heer Philippe Monfils (MR). - Blijkbaar moet een ambtenaar eerst via de pers ideeën naar buiten brengen om de zaken vooruit te laten gaan, waarna de minister een vergadering belegt om de ideeën die hem interessant lijken te bespreken. Dat is de wereld op zijn kop!
De normale weg is nochtans dat voorstellen worden ingediend. Dat gebeurd in het Parlement elke dag. Straks zal de Senaat stemmen over het wetsvoorstel over de bewakingscamera's. Er werd trouwens een amendement ingediend, dat ik mede heb ondertekend, precies om bij het gebruik van camera's bepaalde garanties in te bouwen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burgers.
In dit geval echter kondigt een ambtenaar grootse plannen aan, waarop de minister reageert met de mededeling dat die plannen onze aandacht verdienen. Ik stel een vraag aan een minister en niet aan een zelfingenomen politieambtenaar die via de pers alle aandacht naar zich toetrekt.
Kunnen de ministers hun ambtenaren dan niet intomen? Het is de minister die de belangrijke keuzes maakt. De administratie staat in voor de uitvoering ervan en het parlement buigt zich over eventuele problemen inzake wetgeving. Dat is de logica zelf. Ik heb de indruk dat er nu omgekeerd wordt tewerk gegaan. Als parlementslid betreur ik dat.
De heer Tony Van Parys (CD&V). - De politiehervorming van tien jaar geleden is de jongste weken op verschillende niveaus geëvalueerd. Een van de pijnpunten blijkt de financiering van politiecapaciteit door de federale overheid. Sommige steden en gemeenten halen de minimumnorm inzake operationele politiecapaciteit immers niet, omdat het aantal door de federale overheid gesubsidieerde operationele ambten veel te laag ligt.
Zo ligt de minimumnorm om behoorlijk te functioneren voor de stad Gent, mijn stad, met 1156 personeelsleden voor het operationeel kader hoger dan de KUL-norm die is vastgesteld op 956.
Om de minimumnorm te halen, zou Gent nu reeds 200 personeelsleden voor dat kader helemaal zelf, zonder enige inbreng van de federale overheid moeten betalen. De stad kan echter slechts 100 personeelsleden uit eigen middelen betalen. Dat is honderd te weinig om de minimumnorm te halen.
Anderzijds zijn er politiezones met een minimumnorm die lager ligt dan de KUL-norm; ze ontvangen dus federale subsidies voor meer personeelsleden dan ze in dienst hebben.
In 2003 werd de aanpassing van de KUL-norm al in het vooruitzicht gesteld.
Nu de toestand in sommige gemeenten, net als in Gent, onhoudbaar wordt, zou ik graag vernemen wanneer de minister de KUL-norm zal aanpassen en hoe die aanpassing zal gebeuren?
De heer Guido De Padt, minister van Binnenlandse Zaken. - Zoals ik reeds meermaals in Kamer en Senaat kon stellen, heeft de aanpassing van het huidige financieringsmechanisme van de lokale politie, dat gebaseerd is op de KUL-norm, slechts zin als men naar een beter mechanisme overstapt.
Voor het consortium van universiteiten die het mechanisme in 2007-2008 hebben bestudeerd, is een financieringsmechanisme dat de kosten van de minimale basispolitiezorg dekt, beter.
Om die kosten te bepalen moet men weten welke personeelssterkte operationeel nodig is voor de basispolitiezorg en wat als `extra' moeten worden beschouwd.
Welnu, wij beschikken momenteel niet over dat objectief gegeven voor de politiezones.
De wetenschappelijke onderzoekers gaan thans na welk deel van het verschil wordt gerechtvaardigd door de invulling van een gewaarborgde minimumdienstverlening inzake basispolitiezorg en welk deel voortvloeit uit een keuze van de lokale overheden voor een betere of bredere invulling van de basispolitiezorg. Het eerste deel verdient zeker ondersteuning door de federale overheid, maar het tweede deel is mijns inziens exclusief voor rekening van de gemeenten die een dergelijke keuze hebben gemaakt.
In afwachting van de resultaten van de wetenschappelijke analyse en gelet op de huidige budgettaire toestand kan ik, realistisch bekeken, alleen maar de bestaande enveloppe herverdelen en dus ergens afnemen om elders te geven.
Bij de eerste bespreking van het Octopusverslag gisteren in de Kamercommissie zag ik al enkele volksvertegenwoordigers, vooral burgemeesters, huiveren bij die gedachte.
De heer Tony Van Parys (CD&V). - Op basis van het antwoord van de minister moeten we niet meteen verandering verwachten. Een objectief en wetenschappelijk gegeven werd ons al langer beloofd.
Gent is niet langer in staat de basispolitiezorg te verzekeren. Gent betaalt op het ogenblik zelf honderd personeelsleden voor het operationeel kader. Om goed te functioneren moeten er nog honderd bijkomen, maar tweehonderd man op elfhonderd zelf betalen is absoluut onhoudbaar. Ik waarschuw voor de gevolgen, die men nu al ziet bij de wijkpolitie. Het incident in Ledeberg is onder andere te wijten aan onvoldoende investering in de wijkzorg.
De heer Francis Delpérée (cdH), rapporteur. - Een jaar geleden, op 26 juni, hebben we een voorstel van bijzondere wet goedgekeurd tot wijziging van artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof. Het ging om een wetsvoorstel dat werd ingediend door de heren Vandenberghe en Van den Brande.
De goedgekeurde tekst is overgezonden aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers die hem op haar beurt voor advies aan de afdeling wetgeving van de Raad van State heeft overgezonden. De Raad van State heeft geen opmerkingen ten gronde gemaakt, maar wel drie vormopmerkingen waarmee de Kamer van Volksvertegenwoordigers rekening heeft gehouden.
Allereerst heeft hij gewezen op een overduidelijk gebrek aan overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst. Alleen in de Franse versie wordt uitdrukkelijk vermeld dat de grondwettigheidstoetsing vóór de toetsing aan de internationale verdragen dient plaats te vinden. Aangezien de Nederlandse versie geen melding maakt van die rangorde, heeft de Kamer het woord `eerste' in de Nederlandse tekst van de wet opgenomen.
De wezenlijke vraag is echter hoe men de grondwettigheidstoetsing met de toetsing aan de internationale verdragen kan verzoenen. Welke volgorde moet er worden ingevoerd? De Raad van State merkt op dat de toetsing aan de verdragen misschien een wat eng begrip is. Hoewel het verdragsrecht voorzeker verwijst naar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, naar de verdragen van de Verenigde Naties, naar het Europees Handvest van de grondrechten, houdt het strikt genomen geen rekening met het afgeleide Europees recht. De Kamer van Volksvertegenwoordigers heeft bijgevolg een tweede amendement goedgekeurd om niet alleen rekening te houden met het internationaal verdragsrecht, maar ook met het Europese recht in zijn verschillende beschikkingen.
Onze commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden heeft kennisgenomen van de tekst van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en zich met die amendementen akkoord verklaard. De tekst werd eenparig door de leden van de commissie goedgekeurd.
Uit persoonlijke naam en uit naam van mijn fractie ben ik zo vrij om het belang van dit ontwerp van bijzondere wet te beklemtonen. Wij leveren hier pionierswerk. Verschillende Europese Staten kijken naar ons, lezen ons en luisteren naar ons.
Dinsdagochtend werd ik gehoord over deze kwestie door de commissie voor de Wetten van de Franse Assemblee Nationale. De Franse regering is immers voornemens om ons voorbeeld te volgen.
Het blijkt dus dat dit ontwerp van bijzondere wet de bijzondere aandacht heeft getrokken van onze Europese partners. In die omstandigheden ben ik geneigd om te zeggen dat we zonder aarzelen voor de ons voorgelegde tekst kunnen stemmen. Dat zal de gerechtelijke vrede ten goede komen en bijdragen tot de versterking van de rechtsstaat.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik dank collega Delpérée voor het verslag dat hij naar voren heeft gebracht. In het verslag staat inderdaad dat de amendementen die de Kamer na advies van de Raad van State heeft goedgekeurd, juridisch-technisch zijn en dat ze dus de fundamentele opties van het wetsvoorstel dat oorspronkelijk in de Senaat werd ingediend, niet wijzigen. In de eerste lezing in de Senaat namen we het standpunt in dat bij een samenloop van grondrechten het materiële criterium, en niet het formele, moet primeren en dat, wanneer in substantie de schending van een fundamenteel recht wordt ingeroepen, op de rechter de verplichting rust om in voorkomend geval ambtshalve na te gaan of er een samenloop van grondrechten in het geding is, ook al werpt de partij dat zelf niet op.
Tijdens een discussie in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden vorig jaar werd het argument aangehaald dat indirect door een aantal leden van het Hof van Cassatie en de Raad van State werd opgeworpen, namelijk dat, wanneer in substantie de schending van het grondrecht wordt ingeroepen, de verplichting tot het stellen van de prejudiciële vraag ingaat tegen artikel 1080 van het Gerechtelijk Wetboek en tegen artikel 2 van het Regentsbesluit van 23 augustus 1948, dat de rechtspleging regelt voor de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Een amendement dat was ingediend om dit standpunt te verdedigen, werd uitdrukkelijk door de commissie verworpen en kwam dus in openbare vergadering bij de daaropvolgende behandeling niet meer ter sprake.
Het is de substantie die telt en in de mate dat men zegt dat er tegenstelling mogelijk is tussen artikel 26, §4, van de bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof en de ingeroepen bepaling, artikel 1080 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 2 van het Regentsbesluit van 23 augustus 1948, moeten we aanvaarden dat artikel 26, §4, hier beschouwd wordt als een lex specialis, die zo nodig voorrang krijgt op de geciteerde andere artikelen. Dat is ook de bedoeling van de wetgever.
De andere, technische opmerkingen die ik wilde maken, worden weergegeven in het verslag dat collega Delpérée zojuist heeft toegelicht. Ik besluit dat we vandaag over een zeer belangrijk wetsontwerp stemmen, ook al blijkt dat niet naar buiten uit.
Door de goedkeuring van deze tekst wordt een einde gemaakt aan een betwisting die jaren heeft gesluimerd in de diverse rechtscolleges. Nu is er opnieuw rechtszekerheid, die ertoe moet leiden dat toetsing van de wetten en de andere normen aan de grondwettelijke, fundamentele rechten en vrijheden op een zo professioneel mogelijke wijze gebeurt, met het oog op de eenheid van de rechtspraak, die door het Grondwettelijk Hof wordt verzekerd.
Ik hoop dat de Senaat dit ontwerp van bijzondere wet eenparig zal goedkeuren.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 52-1283/5.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De heer Dirk Claes (CD&V), rapporteur. - Ik zal in het kort verslag uitbrengen over deze wetswijzigingen.
In juli 2008 heeft de commissie van de minister van Binnenlandse Zaken een nota gekregen betreffende de evaluatie van de camerawet van 21 maart 2007. Op 13 januari 2009 heeft de commissie beslist zelf de wet te evalueren en in het kader daarvan werden hoorzittingen gehouden en werd een werkbezoek afgelegd. De senatoren Anthuenis en Lijnen hebben op 29 januari 2009 een wetsvoorstel ingediend om de camerawet aan te passen. Dat wetsvoorstel werd als uitgangspunt gebruikt bij de verdere evaluatie in de werkgroep, waarin afgevaardigden van alle partijen, van het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken, van de politie en van de Privacycommissie aanwezig waren. De werkgroep heeft oplossingen voorgesteld die als amendement op het voorstel werden ingediend.
In het geamendeerde wetsvoorstel wordt een sluitende definitie van mobiele camera's gegeven. Zo bepaalt artikel 2, 4º: `De bewakingscamera die verplaatst wordt tijdens de observatie teneinde vanaf verschillende plaatsen en posities te filmen, wordt als mobiel beschouwd'. De voorwaarden voor het gebruik van deze camera's worden beschreven in een nieuw hoofdstuk III/1. Zo zullen de mobiele bewakingscamera's kunnen worden gebruikt in het kader van grote volkstoeloop, zowel op niet besloten plaatsen als op voor het publiek toegankelijk besloten plaatsen. Zo kunnen in mijn gemeente, waar Rock Werchter plaatsheeft, zowel op de straat als op het terrein camera's worden opgesteld. Voor de niet-besloten plaatsen kan de officier van de bestuurlijke politie de beslissing nemen om de camera's te gebruiken. Voor de andere plaatsen moet de burgemeester beslissen, behalve bij urgentie.
De commissie is het eens geworden dat enkel de politiediensten de beelden van de mobiele bewakingscamera's mogen bekijken. De politie kan de beelden echter wel gebruiken om andere diensten, zoals ziekenwagens en brandweer, op te roepen. Verder is het voor mobiele bewakingscamera's ingevolge artikel 8 niet meer nodig een pictogram te plaatsen. Wie deelneemt aan een massa-evenement wordt geacht door zijn of haar deelname toestemming te hebben gegeven. Ook worden de opnames van mobiele bewakingscamera's die gemonteerd zijn op niet-gebanaliseerde voertuigen geacht op zichtbare wijze te zijn gemaakt.
Voortaan is ook het advies van de gemeenteraad over het plaatsen van vaste bewakingscamera's op niet besloten plaatsen doorslaggevend, maar de gemeenteraad moet wel de korpschef raadplegen van de zone waar de vaste bewakingscamera wordt geplaatst.
De commissie is de mening toegedaan dat de huidige wet niet de verplichting inhoudt om bij elke vaste bewakingscamera op niet besloten plaatsen een pictogram te plaatsen. Wanneer er in bepaalde zones camerabewaking is, worden de pictogrammen aangebracht bij de toegang tot die zones, zodat er niet te veel borden moeten worden geplaatst in die gemeente of delen van die gemeente.
Ook het begrip overlast, dat al in artikel 2 van de huidige wet vermeld is, werd in de andere artikelen ingevoegd. Op die manier kunnen de gemeenten camera's inzetten in de strijd tegen vormen van overlast zoals beschreven in artikel 135 van de nieuwe gemeentewet.
