3-98

3-98

Belgische Senaat

3-98

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 24 FEBRUARI 2005 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Overlijden van een gewezen minister

Samenstelling van commissies

Inoverwegingneming van voorstellen

De millenniumdoelstellingen (Stuk 3-603)

Actualiteitendebat

Mondelinge vragen

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, de faillissementswet van 8 augustus 1997 en het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, strekkende tot een rechtvaardiger fiscale behandeling van de schuldeisers in het kader van een gerechtelijk akkoord of faillissement (van de heer Jan Steverlynck, Stuk 3-882)

Stemming

Regeling van de werkzaamheden

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de plannen voor nucleair transport via Zeebrugge» (nr. 3-580)

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de opleiding van brandweerlieden inzake het ontzetten van beknelde personen uit autowrakken» (nr. 3-581)

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de datum van inwerkingtreding van de wet van 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet» (nr. 3-604)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie, aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «het gebeurlijk misbruik van vennootschapsgoederen bij het beursgenoteerde bedrijf Picanol en de inertie van de bevoegde overheden» (nr. 3-635)

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties» (nr. 3-594)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «het verloop van de renovatiewerken aan het Justitiepaleis» (nr. 3-584)

Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «het verlaagde BTW-tarief inzake arbeidsintensieve diensten» (nr. 3-603)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «de beslissing van de ministers van Financiën van de G7-landen inzake de mogelijke schuldkwijtschelding voor de armste landen» (nr. 3-605)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de wettelijke taken en deontologie van gerechtsdeurwaarders in hun relatie tot particulieren» (nr. 3-595)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de aanvaarding van de adoptieakte als geboorteakte» (nr. 3-596)

Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de transplantatie en donatie van organen» (nr. 3-602)

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de opvang van forensische patiënten binnen de psychiatrische verzorgingstehuizen (PVT)» (nr. 3-609)

Vraag om uitleg van de heer Wouter Beke aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het zout in de voeding» (nr. 3-617)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid» (nr. 3-618)

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het Algemeen Verslag over de Armoede» (nr. 3-614)

Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven en aan de minister van Mobiliteit over «de parkeerplaatsen in en om het station Gent-Sint-Pieters» (nr. 3-621)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Werk over «het ouderschapsverlof» (nr. 3-601)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Overlijden van een gewezen minister

De voorzitter. - De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Guy Mathot, burgemeester van Seraing, gewezen senator voor het arrondissement Luik, gewezen provinciaal senator voor Luik, gewezen minister van het Waalse Gewest en gewezen federaal minister.

Uw voorzitter heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid betuigd.

Samenstelling van commissies

De voorzitter. - Bij de Senaat is het volgende voorstel ingediend met betrekking tot de samenstelling van de Bijzondere commissie `Globalisering':

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

De millenniumdoelstellingen (Stuk 3-603)

Voorstel tot verzending

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Punt 3 van de agenda betreft de millenniumdoelstellingen. Uit het debat in het Bureau is gebleken dat zo goed als alle fracties er voorstander van zijn dit punt naar de commissie terug te zenden. Het debat over de millenniumdoelstellingen, dat vele vragen oproept en waarin uiteenlopende gevoeligheden tot uiting komen, moet worden gevoed.

Onze fractie heeft op deze tekst 21 amendementen ingediend. Zoals de meeste van onze collega's zijn we van mening dat over die amendementen een diepgaand debat in de commissie moet worden gevoerd en dat ze niet op een drafje in de plenaire vergadering mogen worden behandeld.

Rekening houdend met de hevigheid van het debat en met de ideologische kwesties die erin opduiken, vragen we dat dit punt naar de commissie wordt verzonden.

De heer Paul Wille (VLD). - De talrijke millenniumdoelstellingen zijn ook onze doelstellingen. Aangezien ze een grote betekenis hebben, moeten we er op elk ogenblik, in detail en genuanceerd stelling over kunnen nemen. De teksten die nu voorliggen, zullen aanleiding geven tot veelvuldige amendering en nuancering. Wij weten niet of dat de realisatie van deze lovenswaardige doelstellingen bevordert.

Daarom vinden wij een discussie in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen, aangewezen. Daar zal blijken of wij een consensus kunnen bereiken over de middelen om de millenniumdoelstellingen te bereiken. Indien wij daarin slagen kunnen we een chaotisch debat in de plenaire vergadering vermijden.

Daarom steunt de VLD-fractie het voorstel van mevrouw Defraigne.

De VLD zal duidelijk zijn mening geven over deze materie. De huidige tekst vinden we echter wat eenzijdig. Dat heeft wellicht te maken met de teneur en de samenstelling en de intensiteit van de bijzondere commissie `Globalisering'.

Er is echter ook een formeel bezwaar. Nu wordt de commissie immers gepasseerd door een werkgroep. De commissie moet eerst nog de kans krijgen om zich over deze materie uit te spreken. Dat wil ze op korte termijn doen, zodat de plenaire vergadering zo snel mogelijk een stelling kan innemen. Dat is de tweede reden waarom de VLD-fractie voorstel van mevrouw Defraigne steunt.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Als ik zie hoe talrijk de leden van de liberale fracties hier bij het begin van de vergadering aanwezig waren, moet er wel een ernstig probleem zijn. Er zijn blijkbaar veel liberalen nodig om een socialist te overtuigen.

Het onderwerp dat we moeten behandelen, is uiterst belangrijk: de strijd tegen de armoede in de wereld en de onaanvaardbare ongelijkheid tussen Noord en Zuid. We mogen dat debat niet tot procedurekwesties herleiden.

Iedereen weet dat er verschillende visies zijn - de ene wat linkser, de andere wat rechtser - over de wijze waarop de wereldproblemen en de strijd tegen de armoede moeten worden aangepakt. Die verschillende standpunten moeten worden geuit. De voorbije weken hebben we de gelegenheid gehad dat te doen. De belangstelling was, op zijn zachtst gezegd, niet maximaal. Ik stel dus vast dat het onderzoek van dit belangrijke punt in de plenaire vergadering procedureproblemen veroorzaakt.

Het belangrijkste is dat we vorderingen maken en tot een tekst komen die eventueel een beetje anders is, maar die de vrij uiteenlopende standpunten met elkaar verzoent, ook die over de nagestreefde doelstellingen. Ik verzoek de verschillende politieke fracties met aandrang hun standpunten in het juiste gremium naar voren te brengen.

Om niet ook zelf in procedurekwesties te vervallen stel ik voor dat we dit punt, in de veronderstelling dat het naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen wordt verzonden, over twee weken opnieuw op de agenda van de plenaire vergadering plaatsen. Dat geeft nog wat tijd aan hen die, tegen wil en dank of opzettelijk, niet in de commissie aanwezig waren. Ik dring erop aan dat de termijn tot twee weken wordt beperkt, omdat ook de termijnen van de Verenigde Naties moeten worden geëerbiedigd.

De heer Pierre Galand (PS). - Ik hou rekening met de naar voren geschoven argumenten, maar betreur dat zij die vandaag op een probleem wijzen, dat niet eerder hebben gedaan. De eerste hoorzitting van de commissie vond plaats op 29 maart 2004. Ik ga niet in op procedurekwesties, maar wil enkel kort iets zeggen.

Ik was gedurende dertig jaar algemeen secretaris van Oxfam, een NGO die de strijd aanbindt tegen de ongelijkheid en onrechtvaardigheid en tegen het gebrek aan onderwijs- en gezondheidsvoorzieningen en infrastructuur voor de volkeren van het Zuiden.

Volgens de regeringsverklaring is het onze taak advies te geven aan de regering. Dat advies moet de regering in staat stellen haar doelstellingen te bereiken.

Sinds vijf jaar onderstrepen alle experts van de Verenigde Naties, het UNDP en zelfs de OESO dat de doelstellingen niet werden bereikt en dat die doelstellingen met de huidige methodes van samenwerking ook niet kunnen worden bereikt.

Prominenten als president Chirac zeggen vandaag dat er nieuwe financieringsmiddelen moeten worden gevonden, dat we de Tobin-belasting moeten invoeren en een uitzonderlijke inspanning moeten leveren.

We hebben gedurende een jaar experts gehoord. Op basis van die expertise hebben we een verslag opgesteld. Persoonlijk stem ik ermee in dat we nog twee weken extra nemen. Dat is helemaal niet erg. We mogen echter geen verkeerd signaal geven aan het middenveld, de NGO's, de sociale organisaties en allen die er volgens de publieke opinie moeten toe bijdragen dat de regering een behoorlijke bijdrage kan leveren aan het bereiken van doelstellingen van elementaire rechtvaardigheid. Laten we denken aan de 60 miljoen kinderen die sinds het begin van de debatten over de millenniumdoelstellingen gestorven zijn. We moeten durf aan de dag leggen. Dat hebben we gedaan. Ik doe een oproep om verder te gaan. We moeten elkaar kunnen vinden, en inzien dat het er niet om gaat elkaar met ideologische argumenten te bestrijden. We moeten het advies volgen van de experts die we gedurende een jaar hebben gehoord. Door zich op dat werk te baseren kan de Senaat er krachtig op aandringen de millenniumdoelstellingen ernstig op te vatten en vooruitgang te boeken. Laten we hiervan geen processie van Echternach maken.

Ik verdedig het werk dat de commissie heeft verricht. De senatoren en de medewerkers van de Kamer die eraan hebben deelgenomen, verdienen eveneens een minimum aan respect.

De voorzitter. - Ze verdienen inderdaad respect. We zullen zeker de kans hebben om in de plenaire vergadering aandacht te besteden aan hun werk.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Wat de procedure betreft, zal de CD&V-fractie zich schikken naar de wijsheid van de voorzitster. Wij willen geen procedureslag voeren. Mocht er worden beslist om het verslag naar de commissie te verwijzen, dan verzoeken wij wel om een beperkte en precieze termijn voor de behandeling ervan te bepalen.

Vandaag is de meerderheid verdeeld. Zij moet dit probleem oplossen. Ik vraag me overigens af of het wel om een procedureprobleem gaat; ik vrees dat er een inhoudelijk probleem is gerezen. Dat is natuurlijk heel erg op een ogenblik dat wereldwijd eenieder het erover eens is dat alles in het werk moet worden gesteld om de millenniumdoelstellingen te bereiken. Al wie die materie volgt, weet dat de eerste vijf jaar van de vijftien jaar die werden uitgetrokken om de armoede in de wereld te halveren, verloren jaren zijn geweest. Vandaag staan we dus even ver als in het jaar 2000.

CD&V roept op om de krachten te bundelen. De gebrekkige inspanningen van de regering en de meerderheid stemmen tot nadenken. Ons land heeft zich wettelijk geëngageerd om tegen 2010 0,7% van het bruto nationaal product aan ontwikkelingssamenwerking te besteden. Het groeipad naar die 0,7% is zowel vorig jaar als dit jaar verlaten. De begroting voor ontwikkelingssamenwerking is zelfs bevroren. Hoe kan de regering dan nog met enige geloofwaardigheid staande houden dat ze ernaar streeft de 0,7%-norm tegen 2010 te halen, laat staan om tegen 2015 ons deel te doen voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen?

Dit onderwerp van wereldbelang mag niet lichtzinnig worden behandeld door de Senaat, de kamer die in eerste instantie bevoegd is voor internationale aangelegenheden.

Ik ben het eens met collega Galand dat de bijzondere commissie `Globalisering' zich heeft ingespannen om een evenwichtige tekst te formuleren. Ik betreur het dat de volksvertegenwoordigers er niet in zijn geslaagd om het thema op de dagorde van de plenaire vergadering van de Kamer te plaatsen. Ik betreur tevens dat sommige meerderheidsfracties in de Senaat in een recent verleden niet de tijd hebben gevonden om constructief aan dit debat deel te nemen. Tot twee keer toe hadden zij de gelegenheid om amendementen in te dienen. De aanbevelingen zijn dan ook twee maal grondig geamendeerd.

Wij zijn niet gekant tegen een derde amenderingsronde. De goede voorstellen zullen wij meenemen en de voorstellen tot afzwakking zullen wij krachtig afwijzen. Ik heb dus geen probleem met het voortzetten van het democratische debat, maar ik vrees dat het een manoeuvre is om het op de lange baan te schuiven. Mocht dat de bedoeling zijn, dan zullen wij ons daartegen met kracht verzetten.

De heer Paul Wille (VLD). - Mevrouw de Bethune, ik kan u geruststellen. Het debat zal eerlijk worden gevoerd en het resultaat zal evenwichtiger zijn.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik ben blij dat het debat in plenaire vergadering kan plaatsvinden. Het belang van dat debat blijkt uit de titels van de hoofdstukken die aan bod komen: overheidshulp, bedrag van de ontwikkelingssamenwerking, rechten van het kind, AIDS, armoede, drinkwater, kwijtschelding van schulden, financieringsbronnen, publieke of particuliere partnerschappen. Niemand kan beweren dat de bijzondere commissie slechts een minder belangrijke werkgroep was.

Als de verzending naar de commissie niet inhoudt dat het thema daar wordt begraven, maar integendeel een mogelijkheid tot debat biedt, verzetten we er ons niet tegen. Onze fractievoorzitter zal actief aan het debat in de commissie deelnemen en onze gehele fractie zal deelnemen aan het debat dat over twee weken in de plenaire vergadering plaatsvindt.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Wij willen dit rapport naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen verwijzen, omdat bij het begin van de zittingperiode werd besloten dat werkgroepen - en aanvankelijk was de bijzondere commissie `Globalisering' een werkgroep - hun nuttige, maar voorbereidende werk door een vaste commissie moeten laten bekrachtigen. In voorkomend geval moet de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen dit doen.

Voorts wil ik aan mevrouw de Bethune kwijt dat zij ons geen lessen hoeft te geven in verband met het percentage van het bruto nationaal product dat aan ontwikkelingssamenwerking wordt besteed.

Ik ben al jaren politiek actief en ik weet zeer goed dat de meerderheden van destijds nooit wisten te bereiken wat vandaag wel is bereikt.

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Heel juist.

Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - Het vraagstuk van de millenniumdoelstellingen is al enkele jaren aan de orde, maar er wordt nauwelijks vooruitgang geboekt. Als gevolg van de tsunami gaan vele stemmen op om de schuldkwijtschelding aan die doelstellingen te koppelen. De commissie heeft diepgaand werk verricht. Ik betreur de houding van de meerderheid. Ik heb het werk samen gedaan met mijn collega's van de Kamer, in het bijzonder Zoé Genot, die heeft deelgenomen aan de werkzaamheden van de commissie. Ik begrijp niet waarom de aanbevelingen opnieuw moeten worden onderzocht in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen. Er zijn duidelijk problemen bij de meerderheid. Dat betreur ik.

Als we echter het gehele dossier op 10 maart kunnen behandelen, kunnen we instemmen met een uitstel van twee weken. In het licht van de huidige kakofonie over het buitenlands beleid baart het me zorgen dat er geen akkoord is over de wijze waarop het debat moet worden gevoerd en de tekst moet worden goedgekeurd.

De heer Alain Destexhe (MR). - Gaat het om een bijzondere commissie overeenkomstig artikel 31 van het reglement? Het document lijkt dat te bevestigen.

De voorzitter. - Ik stel voor eerst naar de uiteenzetting van heer Mahoux over dit punt te luisteren. Daarna kunnen we tot de interpretatie van het reglement komen.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik stel vast dat er overeenstemming is over de verwijzing van de tekst naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en over een datum voor het debat in plenaire vergadering.

Het statuut van de bijzondere commissie `Globalisering' is niet hetzelfde als dat van de werkgroepen in de Senaat. Op uitdrukkelijk verzoek van de regering, dat in de regeringsverklaring staat, werd deze commissie opgericht. Het is een gemengde commissie van Kamer en Senaat. Ik geef toe dat, als in de fracties geen ruime meerderheid bestaat om een tekst voor te stellen die in de plenaire vergadering kan worden aangenomen, de tekst naar de bevoegde commissie moet gaan, in dit geval de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen. We moeten er ons van bewust zijn dat de commissie `Globalisering' een bijzonder statuut heeft. Dit kan een louter procedureprobleem lijken, maar indien ik het niet ter sprake breng, zou het lijken alsof het juist is wat mevrouw Leduc daarnet zei. Dat is niet het geval.

De voorzitter. - Mijnheer Destexhe, indien dit u kan geruststellen, wijs ik erop dat onze vergadering een tekst uitsluitend naar een vaste commissie kan verwijzen, in dit geval de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Het moet mij van het hart dat ik, als rapporteur, erg ontgoocheld ben. De bijzondere commissie komt al maanden bijeen. Er is veel tijd uitgetrokken voor de hoorzittingen; er waren voldoende mogelijkheden om aan de debatten deel te nemen. Ik denk daarbij vooral aan de fracties links van mij. Sommigen hebben die debatten inderdaad bijgewoond, maar anderen hebben zich gewoon niet laten zien.

Ik lees vandaag in de krant dat analfabetisme bij vrouwen een rem zet op de groei, ook op de economische groei. De tweede en derde millenniumdoelstellingen gaan precies daarover. Welke bezwaren kan men dan hebben tegen dit verslag, tegen ons streven naar het realiseren van die millenniumdoelstellingen? Waarom zoeken bepaalde fracties naar achterdeurtjes om het debat op de lange baan te schuiven?

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik verheug me over de grote belangstelling die de millenniumdoelstellingen en de ontwikkelingsvraagstukken hier vanmiddag genieten.

Ik ben ook verheugd over de werkzaamheden van de commissie `Globalisering'. Ik feliciteer de twee voorzitters met het geleverde werk.

Het is duidelijk dat België, één van de voornaamste spelers inzake ontwikkeling - in absolute cijfers staat het op de elfde plaats op de wereldranglijst, wat erg eervol is -, nog grote inspanningen zal moeten leveren om de verbintenissen na te komen die het heeft onderschreven om in 2010 0,7% van het BBP te halen.

Ik ben dan ook blij met de belangstelling en de steun van het parlement, in het bijzonder van de Senaat, voor deze door de meerderheid geformuleerde doelstelling. Om die te bereiken zal een grote transparantie aan de dag moeten worden gelegd en een sensibiliseringsactie moeten worden opgezet.

Ik ben dus gelukkig dat we de gelegenheid krijgen om over dit belangrijke verslag te discussiëren.

Omdat deze tekst nog niet door de Kamer werd aangenomen, zal de rol van de Senaat essentieel zijn. Omdat ikzelf me in de eerste plaats bezighoud met de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen, lijdt het geen twijfel dat het wenselijk is dat de 67 aanbevelingen van de commissie naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen worden verwezen en dat de bevoegde minister hierover zijn mening kan geven.

Dat is des te belangrijker omdat de tekst later door de Kamer zal worden onderzocht en, naar ik hoop, zal worden goedgekeurd.

Ik ben dus verheugd, mevrouw de Voorzitter, over deze verwijzing naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen. Ik zou graag aanwezig zijn wanneer de tekst daar wordt bediscussieerd zodat ik mijn visie op de 67 aanbevelingen kan geven. Ik ben er immers mee belast die op internationaal vlak te verdedigen.

Ik zou graag hebben dat dit debat vóór 10 maart plaatsheeft. Volgende week ben ik echter twee dagen op bezoek bij de OESO en de week daarna ga ik voor de eerste maal naar de door de tsunami getroffen landen om er met de autoriteiten de plannen voor de wederopbouw te bespreken.

De tekst die door onze assemblee zal worden aangenomen, is van fundamenteel belang. Hij moet de grootst mogelijke consensus over de millenniumdoelstellingen uitdrukken.

Ik zou dus graag hebben, mevrouw de voorzitter, dat er rekening wordt gehouden met mijn verplichtingen bij de vaststelling van de vergaderdagen. Zoals de heren Galand en Mahoux zeiden, mag er niet worden getalmd omdat er rekening moet worden gehouden met de agenda van de VN. In september komt de Algemene Vergadering van de VN samen. Die zal de balans opmaken van de eerste vijf jaar millenniumdoelstellingen. Vooraf zullen andere internationale vergaderingen over dit onderwerp plaatshebben. Ik ben in elk geval vragende partij voor een unaniem advies van de leden van deze assemblee.

De voorzitter. - Ik stel voor dit punt van de agenda af te voeren en het naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en Landsverdediging te verwijzen. Die zal zo snel mogelijk bijeenkomen en hopelijk klaar zijn tegen 10 maart.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik zou willen dat de Senaat dit punt op 10 maart op de agenda plaatst.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - We moeten ons tegenover de minister soepel en correct opstellen.

De voorzitter. - Mijnheer de minister, ik wil daaraan toevoegen dat de bijzondere commissie `Globalisering' voor u een belangrijke bondgenoot is. Ze vraagt een substantiële verhoging van uw budget. Uw voorgangers hebben zelden zoveel steun gekregen.

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik ben daar blij om.

De heer Wim Verreycken (VL. BELANG). - Ik heb een vraag met betrekking tot het efficiënte verloop van onze werkzaamheden.

Klopt het dat wij drie kwartier gepraat hebben over een beslissing van het Bureau, die we dan toch ongewijzigd aannemen?

De voorzitter. - We hebben niet alleen een proceduredebat gevoerd. Ook de inhoud kwam aan bod.

Is de Senaat het eens met de verzending naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en Landsverdediging?

(Instemming)

-Tot verzending naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging wordt besloten.

Actualiteitendebat

De opvolging van de Wereldvrouwenconferentie (Peking +10)

De voorzitter. - Het Bureau heeft de spreektijd bepaald op twee minuten per fractie.

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Tien jaar na het Peking-platform zullen in New York, van 28 februari tot 11 maart 2005, de Verenigde Naties aan de regeringen in de wereld de gelegenheid geven om een balans op te maken van de vooruitgang die geboekt is inzake de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en om concrete maatregelen voor de toekomst te nemen.

De 49ste zitting van de Commissie voor de Status van de Vrouw, een evenement van hoog niveau, is gewijd aan twee thema's.

Het eerste betreft de evaluatie van de uitvoering van het actieplatform van Peking en van de documenten uit de bijzondere zitting van de algemene vergadering genaamd `Vrouwen 2000, gendergelijkheid, ontwikkeling en vrede voor de 21ste eeuw'. Het tweede thema betreft de huidige uitdagingen en toekomstige strategieën voor de vooruitgang en empowerment van vrouwen en meisjes. Een rondetafelconferentie van hoog niveau over de institutionele mechanismen, verschillende panels over specifieke thema's en plenaire vergaderingen zullen de richting aangeven en de mogelijkheid bieden om praktijkervaringen uit te wisselen en nieuwe uitdagingen te identificeren.

De heer Dupont, minister van Gelijke Kansen, zal op 3 maart namens België het woord voeren. Zijn toespraak zal toegespitst zijn op de volgende thema's: werkgelegenheid, migratie, mensenhandel, gezondheid, seksuele en reproductieve rechten, ontwikkelingssamenwerking en macro-economie. De minister zal daar ongetwijfeld nog gedetailleerd op ingaan.

Wij onderschrijven ten volle de platformtekst van de minister omdat de gemeenschappen en verschillende NGO's betrokken werden bij het opstellen ervan.

Wij hebben gisteren samen met het Instituut voor Gelijke Kansen de tekst besproken in het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Wij betreuren dat men geen aandacht heeft voor de politieke participatie van de vrouw en dat er niet verwezen wordt naar de Belgische wetgeving. Volgens onze wetgeving moeten de lijsten van de kandidaten paritair zijn samengesteld en moet één van de eerste drie kandidaten een vrouw zijn. Als gevolg daarvan werden er in 2003 veel meer vrouwen verkozen en we hopen hetzelfde voor 2006. De empowerment van vrouwen moet ook op het politieke domein worden gerealiseerd.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). - Onze bijeenkomst van 28 februari tot 11 maart moet de follow-up zijn van de werkzaamheden die reeds tien jaar aan de gang zijn. We hebben steeds meer de neiging dubbele vijfjarenplannen op te stellen. De VN-Wereldvrouwenconferentie van Peking is de vierde in de reeks. Ze had twaalf prioritaire doelstellingen voor de regeringen vastgesteld om de positie van de vrouwen te verbeteren en de gelijkheid tussen de geslachten te garanderen. De follow-up van de uitvoering van het actieplatform van Peking heeft om de vijf jaar plaats. Dit heeft er sterk toe bijgedragen dat vrouwen worden erkend als volwaardige actoren en begunstigden van duurzame ontwikkeling. De bijeenkomst in New York zal dus hoofdzakelijk de geboekte vooruitgang in die domeinen moeten evalueren, maar ook en vooral de verworven rechten moeten vrijwaren. De Europese aanwezigheid zal in ieder geval belangrijk en noodzakelijk zijn.

Namens onze fractie wil ik benadrukken dat de strijd voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen verre van beëindigd is. Ook al heeft België de jongste jaren heel wat vooruitgang geboekt, toch moet er in verschillende domeinen, zoals onderwijs, opleiding en werkgelegenheid, nog veel worden gedaan. Ik verwijs vooral naar de loonongelijkheid, het sociaal-economische beleid, de gezondheidszorg, de ontwikkelingssamenwerking, het migratiebeleid en de oplossing van gewapende conflicten. Ik benadruk in het bijzonder het belang dat wij hechten aan de uitvoering van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad, die de rol van vrouwen in de beëindiging van gewapende conflicten wil versterken. Aan die lijst moeten helaas ook de mensenhandel en het vluchtelingenbeleid worden toegevoegd. Kortom, het moet tijdens deze bijeenkomst gaan om een echte transversale gelijkheidsreflex.

Zoals de voorzitster van onze commissie onderstreepte, zal de rol van de in New York aanwezige parlementsleden belangrijk zijn. Ik wil hier een korte persoonlijke parenthese invoegen. Het is te betreuren dat de parlementsleden niet werden betrokken bij de voorbereidende vergaderingen met het oog op de opstelling van een tekst over de Belgische houding tegenover de doelstellingen van Peking. Hun ervaring en kennis zouden een belangrijke hulp hebben betekend. In tegenstelling tot de lidstaten die niet kunnen afwijken van de gemeenschappelijke Europese houding, kunnen wij, parlementsleden, in volle vrijheid bepaalde punten beklemtonen die voor ons essentieel zijn en die niet voorkomen of niet voldoende zichtbaar zijn in de gemeenschappelijke verklaring van de ministers van de Vijfentwintig, zoals die in Luxemburg werd aangenomen en waarin de politieke verbintenis ten voordele van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de EU is opgenomen.

Nogmaals, één van de bedoelingen van de bijeenkomst is dat de in Peking inzake vrouwenrechten gemaakte vorderingen niet opnieuw ter discussie worden gesteld. Ik verwijs in het bijzonder naar de gezondheidszorg en de seksuele en reproductieve vrijheden en rechten, waarop sommige conservatieve landen willen terugkomen. Wij weten allen hoezeer die rechten en vrijheden onontbeerlijk zijn voor de ontwikkeling en voor het bestaan zelf van vrouwen. Als parlementsleden, vertegenwoordigers van verschillende vrouwenverenigingen, moeten we samen strijden om die verworvenheden te vrijwaren, niet alleen in onze lidstaten en de EU, maar ook op wereldniveau.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dit jaar vieren wij de honderdste verjaardag van de Nederlandstalige en Franstalige vrouwenraad en blikken we terug op de realisaties gedurende de tien jaar na het Pekingplatform. Het is de vraag of er veel te vieren valt wanneer we terugkijken op het recente gelijkekansenbeleid.

In vergelijking met andere landen doet België het niet slecht. Ons land staat op de zevende plaats van de UNDP inzake de deelname van vrouwen in de besluitvorming, de gender empowerment index, en het staat eveneens op de zevende plaats inzake de leefkwaliteit van vrouwen, de gender life quality index. Toch blik ik met een wrang gevoel terug op het gelijkekansenbeleid van de voorbije vijf jaar omdat het elan van het beleid geleidelijk is verzand. In een interessant boek van het Vervolmakingscentrum voor Overheidsbeleid en Bestuur van Vlaanderen stellen zowel mannelijke als vrouwelijke onderzoekers het gebrek aan politieke wil voor het toekennen van gelijke kansen aan vrouwen aan de kaak en zeggen dat in België geleidelijk een vals gevoel van voltooide emancipatie is opgedoken. Volgens hen kwamen de vrouwen in de schaduw te staan van andere doelgroepen van het gelijkekansenbeleid: allochtonen, holebi's, gehandicapten, leeftijdsdiscriminatie ouderen-jongeren. De politieke ontwikkelingen onder impuls van de paarse en paars-groene meerderheden neigen ertoe het gelijkekansenbeleid voor vrouwen op de achtergrond te verdringen en te verdrinken in het diversiteitsbeleid of minderhedenbeleid terwijl mannen en vrouwen de twee helften van de samenleving uitmaken.

