2-47 | Belgische Senaat | 2-47 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Overlijden van een oud-senator
Inoverwegingneming van voorstellen
Voorstel van resolutie over Birma (Myanmar) (van de heer Philippe Mahoux c.s., Stuk 2-130)
In overweging genomen voorstellen
Arbitragehof - Prejudiciële vragen
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding
Belgische technische coöperatie
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)
De voorzitter. - De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Victor Billiet, gewezen provinciaal senator voor Namen.
Uw voorzitter heeft het rouwbeklag van de vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid betuigd.
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ik vraag een stemming over de inoverwegingneming van het wetsvoorstel van senator Dallemagne, stuk 394/1.
De voorzitter. - Het gaat om het wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet om de strijd tegen extreem rechts op te voeren. We zullen straks daarover stemmen. (Instemming)
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Zoals bekend wordt Antwerpen, reeds zwaar geplaagd door een teveel aan vreemdelingen, meer en meer door asielcentra omringd. De minister wil er nu blijkbaar per se nog een openen op een voormalig militair domein in Wommelgem. Onlangs begon een aannemer aan illegale bouwwerken, naar verluidt in opdracht van de minister, die op vraag van het Vlaams Blok door de burgemeester werden stilgelegd. Heeft de minister voor deze illegale werken de opdracht gegeven? Zo ja, waarom? Thans is duidelijk een bouwvergunning nodig, die er slechts kan komen na een openbaar onderzoek in de buurt. In een krant verklaart de woordvoerder van de minister echter dat er half juni toch zal worden geopend. Werd er tijdens de ministerraad van 19 mei een openingsdatum vooropgesteld? Zo ja, welke? Meent de minister dat er voor de uit te voeren werken geen bouwvergunning nodig is? Op welke wettelijke basis baseert hij zich daarvoor?
Volgens de burgemeester zou het kabinet zich baseren op de Grondwet, waardoor een bouwvergunning voor werkzaamheden van algemeen nut niet nodig zou zijn. Deelt de minister dit eigenaardige standpunt? Aan welke concrete stap denkt de Minister om de werken te Wommelgem toch mogelijk te maken?
Een bouwvergunning lijkt trouwens alleszins onmogelijk, omdat volgens het gewestplan op een militair domein enkel werken voor militaire activiteiten mogelijk zijn. Moet bijgevolg het gewestplan eerst niet worden gewijzigd? Zo ja, wanneer start het openbaar onderzoek dat een dergelijke wijziging vooraf moet gaan? Is de minister bereid procedures voor de rechtbank en de Raad van State te riskeren als hij de bouwwerken onwettig laat uitvoeren?
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Het antwoord op de vraag van de heer Verreycken is vrij eenvoudig. Het koninklijk besluit dat in uitvoering van artikel 20 van de vroegere wet op de ruimtelijke ordening is genomen, bepaalt dat openbare besturen, openbare diensten en gemeenschapsvoorzieningen buiten de daartoe bestemde gebieden kunnen worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de algemene bestemming en het architectonisch karakter van het betrokken gebied.
Dat betekent dat een overheid, een openbaar bestuur voor een taak van openbaar nut of een openbare dienstverlening een bouwvergunning kan krijgen, ook als het gewestplan dat in se niet toelaat.
De bouwvergunning in kwestie is aangevraagd op basis van artikel 20. Er waren enkele basiswerken gestart waarvoor er inderdaad een bouwvergunning nodig was. Deze werken zijn dan ook stilgelegd. Er was daar blijkbaar een gebrekkige coördinatie. We wachten nu op de bouwvergunning om de eigenlijke werken te kunnen starten. Het gewestplan moet hiervoor niet worden gewijzigd. Het gaat hier zeker niet om een uitzondering, dit basisbeginsel wordt overal in Vlaanderen toegepast. Men heeft voor deze procedure gekozen omdat op het gewestplan anders alle gebieden bestemd voor openbare dienstverlening moesten worden aangeduid, wat voor de andere bestemmingen erg beperkend is.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ik apprecieer het antwoord van de minister, maar ik vraag mij nog altijd af of de aangekondigde openingsdatum kan gehandhaafd blijven. Er is immers nog geen bouwvergunning verleend, ondanks het beroep dat misschien wel mogelijk is op andere gronden dan die ik aanhaalde. Een burger die een bouwovertreding begaat, loopt het risico dat zijn huis wordt afgebroken. Zelfs het Hof, dat blijkbaar onaantastbaar is, kan worden geconfronteerd met het stilleggen van de werken omdat er geen bouwvergunning is. In dit geval is er ook geen bouwvergunning, de werken zijn aangevat en ook stilgelegd. Men beroept zich op het verlenen van een bouwvergunning. Die mogelijkheid zit er volgens de minister wel in, en ik geloof hem. Hoe kan men echter een datum handhaven als men nog niet weet of de bouwvergunning vóór die datum zal worden verleend?
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - We gaan er uiteraard vanuit dat we de bouwvergunning vlug krijgen. Als we ze niet krijgen, kunnen we de datum uiteraard niet handhaven. Gelet echter op de normale termijnen, zullen wij die bouwvergunning eerstdaags krijgen.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Het lijkt mij niet overdreven in deze zaak te spreken van een schandaal aangezien ik vermoed dat u ons gaat bevestigen dat meer dan 40.000 mensen naar het ziekenhuis zullen worden teruggeroepen als gevolg van een onbegrijpelijke fout van een farmaceutische firma die een onwerkzaam ontsmettingsmiddel op de markt heeft gebracht.
Hoeveel patiënten zijn er in contact gekomen met onwerkzame Cidex? Werd er een toename vastgesteld van het aantal postoperatoire infecties? Zijn er patiënten overleden ten gevolge van een infectie opgelopen door het gebruik van een niet ontsmette endoscoop? Heeft men een idee van het verhoogde besmettingsrisico, in het bijzonder met het aids-virus, Hepatitis B en Hepatitis C? Wat is de stand van zaken in verband met de terugroeping van de risicogroep voor de opsporing van een eventuele besmetting? Kunt de lijst van de 85 betrokken ziekenhuizen worden meegedeeld?
Zal de firma Johnson & Johnson de kosten voor de opsporing of de bijkomende kosten voor de patiënten op zich nemen en hoe zal dit geregeld worden? Dit is totnogtoe vrij onduidelijk: de firma belooft de terugbetaling van de kosten voor de opsporing, maar de totale kostprijs voor de volksgezondheid zal hoger zijn en omvat onder meer het extra werk in de ziekenhuizen en het verlies van arbeidstijd voor de patiënten.
Wat is het oordeel van de minister over de rol van de firma Johnson & Johnson in deze zaak? Heeft de farmaceutische inspectie volgens haar naar behoren gewerkt?
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Ik zal trachten de gestelde vragen in chronologische volgorde te beantwoorden.
Wij beschikken nog niet over definitieve cijfers met betrekking tot het aantal mensen dat in contact is gekomen met onwerkzame Cidex, maar volgens ramingen zou het inderdaad over 40 tot 50.000 mensen gaan.
De betrokken ziekenhuizen zijn al begonnen met het terugroepen van de mensen die tijdens de verdachte periode zijn behandeld.
Momenteel werd nog geen toename van het aantal infecties vastgesteld en er is alsnog geen sprake van enig verdacht overlijden.
Begin mei heeft een groep deskundigen van de Hoge Raad voor Hygiëne het gelopen risico geanalyseerd, rekening houdend met het aantal personen die tijdens de verdachte periode in de ziekenhuizen werden behandeld. Op basis van een mathematisch model hebben zij berekend dat op 50.000 personen 5 tot 11 gevallen van besmetting met Hepatitis B en 1 tot 2 met Hepatitis C kunnen verwacht worden.
Het omstreden ontsmettingsmiddel wordt gebruikt na een hele reeks andere handelingen om de instrumenten schoon te maken. Daarom is de raming van de schade zeer laag. Voor HIV is het risico nog honderd maal lager dan voor Hepatitis C, met andere woorden zo goed als onbestaande. Iedereen weet dat het aids-virus niet kan overleven na contact met water of lucht, maar dat contaminatie alleen kan optreden na direct contact met o.a. bloed en speeksel.
De procedure om patiënten terug te roepen verschilt naargelang van het ziekenhuis. Rekening houdend met de incubatietijd wordt aanbevolen dat alle patiënten zouden zijn onderzocht vóór 30 juni 2000. Pas dan zal ik alle details over de resultaten kunnen geven.
Volgens een exhaustieve rondvraag van het ministerie van Sociale zaken en Volksgezondheid zijn 81 ziekenhuizen bij deze zaak betrokken. Het is niet wenselijk deze lijst bekend te maken omdat alleen de producent verantwoordelijk is voor wat er gebeurd is. Patiënten en artsen werden via de pers ingelicht. Zij kunnen contact opnemen met de ziekenhuizen en zij kunnen met concrete vragen terecht bij het ministerie.
Krachtens de Europese richtlijn over de medische hulpmiddelen moet de producent de nodige maatregelen treffen bij problemen als deze. De bevoegde overheid beperkt zich ertoe na te gaan of dit wel degelijk is gebeurd. Johnson & Johnson heeft in dit geval het initiatief genomen om het lot gebrekkige producten van de markt te nemen. Op 4 april, na op de hoogte te zijn gebracht door de ziekenhuizen die de werkzaamheid van Cidex hadden onderzocht, vroeg de firma aan haar klanten om geen producten van dat lot meer te gebruiken. Ze liet daarbij weten dat ze bijkomende onderzoeken zou uitvoeren om de juiste aard van het probleem te achterhalen. Het duurde evenwel drie weken vooraleer werd vastgesteld dat een gedeelte van het verdachte lot geen of nauwelijks ontsmettingsmiddel bevatte. Het is de zware verantwoordelijkheid van de firma dat dit pas op goede vrijdag om 18.30 uur werd medegedeeld, wanneer er uiteraard niemand meer aanwezig is in de kantoren van administraties en bedrijven.
Dan kom ik tot de verantwoordelijkheid van de farmaceutische inspectie. Zoals ik reeds zei in de Kamer, vind ik dat de betrokkenen niets te verwijten valt op 4 april. Zij beschikten namelijk over geen enkele informatie en wisten dat alle ziekenhuizen door de producent rechtstreeks verwittigd werden. Anders is het met de manier waarop de zaak nadien werd gevolgd. Ik kan nog wel begrip opbrengen voor het feit dat ze van de e-mail, verstuurd op 21 april om 18.30 uur, pas op dinsdagochtend kennis hebben genomen, maar het duurde nog een week vooraleer bijkomende acties werden ondernomen. Er is dus heel wat kostbare tijd verloren gegaan. Dit heeft evenwel geen invloed gehad op de volksgezondheid, aangezien het verdachte lot al was weggenomen. Men had echter sneller kunnen optreden vanaf het ogenblik dat het gebrek vaststond. Inmiddels werden er wel structurele maatregelen genomen om in de toekomst gelijkaardige voorvallen te vermijden.
In overleg met het RIZIV zijn er onderhandelingen bezig met Johnson &Johnson. Er wordt een forfaitaire regeling per patiënt vastgesteld, die alle prestaties dekt, niet het verschil tussen de normale terugbetalingvan het RIZIV en het door de patiënt te betalen remgeld. Er is een goede overeenkomst bereikt en de ziekenhuizen zullen hierover ingelicht worden. Momenteel omvat dit evenwel geen regeling om de meerkost voor de patiënten, bijvoorbeeld voor verlofdagen, te vergoeden.
In verband met het extra werk dat dit alles veroorzaakt voor de ziekenhuizen, lijkt het mij normaal dat zij al hun mogelijkheden behouden om hetzij rechtstreeks, hetzij via gerechtelijke weg de extra kosten van de betrokken firma terug te vorderen. Onze verantwoordelijkheid betrof in de eerste plaats de patiënten.
De voorzitter. - Het antwoord van de regering op mondelinge vragen mag niet langer zijn dan vijf minuten.
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Akkoord, mijnheer de voorzitter, maar er werden mij negen gedetailleerde vragen gesteld.
De voorzitter. - Het is wel zo dat het om een belangrijk onderwerp gaat.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Persoonlijk ben ik blij met het uitgebreide antwoord van de minister.
Inzake de evaluatie van het gezondheidsrisico zou ik me voorzichtiger uitlaten dan de minister. Er is bij Hepatitis B en C namelijk een groot risico op de ontwikkeling van kanker.
Bij dit soort besmetting kan de serologische omslag meer dan een jaar na de besmetting gebeuren en moet men ook op zijn hoede zijn voor bacteriën, mycobacteriën en mycoses. Kortom, het risico kan niet met zekerheid berekend worden bij gebrek aan gegevens.
Voorts begrijp ik niet hoe een bedrijf met een dergelijke reputatie en waarvan de aandelen hoog genoteerd zijn, een lot van 16.000 liter onwerkzaam ontsmettingsmiddel heeft geproduceerd en in Nederland en België verdeeld. Ik hoop dat u via de farmaceutische inspectie grondig zal laten nagaan wat daar in Groot-Brittannië is gebeurd.
De voorzitter. - Mijnheer Destexhe, het reglement bepaalt dat deze procedure van vraag en antwoord maximaal 10 minuten mag duren. Wij zijn reeds 20 minuten met dit punt bezig. Het gaat weliswaar om een belangrijk punt, maar ik vraag u uit respect voor uw collega's en voor de werkzaamheden van de Senaat het reglement na te leven.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Ik had misschien een vraag om uitleg moeten stellen. Om te besluiten wil ik zeggen dat het probleem mij niet opgelost lijkt voor de patiënten, zij zullen namelijk pas over zes maanden weten of ze al dan niet besmet zijn. Dat lijkt mij vrij ernstig. Ik zal bijkomende toelichting vragen via een vraag om uitleg.
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Ik zal uw opmerkingen overbrengen aan de Hoge Raad voor de Volksgezondheid die de aanbevelingen over de raming van het risico heeft opgesteld.
Wij hebben uiteraard contact opgenomen met Groot-Brittannië, maar aangezien Cidex niet meer als geneesmiddel wordt beschouwd, is de rechtstreekse controle van de overheid, op vraag van de betrokken industriesector, veel geringer. Het is de `notified body' die controles uitvoert, maar die werd pas op 3 mei geïnformeerd, ofschoon wij al op 4 april op de hoogte waren. Ik heb al aangekondigd in de Kamer dat de praktijk om een aantal producten van de lijst van geneesmiddelen te schrappen om ze als medisch hulpmiddel te beschouwen, grondig moet worden onderzocht omdat de controles ontoereikend zijn.
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - De pers berichtte gisteren over een conflict tussen de OCMW's en de ziekenhuizen van de steden waar wedstrijden voor Euro 2000 plaatsvinden, en de minister.
Onder het voorwendsel dat het "rampenplan" volstaat, zou de minister hebben geweigerd bijkomende hulpdiensten te financieren. Nochtans kunnen er zich ongeregeldheden voordoen die heel wat schade aan personen en goederen kunnen berokkenen, doch geen afkondiging van het rampenplan vereisen.
Hoe durft de minister een dergelijk risico voor de fysieke integriteit van onze medeburgers en van de buitenlandse bezoekers nemen, terwijl enkele miljoenen zouden volstaan om in bijkomende hulpdiensten te voorzien? Moeten niet dringend opnieuw onderhandelingen worden aangevat, zodat we ervoor kunnen zorgen dat als zich incidenten zouden voordoen, sluitende oplossingen kunnen worden gevonden?
Gerechtelijk en politioneel zijn alle maatregelen genomen om elke ontsporing te voorkomen. Het zou droevig zijn, moest België met de vinger worden gewezen omdat het niet in staat zou blijken tijdens deze moeilijke periode voor de volksgezondheid in te staan. Ik hoop dat de minister mij kan geruststellen.
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Ik verneem zopas dat twee steden, Brugge en Charleroi, inmiddels het fameuze protocolakkoord hebben aanvaard. Twee steden vinden dus dat de geleverde inspanningen volstaan, twee andere steden, Brussel en Luik, vinden dat niet.
Men beweert dat ik geen bijkomende financiering zou hebben aanvaard voor de medische urgentiediensten, buiten hun normale werking om. Dat is niet juist. In het voorgestelde protocol krijgen de vier steden het equivalent van 450.000 frank om een permanentie te organiseren gedurende de negentien wedstrijddagen. Op jaarbasis komt dit neer op 8,5 miljoen, terwijl de normale kosten 2,5 miljoen bedragen. De steden mogen de permanentie organiseren zoals zij dat willen. Het toegekende bedrag is natuurlijk bestemd voor supplementaire ploegen en materieel.
Als ze bovendien kunnen bewijzen dat zij actief gebruik hebben moeten maken van die permanentie, kunnen zij tot 750.000 frank meer krijgen. Dat betekent dat elke stad 1,2 miljoen zal krijgen voor die enkele dagen dat er wedstrijden worden gespeeld.
Ik betwist ten stelligste dat we niets zouden doen en dat we geen rekening zouden houden met de risico's. Bij de recente schermutselingen in Rijsel en Antwerpen waarbij 400 personen waren betrokken, lag het probleem helemaal niet bij de medische hulpdiensten. Er was wel te weinig politie aanwezig op dat ogenblik, maar op dat vlak hebben we onze voorzorgen genomen, meer zelfs dan andere landen.
Bij onrusten naar aanleiding van sportwedstrijden zijn de slagen en verwondingen relatief weinig ernstig. Dat is ook gebleken in Gent en Antwerpen, waar er zes of zeven licht gewonden waren en maar één persoon moest worden gehospitaliseerd.
We hebben dus voldoende maatregelen genomen. Ik hoop dat ze op een soepele manier zullen worden toegepast. Bijkomende inspanningen zijn niet nodig.
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Ik dank de minister voor de bijkomende inlichtingen. Ik stel niettemin vast dat hoewel er geen grote problemen waren in Antwerpen bijvoorbeeld, er in Kopenhagen meer dan vijf of zes gewonden vielen en de onlusten er een groot deel van de nacht voort- duurden. Er was nochtans veel politie op de been.
Het aantal gewonden is niet evenredig aan het aantal politiemensen. Rellen die het optreden van de hulpdiensten vereisen, kunnen zich altijd voordoen.
Ik neem nota van de cijfers die u opgeeft. Ik hoop dat u gelijk hebt en dat de bijkomende middelen de steden zullen toelaten op te treden als zich problemen zouden voordoen die net niet de afkondiging van het rampenplan vereisen.
Zoals velen met mij, vrees ik evenwel dat dit toch zou kunnen gebeuren, vooral dan bij bepaalde wedstrijden zoals die in Charleroi. Iedereen weet dat de hooligans zich via het Internet aan het organiseren zijn.
We zullen de situatie met aandacht blijven volgen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - In de Senaatscommissie voor de Binnenlandse Zaken verklaarde de premier dat de bevraging over de ambtenarenhervorming in geen enkel opzicht kan worden vergeleken met een referendum of een volksraadpleging zoals die in andere democratieën staatsrechtelijk omschreven zijn.
De bevraging is enkel op te vatten als een element in de communicatiestrategie over het regeerbeleid. De doelstellingen van de bevraging zijn informatie, betrokkenheid en steun. De vragen, en dat wordt ook openlijk toegegeven, zijn niet probleemoplossend geformuleerd maar peilen enkel naar evidenties.
Ten gronde steunt de bevraging dus niet op een participatief model van burgerdemocratie. Het gaat veeleer om een soort plebisciet uitgeschreven door een politieke meerderheid, drie maanden voor de lokale verkiezingen.
De vraag aan de minister van Ambtenarenzaken is of er eveneens een grootschalige interne communicatiestrategie wordt uitgebouwd naar de betrokkenen zelf, namelijk de ambtenaren.
Zullen de ambtenaren breed en duidelijk geïnformeerd worden over de regeringsplannen? Hoe zal de interne communicatie verlopen? Zal de regering uitgaan van de participatie van alle ambtenaren bij de uitwerking van de hervorming? Zal er gepeild worden naar de bedenkingen, de positieve bijdragen en de concrete weerstanden bij de ambtenaren zelf? Zijn de betrokkenheid en de motivatie van degenen die de hervorming moeten waarmaken, wel een politieke doelstelling? Aan welke middelen en methoden is gedacht voor de uitbouw van een interne communicatiestrategie?