De commissie heeft artikel 10 van het voorstel over de smart camera's geschrapt, aangezien er geen voorbeeld van een bewakingscamera kan worden gevonden dat voldoet aan dat begrip.
Het geamendeerde wetsvoorstel werd door de commissie aangenomen. Naderhand heeft cdH nog een amendement ingediend, dat de commissie vandaag heeft besproken en aangenomen.
In dat amendement wordt bepaald dat, bij het ontbreken van een advies wegens hoogdringendheid, het opstellen van een camera binnen de zeven dagen aan de Privacycommissie moet worden gemeld.
De heer Berni Collas (MR). - Het voorliggende wetsvoorstel werd ingediend door onze Open Vld-collega's Filip Anthuenis en Nele Lijnen. In feite gaat het om een voorstel van herstelwet dat het gebruik van bewakingscamera's moet aanpassen met het oog op een grotere doelmatigheid.
De MR-fractie ziet het gebruik van camera's als complementair met het politieoptreden. Camera's helpen niet alleen de schuldigen te vatten, maar hebben ook een ontradend en preventief effect op plegers van laakbare feiten. Door gebruik te maken van camera's kan de politie efficiënter en sneller optreden, kunnen onnodige interventies worden vermeden, aangepaste middelen worden ingezet bij massabijeenkomsten, daders worden geconfronteerd met hun verantwoordelijkheid en kan het onveiligheidsgevoel worden verminderd. Het gebruik van camera's zal dus de zichtbaarheid van de politie in onze straten geenszins verminderen. Ze komen niet in de plaats van de politie, maar vullen het politieoptreden aan.
Het voorliggende wetsvoorstel wil het gebruik van mobiele bewakingscamera's door de politiediensten, in het kader van de uitvoering van hun opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie; in de camerawet opnemen.
Bewakingscamera's zijn mobiel als ze tijdens de observatie kunnen worden verplaatst om vanaf verschillende plaatsen en posities te filmen. Ze kunnen door de politie worden gebruikt op niet-besloten plaatsen, hoofdzakelijk op de openbare weg, en op voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen. Ze kunnen worden geplaatst op sproeiwagens, helikopters, patrouillevoertuigen, of worden gebruikt door videoteams en bewijsteams van de Algemene Reserve. Mobiele camera's hebben ongetwijfeld hun nut bewezen voor het politiewerk.
Net als dat voor andere types van camera's het geval was, moet het gebruik van mobiele camera's worden gereglementeerd om misbruiken te voorkomen en het gebruik ervan te harmoniseren.
Om rekening te kunnen houden met hun specificiteit en hun doelmatigheid maximaal te verhogen, hebben wij in de camerawet een volledig hoofdstuk aan de mobiele camera's gewijd.
De huidige tekst plaatst de politiediensten die mobiele camera's willen inzetten, voor verschillende problemen. Hoe kan van de gemeenteraad, die een voorafgaand advies moet uitbrengen, worden geëist dat hij permanent beschikbaar is? Wat indien meerdere gemeenten bij de geplande operatie betrokken zijn? Wat is het nut van camera's als ze niet verborgen mogen worden opgesteld? Op een massabijeenkomst kunnen politiediensten onmogelijk aan elke gefilmde persoon toestemming vragen. Nu is er een specifieke procedure en dat verheugt ons.
Voor niet-besloten plaatsen moet de burgemeester worden geïnformeerd door de officier van de bestuurlijke politie die de operationele leiding heeft en de beslissing over het gebruik van de mobiele camera neemt. Voor de voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen neemt de burgemeester zelf de beslissing.
Mobiele camera's kunnen alleen in een welbepaald kader worden gebruikt. De politiediensten kunnen een beroep doen op mobiele bewakingscamera's in het kader van massabijeenkomsten zoals bedoeld in artikel 22 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. Het gaat uitsluitend om niet-permanente opdrachten die tevens in uitvoeringsduur beperkt zijn. Het opnemen van beelden is beperkt tot preventieve maatregelen nemen om een verstoring van de openbare orde te vermijden, bewijzen verzamelen van feiten die een misdrijf opleveren of de orde verstoren, bewijzen verzamelen van feiten die of schade of hinder veroorzaken of om daders, orderverstoorders, getuigen of slachtoffers op te sporen en te identificeren.
Als de beelden geen bijdrage kunnen leveren tot het bewijzen van een misdrijf of van schade of tot het identificeren van een dader, ordeverstoorder, een getuige of een slachtoffer, mogen ze niet langer dan één maand worden bewaard.
Kortom, alle waarborgen zijn aanwezig voor een gepast gebruik, zonder gevaar voor misbruik, dat het politiewerk niet belast met een zware administratieve procedure en een snel politieoptreden mogelijk maakt.
Onze fractie zal het wetsvoorstel dan ook goedkeuren zoals geamendeerd door het amendement dat door de heer Delpérée werd ingediend en door de meerderheidsfracties werd ondertekend.
De officier van bestuurlijke politie moet de privacycommissie op de vooravond van een bijeenkomst inderdaad op de hoogte brengen, mijnheer Claes. Ingeval van hoogdringendheid moet het gebruik van een camera binnen de zeven dagen worden gemeld.
We verheugen ons over de constructieve sfeer waarin de commissiewerkzaamheden verliepen.
De heer Filip Anthuenis (Open Vld). - Tijdens de vorige zittingsperiode heeft de commissie voor de Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden een wetsvoorstel van gewezen VLD-senator Noreilde goedgekeurd. Dat wetsvoorstel lag aan de basis van de wet tot regeling van de plaatsing en gebruik van bewakingscamera's. Na de inwerkingtreding van de wet in maart 2007 kwam aan het licht dat een aantal goedbedoelde privacybeschermende bepalingen aanleiding gaf tot toepassingsproblemen. Bovendien was er onduidelijkheid over de vraag of het gebruik van mobiele camera's in overeenstemming was met de wet. Om hieraan tegemoet te komen diende ik samen met collega Lijnen een wetsvoorstel in dat een antwoord moet bieden op deze knelpunten.
De Open Vld-fractie is blij dat in de commissie een voorstel is gegroeid dat is gedragen door een zeer ruime meerderheid en ook de goedkeuring wegdraagt van de minister van Binnenlandse Zaken.
De nieuwe wet voorziet expliciet in de mogelijkheid tot het gebruik van mobiele camera's. Deze kunnen worden ingezet in het kader van grote volkstoelopen, zoals risicowedstrijden in het voetbal, manifestaties met een risico van verstoring van de openbare orde, kortom massabijeenkomsten zoals gedefinieerd in de wet op het politieambt.
De mobiele bewakingscamera's mogen zowel in niet-besloten plaatsen als in voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen worden gebruikt. Daardoor kan worden vermeden dat eventuele herrieschoppers of vandalen kunnen ontsnappen via voor het publiek toegankelijk besloten plaatsen.
Deze wet staat ook toe dat beeldopnames worden gemaakt vanuit een helikopter.
De beslissing tot het gebruik van mobiele camera's is in handen van een officier van bestuurlijke politie. Het gebruik moet uiteraard verantwoord zijn, doelmatig en efficiënt dus. Het moet beantwoorden aan de fundamentele principes van de privacywet.
Voorts kunnen bewakingscamera's worden ingezet in de strijd tegen overlast. Dat is een uitbreiding van de vroegere wet, waarin alleen sprake was van het gebruik van bewakingscamera's in het kader van de openbare orde en de veiligheid. Deze uitbreiding kan alleen maar worden toegejuicht.
Ik dank de deskundigen van de hoorzittingen, de afgevaardigden van de politie en de privacycommissie evenals de diensten van de Senaat die in een werkgroep aan de eindtekst hebben gesleuteld. Ik dank ook de rapporteur en de collega's die zich achter het wetsvoorstel hebben geschaard.
Als hoofdindiener zal onze fractie het wetsvoorstel uiteraard voluit steunen.
De heer Dirk Claes (CD&V), rapporteur. - Ik wens collega Anthuenis te feliciteren met dit wetsvoorstel. Als afscheidsgeschenk vóór zijn overstap naar het Vlaams Parlement kan dat tellen.
De heer José Daras (Ecolo). - Ik zou het werk van de commissie willen toejuichen. Ze heeft de bestaande wetgeving geëvalueerd en het voorstel van de heer Anthuenis grondig besproken. Het gaat hier om een zeer complex domein dat talrijke waarborgen vergt. Het gebruik van camera's, onder andere ook van mobiele camera's, raakt aan de bescherming van onze privacy. Wij wennen er al te gemakkelijk aan dat we in winkels, op openbare plaatsen, op de bus en in de metro en tijdens betogingen gefilmd worden. Het is misschien wat te gemakkelijk om voor het plaatsen van camera's veiligheidsmotieven in te roepen. De veiligheid kan tot in het oneindige worden ingeroepen om wat dan ook te rechtvaardigen, want we zullen er nooit in slagen om een volledig veilige maatschappij uit te bouwen. Men kan zich altijd beroepen op ongevallen en kwaadwillige handelingen om de veiligheid te versterken.
We hebben ons nooit afgevraagd tot waar we kunnen gaan met de versterking van de veiligheid, welke grenzen er zijn aan het uitbuiten van de collectieve angst of de angst van sommige burgemeesters om door bewegingen te worden verrast.
Ik geloof minder en minder in het preventieve karakter van bewakingscamera's. Ze zijn zo talrijk dat we uiteindelijk geen aandacht meer schenken aan de pictogrammen die hun aanwezigheid signaleren. We maken er ons niet langer zorgen over dat we gefilmd worden en mobiele camera's die zich per definitie verplaatsen - wat hun preventieve werking beperkt - en die ons zonder waarschuwing filmen, baren ons nauwelijks nog zorgen.
Het gebruik van die instrumenten vergt mijns inziens een goed wettelijk kader. Toen we de wet op de bijzondere opsporingsmethoden uitwerkten, een wet die vandaag door de commissie voor de Justitie opnieuw wordt besproken, hebben we getracht zeer strikte voorwaarden te bepalen. Camera's maken inderdaad deel uit van de bijzondere methoden. Nochtans werken we in voorkomend geval niet in het kader van die wetgeving. Toch beweer ik dat we in sommige gevallen de voorwaarden overschrijden waaronder we die methoden, dus ook de camera's, mogen gebruiken voor het opsporen van strafbare feiten.
De heer Collas heeft nogmaals gewezen op de omstandigheden waarin het gebruik van camera's verantwoord is. In werkelijkheid kan dat in zowat alle omstandigheden! Mobiele camera's kunnen bovendien het opslaan van beelden in nagenoeg alle gevallen rechtvaardigen. De ambtenaar die belast is met de controle erop kan ingeval van hoogdringendheid ter zake ook alleen beslissen. Het is dan eventueel aan anderen om de urgentie van de beslissing te betwisten, wat, zoals men weet, zeer moeilijk is.
Die wet biedt een zeer brede waaier aan mogelijkheden en de liberaal die ik ben, huivert bij de gedachte dat hij ongemerkt kan worden gefilmd, zonder uiterst strikte voorwaarden.
Ik geef toe, meneer Delpérée, dat krachtens het amendement dat u hebt ingediend en waarvoor ik trouwens heb gestemd, de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levensfeer moet worden ingelicht. Dat is een minimum. De commissie kan dan oordelen dat het gebruik van camera's niet gerechtvaardigd is en een verslag opmaken, maar wat gebeurt er nadien?
Ik erken dat dit een positief element is, maar ik ben bijzonder ontevreden met het resultaat. Door het gebruik van een mobiele camera in een besloten voor het publiek toegankelijke ruimte toe te laten met zo'n brede waaier aan mogelijkheden, laat men eigenlijk toe dat men een dergelijke camera in gelijk welke situatie kan gebruiken.
Bijgevolg heb ook ik twee amendementen ingediend. Een eerste amendement op artikel 5 omdat we van mening zijn dat het niet nuttig is het eensluidend advies van de korpschef voor het plaatsen van vaste bewakingscamera af te schaffen.
Het tweede amendement betreft het nieuwe artikel 7.1 dat verwijst naar artikel 22 van de wet van 5 augustus 1992. Dat laatste artikel betreft echter volledig vreedzame betogingen. U zult opwerpen dat mensen die op straat betogen, gewoon zijn om te worden gefilmd en dat ze daaraan geen aanstoot nemen. Nochtans mag men een dergelijke praktijk niet al te lichtzinnig toelaten. Wij stellen dan ook voor om die machtiging te beperken tot artikel 22, tweede lid, dat wil zeggen het artikel waarmee het gebruik van mobiele camera's beperkt kan worden tot bijeenkomsten die gepaard gaan met misdaden en wanbedrijven, tot gewapende bijeenkomsten en tot inbreuken op de wet op de privémilities, en dus op een veel meer beperkende wijze dan artikel 22 waarin ook de volledig vreedzame betogingen zijn opgenomen.
Gezien mijn betoog en gezien de amendementen die ik heb ingediend, waarde collega's, zult u begrijpen dat mijn fractie deze wet niet kan goedkeuren, met name vanwege onze bekommernis in een liberale maatschappij voor de eerbiediging van de persoonlijke levensfeer.
Mevrouw Nele Jansegers (VB). - De wet op het gebruik van bewakingscamera's wordt vooral gewijzigd op vraag van de politie, die graag had dat een aantal lacunes in de huidige regelgeving werden weggewerkt. Het is uiteraard positief dat op dit verzoek werd ingegaan. Toch heeft mijn fractie nog bedenkingen bij de aangenomen tekst.
