5-17 | Belgische Senaat | 5-17 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Eerbetoon aan de slachtoffers van de recente natuurramp in Japan
Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (Stuk 5-869) (Evocatieprocedure)
Inoverwegingneming van voorstellen
Voorzitter: de heer Danny Pieters
(De vergadering wordt geopend om 15 uur.)
De voorzitter (voor de staande vergadering). - Op vrijdag 11 maart laatstleden, om 14 uur lokale tijd, werd het leven van miljoenen Japanners door een krachtige aardbeving aan het wankelen gebracht.
Als in een Nô-theaterstuk, waarin de scènes vaak irreëel en verstard zijn, verliep deze tragedie in meerdere bedrijven. Eerst beefde de aarde twee minuten - twee eindeloze minuten waarbij gebouwen vervaarlijk door elkaar werden geschud. Negen minuten later sloeg een gigantische tsunami van tien meter hoog op de kust neer en verpulverde op zijn weg huizen, auto's, fabrieken. De golven drongen tot tien kilometer in het binnenland door en lieten een spoor van vernieling zonder weerga na waarbij veel doden vielen en hele steden en dorpen van de kaart werden geveegd.
Machteloos keken we naar de beelden van de ramp, die onafgebroken op alle zenders wereldwijd werden uitgezonden. Beelden van ontembare natuurkrachten met een buitengewoon moorddadig karakter. Wij werden met afschuw vervuld, maar het Japanse volk incasseerde de slagen op stoïcijnse wijze en toonde zich moedig. De waardigheid van de Japanse natie, de solidariteit, de zelfbeheersing, het vermogen om die tragedie te boven te komen met een voorbeeldige koelbloedigheid, getuigen van een grote verhevenheid en dwingen bewondering en respect af.
Die ramp, waarvan de gevolgen op lange termijn moeilijk in te schatten zijn, confronteert ons op een wrede manier met een citaat van Albert Einstein: `De mens en zijn veiligheid moeten de voornaamste bezorgdheid zijn in ieder technologisch avontuur'. En zo kwam, door de recente gebeurtenissen, de discussie over de veiligheid van kerncentrales wereldwijd weer op de voorgrond.
Zo komt Japan, het eerste land dat in de geschiedenis van de mensheid slachtoffer werd van de atoombom, weer voor een nucleaire gruwel te staan. Na de oorlog, na de aanvallen op Hiroshima en Nagasaki en de daarmee gepaard gaande trauma's, hebben de opeenvolgende Japanse regeringen, vanuit een vreedzame optiek die kenmerkend is voor de Japanse Grondwet, zich ingezet om de kracht van kernenergie te beheersen. Door het nagenoeg totale gebrek aan energiebronnen op eigen bodem te compenseren door het civiel gebruik van de energiebron waarvan het een militair slachtoffer werd, kon Japan uitgroeien tot de derde grootste economische wereldmacht.
Ik wil ook hulde brengen aan die mensen die nu al helden worden genoemd en die uur na uur de situatie onder controle proberen te houden in de oververhitte reactoren van Fukushima, waarbij zij aan een mogelijk dodelijke dosis straling worden blootgesteld. Hun voorbeeldige moed sluit perfect aan bij een ander citaat van Albert Einstein: `In the service of life, sacrifice becomes grace.'
Namens de Belgische Senaat wil ik hier mijn diepste medeleven betuigen aan de Japanse natie en zijn leiders en aan alle leden van de Japanse gemeenschap hier in België.
Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. - Bij ons allen staan beelden uit Japan onuitwisbaar in ons netvlies gebrand. Beelden van de vloedgolf die met een meedogenloos, schrikbarend geweld alles op haar weg vernielde, die huizen, scholen, fabrieken, vrachtwagens en vliegtuigen meesleurde alsof ze speelgoed waren, die een desolaat maanlandschap achterliet waar net voordien welvarende steden hadden gestaan.
Ons allen blijven vooral de beelden bij van het woordenloze, ondraaglijke leed van mensen die net ouders of kinderen, broers of zusters, verwanten of vrienden of soms hun hele familie verloren hebben. Ons blijven ook de beelden bij van de vertwijfeling waarmee overlevenden naar verdwenen geliefden zoeken, beelden van de martelende onzekerheid die stilaan overgaat in wanhoop en gelatenheid, omdat onverbiddelijk de kans wegsterft nog iemand levend uit die onafzienbare verwoesting te redden.
Het past dan ook dat we met onze gedachten bij een bevolking zijn die zo zwaar getroffen is en dat we ons diepe en oprechte medeleven uitspreken.
Nu nog zien we dagelijks de verwoestende gevolgen van de tsunami, de nood van de honderdduizenden mensen die alles verloren hebben in de vernietigende vloedgolf of die geëvacueerd werden als gevolg van de kernramp, die de situatie nog verergert - ik denk daarbij in het bijzonder aan de werknemers die bestraald werden. Naast hun ontreddering moeten ze ook nog afrekenen met koude en sneeuw.
Toch mogen we ook tevreden zijn dat we geen taferelen gezien hebben van burgerlijke oproer of van uitbarstingen, wat nochtans mogelijk was geweest. Ik meen dat dit onze bewondering afdwingt.
Namens de regering wil ik hulde brengen aan de waardigheid, de burgerzin en de moed van de gehele bevolking tegenover deze nationale ramp en mij aansluiten bij het rouwbeklag van uw Assemblee, zowel ten aanzien van de Japanse bevolking als van de Japanse onderdanen in ons land.
(De vergadering neemt een minuut stilte in acht.)
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). - De commissie Sociale Zaken van de Kamer heeft dinsdag eenparig een wetsvoorstel aangenomen dat ertoe strekt vaders beter te beschermen tegen ontslag bij hospitalisatie of overlijden van de moeder tijdens het moederschapsverlof. Bij hospitalisatie van de moeder met meer dan zeven dagen of wanneer zij tijdens het moederschapsverlof overlijdt, heeft de vader eindelijk recht van een gelijkaardig verlof om zich voltijds met de pasgeborene bezig te houden. Het moederschapsverlof wordt in vaderschapsverlof omgezet.
Sommigen juichen die bepaling toe. Voor mij is het glas echter maar half vol; ik vraag me af welk signaal ze geeft over het betrekken van vaders bij de opvoeding en zorg van hun kinderen. Ze lijken louter een aanvulling voor afwezige moeders. De verderfelijke ondertoon is dat de moeder voor het kind moet zorgen. Pas als de moeder haar rol niet meer kan vervullen omdat ze overleden is of in het ziekenhuis ligt, kan de vader die rol overnemen.
Moet de idee niet worden verdedigd van een verlengd en verplicht vaderschapsverlof, met bescherming tegen druk en ontslag, en dat zelfs als de moeder beschikbaar en in goede gezondheid is?
Was het geen echte vooruitgang inzake gelijkheid geweest als was nagedacht over een verlenging van het vaderschapsverlof en zelfs een verplichting ervan, met een ontslagbescherming?
Toevallig heeft de voorzitter van de Franse werkgeversorganisatie MEDEF gisteren in het journaal van de grootste Franse openbare televisiezender ervoor gepleit om vaders tegen ontslag te beschermen.
Is er hoop op vooruitgang ter zake?
Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. - Ik dank mevrouw Khattabi voor haar vraag over een onderwerp dat we zowel in de Kamer als in de Senaat al vaak hebben aangesneden.
Onze wetgeving laat vaderschapsverlof toe, maar verplicht het niet. In de praktijk is een evolutie merkbaar. Uit de meest recente cijfers van het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen blijkt dat acht Belgische werknemers op tien vaderschapsverlof hebben opgenomen zonder moeilijkheden vanwege hun werkgever te ondervinden. De meerderheid van hen heeft tien, soms twaalf verlofdagen genomen, na de geboorte van het kind.
Slechts één werknemer meldde dat zijn werkgever problemen maakte rond het opnemen van het vaderschapsverlof. Ook werd vastgesteld dat het aantal verloven tussen 2006 en 2008 met tien procent is toegenomen. Dat bewijst dat de mentaliteit verandert.
Persoonlijk ben ik voorstander van een verplicht vaderschapsverlof. Het was mijn bedoeling om een wetsontwerp in te dienen, maar de lopende zaken hebben dat verhinderd. Ik heb dat standpunt ook verdedigd tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie. Tijdens de bespreking van de richtlijn over het moederschapsverlof heeft het Europees Parlement voorgesteld om in de 27 lidstaten een verplicht vaderschapsverlof van vijftien dagen in te voeren om de lasten tussen de vader en de moeder eerlijker te verdelen.
Ik moet toegeven dat de meerderheid van de lidstaten in de EPSCO-raad er uiteindelijk de voorkeur aan gaf om de richtlijn te beperken tot het moederschapsverlof en het vaderschapsverlof niet in het debat te betrekken. Het debat is dus nog niet gesloten, maar op het niveau van de Raad evolueert het niet op de meest gunstige manier.
Persoonlijk sta ik achter het voorstel, dat ook de volgende regering moet meenemen. Het gaat eerder om een structurele hervorming die deel moet uitmaken van de onderhandelingen over de verloven, de arbeidstijd en de verzoening van gezinsleven en werk. Dat is een taak voor de nieuwe regering, waar we nog altijd wanhopig naar uitkijken.
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). - Ik ben blij met de cijfers die de minister meedeelt en met haar standpunt over het verplicht maken van het vaderschapsverlof.
Ook de mentaliteitswijziging is een goede zaak. We moeten er zo snel mogelijk voor zorgen dat onze wetgeving die evolutie volgt.
Ik heb het moeilijker met het argument van de lopende zaken. De afgelopen weken heeft de regering dat begrip uitgerekt. Er werden beslissingen genomen op zeer strategische domeinen; dat moet dus ook op dit terrein mogelijk zijn. Ik zal dit punt in de commissie opnieuw aansnijden, zodat het debat zelfs in lopende zaken wordt geopend.
Mevrouw Olga Zrihen (PS). - In aansluiting op de vraag die ik op 17 februari jongstleden in de plenaire vergadering van de Senaat heb gesteld, ben ik zo vrij nogmaals mijn bezorgdheid uit te drukken over de situatie van de werknemers van het bedrijf Royal Boch.
Bij vonnis van 1 februari 2011 heeft de rechtbank van koophandel van Bergen het uitstel voor Manufacture Royal Boch verlengd tot 2 april 2011 en een voorlopige bewindvoerder aangesteld, belast met het bestuur van de onderneming rechtens haar organen. De onderneming is op dit ogenblik dus nog niet failliet verklaard.
Ter herinnering: de RVA heeft, als gevolg van de verdwijning van het werkgereedschap, geweigerd de economische werkloosheid te erkennen die vanaf 21 december 2010 was aangevraagd.
Tot op vandaag is aan de werknemers dus nog geen enkel werk aangeboden en ze krijgen momenteel dan ook geen enkele vergoeding, met uitzondering van de twee voorschotten die eind januari en februari zijn gestort door de voorlopige bewindvoerder die door de rechtbank van koophandel is aangesteld.
Het is ondenkbaar de werknemers in deze financieel hachelijke situatie te laten.
Bijgevolg heb ik volgende vragen:
1. Kan worden overwogen de betrokken werknemers voorlopig toe te laten tot de werkloosheidsuitkering?
2. Moet men de voorlopige bewindvoerder niet de mogelijkheid bieden in het bezit te komen van alle nodige informatie ad hoc om tot een volgens ons noodzakelijke beslissing te komen?
3. Hoever staat het met de procedure `aangifte van het faillissement'? Zou de rechtbank van koophandel niet moeten anticiperen op de prerogatieven van de algemene vergadering van de aandeelhouders en het faillissement uitspreken?
4. Hoever staat het met de naleving van de contractuele bepalingen waarin de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voorziet, met inbegrip van de verplichting van de werkgever en/of de door de rechtbank van koophandel aangestelde voorlopige bewindvoerder om werk aan te bieden?
Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. - Uw vraag betreft een situatie die vrij uitzonderlijk, maar toch moeilijk aanvaardbaar is op het domein van sociale betrekkingen.
Om voorlopig toegelaten te worden tot werkloosheidsuitkeringen moet de werknemer een formulier ondertekenen waardoor hij zich ertoe verbindt de opzeggingsvergoeding te eisen die hem verschuldigd is door de verbreking van de arbeidsovereenkomst. De werknemers van Royal Boch hebben dat formulier ondertekend bij het faillissement van februari 2009. Ze werden bijgevolg voorlopig tot de werkloosheidsuitkeringen toegelaten. In het kader van de discussies met het oog op de overname van de onderneming hebben de werknemers echter een document ondertekend waarin ze afstand deden van hun recht op deze opzeggingsvergoeding. Ze hebben zichzelf in zekere zin vrijwillig het recht op deze vergoeding ontnomen.
Ik kom tot het probleem van de economische werkloosheid. Van 1 november 2009 tot 1 januari 2011 heeft Boch krachtens een koninklijk besluit ruim de gelegenheid gehad een beroep te doen op de regeling voor de economische werkloosheid voor haar werknemers. De overnemer heeft onlangs - en daardoor is de situatie zo laakbaar in hoofde van de werknemer - echter alle voorraden verkocht en alle werkmateriaal uit de onderneming verwijderd. Daardoor heeft hij de werknemers elke mogelijkheid tot werken afgenomen. Deze situatie heeft dus niets te maken met een economische reden, maar wel met de misplaatste houding, het bestuur van het bedrijf en het optreden van de werkgever. Daarom heeft de directeur van de RVA geoordeeld dat de werknemers niet om economische redenen geen werk hebben, maar door de beslissing van de werkgever die opzettelijk een overname heeft georganiseerd om de voorraad te verkopen en niet om een economische activiteit uit te oefenen.
Het is juist om precedenten te voorkomen en in zekere zin om een dergelijke houding te veroordelen dat de directeur van de RVA de rechtspraak en de interpretatie van de economische werkloosheid heeft bevestigd.
We hebben uiteraard niet de bedoeling de werknemers te straffen voor de onaanvaardbare houding van de werkgever. Daarom geven we hen volgende informatie: het is raadzaam zo snel mogelijk te laten vaststellen dat de houding van de werkgever blijk geeft van de niet-naleving van de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende contractuele verplichtingen, namelijk de werknemer werk aanbieden en hem de nodige werkinstrumenten ter beschikking te stellen om een economische activiteit uit te kunnen oefenen. Door die vaststelling, vergelijkbaar met een verbreking van de arbeidsovereenkomst, zal de RVA werkloosheidsuitkeringen kunnen toekennen met retroactief effect vanaf 1 maart.
In dat geval zal het niet gaan om uitkeringen wegens economische werkloosheid, maar wegens gewone werkloosheid.
De werkgever heeft zijn personeel niet opgezegd, maar hij geeft het geen werk, niet om economische redenen, maar omdat er geen werkinstrumenten zijn.
Ik vind dit de meest geschikte oplossing om de arbeiders te beschermen.
Mevrouw Olga Zrihen (PS). - In juni zou een zeer belangrijke beslissing moeten worden genomen en het personeel maakt zich steeds meer zorgen. Uw standpunt met betrekking tot de werkgever is alleszins duidelijk: het gaat om een echte verbreking van de arbeidsovereenkomst. Bovendien hebben de werknemers al meer dan drie maanden geen loon meer gekregen. Dat is onaanvaardbaar. Ze moeten absoluut hun rechten terugkrijgen.
De voorzitter. - De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, antwoordt.
De heer Guido De Padt (Open Vld). - De OCMW's in ons land moeten iedereen een menswaardig bestaan verzekeren, niet alleen de Belgen, maar ook de asielzoekers en de buitenlanders die in het kader van de gezinshereniging naar ons land komen om hier geregulariseerd te kunnen worden. Ze doen dat met veel overtuiging. Wat we deze week echter hebben meegemaakt, tart de verbeelding van velen.
Voor de financiering van het leefloon van buitenlanders vanaf de leeftijd van 65 jaar zijn er twee mogelijkheden. Ofwel betalen de OCMW's verder het leefloon uit omdat die gerechtigden normaal gezien nog geen recht op rustpensioen hebben opgebouwd. Ofwel worden de voorwaarden gecreëerd om de leefloongerechtigden recht te geven op een inkomensgarantie voor ouderen (IGO). Daartoe laat men die mensen één dag werken, waarna ze het daaropvolgende jaar, indien ze dan 65 jaar zijn, een soort gewaarborgd pensioen kunnen ontvangen dat meer bedraagt dan het leefloon. Dit tart de verbeelding van de vele Belgen die 40 jaar hebben bijgedragen aan de sociale zekerheid en dan moeten vaststellen dat die vreemdelingen, die slechts één virtuele dag hebben bijgedragen, recht hebben op een dergelijk pensioen. Ik denk dat de tamtambetekenis van de letters IGO een groot aanzuigeffect zal hebben. Als die deur wordt opengezet, zal de instroom van allochtonen in het kader van gezinshereniging groter worden, vooral als ze vaststellen dat ze een pensioen kunnen genieten door maar één dag te werken. Als OCMW-voorzitter vind ik dit een slechte ontwikkeling, aangezien we nadien geconfronteerd zullen worden met de collateral damage die gepaard gaat met het feit dat elk OCMW zal trachten de leefloongerechtigden die de leeftijd van 65 jaar naderen, één dag te laten werken. Het zou de bedoeling moeten zijn ze niet één dag te laten werken, maar ervoor te zorgen dat ze, zodra het mogelijk is, meerdere jaren werken.