Wij zijn uiteraard voorstander van een diversiteitsbeleid, op voorwaarde dat het niet in de plaats treedt van het gelijkekansenbeleid voor vrouwen en mannen. Wij ondersteunen de idee van de minister van Openbaar Ambt om een diversiteitsbeleid te voeren. Als het gelijkekansenbeleid voor vrouwen in het openbaar ambt evenwel verdrinkt in het diversiteitsbeleid, is dat geen goede zaak voor de vrouwen, die de helft van de werkende bevolking uitmaken.

Er zijn ook goede evoluties waar te nemen. De gelijkekansenwetgeving en de Grondwet werden versterkt en de pariteitswet in verband met de kieslijsten werd goedgekeurd. Dank zij die realisaties is de politieke deelname van vrouwen in ons land sterk gestegen. Toch stel ik vast dat verscheidene gelijkekansenwetten uit het verleden niet worden toegepast. Ik verwijs in dat verband naar de Peking-wet, die de regering verplicht elk jaar een verslag in het parlement in te dienen. De voorbije vier jaar heeft de federale regering nagelaten dat te doen. Voorts wordt ook de tweederderegel inzake de vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de federale adviesorganen voortdurend uitgehold. De adviezen van de federale adviesorganen zijn op het ogenblik wellicht zelfs ongeldig omdat de Ministerraad de uitzonderingsregel van een jaar geleden niet heeft verlengd. De wet op het partnergeweld, die gedurende de vorige regeerperiode werd goedgekeurd, schrijft een aparte registratie van de gevallen van partnergeweld voor. Het college van procureurs-generaal heeft nog steeds geen richtlijnen verstrekt om die aparte registratie mogelijk te maken. De Europese Raad heeft een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de instrumenten van het gelijkekansenbeleid in Europa. Er zijn op dat vlak tal van problemen, ook in ons land. Zo worden de klachten van vrouwen en van mannen in verband met discriminatie nog steeds niet door het Instituut voor Gelijke Kansen behandeld. Genderstatistieken worden nog niet systematisch opgevraagd, het mainstreamingsbeleid dat door minister Onkelinx werd voorgesteld, is in de experimentele fase blijven steken. De lijst van voorbeelden van het falende gelijkekansenbeleid op federaal niveau is eindeloos.

De wil bestaat om naar New York te gaan om daar het Belgische beleid te verdedigen. Ik vraag dat ons land zich niet enkel uitspreekt in het kader van de internationale agenda. Wij zijn solidair met vrouwen in het zuiden die worden gediscrimineerd. Het is ook van groot belang dat de minister zegt wat wij gaan doen voor vrouwen die in België worden gediscrimineerd en nog altijd geen gelijke kansen hebben.

Een prioriteit voor de toekomst is de pariteit in de besluitvorming. Wij hebben veel gewerkt aan de politieke besluitvorming, maar ons voorstel is ook naar pariteit te streven in de sociaal-economische besluitvorming.

Het thema van preventie van geweld moet opnieuw worden aangekaart. Voor het intrafamiliale geweld moet de wet worden versterkt. Er moet worden geprobeerd de preventieve uithuiszetting mogelijk te maken.

Andere collega's wezen er al op dat aandacht moet gaan naar werkgelegenheid. De loonkloof moet worden aangepakt en er moeten nieuwe mogelijkheden komen voor vrouwen die herintreden.

De vrouwenbeweging in ons land moet worden versterkt. Dit kan door haar apart op te nemen in de begroting en haar mogelijkheden te vergroten.

Een prioriteit van de CD&V-werkgroep Vrouw en Maatschappij is erover na te denken hoe meer mannen kunnen worden betrokken bij het gelijke kansentraject.

Hoe kunnen wij onze beleidsinstrumenten versterken? In de toekomst moet werk worden gemaakt van een wettelijk kader, van de implementatie van de gendermainstreaming en van de genderbudgettering. Ik betreur dat ons voorstel terzake enkele dagen geleden in de commissie voor de Financiën van de Senaat niet werd goedgekeurd, mede op vraag van de meerderheid. Ik blijf aandringen op een stevig systeem van gendermainstreaming en genderbudgettering en op een betere omkadering van het beleid.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik heb een parool: `Vooruit'. Ik ben blij dat de conferentie in New York een groot aantal vrouwen uit het noorden en het zuiden kan aantrekken. Het verheugt me ook dat er een talrijke Belgische delegatie is. Bij dergelijke evenementen zijn niet alleen de officiële redevoeringen belangrijk, maar ook de individuele ontmoetingen met vrouwen uit het zuidelijk halfrond. Dat stelt ons in staat te begrijpen dat zij anders leven dan wij. Het is van kapitaal belang dergelijke relaties te onderhouden. New York is niet louter een hoogmis. Men kan zien of er wel degelijk vooruitgang wordt geboekt en men niet achteruit boert.

Uiteraard moet er achteraf een debriefing met de delegatie komen. Waarom zou dat niet in de Senaat gebeuren? Dat is nodig om te zien wat wij hier in België moeten doen. Ik geloof dat Peking, New York en Caïro momenten zijn om vooruitgang te boeken inzake vrouwenrechten en inzake het gelijkheidsprincipe in ons land. Daarvoor is nog veel werk nodig.

Ik zal enkele thema's vermelden die me na aan het hart liggen. Het verheugt me dat die al in het standpunt van de EU werden opgenomen. Het is trouwens al opmerkelijk dat die als zodanig een standpunt heeft ingenomen. In Luxemburg heeft de Raad van ministers een kwaliteitsvol en interessant document opgesteld.

De mensenhandel, het echtelijk geweld, de ongelijkheid op de arbeidsmarkt, de loonongelijkheid, de genderdimensie in de immigratie en in het asielrecht zijn ook voor ons land fundamentele thema's.

Ik wens dat de conferentie in New York te baat wordt genomen om meer pro-actief op te treden, met name in het comité voor de gelijkheid van kansen, en om samen vooruitgang te boeken.

Mevrouw Margriet Hermans (VLD). - De Peking-conferentie was een mijlpaal in de internationale strijd voor de gelijkberechtiging van vrouwen en mannen. De conferentie ziet de positie van de vrouw in verschillende domeinen wereldwijd als dé sleutel voor een beleid van duurzame ontwikkeling.

Een van de vijf hoofdthema's die België zal brengen op de 49ste zitting is werkgelegenheid. De toegenomen deelname van vrouwen aan betaalde arbeid is wereldwijd fenomenaal geworden. Met uitzondering van Afrika is de arbeid van vrouwen sinds 1980 veel sneller toegenomen dan de arbeid van mannen. Dat is een gevolg van de globalisering. Omdat de vrouwen actief zijn op de arbeidsmarkt, groeit ook hun inspraak. De deelname aan de arbeidsmarkt is dus een cruciale stap tot self-empowerment. Vrouwen kunnen zich door hun deelname aan de arbeidsmarkt organiseren. Hun betaalde arbeid verzwakt in vele samenlevingen geleidelijk de traditionele man-vrouwverhoudingen. Vrouwen krijgen een hogere status en ze krijgen meer beslissingsmacht binnen het gezin. Investeren in vrouwen betekent investeren in de ontwikkeling van een gemeenschap. De keerzijde van de medaille is dat vrouwen vaak nog in slechte omstandigheden werken, in minderwaardige jobs, met een substantieel lager inkomen dan mannen, zelfs in een gelijkwaardige functie. Zelfs in ons land bestaan er op de arbeidsmarkt nog vele pijnpunten. Er is nog steeds sprake van een scheiding tussen zogenaamde mannen- en vrouwenberoepen. Er is zelfs een mannen- en vrouwensector. Ik geef een voorbeeld. In 1999 was amper 6% van de vrouwen tussen 15 en 64 jaar werkzaam in de industrie tegenover een kwart van de mannen.

Op internationaal niveau staat België samen met Nederland, Luxemburg, Spanje en Griekenland op laatste plaatsen wat betreft de werkgelegenheidsgraad van vrouwen in de industrie. Vrouwen blijven ook slecht vertegenwoordigd aan de top van ondernemingen en arbeidsorganisaties. Ze kunnen moeilijk doorstromen naar hogere functies. Een gelijke beloning blijft ook nog een heikel punt. Het beginsel van een gelijke verloning van mannen en vrouwen voor gelijk werk werd pas in 1951 opgenomen in de Conventie nr. 100 van de Internationale Arbeidsorganisatie. Sindsdien werd dat beginsel in de Europese en de Belgische wetgeving overgenomen en verfijnd. In ons land heeft dat ertoe geleid dat duidelijk discriminerende bepalingen, zoals het uitdrukken van vrouwenlonen als een percentage van de mannenlonen, uit de CAO's zijn verdwenen, al blijven er in de praktijk tussen mannen en vrouwen aanzienlijke loonverschillen bestaan. De oorzaak daarvan ligt in de arbeidstijdsystemen, waardoor voor deeltijdse arbeid in verhouding nog steeds minder wordt betaald dan voor voltijdse arbeid.

De aanbevelingen van de België gaan in de goede richting, maar schieten tekort wat de loondiscriminatie betreft. België beveelt enkel aan indicatoren te definiëren om de loonsverschillen tussen beide geslachten per sector te meten. Eigenlijk is dat veel minder ambitieus dan de conclusies van 4 februari 2005 van de conferentie in Luxemburg van de ministers van de Europese Unie bevoegd voor de gelijkheid van mannen en vrouwen. Volgens die conclusies moet de ongelijke verloning tussen mannen en vrouwen worden weggewerkt door een gediversifieerde aanpak van de onderliggende factoren, waaronder de sectorale en professionele segregatie, de functieclassificaties en de weddensystemen. Verder stond daarin dat de overheid ervoor moet zorgen dat meer vrouwen de stap zetten naar een zelfstandig beroep en dat vrouwen precies zoals mannen toegang moeten krijgen tot microkredieten en kapitaal.

De vertegenwoordiger van de minister stelde gisteren in het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen, dat het Belgisch standpunt zou worden aangepast aan de conclusies van de conferentie van Luxemburg.

In de teksten wordt weinig of geen melding gemaakt van geweld tegen vrouwen binnen het gezin. Ook daaraan moet het Belgische standpunt aandacht geven.

Mevrouw Nele Jansegers (VL. BELANG). - Gisteren kregen de leden van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen een voorlopige versie van de tekst die minister Dupont in New York zal brengen. De parlementsleden werden niet betrokken bij de redactie van die tekst. In het actualiteitendebat van vandaag kunnen we onze mening geven over de tekst, maar we kunnen er niets meer aan veranderen.

Onze fractie vindt dat gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen een essentiële voorwaarde is voor een harmonieuze samenleving, waar ook ter wereld. We staan dan ook resoluut aan de zijde van alle vrouwen die vechten voor bestaansrecht, erkenning en een zichtbare plaats in de samenleving en het gezin. Voorlichting, respect voor de vrije keuze en het creëren van kansen zijn essentiële instrumenten. Betutteling en individualisme zijn voor ons echter een stap te ver. Onze fractie heeft dan ook problemen met de voorliggende tekst. De achterliggende visie is een enggeestige benadering van de samenleving en van de vrouw. De benadering is zuiver materialistisch en economisch. Alleen de vrouw als individu telt, gemeenschap en gezin komen niet aan bod. Het idee is dat de vrouw pas vrij is als ze werkt, liefst voltijds. Geen woord over de vrije keuze die vrouwen moeten hebben tussen een carrière buitenshuis of het beroep van huisvrouw en moeder.

Natuurlijk moeten vrouwen de kans hebben buitenhuis te gaan werken. Creëer die kans, maar stop de betutteling. Laat de gezinnen zelf beslissen wie voltijds of deeltijds gaat werken, wie eventueel thuisblijft, of de echtgenoten van elkaar afhankelijk willen zijn of niet. Hoe kan men in godsnaam bereiken dat mannen respect hebben voor de keuzes die vrouwen maken, als de vrouwenbeweging de keuzes die de beweging niet zinnen, niet respecteert. Roep de positieve discriminatie van vrouwen een halt toe, de meest ergerlijke vorm van discriminatie, zoals Mark Grammens zegt in Journaal. Positieve discriminatie ondermijnt de geloofwaardigheid van vrouwen en heeft op termijn misschien wel het omgekeerde effect van wat beoogd werd.

Wat betreft mensenhandel vinden wij het idee dat het aanbieden van een wettelijk immigratiealternatief de mensenhandel zou verminderen, volslagen absurd. België, en bij uitbreiding Europa, kunnen onmogelijk alle mensen opvangen die naar hier willen komen, zonder een totale ineenstorting van de sociale zekerheid en van de samenleving tout court. Als we niet iedereen kunnen opvangen, hoe zal dan worden geselecteerd? Quota kunnen misschien een oplossing zijn, maar wie geen winnend lot trekt, zal nog steeds zijn toevlucht nemen tot de mensensmokkelaars.

De visie op abortus is zeker niet de onze. De `baas in eigen buik'-visie is heel individualistisch. In de tekst staat geen woord over de rechten van het ongeboren kind, geen spatje gezinsgericht denken. De tekst heeft ook geen aandacht voor de traumatische gevolgen van een abortus, zeker wanneer latere zwangerschappen slecht aflopen of onmogelijk zijn.

In de tekst staat ook geen woord over de impact van religie en cultuur op de vrouwenrechten, over partnergeweld dat wortelt in een visie die stelt dat vrouwen minderwaardig zijn aan mannen, over de obsessie rond maagdelijkheid en over eremoord. De tekst getuigt van selectiviteit en van schijnheiligheid. Nogmaals, in die materialistische benadering van mens en samenleving en van de vrouw in het bijzonder, en in het individualistisch denkpatroon dat in de tekst overheerst, kunnen wij ons absoluut niet terugvinden.

Mevrouw Jihane Annane (MR). - Tien jaar na de vierde Wereldvrouwenconferentie te Peking geven de VN aan de beleidsmakers en experts van de regeringen van de gehele wereld de kans de balans te maken van de vooruitgang die werd geboekt inzake de bevordering van de gelijkheid tussen de geslachten en de empowerment van vrouwen en meisjes. Ze geven ook de kans concrete maatregelen voor de toekomst te nemen.

Namens onze fractie wil ik, zoals mevrouw Olga Zrihen, op een tekortkoming wijzen. Wij hadden graag gezien dat de parlementsleden meer waren betrokken bij de voorbereidende besprekingen over het standpunt dat België in New York zal verdedigen.

Niemand zal me tegenspreken als ik zeg dat de bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen geen typisch vrouwelijk onderwerp is. De Europese Commissie heeft het juist verwoord: "Gelijke kansen gaan niet alleen de vrouwen, hun ontwikkeling en zelfstandigheid aan, maar ook de mannen en de hele samenleving voor wie ze een motor voor de vooruitgang kunnen zijn en een waarborg voor democratie en pluralisme."

Waar staan we na tien jaar? Die vraag is het uitgangspunt van de 49ste zitting van de VN-Commissie voor de positie van vrouwen. Wij hebben het geluk in een democratische Staat te leven en gespaard te blijven van gewapende conflicten, een Staat ook waarin de gezondheidszorg over het algemeen goed is. Ontmoetingen zoals de 49ste zitting herinneren ons eraan dat miljoenen vrouwen dat geluk niet hebben. Onder de verwezenlijkingen van na de vierde conferentie citeren we resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over de vrouwen, de vrede en de veiligheid, de millenniumdoelstellingen en het door België gefinancierde programma voor de strijd tegen het seksueel geweld op vrouwen in de DRC. Het is van belang dat een land als België zijn volle gewicht in de schaal werpt om het lot van al die vrouwen te verbeteren.

Laten we ons echter geen rad voor de ogen draaien. In België en in de EU is de gelijkheid tussen mannen en vrouwen niet op alle vlakken een realiteit. Er is inderdaad vooruitgang, zoals de oprichting van het Instituut, artikel 10 van de Grondwet, het strategisch plan van de federale regering en de Europese richtlijn over gelijke lonen. Waarom echter bestaat in het dagelijkse leven de indruk dat het mank loopt met de invloed daarvan?

Het gelijkheidsprincipe houdt niet enkel de verdediging van vrouwenrechten in. Het komt erop aan de toepassing van die rechten concreet te vertalen op alle vlakken van het economische, politieke en sociale leven en de kloof te dichten tussen `gelijkheid in rechte', waar grote vooruitgang werd geboekt, en `gelijkheid in feite', die nog moet worden bereikt.

Men kan er zich gemakkelijk rekenschap van geven dat meer en meer vrouwen problemen krijgen om beroeps- en privé-leven te verzoenen. Sta me toe te glimlachen wanneer ik lees dat de Vijfentwintig in Luxemburg overeenkomen "de mannen aan te moedigen hun deel op te nemen van de familiale verantwoordelijkheden en taken." Tenzij er een tovermiddeltje zou bestaan, zie ik niet in hoe we hen daartoe kunnen aanmoedigen. Wij weten allemaal hoe moeilijk het is een mentaliteit te veranderen. Als deze kwestie dikwijls het gespreksonderwerp tussen vrouwen vormt, is dat omdat de genomen maatregelen en de bestaande wetgeving niet voldoen of niet het gewenste effect hebben. Er moeten nieuwe actievormen komen. Acties moeten worden voorafgegaan door een evaluatie van de maatregelen die reeds worden uitgevoerd. Hoe kunnen we die versterken en omvattender maken?

Op een ogenblik waarop wij ons terecht zorgen maken over de veroudering van de bevolking remt de moeilijkheid om beroeps- en gezinsleven met mekaar te verzoenen vrouwen af om het moederschap op zich te nemen. Dat is slecht voor de demografische evolutie en draagt er niet toe bij het aantal actieve vrouwen te verhogen. We mogen evenmin de doelstelling van Lissabon uit het oog verliezen. De te nemen maatregelen moeten onderling afhankelijk en complementair zijn.

Aan de vooravond van Peking +10 wil ik er aldus aan herinneren dat de gelijkheid beantwoordt aan een eis van rechtvaardigheid en sociale samenhang.

Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - Ik ben het eens met het Europese standpunt dat in Luxemburg werd bereikt en met de voorgestelde tekst.

Ik vind dat het zeer gevaarlijk zou zijn om met minder tevreden te zijn dan wat in Cairo werd beslist. Sommige landen zullen dat zeker proberen.

Drie punten lijken mij van belang. De gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de basisvoorwaarde voor de wegwerking van armoede. Dat brengt ons terug bij het voorgaande debat over de millenniumdoelstellingen.

De toegang tot de arbeidsmarkt en loongelijkheid is de enige manier om mannen aan te zetten tot grotere participatie in de huishoudelijke taken.

Inzake mensenhandel wil ik vooral de aandacht vestigen op de nationale gebruiken inzake immigratie en asiel. Ik denk daarbij aan de rechten van vrouwen en meisjes, aan geweld dat gendergebonden is of verband houdt met hun asielaanvraag.

Mevrouw de Bethune en ikzelf hebben die punten ingeschreven in de resolutie over vrouwen en vrede. We kunnen die actie in België ondernemen ten bate van vrouwen die asiel aanvragen en slachtoffer zijn van geweld, en die recht hebben op een bijzondere opvang en behandeling.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mijn collega's en hoop dat de minister namens de regering in New York blijk zal geven van vastberadenheid.

De voorzitter. - Als voorzitter vind ik dit debat zeer interessant, aangezien ik, althans tijdens de eerste twee dagen, deel zal uitmaken van de delegatie.

Ik neem al zeer lang deel aan die VN-vergaderingen: ik zat al in de delegatie voor de vergadering in Mexico in 1975, en vervolgens ook voor Nairobi, Peking en New York. In de loop der jaren is alles sterk geëvolueerd. Die grote vergaderingen zijn zeer belangrijke momenten, mevrouw Nyssens. Men moet eraan deelnemen om de kracht van vrouwen op wereldvlak te ervaren. Voor de honderdste verjaardag van de Vrouwenraad zal ik samen met de heer De Croo op 14 juni een rozenstruik planten.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Ik dank de dames senatoren die aandacht geschonken hebben aan dit dossier. Het werd besproken in het kader van de algemene beleidsnota in twee of drie vergaderingen van het Adviescomité. De parlementensleden werden misschien niet rechtstreeks betrokken bij de voorbereiding maar wel via de vergaderingen van het Adviescomité.

De inzet van de Conferentie van New York bestaat erin geen stappen terug te zetten in vergelijking met Peking of Cairo. Ik ben blij dat België een goed en vooruitstrevend standpunt inneemt, dat we samen met onze EU-partners in Luxemburg hebben verdedigd.

Zoals mevrouw de Bethune al zei, scoren we niet zo slecht, want bijvoorbeeld wat het loonverschil betreft, zijn we vijfde in de wereld. We kunnen op een aantal punten inderdaad nog beter, maar zoals de voorzitter zonet aangaf, moeten we ons bewust zijn van de vooruitgang die tijdens de voorbije vijftig en zeker tijdens de laatste tien jaar is geboekt.

Vanochtend heb ik in het Instituut voor Gelijke Kansen een rapport naar voren horen brengen over verschillende onderwerpen, waaronder partnergeweld. Dat is één van de punten waaraan de meeste aandacht moet worden geschonken. Binnenkort zullen we over indicatoren terzake beschikken.

Een ander belangrijk element in het Belgisch standpunt is de werkgelegenheid. Ook daaraan wordt gewerkt. De juridische cel onderzoekt de mogelijkheden om naar de rechter te stappen.

In sommige domeinen boeken we echte vooruitgang. Het Belgische standpunt omvat alle facetten van de problematiek, ook ontwikkelingssamenwerking en vrede in de wereld. Het valt samen met de millenniumdoelstellingen. We moeten de rest van de wereld betrekken bij onze benadering, want zoals gezegd zijn vrouwen in de derde wereld de geheime agenten van de verandering. De resolutie besteedt aandacht aan de opvoeding van meisjes en aan de reproductieve rechten. We verdedigen een stevig onderbouwd standpunt waarover we ons in New York niet zullen hoeven te schamen. Het klopt echter dat het werk hier moet worden geleverd en dat we hier moeten nagaan welke vooruitgang wordt geboekt. Het Instituut vraagt dat we jaarlijks de Peking-doelstellingen evalueren. Ik ben zeker bereid daaraan mee te werken.

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Als voorzitter van het Adviescomité vraag ik de minister om, na onze reis naar New York, samen de zaken te evalueren in het Adviescomité.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Dat is geen probleem.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van mevrouw Olga Zrihen aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de criteria die worden gehanteerd om over te gaan tot de sluiting van postkantoren en de impact daarvan op de werkgelegenheid» (nr. 3-581)

Mevrouw Olga Zrihen (PS). - De Post zou 500 à 600 niet-rendabele kantoren willen afschaffen. Dat is de helft van het netwerk. Die kantoren, die erg verliesgevend zouden zijn, kunnen worden vervangen door `postpunten' in supermarkten, boekhandels en benzinestations. Dat staat in het strategisch plan 2005-2009 van De Post. De krachtlijnen van dat plan werden goedgekeurd door de raad van bestuur van De Post. De plannen kunnen evenwel evolueren tijdens de onderhandelingen met de toekomstige partner van De Post.

Volgens sommige bronnen is nauwelijks één postkantoor op vier winstgevend.

Welke criteria worden gehanteerd om uit te maken of een postkantoor winstgevend is?

Zal men rekening houden met de geografische of regionale parameters, zodat iedereen, particulieren en bedrijven, gemakkelijk toegang heeft tot de diensten van De Post?

Welke diensten zullen niet door de `postpunten' kunnen worden verleend?

Wat zal het effect van de maatregel zijn op, enerzijds, de werkgelegenheid van het personeel van de betrokken postkantoren en, anderzijds, op het statuut en het aantal van de werknemers die in het kader van de nieuwe samenwerking met privé-partners taken zullen vervullen die tot hier toe door De Post werden uitgevoerd?

Hoe zal in het algemeen de samenwerking met de privé-partners worden begeleid?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - Ons land telt momenteel 1.300 postkantoren, ongeveer 400 minder dan tien jaar geleden. Er is een rentabiliteitsprobleem en het huidige beleid bestaat erin het aantal postkantoren van jaar tot jaar te verminderen. Op die manier wil men de verliezen beperken.

Een beleid dat probeert het ergste te vermijden is veel te verdedigend. Ik heb gepleit voor het behoud van de huidige 1.300 postkantoren, zelfs al moeten sommige daarvan tot postwinkels worden omgevormd.

Als we naar de eigenlijke rentabiliteit kijken, namelijk het verschil tussen inkomende en uitgaande bedragen, bijvoorbeeld het verschil tussen de winst en de personeelskosten, dan moeten we vaststellen dat vrijwel geen enkel kantoor rendabel is. Volgens dit criterium is slechts 3% van de postkantoren winstgevend. Als we de bedrijfskosten niet meetellen, dan is ongeveer 25% van de postkantoren rendabel. Dat betekent dat wat de postbode opbrengt, aan het postkantoor wordt besteed. Als De Post 40 miljoen euro winst heeft, dan brengt de distributie 240 miljoen euro op en kosten de postkantoren 200 miljoen euro.

De verantwoordelijken hebben dan ook altijd het aantal postkantoren verminderd om de verliezen te beperken, met als gevolg een dalende verkoop en de sluiting van nog meer postkantoren.

Mijn vraag voor het behoud van 1.300 kantoren gaat vergezeld van een hele reeks mogelijkheden. Het kan gaan om vernieuwde winkels, volledig beheerd door De Post, die de hele dag, zelfs 's nachts, op zaterdag of halftijds open zijn. Een tweede mogelijkheid is dat winkels door privé-partners worden geëxploiteerd. Een derde mogelijkheid is dat een beroep wordt gedaan op overheidspartners. Ik denk hierbij aan de overeenkomst die met de NMBS in de provincie Luxemburg werd gesloten.

Als het aantal kantoren identiek blijft, dan zal de eventuele wijziging betrekking hebben op het beheer. Wat zal het resultaat zijn van de operatie? De PostShop kan misschien bijdragen tot de gezondmaking van De Post. Door de 1.300 postkantoren te behouden, kunnen we heel dicht bij de burger blijven.

Uit de eerste testresultaten blijkt trouwens dat het aantal kantoren zelfs nog licht kan stijgen.

Momenteel worden er 50 tests opgezet met de mogelijkheid om van nu tot eind 2006 100 à 120 postwinkels te openen. Dit zal vooral gebeuren op plaatsen waar klassieke postkantoren niet in stand kunnen worden gehouden omdat ze bijvoorbeeld bouwvallig zijn - sommige kantoren verkeren in een onaanvaardbare staat - of omwille van hun ligging. Postkantoren zijn de enige verkoopplaatsen waar bij de plaatsbepaling geen rekening werd gehouden met de passage. Het is dan ook niet te verwonderen dat de verkoop stagneert. Als we diensten willen verlenen, dan moeten we dat doen op plaatsen waar klanten zijn.

Die noodzakelijke evolutie moet worden onderzocht, maar ik ben ervan overtuigd dat dit programma De Post de mogelijkheden biedt om in aanvaardbare omstandigheden te werken. Dat de distributie, meer bepaald de postbode, elk jaar enorme opbrengsten moet genereren om het bestaande netwerk in stand te houden, is niet houdbaar. De productiviteit van de postbodes is al met 10% gestegen. Dat is enorm, maar dat geld is bestemd voor het net. Als de Nationale Loterij een eigen distributienet zou hebben, dan zou ze al lang failliet zijn.

Nogmaals, we stellen postwinkels voor die volledig door De Post worden beheerd, winkels in samenwerking met privé-partners en andere met overheidspartners. Het eerste programma voorziet in ongeveer 130 nieuwe winkels en in investeringen in de grootste kantoren waar momenteel veel klanten in niet altijd aanvaardbare omstandigheden bediend worden.

De Post boekte de jongste drie jaar enorme verliezen. Met dit project willen we dit vermijden. Bij mijn aantreden werd me gevraagd waarom ik een project voor De Post wilde. Die had toch geen toekomst meer. Welnu, wanneer men geen verandering wil, dan is er inderdaad geen hoop meer voor De Post. In het omgekeerde geval is er wel een kans.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). - Ik ben verwonderd over uw voorstellen, mijnheer de vice-eerste minister. De realiteit lijkt me anders. Het is voor u misschien interessant om weten dat op sommige plaatsen brievenbussen worden verwijderd zonder dat de gebruikers worden gewaarschuwd. Ze zien overigens nergens een postwinkel oprichten. De vraag is of de burger in dit geval dezelfde vooruitziende en optimistische visie kan hebben als u.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - De 1.300 postkantoren blijven behouden. Twee weken geleden hebben we de resultaten van de tests geanalyseerd. We hebben vastgesteld dat de postkantoren niet zijn verdwenen, maar vervangen werden door systemen die even goed werken en dichter bij de mensen staan. De burgers hebben nu een postkantoor in hun buurt.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). - Ik stel u voor, mijnheer de vice-eerste minister, om vanavond met mij mee te gaan, zodat ik u een buurt kan tonen waar de zaken niet op die manier zijn verlopen.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - Dat is omdat de winkels van De Post er nog niet opgericht zijn.

