2-182

2-182

Belgische Senaat

2-182

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 21 FEBRUARI 2002 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K. 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, gedaan te Brussel op 10 maart 1995 (Stuk 2-717)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Jemen inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Brussel op 3 februari 2000 (Stuk 2-936)

Wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek om het stemrecht toe te kennen aan de Belgen die in het buitenland verblijven, voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers en tot instelling van de vrijheid van keuze van de gemachtigde in geval van stemming per volmacht (Stuk 2-970)

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikelen 50 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (van de heer René Thissen c.s., Stuk 2-386)

Aanwijzing van een effectief lid en een plaatsvervangend lid in de Europese Conventie over de toekomst van Europa

Stemmingen

Aanwijzing van een effectief lid en een plaatsvervangend lid in de Europese Conventie over de toekomst van Europa

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Verzending van een voorstel naar een andere commissie

Stemmingen

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het drugspreventieproject MEGA in het onderwijs» (nr. 2-695)

Vraag om uitleg van de heer Frans Lozie aan de minister van Justitie over «de controverse omtrent een mogelijke manipulatie van het onderzoek naar de X-getuigen in het dossier Neufchâteau» (nr. 2-705)

Vraag om uitleg van de heer Jean-Pierre Malmendier aan de minister van Justitie over «de maatregelen die worden genomen inzake het geweld binnen het gezin» (nr. 2-706)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over «het Participatiefonds» (nr. 2-696)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik maak voorbehoud bij het wetsvoorstel nr. 2-1047 en het voorstel van resolutie nr. 2-1046 waarvan de inoverwegingneming volgens mij aan onze assemblee ter stemming zou moeten worden voorgelegd.

-De stemming over de inoverwegingneming van de voorstellen 2-1046 en 2-1047 wordt aangehouden.

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Mijnheer de voorzitter, op 22 juni 2000 heb ik bij de diensten van de Senaat een voorstel van resolutie (Stuk 2-500) ingediend. Ik heb u daarover een brief geschreven op 31 juli 2001, op 28 september 2001, op 23 oktober 2001, op 5 december 2001 en op 20 februari 2002, met de vraag waarom dit voorstel, dat intussen bijna twee jaar oud is, nog steeds niet in overweging werd genomen. U hebt op mijn brieven nooit geantwoord. Ik vraag u dus nogmaals waarom dit voorstel niet op de lijst van de in overweging te nemen voorstellen komt. Ik heb er niets tegen dat de voorstellen waar de heer Mahoux naar verwijst, in overweging worden genomen, maar ik begrijp niet waarom die voorstellen wel op de lijst komen, en mijn voorstel niet. Het komt niet de voorzitter, maar enkel de plenaire vergadering van de Senaat toe om te oordelen over de waarde van dat voorstel.

De voorzitter. - Ik hou mijn beslissing over de ontvankelijkheid van uw voorstel nog in beraad.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Het is niet de voorzitter die moet oordelen of een voorstel van resolutie al dan niet in overweging wordt genomen. Hier zijn senatoren van de meerderheid aanwezig die eventueel bezwaar kunnen maken, al verwacht ik niet dat de heer Mahoux dat zal doen als hij van mijn voorstel kennis neemt. Het is onaanvaardbaar in een democratie dat de voorzitter zelf, gedurende bijna twee jaar, de inoverwegingneming van een voorstel van een lid tegenhoudt.

De voorzitter. - U kent artikel 56, punt 2 van het reglement, mijnheer Van Quickenborne.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Vincent Van Quickenborne aan de eerste minister over «de relatie tussen België en zijn multinationale ondernemingen» (nr. 2-875)

De voorzitter. - Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, antwoordt namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De minister van Werkgelegenheid is op dit vlak de eerste minister in ons land, en daarom komt het haar ook toe een antwoord te geven op mijn vraag. Toch verheel ik niet dat ik betreur dat de eerste minister niet op deze vraag antwoordt, want het verbaast mij ten zeerste dat een liberaal premier een dergelijk rapport tolereert.

In een belangwekkend rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie dat in maart werd gepubliceerd - `Seventh Survey on the effect given to the Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy' - geven lidstaten hun visie weer op de multinationale ondernemingen en hun sociaal beleid. Ook ons land heeft hieraan deelgenomen.

Toen ik gisteren via academische weg kennis nam van de inhoud van dat rapport, verbaasde mij het uiterst negatieve en eenzijdige standpunt van de Belgische regering ten opzichte van multinationale ondernemingen, waaraan ons land toch een groot deel van zijn welvaart te danken heeft. Ik ga niet te allen tijde akkoord met de manier van werken van die bedrijven, maar in principe moet worden gesteld dat ze een enorme bijdrage leveren aan de welvaart in ons land. Sommige passages van het rapport bezorgen mij een schaamtegevoel. Om het zeer precies weer te geven, lees ik de tekst in het Engels: "The Government of Belgium states that ... these enterprises give rise to distrust ... take harsh decisions that undermine workers' motivation ... devotion to such a company is perceived as naive ... where responsibility and human values are being wiped out ... the risk of disinvestment is always present."

De Belgische regering beweert dus dat die multinationale ondernemingen aanleiding geven tot wantrouwen, dat ze harde beslissingen nemen die de motivatie van werknemers ondermijnen, dat toewijding aan dergelijke firma's als naïef wordt beschouwd, dat verantwoordelijkheidszin en menselijke waarden door dergelijke bedrijven onderuit worden gehaald en dat het risico van desinvesteren altijd aanwezig is. Vermeldenswaard is dat het niet enkel gaat om de perceptie van de burger van dit land, maar ook om de houding van de regering zelf. Ik citeer: "The government of Belgium reports that the qualitative and quantitative impact of multinationals' technologies on employment has been negative." en "Values arising from the Belgian social consultation system, such as consensus, appear not to be understood at the headquarters."

De Belgische regering vindt dus dat de technologische impact van multinationals op de werkgelegenheid negatief is en dat multinationals de waarde van het Belgisch sociaal overlegmodel niet begrijpen.

Ofschoon de rapporten ingezonden door alle andere landen zonder uitzondering op de eerste plaats de "promotie van economische en sociale welvaart, de creatie van jobs en de verbetering van de levensstandaard dankzij multinationals" loven, vindt men daar in het Belgische rapport niets van terug.

Gaat de premier akkoord met deze uitspraken? Werd hij hierover geconsulteerd?

Wie is verantwoordelijk om uit naam van de Belgische regering dit soort uitspraken te doen?

Hoe verklaart de premier deze negatieve houding van onze regering ten aanzien van de multinationale ondernemingen in ons land?

Is het de bedoeling van de regering om investeringen van multinationale ondernemingen in ons land te ontmoedigen?

Wat is het cijfermatig aandeel van dit soort ondernemingen in de totale werkgelegenheid? Over hoeveel jobs gaat het?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - Het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid moet de verslagen voor de IAO voorbereiden en coördineren. Ook het advies van de sociale partners werd aan het IAB voorgelegd.

De geciteerde uittreksels uit het Belgisch verslag moeten worden beoordeeld rekening houdend met de principes die zijn vervat in de tripartiete beginselverklaring van de IAO over multinationale ondernemingen en sociaal beleid. De paragrafen over arbeidsverhoudingen en werkgelegenheid roepen de multinationale ondernemingen op in deze domeinen een positieve bijdrage te leveren in de landen waar ze actief zijn.

De uittreksels die door de heer Van Quickenborne geciteerd werden, zijn allemaal negatief en hangen samen met negatieve sociale ervaringen uit het verleden, zoals ontslagen, desinvesteringen en delokalisaties in de jaren 1996-1999. Het is in die periode dat we de sociale drama's hebben gekend van onder meer Renault-Vilvoorde en Bombardier. Het is ook in deze context dat de Nationale Arbeidsraad zich unaniem heeft uitgesproken voor een betere controle op nationaal, Europees en internationaal vlak. De weerhouden passages houden geen rekening met positieve aspecten zoals het feit dat multinationals beter bestand zijn tegen een faillissement en bijgevolg ook tegen banenverlies. De regering haalt het voorbeeld aan van Duferco in Clabecq verwijzend naar het moeilijke vakbondsklimaat in die tijd. Bovendien onderstreept de regering in het verslag meermaals dat de arbeidsvoorwaarden, en in het bijzonder de veiligheid, beter zijn in de multinationals en dat ze ook inzake opleidingsbeleid stimulerend werken. Tot slot meldt het verslag dat de multinationals doorgaans gunstige lonen en arbeidsvoorwaarden bieden.

Het is natuurlijk niet de bedoeling van de regering investeringen van multinationale ondernemingen in ons land te ontmoedigen. Niettemin waren de forse herstructureringen in België en de belangrijke collectieve afdankingen tijdens de jongste jaren niet zonder gevolg voor het sociaal klimaat wegens de grote werkonzekerheid die eruit voorvloeit. Daartegenover staat dat er ook geïnvesteerd werd en dat nieuwe arbeidsplaatsen werden gecreëerd.

Het aandeel van de multinationale ondernemingen in de werkgelegenheid kan niet worden becijferd omdat in onze statistieken geen rekening wordt gehouden met de grootte van de ondernemingen De meeste grote Belgische ondernemingen maken evenwel deel uit van internationale groepen die op onze markt sterk vertegenwoordigd zijn.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De vice-eerste minister tracht het rapport gunstiger voor te stellen dan het werkelijk is. Ik heb het grondig gelezen en er staat nergens vermeld dat de waarde, de promotie van economische en sociale welvaart en de creatie van jobs mede te danken is aan de multinationals. Er worden slecht enkele positieve facetten opgesomd. De teneur van de tekst die ons land heeft ingezonden, is negatief en steekt schril af tegen de teksten van andere landen als Belarus en Cambodja, die aangeven dat ze meer multinationals willen aantrekken.

De vice-eerste minister stelt ook dat in het rapport wordt verwezen naar de negatieve sociale ervaringen. Natuurlijk zijn die er geweest, maar men vergeet al te vaak de positieve bijdragen van die bedrijven aan ons land te vermelden. Trouwens, als de vice-eerste minister zo negatief is over deze bedrijven, wat is dan haar standpunt over de multinational Sabena? Waarom heeft de Belgische regering deze multinational dan beknot en failliet laten gaan?

Dit antwoord stelt me zeer teleur en ik zal ervoor zorgen dat alle multinationals in dit land dit rapport ontvangen. Het geeft een zeer negatief beeld van ons land, wat uiteraard niet bevorderlijk is voor het aantrekken van investeringen, die we nochtans broodnodig hebben. Bovendien wordt het bedrijfsleven steeds meer belast. Deze ochtend hadden we het hier nog over de invoering van een bijdrage ten laste van de petroleumsector.

De liberale regeringspartner draagt hierin een grote verantwoordelijkheid en ook de minister van Werkgelegenheid bewijst ons land hiermee een zeer slechte dienst.

Mondelinge vraag van de heer Jean Cornil aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de toestand in het Midden-Oosten» (nr. 2-872)

Mondelinge vraag van de heer Josy Dubié aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de versnelde verslechtering van de toestand in het Nabije Oosten» (nr. 2-876)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Jean Cornil (PS). - Het is moeilijk de juiste woorden te vinden voor wat ik verleden week heb gezien in Tel Aviv, Ramallah, Tulkarem en Bethlehem en om de vernedering, het lijden en de wanhoop te beschrijven van een volk - van twee volkeren - in die regio. Sinds het begin van de tweede intifada is er nooit een dergelijke spanning geweest, was er nooit zoveel geweld en vielen er nooit zoveel doden in enkele dagen.

Wij hadden het geluk om afgelopen maandag de voorzitter van de Palestijnse Autoriteit te ontmoeten in Ramallah, samen met een delegatie geleid door NCOS en de Vereniging België-Palestina. De voorzitter wees ons erop dat, als de Europese Unie niet zo snel mogelijk optreedt, het vredesproces van Oslo definitief dood is.

Ik twijfel niet aan de inspanningen van de Belgische regering en van de minister van Buitenlandse zaken om België en de EU opnieuw hun plaats te geven in de besprekingen zodat niet alleen de Amerikanen en de oorlogvoerende partijen aan de onderhandelingstafel zitten.

Met andere collega's hebben we gisteren een démarche gedaan bij de ambassadeur van Spanje in België. Zelf heb ik deze ochtend lang gepraat met de ambassadeur van Israël. Welke initiatieven kan België op dit tragisch ogenblik binnen de EU nemen om de onderdrukking, de belegering en de blokkering, die elke dag toenemen, te doen ophouden? Vele Belgen en Europeanen vinden wat daar gebeurt volkomen onaanvaardbaar. Welke initiatieven kan de Belgische regering nemen binnen een Europa dat helaas verdeeld lijkt te zijn?

Wordt het geen tijd om het euro-mediterraan samenwerkingsakkoord met Israël te evalueren en eventueel economische sancties te nemen? Een aantal economische handelwijzen van Israël zijn vandaag immers in flagrante tegenspraak met dat akkoord.

Zowel de politieke wereld als de publieke opinie vinden het absoluut onontbeerlijk dat de EU, samen met andere landen als Egypte en Jordanië, duidelijk zijn stem laat horen om de weg naar wederzijds respect, dialoog en vrede terug te vinden.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Zoals collega Cornil was ik tussen kerstmis en nieuwjaar in Israël en Palestina. Ik heb er kunnen vaststellen dat de situatie er in versneld tempo verslecht. De term vernedering omschrijft het best de toestand van de Palestijnse bevolking.

Volgens een bericht van AFP van gisteren is het hoofdkwartier van voorzitter Arafat sinds woensdag nog slechts een ruïne na de dodelijke Israëlische raids van 's morgens op verschillende doelwitten. In twee dagen werden ongeveer dertig mensen gedood in wat meer en meer een oorlog lijkt te zijn tussen twee tegenstanders met volkomen ongelijke militaire middelen.

Israël zet massaal raketten, gevechtshelikopters, F-16's en zware tanks in tegen de zogenaamde autonome Palestijnse gebieden die door zwak bewapende milities worden verdedigd.

Moet België bij deze escalatie in de brutaliteit van de repressie van de Palestijnen niet een zeer sterke veroordeling uitspreken nu de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU spijtig genoeg geen eensgezindheid kunnen bereiken?

Moet het associatieakkoord tussen Israël en de EU niet worden geëvalueerd? Artikel 2 ervan eist de eerbiediging van de rechten van de mens.

Kan men zo maar toekijken op de systematische vernietiging door het Israëlisch bezettingsleger van bijna alle door de EU betaalde burgerlijke infrastructuur waarvoor de Belgische belastingbetaler mee heeft betaald?

Kan worden aanvaard dat producten met het label made in Israel, maar die in feite volgens het internationaal recht onwettig werden gefabriceerd in de kolonies in Palestina, nog steeds in België worden verkocht? Dat is flagrant in strijd met artikel 7 van het associatieakkoord.

Moeten niet dringend economische tegenmaatregelen worden genomen tegen Israël, waarvan de EU de voornaamste handelspartner is?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken.

Ik deel in grote mate de visie van de senatoren Cornil en Dubié.

Onder Belgisch voorzitterschap heeft de Top van Laken van 14 en 15 december jongstleden aan de partijen duidelijke en precieze eisen gesteld: enerzijds stopzetting van de gewelddadige aanvallen en van de zelfmoordacties en de neutralisering van de terroristische Palestijnse organisaties en, anderzijds, stopzetting van de onderdrukking, de vernielingen en de Israëlische bezetting.

Ook de oproep voor een internationale aanwezigheid werd opgenomen. Om dat concreet te maken, is de consensus van de gehele internationale gemeenschap én van de partijen vereist.

De gebeurtenissen van de jongste dagen tonen aan dat onze oproep geldig blijft. Hij werd hernomen door de Raad Algemene Zaken die plaatshad tussen 28 januari en 18 februari.

De overtuiging groeit dat een herstel van de rust een perspectief op een politieke oplossing vereist. Tijdens de informele ministeriële bijeenkomst van 8 en 9 februari te Caceres heeft België, samen met anderen, in die zin een pleidooi gehouden, maar er kon geen eensgezindheid worden bereikt. Sommigen blijven ervan overtuigd dat onderhandelingen geen zin hebben en geen uitkomst kunnen bieden en zelfs contraproductief kunnen zijn, zolang het geweld voortduurt.

Er staat ons dus nog heel wat te doen. We moeten samen met onze Amerikaanse, Russische en Arabische partners druk uitoefenen op de partijen.