Klopt het dat steeds meer bejaarde asielzoekers naar België komen in het kader van de gezinshereniging en dat zij steeds vaker een beroep doen op het leefloon? Kan u mij hierover exacte cijfers bezorgen? Wat is uw mening over het voorstel van de Oostendse OCMW-voorzitter? Deelt u mijn verontwaardiging over dit voorstel? Welke initiatieven overweegt de regering te nemen om het stijgende aantal bejaarde asielzoekers dat een beroep wil doen op het leefloon op te vangen?
De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. - We moeten vooral voorzichtig zijn. Slechts 0,5% van de asielaanvragen komt van mensen boven de vijfenzestig jaar. Dat aantal is over de jaren heen ongeveer gelijk gebleven.
Het gaat ook niet om een gewoon pensioen, maar om de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) en niet alleen om gezinshereniging, maar ook om asielzoekers die hier ouder worden.
Bij mijn weten, formuleert het OCMW van Oostende alleen een idee om het debat te voeden. Dat debat wordt op het federale niveau al gevoerd.
Voor verdere vragen over de IGO en gezinshereniging verwijs ik u naar mijn bevoegde collega's, de heren Daerden en Wathelet.
De heer Guido De Padt (Open Vld). - Het antwoord is vrij kort, maar dat neemt niet weg dat er wel degelijk een probleem is. Wie dit in het buitenland verneemt, zal wellicht vlugger geneigd zijn, bijvoorbeeld als hij/zij 63 is, om naar hier af te zakken om het gezin te herenigen. Op die manier zou men een niet verdiend pensioeninkomen kunnen genieten.
Ik denk dat hierop maar één antwoord mogelijk is: invulling geven aan de in de Kamer voorgestelde wetgeving om de systematiek van de gezinshereniging strenger te maken. We hopen dat dit een aanzet mag zijn, ook voor de socialistische fracties, om dat voorstel te steunen.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, antwoordt.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Zopas heeft de Europese Commissie haar meest recente scorebord van de interne markt vrijgegeven, waarin een stand van zaken wordt opgemaakt over de omzetting van de internemarktregels in het nationaal recht van de lidstaten en de inbreukprocedures die werden opgestart tegen de lidstaten.
Uit dat rapport komt België in een aantal opzichten andermaal als de slechtste leerling van de klas naar voor. Zo blijkt België met 109 procedures het grootste aantal lopende inbreukprocedures voor zijn rekening nemen, terwijl het gemiddelde per lidstaat slechts 40 procedures bedraagt.
Terwijl de andere lidstaten sinds november 2007 doorgaans vooruitgang boeken, boekt België een forse achteruitgang. De periode van lopende zaken kan daar wel een rol in spelen, maar zo'n groot aantal procedures kan daaraan niet te wijten zijn.
1. Wat zijn de oorzaken van de slechte prestaties van België inzake de omzetting van de interne-marktregels? De omzetting kan ook nog gebeuren in de loop van de procedure. Waarom gebeurt dat niet?
2. Wat is, voor wat de verantwoordelijkheid voor de 109 inbreukprocedures betreft, het aandeel van de gewesten en gemeenschappen en van de federale staat?
3. Staan er maatregelen op stapel om een en ander bij te sturen?
De heer Olivier Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken. - Ik lees het antwoord van de eerste minister.
Samen met de minister van Buitenlandse Zaken ben ik bevoegd voor de algemene opvolging van het omzettings- en het inbreukendossier. Als uitgangspunt geldt dat het louter bestaan van een inbreukprocedure niet automatisch betekent dat België een nalatigheid zou hebben begaan of een Europese rechtsregel eventueel niet of verkeerd zou hebben omgezet of toegepast. Alleen in de gevallen van niet-tijdige omzetting van richtlijnen en ingeval van niet-uitvoering van de arresten van het Europees Hof van Justitie is het zeker dat België ongelijk heeft.
De verhoging van de inbreukprocedures vanaf 2008 staat in verband met de nieuwe politiek van de Commissie om het aantal beslissingsrondes van de commissarissen inzake inbreuken te verhogen van één keer per kwartaal naar één per maand.
De 109 inbreukprocedures hebben betrekking op betwistingen wegens niet conforme omzetting van richtlijnen en de toepassing van het Europees recht. De FOD Buitenlandse Zaken vroeg de Commissie haar de lijst met de 109 procedures te bezorgen.
Het scorebord geeft de situatie weer op 10 november 2010. Vandaag zijn er 104 procedures tegen België lopende: 58 dossiers onder exclusieve federale bevoegdheid; 8 dossiers onder gemengde bevoegdheid; 38 dossiers onder exclusieve bevoegdheid van de deelgebieden.
In de 104 inbreukdossiers zitten ook 11 dossiers die volgens de Belgische overheden in orde zijn en waar dus op een seponering door de Commissie wordt gewacht.
In vergelijking met het vorige scorebord is er een stabilisatie van het aantal inbreukprocedures. Die tendens is reeds een eerste positief signaal, maar dat volstaat niet. Daarom werd door de ministerraad in november 2010 een reflectieproces opgestart om te zien waar we het actieplan verder kunnen optimaliseren. Het Belgische actieplan van september 2009 vereist een permanente screening van alle nieuwe inbreukprocedures. De betrokken overheden worden aangemoedigd om prioriteit te geven aan de uitvoering van het actieplan. Dat impliceert een snelle afsluiting van de inbreukdossiers waarin ze zich hebben verbonden tot het nemen van maatregelen en/of waarin ze door het Europees Hof van Justitie werden veroordeeld.
Ten slotte is België sinds januari 2011 lid van EU-pilot waarvan ook verwacht wordt dat het op termijn een impact heeft op de vermindering van inbreukprocedures.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Er zou een stabilisatie zijn. Een stabilisatie is echter geen positief signaal vooral niet als er 109 inbreukprocedures zijn. Dat er daarvan maar elf zijn die op een vergissing zouden berusten, betekent in feite dat bijna honderd procedures terecht zijn. De omzetting van een richtlijn kan toch niet zo moeilijk zijn. Ofwel schikt men zich naar Europa ofwel niet. Nu pas beginnen met een reflectieproces of actieplan, is toch wat laat. Eigenlijk moet de kwestie veel beter worden opgevolgd.
De heer Hassan Bousetta (PS). - Op 13 maart jongstleden hadden er presidentsverkiezingen plaats in Benin, een klein land met 9 miljoen inwoners dat sinds 1990 resoluut op weg is naar democratie en een meerpartijenstelsel.
De tweemaal uitgestelde verkiezing gaf de overwinning aan de uittredende president, dokter Yayi Boni, vanaf de eerste verkiezingsronde. Verleden maandag keurde het hooggerechtshof het resultaat van die verkiezing goed. Volgens alle internationale waarnemers van de Afrikaanse Unie, de ECOWAS en de AWEPA verliep de verkiezing, ondanks enkele organisatorische moeilijkheden, op een vrije, transparante en democratische wijze.
Toch vechten verschillende verkiezingskandidaten het resultaat aan wegens tekortkomingen in het voorbereidingsproces en het verloop van de kiesverrichtingen. Die betwistingen hebben sommige kandidaten ertoe aangezet de nietigheid van de verkiezingen te eisen. De heer Adrien Houngbédji, die als voornaamste tegenstander van de uittredende president 36% van de stemmen haalde, besliste zichzelf tot winnaar van de verkiezingen uit te roepen. Aldus dreigt het risico van een evolutie naar een Ivoriaans scenario.
Welk besluit trekt de Belgische regering uit deze presidentsverkiezing in een partnerland dat wordt erkend als een democratisch voorbeeld, op een ogenblik dat andere Afrikaanse regio's proberen vooruit te gaan naar een democratische transitie?
Gelet op het engagement van België en de internationale gemeenschap in de technische steun voor de verkiezingen, vrezen sommige waarnemers dat de technische en financiële partners een stuk legitimiteit verliezen bij hun gesprekspartners uit Benin. Heeft de regering al negatieve gevolgen voor onze samenwerking kunnen vaststellen wegens het protest tegen de resultaten van de verkiezing?
Mijn laatste vraag is wellicht de belangrijkste. Gaat België, met het oog op de parlementsverkiezingen van 17 april aanstaande, zich engageren voor extra financiële steun om de permanente geïnformatiseerde kieslijst, die een groot deel van het protest uitmaakt, te verbeteren?
De heer Olivier Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken. - Sinds 1991 kent Benin een stabiele verkiezingscyclus met verschillende presidentsverkiezingen, parlementsverkiezingen en twee lokale verkiezingen. Het is dus een model van stabiliteit voor de buurlanden.
Ondanks maatregelen om de democratische praktijken wortel te doen schieten, wordt nog steeds gewezen op sommige zwakke punten, waaronder de opstelling van periodieke handgeschreven lijsten, korte tijd voor de verkiezingen, wat een nazicht van hun betrouwbaarheid onzeker maakt. Een geïnformatiseerde permanente kieslijst was dus wenselijk om de aangetaste geloofwaardigheid van de verkiezingen te herstellen.
De Nationale Vergadering heeft op 4 mei 2009 de wet op de permanente en geïnformatiseerde kieslijst, de zogenaamde LEPI-lijst, aangenomen.
Het Ontwikkelingsprogramma van de VN, UNDP, en de regering van Benin hebben in september 2009 een document voor een project ter ondersteuning van de LEPI ondertekend. België besliste daaraan bij te dragen met 2 miljoen euro en was daarmee het eerste land om aan de LEPI bij te dragen. Wij hebben actief deelgenomen aan de bijeenkomsten van het desbetreffende stuur- en oriëntatiecomité.
De verschillende oppositiekrachten hebben geregeld de LEPI bekritiseerd en betwist. De gehanteerde argumenten, ook in de pers, waren zeer algemeen. Ondanks alle obstakels en uitdagingen, zowel technische als politieke, is de lijst eind februari tot een goed einde gebracht.
Na die verkiezingen werd overeengekomen na te denken over het beheer van die lijst, de uit de verkiezing te trekken lessen en het toekomstige gebruik van dergelijke elektronische gegevens.
Op vraag van de regering van Benin besliste België bij te dragen aan het project voor ondersteuning van die verkiezingen in de vorm van technische en logistieke hulp aan de organen die zijn belast met de organisatie en het beheer van de presidents- en parlementsverkiezingen. Die steun van 1 miljoen euro, verstrekt via de UNDP, is een logisch gevolg op de door België verleende steun.
Er is momenteel geen enkel gevolg voor de ontwikkelingssamenwerking.
Tot hier toe overweegt België geen extra bijdrage, met name met betrekking tot het technische aspect van de permanente geïnformatiseerde kieslijst, maar wij blijven uiteraard bereid om de mogelijkheden voor technische steun en samenwerking en, waarom niet, ook financiering te analyseren als de autoriteiten van Benin dat vragen en indien de UNDP ook deelneemt.
De heer Hassan Bousetta (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoord.
Ik verduidelijk enkele punten en herinner er vooreerst aan, zoals de minister, dat België zich sterk heeft geëngageerd in die verkiezingen en dat er, over een maand, met de parlementsverkiezingen iets belangrijks op het spel staat.
In beginsel is de LEPI - Liste Électorale Permanente Informatisée - een uiterst performant en interessant instrument. Het probleem in Benin is de registratie van een aantal personen die niet op de lijst voorkomen. Van nu tot 17 april is het de bedoeling contacten te leggen en, binnen het positieve kader dat we sinds meer dan een jaar hebben aangenomen, voort te gaan met de aanmoediging van de UNDP en de lokale actoren om die kieslijst te corrigeren. Dat houdt financiële implicaties en technische steun in. Het zou nuttig zijn als ons land een initiatief zou nemen om de UNDP te ondersteunen alsook de operaties die alle inwoners van Benin de mogelijkheid geven zich te registreren op die lijst, die een model voor andere landen zou kunnen zijn.
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Het huidige Indicatief Samenwerkingsprogramma, ISP, met Mozambique loopt in 2012 af. De administratie is dus reeds volop bezig met de voorbereiding van het nieuwe ISP. Ik heb gehoord dat gezondheid in het nieuwe programma als prioritaire sector zou worden geschrapt.
Reeds jaren is gezondheid op papier een prioriteit van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Toch worden als maar vaker andere keuzes gemaakt. Zo werd gezondheid vorig jaar als sector geschrapt in het ISP met de Democratische Republiek Congo. De jarenlange ervaring van België in de gezondheidszorg in fragiele staten als de DRC, werd bij die keuze jammer genoeg niet in overweging genomen.
Steeds opnieuw wordt verwezen naar de Verklaring van Parijs en het begrip donorcoördinatie als de reden om de sectorkeuze te wijzigen. Jammer genoeg wordt nooit op een transparante wijze aangetoond welke donorlanden de gezondheidssector dan overnemen. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk welk land België heeft opgevolgd in de gezondheidssector in de DRC. Veelal blijkt in de praktijk dat de gaten die de Belgische ontwikkelingssamenwerking bij een dergelijke koerswijziging achterlaat, niet door andere donoren worden ingevuld. Vaak blijft gezondheid, samen met onderwijs, een ondergefinancierde sector. Dat stellen we ook vast in Mozambique, waar het algemene budget voor gezondheid daalt.
Hoe ver is het nieuwe ISP met Mozambique gevorderd? Wanneer zullen de onderhandelingen afgerond zijn en zal het plan het volledig klaar zijn?
In welke sectoren in Mozambique zal de Belgische ontwikkelingssamenwerking de volgende jaren investeren? Wordt hierbij nog aandacht geschonken aan de gezondheidssector?
Op basis van welke criteria werden de prioritaire sectoren in het ISP met Mozambique gekozen? Wie werd bij die beslissing betrokken?
Welke donoren zullen in het kader van donorcoördinatie de gezondheidssector in Mozambique van België overnemen? Wat is de meerwaarde van de nieuwe donor ten opzichte van België?
Zijn er, naast de DRC en Mozambique, nog landen waar gezondheid als prioritaire sector zal worden geschrapt? Wat zijn de plannen met betrekking tot Oeganda?
De invulling van de ISP's en de keuze van de sectoren hebben niet alleen een enorme impact op de landen in het zuiden, maar ook op het imago van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Nieuwe ISP's zouden dan ook aan het parlement moeten worden voorgelegd, voordat ze van kracht worden. Wat vindt de minister van dat idee?
De heer Olivier Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken. - De voorbereiding van het nieuwe indicatief samenwerkingsprogramma (ISP) met Mozambique is zeer recent opgestart. Eerst zal een scenario en een tijdschema van de verschillende stappen worden opgesteld. In de laatste week van maart vindt een eerste oriënterend gesprek met de partners plaats en begin april is er een consultatieronde met de indirecte actoren in Brussel en op het terrein. Een eerste draft van het basisdossier met een uitgewerkte analyse en een daarop gebaseerd voorstel van sectorkeuze is gepland voor eind mei 2011. Uiteindelijk zullen België en Mozambique tijdens een gemengde commissie in november 2011 een indicatief samenwerkingsprogramma formeel goedkeuren.
De sectorkeuze voor Mozambique zal pas gebeuren na grondige analyse van de noden, vragen en beleidskeuzes van Mozambique, van de sterktes en zwaktes in ons huidig samenwerkingsprogramma en van de plannen van de andere donoren.
De sectorkeuze voor het nieuwe ISP is nog niet gemaakt. De sectorkeuze in het lopende programma gebeurde op basis van dezelfde analyses en consultaties als voor het nieuwe programma.
Er is geen sprake van overname, maar van taakverdeling tussen donoren. Deze division of labour is voor België een element in het voorbereidend proces. Voor Mozambique, waar een doorgedreven donorcoördinatie bestaat, zijn de basisgegevens voor de division of labour bekend en worden ze geregeld geactualiseerd. De sector gezondheid heeft in Mozambique nog steeds de meeste donoren: 16 van de 24 donoren in 2008. Het gaat vrijwel zonder uitzondering om donoren die eveneens al een lange staat van dienst hebben in de betrokken sector.
Er is geen enkel partnerland waar gezondheid a priori zou worden geschrapt. De analyses en gemotiveerde keuzevoorstellen in het voorbereidingsproces van een nieuw ISP zullen dit bepalen. Op het ogenblik is gezondheid een prioritaire sector in elf van de achttien partnerlanden.
De eerste bekommering bij het opstellen van nieuwe ISP's zijn de noden, vragen en beleidskeuzes van het partnerland, niet het imago van België. Uiteraard worden die noden, vragen en beleidskeuzes van het partnerland getoetst aan de Belgische beleidskeuzes en de mogelijke meerwaarde die België met zijn hulp kan bieden.