De heer Luc Van den Bossche, minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen. - De vraag gaat in essentie over communicatie en veranderingsmanagement. Voorafgaand wil ik een paar opmerkingen maken. Toen ik op het departement aankwam, heb ik vastgesteld dat communicatie met de 60.000 ambtenaren onmogelijk was. Zelfs een gewone informatie verspreiden is onmogelijk bij gebrek aan enig informatiekanaal. Een tweede vaststelling is van algemeen wetenschappelijke aard. Twintig of dertig jaar geleden zaten er in de managementopleiding cursussen economie, toegepaste economie, recht, sociologie en psychologie, maar geen cursus communicatie. De jongste jaren is men meer en meer belang gaan hechten aan communicatie, zeker wanneer het gaat over veranderingsmanagement. In het departement is er geen communicatie van boven naar onder, maar ook intern in de organisatie is er helemaal geen communicatie. Er heerst alleen een groot stilzwijgen, niet als uitdrukking van een grote consensus, maar als gevolg van de afwezigheid van elke vorm van communicatie. Tot zover de vaststellingen die ik heb gedaan.
Op de vraag of er een grootschalige interne communicatiestrategie wordt uitgebouwd voor de ambtenaren, moet ik antwoorden met ja en neen. Vermits we daar weinig ervaring mee hebben en dit ook in de vakliteratuur een relatief nieuw gegeven is, hebben we een aanbesteding voor de uitvoering van deze opdracht uitgeschreven. Maandag zal ik een beslissing nemen over welke van de acht firma's zullen worden uitgenodigd om een offerte in te sturen. De opdracht omvat onder meer het opstellen van een omvattend intern communicatieplan en richt zich tot bedrijven op de internationale markt die ervaring hebben met grootschalige veranderingsprocessen op het vlak van de communicatie in grote bedrijven.
Wie wordt geïnformeerd over de regeringsplannen? Er zijn verschillende soorten van betrokkenheid. Er is de betrokkenheid die geregeld wordt georganiseerd als er process re-engineering is. Dit kan pas nadat de nieuwe structuren en het nieuwe management zijn geïnstalleerd. Op sommige vooruitgeschoven plaatsen is er wel al process re-engineering geweest. Ik verwijs in dit verband naar SELOR waar de plannen openlijk met de betrokkenen werden besproken in twee verschillende fasen. Ik verwijs ook naar het evaluatiesysteem waar vooraf de evaluatiebeheerders werden geconsulteerd. Ik verwijs naar de vormingsdienst waar eerst unanimiteit bereikt werd over twee nota's die ik opstelde, waarna de deelnemers uitgenodigd werden om een derde nota op te stellen. Ik verwijs tenslotte naar de Copernicusnota waarvan tegen eind volgende week een leesbare versie naar alle ambtenaren zal worden gestuurd.
Hoe zal de interne communicatie verlopen? Allereerst is er het masterplan van het externe bureau. Ik denk ook aan een communicatiemiddel naar analogie met het onderwijsmaandblad Klasse, dat als communicatiemiddel zeker geslaagd mag worden genoemd. Het volstaat natuurlijk niet dezelfde filosofie te huldigen. Klasse heeft veel te danken aan de geniale leiding waardoor het tijdschrift in Vlaanderen een groot succes werd. Zo een leidinggevende figuur is op het ogenblik bij mijn weten niet voorhanden. We zullen dan ook een beroep moeten doen op externen, maar dan omringd met zich regelmatig wijzigende leesgroepen die zowel voor als na de publicatie worden ingeschakeld. Daarenboven mag de Nederlandse versie geen letterlijke vertaling worden van de Franstalige en omgekeerd . Elke versie moet aansluiten op de eigen cultuur. Dit moeilijke project zal in het najaar van start gaan.
Zal de regering uitgaan van de participatie van alle ambtenaren bij de uitwerking van de hervorming? Neen, laat ons daar niet populistisch in zijn. Men zal nooit tot een veranderingsmanagement komen door 60.000 man te bevragen. Laten we elkaar niets wijsmaken. Die hervorming is iets elitairs en komt tot stand vanuit een grote techniciteit en zal langzaam worden geïmplementeerd. Er zal bij de implementatie inderdaad nood zijn aan organisatie van een maximale betrokkenheid. Maar de fundamentele visie vloeit niet voort uit een discussie met 60.000 man. Door de vernieuwing van het management zullen vele plaatsen open worden verklaard en zal er via de specifiek geselecteerde instroom makkelijker dan nu een eigendomsoverdracht plaatsvinden. Maar er zal hoe dan ook in de globale organisatie een cultuurverandering nodig zijn. Verandering van structuren en van management volstaan daartoe immers niet. Er zal ook een HRM-beleid nodig zijn. Maar dan nog is de cultuurverandering zeker in een grote organisatie een langzaam proces. Het openbaar ambt is bovendien een closed shop. We kunnen niet afdanken met een gouden of zilveren handdruk zoals in de privé-sector en evenmin personeel naar dochtermaatschappijen verplaatsen. We blijven dus een aantal "stoorzenders" meeslepen op de werkvloer. In een closed shop is cultuurverandering moeilijker en verloopt trager.
Participatie is mogelijk bij de implementatie van de visie, maar niet bij de conceptie ervan.
Ik ben er nog steeds van overtuigd dat een process re-engineering van onder naar boven moet gebeuren, al was het maar omdat aan de basis altijd een of twee ideeën worden aangebracht die hogerop het echelon nooit worden aangebracht omdat ze eigen zijn aan de ervaringswereld van degenen die zich onderaan de ladder bevinden. Nochtans is het heel belangrijk om die ideeën in de uiteindelijke voorstellen herkenbaar in te brengen. Ook al gaat het om één idee in een nota van tien bladzijden, toch is het een erkenning voor de aanbrengers waardoor de nota voor een deel ook hun werkstuk wordt. De eigendomsoverdracht bij de implementatie zal bijgevolg vlotter verlopen.
Een andere vraag was of er zal worden gepeild naar de bedenkingen, de positieve bijdragen en de concrete weerstanden van het personeel. Welnu er komt een methodiek van "betrokkenheidsactieonderzoek" of BAO. Om de zes maanden wordt voor een aantal elementen gepeild naar de wijze waarop die elementen op de verschillende niveaus worden aangevoeld. Dat zal op wetenschappelijke wijze gebeuren. Het houdt in dat de verschillende doelgroepen worden onderscheiden, zodat we een zeer gestratificeerd antwoord krijgen. Zo krijgen we een inzicht in welke mate sommige dingen werden begrepen en hoe ze bij het omzetten in de realiteit worden ervaren. Dat is zeer belangrijk omdat zeker bij een change management steeds het inherent gevaar aanwezig is dat men hoog op de Olympos zit en in theoretische beschouwingen blijft hangen en dat het niet zeker is dat de theorie juist wordt geïmplementeerd. Hierdoor dreigt een kloof te ontstaan tussen de conceptie van het management enerzijds en de ervaringswereld van de betrokkenen anderzijds. Een BAO geeft de nodige signalen. Toch zal er constant rekening moeten worden gehouden met de vraag hoe met de resultaten van de BAO moet worden omgegaan. Om die reden wordt die zesmaandelijkse peiling in het proces ingebouwd.
Een andere vraag was of de betrokkenheid en de motivatie van degenen die de hervorming moeten waarmaken, een politieke doelstelling is? Neen, het is een doelstelling van het management.
Dan kom ik bij de middelen en de methodes. In de begroting 2000 is een bedrag van 215 miljoen vastgelegd. Van dit bedrag moet 80 miljoen worden afgetrokken voor de bevraging. Er zal dit jaar dus 135 miljoen enkel en alleen aan communicatie worden besteed. Volgend jaar zal waarschijnlijk een gelijkaardig bedrag worden vastgelegd. Dan zal het master plan moeten worden uitgevoerd en zullen er zes edities van het communicatieblad zijn, in de plaats van een of twee nu. Gaandeweg kunnen nog andere instrumenten worden ontwikkeld, maar daarvoor wacht ik op de resultaten van het voorgestelde master plan, dat ik al dan niet gewijzigd, ten uitvoer zal leggen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Eindelijk hebben we iets kunnen vernemen over de interne communicatie. De jongste weken hadden we de indruk dat de externe communicatie de enige politieke doelstelling van de regering was. De interne communicatie is moeilijk en complex, maar hopelijk beschouwt de regering ze niet als politiek minder belangrijk. Zestigduizend ambtenaren bij de hervorming betrekken is een grotere prioriteit dan 8,3 miljoen burgers aan te schrijven.
De voorzitter. - De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Tijdens het bezoek dat ik vorige week aan Kosovo bracht, heb ik vastgesteld dat de Belgische militairen bij de KFOR uitstekend werk verrichten. Ze doen er niet alleen aan peace keeping, maar voeren in de rand ook humanitaire taken uit. Daarnaast proberen talloze NGO's, waaronder ook Belgische, de levenssituatie van de Kosovaren te verlichten en aanvaardbaar te maken.
Niettemin zou ons land toch meer structurele inspanningen moeten doen. Hieromtrent werden trouwens al vragen gesteld aan de Europese Unie en de landen die er deel van uitmaken. Er doen zich momenteel voornamelijk op drie terreinen problemen voor.
Ten eerste, er is grote nood aan psychologische en psychiatrische hulp bij het verwerken van het overlijden of het vermist zijn van een familielid en van de systematische verkrachtingen door Servische soldaten.
Ten tweede, er is ook nood aan hulp op het vlak van justitie. Een deel van de rechters in Kosovo is van Albanese nationaliteit en heel wat Serven aanvaarden hun uitspraak niet. De heer Kouchner heeft de Europese Unie uitdrukkelijk gevraagd rechters ter beschikking te stellen, maar tot op heden gingen er maar twee op dat verzoek. Ik verzoek de Belgische regering dan ook gevolg te geven aan deze vraag.
Ten derde, er is ook nood aan politiemensen of rijkswachters, die moeten helpen bij de ordehandhaving. Vice-eerste minister Michel heeft toegegeven dat België vier politionele medewerkers heeft gestuurd, een belachelijk aantal gelet op de hoge nood.
Ik had graag geweten welke inspanningen de Belgische regering zal doen om deze problemen helpen op te lossen. De Verenigde Staten vinden dat de inspanningen van Europa op dit terrein te wensen overlaten en hebben ermee gedreigd zich ook op militair vlak terug te trekken uit Kosovo.
Mijn laatste vraag sluit hierop aan. Ik verzoek de Belgische regering de diplomatieke druk te verhogen om een einde te maken aan de toestand en de rechtsonzekerheid van de gevangen Albanese Kosovaren in Servië.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Vice-eerste minister Michel verblijft momenteel in het buitenland. Gisteren woonde hij in Firenze een NAVO-vergadering bij en vandaag is hij in Lissabon. Ik zal het antwoord dat hij heeft voorbereid voorlezen, ook al valt een deel van de vragen onder mijn bevoegdheid.
De antwoorden die ik nu zal geven moeten als heel voorlopig worden beschouwd, in afwachting dat mijn administratie de kans krijgt de voorwaarden van een eventueel optreden van ons land op nationaal niveau of via de organisaties die ter plaatse aanwezig zijn, te onderzoeken. Ik ben tevens bereid op die kwestie terug te komen als er een duidelijke stand van zaken over de mogelijkheden ter plaatse is opgemaakt.
Het optreden van onze troepen ter plaatse is inderdaad opmerkelijk en stijgt ver uit boven het mandaat van de vredeshandhaving dat hen werd toegekend. Onze troepen voeren er humanitaire opdrachten en politietaken uit.
De mogelijkheden van psychiatrische behandeling en psychologische begeleiding zijn in Kosovo beperkt, zelfs bijna onbestaande. Ik betreur dit.
Er moet worden onderzocht wat ons land kan doen voor de behandeling van aandoeningen die het onmiddellijk gevolg zijn van het conflict in Kosovo. Ik zal nagaan welke mogelijkheden er zijn om de capaciteit van de psychiatrische behandeling in Kosovo te versterken. Ik vestig er echter de aandacht op dat de mogelijkheden van het Belgisch contingent ter plaatse reeds ten volle worden benut.
Kosovo heeft nood aan meer rechters en meer politiekrachten, die in de huidige situatie grotendeels uit het buitenland moeten komen. Onlangs kreeg ik een brief van NAVO-secretaris-generaal Solana die duidelijk aangeeft hoeveel internationale rechters er momenteel nodig zijn en op dit terrein van ons land een bijdrage vraagt. Ik heb op dit verzoek positief gereageerd en heb er mij tijdens een ministeriële NAVO-vergadering te Firenze toe verbonden maatregelen te nemen om één of meer magistraten en een aantal politiekrachten te rekruteren en ter beschikking te stellen.
Tot zover het antwoord van collega Michel, waaruit ik afleid dat er een specifiek verzoek is en dat ons land daaraan in de mate van het mogelijke zal voldoen.
De voorzitter. - De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, antwoordt namens de heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Is de minister van Binnenlandse Zaken of - men weet maar nooit - de eerste minister, op de hoogte van de verklaringen die een ingenieur van Framatome aflegde over de niet-conformiteit van een groot deel van de uitrusting die Framatome de jongste jaren naar België uitvoerde?
Gisteren onthulde de krant Le Monde dat het dossier over bijzonder geperfectioneerd materieel voor het primaire circuit, zonder enige technische rechtvaardiging werd opgesteld.
Die gegevens zijn onontbeerlijk voor de conformiteit van een levering en een dergelijk dossier zou nooit door het Franse systeem zijn aanvaard. Het materieel was evenwel niet voor EDF bestemd en werd dus niet aan het Franse controlesysteem onderworpen.
Volgens de krant blijven twee vragen hangend. Heeft een Franse maatschappij aan haar buitenlandse klanten materieel geleverd dat in Frankrijk niet zou zijn aanvaard? Moet de isolatie van de thermokoepels van Koeberg in Zuid-Afrika en van Tihange 1 niet opnieuw worden onderzocht?
Heeft de minister Le Monde gelezen? Heeft hij maatregelen genomen? Hoelang weet Electrabel dit al? Een jaar? Drie maanden? Had Electrabel de Belgische regering op de hoogte gebracht vóór de publicatie in Le Monde? Zo ja, op welke manier gebeurde dit? Zelf ontving ik de krant om 7.30 uur en kreeg ik een telefoontje van de directeur van de centrale om 7.35 uur.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik weet niet of de minister van Binnenlandse zaken Le Monde heeft gelezen, maar uit het antwoord dat mij werd verstrekt, blijkt dat zijn diensten dat alleszins hebben gedaan. Ik lees het antwoord voor.
Sinds 11 mei 2000 zijn mijn technische diensten op de hoogte van een probleem dat werd bekendgemaakt door een medewerker van een toeleverancier van Framatome, die door zijn werkgever was ontslagen en waarvan een klacht wegens onrechtmatig ontslag door de rechtbank van Nanterre was afgewezen.
Het probleem heeft betrekking op een systeem dat er moet voor zorgen dat de thermokoepel goed aansluit op het deksel van het reactorvat. Dergelijke systemen zouden zijn verkocht aan Zuid-Afrika en aan België voor Tihange 1. De opleveringsdossiers voor dergelijke uitrusting moesten niet door de Franse veiligheidsautoriteiten worden onderzocht omdat ze niet voor een Franse centrale bestemd was.
Het aan Tihange 1 geleverde materieel werd in 1999 op het nieuwe vatdeksel geplaatst. Het materieel werd onderworpen aan de veiligheidsinspectie, zoals die is opgelegd door de Belgische reglementering. Volgens deze reglementering moet de inspectie van dergelijk materieel worden toevertrouwd aan een daartoe aangestelde inspectiedienst, in casu AIB Vinçotte, een Belgische dienst die bevoegd is voor de controle van stoomapparatuur.
Vanaf de bestelling van het deksel heeft AIB Vinçotte de fabricatie ervan gevolgd, in het bijzonder de fabricage van de onderdelen die nu ter discussie staan.
Overeenkomstig de ASME-code hebben zowel deze onderdelen als het deksel een hydrostatische proef ondergaan.
Ook de niet destructieve proeven die door de ASME vóór de inwerkingstelling worden opgelegd, werden uitgevoerd.
Ten slotte leverde de Association Vinçotte Nucléaire een proces verbaal van de oplevering af vóór de inwerkingstelling van de centrale.
Naar aanleiding van het artikel in Le Monde, zal Electrabel samen met de Franse en Belgische studiebureaus en met het nucleaire controleorganisme, het veiligheidsdossier opnieuw onderzoeken en daarover verslag uitbrengen aan mijn diensten. Indien nodig zal ik dan de gepaste schikkingen treffen.
Mijn collega van Binnenlandse Zaken onderstreept dat hij er bij zijn administratie zal op aandringen om deze zaak van nabij te volgen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Treinreizigers willen graag weten wanneer hun trein vertrekt en aankomt en of ze hun aansluiting nog halen. Zondag aanstaande moeten de nieuwe NMBS-uurregelingen voor de IC-IR-lijnen voor het komend jaar, tot juni 2001, worden ingevoerd. Op dit vlak is de voorbije weken een ernstig probleem gerezen. De zeer lokale mini-spoorboekjes, van het type "IC-IR-Treinwijs" met de nieuwe uurregelingen werden al aan de reizigers uitgedeeld, maar pas gisteren zijn in de meeste stations de dikke reisgidsen aangekomen. Mensen die vorige week op reis vertrokken en pas na zondag terugkeren, wisten niet volgens welke uurregeling hun trein bij hun terugkeer zou rijden. Niet dat er zoveel verandert, maar ze willen toch graag precieze informatie. Ook de treinbegeleiders, die hun kilo's zware IVETT-apparaten torsen, konden het niet zeggen, want de ARI is in deze apparaten al meer dan een jaar niet aangepast. Voor de reizigers was niets dus duidelijk en ook de spoorbeambten, zowel achter het loket als in de trein, zaten met een probleem. Deze situatie verhoogt het negatieve imago dat de NMBS de voorbije jaren kreeg. In een land als het onze dat over zoveel technische mogelijkheden beschikt, is dit onaanvaardbaar.
Is de minister van deze feiten op de hoogte? Heeft ze de NMBS op deze laattijdigheid gewezen? Hoe zal dit voor zondag worden verholpen? Mensen die na zondag uit het buitenland terugkeren, moeten toch weten of ze nog thuis geraken.
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - De wijzigingen in de dienstregeling vanaf 28 mei 2000 zijn vrij bescheiden. De nieuwe spoorboekjes- binnenland worden vanaf 25 mei verdeeld.
De laatste ARI-update in de IVETT-toestellen dateert van februari 2000. De update met de nieuwe dienstregeling zal op 26 mei 2000 gebeuren.
De beperkte geheugencapaciteit van de huidige IVETT-toestellen laat niet toe twee ARI's tegelijk te draaien. De nieuwe IVETT-toestellen, die tegen de jaarwisseling 2002-2003 zijn gepland, zullen dat wel kunnen.
Sinds 17 mei 2000 beschikken de stations over de nieuwe dienstregeling via het interne computernetwerk van de NMBS. Deze informatie is trouwens sedert die dag ook voor de reizigers ter beschikking op het Internet. Niet elke reiziger heeft evenwel toegang tot het Internet.
Sinds maandag 22 mei 2000 is de informatie ook in diskette-versie beschikbaar in alle stations.
De CD-rom met de dienstregeling van de NMBS en de andere openbare vervoermaatschappijen in Brussel wordt sinds vanochtend onder de abonnees en de bedrijven verdeeld.
Op maandag 15 mei 2000 werden bovendien in de grote Brusselse stations blauwe affiches met de nieuwe dienstregeling aangebracht.
De laattijdige publicatie van het spoorboekje is inderdaad een bron van moeilijkheden voor de reizigers.
Na maandenlange discussie is er een akkoord bereikt over het bijvoegsel bij het nieuw beheerscontract: de wijziging van artikel 56. Er moet een rapport gemaakt worden over de niet- uitgevoerde opdrachten en de ernstige tekortkomingen in de diensten. Er zal ook een vergoedingssysteem worden uitgewerkt voor vertragingen of andere problemen. In de toekomst moeten de reizigers in elk geval beter worden geïnformeerd over wijzigingen in de uurregelingen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De NMBS gaf de minister een cynisch en onvolledig antwoord. Gisteren en vanochtend nog vroeg ik in een klein station wanneer ze de nieuwe dienstregeling op computer zullen hebben. Volgens mijn informatie zal dat gebeuren in de nacht van zaterdag op zondag. Het is dus absoluut niet juist dat alle stations die informatie nu al op de computer ter beschikking hebben.