Mondelinge vraag van mevrouw Annemie Van de Casteele aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de besparingen inzake het gezondheidsbeleid» (nr. 3-592)

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Hoewel de VLD altijd heeft aangedrongen op een strikt begrotingsbeleid, hebben we toch vragen bij de manier waarop de minister van Begroting zijn bevoegdheid gebruikt om zijn collega van Volksgezondheid, alle overlegstructuren in de gezondheidssector en ook het Parlement buiten spel te zetten.

De minister is uiteraard bevoegd voor de begroting. Dat betekent echter geenszins dat alle andere ministers voor elke concrete maatregel onder zijn toezicht staan.

Ons gezondheidsbeleid is al jaren een puur budgettair beleid. De minister kan misschien zijn licht opsteken bij minister Vandenbroucke, die jarenlang het gezondheidsbudget heeft beheerd, maar ook bij zijn partijvoorzitter, die plots alle problemen in deze sector heeft ontdekt. Vandaag nog lezen we dat uit een RIZIV-studie blijkt dat zeker wat de geneesmiddelen betreft, alle maatregelen tot nog toe geen besparingen hebben opgeleverd. Een louter budgettair beleid is dus geen oplossing: gezondheids- en kwaliteitsdoelstellingen moeten voorop staan, uiteraard rekening houdend met de middelen die de samenleving in de gezondheidszorg wil investeren.

Wat de geneesmiddelen betreft, willen we bijvoorbeeld dat de Commissie Terugbetaling Geneesmiddelen (CTG) meer geprofessionaliseerd en geresponsabiliseerd wordt. Sinds enkele jaren worden via de clawback budgettaire ontsporingen grotendeels verhaald op de farmaceutische industrie. Met de blokkering van een aantal dossiers gaat de minister in tegen eerdere engagementen van de regering.

De minister treft deze sector ook via andere wegen. Zo wordt de toestand binnen het Directoraat-generaal Geneesmiddelen (DGG) steeds schrijnender omdat hij op de centen blijft zitten. De opgelegde termijnen kunnen daardoor niet worden gerespecteerd. Ook het klinisch onderzoek dreigt naar buitenlandse centra en universiteiten uit te wijken ondanks een recente wet die kortere termijnen oplegt net om concurrentieel te zijn. Wegens de onderbemanning van de betrokken dienst, slaagt men er echter niet in die termijnen te respecteren, met veel rechtsonzekerheid tot gevolg zodat de farmaceutische industrie voor haar onderzoek naar het buitenland trekt, waar de termijnen misschien iets langer zijn, maar tenminste vastliggen.

Wat is de bedoeling van de hakbijlpolitiek van de minister van Begroting en hoelang wil hij daarmee doorgaan?

Is die gebaseerd op een verwachte overschrijding van de begroting 2005? Is de overschrijding voor 2004 zo alarmerend? Over welk bedrag gaat het?

Hoe ver moet de achterstand in het DGG oplopen vooraleer de minister bereid is middelen uit het Geneesmiddelenfonds die afkomstig zijn uit de sector, vrij te maken?

Remt de minister met zijn beleid de innovatie, die hij zelf zo belangrijk achtte, niet af?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - Laat me beginnen met een rechtzetting. Bepaalde regeringsleden zich hebben ingezet voor een stijging van 4,5% in de ziektezorg, ofschoon anderen dit als een te grote stijging beschouwden. De uitgaven voor geneesmiddelen zijn in 2003 met bijna 9% gestegen en in 2004 volgens de jongste cijfers met 9,5%. Ik heb aan de vertegenwoordigers van de farmaceutische industrie gevraagd of ze dachten dat een dergelijke stijging gedurende vijf tot zes jaar houdbaar zou zijn. Hun antwoord was negatief. Tot zover is iedereen het eens, maar niemand neemt de verantwoordelijkheid op zich om er iets aan te doen.

Innovatie is enkel mogelijk als oudere geneesmiddelen goedkoper worden. Dankzij de nieuwe gezondheidswet, die collega Demotte heeft ingediend, kan worden ingegrepen. Er zal met referentieterugbetalingen kunnen worden gewerkt; voorwaarde is wel dat meer vrijheid wordt gelaten. Ook moet de industrie afstappen van de praktijk om oude geneesmiddelen onder een nieuwe verpakking terug op de markt te lanceren. Dat is geen innovatie.

De regering heeft dan ook bewarende maatregelen genomen. In maart en april zullen fundamentele hervormingen worden doorgevoerd. Tot dan zullen vernieuwingen die geld kosten zoveel mogelijk worden afgeremd. Om die reden zullen de honoraria van de geneesheren tot einde maart zeker niet worden geïndexeerd. Ook voor andere posten wordt steeds nagegaan hoe nieuwe uitgaven kunnen worden vermeden. Het is immers veel beter nieuwe uitgaven te vermijden dan ze te moeten terugschroeven.

De regering probeert redelijk te handelen. Daarom hebben we een akkoord gesloten met de apothekers waarbij een garantie wordt gegeven in ruil voor een besparing. Als we de ziekteverzekering willen vrijwaren, dan zijn dergelijke stijgingen niet houdbaar. Het is mijn taak als minister van Begroting dit in het oog te houden en om die reden zitten in een aantal instellingen regeringscommissarissen, die hun toestemming moeten geven. Als men mij iets ter goedkeuring voorlegt, dan moet ik durven te weigeren in geval van overschrijdingen.

Mevrouw Van de Casteele stelt wat al te makkelijk dat we het Geneesmiddelenfonds afremmen. In uitvoering van het hervormingsplan mag het Geneesmiddelenfonds 3,3 miljoen euro putten uit de reserves. In het derde kwartaal van 2004 werd 920.000 euro geput en in het laatste kwartaal van 2004 1.662.000. Voor 2005 gelden de volgende cijfers: 2.375.000, 2.959.000 en 3.328.000 euro.

Het uitgavenplafond voor de werking van het fonds zelf wordt verhoogd mits respect voor het saldo, dit wil zeggen naargelang de inkomsten stijgen. In het eerste trimester 2005 wordt het fonds gemachtigd om 258.000 euro uit te geven, in het tweede trimester 621.000 en in het derde 920.000 euro.

Voorafgaand aan de vierde verhoging zal worden nagegaan of de meeruitgaven ook zijn gevolgd door meerinkomsten, zoals is vooropgesteld. Er zal een systeem worden uitgewerkt waarbij voor latere verhogingen erop toegezien wordt dat het spanningsveld tussen ontvangsten en uitgaven blijft behouden, enerzijds, en de vraag tot verhogingen van het plafond snel wordt behandeld, anderzijds.

Er is dus een aanzet gegeven om zowel de reserves uit te putten, als de mogelijkheid tot vernieuwing te bieden. In maart-april plant de regering structurele aanpassingen en tot dan is ze zo voorzichtig mogelijk. Het is veel moeilijker iets wat gegeven is, te moeten terugnemen, dan een tijdje te wachten met geven.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik dank de minister voor zijn antwoord, waaruit ik inderdaad bijkomende informatie kan putten. We zijn het er allemaal over eens dat het belangrijk is de kwaliteit en de innovatie in onze gezondheidszorg te bewaren en dat daartoe structurele maatregelen nodig zijn. We waren ook allemaal vragende partij voor de stijging met 4,5% van het budget van Gezondheidszorg en hebben de minister daarin ook gesteund. Al wie vertrouwd is met de gezondheidssector weet dat die inhaalbeweging nodig was om onze gezondheidszorg overeind te houden in een vergrijzende samenleving.

Nieuw voor mij is dat u stelt dat het hier gaat om bewarende maatregelen die op beslissing van de regering zouden zijn genomen. De minister vergelijkt met het niet-indexeren van de artsenhonoraria. Dat werd tijdens de begrotingsbespreking echter duidelijk naar voren geschoven. De artsen wisten dat deze maatregel hen om budgettaire redenen zou worden opgelegd. De maatregelen van de minister in de geneesmiddelensector werden echter absoluut niet aangekondigd. Integendeel, want er was met de sector overlegd over de manier waarop overschrijdingen van het budget zouden worden gerecupereerd. Dat is toch fundamenteel verschillend.

In verband met het geneesmiddelenfonds heb ik een vraag om uitleg aan minister Demotte ingediend. Het is goed dat minister Vande Lanotte me zijn cijfers daarover heeft gegeven. Op basis daarvan zal ik met minister Demotte nagaan wat het probleem is, want mensen op het terrein signaleren me echt wel problemen door personeelsgebrek. Het gaat zelfs zover dat allerlei sporen worden onderzocht om bijkomende mensen in te schakelen met een financiering buiten de overheid om. Dat kan echt niet.

Ik dring erop aan dat beide ministers samen voor die sector snel naar een oplossing zoeken. De bedrijven gaan intussen naar het buitenland, zeker voor fase 1-studies, en dan weten we dat ook de andere studies op termijn zullen verdwijnen. Nochtans hadden we met de wet die we goedkeurden, net de bedoeling zoveel mogelijk onderzoek hier te houden.

Mondelinge vraag van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de onderwerpingsplicht van publieke mandatarissen» (nr. 3-586)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Artikel 174 van de programmawet van december 2004 schafte de uitzonderingsregel inzake de onderwerpingsplicht - artikel 5bis - voor publieke mandatarissen af. Al snel werd duidelijk dat de maatregel weinig doordacht genomen was. Alle waarschuwingen ten spijt bleef de minister vasthouden aan de regeling zoals bepaald in de programmawet, waarbij het beginsel van sociaal statuut van toepassing bleef op de publieke mandatarissen. Nog twee dagen geleden bleef de minister in de Kamercommissie voor het Bedrijfsleven nog pal achter de regeling staan.

Nauwelijks een dag later maakte ze bekend dat de regering, tot haar eigen grote voldoening, beslist had de regeling af te voeren en te vervangen door een afhouding waarvan de opbrengst, via een solidariteitsfonds, bestemd is voor het sociaal statuut van de zelfstandigen?

Wat is precies beslist? Blijft artikel 5bis afgeschaft of wordt het, al dan niet gewijzigd, opnieuw ingevoerd?

Zal de bijdrage van toepassing zijn op alle soorten mandaten die vroeger onder artikel 5bis vielen?

Zal de bijdrage op het bruto- of op het netto-inkomen berekend worden? Moet de instelling of de mandataris zelf de bijdrage betalen?

Kan de minister bevestigen dat de opbrengst van de heffing op de presentiegelden van publieke mandatarissen integraal bestemd is voor het sociaal statuut van de zelfstandigen?

Zal de opbrengst voor het sociaal statuut nu hoger uitvallen dan oorspronkelijk geraamd, aangezien nu alle mandaten, inclusief de kleine, onder de regeling vallen?

Wanneer mogen we eindelijk de concrete uitvoeringsbepalingen van de nieuwe regeling verwachten?

Zal de regeling met terugwerkende kracht worden ingevoerd? Zullen er inhoudingen gebeuren op de presentiegelden die inmiddels al zijn betaald?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - In tegenstelling tot wat werd gezegd, is de onderwerpingsplicht van de publieke mandatarissen perfect toepasbaar, zelfs indien ongewenste marginale gevolgen moeten worden bijgestuurd.

Omdat deze maatregel voor heel wat beroering zorgde, besliste de regering de toepassingsmaatregelen te wijzigen. De betrokken instellingen zullen een jaarlijkse bijdrage verschuldigd zijn, namelijk 20% op de vergoedingen die aan de mandatarissen worden gestort. Aangezien deze maatregelen momenteel worden uitgewerkt en nog door de Ministerraad moeten worden goedgekeurd, kan ik geen details geven.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik blijf wat met mijn vragen zitten. De afschaffing van artikel 5bis werd totaal onvoorbereid genomen. Ik ben blij dat de regering de fout inziet en alsnog bijstuurt. Ik weet natuurlijk niet hoe de betrokkenen duidelijk kunnen worden geïnformeerd. Heel wat mensen verkeren in de onzekerheid. Moeten ze zich al dan niet op 31 maart aansluiten? Er moet snel duidelijkheid komen.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ik ben het daarmee eens. De problemen zijn ontstaan door foute communicatie.

Mondelinge vraag van mevrouw Isabelle Durant aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de wapenuitvoer naar Tanzania en de rol die ter zake wordt gespeeld door de Delcrederedienst» (nr. 3-587)

Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - De Waalse minister van Buitenlandse Betrekkingen, mevrouw Simonet, heeft aan het bedrijf New Lachaussée een licentie uitgereikt voor de export van wapenmateriaal. De Nationale Delcrederedienst zou het dossier hebben goedgekeurd en dus dekking verlenen.

Ik heb daar vragen bij.

Het beleid van de Delcrederedienst strookt mogelijk niet met het buitenlands beleid van België in het gebied van de Grote Meren. Gisteren heeft de minister van Buitenlandse Zaken met de hand op het hart verklaard dat die regio voor hem en voor de regering prioritair blijft. Ik was niet echt overtuigd en vraag me af hoe het beleid van de Delcrederedienst zich verhoudt tot het buitenlands beleid.

Een tweede verontrustend element is dat Tanzania volgens de website van de Delcredere 6 op de risicoschaal van de OESO krijgt. Vorig jaar kreeg het land nog 7 op die schaal, die van 1 tot 7 gaat; men kan dus niet echt beweren dat de situatie in het land erop is verbeterd. Mocht de score tot 2 of 3 zijn gestegen, dan zou ik nog kunnen aanvaarden dat de Delcrederedienst en de OESO exportgaranties geven. Met een score van 6 op 7 lijkt het risico me toch nog zeer groot.

Op welke datum heeft de Delcredere dit dossier goedgekeurd? Wanneer werd dit dossier voorgelegd aan de raad van bestuur van de dienst?

Op welke criteria heeft de Delcredere zich voor zijn beslissing gebaseerd? De score van het `risicoland' is zeer verontrustend.

Bestaat er geen risico van interferentie met het Belgische buitenlands beleid, waarin de regio van de Grote Meren de grootste prioriteit is? Tanzania ligt net naast dit gebied en staat bekend als een draaischijf van de handel in wapens en munitie.

Wat is het standpunt van de vertegenwoordigers van de minister in de Delcrederedienst?

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Het gaat hier niet om een exportvergunning voor wapens, maar voor machines voor de aanmaak van munitie.

De raad van bestuur van de Nationale Delcrederedienst heeft het dossier op 16 december 2003 goedgekeurd, op voorwaarde dat de bevoegde gewestministers een exportlicentie uitreikten.

De Delcrederedienst heeft zich voor zijn beslissing gebaseerd op de gebruikelijke technische, financiële en juridische criteria. Ter toepassing van de bijzondere wet van 12 augustus 2003 inzake de regionalisering van de exportlicenties heeft de raad van bestuur beslist om als enige voorwaarde op te leggen dat er een exportlicentie moest worden uitgereikt. In tegenstelling tot vroeger moest geen bijkomend politiek advies worden gevraagd aan de federale minister van Buitenlandse Zaken.

Dit antwoord zal misschien volstaan, maar de Delcrederedienst heeft zich voor zijn beslissing volledig gehouden aan de bijzondere wet van 12 augustus 2003.

Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - Ik vind dit antwoord inderdaad niet afdoende. Zo heeft de minister niets gezegd over mijn vraag over de `risicolanden'. Tanzania krijgt 6 op een schaal die tot 7 gaat en het land is maar één punt gestegen. Ik heb het niet over ethische, politieke of milieucriteria, maar over technische criteria. Congo krijgt een 7. Het feit dat Tanzania een 6 krijgt, houdt geen technische of financiële garantie in en is volgens mij niet van aard om een coherent buitenlands beleid vanwege de federale regering te waarborgen.

De minister zei ook niet welk standpunt de vertegenwoordigers van de verschillende ministers in de Delcredere hebben ingenomen.

De Delcredere stuurt een zeer slecht signaal naar een gebied waar veel op het spel staat en waar de toestand momenteel moeilijk en complex is. Ik ben het volledig oneens met de beslissing die op gewestelijk niveau is genomen, maar daarvoor is minister Verwilghen niet bevoegd.

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - De vertegenwoordigers van de verschillende departementen in de Delcrederedienst hebben een unaniem standpunt ingenomen.

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de stopzetting van de terugbetaling van COX-2-inhibitoren» (nr. 3-588)

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Ondanks de heisa rond Vioxx en de gevaren ervan worden andere geneesmiddelen van dezelfde klasse, zoals Celebrex, Bextra en Arcoxia, nog veel voorgeschreven én terugbetaald. De jaarlijkse kost voor het RIZIV bedraagt ongeveer 40 miljoen euro, zonder rekening te houden met de meerkost tengevolge van de nevenwerkingen. Zo is bijvoorbeeld aangetoond dat het aantal hartinfarcten bij sommige gebruikers soms zelfs verdubbelt.

Het belangrijke medische tijdschrift The New England Journal of Medicine publiceerde in early release enkele klinische studies waaruit blijkt dat het risico op hart- en vaatziekten door het gebruik van drie COX-2-inhibitoren, waaronder Celebrex en Bextra, verhoogd is. Twee wetenschappelijke commentatoren wijzen er in hetzelfde tijdschrift op dat meer en meer wetenschappelijk bewijs aantoont dat het hier om een klasseneffect gaat. Men mag dit risico verwachten bij ieder geneesmiddel van deze soort. Ze ontraden vrij sterk het verder gebruik van deze ontstekingsremmers.

Daarom wil ik van de minister graag antwoord krijgen op volgende vragen. Mocht er voor deze klasse vandaag een terugbetaling worden gevraagd, dan ben ik ervan overtuigd dat het antwoord neen zou zijn. Daarom getuigt het van consequentheid als de minister zijn bevoegdheid gebruikt om de procedure op te starten om de terugbetaling van deze geneesmiddelen te stoppen. Dit is de enige efficiënte manier om de aanhoudende pletwals van desinformatie door de farma-industrie tegen te houden. Wil de minister tegelijkertijd de artsen informeren omtrent de alternatieven die er op de markt zijn?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik heb eind december 2004 aan de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen gevraagd de COX-2 selectieve NSAID's groepsgewijs te herzien. Hierbij diende de CTG rekening te houden met de recente wetenschappelijke gegevens betreffende het cardiovasculaire risico van deze geneesmiddelen.

In het kader hiervan heb ik de CTG ook gevraagd of terugbetaling van de COX-2 selectieve NSAID's nog wenselijk lijkt. Indien de commissie oordeelt dat dit wel het geval is, moeten de terugbetalingscriteria grondig worden aangepast zodat patiënten maximaal gevrijwaard blijven van de cardiovasculaire risico's.

De CTG zal me haar antwoord bezorgen en op basis hiervan zal ik, ten laatste op dag 180 van de procedure, een gemotiveerde beslissing nemen.

Vorige week heeft het Comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik van het Europees Geneesmiddelenagentschap, het CHMP, een advies uitgebracht. Het is van mening dat het risico op cardiovasculaire ongewenste voorvallen vastgesteld na gebruik van COX-2-inhibitoren, een klasseneffect is. De gegevens suggereren eveneens een verband tussen de gebruiksduur en de dosering enerzijds en de kans op het optreden van een cardiovasculair voorval anderzijds.

Het CHMP heeft dan ook besloten dat meer onderzoek nodig is om de cardiovasculaire veiligheid van COX-2-inhibitoren te evalueren. Daarnaast dienen de studies die over deze kwestie waren gepland, te worden voortgezet.

De volgende urgente beperkende veiligheidsmaatregelen werden genomen voor de COX-2-inhibitoren die beschikbaar zijn in de Europese Unie: aan alle COX-2-inhibitoren werd een contra-indicatie toegevoegd voor patiënten met hartaandoeningen of met antecedenten van beroerte; als extra maatregel voor etoricoxib werd een contra-indicatie toegevoegd voor patiënten met hypertensie bij wie de bloeddruk niet onder controle is; een waarschuwing werd toegevoegd voor artsen, dat voorzichtigheid geboden is wanneer COX-2-inhibitoren voorgeschreven worden aan patiënten met risicofactoren voor het optreden van een hartaandoening, alsook aan patiënten met perifere vasculaire ziekten.

Gezien het verband tussen het risico op een cardiovasculaire aandoening en de blootstelling aan COX-2-inhibitoren, wordt artsen aangeraden de laagste effectieve dosis gedurende een zo kort mogelijke periode voor te schrijven.

Dat bericht verscheen op de website van het Directoraat-generaal Geneesmiddelen. De betrokken firma's worden verplicht alle artsen van deze wijziging op de hoogte te brengen. Het Directoraat-generaal Geneesmiddelen is gestart met de implementatie van deze urgente beperkende veiligheidsmaatregelen voor alle geneesmiddelen die in België zijn geregistreerd.

Ik heb het EMEA gevraagd of er landen zijn die Celebrex reeds van de markt hebben gehaald. Dat is tot nu toe blijkbaar niet gebeurd.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - De vraag is of het geneesmiddel wel uit de markt moet worden genomen. Daarover zal nog veel discussie worden gevoerd. Een andere vraag is of de samenleving financiële middelen moet besteden aan een geneesmiddel waarvan de meerwaarde vrijwel nul is. Heb ik het goed begrepen dat de periode van 180 dagen waarbinnen een beslissing zal worden genomen via het CTG al is beginnen lopen?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Dat is inderdaad het geval.

Mondelinge vraag van de heer Wim Verreycken aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de inplanting van een nieuwe reanimator bij hartpatiënten» (nr. 3-584)

De heer Wim Verreycken (VL. BELANG). - 483 hartpatiënten die een reanimator, een zogenaamde defibrillator, van de firma Medtronic kregen ingeplant lopen het risico opnieuw geopereerd te moeten worden. De kosten hiervan zouden volgens de media kunnen oplopen tot 25.000 euro. Het is niet duidelijk of dat bedrag de prijs van het apparaat betreft, of de totale prijs van de ingreep. De patiënt heeft echter geen schuld aan deze nieuwe operatie; wel de mogelijk manke werking van het Medtronic-apparaatje.

In Nederland hebben artsen van het Leids Universitair Medisch Centrum beslist 60 patiënten opnieuw te opereren. In eigen land bespreekt de Belgische Vereniging voor Cardiologen morgen het probleem, en indien nodig zal eveneens besloten worden tot preventieve nieuwe operaties. Daarom ben ik blij vandaag deze vraag te kunnen stellen.

Zullen de kosten voor een nieuwe operatie afgewenteld worden op de patiënt? Kan de minister Medtronic verantwoordelijk stellen, en dus ook de kosten voor de operaties van deze firma terugvorderen? Zal de FOD Volksgezondheid voor vergoedingen zorgen voor de opererende artsen en ziekenhuizen, zodat aan de betrokken patiënten, die slachtoffers zijn, geen bijdrage moet worden gevraagd worden?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Deze vraag geeft mij de gelegenheid om iets dieper in te gaan op een zeer problematische kwestie, met name de defecte inplantbare defibrillatoren van de firma Medtronic. Die apparaatjes zijn vergelijkbaar met een pacemaker, maar kunnen ingeval van ernstige hartritmestoornissen ook een elektrische schok geven. Het gaat dus niet om de eenvoudige pacemakers die bij veel meer patiënten zijn ingeplant. Met deze verduidelijking wil ik die patiënten alleszins geruststellen.

Volgens de informatie waarover ik beschik, gaat het voorts ook lang niet om alle ingeplante defibrillatoren, maar uitsluitend om een reeks apparaten van de firma Medtronic die werden ingeplant in duidelijk onderscheiden gespecialiseerde centra. Die centra zijn op dit ogenblik de betrokken patiënten aan het oproepen. Niet alle apparaten uit die reeks moeten worden omgewisseld. De centra zullen op grond van een studie geval per geval oordelen welke apparaten dienen te worden vervangen. Geschat wordt dat één apparaat op tien zal moeten worden vervangen.

De vervanging van het apparaat valt ten laste van de firma. Mijn diensten zoeken momenteel naar de juridische mogelijkheid om ook de medische en de ziekenhuiskosten ten laste van de firma te leggen.

Mondelinge vraag van mevrouw Marie-Hélène Crombé-Berton aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de impasse die wordt veroorzaakt door het facturatiesysteem onder het type K» (nr. 3-565)

Mevrouw Marie-Hélène Crombé-Berton (MR). - De toepassing van het koninklijk besluit van 22 juni 2004, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 juni 2004, blijkt voor tal van ziekenhuisinstellingen problemen te doen rijzen.

Volgens deze bepaling zijn zowel de prestatie als de betaling en de terugbetaling van de onder het type K gefactureerde zorg beperkt tot de tussenkomst van een arts gespecialiseerd in de fysische geneeskunde en revalidatie.

Thans blijkt dat het niet in elk ziekenhuis mogelijk is de aanwezigheid te verzekeren van een specialist in de fysische geneeskunde.

Dat leidt tot een tweevoudig probleem: enerzijds is het voor sommige ziekenhuizen praktisch gezien onmogelijk prestaties aan te bieden die worden gefactureerd onder het type K, wat nadelig is voor de patiënten; anderzijds worden sommige prestaties, die worden geleverd om tegemoet te komen aan de dringende behoeften van de patiënten, niet betaald noch terugbetaald, wat nadelig is voor het paramedisch personeel van de ziekenhuizen.

Mijnheer de minister, bent u van plan het huidige systeem te wijzigen?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Er werd mij inderdaad op dat probleem gewezen.

Ik zal de context van het probleem schetsen. In juni 2004 werd in de sector van de fysiotherapie een nieuwe nomenclatuur van kracht. Het koninklijk besluit van 22 juni 2004 bepaalt dat revalidatiebehandelingen uitgevoerd onder het toezicht van een geneesheer-specialist in de fysische geneeskunde en revalidatie in een dienst voor fysische geneeskunde die deel uitmaakt van een erkende ziekenhuisinrichting, uitsluitend zijn toegelaten in ziekenhuizen waar minstens één geneesheer-specialist in de fysiotherapie voltijds aanwezig is.

Het doel van die bepaling is te voorkomen dat fysiotherapeutische verzorging wordt verstrekt zonder dat er een specialist aanwezig is. Zoals u wellicht weet, wordt voor deze medische specialiteit een beroep gedaan op paramedisch personeel, zoals kinesitherapeuten, ergotherapeuten, enzovoort, in het kader van een multidisciplinaire aanpak. De nomenclatuur van de fysiotherapie legt die aanwezigheid op om de kwaliteit van de toegediende zorg te waarborgen.

De basis van de hervorming is vrij duidelijk. Ze heeft tot doel de specialisten in fysische geneeskunde een centrale functie te geven in de coördinatie van de revalidatieploegen in de ziekenhuisinstellingen.

Ik ben me ervan bewust dat die verplichting problemen kan opleveren voor de ziekenhuizen waar geen voltijds specialist in die branche aanwezig is.

Mijn aandacht werd gevestigd op enkele concrete problemen waartoe deze bepaling aanleiding heeft gegeven. Gelet op de doelstellingen van de maatregel, moeten we voorzichtig zijn en mogen we geen overhaaste wijzigingen aanbrengen. Ik vrees dat een versoepeling contraproductief zal werken en tot gevolg zal hebben dat de betrokken ziekenhuizen op dit vlak geen kwaliteitszorg kunnen bieden.

Ik ben evenwel niet tegen de invoering van een overgangssysteem teneinde de ziekenhuizen de gelegenheid te geven zich geleidelijk aan te passen aan de verplichting. Ik heb het RIZIV overigens gevraagd deze kwestie te onderzoeken.

Anderzijds lijkt een wijziging van de bepaling me weinig opportuun. De specialisten toelaten hun prestaties aan te rekenen terwijl ze niet fysiek aanwezig zijn op de plaats waar die prestaties worden uitgeoefend, druist in tegen de meest elementaire regels van kwaliteitszorg en goed beheer van de ziekteverzekering.

Mevrouw Marie-Hélène Crombé-Berton (MR). - Een overgangsperiode kan het probleem tijdelijk oplossen. Hoelang zou die periode kunnen zijn?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Alvorens daarover een beslissing te nemen, wil ik het advies van het RIZIV afwachten.

