3-18

3-18

Belgische Senaat

3-18

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 23 OKTOBER 2003 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Verzending van een wetsvoorstel naar een andere commissie

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Verwelkoming van een buitenlandse delegatie

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, en met de Slotakte, gedaan te Athene op 16 april 2003 (Stuk 3-176)

Mondelinge vragen

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «het regeringsbeleid met betrekking tot de federale wetenschappelijke instellingen» (nr. 3-21)

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, en met de Slotakte, gedaan te Athene op 16 april 2003 (Stuk 3-176)

Wetsontwerp houdende instemming met de Aanvullende Overeenkomst bij de Overeenkomst van 11 april 1967 tussen het Koninkrijk België en de Bondsrepubliek Duitsland tot voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van sommige andere aangelegenheden inzake belastingen van inkomen en van vermogen, met inbegrip van de ondernemingsbelasting en de grondbelastingen, en bij diens Slotprotocol, ondertekend te Brussel op 5 november 2002 (Stuk 3-196)

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en Assemblee van de West-Europese Unie

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Stemmingen

Vraag om uitleg van de heer Karim Van Overmeire aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «het standpunt van de Belgische regering ten aanzien van de eventuele toetreding van Turkije tot de Europese Unie» (nr. 3-10)

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «een snelle ratificatie van het Tweede Protocol van het Verdrag van 's-Gravenhage inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict» (nr. 3-20)

Vraag om uitleg van de heer Stefaan De Clerck aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de ratificatie van het Frans-Belgisch akkoord inzake de grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen en lokale openbare lichamen» (nr. 3-25)

Vraag om uitleg van de heer Frank Vanhecke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de weigering van de Brusselse regering om het zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoord in te trekken na de schorsing van dit akkoord door de Raad van State» (nr. 3-22)

Vraag om uitleg van de heer René Thissen aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de rondetafel over de verbetering van het statuut van de zelfstandigen» (nr. 3-13)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)

Verzending van een wetsvoorstel naar een andere commissie

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor het volgende wetsvoorstel te verzenden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging:

Dit wetsvoorstel werd eerder verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Defraigne aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het gebruik van de genetische vingerafdruk in strafzaken» (nr. 3-28)

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - In Frankrijk werd zojuist begonnen met de registratie van de genetische afdruk van zowat 1300 gedetineerden in vier strafinrichtingen. De afdrukken worden genomen uit speekselstalen. Het doel van deze operatie ligt voor de hand. Men heeft het over het koninginnestuk van de bewijsvoering, aangezien die afdrukken het mogelijk maken bepaalde misdaden op te helderen en om de onschuld te bewijzen van mensen die ten onrechte werden beschuldigd.

Sinds de goedkeuring van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-analyse in strafzaken, die de oprichting van een dubbele gegevensbank bij het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie regelt, en sinds de uitvaardiging van het uitvoeringsbesluit van 30 maart 2002 beschikt België over de vereiste wettelijke basis voor genetische analyses in strafzaken.

De gegevensbank bevat vandaag de genetische afdruk van slechts 290 veroordeelden of gedetineerden. Wij hebben dus achterstand opgelopen op onze buurlanden.

Waarom wordt dit wettelijk instrument niet efficiënt ingezet? Is het een kwestie van begrotingsmiddelen? Zijn sommige parketten terughoudend? Kampen de betrokken laboratoria met moeilijkheden?

Welke materiële, menselijke en financiële steun verleent de minister voor het nemen van genetische afdrukken in strafzaken?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - De statistische gegevens waarover ik beschik, stemmen niet helemaal overeen met de uwe, mevrouw Defraigne. Het NICC, dat belast is met het beheer en het invoeren van de genetische profielen, deelt mede dat de gegevensbank op dit ogenblik het profiel van 402 veroordeelden en geïnterneerden bevat. Ik ben het met u eens dat dit maar een begin is. Momenteel is het openbaar ministerie de instantie die de in te voeren profielen overzendt aan het NICC.

Het NICC heeft enkele initiatieven genomen naar aanleiding van contacten met het parket. De parketten van de procureurs des Konings te Brussel en te Gent hebben plaatselijke initiatieven genomen om de gegevens door te zenden naar het NICC. Op nationaal niveau werd er echter niets gecoördineerd.

Er zijn inderdaad problemen, onder meer van budgettaire aard. Sinds 1999 kreeg het NICC geen enkel bijkomend budget voor de uitbouw van de genetische gegevensbank. Voor het beheer en het invoeren van de gegevens werden vier contractuelen in dienst genomen op kosten van de NICC-dotatie. De bepaling van het genetisch profiel wordt betaald via de gerechtskosten in strafzaken.

Tijdens het jongste begrotingsconclaaf werden aanzienlijke middelen vrijgemaakt om verschillende contractuele medewerkers van het NICC een ambtenarenstatuut te bezorgen. Sommigen van hen staan in voor het beheer van de gegevensbank. Zodoende moet het NICC over de middelen kunnen beschikken voor een doeltreffender beheer van de gegevensbank en kunnen wij de achterstand op onze buurlanden inlopen.

Ik heb zopas vergaderd met het college van procureurs-generaal. Zij hebben mij onder andere gemeld dat er in sommige arrondissementen geen laboratoria zijn die opdrachten aanvaarden. Zij hebben er tevens op gewezen dat de wet problemen doet rijzen. Ik wacht op de resultaten van een studie die zij momenteel uitvoeren.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik hoop dat we onze achterstand zullen kunnen inlopen.

Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de inwerkingtreding van de bepalingen inzake de invoering van het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en buitengerechtelijke procedure» (nr. 3-31)

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BLOK). - In de wet van 20 oktober 2000 tot invoering van het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en de buitengerechtelijke procedure werd een nieuw artikel 863 toegevoegd aan ons Gerechtelijk Wetboek. Dat artikel luidt: "In alle gevallen waarin de handtekening vereist is voor de geldigheid van een proceshandeling, kan de nietigheid slechts worden uitgesproken indien de ondertekening niet wordt geregulariseerd ter zitting of binnen een door de rechter vastgestelde termijn. Het vereiste van de ondertekening staat er niet aan in de weg dat de handeling ook geldig per fax of per elektronische post kan worden verricht, maar de rechter kan op verzoek van een partij die daarbij belang heeft, de auteur van de handeling bevelen om de handtekening bevestigen."

Het ontbreken van de handtekening op bepaalde procedurestukken geeft vaak aanleiding tot nietigheid van de proceshandeling. Als de handtekening is voorgeschreven op straffe van nietigheid, gaat het telkens om een absolute nietigheid overeenkomstig artikel 862 van ons Gerechtelijk Wetboek. Vernieuwend in artikel 863 van het Gerechtelijk Wetboek is dus echter dat een procedurestuk dat op straffe van nietigheid dient ondertekend te worden nu ook per fax of per e-mail kan worden verzonden aan de griffie. Enkel wanneer een partij die daarbij belang heeft, de handtekening betwijfelt, kan de rechter de auteur van het processtuk verzoeken om de handtekening te bevestigen. De datum van de inwerkingtreding van deze innoverende bepaling diende door de Koning te worden vastgesteld.

Hoe komt het dat die bepaling nog steeds niet in werking is getreden, terwijl de voormalig minister van Justitie de datum van 1 september 2001 in het vooruitzicht had gesteld? Waarom worden dergelijk bepalingen, die een bijdrage kunnen leveren tot een goed en vlot procesverloop, op de lange baan geschoven?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - De wet van 20 oktober 2000 die het gebruik invoerde van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en buitengerechtelijke procedure en die het huidige artikel 863 van het Gerechtelijke Wetboek invoerde, omvatte meerdere bepalingen.

Deze wet voerde een artikel 2281 in het Burgerlijk Wetboek in, waardoor het toegelaten is om een kennisgeving die schriftelijk dient te gebeuren om door de kennisgever te kunnen worden aangevoerd, ook per telex, telefax of elektronische post te doen. Deze bepaling is al in werking getreden.

Deze wet voegde eveneens een tweede lid toe aan artikel 1322 van het Burgerlijk Wetboek opdat het gebruik van de elektronische handtekening kan worden gecombineerd met de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridische kader voor elektronische handtekeningen- en certificatiediensten. Deze bepaling is eveneens in werking getreden.

Het andere gedeelte van de wet had betrekking op de wijzigingen die in het Gerechtelijk Wetboek werden aangebracht. Zo is erin voorzien dat alle kennisgevingen in een procedure die via de gewone post moeten gebeuren, ook via de elektronische post of per telefax kunnen worden gedaan. Op dezelfde wijze kunnen de kennisgevingen die via aangetekende post dienen te worden gedaan, ook via de gewone post of via telefax plaatsvinden, in zoverre de ontvanger van de zending een bewijs van ontvangst aflevert.

Er wordt trouwens in voorzien dat de partijen die bij een procedure zijn betrokken, procedureakten via telefax of elektronische post naar de griffie kunnen versturen en dit ongeacht het uur waarop de acte naar de griffie gestuurd wordt. Dit in tegenstelling tot de fysieke neerlegging die uitsluitend tijdens de openingsuren van de griffies kunnen doorgaan.

Artikel 863 waarnaar wordt verwezen, werd als gevolg van deze wijzigingen ingevoerd en onder meer herhaald in het hoofdstuk van het Gerechtelijk Wetboek over de nietigverklaringen. De vereiste van een handtekening kan niet betekenen dat een acte niet rechtsgeldig kan geschieden via telefax of via een of andere vorm van elektronische post.

Vooraleer deze bepalingen in werking te laten treden, was het echter absoluut noodzakelijk dat alle rechtsgebieden van het Rijk met aangepast materiaal uitgerust werden om die elektronische post te kunnen ontvangen. Om die reden had mijn voorganger de datum van inwerkingtreding van deze bepalingen uitgesteld. Daarna werd het Phenix-project opgestart en dat loopt momenteel nog steeds. Dit project beoogt het uniformiseren op grote schaal van alle rechtsgebieden.

Om dezelfde reden kan artikel 863 van het Gerechtelijk Wetboek nog steeds niet in werking worden gesteld. Ik zal op korte termijn echter nog meer verduidelijkende ontwerpen van tekstwijziging indienen die kunnen bijdragen tot een meer soepele en snellere afwikkeling van die procedure. In dit kader wordt een versoepeling van het stelsel van het nietig verklaren wegens het ontbreken van de handtekening onderzocht.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BLOK). - De minister geeft mij geen bevredigend antwoord, want in België is het begrip `op korte termijn' vaak heel rekbaar. Voorts heb ik begrepen dat de gerechtelijke achterstand niet kan worden weggewerkt zo lang er onvoldoende PC's ter beschikking staan.

Mondelinge vraag van de heer Hugo Coveliers aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het standpunt van de kansspelcommissie over haar werking» (nr. 3-34)

De heer Hugo Coveliers (VLD). - In de periode 1995-1996 hield de Senaat zich bezig met de problematiek van de gokverslaving. Dat heeft onder meer geleid tot de oprichting van een kansspelcommissie die moet oordelen over de klasse van de gokspelen en op basis daarvan vergunningen moet toekennen.

Instellingen of organen hebben nogal de neiging om zich heen te grijpen om macht te verwerven en dat geldt des te meer voor niet-verkozen lichamen. De voorzitter van de kansspelcommissie, de heer Marique, was zo vriendelijk mij uit te nodigen op een voorstelling in Hotel Metropole in Brussel. Ik kon daar tot mijn grote spijt niet op ingaan wegens mijn werkzaamheden in de commissie voor de Justitie. Toen ik nadien het perscommuniqué las, begon er bij mij weer eens een belletje te rinkelen. Het voorstel dat de kansspelcommissie voorlegt is allesomvattend. Ze wil bijna alles wat op een spel lijkt gaan reglementeren.

Is de minister op de hoogte van dat voorstel? Wat houdt het precies in? Blijkbaar viseert de kansspelcommissie ook de Nationale Loterij, de gsm-spelletjes, de internetspelletjes enzovoort. Vreest de minister niet dat zo een voorstel tot `reglementitis' leidt? Is het niet beter dat de commissie zich concentreert op haar oorspronkelijke doelstelling, namelijk onderzoeken of vergunningen terecht zijn toegekend en de kansspelen controleren, niet de behendigheidsspelen?

Ik heb ook nog vragen gesteld over de leden van de commissie, meer bepaald over hun aantal en hun geschiktheid. Maar aangezien de commissie nog maar pas is vernieuwd, is het misschien nog wat vroeg voor de minister om daarop een antwoord te geven.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Het gaat om een nieuwe commissie in die zin dat ze zopas opnieuw werd samengesteld. Op initiatief van haar voorzitter heeft haar eerste vergadering plaatsgevonden in het Metropole-hotel, een plaats die ik net als u bijzonder luxueus vind. Ik zal de heer Marique laten weten dat de lokalen van mijn kabinet te zijner beschikking staan.

Het voorstel van de commissie, dat ik niet vooraf kende, komt neer op een verzoek om haar bevoegdheden uit te breiden tot de loterijen, de weddenschappen en de informatie- en communicatiemiddelen zoals het internet, GSM, SMS en de digitale televisie. De wet van 1999 op de kansspelen moet inderdaad worden aangepast aan de ontwikkelingen in de sector. Dat lijkt mij noodzakelijk, vooral sinds de verschijning van het internet. De uitbreiding van de bevoegdheid tot de Nationale Loterij is echter een ander paar mouwen. Daarover moet worden nagedacht met de betrokken ministers.

De regels voor de benoeming van een lid van de kansspelcommissie zijn vastgelegd in artikel 11 van de wet van 1999. Die leden worden benoemd door de ministers van Justitie, Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid en door de minister die bevoegd is voor de Nationale Loterij.

Over de kwaliteit van de commissie zullen wij oordelen aan de hand van het werk dat zij gedurende de eerstkomende weken zal verzetten.

De heer Hugo Coveliers (VLD). - Uit het antwoord van de minister leid ik af dat het voorstel van de commissie als een vooradvies moet worden gezien. Misschien was het toch beter geweest het eerst aan de minister voor te leggen.

Nogmaals wijs ik er op dat het beter is niet te veel te reglementeren en zich tot de essentie van de zaak te beperken. Ten slotte ben ik het met de minister eens dat het expertisegehalte van de commissieleden zal moeten blijken uit wat ze zullen presteren. De Engelsen zouden zeggen: The proof of the pudding is in the eating.

Mondelinge vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de context van de gebeurtenissen die zich in het laboratorium voor DNA-onderzoek in Loverval hebben voorgedaan» (nr. 3-35)

De heer Christian Brotcorne (CDH). - De vernielingen die werden aangericht in het instituut voor pathologie en genetica tonen aan dat de brutaliteit van gangsters geen grenzen kent en dat gerechtelijke onderzoeken soms bijzonder storend zijn voor de zware criminaliteit in Charleroi of elders.

Het voorval toont tevens aan hoe belangrijk het is om de modernste wetenschappelijke middelen in te zetten voor het ophelderen van strafzaken. Dat is meteen de verantwoording voor het verlenen van extra middelen aan uw departement, mevrouw de vice-eerste minister. Wij moeten ons beter wapenen tegen misdadigers die sporen in lopende onderzoeken willen uitwissen.

Het voorval roept meer dan één vraag op.

Heeft men al een idee van de schade die werd berokkend aan de lopende gerechtelijke onderzoeken?

Komen er beter beveiligde lokalen zodat het gerechtelijk werk kan worden voortgezet?

Het instituut voert opdrachten uit voor de gerechtelijke overheid.

Loverval is zeker niet de enige plaats waar expertises gebeuren. Moet er niet worden op toegezien dat gelijksoortige laboratoria worden beveiligd? Moeten er geen veiligheidsmaatregelen worden opgelegd?

Uit de praktijk blijkt dat de magistraat, in elk geval voor DNA-onderzoek, meer dan één staal vordert, met het oog op een tegenexpertise. Ik verneem dat Loverval instaat voor de verschillende staalnamen en dat het de stalen op eenzelfde plaats bewaart. Werd de elementaire voorzorgsmaatregel genomen om zo mogelijk een dubbel van die stalen te bewaren? Als die dubbels op een andere plaats worden bewaard, kan de veiligheid van het onderzoek, van de beschuldigde en zelfs van het slachtoffer beter worden verzekerd en komen de misdadigers misschien minder snel op ideeën. Een dubbele staalname is echter niet altijd mogelijk.

Wij moeten dus nadenken over de veiligheid van de bedienden en de bescherming van de zaken die door magistraten worden behandeld. Volgens werknemers van het instituut te Loverval zouden bewijsstukken, waaronder DNA, niet al te goed worden beschermd. Als de analyses zijn uitgevoerd, wordt het bewijsmateriaal voor onbepaalde tijd opgeslagen in de afdeling criminalistiek van het instituut, hoewel de gerechtelijke diensten het moeten terugvragen en op dezelfde manier bewaren als elk ander bewijsstuk. Moeten die diensten niet worden herinnerd aan hun elementaire verplichtingen?

Welke lessen trekt de minister uit deze aanslag, die blijkbaar niet de eerste is? Welke maatregelen overweegt zij?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Bij de dramatische aanslag van 21 oktober werd de operationele afdeling van het laboratorium beschadigd. Er werd mij meegedeeld dat het bewijsmateriaal niet werd vernietigd.

Over enkele dagen zal het laboratorium opnieuw aan de slag gaan.

De veiligheid van de laboratoria is inderdaad een essentiële kwestie. De lokalen waar dergelijke analyses worden uitgevoerd, moeten doeltreffend worden beveiligd. Het bewijsmateriaal - de stalen en de eventuele dubbels ervan - wordt niet opgeslagen in de afdeling criminalistiek van Loverval maar wordt terugbezorgd aan de gerechtelijke overheid. Hoewel die erg veel aandacht besteedt aan de eerbiediging van de fundamentele regels, zullen wij toch haar aandacht vestigen op de mogelijke nefaste gevolgen als die regels niet worden nageleefd.

Ik was werkelijk geschokt door de gewelddadigheid en ik dacht onmiddellijk aan het personeel dat dinsdag volledig uit het lood geslagen moet zijn geweest.

Dat het gerechtelijk werk de zware criminaliteit stoort, toont aan dat de overheid uitgaat van juiste hypotheses. Zeer binnenkort bespreekt de regering de beveiliging van de gerechtsgebouwen en van de instituten en laboratoria die hun medewerking verlenen aan gerechtelijke onderzoeken. Dat is ook één van mijn prioriteiten.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - Ik dank de minister. Om de veiligheid nog te verhogen, is het misschien nodig stalen op verschillende plaatsen te bewaren.

Verwelkoming van een buitenlandse delegatie

De voorzitter. - Namens de Senaat begroet ik hier een uitgebreide delegatie van de nationale Assemblee van Congo. Ze wordt geleid door de heer Kamitatu Etsu, voorzitter van de nationale Assemblee, en is samengesteld uit mevrouw Angélique Muyabo en de heren Pierre Pay Pay, Moïse Nyarugabo, Patrick Mayombe en Denis Tabiana. Ik heet hen hartelijk welkom.

Ik dank hen voor hun grote inspanningen om de vredesakkoorden uit te voeren en de democratie en het politieke debat in Congo tot levende werkelijkheid te maken.

Mevrouw, mijne heren, U mag ervan overtuigd zijn dat de Belgische instellingen - en in elk geval de Senaat - achter u staan en bereid zijn u te helpen om uw instellingen te laten functioneren.

Welkom in België. U bent hier thuis. (Algemeen applaus)

Mondelinge vraag van de heer Pierre Galand aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de Palestijnen die in Israëlische gevangenissen opgesloten zijn» (nr. 3-27)

De heer Pierre Galand (PS). - Ik stel deze vraag over een volk dat me na aan het hart ligt, op de vooravond van de dag van de Verenigde Naties.

Op 1 september 2003 hielden 5000 Palestijnse gevangenen een hongerstaking uit solidariteit met twee onder hen die al meer dan een maand in hongerstaking zijn. Het gaat om Ahmad Barghouty, 27 jaar oud, en Moussa Doudin, 32 jaar oud. Zij worden sinds acht maanden vastgehouden in isoleercellen van de gevangenis van Ayalon nabij Tel Aviv. Ingevolge de hongerstaking heeft Ahmad Barghouty enkele dagen in coma gelegen. Daarom werd zijn isolement opgeheven. Moussa Doudin zit nog altijd geïsoleerd.

Verschillende rapporten, met name die van Amnesty International, maken geregeld gewag van onwettige aanhoudingen en van onmenselijke detentievoorwaarden waarvan de Palestijnen het slachtoffer zijn. In de bezette Palestijnse gebieden spreken militaire rechtbanken recht. Zij houden nauwelijks rekening met de internationale normen inzake gevangenschap.

Zo schenden zij artikel 47 van de Vierde Conventie van Genève dat uitdrukkelijk bepaalt dat beschermde personen die worden beschuldigd van misdrijven, moeten worden vastgehouden in het bezette land en dat ze, wanneer ze worden veroordeeld, daar hun straf moeten ondergaan.