De heer Jean-François Istasse (PS). - Vijftien jaar geleden stopten alle internationale treinen tussen Parijs en Duitsland op lijn 37 nog in Verviers. Stilaan is deze dienst uitgedoofd om met de nieuwe zomerdienstregeling helemaal te verdwijnen.
De plaatselijke pers maakt zich ongerust over de Vervierse reizigers die `s morgens in Parijs moeten zijn. Daarvoor moeten zij om 5.20 uur in Verviers de trein nemen en in Brussel overstappen op de Thalys. Als ze héél vroeger in Parijs willen aankomen, moeten ze al om 3.58 uur uit Verviers vertrekken. De eerste aansluiting op de Thalys in Luik is pas om 7.56 uur, met aankomst in Parijs om 10.35 uur. De nieuwe dienstregeling komt neer op een bestraffing van de reizigers uit de streek van Verviers en moedigt het treingebruik geenszins aan.
Is dit een voorafbeelding van de aansluitingen die in Luik voor de reizigers uit Verviers zullen worden georganiseerd als de hogesnelheidslijn in gebruik wordt genomen? Wat zal er gebeuren met de IC/IR-verbindingen tussen Verviers en Aken? Hoe zullen de reizigers uit het Oosten van het land zich in de toekomst kunnen verplaatsen op korte en op lange afstand, d.i. naar Duitsland, Frankrijk en Engeland?
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - De vraag geeft blijk van vooruitziendheid en dat is nodig als het over spoorwegen en infrastructuur gaat.
Het is juist dat dank zij de Thalys en de aansluiting op het klassieke net, de reistijd naar Parijs vanuit een groot aantal Belgische steden sterk is verminderd. Dat is ook het geval voor Verviers, ook al blijft het een lang traject. De reistijd bedraagt nu 3.15 uur tegenover ongeveer vijf uur vroeger. Dat betekent niet dat in de toekomst geen verbeteringen meer mogelijk zijn.
De organisatie van de internationale reizigersdienst, na de openstelling van de hogesnelheidslijnen Leuven-Luik en Keulen-Frankfurt, hangt rechtstreeks af van de akkoorden die de DB, de SNCF en de NMBS nog moeten afsluiten.
In de binnenlandse dienst wil de NMBS tussen het station Verviers-Centraal en Brussel de best mogelijke verbinding tot stand brengen via de hogesnelheidslijn tussen Luik en Leuven. De HSL-werken zullen ook de IC-verbindingen ten goede komen. Dit moet echter nog verder concreet worden uitgewerkt.
De heer Jean-François Istasse (PS). - Ik dank de minister omdat zij aandacht heeft zowel voor de huidige als voor de toekomstige situatie.
De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)
Mevrouw Clotilde Nyssens (PSC). - Naar aanleiding van de bespreking van het wetsontwerp over het snelrecht heeft de minister gezegd dat hij 25 bijkomende betrekkingen voor toegevoegde rechters bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel vacant had verklaard. De vacatures die tot op heden in het Staatsblad zijn verschenen, hebben uitsluitend betrekking op de benoeming van magistraten om de toename van het werkvolume als gevolg van de invoering van de procedure van onmiddellijke verschijning op te vangen.
Volgens de pers zou de ministerraad een wetsontwerp hebben aangenomen tot algemene verhoging van het aantal toegevoegde magistraten bij het hof van beroep van Brussel. Het aantal magistraten van de zetel zou zodoende stijgen van 25 tot 50 en het aantal parketmagistraten van 17 tot 34. Tot op vandaag werd dit ontwerp noch bij de Kamer, noch bij de Senaat ingediend.
Gezien het nijpend tekort aan magistraten had ik graag vernomen wanneer dat ontwerp zal worden ingediend en of het nog vóór het reces zal worden besproken.
De heer Marc Hordies (ECOLO). - De Brusselse rechtbanken verkeren nog steeds in een dramatische en zorgwekkende situatie.
In antwoord op een vraag van collega Morael over het veiligheidsplan en over de middelen die worden ingezet om ernstige misdrijven te vervolgen, heeft de minister aangekondigd dat er 25 bijkomende betrekkingen voor toegevoegde rechters bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel vacant zouden worden verklaard.
De vacatures die tot op heden in het Staatsblad zijn verschenen, hebben enkel en alleen betrekking op de benoeming van de magistraten voor de uitvoering van de wet op het snelrecht.
Er werd reeds herhaaldelijk beklemtoond dat deze benoemingen niet volstaan voor het wegwerken van de achterstand in burgerlijke en in strafzaken.
Kan de minister ons inlichten over de stand van zaken en over de redenen voor het uitblijven van een beslissing?
Welke maatregelen heeft hij genomen en welke waarborgen kan hij bieden opdat hij de aangegane verbintenissen zonder verder nutteloos uitstel zou nakomen?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - In uitvoering van het regeerakkoord heeft de ministerraad op 23 december 1999 een geheel van structurele maatregelen genomen om de problemen in het gerechtelijk arrondissement Brussel op te lossen.
Het ontwerp tot uitbreiding van de formatie toegevoegde rechters en substituten bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel vormt hiervan een eerste element; het ontwerp tot uitbreiding van de formatie referendarissen bij het Hof van Cassatie het tweede; de voorstellen tot aanpassing van het taalexamen aan de noden van de functie een derde. Het vierde gedeelte betreft de oprichting van een afdeling bij het parket te Brussel die in staat moet zijn tegemoet te komen aan de verwachtingen van de rechtsonderhorigen en de bevoegde overheden van Halle-Vilvoorde.
Deze afdeling zal worden opgericht bij rondzendbrief van de procureur-generaal en de procureur des Konings, aangezien het om zuiver organisatorische maatregelen gaat.
Mijn kabinet is klaar met de teksten van de eerste twee ontwerpen.
De twee vice-eerste-ministers, bevoegd voor de institutionele hervormingen, zullen zeer binnenkort een tekst tot aanpassing van het taalexamen voorstellen.
De tekst die de procureur-generaal en de procureur des Konings op 8 mei 2000 hebben overgezonden, beantwoordt spijtig genoeg geenszins aan het verwachte antwoord in verband met het vierde punt.
Dit document werd bezorgd aan beide vice-premiers voor institutionele hervormingen, die opnieuw om een concreet voorstel zullen verzoeken.
Zolang er geen ontwerp van rondzendbrief of van richtlijn tot oprichting van een afdeling bij het parket voorhanden is, lijkt het me overbodig om het wetsontwerp in te dienen, ook al is de tekst ervan rond.
De regering wil dit akkoord in zijn geheel uitvoeren en niet enkele punten ervan.
Ik heb de opdracht gegeven om dit probleem zo snel als mogelijk op te lossen. De regering en ikzelf zijn van oordeel dat de situatie in Brussel zorgwekkend blijft en een snel antwoord verdient.
Mevrouw Clotilde Nyssens (PSC). - Ik kan er goed inkomen dat de vier maatregelen een geheel vormen, maar ik begrip niet waarom de vierde gelijktijdig met de eerste drie moet worden genomen. Ik begrijp evenmin waarom de eerste drie punten aan het vierde moeten worden verbonden aangezien enkel voor de eerste drie een parlementair initiatief is vereist.
Vanuit politiek oogpunt mag dit alles dan een geheel vormen maar waarom zou de minister dringend wetgevend werk uitstellen tot de procureurs een rondzendbrief hebben uitgeschreven? Ik dring erop aan dat het wetsontwerp zo snel als mogelijk wordt ingediend.
De heer Marc Hordies (ECOLO). - Ik betreur het dat de rechtsonderhorigen geduld moeten blijven oefenen tot hun zaak wordt behandeld, te meer daar de minister klaar is met zijn werk. Ik kan alleen maar hopen dat er schot komt in de zaak.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - De regering heeft de vier elementen steeds als één geheel beschouwd en aangedrongen op de gezamenlijke uitvoering ervan.
De procureur-generaal en de procureur des Konings werden op de hoogte gebracht van de problemen die ons vandaag nog zorgen baren. Ik ben ervan overtuigd dat de rondzendbrief zeer binnenkort klaar zal zijn. Pas op dat ogenblik zullen wij de teksten indienen en wij zullen de dringende behandeling ervan vragen.
De voorzitter. - De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, antwoordt namens De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - Sedert een tiental jaren beschikken de Belgische universiteiten over een primeur. Ze bieden namelijk een volwaardige licentiaatsopleiding criminologie aan. De opleiding duurt vier jaar en bestaat uit een grondige studie van het strafrecht en alle aanverwante domeinen, van het politionele over het psychologische naar het criminologische domein.
Jammer genoeg werd vergeten jobs te creëren voor de afgestuurde criminologen. De meest voor de hand liggende optie is bij de politie te gaan. Indien de kandidaten zich door de talloze ingangsexamens hebben geworsteld, moeten ze nog minimum een jaar school volgen waar grosso modo dezelfde cursussen worden gedoceerd dan tijdens hun licentiaatsopleiding, meestal zelfs in veel beknoptere vorm. Voor het merendeel van die cursussen kan een licentiaat criminologie dan nog niet eens vrijstellingen krijgen. Dit geldt ook voor de twee jaar durende opleiding van privé-detective, ook al hebben de betrokkenen de materie al uitvoerig gestudeerd.
Eenzelfde situatie tekent zich af in de hele bewakings- en beveiligingssector. Ik wijs er trouwens op dat de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel sinds geruime tijd specifieke cursussen inzake bewakings- en beveiligingsmanagement en privé-politie en justitie, al dan niet verplicht, in hun programma hebben opgenomen.
Aangezien criminologen over het merendeel van de noodzakelijke theoretische bagage beschikken, is het logisch dat ze na hun studies enkel nog een praktische opleiding in de diverse sectoren volgen.
Graag kreeg ik een antwoord op volgende vragen.
Is de minister op de hoogte van deze problematiek?
Heeft hij al initiatieven genomen om een oplossing te bewerkstelligen?
Is de minister minstens van plan initiatieven te nemen om deze abberaties uit de wereld te helpen?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Minister Duquesne laat weten dat de door de heer Ramoudt aangekaarte problematiek hem genoegzaam bekend is.
Hij wijst erop dat de opleidingen in de privé bewakingssector een zeer op deze sector afgestemde inhoud hebben. De programma's zijn vastgelegd in de koninklijke besluiten tot regeling van de opleidingen die toegang geven tot de uitoefening van functies in de privé veiligheidssector en dienen dan ook als minimumprogramma's te worden beschouwd.
Hoewel in de licentiaatopleidingen recht, criminologie en in de politieopleidingen wel eens vakken worden gedoceerd die ook zijn opgenomen in de minimale opleidingsprogramma's van die koninklijke besluiten, kunnen ze doorgaans niet als een equivalent worden opgevat, omdat ze meestal onvoldoende op de sector zijn afgestemd. Zo omvat het vak recht een zeer grondige studie van de wetgeving inzake de privé veiligheidssector, terwijl afgestudeerde juristen en politiemensen tijdens hun opleiding doorgaans helemaal niet met deze materie in aanraking komen.
Niets belet echter de scholen voor criminologie of de politiescholen om hun programma inzake keuzevakken lichtjes bij te stellen en af te stemmen op de minimale programma's vastgelegd in de genoemde koninklijke besluiten. In dat geval komen ook deze scholen in aanmerking voor een erkenning als opleidingsinstelling overeenkomstig de bewakings- en detectivewet, zodat ook zij getuigschriften kunnen afleveren die toegang geven tot functies in de privé veiligheidssector.
Aangezien de huidige programma's van deze scholen soms al raakvlakken vertonen met de privé veiligheid en daardoor misschien reeds ten dele beantwoorden aan de minimumprogramma's van de koninklijke besluiten is dergelijke aanpassing wellicht niet zo moeilijk.
Ten slotte wijst de minister er nog op dat de diensten van de Algemene Rijkspolitie belast zijn met de naleving van de detective- en bewakingswet en dat die in het verleden reeds contacten hebben gelegd met bepaalde scholen voor criminologie ten einde de opleidingen meer op elkaar af te stemmen. Het initiatief ligt daardoor volgens de minister bij de scholen. Zij zijn de best geplaatsten om te verhelpen dat licentiaten in de criminologie geen toegang krijgen tot professionele activiteit in de beveiligingssector.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - Ik dank de minister vooral voor de laatste zinnen van zijn antwoord, waarin hij in feite toegeeft dat het niet zinvol is de huidige situatie te laten voortduren. Het is inderdaad niet normaal dat een licentiaat opnieuw zijn kennis en kunde moet bewijzen over een materie waarin hij is afgestudeerd.
De voorzitter. - De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, antwoordt namens De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties
De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - Op verzoek van de minister van Telecommunicatie werd mijn vraag uitgesteld tot deze week omdat hij eraan hield zelf te antwoorden, wat nu blijkbaar toch niet het geval zal zijn.
Toen De Post besloot niet over te gaan tot de bedeling in Brugge van een aantal folders van het Vlaams Blok, spande de partij een kortgeding in tegen De Post en de minister.
De rechter kon op 26 april 2000 prima facie de vraag van de eiser niet gegrond verklaren. De essentie van het betoog van de rechter kwam erop neer dat artikel 25 van de Grondwet censuur verbiedt. Censuur kan enkel door de overheid worden uitgeoefend. Het bedelen van niet-geadresseerd drukwerk is geen overheidstaak. Wanneer De Post deze bedeling weigert, volgens welke procedure ook, is het verbod op overheidscensuur bijgevolg niet van toepassing.
Mijn vraag gaat niet over niet-geadresseerd drukwerk in het algemeen maar over het specifiek statuut van verkiezingsdrukwerk. Volgens het tweede beheerscontract tussen de Staat en De Post wordt het verspreiden van verkiezingsdrukwerk beschouwd als een "taak van gereserveerde openbare dienst".
Art. 41 § 1 van het koninklijk besluit op De Post van 1970 stelt dat De Post verplicht is de uitreiking van verkiezingsdrukwerk te verzekeren.
Is de minister het met mij eens dat uit beide bepalingen volgt dat het verspreiden van verkiezingsdrukwerk een overheidstaak is die uitgeoefend wordt door De Post?
Is de minister het met mij eens dat dit tot gevolg heeft dat het grondwettelijk verbod op voorafgaande censuur van toepassing is?
Kan de minister ons garanderen dat De Post alle verkiezingsdrukwerk zal uitreiken en dat dit zal gebeuren zonder enige vertraging of voorafgaande adviesprocedure van welke aard ook?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Minister Daems wilde inderdaad zelf de vraag van de heer Ceder beantwoorden maar hij is momenteel aanwezig in de Kamer om een wetsontwerp dat onder zijn bevoegdheid valt te verdedigen.
Het contract gesloten tussen De Post en de Staat regelt de contractuele verhoudingen tussen De Post en de Staat voor de uitoefening van de opdracht van openbare dienst die aan De Post werd toevertrouwd. In het tweede beheerscontract werden onder meer de voorwaarden betreffende de tarieven, de uitreiking en de afgifte geregeld voor de geadresseerde en niet-geadresseerde verkiezingsdrukwerken. In uitoefening van de contracten is De Post gehouden de wettelijke bepalingen na te leven.
Wat de geadresseerde verzendingen betreft, is artikel 148 ten zesde paragraaf 1.2 van de wet van 1991 van toepassing. Daarin wordt gesteld dat het verboden is om zendingen te vervoeren of te bestellen die aan de buitenkant vermeldingen dragen die duidelijk in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde.
Voor de niet-geadresseerde zendingen zal De Post, overeenkomstig de procedure die thans van toepassing is voor niet-geadresseerde zendingen, nagaan of de vermeldingen strijdig zijn met de openbare orde. De Post kan immers niet gedwongen worden mee te werken aan strafrechtelijk beteugelbare feiten en kan conform de beschikking van 26 april 2000 van de voorzitter van de Rechtbank van Eerste aanleg van Brugge, in kortgeding niet gedwongen worden haar contractuele verplichtingen uit te voeren die de strafwet schenden of strijdig zijn met de openbare orde.
De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - In tegenstelling tot de analyse van de minister is het duidelijk dat het verspreiden van verkiezingsdrukwerk tot een andere categorie behoort dan het verspreiden van ander niet-geadresseerd drukwerk.
Een eminent juridisch, dé specialist terzake, Dirk Voorhoof, analyseert het vonnis van de rechtbank in de zaak van Brugge als volgt: "Van censuur in strijd met artikel 25 van de Grondwet is volgens de rechter ook geen sprake aangezien men als privé-persoon niet kan verplicht worden om een publicatie uit te geven, te drukken of te verspreiden. Aangezien de bedeling van ongeadresseerd drukwerk niet ressorteert onder de opdracht als openbare dienst kon De Post volgens de rechter dan ook terecht weigeren om de teksten van het Vlaams Blok te verspreiden."
Deze redenering geldt a contrario niet wanneer er een overheidstaak wordt uitgeoefend. Het verspreiden van verkiezingsdrukwerk kan wel degelijk als een overheidstaak worden geïnterpreteerd. Zelfs indien men zou stellen dat dit juridisch gezien geen overheidstaak is, is het toch wel duidelijk dat elke zichzelf respecterende democratie een gelijke mate van toegang moet geven tot de openbare diensten voor het verspreiden van verkiezingsdrukwerk.
Ik was parlementair waarnemer van de OVSE bij verkiezingen in Bosnië. Indien ik daar zou hebben vastgesteld dat bepaalde partijen toegang kregen tot overheidsdiensten om hun verkiezingsdrukwerk te verspreiden en andere partijen uit de oppositie niet, dan zou ik uiteraard in mijn verslag geschreven hebben dat er een ernstige overtreding was van de democratische regels en van de essentiële spelregels van de verkiezingen.
Kan de minister ons garanderen dat alle verkiezingsdrukwerk zonder enige vertraging en zonder enige vorm van adviesprocedure zal worden uitgereikt ?
Of, moet ik uit het antwoord van de minister afleiden dat dezelfde procedure zal worden gevolgd als degene die destijds werd ingesteld door minister Di Rupo en pater Leman?
De voorzitter. - Aangezien minister Daems momenteel in de Kamer moet zijn, stel ik voor de mondelinge vraag van de heer Caluwé even uit te stellen tot de minister hier aanwezig kan zijn. (Instemming)
De voorzitter. - Ik stel voor deze wetsvoorstellen samen te bespreken. (Instemming)
Mevrouw Clotilde Nyssens (PSC), rapporteur. - De commissie heeft me het vertrouwen geschonken voor een mondeling verslag van de bespreking van beide wetsvoorstellen.
Tijdens de vorige zittingsperiode werd een ontwerp besproken door de Kamer en geëvoceerd door de Senaat. Amendementen op dit ontwerp nopen de Senaat tot het aanbrengen van belangrijke wijzigingen aan de wet van 1919.
Op 29 juni 1999 werd België veroordeeld in een arrest van het Hof van Luxemburg omdat beide wetten nationaliteitsvoorwaarden bevatten, die in strijd zijn met het Verdrag van Rome. Beide wetten dienen dus dringend te worden gewijzigd.
Gezien het ongemeen grote betekenis van de wetten van 1919 en van 1921 en gezien de tijd vereist voor een grondige herziening ervan, heeft de commissie beslist om middels twee zeer korte wetsvoorstellen de nationaliteitsvoorwaarde te schrappen en het Belgisch recht zodoende in overeenstemming te brengen met het Europees gemeenschapsrecht.
Het artikel 2 van beide voorstellen deed heel wat vragen rijzen in de commissie, met name of met het volledig schrappen van de nationaliteitsvoorwaarde niet verder werd gegaan dan vereist door het gemeenschapsrecht dat enkel de discriminatie tussen Belgen en onderdanen van de Europese Gemeenschap wraakt. De commissie heeft zich echter uitgesproken voor de volledige schrapping.
- De algemene bespreking is gesloten.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie, zie stuk 2-437/2.)
- De artikelen 1 tot 4 worden zonder opmerking aangenomen.
- Over het wetsvoorstel in zijn geheel wordt later gestemd.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie, zie stuk 2-438/2.)
- De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.
- Over het wetsvoorstel in zijn geheel wordt later gestemd.
De voorzitter. - Ik ontving een lijst van politieke gevangenen die momenteel in Birma worden vastgehouden. Deze lijst wordt op de banken rondgedeeld ter kennisgeving.
