1-262

1-262

Belgische Senaat

Gewone Zitting 1998-1999

Plenaire vergaderingen

Donderdag 22 april 1999 - Ochtend

Beknopt Verslag

Inhoudsopgave

Wetsontwerp betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (Gedr. St. 1-1308) (Evocatieprocedure)

Wetsvoorstel betreffende de levering aan het openbare net van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen (van mevrouw Martine Dardenne c.s.; Gedr. St. 1-144)

Voorstel van resolutie betreffende de samenstelling van het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas (van de heer Bert Anciaux; Gedr. St. 1-1146)

Algemene bespreking (Sprekers: de heren Weyts, rapporteur, en Poncelet, vice-eerste minister en minister van Landsverdediging, belast met Energie)

Artikelsgewijze bespreking. Aangehouden stemmingen.

Regeling van de werkzaamheden

Wetsontwerp betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen (Gedr. St. 1-1310) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking (Sprekers: Mevr. Nelis-Van Liedekerke, Delcourt-Pêtre en de heer D’Hooghe)

Regeling van de werkzaamheden

Hervatting van de bespreking

(Sprekers: de heer Mahoux, mevr. Dardenne en de heer Colla, minister van Vollksgezondheid en Pensioenen)

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst en van het ministerieel besluit van 30 april 1993 betreffende de erkenning als huisarts (van de heer Wim Verreycken; Gedr. St. 1-105)

Algemene bespreking (Sprekers: de heren Olivier, rapporteur, en Buelens)

Wetsontwerp houdende budgettaire en diverse bepalingen (Gedr. St. 1-1315) (Evocatieprocedure)

Wetsvoorstel houdende wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, ter beperking van de cumulatie van het mandaat van lid van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap met andere ambten (van de heer Philippe Busquin c.s.; Gedr. St. 1-1098)

Aanneming van de artikelen.

Wetsontwerp houdende instemming met het samenwerkingsakkoord betreffende de wijze van omslag van de kosten van de gewestelijke ontvangers en de wijze van de inhouding van de bijdrage in die kosten door de besturen, gesloten te Brussel, op 9 december 1997 tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap (Gedr. St. 1-1340)

Aanneming van de artikelen.

Wetsontwerp tot stimulering van langetermijnpachten (Gedr. St. 1-1350) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking (Spreker: Mevr. Jeanmoye, rapporteur)

Wetsvoorstel tot bekrachtiging van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen (van de heer Hugo Vandenberghe; Gedr. St. 1-1338)

Algemene bespreking (Spreker: de heer Weyts, rapporteur)

Aanneming van de artikelen.

Wetsontwerp tot wijziging, wat de wedden van de magistraten van de rechterlijke orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek (Gedr. St. 1-1324)

Algemene bespreking (Spreker: de heer Desmedt, rapporteur)

Aanneming van de artikelen.

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 306 van het Gerechtelijk Wetboek (Gedr. St. 1-900)

Algemene bespreking (Spreker: de heer Desmedt, rapporteur)

Aanneming van de artikelen.

Voorzitter: de heer Guy Moens

- De vergadering wordt om 10.10 uur geopend.

Wetsontwerp betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (Gedr. St. 1-1308) (Evocatieprocedure)

Wetsvoorstel betreffende de levering aan het openbare net van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen (van mevr. Martine Dardenne c.s.; Gedr. St. 1-144)

Voorstel van resolutie betreffende de samenstelling van het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas (van de heer Bert Anciaux; Gedr. St. 1-1146)

Algemene bespreking

De heer Johan Weyts (CVP), rapporteur. - Het wetsontwerp betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt heeft tot doel de Europese richtlijn 96/92 betreffende de interne markt voor elektriciteit om te zetten in Belgisch recht. De markt voor de productie van elektriciteit wordt geleidelijk en gedeeltelijk opengesteld door "in aanmerking komende" afnemers in de mogelijkheid te stellen om rechtstreekse leveringscontracten te sluiten met de producenten.

In de inleidende uiteenzetting heeft de bevoegde minister de doelstellingen van de regering uiteengezet alsook haar standpunt inzake thema’s die tijdens de Kamerbespreking ter sprake kwamen, met name de bescherming van klanten die niet onmiddellijk in aanmerking komen, de sociale aspecten van de leveringsvoorwaarden, de milieuaspecten, de bevoorradingszekerheid en het tempo van de openstelling.

Door sommige leden werd gewezen op de overhaasting van de omzetting. De minister wees echter op de deadline van 19 februari 1999. Bovendien werden een beleidsnota en een voorontwerp opgesteld, werden de gewesten geraadpleegd en werden talrijke adviezen ingewonnen.

Het onderscheid tussen productie, distributie en transport kwam aan bod evenals de stranded costs. Er werd gerefereerd aan de brief van de voorganger van de minister waarin werd gepleit voor de verruiming van de stranded costs.

Er werd gevraagd waarom het Nationaal Comité voor de Energie niet werd bijeengeroepen. De minister wees er op dat het delicaat was dit Comité een advies te vragen over een ontwerp dat de afschaffing van dit Comité inhoudt. Bovendien hield de Kamer hoorzittingen en werden talrijke adviezen ingewonnen.

Een lid vroeg of artikel 173 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 kon worden afgeschaft door een gewone wet. De minister antwoordde dat volgens die bijzondere wet de federale overheid bevoegd is voor het nationaal uitrustingsprogramma. Indien hierbij wordt geraakt aan de grote lijnen van het nationaal energiebeleid moet overleg met de gewesten worden gepleegd. Dit overleg vond plaats op basis van een oriënteringsnota.

Een lid dat meende dat te veel bevoegdheden aan de Koning werden gedelegeerd. De minister verwees naar de opmerkingen van de Raad van State en de vereiste van technische flexibiliteit.

De commissie heeft geen enkel amendement aangenomen. Zij nam het geëvoceerde wetsontwerp aan met acht stemmen tegen één en besliste dat het wetsvoorstel betreffende de levering aan het openbare net van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en het voorstel van resolutie betreffende de samenstelling van het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas overbodig zijn geworden. (Applaus)

De heer Poncelet, vice-eerste minister en minister van Landsverdediging, belast met Energie (in het Frans).- Dit ontwerp is grondig besproken, zowel in de Kamer als in de Senaatscommissie. Ik heb grote inspanningen geleverd om bij de opgeworpen problemen uitleg te geven. Ik heb er ook op gewezen hoezeer de regering het statuut van de werknemers in die sector ter harte heeft genomen.