Inzake het associatieakkoord tussen de EU en Israël wil ik tot voorzichtigheid manen. Dat akkoord geeft ons kansen om Israël ter verantwoording te roepen over de eerbiediging van de erin opgenomen clausules. Het maakt het ons mogelijk om ons gezag te doen gelden. Indien we het akkoord opzeggen, verliezen we op een cruciaal moment een drukkingsmiddel. Een opzegging zou spectaculair zijn, maar zou Israël ook verlossen van een dwangmiddel dat wij zo efficiënt mogelijk willen aanwenden.

De vernietiging van Palestijnse infrastructuur die met Europees geld werd gebouwd, werd sterk veroordeeld door de Raad Algemene Zaken van 28 januari jongstleden. De EU behoudt zich het recht voor om schadevergoeding te eisen. Dat lijkt me in de huidige omstandigheden ook aangewezen. Een onmiddellijke terugbetaling eisen zou leiden tot een eindeloze discussie over de aansprakelijkheid, wat de aandacht zou afleiden en het vredesproces niet vooruit helpen.

De producten met het label made in Israel en afkomstig uit de bezette gebieden kunnen niet de voordelen genieten van het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Israël. Israël weet dat en Israëlische en Europese experts zoeken een manier om aan die onregelmatige handelsstromen een einde te maken. De EU heeft aangekondigd dat ze, wanneer er geen oplossing komt, haar positie zal herbekijken overeenkomstig de bepalingen van het associatieakkoord dat onder meer in een arbitrage voorziet.

Aangezien er een risico is op een aanzienlijke douaneschuld, heeft de Europese Commissie in het Publicatieblad van 23 november 2001 een verwittiging opgenomen. Dat bericht aan de invoerders wijst erop dat de verificatieprocedures lijken te bevestigen dat Israël certificaten van oorsprong heeft afgeleverd voor producten afkomstig uit gebieden die het sinds 1967 controleert. Die certificaten genieten geen preferentieel tarief. De invoerders zijn er dus van verwittigd dat ze maatregelen moeten nemen.

België ondersteunt de krachtige houding van het Spaanse voorzitterschap. De douanediensten moeten de door Israël afgeleverde certificaten controleren.

De heer Jean Cornil (PS). - Ik neem akte van het argument van de minister dat de opzegging van het associatieakkoord niet aangewezen is, maar mijn vraag betrof de evaluatie van dat akkoord.

We zullen in de commissie terugkomen op die evaluatie en bekijken of het nuttig is te onderzoeken hoe de bepalingen ervan worden geschonden en wat de gevolgen daarvan zijn.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Noch mijn collega, noch ikzelf hebben de opzegging van het samenwerkingsakkoord gevraagd. Het akkoord moet wel worden geëvalueerd met het oog op de eerbiediging van de mensenrechten.

Het verheugt me dat België de krachtige houding van Spanje steunt, maar ik ben erg ongerust en betreur dat er in Europa geen grotere eensgezindheid bestaat om een krachtiger houding aan te nemen.

Ik noteer dat de EU de invoerders heeft verwittigd dat ze ernstige problemen riskeren wanneer ze producten made in Israel, maar voortgebracht in de bezette gebieden, blijven invoeren. Dat is een belangrijk gegeven waarvan ik niet op de hoogte was.

Er moet dringend iets worden gedaan wanneer men weet dat meer dan tweehonderd soldaten, onderofficieren en officieren van het Israëlische leger dienst weigeren en zeggen: "We shall not continue to fight beyond the 1967 borders in order to dominate, expel, starve and humiliate an entire people."

In het Israëlische leger zijn er dus mensen die zeggen "Het is genoeg geweest!" Ook de EU moet dat zeggen en België moet die houding uitdrukkelijk en krachtig ondersteunen.

Mondelinge vraag van de heer Ludwig Caluwé aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer over «de onderhandelingen met betrekking tot de IJzeren Rijn» (nr. 2-877)

De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - Een drietal weken geleden ondervroeg ik de vice-eerste minister over de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over de IJzeren Rijn. In haar antwoord verwees de vice-eerste minister naar de studie van KPMG over de raming van de kostprijs. Deze studie is inmiddels klaar, maar de opstellers ervan beweren op heel wat domeinen over te weinig gegevens te beschikken om een oordeel te vellen. Hoe evalueert de vice-eerste minister de resultaten van deze studie?

De studie handelt alleen over de kostprijs van een bepaald tracé, waarin een aantal kunstwerken, zoals tunnels en bruggen, is opgenomen. KPMG heeft echter niet onderzocht of al deze werken echt noodzakelijk zijn. Is de vice-eerste minister van oordeel dat deze werken noodzakelijk zijn om te voldoen aan de Europese richtlijnen? In een brief heeft de Europese Commissie meegedeeld dat dit niet het geval is.

Hoe zullen de onderhandelingen verder verlopen? Welke zijn de verdere stappen? Wanneer denkt de vice-eerste minister resultaten te mogen verwachten?

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - De studie van KPMG is inderdaad sinds enkele dagen klaar.

Ze geeft geen rechtvaardiging voor de dubbele eenheidsprijzen in Nederland, terwijl de in België geopperde prijzen overeenkomen met de toegepaste prijzen. De reserves voor onvoorziene omstandigheden - een normale praktijk in die sector - worden opgenomen in de Belgische ramingen. In de Nederlandse ramingen vormen ze een enorme bijkomende kost waarvoor geen uitleg wordt gegeven. De onrechtstreekse kosten worden weergegeven door een verhoging van 25,4% in Nederland tegenover 12% in België, die met de praktijk overeenstemt.

Deze drie elementen verklaren bijna heel het verschil tussen de Belgische en de Nederlandse ramingen en maken het Nederlandse standpunt voor mij onaanvaardbaar. Nu kunnen we echter verder onderhandelen op basis van objectieve gegevens.

De studie slaat niet op de noodzaak van de voorgestelde werken. Er bestaan geen Europese eisen betreffende eventuele tunnels of het ontwijken van Roermond. Dat is een interpretatie van de Nederlanders, die van mening zijn dat deze werken noodzakelijk zijn om te voldoen aan de richtlijnen. Als dit inderdaad een Nederlandse interpretatie is, moet Nederland zijn eisen zelf financieren.

De onderhandelingen zullen weldra worden hervat op basis van de studie van KPMG, die de verdienste heeft het verschil van mening duidelijk te maken. Op 27 februari zal op ambtelijk niveau worden geprobeerd een akkoord te bereiken tussen België en Nederland over een voorstel dat aan de ministers moet worden voorgelegd. Ik bevestig dat de Belgisch regering zich de mogelijkheid voorbehoudt om andere sporen, bijvoorbeeld juridische, te bestuderen indien het verschil van mening blijft voortbestaan.

De politieke situatie in Nederland, waar verkiezingen in aantocht zijn, zal de onderhandelingen niet vergemakkelijken, maar dit is geen reden om ze stop te zetten. Ik wil alleszins op basis van de objectieve cijfers en gegevens proberen verder te gaan. Ze kunnen immers het begin vormen van een nieuwe discussie, met strikte eisen van België met betrekking tot onze rechten en onze visie op de werken.

De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - Ik dank de vice-eerste minister voor het antwoord. Het is belangrijk dat zij van oordeel is dat de Nederlandse interpretatie niet beantwoordt aan de Europese richtlijnen en dat de bijkomende kosten door Nederland zelf moeten worden gedragen.

Mondelinge vraag van de heer Philippe Monfils aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer over «de lineaire maatregelen inzake verkeersveiligheid» (nr. 2-880)

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Ik richt me tot mevrouw Durant omdat ik niet weet wat het regeringsplan inzake verkeersveiligheid precies inhoudt. De koninklijke besluiten worden niet in onze assemblee ingediend, maar misschien zal dat voor andere onderdelen van het plan ooit wel het geval zijn.

De strafmaatregelen die de vice-eerste minister voorstelt, zijn lineaire maatregelen. Nochtans is vorig weekend eens te meer gebleken dat de ongevallen tijdens de twee catastrofale weekendnachten niet veroorzaakt werden door overdreven snelheid, maar vooral doordat de bestuurders de controle verliezen over het stuur. Uit de verslagen van het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid blijkt dat 30 procent van de dodelijke ongevallen zich tijdens deze twee nachten voordoet.

Overweegt de vice-eerste minister ook andere, meer aangepaste maatregelen dan lineaire strafmaatregelen? Er zijn heel wat mogelijkheden zoals openbaar vervoer van en naar de plaatsen waar veel jongeren samenkomen om zich te amuseren. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de financiering ervan.

Heeft de minister er al aan gedacht het vermogen van de voertuigen die door jongeren mogen worden bestuurd, te verminderen, rekening houdend met de afgiftedatum van hun rijbewijs? Heeft ze er al aan gedacht dat in het weekend vaak auto's op de baan zijn die niet door de eigenaar worden bestuurd?

De minister had met heel wat elementen rekening kunnen houden. Ik heb alleen vernomen dat overdreven snelheid lineair en gigantisch zal worden bestraft.

Vindt de minister het niet nuttig maatregelen te nemen die rekening houden met het hoger gevarenrisico op bepaalde momenten en voor bepaalde personen? Het is niet mijn bedoeling jongeren te stigmatiseren. Hoe meer ongevallen, hoe sterker de verzekeringspremies zullen stijgen, wat er uiteindelijk kan toe leiden dat sommige jongeren zich niet meer verzekeren.

Er moeten dus ook voorzorgsmaatregelen en begeleidende maatregelen komen. Als de minister zich tot repressieve maatregelen beperkt, zal men misschien wat banger zijn voor de politie, zullen er wat meer rijbewijzen worden ingetrokken, maar zal de toestand op vrijdag- en zaterdagnacht volgend jaar niet veranderd zijn. Dat is de reden waarom ik aangepaste maatregelen vraag.

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - De maatregelen waarover vorige week werd beslist, zijn geenszins lineair. Het gaat om een voorontwerp van wet op de verkeersveiligheid dat voor advies aan de gewesten en aan de Raad van State zal worden voorgelegd. De tekst zal daarna bij het Parlement worden ingediend.

Het gaat helemaal niet om lineaire maatregelen. Integendeel, er wordt rekening gehouden met de ernst van de fouten, vermits de rechter over een waaier aan mogelijkheden beschikt. Op die manier willen we bereiken dat diegenen die zich op de weg gedragen zoals op het circuit van Francorchamps, een aangepaste bestraffing krijgen. We geven daarbij de voorkeur aan de intrekking van het rijbewijs omdat verkeersboetes door sommigen als onkosten worden aangegeven.

Ik wil de heer Monfils geruststellen dat het niet alleen om repressieve maatregelen gaat. Er wordt ook gewerkt aan preventie en sensibilisering. De Staten- Generaal van de verkeersveiligheid die volgende maandag plaatsvinden, zullen de verkeersveiligheid en de preventie- en sensibiliseringsmaatregelen onder de loep nemen, met inbegrip van de rol van de gemeenten en provincies wat de infrastructuur betreft.

Wat de weekendongevallen betreft, moeten we op doelgericht wijze op de betrokkenen inwerken. Zo willen we de rechter de mogelijkheid geven om tijdens het weekend het rijbewijs in te trekken van jonge weggebruikers die een overtreding begingen, vooral van degenen die onder invloed reden.

De heer Philippe Moureaux (PS). - Het rijbewijs van de ouderen moet worden ingetrokken.

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Volgens de statistieken zijn bij de meeste ongevallen die het gevolg zijn van overdreven snelheid of van alcoholgebruik, ouderen van 35 tot 45 jaar betrokken. De weekendongevallen vertegenwoordigen statistisch maar een gedeelte van het gevaarlijke rijgedrag.

Niettemin is het mijn bedoeling om in het kader van het nieuwe beheerscontract met de NMBS, samen met het BIVV en de RYD een samenwerking tot stand te brengen tussen de NMBS, de MIVB, de TEC en De Lijn. De nieuwe directie van De Lijn heeft veel belangstelling voor het vervoer naar de stations. Jongeren moeten niet om middernacht, maar om 3 of 4 uur 's ochtends worden afgehaald. Ik hoop te kunnen rekenen op de medewerking van de NMBS en van de managers van de uitgaansgelegenheden.

Verkeersveiligheid bereikt men niet louter met repressie. De straf moet ook in verhouding staan tot de gemaakte fout. Het gaat tevens om verkeersopvoeding en dat is een opdracht voor de politiezones, voor de burgemeesters, voor alle burgers. Iedere dag sterven in België vijf mensen in verkeersongevallen. In drie gevallen op vier zijn die ongevallen te wijten aan overdreven snelheid. Het is niet omdat de heer Monfils van snelheid houdt dat hij me zal beletten op te treden tegen niet aangepaste snelheid, een van de hoofdoorzaken van verkeersongevallen.

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - De houding van de vice-eerste minister is even direct als de mijne: onder het mom van aangepaste maatregelen treft ze lineaire maatregelen die ze vooral toespitst op de snelheid. Haar vergelijking met Francorchamps is een minister onwaardig. Het beleid is en blijft repressief. Drie maanden geleden vroeg de minister zich af wat ze moest doen omdat de NMBS weigerde treinen in te leggen om vier of vijf uur 's ochtends. Het enige verschil is dat ze nu zegt dat ze met de verantwoordelijken van de NMBS zal praten. Nochtans heeft ze al twee en een half jaar de leiding van het departement.

Ik heb het hier niet over repressieve maatregelen, maar over een geheel van maatregelen. Er zijn repressieve maatregelen, voorzorgsmaatregelen en maatregelen die ongevallen tijdens de weekendnachten moeten voorkomen. De maatregelen die de minister voorstelt zijn evenwel louter repressief en voor de rest "zullen we wel zien". Dat past niet in een beleid inzake verkeersveiligheid. In feite wil minister Durant minister van Justitie spelen. Ze zou beter minister van Mobiliteit spelen en het probleem in zijn geheel aanpakken. In dat geval zal ik me niet noodzakelijk tegen maatregelen verzetten. De minister had daarover een discussie in de commissie beloofd. Die is er niet gekomen en dus zie ik me verplicht vragen te stellen. Uit de informatie waarover we beschikken, blijkt dat er hoge boetes en snelheidsbeperkingen komen. Voor het overige moeten we de minister ondervragen om toch wat vooruitgang te kunnen boeken. Er bestaan verschillende mogelijkheden om ervoor te zorgen dat de mensen veilig thuiskomen. Fundamenteel gaat het om de opleiding van de bestuurders: we willen geen bange bestuurders, die zich alleen gerust voelen als ze minder dan 120 km per uur rijden, maar ernstige bestuurders.

Bijgevolg zal ik de minister over drie maanden opnieuw over de begeleidende maatregelen ondervragen.

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Tijdens het weekend is het niet eenvoudig voor vervoer te zorgen: de dancings bevinden zich meestal niet in de buurt van de stations. Bovendien is een beheerscontract een verbintenis tussen de NMBS en de Staat en moeten we soms andere instrumenten hanteren om dit soort problemen te regelen.

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - De minister leidt dit departement al twee en een half jaar.

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Het beheerscontract wordt binnenkort opnieuw besproken, waarbij ook de maatregelen aan bod kunnen komen. We zullen het probleem van de verkeersveiligheid echter altijd maar gedeeltelijk kunnen oplossen: we moeten het hele dossier aanpakken, met inbegrip van de snelheidsproblematiek.

Mondelinge vraag van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «de titel van podoloog» (nr. 2-868)

Mevrouw Martine Taelman (VLD). - In artikel 54ter, paragraaf 3 van het koninklijk besluit nummer 78 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, verpleegkunde, paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, worden de overgangsmaatregelen bepaald voor de uitoefening van diverse paramedische beroepen, waaronder dat van podoloog.

In het koninklijk besluit van 15 oktober 2001 betreffende de beroepstitel en de kwalificatievereisten voor de uitoefening van het beroep van podoloog, staan de precieze voorwaarden voor het dragen van de titel van podoloog. Dat mag enkel na het behalen van het A1-diploma van podoloog, dat pas sinds 1994 bestaat.

Degenen die geen A1-diploma hebben behaald, maar sinds jaren het beroep van podoloog uitoefenen, kunnen dit perfect verder blijven doen. Ze mogen echter, ondanks hun soms jarenlange beroepservaring, de bijbehorende titel niet dragen. Dit is onlogisch en komt eigenlijk neer op broodroof.

De Nationale vereniging van paramedische beroepen gaat unaniem akkoord met een uitdovend beleid ter zake. Degenen die reeds vóór 1994 het beroep uitoefenden, zouden dit moeten kunnen blijven doen en ook de bijbehorende titel dragen.

Welke redenering zit achter de onlogische beslissing? Wel het beroep mogen uitoefenen, maar niet de titel mogen dragen, maakt het voor zelfstandige podologen economisch onmogelijk om verder te functioneren.