De heer Michiel Maertens (AGALEV), rapporteur. - Het voorstel van resolutie over Birma is in de loop van de bespreking van opschrift veranderd en luidt nu: "Voorstel van resolutie over de schending van de mensenrechten in Birma (Myanmar)."
Het is ingediend op 27 oktober 1999 en het werd ondertekend door alle democratische partijen.
Tijdens de algemene bespreking werd een hoorzitting georganiseerd met mevrouw Aubert, lid van de Assemblée nationale en rapporteur van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden over de rol van de petroleumondernemingen in de internationale politiek en de sociale en milieugevolgen ervan, alsook met de heer Kuczkiewicz van het Internationaal Verbond voor Vrije Vakverenigingen (IVVV).
Ik verwijs naar de grote lijnen van het verslag. Toch wil ik uw aandacht trekken op enkele punten. Zo heeft Mevrouw Aubert in maart 1999 een beperkte informatieopdracht in Birma uitgevoerd. Zij heeft bepaalde personen van de Birmaanse junta ontmoet. Het is gebleken dat deze junta meer contacten met de buitenwereld wenst teneinde zijn imago op te poetsen.
Verder heeft ze ook mevrouw Aung San Suu Kyi ontmoet, die zich verzet tegen elke buitenlandse investering in Birma omdat die investeringen de junta moreel en financieel ondersteunen. Mevrouw Aung San Suu Kyi staat aan het hoofd van de LND, de meerderheidspartij. Ze werd tien jaar geleden wettelijk verkozen. Aangezien het democratisch verkozen parlement door de internationale gemeenschap is erkend, moeten wij haar zijde kiezen. Sinds tien jaar zitten alle democratisch verkozen parlementsleden in de gevangenis of staan onder huisarrest. Sommigen zijn in die omstandigheden al overleden. Overmorgen wordt deze trieste verjaardag gevierd. In die context zoeken sommige leden van de junta een opening, al is dat alleen om hun imago op te poetsen.
Net zoals de firma Total zelf, heeft mevrouw Aubert verklaard dat de maatschappij zich enkel inlaat met de economie en niet met politiek. Mevrouw Aubert is echter van oordeel dat Total wel betrokken partij is. Dat is belangrijk voor ons; het gaat tenslotte om een Frans-Belgische firma.
Het informatieteam van mevrouw Aubert heeft een aantal voorstellen geformuleerd, onder meer dat de talrijke parlementen in de Europese Unie, die belangstelling hebben voor deze problematiek, hun ethische overwegingen zouden integreren in hun economische beslissingen.
Mevrouw Aubert vraagt ook dat een onafhankelijk observatieteam zou worden gezonden om te onderzoeken of de multinationals wel op een ethische manier met de internationale verdragsregels omspringen.
Verder vraagt ze meer mogelijkheden voor de NGO's om juridische stappen te doen. Ten aanzien van Birma moeten er operationele actiemogelijkheden worden gevonden, die het midden houden tussen een embargo en commerciële sancties. Dat is geen eenvoudige opdracht.
In dat korte onderhoud heeft mevrouw Aung San Suu Kyi de wens geuit dat de Europese Unie de sancties en de veroordeling van het regime niet zou afzwakken, maar dat ze het initiatief zou nemen om bij de Verenigde naties te bemiddelen.
Mevrouw Aung San Suu Kyi vindt dat kost wat kost moet worden voorkomen dat haar land volledig afhankelijk wordt van China, een dreiging die op het economische vlak zeer reëel is.
De heer Kuczkiewicz van het IVVV heeft vastgesteld dat de IAO-conventies in Birma zwaar worden geschonden en vraagt daarom de nodige steun voor de werking van het IVVV Vorig jaar hebben ze duidelijk kunnen aantonen dat de slavernijpraktijken in Birma blijven voortduren.
Tijdens de bespreking in de Commissie werd de tekst van het voorstel van resolutie op een aantal punten verbeterd.
Onder meer de parlementaire vereniging van verkozenen voor Birma heeft haar leden gevraagd de gevangen collega's onder hun bescherming te plaatsen, maar de brieven die ze daartoe hebben gestuurd, bleven onbeantwoord. Ook de campagne die aan de UCL in België werd gevoerd tegen de voorzitter van de raad van bestuur van de universiteit, tevens gedelegeerd bestuurder van Fina, wordt door de commissie aan de orde gebracht. Het was paradoxaal te vernemen dat de universiteit waar deze persoon doceert, aan mevrouw Aung San Suu Kyi een doctoraat honoris causa heeft toegekend, wat door de studenten trouwens sterk werd gecontesteerd.
Mevrouw Aubert verwees eveneens naar de heer Albert Frère, ons allen welbekend, die thans 9% van het kapitaal van TotalFina in handen heeft. Ze vraagt dat België een boycot zou instellen die ertoe moet leiden dat de heer Frère zijn investeringen in Birma stopzet. Bovendien moet volgens haar het probleem van de morele verantwoordelijkheid van bedrijfsleiders worden aangepakt. In het algemeen voelen zij zich helemaal niet betrokken bij de toestand van de mensenrechten in de landen waarmee zij zaken doen. Mevrouw Aubert was ook van mening dat de in België gevoerde campagnes gunstig zijn en dat ze ook in Frankrijk gevolgen zullen hebben.
Met betrekking tot de Wereldhandelsorganisatie zegt mevrouw Aubert dat het begrip "eerbied voor de mensenrechten" opgang vindt in de grote internationale instellingen en ze vraagt dat het middenveld en de parlementsleden gezamenlijk acties blijven voeren omdat de evolutie positief is.
De heer Kuczkiewicz heeft ook vastgesteld dat verschillende instellingen zoals de Wereldbank, de Europese Unie en de Verenigde Naties de jongste maanden met de Birmaanse militaire junta nieuwe contacten hebben gehad, maar het is niet uit te maken of dit een positieve of een negatieve invloed heeft gehad.
Voor meer details over de gesprekken met deze twee personen verwijs ik naar het verslag.
De commissie heeft de Belgische regering gevraagd er bij de Birmaanse regering op aan te dringen de speciale VN-rapporteur voor Birma in het land binnen te laten en alle politieke gevangenen vrij te laten. Tot slot vraagt de commissie dat de Birmaanse regering zou worden opgeroepen om het recht op onderwijs te garanderen en de universiteiten opnieuw te openen zodat de studenten opnieuw kunnen gaan studeren.
Met uw toelating, mijnheer de voorzitter, wil ik namens Agalev-Ecolo nog een bijkomende verklaring afleggen.
Vanmorgen waren enkele senatoren, onder wie de indiener van deze resolutie, de heer Mahoux, in Parijs om op de vergadering van de aandeelhouders van TotalFina te eisen dat de Belgisch-Franse investeringen in Myanmar worden stopgezet. De reden daartoe staat in de resolutie die thans aan de orde is.
Overmorgen, 27 mei, is het inderdaad de trieste tiende verjaardag van het feit dat een militaire junta democratisch verkozen parlementsleden onder huisarrest heeft geplaatst of zelfs in de gevangenis heeft gegooid. Die verkiezingen stonden onder het toezicht van de Verenigde Naties die alles correct hebben bevonden.
Deze resolutie is misschien wel de belangrijkste van de voorbije jaren omdat ze een lans breekt en democratische voorstellen formuleert om de democratie en de rechtsstaat, die voor ons een dagelijkse realiteit zijn, voor andere burgers toegankelijk te maken of op vreedzame wijze te herstellen. Aan mevrouw Aung San Suu Kyi een eredoctoraat toekennen is voor onze fractie onvoldoende. We moeten meer doen.
Op 27 mei 1990 werd in Birma de klok 2000 jaar teruggedraaid. De slavernij tiert er terug. Drugs worden massaal uitgevoerd, ook naar Europa, en de junta is er niet overgenomen door de maffia, de junta is de maffia zelf. Ondertussen wordt dit regime gesteund door een Belgisch-Franse firma, met als belangrijkste aandeelhouder een gerenommeerde en zelfs in de adelstand verheven Belg. Ze beweert dat ze dat doet onder het motto "wij bemoeien ons niet met de politiek, wij doen alleen zaken". Deze onethische opstelling is een kaakslag voor alle Belgen die zich dagelijks inzetten om verdrukte medeburgers over de hele wereld te helpen en een beter leven te bieden. Wij roepen in deze resolutie dan ook onze regering op om een einde te maken aan deze schande en op te treden tegen de Birmaanse junta en al degenen die dat regime steunen. We reiken hen daartoe ook oplossingen aan.
Ons medeleven gaat ook naar de 100 democratisch verkozen collega's die reeds 10 jaar in de gevangenis zitten of er gestorven zijn omdat ze de moed hebben gehad zich op een democratische wijze te laten verkiezen.
We hebben een lijst met de namen van deze personen op de banken laten leggen. We vragen de leden van deze vergadering om deze, weliswaar moeilijke namen, vóór de stemming in stilte door te nemen in een poging ons met hun democratisch lijden te verenigen. Een democratie steunen we niet alleen met woorden, er moeten ook daden volgen. Deze resolutie goedkeuren, kan een eerste daad zijn.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Mijn fractie is verheugd: niet alleen wil de Senaat een resolutie over Birma aannemen maar zijn werkzaamheden zullen, zo hoop ik, ook een stuwende kracht betekenen voor de democratie in Azië.
Birma is niet het enige Aziatische land dat onze belangstelling verdient op het gebied van de mensenrechten, maar de situatie is er wel heel bijzonder. Grote bedrijven spelen er onder één hoedje met de militaire dictatuur. In dit opzicht moeten wij de houding van Petrofina en dus van TotalFina veroordelen en zorgen voor een mentaliteitsverandering bij hun leiders. Ik denk niet dat de Senaat vandaag meer kan doen dan een resolutie aannemen, maar toch moeten wij druk blijven uitoefenen op hen die enorme winsten halen uit de samenwerking met de militairen.
De socialistische vrouweninternationale heeft als eerste de kandidatuur van mevrouw Aung San Suu Kyi voorgesteld voor de Nobelprijs. Zij vormt het bewijs dat één persoon, ook al is die relatief zwak, gesteund door de bevolking en een democratisch ideaal, het verzet tegen de verdrukker kan belichamen. Daarom is het belangrijk dat die persoon weerklank krijgt op internationaal gebied.
Zij weet wie samenwerkt met de junta en de militairen. Ook al gaat het om privé-bedrijven, ginder denkt men dat België de huidige leiders steunt. Het is inderdaad zo dat de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel al die jaren achter Petrofina stond.
Mijn fractie zal deze resolutie uiteraard goedkeuren. Ik hoop ook dat we de Belgen ter plaatse ertoe kunnen aanzetten de houding van dat bedrijf te veranderen en het vooral geen andere naam te geven als het erop aankomt samen te werken met de Birmaanse junta.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Mijn fractie sluit zich aan bij deze resolutie.
Dit geval is een schoolvoorbeeld. Men kan immers zelden iets veranderen aan een afschuwelijke dictatuur.
In België zou iemand, als hij wil, druk kunnen uitoefenen en de zaken veranderen. Er wordt gezegd dat hij de rijkste man is van België en dat hij zijn vermogen heeft opgebouwd toen hij eigenaar was van staalbedrijven, ...
De voorzitter. - Mijnheer Dubié, ik verzoek u niet over bijzondere gevallen te praten. Het gaat hier over Birma.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Mijnheer de voorzitter, u zult begrijpen dat er een rechtstreeks verband is. De persoon in kwestie, de heer Albert Frère, is namelijk de belangrijkste aandeelhouder van TotalFina. Hij kan druk uitoefenen op het regime in Birma om een einde te maken aan de huidige toestand.
TotalFina heeft enorme bedragen geïnvesteerd voor de aanleg van de gaspijpleiding van Yadana. Volgens het Internationaal Arbeidsbureau worden 600.000 mannen, vrouwen en kinderen met geweld gedwongen om daaraan mee te werken.
TotalFina heeft dus een zware verantwoordelijkheid. Punt 6 van onze resolutie vraagt "er bij de Belgische ondernemingen en touroperators op aan te dringen de oproep van de wettelijk verkozen meerderheid te respecteren om alle banden op het vlak van handel, investeringen en toerisme te verbreken". Volgens mij zijn het niet de enkele Belgische toeristen die het verschil kunnen maken, maar wel de heer Frère, die vanuit een machtspositie een historische rol kan spelen in het herstel van de democratie.
Ik vraag de heer Frère dan ook om dringend iets te doen, al geloof ik er niet echt in. Hij heeft immers ook niet geantwoord op de open brief van de heer Grégor Chapelle, die een Bimacomité leidt. Ik ben dus niet optimistisch en ik vrees dat de heer Frère deel uitmaakt van de categorie personen voor wie geld niet stinkt.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Ik spreek namens de heer Georges Dallemagne, die in Parijs is.
De mensenrechten en de rechten met betrekking tot de werkgelegenheid mogen niet langer loutere aanbevelingen blijven zonder enig gevolg in teksten of in internationale verdragen. Wij moeten onze politieke verantwoordelijkheid opnemen, ook al gaat dit in tegen bepaalde economische belangen. Er bestaat immers een neiging om de controle van internationale politieke of sociale normen vooral bij de bedrijven te leggen. Het is wenselijk dat de particuliere sector en de overheid samen inspanningen doen voor de bevordering van een internationale ethiek, maar de Staten mogen hun verantwoordelijkheid niet afschuiven op de bedrijven. België heeft de basisverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie ondertekend en moet dus ook zorgen voor de toepassing ervan. De Staat moet dus de nodige maatregelen treffen als een land de universele waarden niet naleeft. Daarom steunen wij dit voorstel van resolutie, dat de Belgische regering vraagt druk uit te oefenen op het Birmaanse regime voor de vrijlating van politieke gevangenen en, in het bijzonder, van de democratisch verkozen parlementsleden. De democratie mag immers niet voorbehouden zijn aan de westerse landen. De PSC-fractie zal dit voorstel van resolutie goedkeuren.
De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - Voor de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en de Landsverdediging is het altijd zeer prettig ergens in de wereld een militaire dictatuur te ontdekken, zeker als ze daarbij enige invloed van multinationals kan ontwaren, want ideologisch klinkt het dan ook beter. Dan kan ze haar verontwaardiging uiten over die militaire dictatuur, over de schending van de mensenrechten, over het gebrek aan democratie. Het moet dan wel gaan om een militaire dictatuur waar ons land geen economische belangen heeft en die internationaal weinig macht en impact heeft.
Twee weken geleden bezocht prins Filip, met in zijn zog de hele Belgische zakenwereld, nog China, nog altijd de grootste, belangrijkste en meest boosaardige dictatuur ter wereld. Hij ging de handelsrelaties en de samenwerking op zakelijk en ander gebied met China verbeteren. Ik vraag mij af waarom wij dan moeten stemmen over deze resolutie over Birma. Inhoudelijk staat onze fractie er wel volkomen achter, maar we merken op dat in verband met China een tegenovergesteld beleid wordt gevoerd.
Het Vlaams Blok zal zich dus onthouden.
De heer Jean-François Istasse (PS). - Op 27 mei is het juist tien jaar geleden dat in Birma vrije verkiezingen zijn gehouden die een democratische formatie aan de macht moesten brengen.
Deze hoop werd de kop ingedrukt door een staatsgreep die een gewetenloze junta aan de macht heeft gebracht.
De internationale gemeenschap heeft die situatie veroordeeld en de Belgische regering en het Belgische Parlement hebben zich daarbij aangesloten.
In Europa zijn velen het ermee eens dat economische sancties moeten worden getroffen tegen de junta. Ook de democratische oppositie vraagt sancties. Dat is één van de doelstellingen van onze resolutie.
We moeten ook de multinationals veroordelen die onder één hoedje spelen met soortgelijke politieke regimes.
De leider van de democratische oppositie in Birma en winnares van de Nobelprijs voor de vrede, mevrouw Aung San Suu Kyi heeft al veel blijk gegeven van grote politieke wijsheid en morele moed. Namens onze fractieleider, die thans in Parijs is om die zaak te bespreken, meen ik dat alle democratische parlementen haar acties en die van alle democraten moeten ondersteunen. Daarom zullen wij deze tekst goedkeuren.
- De bespreking is gesloten.
De voorzitter. - Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw opschrift voorstelt: Voorstel van resolutie over de schending van de mensenrechten in Birma (Myanmar).
- De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.
De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Ik dank de minister omdat hij teruggekomen is naar de Senaat, zodat ik deze vraag toch nog vandaag kan stellen.
Een paar dagen geleden liet de eerste minister in de Senaatscommissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden weten dat bij het verspreiden van de formulieren voor de raadpleging in de faciliteitengemeenten de taalwetgeving zal worden omzeild en dat de regeling die geldt in kieszaken, zal worden toegepast.
Gisteren is minister Van den Bossche ongetwijfeld tot de conclusie gekomen dat die regeling eigenlijk onwettig is en aanleiding zou kunnen geven tot betwistingen. Hij kondigde in de Kamer dan ook aan dat de regering iets anders had gevonden om de toepassing van de taalwetgeving te omzeilen: de postbodes zullen in de faciliteitengemeenten aanbellen en het formulier in de taal naar keuze overhandigen. Toen Belga hiervan gewag maakte, liet De Post prompt weten dat ze dit niet zou doen. Minister Daems startte gisteravond dan ook nog bijomende onderhandelingen met De Post.
Kan de minister meedelen hoe de onderhandelingen met De Post over dit contract tot op heden verlopen zijn, niet alleen die van gisteravond, maar ook die van de voorbije weken? Wanneer werd de prijs van 80 miljoen afgesproken? Welke voorwaarden werden daarbij bedongen? Was er bij de eerste onderhandelingen reeds sprake van het aanbellen in de faciliteitengemeenten? Zoniet, vanaf welk ogenblik kwam dit ter sprake?
Hoe zijn de onderhandelingen van gisteravond afgelopen? Gaat De Post toch in op de vraag van minister Van den Bossche om in de faciliteitengemeenten aan te bellen? Leidt dit tot een prijsverhoging? Zal De Post daarbij het tarief van de aangetekende zending toepassen?
Indien ik als particulier of als firma ook wens dat de postbode bij uitreiken van mijn verzending aanbelt, kan ik dan ook met De Post een regeling bedingen en eventueel een tarief genieten dat lager ligt dan dat van aangetekende zendingen? Zo ja, om welk tarief gaat het dan?
De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties. -Het kernkabinet heeft inderdaad vorige woensdag een regeling goedgekeurd om met respect voor de vigerende taalwetgeving de "volksbevraging" in de faciliteitengemeenten te laten plaatshebben. Daarover zijn heel wat berichtjes via het persagentschap Belga verspreid.
Ik kan alleen zeggen dat ik vanochtend nog met de afgevaardigde bestuurder van De Post heb gesproken en dat de afgesproken regeling blijkbaar geen probleem oplevert. De hele heisa berust veeleer op misverstanden en op verklaringen van woordvoerders in de pers dan wel op enig echt probleem. Er is gewoon een gesprek geweest met de personen bij De Post die instaan voor de verspreiding van de formulieren, om te vragen of dit mogelijk was. Daaruit is gebleken dat dit inderdaad zo is. Aangezien er op 160 000 adressen zal moeten worden gebeld, zullen er wel meer postbodes nodig zijn.
Minister Van den Bossche heeft voor de raadpleging op zijn begroting een bedrag van 80 miljoen geblokkeerd. Er is echter een verschil tussen het budget dat geblokkeerd wordt, en de prijs en de voorwaarden die bedongen zijn in het contract met De Post.
Natuurlijk was bij de eerste onderhandelingen met De Post nog geen sprake van de procedure die nu is afgesproken voor de faciliteitengemeenten. De mogelijke problemen bij het verspreiden van de formulieren in die gemeenten waren toen immers nog niet gesignaleerd.
Zal dit tot een prijsverhoging leiden? Hierover wordt onderhandeld tussen minister Van den Bossche en De Post. De Post is in deze zaak immers een N.V. die als commerciële onderneming onderhandelt met een klant. Ik kan mij voorstellen dat het tarief van een aangetekende zending niet zal worden gehanteerd, omdat De Post ook nu reeds in de huidige tarifering gebruik maakt van commerciële afspraken. Het gaat hier niet om een bepaalde prijs per brief of per oproep, maar wel om een package deal binnen een bepaald budget.