Zo wordt het gebruik van de mobiele camera's geregeld, maar worden tevens enkele restricties vastgelegd die ervoor zorgen dat het gebruik ervan in bepaalde omstandigheden problematisch zal zijn. Het nieuwe artikel 7 regelt de voorwaarden voor het gebruik van dit type camera's op de niet besloten plaatsen en op voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen, maar vanzelfsprekend niet op de niet voor publiek toegankelijke besloten plaatsen. Dat betekent dat in het kader van de handhaving van de openbare orde de politie nooit een mobiele camera zal mogen gebruiken in een privéwoning, een appartementsgebouw, een fabriek, een boerderij, een kantoorgebouw waar geen diensten worden aangeboden, evenmin als in de aanhorigheden van dergelijke gebouwen, zoals een oprit, een voortuin of een parkeerplaats.
Dat lijkt op het eerste zicht ook logisch, aangezien we de privacy van de burgers zo weinig mogelijk willen aantasten. Ordeverstoorders die een kat-en-muisspel met de politie spelen, hoeven nu slechts hun toevlucht te nemen tot een besloten plaats opdat elk gebruik van de mobiele camera wordt uitgesloten en de bewijsgaring op die manier in het gedrang komt. Het volstaat de parkeerplaats van een bedrijvenpark te betreden of de oprit van een privéwoning op te lopen en de mobiele camera zal moeten worden uitgeschakeld. Voor de politiemensen zal het in de praktijk niet makkelijk zijn om er zich in alle mogelijke omstandigheden van te vergewissen, zeker als er snel zal moeten worden gewerkt, dat ze niet aan het filmen zijn op een plaats waar het niet toegelaten is.
Een tweede mogelijke probleem zijn de verschillende machtigingsprocedures voor het gebruik van mobiele camera's in de twee omstandigheden waarin het gebruik ervan wel is toegelaten: op de niet-besloten plaatsen en op de voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen.
In het eerste geval neemt de bevoegde officier van bestuurlijke politie de beslissing, in het tweede geval de burgemeester. Enige correctie op dat laatste is het middels amendement ingevoegde derde lid van §2 van artikel 7/2 waarin, in geval van uiterste hoogdringendheid, de officier van bestuurlijke politie toch zelf de beslissing kan nemen om mobiele camera's aan te wenden in voor publiek toegankelijke besloten plaatsen.
Dat soort van multi-interpretabele zinnetjes zijn koren op de molen van procedureadvocaten. Ze laten onnodige ruimte, niet zozeer voor misbruik vanwege de politie, doch wel voor de Hans Rieders van de planeet. Trouwens, als de officier wordt geacht in uiterst hoogdringende situaties de juiste beslissing te kunnen nemen, dan mag men er redelijkerwijze ook wel van uitgaan dat hij dat kan in de gevallen waarin er van hoogdringendheid geen sprake is.
We hebben ook vragen bij het gedateerde begrip `grote volkstoelopen'. Naar verluidt zou het begrip in de algemene context van de wet op het politieambt geen noemenswaardige problemen vormen. Anders is het voor de gevallen waar dat soort vage begrippen wordt geïntroduceerd in wetgeving die in haar essentie draait rond bewijsgaring. Ook hier speelt het enkel in het voordeel van de ordeverstoorders om te pogen het gebruik van de mobiele camera's en de verkregen bewijzen ongeldig te laten verklaren wegens verkeerd gebruik, dat wil zeggen niet tijdens een zogenaamde volkstoeloop, laat staan een grote.
In het verslag worden echt massa-evenementen beoogd. Ik zie niet in waarom een spontane opstoot van vandalisme en geweld gepleegd door tien of twintig `kansarme jongeren uit Anderlecht' niet zou mogen worden gefilmd. Als er nu iets is waarvoor het gebruik van die mobiele camera's nuttig zou zijn, dan is het wel het filmen van zogenaamde relletjes. Is dat dan een volkstoeloop of niet?
Bij de stemming over de camerawet in 2006 heeft het Vlaams Belang zich onthouden. Dat deden we niet omdat we tegen het gebruik van camera's door de politiemensen zouden zijn, maar omdat we een aantal bedenkingen hadden bij de wet zoals die toen tot stand kwam, onder meer wat betreft de bewaartermijn van de beelden. Dat blijft voor ons ook na deze wetswijziging een pijnpunt.
We zullen ons dan ook bij de stemming over deze wetswijziging opnieuw onthouden. Uit de besprekingen, zowel in 2006 als nu, bleek vaak een groot wantrouwen tegenover de politie te bestaan, vooral bij onze collega's van de grootste partij aan de andere kant van de taalgrens. Nochtans menen wij dat de burger best bereid is een stukje van zijn recht op privacy in te leveren voor meer veiligheid en een hogere ophelderingsgraad van misdrijven. Het zou interessant zijn te evalueren hoeveel misdrijven sinds de inwerkingtreding van de camerawet werden opgehelderd dankzij camerabeelden.
Het spreekt voor zich dat het werk van de politie, met of zonder camera's, totaal zinloos blijkt als de opvolging door justitie mank loopt zoals vandaag. Als mensen die zijn opgepakt en veroordeeld, toch worden vrijgelaten omdat er geen plaats is in gevangenissen, blijft het dweilen met de kraan open.
-De algemene bespreking is gesloten.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden na terugzending door de plenaire vergadering, zie stuk 4-1149/6.)
De voorzitter. - Artikel 5 luidt:
In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1º paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: "§2. De in §1 bedoelde beslissing wordt genomen nadat de gemeenteraad van de gemeente waar de plaats zich bevindt, een positief advies heeft gegeven.
De gemeenteraad verstrekt zijn advies na voorafgaandelijk de korpschef van de zone waar die plaats zich bevindt, te hebben geraadpleegd";
2º in paragraaf 3, eerste lid, wordt de eerste zin aangevuld met de woorden "en aan de korpschef van de zone waar die plaats zich bevindt";
3º paragraaf 3, tweede lid wordt aangevuld als volgt: "en aan de korpschef van de politiezone waar de niet-besloten plaats zich bevindt. In dit formulier bevestigt de verantwoordelijke voor de verwerking dat de plaatsing en het voorgenomen gebruik van de camera of camera's in overeenstemming is met de beginselen van de wet van 8 december 1992.";
4º paragraaf 4, eerste lid, wordt vervangen als volgt: "Het bekijken van deze beelden in real time is uitsluitend toegestaan onder toezicht van de politiediensten opdat de bevoegde diensten onmiddellijk kunnen ingrijpen bij misdrijf, schade, overlast of verstoring van de openbare orde en deze diensten in hun optreden optimaal kunnen worden gestuurd.";
5º paragraaf 4, derde lid, wordt vervangen als volgt: "Het opnemen van beelden is uitsluitend toegestaan teneinde bewijzen te verzamelen van overlast of feiten die een misdrijf opleveren of schade veroorzaken en daders, verstoorders van de openbare orde, getuigen of slachtoffers op te sporen en te identificeren.";
6º paragraaf 4, vierde lid, wordt vervangen als volgt: "Indien de beelden geen bijdrage kunnen leveren tot het bewijzen van een misdrijf, van schade of van overlast of tot het identificeren van een dader, een verstoorder van de openbare orde, een getuige of een slachtoffer, worden zij niet langer dan één maand bewaard.";
Op dit artikel heeft de heer Daras c.s. amendement 18 ingediend (zie stuk 4-1149/8) dat luidt:
De bepalingen onder 1º, 2º en 3.º van dit artikel doen vervallen.
Artikel 9 luidt:
Onder hoofdstuk III/1 wordt in de wet een artikel 7/1 ingevoegd, luidende:
"Artikel 7/1
De politiediensten kunnen gebruik maken van mobiele bewakingscamera's in het kader van grote volkstoelopen, als bedoeld in artikel 22 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. Het betreft uitsluitend niet-permanente opdrachten die tevens in uitvoeringstijd beperkt zijn.
Mobiele bewakingscamera's kunnen worden gebruikt in een niet-besloten plaats of een voor het publiek toegankelijke besloten plaats."
Op dit artikel heeft de heer Daras c.s. amendement 19 ingediend (zie stuk 4-1149/8) dat luidt:
In het voorgestelde artikel 7/1, de woorden "artikel 22" vervangen door de woorden "artikel 22, tweede lid,".
-De stemming over de amendementen en over de artikelen waarop zij betrekking hebben wordt aangehouden.
-De overige artikelen worden zonder opmerking aangenomen.
-De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel hebben later plaats.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld), rapporteur. - De heer Delpérée heeft een wetsvoorstel ingediend met het oog op het oplossen van een praktisch probleem. Het wetsvoorstel heeft dus geen ambitieuze doelstelling, maar wil een antwoord bieden op de vraag hoeveel kandidaat-notarissen in de loop van een jaar kunnen worden benoemd. Momenteel benoemt de Koning elk jaar een aantal kandidaat-notarissen en bepaalt hij, na advies van elke benoemingscommissie, hoeveel kandidaat-notarissen per taalrol worden benoemd, evenwel met die beperking dat het aantal niet hoger mag zijn dan zestig. In de praktijk is dat aantal onvoldoende gebleken. Dit wetsvoorstel strekt er daarom toe dat aantal te verhogen tot negentig.
Het voorstel werd eenparig aangenomen.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het wetsvoorstel. Zie stuk 4-1322/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats.
De heer Tony Van Parys (CD&V), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie, zie stuk 4-1337/4.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats.
(Voor het voorstel aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie stuk 4-1286/1.)
De heer Francis Delpérée (cdH), corapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag, meer bepaald naar het besluit op bladzijde 13, waarin de commissie in het licht van de door haar gevoerde en in het verslag, stuk 4-1286/1, weergegeven discussie voorstelt om geen gemotiveerd advies bij het overlegcomité uit te brengen, rekening houdend met de institutionele initiatieven en onderhandelingen die na de vorming van de gewestregeringen zullen plaatsvinden. De Senaat is van oordeel dat de dialoog moet plaatsvinden in een aangepast kader en moet uitmonden in een constructief resultaat.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik wil eerst en vooral de rapporteurs en de diensten bedanken. Dankzij hen hebben we altijd de beschikking over een niet alleen gedetailleerd, maar ook bijzonder helder verslag.
Wat moeten we nog zeggen over de saga die al zovele maanden duurt? Op 7 november 2008 werd in de kamercommissie een wetsvoorstel goedgekeurd waartegen belangenconflicten werden ingeroepen. Ik ben blij dat de gewezen minister-president van de Vlaamse Regering hier vandaag aanwezig is. Ooit sprak hij, als oppositieleider, van `vijf minuten politieke moed'. Dat kon men nog als `oppositiepraat' afdoen, maar er was ook het Vlaams regeerakkoord. Dat was evenwel blijkbaar een lachertje. In dat verband wil ik toch even pagina 8 van het verslag citeren, want volgens mij is dat bijzonder verhelderend: `De heer Vandenberghe brengt in dat het Vlaams Parlement geen enkele bevoegdheid heeft inzake staatshervorming.' Dat klopt. `Het is makkelijk om in het Vlaams Parlement allerhande verstrekkende moties goed te keuren en er de onverkorte uitvoering van te eisen, terwijl men weet dat ze alleen door compromisvorming op federaal vlak kunnen worden gerealiseerd. Een motie van het Vlaams Parlement kan de in de Grondwet verankerde belangenconflict- en alarmbelprocedures niet ongedaan maken.'
Ik ben blij dat u hier bent, mijnheer Leterme.
De heer Yves Leterme (CD&V). - Ik ben hier altijd.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Absoluut, ik zeg ook niet dat u er anders niet bent. Ik ben blij dat de heer Leterme hier is, want zijn collega Vandenberghe zegt eigenlijk dat het regeerakkoord van de heer Leterme uit 2004 een lachertje was. In dat regeerakkoord - niet in een motie - stond effectief dat de partijen zich engageerden om `onverwijld en zonder prijs' Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen. Natuurlijk wist men op dat ogenblik wel dat er dingen bestaan als een belangenconflict en een alarmbelprocedure. Dat doet me denken aan een debat dat ik in de aanloop naar de verkiezingen had met onder meer Tom Dehaene. Over Brussel-Halle-Vilvoorde zei hij dat `Brussel-Halle-Vilvoorde splitsen met een democratische Vlaamse meerderheid' - want er is slechts een gewone meerderheid, geen bijzondere meerderheid voor nodig - `zoiets is als de Fabeltjeskrant.' Voor de Franstalige collega's: dat was destijds een kinderprogramma waarin Mijnheer De Uil de Fabeltjeskrant kwam voorlezen. Uit wat de heer Dehaene in het debat en de heer Vandenberghe in de commissie zeiden, moet ik dus besluiten dat de heer Leterme Mijnheer De Uil was, die in 2004 op de tribune van het Vlaams Parlement de Fabeltjeskrant voorlas. In mei 2005 had hij er zelfs een week sluiting van het Vlaams Parlement voor over.
Wat leren we uit dit zoveelste belangenconflict? Dat er een procedure van belangenconflict bestaat is in een federaal land niet onlogisch. Vandaag stellen we echter vast dat van die procedure schaamteloos misbruik wordt gemaakt. Parlement na parlement na parlement stelt plots vast, soms na meer dan een jaar, dat wat op 7 november 2008 in de kamercommissie is gebeurd, ernstig zijn belangen schaadt. We weten allemaal dat dit niet meer ernstig is.
We hebben een voorstel van bijzondere wet ingediend - we hopen dat dit in de commissie wordt geagendeerd - dat inhoudt dat een parlement, naar aanleiding van een stemming in een commissie, dertig dagen de tijd heeft om een belangenconflict in te dienen, desnoods alle parlementen tegelijkertijd. Het kan niet dat het ene parlement wacht op het andere tot de conflictprocedure is uitgeput. Het kan niet dat men bijvoorbeeld zes maanden nadat de belangen zijn geschaad een belangenconflict indient. De procedure moet dus worden herzien.