Kan de minister het koninklijk besluit van 15 oktober 2001 aanpassen zodat, wie in aanmerking komt voor de overgangsmaatregelen zoals bepaald in het koninklijk besluit nummer 78 van 10 november 1967, gedurende de uitdovingperiode ook de titel van podoloog mag dragen. Binnen welke termijn kan dit gebeuren?

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Het koninklijk besluit van 15 oktober 2001 betreffende de beroepstitel en de kwalificatievereisten voor de uitoefening van het beroep van podoloog, omvat de precieze voorwaarden voor het houden van de titel. Er is een overgangsmaatregel voor degenen die bepaalde aspecten van het beroep al uitoefenden zonder het diploma te hebben behaald. Dat wordt geregeld in een algemene bepaling die geldt voor alle paramedici. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen degenen die de titel mogen dragen en degenen die de activiteiten die ze tot hiertoe uitoefenenden zonder diploma, mogen blijven uitoefenen.

De algemene regel is dat degenen die op een verantwoorde manier bezig waren, hun werk verder kunnen doen. Er is hier dus geen sprake van broodroof, want ze kunnen een aantal handelingen blijven doen, maar niet de titel dragen.

Deze personen op basis van hun vroeger werk een titel toekennen, is discriminerend ten opzichte van degenen die het diploma hebben behaald.

Het is de bedoeling van de wetgever de titel enkel te verlenen indien aan bepaalde kwalificatievereisten wordt voldaan, namelijk de gegradueerde in de podologie mag de titel dragen.

Het eensluidend advies van de technische commissie van paramedische beroepen wordt gevolgd. Het is niet mogelijk om in het kader van de overgangsmaatregelen bepalingen uit te vaardigen die in strijd zijn met de wettelijke bepalingen van het koninklijk besluit nummer 78.

Mevrouw Martine Taelman (VLD). - Het koninklijk besluit nummer 78 gaat enkel en alleen over de uitoefening van het paramedisch beroep. De voorwaarden voor het dragen van de titel zijn in het koninklijk besluit van oktober 2001 opgenomen.

Ik begrijp dat de titel niet mag worden gevoerd indien niet het volledige pakket van prestaties wordt aangeboden. Het is dan logisch geval per geval te beoordelen wie de titel wel mag voeren. Het is juist dat personen met een lange werkervaring een cliënteel hebben opgebouwd. Bij gebrek aan de titel kunnen ze echter geen nieuwe cliënten aantrekken daar deze niet weten welke handelingen ze aanbieden. Alleen werken met een bestaand cliënteel kan niet, het moet ook worden vernieuwd.

Ik kan wel akkoord gaan met een beoordeling geval per geval, zodat charlatans kunnen worden uitgeschakeld.

Mondelinge vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de resultaten van de door PricewaterhouseCoopers uitgevoerde audit in verband met de oprichting van de federale politie en de oplossingen die werden overwogen om de vastgestelde leemten aan te vullen» (nr. 2-874)

Mevrouw Clotilde Nyssens (PSC). - De pers berichtte over de resultaten van een audit die de minister van Binnenlandse Zaken bij PricewaterhouseCoopers bestelde met betrekking tot de invoering van de federale politiestructuur.

Graag had ik van de minister vernomen welke gevolgen hij aan de vrij strenge conclusies van de audit zal geven. Ik heb de indruk dat hij die enigszins wenst af te zwakken. Ik weet overigens niet op welke wijze het auditbureau te werk gegaan is en of het een voornamelijk kwalitatief dan wel kwantitatief onderzoek heeft gevoerd, op basis van theoretische modellen of van gesprekken met de mensen van de federale politie.

Toch zijn de conclusies van de audit volgens de persberichten vrij streng. Het is ook enigszins normaal dat tijdens de overgangsfase hier en daar problemen ontstaan.

Wat is uw beoordeling van de kritiek dat de door de federale politie uitgewerkte doelstellingen zo gedetailleerd zijn dat ze niet als strategische plannen kunnen gebruikt worden en zo weinig nauwkeurig dat ze niet operationeel zijn?

De audit wijs ook op het groot aantal administratieve taken, met name 37% van het werkvolume, dat eigenlijk door administratieve krachten zou kunnen worden uitgevoerd. Zowat 1.150 politiemensen vervullen nu nog steeds zulke taken. Wat zal de minister daaraan doen?

De audit benadrukt ook de complexiteit van de nieuwe procedures en het groot aantal personeelsleden dat bij de invoering ervan betrokken wordt. Het zou spijtig zijn dat te zware procedures de efficiëntie van de in de Octopus-akkoorden vooropgestelde doelstellingen zou aantasten.

Er zijn ook nauwelijks elementen voorhanden op basis waarvan de rol van de federale politie in de strijd tegen onveiligheid en criminaliteit kan gemeten worden.

Ten slotte stipt de audit aan dat de hervorming geen enkel concreet gevolg oplevert voor de burger.

De betrokken personeelsleden vinden de audit ook heel streng omdat momenteel de invoering van een nieuwe cultuur aan de gang is. Vooral de lokale politie is bezorgd over de reactie van de minister op deze audit die hijzelf besteld heeft. Graag had ik de mening vernomen van de minister over de belangrijkste punten van deze audit: de visie en de strategie, de organisatie en de structuur, het leiderschap, de cultuur en het management.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Graag herhaal ik voor mevrouw Nyssens wat ik hier al eerder heb gezegd, vooral omdat de doorlichting vaak verkeerd wordt geïnterpreteerd. Ik dank mevrouw Nyssens dat ze zich zo voorzichtig uitsprak over de conclusies die uit deze audit moeten getrokken worden.

Bij het doorvoeren van een belangrijke hervorming als deze is het goed te beschikken over een objectieve externe waarneming. Aldus wordt erop toegezien dat niet alleen de structuren veranderen, maar dat ook de cultuur en de werkmethodes van de organisatie zich aan de wijzigende omstandigheden aanpassen, zodat beter gepresteerd wordt. Wellicht moet dit binnen afzienbare tijd ook op het niveau van de lokale politie gebeuren.

Waarom heb ik deze doorlichting laten uitvoeren? Het was niet om systematische kritiek te organiseren, noch om blijk te geven van inschikkelijkheid. Ik wou over een ernstige en objectieve diagnose beschikken aan de hand waarvan de zaken, indien nodig, konden worden bijgestuurd. Het verbaast mij trouwens dat zo weinig aandacht besteed wordt aan de vaststelling van de audit dat de continuïteit van de dienst zeer goed werd verzekerd. Dat was niet gemakkelijk, als ik denk aan de bestrijding van het terrorisme, het Belgische voorzitterschap en de Top van Laken, de begeleiding van de geldtransporten naar aanleiding van de introductie van de euro en alle andere gewone taken die verder moesten worden verzekerd. Dit alles werd op een degelijke manier uitgevoerd.

Het verbaast mij ook dat sommigen de audit interpreteren als een opflakkering van de politieoorlog. De rijkswacht, de gemeentepolitie en de gerechtelijke politie bestaan niet meer. Ik ken alleen nog de geïntegreerde politie op twee niveaus. Voor mensen die jarenlang een bepaalde werkmethode gevolgd hebben, is het niet gemakkelijk te leren leven met een kritische analyse. Ik denk evenwel niet dat waar bepaalde praktijken blijven bestaan men meteen ook slechte bedoelingen moet zoeken. Wellicht vindt men dat de gebruikte werkwijze goed was en niet kan verbeterd worden. De nieuwe generaties die een opleiding gekregen hebben in modern management, zullen hier minder moeite mee hebben.

Mevrouw Nyssens heeft de belangrijkste punten van kritiek opgesomd. Eén ervan is onterecht, namelijk dat de hervorming geen concrete gevolgen zou hebben. De audit gaat niet over de hervorming zelf, maar over de manier waarop de diensten georganiseerd zijn, voornamelijk om veiligheidsproblemen aan te pakken.

Het doel van de hervorming is precies de bevolking een betere dienstverlening aan te bieden.

Daarbij wil ik een reeks bedenkingen maken. De politiediensten passen de wet toe, maar dat is niet voldoende. Ze beschikken over een zekere autonomie. Binnen het kader van de nationale en zonale veiligheidsplannen en met inachtneming van de instructies van de overheid moeten zij in de praktijk een veiligheidsbeleid ontwikkelen. Volgens de audit beschikken ze wat dit betreft niet over de nodige kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. De strategische plannen worden soms verward met de operationele plannen: de eerste zijn te gedetailleerd en bevatten geen duidelijk afgelijnde doelstellingen, de tweede zijn niet voldoende nauwkeurig. Daaraan wordt nu gewerkt.

Een ander besluit van de audit is dat alle diensten geconfronteerd worden met een overdreven hoeveelheid administratieve taken, wellicht een erfenis van het verleden. Omwille van de continuïteit hebben we een aantal systemen uit het verleden moeten overnemen. In de toekomst moet echter kritisch bekeken worden hoe de administratieve taken, die 37% van het werkvolume uitmaken, kunnen teruggeschroefd worden.

Een deel van dat administratieve werk wordt bovendien door politieagenten verricht, die beter voor politietaken zouden worden ingezet. Daarom moet onderzocht worden in welke mate die taken kunnen worden uitbesteed.

Ik herhaal dus dat deze bijsturingsaudit positieve en negatieve resultaten heeft opgeleverd. Op basis hiervan heb ik beslist om hoofdzakelijk en onmiddellijk vijf punten bij te sturen:

Ik zal de federale politie uiteraard betrekken bij de maatregelen die op deze vijf punten moeten worden getroffen. Ik heb de commissaris-generaal al opdracht gegeven zijn echelon te versterken met een tiental medewerkers uit de vijf algemene directies zodat op zijn niveau de opvolging van de operationele en strategische doelstellingen kan worden gemeten.

In de algemene directies bestaat de neiging om opnieuw de baronieën uit het verleden te installeren. De uitwisseling van informatie is onontbeerlijk. Daartoe zullen in de komende dagen werkgroepen worden samengesteld.

Ik ben ook van plan een permanente auditcel in het leven te roepen om de geboekte vooruitgang te registreren.

De hervorming van de politie zal nooit af zijn. Er moet een permanente wil zijn om verbeteringen aan te brengen, rekening houdend met nieuwe vormen van delinquentie, met de veiligheidsproblemen en met nieuwe politietechnieken en managementsystemen bij de politie. En dan spreek ik nog niet van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit.

Mevrouw Clotilde Nyssens (PSC). - De vijf punten die de minister heeft opgesomd, zijn interessant. Ik hoop dat dit niet zal leiden tot een concentratie van macht in de handen van één man of van enkele mannen en dat in de algemene directies geen leger van managers wordt gecreëerd die geen voeling meer hebben met de dagdagelijkse politiepraktijk.

Ik denk wel dat we met de vijf punten van de minister in de goede richting gaan.

Mondelinge vraag van de heer Jan Remans aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de aangekondigde verdwijning van de prestatienummers 355390 - 355401, namelijk de gewrichtspunctie met of zonder inspuiting van geneesmiddelen» (nr. 2-869)

De heer Jan Remans (VLD). - Volgens de besparingsvoorstellen voor de gezondheidszorg worden de prestatienummers 355390 en 355401 afgeschaft. Die staan voor de gewrichtspunctie met of zonder inspuiting van geneesmiddelen. Op grond van de cijfers van 1999 en 2000 komt de beslissing neer op een besparing van 8 miljoen euro of 320 miljoen frank.

Voor de reumatoloog is de gewrichtspunctie nochtans een waardevol instrument zowel voor de diagnose als voor de therapie ter preventie van kraakbeendestructie en invaliderende gewrichtsverstijving. Voor een prijs van 9,63 euro bestaat er geen enkel zo doeltreffend werkinstrument.

De reumatologen verrichten nauwelijks 13% van alle puncties in België. Het gaat om maar ongeveer 118.000 injecties voor een kostprijs van iets meer dan 1 miljoen euro of iets meer dan 40 miljoen frank.

Die waardevolle medische handeling zou voortaan niet meer door het ziekenfonds worden terugbetaald. Dat is een aanslag op de deskundigheid van een kleine groep van nauwelijks 230 geneesheren met een specialisatie van vijf jaar, binnenkort zes jaar.

Ik heb verschillende redenen om te zeggen dat gewrichtspuncties waardevol zijn voor reumatologen en voor patiënten.

Eerst en vooral is er het feit dat niet elke chirurg de bistouri altijd even doeltreffend hanteert. De specialisatie van de chirurg speelt een grote rol.

Als arts met dertig jaar ervaring weet ik dat geen enkele medische handeling het absenteïsme op het werk zo doeltreffend beperkt, vooral wanneer het gaat om surmenage-letsels.

Veel patiënten zullen bevestigen dat geen enkele andere medische handeling hun pijn zo sterk heeft verlicht als de punctie, tenminste als de arts de indicatie kent en de techniek beheerst. Spijtig genoeg schieten een aantal artsen op dat stuk tekort, met het gevolg dat de gewrichtspunctie slechts een gering effect heeft en de patiënt laattijdig bij de reumatoloog aanklopt.

Wat is de houding van de minister tegenover de puncties en injecties in de pijncentra? Zullen de ziekenfondsen die ook niet meer terugbetalen?

Wil de minister ervoor ijveren dat de gewrichtspuncties met een specifiek prestatienummer worden opgenomen in de nomenclatuur voor de reumatologen met bekwaming 790 en 794 in hun RIZIV-nummer?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ik begrijp dat senator Remans zich zorgen maakt voor het niet meer terugbetalen van een technische prestatie die reumatologen geregeld uitvoeren. De beslissing tot niet-terugbetaling is genomen door de Nationale Commissie Artsen-Ziekenfondsen, op voorstel van de Technische Geneeskundige Raad. Het idee komt dus niet van mij of van een van mijn medewerkers. Ik heb aan dokter de Toeuf, voorzitter van de Technische Geneeskundige Raad, gevraagd om voor 1,6 miljard frank te besparen zonder daarbij zelf enige concrete aanwijzing te geven. De invulling is dus gekomen van de Technisch Geneeskundige Raad en van de Medicomut.

Hoewel ik begrijp dat senator Remans argumenten heeft om ongelukkig te zijn over de beslissing, wens ik er niet op terug te komen omdat het een onderdeel is van een breed pakket maatregelen waarover de Commissie Artsen-Ziekenfondsen het na moeizame besprekingen eens is geworden. Het evenwicht dat tot stand is gekomen wens ik niet te verstoren.

Als de nomenclatuur later wordt herzien, dan sluit ik niet uit dat we de prestatie desgevallend met gewijzigde toepassingsregels, opnieuw terugbetalen. Ik kan daarvoor vandaag echter geen termijn in het vooruitzicht stellen, al was het maar omdat ik daarvoor geen enkele budgettaire ruimte heb. Wanneer die er weer komt, lijkt het mij aangewezen de terugbetaling van gewrichtspuncties opnieuw in overweging nemen, al dan niet met gewijzigde toepassingsregels.

De heer Jan Remans (VLD). - Ik dacht dat de lobbyisten geen invloed meer hadden in de Medicomut omdat we een goede minister van Sociale Zaken hebben. Met het antwoord dat hij mij vandaag geeft zie ik dat lobbywerk nog altijd een rol speelt. De reumatologen zijn maar met 220 in België en niet vertegenwoordigd in de Medicomut, in tegenstelling tot de radiologen en gastro-enterologen en anderen.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ik zeg de dingen zoals ze zijn. Het enige argument voor de maatregel is dat hij deel uitmaakt van een heel pakket waarover de Technische Geneeskundige Raad en de Medicomut het eens zijn geworden.

Anderzijds verwondert het mij kritiek te krijgen op het feit dat ik mij neerleg bij de besparingsvoorstellen van de Medicomut, terwijl ik dikwijls het verwijt te horen krijg ook van de partij van senator Remans, dat ik het overleg onvoldoende respecteer. Men moet weten wat men wil.

Mondelinge vraag van de heer Louis Siquet aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de aanzienlijke achterstand bij de behandeling van dossiers bij de Rijksdienst voor Pensioenen» (nr. 2-873)

De heer Louis Siquet (PS). - Ik verneem dat de Rijksdienst voor Pensioenen tegenwoordig een aanzienlijke achterstand zou hebben bij de behandeling van dossiers. De aanvragen kunnen een jaar vooraf worden ingediend, maar toch lijkt de dienst niet in staat de betalingsopdrachten binnen de gestelde termijn uit te geven. De vertraging zou nog erger zijn voor de regularisaties en de aanpassingen van bepaalde beslissingen van deze dienst.