Er bestaan slechts twee centra en één militaire gevangenis in de bezette Palestijnse gebieden. De Palestijnse gevangenen worden dus geïsoleerd in gevangenissen binnen de Israëlische grenzen van 1948. Daar zijn ze het slachtoffer van extreme detentieomstandigheden, van slechte fysieke en psychische behandeling.

Ik ben in het bezit van statistieken over die gevangenissen.

Kan België het nodige doen om Israël de grondrechten van de Palestijnse gevangenen te doen respecteren?

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - De evolutie van het conflict in het Midden-Oosten ziet er bijzonder somber uit. De hele internationale gemeenschap is bezorgd en zoekt naar oplossingen om een einde te maken aan de spiraal van geweld en om het vredesproces terug op te starten.

Ik deel de bezorgdheid van de heer Galand inzake de miskenning van het humanitair recht volledig. Voor België is de strijd tegen de massale en systematische schendingen van het humanitair recht een principiële kwestie. Zowel Palestijnen als Israëli moeten het internationaal recht eerbiedigen. Dat is een voorwaarde sine qua non om tot een minimale vertrouwensbasis en respect tussen de partijen te komen.

Een humanitaire dialoog als middel om vertrouwen te kweken, moet rekening houden met de bezorgdheid van beide partijen en het conflict humaniseren. België is een sterke voorstander van een efficiënte, internationale monitoring op het terrein.

De humanitaire organisaties moeten hun werk kunnen doen zonder dat hen iets in de weg wordt gelegd.

Ik onderstreep dat België zich namens de EU over de schendingen van de Vierde Conventie van Genève door Israël heeft uitgesproken tijdens de conferentie van 5 december 2001.

Op bilateraal niveau spant België zich in om inzake de eerbiediging van de mensenrechten tot een opbouwende dialoog te komen zowel met de Palestijnen als met Israël.

In het kader van onze geplande bilaterale ontmoetingen in de loop van de komende dagen zal ik niet nalaten uw vraag aan de orde te brengen.

Gisteren had ik te Parijs een ontmoeting met de heren Yossi Beilin en Yasser Abed Rabbo. Zij brachten mij op de hoogte van een akkoord tussen een Palestijnse en een Israëlische delegatie en hebben ons gevraagd dit akkoord onder de aandacht te brengen en geloofwaardig te maken.

Het is mijn bedoeling de voorzitters van Kamer en Senaat te vragen of het niet opportuun zou zijn dat zij hun project, dat belangrijk zou kunnen zijn, komen voorstellen.

De voorzitter. - Zij komen om 17.30 uur.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Dat doet me plezier. Ik zal er niet meer over zeggen, want sommigen zouden daar een inmenging van de uitvoerende in de wetgevende macht kunnen in zien.

Wij hebben dit initiatief aan de Europese Raad voorgelegd. Ik moest enigszins verbaasd vaststellen dat dit initiatief geen unanieme steun kreeg in de Raad. Sommigen waren sceptisch omdat dit plan een concurrentie zou kunnen zijn voor het routeplan dat een permanente regeling voor het Israëlisch-Palestijns conflict beoogt. Dat is volgens de auteurs en ondertekenaars van het akkoord helemaal niet de bedoeling. Het gaat niet om een strategie tegen de Israëlische verkiezingsresultaten en regering, noch is het de bedoeling te gaan concurreren met het routeplan. Dat is mij duidelijk verzekerd. Het betreft een variante van het routeplan en kan dit eventueel aanvullen.

De heer Pierre Galand (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoord.

Op dit ogenblik worden 180 kinderen gevangen gehouden. Het lot van gevangen vrouwen is bijzonder schokkend. Ik werk dan ook samen met Israëlische vrouwenverenigingen.

De minister heeft gelijk over het akkoord van Genève. Het ligt in het verlengde van wat werd bereikt in de VS en daarna in Taba en strookt met het routeplan.

Wij zijn verheugd dat we straks in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen een delegatie van drie mensen kunnen ontvangen die aan de basis liggen van dat akkoord.

Mondelinge vraag van de heer Ludwig Caluwé aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven en aan de minister van Mobiliteit en Sociale Economie over «de maatregelen die de NMBS zal nemen op het ogenblik van de onderhoudswerken aan de ring rond Antwerpen» (nr. 3-33)

De voorzitter. - De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven.

De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - Het Vlaams Gewest plant in de loop van de jaren 2004 en 2005 voor een periode van telkens 5 maanden grote onderhoudswerken aan de ring rond Antwerpen. In die periode zal het verkeer over de gehele lengte van de ring slechts over één rijvak kunnen verlopen. Er wordt dan ook belangrijke verkeershinder verwacht, waarvan de economische schade op 890 miljoen euro wordt geraamd.

Teneinde de hinder die deze werken veroorzaken, te beperken, ben ik er steeds voorstander van geweest de werken uit te stellen tot een aantal belangrijke infrastructuurwerken in het Antwerpse afgerond zijn, in de eerste plaats het sluiten van de ring via de Oosterweeltunnel, maar als dat te lang duurt, toch minstens tot na de afwerking van de Noord-Zuid-spoorverbinding. Op dat ogenblik neemt de capaciteit op het Antwerpse spoorwegnet immers toe en zal er een nieuwe lijn met een nieuw station te Brecht zijn geopend, zodat het spoor dan veel meer reizigers zou kunnen vervoeren die liever niet in de file staan. Het Vlaams Gewest wil echter niet zo lang wachten.

Om de onvermijdelijk grote hinder in de periode van de werken toch enigszins te kunnen milderen, wordt aan alle overheden, maar ook aan bedrijven en particulieren gevraagd om enige creativiteit aan de dag te leggen en een aantal extra inspanningen te leveren. Volgens de Vlaamse minister voor Mobiliteit werd ook de NMBS daartoe verzocht. Zijn de voorstellen van de NMBS reeds klaar? Zo ja, waaruit bestaan ze?

Werden volgende voorstellen opgenomen in het plan van de NMBS: de heropening van stations in het Antwerpse voor de duur van de werken, zoals Antwerpen Linkeroever, Schelle, Hoboken, Mortsel Liersesteenweg, Kapellenbos; het openen van eventueel tijdelijke stations op plaatsen waar er makkelijk van de auto op de trein kan overgestapt worden; de invoering van een specifieke ringtrein op het ringspoor; de toename van de capaciteit op de bestaande treinen; het inleggen van extra treinen op de bestaande lijnen; de mogelijkheid om de fiets vlot en betaalbaar op de trein mee te nemen; specifieke tariefmaatregelen voor deze periode, bijvoorbeeld een eenheidsprijs van 1 euro voor vervoer op het Antwerpse stads- en voorstadsnet?

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - De NMBS maakt deel uit van de werkgroep Minder Hinder, die maatregelen uitwerkt die ertoe moeten bijdragen de verkeershinder tijdens de onderhoudswerken te beperken.

De NMBS bestudeert onder meer de volgende maatregelen: versterking tijdens de piekuren; stand-by materieel; inrichting van Antwerpen-Noorderdokken als transferium voor werknemers in het havengebied en daarmee gepaard een groter treinaanbod te Antwerpen-Noorderdokken; inleggen van treinen naar het vormingsstation Antwerpen-Noord voor werknemers van bepaalde havenbedrijven; inleggen van treinen richting haven, rekening houdend met ploegenarbeid; inrichten van een park & ride-station langs de E313; aanpassing van de dienstregeling, rekening houdend met de huidige ontvangstcapaciteit te Antwerpen-Centraal. Positief is bijvoorbeeld de splitsing van de huidige L-trein in twee afzonderlijke verbindingen: Antwerpen-Herentals en Antwerpen-Aarschot. Ingevolge de werken kunnen er geen andere verbeteringen worden aangebracht, zoals de heropening op korte termijn van de stations van Schelle en Hoboken.

De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - De prijzenswaardige inspanningen van de NMBS zijn nog voor verbetering vatbaar. Ik hoop daarom dat er rekening zal worden gehouden met mijn suggesties en dat ze in de volgende weken of maanden zullen worden gerealiseerd.

Mondelinge vraag van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de minister van Landsverdediging over «het kamp van Breendonk» (nr. 3-26)

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De vernieuwing van Breendonk, die dank zij de subsidies van de minister kon worden uitgevoerd, is een succes.

Wat is de minister van plan met de raad van bestuur van Breendonk?

Overweegt hij een nauwere samenwerking met de oud-bestuursleden van het kamp? Wanneer we het kamp bezoeken met kinderen uit de streek van Luik, doen de oudgedienden vaak hun beklag.

Zou er een begeleidingscomité kunnen worden opgericht om de dynamiek in het nieuwe Breendonk te laten voortleven?

Ik hoop dat de minister een gelijkaardige inspanning zal doen voor een andere instelling die me na aan het hart ligt. Ik feliciteer hem alleszins met de vernieuwing van deze uitzonderlijke gedenkplaats.

De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Teneinde het Nationaal Gedenkteken van het fort van Breendonk juridisch dichter bij Defensie te brengen, de samenstelling van de raad van bestuur aan te passen aan de huidige institutionele en bestuurlijk realiteit van ons land en het doorgeven van de fakkel der herinnering aan de nieuwe generaties sereen te laten verlopen, is de wijziging van de wet van 1947 tot oprichting van het Gedenkteken een ideale gelegenheid om een nieuwe impuls te geven aan de uitstraling van dit belangrijke symbool van de barbaarsheid van de nazi's en van het verzet dat daartegen werd gevoerd.

Hoewel de tekst die door de Kamers werd goedgekeurd, tot stand is gekomen na uitvoerig overleg met de voorzitter van het Gedenkteken, is hij bij sommige oud-bestuursleden jammer genoeg in slechte aarde gevallen. Ze hebben het gevoel dat `hun' Gedenkteken hen wordt ontnomen. Ze zien de huidige ontwikkeling als een kaakslag en leiden uit een vrij enge lectuur van de wet af dat ze niet in de nieuwe raad werden opgenomen omdat ze geen blijk zouden hebben gegeven van een onwankelbare verknochtheid aan de democratische waarden.

Dat is uiteraard niet correct. Bij de werkzaamheden ter voorbereiding van de wet is duidelijk gebleken dat het de bedoeling was van de wetgever om de samenstelling van de raad te verruimen, maar toch een belangrijke plaats te behouden voor de voormalige politieke gevangenen van Breendonk en voor de families van hun rechthebbenden, zonder evenwel het aantal bestuursmandaten te verhogen. Naast de mandaten voorbehouden aan personen die bepaalde ambten bekleden, zoals de gouverneur van de provincie Antwerpen, de burgemeester van Willebroek en de hoofdconservator van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, en aan de vertegenwoordigers van de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap, heb ik als toezichthoudende minister de taak negen bestuursleden aan te wijzen uit de rangen van de voormalige gevangenen van Breendonk en hun families, en van degenen die de fakkel moeten overnemen.

Het leek me redelijk om vier van die negen mandaten, waaronder dat van het voorzitterschap, voor te behouden aan de voormalige politieke gevangenen en hun afstammelingen.

Het is duidelijk dat er bepaalde keuzes moesten worden gemaakt. Dat gebeurde in overleg met de vorige en met de huidige voorzitter, de heer Coekelbergs.

Om zoveel mogelijk oudgedienden bij de toekomst van Breendonk te blijven betrekken, zal voorzitter Coekelbergs bij de raad van bestuur een voorstel indien tot oprichting van een begeleidingscomité, dat uitsluitend uit voormalige politieke gevangenen zou bestaan. Het zou door de raad kunnen worden geconsulteerd en het zou zich ook zelf tot de raad kunnen richten.

Sommige leden van de vroegere raad van bestuur hebben bij de Raad van State een aanvraag tot nietigverklaring ingediend. Anderen, die onlangs in de nieuwe raad werden benoemd, hebben uit solidariteit met hun collega's beslist hun ontslag aan te bieden.

Ik betreur deze toestand, maar ik zal het renovatiebeleid en het dynamiseren van het Gedenkteken voortzetten opdat het zijn educatieve functie zou kunnen blijven vervullen.

Na nieuw overleg met alle bij dit dossier betrokken partijen zal ik de ontslagnemende bestuursleden eerstdaags vervangen. Ik zal voormalige weggevoerden of hun afstammelingen voorstellen de twee mandaten op te nemen die werden geweigerd door de personen die klagen onvoldoende vertegenwoordigd te zijn.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Dit is een gevoelige kwestie voor de politieke gevangenen. Met uw voorstel probeert u tegemoet te komen aan hun wensen. Laten we hopen dat het begeleidingscomité er komt.

Het Bureau heeft de vraag gesteund om het voorstel over de oorlogsvrijwilligers te verzenden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. Op die manier kunnen we misschien een van de laatste leemten opvullen.

Mondelinge vraag van de heer Yves Buysse aan de minister van Landsverdediging over «de bestemming van de kazerne in Lissewege» (nr. 3-32)

De heer Yves Buysse (VL. BLOK). - In de Brugse regio is er nogal wat te doen over de problematiek van de illegalen. In de omgeving van Zeebrugge neemt het probleem ernstige vormen aan.

Verschillende beleidsmensen spraken zich uit over de vestiging van een centrum voor illegalen. Volgens de media heeft de Dirco van de federale politie uitdrukkelijk gezegd dat het opvangen van illegalen in een nabij gelegen kazerne tot de mogelijkheden behoort.

Aangezien er in Lissewege, op korte afstand van Zeebrugge, een kazerne leegstaat bestaat bij nogal wat buurtbewoners de vrees dat deze kazerne in de toekomst als opvangcentrum voor illegalen zal dienen.

In het belang van alle betrokkenen dient er dan ook zo vlug mogelijk klaarheid te worden gebracht.

Heeft de minister reeds een vraag gekregen om de kazerne een nieuwe bestemming te geven? Indien ja, van wie komt de vraag en wat zal die nieuwe bestemming zijn?

Volgens buurtbewoners worden momenteel op het militaire domein werken uitgevoerd. Wie heeft daartoe opdracht gegeven? Wat is de bedoeling?

Het Brugse stadsbestuur verkiest om het terrein tot een bedrijventerrein om te vormen. Gelet op het grote tekort aan bedrijventerreinen in die regio, kan ik dat voorstel enkel steunen. Is de minister op de hoogte van deze plannen?

Behoort de kazerne van Lissewege tot de militaire domeinen waar de minister tijdelijk woonwagenbewoners wil laten stationeren?

De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Ik heb nog geen aanvraag gekregen voor een nieuwe bestemming van het betrokken militaire kwartier.

Er worden inderdaad kleine onderhoudswerken aan de daken uitgevoerd. Deze hebben enkel tot doel de gebouwen in goede staat te houden en hun verkoopwaarde te vrijwaren.

Ik heb geen kennis van de aanvraag van de stad Brugge.

De kazerne van Lissewege is in principe niet voorbehouden voor de ontvangst van woonwagenbewoners.

De heer Yves Buysse (VL. BLOK). - Ik heb geen duidelijk antwoord gekregen op mijn vragen, wat ik betreur. De minister volgt daarmee de houding van zijn collega van Binnenlandse Zaken. Deze kwestie sleept nu al maanden aan.

De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Ik heb op de vragen geantwoord.

Mondelinge vraag van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Landsverdediging over «de droogloods voor tenten in kwartier Beervelde in Destelbergen» (nr. 3-36)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De Algemene dienst voor jeugdtoerisme (ADJ) had in het verleden een probleem met het drogen van tenten. Dat is intussen opgelost, maar ik blijf met een vraag zitten.

In kwartier Beervelde in Destelbergen staat een installatie, een enorme loods die gebruikt kan worden voor het drogen van tenten van de medische dienst van het leger. De loods is getest en werkt prima.

We vragen ons af of de medische dienst van het leger er al gebruik van heeft gemaakt. Zo niet, kan de loods dan niet worden gebruikt voor het drogen van de tenten van bijvoorbeeld het Rode Kruis, Artsen zonder Grenzen of jeugdbewegingen die hun tenten niet huren via ADJ en hun eigen materiaal heel moeilijk droog krijgen? Die organisaties willen daarvoor waarschijnlijk wel iets betalen. Het is toch al te gek dat zo'n dure installatie niet gebruikt zou worden en maar staat te verouderen. Als we het geld van de belastingbetaler ergens voor gebruiken, dan moet het ook renderen.

De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Er zijn vier vragen.

Wordt de drooginstallatie al gebruikt? Ja, ze is in gebruik.

Hoe vaak wordt ze gebruikt? Minimum één keer per week.

Kan de drooginstallatie ook worden gebruikt door ADJ? Ze kan inderdaad ook worden gebruikt voor de tenten van ADJ of voor die van andere organisaties.

Wat is de kostprijs? De facturatie gebeurt op basis van de prijzen voor de hulp aan derden naargelang van de behoeften.

Dat is hulp aan de natie, een uiting van de band die er is tussen het leger en de natie!

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Waarvoor wordt die installatie dan precies gebruikt?

De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Voor het drogen van de tenten van de medische dienst en van andere diensten van het leger.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Kan het Rode Kruis eventueel ook gebruik maken van die droogloods?

De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Voor mij is dat geen probleem. Dat past in de samenwerking van het leger met het Rode Kruis.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Waar moet dat worden aangevraagd?

De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Dat kan rechtstreeks bij de minister van Landsverdediging gebeuren.

Mondelinge vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Middenstand en Landbouw over «het wetsontwerp op de ambulante handel en de situatie op de rommelmarkten» (nr. 3-25)

De heer Ludwig Vandenhove (SP.A-SPIRIT). - De vorige regeerperiode intervenieerde ik in de Kamer verschillende keren over een aanpassing van de wet op de ambulante handel, meer bepaald inzake de regeling voor de foorreizigers. Op 4 april 2003, onder de vorige federale regering, heeft de ministerraad het wetsontwerp op de ambulante handel, waarin ook een regeling voor de kermissen werd opgenomen, goedgekeurd. Wat is het standpunt van de minister ten opzichte van dat ontwerp?

Aansluitend bij de problematiek op de ambulante handel, zou ik eveneens haar aandacht willen vragen voor de situatie op de rommelmarkten. Nog al te vaak worden op rommelmarkten nieuwe goederen verkocht. Men mag op rommelmarkten zogezegd tweedehands goederen uit faillissementen verkopen, maar het is moeilijk te controleren of het om oude dan wel om nieuwe goederen gaat. Daarom zou ik de minister willen vragen om enkel nog artikelen toe te laten "gesleten door gebruik". Is het mogelijk te onderzoeken of het koninklijk besluit van 17 juni 2000 in die zin kan worden aangepast?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - In de beleidsverklaring staat dat de wet op de ambulante handel zal worden herzien. De hervorming is erop gericht de sector nieuwe mogelijkheden te bieden en de toegangsprocedures te vereenvoudigen. De nieuwe reglementering zal ook van toepassing zijn op de kermissen. Het door de ministerraad op 4 april 2003 goedgekeurde voorontwerp van wet komt aan die doelstellingen tegemoet.

Het is momenteel voor advies naar de Raad van State. Ik wacht op het advies om de lopende procedure na eventuele aanpassingen voort te zetten.

Wat de problematiek met betrekking tot de ambulante handel betreft, verwijs ik naar het koninklijk besluit van 23 mei 2000 dat privé-personen toelaat nu en dan goederen te verkopen die niet voor dat doel zijn aangekocht of geproduceerd. Die bepaling heeft niet uitsluitend betrekking op de rommelmarkten, maar op alle evenementen die toegankelijk zijn voor privé-verkopers. Het gaat dus niet uitsluitend om gebruikte voorwerpen, maar ook om overproductie en om zelfgemaakte producten.

De toevoeging "gesleten door gebruik" zou tot gevolg hebben dat een groot aantal gemeentelijke en gewestelijke evenementen een illegaal karakter krijgen.

Voor de organisatie van rommelmarkten is de toelating van de gemeentelijke overheid vereist. De lokale politiediensten moeten controle uitoefenen op dergelijke evenementen en optreden in geval van misbruik.

Nieuwe artikelen of voorwerpen die gebreken vertonen zijn daar niet op hun plaats. Iedere overtreding moet worden bekeurd. Volgens mij volstaan de huidige bepalingen en lijkt het me niet nodig die te veranderen.

Mijn administratie zal een rondzendbrief opstellen om de gemeenten aan de regelgeving ter zake te herinneren.

De heer Ludwig Vandenhove (SP.A-SPIRIT). - Het antwoord op mijn eerste vraag is duidelijk, maar ik ben het niet eens met het antwoord op mijn tweede vraag.