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Het stemt me tevreden te vernemen dat nog geen definitieve keuze werd gemaakt en dat het bijgevolg nog mogelijk is gezondheid in het ISP te houden. Ik heb echter geen antwoord gekregen op mijn vraag naar de visie van de minister met betrekking tot een advies van het Parlement over voorstellen van de ISP's.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
De heer Richard Miller (MR). - De vrijspraak die een rechter in Doornik heeft uitgesproken voor ouders die geweigerd hadden hun kind een poliovaccin te laten toedienen, doet vragen rijzen. In dit geval worden mensen gewoon onttrokken aan de toepassing van een wet die genomen is om de kinderen te beschermen tegen het gevaar op besmetting met het poliovirus en de rampzalige gevolgen van de ziekte. De wet is ook bedoeld om de maatschappij te beschermen tegen het opnieuw opduiken van de verschrikkelijke epidemieën die ons land hebben geteisterd voordat het vaccin werd ontwikkeld en verplicht werd gemaakt.
Ik wil niet pathetisch doen, maar ik was in 1954 zelf slachtoffer van deze ziekte, met alle gevolgen die ze heeft gehad voor mijn leven en dat van mijn familie. Ik zou dan ook graag vernemen welke initiatieven de minister zal nemen aangaande dit vonnis dat aanleiding kan geven tot een nieuwe rechtspraak en zowel de verplichting om alle Belgische zuigelingen te laten vaccineren, als alle in ons land gedane inspanningen om deze ziekte volledig uit te roeien, kan vernietigen.
Deze ziekte heeft duizenden mensen getroffen, waaronder vele kinderen die in een stalen long moesten leven omdat hun ademhalingsorganen verlamd waren.
Ik ben verbijsterd als ik eraan denk dat staatssecretaris Chastel enkele dagen geleden, in antwoord op een vraag van mij, de senatoren heeft uitgelegd welk belangrijk werk de Belgische Coöperatie in de Democratische Republiek Congo in moeilijke omstandigheden verricht heeft om de campagne voor de toediening van het poliovaccin te kunnen voeren, en dat op het ogenblik waarop de Wereldgezondheidsorganisatie in staat van alarm gebracht is door de epidemie die Kinshasa bereikt. Vandaag dreigt het vonnis dat in Doornik is uitgesproken de situatie in België opnieuw om te keren.
Ik vraag de minister zeker niet commentaar te leveren op het vonnis dat in deze zaak is gewezen, maar meer algemeen om me zijn visie te geven op de verplichte vaccinatie van kinderen tegen polio.
Moet die verplichting behouden blijven? Zo ja, moet de bevolking daar in een sensibiliseringscampagne niet aan herinnerd worden? Moet hetzelfde initiatief niet genomen worden voor de kinderartsen en huisartsen? Kan deze ziekte in ons land opnieuw de kop opsteken? Ik herinner eraan dat dit in 1998 wel degelijk gebeurd is in Zwitserland, dat toch een geëvolueerd land is. Heeft de minister cijfers over de vaccins die in deze landen toegediend zijn en over de verhouding gevaccineerde en niet-gevaccineerde kinderen?
De heer Paul Magnette (PS). - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Allereerst zijn wij geen in het geding zijnde partij in het vonnis dat de correctionele rechtbank van Doornik heeft uitgesproken en waarbij de ouders die geweigerd hebben hun kind te laten vaccineren tegen polio werden vrijgesproken. Mijn diensten hebben het parket dus de toestemming moeten vragen om een afschrift van het vonnis te krijgen. Dat zou ons nog deze week moeten toekomen. U zult bijgevolg begrijpen dat ik geen commentaar geef op dit vonnis omdat ik er de draagwijdte, noch de exacte motivering van ken. Mijn diensten werd echter meegedeeld dat het openbaar ministerie tegen de beslissing van 22 maart in hoger beroep zal gaan. Het betrokken vonnis zou dus nog kunnen worden hervormd door de rechter in hoger beroep.
Ik heb mijn diensten echter gevraagd een onderzoek in te stellen naar de tegenspraak tussen het koninklijk besluit van 26 oktober 1966 dat het poliovaccin verplicht maakt en de wet op de patiëntenrechten van 2002, meer bepaald artikel 8. Mocht de conclusie van dat onderzoek zijn dat er wel degelijk tegenspraak is, zou de wetgeving moeten worden gewijzigd om het verplichte karakter van de vaccinatie te behouden.
Ik zal de Hoge Gezondheidsraad ook vragen om, in overleg met het Belgisch Certificatiecomité voor de Eradicatie van Poliomyelitis, te onderzoeken of het nog relevant is deze verplichte vaccinatie te behouden.
Dat comité verzekert in België de follow-up van de situatie inzake poliomyelitis en brengt verslag uit bij de WHO. Op basis van die informatie, verklaart de WHO ons land al dan niet vrij van poliomyelitis.
Het poliovaccin dat in 1958 in België is ingevoerd, werd verplicht door het koninklijk besluit van 26 oktober 1966. Van 1967 tot 2000 werd het orale vaccin met het levende verzwakte virus toegediend. Sinds januari 2001 is het inspuitbare vaccin op basis van het versterkte geïnactiveerde poliovirus verplicht. Ik wijs erop dat het poliovaccin zelden afzonderlijk wordt toegediend, maar in de vorm van een gecombineerd vaccin tegen zes infectieziekten: polio, difterie, tetanus, kinkhoest, hepatitis B en Haemophilus influenzae type b.
Ondanks de ongewenste bijzonder zeldzame neveneffecten, wens ik toch te wijzen op de gunstige effecten van een dergelijke vaccinatie. Deze erg besmettelijke ziekte kan immers zware gevolgen hebben voor de ontwikkeling van de kinderen die ermee besmet zijn.
Polio treft vooral kinderen onder de vijf jaar. Eén infectie op tweehonderd leidt tot een onomkeerbare verlamming, vooral van de benen. Bij de verlamde kinderen sterft 5 tot 10% als gevolg van de verlamming van de ademhalingsspieren.
Tussen 1988 en 2009 is het aantal gevallen van poliomyelitis gedaald met 99%, namelijk van 350 000 tot 1600. Die daling is de vrucht van de inspanningen die wereldwijd werden gedaan om de ziekte uit te roeien.
Zolang één kind kan worden besmet, riskeren alle kinderen echter de ziekte op te lopen. In de periode 2009-2010 zijn drieëntwintig landen die vrij van de ziekte waren verklaard, opnieuw besmet met poliomyelitis, doordat het virus er weer is binnengebracht. In onder andere de Democratische Republiek Congo, Senegal, Rusland en India zijn in de periode 2010-2011 nieuwe gevallen van poliomyelitis gesignaleerd.
In juni 2002 heeft de WHO de drieënvijftig landen van de Europese regio poliovrij verklaard, een groot succes hoewel het vaccin er niet overal verplicht is. Vandaag kan de Europese regio gevrijwaard blijven van poliobesmetting dankzij een versterkt toezicht op de immunisering en de ziekten.
In 2010 is in Tadzjikistan, dat deel uitmaakt van de Europese regio van de WHO, een zware epidemie vastgesteld met meer dan 700 gevallen van verlamming na een geval dat uit India het land was binnengekomen. De WHO zal, als gevolg van die epidemie, de certificering van de Europese regio herzien en heeft alle landen al gevraagd om bijkomende inspanningen te doen op het vlak van toezicht.
Mevrouw Liesbeth Homans (N-VA). - Na de Ministerraad van vorige week kondigde de regering aan een mechanisme te zullen invoeren om de stijging van de energieprijzen onder controle te houden. Laat er geen misverstand over bestaan, ik vind dat absoluut een goed idee. We zijn het er allemaal over eens dat de energieprijzen de pan uit swingen en dat dat niet de bedoeling kan zijn. Ik heb echter ook gelezen dat er over het voorstel overleg is geweest met de Europese Commissie en dat die enkele bedenkingen heeft geformuleerd. Daarom heb ik volgende vragen.
In welke mate is de minister aan de eisen van de Commissie tegemoetgekomen in de uiteindelijke uitwerking van het mechanisme? Zal het in de tijd worden begrensd? Zo ja, hoe lang zal het in werking blijven? Op welke wijze zal dit mechanisme de marktwerking verbeteren, voor zover dat al het geval is?
Welke flankerende maatregelen zal de minister nog treffen? Een energiefactuur bestaat namelijk uit verschillende componenten. Het aandeel van de leverancier bedraagt eigenlijk maar 36%. De overige 64% wordt bepaald door zaken die de overheid in de hand heeft. Ik denk dan aan de federale heffing, de distributienettarieven en dergelijke meer. Er is dus echt wel meer nodig dan enkel de leveranciers met een prijscontrole op te zadelen. De overheid moet hierin ook een behoorlijke verantwoordelijkheid nemen.
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Om aan de opmerkingen van de Europese Commissie tegemoet te komen, zal het mechanisme in de tijd beperkt zijn, namelijk tot 31 december 2014. Zes maanden voor deze datum zal er een evaluatieverslag worden gemaakt. Op basis daarvan kan het mechanisme eventueel voor een periode van drie jaar worden verlengd, indien wordt vastgesteld dat de voorwaarden van transparantie en mededinging niet worden vervuld en dat de bescherming van de verbruiker niet altijd wordt gewaarborgd.
Met dit systeem zal de transparantie van de energieprijzen op de Belgische markt aanzienlijk toenemen en zal de volatiliteit verminderen.
Hoe zal het controlemechanisme concreet werken?
De methodologie voor de berekening van alle variabele contracten van alle leveranciers wordt bij de regulator in een aangepaste databank ingediend. De regulator controleert de berekeningen van de leveranciers. Op basis van deze databank controleert de regulator ook dat de prijzen maximaal vier keer per jaar worden geïndexeerd, wat voor residentiële klanten en kmo's de facto een grotere prijsstabiliteit impliceert.
Wenst een leverancier een prijsverhoging die niet door een indexering wordt veroorzaakt, dan zal hij moeten aantonen dat deze gegrond is. Er wordt dan een vergelijking gemaakt met de prijzen in de buurlanden. Kan de prijsstijging niet gerechtvaardigd worden, dan kan na onderhandeling met de partijen - de leverancier enerzijds en de CREG en BNB anderzijds - het geheel of een deel van de geplande prijsverhoging worden verworpen.
Om te proberen de markt van de elektriciteitsproductie competitiever te maken vraag ik - en ik was de eerste - al sinds 2008 aan de kernexploitanten een contributie van 250 miljoen euro per jaar. De regering heeft voor dit jaar aan de Nationale Bank gevraagd om de nucleaire rente te herberekenen. Op basis van de nieuwe cijfers zal misschien een nieuwe taks op de gebruikte brandstof worden opgelegd.
Bepaalde lasten op energieprijzen worden ook door andere autoriteiten bepaald en die vallen dus niet onder mijn bevoegdheid.
Mevrouw Liesbeth Homans (N-VA). - Het klopt inderdaad dat niet alleen de federale overheid de prijzen mee bepaalt. Ik zit ook in het Vlaams Parlement en ik weet dat elke openbare dienstverplichting die de Vlaamse regering ter harte neemt, haar verantwoordelijkheid is. Maar de overheden moeten wel eens samen nagaan wat ze kunnen doen om de energieprijzen zo laag mogelijk te houden. Ik ben het absoluut met u eens, mijnheer de minister, dat we Electrabel geen cadeaus moeten geven. U hebt het ook over de nucleaire rente gehad, maar ik vind dat de overheid ook eens alles op een rijtje moet zetten en samen met de andere overheden moet nagaan waar er mogelijkheden zijn om zelf ook een duit in het zakje te doen.
Mevrouw Inge Faes (N-VA). - Vorige week vernam ik dat de Leuvense lokale politie vorig weekend de bezoekers van de hulpgevangenis heeft gecontroleerd.
Bij de controles werd een drugshond van de federale politie ingeschakeld. Bij 10 van de 42 gecontroleerde bezoekers reageerde de hond. Bij de daaropvolgende controle werd bij drie bezoekers softdrugs aangetroffen. Zij moeten zich op 20 april voor de rechter verantwoorden.
Het organiseren van dergelijke controles in gevangenissen kan ik alleen maar toejuichen, want drugs in de gevangenis binnensmokkelen kan niet de bedoeling zijn. Toch stel ik mij hierbij een aantal vragen. Als de Leuvense politie op dat moment niet aanwezig was geweest, hadden we moeten hopen dat het gevangenispersoneel deze drugs had kunnen onderscheppen bij de controle van de gevangenen na het bezoek. Dan komen we echter weer bij de problematiek van de naaktfouilleringen. Bovendien is zelfs dat geen afdoende controle, aangezien bij het doorzoeken van de cellen toch nog geregeld drugs worden gevonden. Gelet op de steeds terugkerende drugsproblematiek in de gevangenissen is een algemene aanpak vereist.
Hoever staat het drugsbeleid ten aanzien van de gevangenissen? Is de recente controle door de politie in de gevangenis van Leuven een onderdeel van dat beleid of is een regelmatige controle in alle gevangenissen eerder de uitzondering dan de regel? Ik heb nog een laatste bedenking. Waarom moet de politie de bezoekers van de gevangenis controleren? Waarom kan dit niet gebeuren door het personeel van de gevangenis zelf?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - De problematiek van drugs in de gevangenis is een steeds weerkerend en belangrijk probleem, dat bovendien moeilijk te volgen is. De aanpak gebeurt op twee niveaus: preventie en repressie.
Er worden in gevangenissen controles uitgevoerd, zowel op systematische wijze als naar aanleiding van tips of verdachte handelingen. Zo worden gedetineerden na ieder bezoek onderworpen aan een fouillering, worden de cellen periodiek gecontroleerd en wordt in de gevangenissen, in samenwerking met de politie, regelmatig een zoekactie met drugshonden gedaan.
Wanneer iemand op het bezit of de verhandeling van drugs wordt betrapt, wordt disciplinair opgetreden en wordt aangifte gedaan bij het parket. Om dit zo optimaal mogelijk te laten verlopen, werd de samenwerking tussen politie, parket en gevangenisdirectie vastgelegd in de ministeriële circulaire van 6 februari 2009. Deze brief bepaalt de manier waarop de gevangenisdirectie moet optreden bij de ontdekking dat gedetineerden drugs gebruiken, bezitten of er handel in drijven. Ze bepaalt eveneens hoe informatie wordt uitgewisseld tussen het openbaar ministerie en gevangenisdirectie.
Naast de systematische controles moet eveneens aandacht worden besteed aan de preventie en de voorlichting. Daarom is het van belang de samenwerking met de gespecialiseerde instanties inzake drugshulpverlening nog te verbreden. Niet alleen Justitie, maar ook de Gemeenschappen zullen hiervoor middelen ter beschikking moeten stellen.
Uiteraard is ook de therapeutische behandeling van druggebruikers van belang. In bepaalde gevangenissen lopen er reeds langdurige therapeutische programma's, zoals het `B-Leave'-project in Ruiselede: een combinatie van arbeid op de boerderij, therapie, sport en groepssessies. Tijdens de duur van het programma dat acht maanden loopt, onderwerpen de deelnemers zich vrijwillig aan regelmatige urinecontroles.
In andere gevangenissen wordt samengewerkt met een of meerdere gespecialiseerde centra. Die instanties sturen hulpverleners naar de inrichtingen om de intakes te verzorgen en om de gedetineerden te ondersteunen in hun motiveringsproces om na de detentie een ontwenningsprogramma te volgen.
Een actie zoals die in Leuven Hulp is absoluut geen uitzondering en kadert in het algemeen drugsbeleid voor de gevangenissen. Deze acties bewijzen trouwens hun nut en kunnen juist bestaan omdat er duidelijke overlegmomenten zijn tussen de inrichtingen en politie en parket.
Het laten fouilleren van bezoekers door gevangenispersoneel is momenteel wettelijk niet toegestaan. Van zodra de basiswet gevangeniswezen in uitvoering zal zijn, zal fouilleren in bepaalde omstandigheden mogelijk zijn.
Anderzijds is het niet bedoeling de penitentiaire beambten te belasten met taken die specifieke politiële bevoegdheden zijn. De opdracht van politie en gevangenispersoneel is verschillend, maar in het kader van de drugsproblematiek moeten de acties gecoördineerd verlopen, zoals in de circulaire is bepaald.
Ik ben zelf ook benieuwd naar de statistieken van 2010. De cijfers voor 2009 waren nog niet goed. De afspraken dateren van begin 2009. Ik hoop binnenkort de cijfers van 2010 te kunnen bekijken om na te gaan of de afspraken tot een verbetering van de cijfers kunnen leiden. Te gepasten tijde zal ik u daarover verder informeren.
Mevrouw Inge Faes (N-VA). - Ik verzoek de ministers mij die cijfers te bezorgen zodra hij erover beschikt. Dan kunnen we op dit probleem terugkomen en een evaluatie maken.
De heer Piet De Bruyn (N-VA). - Deze week werden we geconfronteerd met een bizar incident in een gevangenis waarbij, althans volgens de verslaggeving over dat incident, penitentiaire beambten een gedetineerde zouden hebben aangemoedigd een zelfmoordpoging te herhalen. Ik ben voorzichtig in de beoordeling van dit vreemde incident. Ik ken de details niet. Ik wil daarom niet verder ingaan op de feiten. Ik hoop dat verder onderzoek klaarheid brengt.