Bovendien zou de coördinatie tussen de verschillende diensten van de Rijksdienst voor Pensioenen niet efficiënt verlopen. Telefoonlijnen die betrokkenen in staat moeten stellen om inlichtingen te vragen over de stand van hun dossier, zouden niet meer operationeel zijn.

In een actieve welvaartstaat lijkt het mij essentieel dat iedereen die met inachtneming van de vereiste voorwaarden een aanvraag indient, binnen de gestelde termijn zijn pensioen kan ontvangen en dat de verschillende diensten optimaal werken in het belang van de bevolking.

Is het departement van de minister op de hoogte van deze slechte werking? Zo ja, zijn maatregelen genomen om deze situatie te verhelpen?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De beweringen over aanzienlijke vertragingen in de behandeling van pensioenaanvragen stemmen helemaal niet overeen met de werkelijkheid. Volgens informatie die ik heb gekregen, zorgt de Rijksdienst voor Pensioenen ervoor dat de beslissingen vroeg worden genomen om een tijdige uitbetaling mogelijk te maken. Hij zorgt daarvoor ondanks een stijging met 18% van het aantal aanvragen van pensioen, gewaarborgd inkomen en inkomensgarantie voor ouderen (IGO) in 2001 ten opzichte van het voorgaande jaar.

Het is uiteraard niet uitgesloten dat in bepaalde gevallen de beslissing om een of andere reden aansleept. Om dat zoveel mogelijk te voorkomen, tracht de Rijksdienst de dossiers nog efficiënter te behandelen door de ontwikkeling van computerprogramma's.

Het antwoord is hetzelfde voor de veronderstelde vertragingen inzake regularisatie en aanpassing van beslissingen.

Dat de telefoonlijnen begin dit jaar overbelast waren, is grotendeels te wijten aan de verzending, tussen 15 december 2001 en 30 januari 2002, van meer dan drie miljoen brieven aan de begunstigden. Die brieven bevatten alle nodige informatie in verband met de overgang naar de euro, de aanpassing aan de welvaart en de wijziging van de schalen van de bedrijfsvoorheffing.

Een aantal brieven bevatte foutieve informatie over de verwarmingstoelage die gekoppeld is aan het gewaarborgd inkomen. Die informatie moest dus worden rechtgezet, hoewel het betaalde bedrag correct was berekend. Dit alles heeft geleid tot vele vragen en telefonische oproepen.

Om deze uitzonderlijke situatie te verhelpen, heeft de Rijksdienst de telefooncentrale versterkt en gereorganiseerd. Bovendien wordt een studie uitgevoerd om na te gaan wat de beste technische formule is om de oproeper zo snel mogelijk een afdoend antwoord te geven.

De Rijksdienst voor Pensioenen heeft met de Belgische Staat een beheerscontract gesloten dat hem, vanaf 1 januari 2002, verplichtingen oplegt inzake termijnen voor het nemen van een beslissing en voor de uitbetaling, en op het gebied van de kwaliteit van de dienstverlening aan de sociaal verzekerden. De uitvoering van dat contract zal jaarlijks worden geëvalueerd.

De heer Louis Siquet (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Toch treedt in bepaalde gevallen een vertraging tot vier maanden op.

Ik ben op de hoogte van een tiental kennisgevingen die in september zijn verstuurd. Sommige personen wier pensioen op 1 januari 2002 moest ingaan, hebben hun eerste betaling nog niet ontvangen. De Rijksdienst voor Pensioenen antwoordt tegenwoordig aan de telefoon dat het, na de betalingsopdracht, nog twee tot vier maanden duurt vooraleer de regularisaties en de eerste betalingen effectief gebeuren.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ik stel de heer Siquet voor deze dossiers mede te delen aan mijn kabinet.

Mondelinge vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Justitie over «de controle op het in de handel brengen van honden en katten» (nr. 2-871)

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Volgens een informatierapport aan de Assemblée nationale française over de identificatie en het in de handel brengen van honden en katten zou België een draaischijf zijn van fraude. Er bestaat een gemeenschapswetgeving ten aanzien van niet-Europese landen, en die is strenger dan een aantal Europese wetgevingen.

Volgens dat rapport zou worden gefraudeerd met hele ladingen honden en katten. Ze worden getatoeëerd door dubieuze dierenartsen en illegaal in de handel gebracht.

Volgens het parlementair rapport wijzen de veterinaire controles en de politie en gerechtelijke onderzoeken erop dat België de belangrijkste draaischijf is van een grootschalige handel in honden in Europa. Het rapport meldt ook dat Frankrijk België officieel vraagt in de toekomst in te stemmen met een ruimere gerechtelijke samenwerking in het kader van internationale rogatoire commissies.

Ik heb contact gehad met een aantal personen uit veterinaire kringen. Zij stonden perplex. Ze zegden dat er waarschijnlijk wel oplichters bestaan, zoals overal, maar dat de zaken over het algemeen wel goed verlopen. Ze waren niet op de hoogte van een illegale handel.

Is de minister op de hoogte van het bestaan van een illegale "groothandel"? Heeft hij van Frankrijk een verzoek om gerechtelijke samenwerking ontvangen of zal hij er een ontvangen? Kortom, is er iets waar van de beweringen in dat rapport?

Ik stel niet op prijs dat ons land op die wijze wordt aangevallen. Als dat rapport te ver gaat, als het alleen steunt op geruchten of op onbetrouwbare verklaringen, zou het nuttig zijn dat de minister contact opneemt met zijn Franse ambtgenoot om hem de situatie uit te leggen en hem te bewijzen dat ons land zich correct gedraagt.

Wij hebben terzake een zeer gedetailleerde wetgeving. Als er niets abnormaals aan de hand is, hoop ik dat de minister contact opneemt met de Franse overheid om ons land vrij te pleiten van deze negatieve beeldvorming.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het in de handel brengen en het uitwisselen van dieren tussen particulieren.

Het in de handel brengen wordt geregeld door richtlijn 92/65 van de Europese Commissie betreffende het intracommunautaire handelsverkeer van dieren.

Die richtlijn is omgezet in het ministerieel besluit van 31 augustus 1993 dat, in artikel 12, §2, inzonderheid de voorwaarden bepaalt voor de handel in dieren van minder dan drie maanden. Wat de strafbepalingen betreft, past dit ministerieel besluit in het kader van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.

De verhandeling van dieren tussen particulieren wordt geregeld door de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren en het koninklijk besluit van 17 februari 1997 houdende de erkenningsvoorwaarden voor hondenkwekerijen, kattenkwekerijen, dierenasielen, dierenpensions en handelszaken voor dieren, en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren. Deze laatste wetgeving is nationaal, in tegenstelling tot die betreffende het in de handel brengen. Wat in het Franse rapport aan de kaak kan worden gesteld, is de bovengenoemde wetgeving betreffende het in de handel brengen.

Volgens een interpretatie die in België in de loop der jaren is gemaakt, mochten dieren van minder dan drie maanden altijd worden uitgevoerd door handelaars, maar niet door kwekers. Hierdoor konden handelaars die niet onder de Europese Unie ressorteren volkomen legaal dieren invoeren in de Europese Unie, als ze een voorafgaande toelating hadden van de veterinaire diensten en als aan de buitengrenzen van de Unie een veterinaire keuring werd uitgevoerd. Daarna konden ze die dieren in Frankrijk officieel in de handel brengen.

Aan deze interpretatie van de begrippen handelaar en kweker lijkt een einde te zijn gemaakt in een omzendbrief van het hoofdbestuur van de veterinaire diensten. Volgens die omzendbrief is het verhandelen van dieren alleen nog toegestaan aan kwekers, en dat was ook de oorspronkelijke doelstelling van de wetgeving.

De wrevel van de Franse overheid lijkt dan ook te zijn afgenomen omdat de problematiek te maken had met de toepassing van de bestaande wetgeving. De gerechtelijke overheid is dus niet op de hoogte van het probleem.

Het lijkt mij dan ook niet nodig bijzondere maatregelen te nemen. De diensten die belast zijn met het onderzoek naar netwerken die zouden proberen door de mazen van het net te glippen, moeten evenwel waakzaam blijven.

Ik heb contact opgenomen met mijn Franse ambtgenote. Ze heeft mij beloofd mij zo nodig meer informatie te geven tijdens haar bezoek aan Brussel op 28 februari eerstkomend.

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Het antwoord van de minister stelt mij gerust. Ik vermoed dat onze Franse collega wat te ver is gegaan als gevolg van de mediabelangstelling.

Ik had graag de minister mij inlicht over de contacten die hij op 28 februari zal hebben met zijn Franse ambtgenote. Daarmee zal dit dossier in het voordeel van België kunnen worden afgesloten.

Mondelinge vraag van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, en aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over «de algemene socio-economische enquête 2001» (nr. 2-878)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ongeveer 600.000 gezinnen hebben onlangs van het NIS een aangetekende brief ontvangen, waarin ze ertoe worden aangemaand hun ingevulde enquête op te sturen. In sommige gevallen betreft het wellicht een terechte aanmaning, maar vele mensen hebben te goeder trouw gehandeld en hun enquête binnen de vastgestelde termijn opgestuurd. Blijkbaar heeft De Post niet goed gefunctioneerd. Volgens het NIS zijn sommige enveloppen bij De Post beschadigd, waardoor scannen en verwerken van de gegevens onmogelijk wordt, en zijn er bovendien vele enquêteformulieren verloren geraakt. Minstens vijf personen hebben mij verzekerd dat ze, hoewel ze hun formulier hebben opgestuurd, een herinneringsschrijven van het NIS hebben ontvangen.

Ik had daarom graag van de minister vernomen hoeveel enquêtes er op dit moment ontbreken. De directeur-generaal van het NIS sluit kleine vergissingen niet uit. Een intern onderzoek moet meer klaarheid brengen. Wanneer mogen we de resultaten van dit onderzoek verwachten?

De vertrouwelijkheid van de gegevens op de enquêteformulieren werd gewaarborgd. Een aantal formulieren is echter verloren gegaan. Hoe kan de minister in dat geval de vertrouwelijkheid van de gegevens garanderen?

Het aangetekend schrijven getuigt niet van klantvriendelijkheid. Had de bevoegde minister niet beter meteen nieuwe formulieren laten opsturen, dan zou het NIS nu niet overspoeld worden door telefoontjes van verontruste burgers?

Hoe is het mogelijk dat De Post deze formulieren met vertrouwelijke informatie verloren heeft? Waar zijn deze formulieren beland? Volgt er een intern onderzoek naar de oorzaken? Welke garanties heeft de burger dat de nieuwe enquêteformulieren nu wel degelijk door De Post zullen worden afgeleverd?

De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. - Het NIS heeft een aangetekende herinnering gestuurd naar de personen die op 25 januari 2002 de socio-economische enquête nog niet hadden beantwoord. Er werd natuurlijk een uitzondering gemaakt voor de personen die het NIS om hulp hadden gevraagd voor het invullen van de enquête, en voor de personen die intussen zijn overleden of naar het buitenland zijn vertrokken.

Op 30 januari 2002 had het NIS meer dan acht miljoen van de negen miljoen verwachte individuele formulieren ontvangen en gescand.

Op die dag waren er ook 3,4 miljoen formulieren betreffende de woning en het huishouden ontvangen en gescand in plaats van de verwachte 4,2 miljoen. Het percentage spontane antwoorden bedraagt dus 88%voor de individuele enquête en meer dan 86% voor de formulieren met betrekking tot de woning en het huishouden.

Dat is enorm in vergelijking met vorige tellingen, waar dit cijfer op ongeveer 70% lag. Dit betekent dus dat de bevolking in grote mate heeft deelgenomen aan de enquête. Het betekent niet dat 12% van de bevolking weigert te antwoorden. Van dit cijfer moeten nog de personen worden afgetrokken die vrijgesteld waren, zoals militairen of buitenlandse diplomaten, die in het buitenland verblijven, die verhuisd zijn - waardoor de verzending vertraagd is - of die gratis hulp hebben gevraagd aan het NIS. Het is mogelijk dat sommige teruggestuurde formulieren door de scanner niet konden worden gelezen omdat ze slecht ingevuld of geplooid waren.

Het NIS heeft in de loop van deze week naar ongeveer 600.000 gezinnen een aangetekend schrijven verstuurd, met de vraag om de formulieren in te vullen en te versturen. Om de prijs te drukken werden de nieuwe formulieren hen niet in de aangetekende zending zelf, maar gelijktijdig per gewone post opgestuurd. De aangetekende brief vermeldt opnieuw dat wie hulp wenst om de vragenlijst in te vullen, gratis een beroep kan doen op een enquêteur van het NIS.

Ik ben niet op de hoogte van formulieren die bij De Post verloren zijn gegaan. Volgens de wet is De Post verplicht het postgeheim te bewaren. Iedereen kan trouwens de omslag met de formulieren rechtstreeks overhandigen in de kantoren van het NIS.

Sinds de onderbreking van de telling van de gescande formulieren op 25 januari 2002 werden nog vele formulieren aan het NIS toegezonden, die nog zullen worden behandeld en opgeslagen vóórdat de enquêteurs worden uitgestuurd.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Zeshonderdduizend formulieren is toch niet niets. Het NIS heeft zelf toegegeven dat een groot aantal formulieren beschadigd is, waardoor ze niet gescand kunnen worden. Ook zou een groot aantal zendingen bij De Post verloren zijn gegaan. Ik begrijp dat sommige burgers weigeren het formulier opnieuw in te vullen. Ze dreigen echter een boete van 12,5 euro te moeten betalen. Het gaat niet om één persoon. Zelf ken er ik er al vijf.

De minister zou samen met zijn collega van Telecommunicatie toch eens kunnen nagaan wat er is misgelopen. Wat is er met al die formulieren gebeurd? Moeten diegenen die weigeren het formulier opnieuw in te vullen, een boete van 12,5 euro betalen? Wat gebeurt er met de vertrouwelijkheid van de informatie? De minister heeft ons altijd verzekerd dat de informatie vertrouwelijk behandeld zou worden. Waar zijn de verloren gegane formulieren terecht gekomen en wat gebeurt er met de vertrouwelijke informatie die ze bevatten?

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K. 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, gedaan te Brussel op 10 maart 1995 (Stuk 2-717)

Algemene bespreking

De voorzitter. - De heer Devolder verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het verdrag dat ter ratificatie voorligt, betekent een belangrijke stap in de goede richting. Het doel van het verdrag is immers een verkorte uitlevering in het leven te roepen, gebaseerd op de toestemming van de betrokkene. Wat dit betreft, vindt het verdrag zijn inspiratie in de regeling die reeds binnen de Benelux in voege is. Uit de meest recente werkzaamheden van de Opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit bleek nogmaals dat een snelle gerechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie het beginpunt is van een efficiënte strijd tegen de transnationale criminaliteit. Uitlevering is hiervan een belangrijke hoeksteen.

Het ontwerp roept evenwel twee fundamentele opmerkingen op. De eerste heeft betrekking op de aanpassing van de Belgische wetgeving aan het verdrag. De regering verklaart zelf dat de eerste zes artikelen van het verdrag grosso modo met de vigerende wetgeving overeenstemmen, maar dat voor het overige een grondige aanpassing nodig is. De regering heeft trouwens een studie besteld aan de UG over de conformiteit van het Belgische recht aan de conventie. De Raad van State meent dat een aanpassing van de Belgische wetgeving dringend is en dat de regering geenszins met rondzendbrieven kan functioneren. We begrijpen dan ook niet goed waarom de regering tot nu heeft gewacht om een studie over de conformiteit van het Belgische recht te laten doorvoeren, wetend dat ze dit verdrag ter ratificatie zou voorleggen.

Het risico op tegenstrijdigheden is aanwezig aangezien de conventie een directe werking heeft. De handelswijze van de regering getuigt dan ook niet van behoorlijk bestuur. We kunnen niet leven met rechtsnormen die ongeveer juist zijn, in afwachting dat ze juist worden.

De tweede opmerking heeft betrekking op de verklaring die de Belgische regering beoogt af te leggen bij het neerleggen van de instrumenten van bekrachtiging. De conventie laat aan de lidstaten de mogelijkheid over om al dan niet afstand te doen van het specialiteitsbeginsel: "Elke lidstaat kan bij de nederlegging van zijn instrument van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding of op ieder ander tijdstip verklaren dat het bepaalde in artikel 14 van het Europees Verdrag betreffende de uitlevering niet van toepassing is indien de betrokkene, overeenkomstig artikel 7 van de onderhavige overeenkomst:

a) met de uitlevering instemt of

b) met de uitlevering instemt en uitdrukkelijk afstand doet van de bescherming van het specialiteitsbeginsel."