Het misbruik van het belangenconflict geeft ons ook nog een kijk op een andere zaak. Men beweert soms dat Brussel-Halle-Vilvoorde in feite een symbooldossier is, maar het is ook meer, het zegt alles over de verhoudingen in dit land. Het zegt alles over de machtsverhoudingen tussen het noorden en het zuiden van de taalgrens. We zijn nog niet aan het einde van de saga van de belangenconflicten. Er kunnen er nog twee komen. Een minderheid kan zaken waarover in heel Vlaanderen een consensus bestaat blijven blokkeren. Welnu, als een minderheid de zaken kan blijven blokkeren, dan zegt dit alles over het Belgische federale systeem op zich. Het is gewoon niet meer werkbaar.
Ik dank de heer Vandenberghe, want in het verslag zeg hij over onze partij: `Deze partij huldigt immers het principe dat het federale niveau onwerkbaar is. Dat vormt de fonds de commerce van die partij.'
Het is niet het fonds de commerce, maar wel een vaststelling dat het federale niveau inderdaad niet meer werkt. Daarom willen we er een einde aan maken. Dit belangenconflict heeft nogmaals aangetoond dat er in België twee democratieën zijn, dat de democratie in het federale parlement niet meer kan werken en ook nooit meer zal kunnen werken.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik zal het namens N-VA kort houden net zoals bij het tweede belangenconflict. We hebben nu drie belangenconflicten achter de rug. Zelfs al slaagt men erin nog twee belangenconflicten in te roepen, uiteindelijk leidt deze procedure onherroepelijk tot een stemming, ook al misbruikt men procedures en termijnen.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Op 7 november 2007 keurden de Vlaamse partijen in de bevoegde Kamercommissie de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde goed. Ik ga nu niet het hele historische overzicht herhalen, zoals de heer Joris Van Hauthem al deed. Om te verhinderen dat het voorstel door de plenaire Kamer zou goedgekeurd worden, riep men belangenconflicten in, achtereenvolgens op 8 november 2007, 8 mei 2008, 9 mei 2008, 14 januari 2009. Omdat het overleg tussen de delegatie van de Kamer en de delegatie van het Waals Parlement op 25 maart 2009 niet in een oplossing resulteerde, wordt het geschil aanhangig gemaakt in de Senaat. Die moet binnen de vooropgestelde termijn, die met dertig dagen werd verlengd, een gemotiveerd advies uitbrengen bij het Overlegcomité, terwijl de feitelijke beslissingsmacht bij het Overlegcomité zelf ligt.
Intussen zijn ook de verkiezingen van 7 juni al voorbij en moeten we met lede ogen vaststellen dat we geen stap verder staan. De Senaat zal straks vermoedelijk eens te meer zijn onmacht etaleren door in dezen geen advies te geven. Intussen draait de carrousel rustig verder. Precies diezelfde carrousel was overigens ook het lot van het voorstel van decreet van het Vlaams Parlement dat de inspectie over de faciliteitenscholen tot een Vlaamse bevoegdheid maakt.
Het is wraakroepend dat de Franstaligen via verschillende parlementen telkens opnieuw een belangenconflict kunnen inroepen, wat maakt dat ze minstens vier keer zolang een voorstel kunnen blokkeren als het Vlaams Parlement dat kan. Omdat ze nu eenmaal ook lid zijn van het Franse Gemeenschapsparlement, kunnen Waalse parlementsleden twee keer een belangenconflict inroepen, terwijl Vlaamse parlementsleden dat maar een keer kunnen. Het wordt hoog tijd dat het Grondwettelijk Hof zich ten gronde uitspreekt over deze pertinente discriminatie, zodat eindelijk de rechtmatige Vlaamse eis tot het onverwijld splitsen van het kiesarrondissement B-H-V, zonder verdere vertragingsmanoeuvres, een feit wordt.
(Levendig applaus van Vlaams Belang)
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over het voorstel van de commissie heeft later plaats.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
De voorzitter. - We stemmen over amendement 18 van de heer Daras.
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 4
Tegen: 51
Onthoudingen: 0
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over artikel 5.
Stemming 2
Aanwezig: 55
Voor: 41
Tegen: 4
Onthoudingen: 10
-Artikel 5 is aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 19 van de heer Daras.
Stemming 3
Aanwezig: 53
Voor: 4
Tegen: 49
Onthoudingen: 0
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over artikel 9.
Stemming 4
Aanwezig: 55
Voor: 43
Tegen: 4
Onthoudingen: 8
-Artikel 9 is aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsvoorstel in zijn geheel.
Stemming 8
Aanwezig: 55
Voor: 43
Tegen: 4
Onthoudingen: 8
-Het wetsvoorstel is aangenomen.
-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 5
Aanwezig: 54
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 6
-Het wetsvoorstel is aangenomen.
-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 6
Aanwezig: 55
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 4
-Het wetsvoorstel is aangenomen.
-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 7
Aanwezig: 55
Voor: 41
Tegen: 9
Onthoudingen: 5
-Het voorstel van de commissie is aangenomen.
-Het zal worden meegedeeld aan de eerste minister en aan de voorzitters van het Waals Parlement en van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stemming 9
Nederlandse taalgroep
Aanwezig: 33
Voor: 33
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.
Franse taalgroep
Aanwezig: 21
Voor: 21
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.
De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voor gestemd.
De tweederde meerderheid is bereikt.
-Het ontwerp van bijzondere wet is aangenomen.
-Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 2 juli 2009 om 15 uur
Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van nieuwe leden.
In memoriam de heer Karel Van Miert, Minister van Staat.
Inoverwegingneming van voorstellen.
Actualiteitendebat en mondelinge vragen.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI tot regeling van het notarisambt (van de heer Francis Delpérée); Stuk 4-1317/1 tot 4.
Evaluatie van de opvang van vreemdelingen; Stuk 4-1203/1. (Pro memorie)
Vanaf 17.30 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.
Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Uit recente cijfers van de minister van Binnenlandse Zaken blijkt dat in de eerste helft van 2008 1508 mensen beroofd werden terwijl ze in hun wagen zaten. In de eerste zes maanden van 2008 waren er meer van dergelijke feiten dan in het hele jaar 2007. De statistieken wijzen uit dat 94% van de sac-jackings in het Brusselse Gewest gebeurde. Vlaanderen was goed voor 71 gevallen en Wallonië voor 19.
Op een schriftelijke vraag van juli 2005 antwoordde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken het volgende: in 2002 (vanaf maart) waren er in totaal 1772 sac-jackings, in 2003 3512 en in 2004 3055.
Ook Brussel scoorde toen sterk, met 56% van het totaal aantal sac-jackings in 2003, maar duidelijk minder sterk dan dat vandaag het geval is. In Luik waren er in 2003 318 sac-jackings, nu `amper' 19 voor heel Wallonië.
Als te nemen maatregelen las ik in het antwoord op mijn schriftelijke vraag van 2005: `Via de veiligheids- en preventiecontracten kunnen steden en gemeenten inspelen op de lokale behoeften in criminaliteitspreventie. Wanneer vereist kunnen fenomeenspecifieke projecten ontwikkeld worden'.
De toenmalige minister van Justitie, aan wie dezelfde vraag was gesteld, antwoordde dat in 2002 211 personen werden aangehouden, in 2003 491 en in 2004 383.
Hoe verklaart de minister de daling van het aantal sac-jackings in 2008 in vergelijking met de cijfers van 2002-2004? Welke evolutie is er sedert 2004 inzake het aantal aanhoudingen van personen die een sac-jacking uitvoerden? Kan de minister een opsplitsing per jaartal mededelen? Acht de minister het wenselijk maatregelen te nemen om het aantal sac-jackings een halt toe te roepen?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister De Clerck.
In de tabel die ik aan de heer Vandenberghe overhandig, is, per gewest, het aantal sac-jackings terug te vinden die door de politiediensten werden geregistreerd voor de jaren 2006, 2007 en 2008.
In totaal waren er in 2006 530 sac-jackings, in 2007 1537 en in 2008 1508. Opgesplitst per gewest voor het jaar 2008 bedragen de cijfers 1418 voor Brussel-Hoofdstad, 71 voor het Vlaams Gewest en 19 voor het Waals Gewest. De gegevens zijn afkomstig uit de Algemene Nationale Gegevensbank van de geïntegreerde politie.
De specifieke modus operandi sac-jacking werd pas gedefinieerd, zeg maar verfijnd, in maart 2006. De feiten worden sindsdien in alle steden op dezelfde wijze als volgt gecatalogeerd: `Specifieke vorm van diefstal uit of aan een auto, waarbij een handtas of andere voorwerpen uit een auto worden gestolen, terwijl de bestuurder of passagier in die auto zit'.
Voordien werd een ruimere definitie gehanteerd namelijk: `Specifieke vorm van diefstal met geweld of braak op een voor het publiek toegankelijke plaats waarbij een handtas of andere voorwerpen worden gestolen'. Dat verklaart het verschil in de cijfers.
De meeste feiten gebeuren ter hoogte van verkeerslichten, of op andere plaatsen waar een aantal wagens in een file stilstaan. De daders kiezen meestal een wagen uit met enkel een vrouw aan boord: ze openen de passagiersdeur, of slaan een ruitje in, om vervolgens een handtas te bemachtigen die zichtbaar in de wagen ligt. Het betreft een quasi exclusief Brussels fenomeen.
In 2007 noteerden we omzeggens een verdrievoudiging van het aantal feiten ten aanzien van 2006. In 2008 werd een lichte daling vastgesteld, maar sinds begin 2009 is er opnieuw een spectaculaire stijging.
Betreffende de tweede vraag laat de minister van Justitie mij weten dat hij daarover geen geregistreerde gegevens heeft.
Het fenomeen van de sac-jackings wordt dagelijks opgevolgd door het AIK, het Arrondissementeel Informatiekruispunt, in Brussel en in de verschillende betrokken korpsen van de lokale politie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het leidt concreet tot fenomeengerichte acties en resultaten. Een ander deel van de oplossing van het probleem ligt bij de preventie: elementaire voorzorgen door de autobestuurders zelf kan al heel wat misère voorkomen.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - De voorbije maanden word ik zeer regelmatig benaderd door ouders die zich afvragen wanneer de terugbetaling van een tweede cochleair implantaat eindelijk een feit zal worden. De kwestie is dringend. Vele van deze mensen zien zich immers voor volgend dilemma geplaatst: ofwel niet langer wachten en de loodzware kost - zo'n 25 000 euro - zelf proberen dragen via een lening of anderszins, ofwel toch wachten tot de terugbetaling mogelijk wordt, met het risico dat de implantatie door het langere wachten minder doeltreffend zal zijn.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag 4-888 van april 2008 had de minister in het vooruitzicht gesteld dat de terugbetaling in 2009 mogelijk zou worden. Het RIZIV laat echter uitschijnen dat die planning niet langer haalbaar is. Volgens mijn informatie zou de betreffende werkgroep vermoedelijk in juni een voorstel doen aan de Technische Raad voor implantaten. Vervolgens moet het voorstel worden voorgelegd aan de Overeenkomstencommissie en het Verzekeringscomité. Het kabinet van de minister stelt dan een ontwerp van koninklijk besluit op dat voor advies wordt voorgelegd aan de inspecteur van Financiën, de staatssecretaris van Begroting en de Raad van State. Ten slotte wordt het definitief koninklijk besluit opgesteld en gepubliceerd, om dan in principe twee maanden na publicatie in werking te treden.
De hele procedure, vanaf de voorlegging aan de Technische Raad, duurt normaal gezien minimaal zes maanden en maximaal één jaar. De implantatie van een tweede cochleair implantaat zou dus ten vroegste vanaf februari 2010 en mogelijk nog heel wat later voor terugbetaling in aanmerking komen.
In het licht van de vroegere toezegging dat een tweede cochleair implantaat al in 2009 zou kunnen vergoed worden, vind ik dit ten aanzien van de vernoemde ouders niet kunnen.
De resultaten van de voorbereidende vijfjarige studie ter zake werden al in juni 2008 - een jaar geleden dus - gepresenteerd. Het komt me voor dat de werkgroep die het voorstel voor de Technische Raad heeft uitgewerkt, meer dan ruim de tijd heeft genomen. Dit kan toch niet wanneer zovele ouders, die het beste willen voor hun kind, zitten te wachten!
Welk tijdsschema zal nu worden gehanteerd? Wanneer zal het koninklijk besluit over de terugbetaling van een tweede cochleair implantaat worden gepubliceerd? Is de minister bereid om dit dossier met de grootst mogelijke spoed te laten afwerken?
Is de minister bereid om het koninklijk besluit met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2009 in werking te laten treden? Die werkwijze is ongebruikelijk, maar ik vraag het niettemin in het licht van de eerdere toezegging.
Aan welke indicaties en voorwaarden zal volgens het voorstel van de werkgroep moeten worden voldaan om in aanmerking te komen voor een vergoeding van een tweede cochleair implantaat?
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
Het cochleaire implantaat is een auditief implantaat dat gebruikt wordt bij ernstigste gevallen van doofheid. Technisch gezien stimuleert het rechtstreeks de gehoorzenuwen via elektroden. Voor het plaatsen ervan is in tegenstelling tot de andere auditieve implantaten, die gebaseerd zijn op het versterken van de ontvangen geluiden, een chirurgische ingreep nodig.
De Technische Raad voor implantaten van het RIZIV moet de mogelijke terugbetaling van een tweede cochleair implantaat nog onderzoeken. In dit stadium kunnen dus onmogelijk definitieve antwoorden worden gegeven. Er lijkt een consensus te bestaan voor de terugbetaling van dit tweede implantaat, maar ik wacht op de definitieve conclusies betreffende de voorwaarden voor de terugbetaling.
Er zijn nog heel wat procedurestappen nodig, maar die kunnen wel vlugger gebeuren dan mevrouw Stevens raamt, namelijk een inwerkingtreding tegen februari 2010. Of de datum van inwerkingtreding kan worden vooruitgeschoven naar 1 januari 2009, kan in dit stadium echter onmogelijk worden bevestigd. Ik ben niet gekant tegen het idee om de mogelijkheid van een inwerkingtreding met terugwerkende kracht te onderzoeken, op voorwaarde dat hierdoor het hele dossier wegens budgettaire overschrijding niet op de helling wordt gezet.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord, maar betreur dat de minister zelf niet aanwezig is. Nu kan ik niet in debat gaan.