Wat de laatste vraag betreft, raad ik aan contact op te nemen met de commerciële dienst van De Post. Dat zou mij plezieren, want mijn aandelen kunnen alleen maar stijgen wanneer de Post meer zaken doet. Als bescheiden aandeelhouder hoop ik dat het bedrijf het zo goed mogelijk doet. Dat komt trouwens ook het personeel ten goede. Als minister zal ik mij zeker niet moeien met mogelijke afspraken die de commerciële diensten van De Post maken.
De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben uiteraard bekommerd om zijn aandelen in De Post, maar ik wens ook dat De Post voor de overheid en voor de gemeenschap voldoende opbrengt.
Begin mei stelde de regering een bedrag van 80 miljoen voorop als te betalen vergoeding aan De Post. De oorspronkelijke plan voor het verspreiden van de formulieren in de faciliteitengemeenten was goedkoper, maar onwettig. Het lijkt mij dus niet meer dan normaal dat de NV De Post niet langer tevreden is met dat bedrag van 80 miljoen en dat de prijs wordt verhoogd. Het tarief van aangetekende zendingen gebruiken zou neerkomen op een meerprijs van minstens 20 miljoen. Dat is wellicht extreem, maar het is even onwaarschijnlijk dat geen extra kosten zullen worden aangerekend.
De regering wringt zich in heel veel bochten om tegemoet te komen aan de oekaze van de heer Maingain, die vlak voor zijn congres wilde uitpakken met het nieuws dat de Franstaligen in de randgemeenten de vragenlijsten voor de raadpleging in het Frans zullen krijgen. Het ware veel eenvoudiger om de formulieren in de taal van het gebied te verspreiden. De inwoners van de faciliteitengemeenten in Vlaanderen zouden dan een exemplaar in het Nederlands krijgen en de vrijheid hebben een vertaling bij de betrokken diensten aan te vragen. Dat zou een veel logischer en waarschijnlijk ook goedkopere oplossing zijn, die trouwens conform de taalwetgeving is.
De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - Waarom werd de vraag van de heer Caluwé uitgesteld tot de minister aanwezig kon zijn en de mijne niet? Daardoor kon hij mijn bijkomende vraag niet beantwoorden. Nu de minister er toch is, stel ik voor dat ik mijn repliek zeer kort herhaal en hij de bijkomende vraag beantwoordt.
De voorzitter. - Zoals u weet, moest de minister naar de Kamer gaan. Van zodra hij kon, is teruggekomen.
De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - Ondertussen had ik mijn vraag al gesteld. Ze was al eens uitgesteld omdat de minister zelf wou antwoorden.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC), rapporteur. - Op 15 maart 2000 nam het Vlaams Parlement een motie aan waarin het, met het oog op overleg, de schorsing vroeg van de behandeling van het wetsontwerp tot wijziging van het bijvoegsel bij het Gerechtelijk Wetboek. Het overleg vond plaats op 6 april maar mislukte. De Senaat moet zich uiterlijk op 28 mei over dit geschil uitspreken.
Voor een goed begrip van het belangenconflict moeten we teruggaan naar de artikelen 10 en 11 van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons. Deze artikelen vervangen de artikelen 46 en 53, § 5, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en zij bepalen dat in kantons die gemeenten met een bijzonder statuut omvatten, vrederechters en plaatsvervangende vrederechters moeten bewijzen de Franse taal te kennen. Deze artikelen treden in werking op 1 september a.s. Zij werden destijds zonder enige bespreking aangenomen door de commissies voor de Justitie van Kamer en Senaat.
Op 22 november 1999 heeft de Vlaamse regering bij het Arbitragehof vorderingen ingediend tot gedeeltelijke schorsing en gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 10 en 11 van de wet van 25 maart 1999. Op 2 februari 2000 heeft het Arbitragehof de vordering tot schorsing verworpen. Het Hof zal zich waarschijnlijk eerstdaags uitspreken over de vordering tot vernietiging.
Reeds op 7 april 1999 heeft onze gewezen collega Bourgeois een wetsvoorstel ingediend om enkele wijzigingen die de wet van 25 maart 1999 had aangebracht, bij te sturen. Tijdens de bespreking van dit wetsvoorstel werden verschillende amendementen ingediend om de draagwijdte van de artikelen 10 en 11 te beperken. Al deze amendementen werden verworpen. Hierna verklaarde het Vlaams Parlement dat het ernstig in zijn belangen werd benadeeld door de weigering om de artikelen 10 en 11 van de wet van 25 maart 1999 te wijzigen.
De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden kon beschikken over een uitstekende juridische nota van de diensten van de Senaat. De discussie draaide om twee punten.
Eerste punt: is de motie van het Vlaams Parlement ontvankelijk? Argumenten pro waren dat de verwerping van de amendementen geen weigering tot handelen is maar een juridisch handelen dat het inleiden van de procedure van het belangenconflict rechtvaardigt; dat in artikel 32 van de gewone wet tot hervorming der instellingen niets staat over de mogelijkheid voor de "verwerende partij" om een motie onontvankelijk te verklaren. De argumenten contra de ontvankelijkheid luidden dat de termijn om een belangenconflict op te werpen, verstreken is bij de afkondiging van de wet van 25 maart 1999; dat het al te gemakkelijk is dit te omzeilen door de weigering om deze wet te wijzigen te bestempelen als een weigering tot handelen en dit in te roepen om alsnog een belangenconflict op te werpen.
Tweede punt van discussie: moet de procedure tot regeling van een belangenconflict worden geschorst wegens samenloop met een procedure in verband met een bevoegdheidsconflict? Volgens artikel 32, § 5, van de gewone wet tot hervorming der instellingen is er schorsing als het gaat om "eenzelfde aangelegenheid". Argumenten pro schorsing waren dat de uitdrukking "eenzelfde aangelegenheid" breder is dan "eenzelfde ontwerp of voorstel"; dat de procedure tot regeling van een belangenconflict moet worden geschorst ongeacht het stadium waarin ze zich bevindt, of het nu gaat om de voorkoming dan wel om de regeling van een dergelijk conflict; dat de schorsing van een belangenconflict mogelijk is zodra een bevoegdheidsconflict aanhangig is. De argumenten contra luidden dat de vordering tot vernietiging betrekking heeft op de artikelen 10 en 11 van de wet van 25 maart 1999 en uiteraard niet op de verwerping van amendementen op de artikelen 46 en 53, § 5, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; dat tot op heden de Kamer noch het Vlaams Parlement iets hebben ondernomen om het belangenconflict te schorsen terwijl het bevoegdheidsconflict toch reeds op 22 november 1999 werd ingeleid bij het Arbitragehof en de Kamer sinds 16 maart 2000 officieel in kennis is gesteld van de motie van het Vlaams Parlement.
De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft, Nederlandstaligen tegen Franstaligen, geoordeeld dat het belangenconflict opgeworpen door het Vlaams Parlement ontvankelijk is. Zij heeft met tien stemmen tegen vier geoordeeld dat de behandeling van het in de Kamer aanhangige wetsontwerp dient te worden geschorst, niet alleen totdat het Arbitragehof zich heeft uitgesproken over de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 10 en 11 van de wet van 25 maart 1999, maar ook totdat het Overlegcomité een beslissing heeft genomen over het belangenconflict. De commissie heeft dan ook besloten de procedure tot regeling van het belangenconflict te schorsen. Na de uitspraak van het Arbitragehof over de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging zal de Senaat binnen de maand een gemotiveerd advies uitbrengen over de grond van het belangenconflict. Tot zover het verslag.
Namens de PSC-fractie wil ik nog een juridische en een politieke bedenking maken. Vernietigt het Arbitragehof de artikelen 10 en 11, dan is niet alleen het bevoegdheidsconflict opgelost maar ook het belangenconflict. In het andere geval loopt het belangenconflict voort en staan ons woelige debatten te wachten. Ik vind het triest dat de Vlaamse meerderheid, op grond van een twijfelachtig juridisch argument, zonder meer tegen de Franstalige minderheid heeft gestemd voor de ontvankelijkheid. Dit kan de communautaire vrede bedreigen. Ik vraag dan ook een afzonderlijke stemming over het gedeelte van het voorstel van beslissing dat hierop betrekking heeft.
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Ik ga akkoord met de voorlopige oplossing in dit dossier, namelijk de schorsing van het belangenconflict tot het bevoegdheidsconflict is opgelost. Ik maak nochtans voorbehoud over wat mij een oneigenlijk gebruik van de procedure van het belangenconflict lijkt. Het Vlaams Parlement maakt zich immers helemaal niet ongerust over de inhoud van een wetsontwerp. De bepalingen die door het Vlaams Parlement worden aangeklaagd, staan reeds in de wet van 25 maart 1999 en destijds werd geen belangenconflict ingeroepen. Pas achteraf, bij de wijziging van die wet, werden amendementen ingediend die steunen op de Vlaamse opvattingen inzake taalhomogeniteit en territorialiteit. De verwerping van deze amendementen ligt aan de basis van de motie van de Vlaamse regering. Omdat een bevoegdheidsconflict aanhangig is bij het Arbitragehof zal ik het nu niet hebben over de grond van de zaak, d.i. de tweetaligheid die wordt opgelegd aan bepaalde magistraten in kantons met faciliteitengemeenten. Ik wil enkel de aandacht vestigen op het misbruik van het gebruik van het belangenconflict.
Als men de Vlaamse stelling volgt, zou de verwerping van eender welk communautair getint amendement op gelijk welk wetsontwerp volstaan om een belangenconflict in te roepen. Gaan de Franstaligen bijvoorbeeld een belangenconflict inroepen wanneer een amendement om Voeren naar de provincie Luik over te hevelen, wordt verworpen? Gaat de Vlaamse Raad een belangenconflict inroepen wanneer een amendement wordt verworpen om de Vlaamse aanwezigheid in Brussel te verhogen? Gaat men aldus de communautaire vrede vervangen door voortdurende schermutselingen die ons terugvoeren naar de ergste ogenblikken uit onze communautaire geschiedenis? De wetgever heeft de procedure van het belangenconflict ingesteld om te voorkomen dat de deelgebieden initiatieven zouden nemen die door andere deelgebieden slecht zouden worden onthaald. De federale loyaliteit vereist van eenieder respect voor de ander en de oplossing van problemen door overleg. Het belangenconflict mag dus geen wapen worden om voortdurend communautaire conflicten in het leven te roepen via het indienen van amendementen.
Indien het Arbitragehof het beroep inzake de bevoegdheid verwerpt, komt het dossier weer bij ons. Dan moet worden herinnerd aan de regeringsverklaring waarin wordt gezegd dat de federale loyaliteit en het coöperatief federalisme erin bestaan gepaste samenwerkingsprocedures in te stellen om de problemen tussen de federale entiteiten onderling of tussen deze en de federale overheid te regelen. Als instrument van coördinatie tussen de verschillende beleidsniveaus waarborgt de samenwerking een harmonieuze werking van de federale structuren.
Door een probleem boven te spitten dat door de vorige legislatuur werd geregeld, wordt de confrontatie opgeroepen. Het initiatief van onze Vlaamse collega bevordert de rust niet en draagt niet bij tot wat in de regeringsverklaring wordt gezegd, namelijk dat de Belgische federale staatsstructuur moeten worden verbeterd om de communautaire spanningen definitief uit de weg te ruimen en harmonieuze relaties tussen onze gewesten en gemeenschappen te waarborgen.
De heer Jean-François Istasse (PS). - Zoals de heer Monfils meen ik dat het hier een betwistbare wetsinterpretatie betreft. De wetgever heeft geen te strenge regels willen invoeren in deze fundamentele aangelegenheid en heeft gemeend dat regeringen en parlementen wijsheid en goede trouw aan de dag zouden leggen bij het beroep op dit mechanisme. Is hij naïef geweest? Zoals de heer Monfils vrees ik misbruik. De procedure is niet gemaakt om ze in te roepen bij de verwerping van een amendement op een wet die minder dan een jaar geleden werd aanvaard. Het is een spijtig precedent. De behandeling van wetteksten kan aldus immers worden verlamd door amendementen die enkel bedoeld zijn om bijvoorbeeld nieuwe bevoegdheden of middelen aan een deelgebied te geven. De verwerping ervan kan dan aanleiding zijn voor een belangenconflict. Is dat ernstig? De federale loyaliteit verdient beter.
Wat de grond van de zaak betreft, gaat de socialistische fractie akkoord met het besluit van de commissie om de procedure te schorsen. Artikel 32, § 5, van de wet van 9 augustus 1980 is hier onmiskenbaar van toepassing. Het conflict betreft immers hetzelfde onderwerp als het annulatieberoep tegen de wet van 25 maart 1999 bij het Arbitragehof. We moeten dus wachten op het arrest van dit Hof dat de grond van de zaak moet oplossen. Immers, ofwel is er een bevoegdheidsoverschrijding en worden de bepalingen vernietigd, ofwel is er geen bevoegdheidsoverschrijding en dan kan er geen belangenconflict zijn. Een Vlaams lid van onze assemblee benadrukte overigens terecht dat de toepassing van een mensenrecht, te weten het recht om voor de rechtbank de taal van zijn keuze te gebruiken, geen ernstige bedreiging kan vormen voor de belangen van een groot gewest als Vlaanderen. Ik ben er dan ook van overtuigd dat het arrest van het Arbitragehof deze zaak zal afsluiten.
Mijn fractie stemt dus in met de oplossing van de commissie, maar betreurt dat een Vlaamse meerderheid van deze commissie het belangenconflict ontvankelijk acht. Ik herinner eraan dat de minister van Justitie de onontvankelijkheid en ongegrondheid van de motie van het Vlaams Parlement heeft gepleit. We moeten dit incident niet opblazen, maar het evenmin onderschatten. Daarom zullen we stemmen voor de onontvankelijkheid en voor de schorsing.
De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Het Vlaams Parlement heeft enkele weken geleden, op voorstel van de paars-groene meerderheid, bijna eenparig een motie tot inroeping van een belangenconflict goedgekeurd. Ik meen dat krachtens de procedure alleen de indiener van het belangconflict, en niemand anders, over de ontvankelijkheid ervan kan oordelen. De bijzondere wetgever is bij het instellen van de procedure van het belangenconflict zo streng te werk gegaan dat het niet lichtvaardig kan worden ingeroepen om een aantal zaken naar voren te brengen. Een belangenconflict is alleen mogelijk als een drievierde meerderheid in een parlement van oordeel is dat haar belangen kunnen worden geschaad.
Het is niet zo dat geen belangenconflict kan worden ingeroepen over een aangelegenheid die niet langer in de wet is opgenomen omdat geen amendement in die zin werd goedgekeurd. Het gaat in dit geval immers niet over de goedgekeurde wet van maart 1999 zelf, maar om de verbeterwet. De regering achtte het nodig om een aantal onvolmaaktheden in de wet van maart 1999 recht te zetten. In deze verbeterwet werd één bepaling die normaal gezien toch een verbetering inhield tegenover de oorspronkelijke wet, niet opgenomen, namelijk de regeling met betrekking tot enkele taalaspecten in een aantal gerechtelijke kantons die bijna per ongeluk in de wet was geslopen. Het feit dat de Kamer hierop niet wenste in te gaan, was voor een ruime drievierde meerderheid in het Vlaams Parlement een voldoende reden om te oordelen dat de Vlaamse belangen hierdoor werden geschaad.
Wij zijn ook niet van mening dat het belangenconflict en het bevoegdheidsconflict hier samenkomen. De procedure die bij het Arbitragehof aanhangig is gemaakt en die slechts gedeeltelijk over de bevoegdheid gaat, heeft betrekking op de wet van maart 1999, terwijl het belangenconflict betrekking heeft op de verbeterwet. Het oordeel van de commissie dat er een samenloop van bevoegdheids- en belangenconflict gaat volgens ons dan ook niet op.
Om die reden zullen wij ons bij de stemming over de vraag of er sprake is van een samenloop onthouden. Er is geen samenloop en bijgevolg moet de procedure niet worden geschorst. Als dit advies gestemd wordt, leidt dit niet tot ernstige gevolgen. Eerstdaags zullen we ons toch over de grond van de zaak moeten uitspreken omdat het Arbitragehof vandaag een uitspraak zou moeten doen over deze aangelegenheid. De Senaat zal bijgevolg in de loop van de komende weken toch een advies ten gronde moeten geven aan het Overlegcomité.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - In het verleden was de Senaat ook reeds creatief in het zich niet uitspreken over een belangenconflict dat door een andere parlementaire assemblee werd ingeleid, wat trouwens ook nu weer het geval is. Ook nu werd de eeuwigdurende discussie gevoerd over het al dan niet samenvallen van een belangenconflict en een bevoegdheidsconflict. Sta me toe ons standpunt terzake nogmaals bondig toe te lichten.
Tussen een belangenconflict en een bevoegdheidsconflict bestaat een wezenlijk verschil, zowel inhoudelijk als chronologisch. Een belangenconflict is een politieke daad van een parlementaire vergadering, die meent dat haar belangen geschaad zijn door iets wat in een andere parlementaire assemblee aanhangig is. Dat een belangenconflict wordt ingeleid door drie vierden van de parlementaire assemblee, is een politieke uitspraak op zich. Hiervoor hoeft zelfs geen reden te zijn, vermits de wet daarin niet voorziet. Een bevoegdheidsconflict krijgt een juridisch beslag en een belangenconflict een politiek beslag.
Een ander niet onbelangrijk verschil vormt het chronologisch onderscheid. Het belangenconflict kan alleen maar worden ingeleid tijdens de wetgevingsprocedure, terwijl het bevoegdheidsconflict pas kan worden ingeleid na goedkeuring van een wet. Met andere woorden, beide conflicten overlappen elkaar chronologisch niet, behalve indien een zaak aanhangig is bij het arbitragehof. Dan wordt de procedure van het belangenconflict geschorst. Dit kan niets anders betekenen dan dat in een advies van de Raad van State over een wetsontwerp of een ontwerpdecreet in de wetgevingsprocedure werd aangegeven dat er een bevoegdheidsoverschrijding is en dat de zaak wordt voorgelegd aan het overlegcomité, dat binnen de veertig dagen moet beslissen. Dan wordt de procedure van het belangenconflict geschorst.
De commissie heeft de notie «hetzelfde ontwerp» uitgebreid tot «eenzelfde aangelegenheid», wat de bedoeling van de wetgever niet kon zijn, gelet op het feit dat het niet om eenzelfde aangelegenheid gaat. Tegen het ontwerp dat nu bij het arbitragehof ligt, kan immers geen belangenconflict meer worden ingediend.
Ik beschouw dit als een gevaarlijk precedent. Een nog gevaarlijker precedent is evenwel dat de Senaat zich naar aanleiding van een belangenconflict voor het eerst heeft uitgesproken over de ontvankelijkheid. Naar mijn oordeel komt het de Senaat noch de Kamer toe zich uit te spreken over de ontvankelijkheid van een belangenconflict. De wetgever voorziet hierin uitdrukkelijk niet. Een belangenconflict is immers ontvankelijk als drie vierden van een parlementaire assemblee die beslissing neemt. Dus is het conflict de facto ontvankelijk.
Ik waarschuw de Franstalige collega's dat het niet zo moeilijk is om bij een eventueel belangenconflict, bijvoorbeeld ingeleid door de Franse Gemeenschapsraad of het Parlement van het Waalse Gewest, de ontvankelijkheid telkens op een politieke manier aan de orde te stellen. Als er dan communautair gestemd wordt, dan is geen enkele motie betreffende een belangenconflict nog ontvankelijk.
Welke criteria zal men trouwens hanteren bij de beoordeling? Er zijn er geen, behalve politieke. Ik blijf dan ook bij mijn standpunt dat een gevaarlijk precedent is geschapen door in de commissie voor het eerst de ontvankelijkheid aan de orde te brengen. Dit zou wel eens als een boemerang kunnen terugkeren tegen diegenen die het precedent hebben geschapen.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik zal me niet mengen in de juridische discussie over de ontvankelijkheid en de uiteindelijke besluiten die aan de Senaat worden voorgesteld. Wel wil ik even ingaan op de meer politieke uiteenzetting van de heer Monfils. Op één vlak heeft de heer Monfils zeker gelijk: het belangenconflict werd vrij laat ingeroepen en bij de totstandkoming van de wet vorig jaar had men eigenlijk niet door waartoe deze zou leiden. Later heeft men dan geprobeerd dit te corrigeren.