De lidstaten hebben immers de keuze tussen, enerzijds, een verklaring waarbij zij stellen dat de betrokkene afstand doet van het specialiteitsbeginsel van zodra hij met zijn uitlevering heeft ingestemd, hetgeen tot gevolg heeft dat hij in het land van bestemming voor andere feiten vervolgd kan worden dan die welke de uitleveringsaanvraag hebben gemotiveerd en, anderzijds, een verklaring waarbij wordt aangenomen dat de betrokkene pas afstand doet van het voordeel van de specialiteit wanneer hij hiermee uitdrukkelijk heeft ingestemd.

Bij de neerlegging van de ratificatie-instrumenten zal de Belgische regering verklaren dat de instemming met de uitlevering ipso facto inhoudt dat de betrokkene afstand doet van het specialiteitsbeginsel.

De regering baseert haar redenering op de gedachte dat de Belgische regering in het verleden dezelfde verklaring zou hebben afgelegd bij de ratificatie van het Europese uitleveringsverdrag.

De regering - een modelregering voor een modelstaat - vergist zich echter.

België heeft namelijk naar aanleiding van de neerlegging van de akte van bekrachtiging van het Europese uitleveringsverdrag over artikel 14 de volgende verklaring afgelegd: "België is van oordeel dat het specialiteitsbeginsel niet toepasselijk is, wanneer de betrokken persoon uitdrukkelijk toegestemd heeft om op om het even welke grond vervolgd en gestraft te worden door de gerechtelijke overheid van de aangezochte Staat, indien deze mogelijkheid voorzien is in het recht van deze Staat. Indien daarentegen de uitlevering aan België gevraagd wordt, gaat België ervan uit dat, wanneer de uit te leveren persoon formeel afstand gedaan heeft van de formaliteiten en waarborgen van de uitlevering, het specialiteitenbeginsel niet meer toepasselijk is."

Hieruit volgt dat in de huidige Belgische wetgeving terzake het specialiteitsbeginsel wel degelijk de regel is en dat slechts afstand kan worden gedaan van dit beginsel met de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene, zodat België niet de verklaring dient af te leggen die onder punt a) van artikel 9 van de overeenkomst is vermeld, maar wel degelijk de verklaring onder punt b).

Ik heb deze opmerkingen gemaakt in de commissie voor de Justitie en, iedereen was het met mij eens. De commissie heeft dit advies overgezonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging in de overtuiging dat de minister rekening zou houden met onze eenparige opmerking dat de regering zich vergist bij de interpretatie van de afgelegde ratificatieverklaringen voor het verdrag van uitlevering van Europese Unie. Blijkbaar was de minister van Buitenlandse Zaken te zeer bezig met de andere grote problemen waarmee deze regering wordt geconfronteerd. Hij heeft ons advies waarschijnlijk over het hoofd gezien en de regering ging over tot een andere interpretatie.

Ik zie dat de minister van Binnenlandse Zaken, die tevens een eminent jurist is, hier aanwezig is. Ik ben er dan ook zeker van dat ik hem heb kunnen overtuigen. Res ipsa loquitur.

De regering heeft zich vergist. Ik weet wel dat ze aanspraak maakt op absolute onfeilbaarheid, maar het zou getuigen van mededogen dat de verklaring die ze moet afleggen, overeenstemt met artikel 9, b) en niet 9, a) van de overeenkomst. De regering kan deze correctie overigens nog altijd aanbrengen.

Ondanks deze opmerkingen zal mijn fractie de ratificatie van deze overeenkomst, waarmee we instemmen, goedkeuren.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik vervang de minister van Buitenlandse Zaken. Ik kan de heer Vandenberghe moeilijk een persoonlijk advies terzake geven, maar op basis van het dossier dat ik gekregen heb, ben ik het eens met zijn eerste opmerking, namelijk dat de Belgische wet niet in overeenstemming is met de bewuste overeenkomst. Om die situatie te verhelpen is een wetsontwerp opgesteld, dat eerlang zou moeten worden ingediend.

Volgens de tweede opmerking van de heer Vandenberghe moet de verklaring die de Belgische regering dient af te leggen bij het neerleggen van de instrumenten van bekrachtiging betreffende het specialiteitsbeginsel overeenstemmen met artikel 9, punt b, en niet met punt a. Het kabinet van Justitie meent echter dat het wel degelijk punt a is. Een latere omzendbrief zal dit punt definitief verduidelijken.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De vertegenwoordiger van de minister van Justitie, die de besprekingen in de commissie heeft bijgewoond, heeft toen ingestemd met het standpunt van de commissie. Ik reken erop dat de minister deze aangelegenheid nogmaals zal onderzoeken, zodat bij het afleggen van de verklaring geen vergissing wordt begaan die bij een eventuele uitlevering tot allerlei juridische procedures kan leiden.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - De heer Vandenberghe heeft mijn nieuwsgierigheid en mijn belangstelling gewekt. Ik zal zijn opmerkingen aan de bevoegde personen mededelen.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-717/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Jemen inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Brussel op 3 februari 2000 (Stuk 2-936)

Algemene bespreking

De voorzitter. - De heer Maertens, rapporteur, verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-936/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek om het stemrecht toe te kennen aan de Belgen die in het buitenland verblijven, voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers en tot instelling van de vrijheid van keuze van de gemachtigde in geval van stemming per volmacht (Stuk 2-970)

Algemene bespreking

Mevrouw Erika Thijs (CD&V), corapporteur. - In de commissie werden heel wat vragen en opmerkingen geformuleerd bij dit ontwerp.

Mevrouw Cornet d'Elzius vroeg zich af of iemand die door een in het buitenland verblijvende Belg aangewezen is om per volmacht te stemmen ook nog voor, bijvoorbeeld, een ander familielid mag stemmen. Volgens de minister kan elke kiezer maar over één volmacht beschikken.

Op de vragen over de schending van het gelijkheidsbeginsel antwoordde de minister dat het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel niet impliceert dat iedereen op identiek dezelfde manier moet worden behandeld. De verschillende behandelingen moeten volgens het Arbitragehof gebaseerd zijn op objectieve situaties. De toestand van Belgen die in het buitenland wonen is uiteraard verschillend van Belgen die in België verblijven.

Het probleem bij het overlijden van een gevolmachtigde is niet nieuw en dit wetsontwerp biedt hiervoor geen specifieke oplossing.

Volgens mevrouw Pehlivan strookt het ontwerp niet met haar opvatting over democratie omdat vreemdelingen die in België wonen gediscrimineerd worden. Ze begrijpt zelfs niet dat Belgen die in het buitenland geboren zijn en hier nooit gewoond hebben zullen kunnen stemmen, terwijl vreemdelingen die hier wel wonen en werken en dus een band hebben met België geen stemrecht krijgen omdat ze de Belgische nationaliteit niet hebben. Na heel wat discussie antwoordde de minister dat alle Belgen stemrecht hebben op voorwaarde dat ze voldoen aan de voorwaarden voor het kiezerschap, onder meer de Belgische nationaliteit hebben.

De vraag werd gesteld of iemand met een dubbele nationaliteit en die bijvoorbeeld in Marokko verblijft, zich op de diplomatieke post kan laten inschrijven. De minister stelt dat de plaats waar de persoon ingeschreven is bepalend is. Als een kiezer in een Belgische gemeente is ingeschreven, zal hij in België moeten stemmen, ook al verblijft hij in Tunesië of Marokko. Een Belg die in België heeft gewoond staat in het rijksregister ingeschreven als Belg. Als hij België verlaat zal hij ingeschreven blijven in het rijksregister, maar wordt er een adreswijziging ingegeven.

De heer Lozie hoopte dat de resultaten van de verkiezingen die in de diplomatieke posten worden georganiseerd aankomen voor de uitslag van de verkiezingen is gekend. Dat zou volgens de minister geen probleem zijn.

De minister vond een aantal opmerkingen surrealistisch omdat er Grondwettelijke obstakels werden aangevoerd die met de vorige wet werden weggewerkt. De minister wil een sterkere democratie met het stemrecht als basisonderdeel.

Dit wetsontwerp, dat de procedure voor de in het buitenland verblijvende Belgen versoepelt, werd eenparig aangenomen.

Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV). - Hoewel mijn fractie dit wetsontwerp zal goedkeuren, zal ik me onthouden bij de stemming. Ik wil een signaal geven aan hen die de democratische waarden hoog in het vaandel hebben en om die reden de participatie van de Belgen in het buitenland aan verkiezingen willen vereenvoudigen. Met het principe ben ik het volledig eens. Elke verfijning van onze participatieve democratie resulteert in een verbetering van ons democratisch stelsel. Dat heeft de geschiedenis aangetoond, namelijk toen het stemrecht werd uitgebreid voor de armen en voor de vrouwen.

Ik heb echter kritiek op de paradoxale manier van denken over democratische waarden op dit vlak: enerzijds wordt de politieke participatie van de Belgen woonachtig in Absurdjan, die nauwelijks een binding hebben met de Belgische politiek, sterk vereenvoudigd; anderzijds wordt de politieke participatie op het lokale niveau van een groot aantal inlandse burgers die noch Belg, noch EU-onderdaan zijn, belemmerd, ondanks het feit dat ze al lang in België wonen en een belangrijke binding hebben met de politiek van hun gemeente. Ze worden wel meegeteld om het aantal zetels in een gemeenteraad te bepalen, overeenkomstig artikel 8 van de Gemeentewet, maar ze mogen niet mee beslissen over wie de zetel zal innemen. Dit is geen consequente manier van denken over de participatieve democratische waarden. Dit is het signaal dat ik wil geven met mijn onthouding.

Het gevaar is reëel dat er een politieke participatie ontstaat met verschillende snelheden voor volgende groepen: 1. Belgen die in België wonen en strikt verplicht zijn om te stemmen; 2. Belgen in het buitenland die niet strikt verplicht zijn om deel te nemen aan de verkiezingen. Ze zijn dit enkel verplicht indien ze ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters bij de diplomatieke posten, waarvoor de procedure sterk vereenvoudigd is. Stemmen kan in dat geval zowel bij volmacht, in België, als in een diplomatiek post, per brief of persoonlijk; 3. De EU-onderdanen die lokaal stemrecht hebben; 4. De niet-EU-vreemdelingen die wel meetellen om het aantal zetels te bepalen in de gemeenteraad maar niet mogen meebeslissen wie deze zetels zal innemen, wat niet erg consequent is.

Ik verheug erover dat we vandaag de politieke participatie van de Belgen in het buitenland zullen goedkeuren. Ik ben wel nieuwsgierig om te weten hoe de verkiezingscampagne zal verlopen, nu de buitenlandse Belgen ook mogen meestemmen. Hopelijk zal dit leiden tot een verbetering van het sociaal statuut van de partners van diplomaten, dat op dit moment niet gunstig is.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Het verheugt mij dat dit ontwerp straks wellicht zal worden aangenomen. In de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is het immers eenparig goedgekeurd.

Net als mevrouw Kaçar denk ik dat de strijd voor een grotere deelname aan het politieke leven nog niet is afgelopen. Ik vind echter dat bepaalde dossiers en argumenten worden verzwakt als men de indruk geeft rechten te betwisten die in België al zijn toegekend. Belgen hebben uiteraard stemrecht, ongeacht of ze in België of in het buitenland wonen. Er zijn wel besprekingen aan de gang over de organisatie van de stemming. Onder de vorige regeerperiode is een goedbedoeld, maar ingewikkeld en duur systeem ingevoerd, dat ervoor gezorgd heeft dat maar 18 mensen aan de verkiezing hebben deelgenomen.

Het verheugt mij dat volgens onze evaluatie 180.000 mensen op eenvoudige wijze en zonder kosten aan de verkiezingen kunnen deelnemen. In tegenstelling tot wat mevrouw Kaçar denkt, zijn het mensen die dikwijls nog veel banden hebben met hun land, die fier zijn op hun afkomst en ons reilen en zeilen blijven volgen. Velen komen trouwens terug naar België. Het verheugt mij dus dat dit ontwerp zal worden aangenomen. Bovendien hebben wij alle voorzorgen genomen om de ernst van de kiesverrichtingen te garanderen, in overeenstemming met onze tradities.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 50-1378/4.)

-De artikelen 1 tot 7 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel en over de onderrichtingen voor de Belgische kiezer die in het buitenland verblijft en die gekozen heeft om zijn stem per briefwisseling uit te brengen, wordt later gestemd.

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikelen 50 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (van de heer René Thissen c.s., Stuk 2-386)

Algemene bespreking

Mevrouw Martine Taelman (VLD), rapporteur. - Het voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 50 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen van de heer Thissen, ondertekend door alle Franstalige fracties, ligt vandaag ter stemming. Dat de commissie dit voorstel uitermate grondig heeft besproken blijkt uit het gevolgde parcours.

Op 30 oktober 2001 heeft de afdeling Wetgeving van de Raad van State een spoedeisend advies uitgebracht. Na bespreking van dit advies in de commissie, werd aan de diensten gevraagd de leden een nota te bezorgen met betrekking tot de verkiesbaarheidsvoorwaarden voor de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en de onverenigbaarheden voor de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en de Franse Gemeenschapsraad. De senatoren Vankrunkelsven en Van Quickenborne dienden de amendementen 1 tot 7 in. Na bespreking hiervan besliste de commissie om een aantal precieze vragen voor te leggen aan twee grondwetspecialisten, professor Jan Velaers van de UA en professor Francis Delpérée van de UCL. De indieners van het voorstel hebben zich laten inspireren door het advies van professor Delpérée en hebben de amendementen 8, 9 en 10 ingediend ter vervanging van het oorspronkelijke voorstel van bijzondere wet.

Wat is nu het probleem dat dit voorstel poogt te verhelpen? Het grondgebied van het Waalse Gewest omvat de hele Duitstalige Gemeenschap. De bijzondere wet staat de leden van de Waalse Gewestraad toe de eed in de eerste plaats in het Duits af te leggen. Leden die dat doen, nemen geen deel aan de stemmingen in de Waalse Gewestraad over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap behoren.

Tenzij wordt voorzien in een uitdrukkelijke wetsbepaling, kunnen de leden van de Franse Gemeenschapsraad die de eed in het Duits hebben afgelegd, niet door een opvolger worden vervangen voor de stemmingen in de Franse Gemeenschapsraad en evenmin in de Waalse Gewestraad, maar daar uitsluitend voor de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap waarvan de uitoefening is overgedragen aan de Waalse Gewestraad.

Het resultaat is dat de Franse Gemeenschapsraad momenteel twee leden moet missen, omdat twee leden van de Waalse Gewestraad de eed in het Duits hebben afgelegd, namelijk de heer Stoffels en de heer Keutgen. Momenteel is de Franse Gemeenschapsraad dus niet volledig samengesteld.

Voor de goede werking van de Franse Gemeenschapsraad en om het oorspronkelijke evenwicht van 75 leden afkomstig uit de Waalse Gewestraad en 19 leden afkomstig uit de Brusselse Hoofdstedelijke Raad in acht te nemen, moet er volgens de heer Thissen een definitieve oplossing komen. De hoofdindiener stelt voor het tweede lid van artikel 50 van de bijzondere wet te wijzigen, zodat de leden van de Waalse Gewestraad die de eed uitsluitend of in de eerste plaats in het Duits hebben afgelegd, in de Franse Gemeenschapsraad vervangen worden door hun opvolgers. Mathematisch hebben de ongeveer 70.000 Duitstalige kiezers recht op een tweetal verkozenen in het Waals Parlement. Deze kiezers zijn vandaag niet vertegenwoordigd in de Franse Gemeenschapsraad. Door de twee leden te vervangen door hun opvolgers die wél de eed in het Frans zouden afleggen, worden deze kiezers wél in de Franse Gemeenschapsraad vertegenwoordigd.

Aan de Raad van State werden twee vragen ter onderzoek voorgelegd. Is de Franse Gemeenschapsraad op dit ogenblik nog rechtsgeldig samengesteld, gezien 2 zetels onbezet zijn? Is er met een verhouding van 19 Brusselaars tegenover 73 Walen, in plaats van 19 tegenover 75 geen onaanvaardbare scheeftrekking ontstaan in de Franse Gemeenschapsraad?