Het is voor de steden en gemeenten onmogelijk om controle uit te oefenen op grond van het huidige koninklijk besluit. Daarom vraag ik met aandrang om het koninklijk besluit aan te passen en exacter te omschrijven dat het om gebruikte goederen moet gaan. Als er bijvoorbeeld goederen worden verkocht uit een faillissement, met bijgaand formulier, dan is het voor de lokale politie niet zo eenvoudig om na te gaan of het formulier wel correct is.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ik zal uw opmerkingen door mijn administratie laten onderzoeken.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, en met de Slotakte, gedaan te Athene op 16 april 2003 (Stuk 3-176)

Voortzetting van de algemene bespreking

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Zonder overdrijven kunnen we zeggen dat de goedkeuring van het toetredingsverdrag van tien nieuwe leden tot de Europese Unie voor de historische lidstaten een historische beslissing is. We weten echter allemaal dat het woord `historisch' niet meer opvalt, omdat we het al zo vaak hebben misbruikt, zodat we de werkelijke betekenis van het verdrag nog moeilijk kunnen omschrijven.

We kunnen dit toetredingsverdrag vanuit verschillende invalshoeken benaderen. Vanochtend is de vraag gesteld: Welk Europa? Je kan inderdaad, zoals De Gaulle, uitgaan van het geografische Europa, een Europa dat zich uitstrekt van de Atlantische Oceaan tot de Oeral. Je kan uitgaan van de Europese Gemeenschap of van de Europese Unie. In het eerste geval is Europa louter geografisch bepaald. Als Europese Gemeenschap steunt het op een gemeenschappelijke geschiedenis, waarde-invulling en visie op de politiek. Als Unie gaat het om een eigen politieke constitutie met eigen kenmerken en een confederaal karakter.

Enkele jaren geleden werd het debat gevoerd of we Europa zouden verdiepen dan wel uitbreiden. Uiteindelijk werd beslist beide tegelijkertijd te doen. Mij leek dat enigszins overdreven.

De top van Kopenhagen van 2002 heeft de landen aangeduid die volgend jaar tot de Europese Unie zullen toetreden. De verdieping van de Unie met de Europese grondwet zit nog maar in een ontwerpfase. Feit is dat het toetredingsverdrag objectief gesproken even belangrijk is als de goedkeuring van de Europese grondwet, al is het maar om de juridische, economische en politieke weerslag die de toetreding van deze tien landen op de Unie zal hebben.

Dat er bij de publieke opinie, niet alleen in eigen land, een zeker scepticisme bestaat over de Europese eenmaking en de Europese Unie, heeft op de eerste plaats te maken met een gebrek aan verdieping. Mensen hebben vragen bij de dynamiek van de Europese instellingen, die via richtlijnen en verordeningen wel over vijftig procent van onze wetgeving beslissen, maar waar niemand ziet wie er nu het laatste woord heeft over die richtlijnen en verordeningen. Er is ook de vraag over het democratisch deficit in de besluitvorming op het Europese vlak en over het gebrek aan echte invulling van het subsidiariteitsbeginsel dat reeds in het Verdrag van Maastricht naar voren werd geschoven en dat in de Europese grondwet opnieuw wordt versterkt, ook al is het tegengesteld aan een Jacobijnse besluitvorming op Europees vlak. De subsidiariteit, die de eigenheid van verschillende regio's en landen erkent, moet mijns inziens veel meer in de verf worden gezet. Het moment waarop we moeten beslissen over de toetreding van tien nieuwe landen, is daarvoor niet het meest geschikt. Vandaag ligt dat alleszins minder gunstig dan in de jaren '50.

In die periode, de periode van het historische Europa der zes, was de aanpak pragmatisch. Volgens Monnet moesten de Europese lidstaten op economisch gebied samenwerkingsverbanden smeden en zou de politiek wel volgen. Er werd dus naar een overeenkomst op het terrein gezocht en daarna volgde de politieke bovenbouw. Vandaag gaat de politieke wil om beslissingen te nemen veel verder dan de concrete economische uitbouw van de relaties. De regionalisering en de mondialisering spelen een belangrijke rol.

Ik geef er de voorkeur aan de verruiming van de Europese Unie te bekijken vanuit de idee van de Europese gemeenschap, in plaats van vanuit het geografisch begrip. In die zienswijze behoren de landen die aan de deur kloppen, zoals Polen, de Baltische staten, Tsjechië, Slovakije vanzelfsprekend tot de Europese gemeenschap. Hele gebieden van Hongarije en daarbuiten, die trouwens vandaag nog in Oost-Europa blijven, behoorden historisch tot het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. Polen is het slachtoffer geweest van verschillende verdelingen en heeft een cruciale rol gespeeld in het herstel van de democratie in de communistische landen vanaf 1989. Uit democratisch oogpunt, uit het oogpunt van de invulling van de Europese waarden, kunnen wij de vraag van die landen niet op een negatieve manier beoordelen.

Politiek berust niet alleen op economie of financiën. Als we ervan uitgaat dat de politiek ook beslissend is voor de democratische kwaliteit van een land, dan is het evident dat we een positief antwoord moeten geven aan de landen die verzoeken om toe te treden tot de Europese Unie omdat ze behoren tot de Europese gemeenschap - een historische gemeenschap van waarden en opvattingen.

Die opvattingen zijn wel verdeeld. Ik heb met toenemende verbazing de hele discussie gevolgd over de preambule van de Europese grondwet. In de inleiding werd eerst verwezen naar de Grieks-Latijnse geschiedenis om dan onmiddellijk over te stappen naar de Verlichting, alsof er daartussenin niets is gebeurd. Anderzijds moeten we toch toegeven dat Europa en de Europese beschaving is wat ze is omwille van de fundamentele spanning die altijd heeft bestaan tussen twee verschillende mensopvattingen, die uiteindelijk hetzelfde uitdrukken, met name de primauteit van de mens, vanuit de joods-christelijke opvatting of vanuit de opvatting van de Verlichting. Die spanning heeft de Europese beschaving gemaakt tot wat ze is. De opvatting van tolerantie en het inzicht zijn daardoor gegroeid. Het is dus eigen aan de Europese beschaving dat ze in een vorm van spanning met waarden omgaat. De diverse landen die willen toetreden spelen ook een rol in deze geschiedenis.

Ik juich toe dat die landen na de ontdooiing uit de totalitaire bezetting van het communisme tot de democratieën zijn toegetreden en dat ze terug steun zoeken bij de grotere broer. Uit solidariteit zijn we verplicht die te geven. We mogen echter niet blind zijn voor de opvattingen die vandaag bij de diverse bevolkingsgroepen in verschillende landen leven. Daarom doe ik ook een beroep op de regering. We mogen ook niet blind zijn voor de concrete moeilijkheden. Er zijn twee fundamentele handicaps: een zekere versluiering van het Europese ideaal om de redenen die ik heb vermeld in mijn inleiding, en daarenboven de moeilijke economische toestand van een aantal West-Europese landen, waardoor sommige burgers de uitbreiding van de Europese Unie met landen waar het gemiddeld inkomen lager ligt dan in ons land, als een bedreiging zien voor de herverdeling van de rijkdom.

Wij moeten rekening houden met dat aanvoelen. Het debat dat wij vandaag voeren en zullen afsluiten met een stemming, begint mijns inziens pas.

Men heeft de 85.000 bladzijden van het communautair acquis voorgesteld aan de toetredende landen. Het debat wordt twee weken te vroeg gevoerd, want op 5 november aanstaande moet de Europese Commissie een verslag uitbrengen waarin wordt geanalyseerd in welke mate de toetredende landen aan het communautair acquis voldoen. Die evaluatie door de Commissie is zeer belangrijk voor de toetreding van de betrokken landen.

Wij kunnen uiteraard positieve aspecten van de toetreding beklemtonen, maar in mijn uiteenzetting wil ik de nadruk leggen op het veiligheidsaspect. Niet om te beweren dat juridische ruimte van de Europese Unie vandaag een veilige ruimte is en dat de toetreding van die tien landen de onveiligheid zou verhogen, maar wel om te wijzen op een aantal problemen.

Die problemen houden in min of meerdere mate verband met de overstap door die landen van een staatseconomie naar een vrije - markteconomie. Daardoor is de betekenis van de corruptie in die landen ongetwijfeld veel belangrijker dan het gemiddelde daarvan in de Europese Unie. Enkele dagen geleden werd de jaarlijkse corruptie - index gepubliceerd. België bekleedt de zeventiende plaats op de ranglijst. Alleen drie van de tien toetredende landen, Slovenië, Estland en Cyprus bereiken de gemiddelde index van de vijftien lidstaten van Europa. De andere zeven landen bekleden plaatsen op de ranglijst naast Zuid-Amerikaanse landen. Polen bevindt zich spijtig genoeg op de achtenzestigste plaats. Rekening houdend met de rol die Polen heeft gespeeld in de geschiedenis van de Europese Gemeenschap is dat een bijzonder pijnlijke vaststelling.

Niet alleen de corruptie-index van de toetredende landen, ook volgend citaat van de heer Krzysztof Janik, de Poolse minister van Binnenlandse Zaken verontrust mij ten zeerste. Hij heeft verklaard: "La corruption est la règle et la non-corruption l'exception à la règle..." en dit in alle sectoren van de samenleving. U weet dat het vertrouwen in Polen zwaar ondergraven is door een groot schandaal van steekpenningen bij de aankoop van een televisiezender. Dat is echter niet de kern van het debat. Uit de corruptie-index blijkt namelijk dat slechts drie toetredende landen een corruptieindex hebben die vergelijkbaar is met het huidige Europese gemiddelde.

Ik zeg dat niet om de staf te breken over de betrokken landen of mij in de plaats te stellen van de plaatselijke machthebbers. Ik wil er alleen op wijzen dat de goedkeuring van het toetredingsverdrag belangrijke gevolgen kan hebben voor onze landen.

Ik geef een voorbeeld. In welke mate zijn juridische beslissingen van een land binnen de Europese Unie waar de corruptie in de justitiële besluiten domineert, dwingend voor België?

Door de toetreding worden aan die landen allerlei rechtsgevolgen gegeven, maar worden ze eveneens met problemen opgezadeld. Vandaar de clause de sauvegarde in het toetredingscontract, die de hypothese onder ogen neemt dat er disfuncties zijn. Ik weet dat bijvoorbeeld Oostenrijk en Nederland dit aspect hebben onderstreept en hebben gevraagd of er geen onderzoek moet gebeuren.

Op 5 november brengt de Commissie een beoordelingsrapport over het communautaire acquis ten opzichte van die landen uit. Ik wil daar niet op vooruitlopen. Ik vraag de regering wel om dit aspect op de voet te volgen.

Een ander belangrijk aspect heeft te maken met de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Burgers uit gebieden die op een bepaald ogenblik in de geschiedenis tot Polen of Hongarije behoorden en die de Poolse of Hongaarse nationaliteit hebben maar niet in de Europese Unie wonen, beschikken over het vrije verkeer van persoon en het communautaire paspoort. We moeten hierbij toch enige voorzichtigheid aan de dag leggen want we weten dat meer dan 50% van de georganiseerde misdaad in België een internationale dimensie heeft. De jaarlijkse verslagen van de opvolgingscommissie Georganiseerde Criminaliteit en van het ministerie van Justitie leren ons immers dat bepaalde groepen uit Oost-Europa een belangrijke rol spelen in de georganiseerde criminaliteit in Europa. Het probleem van de Polen en de Hongaren extra muros die over het vrije verkeer van persoon en het communautaire paspoort beschikken, vraagt natuurlijk nog verder onderzoek.

Om allerlei redenen kunnen we geen precieze afweging maken bij de toetreding van de kandidaat-lidstaten. Ze behoren tot de Europese gemeenschap en voor mij betekent de Europese gemeenschap nog altijd een opvatting over mens en samenleving. Het komt ons niet toe hen de toegang tot de Europese Unie te weigeren, maar ik vraag de regering om voldoende rekening te houden met het scepticisme dat bij de bevolking leeft. In die zin begrip ik het voorstel van de VLD over de Europese Unie niet goed. Het toetredingsverdrag is mijns inziens minstens zo belangrijk als de Grondwet van de Europese Unie die vele bepalingen herneemt waar niemand problemen mee heeft.

Het is duidelijk dat de conjunctuur niet meezit bij de besluitvorming over de uitbreiding en dat het gaat om een historische stap. Wij kunnen die toetreding niet weigeren. Wij worden vandaag geconfronteerd met de hypotheek dat Binnenlandse Zaken en Justitie nationale materies gebleven zijn, dat er bijvoorbeeld geen richtlijn is ter bestrijding van de corruptie op Europees vlak en dat er ten opzichte van een aantal gebieden allerlei convergentiebepalingen of gedragingen te toetsen zijn. De toetreding van die landen tot de Unie heeft gevolgen voor Binnenlandse Zaken en de veiligheid. Het verslag van de commissie van 5 november zal uiteraard uitsluitsel geven over de vraag of de clause de sauvegarde ten aanzien van bepaalde landen kan worden toegepast, zo ja, aan de hand van welke criteria. Eventueel vraag ik hieromtrent de mening van de minister van Buitenlandse Zaken.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Defraigne aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de kostprijs van de elektriciteit voor industriële klanten» (nr. 3-29)

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Electrabel heeft vandaag nog 95% van de Belgische productiecapaciteit van elektriciteit in handen. Om technische redenen blijft de invoer van elektriciteit uit aangrenzende landen uiterst moeilijk. Dat heeft jammer genoeg gevolgen voor de kostprijs van de elektriciteit voor industriële klanten.

Volgens Eurostat, het Europees bureau voor de statistiek, staat België mede aan de kop wat de elektriciteitsprijs voor industriële klanten betreft. In 2003 bedroeg de prijs van een megawattuur in België 85,2 euro, 25% meer dan het Europese gemiddelde.

Door de hoge elektriciteitsprijzen worden de sectoren die veel elektriciteit verbruiken benadeeld. Er zijn industriële sectoren waar het aandeel van de energierekening oploopt tot 15% van de totale kosten. Dat brengt sommige bedrijven in een moeilijke situatie. De NV Ellwood Steel Belgium in Seraing is daar een recent voorbeeld van. Die handicap komt bovenop de loonkost die eveneens veel te hoog is. Dat benadeelt onze bedrijven en het schrikt buitenlandse investeerders af.

Het probleem is het gebrek aan echte concurrentie in de elektriciteitssector. Verschillende obstakels vormen een belemmering voor de efficiëntie van die markt, maar er zijn mogelijkheden om die situatie te verbeteren.

Hoe staat het met de opstelling van een investeringsplan om de capaciteit van de interconnecties met de buurlanden te verhogen? Hoe staat het met het voorstel van de CREG, de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, om de haalbaarheid van de verkoop van het productievermogen door Electrabel en de beëindiging van het CO2-project Electrabel/SPE te onderzoeken?

In de regeringsverklaring is er sprake van zuurstof voor kennis en ondernemen. Er zou een evaluatie komen van de inspanningen voor de liberalisering en een benchmarking met de tarieven in het buitenland. Wie zal die evaluatie uitvoeren en wanneer?

Mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Electrabel heeft geen 95%, maar 85% van de productiecapaciteit van de elektriciteit in handen. Dat is veel, maar het is niet bewezen dat dit tot buitengewoon hoge prijzen voor de industriële klanten leidt. Tot juli 2003, het tijdstip waarop het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas werd opgeheven, waren er belangrijke tariefverlagingen waarvan ook de industriële klanten konden profiteren.

Mevrouw Defraigne beweert dat de prijs voor industriële elektriciteit bij ons veel hoger ligt dan op buitenlandse markten. We moeten echter uitgaan van vergelijkbare gegevens.

In de prijzen die België aan Eurostat meedeelt, zijn ook de verschillende toeslagen begrepen. Dat kan een vertekend beeld geven. In de huidige tariefstructuur wordt rekening gehouden met de verschillende toeslagen, met name de federale bijdrage. De regering buigt zich momenteel wel over de vraag of die toeslagen niet moeten worden beperkt, om het concurrentievermogen niet te bezwaren.

Er wordt een werkgroep opgericht. Die zal een studie maken over de evolutie van de elektriciteitsprijzen in de strikte zin van het woord en over de hoogte van de verschillende toeslagen, in vergelijking met de ons omringende landen.

Ellwood Steel Belgium in Seraing is helaas een illustratie van de huidige situatie.

Het effect van de energierekening verschilt sterk van de ene industriële sector tot de andere, en zelfs van het ene bedrijf tot het andere. Het bedraagt meer dan 15%. Ik kan u verzekeren dat ik de concurrentie in de elektriciteitssector effectief wil laten spelen en dat ik de hinderpalen hiervoor geleidelijk wil wegnemen.

Ik kom nu tot uw concrete vragen. Het investeringsplan voor de transportmiddelen, met inbegrip van de interconnecties, werd voorbereid door de beheerder van het vervoersnet en werd op mijn verzoek overgemaakt aan de CREG die een advies moet geven.

Ik heb erop aangedrongen aandacht te besteden aan de versterking van de interconnecties met Frankrijk en Nederland.

Er is nooit sprake geweest van een haalbaarheidsstudie over de verkoop van productievermogen door Electrabel, maar wel over de verkoop van virtuele productiecapaciteit. Dat is niet hetzelfde.

Sinds 1 januari van dit jaar is het project Electrabel/SPE beëindigd door de opheffing van de Coördinatie van de Productie en het Transport van Elektrische Energie (CPTE). De CPTE had 95% van de productiecapaciteit van elektriciteit in handen.

Zoals ik al zei, heeft de regering aandacht voor de concurrentiepositie van onze bedrijven op de buitenlandse markt. Ze houdt die vooral door benchmarking in het oog. Mijn administratie beschikt, dankzij wettelijke bepalingen, over de nodige instrumenten om de evolutie te volgen van de marktprijzen, zowel voor de levering aan bedrijven als aan particulieren.

In artikel 29bis van de `elektriciteitswet' staat: "De Koning kan op voorstel van de minister en tegen de voorwaarden die Hij bepaalt, de verplichting opleggen aan het geheel of aan objectief omschreven categorieën van operatoren op de energiemarkten, om aan het Bestuur Energie van het Ministerie van Economische Zaken mededeling te doen van de noodzakelijke gegevens voor het opmaken van energiebalansen, alsook voor het periodiek opmaken van vooruitzichten op korte, middellange en lange termijn, die toelaten om de energieprestaties van het land te situeren in het internationaal kader en de behoeften te evalueren die zijn verbonden met de dekking van zijn energiebevoorrading en met de vermindering van zijn afhankelijkheid van energie, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de commissie op het vlak van het verzamelen van gegevens bij de operatoren."

Aan dat artikel werd uitvoering gegeven door het koninklijk besluit van 11 maart 2003 houdende de organisatie van de inzameling van gegevens inzake de opstelling van de aardgas-, elektriciteits- en warmtebalans.

De regering heeft beslist aandacht voor de evolutie van de elektriciteitsprijzen en de gevolgen daarvan voor onze bedrijven.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik twijfel er niet aan dat de regering met deze kwestie begaan is. Onze cijfers zijn enigszins anders, maar er is wel degelijk een probleem.

We moeten de situatie vergelijken met die in het buitenland. Onze bedrijven moeten met de buitenlandse kunnen concurreren.

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «het regeringsbeleid met betrekking tot de federale wetenschappelijke instellingen» (nr. 3-21)

De heer François Roelants du Vivier (MR). - De overheid heeft de federale wetenschappelijke instellingen lang verwaarloosd. Het lijkt wel of die financiële en administratieve verloedering bewust gewild was. Er is lang sprake geweest van overheveling naar de gemeenschappen.

Op verzoek van de vorige minister van Wetenschapsbeleid, de heer Picqué, hebben de directeurs van de wetenschappelijke instellingen een witboek opgesteld dat een aantal aanbevelingen bevat. De regering heeft daarvan akte genomen, maar voor de rest is er niets gebeurd.

Het is daarom bemoedigend dat in de beleidsverklaring wordt vermeld dat de regering de mogelijkheden onderzoekt om de aanbevelingen van het witboek over de modernisering van de wetenschappelijke instellingen uit te voeren.

Bovendien zouden de middelen voor wetenschappelijk onderzoek tegen 2010 worden verhoogd van 2,16% tot 3% van het BBP.

Ik ben verheugd over de verklaringen van de minister over het nationale of federale karakter van de federale wetenschappelijke instellingen en over de spoedige benoeming van tien directeurs in het directiecomité van Wetenschapsbeleid.

De mededelingen die in de pers zijn verschenen, lijken wel interessant, maar de vraag is of die wel waarheidsgetrouw en volledig zijn weergegeven. Welk beleid zult u voeren om het belang en de uitstraling van onze wetenschappelijke instellingen te verzekeren?

Mevrouw de minister, hoeveel zult u besteden aan de uitvoering van de aanbevelingen van het witboek dat in mei 2002 is verschenen? De financiële eisen van de federale wetenschappelijke instellingen zijn zeker niet overdreven. Ik denk in het bijzonder aan de kosten voor personeel, informatisering en veiligheid.

De meest gunstige regeling voor de federale wetenschappelijke instellingen, namelijk 62 miljoen euro voor prioritaire maatregelen gedurende tien jaar en daarna 33 miljoen euro, vertegenwoordigen samen slechts één percent van de waarde van de verzamelingen en van de andere roerende goederen die door de federale wetenschappelijke instellingen worden bewaard en beheerd.