Mondelinge vraag van mevrouw Nathalie de T' Serclaes aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de maatregelen tegen het tabaksverbruik» (nr. 3-580)

Mevrouw Nathalie de T' Serclaes (MR). - Op 28 februari aanstaande, de dag waarop u in het gezelschap van een delegatie een rondreis door Ierland en Italië aanvat om het tabaksgebruik in de restaurants en de bars te bestuderen, wordt de kaderconventie van de WGO van kracht. Ons land heeft die conventie wel ondertekend, maar nog niet geratificeerd. Dat is spijtig want daardoor zal ons land niet kunnen deelnemen aan de besprekingen over de toepassing van de conventie en zullen we niet bij de eerste landen zijn waar de conventie van toepassing is.

Hoever staat het met het ratificatieproces en wanneer zal de ratificatie kunnen plaatsvinden?

De vorige regering heeft overigens beslist dat vanaf 1 januari 2006 een rookverbod in de werklokalen van kracht wordt. Het koninklijk besluit dat die beslissing bevestigt, werd nog niet in het Staatsblad gepubliceerd. Kunt u me zeggen wanneer het besluit gepubliceerd wordt en welke begeleidende maatregelen u ter zake overweegt? Dat moet dringend gebeuren aangezien een dergelijk verbod een aanpassing van de lokalen vereist en we ervoor moeten zorgen dat het goed wordt nageleefd. Zo moet er aandacht gaan naar de voorbereiding van het personeel van bedrijven en kantoren.

Ten slotte had ik graag vernomen of het verbod dat op 1 januari 2006 ingaat ook van toepassing is op het restaurant van een bedrijf of een universiteit.

Enige verduidelijking is noodzakelijk. Ik stel daarom voor in de eerste helft van dit jaar de technische elementen uit te werken, het besluit te publiceren en een informatiecampagne te organiseren in de bedrijven en kantoren. Ik heb vernomen dat sommige administraties reeds bezig zijn met de voorbereiding, in samenwerking met externe experts. Ik vind dat een uitstekend idee, maar ik wou ook graag weten hoe ver uw administratie staat met de voorbereiding.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik dank mevrouw de T' Serclaes voor haar hardnekkige en trouwe strijd tegen de nadelige gevolgen van tabaksgebruik.

De conventie werd tot nu toe door 168 Staten ondertekend en door 57 Staten geratificeerd. Dat Australië, Canada, Noorwegen, Nieuw-Zeeland en India daartoe behoren is betekenisvol.

Ze wordt op 27 februari 2005 van kracht, 90 dagen na het neerleggen van het vierde ratificatie-instrument.

De conventie werd op 16 juni, de dag waarop ze ter ondertekening werd opengesteld, door de Gemeenschap ondertekend.

Op 2 juni 2004 heeft de Raad van de Unie in naam van de Gemeenschap ingestemd met de kaderconventie. De Commissie was van plan het ratificatie-instrument in juni 2004 in New York neer te leggen. Op dat ogenblik heeft ze besloten te wachten tot een voldoende aantal lidstaten de ratificatieprocedure had voltooid teneinde een eenvormige toepassing van de conventie in de hele Europese Unie te waarborgen. Twaalf lidstaten van de Europese Unie hebben de conventie ondertekend en geratificeerd: Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Nederland, Slowakije, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Dertien lidstaten hebben ze ondertekend, maar moeten ze nog ratificeren: België, Cyprus, Estland, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Tsjechië en Zweden. Estland, Oostenrijk, Polen, Tsjechië en Zweden hebben aangekondigd dat ze weldra tot ratificatie zullen overgaan.

Naast het feit dat we geen actieve rol kunnen spelen bij de onderhandelingen, zou het inderdaad niet goed zijn dat ons land bij de laatste zou zijn die de conventie ratificeren en zodoende de ratificatie door de Europese Unie zou vertragen. België heeft de conventie op 22 januari 2004 ondertekend. Aangezien ze bepalingen bevat die tot de bevoegdheid behoren van de federale staat en van de Gemeenschappen en de Gewesten, kan ze pas worden geratificeerd nadat er acht verschillende procedures tot instemming zijn afgerond. Op het ogenblik hebben enkel de federale staat, de Franse Gemeenschap en de COCOF de instemmingsprocedure voltooid. U ziet dus welke parlementen hun verplichtingen niet zijn nagekomen.

Het is van groot belang dat ons land en de Europese Unie kunnen deelnemen aan de eerste vergadering van de ad hoc conferentie die begin februari 2006 zal plaatsvinden. Bij die gelegenheid zal de conferentie haar reglement van interne orde en haar financieel reglement aannemen, haar permanent secretariaat aanwijzen, haar werkwijze bepalen en zich uitspreken over de hulpbronnen en de hulpmechanismen, meer bepaald ten overstaan van de ontwikkelingslanden. Ten slotte zal ze zich buigen over de protocollen die in correlatie staan met de conventie. Daartoe moet België zijn ratificatie-instrument ten laatste op 1 november 2005, negentig dagen vóór de opening van de sessie, neerleggen bij de zetel van de Verenigde Naties te New York.

Sedert 8 juli 2003 staat de ondertekening en de ratificatie van de kaderconventie op de agenda van de groep `gemengde verdragen' van Buitenlandse Zaken. Ik heb mijn collega's hierop gewezen in een brief van november 2004. Deze aangelegenheid zal tevens worden ingeschreven op de agenda van het volgende overlegcomité tussen de federale regering en de gemeenschaps- en gewestregeringen. In juni 2004 en in februari 2005 heeft een intergouvernementele werkgroep al vergaderd over de kaderconventie om, met betrekking tot de vragen die in de conventie worden opgesomd, voorstellen voor te bereiden die op de eerste sessie zullen worden besproken en ter goedkeuring zullen worden voorgelegd. We zijn overeengekomen een voorlopig budget van 8,01 miljoen euro voor 2006-2007 voor te stellen.

Onze regeringen beschouwen de strijd tegen het tabaksgebruik uiteraard als een prioriteit. De algemene beleidsverklaring van 12 oktober 2004, de beleidsnota van de Vlaamse regering van 25 oktober 2004 en het vijfjarenprogramma ter bevordering van de gezondheid 2004-2008 van de Franse Gemeenschap zijn daarvan het bewijs. Derhalve moet alles in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat de kaderovereenkomst tijdig kan worden geratificeerd. Het is een politiek gebaar met een belangrijke symbolische betekenis.

De publicatie van het koninklijk besluit tot het verbieden van het roken valt onder de exclusieve bevoegdheid van mijn collega van Werk. Volgens mij schiet ze vrij goed op. Hoewel de vraag over de bedrijfsrestaurants niet rechtstreeks tot mijn bevoegdheid behoort, kan ik u meedelen dat die restaurants in principe onderworpen zijn aan het bedrijfsreglement.

Mevrouw Nathalie de T' Serclaes (MR). - Ik ben er zeker van dat het passief tabaksgebruik nog aan bod zal komen in deze assemblee.

Mondelinge vraag van de heer Jacques Germeaux aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de veiligheidsmaatregelen inzake orgaantransplantatie en hondsdolheid» (nr. 3-589)

Mondelinge vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het testen van donororganen op hondsdolheid» (nr. 3-593)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Jacques Germeaux (VLD). - In Duitsland zijn twee patiënten overleden ten gevolge van hondsdolheid na een orgaantransplantatie met organen die afkomstig bleken te zijn van een besmet persoon. Ik hoop dat het hier gaat om een uitzonderlijk en uniek voorval.

Om paniek te voorkomen had ik graag van de minister vernomen in welke mate zulke incidenten in België mogelijk zijn en welke voorzorgen en welke veiligheidsmaatregelen België hieromtrent neemt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Mijn vraag sluit aan bij die van collega Germeaux. Naast de twee mensen die in Duitsland overleden zijn na een zijn orgaantransplantatie is nog een derde persoon in kritieke toestand. Vermoed wordt dat de donor de hondsdolheid opliep tijdens een reis in India.

Duitse artsen zijn steeds meer voorstander om donororganen voortaan ook op hondsdolheid te onderzoeken. Dat veronderstelt echter een snelle test omdat sommige organen niet lang bewaard kunnen worden. Momenteel bestaat een dergelijke test niet, maar het zou theoretisch wel haalbaar zijn om die te ontwikkelen. De maatschappelijke kosten daarvan moeten wel worden afgewogen tegen de maatschappelijke baten. Hondsdolheid komt immers zelden voor.

In België worden donororganen onder meer getest op ziektes als HIV, Hepatitis B en C, en toxoplasmose.

Acht de minister het aangewezen de donororganen te testen op hondsdolheid? Indien ja, wat is de kostprijs daarvan en wie zal die kosten dragen?

Welke maatregelen zal de minister nemen om het risico op besmette donororganen te verkleinen?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik zou allereerst willen zeggen dat de schaarste aan organen het grootste probleem is bij orgaandonatie. Dat neemt niet weg dat wij strenge veiligheidsmaatregelen moeten nemen, maar we moeten het probleem ook in een ruimere context situeren.

De voorzitter van de Duitse homoloog van de Belgische Raad voor Transplantatie bevestigde op 17 februari 2005 dat geen enkel orgaan van die specifieke donor naar België werd overgebracht. De orgaandonor was een Duitse vrouw die in India besmet geraakte met hondsdolheid, maar bij haar overlijden geen symptomen van rabiës vertoonde.

Onder Duitse artsen gaan nu stemmen op om donororganen voortaan ook op hondsdolheid of rabiës te laten testen. Dat gebeurt in België nu al voor HIV, hepatitis B en C en toxoplasmose. Dat veronderstelt inderdaad een snelle test omdat sommige organen niet lang kunnen worden bewaard. De Belgische Transplantatieraad buigt zich over dat probleem. Op het ogenblik is er geen snelle test voorhanden om rabiës op te sporen. Het is theoretisch wel mogelijk een dergelijke test te ontwikkelen op basis van de DNA-techniek, maar dat is vrijwel onbetaalbaar.

We moeten afwegen of die last al dan niet maatschappelijk verantwoord is omdat dergelijke situaties zich zelden voordoen.

Het is de eerste keer sinds Duitsland in 1963 met orgaantransplantatie is begonnen dat hondsdolheid op een dergelijke wijze wordt doorgegeven. Er werden nochtans al ongeveer 100.000 orgaantransplantaties gedaan. Het risico altijd een risico van besmetting, ook met HIV, omdat er na de besmetting een periode is waarin de ziekte niet kan worden gedetecteerd.

De heer Jacques Germeaux (VLD). - De minister zegt dat de schaarste aan organen het grootste probleem is. Ik ben het daar mee eens, maar de nood aan organen mag zeker geen argument zijn om de screening te verzwakken. Ik verwijs naar de voorzorgsmaatregelen bij bloedinzamelingen: personen die bepaalde landen bezocht hebben of bepaalde geneesmiddelen hebben genomen mogen geen bloed geven. In dezelfde zin wil ik er - voor wat de donatie van organen betreft - zeker van zijn dat men in de toekomst even streng zal blijven, ook al zijn er onvoldoende organen ter beschikking.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik wil er niet van uitgaan dat de levendigheid van het debat te wijten is aan het bezoek van sommige senatoren aan India. Het is alleszins een feit dat het juridische aspect van de problematiek in het algemeen niet mag worden onderschat. Bij het toedienen van geïnfecteerd bloed rijst immers de kwestie van de aansprakelijkheid. Het ziekenhuis, de bewaarder van het bloed of de bewaarder van het orgaan, kan aansprakelijk worden gesteld. We moeten ons afvragen of de Staat niet in zijn verzorgingsplicht tekortschiet als hij er niet in slaagt de ziektevoorzieningen zodanig te organiseren dat dergelijke ongevallen worden voorkomen. Ik ben het met de minister eens dat er een kosten-batenanalyse moet worden uitgevoerd, maar daarmee is het probleem niet opgelost.

Twintig jaar geleden kon het HIV-virus bij een bloedtransfusie niet worden opgespoord. Enkele jaren later leidde dat in Frankrijk tot een groot schandaal en werden er pogingen ondernomen om de bevoegde ministers voor het hof van assisen te brengen wegens vergiftiging.

We mogen het probleem niet negeren en we moeten ervoor zorgen dat er bij orgaantransplantatie een maximale zekerheid is.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Organen kunnen veel minder lang worden bewaard dan bloed en het risico op besmetting is groter.

Er is wetenschappelijk onderzoek nodig naar technieken om het risico te beperken. Ik heb daarom mijn diensten opdracht gegeven om te onderzoeken welke technieken de beste zijn. Uiteraard moet daarbij rekening worden gehouden met de betaalbaarheid ervan.

Mondelinge vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Werk over «de staking in de ziekenhuizen en rusthuizen» (nr. 3-590)

De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Na de vele betogingen mondt de `witte woede' vandaag uit in een staking van het verzorgend personeel in ziekenhuizen en rusthuizen.

Het gaat niet alleen om looneisen. De ontevredenheid in de gezondheidssector neemt toe omdat de regering niets doet om tegemoet te komen aan het probleem van de stijgende werkdruk in de sector.

Wat is het standpunt van de regering ten aanzien van de gestelde eisen?

Welke perspectieven inzake werkgelegenheid kunnen worden geboden om de stijgende werkdruk in de gezondheidssector tegen te gaan?

Wie in een ziekenhuis binnenstapt, voelt meteen aan onder welke stresserende omstandigheden het personeel moet werken. We moeten deze staking zeer ernstig nemen. Ik heb de minister van Werk horen zeggen dat ze maatregelen wil nemen als de staking voorbij is. Als er actie wordt gevoerd moet men echter reageren, en niet louter vragen de staking te beëindigen.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Het probleem wordt vandaag werkelijk acuut gesteld. Het vakbondsfront heeft beslist een staking te lanceren.

Ik betreur de situatie waarin we ons nu bevinden. We hadden de voorbije dagen grote vooruitgang geboekt met betrekking tot de financiële massa die naar de lonen zou gaan, over het volume en de verdeling van de werkgelegenheid, over de kwalitatieve herwaardering van taken in de non-profitsector en over de eindeloopbaanproblematiek. Maandag had ik de indruk dat de staking kon worden afgewend. Ik betreur dat het toch zover gekomen is.

Drie van de vier organisaties waren, met een nipte meerderheid, voor de opschorting van de stakingsaanzegging met het oog op de voortzetting van de onderhandelingen. De afgevaardigde van de vierde organisatie had zich ertoe verbonden dat standpunt bij zijn achterban te verdedigen, maar werd niet gevolgd. Uit solidariteit is dan een gemeenschappelijk front gevormd over het behoud van de stakingsaanzegging.

Zonder goede wil langs beide zijden is het moeilijk een dialoog voort te zetten.

We hebben nog enkele dagen om de resterende problemen op te lossen. Ze houden verband met de eindeloopbaanproblematiek, onder meer met het principe van de `phasing out', de eventuele veralgemening ervan en vanaf welke leeftijd het kan worden toegepast. Morgen zullen we in beperkte regeringskring een aantal mogelijkheden onderzoeken en zien in welke mate de onderhandelingen weer kunnen worden hervat. Ik betreur dat de patiënt slachtoffer wordt van ietwat overhaaste radicale beslissingen en van de kloof tussen vertegenwoordigers en hun mandaatgevers.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - We wachten af tot morgen om te zien wat het standpunt van de regering zal zijn. Het gaat vooral om de patiënt. Het banentekort en de arbeidsomstandigheden in deze sector zijn van die aard dat ik kan begrijpen dat staking een noodzaak wordt, in het belang van de patiënt, omdat de werknemers de toestand niet langer aankunnen.

Mondelinge vraag van de heer Karim Van Overmeire aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de houding van de Belgische regering ten aanzien van de situatie in Libanon» (nr. 3-583)

De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Karim Van Overmeire (VL. BELANG). - Libanon is zoals bekend al vele tientallen jaren een haard van conflicten in het Midden-Oosten. Hoewel de wapens er de laatste jaren zwegen, is het conflict er altijd onderhuids blijven sluimeren en is de inmenging van buurlanden in Libanon tot op heden een feit. Tot voor enkele jaren ging het om Syrië en Israël. Israël heeft zich enkele jaren geleden teruggetrokken, maar vandaag zijn er nog altijd 14.000 Syrische soldaten in het land aanwezig. Die aanwezigheid is niet louter militair. Via inlichtingendiensten en andere kanalen heeft Syrië een zeer grote invloed op de politiek in Libanon.

De conflictueuze situatie in Libanon kwam op 14 februari opnieuw in volle omvang aan de oppervlakte met de moorddadige zelfmoordaanslag op de voormalige Libanese eerste minister Hariri. De situatie in Libanon is dan ook uiterst labiel. We hebben de voorbije dagen tekenen van groot protest gezien van bijna alle bevolkingsgroepen tegen de pro-Syrische regering van Libanon en de Syrische aanwezigheid in het land. Ook de komende verkiezingen van mei doen de spanningen toenemen.

Wegens het geopolitieke belang van Libanon in het Midden-Oosten hebben de gebeurtenissen daar, de internationale gemeenschap niet onberoerd gelaten. In september van vorig jaar kwam, op aansturen van de Verenigde Staten en Frankrijk, resolutie 1559 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties tot stand, waarin de terugtrekking van Syrië uit Libanon wordt gevraagd. Die vraag werd onlangs scherp herhaald door de Amerikaanse president Bush en de Franse president Chirac, die nadrukkelijk de terugtrekking van de Syrische troepen uit Libanon vroegen en eisten dat er een internationaal onderzoek zou komen naar de moord op de voormalige Libanese eerste minister.

Welke houding neemt België in dit conflict aan?

Midden 2002 beschouwde de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Michel, Libanon nog als "een onafhankelijk land waarmee België op alle gebieden goede bilaterale betrekkingen wenst te ontwikkelingen" en hij vond het "simplistisch en onjuist" Libanon te willen voorstellen als een land onder vreemde bezetting. Dat is een heel ander standpunt dan dat van de VS en Frankrijk en vele andere landen.

Wat is het standpunt van de Belgische regering ten aanzien van de recente initiatieven en van het beleid inzake Libanon in het algemeen van de Amerikaanse en de Franse president?

Welke houding neemt de Belgische regering momenteel aan ten aanzien van de huidige situatie in Libanon?

Wat is de houding van België tegenover de Amerikaanse `dreiging' met nieuwe sancties tegen Syrië?

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken, die momenteel in het Midden-Oosten verblijft.

In een publieke reactie op de aanslag waarin de voormalige premier Rafik Hariri omkwam, heeft de minister van Buitenlandse Zaken onmiddellijk de Libanese regering opgeroepen om zich resoluut in te zetten voor het democratische bestel. De in de lente geplande verkiezingen mogen geenszins uitgesteld of afgelast worden. Deze inzet voor de democratie impliceert in zijn ogen de fysieke bescherming van politici die zich kandidaat willen stellen bij de verkiezingen. Hij heeft de verschillende gemeenschappen en religieuze groepen in Libanon opgeroepen om de nodige sereniteit te bewaren en zich verantwoordelijk op te stellen.

Libanon moet zelf zijn toekomst kunnen bepalen. Het is op dit ogenblik heel moeilijk de omvang van het voorval te bepalen of te weten welke richting het land zal nemen. Het overlijden van Rafik Hariri is beslist een belangrijk politiek voorval voor Libanon en de regio.

Europa - en dus ook ons land - kan een belangrijke rol spelen. Alle democratisch gezinde krachten zien Europa als een model en verwachten dat Europa hen steunt. De huidige Libanese regering blijkt zich niet echt toe te spitsen op een verdere toenadering tot Europa, maar wil er wel goede relaties mee onderhouden.

Europa kan in deze context vooral politieke en morele steun bieden aan de democratische krachten. Europa kan en moet hen blijven aanmoedigen. Het is dus belangrijk dat Europa er op een onpartijdige wijze voor pleit dat de democratische principes geëerbiedigd blijven en dat de Libanese regering beseft dat wat ze ook doet, Europa waakzaam zal toezien. De relaties met Europa worden daardoor beïnvloed.

De internationale druk nam toe na de recente aanslag. De VS en Frankrijk vragen dat een internationaal onderzoek wordt gevoerd en dat resolutie 1559, die door de Veiligheidsraad van de VN werd aangenomen, wordt gerespecteerd. Volgens de VS speelt Syrië een belangrijke rol bij de destabilisatie van Libanon. De VS-ambassadeur in Syrië werd dan ook voor dringend overleg teruggeroepen naar Washington.

Om geloofwaardig te blijven moet de internationale gemeenschap volgens de regering eisen dat resolutie 1559 strikt wordt nageleefd. Dat is ook gebeurd, want daags na de aanslag op de heer Hariri heeft de Veiligheidsraad opnieuw alle partijen opgeroepen dringend samen te werken aan de uitvoering van alle resoluties betreffende het herstel van de Libanese soevereiniteit.

De heer Karim Van Overmeire (VL. BELANG). - Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord. Ik stel vast dat de Belgische regering zich achter resolutie 1559 schaart. Dat is een wijziging in goede zin ten opzichte van het standpunt van de vorige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Louis Michel.

Mondelinge vraag van mevrouw Marie-José Laloy aan de minister van Buitenlandse Zaken over «het statuut van Kosovo» (nr. 3-582)

De voorzitter. - de heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Eind januari suggereerde de International Crisis Group in een rapport over Kosovo om de onafhankelijkheid te geven aan dat gebied, waarvan de bevolking hoofdzakelijk uit Albanezen bestaat. De huidige status-quo van het protectoraat is immers onhoudbaar, de economie is verlamd en er groeit een dreigende frustratie.

Het rapport breekt met VN-resolutie 1244, waarin de soevereiniteit van Servië over Kosovo wordt bevestigd. De ICG stelt voor een bijzondere gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aan te wijzen. Die moet de onderhandelingen voor een snelle onafhankelijkheid van Kosovo leiden; hiertoe moet een referendum worden georganiseerd en moeten de bevoegdheden van de UNMIK worden overgeheveld naar de regering van dit gebied.

De bescherming van de minderheden zoals de Serviërs en de Roma zou worden gegarandeerd door een grondwet die wordt aangenomen door de assemblee van Kosovo die momenteel door de Servische gekozenen wordt geboycot.

Tijdens een recent bezoek aan Kosovo stelde de president van Servië, Boris Tadić, dat onafhankelijkheid onaanvaardbaar is. De Servische politieke klasse steunt het plan van Belgrado om het gebied te verdelen op basis van de etnische grenzen.

Alleen met een krachtig gezamenlijk initiatief van de Contactgroep, de Verenigde Naties en de Europese Unie, die in Bosnië-Herzegovina ervaring heeft opgedaan en expertise heeft opgebouwd, kunnen we uit deze crisis geraken. Als dat niet gebeurt, dreigt een nieuwe destabilisatie van de regio.

Welk onderhandelingskader staat de minister voor inzake Kosovo? Welke institutionele oplossing is België bereid te steunen?

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - In de International Crisis Group zitten enkele eminente personen. De publicaties van de groep hebben dan ook een grote weerklank, maar zijn standpunt bindt enkel de NGO zelf.

België is het eens met sommige van de analyses in het rapport. Ons land staat achter VN-resolutie 1244, achter de VN-missie in Kosovo en haar bestuurder, de heer Jessen-Petersen, en steunt ook de standards before status-aanpak. Een integrale toepassing van die standaarden zal de integratie van Kosovo in de Europese Unie mogelijk maken. Ze zullen eind juni 2005 worden herzien en als het resultaat positief is, kunnen de discussies over een definitief statuut van start gaan.

België heeft uit de opstanden van maart 2004 de les getrokken dat we het probleem van de definitieve status niet eeuwig mogen laten aanslepen. 2005 wordt een sleuteljaar voor de toekomst van Kosovo.

België stelt vast dat de Contactgroep het debat over het definitieve statuut op gang heeft gebracht en dat de Europese Unie bij die debatten wordt betrokken. Het is van essentieel belang dat de Verenigde Staten en Europa in de Balkan schouder aan schouder staan en dat de Europese Unie, die een zware verantwoordelijkheid zal dragen in de realisatie van het definitieve statuut, inspraak heeft. De huidige politieke configuratie is voor België dan ook aanvaardbaar.

Op korte termijn moet de Europese Unie zich diepgaand bezinnen over de principes waarop het definitieve statuut zal worden gebaseerd. Voor België is een terugkeer naar de toestand van vóór 1999 en een verdeling van Kosovo onaanvaardbaar. Enkele standaarden moeten prioritair worden behandeld: bescherming van de minderheden, democratie, decentralisatie, regionale stabiliteit.

Zowel vóór als na de start van de discussies over het definitieve statuut kan de Europese Unie reeds veel doen op economische vlak. Ook kan de Unie reeds speciale actieplannen opstarten zoals politiemissies opzetten, bewaking van de grenzen, oprichting van een rechtsstaat.

De Unie moet ook nagaan hoe ze de coördinatie met andere internationale instellingen zoals de NAVO, de VN en de OVSE kan organiseren.

Tevens moet ze de Serviërs motiveren om constructief bij te dragen aan de oplossing van het Kosovaarse probleem.

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Net als veel andere waarnemers ben ik van mening dat het statuut van 1999 Kosovo volledig verlamt. De internationale gemeenschap, waarvan wij deel uitmaken, moet echt luisteren naar de overgrote meerderheid van Albanezen die onafhankelijkheid wensen. De standaarden alleen zullen het probleem van het definitieve statuut van Kosovo niet kunnen oplossen. Ik stel vast dat onze minister van Buitenlandse Zaken bijzondere aandacht heeft voor dit dossier. We zullen erop toezien dat er antwoorden komen op de vragen die we ons allen stellen.

Mondelinge vraag van mevrouw Christel Geerts aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het sociaal stookoliefonds» (nr. 3-585)

Mevrouw Christel Geerts (SP.A-SPIRIT). - Eind vorig jaar werd een stookoliefonds opgericht. Burgers met een laag inkomen kunnen van dat fonds een toelage krijgen voor hun brandstoffactuur. De stijgende olieprijzen zijn inderdaad voor heel wat mensen een probleem.

Het belang van zo'n maatregel kan niet voldoende onderstreept worden, al is de vraag naar meer structurele maatregelen, die hier eerder gesteld werd door Jacinta De Roeck, zeker ook gerechtvaardigd. Het fonds verzacht de hoge energiekosten, maar biedt uiteraard geen oplossing voor de grond van het probleem.

Ondertussen stijgt de prijs voor ruwe olie weer zeer sterk, waardoor de kans groot is dat de referentieprijs van 45 eurocent zeer nabij komt. We kunnen er dus van uitgaan dat het stookoliefonds opnieuw tussenbeide zal moeten komen voor mensen met een laag inkomen.

Volgens diverse OCMW's mist het stookoliefonds zijn doel. Ondanks de aanhoudend hoge olieprijs kregen maar enkele honderden mensen een toelage. We vernamen vandaag in de pers dat het voor Gent en Antwerpen respectievelijk om 126 en 73 mensen gaat. Wellicht is een herziening van de toewijzingscriteria nodig, moet er betere informatie verstrekt worden en moeten ook andere verwarmingsmogelijkheden in beschouwing worden genomen.

Hoeveel mensen hebben tot hiertoe gebruik kunnen maken van het stookoliefonds?

Worden er nieuwe informatiecampagnes overwogen?

Wanneer en op welke wijze wordt dat fonds geëvalueerd? De minister gaf eerder aan dat er een aantal bepalingen ingevoerd zijn om het sociaal onderzoek door de OCMW's te vergemakkelijken. Is dat reeds geëvalueerd? Zijn er in dat verband al stappen gedaan?

Overweegt de minister ook een tegemoetkoming voor personen die met gas verwarmen en die indirect ook geconfronteerd worden met stijgende olieprijzen?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Bij de start van de maatregel begin deze winter bereikten de stookolieprijzen ongekende hoogten. De maatregel, die in geval van sterke prijsstijgingen van een aantal brandstoffen uit de petroleumsector voorziet in een financiële tussenkomst in de verwarmingskosten van personen met een laag inkomen, bereikte tijdens de startperiode wel degelijk zijn doel. De daaropvolgende weken daalde de prijs weer fors. Momenteel merken we dat de prijzen weer stijgen. De grenswaarde is vandaag overschreden en het fonds zal dus zijn taak weer opnemen.

De periode dat verwarming nodig is, is nog niet ten einde; ze loopt tot 31 maart 2005. Pas na die periode, meer bepaald op 30 juni, moeten de OCMW's de gegevens betreffende de toegekende verwarmingstoelagen doorgeven. Ik beschik bijgevolg nog niet over de gevraagde cijfergegevens. In de toekomst zullen de OCMW's in december al een tussentijdse stand van zaken moeten geven, maar die verplichting bestond niet voor de eerste winter.

Het is normaal dat de cijfers van grote steden laag zijn, want in grote steden is gas de meest gebruikte energiebron. Het is dus normaal dat er in Gent, Antwerpen, Luik of Charleroi weinig vragen om tussenkomst zijn.