- De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

Bij artikel 2

Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder :

1º « producent » : elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit produceert, met inbegrip van elke zelfopwekker;

2º « zelfopwekker » : elke natuurlijke of rechtspersoon die hoofdzakelijk voor eigen gebruik elektriciteit produceert;

3º « warmtekrachtkoppeling » : de gecombineerde productie van elektriciteit en warmte;

4º « hernieuwbare energiebronnen » : alle andere energiebronnen dan fossiele brandstoffen en kernsplijting, inzonderheid hydraulische energie, windenergie, zonne-energie, biogas, organische producten en afvalstoffen van de land- en bosbouw, en huishoudelijke afvalstoffen;

5º « broeikasgassen » : de gassen die in de atmosfeer infrarode straling absorberen en weer uitstralen en inzonderheid koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), stikstofoxide (N2O), hydrofluorocarbon (HFC), perfluorocarbon (PFC) en zwavelhexafluoride (SF6);

6º « transmissie » : het vervoer van elektriciteit langs het transmissienet met het oog op de levering ervan aan eindafnemers of distributeurs;

7º « transmissienet » : het nationaal transmissienet voor elektriciteit, dat de bovengrondse lijnen, ondergrondse kabels en installaties omvat die dienen voor het vervoer van elektriciteit van land tot land en naar rechtstreekse afnemers van de producenten en naar distributeurs gevestigd in België, alsook voor de koppeling tussen elektrische centrales en tussen elektriciteitsnetten;

8º « netbeheerder » : de beheerder van het transmissienet, aangewezen overeenkomstig artikel 10;

9º « neteigenaars » : de eigenaars van de infrastructuur en uitrusting die het transmissienet vormen, behalve, in voorkomend geval, de netbeheerder;

10º « distributie » : het vervoer van elektriciteit langs distributienetten met het oog op de levering ervan aan afnemers;

11º « distributeur » : elke natuurlijke of rechtspersoon die de distributie van elektriciteit op het Belgisch grondgebied verzorgt, ongeacht of hij deze elektriciteit verkoopt;

12º « distributienet » : elk net dat werkt aan een spanning die gelijk is aan of lager is dan 70 kilovolt, voor het vervoer van elektriciteit naar afnemers op regionaal of lokaal niveau;

13º « afnemer » : elke eindafnemer, distributeur of tussenpersoon;

14º « eindafnemer » : elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit koopt voor eigen gebruik;

15º « tussenpersoon » : elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit koopt met het oog op de doorverkoop ervan, behalve een producent of een distributeur;

16º « in aanmerking komende afnemer » : elke afnemer die, krachtens artikel 16 of, indien hij niet in België is gevestigd, krachtens het recht van een andere lidstaat van de Europese Unie, het recht heeft om contracten voor de levering van elektriciteit te sluiten met een producent, distributeur of tussenpersoon van zijn keuze en, te dien einde, het recht heeft om toegang te krijgen tot het transmissienet tegen de voorwaarden bepaald in artikel 15, § 1;

17º « directe lijn » : elke elektriciteitslijn ter aanvulling van het transmissienet, met uitzondering van de lijnen die deel uitmaken van een distributienet;

18º « netgebruiker » : elke natuurlijke of rechtspersoon die als leverancier of afnemer op het transmissienet is aangesloten;

19º « geassocieerde onderneming » : elke geassocieerde onderneming in de zin van artikel 6 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen;

20º « verbonden onderneming » : elke verbonden onderneming in de zin van hoofdstuk III, afdeling I, rubriek IV.A, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen;

21º « indicatief programma » : het indicatief programma van de productiemiddelen voor elektriciteit, opgesteld in uitvoering van artikel 3;

22º « technisch reglement » : het technisch reglement voor het beheer van het transmissienet en de toegang ertoe, opgesteld in uitvoering van artikel 11;

23º « ontwikkelingsplan » : het plan voor de ontwikkeling van het transmissienet, opgesteld in uitvoering van artikel 13;

24º « richtlijn 96/92 » : de richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit;

25º « minister » : de federale minister bevoegd voor energie;

26º « commissie » : de commissie voor de regulering van de elektriciteit, opgericht door artikel 23;

27º « controlecomité » : het controlecomité voor de elektriciteit en het gas bedoeld in de artikelen 170 tot 172 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, gewijzigd door het koninklijk besluit nr 147 van 30 december 1982.

De voorzitter.- Mevrouw Dardenne heeft een amendement nr. 17 ingediend dat ertoe strekt het 21° van dit artikel aan te vullen als volgt:

« het uitrustingsprogramma, wat het gedeelte rationeel energiegebruik en gebruik van hernieuwbare energiebronnen betreft zal bindend zijn voor minstens 10% van de productie » .

Bij artikel 3

§ 1. De commissie stelt een indicatief programma van de productiemiddelen voor elektriciteit vast in samenwerking met de administratie voor Energie van het federaal ministerie van Economische Zaken en na raadpleging van de netbeheerder, het federaal Planbureau, het controlecomité, de Interdepartementale commissie voor de duurzame ontwikkeling en de gewestregeringen. Het indicatief programma is onderworpen aan de goedkeuring van de minister.

Het indicatief programma is een tienjarenprogramma; het wordt om de drie jaar aangepast voor de volgende tien jaar, overeenkomstig de procedure bepaald in het eerste lid. Het wordt voor de eerste maal opgesteld binnen vierentwintig maanden vanaf de inwerkingtreding van dit artikel.

§ 2. Het indicatief programma bevat de volgende elementen :

1º het maakt een schatting van de evolutie van de vraag naar elektriciteit op middellange en lange termijn en identificeert de behoeften aan productiemiddelen die daaruit voortvloeien;

2º het bepaalt de richtsnoeren inzake de keuze van primaire bronnen met zorg voor een gepaste diversificatie van de brandstoffen, de bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de inpassing van de randvoorwaarden inzake leefmilieu bepaald door de gewesten;

3º het bepaalt de aard van de aan te bevelen productiekanalen met zorg voor de bevordering van productietechnologieën met lage emissie van broeikasgassen;

4º het evalueert de behoefte aan openbare dienstverplichtingen in het domein van de productie, alsook de efficiëntie en de kost van deze verplichtingen.

§ 3. De minister maakt het indicatief programma over aan de federale Wetgevende Kamers, de gewestregeringen en het controlecomité. Hij ziet erop toe dat het indicatief programma op passende wijze wordt bekendgemaakt.

De voorzitter.- Mevrouw Dardenne heeft een amendement nr. 20 ingediend, dat ertoe strekt in dit artikel de volgende wijzigingen aan te brengen:

A) Paragraaf 2, 2° aanvullen met de woorden: « en die welke voortvloeien uit de internationale verbintenissen van België, onder meer inzake milieubescherming. »

B) Paragraaf 2 aanvullen als volgt: « 5° In overleg met de gewesten bepaalt het welke inspanningen moeten worden gedaan om de vraag naar elektriciteit op het niveau van de distributeurs in de hand te houden. »

Bij artikel 4

§ 1. De bouw van nieuwe installaties voor elektriciteitsproductie is onderworpen aan de voorafgaande toekenning van een individuele vergunning afgeleverd door de minister op voorstel van de commissie.

Na advies van de commissie kan de Koning, tegen de door Hem bepaalde voorwaarden :

1º het toepassingsgebied van het eerste lid uitbreiden tot verbouwingen of andere aanpassingen van bestaande installaties;

2º de bouw van installaties met een laag vermogen vrijstellen van vergunning en onderwerpen aan een procedure van voorafgaande melding aan de commissie.