De verhouding is nog gunstiger als men de onroerende waarde van de federale wetenschappelijke instellingen mee in aanmerking neemt en als men rekening houdt met de schommelende waarde van de verzamelingen op de kunstmarkt, die het Instituut der nationale rekeningen niet vermeldt.

Wat zult u doen om de huidige budgettaire verstarring te doorbreken? Bent u van plan om in te gaan op de voorstellen van de federale wetenschappelijke instellingen in verband met het mecenaatsfonds, Europese financiering en hogere waardering van de producten en diensten van de federale wetenschappelijke instellingen?

Wat zijn uw plannen met betrekking tot maatregelen die geen kosten met zich meebrengen, zoals de doelstellingscontracten, de hervorming van het organisatieschema, de vereenvoudiging van het besluitvormingsproces en de voortdurende aanpassing aan de technologische context, in het bijzonder de informatisering?

Ik heb de toestand onderzocht van de grote musea, die tot de wetenschappelijke instellingen behoren in Frankrijk en in Groot-Brittannië. Er zijn grote verschillen tussen de beide landen, maar in beide gevallen hebben hun regeringen ernaar gestreefd de achterstand in te halen op het vlak van onderzoek, technologie, veiligheid en infrastructuur in vergelijking met gelijksoortige instellingen in de Verenigde Staten en in andere Europese landen.

Als we het wetenschappelijk patrimonium in ons land willen ontwikkelen en ondersteunen, moeten we dat voorbeeld volgen.

Mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Ik deel de bezorgdheid van de heer Roelants du Vivier over de federale wetenschappelijke instellingen. Het is niet mijn bedoeling ze te laten wegkwijnen en ik probeer ze allemaal te bezoeken.

In het onderdeel over zuurstof voor kennis en ondernemen van de regeerakkoord verbindt de federale regering zich ertoe om samen met de gemeenschappen en de gewesten en met de onderzoekers een stappenplan op te stellen om de inspanningen van ons land op het gebied van wetenschappelijk onderzoek op 3% van het BBP te brengen.

De regering zal haar inspanningen toespitsen op de federale wetenschappelijke instellingen. In het witboek wordt uitdrukkelijk naar de modernisering van die instellingen verwezen.

In het kader van de uitvoering van de aanbevelingen van het witboek voor de modernisering van de federale wetenschappelijke instellingen moeten er prioritaire maatregelen worden genomen, in de eerste plaats met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden op het gebied van infrastructuur en veiligheid, in samenwerking met de Regie der Gebouwen. U hebt verwezen naar de waarde van de collecties van onze instellingen. We moeten over een goede infrastructuur beschikken om die te bewaren. Er werd een studie uitgevoerd over de veiligheid. De voorgestelde maatregelen zullen in samenwerking met de Regie worden uitgevoerd.

Het patrimonium moet worden gedigitaliseerd om het voor iedereen toegankelijk te maken. De bestuursorganen moeten worden omgevormd in strategische organen die de culturele, economische en wetenschappelijke kringen vertegenwoordigen. De financieringsbronnen moeten worden gediversifieerd, onder meer via de Nationale Loterij. Het wetenschappelijk statuut moet worden hervormd en het management van de instellingen moet worden versterkt. Er moet ook een wetenschappelijk onderzoek worden ontwikkeld op economisch en sociaal vlak. De instellingen moeten in de Europese onderzoeksruimte worden geïntegreerd.

Ik heb vastgesteld dat de bestaande middelen, ook op Europees niveau, niet worden gebruikt. Wat het onderzoek sensu stricto betreft, kennen sommige instellingen de weg, maar voor de digitalisering van het patrimonium wordt onvoldoende gebruik gemaakt van de bestaande middelen.

Op korte termijn zullen de volgende maatregelen worden genomen:

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik heb aan uw voorganger gezegd dat er eerst een belangrijke diefstal moest plaatsvinden in een Belgisch museum opdat de overheid eindelijk iets voor die instellingen zou doen.

Ik stel vast dat u de zaak doet opschieten. Ik ben bereid u in dit dossier bij te staan. We moeten dit belangrijke patrimonium inderdaad kunnen beschermen. Alles wat u hier hebt gezegd, gaat in de goede richting.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, en met de Slotakte, gedaan te Athene op 16 april 2003 (Stuk 3-176)

Voortzetting van de algemene bespreking

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik zal de uitbreiding van de Europese Unie vanuit een sociaal-economisch perspectief belichten.

CD&V is steeds een grote voorstander geweest van een dubbel proces: economische integratie gekoppeld aan de uitbouw van een sociaal Europa.

De uitbreiding naar 25 lidstaten in een eerste fase biedt nieuwe kansen, maar plaatst ons tegelijkertijd voor duidelijke uitdagingen. Een gezond evenwicht tussen economie en sociale bescherming is ons leidmotief bij de Europese uitbreiding. De basis voor een duurzame samenleving ligt ook in sterke economieën die de concurrentie met de Verenigde Staten en met de grote Aziatische wereldeconomieën aankan.

De uitbreiding van de markt met tien landen en 75 miljoen mensen is ontegensprekelijk een economische versterking. In één klap komen er voor onze bedrijven 75 miljoen consumenten bij, wat zal leiden tot een intensievere handel in goederen en diensten, schaalvoordelen, meer concurrentie en meer investeringsstromen. Dit alles zal resulteren in een grotere economische groei, zowel in de huidige als in de toekomstige lidstaten. Hoewel vooral de nieuwe lidstaten in een eerste fase gebaat zullen zijn met de uitbreiding, zal ook onze Belgische economie op termijn versterken. Binnen de uitgebreide Europese vrije markt moet het proces naar een meer competitieve en meer dynamische kenniseconomie een duurzame groei opleveren met meer en betere banen en meer solidariteit. Dat is de zogenaamde Lissabonstrategie.

Uiteraard mogen we de klassieke sectoren niet vergeten. Ook in de industrie moet het accent op innovatie komen te liggen.

Bij de creatie van een duurzame economie moeten de minimumnormen inzake ecologie en consumentenbescherming ook voor de nieuwe lidstaten worden gehandhaafd.

Op sociaal vlak is de uitbreiding van groot belang, zowel voor de kandidaat-landen als voor de huidige lidstaten. De nieuwe lidstaten moeten de sociale verworvenheden van de Europese Unie overnemen. De bestaande Europese sociale wetgeving is voor hen een minimum. We moeten er rekening mee houden dat er vanuit de Centraal- en Midden-Europese landen een stroom werk- en gelukzoekers op gang zal komen. Die stroom moet worden ingedijkt door maatregelen die de sociale concurrentie verminderen. Pas wanneer het welvaartspeil in de nieuwe lidstaten toeneemt, kan het aanzuigeffect van de rijkere landen op werknemers uit arme landen, evenals de aantrekkingskracht van de arme landen op bedrijven of vestigingen van bedrijven in rijkere landen. Het behoud van de herverdelende welvaartsstaat met een sterk uitgebouwde sociale zekerheid moet een belangrijk aandachtspunt zijn in de convergerende en uitbreidende vrije markt.

De Europese integratie is in oorsprong vooral een economisch proces geweest. In de volgende jaren moet vooral veel aandacht worden geschonken aan de sociale integratie. Het toekomstig Europees constitutioneel verdrag, dat de spelregels voor de uitgebreide unie zal bevatten, moet de garantie bieden dat het Europees beleid en de Europese regelgeving rekening houden met de vereisten van toegankelijke, betaalbare en kwaliteitsvolle sociale bescherming in de gezondheidszorg, gebaseerd op inkomens- en risicosolidariteit. De dwingende eisen van vrij verkeer van personen en diensten mogen de sociale cohesie en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg niet ondermijnen. Dat is onder meer mogelijk via de methode van open coördinatie. Zo kan de Europese Unie de motor zijn van kwaliteitsverbetering en vooruitgang in de zorg en van een verbetering van de toegang tot zorg in alle landen van de Europese Unie. Open coördinatie is een manier voor het bevorderen van samenwerking, de uitwisseling van beproefde praktijken en het bereiken van overeenstemming over gemeenschappelijke streefdoelen en richtsnoeren voor de lidstaten, soms ondersteund door nationale actieplannen.

Het subsidiariteitsbeginsel moet in een uitgebreid Europa ook op sociaal vlak blijven spelen. Wanneer een uitgebreide sociale bescherming werd opgebouwd, zoals wij hebben gedaan, moet deze specifieke sociale bescherming mogelijk blijven. De EU moet de autonomie van haar lidstaten respecteren om zelf een gezondheidszorg uit te bouwen op basis van solidariteit, toegankelijkheid en kwaliteit. Het Europees recht moet dus de specificiteit van ons stelsel, dat zich situeert tussen markt en overheid, erkennen en ontzien. Op die manier doet Europa recht aan de verscheidenheid van culturen die onder meer ook tot uiting komt in de organisatie van de zorg.

Mevrouw Marie-Hélène Crombé-Berton (MR). - We moeten enthousiast instemmen met de uitbreiding van de Europese Unie, ook al moeten we dat als politici op een beredeneerde en gematigde wijze doen.

Het ideale Europa dat de stichters een halve eeuw geleden voor ogen hadden, is gedoemd om uit te groeien tot een grote politieke mogendheid, want de krachtsverhouding is een bron van evenwicht en het evenwicht is de basis voor welvaart en vooral vrede.

De integratie van de tien landen van vooral Midden-Europa begon met de desintegratie van de COMECON en kwam in een stroomversnelling terecht na de val van de Berlijnse muur en de eenmaking van Duitsland.

De toetreding doet een reeks rechtmatige vragen rijzen, vaak van economische aard. Er een antwoord op zoeken is zeker geen oefening in retoriek want met deze uitbreiding gaan de Vijftien een lang en moeilijk proces aan.

We mogen onze ogen immers niet sluiten voor de verschillen tussen de tien toetredende landen. In 2000 bedroeg het aandeel van de landbouw in de totale tewerkstelling 18,8% in Polen, 5,1% in Tsjechië en 6,5% in Hongarije.

De werkloosheid bedraagt 16,1% in Polen, 13,7% in Estland en slechts 6,4% in Hongarije.

Het inkomen per inwoner van deze landen ligt trouwens ook beduidend lager dan het gemiddelde van de lidstaten van de Europese Unie.

Men gaat ervan uit dat de tien landen 20 tot 30 jaar nodig zullen hebben om de huidige vijftien lidstaten in te halen. Die periode kan korter of langer zijn, afhankelijk van het verschil in economische groei tussen hen en de Europese Unie. Op dit ogenblik kennen ze, op Polen na, trouwens een hogere groei.

Er wordt thans niet alleen gevreesd voor delokalisatie, maar ook voor een daling van de groei in Europa. Het voorbeeld van de Duitse eenmaking zal die vrees misschien nog aanwakkeren.

De geschiedenis leert echter dat het gevaar niet mag worden overdreven. Pessimisten deden bij de toetreding van Griekenland in 1981 en van Portugal en Spanje in 1986 dezelfde voorspelling, maar hun vrees werd niet bewaarheid.

Bovendien tonen diverse studies aan dat de economische impact van de uitbreiding op de Unie van de Vijftien gering zal zijn omdat het economische gewicht van de kandidaten te zwak is. De impact van de Vijftien op de toetredende landen zal integendeel wel groot zijn.

Het delokalisatierisico moet correct worden ingeschat.

Ten eerste is de arbeidsproductiviteit, op enkele uitzonderingen zoals de automobielsector na, in de Midden- en Oost-Europese landen veel kleiner dan in de Vijftien.

Ten tweede was het delokalisatierisico in de overgangsperiode veel groter omdat het loonverschil in die periode veel groter was. Bovendien zullen de institutionele, economische en milieuverplichtingen na de toetreding voor de vijfentwintig landen dezelfde zijn. Dat zal het concurrentievoordeel van de nieuwe leden op termijn aanzienlijk afzwakken.

De handel tussen de BLEU en de landen van Centraal- en Oost-Europa is aanzienlijk gestegen, maar vertrok van een zeer laag peil.

De export naar de landen van Centraal- en Oost-Europa is gestegen van 0,5% in 1990 tot 2,4% in 1998.

De import steeg minder: van 0,5% in 1990 naar 1,6% in 1998. De handelsbalans tussen de BLEU en deze landen is positief en stijgt sedert 1991. We kunnen daaruit besluiten dat de eventuele risico's die aan het concurrentievoordeel van deze landen verbonden zijn niet onmiddellijk het gevolg zijn van de uitbreiding.

Ik heb tot slot nog een opmerking over de structuurfondsen. Als de toewijzingsregels niet worden gewijzigd zullen door de algemene daling van het gemiddelde BBP alle Belgische en Spaanse regio's van deze fondsen worden uitgesloten omdat het gemiddelde BBP per inwoner er meer dan 75% van het gemiddelde van de Europese Unie bedraagt. Tot eind 2006 blijft de huidige regeling van toepassing. De Commissie zou einde 2003 voorstellen formuleren en op vraag van Spanje zouden de beslissingen voor deze hervormingen unaniem moeten worden genomen. Er is al voorzien in een phasing-out-formule voor 2000-2006. Is er geen zachte uitdovingsformule mogelijk voor de periode 2007-2013?

Omdat de geschiedenis gevoed wordt door twijfels en niet door zekerheden en de waarheid alleen in het verleden kan worden vastgesteld, omdat Europa geen openbaring is maar een geloofsbelijdenis, omdat geen enkele vrees onterecht is en geen enkele droom onmogelijk wanneer het de wil is van een volk, omdat het gaat om de wederopbouw van wat fanatici en fatalisten ooit hebben vernietigd, zal de MR-fractie het wetsontwerp steunen.

De heer Jacques Timmermans (SP.A-SPIRIT). - Nadat de Europese Raad van Brussel en Kopenhagen van eind 2002 definitief het groene licht gaf voor de toetreding van tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004, vond in Athene de plechtige ondertekening plaats van de toetredingsverdragen nadat het Europees Parlement die toetreding had goedgekeurd. Dat betekent niet dat die landen nu al klaar zijn. Zij moeten dat pas zijn op het moment van de toetreding in 2004. De mededeling van de Commissie over de stand van zaken inzake de uitbreiding, die de top van Kopenhagen in staat moest stellen om een beslissing te nemen, ging dus uit van een projectie. De beslissing van de Europese Raad betekent dat het contentieux van de onderhandelingen wordt afgewerkt. De Commissie zal zes maanden voor de geplande toetredingsdatum, op 5 november 2003, een verslag aan de Raad en het Europees Parlement voorleggen.

Voor de omzetting van het acquis bestaan in de kandidaat-lidstaten nog heel wat problemen. In juni 2003 moesten niet minder dan acht nieuwe lidstaten ter verantwoording worden geroepen, omdat zij op een aantal domeinen onvoldoende inspanningen hadden gedaan. In Polen zijn er lacunes met betrekking tot het vrij verkeer van goederen en diensten, landbouw en visserijbeleid, sociaal beleid, cultuur en audiovisuele media, douane en financiële controle. In Hongarije zijn er gebreken inzake landbouwbeleid en financiële controle. In Tsjechië zijn er tekorten inzake vrij verkeer van goederen, diensten, landbouwbeleid, fiscaal beleid, financiële controle en moet de corruptie bij de politie dringend worden aangepakt, vooral inzake mensenhandel en prostitutie. In Slowakije zijn er problemen voor de liberalisering van de dienstverlening, het landbouwbeleid en het regionaal beleid. In Estland zijn er problemen inzake sociaal beleid, met name inzake veiligheid en gezondheid op het werk en gelijkheid van mannen en vrouwen, en het visserijbeleid. In Letland zijn er lacunes inzake vrij verkeer, wederzijdse erkenning van diploma's in de sector van de gezondheidszorg, dierenwelzijn, automatisering van douaneprocedures en financiële controle. Voor Cyprus zijn er problemen inzake asielbeleid, maritieme veiligheid en energiebeleid, en voor Malta inzake fiscaal beleid, concurrentiebeleid en omzetting van regelgeving voor de binnenmarkt.

Op 30 september 2003 gaf de verantwoordelijke commissaris Verheugen aan dat de Commissie in haar verslag van 5 november waarschijnlijk zal teruggrijpen naar het mechanisme van de vrijwaringsclausules om een aantal nieuwe lidstaten tot actie aan te sporen.

Commissaris Verheugen bleef echter vaag over het verloop en de precieze inhoud hiervan. De vrijwaringsclausules werden op aandringen van Nederland en België in de toetredingsverdragen opgenomen. Dat betekent dat de lidstaten en de Commissie de kandidaat-lidstaten kunnen wijzen op de verplichtingen die ze niet nakomen en dat de Commissie bijzondere maatregelen kan voorstellen. De vrijwaringsclausules gelden voor drie jaar. Het is dus ook zeer belangrijk dat we bij onze regering en bij de Commissie blijven hameren op waakzaamheid en een goede opvolging. De vrijwaringsclausules uit de toetredingsverdragen zijn er mede gekomen onder druk van onze regering. We moeten er dus op toezien dat ze worden toegepast.

Ook de Unie zelf is echter nog niet klaar. Een eerste punt is de nieuwe grondwet over de hervorming van de instellingen en procedures. De Top van Brussel van 16 oktober jongstleden kon geen vooruitgang boeken in een aantal essentiële meningsverschillen met betrekking tot de stemming in de Raad en de samenstelling van de Commissie. De Italiaanse voorzitter zal pas in november met concrete voorstellen komen. Opmerkelijk is dat de nieuwe landen die het slechtst scoren bij het nakomen van hun verplichtingen, zoals Polen, Hongarije en Estland, op de Intergouvernementele Conferentie de belangrijkste dwarsliggers aan de kant van de kandidaat-lidstaten zijn.

Ik wil ook een woord zeggen over de discussie rond het al dan niet houden van een referendum. De SP.A wil dat er over de toekomst van Europa en de Europese instellingen een ernstig maatschappelijk debat wordt gevoerd. Europa moet de lidstaten helpen om hun sociaal model in stand te houden en niet om het uit te hollen. Europa zal, met andere woorden, sociaal zijn of niet zijn. Dat is nodig om Europa bij de mensen geloofwaardig te maken. Een referendum kan een instrument zijn om die discussie ten gronde te voeren en we steunen dan ook dit idee. Het moet evenwel ernstig gebeuren. We pleiten voor een echt Europees referendum waarvan de uitslag niet per land, maar over de hele Unie in rekening wordt gebracht. De SP.A is niet tegen de Europese integratie en de Europese Unie, maar wil er wel bepaalde voorwaarden aan koppelen, zoals een duidelijke sociale meerwaarde. Die is er vooralsnog niet.

De uitbreiding biedt kansen en risico's.

Ten eerste op het vlak van vrede en veiligheid. De nieuwe lidstaten moeten worden vastgeklonken in ons Europees model, een model van democratie, verdraagzaamheid en respect voor de mensenrechten, dat nationalistische tendensen tegengaat. Dit kan op voorwaarde dat we erin slagen het gemeenschappelijk belang op de voorgrond te houden. Lidmaatschap van de Unie biedt een kans. De afwikkeling van de Irakcrisis legt echter de grote tegenstellingen tussen de zogenaamde `oude' en `nieuwe' lidstaten bloot. Dit werd geconcretiseerd in een discussie over het `oude' versus het `nieuwe' Europa. Onder de leiding van Frankrijk en Duitsland bleven een minderheid van lidstaten trouw aan het principe dat internationaal optreden alleen kan onder de vlag van en met respect voor de Verenigde Naties, terwijl niet minder dan tien landen zich openlijk achter het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten schaarden. Vooral Spanje en Polen toonden zich zeer actief in die coalitie.

Ten tweede is er het sociaal belang. De nieuwe lidstaten zullen zich geleidelijk het Europees sociaal model moeten eigen maken. Dit is gestoeld op aandacht voor kwaliteitsvolle werkgelegenheid, sociaal overleg, sociale bescherming, diensten van algemeen belang. Die combinatie is uniek in de wereld en staat in tegenstelling tot het Amerikaanse model. De nieuwe lidstaten moeten vanaf hun toetreding alle regels van de Unie toepassen, ook en vooral de milieunormen en de sociale regels. Ook hier is er reden tot ongerustheid. Het volstaat niet sociale regels in wetgeving te gieten. Ze moeten ook op de werkvloer worden toegepast en deze toepassing moet kunnen worden beoordeeld. Er is niet alleen de Europese regelgeving, maar de afgelopen tien jaar zijn er sociale verworvenheden opgebouwd door coördinatie van beleid inzake werkgelegenheid, sociale uitsluiting, strijd tegen armoede, pensioenen en gezondheidszorg. Er zijn ook overgangsregelingen met betrekking tot het vrij verkeer van personen en de toegang tot de arbeidsmarkt.