Volgens de heer Monfils is het inroepen van het belangenconflict een communautaire actie waarmee de Vlamingen de communautaire spanningen op de spits willen drijven. Dit is niet helemaal correct. De belangen zijn werkelijk geschaad en er zijn gelegenheden geweest om dit op te lossen. Het probleem is inderdaad dat in een aantal Vlaamse kantons de rechters tweetalig moeten zijn, terwijl dit voor de rechtsbedeling niet noodzakelijk is. In Brussel daarentegen, een tweetalig gebied, kunnen rechters die niet in een examen Nederlands zijn geslaagd, toch recht spreken. Waarom zouden we in Vlaanderen, in een taalhomogeen gebied, dan wel moeten aanvaarden dat rechters tweetalig zijn? De Franstaligen moeten toch begrijpen dat dit een probleem is.
De belangenkwestie is dus ontstaan niet toen het belangenconflict aanhangig werd gemaakt, maar wel in de Kamer waar de wil ontbrak om de moeilijkheid op te lossen. Ik stel ook vast dat er in het overleg tussen de Kamer en het Vlaams Parlement geen bereidheid was om naar een grondige oplossing te zoeken en dat in de senaatscommissie een juridisch steekspel is gehouden rond ontvankelijkheid en dergelijke meer, maar dat ook daar de bereidheid ontbrak de zaak echt op te lossen.
Ik betreur dat de Senaat niet in staat is een advies te geven en de dingen een aantal weken uitstelt. Ik roep alle senatoren dan ook op hun gezond verstand te gebruiken en deze zaak te beslechten door tegemoet te komen aan de mijns inziens terechte vraag en het belangenconflict niet voor te stellen alsof sommigen daarmee het samenleven van de gemeenschappen in ons land willen bemoeilijken.
- De bespreking is gesloten.
- De stemming over het voorstel van beslissing aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft later plaats.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Dinsdag 30 mei 2000
`s ochtends te 10 uur
Evocatieprocedure
Wetsontwerp ter bevordering van sociaal verantwoorde productie; Gedr. St. 2-288/1 tot 7.
Voorstel van resolutie over de sociaal verantwoorde productie (van de heer Marcel Colla); Gedr. St. 2-415/1 tot 3.
Vraag om uitleg van de heer Georges Dallemagne aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken over "de 106de zitting van het Comité van Ministers van de Raad van Europa over Tsjetsjenië" (nr. 2-139).
`s namiddags te 14.30 uur
Inoverwegingneming van voorstellen.
Mondelinge vragen.
Evocatieprocedure
Wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen; Gedr. St. 2-280/1 tot 6.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten (van de heer Armand De Decker c.s.); Gedr. St. 2-439/1 tot 3.
Vragen om uitleg :
- van de heer Didier Ramoudt aan de Minister van Justitie over "de werking van de Onderzoeksraad voor de zeevaart" (nr. 2-142);
- van de heer Josy Dubié aan de Minister van Justitie over "de invordering van geldboeten in zaken die betrekking hebben op de georganiseerde financiële criminaliteit" (nr. 2-143).
Woensdag 31 mei 2000
`s ochtends te 11 uur
Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.
`s namiddags te 16 uur
Eedaflegging van Z.K.H. Prins Laurent.
- De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
De voorzitter. - Mevrouw Willame heeft een afzonderlijke stemming gevraagd over de ontvankelijkheid van de motie van het Vlaams Parlement. Ik stel dus voor om eerst te stemmen over de schrapping in het eerste lid van het beschikkend gedeelte van de woorden «de motie van het Vlaams Parlement ontvankelijk is, maar dat». Wie de motie onontvankelijk vindt en die woorden dus wil schrappen, stemt ja.
Stemming nr. 1
Aanwezig: 55
Voor: 23
Tegen: 32
Onthoudingen: 0
De voorzitter. - Het eerste lid wordt dus ongewijzigd behouden. We stemmen nu over het geheel van het voorstel van beslissing.
Stemming nr. 2
Aanwezig: 55
Voor: 37
Tegen: 6
Onthoudingen: 12
- Het voorstel van gemotiveerde beslissing is aangenomen. Het zal aan de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van het Vlaams Parlement, evenals aan de eerste minister worden meegedeeld. De Senaat zal, binnen de 30 dagen na kennisneming van het arrest van het Arbitragehof een gemotiveerd advies uitbrengen aan het Overlegcomité.
De voorzitter. - De heer Verreycken heeft een stemming gevraagd over de inoverwegingneming van het wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932 en van de nieuwe gemeentewet om de strijd tegen extreem-rechts op te voeren (van de heer Georges Dallemagne, Stuk 2-394/1).
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Hier wordt verzocht de afschaffing van de democratie in overweging te nemen en dat is niet de opdracht van de Senaat. Daarom vraagt het Vlaams Blok, wat niet gebruikelijk is, over deze in overwegingneming te stemmen. Onze fractie heeft nog nooit een negatieve stem uitgebracht over een in overwegingneming maar zal zich ditmaal onthouden. Daarmee wil onze fractie alleen aantonen dat de krachten die de democratie willen ondergraven zeker niet in volksnationalistische hoek moeten worden gezocht, maar blijkbaar wel onder de pyromanen die brand roepen om zichzelf een imago van onschuld te geven. Het Vlaams Blok heeft problemen met het voorstel en wil dat met een minachtende onthouding duidelijk maken.
De voorzitter. - We stemmen over de inoverwegingneming van het wetsvoorstel.
Stemming nr. 3
Aanwezig: 57
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 6
- Het wetsvoorstel is in overweging genomen.
(De lijst van alle in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
Stemming nr. 4
Aanwezig: 57
Voor: 51
Tegen: 6
Onthoudingen: 0
- Het wetsvoorstel is aangenomen.
- Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming nr. 5
Aanwezig: 56
Voor: 50
Tegen: 6
Onthoudingen: 0
- Het wetsvoorstel is aangenomen.
- Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er is een lijst rondgedeeld met de namen van de Birmaanse parlementsleden die in de gevangenis zitten of al overleden zijn. Overmorgen is het precies tien jaar geleden dat leden van het democratisch verkozen parlement door de militaire junta gevangen werden genomen of onder huisarrest werden geplaatst.
Ik stel voor een moment van stilte in acht te nemen en nadien de lijst met de namen van de parlementsleden voor te lezen.
De voorzitter. - Ik begrijp uw bekommernis voor dit probleem volkomen, maar het behoort niet tot onze tradities om op die manier te werk te gaan.
Ik stel voor morgen een brief te sturen naar de ambassadeur van Birma in België om zijn aandacht op deze toestand te vestigen.
We stemmen nu over het voorstel van resolutie.
Stemming nr. 6
Aanwezig: 57
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 6
- Het voorstel van resolutie is aangenomen.
- Het zal aan de bevoegde ministers worden overgezonden.
(De vergadering wordt geschorst om 18.10 uur. Ze wordt hervat om 18.15 uur.)
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)
De voorzitter. - Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer, antwoordt namens de heer Marc Verwilghen, minister van Justitie.
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Meer dan een vraag, is dit een poging vooruitgang te boeken in het zeer gevoelige probleem van de hulp aan auteurs. Door de omzetting van de Europese richtlijn over de coördinatie van bepaalde regels inzake de auteursrechten in de wet van 30 juni 1994, heeft België er zich toe geëngageerd de wettelijke verdedigingsmiddelen van de houders van auteursrechten efficiënt te maken. Hetzelfde gebeurde door de ratificatie van de conventie van Bern en de TRIPS-akkoorden. De wettelijke bepalingen leggen de kabelmaatschappijen op de toelating te vragen van de houders van auteursrechten om programma's heruit te zenden. Die toelating kan aan alle normale voorwaarden verbonden aan het auteursrecht, met name een vergoeding, worden onderworpen. Ondanks een akkoord daarover tussen de kabelmaatschappijen en de houders van auteursrechten, hebben deze laatste sinds 1996 geen vergoedingen meer ontvangen. De kabelmaatschappijen respecteren dus noch hun contractuele verplichtingen, noch de Belgische en internationale wettelijke bepalingen. Ze bestelen de auteurs, maar ook degenen die een abonnement betalen. Daarin is immers de auteursvergoeding begrepen. Ze maken zich ook schuldig aan namaak. Ondanks gerechtelijke beslissingen, betalen ze nog steeds niet. De auteurs zijn nu reeds 3 miljard misgelopen. Dit is schokkend en onaanvaardbaar. Moeten we wachten tot er tegen België een zaak wordt aangespannen voor het Europees Hof van Justitie of voor de Wereldhandelsorganisatie vooraleer dit wordt geregeld?
Ik herinner de vice-eerste minister er aan dat de regeringsverklaring de creativiteit wil ondersteunen en met name het statuut van de kunstenaars en de auteurs. Volgens een recent document bestaat er nog steeds geen akkoord tussen de vijftien over de richtlijn betreffende de auteursrechten, maar gelukkig willen Frankrijk, Italië, Spanje en België dat de wetgeving een zo ruim mogelijk gebied omschrijft en de auteurs niet benadeelt. We beschikken over de wetgeving om de auteurs te beschermen, maar kunnen ze niet toepassen.
Ik weet dat de gemeenschappen belangrijke bevoegdheden hebben inzake teledistributie. Het is echter de minister van Justitie die bevoegd is voor de auteursrechten en de eerbiediging van de terzake geldende internationale verplichtingen. Ik wil hem dan ook vragen wat hij van plan is te doen om deze zaak te regelen. Op zijn minst kan een initiatief worden genomen op federaal niveau om een overleg tussen alle betrokkenen te organiseren. Is het niet mogelijk de bemiddelingsprocedure van artikel 54 van de wet van 1994 te gebruiken? Het gaat om een vrijwillige bemiddeling, maar het wordt tijd iedereen rond de tafel te brengen en zelfs sommigen daartoe te dwingen, om de auteurs te geven wat hen toekomt. Er is geen creatie zonder auteur en zonder creatie eindigt de verbeelding en de zielsverruiming die scheppers een land kunnen bieden.
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Ik antwoord namens collega Verwilghen.
We moeten inderdaad nagaan wat we kunnen doen om de kabelmaatschappijen ertoe aan te zetten de overeenkomsten die ze met de auteursverenigingen hebben gesloten, na te leven.
Hoe kan de minister van Justitie tussenkomen? De heer Monfils heeft zelf verwezen naar de bemiddelingsprocedure zoals voorzien in artikel 54 van de wet op de auteursrechten van 30 juni 1994. Die arbitrage is de enige mogelijkheid die wordt geboden. De wet verleent de minister echter geen rechtstreeks injunctierecht. Inmiddels lopen de eerste overeenkomsten tussen de kabelmaatschappijen en de houders van auteursrechten af. De maatschappijen weigeren klaarblijkelijk elke samenwerking. Er zijn dan ook verschillende rechtszaken gestart door houders van de auteursrechten. De minister kan zich daarin niet mengen omwille van de scheiding der machten. De enige mogelijkheid die hij ziet om de kabelmaatschappijen te dwingen hun verplichtingen na te leven, is een wijziging van artikel 54 binnen een gehele wijziging van de wet van 30 juni 1994. Dat is pas mogelijk na de goedkeuring van het voorstel van richtlijn over de harmonisatie van de auteursrechten in de informatiemaatschappij. Dit zou voor het einde van het jaar kunnen gebeuren.
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Dit antwoord verheugt me omdat het een uitweg kan bieden. Men kan inderdaad het betreffende artikel wijzigen zodat de minister een rol kan spelen in deze problematiek. Ik ga onmiddellijk een voorstel van wijziging uitwerken. Ik hoop dat de Senaat het spoedig zal kunnen bespreken in samenwerking en met de steun van de minister van Justitie.
- Het incident is gesloten.
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Mijn vraag om uitleg is zowel aan vice-eerste minister Durant als aan minister Aelvoet gericht, omdat het federaal plan inzake verzuring en zomersmog zowel met milieu als met mobiliteit te maken heeft.
De milieubeweging en de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling hebben forse kritiek op het voorgestelde federale actieplan tegen verzuring en zomersmog. Zo stelt men vast dat de geplande bewustmakingscampagnes rond mobiliteit en energie aanzienlijke budgetten moeten krijgen, dat ze van professionele communicatiebronnen- en instrumenten moeten gebruik maken en dat er een coördinatie nodig is tussen de verschillende beleidsniveaus. In feite is er een nationaal plan tegen de luchtvervuiling nodig en daarmee bedoel ik niet zomaar een federaal plan dan wel een plan dat moet zorgen voor een integratie van de inspanningen van de gewesten en het federale niveau inzake milieu en mobiliteit.
De Federale Raad betreurt ook dat men niet is uitgegaan van een evaluatie van het vorige federale actieplan van 1996 en van een onderzoek naar de redenen waarom de vroeger vooropgezette doelstellingen niet werden gehaald.
Kritiek is er echter niet alleen op de vorm, maar ook op de inhoud. De doelstellingen op lange termijn zijn volgens de Federale Raad ontoereikend. Men blijft ver beneden de emissieplafonds die voor ons land werden berekend in het kader van de Europese ontwerprichtlijn inzake nationale emissieplafonds. Men houdt het op de schrale engagementen aangegaan in het kader van het protocol van Göteborg, wat voor de Federale Raad onvoldoende is.
Bovendien is het beleid inzake verzuring en ozon niet afgestemd op het beleid inzake de bestrijding van broeikasgassen. Zo gaat men voor de bepaling, van plafonds voor de uitstoot van verzurende stoffen en ozonvoorlopers uit van een jaarlijkse stijging van het Belgische elektriciteitsverbruik met 2 tot 4%, wat ingaat tegen de engagementen van Kyoto.
Het huidige ontwerp van Europese ozonrichtlijn stelt als norm voorop dat men in 2010 nog maximum 60 dagen de ozon-8-uren-norm van 120 µg/m3 mag overschrijden. Deze norm is nodig om in heel Europa gevaarlijke ozonpieken op langere termijn te vermijden. Als België aan deze norm wil voldoen, zal een aanzienlijke verscherping van de huidige doelstellingen van het federaal plan nodig zijn. Inzake langetermijndoelstellingen voldoet het plan dus niet.
Intussen groeit een internationale consensus dat acties op langere termijn om de achtergrondwaarden aan ozon terug te dringen moeten worden gecombineerd met acties op middellange of korte termijn. Die gecombineerde actie moet de schadelijke invloed van hoge ozonpieken op de gezondheid tijdens de zomer tegengaan. Vooral kinderen, ouderen en mensen met astma lopen risico's. In 1994 werd in ons land door het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie een `oversterfte' vastgesteld van 1.226 mensen. Die oversterfte was mede te wijten is aan hoge ozonpieken. Ook de volgende jaren werd de band gelegd tussen oversterfte en zomersmog.
In Duitsland berekende het vermaarde Umwelt und Prognose Institut op basis van een computermodel dat er tussen 1990 en 1995 in de Bondsrepubliek liefst 23.500 doden zouden zijn gevallen door zomersmog.
In het ontwerp van nieuwe Europese ozonrichtlijn wordt in artikel 7 de mogelijkheid van actieplannen voor de kortere termijn opgenomen. In een aantal Europese landen zijn maatregelen voor de korte termijn getroffen om de risico's van ozonpieken voor de gezondheid te beperken en onder meer het recht van kinderen te vrijwaren om onbezorgd op straat te spelen, ook als de zon hard schijnt. In Frankrijk kunnen de lokale overheden een rijverbod instellen alternerend voor even en oneven nummerplaten. Dit gebeurde bijvoorbeeld reeds in Parijs. Over al die maatregelen om op korte termijn resultaten te boeken, bestaat er veel discussie, maar ze tonen minstens aan dat men aan het probleem werkt.
In het kader van de nieuwe politieke cultuur verwijs ik hier graag naar een wetsvoorstel van twee CVP-volksvertegenwoordigers, de heren Ansoms en Brouns, die in tempore non suspecto, namelijk in de vorige legislatuur, een wetsvoorstel indienden om in steden emissiearme zones in te voeren in, waar enkel emissiearme voertuigen zouden worden toegelaten. Dat is een voorbeeld van een emissiebeperkende maatregel met een kortetermijneffect.
In Duitsland werden in de vroegere zomersmogwet al verkeersbeperkende maatregelen uitgewerkt met snelheidsbeperkingen voor auto's met katalysator en zelfs rijverboden voor auto's zonder katalysator als op verschillende meetstations de grenswaarde van 240 µg/m3 overschreden werd. Het Duitse milieuministerie verdedigde een hernieuwing en zelfs een verscherping van deze wet. Ik verheel niet dat over dit alles in Duitsland nog aardig wat discussie bestaat en dat die duidelijk nog niet beslecht is.
Andere maatregelen die worden overwogen zijn op ozonrijke dagen een ozonticket voor het openbaar vervoer, een gebruiksverbod voor machines aangedreven door benzine, zoals grasmaaiers of motorzagen, een verbod voor de industrie op het gebruik van VOS-houdende stoffen zoals solventen en dergelijke meer.
Men acht dit soort van preventieve maatregelen op korte termijn nodig, naast een verscherping van de doelstellingen op lange termijn. Want ondanks de vermindering van de voorloperstoffen die ozon vormen, de stikstofoxiden en de vluchtige organische stoffen, met gemiddeld 30% is er de voorbije tien jaar bijvoorbeeld in Duitsland of Zwitserland geen noemenswaardige vermindering van de ozonachtergrondwaarden ingetreden. Ook onze eigen Ircel toont aan dat het aantal gezondheidseffectdagen, zoals men dat noemt, in 1999 zeer hoog lag, de hoogste piek bereikte sinds 1990.
Het zal dus langer dan verwacht duren voor de langetermijnmaatregelen een heilzaam effect hebben op milieu en gezondheid. Intussen zijn noodmaatregelen nodig, ook al blijft het zeer moeilijke om met kortetermijnmaatregelen de ozonconcentratie naar beneden te halen. Niemand twijfelt er immers aan dat maatregelen als de Europese autoluwe dagen een effect hebben op de luchtvervuiling in het algemeen, niet alleen op de ozonconcentraties, maar ook op de gevaarlijke kleine deeltjes, en dergelijke meer.
Kan de minister mij antwoorden op volgende vragen :
Hoeveel middelen worden uitgetrokken voor het voeren van een federale ozoncampagne? Welke initiatieven worden er concreet genomen om de mensen voor te lichten? Via welke kanalen? Is de minister het eens met de Federale Raad die vindt dat er zo snel mogelijk een nationaal plan - dit is ruimer dan een federaal plan - tegen de luchtvervuiling moet komen?
Zal de minister initiatieven nemen om de lange termijndoelstellingen inzake emissieplafonds voor vervuilende stoffen in de lucht aan te scherpen, zoals gevraagd door de Federale Raad? Worden de doelstellingen inzake de bestrijding van verzuring en ozon afgestemd op onze Kyoto-engagementen inzake de broeikasgassen?
Wordt er gewerkt aan een federale of nationale ozonstrategie waarbij preventieve maatregelen worden genomen op middellange termijn, bijvoorbeeld gedurende de zomermaanden, of op korte termijn, anticiperend op verwachte ozonpieken? Zo denk ik aan maatregelen om het gebruik van het openbaar vervoer in de zomer aan te moedigen, maatregelen om de snelheid van het verkeer te verminderen of verkeersbeperkende maatregelen op het moment dat er door de hoge graad van luchtvervuiling gezondheidsrisico's ontstaan voor kwetsbare groepen in de bevolking? Heeft de minister terzake overleg gevoerd met andere bevoegde ministers op federaal of gewestelijk niveau?
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - De regering buigt zich volgende week over maatregelen op korte, middellange en lange termijn voor een ozonplan. Dat plan wordt reeds maanden voorbereid door de betrokken kabinetten en administraties. Ik zal nu niet in detail ingaan op de maatregelen die woensdag in de Ministerraad worden besproken, maar ik kan wel de grote lijnen meedelen.
De regering wil met het plan ter bestrijding van troposferische ozon, dat zal worden gecoördineerd door de minister van Volksgezondheid en Leefmilieu, mevrouw Aelvoet, een structureel antwoord formuleren op de ozonproblematiek. De gegevens van dit antwoord komen dan ook van haar
De federale ozoncampagne zal vijf miljoen frank kosten. Een half miljoen is afkomstig van de Hoge Gezondheidsraad en vier en een half miljoen van het departement van Leefmilieu. Er worden een affiche, een folder en een brochure uitgebracht. De folders, vergezeld van een affiche, zullen tegen einde mei via de huisartsen verspreid worden. De brochure, die dieper op het probleem ingaat, zal eind juni klaar zijn. In de media zal over het probleem worden gesproken in de weerberichten en in programma's zoals Kijk Uit. De mogelijkheden zullen zo vlug mogelijk met de nationale en de regionale pers bekeken worden.