Samenvattend antwoordt de Raad van State hierop dat het niet duidelijk is in welk opzicht de regel die thans opgenomen is in artikel 50, tweede lid, van de bijzondere wet, die bepaalt dat de leden van de Waalse Gewestraad die de eed uitsluitend of in de eerste plaats in het Duits hebben afgelegd niet deelnemen aan de stemmingen, aanleiding zou kunnen geven tot betwisting van de geldigheid van de decreten van de Franse Gemeenschapsraad. Het Arbitragehof heeft er immers meermaals op gewezen dat het niet bevoegd is om het proces van totstandkoming van wetsbepalingen te toetsen, doch uitsluitend de inhoud van die bepalingen.

De senatoren Vankrunkelsven en Van Quickenborne stellen een alternatieve oplossing voor dit probleem voor, namelijk de gewaarborgde vertegenwoordiging van de Duitstaligen in de Waalse Gewestraad. Zij stellen namelijk voor het aantal leden van de Waalse Gewestraad te verhogen van 75 tot 77 leden. Bovendien stellen ze voor dat de wet vastlegt dat er gegarandeerd twee Duitstaligen in het Waals Parlement zetelen.

De commissie meent dat dergelijke regeling verdere reflectie vereist. Ze is dan ook eerder voorstander van er louter voor te zorgen dat de Franse Gemeenschapsraad volledig zou zijn samengesteld. Het debat over de gegarandeerde verkozenen en over de kieskringen is een ander debat, dat op een ander ogenblik kan worden gevoerd.

Ingevolge de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden van de gewesten en de gemeenschappen is het vastleggen van de kieskringen vanaf 1 januari 2002 bovendien een bevoegdheid van de gewesten. Het probleem en de oplossing belangen bijgevolg alleen de Franstaligen aan en hebben geen enkele federale weerslag. Het enige federale aspect is dat een wijziging van artikel 50, tweede lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen noodzakelijk is.

Toch wijdde de commissie een grondige bespreking aan het aspect van de territorialiteit. Zoals bevestigd door het advies van professor Delpérée, moet het verhogen van het aantal leden van de Waalse Gewestraad bij bijzonder decreet gebeuren. Het gaat hier immers om een aangelegenheid die behoort tot de constitutieve autonomie van de gewesten. Bovendien is de Waalse regering bevoegd om de verdeling van de zetels over de kieskringen vast te leggen.

Volgens de commissie moet een deze fundamentele oplossing dan ook in de Waalse Gewestraad worden besproken. De commissie is van mening dat alleen het probleem van de onvolledige samenstelling van de Franse Gemeenschapsraad bij bijzondere wet moet worden geregeld.

Het voorstel van bijzondere wet wordt na het aanvaarden van de amendementen 8, 9 en 10 aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding. Na de goedkeuring van het geamendeerde voorstel van bijzondere wet werd ook beslist het opschrift van de wet te wijzigen als volgt: "Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de artikelen 24bis en 50 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen".

De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - We worden hier geconfronteerd met een problematiek die voortvloeit uit de mogelijkheid die leden van de Waalse gewestraad hebben om de eed in het Duits af te leggen of eerst in het Duits, waardoor ze dan geen deel kunnen uitmaken van de Franse Gemeenschapsraad. Dat hoeft niet noodzakelijk als een probleem gezien te worden. Wanneer we er van uitgaan dat de leden die de eed in het Duits afleggen ook de vertegenwoordigers zijn van de Duitstalige kiezers die behoren tot de Duitstalige gemeenschap, is het logisch dat zij niet in de Franse Gemeenschapsraad vertegenwoordigd zijn.

Anderzijds kan men ervan uitgaan dat iemand die bijvoorbeeld verkozen is in de kieskring Verviers en die de eed aflegt in het Duits, ook verkozen kan zijn door Franstalige kiezers die ook vertegenwoordigd moeten zijn in de Franse Gemeenschapsraad en waarbij dan een opvolger in die raad wordt aangewezen.

Die redenering klopt echter niet helemaal aangezien we ervan mogen uitgaan dat degenen die de eed afleggen in het Duits van mening zijn dat ze door Duitstalige kiezers zijn verkozen. Een eventuele opvolger in de Franse Gemeenschapsraad zou dan navenant een te groot aantal kiezers vertegenwoordigen en in strijd zijn met het vertegenwoordigingsbeginsel.

Professor Velaers heeft er uitdrukkelijk op gewezen dat de oplossing waarvoor wordt geopteerd, onvolkomen is omdat ze het vertegenwoordigingsbeginsel noch het territorialiteitsbeginsel respecteert. De taalkeuze voor de eedaflegging bezwaart het vertegenwoordigingsbeginsel omdat de opvolger slechts een gedeelte van de zetel vertegenwoordigt.

Bovendien vertoont het voorstel een gebrek aan consequentie. Als dan toch voor het voorstel van de opvolger wordt gekozen moet men consequent zijn en ervoor zorgen dat de politieke evenwichten in de Waalse Gewestraad gegarandeerd blijven, wat duidelijk niet het geval is bij de stemming over decreten die tot de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap behoren.

De oplossing is onvolkomen in de gevallen dat een verkozene en alle opvolgers in de Waalse Gewestraad de eed in het Duits afleggen, want in dat geval blijft de Franse Gemeenschapsraad onvolledig samengesteld.

We moeten de redenering van professor Velaers volgen. Alleen met een afzonderlijke kieskring kan het territorialiteitsbeginsel integraal worden gerespecteerd. Het Duitstalig taalgebied moet voor de Waalse Gewestraad een afzonderlijke kieskring vormen waar twee personen kunnen worden verkozen, die geen deel uitmaken van de Franse Gemeenschapsraad en die in de Waalse Gewestraad niet kunnen stemmen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap behoren. Dat systeem wordt toegepast in het Vlaams parlement, waar de zes Nederlandstalige vertegenwoordigers uit Brussel-Hoofdstad niet mogen stemmen over aangelegenheden die betrekking hebben op het Gewest. Zij mogen uitsluitend een stem uitbrengen over gemeenschapsaangelegenheden.

Ook al heeft het federale Parlement de gemeenschappen en de gewesten constitutieve autonomie verleend om hun kieskringen te bepalen, toch blijven wij als bijzondere wetgever gemachtigd de bijzondere wetten die we zelf hebben goedgekeurd, te wijzigen. Het amendement van de heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne, waarin wordt gepleit voor een afzonderlijke kieskring voor het Duitstalig taalgebied, biedt de perfecte oplossing voor het probleem. We zullen het dan ook goedkeuren.

De heer Louis Siquet (PS). - Ik wens een persoonlijke opmerking als senator van de Duitstalige Gemeenschap te maken. Ik zal eerst in het Duits spreken.

Wie bereits erwähnt, soll das Sondergesetz vom 8. August 1980 betreffend der institutionellen Reformen geändert werden. Dieses sieht vor, dass die Mitglieder des Rates des wallonischen Region, die in der Deutschsprachigen Gemeinschaft ihren Wohnsitz haben, ihren Eid in deutscher Sprache leisten dürfen bevor sie ihr Mandat antreten. Auf diese Weise tun sie nicht anders, als von ihrem Recht Gebrauch zu machen, sich in ihrer Muttersprache vor dem wallonischen Parlament auszudrücken. Dies ist ein starkes Zeichen, welches die Deutschsprachigen den Französischsprachigen gleichstellt.

Zoals reeds werd gezegd, moet de bijzondere wet van 8 augustus 1980 op de institutionele hervormingen worden gewijzigd. Deze wet bepaalt dat de leden van de Waalse Gewestraad die in de Duitstalige Gemeenschap wonen, de eed in het Duits afleggen. Zodoende maken ze gebruik van hun recht zich in hun moedertaal uit te drukken in het Waals Parlement. Door dit krachtige signaal komen de Duitstaligen op gelijke voet te staan met de Franstaligen.

Ik kom even terug op de wel bijzondere plaats die de Duitstaligen in het Waalse Gewest innemen. Het is algemeen bekend dat de negen gemeenten van de Duitstalige Gemeenschap deel uitmaken van het Waalse Gewest. De leden van de Waalse Gewestraad kunnen de eed uitsluitend of in de eerste plaats in het Duits afleggen. Indien ze dat doen, kunnen ze niet meer deelnemen aan de stemmingen in de Franse Gemeenschapsraad, noch aan de stemmingen in de Waalse Gewestraad over aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap.

Het Parlement van de Franse Gemeenschap telt nu één lid minder. Dat is een probleem, aangezien de assemblee niet volledig is samengesteld. Een wijziging is dus nodig.

Het wetsvoorstel wil in artikel 24bis, §4 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 een bijzondere onverenigbaarheid invoeren: "Het mandaat van lid van de Franse Gemeenschapsraad is onverenigbaar met dat van lid van het Waalse Gewestraad wanneer het betrokken lid de eed uitsluitend of in de eerste plaats in het Duits heeft afgelegd."

Het voorstel regelt ook de opvolging. De leden van de Waalse Gewestraad die, overeenkomstig artikel 24, §3, lid van de Franse Gemeenschapsraad zijn, maar, met toepassing van §4, tweede lid, van dit artikel, hun mandaat niet kunnen opnemen, worden vervangen door hun opvolgers, verkozen bij de verkiezingen van de Waalse Gewestraad op dezelfde lijsten en in de volgorde waarin zij op elk van de bovengenoemde lijsten zijn verkozen.

Die wijziging van de bijzondere wet is een gevolg van de hoorzitting met professor Francis Delpérée, die wees op de noodzaak om vooraf die bijzondere onverenigbaarheid in het leven te roepen om nadien de opvolging te kunnen regelen. Dit voorstel helpt dus een probleem van de Franse Gemeenschapsraad op te lossen. De Duitstalige Gemeenschapsraad zal na de goedkeuring van dit voorstel op dezelfde wijze als daarvoor blijven werken. Dit voorstel beantwoordt echter niet aan de wens van de Duitstaligen, die de zekerheid willen dat ze in de verschillende wetgevende instellingen worden vertegenwoordigd, onder meer in het Waals Parlement. Die eis is terug te vinden in een resolutie die in 1998 unaniem door de Duitstalige Gemeenschap werd goedgekeurd.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Alvorens met mijn uiteenzetting te beginnen, wil ik mijn ongenoegen uitdrukken ten opzichte van de rapporteur. Ik vind het onaanvaardbaar en ik betreur dat de adviezen van de twee grondwetsspecialisten in het verslag op zeer eenzijdige en partijdige wijze werden weergegeven.

Hebben wij vandaag een probleem op te lossen? Volgens de Raad van State is er geen wezenlijk probleem met de samenstelling van de Franse Gemeenschapsraad. Theoretisch alvast niet, want ook de leden die hun eed eerst in het Duits afleggen, kunnen deel uitmaken van de Franse Gemeenschapsraad. Ze kunnen weliswaar niet stemmen, maar hier in de Senaat zijn er ook parlementsleden, zoals die van SPIRIT, die vaak deelnemen aan commissievergaderingen en die ook niet aan de stemmingen kunnen deelnemen. Ook in het Vlaamse Parlement en de Vlaamse regering zijn er Brusselse vertegenwoordigers die in bepaalde materies niet aan de stemmingen kunnen deelnemen. Dit is dus een kwaal die zich in verschillende parlementen van dit land voordoet.

Praktisch is er wel een probleem omdat de twee mensen die hun eed in het Duits hebben afgelegd, niet wensen te participeren in de Franse Gemeenschapsraad, maar er bestaan in ons land geen sancties tegen parlementsleden die hun functie niet uitoefenen. Ik denk dat het goed zou zijn indien voor dit probleem een oplossing wordt gevonden, maar welke? Mijn eerste voorkeur gaat uit naar het laten spelen van de constitutieve autonomie.

De wetgever heeft in artikel 24 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap uitdrukkelijk de mogelijkheid geboden om zelf het aantal leden van hun instellingen te veranderen. Ook artikel 26 voorziet in de mogelijkheid om de kieskringen aan te passen. Er is vandaag dus geen enkele reden waarom de Senaat zich over dit probleem zou moeten buigen.

Mijn laatste voorkeur om dit probleem op te lossen is wel wat hier door de heer Thissen c.s. wordt voorgesteld en dit om drie redenen. Ten eerste wordt het aantal parlementsleden in één bepaald district op een totaal willekeurige manier kunstmatig opgedreven. Als dit wetsvoorstel wordt goedgekeurd kunnen er in het district Verviers acht, negen, tien of zelfs twaalf parlementsleden zijn, weliswaar van wisselende orde. Ze kunnen zowel in de Franse Gemeenschapsraad als in de Waalse Gewestraad zitten, of in één van beide. Dit aantal parlementsleden staat helemaal niet in verhouding tot de inwoners van dit kiesdistrict.

Ten tweede is een oververtegenwoordiging mogelijk en zou zich in het Duitstalige gebied de volgende eigenaardige situatie kunnen voordoen. Een eerste gekozene in het Duitstalige gebied legt de eed af in het Frans en is lid van de Franse Gemeenschapsraad en de Waalse Gewestraad. Een tweede gekozene legt de eed af in het Duits en kan volgens het voorstel alleen in de Waalse Gewestraad zetelen. Zijn opvolger legt vervolgens de eed af in het Frans: het derde parlementslid van het Duitstalige gebied zal zijn kiezers uit de Duitstalige Gemeenschap alleen vertegenwoordigen in de Franse Gemeenschapsraad. Volgens het voorstel van de heer Thissen kunnen voor het Duitstalige gebied dus drie parlementsleden zetelen van wie één, volkomen onterecht, in de Franse Gemeenschapsraad.

Ten derde rijst volgens grondwetspecialist Velaers een ernstig probleem met het vertegenwoordigingsbeginsel. Het is immers best mogelijk dat kiezers uit het Franstalige gedeelte van de kieskring hun stem uitbrengen op een kandidaat uit het Duitstalige gebied en daardoor niet vertegenwoordigd zijn in de Franse Gemeenschapsraad. Omgekeerd is het evenmin uitgesloten dat kiezers uit het Duitse taalgebied hun stem hebben uitgebracht op een gekozene die in het Duitse taalgebied is gedomicilieerd doch zijn eed in het Frans aflegt. Deze kiezers zijn dus wel vertegenwoordigd in de Franse Gemeenschapsraad, al dan niet door een parlementslid uit het Franstalige of uit het Duitstalige gebied. Dit is volkomen absurd.

Ons eigen voorstel aanvaardt deze regeling als overgangsmaatregel. Vanaf de volgende verkiezingen zou de Waalse Gewestraad dan 77 leden tellen, van wie 2 uit de Oostkantons en 75 uit de overige kieskringen die dan afgevaardigd worden naar de Franse Gemeenschapsraad. De 70.000 inwoners van de Oostkantons zijn bijgevolg steeds vertegenwoordigd door twee gekozenen. De gekozenen die hun eed in het Duits afleggen, zullen niet langer vertegenwoordigd zijn in de Franse Gemeenschapsraad en de leden van de Duitstalige Gemeenschap zullen dus niet meer vertegenwoordigd zijn in de Franse Gemeenschap. Daarenboven worden geen drie soorten parlementsleden gecreëerd: leden die in de Gewestraad en in de Gemeenschapsraad zetelen, of in één van beide.

Wat me als overtuigd federalist vandaag vooral tegen de borst stuit, is dat de bijzondere wetgever het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapsraad de instrumenten aanreikt om het probleem zelf op te oplossen, maar dat daarvan geen gebruik wordt gemaakt. Men richt zich integendeel tot de Senaat en de Kamer om een scheve oplossing uit te werken. Ik kan wel begrijpen dat de senatoren van de kieskring- Verviers die er vandaag kunnen in slagen het aantal parlementsleden op te drijven tot 6, 8, 10 of zelfs 12, dit voorstel goedkeuren. Ik kan me echter niet voorstellen dat Franstaligen uit andere kieskringen of de Vlamingen hiermee akkoord zouden gaan.

Ik kan mij moeilijk inbeelden dat de Vlamingen zich zouden laten misleiden om een tweederde meerderheid te leveren om deze wel erg kromme manier van denken te ondersteunen. Ik meen dat ik niet de enige federalist in deze assemblee ben. Het zou me dan ook verwonderen mochten federalisten vandaag een voorstel zouden goedkeuren dat de constitutieve autonomie van de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest zou ondermijnen.

Ik verwacht niet dat mijn amendementen met een tweederde meerderheid zullen worden aangenomen. Zo logisch zit politiek nu eenmaal niet in elkaar. Ik zou het wel wijs vinden mocht de Senaat vandaag geen tweederde meerderheid leveren voor deze absurde wet en beslissen dat het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap hun problemen zelf en op een correcte manier zouden oplossen.