De verplichting om de Europese regels toe te passen moet de sociale dumping beperken. Europese bedrijven zullen voor hun Oost-Europese vestigingen Europese ondernemingsraden moeten oprichten of hun Oost-Europese vestigingen een plaats geven in een reeds bestaande Europese ondernemingsraad. Afspraken in verband met veiligheid en gezondheid op het werk, over werkorganisatie en over coördinatie van het beleid moeten worden nageleefd.

Hoewel de Europese Unie institutioneel nog niet klaar is om de uitbreiding onder de meest optimale voorwaarden te realiseren, menen we dat de toetreding toch een rem zal zetten op de sociale dumping. Hem helemaal uitsluiten is echter niet mogelijk. We zullen erop moeten toezien dat het acquis ook wordt toegepast en dat de vrijwaringclausules worden vervuld.

De gemaakte afspraken moeten worden nagekomen. Het proces van de uitbreiding is in 1993 gestart en moet nu worden geconcretiseerd. Aan de hoge eisen die aan de kandidaat-lidstaten werden gesteld, moet worden voldaan.

Tot slot zou ik een oproep willen doen om samen Europa sociaal te versterken. Niet alleen uit respect voor de sociale verworvenheden in de Europese binnenmarkt, maar vooral om een beter evenwicht te bereiken tussen economie en werkgelegenheid en om de werking van de Euro-groep te versterken naar andere beleidsdomeinen.

We vragen dat er rust zou komen op het front van de uitbreiding. Er zullen minstens tien jaar nodig zijn om de in gang gezette uitbreiding te verwerken. Het is niet opportuun de Balkan nu al perspectieven op toetreding te geven, ook al is dat op lange termijn onafwendbaar en het heeft evenmin zin zich over te geven aan spielereien over de toetreding van andere Oost-Europese landen.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik zal het kort hebben over migratie en mensenhandel. Als we over migratie spreken, dan moeten we het onderscheid maken tussen arbeidsmigratie en andere vormen van migratie. De arbeidsmigratie ontstond door het vrij verkeer van personen, voornamelijk uit de nieuwe lidstaten. Het grote verschil in welvaartspeil tussen de lidstaten zal de migratie blijven aansporen. De mate waarin is heel moeilijk te voorspellen.

Toen Spanje tot de Europese Unie toetrad bestond ook de angst dat vele Spaanse migranten naar hier zouden komen. In de statistieken is daarvan niets terug te vinden. Integendeel, de Spaanse arbeidsmigratie naar het Noorden nam af.

Er zijn diverse studies gedaan naar het mogelijke migratie-effect van de op stapel staande uitbreiding naar het Oostblok. Sommigen hebben het over drie miljoen migranten binnen de vijftien jaar, anderen hebben het over vier miljoen in de komende dertig jaar. Waarschijnlijk zal het zo geen vaart lopen. De verbondenheid met het thuisland, de historische tendens in de nieuwe lidstaten om niet zo maar te emigreren, de hoop op betere economische perspectieven in het thuisland, de daarmee gepaard gaande berichten over de toenemende werkloosheid in West-Europa en de taalbarrières zullen grote volksverhuizingen waarschijnlijk afremmen.

Ook na de val van de Berlijnse muur kwam de massale migratie, waar veel mensen voor hadden gevreesd, niet op gang.

Natuurlijk is er niet alleen de legale migratie, maar bestaat er ook het illegale circuit van goedkope, niet-geregistreerde arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten en de illegale immigratie vanuit derde landen via de nieuwe Oost-Zuidgrenzen.

Inzake het eerste probleem is er een zeer belangrijke taak weggelegd voor de sociale inspectie. Die zal veel meer dan vroeger en met veel meer middelen en manschappen haar controletaken moeten uitbouwen.

Inzake het tweede probleem zullen vooral de instellingen erop moeten toezien dat de nieuwe lidstaten die de buitengrens vormen van de EU, hun douanetaken ter harte nemen. Er worden terzake al goede inspanningen geleverd, niet het minst via de liaisonofficieren verbonden aan Europol en via acties van Europol in samenwerking met de nationale douanediensten. Indien tegen de huidige verwachtingen in toch niet het verhoopte resultaat wordt bereikt, dan lijkt het ons van het grootste belang om een Europese geïntegreerde grenspolitie tot stand te brengen.

De aanpak van de asielproblematiek is een ander paar mouwen. Het verheugt me trouwens dat de minister van Binnenlandse Zaken de bespreking komt volgen. Een van de prioriteiten van de meerderheid is immers het gemeenschappelijk asiel- en vreemdelingenbeleid in Europa. Daarin kunnen we verschillende assen onderscheiden: de harmonisatie van het Europese asiel- en migratiebeleid, de strijd tegen de illegale migratiestromen en vooral de strijd tegen de mensenhandel die de voorbije jaren heel sterk aan bod is gekomen in de Senaat. Bovendien moeten we oog hebben voor een regeling van de migratiestromen.

Bij het laatste wringt nu precies het schoentje, niet omdat de doelstellingen die de Europese Raad aan de lidstaten heeft opgelegd, geen lof verdienen. Integendeel, die zijn bijzonder goed. De fout ligt bij de lidstaten zelf. In Tampere heeft de Europese Raad nog niet zo lang geleden de politieke wil vastgelegd om de problematiek op een globale en dus bij uitstek Europese wijze aan te pakken, met aandacht voor de verschillende invalshoeken.

Wat kunnen die invalshoeken zoal zijn? Een eerste is in ieder geval het partnerschap met de landen van herkomst. Wij hebben in de Senaat altijd gezegd dat het belangrijk is om aandacht te hebben voor de vraagstukken in verband met politiek en ontwikkeling en voor de mensenrechten in de landen van herkomst en vooral van doorreis. In concreto betekent dit dat we aandacht opbrengen voor de situatie ter plaatse en dat we toezien op de naleving van de mensenrechten, in het bijzonder op die van minderheden, vrouwen en kinderen. Daarom worden de lidstaten verzocht om binnen hun bevoegdheden bij te dragen tot een grotere samenhang van het interne en externe beleid van de Unie.

Ten tweede is er het gemeenschappelijke Europese asielstelsel. Het recht om asiel te zoeken werd ondubbelzinnig door de Europese Raad van Tampere bevestigd. Het spreekt evenwel voor zich dat dit meer een realiteit kan zijn, als alle lidstaten eenzelfde procedure handhaven. Het harmoniseren van de asielprocedure mag niet enkel slaan op de formele aspecten maar moet ook de materieelrechtelijke aspecten omvatten. De vraag is niet zozeer welke procedures we aanhouden en welke de lidstaten mogen kiezen, maar veel meer of de criteria volgens dewelke de asieldossiers worden behandeld, wel voldoen aan de vereisten van het Europees Verdrag van de rechten van de mens. Een van de problemen waar we vandaag nog altijd mee kampen, is het gebrek aan een eigen, doeltreffende en gemoderniseerde procedure. Ik heb deze week in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden nog vernomen dat we daarvan tijdens deze legislatuur niet echt werk zullen maken. Het zal er dus op aankomen de bestaande procedure zo goed mogelijk in te passen in de Europese regelgeving, voor zover die op de verschillende vlakken bestaat.

Een derde invalshoek is de eerlijke behandeling van onderdanen van niet-lidstaten. De Europese Raad bevestigde dat burgers van niet-lidstaten die legaal in een van de landen van de Europese Unie verblijven, dezelfde rechten moeten krijgen als de EU-burgers.

Het Belgische EU-voorzitterschap van 2001 nam zich voor zich daarop te profileren maar concrete initiatieven bleven uit. Een mogelijk voorstel had kunnen zijn dat de lidstaten een gemeenschappelijk racismemisdrijf strafbaar zouden stellen. Een van de prangende problemen in verband met de justitiële samenwerking inzake racismedelicten is dat de lidstaten nogal uiteenlopende wetgevingen hebben op dat vlak.

Ten vierde is er het beheer van de migratiestromen. De Europese Raad benadrukte het belang van de verdere ontwikkeling van een actief gemeenschappelijk beleid inzake visa en valse documenten. Dat houdt ook een nauwere samenwerking tussen de EU-consulaten en niet-EU-landen in, en indien nodig, de vestiging van gemeenschappelijke EU-kantoren voor de afgifte van visa. Wij hebben de nood daaraan vastgesteld tijdens ons bezoek aan Oekraïne vorig jaar.

We moeten er ook voor zorgen dat bij de volgende integratie de kandidaat lidstaten het acquis van het Schengenakkoord volledig overnemen en maatregelen nemen die daarop voortbouwen. De Europese Raad benadrukt het belang van een doeltreffende controle aan de toekomstige buitengrenzen van de Unie, door gespecialiseerde en goed opgeleide vakmensen.

Buiten de grote lijnen die reeds waren uitgestippeld, wordt er in feite weinig of geen voorstel gedaan van concrete implementatie van het communautaire acquis. Is België wel voorbereid op de toekomst? Zullen wij de uitbreiding op een goede manier kunnen aanpakken?

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Het verslag dat de heer Kok heeft gemaakt op vraag van de commissievoorzitter, de heer Prodi, heeft uiteraard als doel de positieve aspecten te benadrukken van wat de commissie beoogd heeft. Ik heb daar enkele bedenkingen bij.

Door de uitbreiding tot 25 landen moet de politieke hereniging en de veiligheid verbeteren. Na de hereniging van het vroegere Oost-Duitsland met het vroegere West-Duitsland werden aan de West-Duitse bevolking grote inspanningen gevraagd om de bevolking uit de Ost-Länder snel een betere status te bezorgen. Geen enkele van de huidige tien kandidaat-landen heeft een inkomen per inwoner dat niet ten minste 25% lager is dan het gemiddelde van de huidige vijftien lidstaten. Er zullen dus ook van ons belangrijke financiële inspanningen worden gevraagd. Ik deel bijgevolg niet het optimisme van de heer Kok, met name dat de uitbreiding op termijn niet meer zal kosten dan ongeveer twee miljard euro per jaar. Dat lijkt me belachelijk weinig als we kijken naar de noden in de kandidaat-lidstaten.

Door de verruiming van onze interne markt van 375 miljoen tot 450 miljoen inwoners zal de interne handel ongetwijfeld toenemen, zullen er sowieso bijkomende investeringen plaatsvinden en zal de welvaart van de oude en de nieuwe staten samen toenemen, maar of de vooropgestelde groei ook voor de huidige vijftien lidstaten zal worden verwezenlijkt betwijfel ik toch wel.

In Lissabon hebben de regeringsleiders een aantal beslissingen vrij makkelijk aanvaard omdat zij ervan uitgingen dat er snel een economische heropleving zou komen. De strategie van Lissabon was dus ambitieus. De doelstellingen in de nota die tegen 2010 van Europa de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld moeten maken, ogen mooi op papier. De maatregelen om deze te bereiken moeten allemaal binnen afzienbare tijd worden aangevangen en ik wil er dus bij de regering op aandringen dat zij aan de verwezenlijking van sommige ervan bijzondere aandacht besteedt.

Mijnheer de vice-eerste minister, één van de tien politieke prioriteiten is onder andere de voltooiing van de interne markt op het terrein van de telecommunicatie, de energie en de financiële dienstverlening. U zult het dus met mij eens zijn dat er nog heel wat te doen is als wij de Belgische realiteit onder ogen nemen.

Verder zou de concurrentie op het vlak van de spoorwegen en het luchtvervoer moeten toenemen. De gebeurtenissen uit een recent verleden in België en alles wat vandaag wordt uitgebroed bij onze nationale spoorwegmaatschappij, doen mij afvragen of sommige beslissingen niet zijn ingegeven door het optimisme dat zo kenmerkend is voor internationale vergaderingen.

Van de huidige gemiddelde arbeidsparticipatie in België tot de vooropgestelde 70% op Europees vlak moet nog een hele weg worden afgelegd; dat geldt ook voor de vooropgestelde meerparticipatie door vrouwen en ouderen. Om de groei te ondersteunen moeten wij onder andere de pensioenstelsels hervormen en de overheidsfinancies op lange termijn gezond houden. De overname van het Belgacom - pensioenfonds en de decennialange weerslag ervan op de begroting van de Belgische staat tonen echter aan dat wij vandaag een andere weg bewandelen dan de aangegane verbintenissen laten onderstellen.

Ik lees dat de sociale zekerheid moet worden gemoderniseerd en dat het aantal mensen dat met maatschappelijke uitsluiting wordt bedreigd, moet dalen. Tegelijkertijd moet het sociale model van Europa de economische en sociale gegevens van de oude en de nieuwe lidstaten met elkaar verzoenen. Ik vraag me af hoe deze doelstellingen te rijmen vallen met de financiële verbintenissen die wij zijn aangegaan.

Het laatste punt van de Lissabonnota stelt de beperking van de uitstoot van broeikasgassen voorop in de strijd tegen de klimaatveranderingen. In de commissie hebben wij gisteren echter moeten vaststellen dat de houding van de excellenties van deze regering terzake schril afsteekt met de intentieverklaringen die België in Lissabon heeft onderschreven. Ons land blijft dus nog zeer ver verwijderd van de vooropgestelde doelstellingen.

Volgens de heer Kok wacht de wereld niet op ons en moeten wij dringend de hand aan de ploeg slaan. De uitbreiding tot 25 lidstaten is wellicht een bijzonder positieve, politieke verwezenlijking vooral dan vanuit het oogpunt van de veiligheid. De gevolgen op economisch vlak schatten wij minder gunstig in. Wij zijn bevreesd voor de afglijding van economische activiteit van het relatief rijke Westen naar Centraal- en Oost-Europa en voor de negatieve weerslag op de werkgelegenheid voor laaggeschoolde arbeidskrachten in onze gewesten.

De werkgelegenheid en de hervorming van de pensioenen en van de sociale zekerheid zullen veel problemen opleveren. Het volstaat niet om mooie teksten te ondertekenen. We moeten de hand aan de ploeg slaan en het financiële en economische beleid in dit land moet worden geheroriënteerd om de onderschreven doelstellingen ook werkelijk haalbaar te maken.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Sommige landen hebben lang gedacht dat de Europa Unie louter een economische ruimte was waaruit economisch voordeel kon worden gehaald, maar de Unie is een politieke unie, een unie van burgers en gemeenschappen. De kernvraag van het debat is of die uitgebreide unie een meerwaarde betekent voor de politieke unie.

Bij de val van de Berlijnse muur in 1989 rees de vraag hoe er met die ingrijpende verandering in dat deel van Europa moest worden omgegaan. Er moesten veel dingen tegelijkertijd gebeuren in een bijzonder slechte economische conjunctuur. Er moest worden overgestapt van een gesloten ruileconomie naar een open economie en naar een samenleving waarin de waarde van een goed of van de inzet van personen opnieuw moest worden aangeleerd. In het oude Oost-Europa werden er drie personen ingezet voor één normale job. De waarde van wat geproduceerd werd, was door de ruileconomie totaal vervaagd.

De kandidaten moeten aan meer dan dertig voorwaarden voldoen om tot de Unie te kunnen toetreden, om aldus de verworvenheden van de Unie niet in het gedrang te brengen. We moeten echter eens in eigen hart kijken en een eerlijk antwoord geven op de vraag of we zelf wel altijd voldoen aan de regels van goed bestuur en van democratische besluitvorming. We mogen van die landen niet verwachten dat ze ons model klakkeloos overnemen. Enige realiteitszin is op zijn plaats. Het herontdekken van de basisregels inzake democratie, openheid en participatie door de kandidaat-landen moet voor ons ook een impuls zijn om bepaalde waarden die voor ons evident geworden zijn, correct toe te passen. Hoe gaan wij bijvoorbeeld zelf om met een politieke ruimte waarin de sociale vooruitgang van groot belang is.

Op een bepaald ogenblik beschouwden bepaalde kandidaat-landen de toetreding tot de Unie als een soort jackpot. In een bepaalde fase voerden sommige landen een herstructurering door. Zo ging Polen van 49 voivods naar 16 regio's. Dat deden ze niet alleen omdat de Unie uit regionale gehelen is opgebouwd. Ze zagen immers ook in dat het noodzakelijk was om Europese subsidies te bekomen.

Daar is niets verkeerd mee. Vlaanderen heeft in de betrokken landen 470 projecten opgestart en is, alle regio's en landen samen genomen, de zevende partner. In de meeste staten is het inzicht gegroeid dat geld en middelen weliswaar belangrijk zijn, maar dat het er vooral op aan komt door democratische verdieping naar een open economie te evolueren en deel uit te maken van een ruimte die op elk vlak enorm veel voordelen oplevert.

Poëzie en romantiek zijn hierbij niet op hun plaats. We moeten realistisch te werk gaan om het grote aantal overgangsbepalingen dat eigen is aan deze grootschalige uitbreiding, in de praktijk toe te passen.

In het licht van de uitbreiding van de Unie zijn de principes van subsidiariteit, nabijheid en evenredigheid van groot belang. Er is vaak gezegd dat we moeten kiezen tussen uitbreiding en verdieping van de Unie. Dat is al te gek: beide moeten aan elkaar worden gekoppeld. Een uitbreiding in de echte zin van het woord kan pas worden gerealiseerd op voorwaarde dat de besluitvormingsmechanismen tot stand zijn gebracht, zowel in de huidige als in de uitgebreide Unie.

We kunnen ons vandaag natuurlijk afvragen of een fiat voor de uitbreiding zonder beslissing van de IGC over de resultaten van de Conventie geen risico inhoudt. De `autonome' beslissing om de uitbreiding goed te keuren, is volgens mij echter een impuls om tot verdieping en versterking van de besluitvorming in de Unie over te gaan.

De Conventie heeft drie uitgangspunten vooropgesteld: wegwerken van het democratisch deficit, besluitvormingsmechanismen versterken en Europa een plaats geven in de wereld. In dat opzicht moet de verbreding van de politieke ruimte worden gekaderd in de vroegere toestand.

Vóór het tot stand komen van de uitwisselingsprogramma's voor studenten waren er al uitwisselingen tussen de studenten van Krakau, Salamanca, Leuven en Montpellier. We mogen de huidige situatie niet op een verkrampte manier bekijken. Er zijn zeer veel goede redenen om de uitbreiding toe te juichen, hoewel we niet blind mogen zijn voor de problemen. We zullen stap voor stap moeten streven naar convergentie.

Er wordt soms gezegd dat deze uitbreiding geen ruimte biedt voor verdere uitbreiding in de loop van de volgende tien tot twaalf jaar. Inzake de beslissing over Turkije staan we voor een dilemma. Tegen het einde van 2004 moet worden beslist of de toetreding van Turkije al dan niet moet worden voorbereid. We moeten ons afvragen of een staat met een volledig eigen benadering een verrijking kan vormen voor de Unie. Tijdens de vergaderingen van de Raad van Europa over de toepassing van de democratische criteria voor Turkije is gebleken dat niet alleen wij, maar ook Turkije zelf voor een dilemma staat.

Het vrije verkeer van goederen, diensten, mensen en kapitaal is een leidend principe. Hoe gaan we echter om met het vrije verkeer van mensen in termen van migratie, arbeidsmarkt en economische ruimte? Er is meer vooruitgang nodig op het vlak van een gemeenschappelijk migratiebeleid. We kunnen de illegale migratie niet bestrijden zonder het probleem van het vrije verkeer van personen aan te pakken. De Top van Tampere en die van Thessaloniki hebben daartoe inspanningen gedaan.

Die gemeenschappelijke politiek heeft technische implicaties. Het SIS-2-systeem zal in een visumsysteem moeten worden ingebracht. Maar ze heeft ook menselijke implicaties. Over alle culturen en eeuwen heen steunt het migratieprobleem op de kernvraag: hoe kunnen we een plek vinden waar we het iets beter hebben? Zowel het migratiebeleid als het bestrijden van de illegale migratie en mensen- en vrouwenhandel moeten de menselijke aspiratie om een betere plek op te zoeken, respecteren. De gemeenschappelijke migratiepolitiek vergt meer middelen. De huidige middelen zijn absoluut onvoldoende.

Wij zijn een grote voorstander van een realistische uitbreiding volgens afgesproken termijnen en normen. De politieke ruimte, die we oorspronkelijk vormden, moet nu worden ingebed in de idee van de politieke unie die we samen willen vormen.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Dit wetsontwerp betreft de vijfde uitbreiding van de Europese Unie. Deze uitbreiding is een van de belangrijkste en ook een van de merkwaardigste in de geschiedenis van de Unie. Ik herinner eraan dat Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk zijn toegetreden in 1973, Griekenland in 1981, Portugal en Spanje in 1986 en ten slotte Oostenrijk, Finland en Zweden in 1995.

De jongste uitbreiding is merkwaardig, niet alleen door het aantal betrokken staten maar ook door hun bevolking, hun culturele en historische diversiteit en hun geografische ligging. Naast de uitbreiding met twee mediterrane eilanden bekrachtigt het Verdrag de hereniging van een continent dat verscheurd was door de tweede wereldoorlog en door de koude oorlog. De toetredingsonderhandelingen werden op 13 december 2002 afgesloten in Kopenhagen. Het toetredingsverdrag werd ondertekend in Athene op 16 april 2003. De effectieve toetreding van de nieuwe lidstaten is gepland op 1 mei 2004. De ratificatieprocedures zijn aan de gang in de 25 lidstaten. Het is een gemengd verdrag. Het moet dus worden voorgelegd aan de assemblees van de gemeenschappen en de gewesten. We zijn negen maanden verwijderd van 1 mei 2004. Ik roep iedereen op om het ratificatieproces tot een goed einde te brengen.