Het is vreemd dat het zo lang moet duren om een voorstel aan de Technische Raad voor te leggen. Dit is een modern land onwaardig. Het getuigt niet van goed bestuur om de mensen zo lang in het ongewisse te laten.
Het verheugt me dat de minister overweegt om de zaak met terugwerkende kracht te regelen, maar we hebben besluiten nodig. Als het besluit er niet komt, dan wordt het tweede implantaat niet vergoed. Inmiddels hebben vele ouders de kosten al gemaakt. Het is een vreemde situatie en ik pleit voor een snellere afhandeling van dit dossier.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Naar aanleiding van het recente koninklijk besluit van 18 maart 2009, dat een aantal wijzigingen doorvoert in het koninklijk besluit van 27 april 2007 over de erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren, is bij een aantal dierenrechtenorganisaties, waaronder de vzw Greyhounds In Nood Belgium die werkt rond windhonden, grote ongerustheid ontstaan. Deze en andere gelijkaardige organisaties bekommeren zich om verwaarloosde en mishandelde dieren uit het buitenland die in het land van herkomst geen toekomst meer hebben. In samenwerking met lokale dierenrechtenorganisaties en dierenasielen worden de dieren opgevangen, verzorgd en, wanneer er een adoptiegezin is gevonden, overgebracht naar België.
Deze organisaties vrezen in het bijzonder dat twee artikelen in het genoemde besluit voor hen problematisch zijn. Zo bepaalt artikel 20, §1, dat het aanvoeren van dieren uit een ander land verboden is voor dierenasielen. De genoemde organisaties vrezen dat dit artikel ook op hen van toepassing zal zijn wanneer het koninklijk besluit op 1 oktober in werking treedt.
Verder lijkt uit artikel 19/5 te volgen dat alleen een erkende kweker-handelaar dieren uit het buitenland kan invoeren en dan nog alleen wanneer in de kwekerij in het land van oorsprong de terecht strenge voorwaarden gelden zoals bepaald in de bijlage III bij het koninklijk besluit. Voor de buitenlandse asielen, waar de genoemde dierenrechtenorganisaties mee samenwerken, ligt deze lat echter vaak te hoog door de dikwijls moeilijke omstandigheden waarin ze moeten werken.
Vormt het genoemde koninklijk besluit effectief een probleem voor de genoemde dierenrechtenorganisaties, ongeacht of ze een erkenning als dierenasiel bezitten of niet? Zullen deze vzw's na 1 oktober niet langer dieren kunnen invoeren uit het buitenland? Is de minister bereid, indien er effectief een probleem rijst voor de genoemde organisaties, om de wetgeving aan te passen, zodat deze organisaties hun goede werk voor dieren die in eigen land geen toekomst meer hebben, kunnen voortzetten?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
De wet die de handel in honden en katten in dierenwinkels verbiedt, is op 1 januari in werking getreden. Om een correcte toepassing van deze nieuwe wetgeving mogelijk te maken, heb ik inderdaad een koninklijk besluit laten nemen dat op 1 april werd bekendgemaakt en dat de modaliteiten bepaalt voor de handel in deze dieren in de erkende fokkerijen, die thans als enige honden en katten mogen verkopen. Dit besluit bepaalt dat vanaf 1 oktober 2009 de fokkers-handelaren die honden importeren een attest moeten voorleggen van het land van oorsprong, waarin gestipuleerd wordt dat de dieren gefokt werden onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de fokkerijen in België, dit om evidente redenen van gezondheid en welzijn van de dieren.
Het besluit bepaalt ook expliciet dat de opvangasielen die in België erkend zijn, geen dieren mogen invoeren, omdat dit niet in overeenstemming is met hun opdrachten betreffende de opvang en het plaatsen van verwaarloosde of mishandelde dieren.
De verenigingen waarnaar mevrouw Stevens verwijst, vallen onder het koninklijk besluit van 18 maart 2009 indien ze erkend werden als asiel of indien ze commerciële activiteiten hebben.
Ik heb veel respect voor vrijwilligers die zich inzetten om het lot van achtergelaten, verwaarloosde of mishandelde dieren te verbeteren. Uit de cijfers van de Belgische asielen blijkt echter dat ook in ons eigen land heel wat asielhonden geen toekomst meer hebben.
In 2007 werden 34 944 honden opgevangen in asielen, waarvan er 11 371 aan hun eigenaar konden worden teruggegeven. Voor de overige 23 573 dieren moest een nieuwe thuis worden gezocht. Voor maar liefst 6 385, of 27%, onder hen werd echter geen plaats gevonden. Deze honden moesten dan ook euthanasie krijgen.
Gelet op die cijfers lijkt het mij evident dat eerst moet worden geprobeerd het probleem binnen onze eigen grenzen op te lossen, wat niet wil zeggen dat er niet grondig moet worden nagedacht over het lot van dieren die in het buitenland worden mishandeld, waaronder de Spaanse windhonden. Daarom heb ik de Raad voor Dierenwelzijn om advies gevraagd. Zodra ik dat advies heb ontvangen, zal ik ervoor zorgen dat de meest adequate maatregelen worden genomen.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Het verheugt me dat de minister advies vraagt aan de Raad voor Dierenwelzijn. Ik hoop dat het advies er snel komt. Ik zal de zaak verder opvolgen.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Om economische redenen wordt het sterk verlieslatende netwerk van 1 300 postkantoren hervormd tot een netwerk van minimaal 1 300 servicepunten, een netwerk van reguliere postkantoren en postpunten waar klanten terechtkunnen voor de meest courante postdiensten zoals frankeeradvies, verkoop van postzegels, aangetekende zendingen, en voor eenvoudige bankverrichtingen, zoals de storting van kleine bedragen, afgifte van overschrijvingsbulletins.
Sinds juli 2006 wordt een postkantoor dat gesloten wordt in principe vervangen door een postpunt in dezelfde buurt. Daarmee blijft het totaal aantal servicepunten inderdaad wel op peil, maar neemt de dienstverlening in een bepaalde buurt of regio niettemin onvermijdelijk af. De postpunten nemen immers lang niet alle taken van de gesloten kantoren over, waardoor de werklast in het overblijvende kantoor in dezelfde buurt of regio merkelijk hoger komt te liggen.
Mijn ervaring in het Gentse leert dat het personeelsbestand en de infrastructuur van de overblijvende postkantoren niet altijd aangepast worden aan de toegenomen werklast. Dat heeft uiteraard gevolgen voor de dienstverlening.
Ik geef drie concrete voorbeelden. In het kantoor aan de Hogeweg in Sint-Amandsberg is op zaterdagochtend slechts één personeelslid aanwezig, met als gevolg dat er wachtrijen staan van 20 tot 30 mensen. Er zijn nu ook te weinig parkeerplaatsen. In het kantoor aan de Brusselsesteenweg in Gentbrugge hetzelfde verhaal: vaak wachtrijen tot buiten. In het kantoor in de Lange Kruisstraat in Gent-Centrum lopen de wachttijden vaak op tot meer dan een half uur. Dat getuigt toch niet van klantvriendelijkheid.
Op welke manier wordt bij de hervorming van het netwerk van postservicepunten rekening gehouden met de sterke toename van de werklast in de overblijvende postkantoren? Wordt de personeelsbezetting in die kantoren aangepast aan die hogere werklast? Op welke manier wordt de personeelsbezetting geëvalueerd en indien nodig bijgestuurd?
Op welke manier wordt er rekening mee gehouden dat de infrastructuur van de overblijvende kantoren, bijvoorbeeld wat de parkeerplaatsen betreft, aan de nieuwe situatie dient te worden aangepast?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Vanackere.
Alvorens een postkantoor wordt gesloten, wordt in detail bekeken hoe in een buurt de klantenstroom optimaal kan worden verdeeld tussen het postpunt voor een aantal basisverrichtingen en de postkantoren voor iets meer gespecialiseerde verrichtingen, zoals de bancaire verrichtingen.
Rekening houdend met de te verwachten klantenstroom wordt ook het betrokken postpersoneel van het gesloten postkantoor in de naburige postkantoren ingezet. Aangezien de klantenstroom echter niet helemaal te voorspellen is, zeker niet in grotere agglomeraties, zal de toestand permanent worden geëvalueerd. Om die reden zullen na de evaluatie personeelsleden tussen de postkantoren onderling worden verschoven om zo de organisatie van betrokken postkantoren beter af te stemmen op de klantenstroom.
In Gent-Centrum is momenteel een toegenomen klantenstroom vastgesteld, klaarblijkelijk doordat het kantoor Gent-Zuid tijdelijk gesloten is voor verbouwingswerken. De situatie zou na de heropening van dat kantoor moeten verbeteren.
Voor zover de commerciële ligging goed is, probeert De Post zich dichtbij publieke parkeergelegenheden te vestigen. Er is geen ander specifiek parkeerbeleid, noch voor de klanten noch voor het personeel. De Post sluit commerciële huurovereenkomsten voor meestal beperkte oppervlaktes.
De huidige milieuwetgeving of de wetgeving op de ruimtelijke ordening verplicht de exploitanten van allerlei commerciële ruimtes niet om in privéparkeerplaatsen te voorzien, zeker niet voor bestaande kleine lokalen. Integendeel wordt het gebruik van de openbare vervoermiddelen bevorderd waar ze beschikbaar zijn, vooral in de steden.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik pleit ervoor dat De Post korter op de bal speelt. De toestand in het postkantoor in Sint-Amandsberg sleept nu al een maand aan. Dat is niet echt klantvriendelijk. De Post zegt dat ze respect heeft voor de klanten en belooft dat de dienstverlening niet onder reorganisatie zal lijden. In de praktijk is de toestand werkelijk verslechterd.
Het is positief dat de minister ervoor pleit gebruik te maken van het openbaar vervoer. Niet iedereen kan daarvan gebruik maken, bijvoorbeeld omdat de bus- of tramhalte te ver af is. De Post moet voor voldoende parkeerplaatsen zorgen om te vermijden dat de parkeerdruk op de buurt te groot wordt. Ik vraag dan ook dat de toestand opnieuw wordt geëvalueerd.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Op basis van artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques kunnen dergelijke cheques worden gebruikt voor het begeleid vervoer van personen met beperkte mobiliteit, waaronder onder meer volwassenen en kinderen met een handicap. Voor mensen met een handicap wordt hierbij wel de voorwaarde gesteld dat het vervoer dient te gebeuren met een speciaal aangepast voertuig, waarvoor de FOD Mobiliteit en Vervoer een attest heeft afgeleverd.
Deze voorwaarde maakt dat mensen met een handicap voor dit type vervoer via dienstencheques alleen een beroep kunnen doen op gespecialiseerde ondernemingen, die beschikken over een aangepast wagenpark. Een andere mogelijkheid is dat de gezinnen met een volwassen of minderjarig gezinslid met een handicap het eigen gezinsvoertuig laten ombouwen.
Via verschillende kanalen verneem ik dat deze beperkingen problematisch zijn. Het is immers niet voor elke persoon met een handicap nodig dat een aangepast voertuig wordt gebruikt. Blinden en zwaar slechtziende mensen kunnen gebruik maken van een gewone wagen. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld mensen met een mentale handicap. Ook voor kinderen met een handicap aan de onderste ledematen zijn aanpassingen niet altijd nodig: tot de leeftijd van twaalf tot veertien jaar kunnen ze met wat hulp plaatsnemen in een niet-aangepast voertuig.
Voor de groepen die ik opsom, is de bestaande regelgeving discriminerend: ook voor hen is zich via gemotoriseerd vervoer verplaatsen geen evidentie, maar toch kunnen zij of de mensen die voor hen verantwoordelijk zijn geen gebruik maken van de hier besproken maatregel, tenzij ze geheel overbodig de gezinswagen laten ombouwen, wat een zware en onnodige kost is voor zowel de betrokkene als de overheid, of tenzij ze een beroep doen op een van de weinige ondernemingen die deze dienstverlening via aangepaste voertuigen aanbieden. Daarenboven mag men de lange wachttijd niet uit het oog verliezen.
Graag had ik vernomen of de minister het met me eens is dat de huidige regelgeving niet geheel rechtvaardig is. Is de minister bereid de voorwaarde van een speciaal aangepast voertuig te schrappen uit het genoemde koninklijk besluit, behalve dan voor die categorieën van mensen met een handicap voor wie een aangepast voertuig werkelijk onontbeerlijk is? Zal de minister in dezen contact opnemen met mevrouw Julie Fernandez Fernandez, staatssecretaris voor Personen met een handicap, en zal de minister het advies vragen van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een handicap? Is het mogelijk een timing voorop te stellen?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister.
Het begrip mindervaliden in het koninklijk besluit betreffende de dienstencheques werd reeds vorig jaar herbekeken en gedifferentieerd, in samenspraak met de Algemene Directie Personen met een Handicap van de FOD Sociale Zekerheid. Een persoon komt in aanmerking voor mindermobielenvervoer met dienstencheques als hij aan een van de volgende voorwaarden voldoet.
Ten eerste, de gebruiker is als mindervalide erkend door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, het Agence wallonne pour l'Intégration des personnes handicapées, de Service bruxellois francophone des personnes handicapées of de Dienststelle für Personen mit Behinderung. Ten tweede, de gebruiker geniet een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming, op basis van de wet van 27 december 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. Ten derde, de gebruiker of zijn kind, jonger dan 21 jaar, werd ten minste 7 punten toegekend op de zelfredzaamheidsschaal en beschikt hiervoor over een attest van de Algemene Directie Personen met een Handicap van de FOD Sociale Zekerheid. Ten vierde, de gebruiker geniet een verhoogde kinderbijslag voor gehandicapte kinderen of het kind dat aan een zware ziekte lijdt. Ten vijfde, de gebruiker is ten minste zestig jaar en geniet prestaties verstrekt door een door de bevoegde overheid erkende dienst voor gezins- en bejaardenhulp.