Het koninklijk besluit van 20 januari 2005 legt het stookoliefonds op informatiecampagnes te organiseren over de verwarmingstoelagen en de toekenningsvoorwaarden. Het koninklijk besluit bepaalt ook dat het stookoliefonds het juridische statuut van een VZW krijgt. Zodra de VZW is opgericht, zal het Fonds een informatiecampagne voeren.

De regering heeft beslist de maatregel na de maand april te evalueren. De kwantitatieve gegevens zullen beschikbaar zijn vanaf 30 juni. De eerste voorbereidingen voor de evaluatie zijn reeds genomen. In overleg met minister Verwilghen zal ik de procedure van de kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie bepalen.

Voor mensen die met gas verwarmen, zijn er specifieke maatregelen, die gaan van lagere tarieven tot een gedeeltelijke of volledige betaling van de factuur door het OCMW. Het Gas- en Elektriciteitsfonds heeft daarvoor een budget van 45 miljoen euro.

Mevrouw Christel Geerts (SP.A-SPIRIT). - De vraag naar meer structurele maatregelen blijft bestaan. Ik noteer dat er een evaluatie zal komen. De minister zegt wel dat het doel bereikt is, maar van de OCMW's komen ander signalen. Zij weten hoeveel dossiers ze hebben van mensen die in kansarmoede leven en hoe weinig ze er kunnen bereiken. Ik kijk dus uit naar de evaluatie in april en juni.

Mondelinge vraag van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het functioneren van de Raad van de Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen» (nr. 3-591)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen, opgericht bij koninklijk besluit van 15 februari 1993, gewijzigd door het koninklijk besluit van 22 februari 1994 en het koninklijk besluit van 23 maart 1995, heeft als taak een doeltreffende bijdrage te leveren aan het wegwerken van alle directe en indirecte discriminaties van mannen en vrouwen en aan de verwezenlijking van de feitelijke gelijkheid van mannen en vrouwen.

Het organiek koninklijk besluit van die Raad bepaalt dat het secretariaat ervan wordt waargenomen door de bevoegde administratie, met name de dienst Gelijke Kansen van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. Na de oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, dat meteen ook de plaats innam van de dienst Gelijke Kansen, werd ook het secretariaat van de Raad door een nieuw koninklijk besluit in 2004 toevertrouwd aan het Instituut.

Vorige week bleken ter zake echter ernstige problemen te rijzen, aangezien de directrice van het Instituut, mevrouw Pascale Vielle, de Raad van de gelijke Kansen voor mannen en vrouwen heeft laten weten die ondersteunende functies niet langer te zullen waarnemen.

De Raad heeft de bevoegde minister hierover aangeschreven. Het eenzijdige en willekeurige optreden van het Instituut is niet enkel onverantwoord, maar ook onwettig. Het Instituut kan onmogelijk eenzijdig beslissen een taak die bij koninklijk besluit is opgelegd, niet meer uit te oefenen.

Vandaag kan de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen niet functioneren aangezien het Instituut moet instaan voor het budget, de databank, het secretariaat en de logistieke ondersteuning van de Raad.

Is de minister op de hoogte van de feiten?

Wat zal hij doen om de situatie recht te trekken?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Maandag heb ik zowel van de voorzitster van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen als van de directie van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen een brief ontvangen waaruit blijkt dat er problemen zijn met de waarneming van het secretariaat van de Raad. Ik denk niet dat de regering over het probleem zal vallen!

De directie van het Instituut bracht me op de hoogte van de beslissing die ze in samenspraak met de voorzitster van de raad van beheer van het Instituut heeft genomen om tijdelijk het secretariaat van de Raad niet meer te laten waarnemen door het Instituut. Er zijn problemen met de agendering van de vergaderingen, met de werkuren van het personeel enzovoort. Die maatregel zal gelden totdat een oplossing is gevonden waaraan het Instituut constructief wil meewerken.

Ik heb akte genomen van die beslissing. Het spreekt voor zich dat zowel de Raad als het Instituut hun opdracht moet kunnen vervullen in een sfeer van complementariteit en niet in een sfeer van concurrentie.

Ik zal begin volgende week met beide partijen spreken en de nodige maatregelen nemen opdat beide instellingen de wettelijke en de reglementaire regels naleven en hun opdrachten kunnen vervullen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik vraag de minister er rekening mee te houden dat de Raad van de gelijke kansen al jaren uitsluitend met vrijwilligers werkt. Reeds jaren werken de leden van de raad van beheer van de instelling op vrijwillige basis zonder dat ze voor hun werk een vergoeding of zitpenningen ontvangen, ondanks het feit dat in het koninklijk besluit een vergoeding was vooropgesteld. De minister van Begroting heeft altijd zijn veto gesteld. Nochtans hebben de leden hun werk degelijk gedaan en hebben ze zeer nuttige adviezen verstrekt. Hopelijk ziet de minister erop toe dat het Instituut zich tot zijn taak beperkt en zich niet op illegale wijze een opdracht toe eigent.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Iedereen moet iedereen respecteren.

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, de faillissementswet van 8 augustus 1997 en het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, strekkende tot een rechtvaardiger fiscale behandeling van de schuldeisers in het kader van een gerechtelijk akkoord of faillissement (van de heer Jan Steverlynck, Stuk 3-882)

Algemene bespreking

De heer Pierre Galand (PS), rapporteur. - Ik wens enkel te wijzen op een foutje in de Franse tekst van artikel 2. Het woord `créanciers' moet worden vervangen door `créances'. Verder verwijs ik naar het schriftelijk verslag en dank ik de diensten voor hun keurig werk.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Het aantal faillissementen blijft onrustwekkend stijgen. In 2001 waren er 6954. Voor vorig jaar werden er al 8025 genoteerd. Bij een faillissement gaat er - terecht - veel aandacht naar de sociale gevolgen voor de gefailleerde en zijn gezin, de borgen en de werknemers. Over de verschoonbaarheid van de borgen mogen we trouwens nog initiatieven verwachten naar aanleiding van twee uitspraken van het Arbitragehof. Daarover wil ik het echter nu niet hebben, wel over de problemen die een faillissement voor de leveranciers meebrengt.

Vandaag zitten er in de wetgeving mechanismen die leveranciers van goederen en/of diensten in moeilijkheden brengen op het ogenblik dat hun klant failliet gaat. Leveranciers worden bij een faillissement van hun klant om te beginnen geconfronteerd met onbetaalde facturen. Daarnaast moeten ze aan de overheid de aan hun klanten aangerekende BTW betalen, maar die hebben ze van hun klant niet ontvangen en de kans is bijzonder klein dat ze die ooit krijgen. Het mechanisme dat erop neerkomt dat de ondernemer de overheid voor lange tijd financiert met BTW-gelden die hij moet terugkrijgen, zorgt voor heel wat menselijke drama's. Schuldeisers van failliete ondernemingen geraken op hun beurt in financiële moeilijkheden, wat tot een faillissement kan leiden.

Onderhavig wetsvoorstel wil het probleem oplossen door de terugbetaling van de BTW aan de leveranciers onmiddellijk bij het uitspreken van het faillissement te regelen. Vanaf dat ogenblik staat het immers nagenoeg altijd vast dat de schuldeisers nooit een betaling van de openstaande facturen zullen ontvangen.

Met de huidige BTW-wetgeving duurt het lang alvorens de door de leveranciers ten onrechte betaalde BTW door de overheid wordt teruggestort. De teruggave kan slechts wanneer het juridisch honderd procent zeker is dat de leverancier nooit door de klant kan worden betaald. Die juridische zekerheid wordt pas geboden bij de vereffening van het faillissement. Omdat er vaak jaren verstrijken tussen het uitspreken en het vereffenen van het faillissement, duurt het ook jaren alvorens de leveranciers de aan de schatkist betaalde BTW kunnen recupereren. Op die manier kan de overheid werken met ten onrechte geïnde gelden en kunnen de schuldeisers zelf in betalingsmoeilijkheden komen. Dit wordt terecht als een onrechtvaardigheid aangevoeld.

De BTW-administratie heeft evenwel een procedure ontwikkeld waardoor de leverancier al voor de vereffening van het faillissement de BTW op zijn niet betaalde facturen kan terugkrijgen. Daarvoor moet de curator in een attest verklaren dat de schuldvordering niet zal worden betaald. We stellen echter vast dat de BTW-administratie slechts tot terugbetaling overgaat, indien ze over een voldoende geïndividualiseerd attest van de curator beschikt. Een algemeen attest ten behoeve van alle of een bepaalde categorie schuldeisers volstaat niet. Een geïndividualiseerd attest betekent echter een zware administratieve last en een zeker risico voor de curator.

In de praktijk levert de curator die attesten dan ook bijna nooit of slechts zeer laattijdig af. Een mooi voorbeeld is het faillissement van Sabena. Het werd uitgesproken in 2001 en kostte aan 586 leveranciers ongeveer 19 miljoen euro. Ze kregen van de curator Christian Van Buggenhout pas in februari van dit jaar een attest waarmee ze 3 tot 4 miljoen euro BTW kunnen terugvorderen. De overheid heeft met andere woorden verschillende jaren over miljoenen euro's kunnen beschikken, waarop ze geen enkel recht had en die de leveranciers zelf goed hadden kunnen gebruiken.

Onderhavig wetsvoorstel biedt een meer rechtvaardige fiscale behandeling door ervoor te zorgen dat de BTW onmiddellijk wordt terugbetaald bij het uitspreken van het faillissement. Vanaf dat ogenblik kunnen we er immers van uitgaan dat de factuur nooit meer betaald zal worden. Het is dan ook niet meer dan normaal dat de BTW op dat ogenblik wordt terugbetaald. Er wordt dus uitgegaan van een automatisme: de vordering wordt als verloren beschouwd vanaf het uitspreken van het faillissement. Het wetsvoorstel bepaalt ook dat alleen indien een leverancier uitzonderlijk toch nog een betaling ontvangt, de curator een attest moet uitreiken waarmee de BTW-administratie formeel op de hoogte wordt gebracht dat de BTW door de leverancier moet worden doorgestort.

Met het wetsvoorstel wordt de leverancier niet alleen door de overheid rechtvaardiger behandeld, maar het sluit ook naadloos aan bij de economische realiteit. Het voorstel voorziet ook in een gelijkaardige regeling bij een gerechtelijk akkoord. Nu kan de BTW bij een gerechtelijk akkoord, waarbij een deel van de schuldkwijtschelding werd opgenomen, slechts gerecupereerd worden nadat het gerechtelijk akkoord ofwel integraal werd uitgevoerd na goedkeuring van definitieve opschorting door een rechtbank, ofwel door een individueel attest van de curator van het faillissement, volgend op het gerechtelijk akkoord.

Het wetsvoorstel voorziet in de onmiddellijke recuperatie van de BTW op de datum van de definitieve opschorting van de schuldverminderingen die in het herstelplan zijn opgenomen. Daarnaast kan de leverancier gedurende de zogenaamde periode waarop de definitieve opschorting van kracht is, ook een fiscale voorziening aanleggen. Precies omdat het gerechtelijk akkoord vaak de voorbode is van een faillissement, is het aangewezen dat de wetgever ook hier de economische realiteit volgt.

Dit wetsvoorstel werd reeds in de vorige legislatuur ingediend en besproken, maar toen was er niet genoeg tijd om het definitief af te werken. De afgelopen weken en maanden werd het voorstel verfijnd in samenwerking met de diensten van de BTW en de directe belastingen. Met de goedkeuring van het wetsvoorstel zullen vele bedrijven die het slachtoffer zijn van een faillissement geen onrechtvaardige behandeling van de overheid meer ondervinden en meer kansen hebben om het hoofd te bieden aan de negatieve gevolgen van een faillissement. Dat kan het economische leven alleen maar ten goed komen.

De voorzitter. - Senatoren die wetsvoorstellen indienen strekken de Senaat tot eer.

(Algemeen applaus)

Artikelsgewijze bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden, zie stuk 3-882/6.)

-De artikelen 1 tot 6 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsvoorstel in zijn geheel wordt binnenkort gestemd.

Stemming

(De naamlijst wordt in de bijlage opgenomen.)

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, de faillissementswet van 8 augustus 1997 en het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, strekkende tot een rechtvaardiger fiscale behandeling van de schuldeisers in het kader van een gerechtelijk akkoord of faillissement (van de heer Jan Steverlynck, Stuk 3-882)

Stemming 1

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsvoorstel is aangenomen.

-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 3 maart 2005 om 15 uur

1. Inoverwegingneming van voorstellen.

2. Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

3. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en Bosnië-Herzegovina, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Sarajevo op 3 maart 2004; Stuk 3-989/1 en 2.

4. Wetsontwerp houdende instemming met het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gedaan te Straatsburg op 18 december 1997; Stuk 3-990/1 en 2.

5. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 478 van het Gerechtelijk Wetboek (van de heer Hugo Coveliers); Stuk 3-308/1 tot 9. (Pro memorie)

6. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting (van mevrouw Sabine de Bethune); Stuk 3-168/1 en 2.

7. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juni 1991, om een kindertoets op de federale begroting in te stellen (van mevrouw Sabine de Bethune); Stuk 3-170/1 en 2.

8. Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer teneinde ervoor te zorgen dat de gereserveerde parkeerplaatsen voor personen met een handicap niet door anderen worden ingenomen (van de heer Christian Brotcorne); Stuk 3-519/1 en 2.

9. Voorstel van resolutie strekkende om beter rekening te houden met de belangen van fietsers in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg (van de heer Christian Brotcorne); Stuk 3-719/1 tot 4.

10. Voorstel van resolutie over een proefproject inzake draadloos internet op treinen (van de heer Stefaan Noreilde); Stuk 3-948/1 en 2.

Vanaf 18 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

11. Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de plannen voor nucleair transport via Zeebrugge» (nr. 3-580)

De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.

De heer Luc Willems (VLD). - Er bestaan plannen voor een belangrijk nucleair transport tussen Groot-Brittannië en ons land via de haven van Zeebrugge. Het is de bedoeling dat een grote lading plutonium van de Britse firma British Nuclear Fuels, BNFL, in Sellafield zou worden geleverd aan de MOX-fabriek van Belgonucleaire in Dessel. MOX is brandstof voor kerncentrales. In 2003 gebruikte Belgonucleaire plutonium uit de eigen voorraad om een contract in opdracht van BNFL snel te kunnen uitvoeren. Dat moet worden vergoed.

Belgonucleaire is vragende partij voor een terugbetaling in plutonium, zodat de eigen voorraad op peil blijft. Dat zou een transport over het Kanaal vereisen. Tot nader order is de zaak uitgesteld omdat BNFL en Belgonucleaire nog geen overeenkomst hebben.

Daarom volgende vragen. Is de minister op de hoogte van het geplande nucleair transport? Is het transport noodzakelijk? Zijn er alternatieven voor het geplande transport? Werden de lokale en provinciale overheden al op de hoogte gebracht en werden met hen de nodige veiligheidsmaatregelen besproken? Welke veiligheidsmaatregelen worden genomen? Voor wanneer is het transport daadwerkelijk gepland?

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord voor dat minister Verwilghen me heeft bezorgd.

Bij het geplande nucleair transport is het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle of FANC, dat onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken ressorteert, op verschillende manieren betrokken partij. Voor het overbrengen van het plutonium vanuit Groot-Brittannië naar de fabriek van Belgonucleaire in Dessel moet het FANC de noodzakelijke vergunningen uitreiken voor de invoer van het plutonium en voor het overzeese transport binnen de territoriale wateren. Het agentschap moet ook akkoord gaan met het model van collo dat hierbij zal worden gebruikt. Collo is het geheel van het verwerkte radioactief afval, ingesloten in cement of bitumen en verpakt in metalen vaten. Ten slotte kijkt het agentschap toe op de genomen maatregelen voor de fysieke beveiliging van het transport.

Het is de Britse afzender, British Nuclear Fuels, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het transport en die in die hoedanigheid contact heeft opgenomen met het agentschap in de loop van de maand juni van vorig jaar. Het agentschap heeft de formele aanvraag ontvangen voor het uitreiken van een transportvergunning en voor de goedkeuring van de gebruikte verpakking, maar heeft geen aanvraag ontvangen voor de uitreiking van een invoervergunning. Gezien het uitzonderlijk karakter heeft het agentschap het ministerie geïnformeerd in augustus 2004.

De fabriek van Belgonucleaire heeft een productiecapaciteit van ongeveer 35 ton MOX-splijtstof per jaar en beschikt voor zijn exploitatie over de nodige vergunningen vanwege de veiligheidsautoriteiten. De fabriek kan uiteraard niet functioneren zonder een normale bevoorrading met grondstoffen, in casu plutonium en uranium, en zonder de geregelde afvoer van zijn afgewerkte producten, in dit geval gemengde uranium- en plutoniumhoudende splijtstof.

Het agentschap kijkt toe op het veilig verloop van de transportverrichtingen die samenhangen met het verzekeren van de courante aan- en afvoer. Aangezien het Belgische MOX-programma is beëindigd, is de productie van de fabriek integraal bestemd voor het buitenland. De noodzakelijkheid van het particuliere transport kan slechts beoordeeld worden wanneer de eindbestemming bekend zal zijn, die aan het plutonium in de vorm van de MOX zal worden gegeven. Zolang er echter geen invoervergunning is aangevraagd, bestaat daarover geen duidelijkheid. Dat is de reden waarom het agentschap de behandeling van het dossier beperkt tot alleen de aspecten die verband houden met een eventuele goedkeuring van het collo. De lokale overheden op wier grondgebied de havenfaciliteiten zijn gelegen, waar de overslag zou plaatsvinden, werden in kennis gesteld.

De veiligheidsmaatregelen die gepaard gaan met een dergelijk transport zijn vastgesteld in internationale transportreglementen, conventies en richtlijnen. Om begrijpelijke redenen kan hier niet worden ingegaan op de maatregelen die voor de fysieke beveiliging zullen worden genomen, als het transport mocht doorgaan. Aangezien er nog geen invoervergunning is aangevraagd, zal het transport zeker niet op korte termijn plaatsvinden.

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de opleiding van brandweerlieden inzake het ontzetten van beknelde personen uit autowrakken» (nr. 3-581)

De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Luc Willems (VLD). - Ik heb hierover al op 29 juni 2004 een schriftelijke vraag gesteld, maar kreeg geen antwoord.

De brandweer is er niet meer alleen om branden te blussen; sinds een paar jaar moeten de korpsen ook heel frequent uitrukken om mensen na een verkeersongeval uit een autowrak te bevrijden. Hoewel die ontzettingen een heel belangrijk onderdeel van het takenpakket van een brandweerkorps zijn geworden, ontbreekt een specifieke opleiding. Nochtans zijn die interventies niet zonder gevaar.

De autoconstructeurs komen constant met technologische vernieuwingen op de markt om hun wagens nog veiliger en nog handiger te maken. De autotechniek evolueert de hele tijd en de brandweerlieden zijn onvoldoende op de hoogte van al dat technisch vernuft, zodat ze met onzekerheid en stress geconfronteerd worden als ze bij een interventie te maken krijgen met al die verschillende moderne veiligheidssystemen. Ze moeten perfect weten hoe die werken om het slachtoffer veilig te kunnen ontzetten en dat ook te doen zonder dat ze zichzelf of de andere hulpverleners in gevaar brengen.

Wie draagt de verantwoordelijkheid voor de algemene en specifieke opleidingen van brandweerlieden? Welke opleidingen of bijscholingen worden gepland voor de brandweerlieden inzake het ontzetten van beknelde personen uit autowrakken? Welke initiatieven zal de minister nemen inzake opleiding en bijscholing voor het ontzetten van beknelde personen uit autowrakken?

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - De reglementering betreffende de opleiding van brandweerlui voorziet in opleidingen voor het behalen van brevetten die nodig zijn voor de uitbouw van een loopbaan bij de brandweer. De federale overheid bepaalt de inhoud van deze opleidingen, maar de concrete organisatie ervan komt toe aan de provinciale brandweerscholen.

De opleiding voor het ontzetten van beknelde personen gebeurt in de eerste plaats tijdens de interne stage van elke nieuwe brandweerman in het korps. De reglementering voor de organisatie van de gemeentelijke brandweerdienst bepaalt dat geen enkele stagiair mag deelnemen aan interventies zonder vooraf de nodige kennis te hebben opgedaan over de specifieke werktuigen en werkomstandigheden. Daarnaast moet deze materie ook geïntegreerd zijn in de continue vorming van de brandweerlui in het korps.

De minister zal de problematiek van de vernieuwingen in de autotechnologie en de gevolgen daarvan op de interventies van de hulpdiensten voorleggen aan de Hoge Raad voor de opleiding van de openbare brandweerdiensten, die bevoegd is om een advies ter zake te formuleren.

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de datum van inwerkingtreding van de wet van 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet» (nr. 3-604)

De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Volgens artikel 5 van de wet van 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet treedt de wet in werking op de datum die door de Koning wordt vastgesteld.

Het koninklijk besluit dat daartoe wordt voorbereid zou bepalen dat de wet op 1 april in werking zal treden. Ook in een omzendbrief van 3 januari zou sprake zijn van 1 april, ofschoon dat niet in een circulaire kan worden vastgesteld. Momenteel wachten de Belgische gemeenten af en weten ze helemaal niet wat komen zal. Door die onzekerheid kunnen ze zich niet voorbereiden op de inwerkingtreding van de wet.

Nochtans kunnen de gevolgen vrij zwaar zijn. Door de inwerkingtreding van de wet kunnen inbreuken op titel X van het Strafwetboek niet meer bestraft worden tenzij ze uitdrukkelijk werden verboden in een algemeen politiereglement en voor zover daarin de bestraffing met een administratieve of penale boete wordt vermeld. Sommige van die inbreuken zijn niet zo onbeduidend als de omzendbrief laat verstaan. In denk daarbij aan het vrij laten zwerven van boosaardige of wilde dieren of aan het ophitsen van honden.

De termijn die ons nog scheidt van 1 april is anderhalve maand en dat is een korte tijdspanne om een aangepast algemeen politiereglement te bespreken en aan te nemen. De minister zal het ermee eens zijn dat zulk een belangrijk document een democratische debat verdient, temeer daar gemeenten die tot eenzelfde politiezone behoren daarmee de kans krijgen om de vaak uiteenlopende reglementen op elkaar af te stemmen, wat de minister ook suggereert in de omzendbrief.

Men kan zich nu dus al afvragen of de datum van 1 april wel opportuun is, temeer daar die reglementen ook een wettelijke procedure van publicatie en bekendmaking aan verschillende administratieve en gerechtelijke instanties moeten doorlopen voor ze op hun beurt in werking kunnen treden.

Kan de minister me bevestigen dat een koninklijk besluit wordt voorbereid waarin de inwerkingtreding van de wet van 17 juni 2004 op 1 april wordt vastgesteld? Wanneer zal het gepubliceerd worden? Wat zijn de redenen voor de vertraging i.v.m. dit koninklijk besluit?

Zullen specifieke maatregelen worden genomen ten behoeve van de gemeenten zodat ze tijdig de nodige politiereglementen kunnen aannemen? Dit is voor de gemeenten een zaak van zeer groot belang.

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Het koninklijk besluit dat de datum van inwerkingtreding van de wet van 17 juni 2004 vaststelt op 1 april 2005 werd voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Zodra dat advies is verleend, zal alles in het werk worden gesteld om het besluit zo vlug mogelijk te publiceren. Het koninklijk besluit liep vertraging op, maar de informatie over de inwerkingtreding van de wet staat in de omzendbrief OOP 30bis, die op 20 januari 2005 werd gepubliceerd.

In de loop van het tweede semester 2004 hebben de verenigingen van steden en gemeenten informatiedagen georganiseerd om de wet van 17 juni 2004 voor te stellen. De gemeenten konden daarop vragen stellen of moeilijkheden opwerpen met betrekking tot de invoering van de gemeentelijke administratieve sancties.

Zoals ook in de omzendbrief OOP 30bis te lezen staat, werd de inwerkingtreding, die voorzien was voor begin 2005, uitgesteld tot 1 april 2005 om de gemeenten meer tijd te geven voor de aanpassing van hun politiereglementen.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik dank de staatssecretaris voor de bevestiging dat de wet op 1 april in werking zal treden, wat nog weinig tijd overlaat aan de gemeenten om zich voor te bereiden.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie, aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «het gebeurlijk misbruik van vennootschapsgoederen bij het beursgenoteerde bedrijf Picanol en de inertie van de bevoegde overheden» (nr. 3-635)

De voorzitter. - De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Sedert enkele maanden bestaat er bij de publieke opinie grote beroering over beweerde onregelmatigheden of schandalen die zich zouden hebben voorgedaan bij het beursgenoteerde bedrijf Picanol. Als we de pers mogen geloven is het niet uit te sluiten dat misbruik is gemaakt van vennootschapsgoederen. De zaak Picanol neemt de vorm aan van een feuilleton. Geregeld krijgen we nieuwe inlichtingen over vergoedingen en andere compensaties die zouden zijn gegeven aan bestuurders of aan de leiding.

De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen werd precies opgericht om een preventief toezicht op de beursgenoteerde vennootschappen mogelijk te maken en aldus het vertrouwen van de belegger in beursgenoteerde vennootschappen te verstevigen.

Dergelijke berichtgeving en de feiten waarop ze is gebaseerd heeft als gevolg dat een smet wordt geworpen op het ondernemersbeeld. Het bevoegde toezichtorgaan, de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) is zwijgzaam geweest terwijl er toch vragen waren bij de publieke opinie over wat er aan de hand was. De preventieve begeleiding van beursgenoteerde vennootschappen behoort nochtans tot de essentiële taken van de CBFA.

Heeft het bevoegd toezichtorgaan, de CBFA, reeds het initiatief genomen om deze zaak, die het vertrouwen van het publiek aantast, te onderzoeken? Zo niet, acht de minister dat niet wenselijk?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Het misbruik van vennootschapsgoederen is volgens artikel 492bis van het Strafwetboek een strafrechterlijke inbreuk. Het behoort derhalve tot de bevoegdheid van de gerechtelijke autoriteiten en niet tot die van de CBFA. Het parket van Ieper is overigens sedert enkele dagen begonnen met een strafrechterlijk onderzoek terzake. Hieruit blijkt dat de CBFA dit dossier efficiënt behandelt. Reeds vóór alle recente media-aandacht voor de vennootschap werd zij op basis van het door de CBFA gehanteerde risicomodel geselecteerd. Er volgde dan ook een grondige controle.

Het toezicht van de CBFA op genoteerde vennootschappen heeft betrekking op de financiële informatieverstrekking. In het raam van dit a posteriori-toezicht controleert zij meer in het bijzonder of die informatie getrouw, nauwkeurig en oprecht is en de houders van financiële instrumenten in staat stelt de invloed van de informatie op de positie, het bedrijf en de resultaten van de emittent te beoordelen.

De CBFA oefent anders dan bij de banken, de verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen, geen prudentieel toezicht uit op genoteerde vennootschappen. Evenmin is er voorzien in een wettelijke tussenkomst van de CBFA bij de benoeming van het bestuur van de genoteerde vennootschappen. Zij behandelt ook geen strafrechtelijke dossiers, maar als zij op de hoogte is van strafrechtelijke inbreuken zendt zij het dossier aan de bevoegde autoriteiten over.

Volledig in overeenstemming met de haar wettelijk en reglementair toevertrouwde controletaken heeft de CBFA er eveneens bij Picanol op toegezien dat de markt volledig, correct en binnen de kortst mogelijke termijnen wordt geïnformeerd over alle belangrijke informatie. In het bijzonder heeft zij aangedrongen op gedetailleerde, volledige en correcte informatie in verband met de vergoedingen van de voormalige afgevaardigde bestuurder, alsook in verband met verschillende andere verrichtingen. Mede onder druk van de CBFA is er in verband met die aspecten thans een uitvoerig onderzoek aan de gang, de zogeheten CEO exit review.

Zodra de CEO exit review is afgerond, zal de CBFA erop toezien dat de vennootschap over alle koersgevoelige informatie een adequate communicatie voert, zoals ook is gebeurd met betrekking tot de verschillende aspecten van het vergoedingspakket van de betrokken afgevaardigde bestuurder in het persbericht van 8 november 2004 en met betrekking tot de eerste bevindingen van de CEO exit review in het jaarlijkse communiqué van Picanol van 16 februari 2005.

Indien de CBFA in dit dossier kennis krijgt van feiten die strafrechterlijk vervolgbaar zijn, zoals bij voorbeeld het misbruik van vennootschapsgoederen en valsheid in geschrifte, in het bijzonder in het raam van het onderzoek van de resultaten van de CEO exit review, zal zij niet nalaten om het dossier onmiddellijk over te zenden aan het bevoegde parket.