Minister Aelvoet is voorstander van een nationaal plan ter bestrijding van verzuring en troposferische ozon. Einde 1999 heeft zij daarover een vraag gericht aan de gewestelijke ministers bevoegd voor leefmilieu. De gewesten waren hiertoe niet bereid. De gewestelijke planningen zijn immers niet op elkaar afgestemd. In de toekomst zal dit probleem zeker uit de weg geruimd zijn en zullen we ons opnieuw kunnen inzetten voor een nationaal plan. Er wordt overigens altijd gestreefd naar een coördinatie tussen de gewesten en de federale regering in de Interministeriële Conferentie Leefmilieu.
Minister Aelvoet is als groene minister uiteraard voorstander van het aanscherpen van de nationale emissieplafonds in navolging van het voorstel van richtlijn van de Europese Unie COM 125. Het Vlaams Gewest wil verder gaan dan de doelstellingen van het Göteborgprotocol van 1999. Het Waals en Brussels Gewest willen echter voorzichtig blijven met het vooropstellen van strenge doelstellingen zolang er nog geen luchtplan is. Beide gewesten werken hieraan. Het zal in 2001 voltooid zijn. Ze zijn bereid de emissieplafonds te herbekijken in 2004, wanneer de resultaten van het luchtplan duidelijk zijn.
Alle maatregelen van het plan ter bestrijding van de verzuring en de troposferische ozon werden nagegaan op mogelijke effecten op de klimaatswijziging. Zo is de promotie van verwarmingsinstallaties met lage NOx-uitstoot ook gunstig voor de verlaging van de CO2-uitstoot. Er wordt trouwens ook een voorwaarde voor het energierendement ingevoerd. De maatregelen inzake transport zijn technische en/of bewustmakingsmaatregelen die een kleine negatieve of zelfs een positieve invloed hebben op de CO2-uitstoot.
De heren Woestijn en Wittoeck, de auteurs van het plan ter bestrijding van de verzuring en troposferische ozon en van het klimaatplan, werken nauw samen op de Federale Diensten voor het Leefmilieu. De Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling heeft hieromtrent in zijn advies van 4 april jongstleden een opmerking gemaakt en in de toekomst zal dan ook worden getracht één nationaal plan ter bestrijding van de verzuring, troposferische ozon en klimaatswijziging op te stellen.
Uit een onderzoek dat de VITO heeft uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, is gebleken dat piekmaatregelen die worden genomen bij de overschrijding van de EU-drempelwaarden, niet efficiënt zijn. Dat blijkt ook uit metingen in Woluwe, Berchem en Ukkel, waar tijdens de weekends in de zomer hogere ozonconcentraties worden gemeten ondanks het minder drukke verkeer. De maatregelen die in Duitsland, Frankrijk en Griekenland werden genomen bij ozonpieken, bleken eveneens weinig effect te hebben. In Duitsland werden in juni 1994 gedurende 4 dagen over een gebied van 910 km² volgende maatregelen genomen : een snelheidsbeperking tot minder dan 70 kilometer per uur, een vrijwillige reductie van de industriële activiteiten en een verkeersverbod in Heilbronn, een stad met een oppervlakte van 45 km². De resultaten ervan zagen eruit als volgt: 15 à 20% reductie van de NOx en 20 à 32% reductie van VOS, vluchtige organische stoffen, maar geen ozonreductie.
We gaan een bewustmakingscampagne starten op korte termijn. Dit gebeurt aan de hand van de bovenvermelde brochure en gaat gepaard met een campagne in de media. Verder zal er overleg plaatsvinden tussen de minister van Volksgezondheid en Leefmilieu en de minister van Mobiliteit om verkeersmaatregelen op korte termijn voor te bereiden.
Tot zover de gegevens van minister Aelvoet. Zoals mijn collega Aelvoet zal ook ik sensibiliserende en preventieve maatregelen nemen tijdens de zomer.
Alleen wanneer iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt, kunnen maatregelen in dit domein betekenisvolle resultaten op korte of middellange termijn opleveren. Sensibilisering is dus belangrijk. De ozonuitstoot alleen bekampen als er zich pieken voordoen, haalt immers niets uit. De voertuiggebruikers moeten hun gedrag aanpassen om de uitstoot van vervuilende gassen tot een minimum te beperken. Dit betekent dat iedereen zich moet afvragen of het noodzakelijk is zijn voertuig te gebruiken dan wel of hij zich op een minder vervuilende manier kan verplaatsen. Bij het gebruik van een auto of ander motorvoertuig moet men zijn rijgedrag aanpassen door onder andere de snelheidsbeperkingen na te leven en door soepel te rijden. Deze oproep tot meer persoonlijke verantwoordelijkheid zal doorheen de verschillende onderdelen van de campagne weerklinken.
Daarenboven zullen preventiemaatregelen worden genomen, die tevens moeten helpen om aan de bovenvermelde voorwaarden te voldoen: aanmoediging van car sharing en van de technische controle van motorvoertuigen.
Een beroep doen op de verantwoordelijkheidszin van de gebruikers vormt dus de rode draad doorheen mijn beleid. Als dit te weinig resultaten zou opleveren of als een verhoging van de ozonconcentraties zou worden vastgesteld, dan zullen er maatregelen tot snelheidsbeperking worden genomen. Deze hebben immers een direct effect op de productie van de voorlopers van ozon, zoals blijkt uit de cijfers die ik heb gegeven.
De naleving van de snelheidsbeperkingen moet dus strenger worden gecontroleerd, maar de minister van Volksgezondheid en ikzelf willen, indien nodig, in bepaalde periodes, afhankelijk van de evaluatie van de situatie, de maximaal toegelaten snelheid op de openbare wegen verlagen. Deze elementen zullen volgende week in de Ministerraad worden besproken. Ik kan daar vandaag dus niet meer details over geven.
Het spreekt vanzelf dat ik later de maatregelen in verband met volksgezondheid, verkeer en preventie uitgebreid zal toelichten. Ik hoop dat wij daarmee een betere zomer tegemoet gaan dan vorig jaar.
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Het verheugt mij dat er plannen zijn om de sensibilisering op te drijven en om bijkomende maatregelen te treffen indien blijkt dat deze sensibilisering niet voldoende is, zoals initiatieven inzake snelheidsbeperkingen. Ik ben ervan overtuigd dat dit nodig is.
Voorts moeten wij de evolutie in onze buurlanden op de voet volgen. Overal blijkt dat maatregelen op korte termijn niet ideaal zijn en zeker niet om de tweederangsvervuiling van ozon aan te pakken. Toch stel ik vast dat de zaak sinds het experiment in Heilbronn in 1994 in Duitsland actief is opgevolgd en dat het Umweltbundesamt, toch niet de eerste de beste, wel degelijk heeft voorgesteld om ook verkeersbeperkende initiatieven te nemen. Er wordt dan niet zover gegaan als de milieubewegingen of Greenpeace die een bijna totaal rijverbod vragen voor auto's zonder katalysator, maar er wordt wel degelijk enig heil verwacht van korte-termijnmaatregelen zoals een verkeersbeperking. De luchtvervuiling moet daarbij natuurlijk in haar geheel worden bekeken: niet alleen ozon, maar ook NOx, vluchtige organische stoffen en deeltjes moeten in aanmerking worden genomen. Ik geef uiteraard grif toe dat men het probleem maar effectief onder controle kan krijgen door maatregelen die een effect op lange termijn hebben.
- Het incident is gesloten.
Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV). - Van bij de aanvang van het weekend beginnen de berichtgevingen over de verkeersslachtoffers. Elke maandagochtend worden we dan geconfronteerd met de balans van verkeersongevallen, doden en zwaargewonden die tijdens het weekend werd opgemaakt. Deze balans is nog schrijnender wanneer het een verlengd weekend betreft, zoals onlangs het geval was met het Paasweekend waarin 24 doden vielen. Meestal gaat het om jongeren tussen 18 en 24 jaar. Deze berichtgevingen worden gebanaliseerd en het fenomeen dreigt maatschappelijk aanvaard te worden.
Volgens de cijfers van het Belgisch Instituut voor Verkeersveiligheid die ik heb opgevraagd, telde men in 1998 in België 1500 verkeersdoden. Tijdens de week vielen er 852 en tijdens de weekends 648 doden, of 43% . Tijdens de weekendnachten vielen er 279 doden, ongeveer 19% van alle verkeersdoden.
Het is bekend dat 35% van de bestuurders betrokken in de nachtelijke weekendongevallen tussen 18 en 24 jaar oud zijn. Ze zijn echter niet alleen in de weekendongevallen betrokken, ze vertegenwoordigen ook 57% van alle ernstige ongevallen tijdens de week.
De analyse van de ongevallencijfers door het Belgisch Instituut voor Verkeersveiligheid leert dat, bij gelijke verkeersdeelname, jonge bestuurders tot 4 maal meer kans lopen om betrokken te zijn bij een ernstig ongeval dan de andere bestuurders. Bovendien zijn de mannen in de weekendongevallen oververtegenwoordigd. Slechts 16 % van de dode en de zwaargewonde bestuurders zijn vrouwen en 84 % mannen. Voorts is er ook vastgesteld dat er bij jonge bestuurders veel meer ernstige aanrijdingen gebeuren tegen een vaste hindernis buiten de rijbaan dan bij oudere bestuurders.
Belangrijke factoren hiervoor zijn onder andere:
leeftijdsgebonden factoren zoals onafhankelijkheidsdrang, noodzaak aan mobiliteit, het behoren tot de wereld van de volwassenen, prestatiedrang, enzovoort. Jongeren ondergaan sterk de invloed van hun onmiddellijke omgeving (vrienden), terwijl hun leefpatroon cultureel en maatschappelijk wordt bepaald door heersende opvattingen en trends (de auto is symbool van vrijheid en emotie); gebrek aan rijervaring; alcoholgebruik; het niet vertrouwd zijn met de weg.
Maatregelen hiertegen zijn reeds voorgesteld. Een centraal punt in de verkeersveiligheid is de beïnvloeding van het rijgedrag door in te werken op de mens zelf, op het voertuig en op de (weg)omgeving.
Ik wens hier te wijzen op een tweetal maatregelen:
De verhoging van het verkeerstoezicht en het strafrechtelijk optreden van de politiediensten. Dit zijn de enige middellen om op directe wijze en op korte termijn het rijgedrag van de bestuurders te beïnvloeden. Hierdoor zal de pakkans worden verhoogd. De dagbladen vermelden thans waar die dag snelheidscontroles worden gehouden. Dat is zeer absurd.
Een hoge pakkans volstaat uiteraard niet wanneer de kans reëel is dat men achteraf niet wordt vervolgd of men pas later wordt gestraft.
De preventieve effecten van het strafrechtelijk beleid moeten ten volle worden benut door een grotere transparantie en door het automatisme van de vervolging en de bestraffing, door middel van de uitbreiding van het systeem van de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs en van de onmiddellijke inning.
Bij jonge bestuurders die zware overtredingen begaan, moet sneller de link worden gelegd met de opleiding en moeten herscholingscursussen worden ingericht.
Sensibilisatie en verantwoordelijkheidszin van de jongeren en de sociale omgeving van de jongeren. Jongeren moeten door hun omgeving worden aangespoord om een veilig en sociaal rijgedrag aan te nemen. Dat moet onder meer blijken uit het rijgedrag van de ouders, de manier waarop de auto in de maatschappij wordt voorgesteld (autoreclame), personen en organisaties die rechtstreeks of onrechtstreeks te maken hebben met jongeren en verkeer, zoals de horeca- sector, dancings, jeugdverenigingen, autoconstructeurs, enzovoort.
Graag verneem ik van de minister:
1. of ze een specifiek beleid voert tegen de weekendongevallen;
2. of ze een preventiebeleid zal voeren om de bestuurders en hun sociale omgeving verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen om zo een maatschappelijke mentaliteitswijziging tot stand te brengen;
3. of ze de strafmaat voor verkeersdelicten zal verhogen, door naast de financiële straf ook het rijbewijs in te trekken, wat efficiënter en directer is? Een financiële veroordeling alleen heeft immers geen effect voor bestuurders die hun geldboete terugbetaald krijgen door hun werkgever.
4. of ze de auto's zal doen uitrusten met toestellen voor een automatische snelheidsbeperking?
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Ik zal een precies antwoord geven op uw vier vragen.
Zoals in uw nota is uiteengezet, zijn pakkans en een consequent vervolgingsbeleid en strafbeleid essentiële pijlers in de strijd tegen de weekendongevallen. Het gaat hier evenwel om twee aangelegenheden die niet tot de bevoegdheid behoren van de Minister bevoegd voor het wegverkeer, maar wel tot de bevoegdheid van respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken als verantwoordelijke voor de politiediensten en de Minister van Justitie.
Het programma Handhaving van de Afdeling Onderzoek en Advies van het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid onderzoekt relevante aspecten van de `verkeersproblematiek' als basis voor het formuleren van aanbevelingen aan haar doelgroep: politie en justitie. Deze aanbevelingen moeten leiden tot doeltreffende en efficiënte handhaving, met als doelstelling de verkeersveiligheid te vergroten. Uit de literatuur blijkt immers dat handhaving een krachtig middel kan zijn ter beïnvloeding van het menselijk gedrag.
Het weekend wordt vooral gekenmerkt door het samengaan van de belangrijkste ongevallenfactoren waar specifiek een beleid voor bestaat, bijvoorbeeld alcohol, snelheid, jongeren. De intensiteit van toezicht en sensibilisatie kan worden opgevoerd tijdens de weekends, zoals met de weekendcontroles op alcohol en nu ook drugs. In het raam van het Federaal Veiligheidsplan worden daarnaast volgende projecten voorgesteld m.b.t. jonge bestuurders: de integratie van de mobiliteitsopvoeding in het secundair onderwijs, de inhoudelijke verbetering van de rijopleiding, een getrapt rijbewijs met een opvolging van nieuwe bestuurders en eventueel in combinatie met een rijbewijs met punten, de intensifiëring van het gericht verkeerstoezicht en het opleggen van alternatieve straffen.
Het antwoord op uw tweede vraag is dat het BIVV reeds vele jaren sensibilisatiecampagnes voert tot wijziging van de mentaliteit van de bestuurders en op langere termijn tot wijziging van maatschappelijke normen en waarden. Mede dankzij de BOB-campagne wordt de combinatie van alcohol en rijden aanzien als asociaal gedrag. Eenzelfde resultaat wordt nagestreefd met het probleem van onaangepast snelheidsgedrag.
In een recent verleden is herhaaldelijk campagne gevoerd tegen de weekendongevallen, precies met als doel de jongeren te wijzen op de gevaren van onverantwoord rijgedrag en de vaak desastreuze gevolgen, niet alleen voor zichzelf maar ook voor hun vrienden-passagiers.
Het responsabiliseringsaspect staat hierbij centraal, zonder daarom belerend over te komen. Bij deze campagnes beperkt men er zich reeds lang niet meer toe affiches aan te brengen langs de openbare weg. De doelgroepen worden op een veel actievere wijze bij de campagnes betrokken. Affiches, folders met bijkomende uitleg worden ter beschikking gesteld van jeugdbewegingen, de horeca, dancings, scholen en onderwijsinstellingen. Ook nieuwe media zoals internet worden ingezet bij de sensibilisering.
Ik zal dezelfde aanpak stimuleren en met het BIVV zoeken naar nieuwe pistes om meer burgerzin in het verkeer te brengen, ook specifiek bij de jongeren.
Dan kom ik tot uw derde vraag. Bij de projecten die worden voorgesteld in het raam van het Federaal Veiligheidsplan wordt de categorisering van de verkeersovertredingen vermeld. In dit project is er sprake van verschillende minimumboetes en de uitbreiding van het systeem van onmiddellijke inning. De vigerende wetgeving, de artikelen 38 tot 42 van de Wegverkeerswet, inzake het verval van het recht tot sturen, door de rechter uitgesproken als straf of wegens lichamelijke ongeschiktheid, laat onvoldoende ruimte om met kennis van zaken veiligheidsmaatregelen op te leggen aan bestuurders die een gevaar betekenen voor de andere weggebruikers en moet dus worden aangepast. Dit zal gebeuren in overleg met de Minister van Justitie.
De technische uitrusting van voertuigen is een materie die volledig geregeld wordt op Europees niveau. Uiteraard worden alle initiatieven die de Europese Commissie neemt, door België gesteund.
Het BIVV rondde een onderzoek af waarbij werd gepeild naar het draagvlak bij de Belgische bevolking voor de invoering van een intelligent systeem tot aanpassing van de snelheid van voertuigen (Intelligent Speed Adaptation, ISA). De resultaten van dit draagvlakonderzoek laten toe in te schatten in welke mate de bevolking open staat voor de invoering van een dergelijke systeem en in welke mate de bevolking nog overtuigd dient te worden. Dergelijke maatregelen vallen of staan immers met het draagvlak. De resultaten van deze studie zullen binnenkort worden bekendgemaakt.
Lopende demonstratieprojecten in Zweden, Nederland en straks ook in België, onder andere in Gent, laten ons toe intelligente snelheidsbegrenzers in personenwagens te evalueren. ISA kan potentieel het snelheidsprobleem beheersen. Als minister zal ik demonstratieprojecten in België steunen. Dat is belangrijk om een mentaliteitsverandering teweeg te brengen.
De Europese Unie heeft onder haar prioriteiten op korte en middellange termijn, een wetgeving voorgesteld in verband met snelheidsbegrenzers voor lichte vrachtwagens vanaf 3,5 ton. Vandaag is een snelheidsbegrenzer nodig in vrachtwagens met een MTM van meer dan 10 ton en in autobussen van meer dan 12 ton MTM.
Momenteel wordt overleg gepleegd over de prioriteiten inzake verkeersveiligheid die tijdens het Europese voorzitterschap van België in de tweede helft van 2001 aan bod moeten komen. Ik praat daarover met mijn Franse collega, die deze zomer het voorzitterschap zal waarnemen, maar ook met Zweden, dat net vóór België komt. Een gezamenlijke Europees aanpak is belangrijk. Mogelijk kan België deze initiatieven ook een duw geven als het voorzitter van de Europese Unie wordt.
Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV). - Ik dank de minister voor haar uitgebreid antwoord. Het verheugt me te horen dat er een goed beleid wordt gevoerd. Ik zal dat van nabij blijven volgen.
- Het incident is gesloten.
De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)
De heer René Thissen (PSC). - Op vijf jaar tijd is het aantal erkende biologische landbouwbedrijven met een factor drie of meer toegenomen.
De plotse toename in 1998 valt te verklaren omdat dit het laatste jaar was, waarin men kon overschakelen en een beroep blijven doen op de steunmaatregelen voor reconversie en behoud toegekend door de Europese Gemeenschap met toepassing van verordening nr. 2078/92 met betrekking tot de landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de vereisten inzake milieubescherming.
Aangezien men er zich diende toe te verbinden om minstens gedurende vijf jaar de biologische productiemethoden toe te passen, zal er van 1998 tot 2003 steun worden uitbetaald aan producenten die de stap hebben gezet tussen 1994 en 1998.
Ik verneem zopas dat de premies 1998 met heel wat vertraging worden gestort. Die steun is voor talrijke bio-producenten en vooral voor diegenen die onlangs de stap hebben gezet, van cruciaal belang, omdat de omschakeling uiteraard met inkomensverlies is gepaard gegaan.
Welke vertraging heeft de administratie bij het uitbetalen van de premies opgelopen? Voor hoeveel landbouwers is het wachten geblazen en over hoeveel premies gaat het? Wanneer zullen zij worden vergoed?
Kunt u bevestigen dat de steunmaatregelen voor de nieuwe bio-producenten die in de loop van 1999 zijn overgeschakeld, met twee jaar zullen worden verlengd? Zo ja, wanneer zullen dan de uitvoeringsbesluiten verschijnen die de producenten rechtszekerheid bieden?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De regering streeft ernaar tegen 2005 ongeveer 5 % van de land- en tuinbouwproductie naar de bioteelt te laten overschakelen en ze belooft daartoe de nodige maatregelen te nemen. Tot onze grote vreugde blijkt de vraag naar biogroenten op de markt drie maal groter dan het eigen aanbod, zodat heel wat biogroenten uit het buitenland moeten worden aangevoerd. Zowel voor de groenteverwerkende bedrijven als voor de in crisis verkerende landbouwsector is het van groot belang dat de overheid de nodige stimulerende maatregelen neemt.