De personen die erkend zijn als mindervalide door de bevoegde gewestelijke overheid onder voorwaarde 1, moeten in het kader van het mindermobielenvervoer met dienstencheques worden vervoerd met een speciaal uitgerust voertuig. Voor alle andere gebruikers die in aanmerking komen voor het begeleid vervoer van personen met beperkte mobiliteit is echter geen aangepaste wagen vereist. Bovendien komen de gebruikers die erkend zijn als mindervalide onder voorwaarde 1 en die het bewijs kunnen leveren dat ze aan één van de andere voorwaarden voldoen, eveneens in aanmerking voor vervoer zonder aangepast voertuig.
Een verdere opsplitsing van de categorie van de gebruikers die erkend zijn als mindervalide is niet evident. Men zou al met nieuwe, bijkomende attesten moeten werken en dat betekent een extra administratieve belasting voor de gebruiker en de onderneming. Bovendien moet er zeker over worden gewaakt dat het al dan niet toestaan van mindermobielenvervoer zonder aangepast voertuig geen willekeur wordt.
Ik ben van oordeel dat de opsplitsing in de huidige regelgeving rechtvaardig is. Ik ben evenwel altijd bereid om hierover overleg te plegen met mevrouw Julie Fernandez Fernandez, staatssecretaris voor Personen met een handicap.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord. Het was nogal technisch en ik wil het eerst nog eens goed doornemen. Het verheugt me wel dat de minister bereid is contact op te nemen met staatssecretaris Fernandez Fernandez.
Ik blijf dit onderwerp zeker volgen, want het is niet echt logisch dat mensen met een handicap, die minder zelfredzaam zijn, verplicht worden hun eigen vervoer met een aangepast voertuig te organiseren. Waarom dan geen gebruik maken van vervoer met dienstencheques in een niet-aangepast voertuig? Ik zal het verder grondig bekijken.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Op 28 mei 2009 stelde ik in de plenaire vergadering een vraag over de opleiding tot verpleegkundige-ziekenhuishygiënist. Na het antwoord dat de minister bij monde van staatssecretaris Wathelet gaf, besefte ik dat mijn vraag misschien niet helemaal duidelijk gesteld was. Ze had immers betrekking op de niet-academische opleiding tot verpleegkundige-ziekenhuishygiënist aan het Vervolmakingcentrum voor Vroedvrouwen en Verpleegkundigen (VVC) van het NVKVV, maar dat bleek inderdaad niet geheel duidelijk uit de vraagstelling.
Daarom kreeg ik graag een antwoord op volgende vragen. Komt iemand die bij het NVKVV de opleiding startte vóór de bekendmaking van het koninklijk besluit in april 2007, maar zijn of haar diploma pas in juni 2007 kreeg in aanmerking voor de erkenning als verpleegkundige-ziekenhuishygiënist? Dat zou echt een pak van het hart zijn voor een, ik geef het toe, kleine groep mensen. Of valt zo iemand uit de boot? Als die persoon voor een vrijstelling in aanmerking komt, moet hij of zij dan nog iets doen om de gehele situatie te regulariseren?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Over de verworven rechten valt het volgende te lezen in het koninklijk besluit waarvan sprake: `In afwijking op de vorige leden dient de verpleegkundige die, op de datum van inwerking treden van het koninklijk besluit van 26 april 2007 ..., in toepassing van de op dat ogenblik vigerende erkenningsnormen, fungeert als verpleegkundige-ziekenhuishygiënist niet te voldoen aan de gestelde voorwaarden inzake de vereiste opleiding.'
Deze verworven rechten hangen dus niet af van de gevolgde opleiding, al dan niet volledig afgewerkt op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit, maar van het feit dat de persoon in kwestie op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit reeds als verpleegkundige-ziekenhuishygiënist fungeerde. Zoals reeds eerder aangegeven kunnen de betrokkenen hun functie als verpleegkundige-ziekenhuishygiënist niet alleen staven aan de hand van het organogram van het ziekenhuis, maar ook aan de hand van documenten zoals verslagen van het comité voor ziekenhuishygiëne of jaarverslagen van het team voor ziekenhuishygiëne.
Wie in aanmerking komt voor verworven rechten hoeft zelf niets te doen.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - De minister blijft dus vasthouden aan een erkenning gebaseerd op verworven rechten en personen die de studie begonnen waren vóór de inwerkingtreding van het koninklijk besluit, maar hun diploma pas erna halen, komen niet in aanmerking. Dat betreur ik een beetje. Ik begrijp ook wel dat het koninklijk besluit niet zo expliciet is. Het geeft de minister wel de mogelijkheid handig een bochtje te maken zodat een cascade nieuwe wetsregels voorkomen wordt. Door dat gaatje in de wetgeving blijven bepaalde mensen helaas in de kou staan.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - In de plenaire vergadering van 5 maart 2009 stelde ik reeds een vraag om uitleg over dit onderwerp. Ik citeer uit het antwoord dat me toen werd verschaft door de minister: `Ik heb reeds de opdracht aan Selor gegeven om de selectieprocedure voor de functie van directeur van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg te lanceren. De oproep tot kandidaten zal worden gepubliceerd in de tweede helft van maart. Afhankelijk van het aantal kandidaten, neemt de procedure 3 à 4 maanden in beslag. Dat betekent dat de procedure tegen de zomer kan worden afgerond.'
Kan de minister een stand van zaken verstrekken over dit dossier? Zijn er voldoende kandidaturen binnengekomen? Hoe ver staat men met de selectieprocedure? Heeft de minister al een meer concrete timing voor ogen? Want ten slotte is het al zomer.
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister.
De oproep tot kandidaten is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en op de website van Selor op 27 maart 2009. De evaluatie van de kandidaten, screening van de cv's, werd beëindigd in de week van 18 mei 2009.
De kandidaten die aan de deelnemingsvoorwaarden voldeden, werden voor de computergestuurde tests, CSA, uitgenodigd. De CSA vonden plaats op 3 en 5 juni 2009. Alle kandidaten hebben wel degelijk de computergestuurde proef afgelegd.
Er hebben vijftien kandidaten gesolliciteerd. Negen kandidaten hebben het gevraagde cv niet teruggestuurd. Zes kandidaten hebben het gevraagde cv teruggestuurd. Die zes kandidaten hebben de computergestuurde tests afgelegd en zullen dus voor de mondelinge proef worden uitgenodigd.
Gezien het grote aantal selecties dat momenteel wordt beheerd en de vakantieperiode lijkt het aannemelijk dat de mondelinge proef eind augustus zal plaatsvinden.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - De selectieprocedure zou toch helemaal afgerond moeten zijn voor de herfst, dus nog tijdens de zomer.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - De Standaard kopte onlangs: `Verkrachting haast altijd onbestraft.' Het artikel betrof een hoorzitting in de Senaat van psychologe Danièle Zucker. Van honderd verkrachtingsdossiers, uit de periode 2001 tot 2007, hebben er uiteindelijk maar vier tot een veroordeling door een Belgische strafrechter geleid. In slechts één geval heeft de dader een effectieve celstraf opgelopen.
Politie en justitie investeren veel energie in deze verkrachtingsdossiers, maar het eindresultaat is bedroevend. Bovendien is verhoudingsgewijs het aantal veroordelingen wegens verkrachting in ons land de jongste jaren zelfs gedaald, van 20% naar 13%. Dit zijn de vaststellingen van psychologe Danièle Zucker, die 100 verkrachtingsdossiers aan een grondige analyse onderwierp. Zij pleit voor een efficiëntere aanpak van verkrachtingsdossiers: beter medisch onderzoek, niet uitgevoerd door een stagiair-arts, betere ondervraging van de verdachte met video-opname, een langere verjaringsperiode voor deze dossiers, daar ook de slachtoffers vaak niet direct durven te reageren, en een aanleg van een databank met DNA-profielen, zowel van veroordeelden als verdachten, waar ik als arts een groot voorstander ben.
Kan de minister de resultaten van dat onderzoek bevestigen? Hoe staat de minister tegenover de aanbevelingen van de onderzoekster? Kan de minister zich vinden in de stelling dat het voor slachtoffers belangrijk is te weten dat hun dader achter de tralies is beland? Welke maatregelen zal de minister op korte termijn nemen om meer resultaat te boeken in deze verkrachtingsdossiers?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister van Justitie.
De gegevens die mevrouw Van Ermen aanhaalt, zijn ontleend aan een lezing die mevrouw Danièle Zucker in de Senaat gaf op 16 juni. Ze zijn afkomstig van een Europees onderzoek onder leiding van professor Liz Kelly van de London Metropolitan University. Het onderzoek omvat een algemeen gedeelte over 33 Europese landen, dat in Londen is gerealiseerd, en een tweede gedeelte dat betrekking heeft op 11 Europese landen. De gegevens in verband met verkrachting `100 verkrachtingsdossiers' werden verzameld in 11 Europese landen. Danièle Zucker en haar medewerkster stonden in voor het Belgische hoofdstuk van dit tweede gedeelte.
Ik beschik nog niet over de eindresultaten van het onderzoek. Het spreekt vanzelf dat ik daarvan met de grootste aandacht kennis zal nemen. De hierna volgende opmerkingen worden dus voorwaardelijk gegeven op basis van de informatie waarover ik thans beschik. Het einddocument is aangekondigd voor het einde van deze maand. Zolang we niet grondig kennis hebben kunnen nemen van de methodologie en van de wetenschappelijke betrouwbaarheid en geldigheid van de geselecteerde gegevens is het voorbarig enige conclusie te trekken.
De statistische onderzoeksgegevens voor België hebben betrekking op de jaren 2001 tot 2007. Er werd een selectie doorgevoerd van 100 verkrachtingsdossiers op basis van een lijst met 5 restrictieve criteria, vastgesteld in Londen: beslissing genomen door een rechtbank, feit van `verkrachting' in de strikte zin, meerderjarige dader, meerderjarig slachtoffer, één slachtoffer. De gedetailleerde methodologische indicaties en voorzorgsmaatregelen kwamen in de lezing in de Senaat niet aan bod. Ik kan vooralsnog dan ook onmogelijk nagaan of de conclusies die afgeleid zijn uit de steekproef veralgemeend kunnen worden tot alle verkrachtingsdossiers in België.
Feit is dat in de periode 2001-2007 een sterke toename van het aantal klachten voor verkrachting is opgetekend. Volgens de procureur-generaal van Luik moet deze periode gesitueerd worden in de context van de Dutrouxaffaire. De cijfers van mevrouw Zucker moeten dan ook met de nodige omzichtigheid worden benaderd. Deze sterke toename is niet gevolgd door een sterke toename van het aantal veroordelingen.
Inzake de aanbevelingen uit het onderzoek van mevrouw Zucker, met name omtrent de verjaringstermijn en de uitbreiding van de DNA-banken, moet worden vermeld dat zij het resultaat zijn van interviews met een aantal actoren in het veld en met deskundigen. In dit stadium weet ik niet of die aanbevelingen het resultaat zijn van de studie zelf of dat zij los staan van de naar voren gebrachte statistieken. Ik zal eveneens kennis nemen van deze aanbevelingen en deze met de grootste aandacht analyseren, aangezien ik ze in overweging neem bij het gevolg dat ik moet geven aan het evaluatieverslag van de zogenaamde zedenwetten van 1995 en 2000.
Inzake het aantal veroordelingen wil ik mevrouw Van Ermen graag de cijfers van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid bezorgen. Uit de tabellen van deze dienst kan ik maar een conclusie trekken, namelijk dat het aantal veroordelingen verre van verwaarloosbaar is.
Het derde deel van de vraag van mevrouw Van Ermen slaat op de complexiteit van dit onderzoek en de evoluties in België. Seksueel geweld wordt doorgaans buiten het medeweten van de buitenwereld gepleegd en vaak hebben de slachtoffers niet de mogelijkheid of gelegenheid om meteen na de feiten een klacht in te dienen. Daaruit volgt dat het verzamelen van bewijsmateriaal een delicate aangelegenheid is: de klassieke bewijsmiddelen, zoals de getuigenis, zijn moeilijk te verkrijgen. Een zedenonderzoek vereist andere middelen en methodes. Op dat vlak zijn er de jongste jaren aanzienlijke verbeteringen gebeurd, meer bepaald door het gebruik van de seksuele agressieset. De ministeriële richtlijn van 15 december 1998 strekte ertoe de vaststellingen in verband met feiten van verkrachting en aanranding van de eerbaarheid eenvormig te maken, de verzameling van bewijsmateriaal middels DNA-analyse te verzekeren en in passende hulp jegens de slachtoffers te voorzien.
Deze richtlijn werd geëvalueerd. Daaruit vloeide op 15 september 2005 een nieuwe ministeriële richtlijn voort, die in werking trad op 1 oktober 2005 en waarvan de toepassing versterkt werd door de aanneming van COL 10/2005.
Er wordt gebruik gemaakt van de audiovisuele opname van het slachtofferverhoor door speciaal daartoe opgeleide onderzoekers, in overeenstemming met de ministeriële circulaire van 16 juli 2001, goedgekeurd door het College van Procureurs-generaal.
Tevens wordt gebruik gemaakt van onderzoeken naar de geloofwaardigheid van slachtofferverklaringen volgens de SVA-methode (Statement Veracity Analysis) en het gebruik van het inhoudelijke analyserooster, zoals uitgewerkt door professor Van Gijseghem.
Het College van Procureurs-generaal heeft het voornemen een VICLAS-circulaire (Violent Crime Linkage Analysis System) aan te nemen. Het VICLAS-systeem is een gegevensbank die wordt gebruikt als ondersteuning bij een onderzoek en die het mogelijk maakt verbanden te leggen tussen misdrijven die ingegeven zijn door seksuele of gewelddadige motieven, voor het merendeel buiten de gezinssfeer gesitueerd. Het doel is een dader te identificeren of de ontwikkeling van een onderzoek te sturen.