Dit incident wijst wel op een tekortkoming in de opleiding van de penitentiaire beambten, in het bijzonder op het vlak van het leren omgaan met suïcidaal gedrag van gedetineerden en personen in voorlopige hechtenis. Dat is in de eerste plaats een bevoegdheid van de gespecialiseerde diensten, die vooral tot de Gemeenschap behoren, aangezien het een bevoegdheid op het vlak van welzijn betreft, maar uiteraard hebben de penitentiaire beambten het vaakst en het eerst contact met de gedetineerden. Het is wenselijk dat zij over een basiskennis beschikken over het omgaan met suïcidale personen. Dat is perfect haalbaar. Er was een proefproject in de gevangenis van Gent, weliswaar op initiatief van de gevangenis zelf. Voor zover ik weet werd dat initiatief niet structureel opgevolgd.
Vanuit mijn hoedanigheid van Vlaams volksvertegenwoordiger herinner ik me dat er gesprekken plaatsvonden tussen de Vlaamse Gemeenschap en Justitie om binnen de opleiding van penitentiaire beambten meer aandacht aan dit aspect te besteden.
Is de opleiding van de penitentiaire beambten intussen aangepast? Op welke manier? Deelt de minister mijn opinie dat het omgaan met suïcidaal gedrag een belangrijk aspect moet vormen van de opleiding van penitentiaire beambten? Is de werkgroep tussen de Vlaamse Gemeenschap en Justitie een adequaat middel om dergelijke problemen te bespreken en tot een goede oplossing te komen?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Net zoals drugs in gevangenissen is ook zelfmoordpreventie in gevangenissen een moeilijke materie. We moeten samen met de Gemeenschappen zo goed als mogelijk met die problemen omgaan.
Als eerstelijnswerkers spelen de penitentiair bewakingsassistenten een zeer belangrijke rol. Wanneer een penitentiair beambte gedrag vaststelt dat wijst op suïciderisico, kan hij de gedetineerde onmiddellijk doorverwijzen naar de psychiater, de psychosociale dienst of de zorgequipe in de gevangenis.
Rond de zaak in de gevangenis van Hasselt wordt er uiteraard een administratief onderzoek ingesteld. Ik heb het verslag nog niet ontvangen zodat ik daarover geen conclusies kan geven, maar ik begrijp dat u daar ook niet om hebt gevraagd. De zaak wordt hoe dan ook als incident van nabij gevolgd.
Wij hebben er vooral prioriteit aan gegeven dat de basisopleiding van de penitentiair bewakingsassistenten, zoals we de penitentiair beambten nu moeten noemen, zou worden opgewaardeerd. Dat is sinds november vorig jaar eindelijk een realiteit. Ze krijgen nu gedurende bijna een vol jaar een opleiding op het terrein, maar ook theoretisch. In die opleiding zit ook een aparte module over omgaan met zelfmoord en over zelfmoordpreventie.
Het gevangenispersoneel krijgt dus wel degelijk een specifieke opleiding om zelfmoordneiging te detecteren en te melden en er op een gepaste mee om te gaan.
In het kader van hun specifieke opdrachten kunnen en moeten de instellingen van de Gemeenschappen en de Gewesten hun rol spelen binnen de algemene crisisopvang, eventueel ook binnen de gevangenissen. Er is een globale samenwerkingsovereenkomst tussen het federale niveau en de Gemeenschappen inzake detentie en de diensten die daar kunnen worden verleend. We zijn nu bezig met een systematische evaluatie en zo mogelijk het herschrijven van die samenwerkingsakkoorden. Sinds de regering in lopende zaken is, is dat uiteraard wat op een lager pitje komen te staan, maar het is voor slachtofferhulp, seksuele delinquentie en voor detentie in het algemeen de bedoeling dat alle akkoord die dateren van midden de jaren '90, geactualiseerd worden op basis van de ervaring van wat Gemeenschappen doen en van de evolutie op federaal niveau. In het kader van deze nieuwe evaluatie en vernieuwing kunnen er waarschijnlijk ook nieuwe initiatieven rond suïcidepreventie worden genomen.
De heer Piet De Bruyn (N-VA). - Ik onthoud vooral dat de minister mijn bekommernis deelt dat de penitentiair beambten - ik moet me de nieuwe benamingen nog eigen maken - voldoende geschoold en opgeleid moeten worden. Het verheugt me ook dat dit in het nieuwe opleidingsprogramma structureel is opgenomen. Uiteraard ben ik ook blij dat de minister erkent dat de Gemeenschappen hierin een belangrijke rol te spelen hebben en dat hij het belang van een goed en zinvol overleg onderschrijft.
Mevrouw Vanessa Matz (cdH). - Sedert 15 november 2010 worden de nieuwe Europese autonummerplaten afgeleverd. Alleen wanneer een tussenkomst van de DIV vereist is, moet een andere nummerplaat worden aangebracht. Het gaat dus om een eerste inschrijving en inschrijvingen voor de hernieuwing van platen met een beperkte geldigheidsduur, alsook voor de wijziging van gegevens van de titularis of van het voertuig die op het inschrijvingsbewijs vermeld zijn. Voertuigen die niet in een van de voorgaande gevallen zijn opgenomen, krijgen geen andere nummerplaat.
België is het laatste EU-land om zich ter zake aan de regels aan te passen. Dat brengt blijkbaar heel wat administratieve problemen en problemen van dossierbeheer met zich voor de DIV.
Volgens de FOD Mobiliteit heeft de invoering van de Europese nummerplaat de schrapping van 8000 oude platen per dag als gevolg. Dat is een toevloed die driemaal groter is dan gemiddeld. De behandeling van een dossier vergt nu ongeveer drie weken, terwijl in normale omstandigheden alles dezelfde dag geregeld is.
Daarbij komt dat België één van de Europese landen is waar de verkoop van nieuwe wagens gedurende de jongste maanden het sterkst is toegenomen. Nog steeds volgens de FOD Mobiliteit, gaat het om niet minder dan 250 000 nieuwe Europese nummerplaten in de afgelopen maanden december en januari.
Ik had de gelegenheid de staatssecretaris vorige maand al te ondervragen over de achterstand bij de aflevering van Europese nummerplaten. Nu wil ik zijn houding kennen over het administratief beheer van de schrapping van de oude nummerplaten. De DIV zou een zodanige vertraging hebben opgelopen dat het de automobilisten in problemen brengt. Die moeten soms tweemaal autobelasting betalen, een keer voor de oude plaat en nog eens voor de nieuwe onder het voorwendsel dat de administratie te laat op de hoogte was van de schrapping.
Die toestand is niet houdbaar voor de gezinnen, zeker niet in een crisisperiode, te meer omdat de te betalen sommen niet min zijn. Het gaat om meer dan 350 euro per auto.
Als die belasting tweemaal wordt geëist, kan het te veel gestorte worden gerecupereerd, maar die terugbetaling gebeurt over het algemeen erg laat.
Kan de staatsecretaris de toestand verduidelijken? Hoe ver staat de vervanging van de oude platen door de Europese nummerplaten? Over welke cijfers en statistieken beschikt u momenteel over de nieuwe inschrijvingen en over de opgelopen en eventueel te voorziene achterstand?
Wat denkt u te doen aan de negatieve gevolgen voor de automobilisten van de achterstand in het administratief beheer? Is het normaal dat van gezinnen tweemaal autobelasting wordt geëist? Zal u maatregelen nemen om voor hen een moeilijke financiële situatie te voorkomen?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Sinds de invoering van de Europese nummerplaat op 15 november 2010 werden in totaal 574 637 nieuwe platen afgeleverd met een gemiddelde van 114 927 per maand, terwijl 391 596 oude nummerplaten gedurende dezelfde periode werden geschrapt.
De vertraging in de schrapping van nummerplaten bedraagt nu maximaal twee weken, wat in grote mate het negatieve vervangingssaldo van 183 041 eenheden - 574 637 nieuwe platen tegenover 391 596 oude geschrapte platen - verklaart, uiteraard rekening houdend met het feit dat een aantal nieuwe platen naar nieuwe titularissen gaat, waarvoor geen vervanging nodig is.
In het belang van de burgers en van de ondernemingen houdt de DIV uitdrukkelijk rekening met de datum van ontvangst van de nummerplaat. De te schrappen platen worden, van zodra ze bij de DIV worden binnengebracht, zorgvuldig geklasseerd per dag van ontvangst en later met terugwerkende kracht geschrapt op vermelde datum.
Een attest van schrapping, dat duidelijk die datum vermeldt, wordt verstuurd naar de titularis van de betrokken nummerplaat. Tegelijk wordt die informatie, met inbegrip van de retroactieve schrappingsdatum, elektronisch verstuurd naar de FOD Financiën of, in voorkomend geval, naar de dienst VLABEL van het Vlaamse Gewest zodat die zo correct mogelijk de te betalen belasting kunnen innen. Bij betwisting kan de datum op het schrappingsattest altijd dienen als formeel bewijs van terugsturing van de nummerplaat door de betrokken burger of onderneming. In het begin zullen sommige titularissen twee betalingen ontvangen, een voor het nieuwe en een voor het oude, buiten verkeer gestelde of verkochte voertuig, in afwachting van de latere terugstorting van het niet verschuldigde deel van de belasting.
De FOD heeft me beloofd dat de achterstand begin mei zal weggewerkt zijn.
Mevrouw Vanessa Matz (cdH). - Het is duidelijk dat de DIV alles in het werk stelt om dergelijke toestanden te voorkomen. Toch ontvangen sommige mensen twee uitnodigingen tot betaling, ook al kunnen ze later aanspraak maken op een terugbetaling van een van de twee. Ik blijf erbij dat het tweemaal in een vrij korte tijd te betalen bedrag voor sommige gezinnen problemen geeft. Moeten er geen specifieke maatregelen worden genomen in afwachting dat de achterstand wordt weggewerkt? Sommigen begrijpen echt niet waarom ze tweemaal moeten betalen. Ik weet niet over hoeveel gezinnen het gaat, maar ik hoor geregeld dergelijke verhalen. Ook al is de Europese nummerplaat verplicht, het is niet aan de verbruiker om nog maar eens de gevolgen van de vertraging bij de administratie te ondergaan.
De voorzitter. - De dames Arena, Sleurs en Thibaut en de heer Durnez verwijzen naar hun schriftelijk verslag.
Het woord is aan de heren Delpérée en Van Rompuy voorlezing te doen van het verslag namens de commissie voor de Justitie.
De heer Francis Delpérée (cdH), corapporteur. - Dit wetsontwerp, waarvoor de optioneel bicamerale procedure gevolgd wordt, werd oorspronkelijk op 11 februari 2011 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp van de regering. Het werd op 17 maart 2011 met 67 tegen 26 stemmen en bij 26 onthoudingen aangenomen. Op 18 maart 2011 werd het overgezonden aan de Senaat, die het op dezelfde dag heeft geëvoceerd.
De commissie voor de Justitie, aan wie artikel 84 van het wetsontwerp werd voorgelegd, heeft het besproken tijdens haar vergaderingen van 16, 22 en 23 maart 2011, in aanwezigheid van de minister van Justitie.
Overeenkomstig artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de behandeling van het ontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer.
De minister wijst erop dat de voorliggende bepaling over de uitbreiding van de minnelijke schikking een belangrijke stap betekent. De besprekingen in de Kamer vonden plaats in samenhang met de bepalingen met betrekking tot het bankgeheim. Inderdaad werd voorliggende bepaling ingevoerd bij wijze van amendement in de commissie voor de Financiën.
De minister zal zich beperken tot het technische aspect, en meer bepaald tot de betekenis en het mogelijk verruimd belang van voorliggende verruimde minnelijke schikking.
De minnelijke schikking wordt geregeld in artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering, waarbij het openbaar ministerie de mogelijkheid wordt geboden aan de verdachte voor te stellen een bepaalde geldsom te betalen en eventueel afstand te doen van bepaalde goederen. Indien de verdachte daarop ingaat, vervalt de strafvordering.
Procedureel wordt nu aan het openbaar ministerie de mogelijkheid geboden om ook een minnelijke schikking voor te stellen wanneer de strafvordering reeds werd ingesteld, inzonderheid tijdens het gerechtelijk onderzoek, maar ook op het niveau van de raadkamer, de correctionele rechtbank of het hof van beroep, naar analogie van wat reeds bestaat op het vlak van douane en accijnzen. Momenteel kan de minnelijke schikking enkel worden aangeboden in het kader van een opsporingsonderzoek.
Materieel kan de minnelijke schikking worden aangeboden voor alle misdrijven die vatbaar zijn voor correctionalisatie. Als de procureur meent dat een financiële strafeis, dus een geldboete en een eventuele verbeurdverklaring, volstaat als bestraffing, kan hij dus de minnelijke schikking aanbieden.
Wanneer een gevangenisstraf of werkstraf wenselijk is, kan de procedure niet worden toegepast. Hieruit volgt dat dit instrument voornamelijk geschikt zal zijn voor vermogensrechtelijke inbreuken, dus voor financiële en fiscale misdrijven, doch hiertoe niet wordt beperkt.
Wat het toepassingsgebied ratione materiae betreft, wordt aangesloten bij het bestaande mechanisme van artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering, dat eveneens een algemeen toepassingsgebied heeft. Eventueel zullen richtlijnen worden uitgevaardigd door de minister en het College van procureurs-generaal. Dit ontwerp is belangrijk omdat het een substantiële bijdrage kan leveren aan het verhelpen van een aantal problemen waarmee de Belgische rechtspraktijk reeds lang worstelt.
Dit project kan eveneens veel geld opleveren aan de Schatkist. Op deze wijze kunnen zeer belangrijke bedragen worden geïnd.
De roep naar de uitbreiding van het toepassingsgebied van de minnelijke schikking is niet nieuw. Dit werd reeds voorgesteld in de Justitiedialogen van de heren Fred Erdman en Georges de Leval, is ook opgenomen in het plan van het College van procureurs-generaal met betrekking tot de krachtlijnen voor een strategisch plan voor de modernisering van het openbaar ministerie en is ook voorgesteld in het verslag van de parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de grote fiscale fraudedossiers.
Op politiek niveau werd de bepaling gekoppeld aan de tekst met betrekking tot de opheffing van het bankgeheim. De meerderheidspartijen van de uittredende regering hebben beide projecten als een amendement ingediend op het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, dat ontvankelijk werd verklaard door de voorzitter van de commissie voor de Financiën en aldaar werd goedgekeurd.
De minister besluit dat vier punten voor ogen dienen te worden gehouden.
Ten eerste is er de proceseconomische argumentatie. Het is belangrijk om optimaal gebruik te maken van de beperkt beschikbare middelen om doorlooptijden van strafonderzoeken te verminderen.
Ten tweede gaat het hier om een open procedure, die enkel kan worden toegepast indien de verdachte bereid is mee te gaan in deze transparantie en erkent dat hij verantwoordelijkheid draagt en betrokken is bij de feiten en de omvang ervan.
Er moet ook een akkoord zijn van het slachtoffer met de regeling. De wederzijdse belangen van dader en slachtoffer moeten met elkaar worden verzoend op basis van vrijwilligheid.
Ten slotte is de voorafgaande volledige schadeloosstelling een absolute voorwaarde voor de minnelijke schikking.
Wat de procedure betreft, protesteert de heer Laeremans tegen de manier waarop het Parlement snel een tekst moet goedkeuren die het resultaat is van een politieke koehandel. De minister heeft toegegeven dat de voorgestelde wijziging van het stelsel van de minnelijke schikking gekoppeld werd aan het opheffen van het bankgeheim. Het is wel kras dat een tekst die duidelijk onder de bevoegdheid van de commissie voor de Justitie valt, in de Kamer door de commissie voor de Financiën en de Begroting werd behandeld.
Spreker wijst erop dat het voorgestelde stelsel door een amendement in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen werd ingevoegd, terwijl daarvoor een afzonderlijk ontwerp vereist was. De voorgestelde wijziging is immers niet onbelangrijk. Zij heeft grote gevolgen voor de werking van de parketten en de strafgerechten.
De heer Van Cauwenberghe, onderzoeksrechter in Antwerpen, heeft de uitbreiding van het voorgestelde stelsel veroordeeld. Het zou leiden tot klassenjustitie. Spreker kan begrijpen dat men de minnelijke schikking gebruikt in fiscale geschillen, maar het is voor hem onaanvaardbaar dat men het uitbreidt tot alle strafaangelegenheden, met inbegrip van, bijvoorbeeld, diefstal met braak.
Wat gaat er gebeuren als verschillende daders betrokken zijn bij dezelfde feiten en enkelen onder hen een minnelijke schikking aanvaarden?
De heer Laeremans verklaart dat het openbaar ministerie in de voorgestelde procedure zowel de rol van eisende partij als van rechter speelt, terwijl de rol van de onderzoeksrechter beperkt blijft tot het verstrekken van een niet bindend advies. Gelet op de gevolgen van de maatregel voor het verloop van het strafproces en voor de rol van de onderzoeksrechter, meent spreker dat de heer Van Cauwenberghe, voorzitter van de Belgische Vereniging van onderzoeksrechters, moet worden gehoord.
Alvorens het ontwerp ten gronde te bespreken, vraagt de heer Mahoux verduidelijkingen over de gevolgde parlementaire procedure.