In de kleine, maar niet onbelangrijke sector van de bioglastuinbouw gebeurt nochtans het omgekeerde: daar blijkt de EU-richtlijn 2092/91 op een concurrentievervalsende wijze te worden geïnterpreteerd zodat onze bioglastuinbouwtelers worden benadeeld tegenover hun Nederlandse collega's die op hetzelfde ogenblik als de Belgische telers op bioproducten overschakelden. Zij krijgen een marktvoordeel tegenover de Belgen van zes maand tot één jaar. Dit is te wijten aan de interpretatie door de producentenorganisatie Belbior van bijlage I, lid 1 van de genoemde richtlijn over het verkorte omschakelingsysteem.
Vroeger was dit voor België en Nederland gelijk. Na zes maanden kon het label "in overschakeling" en na één jaar het label "biogarantie" worden verkregen, op voorwaarde dat kon worden bewezen dat de laatste twee jaar voor de aanvraag geen biociden, herbiciden en kunstmest werden gebruikt op het terrein. Het Blik-controleorgaan wenste deze timing te behouden, maar de Belbior-producentenorganisatie verlengde de termijn in België tot respectievelijk één en twee jaar, in plaats van zes maanden en één jaar in Nederland. Daarbij volgde Belbior de redenering dat het Nederlandse SKAL, haar zusterorganisatie, de Belgische maatregel maar moet overnemen. In deze periode van groenteschaarste op de Belgische biomarkt is deze concurrentievervalsende maatregel totaal onaanvaardbaar.
Of het daarbij over één of over honderd telers gaat, doet niet ter zake. Het gaat om het commerciele principe. De Belbiorfilosofie, dat België daardoor betere producten op de markt brengt, is evenmin relevant. Hier wordt het gelijkheidsprincipe en de Europese concurrentieregel manifest overtreden. Daardoor wordt de Belgische biotelers ook de verhoogde hectaresteun tijdelijk onthouden, wat wel een besparing voor de schatkist betekent, maar allesbehalve bewijst dat de overheid het goed meent met de bioteelt. De minister moet dus Belbior terechtwijzen en onze glastuinbouwtelers dezelfde kansen geven als hun Nederlandse collega's. De hectaresteun die sommige telers krijgen, dekt nog niet eens de controlekosten per hectare die hen door Blik worden opgelegd. Zij kunnen dus moeilijk overschakelen, hoe graag ze dat ook zouden willen.
Is de minister bereid deze situatie recht te trekken en tegen het Belbioradvies in het verkorte overschakelingsysteem opnieuw in te voeren zodat België op concurrentieel vlak op hetzelfde niveau komt als Nederland? Waarom neemt hij dit standpunt in en binnen welke termijn wil hij dit doen? Het moet immers zeer snel gebeuren, anders heeft het geen zin.
Werd hierbij ook voldaan aan de eis van de EU-richtlijn dat de lidstaten elkaar moeten informeren over de invoering van het verkorte overschakelingsysteem, teneinde aan geen concurrentievervalsing op de EU-biomarkt te doen?
De heer Jaak Gabriëls, minister van Landbouw en Middenstand. - De regeling voor de steun voor bioproducten bepaalt dat, behalve voor de voldoende gemotiveerde gevallen, de steun eenmaal per jaar wordt uitbetaald, uiterlijk binnen een termijn van vier maanden volgend op het einde van het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend. Voor het oogstjaar 1998 zijn de producenten op 20 april 1999 uitbetaald. Negentien aanvragen worden in beraad gehouden omdat de aanvraagformulieren laattijdig werden ingediend. Voor het oogstjaar 1999 zijn 202 van de 251 producenten die een steunaanvraag hebben ingediend, op 28 april 2000 uitbetaald. Drie aanvragen worden nog in beraad gehouden omdat ze laattijdig zijn ingediend. Op 19 mei 2000 waren 34 aanvragen nog in behandeling, omdat bepaalde gegevens of documenten ontbraken die nodig zijn voor de evaluatie. Uiteindelijk zijn 12 aanvragen afgewezen of ingetrokken.
De 22 aanvragen die nog in beraad worden gehouden, zullen binnenkort worden afgehandeld. De premies zullen worden uitbetaald na de ondertekening van het ontwerp van ministerieel besluit betreffende de aangekondigde verhoging van de premies voor de groenteteelt en de verlenging van de maatregel voor de jaren 1999 en 2000. Dit ontwerp bevat ook een artikel met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998, dat de datum voor het indienen van de aanvraagformulieren voor de "biopremie" in overeenstemming brengt met die voor de hectaresteun voor grote teelten. De instemming van mijn collega van begroting is gevraagd om dit dossier af te ronden.
Sta me toe nu te antwoorden op de vragen van de heer Maertens over de toepassing van de EU-richtlijn 2092/91, bijlage 1, over de biolabels.
Hij vroeg of ik bereid ben de situatie recht te zetten en tegen het Belbior-advies in met de invoering van het verkort overschakelingssysteem opnieuw op het Nederlands concurrentieel niveau te komen, en binnen welke termijn dit kan gebeuren. Bijlage 1 van de richtlijn 2092/91 biedt het controleorganisme inderdaad de mogelijkheid om in welbepaalde gevallen en mits toestemming van de bevoegde autoriteit de omschakelingsperiode te verkorten, rekening houdend met het vroeger gebruik van de percelen. Bijgevolg ligt de uiteindelijke beslissing bij de bevoegde autoriteit van iedere lidstaat.
De voorwaarden in Nederland zijn duidelijk bepaald. Bijgevolg is Nederland niet in overtreding met de Europese regelgeving. Nederland onderscheidt zich wel van de andere lidstaten door het op vrij grote schaal toepassen van de verkorting.
Het probleem van de glastuinbouw wordt in ons land besproken op het eerstkomend overlegcomité biologische landbouw. Op basis van de adviezen die door de verschillende vertegenwoordigers van de sector worden uitgebracht, zal het departement een passende beslissing nemen, rekening houdend met de geldende voorschriften en garanties terzake. De betrokken sectoren zullen hiervan meteen op de hoogte worden gebracht.
De heer Maertens vroeg ook of werd voldaan aan de eis van de EU-richtlijn dat lidstaten elkaar moeten informeren over de invoering van het verkort overschakelingssysteem, teneinde aan geen concurrentievervalsing op de Europese Unie-markt te doen. In dit geval is het systematisch informeren niet in de reglementering opgenomen. Dit is enkel het geval wanneer de verkorting van de omschakelingsperiode het gevolg is van een behandeling met bijvoorbeeld een pesticide in het kader van een verplichte actie ter bestrijding van een ziekte of een parasiet in een regio.
Mijn diensten zullen evenwel niet nalaten in Europees Unie-verband een uniforme toepassing van de regelgeving na te streven.
De heer René Thissen (PSC). - Ik heb alle antwoorden gekregen die ik verwachtte. Mijn enige wens is dat de 22 hangende dossiers zeer snel worden afgesloten.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik dank de minister voor zijn duidelijk antwoord. Ik wil hem echter een bijkomende vraag stellen.
Wanneer zal het overlegcomité vergaderen? Als dit overleg te lang op zich laat wachten, kunnen bepaalde telers het label immers niet meer bekomen. De vooropgestelde periode is nu eenmaal snel voorbij als het comité maar alle drie tot vier maanden vergadert.
De heer Jaak Gabriëls, minister van Landbouw en Middenstand. - De heer Thissen, die overigens niet meer aanwezig is, heeft niet gerepliceerd noch een bijkomende vraag gesteld, maar ik vermoed dat hij instemt met de wijze waarop wij het programma 2000 zullen toepassen.
Wat de bijkomende vraag van de heer Maertens betreft, zal ik erop aandringen dat het overleg zo spoedig mogelijk plaatsvindt. In de Agenda 2000 werd in een belangrijke mate rekening gehouden met de biologische landbouw.
Europa zal het programma 2000 dat we hebben ingediend, eerstdaags goedkeuren. Het spreekt dan ook voor zich dat we geen maanden zullen wachten met de concrete invulling van dit programma.
- Het incident is gesloten.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergaderingen vinden plaats dinsdag 30 mei 2000 om 10 uur en om 14.30 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 19.20 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Thijs en de heer Dallemagne, met opdracht in het buitenland, en de heer De Grauwe, wegens andere plichten.
- Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming nr. 1
Aanwezig: 55
Voor: 23
Tegen: 32
Onthoudingen: 0
Voor
Michel Barbeaux, Marcel Cheron, Christine Cornet d'Elzius, Mohamed Daif, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Nathalie de T' Serclaes, Paul Galand, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Anne-Marie Lizin, Jean-Pierre Malmendier, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, Jacques Santkin, Louis Siquet, René Thissen, Magdeleine Willame-Boonen, Alain Zenner.
Tegen
Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Marcel Colla, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Jacques Devolder, André Geens, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Kathy Lindekens, Frans Lozie, Michiel Maertens, Johan Malcorps, Guy Moens, Roeland Raes, Didier Ramoudt, Jan Remans, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Martine Taelman, Erika Thijs, Louis Tobback, Chris Vandenbroeke, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken.
Onthoudingen
N.
Stemming nr. 2
Aanwezig: 55
Voor: 37
Tegen: 6
Onthoudingen: 12
Voor
Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Mohamed Daif, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Paul Galand, André Geens, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Kathy Lindekens, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Jacques Santkin, Louis Siquet, Martine Taelman, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Alain Zenner.
Tegen
Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Roeland Raes, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Ludwig Caluwé, Sabine de Bethune, Johan Malcorps, Clotilde Nyssens, Erika Thijs, René Thissen, Chris Vandenbroeke, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Magdeleine Willame-Boonen.
Stemming nr. 3
Aanwezig: 57
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 6
Voor
Michel Barbeaux, Ludwig Caluwé, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Mohamed Daif, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Kathy Lindekens, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Louis Tobback, Chris Vandenbroeke, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Magdeleine Willame-Boonen, Alain Zenner.
Tegen
N.
Onthoudingen
Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Roeland Raes, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Stemming nr. 4
Aanwezig: 57
Voor: 51
Tegen: 6
Onthoudingen: 0
Voor
Michel Barbeaux, Ludwig Caluwé, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Mohamed Daif, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Kathy Lindekens, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Louis Tobback, Chris Vandenbroeke, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Magdeleine Willame-Boonen, Alain Zenner.
Tegen
Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Roeland Raes, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
N.
Stemming nr. 5
Aanwezig: 56
Voor: 50
Tegen: 6
Onthoudingen: 0
Voor
Michel Barbeaux, Ludwig Caluwé, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Mohamed Daif, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Kathy Lindekens, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Louis Tobback, Chris Vandenbroeke, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Magdeleine Willame-Boonen, Alain Zenner.
Tegen
Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Roeland Raes, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
N.
Stemming nr. 6
Aanwezig: 57
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 6
Voor
Michel Barbeaux, Ludwig Caluwé, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Mohamed Daif, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Kathy Lindekens, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Jacques Santkin, Louis Siquet, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Louis Tobback, Chris Vandenbroeke, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Magdeleine Willame-Boonen, Alain Zenner.
Tegen
N.
Onthoudingen
Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Roeland Raes, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot opheffing van artikel 150 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in verband met de vermindering voor pensioenen, vervangingsinkomsten, brugpensioenen, werkloosheidsuitkeringen en wettelijke vergoedingen inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering (van de heer Hugo Vandenberghe c.s.; Gedr. St. 2-444/1).
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 518 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 wat de indexering van de kadastrale inkomens betreft (van de heer Olivier de Clippele; Gedr. St. 2-447/1).
Wetsvoorstel tot wijziging, wat de kieskringen voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers betreft, van het Kieswetboek (van de heer Frans Lozie; Gedr. St. 2-449/1).
- Deze voorstellen zullen worden vertaald, gedrukt en rondgedeeld.
- Er zal later over de inoverwegingneming worden beslist.
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932 en van de nieuwe gemeentewet om de strijd tegen extreem-rechts op te voeren (van de heer Georges Dallemagne; St. 2-394/1).
- Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging, wat de verkoop van alcoholhoudende dranken betreft, van artikel 4, § 1, van de wet van 24 juli 1973 tot instelling van een verplichte avondsluiting in handel, ambacht en dienstverlening (van mevrouw Clotilde Nyssens; St. 2-399/1).
- Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Voorstel van bijzondere wet
Artikel 77 van de Grondwet
Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs en de wet van 2 augustus 1963 op het gebruik van de talen in bestuurszaken (van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen en de heer Michel Barbeaux; St. 2-389/1).
- Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie
Voorstel van resolutie over internationale ontvoeringen van kinderen door een van de ouders (van de heer Philippe Monfils; St. 2-395/1).
- Verzonden naar de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Met toepassing van artikel 21-4, tweede zin, van het Reglement werd de volgende wijziging in de samenstelling van de commissie aangebracht :
Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden
Lid :
De heer Frank Creyelman vervangt de heer Jurgen Ceder (22.05.2000).
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
van de heer Wim VERREYCKEN aan de Minister van Landsverdediging over «de ministeriële opdracht aan de militaire veiligheidsdienst om parlementsleden te bespioneren» (nr. 2-140)
van de heer Johan MALCORPS aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer over «de uitbouw van spoorlijn 52 tot een volwaardige voorstadslijn van een "Antwerps GEN"» (nr. 2-141)
van de heer Didier RAMOUDT aan de Minister van Justitie over «de werking van de Onderzoeksraad voor de zeevaart» (nr. 2-142)
van de heer Josy DUBIÉ aan de Minister van Justitie over «de invordering van geldboeten in zaken die betrekking hebben op de georganiseerde financiële criminaliteit» (nr. 2-143)
van de heer Ludwig CALUWÉ aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «de voorschriften omtrent "Functional Foods"» (nr. 2-145)
- Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden .
De Senaat heeft bij boodschap van 18 mei 2000 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van :
Wetsontwerp betreffende de gezinsbemiddeling (Gedr. St. 2-422/1).
- Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij boodschappen van 23 mei 2000 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de koninklijke bekrachtiging, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen :
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 april 1995 houdende fiscale en financiële bepalingen (Gedr. St. 2-421/1).
Wetsontwerp tot opheffing van artikel 150, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering (Gedr. St. 2-423/1).
- Voor kennisgeving aangenomen
Bij boodschap van 18 mei 2000 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals het ter vergadering van die dag werd aangenomen :
Artikel 78 van de Grondwet
Wetsontwerp tot wijziging van de algemene wet inzake douane en accijnzen en van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (Gedr. St. 2-443/1).
- Het wetsontwerp werd ontvangen op 19 mei 2000; de uiterste datum voor evocatie is maandag 5 juni 2000.
- De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 18 mei 2000.
De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend :
Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag houdende het statuut van de Europese Scholen en met de Bijlagen I en II, gedaan te Luxemburg op 21 juni 1994 (Gedr. St. 2-445/1).
- Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tot herziening van het Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Republiek Turkije betreffende de sociale zekerheid ondertekend te Brussel op 4 juli 1966 en met twee administratieve schikkingen, ondertekend te Ankara op 30 juni 1997 (Gedr. St. 2-446/1).
- Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van :
- het arrest nr. 54/2000, uitgesproken op 17 mei 2000, inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 531 (zoals van toepassing vóór de wijziging ervan bij artikel 12 van de wet van 6 april 1992), 610 en 1088 van het Gerechtelijk Wetboek en betreffende artikel 14, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, gesteld door de Raad van State (rolnummer 1708);
- het arrest nr. 55/2000, uitgesproken op 17 mei 2000, inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 583, eerste lid, en 870 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Dendermonde (afdeling St-Niklaas) (rolnummer 1642);
- het arrest nr. 56/2000, uitgesproken op 17 mei 2000, inzake de beroepen tot vernietiging van :
- de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en de artikelen 1 en 38, in zoverre zij betrekking hebben op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 november 1997 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998,
- de organisatieafdeling 31, programma 1, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1997 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997,
ingesteld door de voorzitter van het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering (rolnummers 1649, 1650 en 1765, samengevoegde zaken);
- het arrest nr. 57/2000, uitgesproken op 17 mei 2000, inzake de prejudiciële vragen over artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals ingevoegd bij de wet van 30 december 1992, gesteld door het Hof van Cassatie en de Arbeidsrechtbank te Luik (rolnummers 1665 en 1704, samengevoegde nummers);
- het arrest nr. 58/2000, uitgesproken op 17 mei 2000, inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1056, 2°, en 1057 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent (rolnummer 1669);
- het arrest nr. 59/2000, uitgesproken op 17 mei 2000, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 24, § 5, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, gesteld door de Raad van State (rolnummer 1672);
- het arrest nr. 60/2000, uitgesproken op 17 mei 2000, inzake de prejudiciële vraag over artikel 11bis, § 1, van de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, zoals ingevoegd bij de wet van 13 juni 1991, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 1687).
- Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van :
- de prejudiciële vragen over artikel 317ter van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij artikel 79 van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX, gesteld door de Raad van State (rolnummers 1933 en 1934, samengevoegde zaken).
- Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van :
- de beroepen tot vernietiging van :
- de artikelen 56 tot 62 van het decreet van het Vlaams Parlement van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999,
- de artikelen 30 tot 36 van het decreet van het Vlaams Parlement van 22 december 1999 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000,
ingesteld door de Koninklijke Federatie van Belgische Transporteurs en de NV Hendrickx Frans en Zonen (rolnummers 1722 en 1954, samengevoegde zaken);
- de beroepen tot vernietiging van :
- de wet van 4 mei 1999 houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en het Waalse Gewest inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik ;
- het decreet van het Waalse Gewest van 1 april 1999 houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en het Waalse Gewest inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik ;
- de wet van 4 mei 1999 houdende instemming tot het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik ;
- het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 2 maart 1999 houdende de goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 8 oktober 1998 tussen de federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding van daders van seksueel misbruik,
ingesteld door de VZW «Centre de Recherche-Action et de Consultations en Sexo-Criminologie» (CRASC) (rolnummers 1905, 1906, 1907 en 1908, samengevoegde zaken).
- Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 15 mei 2000 heeft de directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding aan de voorzitter van de Senaat overgezonden, overeenkomstig artikel 6 van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, het jaarverslag 1999 van dit centrum.
- Neergelegd ter Griffie.
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 36 van het koninklijk besluit van 15 februari 1999 tot uitvoering van artikel 13 van de wet van 12 december 1998 tot oprichting van de "Belgische technische coöperatie nv" in de vorm van een vennootschap van publiek recht zendt de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking aan de Senaat het beleidsverslag, de jaarrekening en het verslag van het College van commissarissen van de Belgische technische coöperatie over het dienstjaar 1999.
- Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Bij brief van 17 mei 2000 heeft de Ombudsdienst voor telecommunicatie, overeenkomstig artikel 46 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zijn activiteitenverslag voor het jaar 1999 overgezonden.
- Verwezen naar de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden.
Bij brief van 16 mei 2000 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden :
- een resolutie over het ontwerp voor richtsnoeren inzake verticale overeenkomsten;
- een wetgevingsresolutie over het voorstel voor een besluit van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie, betreffende de sluiting van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat; anderzijds : overeenkomst over het vrije verkeer van personen;
- een wetgevingsresolutie over het voorstel voor een besluit van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie, betreffende de sluiting van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat; anderzijds : overeenkomst over het luchtvervoer;
- een wetgevingsresolutie over het voorstel voor een besluit van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie, betreffende de sluiting van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat; anderzijds : overeenkomst inzake het goederen- en personenvervoer per spoor en over de weg;
- een wetgevingsresolutie over het voorstel voor een besluit van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie, betreffende de sluiting van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat; anderzijds : overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds;
- een wetgevingsresolutie over het voorstel voor een besluit van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie, betreffende de sluiting van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat; anderzijds : overeenkomst betreffende sommige aspecten van overheidsopdrachten;
- een wetgevingsresolutie over het voorstel voor een besluit van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie, betreffende de sluiting van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat; anderzijds : overeenkomst inzake de handel in landbouwproducten;
- een wetgevingsresolutie over het voorstel voor een besluit van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie, betreffende de sluiting van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat; anderzijds : overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling;
- een wetgevingsresolutie over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Voedselhulpverdrag 1999;
- een resolutie over het Groenboek van de Commissie - Bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt,
aangenomen tijdens de vergaderperiode van 3 en 4 mei 2000.
- Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.