§ 2. Na advies van de commissie bepaalt de Koning de criteria voor de toekenning van de vergunningen bedoeld in § 1, eerste lid. Deze criteria kunnen inzonderheid betrekking hebben op :

1º de veiligheid en de bedrijfszekerheid van de elektriciteitsnetten, de installaties en de bijbehorende uitrusting;

2º de energie-efficiëntie van de voorgestelde installatie, rekening houdend met de internationale verbintenissen van België inzonderheid inzake bescherming van het leefmilieu;

3º de aard van de primaire energiebronnen;

4º de professionele betrouwbaarheid en ervaring van de aanvrager, zijn technische en financiële capaciteit en de kwaliteit van zijn organisatie;

5º de openbare dienstverplichtingen inzake regelmaat en kwaliteit van elektriciteitsleveringen en inzake bevoorrading van afnemers die geen in aanmerking komende afnemers zijn.

§ 3. Na advies van de commissie bepaalt de Koning :

1º de procedure voor de toekenning van de vergunningen bedoeld in § 1, eerste lid, inzonderheid de vorm van de aanvraag, het onderzoek van het dossier door de commissie, de termijnen waarbinnen de minister moet beslissen en zijn beslissing aan de aanvrager moet meedelen, en de vergoeding die aan de commissie moet worden betaald voor het onderzoek van het dossier;

2º de gevallen waarin de minister de vergunning kan herzien of intrekken en de toepasselijke procedures;

3º wat er met de vergunning gebeurt in geval van overdracht van de installatie of in geval van controlewijziging, fusie of splitsing van de houder van de vergunning en, in voorkomend geval, de te vervullen voorwaarden en de te volgen procedures voor het behoud of de hernieuwing van de vergunning in deze gevallen.

De voorzitter. - Mevrouw Dardenne en de heer Boutmans hebben een amendement nr. 42 ingediend dat ertoe strekt een §1bis (nieuw) in te voegen, luidende:

« § 1bis. Er worden hoe dan ook geen vergunningen meer uitgereikt voor de bouw van nieuwe installaties die werken op kernenergie of voor verbouwingen of andere aanpassingen van bestaande kerncentrales, tenzij dit laatste strikt noodzakelijk is om de veiligheid van de bevolking of de bescherming van het leefmilieu te waarborgen. »

Bij artikel 11

Na advies van de commissie en overleg met de netbeheerder stelt de Koning een technisch reglement op voor het beheer van het transmissienet en de toegang ertoe.

Het technisch reglement bepaalt inzonderheid :

1º de technische minimumeisen voor de aansluiting op het transmissienet van productie-installaties, distributienetten, uitrusting van direct aangesloten afnemers, koppellijnencircuits en directe lijnen, alsook de termijnen voor aansluiting;

2º de operationele regels waaraan de netbeheerder onderworpen is bij zijn technisch beheer van de elektriciteitsstromen en bij de maatregelen die hij dient te treffen om het hoofd te bieden aan problemen van overbelasting, technische mankementen en defecten van productie-eenheden;

3º in voorkomend geval, de prioriteit die in de mate van het mogelijke, rekening houdend met de noodzakelijke continuïteit van de voorziening, moet worden gegeven aan de productie-installaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, of aan eenheden van warmtekrachtkoppeling;

4º de ondersteunende diensten die de netbeheerder moet inrichten;

5º de gegevens die de netgebruikers aan de netbeheerder moeten verstrekken;

6º de informatie die door de netbeheerder moet worden verstrekt aan de beheerders van andere elektriciteitsnetten waaraan het transmissienet is gekoppeld, teneinde een veilige en efficiënte exploitatie, een gecoördineerde ontwikkeling en de interoperabiliteit van het koppelnet te waarborgen.

De voorzitter. - Mevrouw Dardenne heeft een amendement nr. 25 ingediend dat ertoe strekt het 3° van dit artikel te vervangen als volgt:

« 3° de prioriteit die moet worden gegeven aan de productie-installaties die gebruik maken van vernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van de kleine productie-eenheden van minder dan 10 MW. »

Bij artikel 15

§ 1. De in aanmerking komende afnemers hebben een recht van toegang tot het transmissienet tegen de tarieven vastgesteld overeenkomstig artikel 12.

De netbeheerder kan de toegang alleen weigeren wanneer hij niet over de nodige capaciteit beschikt, of wanneer de aanvrager niet voldoet aan de technische voorschriften bepaald in het technisch reglement. De weigering moet met redenen worden omkleed.

§ 2. § 1 is eveneens van toepassing :

1º op producenten gevestigd in België of in andere lidstaten van de Europese Unie, met het oog op de bevoorrading in elektriciteit van hun eigen vestigingen of dochterondernemingen gevestigd in België of in andere lidstaten van de Europese Unie of met het oog op de levering van elektriciteit aan in aanmerking komende afnemers;

2º op in België gevestigde tussenpersonen en, voorzover hun activiteit is toegelaten krachtens het recht van de Staat waar zij zijn gevestigd, op tussenpersonen gevestigd in andere lidstaten van de Europese Unie, met het oog op de levering van elektriciteit aan in aanmerking komende afnemers.

§ 3. Over de commerciële voorwaarden voor de toegang tot het transmissienet wordt te goeder trouw onderhandeld door de netbeheerder en de betrokken partij voor de volgende contracten :

1º de contracten voor de transit van elektriciteit tussen hoofdnetten, in de zin van artikel 2 van richtlijn 90/547/EEG van de Raad van 29 oktober 1990 betreffende de doorvoer van elektriciteit via de hoofdnetten;

2º in voorkomend geval, als facultatieve afwijking van § 1, de contracten voor het vervoer van grote hoeveelheden elektriciteit die beantwoorden aan de criteria bepaald door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de commissie.

De criteria bedoeld in het eerste lid, 2º, hebben bij voorrang betrekking op de betrokken hoeveelheden elektriciteit, de duur en de continuïteit van de verbintenissen en de complementariteit met de curve van belasting van het transmissienet.

De contracten gesloten in uitvoering van het eerste lid, 2º, worden bij de commissie aangemeld.

De voorzitter. -Mevrouw Dardenne heeft een amendement nr. 28 ingediend om § 3 van dit artikel te schrappen..

Bij artikel 21

Bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de commissie, kan de Koning :

1º de producenten, tussenpersonen en netbeheerder openbare dienstverplichtingen opleggen inzonderheid inzake regelmaat en kwaliteit van elektriciteitsleveringen en inzake bevoorrading van afnemers die geen in aanmerking komende afnemers zijn;

2º als tegenprestatie voor de openbare dienstverplichtingen bedoeld in 1º, afwijken van de bepalingen van de artikelen 4, 15 en 17 voor zover dergelijke afwijkingen strikt noodzakelijk zijn voor de correcte uitvoering van deze verplichtingen;

3º een fonds oprichten, onder beheer van de commissie, dat :

a) de volledige of een deel van de reële nettokost van de openbare dienstverplichtingen bedoeld in 1º ten laste neemt, voor zover deze kost een onbillijke last zou vertegenwoordigen voor de ondernemingen die tot deze verplichtingen gehouden zijn, alsook, in voorkomend geval, alle of een deel van de kosten en verliezen die elektriciteitsondernemingen niet kunnen terugwinnen wegens de openstelling van de elektriciteitsmarkt, in de mate en voor de duur toegestaan door de Europese Commissie;

b) geheel of gedeeltelijk wordt gefinancierd door toeslagen op de tarieven bedoeld in artikel 12 of door heffingen op alle of objectief bepaalde categorieën van energieverbruikers of marktoperatoren, volgens de nadere regels bepaald door hetzelfde besluit.