De memorie van toelichting bij het wetsontwerp is bijzonder volledig, duidelijk en omstandig. Ze geeft informatie over de historiek van de onderhandelingen en over de inhoud van de onderhandelingen in de enge zin. Ze somt de belangrijkste uitdagingen en moeilijkheden op en geeft de resultaten van de onderhandelingen uitgebreid weer. Ik hoef daar dus niet over uit te weiden.

Ik wil wel een aantal argumenten en ideeën naar voren brengen, want ik weet dat de uitbreiding angst teweeg brengt bij de bevolking. We moeten daar een antwoord op geven. Het is haast een pedagogische taak.

Ik zal zes punten behandelen: de aard van de uitbreiding, het politiek karakter van de uitbreiding, de historische opdracht ten aanzien van onze buren uit het Oosten, het gecontroleerde karakter van de uitbreiding - de uitbreiding is geen improvisatie -, de voordelen van de uitbreiding, de kosten ervan en de instellingen in het uitgebreide Europa.

De uitbreiding vloeit voort uit de aard zelf van Europa. De oorspronkelijke stichters hebben nooit een Europa voor ogen gehad dat beperkt zou blijven tot zes lidstaten. De uitbreiding was verankerd in het Europees project. De roeping van Europa, haar ambitie, was zich open te stellen voor de buren en te ijveren voor een regio waar vrede, welvaart en democratie heersen. Europa is en was steeds een open, en geen gesloten concept. Ik zal het nu niet hebben over de toekomstige grenzen van Europa aangezien we daarover later zeker nog zullen kunnen debatteren. Ik weet dat we op een zeker ogenblik zullen moeten stoppen, maar ik wou eraan herinneren dat Europa een open concept is, gebaseerd op waarden die uiteindelijk het fundamentele criterium zijn.

De uitbreiding is een politieke daad. Ze streeft eerst en vooral een politiek doel na: vrede en stabiliteit. Het gaat in de eerste plaats om het versterken van een ruimte waar vrede en stabiliteit heersen ten gunste van allen: de oude en de nieuwe lidstaten, maar ook de buren van Europa. De uitbreiding van de unie zal ook een verdere verspreiding van de democratie tot gevolg hebben. In dat opzicht is het uiterst belangrijk dat de Unie en haar buren een politieke dialoog onderhouden en dat er nauwere samenwerking en partnerschappen tot stand komen ten voordele van allen. Ik denk meer bepaald aan de strijd tegen de illegale immigratie.

De politieke aard van de uitbreiding blijkt ook uit de voorwaarden die worden opgelegd aan de kandidaat-lidstaten. Ik herhaal in het kort de juridische basis: artikel 49, samen met artikel 6.1 van het Verdrag van de Europese Unie waarin wordt bepaald wie kan vragen lid te worden van de Unie: elke Europese staat die de beginselen in acht neemt van vrijheid, democratie, eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, evenals de beginselen van de rechtsstaat.

In 1993 heeft de Unie ook de eis gesteld dat de zogenaamde `criteria van Kopenhagen' worden gerespecteerd. Die criteria zijn politiek en economisch. De Unie kan pas toetredingsonderhandelingen aanvatten als de politieke criteria vervuld zijn. De economische criteria kunnen worden bereikt tijdens de onderhandelingen.

Sommigen hebben gesproken over de toetreding van Turkije. Ik herinner eraan dat elke kandidaat-lidstaat moet beschikken over stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten, het respect voor en de bescherming van de minderheden waarborgen. Er moet een levensvatbare markteconomie aanwezig zijn alsook het vermogen om het hoofd te bieden aan de concurrentiedruk en aan de druk van de interne markt van de Unie. Het land moet ook over de capaciteit beschikken om de toetredingsverplichtingen op zich te nemen, meer bepaald om de doelstellingen van de politieke, economische en monetaire unie te onderschrijven.

In 1995 werd in Madrid een bijkomende voorwaarde opgelegd: de noodzaak voor een kandidaat-lidstaat om de voorwaarden te scheppen voor zijn integratie door de aanpassing van zijn administratieve structuur.

De uitbreiding naar het oosten is volgens mij een historische opdracht en in feite een morele verplichting. Zo verenigen we een continent dat kunstmatig verdeeld is, zo verenigen we Europese volkeren in het kader van een project gebaseerd op wederzijds respect, verdraagzaamheid en begrip.

Wij zijn niet de enige Europeanen. Ik treed Jacques Delors bij in zijn uitspraak dat de genen van de Europese geschiedenis evengoed in Boedapest, Warschau of Praag aanwezig zijn als in Parijs, Londen of Rome. Die landen hebben geleden onder het communistische regime. In vergelijking met onze westerse democratieën vertonen ze inderdaad belangrijke verschillen in hun economische en sociale ontwikkeling. Zelfs al verlangen ze vandaag nog niet allemaal, zoals wij, de politieke dimensie van Europa - dit bleek naar aanleiding van het Irakees conflict - ze zullen daartoe komen als wij erin slagen hun vraag naar veiligheid te beantwoorden.

Het plan voor een Europese defensie staat thans op de Europese politieke agenda, mede dank zij premier Guy Verhofstadt. De Europese Raad van Brussel die vorige week plaatsvond, heeft een consensus aan het licht gebracht over de mogelijkheden tot gestructureerde samenwerking op dat vlak. Er zijn dus belangrijke stappen gezet.

De uitbreiding is een gecontroleerde daad. Ze werd voorbereid dank zij een pre-toetredingsstrategie. Ik verwijs naar de memorie van toelichting waarin de bijzonderheden van die strategie worden beschreven. Zij vormde een echte begeleiding voor de kandidaat-lidstaten.

De onderhandelingen werden gevoerd op basis van drie essentiële principes: differentiëring, flexibiliteit en monitoring. België heeft steeds sterk aangedrongen op dat essentiële aspect. Het houdt in dat er wordt nagegaan of de kandidaat-lidstaten starten met de uitvoering van de engagementen die ze hebben aangegaan.

Tijdelijke uitzonderingen konden worden aanvaard om tegemoet te komen aan sommige kandidaat-lidstaten met objectieve moeilijkheden. Die uitzonderingen zijn beperkt in omvang, tijd en ruimte. Er moet volgens precieze plannen worden gewerkt.

De Europese Raad van Kopenhagen in december 2002 heeft twee volkomen nieuwe vrijwaringsmechanismen ingevoerd. Aan de algemene economische vrijwaringsclausule, die werd toegepast bij vorige uitbreidingen, werden vrijwaringsmechanismen over de `interne markt' en `justitie en binnenlandse zaken' toegevoegd. België zal erop toezien dat die clausules, indien nodig, werkelijk worden toegepast.

De onderhandelingen met Bulgarije en Roemenië worden intensief voortgezet. Die twee landen zouden in 2007 tot de Unie moeten kunnen toetreden.

Het belangrijkste voordeel van de uitbreiding is de politieke stabiliteit van het continent. Op economisch vlak zijn de voordelen bijzonder groot. Ze kunnen als volgt worden samengevat: rechtszekerheid, nieuwe markten, nieuwe handelsmogelijkheden en investeringspotentieel.

Ik denk eerst en vooral aan de consolidering van de rechtszekerheid op Europese schaal. Vanaf nu bepalen dezelfde regels de concurrentie, de overheidshulp, de concentratie van ondernemingen, de rechten van intellectuele eigendom, de productnormen en zo meer.

De vereenvoudiging die uitgaat van de eenmaking of de harmonisering van regimes die vroeger in elk land verschilden, is merkwaardig en zal in het voordeel uitdraaien van onze ondernemingen. Meer in het bijzonder zou het een einde moeten maken aan een reeks concurrentievervalsingen en de convergentie van de economieën van de lidstaten bespoedigen.

Ik ben er vast van overtuigd dat de economische convergentie op termijn het enige geloofwaardige antwoord is op het delokaliseringsrisico. Momenteel dient dit risico gerelativeerd te worden. De kosten, voornamelijk de arbeidskosten, zijn lager in de nieuwe lidstaten, in het bijzonder die van Midden- en Oost-Europa. Toch behouden de huidige lidstaten van de Unie nog steeds het voordeel van een grotere productiviteit. Uit recente studies blijkt dat men sommige kleine activiteitsverschuivingen naar de nieuwe lidstaten kan verwachten. Die worden echter gecompenseerd door meer groei ingevolge de uitbreiding. Dank zij de uitbreiding ontstaan ook nieuwe markten met de daarbij horende belofte van nieuwe mogelijkheden. Laten we niet vergeten dat de bevolking van de Unie aanzienlijk gaat toenemen. De behoeften van de nieuwe lidstaten in termen van verbruik, infrastructuur, uitrusting en diensten blijven belangrijk en betekenen evenveel handels- en investeringsmogelijkheden. De uitbreiding is vanuit die invalshoek een echte bron van groei voor een Europese Unie met 25.

In het algemeen zal de exploitatie van dit groeipotentieel, de opening van de grenzen en de naleving van gemeenschappelijke rechtsregels, de ontwikkeling van het handelsverkeer en de investeringen bevorderen.

Dank zij de vorige uitbreidingen ontstond er een aanzienlijke verbetering van de levensstandaard in de toetredende landen. Ik herinner aan het spectaculaire voorbeeld van Ierland waarvan het BBP van 64% van het Europese gemiddelde in 1988 toenam tot 119% in 2000, een verdubbeling van de relatieve rijkdom in 12 jaar tijd.

Vorige uitbreidingen hebben ons geleerd dat de nieuwe leden nogal vlug immigratielanden worden in de plaats van landen van migranten. Waarom zijn geboortestreek verlaten om elders zijn geluk te zoeken op het moment dat het in eigen land werkelijkheid wordt?

Op internationaal vlak kan de uitbreiding de macht van de EU op wereldvlak alleen maar versterken. De uitgebreide Unie vertegenwoordigt meer dan één vijfde van de wereldhandel, betekent iets minder dan de helft van de directe buitenlandse investeringen op wereldvlak en zal één vierde van de binnenkomende wereldinvesteringen opslorpen. Die bijkomende macht zal een bijkomend gewicht geven aan onze stem binnen de internationale handelsfora. Deze versterking maakt van Europa een minder kwetsbaar geheel tegen externe klappen, met als gevolg een efficiënter reactievermogen. Dit versterkt eveneens de capaciteit om het globaliseringsfenomeen in te kaderen. Vanuit dit standpunt bekeken zou de uitbreiding een betere regulering moeten toelaten van de economische activiteit op wereldvlak.

De globale kost van de uitbreiding werd in december 2002 in Kopenhagen bepaald op 40,81 miljard euro voor de periode 2004-2006. Dit bedrag bevat uitgaven voor zowel landbouw als binnenlands beleid en bijkomende tijdelijke uitgaven, meer bepaald voor kernveiligheid of institutionele capaciteiten en Schengen. Dit bedrag omvat eveneens betalingsfaciliteiten om de begrotingsmogelijkheden van de nieuwe leden te verbeteren en compensaties om te vermijden dat sommige landen netto moeten bijdragen vanaf hun toetreding. Deze bedragen overschrijden geenszins het engagementsplafond dat in 1999 in Berlijn werd bepaald. Voor België wil ik er even aan herinneren dat de impact op de begroting geraamd wordt op 370 miljoen euro voor de periode 2004-2006.

Enkele woorden over de instellingen in het uitgebreide Europa. Op het ogenblik van de toetreding van de tien nieuwe leden treedt het Verdrag van Nice in werking. Dat betekent onder meer dat de kandidaat-landen in het Europees Parlement tussen 1 mei 2004 en de installatie van het nieuwe parlement vertegenwoordigd zullen zijn door afgevaardigden die door hun respectieve nationale parlementen zullen worden aangewezen. Einde juni 2004 zal het nieuwe Europees Parlement 732 leden tellen. De 50 zetels die Bulgarije en Roemenië voorlopig onbezet laten, zullen over alle lidstaten worden verdeeld. België zal 24 zetels hebben.

Tussen 1 mei en 1 november 2004 zal de gekwalificeerde meerderheid voor de stemmingen in de Raad 88 op 126 stemmen bedragen. Vanaf 1 november wordt dat 232 op 321 stemmen. Vanaf 1 mei 2004 krijgt elke lidstaat een nieuwe commissaris zonder portefeuille. Na 1 november 2004 zal de nieuwe Commissie samengesteld zijn uit één commissaris per lidstaat, conform het Verdrag van Nice.

Ik blijf even stilstaan bij de werkzaamheden van de Conventie. Ze heeft na achttien maanden werk een evenwichtige compromistekst aangenomen die een uitvoerig antwoord biedt op de vraag naar vereenvoudiging, duidelijkheid, efficiëntie en democratie waarvan sprake in de Verklaring van Laken. De Belgische regering wil tijdens de werkzaamheden van de IGC vooral behouden wat de Conventie heeft gerealiseerd. Een Unie van vijfentwintig landen betekent immers een echte wijziging van het Europese project.

Ik ben van oordeel dat niet alleen de instellingen moeten worden hervormd, maar dat we ons ook moeten bezinnen over de differentiatie. Op die manier kunnen we blokkeringen uit de weg ruimen, patstellingen voorkomen en heterogeniteit en integratie met elkaar verzoenen. Onze politieke verantwoordelijkheid bestaat er nu in uit te leggen en gerust te stellen.

Ik kom tot de meer specifieke vragen. Mevrouw de Bethune had het over de gekwalificeerde meerderheden.

Het aantal domeinen dat behandeld kan worden met de gekwalificeerde meerderheid, is verhoogd. Wij vinden natuurlijk dat het niet ver genoeg gaat, maar u weet ook dat België ervoor zal pleiten om dit aantal te blijven uitbreiden. Op fiscaal en sociaal vlak zijn we bijvoorbeeld vragende partij, maar ook inzake veiligheids- en defensiepolitiek.

Men zegt ons dat het communautaire acquis absoluut moet worden omgezet en dat het in de verschillende landen moet worden uitgevoerd. We wachten op het verslag van de Commissie dat op 5 november wordt bekendgemaakt. België is erg waakzaam en zal, in voorkomend geval, aandringen op de toepassing van de vrijwaringsclausules.

Mevrouw de Bethune wees in verband met de kostprijs van de uitbreiding op het euroscepticisme. In de regeringsverklaring wordt daarover een mededeling aangekondigd. We werken aan die verduidelijking voor de buitenwereld en de burgers.

In heb in de Raad en de Commissie gesproken over de Info Points Europe. Ik heb nog niet beslist of mijn departement deze infopunten zal steunen in plaats van de Commissie.

De heer Mahoux heeft vragen gesteld over de verdieping van de Unie. De Conventie was een uitmuntende gelegenheid om daarover te debatteren. De Conventie was op zichzelf al een verdieping van de Unie. Ze had immers een buitengewone pedagogische betekenis. De bekrachtiging van het uiteindelijke compromis van de Conventie door de IGC zou een echt succes zijn.

Dit compromis is niet volmaakt, maar we kunnen er genoegen mee nemen. We hebben ook gezegd dat wij, als bepaalde landen het debat over de essentiële punten van de Conventie willen heropenen, ook vragende partij zullen zijn voor de uitbreiding van de terreinen waarop een gekwalificeerde meerderheid vereist is. Ik denk meer bepaald aan de sociale en fiscale aangelegenheden.

De IGC bevindt zich momenteel in een kritieke fase. De politieke onderhandelingen zijn nog niet echt begonnen. Er werden alleen nog maar standpunten bevestigd. We hebben het Italiaanse voorzitterschap derhalve gevraagd dat de landen bespreekbare compromissen ter tafel konden leggen. Ik hoop dat er op de eerstvolgende vergaderingen schot in de zaak komt.

De schrapping van artikel 51 past in de strategie die in de Raad is aangenomen. Er werden twee keer amendementen tot schrapping van dit artikel ingediend. Ik verzet mij met klem tegen verwijzingen naar een godsdienst in die teksten. Ze zijn overbodig. De realiteit en de Europese geschiedenis zijn immers de synthese van de diverse stromingen, wat echter niet betekent dat ik de rol van de ene of de andere godsdienst wil ontkennen. Ik ken de geschiedenis.

Een verder debat over de grenzen van Europa is nuttig, mijnheer Mahoux.

Er is nog een ander mooi onderwerp waarover we kunnen discussiëren, namelijk de verdieping van de bezinning over de nieuw buren van Europa. We moeten op korte termijn specifieke strategieën ontwikkelen en toepassen. Dat zal ons in staat stellen om de migratiestromen te beheersen, de veiligheid te verzekeren en de zware criminaliteit te bestrijden. Veel hangt af van de mate waarin de betrokken landen met ons zullen willen samenwerken.

Er werd een vraag gesteld over Turkije. Sinds 1963 is er een associatieakkoord tussen de Europese Unie en Turkije. In 1999 heeft de Europese Unie in Helsinki de kandidatuur van Turkije aanvaard. In december 2002 werd er in Kopenhagen beslist om in december 2004 na te gaan of er aan de politieke criteria is voldaan. Zo ja, dan kunnen de onderhandelingen onmiddellijk beginnen. Er zijn momenteel in Turkije wettelijke en grondwettelijke hervormingen aan de gang. Waarom zou Turkije geen Europese lidstaat kunnen zijn? De godsdienstige criteria mogen niet in aanmerking worden genomen. Dat is althans mijn opinie.

Turkije is het enige moslimland met een scheiding tussen godsdienst en staat zoals die in Europa bestaat. Als Turkije aan de criteria beantwoordt, is er geen enkel objectief argument om de toetreding te weigeren. Ik denk zelfs dat een moslimstaat met een dergelijke organisatie een voorbeeldfunctie kan hebben. Iedereen moet nu zijn verantwoordelijkheid opnemen.

Aan de heer Vandenberghe antwoord ik dat in de preambule wordt verwezen naar de godsdienstige, culturele en humanistische waarden. Ik denk dat dit volstaat.

Hij verwees ook naar het rapport van de Commissie van 5 november. We zullen veel aandacht besteden aan de strijd tegen de corruptie.

We hebben daar een prioriteit van gemaakt. Er is onterecht beweerd dat er de visumverplichting werd afgeschaft. Ze blijft bestaan, onder meer voor de inwoners van Polen en Hongarije. Die landen hebben wel een versoepeling van de procedure gevraagd, maar dat werd niet toegestaan.

Mevrouw De Schamphelaere zegt terecht dat het absoluut noodzakelijk is het sociale acquis op de voet te volgen. De overgangsperiode is uiterst kort en we hebben dat zo gewild om een snellere vooruitgang te forceren. Het jongste rapport van de monitoringcommissie bevat hierover maar twee in het oog springende opmerkingen, die Estland en Polen betreffen.

Mevrouw Crombé is bang voor de delokalisatie. Ik herinner eraan dat de studie van de Commissie gewag maakt van 300.000 personen. De economische groei die door de toetreding zal worden gegenereerd, zal eventuele migranten ertoe aanzetten thuis de voordelen van de toegenomen welvaart te genieten. Emigratielanden zouden op termijn immigratielanden moeten worden.

Voor de structuurfondsen verwijs ik naar een voorstel dat de heer Michel Barnier twee dagen geleden in Rome formuleerde als antwoord op het statistische effect en om te voorkomen dat de regio's hun steun dreigen te verliezen louter en alleen door de uitbreiding. Hij stelde een doelstelling 1bis voor. We wachten nu op de concrete voorstellen van de Commissie.

Ik deel de bezorgdheid van mevrouw Thijs over de illegale immigratie en de mensenhandel. Ze heeft ons standpunt perfect verwoord.

De heer Timmermans wijs ik erop dat het de taak is van de Commissie om erop toe te zien dat de afspraken onder de nieuwe lidstaten correct worden nagekomen. Ik ga ervan uit dat de Commissie de nodige maatregelen zal nemen, inclusief bewaringsmaatregelen. Het spreekt voor zich dat de nieuwe landen zich zullen conformeren aan de sociale politiek, het leefmilieu en andere aspecten die gevolgen kunnen hebben voor de sociale omkadering van de Europese wetgeving. We verwachten dat de normen van het verdrag gerespecteerd worden.

De heer Schouppe beweert dat de financiële middelen die ter beschikking moeten worden gesteld van de nieuwe lidstaten sterk zouden kunnen oplopen. Ik meen van niet. De nieuwe lidstaten wensen immers nog veel meer middelen. Er is in 40,8 miljard euro voorzien voor 2004-2006; dat is 11 euro per Belg. De financiering door Europa is trouwens beperkt tot maximum 4% van hun BNP. Vermits deze landen vanaf 2006 ook deel zullen uitmaken van de eurozone, moeten ze ook budgettair de tering naar de nering zetten, ze zijn verplicht de convergentienormen toe te passen.