Tot slot moet in deze zaak, inzonderheid op het vlak van de interne controle en het toezicht op het management, worden gewezen op de verantwoordelijkheid van de bestuurders van de vennootschap.

(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties» (nr. 3-594)

De voorzitter. - De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Luc Willems (VLD). - De wet van 2 augustus 2002 voorziet in een aantal vernieuwende maatregelen om de strijd aan te binden met een probleem waarmee veel ondernemingen worden geconfronteerd. Vaak worden hun facturen met grote vertraging betaald, waardoor vooral KMO's met een beperkte financiële draagkracht in liquiditeitsproblemen komen.

Eén van die nieuwe maatregelen is de schadeloosstelling voor invorderingskosten. Volgens artikel 6 van voormelde wet heeft de schuldeiser niet alleen recht op het kapitaal en de intresten, maar ook op een schadeloosstelling, die redelijk, relevant, transparant en in verhouding tot de schuld moet zijn. Zowel de buitengerechtelijke als gerechtelijke invorderingskosten komen voor schadeloosstelling in aanmerking. Wat de gerechtelijke invorderingskosten betreft, wijkt de wet dus af van het gemeenrecht, waar algemeen wordt aangenomen dat het ereloon en de kosten van een advocaat na een procedure niet op de verliezende partij verhaalbaar zijn.

De wetgever heeft de beoordeling van dit delicaat punt echter volledig aan de rechterlijke macht overgelaten, wat leidt tot verwarring en verschil in interpretatie. Er is wel een mogelijkheid ingebouwd om deze schadeloosstelling te begrenzen, rekening houdend met de omvang van de schuld. Het uitvoeringsbesluit tot bepaling van het maximumbedrag is echter nog niet genomen.

Zal het koninklijk besluit tot bepaling van een maximumbedrag inzake de schadeloosstelling voor invorderingskosten op korte termijn worden genomen? Is de minister bereid ten aanzien van de magistratuur een concrete richtlijn uit te vaardigen met betrekking tot de interpretatie van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002, meer bepaald met betrekking tot het verhaal van erelonen en kosten van een advocaat op de verliezende partij van een rechtszaak?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Artikel 6 van de wet van 23 augustus 2002 betreffende de betalingsachterstand bij handelstransacties bevat de bepaling dat de schuldeiser het recht heeft om van de schuldenaar "een redelijke schadeloosstelling voor alle relevante invorderingskosten ontstaan door de betalingsachterstand" te eisen en preciseert dat "deze invorderingskosten moeten voldoen aan de beginselen van transparantie en in verhouding staan tot de schuld in kwestie".

De heer Willems gaat ervan uit dat de interpretatie van deze bepaling door de rechtbanken tot verwarring leidt, meer specifiek wat de vergoeding van de advocatenkosten betreft. Hij vraagt of de minister het koninklijke besluit waarvan sprake in artikel 6, zal aannemen en aan de magistraten een concrete richtlijn zal geven over de terugbetaling van de advocatenkosten.

Het ontbreken van een koninklijk besluit is geen obstakel voor het toepassen van de wet. De minister van Justitie zal zich bij de bevoegde instanties bevragen over de jurisprudentie inzake het begrip `redelijke schadevergoeding', dat voorkomt in artikel 6. Nadien zal een vergadering worden belegd met de verschillende bij de problematiek betrokken partijen en zal er worden nagegaan of een reglementair initiatief nodig is.

Op 30 maart 2004 werd een vraag om inlichtingen gestuurd naar de procureurs-generaal. Uit de antwoorden die al binnen zijn, blijkt niet alleen dat artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 maar zelden wordt toegepast, omdat schuldeisers vaak voor de rechtsplegingvergoeding opteren, maar ook dat het ontbreken van een koninklijk besluit geen obstakel is voor het toepassen ervan.

De minister vindt het beter te wachten op het arrest van het Arbitragehof over een prejudiciële vraag inzake artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 en dan pas een koninklijk besluit uit te vaardigen.

De heer Willems lijkt bovendien geen rekening te houden met het arrest van het Hof van Cassatie van 2 september 2004. Daarin staat dat de honoraria en kosten voor advocaten of een technisch raadsman die gedragen werden door het slachtoffer van een contractuele fout, deel kunnen uitmaken van de schade die aanleiding geeft tot een vergoeding, op voorwaarde dat ze het gevolg zijn van het niet-uitvoeren van de overeenkomst.

Uit dit alles kan worden geconcludeerd dat het meer dan ooit nodig is voorzichtig te zijn bij over de noodzaak aan een koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002. De recente rechterlijke beslissingen en de beslissing van het Arbitragehof, moeten eerst zorgvuldig worden geanalyseerd teneinde het door de heer Willems aangeklaagde risico te vermijden.

De heer Luc Willems (VLD). - Wetten worden door het Parlement gemaakt, maar de Koning heeft de taak ervoor te zorgen dat ze kunnen worden uitgevoerd. Bij het opstellen van de onderhavige wet was het de bedoeling een maximumbedrag vast te stellen teneinde enige rechtszekerheid te creëren op het vlak van de procedures en de kosten voor de partijen. Hoewel ik begrijp dat de procedures bij het Hof van cassatie en bij het Arbitragehof tot omzichtigheid nopen, kan niet worden ontkend dat het uitblijven van een koninklijk besluit ter zake aanleiding geeft tot rechtsonzekerheid.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «het verloop van de renovatiewerken aan het Justitiepaleis» (nr. 3-584)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het Justitiepaleis te Brussel wordt reeds jaren `versierd' met stellingen. De renovatie van de koepel is net achter de rug. Helaas zijn er opnieuw een aantal fundamentele werken nodig. Zo werd deze week in de zuilengalerij, aan de ingang van het Justitiepaleis, door de Regie der Gebouwen een stellingwerk opgetrokken. Geregeld vielen er immers stukken van het plafond van de galerij, met de daarbijbehorende risico's voor verwondingen van de bezoekers aan het paleis. Gelukkig zijn er nog geen ongelukken gebeurd, maar toch wil men de bezoekers van het gebouw preventief beschermen tegen vallende brokstukken.

Als zou blijken dat het plafond van het gebouw ernstig beschadigd is, overweegt de Regie der Gebouwen om een vangnet aan het plafond te hangen in afwachting van een definitieve renovatie. Het spreekt vanzelf dat zulk vangnet slechts als een tijdelijk lapmiddel kan worden gekwalificeerd.

De Regie der Gebouwen merkt voorts op dat een grondige renovatie van alle buitengevels van het monument is gepland, maar er zou nog niet zijn bepaald wanneer die werkzaamheden kunnen beginnen. Het zou vooral een kwestie van centen zijn.

Welke maatregelen worden er genomen om de veiligheid van de bezoekers aan het Justitiepaleis te waarborgen? Is er een algemeen renovatieplan? Zo ja, wanneer zal dit plan worden uitgevoerd? Zal de uitvoering in verschillende fasen gebeuren? Welk budget werd hiervoor uitgetrokken?

De heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën. - De Regie der Gebouwen heeft ingevolge het neervallen van brokstukken een volledige survey laten doen van de buitengevels. Op basis van deze inventaris worden losliggende onderdelen weggenomen, scheuren opnieuw geïnjecteerd en voegen hersteld teneinde te vermijden dat delen van de gevels neerstorten. Ook werd de plantengroei met wortels in de voegen over de hele gevel verwijderd. De dringende veiligheidswerken zijn momenteel nog aan de gang, gevel per gevel. Deze werken zouden beëindigd zijn rond half juni 2005.

Voor de renovatie van het Justitiepaleis bestaat er voor de buitenzijde van het gebouw een gefaseerd renovatieplan. Fase A betreft de koepel. Deze werken zijn reeds uitgevoerd. Fase B betreft de onderbouw van de koepel. Daarvoor is het lastenkohier beëindigd. Het geheel dient evenwel nog goedgekeurd te worden door de diensten van Monumenten en Landschappen. Hiervoor is er een historische studie nodig. Die moet verplicht worden opgemaakt in het raam van het bekomen van een patrimoniumvergunning. De aanbesteding is voorzien in maart 2006.

De fase B bis betreft de zinken daken: de aanbestedingen zijn gepland voor 2007.

Fase C betreft de gevels van de sokkel in 4 fasen.

Voor de renovatie van de buitenzijde is er een budget nodig van 10.780.000 euro. Voor de uitvoering van de hiervoor vermelde fasen B, Bbis en C zullen middelen nodig zijn vanaf 2006. De Regie zal hiermee rekening houden bij de opmaak van de begroting 2006 en van de erop volgende jaren. Alles zal afhangen van de aanvaarding van deze voorstellen bij de bespreking van de begroting. Voor mij vormen de verschillende justitiepaleizen in elk geval een prioriteit. Vanaf 2006 moeten we alleszins verder met de fase B van de renovatie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik leid uit dit antwoord af dat we met veel geduld zullen moeten afwachten hoe de verschillende fasen zullen worden gerealiseerd. We zullen erop toekijken dat bij de opmaak van de begroting in 2006 de werkzaamheden van de volgende fase kunnen starten.

Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «het verlaagde BTW-tarief inzake arbeidsintensieve diensten» (nr. 3-603)

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - De beschikking nr. 2000/185/EG van 28 februari 2000 van de Raad machtigt de lidstaten om, overeenkomstig artikel 28, lid 6 van de 6de BTW-richtlijn, tot 31 december 2005 een verlaagd BTW-tarief toe te passen op bepaalde arbeidsintensieve diensten. België past op dit ogenblik een verlaagd tarief toe op kleine hersteldiensten voor fietsen, schoeisel en lederwaren, kleding en huishoudlinnen en op renovatie en herstel van particuliere woningen, mits een aantal voorwaarden zijn vervuld.

Op 31 december 2005 loopt de termijn af binnen welke de Europese Unie een verlaagd tarief mogelijk maakt voor de bovenvermelde arbeidsintensieve diensten. Bestaan er binnen de EU plannen om het verlaagde tarief op deze diensten ook na 31 december 2005 toe te staan? Wat is het standpunt van de regering op dit vlak?

De heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën. - De tijdelijke maatregel met betrekking tot de arbeidsintensieve diensten, oorspronkelijk vanaf 1 januari 2000 voor een periode van drie jaar ingevoerd bij koninklijk besluit van 18 januari 2000 en nadien een eerste maal verlengd voor 2003 en een tweede maal voor de jaren 2004 en 2005 bij de koninklijke besluiten van 19 december 2002 en 14 januari 2004, verstrijkt inderdaad eind dit jaar.

De BTW-tarifering is een Europese reglementering. Alleen de Commissie heeft dus initiatiefrecht en de manoeuvreerruimte van de lidstaten is zeer beperkt. De mogelijkheid tot invoering van een verlaagd tarief op arbeidsintensieve diensten steunt op artikel 28, lid 6 en bijlage K van de Zesde BTW-Richtlijn. Momenteel staat een mogelijke verlenging van deze maatregel niet op de agenda van de Europese Commissie. Die is overigens van oordeel dat deze tijdelijke regeling niet de gewenste positieve invloed heeft gehad op de werkgelegenheid.

Op 23 juli 2003 heeft de Commissie een voorstel van richtlijn uitgewerkt om de bijlage H van de Zesde BTW-Richtlijn, een beperkte lijst van goederen en diensten die in aanmerking komen voor een verlaagd tarief, te vereenvoudigen en te rationaliseren. Het voorstel herneemt de arbeidsintensieve diensten niet als dusdanig, maar breidt onder meer het toepassingsgebied inzake de onroerende handelingen uit door de koppeling aan het sociale huisvestingsbeleid te schrappen.

Overeenkomstig het regeerakkoord van 12 juli 2003 heb ik tijdens alle Ecofin-raden steeds mijn akkoord betuigd met het voorstel van nieuwe bijlage H, evenwel na toevoeging van de schoolgebouwen, de openbare gebouwen alsmede de aanleg en het onderhoud van tuinen.

Mede gelet op het verstrijken, eind 2005, van het tijdelijke experiment op de arbeidsintensieve diensten heeft het Luxemburgse voorzitterschap, in samenspraak met het Engelse, er zich toe verbonden aan dit moeilijke en gevoelige dossier, dat trouwens de unanieme meerderheid van alle lidstaten vereist, de nodige prioriteit te verlenen. In de huidige stand van zaken stel ik dan ook voor om de hangende Europese discussie af te wachten en uiteraard strikt op te volgen. Ik hoop dat in het eerste of het tweede semester van dit jaar een beslissing kan worden genomen. Er zijn twee mogelijkheden. Ofwel wordt, op voorstel van de Commissie, een nieuwe lijst opgesteld na een algehele herziening. Dat zal echter zeer moeilijk zijn. Ofwel worden de verschillende experimenten verlengd, zoals die inzake arbeidsintensieve diensten.

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Ik hoop het ook, mijnheer de minister, want bijvoorbeeld schoenmakers of fietsenmakers zullen daarvan het slachtoffers zijn, net zoals kleine verdieners in het algemeen. Momenteel kost het bijna meer om iets te laten repareren dan om een nieuw exemplaar te gaan kopen. Ik vind dat economisch niet verantwoord. Hetzelfde geldt voor de renovatie van huizen. Ik hoop dat België terzake een duidelijk standpunt zal innemen ten voordele van de verlenging.

De heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën. - Voor het jaar 2000 bedroeg het tarief 21%. We hebben de verlaging van het tarief gedurende lange tijd bepleit. Begin 2000 was het mogelijk deze maatregel voor een eerste termijn van drie jaar door te voeren met betrekking tot een aantal arbeidsintensieve diensten, bij wijze van experiment. Tot nu toe was het enkel mogelijk een tijdelijke verlenging van de maatregel te krijgen. We doen nu alles om verder te gaan, maar er is nog geen akkoord onder de lidstaten in de Ecofin-Raad. In fiscale zaken is bovendien eenparigheid vereist. We blijven de maatregelen bepleiten, onder meer samen met Luxemburg en Nederland en we zijn nog maar in februari. We hebben nog een tiental maanden voor een eindbeslissing.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «de beslissing van de ministers van Financiën van de G7-landen inzake de mogelijke schuldkwijtschelding voor de armste landen» (nr. 3-605)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - In het weekend van 5 februari jongstleden werd de publieke opinie overspoeld door euforische berichten uit Londen, waar de G7-ministers van Financiën zich bereid toonden om de schuld van 37 HIPC-landen ter waarde van 62 miljard dollar kwijt te schelden. Uiteraard is het gunstig dat de G7-landen zich voor de eerste keer engageren om een 100% schuldkwijtschelding toe te kennen. Maar enige kritiek op de genomen beslissing is hier wel op haar plaats.

Vooreerst hebben de G7-ministers enkel de intentie om de schulden van deze landen kwijt te schelden. Er is nog geen concrete toezegging: het is wachten tot de grote G7-top van juli in Schotland, waarbij ook Rusland betrokken wordt. De mogelijke schuldkwijtschelding betreft enkel de multilaterale schuld, die weliswaar een groot deel van de totale uitstaande schuld omvat. De bilaterale schuld en de andere schulden blijven buiten beschouwing.

Spijtig genoeg blijft de intentionele schuldkwijtschelding enkel voorbehouden tot een aantal HIPC-landen. De overige 61 arme landen die ook tegen 2015 de millenniumdoelstellingen moeten bereiken, vallen andermaal uit de boot. Ten slotte blijft het onzeker of die 37 HIPC-landen een volledige schuldkwijtschelding zullen krijgen, aangezien deze gekoppeld wordt aan een aantal voorwaarden en land per land bestudeerd zal worden.

Op de top van New York in september 2005 waar de MDG's zullen worden geëvalueerd, zal de internationale gemeenschap belangrijke beslissingen moeten nemen teneinde de armoede in het Zuiden te halveren. De NGO's, de VN- instellingen, het IMF en de Wereldbank zijn het momenteel roerend eens over één zaak: er zijn te weinig financiële middelen om de MDG's tegen 2015 te bereiken. Eén van de middelen die een wezenlijke bijdrage kunnen leveren, is een 100% schuldkwijtschelding voor de meest achtergestelde landen op voorwaarde dat het vrijgekomen geld geïnvesteerd wordt in sociale doeleinden in het Zuiden.

Ook ons land heeft steeds aangekondigd een bijdrage te zullen leveren aan de schuldkwijtschelding. In het regeerakkoord staat geschreven: "De regering zal prioriteit verlenen aan de bilaterale schuldkwijtschelding en zal haar diplomatieke actie intensifiëren met het oog op de annulering van schulden bij multilaterale instellingen." Tot op heden zijn de inspanningen inzake schuldkwijtschelding minimaal gebleven, met uitzondering van de kwijtschelding van de Delcredereschuld van Congo, die, ook al steunen we ze, vooral als effect had de begroting van ontwikkelingssamenwerking op te smukken. Bovendien werd ze aan de nominale waarde en niet aan de reële waarde geboekt, wat wel betwistbaar is.

Op het Wereld Sociaal Forum in het Braziliaanse Porto Alegre heeft PS-voorzitter Di Rupo gewezen op de passage in het regeerakkoord inzake de schuldkwijtschelding. Hij heeft toen opgeroepen om zo spoedig mogelijk de spons te vegen over alle schulden van de armste landen, inclusief de kredieten verstrekt door de Delcrederedienst. Dit zou moeten worden ingeschreven in de begroting 2006 en gefinancierd door het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Dat zou evenwel betekenen dat de armste landen andermaal het slachtoffer dreigen te worden. Schuldkwijtschelding moet immers als een verliespost geboekt worden en mag zeker niet verhaald worden op de begroting van ontwikkelingssamenwerking.

Is er enig overleg geweest met de Europese G7-partners om met de Europese Unie een gezamenlijk standpunt in te nemen inzake de schuldkwijtschelding? Hoe staan het IMF en de Wereldbank tegenover deze aankondiging en welke positie zal de Belgische vertegenwoordiger ter zake innemen? Is de minister bereid naar analogie van de voornoemde schuldkwijtschelding op multilateraal niveau ook de bilaterale schuld aan de armste landen kwijt te schelden? Zo ja, onder welke voorwaarden? En welke landen komen volgens de regering hiervoor in aanmerking? Een passage in de regeringsverklaring volstaat natuurlijk niet, evenmin als een schuldkwijtschelding voor één land, de DRC.

Welke bilaterale schulden zijn in de huidige regeringsperiode reeds conform het regeerakkoord kwijtgescholden? Is de regering bereid de schuldkwijtschelding als verliespost in de begroting in te schrijven en bijgevolg niet te verhalen op de begroting van ontwikkelingssamenwerking? Zal de regering de schuldkwijtschelding tegen de reële en niet tegen de nominale waarde in rekening brengen?

De heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën. - In januari hadden de Ecofin-ministers reeds een eerste discussie over schuldverlichting en ontwikkelingsfinanciering. De verschillende initiatieven die in het kader van de G7-top werden aangekondigd, werden door de Ecofin-raad als waardevol beschouwd. Beslist werd het Economic and Financial Committee (EFC) en de Commissie opdracht te geven een inventaris op te stellen van de verschillende alternatieven en een bredere EU-strategie voor de ontwikkelingsfinanciering uit te werken. Er wordt overleg gepleegd om een gecoördineerd standpunt uit te werken, niet alleen inzake schuldkwijtschelding, maar ook over andere punten als de 0,7%-norm en andere mogelijke financieringsbronnen, zoals een internationale belasting. Ik denk dan veeleer aan een belasting op brandstoffen - kerosine - dan op internationale financiële transacties.

Noch het IMF noch de Wereldbank hebben een officieel standpunt ingenomen met betrekking tot de voorstellen van de G7-landen over de kwijtschelding van de multilaterale schulden. Verwacht wordt dat dit thema in april 2005 tijdens de volgende vergadering van de gouverneurs van het IMF en de Wereldbank zal worden besproken en dat eventueel dan een beslissing zal worden genomen.

Het relatieve aandeel van de bilaterale schuld in de totale schuld van de armste landen, met uitzondering van de HIPC-landen, is klein, waardoor de noodzaak van zo'n kwijtschelding minder acuut is. Er wordt dan ook in verschillende instellingen gedebatteerd over de meest efficiënte maatregelen - schuldkwijtschelding en/of directe hulpverlening - die voor de armste landen door de donorlanden kunnen worden genomen. Een bilaterale schuldkwijtschelding voor de armste landen dient op regeringsniveau te worden beslist. Als een dergelijke beslissing wordt genomen, moet er rekening worden gehouden met de gevolgen op de economische en sociale ontwikkeling van de begunstigde landen.

Tijdens de huidige legislatuur werden de bilaterale schulden van Ethiopië, Ghana, Senegal, Congo, Guinee kwijtgescholden en tijdens de vorige legislatuur die van Bolivia, Tanzania en Mozambique. Kameroen en Sierra Leone kregen deze legislatuur een schuldherschikking en Guinee-Bissau vorige legislatuur.

Schuldkwijtschelding is de facto een verliespost omdat de kwijtgescholden bedragen wegens verlies aan activa en inkomsten steeds betaald dienen te worden, hetzij aan de Nationale Delcrederedienst, hetzij aan de Rijksmiddelenbegroting. De kwijtgescholden bedragen komen volgens de berekeningsregel van de OESO in aanmerking als officiële ontwikkelingshulp, op welk budget ze ook staan.

De vorige jaren was er een forse verhoging van het bedrag voor ontwikkelingssamenwerking, meer bepaald door de schuldoperatie met Congo. Dat zal in de toekomst nog het geval zijn. België moet voor de HIPC-landen een schuldkwijtscheldingsoperatie opzetten. Dat zal een belangrijke uitgave op de begroting zijn, maar de armste landen moeten een correcte behandeling krijgen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het zou interessant zijn deze discussie grondig te voeren in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden of in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. Het is immers een bijzonder interessant thema.

Ik verheug me erover dat de minister voorstander is van internationale belastingen. Dat lijkt me beter dan te wachten op een belasting op financiële transacties. Het is alvast een van de aanbevelingen van de bijzondere commissie `Globalisering' in het rapport over de millenniumdoelstellingen, dat vanmiddag naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging verwezen werd.

De minister zegt de schuldkwijtscheldingsoperatie consequent voort te zetten, maar hij geeft geen exacte planning of timing. Dergelijke zaken gebeuren niet geïmproviseerd. Hoe wordt die schuldkwijtschelding geprogrammeerd? De minister meent dat dit moet gebeuren op basis van de sociaal-economische situatie van de landen en dat voorrang moet worden gegeven aan de HIPC-landen. Er groeit echter een consensus over het feit dat een beperking tot de HIPC-landen niet volstaat als we de millenniumdoelstellingen willen bereiken. We moeten onze criteria, zeker inzake bilaterale schuld, bijsturen. We moeten ons richten op de kans die de landen in kwestie hebben om tegen 2015 de armoede minstens te halveren. Dat is overigens ook een van de aanbevelingen in het rapport over de millenniumdoelstellingen.

Volgens de minister is een schuldkwijtschelding altijd een verliespost op de begroting. Dat is logisch. Ik vraag echter dat dit verlies aan de reële waarde en niet aan de nominale waarde wordt gerekend. De schulden werden te vaak aan de nominale waarde gerekend, bijvoorbeeld voor Congo, en dan staat de verliespost niet in verhouding tot de begrotingsinspanning.

Ze moeten dus minstens aan de reële waarde worden aangerekend. Zeker schulden bij de Delcrederedienst zouden niet verrekend mogen worden op de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking, ofschoon dit volgens de OESO-regels toegestaan is. Mocht de regering dit toch doen, dan moet dit worden verrekend bovenop de 0,7% en niet met het oog op het bereiken van de 0,7%.

De heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën. - Ik ben steeds bereid de nieuwe initiatieven en alle cijfergegevens inzake de schuldkwijtschelding in de commissie te bespreken. De HIPC-landen blijven voor ons prioritair, maar we zijn steeds bereid meer te doen.

Een tweede punt was de berekening van de waarde van de schulden. Het is inderdaad zo dat de reële waarde niet altijd overeenstemt met de nominale. We moeten echter niet alleen de regels van de OESO inzake de schuldberekening volgen, maar ook de begrotingsregels van de Europese Unie zijn van belang. Van die laatste kan niet worden afgeweken.

Ik heb nooit beweerd dat ontwikkelingssamenwerking moet worden gefinancierd met internationale belastingen en niet langer met begrotingsmiddelen. Op Europees en internationaal vlak hou ik altijd hetzelfde pleidooi. Ten eerste moet ernaar worden gestreefd de 0,7% te halen. Ten tweede moeten de huidige schuldoperaties worden voortgezet en moeten er nieuwe worden opgestart. Ten derde moeten ook leningen zoals de International Finance Facility die mijn Britse collega Gordon Brown voorstelt, mogelijk zijn, zonder dat de landen met nieuwe schulden worden opgezadeld.

Er bestaan verschillende voorstellen inzake internationale belastingen, zoals de Tobin-taks en de Spahn-taks. Er komen echter negatieve reacties uit de Verenigde Staten, Canada, Japan, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en nu ook uit Frankrijk. Het zal dus zeer moeilijk worden die belasting op internationaal vlak uit te werken. In Ecofin rees dan de vraag een andere regeling uit te werken, zoals een belasting op kerosine. Er bestaat nog geen consensus, maar toch staat voor de eerste maal al een meerderheid achter dit idee.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik vind ook dat we ons niet op de Tobin-taks of de Spahn-taks moet vastpinnen, maar dat ook andere instrumenten moeten worden gezocht en dit liefst op korte termijn. Bestaat er op Europees niveau reeds een consensus over die heffing op brandstof?

De heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën. - Een consensus is er nog niet, maar een meerderheid staat reeds achter het idee. Het is mogelijk om in een eerste fase enkel in Europa een belasting op kerosine te heffen. Ook is het mogelijk om te starten met een specifieke doelstelling voor ogen. Het is beter met vele landen een kleine stap te zetten dan met enkele landen een verregaande belasting te heffen.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de wettelijke taken en deontologie van gerechtsdeurwaarders in hun relatie tot particulieren» (nr. 3-595)

De voorzitter. - De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Overeenkomstig artikel 517 van het Gerechtelijk Wetboek is de gerechtsdeurwaarder verplicht zijn ambt uit te oefenen telkens wanneer hij of zij erom wordt verzocht en voor ieder die erom verzoekt. Zo wordt de gerechtsdeurwaarder vaak door particulieren, dit wil zeggen niet-advocaten, gevraagd om een akte te betekenen.

In sommige gevallen, meer bepaald in huurzaken, heeft menig gerechtsdeurwaarder modellen van dagvaarding ter beschikking die enkel moeten worden aangevuld. In andere gevallen gebeurt het dat particulieren met hun ontwerp van dagvaarding bij de gerechtsdeurwaarder komen en dat deze weigert tot betekening over te gaan.

Vermits gerechtsdeurwaarders, in tegenstelling tot advocaten en andere beroepsgroepen, geen geschreven deontologische code hebben, is het niet geheel duidelijk in welke gevallen ze kunnen weigeren een bepaalde akte van een particulier te betekenen. Het waarom van de weigering is voor de particulier vaak niet duidelijk. Dit zorgt voor onbegrip en onvrede.

In welke gevallen kunnen gerechtsdeurwaarders volgens hun ongeschreven deontologie weigeren een akte van een particulier te betekenen? In hoeverre zijn ze verplicht om in dergelijke gevallen de particulier te informeren over het waarom van de weigering, hem een oplossing aan te bieden of hem door te verwijzen naar de instantie die desgevallend wel bevoegd of bekwaam is? Waarom werd er voor gerechtsdeurwaarders geen deontologische code uitgewerkt? Is de minister gewonnen voor het uitwerken van zo'n deontologische code?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Overeenkomstig artikel 517 van het Gerechtelijk Wetboek is de gerechtsdeurwaarder inderdaad verplicht zijn ambt uit te oefenen telkens wanneer hij erom wordt verzocht en voor ieder die erom verzoekt. Hij mag echter niet optreden voor bloed- en aanverwanten en evenmin als hem wordt gevraagd een onwettige of bedrieglijke handeling te stellen of een handeling die strijdig is met de goede zeden of de openbare orde.

De ministerieplicht van een gerechtsdeurwaarder is aan drie voorwaarden onderworpen: de provisie die voor een handeling nodig is, moet bij het eerste verzoek worden betaald; de ter beschikking gestelde gegevens en titels moeten duidelijk, volledig en bruikbaar zijn; de opdracht moet tijdig worden gegeven, met dien verstande dat de gerechtsdeurwaarder de kans heeft zijn optreden voor te bereiden, de nodige opzoekingen te doen, de akten op te stellen en binnen de voorziene dagen en uren tot zijn ambtsdaad over te gaan of te laten overgaan indien de opdracht door een confrater elders moet worden uitgevoerd.