De dossiers inzake zedenfeiten worden over het algemeen behandeld binnen de parketten door gespecialiseerde afdelingen en/of magistraten die daaraan hun volledige aandacht besteden door een beroep te doen op de methodes die aanbevolen worden in de verschillende rondzendbrieven die van kracht zijn.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Van veel van de ministeriële besluiten die de minister vermeldt, heb ik zelf kennis genomen omdat ik lid was van de politieraad. Ik weet dat er veel ondernomen is de voorbije jaren.
De dag nadat ik mijn vraag om uitleg had ingediend las ik in The Guardian van 18 juni over een gelijkaardig onderzoek in Zuid-Afrika. De onderzoekers komen tot de afschuwelijke vaststelling dat één op vier mannen anoniem toegeeft ooit een verkrachting te hebben gepleegd, op één of meerdere slachtoffers. In Zuid-Afrika wordt een hoog percentage van de verkrachtingen - 88% - nooit gerapporteerd. Zeven procent van de gerapporteerde gevallen in Zuid-Afrika leiden wel tot een rechtszaak. Bij ons komt slechts vier procent van de gevallen voor de correctionele rechtbank, waarvan uiteindelijk maar één procent tot een gevangenisstraf leidt.
Professor Rachel Jewkes besluit: `We need our government to show political leadership in changing attitudes'. We moeten dus een regering hebben die politiek leiderschap toont om attitudes te veranderen, ook in deze gevoelige zaak van verkrachtingen. Het gerecht moet optreden. Er moeten acties worden ondernomen om er zeker van te zijn dat de daders worden gestraft. Dat is een politieke keuze waar ik volledig achter sta. Het is schandalig dat slachtoffers van zo een afschuwelijk delict geen gerechtigheid krijgen.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Onze kleine en middelgrote bedrijven hebben het op dit ogenblik niet gemakkelijk door de economische crisis. Daarenboven worden zij steeds vaker geconfronteerd met grote multinationals die de kleine bedrijven zwaar onder druk zetten. Volgens de Unie van Zelfstandige Ondernemers bevinden vele kleine en middelgrote ondernemingen zich momenteel op de grenzen van hun mogelijkheden en zijn de praktijken van de multinationals ongehoord. De multinationals handelen daarbij puur in functie van hun beurskoers en de dividenden van de aandeelhouders.
De praktijkvoorbeelden tonen aan dat grote ondernemingen druk uitoefenen om fikse kortingen te verkrijgen van hun toeleveranciers. De toeleveranciers bevinden zich in een ondergeschikte onderhandelingspositie en vrezen hun contract te verliezen ten voordele van anderen als ze niet meteen ingaan op de onaanvaardbare eisen van de grote firma's. Er zijn zelfs gevallen bekend waarbij internationale ondernemingen eisen dat ze de interne boekhouding van hun leveranciers kunnen inkijken om na te gaan waar er nog marge is om winsten te kunnen recupereren.
Ik ben ervan overtuigd dat niet alleen Belgische bedrijven met dit soort praktijken wordt geconfronteerd. Het is daarom noodzakelijk dat er dringend een Europese aanpak wordt uitgewerkt waarbij dit soort praktijken juridisch aan banden wordt gelegd. Het is cruciaal dat de federale regering deze praktijken bij de Europese Unie aanklaagt opdat er snel tot actie kan worden overgegaan. Een eenzijdige Belgische actie kan immers tot gevolg hebben dat de concurrentiepositie van de Belgische ondernemingen in gevaar wordt gebracht.
Is de minister op de hoogte van de praktijken van sommige multinationals tegenover kleine en middelgrote ondernemingen? Hoe staat de minister van Ondernemen tegenover deze methodes? Heeft hij reeds concrete maatregelen genomen om dit fenomeen tegen te gaan? Bestaan er mogelijke maatregelen om het laattijdig betalen van facturen en de uitgestelde betalingstermijnen tegen te kunnen gaan? Is de minister voorstander om bovenvermelde problematiek ook op Europees niveau aan te pakken? Heeft hij hiertoe reeds concrete stappen gezet? Wat zal de houding van de minister zijn bij de bespreking van dit thema?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister.
Nadat ik signalen van de door u geciteerde problemen had ontvangen, heb ik op 21 april aangekondigd om via overleg met de ondernemersfederaties een oplossing te willen vinden. Momenteel bevinden we ons in de laatste fase van die onderhandelingen. Het doel is een oplossing te vinden voor de problemen veroorzaakt door ondernemingen die hun machtspositie gebruiken om plots minder gunstige betalingsvoorwaarden aan hun leveranciers op te leggen.
Tijdens de debatten en analyses kwam snel tot uiting dat bij onderhandelingen tussen ondernemingen er een duidelijke correlatie bestaat tussen prijs en betaaltermijnen. Beide zijn een even fundamenteel onderdeel van het financiële hoofdstuk van een handelsakkoord en kunnen niet los van elkaar worden gezien.
Of het nu gaat over de opgelegde betaaltermijn op zich, dan wel over een bedongen lagere prijs, met het akkoord dat ik zeer snel met de ondernemersfederaties hoop te sluiten, moeten we ernaar streven dat over het volledige financiële hoofdstuk van een handelstransactie, dus over prijs en betalingsvoorwaarden, op een billijke en evenwichtige manier wordt onderhandeld. We mogen niet dulden dat ondernemingen de problemen die worden veroorzaakt door de financiële crisis naar elkaar proberen door te schuiven.
In verband met uw vraag over mededingingsvervalsing is het inderdaad zo dat bepaalde gevallen van te dominant marktgedrag een indicatie voor mededingingsvervalsing kunnen zijn. Als er een vermoeden van misbruik van machtspositie of marktverstorend gedrag bestaat, zal ik niet aarzelen om de mededingingsautoriteiten in te schakelen, zoals ik in het verleden reeds meermaals deed. Zij zullen dan in alle onafhankelijkheid een onderzoek voeren en indien noodzakelijk maatregelen treffen.
Zo heb ik bijvoorbeeld een informeel onderzoek gevraagd naar de in de pers aangekondigde praktijken van AB InBev en Belgacom. Bij AB InBev hebben de Belgische mededingingsautoriteiten geen aanwijzingen van inbreuken op de mededingingsregels gevonden, omdat de in de pers omschreven en aangekondigde acties geen onmiddellijk gevolg hebben in België enerzijds en omdat er verder nog onderhandelingen lopen anderzijds.
Wat Belgacom betreft zijn de contacten en onderzoeken nog lopend.
Ten slotte deel ik de mening van UNIZO dat we bepaalde problemen in de handelsrelatie tussen ondernemingen niet zomaar op nationaal vlak kunnen regelen.
Een groot deel van onze economie is afhankelijk van de internationale handel. Bovendien is onze economie door de centrale ligging van ons land extra gevoelig voor wijzigingen aan het wettelijk of financieel kader voor ondernemingen in individuele landen. Daarom moeten we absoluut vermijden dat maatregelen op nationaal vlak onze concurrentiepositie verzwakken zodat onze ondernemingen handel naar buurlanden zouden zien verschuiven.
Tijdens de gesprekken met de ondernemersfederaties hebben we dit onderwerp diepgaand besproken.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Belangrijk is dat de minister al initiatieven heeft genomen en overleg pleegt met de ondernemers. Ik noteer ook dat AB InBev de mededingingsregels momenteel niet overtreedt. De problematiek moet echter ook op Europees vlak worden aangepakt. Daartoe dienen nog initiatieven te worden genomen.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, zal antwoorden.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Er zijn steeds meer klachten over de hoge kosten van kredietkaarten. Wanneer een aankoop met een kredietkaart wordt betaald, moet de bank van de handelaar aan de bank van de koper een bijdrage betalen. De handelaar ontvangt bijgevolg minder dan de prijs die in de handelszaak is aangegeven. Deze commissies kunnen bijzonder sterk oplopen. Zeker het bedrijf VISA wordt genoemd, maar de klachten gaan niet alleen over deze firma.
De Europese distributiefederatie EuroCommerce heeft een officiële klacht ingediend bij de Europese Commissie. De federatie klaagt de bovenstaande praktijken aan en wijst erop dat die praktijken in strijd zijn met het Europees recht. Visa mag naar verluidt maximaal 0,01 euro per transactie vragen om zijn kosten te dekken. Vandaag houden de kredietleveranciers hogere percentages af. Als het om een grote som geld gaat, loopt dit al gauw enorm op.
Is de minister reeds op de hoogte van de klacht van diverse zelfstandigen en distributeurs omtrent de hoge commissies op kredietkaarten?
Wat is de houding van de minister tegenover deze praktijken?
Heeft de minister weet van de klacht die onlangs werd ingediend bij de Europese Commissie?
Is de minister van plan om op korte termijn zelf initiatieven te nemen in België of op het niveau van de Europese Unie om deze praktijken een halt toe te roepen?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord op de vraag van senator Claes.
Naar aanleiding van de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en MasterCard en na contacten met UNIZO en Fedis, die mij wezen op de disproportionele kosten van kredietkaartbetalingen, heb ik begin maart aan het auditoraat gevraagd om een formeel onderzoek te starten naar de tarifering voor handelaren die klanten toestaan om met kredietkaarten te betalen. De informele gesprekken die de algemene directie Mededinging met de sector voerde, leverden immers weinig resultaten op. Ik wacht de resultaten van het onderzoek van het auditoraat af.
Een betaling met een kredietkaart is natuurlijk niet te vergelijken met een betaling via een debetkaart zoals Bancontact, al was het maar door bijvoorbeeld het gratis betalingsuitstel dat de consument kan genieten. Maar het is voor mij zeer belangrijk dat de kosten voor de banken of kaartuitgevers correct en evenwichtig aan de handelaar worden doorgerekend.
Op 1 april jongstleden sloot de Europese Commissie met MasterCard een akkoord waarbij de interchange fee voor internationale kredietkaartbetalingen tijdelijk begrensd werd tot 0,3%. De overeenkomst loopt tot het Europees Hof in Luxemburg een uitspraak doet in de rechtszaak die MasterCard tegen de Commissie aangespannen heeft.
Sinds dit akkoord worden we geconfronteerd met een onlogische situatie. Een Belgische handelaar betaalt maximaal 0,3% interchange fee voor kredietkaartbetalingen van buitenlanders, terwijl hij voor betalingen door landgenoten hogere tarieven aangerekend krijgt, gemiddeld ongeveer 1%.
Aangezien we volop met het dossier bezig zijn, ken ik uiteraard de bezorgdheid van de handelaars ten opzichte van VISA, met wie de Europese Commissie tot op heden nog geen akkoord bereikt heeft.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Het gaat om veel geld. Er gebeuren heel wat verrichtingen met kredietkaarten. Zolang die bedrijven percentages kunnen aanrekenen, die bovendien niet gecontroleerd worden, kan dat sterk oplopen.
Ik pleit ervoor dat een vast bedrag per verrichting wordt betaald. Dat kan 0,01 euro of desnoods iets meer zijn, maar een vast bedrag is veel logischer dan een percentage.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - In de plenaire vergadering van 7 mei 2009 heb ik over dit onderwerp reeds een vraag om uitleg gesteld aan dezelfde ministers. Het antwoord stemde mij tevreden, maar toch was ik niet helemaal voldaan.
Ik citeer uit dat antwoord het deel van de minister van Migratie- en Asielbeleid: `Als de asielaanvraag van een asielzoeker definitief wordt afgewezen, kan de uitgeprocedeerde asielzoeker altijd een verblijfsaanvraag om medische redenen, gesteund op artikel 9ter van de Vreemdelingenwet, indienen. Een arts van de dienst Vreemdelingenzaken zal dan een advies geven betreffende de ernst van de ziekte en onderzoeken of een adequate behandeling mogelijk is in het land van herkomst of verblijf. Wat de tweede en derde vraag betreft, wordt dit geval per geval onderzocht. Vanzelfsprekend nemen mijn diensten artikel 3 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens in acht.'
Over dit fragment uit het antwoord heb ik nog enkele vragen.
Wat wordt precies bedoeld met `geval per geval wordt onderzocht'? Wie doet dit en op basis van welke criteria wordt een beslissing genomen?
Indien men geval per geval beslist, beschikt men dan over een lijst met landen waar de adequate geneesmiddelen beschikbaar zijn? Zo ja, kan de minister me die lijst bezorgen?
Hoe is de lijst, als ze effectief bestaat, samengesteld? Op basis van welke criteria?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister van Migratie- en Asielbeleid.
Ik heb al herhaaldelijk gesteld dat alle humanitaire verblijfsaanvragen individueel worden onderzocht en geëvalueerd. Dat staat overigens in de voorbereidende werkzaamheden met betrekking tot de wetswijzigingen van 2006 en 2007. Er wordt met andere woorden rekening gehouden met de bijzondere situatie van de verzoeker. Deze benadering staat in contrast met een onderzoek louter op basis van een aantal basisvoorwaarden of per categorie. In een humanitaire context garandeert enkel de benadering geval-per-geval een accurate besluitvorming.
Het onderzoek van een humanitaire aanvraag, inclusief aanvraag voor medische redenen in toepassing van artikel 9ter van de wet, en de besluitvorming gebeuren door de gemachtigden van de minister, in casu gespecialiseerde ambtenaren van de dienst Vreemdelingenzaken. Een geneesheer verbonden aan de administratie moet conform de vreemdelingenwet een advies verstrekken omtrent de ontvankelijk verklaarde medische aanvragen, dat strikt beperkt is tot het medische aspect en dat handelt over de ernst van de ziekte en de reële mogelijkheid op behandeling in het land van herkomst.
Een lijst van landen waar adequate geneesmiddelen beschikbaar zijn, bestaat niet en zou in ieder geval weinig pertinent zijn. De medische situatie in derdewereldlanden wijzigt en evolueert constant. Bij de onderzoeken wordt daarom zoveel mogelijk rekening gehouden met zeer recent informatiemateriaal.