In voorkomend geval wordt de berekening van de kosten en verliezen bedoeld in het eerste lid, 3º, a), door elke betrokken onderneming gedaan, overeenkomstig de door de commissie opgestelde methodologie, en door deze laatste geverifieerd.

Elk besluit dat krachtens het eerste lid, 3º, b), wordt vastgesteld, wordt geacht nooit uitwerking te hebben gehad indien het niet bij wet is bekrachtigd binnen de zes maanden na de datum van zijn inwerkingtreding.

De voorzitter. - Mevrouw Dardenne heeft een amendement nr. 30 ingediend dat ertoe strekt dit artikel te schrappen.

Bij artikel 23

§ 1. Er wordt een commissie voor de regulering van de elektriciteit, in het Duits « Elektrizitätsregulierungskommission » en afgekort « CRE », opgericht. De commissie is een autonoom organisme met rechtspersoonlijkheid, met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

§ 2. De commissie is belast met een raadgevende taak ten behoeve van de overheid inzake de organisatie en werking van de elektriciteitsmarkt, enerzijds, en met een algemene taak van toezicht en controle op de toepassing van de betreffende wetten en reglementen, anderzijds.

Te dien einde zal de commissie :

1º gemotiveerde adviezen geven en voorstellen voorleggen in de gevallen bepaald door deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan;

2º op eigen initiatief of op verzoek van de minister of van een gewestregering onderzoeken en studies uitvoeren in verband met de elektriciteitsmarkt;

3º samenwerken met de Dienst voor de mededinging bij het onderzoek van de zaken ingeleid krachtens de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning;

4º een bemiddelings- en arbitragedienst inrichten overeenkomstig artikel 28;

5º het secretariaat van de beroepskamer bedoeld in artikel 29 waarnemen;

6º de vergunningsaanvragen voor de bouw van nieuwe installaties voor elektriciteitsproductie en nieuwe directe lijnen krachtens de artikelen 4 en 17 onderzoeken en controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden van de afgeleverde vergunningen;

7º het indicatief programma opstellen en aanpassen overeenkomstig artikel 3;

8º controle uitoefenen op de naleving door de netbeheerder van de bepalingen van artikel 9 en de uitvoeringsbesluiten ervan;

9º controle uitoefenen op de toepassing van het technisch reglement;

10º controle uitoefenen op de uitvoering van het ontwikkelingsplan door de netbeheerder;

11º de uitvoering van de openbare dienstverplichtingen bedoeld in artikel 21, eerste lid, 1º, en, in voorkomend geval, de toepassing van de afwijkingen toegestaan krachtens artikel 21, eerste lid, 2º, controleren en evalueren;

12º in voorkomend geval, het mechanisme bedoeld in artikel 7 en het fonds bedoeld in artikel 21, eerste lid, 3º, beheren;

13º in voorkomend geval, een methode uitwerken voor de berekening van de kosten en verliezen bedoeld in artikel 21, eerste lid, 3º, a), en deze berekeningen verifiëren;

14º de tarieven bedoeld in artikel 12 goedkeuren;

15º de boekhouding van de ondernemingen van de elektriciteitssector controleren inzonderheid ter verificatie van de naleving van de bepalingen van artikel 22 en de afwezigheid van kruissubsidies tussen de productie-, transmissie- en distributieactiviteiten;

16º samenwerken met het controlecomité, overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning, teneinde het controlecomité in de mogelijkheid te stellen om de afwezigheid van kruissubsidies na te gaan tussen categorieën van afnemers;

17º alle andere taken uitvoeren die haar door wetten en reglementen betreffende de organisatie van de vrijgemaakte elektriciteitsmarkt worden toevertrouwd.

In de gevallen waarin deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan het advies van de commissie vereisen, kan deze op eigen initiatief voorstellen doen.

§ 3. De commissie legt elk jaar aan de minister een verslag voor over de uitvoering van haar taken en de evolutie van de elektriciteitsmarkt. De minister maakt dit verslag over aan de federale wetgevende Kamers, de gewestregeringen en het controlecomité. Hij ziet erop toe dat het verslag op passende wijze wordt bekendgemaakt.

De voorzitter.- Mevrouw Dardenne heeft een amendement nr. 33 ingediend dat ertoe strekt § 2, 2°, van dit artikel aan te vullen als volgt:

« onder andere in verband met de ontwikkeling en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de invloed van de parameters inzake tarifering van de elektriciteit op het verbruiksgedrag. »

Bij artikel 34

Het Nationaal Comité voor de Energie wordt opgeheven. Bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de commissie, regelt de Koning de ontbinding van deze instelling en alle kwesties waartoe deze aanleiding geeft, inzonderheid de overdracht van haar bevoegdheden, haar personeel en haar goederen, rechten en verplichtingen.

De voorzitter. - Mevrouw Dardenne en de heer Boutmans hebben een amendement nr. 43 ingediend dat ertoe strekt dit artikel te schrappen.

Bij artikel 35

De artikelen 168, 169 en 173, § 1, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 worden opgeheven.

De voorzitter. - Mevrouw Dardenne en de heer Boutmans hebben een amendement nr. 44 ingediend dat ertoe strekt dit artikel te schrappen.

- De stemming over deze amendementen wordt aangehouden.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Ik schors de vergadering voor een tiental minuten, tot de minister van Volksgezondheid aanwezig is.

- De vergadering wordt geschorst om 10.25 uur en hervat om 10.40 uur.

Wetsontwerp betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen (Gedr. St. 1-1310) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

Mevrouw Lisette Nelis-Van Liedekerke (VLD). – Het voorliggend wetsontwerp heeft tot doel een wettelijke regeling te treffen voor de zogenaamde "alternatieve" geneeskunde. Het gaat om homeopathie, accupunctuur, chiropraxie en osteopathie.

De jongste jaren doen steeds meer mensen een beroep op deze vormen van geneeskundebeoefening. Ondanks het feit dat bij een deel van de medische en academische wereld verzet bestaat tegen deze geneeswijzen, is de VLD van oordeel dat een wettelijk kader ter bescherming van de patiënt niet langer kon uitblijven.

Voor de VLD is het uitgangspunt in deze materie de vrije keuze voor de burger. De overheid heeft dan de verantwoordelijkheid om te zorgen voor minimale kwaliteitsvereisten voor de beoefenaars van niet-conventionele praktijken.

De VLD is tevreden met het feit dat er eindelijk een wettelijke regeling voor de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde komt, maar wij zijn toch van mening dat de kwaliteitsgaranties voor de patiënten onvoldoende in dit ontwerp tot uiting komen. Daarom zal de VLD-senaatsfractie zich onthouden bij de stemming over dit wetsontwerp.