Hij moet zijn ambt dus niet onmiddellijk uitoefenen, tenzij in geval van dringende handelingen die geen vertraging kunnen oplopen en die zonder bijzondere formaliteiten of verificaties kunnen worden verricht.

De gerechtsdeurwaarder oefent zijn ambt uit in de hoedanigheid van gemandateerde van zijn opdrachtgever. Zijn taak overstijgt echter de taak die hij van zijn opdrachtgever kreeg, vermits hij als medewerker van het gerecht verplicht is onder meer rekening te houden met alle rechten van de met elkaar concurrerende schuldeisers en de regelmatigheid van de schuldvordering of de uitvoerbare titel te onderzoeken wanneer hij gevraagd wordt over te gaan tot inning of uitvoering.

De gerechtsdeurwaarder mag verder geen exploten betekenen waarvan onderdelen het misdrijf van eerroof, smaad, laster of valse aantijgingen kunnen vormen.

De gerechtsdeurwaarder heeft daarenboven het recht een opdracht te weigeren zolang de nodige gegevens hem niet worden bezorgd of tot de opdrachtgever hem verzoekt het exploot alsnog te betekenen, op zijn eigen verantwoordelijkheid en op gevaar van nietigheid van de akte.

De gerechtsdeurwaarder kan door zijn verzoeker ook niet verplicht worden om willens en wetens de wettelijke verbodsbepalingen inzake plaats en tijdstip van de betekening te overtreden of om de voorschriften zo te gebruiken dat de rechten van de verdediging worden geschonden.

Wanneer een deurwaarder weigert een akte uit te voeren, heeft hij uiteraard nog altijd de plicht de verzoekende partij te informeren en advies te verstrekken, net zoals hij in feite altijd de plicht heeft elke burger raad te geven in verband met de draagwijdte, de aard en het nut van zijn optreden.

Er bestaat inderdaad geen deontologische code voor gerechtsdeurwaarders. Evenmin voor advocaten trouwens, maar dat betekent niet dat er geen deontologische regels bestaan. Artikel 550 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de Nationale Kamer waakt over de eenvormigheid van de tucht en van de deontologische regels. Het feit dat deze niet tot een echte code zijn uitgewerkt, is daarbij niet doorslaggevend. Wat echt van belang is, is de kwaliteit van de normen en de manier waarop ze worden nageleefd.

De minister van Justitie is echter bereid om de vraag over de opportuniteit en de haalbaarheid van een deontologische code samen met de Nationale Kamer der gerechtsdeurwaarders te onderzoeken.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik dank de minister voor het duidelijke antwoord. Ik ben ervan overtuigd dat het de mensen die met dit soort van problemen worden geconfronteerd, van nut zal zijn bij hun onderhandelingen met gerechtsdeurwaarders.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de aanvaarding van de adoptieakte als geboorteakte» (nr. 3-596)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Om te kunnen huwen, moeten de aanstaande echtgenoten een akte van geboorte bezorgen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Personen van buitenlandse afkomst die in België werden geadopteerd, verkeren vaak in de onmogelijkheid deze akte te verschaffen. Ze dienen dan gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid om deze akte te vervangen door een akte van bekendheid. De akte van bekendheid dient te worden gehomologeerd door de rechtbank van eerste aanleg. Er is echter geen uniforme rechtspraak omdat sommige rechtbanken systematisch weigeren te homologeren wanneer de betrokkene geen getuigen kan aanbrengen die afkomstig zijn van zijn/haar land van origine, op advies van de procureur des Konings.

Daarnaast kan de procedure heel wat tijd in beslag nemen en is deze niet zonder financiële gevolgen wat voor een koppel dat wil huwen problematisch is. Daarbij komt ook nog de nutteloze werklast voor de parketten en rechtbanken.

Ik heb hieromtrent op 22 april 1999 al een parlementaire vraag gesteld aan de toenmalige minister van Justitie. Ik meen dat een oplossing erin zou bestaan de adoptieakte gelijk te stellen met een geboorteakte. Ik heb daartoe al meermaals een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 70 van het Burgerlijk Wetboek ingediend.

In welke mate heeft de minister kennis van dit probleem en de omvang ervan? Ik vraag me af of er een oplossing mogelijk is via een van de volgende opties. Ten eerste is er een administratieve optie, in de zin dat de burgerlijke stand van een gemeente of stad in de mogelijkheid verkeert om de adoptieakte te aanvaarden om te kunnen huwen. Ten tweede is er een gerechtelijke optie, in de zin dat er een uniforme toepassing is van de bestaande rechtsregels gekoppeld aan een snelle procedure en eventuele richtlijn van het College van procureurs-generaal. Tenslotte is er de legislatieve optie, in de zin van een wetswijziging.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - De voorlegging van de akte van geboorte moet de ambtenaar van burgerlijke stand in staat stellen na te gaan of de wettelijke voorwaarden om te huwen zijn vervuld. Die voorwaarden betreffen leeftijd, geslacht, en het feit of er geen huwelijksbeletselen bestaan, in het bijzonder de bloed- en aanverwantschapsbeletselen, opgenomen in de artikelen 161 tot en met 164 van het Burgerlijk Wetboek. Deze huwelijksbeletselen met de oorspronkelijke familie blijven ook na een adoptie bestaan. Een louter administratieve oplossing is niet mogelijk. De samenstelling van het administratieve dossier voor een huwelijk behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Binnen de uitoefening van zijn ambt is hij in beginsel totaal onafhankelijk en handelt hij onder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid.

Vanzelfsprekend moet hij aan de voorschriften van de wet voldoen. De wet is op dit vlak formeel en voorziet enkel in de overlegging van een eensluidend afschrift van de akte van geboorte, een vervangend vonnis, een akte van bekendheid of een beëdigde verklaring. De ambtenaar mag hiervan niet afwijken, ook niet onder voorwendsel van bevelen van hogerhand. Hij is enkel verplicht de arresten en de vonnissen van de hoven en de rechtbanken na te leven. Alleen zij kunnen hem expliciete bevelen geven.

Samengevat: de ambtenaar van de burgerlijke stand moet het afschrift van de akte van overschrijving van het beschikkende gedeelte van een homologatievonnis van een akte van adoptie weigeren.

In verband met het wetgevende initiatief van senator de Bethune waardoor een adoptieakte de waarde van een geboorteakte zou krijgen met het oog op een huwelijksaangifte, moet worden benadrukt dat de huidige formulering van artikel 64 van het Burgerlijk Wetboek momenteel geen afwijking toestaat. Ook dat artikel zou dus moeten worden gewijzigd. Een eventuele aanpassing van artikel 64 van het Burgerlijk Wetboek om voor de aangifte van een huwelijk van uit het buitenland geadopteerde kinderen de mogelijkheid te scheppen een authentiek afschrift van de akte van geboorte te vervangen door een vervangend document dat verband houdt met de adoptie, moet met de nodige omzichtigheid worden benaderd.

Principieel kan een adoptieakte of een homologatievonnis niet als een geboorteakte worden aangezien. Een voor de staat van de persoon relevant feit of relevante handeling kan in beginsel enkel door een akte van de burgerlijke stand worden bewezen wanneer de wet in verband met dit feit of die handeling de opstelling van een akte voorschrijft. Een geboorteakte wordt opgesteld om op authentieke manier het feit van de geboorte, de geboorteplaats, de geboortedatum en het geboorteuur, het geslacht, de identiteit en de afstamming van de persoon vast te stellen. Die akte vormt de basisakte van de persoon en is het uitgangspunt voor alle volgende akten en handelingen van die persoon. Het homologatievonnis van een adoptie bestaat essentieel uit een gerechtelijke controle van de adoptie en niet uit een controle van de gegevens met betrekking tot de geboorte en de afstamming.

Daarenboven moet worden nagegaan welke documenten in verband met de adoptie in dergelijke gevallen in aanmerking zouden kunnen komen ter vervanging van het voor eensluidend verklaard afschrift van de geboorte. Tegelijkertijd moet de vraag worden beantwoord of alle adopties in aanmerking kunnen komen. In de meeste gevallen bestaat er wel degelijk een geboorteakte.

Hoe dan ook, de huidige wetgeving voorziet reeds in een aantal bijkomende oplossingen via artikel 72bis van het Burgerlijk Wetboek, namelijk de procedure van de beëdigde verklaring, en artikel 70 van het Burgerlijk Wetboek, namelijk het vervangende vonnis dat geldt als de akte van geboorte. Volgens inlichtingen van de gerechtelijke overheden te Brussel stoot het bekomen van een dergelijk vonnis zelden op onoverkomelijke moeilijkheden en kan de beslissing vrijwel altijd worden genomen op basis van de vreemde documenten die reeds werden voorgelegd of die moeten worden verzameld in het raam van de homologatie van de adoptie.

Tot slot is er nog de mogelijkheid om de vreemde akte van de geboorte van een kind dat Belg is geworden door adoptie, te laten overschrijven in de Belgische registers van de Burgerlijke Stand teneinde de latere afgifte van afschriften en uittreksel ervan te vergemakkelijken en ze eventueel te kunnen kantmelden indien door latere gebeurtenissen een bijwerking vereist is.

Door de wet is er dus in een soort van vangnet voorzien voor de personen die geen akte van geboorte hebben of die in de onmogelijkheid verkeren om een eensluidend verklaard afschrift ervan over te leggen. Op die manier wordt het in artikel 12 EVRM opgenomen recht om te huwen, zij het onrechtstreeks, gewaarborgd.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik dank de minister voor zijn genuanceerd en gedocumenteerd antwoord. Miljoenen kinderen in de wereld worden geboren zonder dat er een geboorteakte wordt opgesteld. Het is één van de actiepunten van Plan international om daaraan te verhelpen.

Persoonlijk ben ik van mening dat er, ondanks het vangnet dat door de minister wordt beschreven, vele argumenten zijn, die door de minister zelf worden aangereikt, om de wet op een genuanceerde wijze te amenderen en de voorwaarden van de adoptieakte te wijzigen, zodat zij gelijkgesteld kan worden met de geboorteakte.

Via de media heb ik vernomen dat er wordt gewerkt aan de vereenvoudiging van de formaliteiten voor Belgen die willen huwen, zodat ze niet langer verplicht zijn om zelf alle documenten bij de verschillende diensten op te vragen, maar dat de gemeente daarvoor zelf zal instaan. Dank zij de inspanningen van mevrouw Onkelinx en de heer Van Quickenborne zal die vereenvoudiging op het einde van dit jaar van kracht worden.

In dezelfde geest hoop ik dat de administratieve drempels voor adoptiekinderen zullen worden weggewerkt. Ik hou dus een warm pleidooi voor een legistieke aanpak. Ik ben bereid mijn eigen voorstel te amenderen op grond van de interessante informatie die de minister mij vandaag heeft bezorgd.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Adoptie houdt een lange en moeilijke procedure in. Ouders kunnen zich in een bijzonder moeilijke situatie bevinden en wij moeten er dan ook alles aan doen om de procedure te vergemakkelijken zonder evenwel de rechtszekerheid in het gedrang te brengen.

Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de transplantatie en donatie van organen» (nr. 3-602)

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Elk jaar sterven er in ons land meer dan honderd mensen, omdat ze niet tijdig een donororgaan konden krijgen. Er wachten meer dan 1200 patiënten, waaronder ook een aantal kinderen, op een levensreddende transplantatie. Volgens de lijst van Eurotransplant op 14 december 2004 wachten er 922 mensen op een nier-, 239 op een lever-, 26 op een pancreas-, 23 op een hart- en 44 op een longtransplantatie. Het tekort aan organen heeft veel te maken met de stijgende vraag en het dalende aanbod. Zwaar zieke patiënten staan door het gebrek aan donoren steeds langer op een wachtlijst.

In België is in principe iedereen donor die zich bij leven niet tegen donatie heeft verzet; zo'n 200.000 Belgen hebben sinds 1986, toen de wet op de orgaandonatie van kracht werd, verzet aangetekend. In de praktijk wordt echter altijd de familie geraadpleegd vooraleer organen worden uitgenomen, en in 15 procent van de gevallen geeft die geen toestemming. Het aantal mensen dat wacht op een orgaantransplantatie is ondertussen wel gestegen.

In verscheidene media melden transplantatiecoördinatoren de weigerachtigheid bij islamitische nabestaanden van potentiële orgaandonors. Op 14 januari 2004 verscheen daarover een artikel in De Standaard. Als het over orgaantransplantatie gaat, zijn moslims in België vaak slecht geïnformeerd. Ze denken dat dit tegen de geloofsregels indruist, terwijl orgaandonatie en transplantatie in de islamitische wereld een courante praktijk is. Of ze staan argwanend tegenover donatie, omdat ze vrezen de rituele wassing van het lichaam van een overledene na het wegnemen van de organen niet meer te kunnen uitvoeren, wat niet juist is.

Vorig jaar deelde de minister mee dat hij voor 2005 een campagne plant om mensen te sensibiliseren voor het belang van orgaandonatie. Wanneer wordt er gestart met de campagne? Hoe wordt de campagne opgevat? Welke boodschap zal de campagne precies bevatten? Worden er stappen gedaan om de islamitische bevolking te sensibiliseren voor het belang van orgaantransplantatie? Zal de minister gesprekken voeren met moslimverantwoordelijken over het belang van orgaantransplantatie?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De campagne zal in twee fasen verlopen. De eerste fase bestaat uit het ontwikkelen van een website, een folder voor het grote publiek en een sticker voor de gemeenten. We hebben mei/juni 2005 als deadline gesteld en de campagne zal worden voorgesteld tijdens een persconferentie.

De tweede fase mikt op een meer doorgedreven sensibilisering en een opleiding in scholen en voor zorgverleners in het najaar. We moeten hiervoor contact opnemen met de gewesten en de gemeenschappen, met scholen, patiëntenverenigingen en gemeenten.

Er worden op dit ogenblik verschillende denksporen onderzocht om van de sensibilisatiecampagne in 2005 een succes te maken. Zo wordt er een website ontwikkeld met linken naar bestaande officiële websites, zoals Eurotransplant en patiëntenverenigingen.

Er wordt didactisch materiaal ontwikkeld voor het middelbaar onderwijs. In het laatste jaar middelbaar zal ten minste één uur worden gegeven om de bevolking zo vroeg mogelijk te sensibiliseren voor die burgerlijke akte. Daarnaast worden ontmoetingen georganiseerd met mensen met een transplant.

Er zal, onder meer via het gemeentebestuur en de post, een specifieke documentatie ter beschikking worden gesteld van het grote publiek. Het zal gaan om een tekst in de vorm van vraag en antwoord. Dat document zal ook op de website van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid worden geplaatst. Het is voorts belangrijk de gemeentebesturen te sensibiliseren omdat die de neiging hebben aan de donorkandidaten te zeggen dat iedere burger in België potentiële donor is, zonder erop aan te dringen dat de burger een expliciete verklaring kan afleggen waarbij hij toestemming geeft om zijn organen na zijn dood af te nemen. We moeten dus ook de gemeentebesturen attent maken op het belang van de orgaandonatie.

We zullen een grootscheepse mediacampagne voeren. Ik denk aan televisie, radio, pers en affichering, om onze actie `orgaandonatie' kracht bij te zetten en te verwijzen naar de website of de administraties. De spots op radio en televisie moeten volstrekt positief zijn. De beste acteurs zijn daarom de transplantatiepatiënten zelf, omdat ze door hun ervaringen de beste advocaten zijn van de orgaandonatie en het bewijs zijn dat een mens hier veel kan aan winnen.

We zullen het medische korps en de ziekenhuizen sensibiliseren met een ministeriële rondzendbrief. Te veel organen van goede kwaliteit gaan immers verloren omdat ze onvoldoende worden opgespoord. Het is jammer dat een groot aantal organen van potentiële donoren niet worden gebruikt, terwijl men weet dat één donor verschillende levens kan redden. Het `beheer' van een donor, een persoon die hersendood is, brengt een aanzienlijke werklast met zich mee en `blokkeert' een reanimatiebed terwijl de bedden in intensive care nodig zijn voor andere vitale doeleinden.

Ten slotte mogen we niet vergeten dat wat voor orgaandonatie geldt, ook geldt voor weefsels. De criteria voor donoren zijn in zekere zin slecht gekend. Zo wordt er vaak ten onrechte van uitgegaan dat mensen ouder dan 65 of 70 jaar niet in aanmerking komen als donor.

Het is belangrijk te onderstrepen dat in België het percentage families dat de afname weigert in geval van klinische dood van de patiënt, vrij laag is - ongeveer 15% - in vergelijking met andere Europese landen of landen buiten Europa. De weigeringen blijven niettemin een belangrijke oorzaak van het verloren gaan van organen. Een sensibiliseringscampagne zou zeker zinvol zijn.

Zoals gezegd is het de bedoeling om de hele bevolking zonder uitzondering te sensibiliseren, dus ook de islamitische gemeenschap. Al wie in het bevolkingsregister, of sedert meer dan zes maanden in het vreemdelingenregister is ingeschreven, zal worden benaderd.

Ik ben me ervan bewust dat bij sommige culturen in ons land de opvatting bestaat dat orgaandonatie tegen de geloofsregels indruist. De informatie van mevrouw Pehlivan is interessant en ik ben van plan parallel met de sensibilisering van de hele bevolking in de tweede fase van de campagne specifieke doelgroepen te sensibiliseren. Het zal daarbij onder meer om de moslims gaan. We kunnen die doelgroepen overigens ook binnen de scholen sensibiliseren.

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Het verheugt me dat er na twintig jaar eindelijk een sensibiliseringscampagne wordt gepland.

Het volstaat niet de moslimgemeenschap via de scholen te sensibiliseren omdat men op die manier enkel de scholieren, maar niet de ouders bereikt. De religieuze voorschriften laten orgaandonatie toe, maar de meerderheid van de moslims is zich daarvan niet bewust. Bij het benaderen van de verschillende doelgroepen moet rekening worden gehouden met de taalverschillen. Door middel van brochures en de media kan erop worden gewezen dat orgaandonatie levens kan redden, wat een meerwaarde kan betekenen in de religieuze ervaring van de betrokkenen.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik ben er mij van bewust dat er nog veel werk aan de winkel is. Eén van onze doelstelling is het identificeren van de specifieke doelgroepen en het bestuderen op welke manier ze moeten worden benaderd. De school heeft een belangrijke rol bij het in contact brengen van de jongeren met deze gevoelige informatie. Daarnaast zullen we de betrokkenen trachten te sensibiliseren via hun eigen netwerken en door het gebruik van de eigen taal. De concrete methode is nog niet uitgewerkt. Ik dank mevrouw Pehlivan alleszins voor de precisering.

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de opvang van forensische patiënten binnen de psychiatrische verzorgingstehuizen (PVT)» (nr. 3-609)

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - In het begin van de jaren negentig kende de sector geestelijke gezondheidszorg een grondige herschikking die vertrok vanuit drie uitgangspunten. Een ervan was dat resocialisatie en reïntegratie slechts mogelijk waren indien effectief in alternatieve opvangstructuren werd voorzien. Dat leidde tot de oprichting van de initiatieven beschut wonen en de psychiatrische verzorgingstehuizen.

Aanvankelijk reageerde de sector erg sceptisch, maar na 15 jaar ervaring en werking kan worden gezegd dat de oprichting van de PVT's een goede zaak is.

Mensen bij wie psychiatrische behandeling weinig of geen perspectieven meer biedt en die nauwelijks nog waardering ervaren omdat ze geen direct economisch nut meer vertonen, hebben recht op begeleiding en verzorging in een aangepaste omgeving zoals een PVT.

Een van de doelgroepen die we aantreffen in de PVT's zijn de personen met een forensische problematiek. Bepaalde personen met een dergelijke problematiek voldoen aan de criteria voor opname en verzorging in PVT-afdelingen. Het gaat over low- en mediumriskpersonen die geïntegreerd kunnen worden in een klassiek leefklimaat van een afdeling of leefeenheid.

De opvang van die doelgroep binnen PVT biedt niet enkel de mogelijkheden waar die personen nood aan hebben, maar creëert daarenboven een onmisbare schakel in het netwerk en zorgcircuit voor die doelgroep om een latere reïntegratie meer kansen op succes te bieden. Op meerdere plaatsen werden al testprojecten daaromtrent opgezet.

Werden de experimenten in onder meer Rekem, Zelzate en Bierbeek al geëvalueerd? Wat zijn de resultaten en welke besluiten trekt de minister eruit? Komen ze tegemoet aan de verzuchtingen van de sector?

Anderhalf jaar geleden verklaarde minister Onkelinx in de Kamer dat het de bedoeling was dat de financiering van projecten rond forensische patiënten in PVT's structureel aangepakt zouden worden en dat in overleg met Volksgezondheid. Hoever is dat overleg gevorderd? Wat zijn daarvan de conclusies?

Indien er vervolgprojecten komen of een definitieve regeling, wordt dan voorzien in een versterking van de huidige omkadering? Zo niet, hoe zullen de PVT's met het bestaande personeelsbestand naast de psychiatrische begeleiding en de sociale ondersteuning ook kunnen instaan voor de bewakingsopdrachten?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik wil de vraag in haar context plaatsen. Volgens de in december goedgekeurde programmawet staat het RIZIV in voor de financiering van de geneeskundige verstrekkingen aan personen in psychiatrische ziekenhuizen of psychiatrische verzorgingstehuizen. De wetsbepaling heeft enkel betrekking op geneeskundige verstrekkingen. Het onderscheid is belangrijk, aangezien een deel van de vraag gaat over de projecten in de psychiatrische ziekenhuizen van Bierbeek, Zelzate en Rekem. Die projecten omvatten twee verschillende delen. Enerzijds is er de tenlasteneming door het RIZIV van de zorgen verstrekt aan de geïnterneerden in het kader van het algemeen stelsel van de ziekteverzekering. De behandelde personen in die projecten hebben hun recht op verzekerbaarheid behouden aangezien ze op proef waren vrijgelaten. Anderzijds is er de financiering van de bijkomende verstrekkingen door de FOD Justitie. Die blijven ten laste van de FOD, aangezien ze niet behoren tot geneeskundige verstrekkingen in de strikte zin van het woord. Mijn collega van Justitie is bevoegd om te antwoorden op vragen over de evaluatie van dit project.

Het overleg waarnaar mevrouw De Roeck verwijst, heeft geleid tot de wijziging van artikel 56, §3, van de wet van 14 juli 1994 op het RIZIV. Als gevolg daarvan vallen de gezondheidsuitgaven van personen die geïnterneerd zijn krachtens een beslissing van een commissie van maatschappelijke bescherming en die bovendien het recht op verzekerbaarheid verloren hebben, ten laste van de ziekteverzekering. Bovendien heeft de regering een werkgroep opgericht om de algemene problematiek omtrent internering te analyseren en om concrete voorstellen te doen om de problemen op te lossen.

Er wordt momenteel niet gedacht aan een versterking van de omkadering van het project, want die is al belangrijker dan voor de andere psychiatrische patiënten. Bovendien zijn de programmawet en het uitvoeringsbesluit in de eerste plaats bedoeld om de situatie uit de vorige regeling te consolideren door objectieve financieringsvoorwaarden te creëren voor die verstrekkingen in het kader van de begroting voor de ziekteverzekering. Het is wel een van de punten die worden behandeld door de werkgroep waarnaar ik zonet verwees.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor het antwoord. Ik zal hierover ook een schriftelijke vraag stellen aan minister Onkelinx.

Ik ben op bezoek geweest in een aantal psychiatrische centra. In Rekem is de knowhow aanwezig om de patiënten sociaal-psychiatrisch te begeleiden. Het zou jammer zijn die knowhow verloren te laten gaan. De sector vraagt dan ook ten stelligste zijn knowhow structureel te mogen inbedden in de psychiatrie, om de patiënten een meerwaarde te kunnen bieden. Ik weet dat de minister zich ook bezig houdt met psychiatrie en dat hij veel overleg pleegt met de sector.

Ik dank de minister ook voor het schitterend antwoord dat hij gaf op de vraag van mevrouw Pehlivan over orgaandonatie. Ik vraag mij wel af of de jongeren niet vroeger dan in het laatste jaar moeten worden gesensibiliseerd.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Wat de sensibilisatie in scholen betreft, moet met de gemeenschappen nog overleg worden gepleegd om na te gaan wat de beste manier is om alle doelgroepen te kunnen bereiken.

Wat de begeleiding van geïnterneerden betreft, bestaan er nog veel problemen, maar ik moet mijn prioriteiten volgen. Ik werk thans aan een nieuwe definitie van de verschillende taken. Ik kan dus nog geen genuanceerd antwoord geven. Ik haal problemen nooit uit hun context, maar benader de sector in zijn totaliteit. Het probleem waarnaar mevrouw De Roeck in haar vraag verwijst is weliswaar belangrijk, maar het is maar een gedeelte van een groter, complexer geheel.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - De enige garantie die ik van de minister wil, is dat overleg wordt gepleegd met de sector, in dit geval de psychiatrie, onder andere in Rekem en Bierbeek. Ik zal die zaak blijven opvolgen.

De voorzitter. - Ik wijs mevrouw De Roeck erop dat eens een onderwerp is afgehandeld, het niet meer past daarop terug te komen. Dat geldt des te meer als de agenda al overvol is.

Vraag om uitleg van de heer Wouter Beke aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het zout in de voeding» (nr. 3-617)

De heer Wouter Beke (CD&V). - In ons land worden we dezer dagen geconfronteerd met een stevige polemiek over de prijs van geneesmiddelen en wie de verantwoordelijkheid draagt om die prijs zo laag mogelijk te houden. Een fundamentele vraag die het debat over de geneesmiddelen voorafgaat is die met betrekking tot de preventie. Uit de hoorzitting over geneesmiddelen heb ik onthouden dat de helft van de omzet van alle geneesmiddelen wordt gerealiseerd door de vijf belangrijkste geneesmiddelenfamilies: de cholesterolremmers, maagzuurremmers, antidepressiva, bloeddrukverlagers en geneesmiddelen die betrekking hebben op het ademhalingsstelsel. Twee van die vijf, de cholesterolremmers en de bloeddrukverlagers, en indirect ook de maagzuurremmers, houden verband met mijn vraag.

Zout is een heel belangrijke bron van natrium in onze voeding. Natrium is erg belangrijk voor bepaalde lichaamsfuncties, maar kan ook minder aangename gevolgen hebben als de stof in te hoge mate aanwezig is. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie, waarop ook de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België zich richt, zou een volwassene per dag niet meer dan 6 gram zout mogen consumeren. Testen geven echter aan dat het dagelijkse gemiddelde 8 à 9 gram bedraagt, wat enerzijds verantwoordelijk is voor het groot verbruik van cholesterolremmers, bloeddrukverlagers en maagzuurremmers, en anderzijds voor hart- en vaatziekten met dodelijke afloop.

Studies wijzen uit dat de voornaamste bronnen van zout zijn: brood en aanverwante producten (25 à 30%), fijne vleeswaren (11 à 13%), kaas (9 à 11%), industrieel vervaardigde soep (8 à 10%) en bereide gerechten en industriële conserven (5 à 8%).

Brood is dus de belangrijkste zoutbron in onze voeding. De zoutwaarden in brood en bakkerijproducten zijn verontrustend hoog. Het koninklijk besluit van 2 september 1985 betreffende brood en andere bakkerijproducten legt voor brood een maximum op van 2% zout uitgedrukt in verhouding tot de droge stof. Test-Aankoop deed de test waaruit bleek dat alle stalen van wit brood en stokbrood er royaal boven zitten (van 2,37 tot 3,21%) en dus in overtreding met het koninklijk besluit.

Kan er een beleid gevoerd worden om het zoutgebruik tot een redelijk niveau terug te dringen? Wat denkt de minister van sensibiliseringscampagnes voor de consumenten en de fabrikanten?

Is de minister bereid maatregelenen te treffen tegen flagrante overtredingen van het zoutgehalte in brood?

Acht de minister een verplichte uniforme etikettering mogelijk die de voedingswaarde aangeeft en ook de hoeveelheid natrium of zout per 100 g of per portie?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De Belgische bevolking consumeert inderdaad te veel zout. De Wereldgezondheidsorganisatie beveelt slechts 6 gram zout per dag aan. Een sensibiliseringsbeleid om de zoutconsumptie te verminderen, is niet gemakkelijk aangezien zout nauw verbonden is met de smaak. Dat neemt niet weg dat we moeten nadenken over concrete acties die de bevolking kunnen aanzetten tot een gematigd zoutverbruik en de producenten tot een vermindering van het zoutgebruik in hun voedingsmiddelen. Die reflectie past in het kader van het Nationaal Voedings- en Gezondheidsprogramma dat momenteel wordt uitgewerkt.