Mevrouw Martine Taelman (VLD), rapporteur. - De objectiviteit van het verslag wordt betwist. Het gaat hier om een zeer technische materie en de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft dan ook enkele voormiddagen aan de bespreking ervan besteed. Het is ook logisch dat in een verslag in plenaire vergadering niet alle argumenten en tegenargumenten, die in de commissie op zeer exhaustieve wijze aan bod kwamen, worden opgesomd. Het is niet omdat het standpunt van de meerderheid in het verslag wordt toegelicht en omdat de amendementen van de heer Vankrunkelsven het in de commissie niet hebben gehaald dat het verslag geen objectieve weergave zou zijn van de besprekingen in de commissie.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik betwist niet dat de meerderheid in de commissie tot een bepaald besluit is gekomen. Ik vind het wel erg dat een commissie verschillende grondwetsspecialisten uitnodigt en dat in het verslag maar een van hen wordt geciteerd.

Mevrouw Martine Taelman (VLD), rapporteur. - Ook professor Velaers heeft uitdrukkelijk verwezen naar de constitutieve autonomie.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik heb in de commissie duidelijk gemaakt dat de oplossing die wordt voorgesteld slecht en overbodig is. Ik ben het met de heer Vankrunkelsven eens dat het Waals Gewest het probleem ook zelf kan oplossen. Ik blijf bij dit standpunt en zal het voorstel van bijzondere wet niet goedkeuren.

In de commissie bestond echter een vrij grote consensus, vooral bij de Franstalige collega's. Waarschijnlijk heb ik niet de gehele waarheid in pacht. Het is dan ook nuttig dit voorstel aan de second opinion van de Kamer te onderwerpen.

Ik hoop dat de discussie in de commissie, die in het verslag weergegeven wordt en ook vandaag onder de aandacht werd gebracht, ertoe zal leiden dat ernstig wordt nagedacht, niet alleen over de noodzaak maar eveneens over de methode. Ik sta ook niet achter de oplossing die de heer Vankrunkelsven voorstelt. Ik blijf er bij dat ze overbodig is.

Indien mijn fractie mijn stemgedrag volgt, zal aan Nederlandstalige kant de noodzakelijke meerderheid waarschijnlijk niet worden gehaald. Dit zou betekenen dat geen second opinion kan worden gevraagd aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Uit respect voor de unanimiteit aan Franstalige kant, waar het probleem uiteindelijk is gerezen, zal mijn fractie het dan ook mogelijk maken dat het voorstel door de Senaat wordt goedgekeurd. Zelf handhaaf ik mijn stemgedrag in de commissie.

De heer Jean-Marie Happart (PS). - Met dit voorstel proberen we een oplossing te vinden voor een probleem waarvan niemand weet hoe het zal evolueren. Hierbij staat volgens mij de vraag centraal hoe we de Duitstalige Gemeenschap kunnen garanderen dat ze in de toekomst een vertegenwoordiger zal hebben in het Waals Parlement. Dit punt werd niet echt uitgediept of grondig besproken.

In de Kamer wordt momenteel veel gedebatteerd over de organisatie van de verkiezingen, en met name over de samenstelling van de lijsten, over personen van hetzelfde geslacht op de eerste drie plaatsen en de halvering van het devolutieve effect van de lijststem.

Uit een extrapolatie van de resultaten van de jongste verkiezingen naar de toekomst blijkt dat er geen Duitstalige meer zou worden verkozen. Dankzij het systeem van de opvolgers kan een vertegenwoordiger van de Duitstalige Gemeenschap nu nog lid zijn van het Waals Parlement, maar dit zou na de afschaffing van de opvolgers niet langer mogelijk zijn.

De kieskringen zullen misschien worden aangepast. Als binnenkort provinciale kieskringen voor de verkiezingen voor het Waals Parlement worden ingesteld, dan zal geen enkele vertegenwoordiger van de Duitstalige Gemeenschap nog in het Waals Parlement zetelen.

Ik heb in de commissie voorgesteld om eventueel het Waals Gewest en de Duitstalige Gemeenschap om hun standpunt te vragen. Zij zijn de eerste betrokkenen en hun werking kan een invloed hebben op de beslissing die wij vandaag, de Kamer morgen en wij misschien overmorgen zullen nemen.

Dit is een interessante gelegenheid voor de Senaat omdat hij de gemeenschappen, en dus de gewesten, vertegenwoordigt en omdat hij in tegenstelling tot de Kamer een advies kan vragen aan het Waals Parlement en de Duitstalige Gemeenschap.

Er werden reeds veel voorstellen gelanceerd, die niet noodzakelijk werden neergeschreven. Zo is het denkbaar dat de Duitstalige Gemeenschap in de toekomst automatisch een, twee of drie leden afvaardigt naar het Waals Parlement, net zoals de gemeenschappen gemeenschapssenatoren voor de Senaat aanwijzen.

Hoewel de kieskring identiek is voor de verkiezingen voor de Senaat en voor het Europees Parlement, kan een Duitstalige als senator worden gecoöpteerd of aangewezen.

Hetzelfde systeem zou in het Waals Gewest kunnen worden toegepast, zodat 19 Brusselaars en 75 Walen in de Franstalige Gemeenschap vertegenwoordigd kunnen blijven.

Er zijn veel oplossingen mogelijk. Het ware beter geweest mochten we dit probleem in alle rust uitvoerig hebben besproken toen het voorstel in 1999-2000 werd ingediend. Als er na de volgende verkiezingen niet langer een vertegenwoordiger van de Duitstalige Gemeenschap is, zal het probleem veel groter zijn dan nu.

Het is nog niet te laat, want er is nog niet gestemd.

We moeten met de Duitstalige Gemeenschap en het Waals Gewest samenwerken. Nadien zal de Senaat zijn verantwoordelijkheid op zich nemen, want hij moet het probleem oplossen.

Het voorliggend voorstel biedt slechts een gedeeltelijke oplossing voor het probleem. In het Parlement van de Franse Gemeenschap zal hoe dan ook één persoon te weinig zijn. Dit brengt de werking echter niet in gevaar en ondertussen kan de Duitstalige Gemeenschap over haar toekomst nadenken.

De heer René Thissen (PSC). - Ik dank de rapporteur voor haar verslag over de toch wel zeer technische discussies. Ook dank ik de heren Istasse, Cheron en de Clippele, die dit voorstel mee hebben ondertekend, zodat het door vertegenwoordigers van alle Franstalige fracties wordt gesteund.

We werden geconfronteerd met creatieve voorstellen en virtuele situaties. Er moet echter een regeling worden uitgewerkt.

De Franse Gemeenschap beschikt niet over constitutieve autonomie. Het Waals Gewest heeft die autonomie wel, maar daarmee wordt het probleem van de Gemeenschap niet opgelost. De bijzondere wetgever moet er dus voor zorgen dat de instellingen die hij heeft opgericht, behoorlijk kunnen werken.

Laat me eerst nog even stilstaan bij de context en de feiten die aan de basis van dit voorstel liggen.

Twee Duitstaligen, de heren Keutgen en Stoffels, waren bij de verkiezingen van 13 juni 1999 kandidaat voor het Waals Parlement en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap. Ze werden verkozen voor het Waals Parlement, maar niet voor de Raad van de Duitstalige Gemeenschap. Tijdens de eedaflegging in het Waals Parlement hebben ze hun eed in de eerste plaats in het Duits afgelegd en bij de openingszitting van het Parlement van de Franse Gemeenschap op 6 juli 1999 hebben ze dan ook geweigerd de eed in het Frans af te leggen. Ze hadden zich immers kandidaat gesteld voor de Raad voor Duitstalige Gemeenschap.

Artikel 50, tweede lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt dat de leden van de Waalse Gewestraad die de eed uitsluitend of in de eerste plaats in het Duits hebben afgelegd in de Franse Gemeenschapsraad niet deelnemen aan de stemmingen, evenmin als in de Waalse Gewestraad, over de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap behoren.

Hoewel ze hun eed in het Waalse Gewestraad in het Duits hadden afgelegd en door hun verkiezing voor het Waals Parlement lid waren van de Raad van de Franse Gemeenschap, konden beiden hun ambt pas opnemen nadat ze de eed in het Frans hadden afgelegd, zoals bepaald in artikel 31bis, tweede lid van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen.

Deze niet-aflegging van de eed betekent niet dat ze ontslag moeten nemen, maar wel dat ze hun ambt niet kunnen opnemen. Dit is dus een bijzondere situatie.

Het resultaat is dat de Raad van de Franse Gemeenschap niet voltallig kan vergaderen en stemmen. Dit brengt de wettelijkheid van de goedgekeurde decreten niet in gevaar, maar zet wel de evenredige verdeling van 75 Walen en 19 Brusselaars op de helling.

Na de verkiezingen van 21 mei 1995 is trouwens een gelijkaardig probleem gerezen, dat ook betrekking had op de samenstelling van het Parlement van de Franse Gemeenschap. In het arrondissement Verviers was een liberaal kandidaat opgekomen voor de verkiezingen voor de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en die voor het Waals Parlement. Hij werd voor beide assemblees verkozen en mocht dus zetelen in het Parlement van de Franse Gemeenschap. Hij zou dus lid zijn van twee gemeenschapsraden.

Aangezien een dergelijke cumulatie door de bijzondere wet wordt verboden, verkoos hij om de eed af te leggen in de Duitstalige Gemeenschap en het Waals Gewest. Zijn plaats in het Parlement van de Franse Gemeenschap wou hij aan zijn opvolger laten. De commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven heeft dit geweigerd omdat, wie verkozen wordt voor het Waals Gewest, ook moet zetelen in de Franse Gemeenschap. Om een herhaling te vermijden werd artikel 24bis, §5, tweede lid van de bijzondere wet gewijzigd. Dit heeft geen aanleiding gegeven tot grote problemen. De Vlaamse partijen waren van oordeel dat dit een typisch Franstalige kwestie was en dat de Franstalige vertegenwoordigers maar oplossingen moesten voorstellen.

We moeten een globale oplossing voor dit probleem vinden, zodat het recht van Duitstalige leden om de eed in het Frans of het Duits af te leggen, kan worden gevrijwaard.

Na het advies te hebben gevraagd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State en na lange discussies tussen vertegenwoordigers van alle Franstalige partijen hebben we een oplossing uitgewerkt die enkele weken geleden in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden werd goedgekeurd.

Tijdens deze besprekingen hebben we geen enkele opmerking gehoord van de heer Caluwé of een lid van zijn fractie. Ze hebben ook geen enkel amendement ingediend. Ik ben dan ook verbaasd over het standpunt dat de heer Caluwé vandaag verdedigt.

Dankzij ons voorstel kan een evenwicht worden gevonden tussen de vrije taalkeuze voor de eedaflegging in het Waals Parlement en de evenwichtige werking van de Raad van de Franse Gemeenschap, zoals bepaald in artikel 24, §3, van de bijzondere wet.

Artikel 24bis, §4, van de bijzondere wet kan worden aangevuld met het volgende lid: "Het mandaat van lid van de Franse Gemeenschapsraad is onverenigbaar met dat van lid van de Waalse Gewestraad, als de betrokken mandataris de eed uitsluitend of in de eerste plaats in het Duits heeft afgelegd."

Een tweede lid bepaalt dat de leden die hierdoor hun mandaat in de Franse Gemeenschapsraad niet kunnen opnemen, worden vervangen door hun opvolgers, verkozen bij de verkiezingen van de Waalse Gewestraad op dezelfde lijsten als deze leden, in de volgorde waarin ze op elk van de bovenvermelde lijsten zijn verkozen.

Hersenspinsels en extrapolaties zijn altijd mogelijk, maar het is nauwelijks denkbaar dat de kiezers zo dom zijn dat ze geen vertegenwoordigers van hun eigen gemeenschap kiezen of dat in een arrondissement waar 70.000 van de 300.000 inwoners Duitstalig zijn, 12 Duitstalige vertegenwoordigers worden verkozen.

Ten slotte wordt artikel 50, tweede lid, van de bijzondere wet vervangen door een nieuwe bepaling die de lacunes in de bestaande wet moet opvullen. De leden van de Waalse Gewestraad die de eed uitsluitend of in de eerste plaats in het Duits hebben afgelegd, nemen in de Waalse Gewestraad niet deel aan de stemmingen over de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap behoren.

Sommigen zullen opwerpen dat deze oplossing geld zal kosten omdat een bijkomend parlementslid moet worden vergoed. Welnu, de kosten voor de werking van dit lid zullen door de Franse Gemeenschap worden gedragen en de vergoeding zal geen invloed hebben op de geldstroom tussen noord en zuid.

Krachtens de korte wetgevende traditie van onze federale staat is het zo dat de gemeenschap die niet rechtstreeks betrokken is bij een stemming over een bijzondere wet, in het algemeen de nodige maatregelen neemt opdat haar partner haar doelstelling kan bereiken. In de commissie is gebleken dat alle Franstalige partijen het met dit voorstel eens zijn. Ik roep iedereen dan ook op dit voorstel goed te keuren.

De heer Jan Remans (VLD). - Ik verheug mij over deze boeiende discussie op de dag van de moedertaal. Precies vijftig jaar geleden, op 21 februari 1952, waren er de gebeurtenissen in Bangladesh. Eenentwintig februari is wereldwijd door de UNESCO reeds enige jaren uitgeroepen tot de dag van de moedertaal. Misschien kunnen we volgend jaar op 21 februari een resolutie indienen met de vraag dat België zich aansluit bij het voorstel van de UNESCO.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie stuk 2-386/8.)

De voorzitter. - Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw opschrift voorstelt: Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de artikelen 24bis en 50 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

De heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne hebben amendement 4 ingediend (zie stuk 2-386/3) dat luidt:

De heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne hebben amendement 2 ingediend (zie stuk 2-386/3) dat luidt:

De heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne hebben eveneens amendement 5 ingediend (zie stuk 2-386/3) dat luidt:

Artikel 2 luidt:

Op dit artikel heeft de heer Happart amendement 11 ingediend (zie stuk 2-386/7) dat luidt:

De heer Jean-Marie Happart (PS). - Ik heb een amendement ingediend dat de cumulatie tussen het mandaat van lid van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en dat van lid van de Waalse Gewestraad verbiedt. Dit amendement biedt ook een oplossing voor het probleem van de meervoudige mandaten.

Dit voorstel had vooral tot doel het debat opnieuw op gang brengen. Vermits dat gebeurd is, trek ik mijn amendement in.

De voorzitter. - De heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne hebben amendement 6 ingediend (zie stuk 2-386/3) dat luidt:

De heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne hebben amendement 7 ingediend (zie stuk 2-386/3) dat luidt:

De heer Louis Siquet (PS). - Sta met toe nog eens uit te leggen waarom ik zoveel belang hecht aan deze bijzondere wet die, hoewel ze een materie regelt die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap valt, ook van belang is voor de Duitstalige Gemeenschap.

Als deze wet, die ervoor zorgt dat het Duitstalige lid in de Franse Gemeenschapsraad vervangen wordt door zijn opvolger, wordt aangenomen, zal de Duitstalige Gemeenschap over een basis beschikken voor toekomstige onderhandelingen en kan ook haar vertegenwoordiging in het Waalse Gewest worden gewaarborgd.

Als de verkiezing zou worden gewijzigd, wordt de Duitstalige Gemeenschap niet meer in de Waalse Gewestraad vertegenwoordigd. Op de goedkeuring van dit voorstel moeten dus onderhandelingen volgen die de vertegenwoordiging van de Duitstalige Gemeenschap zowel in de Franse Gemeenschapsraad als in de Waalse Gewestraad garanderen.

-De stemming over deze amendementen en over de artikelen wordt aangehouden.

-De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.

Aanwijzing van een effectief lid en een plaatsvervangend lid in de Europese Conventie over de toekomst van Europa

De voorzitter. - Aan de orde is de aanwijzing van een effectief lid en een plaatsvervangend lid in de Europese Conventie over de toekomst van Europa.

Tijdens de plenaire vergadering van 7 februari 2002 heeft de Senaat besloten dat de kandidaturen voor deze mandaten uiterlijk op dinsdag 19 februari 2002 om 16 uur aan de griffier dienden te worden bezorgd.

De fractievoorzitters van de PS, de VLD, de PRL-FDF-MCC, de SP.A, Ecolo en Agalev stellen de heer Elio Di Rupo als effectief lid en mevrouw Marie Nagy als plaatsvervangend lid voor.