Wij stellen ons bovendien vragen bij het in artikel 9 opgenomen zorgvuldigheidsbeginsel, waarin wordt gestipuleerd dat elke beoefenaar van een niet-conventionele praktijk verondersteld wordt "alle voorzorgen" te nemen om te voorkomen dat zijn patiënt een conventionele behandeling wordt ontzegd. De bepaling "alle voorzorgen" is volgens ons niet voldoende gepreciseerd om later eventueel als juridische basis te worden gebruikt om een beoefenaar van een niet-conventionele praktijk ter verantwoording te roepen.

Voorts hebben wij bedenkingen bij de strafbepalingen van dit wetsontwerp. Wij pleiten ervoor de gevangenisstraf te schrappen als straf voor de overtredingen van de bepalingen gesteld in artikel 11.

De VLD is van mening dat de registratie van niet-conventionele praktijken er niet toe mag leiden dat deze prestaties binnenkort door het RIZIV zullen worden terugbetaald. De terugbetaling van andere behandelingsvormen, waarvan het nut wél onomstotelijk bewezen is, dient prioriteit te krijgen.

Mevrouw Andrée Delcourt-Pêtre (PSC) (in het Frans).Dit wetsontwerp strekt ertoe patiënten die hun toevlucht nemen tot niet-conventionele praktijken een maximale kwaliteit qua dienstverlening te garanderen. Voor die praktijken moest immers een wettelijk kader worden ingesteld. Het ontwerp voorziet in een structuur en een procedure die kunnen leiden tot de registratie van de niet-conventionele praktijken en van de beoefenaars die in die praktijken gespecialiseerd zijn. Die procedure lijkt mij een voldoende garantie opdat de patiënt een maximale kwaliteit zou krijgen in het kader van niet-conventionele medische praktijken.

De paritaire samenstelling van de commissie en van de kamers en het feit dat de minister verplicht is zijn houding te motiveren, lijken mij ernstige garanties. In deze regeling staat het belang van de patiënt voorop en wordt gezorgd voor de participatie van alle betrokkenen. Een aantal praktijken zal alleen kunnen worden beoefend door wie reeds een diploma van arts bezit.

Artikel 4 van het ontwerp biedt een extra garantie. Dat artikel bepaalt immers dat de besluiten uitgevaardigd ter uitvoering van de artikelen 2 en 3 aan het Parlement zullen worden overgezonden en dat ze pas uitwerking zullen kunnen hebben wanneer zij bij wet zijn bekrachtigd binnen een periode van zes maanden na hun bekendmaking in het Staatsblad. Het Parlement zal de tekst van de besluiten kunnen amenderen. Die mogelijkheid is des te noodzakelijker daar de bedoeling van de stellers van het ontwerp erin bestond de niet-conventionele praktijken te onttrekken aan de werkingssfeer van koninklijk besluit nr. 78, dat kracht van wet heeft. Voor het ogenblik vallen enkele van die praktijken nochtans onder de toepassing van dat besluit. De wetgever heeft aan de Koning de bevoegdheid verleend de wet te wijzigen door inzonderheid uitzonderingen op de wet af te kondigen. Het werk van de wetgever zal dan ook nuttig zijn om te verduidelijken hoe het wetsontwerp dat aan ons is voorgelegd zich verhoudt met koninklijk besluit nr. 78.

Overigens is artikel 9 een evenwichtig compromis tussen de centrale rol van de traditionele arts en de keuzevrijheid van de patiënt, aangezien de beoefenaar van een niet-conventionele praktijk die geen arts is, verplicht wordt aan de patiënt te vragen een recente diagnose over te leggen. De patiënt kan, zijnerzijds, schriftelijk bevestigen dat hij vóór de behandeling geen arts wenst te raadplegen. Dat stuk is echter geen décharge vanwege de patiënt ten aanzien van de beoefenaar van niet-conventionele praktijken die geen arts is in geval er zich na een ongepaste behandeling complicaties voordoen. De beoefenaar moet zich in elk geval houden aan de algemene verplichting tot voorzichtigheid. Artikel 9 voert daarnaast de verplichting in tot het aanleggen van een dossier en tot het uitwisselen van informatie tussen de arts en de beoefenaar van niet-conventionele praktijken. Daardoor komt het beginsel van het medisch geheim echter in het gedrang. Men zal er dan ook moeten voor zorgen dat dit beginsel in de wet wordt vastgelegd.

In het licht van de procedure die door dit wetsontwerp wordt ingevoerd, zal mijn fractie deze tekst goedkeuren. (Applaus van de CVP).

De heer Jacques D'Hooghe (CVP). - De CVP sluit zich aan bij dit ontwerp, want zoals een commissielid opmerkte, zijn er nog andere serieuze mensen buiten academici en geneesheren.

Met dit ontwerp conformeren we ons aan de Europese richtlijn van 1992. Bovendien wenst een groot deel van de bevolking de klassieke geneeskunde met alternatieve geneeswijzen te combineren. Dit ontwerp moet ten slotte een kwaliteitsverzorging waarborgen. We hopen dan ook dat via de uitvoeringsbesluiten kan worden gezorgd voor een behoorlijke coördinatie tussen de geneesheren en de beoefenaars van de alternatieve geneeswijzen.

De CVP had wel enkele bedenkingen bij dit ontwerp. Zo vonden we het beter niet onmiddellijk vier kamers op te richten. Hierdoor wordt immers verkeerdelijk de indruk gewekt dat alles terugbetaald zal worden. In de gezondheidszorg zijn de middelen beperkt en moet er een afweging worden gemaakt.

Belangrijk is evenwel dat met dit ontwerp aan de alternatieve geneeswijzen een wettelijk kader wordt gegeven.

Wat de kwaliteitsbewaking betreft, moeten in de uitvoeringsbesluiten stringente voorwaarden worden opgenomen. De minister stemde ermee in dat de nieuwe paritaire commissie hieraan aandacht zou besteden.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. – Ik stel voor de bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van artikel 306 van het Gerechtelijk Wetboek (Gedr. St. 1-900) aan onze agenda toe te voegen. (Instemming)

Hervatting van de bespreking

De heer Philippe Mahoux (PS) (in het Frans).- De patiënt een centrale rol geven lijkt mij een belangrijke vooruitgang. Het betekent dat rekening wordt gehouden met praktijken waarop de patiënten een beroep doen en waarvoor nog geen kader bestond. Het ontwerp biedt de patiënten ook een garantie inzake de kwalificatie van de zorgverstrekkers die ze raadplegen.

Rekening houden met parallelle therapeuten betekent niet dat men hen een wetenschappelijk keurmerk geeft. Dat is trouwens niet de rol van de wetgever. De doeltreffendheid van deze therapieën moet worden aangetoond via de gebruikelijke wetenschappelijke methodes. Dit ontwerp moet de toepassing van deze praktijken door de medische faculteiten bevorderen. Het zou hen moeten voorstellen programma’s te ontwikkelen om de doeltreffendheid van deze methodes op wetenschappelijke wijze na te gaan.