Hoe komt het dat een zo belangrijke wijziging van het wetboek van Strafvordering werd behandeld in de commissie voor de Financiën en de Begroting? Welke minister heeft de tekst er verdedigd? Hij begrijpt dat het wetsontwerp houdende diverse bepalingen snel moet worden aangenomen, maar de Senaat kan niet inderhaast een dergelijke wijziging van het stelsel van de minnelijke schikking aannemen.
Mevrouw Khattabi is het eens met de voorgaande spreker. De wijziging van het stelsel van de minnelijke schikking maakt deel uit van het algemene compromis over de opheffing van het bankgeheim. Spreekster is van oordeel dat de voorgestelde wijziging deel uitmaakt van een ruimere tendens die sinds de jaren negentig aan de gang is, en die erin bestaat de financiële misdaad systematisch uit het strafrecht te halen. De ontwerptekst gaat zelfs verder aangezien hij een minnelijke schikking voor alle misdrijven mogelijk maakt, ook voor misdrijven tegen personen. Spreekster pleit voor een grondige bespreking van de tekst en een analyse van alle praktische gevolgen ervan.
De heer Delpérée vraagt of de voorgestelde wijziging deel uitmaakt van de lopende zaken. De minister merkt op dat de voorliggende tekst niet voortkomt uit een amendement van de regering. Het gaat om een parlementair initiatief. De heer Delpérée beaamt dit, maar op een gegeven ogenblik zal de regering wel haar goedkeuring moeten geven aan de tekst.
De minister antwoordt dat er tijdens de bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen in de commissie voor de Financiën en de Begroting amendementen zijn ingediend. Die amendementen werd ontvankelijk verklaard. Tijdens de bespreking werd geopperd om het advies van de commissie voor de Justitie te vragen, maar daar is men niet op ingegaan.
In de Senaat werd besloten artikel 84 voor te leggen aan de commissie voor de Justitie, aangezien het artikel 216 van het wetboek van Strafvordering wijzigt. De bespreking in de commissie voor de Justitie van de Senaat betreft alleen artikel 84 van het wetsontwerp, dat de minnelijke schikking regelt. De minister verklaart dat hij het voorliggende ontwerp steunt. De tekst is niet het resultaat van improvisatie, maar integendeel van een lange bespreking en voorbereiding.
De heer Delpérée herinnert aan de huidige politieke situatie: behoort de voorgestelde wijziging wel tot de lopende zaken? De minister antwoordt dat de regering de beslissingen die het Parlement goedkeurt, zal uitvoeren. De heer Delpérée herinnert eraan dat deze regering geen regering met volle bevoegdheid is.
De heer Mahoux stelt vast dat het artikel de toepassingssfeer van de minnelijke schikking aanzienlijk uitbreidt, ook in het stadium van het gerechtelijk onderzoek.
Volgens de heer Laeremans blijkt uit de verklaringen van de minister duidelijk dat er een politieke koehandel is geweest en dat de opheffing van het bankgeheim is gekoppeld aan de uitbreiding van het stelsel van de minnelijke schikking. De minister wijst erop dat het College van procureurs-generaal een circulaire heeft uitgevaardigd om de toepassing van het stelsel van verval van de strafvordering na betaling van een som geld, te verduidelijken.
Mevrouw Khattabi ziet geen inhoudelijk verband tussen het opheffen van het bankgeheim en de uitbreiding van het stelsel van de schikking. Het enige verband tussen beide materies zijn de inspanningen van de meerderheid om de opheffing van het bankgeheim door te duwen.
De minister verwijst naar de werkzaamheden van de parlementaire onderzoekscommissie over de grote fiscale fraudedossiers. De commissie is nagegaan waarom het in zoveel grote financiële zaken niet tot een veroordeling komt, ondanks de menselijke middelen die ervoor worden ingezet, zowel bij de politie als bij de parketten en onderzoeksgerechten. Hij benadrukt ook nog dat een schikking al kan worden voorgesteld door de belastingdiensten tijdens de administratieve behandeling van de dossiers.
Over het verband tussen de voorgestelde maatregel en de opheffing van het bankgeheim, wijst spreker erop dat de commissie Financiën en Begroting tijdens de bespreking in de Kamer al een algemene bespreking heeft gehouden over de strijd tegen de fiscale fraude. De opheffing van het bankgeheim is zeker één van de middelen in die strijd, omdat zo informatie kan worden verkregen over de financiële situatie van sommige belastingplichtigen. De minister is het er absoluut niet mee eens dat dit zou leiden tot een klassenjustitie. Hij benadrukt dat in de huidige procedure al een vorm van klassenjustitie bestaat omdat mensen die er de financiële middelen voor hebben zich gespecialiseerde advocaten kunnen veroorloven die alle proceduremiddelen zullen uitputten om de feiten te doen verjaren. Het huidige systeem is eigenlijk bijzonder onbillijk omdat de samenleving heel wat middelen investeert in grote financiële dossiers die niet tot een veroordeling leiden. De minister wijst er nog op dat het stelsel ook niet kan worden gebruikt als de procureur des Konings meent een gevangenisstraf te moeten vorderen. Het systeem zal voornamelijk worden toegepast in dossiers van economische aard wanneer de dader vermogensvoordelen heeft verkregen.
Mevrouw Khattabi geeft toe dat de klassenjustitie in de praktijk al bestaat. Het ontwerp gaat echter veel verder omdat de wetgever hier de klassenjustitie organiseert.
De heer Laeremans vindt de uitleg van de minister niet overtuigend. Spreker denkt niet dat het echt nodig is de toepassingssfeer van de minnelijke schikking in strafzaken zo breed te maken om te voorkomen dat het Grondwettelijk Hof niet akkoord gaat. Over het huidige systeem, dat veel minder breed wordt toegepast, heeft het Grondwettelijk Hof nooit opmerkingen gemaakt. Het is in zekere zin logisch dat de toepassingssfeer voor een minnelijke schikking wordt beperkt tot fiscale en financiële misdrijven.
Mevrouw Faes deelt het standpunt van mevrouw Khattabi over de uitspraken van de minister over een klassenjustitie, zeker omdat hij ook suggereert dat armere personen minder goed verdedigd zullen worden dan meer gegoede personen.
Inhoudelijk wijst mevrouw Faes erop dat het parket de mogelijkheid krijgt een schikking voor te stellen zolang het vonnis of arrest niet in kracht van gewijsde is gegaan. Een verdachte kan dus het resultaat van zijn proces in eerste aanleg afwachten, waarna zijn advocaat, na eerst beroep te hebben ingesteld, aan het parket een schikking voorstelt.
Het wetsontwerp bepaalt dat een schikking mogelijk is als de procureur des Konings oordeelt enkel een geldboete of een geldboete met verbeurdverklaring te moeten vorderen.
Spreekster wijst erop dat de feitenrechter de vordering van de procureur des Konings niet hoeft te volgen.
De heer Mahoux wenst de aandacht van de leden te vestigen op de wijzigingen in de voorgestelde tekst van artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering. De eerste wijziging betreft de uitbreiding van de toepassingssfeer van de schikking. De tweede wijziging heeft betrekking op het moment waarop de schikking kan worden voorgesteld.
Mevrouw Defraigne is het eens met de vorige spreker. Zij meent bovendien dat hiermee het recht in handen wordt gegeven van het parket. De zittende magistraat wordt een groot stuk van het recht ontnomen. Over deze invulling van justitie moet worden gedebatteerd.
Mevrouw Taelman ziet in eerste instantie de grote voordelen van het voorgestelde systeem, zeker in gevallen van fiscale en sociale fraude. Het rechtsgevoel van de burger wordt enorm aangetast als belangrijke fraudedossiers gewoon verjaren. De traagheid van vele procedures en de zware proceduregang schaden de slagkracht van het strafrecht in deze fraudedossiers.
De heer Delpérée is van mening dat de uitbreiding van het systeem van minnelijke schikking de vraag naar de zin en de methode van de wetten houdende `diverse bepalingen' doet rijzen.
Of het parlementaire initiatief geënt is op een wetsontwerp of los daarvan wordt uitgeoefend, de heer Mahoux is ervan overtuigd dat het resultaat hetzelfde is.
De minister komt terug op de vraag naar het toepassingsgebied van het nieuwe systeem van minnelijke schikkingen. Hij meent dat de uitbreiding van het toepassingsgebied werkelijk noodzakelijk is. De minister herinnert er vervolgens aan dat de voorgestelde hervorming hoofdzakelijk de mogelijkheid van een minnelijke schikking beoogt voor misdrijven die afbreuk doen aan de goederen van personen. De minister wijst er tot slot op dat de verdachte niet beschikt over een recht om een minnelijke schikking te verkrijgen. Het spreekt bijgevolg voor zich dat indien iemand reeds in eerste aanleg is veroordeeld, het parket niet geneigd zal zijn om in beroep een minnelijke schikking voor te stellen.
Mevrouw de Bethune pleit voor een grondig debat. Voorzichtigheid is geboden bij de toepassing van de minnelijke schikking in alle gebieden van het strafrecht. De minister wil benadrukken dat het wel degelijk de bedoeling is om de minnelijke schikking te beperken tot misdrijven tegen goederen. Het genoemde voorbeeld is misschien slecht gekozen, maar er moeten gevallen kunnen zijn waar deze minnelijke schikking opportuun is.
Mevrouw Faes herinnert eraan dat haar fractie niet gekant is tegen het principe van de minnelijke schikking, maar dat de gevallen waarop de minnelijke schikking kan worden toegepast, duidelijk moeten worden afgebakend. Zet het voorgestelde systeem de onderzoeksrechter bovendien niet de facto buiten spel?
De heer Mahoux verbaast zich over de verklaring over de rol van de onderzoeksrechter. Dat de onderzoeksrechter niet bevoegd is om een minnelijke schikking voor te stellen is één zaak, maar dat hij zijn onderzoek moet stopzetten door een eenzijdige beslissing van het parket, is een andere. Deze bevoegdheid van het parket is niet onbeduidend, want men mag niet uit het oog verliezen dat in die hypothese de strafvordering vervalt en het misdrijf geacht wordt nooit te hebben bestaan.
Spreker stelt voor om - voor zover er tegenwoordig al een gedifferentieerde behandeling met betrekking tot de minnelijke schikking bestaat - de mogelijkheid te onderzoeken om de beoogde domeinen of de types van specifieke misdrijven duidelijk af te bakenen om niet meer te verwijzen naar het criterium van de gevangenisstraf.
Na deze gedachtewisseling beslist de commissie om over te gaan tot de hoorzitting met vertegenwoordigers van de academische wereld.
De heer Peter Van Rompuy (CD&V) corapporteur. - Mevrouw Khattabi betreurt dat men een tekst wil doordrukken waarvan men het watervaleffect op de strafrechtelijke procedures niet goed inschat. Dat is des te betreurenswaardiger omdat er tijdens de hoorzitting al opmerkingen in die zin zijn geformuleerd. Mevrouw Khattabi zegt dat de regering van lopende zaken de commissie ertoe aanzet de uitbreiding van de minnelijke schikking op een drafje af te handelen, terwijl het onderwerp een lange bespreking vergt.
Ze verwijst naar de besprekingen van het voorstel-Salduz, dat wijzigingen van een vergelijkbare omvang in de strafrechtelijke procedure inhield, en die maanden geduurd hebben. Tijdens die besprekingen hebben de commissieleden blijk gegeven van moed door een tekst te weigeren die afbreuk deed aan een aantal fundamentele vrijheden.
Mevrouw Khattabi betreurt de politieke handeltjes die de commissieleden van de uittredende meerderheid binden, al zijn sommigen onder hen niet enthousiast over de uitbreiding van de minnelijke schikking.
Spreekster herinnert eraan dat het ontwerpartikel 84 de deur opent voor een klassenjustitie. De uitbreiding van de minnelijke schikking tot alle misdaden en wanbedrijven leidt tot een soort justitie waar zij niet achter kan staan. Ze wenst het standpunt van de minister die belast is met het actieplan om geweld tegen vrouwen te bestrijden over deze tekst te kennen.
De minister antwoordt dat er geen vergelijking kan worden gemaakt met het Salduzdossier. Dat dossier betrof een nieuwe wetgeving die moest worden ingevoerd om rekening te houden met de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens. Het voorliggende ontwerp beoogt een uitbreiding van de minnelijke schikking, die een bestaande procedure is. Aan de tekst zijn uitvoerige besprekingen, voorbereidingen, studies en overlegrondes binnen de regering en in de Kamer van volksvertegenwoordigers voorafgegaan.
De uitbreiding van de minnelijke schikking beantwoordt aan een vraag van het openbaar ministerie, dat bijkomende instrumenten wenst om criminaliteit te bestrijden. Een dergelijk instrument is door de complexiteit van de samenleving en van de fiscale en sociale wetgeving onontbeerlijk geworden. De parketten zullen circulaires uitvaardigen over de tenuitvoerlegging van de minnelijke schikking. De procureur des Konings, die voor elk dossier zal moeten beslissen op welke manier de zaak het best kan worden behandeld, zal meer verantwoordelijkheid krijgen.
De minister besluit dat het ontwerp voorziet in een modern instrument voor het strafrechtelijk beleid. Men moet er vertrouwen in hebben dat het openbaar ministerie de procedure van minnelijke schikking correct zal gebruiken overeenkomstig de circulaires die zullen worden uitgevaardigd. De minister pleit dan ook voor een snelle goedkeuring van het voorliggende ontwerp.
Staatssecretaris Devlies sluit zich aan bij de minister van Justitie en reageert op een aantal bedenkingen die reeds werden geformuleerd tijdens de algemene bespreking.
Deze discussie kwam in een stroomversnelling terecht door de oprichting in 2008 van het College voor de fraudebestrijding. In juni van datzelfde jaar werd ook een globaal actieplan opgesteld waarbij een vijftigtal maatregelen werden geformuleerd, waaronder het voorstel van uitbreiding van de minnelijke schikking.
In september 2010 stelde het College voor fraudebestrijding een nota op ten behoeve van de formateur. Hierin werden twaalf aanbevelingen opgenomen, waaronder ook de uitbreiding van de minnelijke schikking.
Men kan dus niet zeggen dat voorliggende maatregel geen voorgeschiedenis kent. Zij kadert volop in de maatregelen voor de strijd tegen de fiscale fraude. De maatregel is belangrijk in die strijd die wordt benaderd vanuit een `ketenvisie' van preventie tot bestraffing.
Er worden heel veel fraudedossiers naar de rechtbank verzonden, met vaak verjaring tot gevolg.
De staatssecretaris verwijst terzake ook naar de aanbeveling van de onderzoekscommissie met betrekking tot het una via-systeem, waarbij men, vanaf de start van het dossier, een keuze maakt voor ofwel de gerechtelijke behandeling, ofwel de minnelijke schikking.
Beide discussies zijn aan elkaar gelinkt, en zijn allebei belangrijk in de strijd tegen de fiscale fraude.
Met betrekking tot de opmerkingen in verband met de ongrondwettigheid verwijst de staatssecretaris naar artikel 151 van de Grondwet en zegt dat er een meerderheid was voor de versoepeling van de opheffing van het bankgeheim. Men mag ook niet vergeten dat een soortgelijke wetgeving reeds bestaat op het vlak van douane en accijnzen die reeds de toetst van het Grondwettelijk Hof heeft doorstaan.
Het te voeren beleid, gelet op dit nieuwe instrument, komt in handen van het openbaar ministerie.
Ten slotte stipt spreker aan dat het de opdracht is van de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding om enerzijds een betere coördinatie te bewerkstelligen tussen de instellingen en anderzijds de middelen van de sociale zekerheid en de fiscus zo hoog mogelijk te houden.
Spreker sluit zich dus ten volle aan bij het pleidooi van de minister van Justitie om voorliggende maatregel zo snel mogelijk goed te keuren.
De heer Laeremans concludeert dat het betoog van vorige spreker de koehandel, die heeft plaatsgevonden in de commissie voor de Financiën, zonder advies te vragen aan de commissie voor de Justitie, enkel maar bevestigt. Er is de link met het bankgeheim en de maatregel wordt in een ijzingwekkend tempo door het parlement gejaagd.
Spreker blijft bij zijn verzoek om de onderzoeksrechters te horen.
Hij zegt geen antwoord te hebben gekregen op de pertinente opmerkingen die werden geuit door de heer Masset over de ongrondwettigheid. Het door de minister en de staatssecretaris gegeven antwoord volstaat niet. Een advies van de Raad van State dringt zich op.
Ook met betrekking tot de bijkomende straffen die de rechter moet opleggen, wordt geen duidelijkheid verschaft. Zo moet de rechter bij valsheid in geschrifte minimaal één maand gevangenisstraf opleggen en wordt bij zedendelicten de ontzetting uit de burgerlijke en politieke rechten uitgesproken, wat met deze bijkomende straffen als een minnelijke schikking wordt bereikt.
(Voorzitter: mevrouw Helga Stevens, ondervoorzitter.)
Men zegt wel dat de maatregel vooral bedoeld is om fiscale fraude te beteugelen, maar waarom wordt dan in de verantwoording expliciet verwezen naar misdrijven van gemeenrecht, zoals diefstal met braak of valse sleutels? Bij deze misdrijven zijn steeds kwade intenties aanwezig, zodat een minnelijke schikking hier als te vergaand en immoreel voorkomt.