Niet alleen moet de beschikbaarheid van adequate medicatie worden nagegaan maar de Vreemdelingenwet stelt zeer duidelijk dat ook, meer algemeen, de mogelijkheid op een adequate behandeling moet worden onderzocht. Wat onder adequate behandeling dient te worden verstaan, is vanzelfsprekend een medische inschatting die de behandelende arts toekomt. Deze adequate behandeling moet ook beschikbaar zijn, dit wil zeggen dat ze financieel en geografisch toegankelijk moet zijn. Deze aspecten worden door de DVZ nagetrokken op basis van de beschikbare informatie, bijvoorbeeld bij de diplomatieke posten in de landen van herkomst of in de gegevensbank van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Er wordt dus duidelijk geval per geval beslist en er is geen systematische benadering. Dit betekent dat de beslissing afhankelijk kan zijn van de persoon die beoordeelt. Dat is niet onbelangrijk. Ik zal een schriftelijke vraag stellen om die evolutie te volgen. Volgens mij is een objectieve benadering nodig.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Op basis van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet is het mogelijk een aanvraag tot regularisatie in te dienen. De criteria op basis waarvan er over de aanvraag beslist wordt, zijn echter nog altijd niet verduidelijkt in een circulaire, zoals nochtans overeengekomen in het regeerakkoord. De onderhandelingen over de regularisatiecriteria zitten al een tijdje in het slop.
De minister verraste dan ook iedereen door op 27 maart 2009 een nieuwe instructie aan de Dienst Vreemdelingenzaken te geven die bijkomende criteria vooropstelde bij de gangbare procedure tot regularisatie. Volgens die instructie kunnen families met schoolgaande kinderen, met een afgesloten of een hangende asielprocedure geregulariseerd worden voor zover ze kunnen aantonen dat ze tenminste vijf jaar ononderbroken in België verblijven en een asielaanvraag hebben ingediend voor 1 juni 2007 waarvan het onderzoek tenminste één jaar in beslag heeft genomen. Voorts moet het schoolgaande kind of de schoolgaande kinderen minstens sinds 1 september 2007 school lopen of school gelopen hebben.
De minister liet uitschijnen dat zij met die instructie tegemoet komt aan een grote groep asielaanvragers. Uit een rondvraag blijkt echter dat de cumulatie van criteria die de minister oplegt, bijzonder zwaar is, zodat slechts weinig gezinnen in aanmerking komen. Iemand die hier al tien jaar woont, met twee kinderen die hier geboren werden en schoollopen, die hier legaal heeft gewerkt, maar slechts acht van de vereiste tien maanden asielprocedure heeft doorlopen, komt niet in aanmerking.
Hoeveel dossiers zijn er sinds de bekendmaking van de instructie van 27 maart 2009 op basis daarvan behandeld? Over hoeveel personen gaat het?
Hoeveel van die dossiers kregen na afloop een positief antwoord? Hoeveel aanvragen werden afgewezen? Over hoeveel personen gaat het telkens?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Turtelboom.
Nieuwe aanvragen op basis van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet of de actualisatie van reeds ingediende aanvragen waarbij de aanvrager de toepassing van de instructie van 27 maart 2009 inroept, bereiken de Dienst Vreemdelingenzaken via de gemeentebesturen. Het gemeentebestuur moet een woonstcontrole uitvoeren en daarna de aanvraag doorzenden naar de DVZ. Afhankelijk van de middelen die de gemeenten kunnen vrijmaken voor die opdracht, kan de procedure meerdere weken in beslag nemen.
Om die reden heb ik op 28 mei aan senator Piryns geantwoord dat de eerste cijfers pas vanaf juni beschikbaar zouden zijn.
Bovendien zullen de cijfers alleen betrekking hebben op het aantal positieve beslissingen. Over de negatieve of andere beslissingen, bijvoorbeeld zonder voorwerp, niet-inoverwegingneming, wordt slechts een totaalcijfer bijgehouden omdat gedifferentieerde cijfergegevens alleen nuttig zijn bij positieve beslissingen.
Voor het overige verwijs ik naar het antwoord dat ik op 28 mei aan senator Piryns heb gegeven. De concrete cijfers heb ik nog niet, maar ik verwacht ze eerstdaags.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - De minister stelt in haar antwoord dat de gemeenten enkele weken nodig hebben om de woonstcontrole te doen. Mocht dat zo zijn, dan overtreden de gemeentebesturen de wettelijke termijn van tien dagen. De minister moet de gemeenten hierop aanspreken.
Ik heb ook weet van dossiers die onmiddellijk na de inwerkingtreding op 27 maart zijn ingediend, en waarin de woonstcontrole al lang is gebeurd, en die al lang bij de DVZ liggen.
Als de minister pas vanaf 1 juli over de gegevens zal beschikken, zal ik mijn vraag na 1 juli opnieuw stellen.
De voorzitter. - De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Op basis van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet van 15 december 1980 kan men een aanvraag tot medische regularisatie indienen. Geneesheren onderzoeken of de aanvraag gegrond is. Indien die geneesheren meer informatie nodig hebben, kunnen ze de aanvragers naar medisch deskundigen doorverwijzen.
In de ministerraad van 30 april werd de lijst met deskundigen eindelijk goedgekeurd. Er zijn echter nog verschillende specialisaties waarvoor nog geen deskundige is aangesteld. Daarbij valt vooral de afwezigheid van een psychiater op. Nochtans is de aanwezigheid van een psychiater zeer belangrijk, aangezien een groot aantal aanvragen tot medische regularisatie gaat over psychische ziektebeelden.
Kan de minister meedelen of zich voor de vacante specialisaties reeds kandidaat-deskundigen hebben aangemeld? Zijn daar psychiaters bij?
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Turtelboom.
Alvorens op de vragen in te gaan, wil ik eerst toch enkele foutieve stellingen rechtzetten. Het is niet helemaal correct dat de geneesheren in de context van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet `onderzoeken of de (regularisatie)aanvraag gegrond is'. Zij verlenen enkel een medisch advies met betrekking tot het levensbedreigende karakter van de ziekte en het reële risico op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer geen adequate verzorging in het land van herkomst mogelijk is.
Het is evenmin correct dat die geneesheren `de aanvragers doorverwijzen naar medisch deskundigen'. De Vreemdelingenwet stelt dat de geneesheer zo nodig een extra advies kan inwinnen van deskundigen. Dat sluit een eventuele doorverwijzing niet uit, maar het is zeker niet de regel.
Wat de deskundigen betreft wil ik toch eerst meegeven dat het merendeel van de experts die onlangs bij koninklijk besluit werden aangesteld vandaag beschikbaar zijn. Enkele kandidaat-specialisten, onder meer een specialist in de psychiatrie, hebben jammer genoeg hun kandidatuur ingetrokken, zodat ze niet aangesteld werden.
Aanvankelijk was ten minste één kandidaat-deskundige beschikbaar voor elk van de 34 disciplines opgesomd in het koninklijk besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten van de wet van 15 september 2006.
Bij het opstellen van het koninklijk besluit dat de deskundigen aanwijst, heeft men echter moeten vaststellen dat er in negen disciplines geen kandidaat-deskundigen waren. Een nieuw ontwerp van besluit zal worden voorgelegd zodra de ontbrekende deskundigen zijn gevonden. Er zal zo spoedig mogelijk een nieuwe oproep voor deskundigen worden gelanceerd. Omdat de vakantieperiode niet echt de ideale periode is om kandidaat-medische experts aan te trekken, heeft DVZ besloten de oproep eind augustus te lanceren.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Uiteraard weet ik dat niet de arts beslist of de regularisatie wordt toegekend. Nadat hij een advies heeft gegeven, beslist de gemachtigde van de minister of de minister zelf. Ik stel vast dat er in verschillende disciplines nog kandidaten worden gezocht. Ik vind het een goede zaak dat de oproep einde augustus wordt gelanceerd zodat de kandidaten voldoende tijd krijgen om te reageren. Ik kom op de kwestie later terug om na te gaan of er inderdaad kandidaten zijn gevonden.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt plaats donderdag 2 juli om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 19.40 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: de dames Lizin en Russo, om gezondheidsredenen, de heren Courtois en Van Overmeire, in het buitenland, de heer Martens, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 4
Tegen: 51
Onthoudingen: 0
Voor
José Daras, Josy Dubié, Isabelle Durant, Freya Piryns.
Tegen
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille.
Stemming 2
Aanwezig: 55
Voor: 41
Tegen: 4
Onthoudingen: 10
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille.
Tegen
José Daras, Josy Dubié, Isabelle Durant, Freya Piryns.
Onthoudingen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Michel Delacroix, Louis Ide, Nele Jansegers, Helga Stevens, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Stemming 3
Aanwezig: 53
Voor: 4
Tegen: 49
Onthoudingen: 0
Voor
José Daras, Josy Dubié, Isabelle Durant, Freya Piryns.
Tegen
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille.
Stemming 4
Aanwezig: 55
Voor: 43
Tegen: 4
Onthoudingen: 8
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille.
Tegen
José Daras, Josy Dubié, Isabelle Durant, Freya Piryns.
Onthoudingen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Michel Delacroix, Nele Jansegers, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Stemming 5
Aanwezig: 54
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 6
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne.
Onthoudingen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Nele Jansegers, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Stemming 6
Aanwezig: 55
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 4
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille.
Onthoudingen
José Daras, Josy Dubié, Isabelle Durant, Freya Piryns.
Stemming 7
Aanwezig: 55
Voor: 41
Tegen: 9
Onthoudingen: 5
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Guy Swennen, Martine Taelman, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Patrik Vankrunkelsven, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Louis Ide, Nele Jansegers, Helga Stevens, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Onthoudingen
Michel Delacroix, Freya Piryns, Marleen Temmerman, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke.
Stemming 8
Aanwezig: 55
Voor: 43
Tegen: 4
Onthoudingen: 8
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille.
Tegen
José Daras, Josy Dubié, Isabelle Durant, Freya Piryns.
Onthoudingen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Michel Delacroix, Nele Jansegers, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Stemming 9
Nederlandse taalgroep
Aanwezig: 33
Voor: 33
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Hugo Coveliers, Sabine de Bethune, Jean-Jacques De Gucht, Roland Duchatelet, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Freya Piryns, Els Schelfhout, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Paul Wille.
Franse taalgroep
Aanwezig: 21
Voor: 21
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Sfia Bouarfa, Christophe Collignon, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Armand De Decker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Josy Dubié, Isabelle Durant, Richard Fournaux, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, Franco Seminara, Dominique Tilmans , Christiane Vienne.
Duitstalige gemeenschapssenator
Voor
Berni Collas.
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, teneinde de Duitstalige kandidaten de mogelijkheid te bieden het schriftelijke gedeelte van het examen in hun moedertaal af te leggen (van de heren Berni Collas en François Roelants du Vivier; Stuk 4-1354/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 124 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst betreffende de inkorting van het kapitaal van een levensverzekering in geval van erfopvolging (van de heer Tony Van Parys c.s.; Stuk 4-1362/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot uitbreiding van de categorieën van personen en van de schadeposten die in aanmerking komen voor een vergoeding door de commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Hugo Coveliers; Stuk 4-1366/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wat betreft de algemene belastingaftrek voor restaurantkosten (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 4-1367/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, wat betreft het parkeren van artsen en verplegend personeel (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Freddy Van Gaever; Stuk 4-1369/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie teneinde fruit en groenten in kort circuit vrij te stellen van de belasting over de toegevoegde waarde en het percentage van de belasting over de toegevoegde waarde op bepaalde voedingsmiddelen waarvan vooraf wordt vastgesteld dat ze geen deel uitmaken van een gezonde en evenwichtige dagelijkse voeding, te verhogen (van de heer Jacques Brotchi; Stuk 4-1365/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie tot afschaffing van de Leopoldsorde, de Kroonorde en de Orde van Leopold II (van de heren Joris Van Hauthem en Hugo Coveliers; Stuk 4-1370/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie betreffende het bloedig onderdrukken van een vreedzaam protest van indianen in Bagua (Noord-Peru) en de miskenning van de rechten van de inheemse bevolking in Peru (van mevrouw Els Schelfhout c.s.; Stuk 4-1372/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie betreffende de viering van de Mandeladag (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 4-1373/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstellen van verklaring tot herziening van de Grondwet
Voorstel van verklaring tot herziening van de Grondwet, met als doel in de gebruikte terminologie de geslachtsgelijkheid tot uitdrukking te brengen (van mevrouw Sabine de Bethune; Stuk 4-1363/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Voorstel van verklaring tot herziening van artikel 110 van de Grondwet wat betreft het genaderecht (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Hugo Coveliers; Stuk 4-1368/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Voorstellen tot herziening van het Reglement
Voorstel tot wijziging van de artikelen 13 en 15 van het reglement van de Senaat (van de heer André Van Nieuwkerke c.s.; Stuk 4-1364/1).
-Verzonden naar het Bureau.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
Bij boodschap van 23 juni 2009 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:
Wetsontwerp tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat het invoeren van het alcoholslot betreft (Stuk 4-1350/1).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 23 juni 2009 heeft de voorzitter van de Rechtbank van koophandel te Verviers overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag voor 2008 van de Rechtbank van koophandel te Verviers, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 18 juni 2009.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 19 juni 2009 heeft de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven aan de Senaat overgezonden:
goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 17 juni 2009.
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Bij brief van 4 juni 2009 hebben de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad aan de Senaat overgezonden:
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden en naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Bij brief van 22 juni 2009 heeft de vice-eersteminister en minister van Financiën, overeenkomstig artikel 29 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag voor 2008.
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Bij brief van 12 juni 2009, heeft de Directeur van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, overeenkomstig artikel 12 van de wet van 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, aan de Senaat overgezonden, het activiteitenverslag voor 2008.
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.