De diagnose in dit soort parallelle geneeskunde is een belangrijk probleem. In de commissie zijn belangrijke wijzigingen aangebracht met betrekking tot de tussenkomst van een arts. Als die therapieën worden toegepast door een arts kan het onderscheid tussen de beide geneeswijzen vervagen, met alle risico’s van dien. Er is dan wel een garantie inzake de diagnosestelling. Als die therapieën echter worden uitgeoefend door een niet-arts, rijst het probleem van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid. In het geval van een manuele interventie kan de burgerrechtelijke aansprakelijkheid worden vastgesteld. In het ontwerp wordt die echter slechts gedekt als de diagnose uitblijft of als er geen arts optreedt. Daarom heb ik ervoor gepleit dat op een bepaald ogenblik een arts moet optreden.

Die tussenkomst is een waarborg voor de patiënt. Het ontwerp biedt hem die via een verplichte raadpleging van de arts en via het voorschrift. Dat is nogal weinig. In het therapeutische proces moet worden voorzien in een verplicht contact tussen de therapeut niet-arts en een arts die de patiënt door en door kent. Dat biedt een veiligheid voor de uitoefening van deze geneeswijzen.

Mevrouw Martine Dardenne (ECOLO) . - (in het Frans). - Dat dit ontwerp tot een goed einde is gekomen, verheugt ons, temeer daar wij altijd al hebben geëist dat de niet-conventionele geneeswijzen zouden worden erkend. Reeds in 1944 heeft Paul Lannoye daarover een verslag ingediend bij het Europees parlement. Daardoor kwam er schot in het debat. Men moet bedenken dat 20 tot 50 % van de Europeanen van die praktijken gebruik maken, maar dat die geneeswijzen in de verschillende landen een heel ander statuut hebben. Erkende beoefenaars uit bepaalde landen mogen hun geneeswijzen niet beoefenen in andere landen, ondanks het beginsel van de vrije vestiging en de verplichting om de uitoefening van medische en paramedische beroepen in de Unie te coördineren. Hoewel 40 % van de Belgische bevolking ten minste één keer zijn toevlucht had genomen tot die praktijken, bleef onze wetgeving achterop.

Het ontwerp sluit aan bij een Europese beweging en erkent vier disciplines die aan één van de volgende twee criteria beantwoorden : erkend zijn in een andere lidstaat of op communautair niveau georganiseerd zijn.

Door de erkenning van de niet-conventionele praktijken kan de keuzevrijheid van de patiënt worden verzekerd en kan men hem een optimale zekerheid en kwaliteit van de verzorging garanderen door criteria in te voeren inzake opleiding, toegang tot het beroep en beoefening van de praktijk.

Dit ontwerp is het beste middel tegen kwakzalvers.

De niet-conventionele praktijken vullen de traditionele geneeskunde aan. Zij versterken het preventieve aspect van het gezondheidsbeleid. Dit is slechts één stap. Wij moeten nu zorgen dat de verzorging wordt terugbetaald. Wij zullen dit wetsontwerp goedkeuren.

De heer Colla, minister van Volksgezondheid en Pensioenen (in het Frans). – Ik dank de senatoren omdat zij dit ontwerp, in tegenstelling tot hun collega’s in de Kamer, in een kort tijdsbestek hebben behandeld. De regering stond erop dat dit ontwerp nog tijdens deze regeerperiode wordt goedgekeurd.

(Verder in het Nederlands)

Het onderwerp is, zoals de heer D'Hooghe zei, omstreden. De discussie sleept al jaren aan en was vaak passioneel, soms zelfs irrationeel.

Het gaat hier niet om de voorkeur voor een of andere geneeswijze, noch om een denigrerende benadering van de conventionele geneeskunde. Wij gaan er gewoon van uit dat andere vormen van geneeskunde een toegevoegde waarde kunnen aanbrengen.

(Verder in het Frans)

Het ontwerp biedt de patiënt garanties die thans niet bestaan, zowel inzake keuze als inzake zorgkwaliteit.

(Verder in het Nederlands)

We hebben hier te maken met een kaderwet die voorziet in een geëigende procedure. In dat kader worden maximale kansen gegeven aan de paritaire commissie om adviezen te formuleren en om de voorwaarden vast te leggen voor het uitoefenen van een bepaalde praktijk.

(Verder in het Frans)

Sommigen menen dat indien de niet-conventionele beoefenaar ook arts is, de diagnosestelling geen problemen zal opleveren. De heer Mahoux heeft er nochtans een aantal aangehaald. Volgens mij moet dit worden onderzocht door de paritaire commissie. Op basis van haar advies kunnen wij dan de kaderwet met koninklijke besluiten aanvullen. Indien de beoefenaar geen arts is, hebben wij, net zoals in de ziekenhuizen, waar de patiënt een behandeling kan stopzetten op voorwaarde dat hij een ontlasting tekent, voor de patiënt in de mogelijkheid voorzien om met kennis van zaken te beslissen. Bovendien moet de beoefenaar de patiënt alle nodige zorg garanderen, met inbegrip van het verwijzen naar een conventionele arts. Daarenboven moet een regeling worden ingevoerd voor de communicatie tussen de conventionele en de andere beroepsbeoefenaars. De paritaire commissie zal nagaan hoe dit moet worden toegepast.

Wat de acupunctuur betreft, is de vraag of de beoefenaar ervan al dan niet arts moet zijn thans niet aan de orde. Laten wij het aan de paritaire commissie over dat uit te maken. Voor de homeopathie zal ze wellicht beslissen dat men arts moet zijn. Wij zullen zien. De regering en zelfs het Parlement zullen het probleem hoe dan ook nog kunnen onderzoeken op basis van het advies van de commissie.

(Verder in het Nederlands)

Voor het beoefenen van de acupunctuur komen twee categorieën in aanmerking, met name de artsen en de kinesitherapeuten. Het bepalen van de categorie die voortaan acupunctuur mag beoefenen laten we best over aan de wijsheid van de paritaire commissie. Ook verwachten we van die commissie een oordeel over de opleiding die vereist zal zijn.

Dit ontwerp heeft als doel de kwaliteit inzake niet-conventionele praktijken te garanderen. De terugbetaling is nu niet aan de orde. Op het vlak van de terugbetaling zijn er nu andere prioriteiten, zoals de palliatieve zorgen.

Ik vind het van groot belang dat we, zoals in andere landen, nu eindelijk een wettelijk kader hebben. Dit kader is nog niet volledig en moet worden ingevuld door mensen van het terrein. Het wetsontwerp is een historische stap omdat er voor het eerst een wettelijk kader wordt gecreëerd voor niet-conventionele geneeskundige praktijken, waarmee aan een reële behoefte bij de bevolking wordt tegemoet gekomen.

(Applaus)

De heer Philippe Mahoux (PS) (in het Frans). - Ik blijf ervan overtuigd dat de beoefenaars die geen arts zijn, wat de aansprakelijkheid betreft een zeer groot risico nemen als zij hun therapie toepassen zonder contact met een arts, vooral als dat ertoe leidt dat de diagnose laat wordt gesteld.

Ik heb de aanzet gegeven tot de wet betreffende de beoefening van de kinesitherapie. Die wet ging in tegen de wil van sommigen om het beroep te instrumentaliseren. Door die wet beschikt de kinesitherapeut over de mogelijkheid om een balans op te maken wanneer dat tot zijn specifieke bevoegdheid behoort. Die wet bevat echter ook regels inzake de noodzakelijke contacten tussen de kinesitherapeut en de arts. Die weg moet ook nu weer worden gevolgd om voor een zo groot mogelijke veiligheidsmarge te zorgen.