Mevrouw Khattabi verklaart dat ze niet twijfelt aan de goede trouw van de minister en van de staatssecretaris, wanneer ze stellen dat voorliggend ontwerp tot een betere werking van justitie leidt. Ze denkt dat het de werking van een bepaalde justitie zal verbeteren. Inhoudelijk is dat echter niet het concept van justitie dat spreekster verdedigt.
Mevrouw Turan stipt aan dat er steeds wordt verwezen naar vorige discussies omtrent de uitbreiding van de minnelijke schikking maar dit is de eerste keer dat deze maatregel ter discussie wordt voorgesteld aan de commissie voor de Justitie van de Senaat.
Spreekster blijft bij het standpunt dat een ernstige uitbreiding van de minnelijke schikking wel degelijk leidt tot klassenjustitie. Zelfs als er reeds een uitspraak is, kan er nog een afkoop van de strafvervolging volgen. Wie betaalt, gaat vrijuit.
Spreekster vreest dat juist door dit akkoord het slachtoffer onder verhoogde druk dreigt te komen. Er is geen enkele garantie ingebouwd om die druk te voorkomen.
Er worden circulaires van het college van procureurs-generaal aangekondigd maar technisch-juridisch blijft de mogelijkheid voor minnelijke schikking voor dergelijke misdrijven open. Op elk moment van het onderzoek en zelfs na de uitspraak kan een dader met de aanklager onderhandelen over de afkoop van de strafvervolging.
Ook het gevolg van de minnelijke schikking is zeer vergaand. De dader krijgt geen strafblad en terugkomen op het akkoord blijkt onmogelijk. Verder gaat de maatregel voorbij aan eventuele bijkomende straffen.
Tot slot vertoont de voorgestelde bepaling ook technische tekortkomingen.
Wat gebeurt er als er meerdere verdachten zijn in één zaak en slechts één dader kan betalen? Moet er dan een pro-Deosysteem worden opgezet, wat eveneens geld kost, voor de daders die niet kunnen betalen?
Spreekster herhaalt ook haar argument dat een openbare zitting voor het slachtoffer vaak de mogelijkheid biedt de moeilijke periode af te sluiten.
Mevrouw Faes komt terug op de argumenten die reeds zijn aangehaald en waarop nog geen duidelijk antwoord is gegeven.
Ten eerste is er de problematiek van de hoofdelijkheid van de daders. Spreekster verwijst ook naar het voorbeeld van een diefstal met heling. Wat als de heler een minnelijke schikking afsluit?
Tevens wordt bepaald dat het afsluiten van een minnelijke schikking onverwijld wordt medegedeeld. Wanneer juist? Wat wanneer de rechter intussen een vonnis heeft uitgesproken? Krijgt de minnelijke schikking dan voorrang?
Gelet op die belangrijke vragen sluit spreekster zich aan bij het verzoek om een advies te vragen aan de Raad van State.
De voorgestelde bepaling maakt deel uit van een politiek debat dat niet verborgen is gehouden. Er wordt vooruitgang geboekt op fiscaal vlak zowel door de versoepeling van de opheffing van het bankgeheim als door de uitbreiding van de minnelijke schikking. De regeling met betrekking tot het bankgeheim is opgesteld en onderzocht door specialisten ter zake.
Dat de regeling hoofdzakelijk bedoeld is voor financiële en fiscale delicten is duidelijk. Men kan juridisch-technisch niet stellen dat de regeling voor het ene misdrijf wel geldt en voor het andere niet. Misschien zal het Grondwettelijk Hof ooit worden gevat.
De minister aanvaardt het argument van klassenjustitie niet. Er wordt voortdurend gewerkt om gelijkheid te garanderen. Uiteraard zullen richtlijnen verder worden uitgewerkt. Dat bepaalde dossiers lang blijven hangen is ook een vorm van klassenjustitie. Instrumenten moeten worden aangereikt om efficiënter tussenbeide te kunnen komen en zaken sneller af te handelen.
Uiteraard kan het openbaar ministerie af en toe wel gebruik maken van de minnelijke schikking in andere categorieën van delicten, in functie van menselijke aspecten of familiale belangen, maar steeds met het akkoord van het slachtoffer.
De minister meent dat het advies van de Raad van State niet noodzakelijk is. Dat er een uitgebreid debat wordt uitgevoerd is een goed signaal en getuigt van een correcte en democratische werking van het parlement.
Wat betreft de melding van het feit dat er een minnelijke schikking is afgesloten, is de minister van oordeel dat de situatie waarbij de minnelijke schikking gelijk zou lopen met het vonnis, vrij hypothetisch is. Indien een procedure van minnelijke schikking wordt opgestart door het openbaar ministerie, zal dit bekend zijn, in voorkomend geval ook bij de rechter en onderzoeksrechter.
Staatssecretaris Devlies voegt eraan toe dat men respect moet hebben voor de Kamer van volksvertegenwoordigers. Als de Kamer de keuze maakt om het wetsvoorstel te behandelen in de commissie voor de Financiën, moet de Senaat dit respecteren. Men mag niet vergeten dat de leden van de commissie voor de Financiën van de Kamer reeds intensief hebben gewerkt rond de fiscale en sociale fraude.
Verder vraagt spreker respect te hebben voor de instellingen. De magistratuur heeft zijn rol te vervullen maar ook het openbaar ministerie. Een aantal opmerkingen gaan uit van een fundamenteel wantrouwen ten opzichte van het openbaar ministerie. Dat is niet gegrond. Het college van procureurs-generaal heeft steeds zeer nauw samengewerkt inzake strafrechtelijk beleid en meer bepaald in de strijd tegen de fiscale fraude. Men moet respect hebben voor de magistraten van de zetel en voor het openbaar ministerie.
(Voorzitter: de heer Danny Pieters.)
Mevrouw Faes werpt op dat het Grondwettelijk Hof de regelgeving met betrekking tot douane en accijnzen enkel heeft getoetst aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, en niet aan artikel 151.
Mevrouw Turan meent dat het geen kwestie is van ontbreken van respect voor andere instellingen of andere commissies. Ze meent echter wel dat elke commissie haar specialisatie moet benutten.
Dan kom ik tot de bespreking van de amendementen.
Mevrouw Khattabi dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-869/2), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 84 te doen vervallen. Zij herinnert er vooreerst aan dat dit artikel in de wet houdende diverse bepalingen werd ingevoegd via een amendement ingediend in de commissie voor de Financiën en de Begroting van de Kamer. Naast het belang ervan voor de gelijkheid van de burgers, oordeelt mevrouw Khattabi dat het amendement logischerwijze in de Kamercommissie voor de Justitie had moeten worden besproken, of dat hierover het voorafgaand advies van de Raad van State had moeten worden gevraagd.
De heer Delpérée merkt op dat de Senaatscommissie voor de Justitie niet als taak heeft te controleren op welke wijze besprekingen in de Kamer van volksvertegenwoordigers worden gevoerd.
Mevrouw Turan dient amendement nr. 2 (stuk Senaat, nr. 5-869/2) in, dat er eveneens toe strekt het voorgestelde artikel 84 te doen vervallen. Zij verwijst naar haar opmerkingen tijdens de algemene bespreking.
Mevrouw Faes dient amendement nr. 3 (stuk Senaat, nr. 5-869/2) in, dat ertoe strekt in artikel 84, in het 6º van de voorgestelde §2 te bepalen dat de procureur des Konings geen minnelijke schikking kan treffen indien in een vonnis of arrest reeds een gevangenisstraf werd uitgesproken.
Mevrouw Faes dient amendement nr. 4 (stuk Senaat, nr. 5-869/2) in dat ertoe strekt het 6º, §2, aan te vullen om te verduidelijken dat het bedrag van de schikking niet lager mag liggen dan de geldsom, de kosten en de goederen waartoe een verdachte door de rechtbank of het hof van beroep is veroordeeld.
Artikel 84 bepaalt dat een schikking mogelijk blijft zolang een vonnis of arrest nog geen kracht van gewijsde heeft verkregen. Er moet wel worden voorkomen dat een beklaagde tot het laatste ogenblik wacht om te onderhandelen of een door het parket voorgestelde schikking te aanvaarden. Hij moet er integendeel toe worden aangespoord een schikking zo snel mogelijk te aanvaarden.
De heer Laeremans wenst over de volgende punten duidelijkheid. Om te beginnen, hoe zal de rechtbank de schikking tussen beklaagde en parket vaststellen?
De minister bevestigt dat dit via een vonnis zal gebeuren.
Wat gebeurt er met dossiers met meerdere beklaagden, van wie er maar één een schikking aanvaardt? Worden de anderen op de hoogte gebracht van die schikking en van het bedrag dat aan het slachtoffer is betaald?
De minister verduidelijkt dat bij dat soort dossiers het lot van de beklaagden kan verschillen. Dat gebeurt nu trouwens ook al. Aangezien de stukken over de schikking in het strafdossier worden opgenomen, is er dus ook een volledige transparantie. De rechtbank blijft vrij om de schade te bepalen die de beklaagden die geen schikking hebben aanvaard, aan het slachtoffer moeten vergoeden. Het lijkt vanzelfsprekend dat een schadevergoeding die in het kader van een schikking is bepaald, een aspect is waar de rechtbank rekening mee zal houden.
Tot slot vraagt de heer Laeremans welke gevolgen een schikking heeft bij zedendelicten. In sommige gevallen is de rechter in principe verplicht de beklaagde zijn burgerrechten te ontnemen en voor een bepaalde tijd een woonverbod uit te spreken. Kan een schikking gepaard gaan met probatievoorwaarden?
De minister verduidelijkt dat voor dit soort dossiers in principe geen schikkingen mogelijk zijn. Bovendien is de probatie een ander systeem dat niet kan worden gecombineerd met de schikking. De probatievoorwaarden kunnen enkel in een vonnis worden bepaald. De strafbemiddeling echter, waarbij een geschil wordt opgelost zonder tussenkomst van een rechter, kan wel bepaalde bijkomende voorwaarden opleggen, naast het herstellen van de schade van het slachtoffer (bijvoorbeeld: een opleiding volgen). Maar ook deze twee systemen zijn niet combineerbaar.
De minister vindt het belangrijk dat het parket beschikt over een waaier aan middelen om om te gaan met delinquenten. In de praktijk zullen circulaires verduidelijken in welke gevallen een schikking kan worden voorgesteld.
Amendement 1 wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen bij 4 onthoudingen.
Amendement 2 vervalt bijgevolg.
De amendementen 3 en 4 worden verworpen.
Artikel 84 in zijn geheel wordt aangenomen met 9 tegen 8 stemmen.
De voorzitter. - Ik feliciteer de corapporteurs, die hun weinig aangename taak tot een goed einde hebben gebracht.
De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). - Samen met enkele collega's van de N-VA en Vlaams Belang hebben we een verzoek ingediend om het advies van de Raad van State te vragen. Ongeacht de politieke vraag of men voor of tegen een minnelijke schikking is, vertoont de voorliggende tekst een groot aantal tekortkomingen. Hij heeft met name ongewenste effecten. Inmiddels heeft ook de meerderheid het probleem erkend. Ze heeft immers zelf een wetsvoorstel ingediend dat ertoe strekt het wetsontwerp te corrigeren zodat een meer selectieve toepassing betreffende fiscale aspecten mogelijk wordt en ook gewelddelicten en de aantasting van de fysieke integriteit niet langer onder het systeem van de minnelijke schikking kunnen vallen. De meerderheid geeft duidelijk aan dat er iets moet gebeuren. We hebben dan ook verzocht een advies van de Raad van State te vragen.
Er is echter ook een andere, meer constructieve mogelijkheid. De meerderheid kan er immers mee instemmen om het wetsvoorstel dat ze heeft ingediend, begin volgende week in de commissie voor de Justitie te bespreken. Zodoende kunnen we volgende week donderdag, zowel de wet houdende diverse bepalingen als de reparatiewet, behandelen. We nemen dan een week om het wetgevende werk te verbeteren, zonder dat de boel al te lang wordt opgehouden. De fout kan dan ook worden rechtgezet. De tekst is in de Kamer niet in de commissie voor de Justitie behandeld, waardoor het probleem waarschijnlijk niet is opgemerkt.
We vragen dus om de stemming over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen uit te stellen en het voorstel van reparatiewet begin volgende week in de commissie te behandelen. Volgende donderdag kunnen beide teksten dan in plenaire vergadering worden behandeld. Als de meerderheid niet met dit voorstel instemt, handhaven we onze vraag om het advies van de Raad van State te vragen.
De voorzitter. - De heer Vande Lanotte vraagt dus in hoofdorde om de behandeling van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen te verdagen. In ondergeschikte orde wordt een verzoek voor advies van de Raad van State ingediend.
Elke fractie heeft het recht om gedurende drie minuten het woord te nemen over de vraag tot verdaging.
Mevrouw Liesbeth Homans (N-VA). - Ik zal de opmerkingen van de heer Vande Lanotte niet herhalen. Ook wij hadden bepaalde opmerkingen over het wetsontwerp, onder meer bij artikel 84. Het feit dat de zittende meerderheid reeds een voorstel van reparatiewet heeft ingediend, bewijst ons gelijk. Wij steunen dan ook de vraag van de sp.a-fractie om de behandeling tot volgende week uit te stellen, zodat de tekst in de commissie grondig kan worden besproken en eventueel kan worden geamendeerd.
De heer Bart Laeremans (VB). - We zullen blij zijn als de behandeling wordt verdaagd, maar principieel geven we er de voorkeur aan het advies van de Raad van State te vragen. De tekst van het voorliggende ontwerp is volgens ons gewoon schabouwelijk. De meerderheidspartijen van de ontslagnemende regering-Leterme vinden dat trouwens ook want ze bereiden een voorstel van reparatiewet voor. Logischerwijs wordt een reparatiewet op een wetsontwerp dat nog niet is goedgekeurd, via amendementen in de oorspronkelijke tekst geïntegreerd. Ik heb in mijn zestien jaren als parlementslid nog nooit meegemaakt dat een wetsontwerp wordt goedgekeurd en dat tegelijkertijd correcties worden aangekondigd. Een wet die niet goed is, wordt gewoon niet goedgekeurd.
Mocht de behandeling dan toch worden verdaagd, dan vragen we dat van de beperkte tijd gebruik wordt gemaakt om een hoorzitting met de betrokken magistraten te houden. Tot nog toe hebben we enkele professoren gehoord; een van hen heeft op ernstige grondwettelijke problemen gewezen. Wij zouden echter ook graag de mening van de onderzoeksrechters en de zittende magistratuur horen. Hun macht wordt door het voorliggende wetsontwerp immers zeer zwaar uitgehold. Ook de Grondwet wordt met voeten getreden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijn fractie was in de commissie vragende partij om de problematiek van de minnelijke schikking zeer zorgvuldig te bespreken en te zoeken naar de juiste toepassingsmodaliteiten. Het probleem is nu dat deze bepaling is opgenomen in een veel ruimer ontwerp, waar wij volledig achter staan en waarvan we de verdaging niet evident vinden. Namens mijn fractie vraag ik een schorsing van een paar minuten, zodat we even kunnen overleggen wat de beste aanpak is.
De voorzitter. - We zullen zo dadelijk de vergadering schorsen, maar ik geef eerst nog enkele andere senatoren het woord.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Het verbaast me dat in dit stadium van de procedure het advies van de Raad van State wordt gevraagd, maar filibusteren is een bekende parlementaire techniek. Dat mag, maar daarmee wijken we een beetje van de inhoud af. Misschien slaat de filibuster op het hele wetsontwerp houdende diverse bepalingen, met alle positieve aspecten dat dit bevat, maar dat is dan de verantwoordelijkheid van diegenen die hun toevlucht nemen tot dergelijke manoeuvres.
Ik vraag dat het verzoek om advies van de Raad van State wordt geverifieerd. Ik neem aan dat de voorzitter een document heeft ontvangen en ik zou graag het aantal en de namen van de ondertekenaars kennen.
Ook zou ik het motief voor het verzoek om advies van de Raad van State willen kennen. Het gaat immers om een wetsontwerp van de regering. Ik moet de ondertekenaars van het verzoek om advies er niet op wijzen dat het voorontwerp reeds voor advies aan de Raad van State is voorgelegd. Het gaat om een belangrijke procedure. Ik vraag de voorzitter dan ook om de handtekeningen te verifiëren en het resultaat van zijn bevindingen in plenaire vergadering bekend te maken, of in een document aan alle collega's mee te delen. Zo kan nauwkeurig worden nagegaan of het verzoek conform het reglement is.
Ons reglement voorziet in twee procedures. Volgens de eerste kan de voorzitter over een dergelijke, politieke tekst een beredeneerd advies vragen aan de Raad van State. Dat zou echter een aanfluiting zijn van onze assemblee. Het is moeilijk denkbaar dat onze voorzitter die procedure zou volgen, maar ze is wel voorzien in het reglement. Het standpunt van mijn fractie en mezelf over een eventueel gebruik van die procedure houd ik maar voor mij.
Volgens de tweede procedure verzoekt ten minste een derde van de leden van de Senaat om een advies. Hierbij moet worden opgemerkt dat in de loop van de procedure, met inbegrip van de verdaging, het verzoek om advies van de Raad van State betrekking kan hebben op om het even welk amendement. Dat blijkt uit een letterlijke lezing van ons reglement.