Het gaat uiteraard om een belangrijke beslissing. Als de Intergouvernementele Conferentie tegemoet kan komen aan de noden inzake modernisering, reactualisering, herstructurering en een efficiëntere werking van de instellingen, wordt deze goed voorbereide uitbreiding een belangrijk historisch feit. Ze verankert een zone van vrede, stabiliteit en solidariteit in de wereld zodat Europa een belangrijke rol zal kunnen spelen op wereldvlak. Het Europese model kan meer evenwicht, harmonie en rechtvaardigheid brengen in de wereld. Ik hoop dat onze verschillende parlementaire instellingen zo snel mogelijk zullen instemmen met dit verdrag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-176/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Aanvullende Overeenkomst bij de Overeenkomst van 11 april 1967 tussen het Koninkrijk België en de Bondsrepubliek Duitsland tot voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van sommige andere aangelegenheden inzake belastingen van inkomen en van vermogen, met inbegrip van de ondernemingsbelasting en de grondbelastingen, en bij diens Slotprotocol, ondertekend te Brussel op 5 november 2002 (Stuk 3-196)

Algemene bespreking

De heer François Roelants du Vivier (MR), rapporteur. - De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging heeft mij gevraagd een mondeling verslag uit te brengen. Aangezien de wet op 1 januari 2004 van kracht moet worden, moeten de ratificatieinstrumenten vóór einde november worden ingediend. Zo komt het dat de commissie de tekst gisteren al unaniem heeft goedgekeurd.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-196/1.)

-De artikelen 1 tot 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en Assemblee van de West-Europese Unie

De voorzitter. - De volgende wijziging wordt voorgesteld in de samenstelling van de Senaatsafvaardiging bij de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en de Assemblee van de West-Europese Unie:

-Hiervan zal kennis worden gegeven aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de voorzitters van beide Europese vergaderingen.

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsontwerp houdende instemming met volgende internationale akten:
1º Protocol bij het Noord-Atlantisch Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije,
2º Protocol bij het Noord-Atlantisch Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Estland,
3º Protocol bij het Noord-Atlantisch Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Letland,
4º Protocol bij het Noord-Atlantisch Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Litouwen,
5º Protocol bij het Noord-Atlantisch Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Roemenië,
6º Protocol bij het Noord-Atlantisch Verdrag betreffende de toetreding van de Slowaakse Republiek,
7º Protocol bij het Noord-Atlantisch Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Slovenië,
ondertekend te Brussel op 26 maart 2003 (Stuk 3-142)

Stemming 1

Aanwezig: 59
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, en met de Slotakte, gedaan te Athene op 16 april 2003 (Stuk 3-176)

Stemming 2

Aanwezig: 60
Voor: 52
Tegen: 0
Onthoudingen: 8

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt volgende agenda voor:

Donderdag 6 november 2003 om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Mondelinge vragen.

Wetsontwerp houdende instemming met de wijziging van artikel 1 van het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben, aangenomen te Genève op 21 december 2001; Stuk 3-177/1 en 2.

Wetsontwerp betreffende de toetreding van België:

1º tot de Overeenkomst tussen de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Regering van de Franse Republiek met betrekking tot de Europese luchtmachtgroep, gedaan te Londen op 6 juli 1998;

2º tot het Protocol ter amendering van de Overeenkomst met betrekking tot de Europese luchtmachtgroep, gedaan te Londen op 16 juni 1999; Stuk 3-192/1 en 2.

Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Stemmingen

Wetsontwerp houdende instemming met de Aanvullende Overeenkomst bij de Overeenkomst van 11 april 1967 tussen het Koninkrijk België en de Bondsrepubliek Duitsland tot voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van sommige andere aangelegenheden inzake belastingen van inkomen en van vermogen, met inbegrip van de ondernemingsbelasting en de grondbelastingen, en bij diens Slotprotocol, ondertekend te Brussel op 5 november 2002 (Stuk 3-196)

Stemming 3

Aanwezig: 62
Voor: 62
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Vraag om uitleg van de heer Karim Van Overmeire aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «het standpunt van de Belgische regering ten aanzien van de eventuele toetreding van Turkije tot de Europese Unie» (nr. 3-10)

De heer Karim Van Overmeire (VL. BLOK). - Mijn vraag sluit naadloos aan bij het debat van daarnet. De minister heeft mijn vraag reeds gedeeltelijk beantwoord.

Op de Europese top van Kopenhagen werd beslist dat eind 2004 zal worden geëvalueerd of Turkije voldoende hervormingen heeft doorgevoerd opdat ten vroegste in 2005 de toetredingsonderhandelingen zouden kunnen starten. Het ziet ernaar uit dat Turkije nog wel wat inspanningen zal moeten leveren inzake controle op leger en politie, respect voor de mensenrechten, de behandeling van de Koerdische minderheid, het verlagen van de inflatie en het toezicht op het financiële systeem, het oplossen van de Cyprus-kwestie enzovoort. Dat neemt niet weg dat het Turkse lidmaatschap van de EU stap voor stap dichterbij komt.

De Europese Unie staat open voor alle Europese landen die de fundamentele vrijheden en de principes van de rechtsstaat en de democratie respecteren. In de praktijk gaat het om de zogeheten criteria van Kopenhagen. Die behelzen stabiele politieke instellingen, bestendige democratie, respect voor de mensenrechten, de bescherming van minderheden, markteconomische hervormingen en de capaciteit om het acquis communautaire over te nemen.

Bovendien verwacht de EU van Turkije een constructieve opstelling bij het oplossen van de Cyprus-kwestie. Het is een complete aberratie dat we op 1 mei 2004 Cyprus zullen verwelkomen als lidstaat, waardoor Turkije dan een deel van het grondgebied van een EU-lidstaat militair zal bezetten.

Maar de criteria van Kopenhagen, de behandeling van de Koerdische minderheid of de Cyprus-kwestie vormen echter niet de kern van de zaak. De vraag is of Turkije een Europees land is en als dusdanig deel kan uitmaken van de EU. Is Turkije een Europees land omdat 3 percent van het Turkse grondgebied in het Europese continent ligt? Is Turkije een Europees land omdat het - ondanks zijn moslimmeerderheid - een lekenstaat is? Een lekenstaat zijn is geen voorwaarde voor toetreding tot de Europese Unie.

Volgens mij is een land een Europees land als het een specifieke cultuur heeft en deel uitmaakt van de specifieke Europese geschiedenis, die beïnvloed is door een mengeling van heidense en christelijke elementen, van Verlichting en deconfessionalisering, industrialisering en democratisering en het trauma van twee wereldoorlogen. Die geschiedenis en culturele achtergrond hebben alle Europese lidstaten gemeen en ook de tien kandidaat-lidstaten van 2004. Turkije heeft die geschiedenis en die cultuur niet gemeen met Europa. Het Ottomaanse Rijk was geen deel van Europa, maar was er de tegenpool van. Wat we met Turkije historisch gemeen hebben is het beleg van Wenen, van Malta en de slag van Lepanto. Pas in 1923 heeft Turkije gekozen voor het Westen en is Turkije een lekenstaat geworden, maar waarbij het lekenkarakter van bovenaf werd opgelegd en waarbij leger en politie steeds als waakhond zijn opgetreden om het lekenkarakter te behouden..

Tachtig jaar later staat het lekenkarakter van de Turkse staat onder grote druk. Na de recente verkiezingen is er een partij aan de macht gekomen die meer dan elke andere politieke formatie het lekenkarakter van de Turkse staat op de helling zet. Turkije is een seculiere staat omdat het leger op het regime toeziet. Mocht de democratie ten volle spelen, dan is de État laïque geen lang leven beschoren.

Turkije verschilt grondig van Europa wat de demografische evolutie betreft. Als regionale grootmacht in het Midden-Oosten heeft Turkije een heel andere visie op de conflicten tussen Israël en Palestina, op de toestand in Irak of Nagorny-Karabach. Turkije heeft daar andere belangen te verdedigen dan de meeste Europese landen. Ik vraag me af op welke manier er een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid zal worden gevoerd de dag waarop Turkije een volwaardige lidstaat van de Europese Unie zal zijn geworden. Hoe zal Europa nog met één stem kunnen spreken in al die conflicten waarin de Turkse belangen volledig verschillend zijn van de Europese?

Ik pleit niet voor het afstoten van Turkije. Collega Mahoux deed daarnet een mooie suggestie. Niet elk land moet volgens hem als een volwaardige lidstaat worden opgenomen, maar met de new neighbours moet wel een specifieke relatie worden opgebouwd. Dat is wellicht de beste oplossing voor Turkije. Misschien kunnen we dat land voldoende aan de Europese Unie binden zonder er een volwaardige lidstaat van te maken.

Graag had ik van de minister vernomen wat de stelling betekent dat de Europese Unie openstaat voor alle Europese landen. Wat is een Europees land? Zal de huidige regering zoals de vorige een merkwaardig enthousiaste voorstander zijn van de Turkse kandidatuur en die zelfs meer dan andere Europese lidstaten verdedigen?

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Eigenlijk heb ik al op de vraag geantwoord. Het verbaast mij trouwens dat dergelijke vraag wordt gesteld. Het blijkt immers duidelijk uit het regeerakkoord dat de regering aan het Parlement heeft voorgelegd en waarvoor zij het vertrouwen heeft gekregen, welke richting ze inzake de uitbreiding van de Europese Unie wenst te volgen.

Sta mij toe te herhalen wat het regeerakkoord hierover stelt: "De regering wenst dat de uitbreiding van de Europese Unie met de kandidaat-lidstaten wordt verder gezet. Het Belgisch standpunt terzake zal worden bepaald door de criteria van Kopenhagen en de integrale overname van de communautaire verworvenheden door de kandidaat-lidstaten. De uitbreiding van de Unie met tien nieuwe leden vormt geen eindpunt. Bulgarije en Roemenië moeten in 2007 volwaardig lid worden van de Unie. Eind 2004 zal de Europese raad beslissen of toetredingsonderhandelingen met Turkije opgestart kunnen worden. Ook alle landen uit het voormalige Joegoslavië moeten op termijn lid van de Europese Unie kunnen worden."

Het regeerakkoord geeft verder aan welke nabuurpolitiek wenselijk is en dat de uitbreiding impliceert dat er een ambitieus economisch en sociaal cohesiebeleid wordt aangehouden. Met andere woorden, de regering blijft onderschrijven wat werd beslist te Kopenhagen in december 2002. Eind 2004 wordt Turkije geëvalueerd op de naleving van de Kopenhagencriteria. Dan zal moeten blijken of effectief snel kan worden overgegaan tot de toetredingsonderhandelingen. Samen met het geachte parlementslid kijk ik met belangstelling uit naar het volgende verslag over Turkije dat de Commissie op 5 november zal uitbrengen. Ik durf te hopen dat dit positief en bemoedigend zal zijn.

De toetreding zelf zal het voorwerp dienen uit te maken van intensieve onderhandelingen waar sommige, maar ook andere dan deze door het geachte lid aangereikte kwesties zullen worden behandeld. Terzelfder tijd, ik kan het niet genoeg beklemtonen, zal de Europese Unie ook werk maken van een naburenbeleid dat zowel aandacht heeft voor de Oostelijke als voor de Mediterrane dimensie. Mede op Belgisch verzoek werd trouwens door de Raad overeengekomen dat er ook de nodige aandacht zal uitgaan naar de Kaukasus.

Zoals het lid zal weten, is de opname in de Europese Unie een verbintenis tussen lidstaten die voor allen een meerwaarde biedt. Uit de ervaring van de jongste jaren is gebleken dat de Europese Unie een enorme aantrekkingskracht heeft die een stabiliserend effect ressorteert. Dat heeft er ook de kandidaat-lidstaten toe gebracht de Europese waarden en politieke doelstellingen te onderschrijven.

Aan Turkije, een volwaardig bondgenoot binnen de NAVO en lid van de Raad van Europa, worden gelijke voorwaarden opgelegd. Er wordt verwacht dat bij een uiteindelijke toetreding Turkije de basisregels van de Europese Unie niet zal verzwakken, integendeel. Een lidmaatschap zal bewijzen dat de door de Founding Fathers ingeslagen integratieweg de juiste is. De regering en de huidige Europese Unie zijn er dan ook van overtuigd dat het lidmaatschap van Cyprus in 2004 een enorme impuls zal geven om de Cypriotische kwestie op een vreedzame wijze op te lossen.

Ik ga trouwens niet akkoord met de senator wanneer hij het lidmaatschap als definitief bestempelt. Er zijn immers bepalingen in het Verdrag, onder meer artikel 7, die sancties mogelijk maken en rechten kunnen opschorten. Definitief kan dus niet worden beschouwd als zijnde zonder meer en onvoorwaardelijk verworven. Ik ben er daarom ten stelligste van overtuigd dat de Europese Unie de juiste weg heeft ingeslagen. Het is trouwens ook de beste garantie dat Turkije het juiste pad volgt, zich blijvend inschrijft in de filosofie van de Europese Unie en dat dit in het voordeel van de Unie, van Turkije en van de omringende landen zal zijn.

De heer Karim Van Overmeire (VL. BLOK). - De minister brengt bijzonder weinig nieuwe elementen aan. Hij antwoordt bijvoorbeeld niet op de vraag wat het Europese karakter van een land bepaalt. Is dat een land dat op het Europese continent gelegen is? Kan een land zoals Azerbajdzjan op termijn ook lid worden van de Europese Unie? Gaat het om een maatschappij die bepaalde waarden aanneemt? Als Marokko morgen beslist een lekenstaat te worden en onze waarden over te nemen, kan het dan ook toetreden? Misschien kan de minister daar vandaag niet op antwoorden, maar die vragen zullen aan bod komen als de grenzen van de Europese Unie nog verder worden verlegd. Het zou goed zijn mocht de Europese Unie een minimum aan Europese samenhang kunnen behouden. Voor ons kan Turkije nooit lid worden van de Europese Unie.

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «een snelle ratificatie van het Tweede Protocol van het Verdrag van 's-Gravenhage inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict» (nr. 3-20)

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Sinds 1954, het jaar waarin het Verdrag van 's-Gravenhage werd aangenomen, worden culturele goederen beschermd in geval van een internationaal gewapend conflict. Doel van het verdrag was te voorkomen dat de gebeurtenissen van de tweede wereldoorlog, waarbij ontelbare kunstschatten werden vernield, zich zouden herhalen. Het verdrag van 's-Gravenhage is dan ook niet van toepassing bij interne conflicten. In de tweede helft van de twintigste eeuw telden we echter meer dan honderd interne conflicten.

Bij dit soort conflicten zijn delen van het cultureel erfgoed, als symbool van de culturele identiteit van de volkeren, spijtig genoeg vaak het mikpunt. Het is dan ook goed dat op initiatief van Nederland tijdens de Balkanoorlog aan het verdrag van 's-Gravenhage een protocol werd toegevoegd, teneinde het verdrag toepasselijk te maken bij interne conflicten. Dit Tweede Protocol, dat door België werd ondertekend op 17 mei 1999, voorziet daarenboven in sancties en in een gerechtshof. Tot op vandaag is er echter nog geen wetsontwerp in het parlement ingediend. Het protocol treedt in werking zodra twintig staten het hebben geratificeerd. Op het ogenblik hebben zestien van de zevenenveertig verdragsluitende staten dit al gedaan.

Overal in de wereld slepen interne conflicten aan. Deze toestand vereist dat ons land het protocol onverwijld ratificeert. Bij de aanpassing van onze wetgeving rijst geen enkel probleem. De vorige regering deed het nodige opdat het federale parlement kon instemmen met het Unesco-verdrag betreffende de illegale handel in cultuurgoederen. Zal de huidige regering dat voorbeeld volgen?

(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ook ik betreur dat bij gewelddadige conflicten delen van het culturele erfgoed het mikpunt zijn of vernield worden. Heel wat conflicten zijn inderdaad geen grensgeschillen, maar interne conflicten. Het zou dus goed zijn dat het Tweede Protocol van het Verdrag van 's-Gravenhage van toepassing is.

Dit protocol dateert van 26 maart 1999. België ondertekende het op 17 mei 1999, de dag waarop het ter ondertekening werd geopend, en toonde daarmee hoeveel belang het hecht aan deze problematiek en aan het Verdrag. Het is een gemengd verdrag: zowel de deelstaten als het federale parlement zijn bij de ratificatie betrokken. De FOD Justitie bereidt dit dossier voor, evenals de memorie van toelichting.

Bij de ratificatie zal België een interpretatieve verklaring indienen. De tekst daarvan moet worden opgenomen in de memorie van toelichting, zodat de parlementsleden de draagwijdte van het Protocol volledig en correct kunnen beoordelen. Een subcommissie binnen de FOD Justitie bereidt deze interpretatieve verklaring over de bescherming van culturele goederen in geval van interne gewapende conflicten voor. De verklaring zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan de interdepartementale commissie voor humanitair recht.

We volgen dit dossier met veel aandacht. Op de recente algemene conferentie van de Unesco heeft België de ontwerpverklaring over de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed volmondig gesteund, met verwijzing naar de vernieling van de Boeddhabeelden van Bamian door de Taliban drie jaar geleden.

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik herinner eraan dat deze Unesco-verklaring voortkomt uit een werkgroep die te Brussel vergaderde en die door de minister zelf werd geïnstalleerd. Ik hoop dat het Protocol van 's-Gravenhage snel ter goedkeuring aan het parlement wordt voorgelegd. Ik weet dat de procedures lang zijn, maar ik reken op de minister om ze te bespoedigen.

Vraag om uitleg van de heer Stefaan De Clerck aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de ratificatie van het Frans-Belgisch akkoord inzake de grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen en lokale openbare lichamen» (nr. 3-25)

De heer Stefaan De Clerck (CD&V). - Er is vandaag uitgebreid gesproken over de uitbreiding en de versterking van Europa. De ratificatie van het Frans-Belgisch akkoord inzake de grensoverschrijdende samenwerking is een belangrijk instrument om op het terrein de nodige maatregelen te kunnen nemen. Volgende week vindt in Noord-Frankrijk een belangrijke ontmoeting plaats waarbij de grensoverschrijdende samenwerking zal worden besproken. Op 25 april 2003 heeft de Ministerraad ter zake een voorontwerp van wet goedgekeurd. Wat is de timing voor de procedure tot ratificatie van het verdrag?

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Het akkoord is een gemengd verdrag. Op federaal vlak is er reeds een advies van de Raad van State. Na ontvangst van het advies werd de memorie van toelichting aangepast. Na ondertekening van het document door de bevoegde ministers - ikzelf en minister Dewael - en door het Staatshoofd kan het ontwerp van wet bij de Senaat worden ingediend. De parlementaire goedkeuring op federaal vlak zal dus tegen het einde van dit jaar of begin 2004 zijn afgerond.

In de deelstaten ziet de toestand er als volgt uit. De instemmingsdecreten van het Waals Gewest van 6 juni 2003 werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 23 juni 2003 voor eigen bevoegdheden en in dat van 24 juni 2003 voor de bevoegdheden waarvoor de uitoefening getransfereerd werd door de Franse Gemeenschap. De Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest ontvingen het advies van de Raad van State. Het dossier kan weldra in het Vlaams Parlement worden ingediend. In de Franse Gemeenschap werd het ontwerp van decreet op 30 juni 2003 naar het parlement verstuurd. Het zal in de loop van de maand november door de Raad van de Franse Gemeenschap worden onderzocht.

De ratificatie van het verdrag wordt door alle overheden als een prioritaire aangelegenheid beschouwd. Het is de bedoeling er zo spoedig mogelijk toe over te gaan.

Op het niveau van de Franse staat zal de parlementaire goedkeuring wellicht vóór het einde van het jaar zijn afgerond. Het verdrag zal conform artikel 18 in werking treden de eerste dag van de tweede maand na uitwisseling van de ratificatie-instrumenten.

Vraag om uitleg van de heer Frank Vanhecke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de weigering van de Brusselse regering om het zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoord in te trekken na de schorsing van dit akkoord door de Raad van State» (nr. 3-22)

De voorzitter. - De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Frank Vanhecke (VL. BLOK). - Het zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoord is een politieke regeling in de schoot van de opeenvolgende Brusselse regeringen die erin bestaat de taalwetgeving inzake indienstneming van personeel in Brussel op verregaande wijze teniet te doen. Het komt er op neer dat de toezichthoudende overheden, dat zijn de Brusselse regering voor de gemeenten en het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voor de OCMW's, op grootschalige wijze toelaten dat de plaatselijke besturen eentalig, Franstalig personeel in dienst nemen, daar waar de taalwet verplicht tweetalig personeel in dienst te nemen. In de praktijk komt dit dus neer op een massale overtreding van de taalwet.