Ik hoop dat de paritaire commissies het belang van de patiënten ter harte zullen nemen. Volgens mij is er naast een geneeswijze die tot het wetenschappelijke domein behoort geen plaats voor een parallelle geneeswijze die niet tot dat domein behoort. Een dergelijke aanpak zou van obscurantisme getuigen.

- De algemene bespreking is gesloten.

- Over het geheel zal later worden gestemd.

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst en van het ministerieel besluit van 30 april 1993 betreffende de erkenning als huisarts (van de heer Wim Verreycken; Gedr. St. 1-105)

Algemene bespreking

De heer Marc Olivier (CVP), rapporteur. - Dit voorstel bepaalt dat men een diepgaande kennis van de moderne geneeskunde moet bezitten vooraleer men andere disciplines uit de geneeskunde wil beoefenen. De doelstelling van dit voorstel is kwakzalverij te voorkomen maar terzelfder tijd nuttige alternatieve praktijken te laten erkennen door de overheid. De indiener is van mening dat het wetsontwerp over de alternatieve geneeswijzen ingediend door de regering, onvoldoende waarborgen biedt.

In de commissie werd opgemerkt dat het voorstel stringenter is dan het regeringsontwerp maar beperkt is tot de homeopathie, terwijl het regeringsontwerp een algemeen kader schept.

Het ontwerp bepaalt dat alle wettelijke regelingen inzake alternatieve geneeskunde in paritaire commissies moeten worden voorbereid en door de overheid moeten worden bekrachtigd vooraleer ze in de praktijk kunnen gelden.

Sommige commissieleden stelden de vraag of een universitaire opleiding wel nodig was voor alle niet-conventionele praktijken.

Uiteindelijk heeft de commissie het voorstel verworpen met zeven stemmen tegen één.

De heer Door Buelens (VLAAMS BLOK). - De heer Verreycken wil met dit voorstel een einde maken aan kwakzalverij door een academische opleiding als voorwaarde te stellen voor het toekennen van de bijkomende titel van homeopaat.

In tegenstelling tot wat in de Kamer van volksvertegenwoordigers gebeurde, werd het voorstel in de Senaat niet gekoppeld aan het wetsontwerp over de niet-conventionele praktijken in de geneeskunde. Nochtans hebben beide tot doel de alternatieve geneeswijzen te regelen.

De allopatische geneeskunde is niet alleenzaligmakend. Een degelijk geschoolde arts moet een ziektebeeld kunnen behandelen met de geneeswijze die hem het meest aangewezen lijkt. Dat kan ook een niet-conventionele geneeswijze zijn.

Kwakzalvers moeten worden geweerd. Tegelijkertijd moeten de niet-conventionele geneeswijzen uit het alternatieve circuit worden gehaald, zeker als die geneeswijzen in andere Europese lidstaten erkend zijn. Wel moeten we oppassen met zelf toegekende titels en toegevoegde medische benamingen. De wettelijk omschreven eis dat alleen een erkende faculteit aan allopaten een opleiding tot homeopaat kan geven, moet daaromtrent duidelijkheid scheppen.

Wij zullen dit wetsvoorstel dus goedkeuren.

- De algemene bespreking is gesloten.

- Over de conclusies van de commissie zal later worden gestemd.

Wetsontwerp houdende budgettaire en diverse bepalingen (Gedr. St. 1-1315) (Evocatieprocedure)

- Over het geheel zal later worden gestemd.

Wetsvoorstel houdende wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, ter beperking van de cumulatie van het mandaat van lid van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap met andere ambten (van de heer Philippe Busquin c.s.; Gedr. St. 1-1098)

- De artikelen worden zonder opmerking aangenomen.

- Over het geheel zal later worden gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met het samenwerkingsakkoord betreffende de wijze van omslag van de kosten van de gewestelijke ontvangers en de wijze van de inhouding van de bijdrage in die kosten door de besturen, gesloten te Brussel, op 9 december 1997 tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap (Gedr. St. 1-1340)

- De artikelen worden zonder opmerking aangenomen.

- Over het geheel zal later worden gestemd.

Wetsontwerp tot stimulering van langetermijnpachten (Gedr. St. 1-1350) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

Mevrouw Dominique Jeanmoye (PSC), rapporteur (in het Frans). - Dit wetsontwerp is ons overgezonden door de Kamer, waar het in de commissie eenparig werd aangenomen.

In juni 1998 heeft de regering haar goedkeuring gehecht aan de oriëntatienota voor de landbouw waarin het afsluiten van pachtcontracten van minimaal achttien jaar wordt aangemoedigd. Zulke langetermijnpachten bieden de land- en tuinbouwers meer bedrijfszekerheid en vormen zo een prikkel om te investeren in gebouwen en materieel en in het milieu.

Het ontwerp bevat dan ook twee stimulansen voor die langetermijnpachten. De eerste heeft betrekking op de terreinen. Voortaan zullen de eigenaars die hun gronden verhuren door middel van een pachtcontract afgesloten bij authentieke akte en met een gebruiksduur van minimaal 18 jaar in het kader van de inkomstenbelasting een volledige vrijstelling genieten van de belasting op de onroerende inkomsten. De tweede stimulans is een versoepeling van de mogelijkheid waarover de eigenaar beschikt om de pacht op te zeggen doordat de mogelijkheid wordt geboden de exploitatie van het gepachte goed over te dragen aan bloedverwanten tot de vierde graad. Deze wet zal van toepassing zijn op alle pachtcontracten, ook op die welke reeds lopen.

De door de Kamer overgezonden tekst is in onze Commissie voor de Justitie door de aan de stemming deelnemende leden eenparig aangenomen. Een lid heeft zich onthouden om redenen in verband met de evocatieprocedure.

- De algemene bespreking is gesloten.

- Over het geheel zal later worden gestemd.

Wetsvoorstel tot bekrachtiging van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen (van de heer Hugo Vandenberghe; Gedr. St. 1-1338)

Algemene bespreking

De heer Johan Weyts (CVP), rapporteur. - Om te verhinderen dat de discontokantoren geen activiteiten meer zouden kunnen uitoefenen, hebben senator Delcroix en ikzelf twee amendementen ingediend op dit wetsvoorstel, dat in feit iets anders beoogt. Ik erken dat dit legistiek niet de beste manier is om een vergetelheid in de wet op de handelsagentuurovereenkomst goed te maken.

De amendementen strekten ertoe het opschrift van het wetsvoorstel aan te vullen en een nieuw artikel 3 in te voegen.

De commissie keurde deze wijziging eenparig goed.

De voorzitter. - Een dergelijke handelwijze moet in de toekomst worden vermeden. Zij schaadt het imago van de Senaat.

- De algemene bespreking is gesloten.

De voorzitter. - De commissie stelt volgend nieuw opschrift voor: Wetsvoorstel tot bekrachtiging van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en tot wijziging van artikel 25 van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst. (Instemming)

- De artikelen worden zonder opmerking aangenomen.