Om die redenen wil ik nauwkeurige informatie over het document dat aan de voorzitter is overhandigd.
De heer Bart Tommelein (Open Vld). - Ik heb de indruk dat de heer Laeremans niet hetzelfde heeft gezegd als collega Vande Lanotte. Voor we tot de schorsing overgaan, die ik trouwens ook vraag om te kunnen overleggen met mijn fractie en met de andere fracties, wil ik wel graag duidelijk weten wie spreekt namens wie en welk voorstel er precies wordt gedaan. Van collega Vande Lanotte begrijp ik dat we niet meteen het advies van de Raad van State vragen, maar dat hij als tussenoplossing voorstelt eerst te overleggen met de volledige commissie en indien nodig pas dan, als stok achter de deur, naar de Raad van State te gaan.
De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). - Mijn voorstel is zeer duidelijk. De meerderheid heeft een wetsvoorstel ingediend om deze wet te verbeteren. Wij zijn bekommerd en willen ervoor zorgen dat de meerderheid een goede wet maakt, terwijl die meerderheid te laat tot dat besef is gekomen. Daarom beslisten we het advies van de Raad van State te vragen bij een amendement op het wetsontwerp, zodat we effectief kunnen nagaan hoe we de ongewenste gevolgen van de minnelijke schikking ongedaan kunnen maken. Die ongewenste effecten kunnen volgens ons ook ongedaan worden gemaakt met een wetsvoorstel, dat volgende week op een correcte manier in de commissie kan worden besproken. Daarvoor kunnen we volgende week tijd maken en dan kunnen we zowel het wetsontwerp - de hoofdwet - als het wetsvoorstel - de reparatiewet - volgende week in de plenaire vergadering behandelen. Als dat lukt, dan garandeer ik namens mijn groep dat we de teksten inderdaad volgende week bespreken. We zullen op dat moment dan wel zeggen waar we voor of tegen zijn, maar dan verloopt het allemaal op een correcte manier. Dan zal men aan mensen die de wet niet goed vinden, niet moeten vragen ze toch goed te keuren om ze de week erna te wijzigen.
Dat is mijn voorstel, dat volgens mij ook door de andere fracties wordt gedragen. Ik garandeer dat er over dit alles hoe dan ook deze week niet worden gestemd. Wij hebben hier ook bepaalde rechten, mijnheer Mahoux. Het reglement zegt dat wanneer een meerderheid in een taalgroep het advies van de Raad van State vraagt, dat niet kan worden geweigerd. Dat mag u nakijken. Wij zijn bereid onze vraag in te trekken, maar alleen als we zeker zijn dat een wetsvoorstel volgende week ernstig wordt besproken. Dat hoeft geen vijf dagen te duren, dat kan op één dag op een correcte manier worden afgerond. Het verwondert u, mijnheer Mahoux, dat wij die vraag vandaag stellen. Mag ik even uw geheugen opfrissen? In de commissie werd onze vraag weggestemd met acht stemmen tegen negen. Dan rest ons maar één mogelijkheid meer, namelijk de plenaire vergadering. Was men een beetje verstandig geweest dan had men gisteren in de commissie toegezegd en dan hadden we alles een week later op een correcte manier kunnen afhandelen.
De heer Francis Delpérée (cdH). - Ik heb de heer Vande Lanotte en mevrouw Homans horen zeggen dat artikel 84 een probleem vormt. Het gaat niet om een amendement. De tekst staat in het ontwerp sinds de Kamer van Volksvertegenwoordigers hem heeft aangenomen. Artikel 84 was een amendement in de Kamer, maar in de Senaat is het dan niet.
De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). - Mijnheer Delpérée, we hebben een amendement ingediend.
De heer Francis Delpérée (cdH). - Ik heb het document dat u hebt ingediend, niet ontvangen, mijnheer Vande Lanotte.
De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). - We hebben een amendement ingediend en gevraagd dat daarover het advies van de Raad van State wordt ingewonnen. Het amendement werd in de commissie verworpen. We hebben het conform het reglement opnieuw ingediend.
De heer Francis Delpérée (cdH). - Mag ik het verzoek zien. Ik zou minstens willen weten waarop het betrekking heeft.
De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). - Dat lijkt me geen probleem te zijn.
De heer Bart Laeremans (VB). - Wij steunen het verzoek van de andere oppositiepartijen. Als het ontwerp teruggaat naar de commissie, vragen we het advies van de Raad van State ook niet. Dat laatste droeg weliswaar onze voorkeur weg, maar we steunen het andere voorstel.
De heer Marcel Cheron (Ecolo). - Mijnheer de voorzitter, ik neem aan dat u gevolg geeft aan de vraag om een schorsing. Ik vraag dan ook dat we het amendement en, zoals de heer Mahoux heeft gevraagd, de handgetekende tekst van het verzoek om advies van de Raad van State krijgen. Zo kunnen we de nodige vaststellingen doen.
De voorzitter. - De eerste vraag is de vraag om verdaging. Daarover kan, na consultatie en na onderling overleg, gestemd worden. De teksten kunnen ingekeken worden.
In ondergeschikte orde is er de vraag om advies van de Raad van State.
De heer Philippe Mahoux (PS). - De heer Vande Lanotte deelt mee dat hij met een derde van de collega's in deze assemblee een verzoek om advies van de Raad van State heeft ingediend.
De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). - Ik had het niet over een derde, maar over de meerderheid van de Nederlandstalige vertegenwoordigers.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Mijnheer de voorzitter, we vragen een kopie van het verzoek om advies zodat we de handtekeningen kunnen zien en kunnen vaststellen waarop het betrekking heeft. Dat lijkt me legitiem. We willen ons alleen maar een idee waar het om gaat.
De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). - Vanzelfsprekend. Een verificatie is geen enkel probleem. Ze zal aantonen dat ons verzoek conform het reglement is.
Als de behandeling wordt verdaagd, vervalt het verzoek om advies. We zijn dus bereid ons verzoek in te trekken, op voorwaarde dat de commissie volgende week samenkomt. We willen ons constructief opstellen.
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik wil weten welke documenten voorliggen zodat we tijdens de schorsing kunnen uitmaken welke keuze moet worden gemaakt. Ik meen dat dit ook de vraag van de heer Mahoux was.
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). - Ik zou graag enige verduidelijking krijgen van de heer Vande Lanotte. Zijn vraag om advies aan de Raad van State heeft betrekking op een amendement dat hij heeft ingediend. Ook als het debat wordt uitgesteld tot volgende week, zal hij dat advies nodig hebben. Ik begrijp niet goed wat hiervan de bedoeling is.
De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). - Onze vraag om advies aan de Raad van State moet het ons mogelijk maken een behoorlijk debat te houden. Wij willen voorkomen dat een wet met ongewenste gevolgen wordt goedgekeurd. De bespreking in de commissie kan opheldering brengen. Als dat debat constructief is, zullen we niet het advies van de Raad van State vragen. De meerderheid heeft zelf toegegeven dat de tekst een vergetelheid en een gebrek aan precisie vertoont. Wij maken van dit middel dus gebruik om een debat ten gronde te kunnen voeren.
Mevrouw Liesbeth Homans (N-VA). - Voor alle duidelijkheid, wij vragen dat de behandeling van het ontwerp houdende diverse bepalingen een week wordt uitgesteld en dat intussen het voorstel van reparatiewet op artikel 84 van het ontwerp in de commissie wordt besproken. We zullen nadien onze houding wel bepalen.
De heer Mahoux heeft het over democratie. Welnu we vragen gewoon één week de tijd om alles nog eens rustig te bekijken en te kunnen amenderen.
(De vergadering wordt geschorst om 17.20 uur. Ze wordt hervat om 17.45 uur.)
De voorzitter. - We moeten ons nu uitspreken over het voorstel van de heer Vande Lanotte om de stemming over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen uit te stellen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Na het constructieve overleg dat we in de commissie voor de Justitie hebben gehad, is de CD&V-fractie bereid om de stemming over het wetsontwerp uit te stellen, zodat we hier volgende week een grondige discussie over kunnen voeren. Voorwaarde daarvoor is dat de collega's die het uitstel hebben gevraagd, zich engageren om de Raad van State niet om een advies te vragen. Ook wij zijn immers vragende partij voor een grondige discussie.
De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). - Voor de sp.a-fractie is het voldoende dat we de twee voorstellen op een correcte manier in de commissie voor de Justitie kunnen bespreken om er volgende week in de plenaire vergadering over te kunnen stemmen. Ik kan de collega's van de CD&V-fractie geruststellen dat we niet van plan zijn om volgende week een nieuw uitstel te vragen.
Mevrouw Liesbeth Homans (N-VA). - Voor alle duidelijkheid herhaal ik dat dit uitstel geen doel op zich is. Het is nodig om een bepaald artikel nog eens grondig te kunnen bespreken in de commissie voor de Justitie. De meerderheid heeft zelf een reparatiewet ingediend. Wij denken dat we die opnieuw moeten bespreken en eventueel amenderen. Daarna kan iedereen nog beslissen wat hij met die amendementen doet.
Ik kan de collega's verzekeren dat de N-VA-fractie geen advies zal vragen aan de Raad van State.
De heer François Bellot (MR). - Als de fracties die het advies van de Raad van State wilden vragen, bevestigen dat ze dat advies niet wensen te vragen, noch over de wet houdende diverse bepalingen, noch over de reparatiewet, met inbegrip van de amendementen die volgende week zouden worden ingediend, zal onze fractie het uitstel tot volgende week steunen.
De heer Bart Laeremans (VB). - De VB-fractie gaat zeker akkoord met een grondige bespreking volgende week in de commissie voor de Justitie. We verheugen ons dat die nog mogelijk is en dat men de fouten heeft ingezien. Niets belet echter dat we nadien alsnog de Raad van State raadplegen. Dat gebeurde trouwens ook met de wetgeving over de bijstand van advocaten die we onlangs naar aanleiding van het Salduzarrest hebben goedgekeurd. De collega's van de Kamer hebben op eigen initiatief de Raad van State over dat ontwerp om advies gevraagd en net als in die kwestie gaat het hier om een ingrijpende omwenteling in ons strafrechtssysteem, waar we mogelijk een probleem van ongrondwettigheid kunnen hebben. De meerderheid zou eens grondig moeten nadenken of het niet raadzaam zou zijn om, zodra het ontwerp van de Senaat terug naar de Kamer gaat, de Raad van State te raadplegen. Aangezien de discussie maar op een paar artikelen slaat, zou de Raad van State zich daar overigens in een paar dagen tijd over kunnen uitspreken. Ik raad de meerderheid sterk aan om dit alsnog te overwegen. In de Senaat gaat de VB-fractie in ieder geval akkoord met een grondige bespreking in de commissie voor de Justitie en daarna in de plenaire vergadering.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik heb hier geluisterd naar de verschillende verklaringen. Ik heb herinnerd aan de bepalingen van het reglement. Onze fractie vraagt dat ook de voorzitter van de Senaat zich engageert, zoals de fracties dat hebben gedaan.
We hebben immers precedenten gekend. Sommige voorzitters hebben op eigen initiatief het advies van de Raad van State gevraagd. Wij wensen niet dat een dergelijke procedure wordt gevolgd.
Ik zie dat de heer De Decker glimlacht, maar ik herinner me dat hij, toen hij deze assemblee voorzat, het initiatief genomen heeft om het advies van de Raad van State te vragen. Ik moet er echter bij vermelden dat het toen niet ging om een procedurekwestie.
De heer Armand De Decker (MR). - Dat is correct en ik zou het niet op prijs gesteld hebben, mocht u mij ondervraagd hebben over mijn intenties, mijnheer Mahoux.
De heer Philippe Mahoux (PS). - We zouden er toch graag zeker van zijn dat de procedure een normaal verloop zal kennen en dat wij over deze tekst zullen kunnen stemmen. Elke senator zal zich over een week uitspreken over de inhoud. Als we die verzekering krijgen, is het nog slechts een kwestie van tijd.
De heer Francis Delpérée (cdH). - We zullen het onderzoek ten gronde niet hervatten, aangezien dat volgende week precies het onderwerp van bijzondere overpeinzingen is in de commissie voor de Justitie, maar ik sluit me aan bij de procedurele beschouwingen en suggesties van onze collega's.
De voorzitter. - Aangezien iedereen akkoord gaat om de bespreking over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen uit te stellen, stel ik voor dat punt donderdagochtend 31 maart te behandelen.
(Instemming)
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-333/7.)
De voorzitter. - De heer Bert Anciaux en mevrouw Marie Arena verwijzen naar hun schriftelijk verslag.
Ik herinner eraan dat de commissie voorstelt in de Nederlandse tekst van het opschrift `voedselveiligheid' te vervangen door `voedselzekerheid'.
Mevrouw Olga Zrihen (PS). - Vele ontwikkelings- en groeilanden worden getroffen door een voedselcrisis, wat vragen doet rijzen over het probleem van de productie van agrobrandstoffen.
Nu blijkt immers dat de productie van die agrobrandstoffen het huidige gebrek aan voedselzekerheid en -soevereiniteit verergert.
Agrobrandstoffen leken oorspronkelijk een gedeeltelijke oplossing voor de industrielanden om hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verkleinen, maar wegens de invloed ervan op het milieu en de gevolgen voor de verdeling van de opbrengst van de lokale landbouwproductie, lijken ze niet langer dit wondermiddel te zijn.
Ook al kunnen de agrobrandstoffen van `de tweede en de derde generatie', binnen een strikt kader, zorgen voor enige ontwikkeling in de landen in het zuiden, dan nog houden deze groene brandstoffen het risico in op ontsporingen: het opgelegde model van monocultuur wordt verspreid ten nadele van de niet-humane zones, zoals de bossen, en van de landelijke policulturen; voor de productie van agrobrandstoffen is steeds meer grond vereist en die grotere vraag leidt onvermijdelijk tot prijsstijgingen van de voedingsproducten, tot grondconflicten (het monopoliseren van gronden), alsook tot de schending van de fundamentele sociale en milieunormen. De agrobrandstoffen dragen een paradox in zich doordat ze bijdragen tot de ontbossing, wat de natuurlijke absorptie van CO2 negatief beïnvloedt.
Met een richtlijn tot vastlegging van het klimaat- en energiebeleid, die door de Europese Unie in april 2009 definitief werd aangenomen, heeft Europa voor elke lidstaat bindende doelstellingen inzake de productie van duurzame energie opgelegd. Dit voorstel van resolutie ligt in deze lijn. Toch is het voorstel terughoudend ten opzichte van sommige Europese vereisten.
Hoewel de Europese richtlijn 2009/28/EG duurzaamheidscriteria oplegt, kunnen volgens ons immers meer dwingende bepalingen worden opgelegd. De tekst die u vandaag wordt voorgelegd, wenst dwingender criteria inzake nationale duurzaamheid voor te stellen, zowel op sociaaleconomisch vlak als op het vlak van mensenrechten en milieurechten. De nadruk wordt dus gelegd op de dwingende noodzaak om bij de productie van agrobrandstoffen sociale en milieunormen te garanderen, alsook de bevordering van waardig werk met respect voor de mensenrechten en de internationale verdragen van de IAO, en de garantie van voedselzekerheid en -soevereiniteit voor de betrokken bevolking. Er wordt eveneens een herziening van richtlijn 2009/28/EG door Europa gewenst.
Het lijkt overigens vanzelfsprekend dat de productie van agrobrandstoffen gepaard gaat met een inclusieve aanpak. Dat betekent dat de organisaties die de meest getroffen en de zwakste sociale klassen vertegenwoordigen, betrokken moeten worden bij de bepaling van strenge en geharmoniseerde duurzaamheidscriteria door de Europese Unie. De groei- en ontwikkelingslanden moeten een duidelijk institutioneel en reglementair kader scheppen dat de ontwikkeling van agrobrandstoffen mogelijk maakt, rekening houdend met de regionale context, de prioritaire normen inzake menselijk welzijn en het respect voor de bestaansmiddelen van de meest achtergestelde lokale bevolkingsgroepen.
Naast de noodzaak om de landbouwsector te bevestigen als een prioriteit van ons beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en te ijveren voor de versterking van het lokaal bestuur, moet ook geïnvesteerd worden in het onderzoek naar en de gepaste technieken voor agrobrandstoffen van de tweede en de derde generatie, gestoeld op strenge duurzaamheidsverseisten.
Dit voorstel van resolutie wijst ook op de taak van de autoriteiten om alle actoren die betrokken zijn bij de productie van agrobrandstoffen te sturen.
Het is onaanvaardbaar dat producties die de elementaire criteria inzake leefmilieu en mensenrechten niet naleven, als duurzaam zouden worden verklaard.
Er staat meer op het spel dan energie. Er is dan ook een overlegd antwoord vereist dat de traditionele sectorale verschillen overstijgt.