Op 8 april 2003 velde de Raad van State, afdeling administratie, een arrest waarbij de tenuitvoerlegging van de twee omzendbrieven van juli 2002 betreffende het zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoord wordt geschorst. Een schorsing betekent dat de bestaande bestreden regelingen van die twee omzendbrieven blijven bestaan in afwachting van hun eventuele latere vernietiging, maar voorlopig alvast niet meer mogen worden toegepast.

De Raad van State oordeelde immers dat deze omzendbrieven een overtreding inhouden van de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken van 18 juli 1966 door via verordenende omzendbrieven voorschriften op te stellen waardoor personeelsleden van de plaatselijke besturen minstens tijdelijk worden vrijgesteld van het afleggen van een taalexamen. Verder oordeelde de Raad dat de toezichthoudende overheden niet kunnen verzaken aan hun vernietigingsbevoegdheid en dat de efficiëntie en de continuïteit van de dienstverlening geen excuus kunnen zijn voor de illegale regeling van het zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoord.

In een eerste reactie liet de Brusselse regering bij monde van haar toenmalige minister-voorzitter, de heer de Donnea, weten dat het politieke akkoord dat ten grondslag ligt aan de twee omzendbrieven onverkort zou worden toegepast. Hij beriep zich daarvoor op de continuïteit van het bestuur en de efficiëntie van de dienstverlening, uitgerekend argumenten die door het arrest van de Raad van State naar de prullenmand werd verwezen. Tijdens de zitting van 2 mei 2003 van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad bevestigde hij deze beleidskeuze. Het illegale vernietigingsbeleid van de Brusselse regering wordt gewoon voortgezet, alsof er niets aan de hand is.

In een democratische rechtsstaat is het uiteraard absoluut onaanvaardbaar dat een overheid gerechtelijke uitspraken naast zich neerlegt, zeker wanneer het arresten van één van de hoogste gerechtelijke organen betreft.

De federale overheid is in deze zaak betrokken partij. Dat heeft ze overigens zelf expliciet erkend door een verzoekschrift in te dienen om als belanghebbende partij te mogen tussenkomen in deze zaak. Dat verzoekschrift werd merkwaardig genoeg niet ingediend om de klagers in hun terechte verzoeken te ondersteunen, maar integendeel om de verweerders in hun overtreding van de taalwet bij te staan, reden waarom het verzoek van de federale overheid door de Raad van State werd afgewezen. Niettemin blijft de federale overheid ten volle bevoegd voor de regeling van het taalgebruik in Brussel en is het een feit dat er met het taalhoffelijkheidsakkoord in hoofde van de Brusselse regering een bevoegdheidsoverschrijding heeft plaatsgegrepen, ten nadele van de federale overheid.

Staat de huidige regering nog steeds achter het in een democratische rechtsstaat onverdedigbare standpunt dat door de vorige minister van Binnenlandse Zaken werd ingenomen, met name dat de Brusselse regering in haar recht is met het taalhoffelijkheidsakkoord, of sluit deze regering zich aan bij het arrest van de Raad van State?

Respecteert deze regering het arrest van de Raad van State en zo ja, overweegt zij onmiddellijk maatregelen te nemen ten einde zo spoedig mogelijk een einde te maken aan de bevoegdheidsovertredingen vanwege de Brusselse regering ten nadele van de federale overheid met betrekking tot het taalhoffelijkheidsakkoord?

Wat is het standpunt van de federale regering omtrent de weigering van de Brusselse regering om een arrest van de Raad van State ten uitvoer te brengen, meer bepaald om gevolg te geven aan de schorsing van de twee omzendbrieven die uitvoering geven aan het taalhoffelijkheidsakkoord? Brengt de minister deze problematiek op het overlegcomité? Welke maatregelen overweegt hij te nemen om de Brusselse instanties te dwingen dit arrest na te leven?

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - De Raad van State heeft bij arrest van 8 april 2003 de omzendbrief van 18 en 19 juli 2002 betreffende het taalhoffelijkheidsakkoord van het Verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke regering voorlopig geschorst. De Raad zal zich definitief over de vordering tot schorsing uitspreken na kennisname van het antwoord van het Arbitragehof op een prejudiciële vraag in verband met de bestaanbaarheid van artikel 5ter van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het is vanzelfsprekend dat in een rechtsstaat een arrest van de Raad van State bestemd is om te worden nageleefd door de bestuurlijke overheid wier akte door de Raad is geviseerd.

Ik herhaal nogmaals het principe dat het toezicht op de toepassing van de taalwetgeving aan het gewoon administratief toezicht toekomt, waarvoor de gewesten, in casu de Brusselse Hoofdstedelijke regering, bevoegd zijn. De federale regering is niet bevoegd de gewesten ter zake dwingende maatregelen op te leggen.

De heer Frank Vanhecke (VL. BLOK). - Ik stel vast dat de volstrekt onwettelijke toestand zoals die in Brussel heerst ten nadele van de Vlamingen, door de minister vanzelfsprekend wordt gedoogd. Ik blijf van oordeel dat we niet in een rechtsstaat leven als de belangen van de Vlamingen door de federale overheid worden geschaad en de volstrekt onwettelijke toestand door u wordt gedoogd.

Vraag om uitleg van de heer René Thissen aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de rondetafel over de verbetering van het statuut van de zelfstandigen» (nr. 3-13)

De heer René Thissen (CDH). - Enkele dagen geleden verklaarde de minister dat ze vanaf 6 november een ronde tafel over de verbetering van het sociaal statuut van de zelfstandigen wil houden. De prioritaire doelstellingen ervan zijn de verbetering van de pensioenen, de regeling van het einde van de loopbaan, de verhoging van de invaliditeitsuitkeringen en een betere terugbetaling van de gezondheidszorg.

Uit de studie van professor Lambrecht van de Katholieke Universiteit Brussel blijkt dat bijna een derde van de zelfstandigen onder de armoededrempel leeft. De doelstellingen komen dus aan een dringende behoefte tegemoet en ik wil ze dan ook niet betwisten. Wel heb ik vragen over de continuïteit met het werk dat tijdens de vorige zittingsperiode werd aangevat.

Een ploeg academici en hoge ambtenaren onder leiding van professor Bea Cantillon heeft dit onderwerp immers gedurende vele maanden bestudeerd en heeft zeer concrete en duidelijke voorstellen geformuleerd om het sociaal statuut van de zelfstandigen te verbeteren.

Ingevolge de publicatie van dat rapport hebben de toenmalige ministers van Sociale Zaken en Middenstand, de heren Vandenbroucke en Daems, een rondetafelgesprek opgestart met de vertegenwoordigers van de sector om tot de noodzakelijke voorstellen te komen. Die ronde tafel heeft wellicht niet de tijd gehad om haar werk af te ronden. Ik ben dan ook verbaasd dat er niet meer wordt gesproken over het rapport-Cantillon, noch over de werkzaamheden die reeds tijdens de vorige zittingsperiode werden opgestart. Wil men alles overdoen?

Hoe zal de minister de resultaten van de vorige werkzaamheden integreren om zo snel mogelijk tot concrete voorstellen voor de verbetering van het sociaal statuut van de zelfstandigen te komen?

De regering had trouwens laten verstaan dat naar aanleiding van de nationale werkgelegenheidsconferentie specifieke maatregelen ten voordele van de zelfstandigen zouden worden genomen. Hoe verklaart de minister dat in de begroting 2004 geen enkele euro wordt uitgetrokken voor de verbetering van het betrokken sociaal statuut? Wat is het nut van die ronde tafel? Men beschikt immers vandaag al over de vereiste informatie om beslissingen te kunnen treffen. Is dit geen middel om beslissingen tot na de regionale verkiezingen uit te stellen? Dat zou de indruk wekken dat er iets voor de zelfstandigen wordt gedaan, terwijl hen tijdens die erg gevoelige periode niets wordt gegeven.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Wij hebben wellicht een andere kijk op de vorige zittingsperiode.

Ik vind niet dat de jongste ronde tafel nutteloos is geweest.

Het was op zichzelf al een vooruitgang dat voor de eerste maal een ronde tafel voor alle zelfstandigen werd georganiseerd. Alle erkende interprofessionele organisaties van middenstand en landbouw kregen de kans om rechtstreeks met de bevoegde ministers in dialoog te treden.

Voor sommige dossiers werden tijdens de vorige zittingsperiode belangrijke beslissingen genomen. Zo werd bijvoorbeeld inzake de verhoging van de invaliditeitsuitkeringen de nadruk gelegd op de toestand bij volledige stopzetting van activiteiten. Voor het vrijwillige aanvullende pensioen heeft de regering rekening gehouden met de opvattingen van de ronde tafel, met name wat de fiscale gevolgen betreft.

Voor andere dossiers, waarover de vorige regering geen standpunt innam, had de ronde tafel de verdienste bepaalde keuzes te verduidelijken.

De begroting 2003 en de daaraan gekoppelde programmawet bevatten een aanzienlijk hoofdstuk over de zelfstandigen. Rekening houdend met de vraag van de ronde tafel werd tijdens het conclaaf beslist voorrang te geven aan de pensioenproblematiek. Volgende maatregelen werden genomen.

De vorige regering heeft negen à tien miljard Belgische frank aan maatregelen ten voordele van het sociaal statuut van de zelfstandigen besteed. Men kan dus moeilijk volhouden dat de rapporten van de werkgroep-Cantillon en de vorige ronde tafel tot niets hebben gediend.

De organisatie van de ronde tafel voor zelfstandigen die op 6 november wordt opgestart, moet een nieuwe fase in de verbetering van het sociaal statuut van de zelfstandigen inluiden.

Ik herinner eraan dat het regeerakkoord een essentieel punt over die verbetering bevat. De verbetering die ik nastreef, zal structureel zijn en de lange termijn beogen.

De ministerraad van 3 oktober heeft een nota goedgekeurd met een aantal opties waarover de komende ronde tafel zich moet buigen. Het betreft met name de pensioenen en de gezondheidszorg. Een derde werkgroep zal zich toespitsen op de financiering.

Vanzelfsprekend zullen de werkzaamheden van deze ronde tafel steunen op de conclusies van de groep-Cantillon. Ze moeten ook vooruitgang mogelijk maken. Ik denk met name aan een nieuwe maatregel inzake kapitalisatie voor zelfstandigenpensioenen. Dat is nieuw en zal slechts op lange termijn vruchten afwerpen.

Budgettair kan men altijd op meer hopen. Drie maatregelen komen de zelfstandigen ten goede. Een eerste betreft een nieuwe aanpassing aan de welvaart met 2% van de laagste pensioenen, waaronder die van de zelfstandigen. Een tweede betreft de aanpassing van de inkomensgarantie voor ouderen, precies om rekening te houden met gepensioneerden, met name zelfstandigen, die onder de armoededrempel leven. Ten derde stemde het begrotingsconclaaf in met de verhoging met 25% van het plafond voor arbeidsprestaties na 65 jaar. De interprofessionele organisaties van zelfstandigen drongen daarop aan, samen met een optie om tegen het einde van de zittingsperiode te komen tot een volledige afschaffing van dat plafond. Dat is één van de punten waarover de ronde tafel zich zal moeten uitspreken.

De regering heeft bij monde van de eerste minister ook verklaard dat rekening zal worden gehouden met de conclusies van de ronde tafel en dat de budgettaire eisen, indien ze redelijk zijn, volledig door de regering in overweging zullen worden genomen bij de begrotingsaanpassing van 2004.

De heer René Thissen (CDH). - Ik dank de minister voor haar lofzang op de vorige regering. De maatregelen waarnaar de minister verwees, zijn echter niet allemaal zo vruchtbaar als ze wou laten uitschijnen.

Wat de komende ronde tafel aangaat, liggen er volgens de minister al een reeks maatregelen op tafel. Daarmee bevestigt ze dat het rapport-Cantillon een goed document is en als basis voor verder werk kan dienen. De minister verduidelijkt dat er ook andere maatregelen zijn, zoals de kapitalisatie. Ze weet dus al wat ze wil doen. Dat doet nog meer de vraag rijzen naar het nut van een ronde tafel die de te nemen maatregelen zal doen vertragen. Uiteraard kan men, zoals de minister zei, altijd op meer hopen. Wat de aangehaalde maatregelen betreft, zijn de eerste twee niet specifiek voor de zelfstandigen. De verhoging van de plafonds kost de Schatkist niets. De minister bevestigt dus dat de begroting niets bevat voor de zelfstandigen. Wij komen daarop terug. Kan de minister de oppositie uitnodigen om aan de ronde tafel deel te nemen? De toekomst zal uitwijzen of er werkelijk maatregelen zullen worden genomen en men zich niet beperkt tot beloften in het licht van de regionale verkiezingen.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ter verdediging van de vorige regering kan in elk geval worden gezegd dat een aantal beslissingen werden genomen en dat budgettaire middelen werden uitgetrokken voor het sociaal statuut van de zelfstandigen.

Ik hoop u over enkele weken opnieuw van antwoord te kunnen dienen en dan de woordvoerder te kunnen zijn van de nieuwe ronde tafel.

Wat de budgettaire gevolgen betreft, zal de aanpassing van de inkomensgarantie voor ouderen meer dan 60% van de zelfstandigen aangaan.

De verhoging van het plafond voor toegestane arbeidsprestaties na de leeftijd van 65 jaar kost 5 miljoen euro. Het is geen budgettair neutrale operatie.

Het belang van de ronde tafel voor de zelfstandigen mag zeker niet worden betwist. Het volstaat om de verklaringen van de professionele organisaties te horen om te weten welk zij eraan hechten. Het is mijn bedoeling om nauw samen te werken met die organisaties.

De heer René Thissen (CDH). - Ik hoop dat de minister zich niet zal beperken tot een lofzang.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Dat zal ik proberen.

De voorzitter. - De volgende vergadering vindt plaats donderdag 6 november 2003 om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 19.20 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: de heren Chevalier, Guilbert en Noreilde, met opdracht in het buitenland.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 59
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean François Istasse, Jeannine Leduc, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Louis Siquet, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Onthoudingen

Michel Delacroix, Francis Detraux.

Stemming 2

Aanwezig: 60
Voor: 52
Tegen: 0
Onthoudingen: 8

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean François Istasse, Jeannine Leduc, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Louis Siquet, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Marc Van Peel, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Onthoudingen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Stemming 3

Aanwezig: 62
Voor: 62
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean François Istasse, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Louis Siquet, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Indiening van een voorstel

Het volgende voorstel werd ingediend:

Voorstel tot herziening van de Grondwet

Herziening van artikel 22bis van de Grondwet teneinde een lid toe te voegen betreffende de bescherming van aanvullende rechten van het kind

(Verklaring van de wetgevende macht, zie het `Belgisch Staatsblad' nr. 128 - Tweede uitgave van 10 april 2003) (van mevrouw Nathalie de T' Serclaes; Stuk 3-265/1).

In overweging genomenvoorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot instelling van een volksraadpleging over het stemrecht voor vreemdelingen (van de heer Frank Vanhecke c.s.; Stuk 3-245/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van tabel A in de bijlage van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, met het oog op de invoering van een BTW-tarief van 6% voor het verschaffen van spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse in hotels, restaurants, cafés en aanverwante bedrijven (van de heer Frank Vanhecke en mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 3-241/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 52 en 53, 8º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (van de heer Frank Vanhecke c.s.; Stuk 3-242/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met betrekking tot de regeling inzake noodweer en tot invoering van de algemene schulduitsluitingsgrond `noodweerexces' (van de heer Frank Vanhecke c.s.; Stuk 3-243/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van hoofdstuk V van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 (van de heer Frank Vanhecke c.s.; Stuk 3-244/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsvoorstel betreffende de cumulatie van een overlevingspensioen en een uitkering wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid (van de heer René Thissen; Stuk 3-249/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel houdende organisatie van een volksraadpleging over het Verdrag tot instelling van een Grondwet voor Europa (van de heren Hugo Coveliers en Stefaan Noreilde; Stuk 3-250/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Wetsvoorstel tot invoering van een huisvestingsbijslag op het leefloon (van mevrouw Clotilde Nyssens; Stuk 3-251/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot oprichting van een Fonds voor de promotie van duurzame ontwikkeling en tot aanvulling van artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (van mevrouw Jacinta De Roeck; Stuk 3-252/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraads- en districtraadsverkiezingen tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven (van mevrouw Jacinta De Roeck en mevrouw Isabelle Durant; Stuk 3-262/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot invoering van het elektronisch toezicht als autonome straf (van mevrouw Christine Defraigne; Stuk 3-266/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid bij gemeenteraadsverkiezingen van onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en van de andere staatsburgers van buitenlandse nationaliteit die langer dan vijf jaar in België verblijven (van de heer Christian Brotcorne c.s.; Stuk 3-274/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932, teneinde bij de gemeenteraadsverkiezingen kiesrecht te verlenen aan de vreemdelingen die geen ingezetenen van de Europese Unie zijn (van mevrouw Christine Defraigne; Stuk 3-275/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsvoorstel strekkende tot de vrijstelling van de bezoldiging van leerlingen voor de toekenning van kinderbijslagen en de definitie van persoon ten laste (van de heer René Thissen; Stuk 3-276/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Voorstellen van bijzondere wet

Artikel 77 van de Grondwet

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 25 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instelling en artikel 13 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, om stemrecht toe te kennen aan de Belgen die in het buitenland verblijven (van de heer Hugo Coveliers c.s.; Stuk 3-283/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de artikelen 25 en 26bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van de artikelen 13 en 21 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen om het stemrecht toe te kennen aan de Belgen die in het buitenland verblijven voor de verkiezing van de gewestraden (van de heer François Roelants du Vivier c.s.; Stuk 3-284/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Voorstellen tot herziening van het Reglement

Voorstel tot wijziging van artikel 74 van het Reglement van de Senaat om een rapporteur aan te wijzen bij themadebatten (van mevrouw Clotilde Nyssens en de heer René Thissen; Stuk 3-263/1).

-Verzonden naar het Bureau.

Voorstel tot wijziging van artikel 59 van het Reglement van de Senaat (van mevrouw Mia De Schamphelaere c.s.; Stuk 3-267/1).

-Verzonden naar het Bureau.

Voorstellen tot oprichting van een onderzoekscommissie

Voorstel tot instelling van een parlementaire onderzoekscommissie in verband met het eventueel achterhouden door de regering en/of door openbare instellingen van rapporten en informatie over de economische toestand van het land vóór de verkiezingen van 18 mei 2003 en het daaropvolgende formatieberaad (van de heer Frank Vanhecke; Stuk 3-240/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de commissie voor regularisatie van vreemdelingen" (nr. 3-31)

van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de vertraging bij de publicatie van het jaarverslag van de Tuchtraad van de federale politie" (nr. 3-32)

van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de uitvoering van het regeringsprogramma betreffende een interculturele en verdraagzame samenleving" (nr. 3-33)

van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Financiën over "de bestemming van de verhoogde accijnzen op tabaksproducten" (nr. 3-34)

van mevrouw Nathalie de T' Serclaes aan de minister van Landsverdediging over "de werving van de muzikanten van het Groot Harmonieorkest van de gidsen" (nr. 3-35)

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

Bij boodschap van 17 oktober 2003 heeft de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie aan de Senaat laten weten dat hij zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Raad van de Franse Gemeenschapscommissie

Bij boodschap van 17 oktober 2003 heeft de Raad van de Franse Gemeenschapscommissie aan de Senaat laten weten dat zij zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Bij boodschap van 16 oktober 2003 heeft de Verenigde vergadering van de Gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan de Senaat laten weten dat zij zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Parlement van de Franse Gemeenschap

Bij boodschap van 21 oktober 2003 heeft het `Parlement de la Communauté française' aan de Senaat laten weten dat het zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Indiening van wetsontwerpen

De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend:

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, en met de Bijlagen, gedaan te Montreal op 29 januari 2000 (Stuk 3-278/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en de Landsverdediging.

Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord tussen de Staten die partij zijn bij het Verdrag tot oprichting van een Europees ruimte-agentschap en het Europees ruimte-agentschap betreffende de bescherming en de uitwisseling van geclassificeerde informatie, gedaan te Parijs op 19 augustus 2002 (Stuk 3-285/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en de Landsverdediging.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Hof van Beroep

Bij brief van 13 oktober 2003 heeft de eerste voorzitter van het Hof van Beroep te Antwerpen, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het activiteitenverslag 2003 (kalenderjaar 2002), het meerjarenplan en het verslag over de hangende zaken bij het Hof van Beroep te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 26 september 2003.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Rechtbank van eerste aanleg

Bij brief van 15 oktober 2003 heeft de hoofdgriffier van de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag voor het kalenderjaar 2002 van de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 10 oktober 2003.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Amortisatiekas

Bij brieven van 13 oktober 2003 heeft de minister van Financiën, overeenkomstig artikel 7 van de wet van 2 augustus 1955 houdende opheffing van het Fonds tot delging der Staatschuld aan de Senaat overgezonden, de verslagen over de amortisatieverrichtingen van de Rijksschuld voor de jaren 2001 en 2002.

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.