- Over het geheel zal later worden gestemd.

Wetsontwerp tot wijziging, wat de wedden van de magistraten van de rechterlijke orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek (Gedr. St. 1-1324)

Algemene bespreking

De heer Claude Desmedt (PRL-FDF) (in het Frans). - Dit wetsontwerp is één van de elementen van de overeenkomst die vorig jaar tussen acht politieke formaties gesloten is met het oog op de hervorming van de gerechtelijke organisatie. Het concretiseert het beginsel van de vlakke loopbaan van magistraten.

In zijn inleidende uiteenzetting in de commissie verbond de minister het beginsel van de vlakke loopbaan aan de tijdelijkheid van het ambt van korpschef. Het ontwerp beoogt hoofdzakelijk de vermindering van het huidige verschil tussen de wedden van de magistraten van eerste aanleg en die van de hoven van beroep. Het heeft dus geen betrekking op de magistraten van het Hof van Cassatie, op de eerste voorzitters of voorzitters van de hoven van beroep en op de procureurs-generaal en de advocaten-generaal bij deze hoven.

Door deze verschillen in wedde tussen magistraten in beroep en die in eerste aanleg weg te werken, wil men voorkomen dat magistraten in eerst aanleg alleen om financiële redenen postuleren voor een ambt bij het hof van beroep, het arbeidshof of het parket-generaal. In feite voorziet het ontwerp vooral in de tweede helft van de geldelijke loopbaan in een vermindering van de verschillen door twee driejaarlijkse periodes toe te voegen. Het ontwerp voorziet ook in belangrijkere weddenbijslagen vanaf de eerste driejaarlijkse periode. Die bijslagen komen in aanmerking voor de berekening van het pensioen. Het ontwerp voorziet ook in een financiële herwaardering van het ambt van korpschef in de middelgrote arrondissementen. Thans moet een rechtbank eerste klasse 500.000 rechtsonderhorigen tellen. Het ontwerp verlaagt dit aantal tot 250.000. De wedde van de korpschefs van de rechtbanken tweede klasse wordt gelijkgesteld met die van de advocaten-generaal bij de parketten van beroep.

Het ontwerp regelt ook de weddenbijslagen voor de substituten-procureurs des Konings voor nacht- en weekenddienst en legt de jaarlijkse bijslagen vast voor de substituten gespecialiseerd in fiscale zaken, alsook aan diegenen die als auditeur worden aangewezen.

De weddenbijslagen toegekend aan de onderzoeksrechters en de jeugdrechters worden niet langer gekoppeld aan de grootte van het arrondissement en aan de specifieke anciënniteit in het ambt, maar worden forfaitair berekend. Het ontwerp behoudt een verschil in wedde tussen de magistraten in beroep en die in eerste aanleg op het einde van de loopbaan.

Er is ook voorzien in overgangsbepalingen voor de magistraten van de parketten van beroep die de gevolgen ondervinden van de inwerkingtreding van de wetten op de verticale integratie van het openbaar ministerie. Het betreft hier de substituten-procureurs-generaal die bij de arrondissementsparketten zullen worden ingedeeld.

Artikel 13 van het ontwerp bepaalt dat de wet in werking treedt op 1 februari 2000.

Sommige sprekers wezen op de situatie van de rechters in handelszaken en de rechters in sociale zaken wier vergoeding - een presentiegeld van 500 frank per zitting - ze onvoldoende vonden.

De minister antwoordde dat voorrang gegeven werd aan de invoering van een vlakke loopbaan voor de magistraten van de rechtbanken van eerste aanleg in de plaats van aan de herwaardering van de wedden van de hoge magistratuur.

De jaarlijkse kostprijs van de hervorming wordt geraamd op 230 miljoen.

In verband met de vergelijking met de wedden van de magistraten van de buurlanden zei de minister dat het moeilijk is om een objectieve vergelijking te maken. De minister beloofde dat het presentiegeld voor de rechters in handelszaken en de rechters in sociale zaken weldra bij koninklijk besluit van 500 tot 2 000 frank zal worden verhoogd.

Er is geen amendement ingediend en het ontwerp werd eenparig aangenomen. (Applaus)

- De algemene bespreking is gesloten.

- De artikelen worden zonder opmerking aangenomen.

- Over het geheel zal later worden gestemd.

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 306 van het Gerechtelijk Wetboek (Gedr. St. 1-900)

Algemene bespreking

De heer Claude Desmedt (PRL-FDF), rapporteur (in het Frans) Artikel 306 van het Gerechtelijk Wetboek handelt over de verplichting van verblijfplaats voor magistraten en over de mogelijkheid om sommigen onder hen hiervan te ontslaan.

Het derde lid van hetzelfde artikel bepaalt dat de procureurs-generaal bij de Hoven van beroep, de rechtbankvoorzitters, de procureurs des Konings, de arbeidsauditeurs, de vrederechters en de rechters van de politierechtbanken niet van deze verplichting kunnen worden ontslagen.

Dit ontwerp gaat terug op een wetsvoorstel ingediend in de Kamer door de heer Verwilghen. De oorspronkelijke tekst voorzag in de opheffing van het voornoemde derde lid. Een algemene mogelijkheid tot vrijstelling bleek echter te verkiezen. De Kamercommissie voor de Justitie heeft dan ook een regeringsamendement in die zin aangenomen.

In de aan de Senaat voorgelegde tekst werd een onderscheid gemaakt tussen vrijstellingen toegekend op grond van een gemotiveerd verzoek en vrijstellingen die eveneens worden toegekend op grond van een verzoek, maar na voorafgaand advies van de korpschef. De minister pleitte voor het behoud van de genomen optie, namelijk een algemene mogelijkheid van vrijstelling. Diverse leden wezen erop dat die mogelijkheid bestond voor alle magistraten zonder uitzondering. In paragraaf 2 van artikel 306 is het steeds de korpschef die advies geeft over het verzoek tot vrijstelling, zodat de tekst in algemenere termen moet worden geformuleerd. Daarom heeft de regering twee amendementen in die zin ingediend. Die werden door de 9 aanwezige leden eenparig aangenomen.

Een lid had een amendement ingediend dat ertoe strekte paragraaf 2 van artikel 306 aan te vullen. Dat amendement werd echter ingetrokken ingevolge de aanneming van de regeringsamendementen.

De minister verduidelijkte ook dat de in paragraaf 2 van artikel 306 opgesomde adviezen de Koning niet binden. Hij blijft bevoegd voor de eindbeslissing.

Het geheel van het geamendeerde wetsontwerp werd eenparig aangenomen. De commissie heeft pas gestemd nadat de Kamer het wetsontwerp over de Hoge raad voor de Justitie had aangenomen waarin de notie "korpschef" wordt verduidelijkt. (Applaus)

- De algemene bespreking is gesloten.

- De artikelen worden zonder opmerking aangenomen.

- Over het geheel zal later worden gestemd.

- De vergadering wordt om 12.15 uur gesloten.

Verhinderd

De heer Verreycken, om persoonlijke redenen, de heer Van Wallendael, om gezondheidsredenen, de heer Coene, in het buitenland, en de heer Hazette, wegens ambtsplichten.