Over dit voortstel van resolutie werd grondig gedebatteerd en het werd zorgvuldig geamendeerd, maar de oorspronkelijke strekking ervan werd niet gewijzigd. Het werd eenparig aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Mevrouw Dominique Tilmans (MR). - Onze westerse economieën zoeken wanhopig naar oplossingen om de energiefactuur te verlagen. Er bestaan echter nog geen mirakeloplossingen inzake energie. Dankzij de federale Staat en de gewesten begint België evenwel een energiebeleid te ontwikkelen, gebaseerd op een energiemix, waarvan we de richting nog moeten bepalen. Het debat over kernenergie, met tegen de achtergrond de wet van 2003 en de incidenten in Japan, dwingt ons resoluut in die richting, met als ordewoorden toekomst, prestatie, veiligheid, alternatieve energie en bescherming van ons milieu.
De agrobrandstoffen ontsnappen niet aan die regel. Het debat dat we in de commissie konden houden dankzij het voorstel van resolutie van mevrouw Zrihen is een uiting van deze problematiek.
Misschien hebben we te snel de weg van de agrobrandstoffen gevolgd, zonder voldoende afstand te nemen van de sociaaleconomische evenwichten en zonder de kosten-batenanalyse voor het milieu en de voedselvoorziening van de bevolkingsgroepen na te gaan. Die elementen werden wellicht onderschat. Dat bewijst dat de grens tussen de vrijwaring van ons milieu en een ideologisch interventionisme dikwijls miniem is.
Daarom steunt de MR-fractie vandaag dit voorstel van resolutie dat bepaalde evenwichten wil vrijwaren of herstellen.
We zijn immers deels verantwoordelijk voor de druk die werd uitgeoefend op landbouwgronden ten voordele van energievoorziening in de plaats van de voedselvoorziening.
We mogen ons echter niet van debat vergissen. De groei van landen als China en India, met evoluerende voedingsgewoonten, weegt veel meer op de plotselinge stijging van de landbouwproducten. Tweeënhalf miljard mensen die op relatief korte termijn yoghurt, brood op basis van tarwe of een ander voedingsmiddel willen eten, zullen uiteraard belangrijke wijzigingen van de marktprijzen veroorzaken.
Waarschijnlijk zijn de agrobrandstoffen op korte of middellange termijn geen voldoende alternatief om het hoofd te bieden aan de prijsstijgingen van de traditionele brandstoffen. De agrobrandstoffen die thans beschikbaar zijn, bieden dan ook geen bevredigende oplossing, om alle redenen die in deze resolutie werden opgesomd.
De toekomstige technologieën, zoals waterstof, zijn nog niet beschikbaar voor gebruik door het grote publiek. Dankzij een voluntaristisch, zelfs dwingend beleid in overeenstemming met de uitdagingen, zouden die technologieën misschien vroeger dan verwacht hun intrede kunnen doen in ons dagelijks leven.
Vandaag lijkt het ons evidenter dan ooit dat er geen duurzame programmatische antwoorden bestaan voor de uitdagingen op gebied van energie en voedselzekerheid, maar dat het onze verantwoordelijkheid is antwoorden te stimuleren op sociaal, economisch en milieugebied. Die oplossingen zullen onvermijdelijk tot het gebied van de diversificatie en de energiemix behoren.
Tot besluit wens ik nog op enkele punten te wijzen. Onze eerste bezorgdheid is de vermindering van de vraag naar energie door ons gebruik te beperken.
De agrobrandstoffen maken thans deel uit van onze energiemix, maar we moeten ze autonoom kunnen produceren in ons land.
Als overheid moeten we onze universiteiten en onderzoekscentra aanmoedigen en financieel steunen, en ervoor zorgen dat ze op nationaal en Europees vlak samenwerken om snel en efficiënt nieuwe energieën te ontwikkelen.
We moeten ervoor zorgen dat de experimentele technologieën van de automobielconstructeurs concrete toepassingen kunnen vinden in ons land. Ik denk daarbij aan een Duits automerk dat vandaag een voertuig op waterstof lanceert dat nu een reis rond de wereld maakt. Het zou goed zijn dat die toepassingen ook in ons land worden uitgewerkt.
Deze experimentele technologieën hebben nieuwe infrastructuren nodig: daar moeten we voor zorgen, bijvoorbeeld elektrische batterijen, waterstofpompen in onze benzinestations, enzovoort.
Via een positief en voluntaristisch beleid moeten we onze burgers aanmoedigen en helpen om vervoermiddelen te kopen die op alternatieve energie werken. De staat Californië verplicht de autoconstructeurs reeds hybride voertuigen aan te bieden. Morgen zullen ze er voertuigen zonder enige CO2-uitstoot verkopen.
Ik zie niet in waarom Europa het voorbeeld van Californië niet zou volgen.
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Zijn er opmerkingen?
Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
Stemming 1
Aanwezig: 50
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-De resolutie is eenparig aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de minister van Binnenlandse Zaken.
Stemming 2
Aanwezig: 50
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, aan de minister van Klimaat en Energie, en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 31 maart om 10 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 18.05 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: de dames Saïdi en Thibaut, de heer Sevenhans, om gezondheidsredenen, de heer Daems, in het buitenland, de heren Anciaux en Demeyer, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 50
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Bart De Wever, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Freya Piryns, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Martine Taelman, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.
Stemming 2
Aanwezig: 50
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Bart De Wever, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Danny Pieters, Freya Piryns, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Martine Taelman, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.
Wetsvoorstellen
Artikel 77 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt (van de heer Gérard Deprez c.s.; Stuk 5-742/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot invoering van het recht op kosteloze rechtsbijstand voor slachtoffers van misdaden (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-842/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot afschaffing van de advocaten bij het Hof van Cassatie (van de heer Bert Anciaux; Stuk 5-856/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen (van mevrouw Vanessa Matz; Stuk 5-531/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit (van de heer Alain Courtois c.s.; Stuk 5-736/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis (van de heer Richard Miller; Stuk 5-737/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel teneinde jongeren financieringssteun te verstrekken om hun rijopleiding te helpen betalen (van de heer François Bellot c.s.; Stuk 5-739/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 september 2005 tot aanwijzing van de overtredingen per graad van de algemene reglementen genomen ter uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, om het niet toegestaan gebruik van parkeerplaatsen voor personen met een handicap tot een overtreding van de derde graad te maken (van de heer Jacques Brotchi; Stuk 5-740/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel strekkende tot een betere bescherming van culturele creaties op het internet (van de heer Richard Miller; Stuk 5-741/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels wat de duur van de verzekering betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-796/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot aanpassing van de sanctie bij overschrijding van de toegestane maximuminkomsten uit arbeid in de rustpensioenstelsels voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren, teneinde die sanctie evenrediger te maken (van de heer André du Bus de Warnaffe; Stuk 5-809/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, met het oog op de instelling van het rapport over en het plan voor de gelijkheid van kansen van vrouwen en mannen (van de heer André du Bus de Warnaffe; Stuk 5-810/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot opheffing van de wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie voor industriële elektriciteitsproductie (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-814/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek wat betreft het verbod op vechtsport voor personen die veroordeeld zijn wegens bepaalde misdrijven tegen personen (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-815/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, met het oog op de invoering van de mogelijkheid kandidaten voor een mandaat van korpschef aan een "assessment center"-proef te onderwerpen (van mevrouw Helga Stevens c.s.; Stuk 5-824/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering wat betreft de universele strafbaarstelling van personen die in het buitenland kinderen laten werken (van de heer Bert Anciaux c.s.; Stuk 5-832/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Vennootschappen, wat betreft het verbod op aandelengerelateerde verloning van niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen (van de heer Bert Anciaux; Stuk 5-839/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het BTW-wetboek inzake de aankoop van automobielen door personen die in aanmerking komen voor het bekomen van een speciale parkeerkaart voor gehandicapten (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-840/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot afschaffing van het gemeentelijk stemrecht voor niet-EU-burgers (van de heer Yves Buysse c.s.; Stuk 5-841/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, §1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie wat de verminderingscoëfficiënt betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-843/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot uitbreiding van de regeling van de verplichte DNA-afname bij bepaalde groepen van veroordeelden (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-844/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot regeling van schadevergoeding toegekend bij aansprakelijkheid voor het ontstaan en voortbestaan van menselijk leven (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-845/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek inzake de niet-naleving van de taalwetgeving door spoedgevallen of mobiele hulpdiensten in het gebied Brussel-Hoofdstad (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-846/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van de hypotheekwet van 16 december 1851, wat betreft de overschrijving van notariële akten tot overdracht van onroerende zakelijke rechten (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-847/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 35.2 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, inzake de gordelplicht (van mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 5-849/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot verstrenging van de straffen zoals bepaald in de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende en psychotrope stoffen (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-852/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat betreft de automatische toekenning van een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging bij het uitblijven van een beslissing (van de heer Yves Buysse c.s.; Stuk 5-853/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van de vreemdelingenwet wat de aanvraag van de machtiging tot verblijf betreft (van de heer Yves Buysse c.s.; Stuk 5-854/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (van de heren Bert Anciaux en Ludo Sannen; Stuk 5-857/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat betreft de bevoegdheid om authentieke akten te verlijden (van de heer Bert Anciaux en mevrouw Martine Taelman; Stuk 5-859/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot oprichting van een Nederlandstalig en een Franstalig Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-863/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de "Belgische Technische Coöperatie" in de vorm van een vennootschap van publiek recht (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 5-868/1).
-Verzonden naar de commissie de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 70.2.1 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, betreffende de zichtbaarheid van parkeerplaatsen voor personen met een handicap (van mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 5-873/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, betreffende de vrije keuze inzake raadslieden bij de rechtsbijstandsverzekering (van de heer Wouter Beke; Stuk 5-877/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving wat het vrijwilligerswerk van personen met een arbeidsongeschiktheid betreft (van de heren Louis Ide en Piet De Bruyn; Stuk 5-878/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Zaken.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, betreffende uitgaven voor werken aan woningen en beroepslokalen ter preventie van waterschade (van de heer Guido De Padt c.s.; Stuk 5-890/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van Strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek (van mevrouw Christine Defraigne c.s.; Stuk 5-893/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, met het oog op de oprichting van een Openbare Aankoopcentrale voor Elektriciteit (van de heer Johan Vande Lanotte; Stuk 5-894/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie over de uitbreiding ten behoeve van de Belgen in het buitenland van de toepassingsmogelijkheden van de website "my.belgium.be" (van de heer Gérard Deprez c.s.; Stuk 5-738/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie over de Economische Partnerschapsovereenkomsten tussen de Europese Unie (EU) en de landen van Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan (ACS-landen) (van mevrouw Olga Zrihen c.s.; Stuk 5-793/1).
-Verzonden naar de commissie de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie betreffende de defederalisering van de federale wetenschappelijke en culturele instellingen (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-795/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie tot verfijning van de politiële registratie van misdrijven en de daarvan afgeleide politiestatistieken daarbij rekening houdend met de etniciteit van de vermoedelijke dader van een misdrijf (van de heer Yves Buysse c.s.; Stuk 5-813/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie tot coördinatie van de federale regelgeving en die van de gemeenschappen en de gewesten bij de uitoefening van de toegewezen en impliciete bevoegdheden (van mevrouw Cindy Franssen c.s.; Stuk 5-828/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie betreffende de democratiseringsbewegingen in de Maghreb en het Midden-Oosten (van de heren Karl Vanlouwe en Piet De Bruyn; Stuk 5-829/1).
-Verzonden naar de commissie de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie met het oog op de depolitisering van de bank- en verzekeringssector (van mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 5-834/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie tot algehele ontbinding van de Belgische Staat met het oog op de verlening van staatkundige onafhankelijkheid aan het soevereine Vlaamse en Waalse volk (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-838/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie tot verandering van de naam "BOZAR" in "Paleis voor Schone Kunsten - Palais des Beaux-Arts" (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-848/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie met het oog op de ratificatie van het Optioneel Protocol bij het VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (OPCAT) (van de heer Bert Anciaux c.s.; Stuk 5-858/1).
-Verzonden naar de commissie de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstellen van verklaring tot herziening van de Grondwet
Voorstel van verklaring tot herziening van artikel 167, §1, tweede lid, van de Grondwet, wat de bevoegdheid inzake oorlogsvoering betreft (van de heren Bert Anciaux en Johan Vande Lanotte; Stuk 5-836/1).
-Verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Voorstel van verklaring tot herziening van de artikelen 33, 36, 41 en 134 van de Grondwet, teneinde bindende referenda mogelijk te maken (van de heer Filip Dewinter; Stuk 5-837/1).
-Verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Met toepassing van artikel 21-4, tweede zin, van het Reglement werd de volgende wijziging in de samenstelling van de volgende commissie aangebracht:
Commissie voor de opvolging van buitenlandse missies:
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
Commissie voor de Justitie
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging
Commissie voor de Justitie
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden
De Senaat heeft bij boodschap van 18 maart 2011 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van het volgend wetsontwerp:
Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (Stuk 5-869/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Bij boodschappen van 15 en 22 maart 2011 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:
Wetsontwerp betreffende de reclame voor motorfietsen (Stuk 5-786/1).
Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (Stuk 5-807/1).
Bij boodschappen van 3 en 17 maart 2011 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:
Artikel 78 van de Grondwet
Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de persoonlijke verschijning en de poging tot verzoening bij echtscheiding betreft en tot invoering van een kennisgeving over het bestaan en het nut van bemiddeling in echtscheidingszaken (Stuk 5-825/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 4 maart 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 28 maart 2011.
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 3 maart 2011.
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 december 2010 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders van genoteerde vennootschappen (Stuk 5-826/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 4 maart 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 28 maart 2011.
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 3 maart 2011.
Wetsontwerp tot wijziging, wat betreft de meeouders, van de wetgeving inzake het geboorteverlof (Stuk 5-870/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 18 maart 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 4 april 2011.
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 17 maart 2011.
Wetsontwerp tot afschaffing van de beperkingen op de leeftijd van het gehandicapte kind inzake ouderschapsverlof (Stuk 5-871/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 18 maart 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 4 april 2011.
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 17 maart 2011.
Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wat de vrijstelling van doorstorting van de ingehouden bedrijfsvoorheffing voor bezoldigingen van sportbeoefenaars betreft (Stuk 5-872/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 18 maart 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 4 april 2011.
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 17 maart 2011.
Artikel 80 van de Grondwet
Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (Stuk 5-869/1).
-Het wetsontwerp werd ontvangen op 18 maart 2011; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 23 maart 2011.
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 17 maart 2011.
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, de commissie voor de Justitie, de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden en de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Bij brief van 14 maart 2011 heeft de FOD ontwikkelingssamenwerking overeenkomstig artikel 7 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking, aan de Senaat overgezonden, de strategienota voor de sector landbouw en voedselzekerheid.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-de prejudiciële vraag betreffende artikel 14ter van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 5108);
-de prejudiciële vraag over artikel 39 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Kortrijk (rolnummer 5109);
-de prejudiciële vraag betreffende artikel 335, §3, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (rolnummer 5110);
-de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/13bis van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Bergen (rolnummer 5111);
-de prejudiciële vraag betreffende artikel 55, §1, a), van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals dat artikel werd vervangen bij artikel 32 van de wet van 4 mei 1999, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau (rolnummer 5115);
-de prejudiciële vragen over artikel 57 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Leuven (rolnummer 5120).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 3 maart 2011 heeft de arbeidsauditeur te Bergen overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van het Arbeidsauditoraat te Bergen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 1 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 4 maart 2011 heeft de arbeidsauditeur te Gent overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van het Arbeidsauditoraat te Gent, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 2 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 14 maart 2011 heeft de arbeidsauditeur te Brugge overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van het Arbeidsauditoraat te Brugge, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 4 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 25 maart 2010 heeft de arbeidsauditeur te Marche-en-Famenne, Arlon en Neufchâteau overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2009 van het Arbeidsauditoraat te Marche-en-Famenne, Arlon en Neufchâteau, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 25 maart 2010.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 3 maart 2011 heeft de arbeidsauditeur te Bergen overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van het Arbeidsauditoraat te Bergen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 1 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 4 maart 2011 heeft de arbeidsauditeur te Gent overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van het Arbeidsauditoraat te Gent, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 2 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 14 maart 2011 heeft de arbeidsauditeur te Brugge overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van het Arbeidsauditoraat te Brugge, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 4 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 22 maart 2011 heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van de Rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 17 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 18 maart 2011 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Antwerpen, overeenkomstig artikel 340, §3, 1º en 5º lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van de Arbeidsrechtbank te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 17 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 18 maart 2011 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Tongeren, overeenkomstig artikel 340, §3, 1º en 5º lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van de Arbeidsrechtbank te Tongeren, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 17 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 22 maart 2011 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Gent, overeenkomstig artikel 340, §3, 1º en 5º lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van de Arbeidsrechtbank te Gent, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 17 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 14 maart 2011 heeft de voorzitter van de Rechtbank van koophandel te Dendermonde overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag voor 2010 van de Rechtbank van koophandel te Dendermonde, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 3 maart 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 4 maart 2011 heeft de heer H. Broers, Burgemeester van Voeren, aan de Senaat overgezonden, een motie over het voorstel van resolutie ter ondersteuning van de doelen en idealen van een jaarlijkse internationale Dag van de Vrede: "Peace Day" op 21 september.
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Bij brief van 4 maart 2011 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende teksten overgezonden:
aangenomen tijdens de vergaderperiode van 14 tot en met 17 februari 2011.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.