In dat verband kan ook worden nagedacht over een andere problematiek, het jodiumtekort in België. De gezinnen en de voedingsindustrie moeten het gewone zout zoveel mogelijk door jodiumhoudend zout vervangen.

Bij flagrante overtredingen worden maatregelen getroffen. Zo heeft het Federaal Agentschap voor Veiligheid van de Voedselketen 50 analyses op het zoutgehalte geprogrammeerd in de tweede helft van 2005. De maatregel steunt op het koninklijk besluit van 2 september 1985 betreffende brood en andere bakkerijproducten. Als een duidelijke overtreding inzake het zoutgehalte wordt vastgesteld, wordt een waarschuwing gegeven of een proces-verbaal uitgeschreven. De processen-verbaal worden in het algemeen gevolgd door een administratieve boete.

Het voorstel om voedingsetikettering voor natrium en/of zout verplicht te maken, dient op Europees niveau te worden besproken.

Het Europees Hof van Justitie heeft in zijn arrest 94/C-254/01 van 14 juli 1994 geoordeeld dat de toepassing van de Belgische wetgeving op brood gefabriceerd in andere lidstaten, in tegenspraak is met artikel 30 van het Europees Verdrag en dat de bescherming van de volksgezondheid niet kan worden ingeroepen. België kan dus geen beslissingen nemen inzake etikettering zonder rekening te houden met de Europese regelgeving.

Het Directoraat-generaal SANCO van de Europese Commissie werkt momenteel aan een ontwerp tot wijziging van de richtlijn inzake voedseletikettering. Mijn diensten zullen de zoutproblematiek aansnijden in een expertgroep van de Raad.

De heer Wouter Beke (CD&V). - De minister verwijst naar het nationaal voedingsprogramma dat hij voorbereidt. Ik heb gelezen dat dit programma pas in 2006 in werking zou treden. Dat is vrij laat, gelet op de polemiek rond de geneesmiddelen en het verband tussen voedingsgewoonten en het gebruik van bepaalde geneesmiddelen. Voorkomen is beter dan genezen.

Het is ook positief dat de minister de deelstaten bij het voedingsprogramma wil betrekken. Ik hoop alleen dat de timing iets kan worden versneld.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - We kunnen niet sneller gaan omdat we wachten op de resultaten van verschillende onderzoeken. Ik kan geen beslissingen nemen zonder een wetenschappelijke basis. Het is juist dat zoutgebruik het ziekterisico doet toenemen. Er zijn echter nog andere factoren, bijvoorbeeld te weinig beweging en sport.

Er loopt momenteel een heel interessant onderzoek dat niet alleen nagaat wat we eten, maar ook hoe we eten.

Ik kan niet vlugger optreden omdat ik wacht op de resultaten van verschillende onderzoeken die te maken hebben met andere prioriteiten zoals het geneesmiddelenbeleid. Dus nog even geduld.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Misschien kan de minister ook het obesitasprogramma dat mijn fractie enige tijd geleden heeft voorgesteld bij zijn beleid betrekken.

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid» (nr. 3-618)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Op 1 april 1994 werd door de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen de jaarlijkse bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid ingevoerd. De opbrengst van die bijdrage is bestemd voor de financiering van de sociale zekerheid van de werknemers. Zelfstandigen in hoofdberoep zijn deze bijdrage in principe niet verschuldigd; aan hen werd een gelijkwaardige inspanning gevraagd. Zelfstandigen betalen sinds 1 april 1994 immers een verhoogde sociale bijdrage.

Toch zijn er situaties waarin ook zelfstandigen in hoofdberoep de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid toch verschuldigd zijn. Het gaat om zelfstandigen die naast hun zelfstandige beroepsbezigheid een vaak beperkte beroepsbezigheid als werknemer uitoefenen of die uit een voorheen uitgeoefende loontrekkende bezigheid nog een sociale uitkering genieten, bijvoorbeeld een uitkering vanwege het Fonds voor Arbeidsongevallen of het Fonds voor Beroepsziekten. Zij zijn de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid verschuldigd en die bijdrage wordt op het totale gezinsinkomen berekend, dus ook op de inkomsten uit de zelfstandige activiteit. De extra bijdrage die zij sinds 1 april 1994 aan hun sociaal verzekeringsfonds betalen wordt dan wel in mindering gebracht.

In de praktijk stellen we evenwel vast dat deze regeling in de hierboven genoemde gevallen soms zeer perverse gevolgen heeft. De bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid is vaak groter dan het inkomen uit een nevenactiviteit of extra sociale uitkering. Mij werden een aantal voorbeelden gesignaleerd die aantonen dat de huidige regeling werken allerminst beloont.

Voorbeeld 1: een zelfstandige advocaat geeft ook nog in zeer beperkte mate les aan een vormingscentrum en wordt voor die activiteit ingeschreven als werknemer. Ook zijn vrouw is zelfstandige. Hij ontvangt voor het lesgeven een belastbaar inkomen van ongeveer 530 euro. Door die nevenactiviteit moet hij de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid betalen op het totale gezinsinkomen, dus van man én vrouw, zo'n 730 euro. Bij de uiteindelijke afrekening blijkt dat hij 200 euro minder overhoudt dan wanneer hij die lesopdracht niet had aanvaard. Hierbij hebben we dan nog geen rekening gehouden met de 200 euro aan personenbelasting op het inkomen van 530 euro. Hij betaalt dus heel wat meer extra sociale en fiscale lasten dan wat die nevenactiviteit hem opbrengt.

Voorbeeld 2: een zelfstandig bedrijfsleider krijgt vanuit een vroegere activiteit als werknemer een vergoeding vanwege het Fonds voor Arbeidsongevallen van ongeveer 500 euro. Omdat de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid, in dit geval zo'n 400 euro, verschuldigd is op zijn totale gezinsinkomen en hij nog 250 euro personenbelasting betaalt op die uitkering, houdt hij van zijn uitkering niets meer over, maar legt hij er 150 euro op toe.

De voorbeelden tonen overduidelijk aan dat deze regeling onrechtvaardige bijwerkingen heeft. In een periode waarin het erop aan komt de activiteitsgraad op te trekken, mogen we toch initiatieven verwachten om werk te belonen in plaats van te bestraffen.

Erkent de minister het geschetste probleem? Is hij van plan dit probleem op te lossen? Zo ja, aan welke oplossing denkt hij en binnen welke termijn wil hij die realiseren?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Dit is een zeer ingewikkelde problematiek, maar ik zal het kort houden.

Na onderzoek door de bevoegde diensten van mijn FOD Sociale Zekerheid is gebleken dat de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid in de beide gevallen die de heer Steverlynck aankaart, niet verschuldigd is. Als de heer Steverlynck me de gegevens van de betrokkenen doorgeeft, zal ik mijn administratie vragen hun dossier te bekijken, zodat de wetgeving correct kan worden toegepast.

Zoals u ziet, was mijn antwoord kort en concreet.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Een ingewikkelde problematiek mag ons er niet van weerhouden een oplossing te zoeken voor onrechtvaardige situaties. De twee voorbeelden zijn inderdaad zeer reëel en ik zal de gegevens graag doorgeven zodat de problemen kunnen worden opgelost.

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het Algemeen Verslag over de Armoede» (nr. 3-614)

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Van de Belgische bevolking beschikt 13% niet over een equivalent inkomen van 9.295 euro per jaar voor een alleenstaande en 19.520 euro per jaar voor een gezin van twee volwassenen en twee kinderen. Dit betekent dat 13 op 100 Belgen onder of op de armoedegrens leven. Voor 5% van de Belgen die rond de armoedegrens leven, kan de kleinste tegenvaller betekenen dat ze onder de armoedegrens zakken. Ontsnappen uit die armoedeval is uiterst moeilijk.

Tien jaar na het Algemeen Verslag over de Armoede zijn we dringend aan een evaluatie toe, want ondanks alle inspanningen blijft het armoedecijfer constant. Erger, de kloof tussen arm en rijk neemt voortdurend toe. Er tekent zich langzaam een nieuwe breuklijn af tussen degenen die tot het systeem behoren en de uitgeslotenen. Dit is nefast voor ons samenlevingsmodel, want het toont aan dat onze sociale welvaartsstaat steken laat vallen.

Ik heb dan ook enkele vragen over het armoedebeleid.

In het kader van de Interministeriële Conferentie sociale integratie en sociale economie werd een stuurgroep opgericht om het debat op te starten over de vooruitgang van de strijd tegen de armoede 10 jaar na het Algemeen Verslag over de Armoede. Dit staat duidelijk vermeld in het regeerakkoord: "Bovendien zal tien jaar na het eerste actieplan tegen de armoede een breed maatschappelijk debat over armoede en sociale uitsluiting worden georganiseerd."

Wie zit er in deze stuurgroep? Is er ook een vertegenwoordiging van de verenigingen waar armen het woord nemen? Indien niet, waarom niet?

Heeft deze stuurgroep al resultaten geboekt?

Bestaan hierover rapporten of verslagen die geïnteresseerde parlementsleden kunnen inzien? Als voorzitter van de Interparlementaire Werkgroep vierde wereld ben ik bijzonder geïnteresseerd.

Zijn er al knelpunten bekend die dringend in een open maatschappelijk debat moeten worden besproken? Ik heb het dan in het bijzonder over de knelpunten die blijven leiden tot armoede, ondanks alle inspanningen die de verenigingen zelf en het beleid leveren. Kan de minister mij enkele knelpunten geven?

Welke rol zullen in dit hele verhaal de twee ervaringsdeskundigen toebedeeld krijgen die eind vorig jaar in federale dienst traden?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Het probleem dat mevrouw De Roeck aansnijdt is nog altijd een groot maatschappelijk probleem. Veel mensen leven op de rand van de armoede. Er mag niet veel gebeuren of ze belanden er helemaal in. Ik hecht zeer veel belang aan deze problematiek.

Binnen de Interministeriële Conferentie maatschappelijke integratie en sociale economie werd op initiatief van mevrouw Arena een stuurgroep opgericht die als taak kreeg een werkplanning uit te werken en het geheel van de initiatieven te begeleiden. Zijn samenstelling is gebaseerd op de samenstelling van de begeleidingscommissie die in het kader van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting actief is. Ook de Koning Boudewijnstichting maakt er deel van uit. Deze laatste lag trouwens aan de basis van de oprichting van de begeleidingscommissie samen met de Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten, de Union des villes et communes de Wallonie, de Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Collectief van verenigingen partners van het Algemeen Verslag over de Armoede, het Nationaal intermutualistisch college, de Nationale arbeidsraad, de gewesten en gemeenschappen, het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, en de POD Maatschappelijke integratie. Het Collectief is de vertegenwoordiger van de verenigingen waar armen het woord nemen.

In een tweetal bijeenkomsten heeft de Stuurgroep een kaderprogramma uitgewerkt dat later is verfijnd door een groep ad hoc met daarin de POD Maatschappelijke integratie, het Steunpunt en de Koning Boudewijnstichting. De verslagen zijn in de vorm van het programma beschikbaar.

In een eerste fase werkt het Steunpunt tegen eind maart in overleg met referentiepersonen uit het verenigingsleven, de wetenschappelijke wereld, de organisaties uit de hulp- en dienstverlening en overleggroepen, voor elk thema een initiatiefnota uit. Het zal daarbij uitgaan van de thema's van het Algemeen verslag over de armoede: gezin, maatschappelijke dienstverlening, gezondheid, arbeid, huisvesting, cultuur, onderwijs en justitie. Een aantal thema's wordt transversaal aangepakt, onder andere inkomen en schuldenlast, diversiteit, kennis en participatie. Uit dit verslag zullen alle knelpunten naar voren komen. We denken daarbij aan nieuwe terreinen zoals de digitale kloof, de link tussen armoede en geestelijke gezondheid. Die link was duidelijk in onze studie over de grote steden. Niet alleen de achtergestelde wijken zijn ziek, vooral degenen die er wonen zijn lichamelijk en mentaal zieker dan in andere wijken.

De bedoeling is dat in elf provinciale ontmoetingen en in één centrale ontmoeting die nog voor de zomer plaatsvinden, deze thema's in een ruime consultatie verder worden uitgediept. Ik ben van plan zelf aan een groot deel van deze ontmoetingen deel te nemen.

Alle ambtenaren die werkzaam zijn binnen de cel Armoedebestrijding van de POD en de twee ervaringsdeskundigen wiens ervaring van onmisbare waarde is, zijn van nabij betrokken bij de uitwerking van het concept.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik heb de toelichting van de minister bij zijn beleidsplan in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden niet gehoord, omdat ik aanwezig was in een andere commissie. Ik heb ze wel gelezen. De nota is zeer concreet en precies.

Ik ben blij dat de Stuurgroep zo divers is samengesteld. Het verheugt me dat de armen erin vertegenwoordigd zijn en dat de Koning Boudewijnstichting er deel van uitmaakt. De Stuurgroep zal, in ieder geval voor Wallonië, de rondes in de provincies organiseren. De Koning Boudewijnstichting werkt rond veel aspecten van de armoede en haar werk is gericht op specifieke doelgroepen.

Alle mogelijke thema's waarrond kan worden gewerkt zijn opgenomen in het verslag. Ik vind het bijzonder positief dat de minister ook het thema van de diversiteit vermeldt, want de verenigingen waar armen het woord voeren zijn vooral in Vlaanderen witte verenigingen waarin veel te weinig arme allochtonen in vertegenwoordigd zijn. Alle armen samen moeten één groep vormen.

Ik ben ook blij dat de minister over de digitale kloof spreekt. Zeker voor kinderen schept opgroeien zonder computer een nog diepere kloof die de toegankelijkheid tot het onderwijs verkleint.

Ik hoop dat de minister ook aan de mentale gezondheid denkt. Vooral in Wallonië vragen de mensen in armoede en de verenigingen de mentale gezondheid op de agenda te zetten.

Ik heb nog een positieve opmerking. Gisteren heb ik vernomen dat de minister de eerste grote stap heeft gedaan om in Wallonië het werken met ervaringsdeskundigen te starten. Ik feliciteer hem daarmee. Ik hoop dat de eerste ervaringsdeskundigen in Wallonië snel afstuderen. Ze zouden reeds deeltijds werken en deeltijds in opleiding zijn. Op die manier wordt er twee jaar gewonnen. Ik ben er over verheugd dat de minister in zijn beleid zo snel gevolg heeft gegeven aan mijn vraag dienaangaande. Dat bewijst dat de ministers wel degelijk iets doen met onze vragen.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Het is goed dat de werking rond armoede van start gaat, want de problemen zijn enorm.

Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven en aan de minister van Mobiliteit over «de parkeerplaatsen in en om het station Gent-Sint-Pieters» (nr. 3-621)

De voorzitter. - Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk, antwoordt namens de heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven.

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Openbaar vervoer is één van de duurzame vervoersalternatieven die deze regering wil promoten. De minister heeft met een aantrekkelijke tarievenpolitiek en een verbetering van de algemene dienstverlening van de NMBS al serieuze inspanningen gedaan om dit te verwezenlijken. Toch is dit verhaal niet ten einde.

Voor- en natransport zijn zeker even belangrijk om het openbaar vervoer te stimuleren. De minister heeft daarom terecht het plan bedacht om 100 miljoen euro te investeren in gratis parkeerplaatsen in en rond stations. De minister heeft op 26 februari 2004 op een vraag van collega Noreilde de huidige situatie van het aantal parkeerplaatsen in het bezit van de NMBS voor heel Vlaanderen toegelicht.

Uit de cijfers van 2004 blijkt dat de NMBS in Gent-Sint-Pieters over 460 parkeerplaatsen beschikt. Uit de algemene statistieken bleek dat 1 op 6 treinreizigers over een parkeerplaats zou beschikken. Aangezien Gent-Sint-Pieters het belangrijkste station is in Vlaanderen en per dag ongeveer 38.000 instappende reizigers telt, is mijn vraag of 460 parkeerplaatsen wel volstaan voor een dergelijk groot station. Is de minister van oordeel dat de parkeerplaatsen in Gent-Sint-Pieters gratis kunnen gemaakt worden?

De NMBS plant samen met verschillende andere actoren, zoals de stad Gent en De Lijn, een vernieuwing van heel de stationsomgeving. Is in die plannen voorzien in een uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen?

Momenteel plaatst de stad Gent parkeermeters in de nabijheid van het station en dit tot in de kleinste zijstraten. De overtollige parkeerdruk door de té kleine parkeercapaciteit van het station werd vroeger opgevangen in de naburige straten waar parkeren gratis was. Dit gaat nu veranderen. Lijkt het de minister dan ook niet raadzaam om samen met de stad Gent naar een oplossing te zoeken voor de vaste treinabonnees waardoor die in de voorlopige situatie gratis of voor een aanvaardbaar bedrag een hele dag kunnen parkeren?

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - In werkelijkheid zijn er momenteel 610 parkeerplaatsen voor de reizigers rond het station: 510 langs de Fabiolalaan en 100 langs de Sint-Denijslaan. Daarbij worden de parkeermogelijkheden in de omliggende straten niet meegeteld. Dit is niet voldoende voor zo'n groot station.

Op vraag van de vice-eerste minister Vande Lanotte wordt in een testfase voorzien, waarbij een twintigtal NMBS-parkeergelegenheden, verspreid over het hele net, kosteloos worden aangeboden aan de treinkaarthouders. Voorlopig bevat deze testfase een aantal parkeergebouwen die privé worden uitgebaat. De NMBS wil nagaan welke de gevolgen zijn als zij, door middel van aangepaste overeenkomsten met de uitbaters, die parkeerkosten ten laste neemt. Bij een positief resultaat zou het systeem kunnen uitgebreid worden naar de parkeerplaatsen rond het station Gent-Sint-Pieters.

In de voorontwerpplannen wordt voorzien in een ondergrondse parkeergarage van 2.900 parkeerplaatsen, waarvan 1.500 parkeerplaatsen voor de treinreizigers.

De geplande werken starten in de eerste helft van 2006 met de bouw van de ondergrondse parkeergarage. Om die werken uit te voeren zullen nog meer parkeerplaatsen moeten verdwijnen. Daarom zal de NMBS een voorlopig bovengronds parkeergebouw voor treinreizigers oprichten langs de Fabiolalaan met een capaciteit van 671 parkeerplaatsen. Die werken zullen starten in de loop van mei 2005 en zullen rond het jaareinde voltooid zijn.

In verband met het plaatsen van parkeermeters werd er reeds een brief geschreven naar de stad Gent met de vraag om de inwerkingstelling van de parkeermeters uit te stellen tot het voorlopig parkeergebouw in gebruik is genomen. Tot op heden hebben wij hierop nog geen antwoord gekregen.

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor haar antwoord. Ik ben blij dat er voortgang wordt gemaakt en dat er rekening wordt gehouden met de schaarste aan parkeerplaatsen. Ik hoop dat ook de reizigers over die plannen worden ingelicht, want vandaag vragen zij zich ongerust af hoeveel het parkeren hen zal kosten als de werken lang gaan duren.

De plannen die de minister heeft toegelicht, kunnen mijns inziens de reizigers geruststellen.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Werk over «het ouderschapsverlof» (nr. 3-601)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Bij een geboorte of adoptie hebben werknemers recht op ouderschapsverlof. Dat verlof kan thans in drie vormen worden opgenomen, tot de vierde verjaardag van het kind. Bij een voltijdse betrekking bedraagt het drie maanden en krijgt men een premie van 547,35 euro per maand, bij een halftijdse betrekking is dat zes maanden met een premie van 273,68 euro per maand en wanneer men voor één vijfde tewerkgesteld is krijgt men 15 maanden en 109,47 euro per maand.

In Vlaanderen worden naast deze `federale premies' nog Vlaamse aanmoedigingspremies gegeven, namelijk 156 euro per maand bij een voltijdse betrekking, 104 euro per maand bij een halftijdse betrekking en 38,5 euro per maand wanneer een werknemer voor één vijfde werkt. In januari 2004 waren 22.320 mensen in België met ouderschapsverlof.

Dit systeem heeft nadelen. Niet alleen is de premie te laag voor een alleenstaande ouder of voor ouders met een laag inkomen, vele ouders vinden drie maanden ook te kort en de leeftijdsgrens van vier jaar voor het kind te strikt.

De uitbreiding van het ouderschapsverlof staat in het regeerakkoord en in de megaministerraad van Raversijde werden een reeks positieve maatregelen voorgesteld.

Het bedrag van de uitkering zou worden verhoogd, in ieder geval met ongeveer 100 euro voor een voltijdse betrekking. De duurtijd van de onderbreking zou worden verlengd, bij een voltijdse betrekking met één maand. De overgang tussen de verschillende tijdsstelsels zou worden versoepeld, voltijds, halftijds, één vijfde. De leeftijd van de betrokken kinderen zou bij voorkeur op 6 jaar worden gebracht. Er werd ook aangekondigd dat de concretisering van het voorstel zou worden besproken met de sociale partners. De resultaten van het overleg werden verwacht tegen november 2004. We weten inmiddels allemaal echter hoe het sociaal overleg is geëvolueerd.

Heel wat ouders gingen ervan uit dat de voorgestelde maatregelen al verworven waren. De minister stelde ze ook zo voor. Ik kan dat afleiden uit de vele vragen die ik hierover ontvang. Bijna één jaar later is er echter nog altijd geen beslissing gevallen over de aangekondigde maatregelen. Het sociaal overleg heeft aangetoond wat mogelijk is en de regering heeft terzake geen voorstellen gedaan.

Wat is het advies van de sociale partners over de uitbreiding van het ouderschapsverlof? Welke conclusies trekt de regering na het overleg met de sociale partners?

Welke van de vier aangekondigde maatregelen worden door de regering genomen? Welke budgettaire middelen worden hiervoor uitgetrokken? Wanneer worden de beloofde maatregelen van kracht?

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - Ik ben me ervan bewust dat dit ontwerp heel wat mensen beroert. De besprekingen in de Nationale Arbeidsraad zijn afgerond. De sociale partners zijn niet tot een unaniem advies gekomen. De werkgeversorganisaties hebben zich beperkt tot het voorleggen van een budgetberekening. De werknemersorganisaties hebben een gemeenschappelijk voorstel uitgewerkt waarin een aantal concrete voorstellen naar voren worden geschoven: uitbreiding van de maatregel naar alle thematische verloven; specifieke aandacht voor eenoudergezinnen; verhoging van de uitkering boven een verlenging van de duur van het ouderschapsverlof. Dat laatste voorstel heeft te maken met het feit dat men over voldoende middelen moet beschikken om gebruik te kunnen maken van het recht op loopbaanonderbreking. Ik ben geneigd het initiële voorstel gedeeltelijk aan te passen en veeleer de nadruk te leggen op de verhoging van de uitkering in plaats van op de duurtijd.

Mijn administratie is momenteel bezig met de voorbereiding van het ontwerp van koninklijk besluit, zodat de maatregelen zoals gepland midden 2005 van kracht kunnen worden.

De budgetten voor de aanpassing van het ouderschapsverlof blijven even groot als oorspronkelijk was voorzien: 14,1 miljoen euro voor 2005, 18,4 miljoen voor 2006 en 26,5 miljoen voor 2007.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De minister heeft niet geantwoord op mijn vraag of er ruimte is voor een verhoging van de leeftijdsgrens van de betrokken kinderen en een versoepeling van de overgang tussen de verschillende stelsels. De regering had dat vorig jaar in Raversijde beloofd.

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - Ik ben voorstander van een versoepeling van de overgang tussen de verschillende stelsels. De leeftijd kan eventueel worden opgetrokken, maar dat is enkel mogelijk wanneer het geleidelijk gebeurt zodat het budgettair haalbaar is. De administratie voert momenteel een simulatie uit om na te gaan wat de neveneffecten zijn van een verhoging van de leeftijdsgrens. Een verhoging is realistisch op voorwaarde dat het bedrag van de uitkering hoog genoeg blijft, zowel voor de algemene thematische verloven als voor gevallen die specifieke aandacht vereisen, zoals eenoudergezinnen.

Het is mijn intentie de genoemde maatregelen uit te voeren, maar ik kan niets beloven zolang ik niet over de definitieve cijfers beschik.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op 3 maart 2005 om 15.00 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 20.55 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: de dames Anseeuw en Thijs, om gezondheidsredenen, de heren Coveliers en Creyelman, wegens andere plichten, de heren Brotcorne en Lionel Vandenberghe, met opdracht in het buitenland.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemming

Stemming 1

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Jihane Annane, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Nele Jansegers, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Olga Zrihen.

Indiening van voorstellen

De volgende voorstellen tot herziening van de Grondwet werden ingediend:

-Deze voorstellen werden verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren (van de heren Alain Destexhe en Jacques Brotchi; Stuk 3-1035/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid en de representativiteit van de vakverenigingen (van de heer Michel Delacroix; Stuk 3-1040/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, den handel in en het dragen van wapenen en op den handel in munitie, wat de antihanteerbaarheidsmechanismen betreft (van de heer André Van Nieuwkerke; Stuk 3-1042/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 43bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, met het oog op de uitbreiding van de bevoegdheden van de ombudsdienst voor telecommunicatie (van de heren Luc Willems en Jacques Germeaux; Stuk 3-1043/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot regeling van het toezicht op werknemers door middel van een monitoringsysteem verbonden met het GPS-navigatiesysteem van dienstwagens, overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 3-1044/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met het oog op het voorkomen van dubbele terugbetaling van ziektekosten in het kader van de maximumfactuur (van mevrouw Annemie Van de Casteele; Stuk 3-1046/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot beteugeling van de verhuring van onbewoonbare woningen en tot wijziging van de bepalingen betreffende de inschrijving in de bevolkingsregisters (van de heer Ludwig Vandenhove; Stuk 3-1055/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Voorstel van bijzondere wet

Artikel 77 van de Grondwet

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, teneinde het hof bevoegd te maken voor de toetsing aan de artikelen 41 en 162 van de Grondwet inzake de gemeentelijke en provinciale autonomie (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 3-1054/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Voorstellen van resolutie

Voorstel van resolutie betreffende de kwijtschelding van de schulden van de landen in het Zuiden (van mevrouw Isabelle Durant; Stuk 3-1039/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Voorstel van resolutie om het sociaal stookoliefonds meer armslag te geven (van de heer Christian Brotcorne; Stuk 3-1056/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie betreffende de politieke toestand in Iran en de betrekkingen van dat land met de Europese Unie (van de heer François Roelants du Vivier; Stuk 3-1057/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Voorstel van verklaring tot herziening van de Grondwet

Voorstel van verklaring tot herziening van artikel 113 van de Grondwet (van de heer Wim Verreycken; Stuk 3-1045/1).

-Verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Niet-evocaties

Bij boodschappen van 22, 23 en 24 februari 2005 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:

Wetsontwerp houdende aanpassing van de Franse tekst en vaststelling van de Nederlandse tekst van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen (Stuk 3-1007/1);

Wetsontwerp tot wijziging van hoofdstuk V "Bijzondere bepalingen betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen" van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (Stuk 3-1016/1);

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte (Stuk 3-1041/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Intrekking van een voorstel van resolutie

Mevrouw De Roeck deelt mee dat zij haar voorstel van resolutie betreffende de crisis in de koffieteelt (3-221/1), wenst in te trekken.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Indiening van een wetsontwerp

De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend:

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:

gedaan te Stockholm op 21 mei 2003 (Stuk 3-1047/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbeidsauditoraat

Bij brief van 21 februari 2005 heeft de arbeidsauditeur te Charleroi overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2004 van het Arbeidsauditoraat te Charleroi, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 16 februari 2005.

Bij brief van 21 februari 2005 heeft de arbeidsauditeur te Kortrijk-Ieper-Veurne overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2004 van het Arbeidsauditoraat te Kortrijk-Ieper-Veurne, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 16 februari 2005.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Federaal Agentschap Voor Nucleaire Controle

Bij brief van 16 februari 2005 heeft de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken, overeenkomstig artikel 26, van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle aan de voorzitter van de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2003 van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Directie-generaal internationale samenwerking - Belgische technische coöperatie

Bij brief van 18 februari 2005 heeft de minister van Ontwikkelingssamenwerking, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van de statuten van de Belgische technische coöperatie, bepaald bij het koninklijk besluit van 15 februari 1999 tot uitvoering van artikel 13 van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de "Belgische technische coöperatie NV" in de vorm van een vennootschap van publiek recht aan de Senaat overgezonden, het beleidsverslag, de jaarrekening en het verslag van het College van commissarissen van de Belgische technische coöperatie over het dienstjaar 2003.

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Rechtbank van koophandel

Bij brief van 2 februari 2005 heeft de voorzitter van de Rechtbank van koophandel te Verviers-Eupen overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag voor 2004 van de Rechtbank van koophandel te Verviers-Eupen.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Europees Parlement

Bij brief van 18 februari 2005 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 10 tot 13 januari 2005.

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.