De PSC-fractie draagt de kandidatuur van de heer René Thissen voor en de fractie van het Vlaams Blok die van mevrouw Gerda Staveaux-Van Steenberge.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De verklaring van Laken vermeldt de oprichting van een Conventie over de toekomst van Europa. In de verklaring staat dat de Conventie, behalve de voorzitter en zijn twee ondervoorzitters, zal zijn samengesteld uit vijftien vertegenwoordigers van de staatshoofden of de regeringen van de lidstaten, één per lidstaat, uit dertig leden van de nationale parlementen, namelijk twee per lidstaat, uit zestien leden van het Europees parlement en uit twee vertegenwoordigers van de Europese Commissie. Verder wordt eraan toegevoegd dat de kandidaat-lidstaten op volwaardige wijze zullen kunnen deelnemen aan de Conventie en dat ze erin worden vertegenwoordigd onder dezelfde voorwaarden als de huidige lidstaten, onder meer door twee leden van een nationaal parlement.

Enkele jaren geleden heeft België eindelijk het Verdrag van Wenen van 1968 geratificeerd, waarin wordt bepaald op welke wijze internationale verdragen of verklaringen moeten worden geïnterpreteerd. In dat verdrag is duidelijk bepaald dat de woorden in internationale teksten in hun gewone betekenis moeten worden gelezen, tenzij er een contra-indicatie is. In de Conventie staat duidelijk: "leden van het nationaal parlement".

In wezen is iedereen het erover eens dat het moet gaan over leden van het nationaal parlement. De vertegenwoordigers van de nationale parlementen van veertien andere lidstaten zijn allen lid van het nationale parlement. Dit bewijst dat onze interpretatie ook wordt ondersteund door de internationale praktijk. Wie een nationaal parlement vertegenwoordigt, moet lid zijn van het nationaal parlement.

De enige vraag die in die context is gerezen, is of leden van deelstaatparlementen namens het nationale parlement konden worden afgevaardigd. Ik beschik over twee adviezen over deze vraag: één van professor Wouters, een internationaal bekende hoogleraar in internationaal recht, en één advies dat de eerste minister zelf heeft gevraagd aan professor Lenaerts.

Professor Wouters schrijft: "Mijn advies is dat de verklaring van Laken duidelijk stelt dat het moet gaan om twee leden van de nationale parlementen per lidstaat. Waar zij toevoegt dat de kandidaat-lidstaten op dezelfde voorwaarden als de huidige lidstaten vertegenwoordigd zullen zijn in de Conventie, preciseert de verklaring opnieuw: twee leden van het nationale parlement. Het lijkt mij vrij duidelijk dat hiermee niet de regionale of een deelstatelijke assemblee werd bedoeld.

Die bedoeling kan ook worden afgeleid uit wat de verklaring verder zegt over de delegatie van zes vertegenwoordigers uit het Comité van de regio's, dat in de Conventie natuurlijk enkel de status van waarnemer geniet. Zij preciseert dat deze moeten worden aangewezen uit, onder andere, de regio's met wetgevende bevoegdheid. Op deze wijze komen de deelstaten aan bod." Volgens de interpretatie van professor Wouters moeten de vertegenwoordigers van het nationale parlement lid zijn van dat parlement, omdat de deelstaten via het Comité van de regio's zijn vertegenwoordigd.

De eerste minister heeft het advies van professor Koen Lenaerts, rechter bij het gerecht van eerste aanleg bij de Europese Gemeenschap te Luxemburg, op 20 februari 2002 aan de Kamervoorzitter overgezonden. Dat advies zegt: "De Verklaring van Laken bepaalt dat de Conventie onder meer bestaat uit dertig leden van de nationale parlementen. Als handeling aangenomen door de Europese Raad, het orgaan van de Europese Unie, heeft de Verklaring van Laken niet tot doel noch tot voorwerp zich in te laten met de interne constitutionele ordening van de lidstaten. Het is immers een algemeen beginsel van Europees recht dat de Unie terzake de eigen inzichten van haar lidstaten respecteert. Het komt bijgevolg toe aan elk van de lidstaten te bepalen welke van haar rechtstreeks verkozen parlementaire assemblees als component moet worden beschouwd van wat de Verklaring een nationaal parlement noemt. Als men de Verklaring van Laken naar Europees recht interpreteert, is het dus volkomen legitiem dat de Kamer van volksvertegenwoordigers de nodige beslissingen terzake treft. De Kamer heeft vervolgens het recht vast te stellen dat in de specifieke Belgische constitutionele ordening de parlementaire assemblees van de gemeenschappen en de gewesten niet ondergeschikt zijn aan Kamer en Senaat, maar binnen hun sfeer van materiële bevoegdheid nevengeschikt zijn aan deze assemblees. Vermits bovendien het debat over de toekomst van de Europese Unie dat binnen de Conventie zal worden gevoerd, op heel wat punten raakvlakken vertoont met het debat over de bevoegdheden die in België door de gemeenschappen en de gewesten worden behartigd, komt het oordeel van de Kamer dat een lid van een parlementaire assemblee van een deelentiteit, bij voorbeeld het Vlaams Parlement, in de eigenheid van de Belgische constitutionele ordening als lid van het nationaal Parlement in de zin van de Verklaring van Laken moet worden beschouwd, als volkomen redelijk over. Dit strookt met de geest van de Verklaring en sluit aan bij de meest fundamentele opvatting over subsidiariteit dat het niet aan de Unie toekomt te zeggen wie wel en wie niet tot het nationale parlement behoort."

De enige interpretatievraag was dus of leden van de deelstaatparlementen lid zijn van het nationale Parlement. De eerste minister geeft dat trouwens toe. Als personen die geen parlementslid zijn, een assemblee kunnen vertegenwoordigen, moet dat advies niet worden ingewonnen. De vraag of de nationale parlementen parlementsleden van de deelstaten kunnen afvaardigen, rijst immers niet als toch iedereen het nationale parlement kan vertegenwoordigen. Het feit dat de vraag toch wordt gesteld, bevestigt dat ook de Belgische regering die overtuiging was toegedaan toen zij de Verklaring van Laken onderschreef.

Het gaat hier niet over personen. Daarom heb ik als eerste het woord genomen. Het is toch belangrijk om te weten of de vertegenwoordiger van de Senaat in de Conventie, die een nagenoeg constitutionele betekenis zal hebben voor de opbouw van het nieuwe Europa, een lid kan zijn van de Senaat, een nationaal parlement, of van één van de deelstaatparlementen.

Dat is erg belangrijk. Aangezien wij beschikken over communautaire senatoren, biedt deze regeling in de eerste plaats de mogelijkheid om eventueel een lid van een deelstaatparlement af te vaardigen. Op die manier kunnen we ook een van onze taken vervullen, namelijk de brug vormen tussen de deelstaten en de federale overheid bij de opbouw van de Europese Unie. Bovendien beantwoordt de vertegenwoordiger van de Senaat aan het idee van de vertegenwoordiging zelf, namelijk dat de betrokken vertegenwoordiger van de Senaat tijdens de werkzaamheden van de Conventie de diverse standpunten die in de Conventie en de Senaat worden ingenomen, kan uitwisselen en dat hij met de senatoren in discussie kan treden om de wederzijdse argumenten naar voren te brengen. Er blijft dus een contact met de parlementaire basis. Dat is de toekomst van het transparante, democratische Europa. Ik ben van oordeel dat deze argumenten toch niet voor alles moeten wijken.

Een vertegenwoordiger, lid van het nationale parlement, is een lid van het nationale parlement. Aangezien er twijfel bestaat, ben ik het ermee eens dat ook een lid van een deelstaatparlement daarvoor in aanmerking kan komen. Bijgevolg vind ik dat de Senaat een standpunt moet kunnen innemen over het principe. Ik dien dan ook een motie in, waarover eerst moet worden gestemd.

"Bij de samenstelling van de Conventie en uitvoering van de Verklaring van Laken komen enkel leden van de nationale parlementen in aanmerking. De Senaat kan dus enkel in hoofdorde een lid van de Senaat aanduiden, subsidiair in ieder geval een lid van de nationale parlementen".

Zo luidt de tekst van de motie. De motie moet worden begrepen in de zin die ik heb toegelicht, en in het licht van het klare en duidelijke advies van professor Lenaerts.

Ik hoop dat de Senaat deze keer toch met de talrijke juridische argumenten rekening zal houden, aangezien ze nu eens niet door de Raad van State werden geformuleerd. Misschien zijn ze nu wel zwaarwichtig genoeg en zal er een gevolg aan gegeven worden. (Langdurig en levendig applaus van CD&V, PSC en de heer Van Quickenborne)

De heer René Thissen (PSC). - Na de briljante juridische uiteenzetting van de heer Vandenberghe zal ik me tot de politieke aspecten beperken.

Sedert weken krijgt de Verklaring van Laken veel lof van de meerderheid. Zo te horen compenseert deze verklaring de dramatische nederlaag die het Verdrag van Nice voor Europa inhield. In deze nieuwe Europese bijbel neemt de Conventie over de toekomst van de Europese Unie een centrale plaats in. We zouden kunnen verwachten dat regering en Parlement evenveel aandacht besteden aan de naleving van de Verklaring van Laken als aan de mediabekendheid die eraan werd gegeven.

Een zo belangrijke tekst moet nauwgezet worden gerespecteerd door diegenen die hem hebben ondertekend, zo niet wordt hij waardeloos.

Wat geldt voor diegenen die de overeenkomst hebben ondertekend, geldt des te meer voor diegenen die er het vaderschap van opeisen.

Vandaag stellen we echter vast dat de regering en de parlementaire meerderheid de regels voor de samenstelling van de Conventie moedwillig overtreden door twee personen aan te stellen die geen lid zijn van het nationale parlement. In de tekst van de Verklaring staat nochtans letterlijk dat de Conventie wordt samengesteld uit "30 leden van de nationale parlementen (2 per lidstaat)".

We betreuren deze duidelijke schending van de Verklaring van Laken.

Het gaat om een politieke keuze in de pejoratieve betekenis van het woord die de bedoelingen van paarsgroen goed weergeeft: verhinderen dat het Parlement zijn rol speelt door het de logica van de meerderheid op te dringen en Europa gebruiken voor binnenlandse politieke doeleinden. We betreuren dat.

Deze keuze is bovendien bijzonder beledigend voor onze assemblee die een belangrijke internationale opdracht te vervullen heeft. Ze getuigt van een gebrek aan waardering van de regering voor de senatoren en hun werk.

Zijn we dan zo incompetent dat niemand van ons waardig wordt bevonden om ons land in de Conventie te vertegenwoordigen?

Het antwoord op deze vraag komt van de meerderheid. Als men onze voorzitter had voorgedragen, zou ik mijn kandidatuur hebben ingetrokken.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Timeo Danaos et dona ferentes!

De heer René Thissen (PSC). - Ik zou me ook teruggetrokken hebben voor de heer Mahoux, voorzitter van de Franstalige socialistische fractie, die ...

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik herhaal: timeo Danaos et dona ferentes!

De heer René Thissen (PSC). - ... gedurende zes maanden al de Europese hoofdsteden heeft aangedaan om zich voor te bereiden op zijn nieuwe opdracht en vandaag een beslissing moet beoordelen die hem zeker niet bevalt.

Ten slotte getuigt deze keuze van weinig respect voor de Conventie zelf. Gezien de functies die de heren De Gucht en Di Rupo al cumuleren, valt te vrezen dat ze niet de nodige tijd zullen kunnen besteden aan de werkzaamheden van de Conventie, temeer daar de steeds talrijker wordende strubbelingen binnen paarsgroen niet zonder de partijvoorzitters kunnen worden geregeld.

We zullen dus tegen de door de meerderheid voorgesteld kandidaten stemmen. Deze voordracht is immers het resultaat van partijpolitieke overwegingen, getuigt van een diep misprijzen voor onze assemblee en van weinig respect voor de Conventie en dus ook voor Europa. Ten slotte schendt ze de regels die de regering in de Verklaring van Laken heeft doen opnemen.

Bij wijze van protest tegen deze vernedering, zou ik een minuut stilte moeten vragen ter nagedachtenis van de verloren eer van de senatoren. (Levendig applaus bij de PSC, CD&V, het Vlaams Blok en de heer Van Quickenborne.)

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - De Europese Conventie is blijkbaar het walhalla van de politiek want de zwaargewichten in de Belgische politiek staan te drummen om er een plaatsje te bemachtigen.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Zoals in de Costa.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Inderdaad.

Het voordeel is dat er in de Belgische politiek wat extra ruimte vrijkomt.

Mijn uiteenzetting mag niet worden beschouwd als kritiek op de persoon van Elio Di Rupo. Weinigen zullen zijn kwaliteiten als vertegenwoordiger van ons land in de Conventie betwijfelen. Ik ben het echter eens met de heer Vandenberghe dat de persoon die wij kiezen, lid moet zijn van het nationaal parlement of van een parlement van een van de deelstaten.

Mijnheer de voorzitter, u bezit twee merkwaardige eigenschappen. Ten eerste toont u zich steeds terecht verontwaardigd wanneer de Senaat onrecht wordt aangedaan. Zo was u erg verontwaardigd over de kandidatuur van de heer Di Rupo.

Uw tweede eigenschap is dat uw verontwaardiging meestal zeer snel wegebt. Dit is een eigenschap die uw gezondheid ongetwijfeld ten goede komt, maar die schadelijk is voor onze instelling.

Ik hoop dat u uw verontwaardiging deze keer niet doorslikt en de motie van de heer Vandenberghe goedkeurt. (Applaus van CD&V, PSC, Vlaams Blok en de heer Van Quickenborne)

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ondanks het indrukwekkende betoog van de heer Vandenberghe vrees ik dat de Senaat bij stemming zal bevestigen dat hij niets te vertellen heeft en dat de regering gelijk had toen ze weken geleden aankondigde dat de heer Di Rupo de Senaat zou vertegenwoordigen zonder hierover onze mening te vragen.

Mede in het licht van de resolutie die de Senaat heeft goedgekeurd om bij elke vertegenwoordiging en afvaardiging een evenwicht tussen mannen en vrouwen te waarborgen, achtte mijn fractie het noodzakelijk een vrouwelijke tegenkandidaat voor te stellen. Indien de Senaat desondanks besluit te knikken voor de oekazen van de regering, stel ik voor dat wij de dieprode sjaal in onze kast, het symbool van waardigheid van de Senaat, vervangen door een Gentse strop, het teken van volledige onderworpenheid en dat wij alle oprispingen over de herwaardering van deze instelling voortaan inslikken en vervangen door oprispingen van onderdanigheid aan de regering.

Wij verdedigen de kandidatuur van mevrouw Staveaux-Van Steenberge met volle overtuiging.

De voorzitter. - Ik heb een motie ontvangen van de heer Vandenberghe luidend als volgt:

"Bij de samenstelling van de Conventie en uitvoering van de Verklaring van Laken komen enkel leden van de nationale parlementen in aanmerking. De Senaat kan dus enkel in hoofdorde een lid van de Senaat aanduiden, subsidiair in ieder geval een lid van de nationale parlementen."

Het gaat om een geval zoals bedoeld in artikel 73-3 van het reglement: tenzij de Senaat anders beslist, zijn de bepalingen die voorafgaan, mutatis mutandis van toepassing op de moties die eventueel zijn ingediend tot besluit van een debat, onverminderd artikel 76-4.

We kunnen aannemen dat we ons in zulk een geval bevinden. Ik veronderstel dat het in die geest is dat ik een gewone motie heb ontvangen van de heren Mahoux, Monfils, mevrouw Leduc en mevrouw Vanlerberghe luidend als volgt: "`de Senaat, gehoord het debat over de aanwijzing van een effectief lid en een plaatsvervangend lid in de Europese Conventie over de toekomst van Europa, gaat over tot de orde van de dag".

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik zal geen discussie over het reglement beginnen. Ik wil de dames en heren van de vroegere oppositie wel herinneren aan al de toespraken die ze hier gehouden hebben om te zeggen dat ze tegen de gewone motie waren wanneer over een inhoudelijk standpunt diende te worden gestemd. Ik stel vast dat de verklaringen, gedaan tijdens de vorige legislatuur om de authenticiteit van de democratische gevoeligheid in het parlement te benadrukken, niet veel meer betekenen van zodra men aan de macht is.

De voorzitter. - We stemmen over de gewone motie.

Stemming 1

Aanwezig: 58
Voor: 38
Tegen: 19
Onthoudingen: 1

-De gewone motie is aangenomen.

De voorzitter. - Dan gaan we nu over tot de geheime stemming.

Het lot wijst de heren Malcorps en Van den Brande aan om de functie van stemopnemers te vervullen.

De stemming begint met de naam van de heer Morael.

(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Inoverwegingneming van voorstellen

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik heb voorbehoud gemaakt bij de inoverwegingneming van resolutie nr. 2/1046 betreffende de beëindiging van de verbanning van repressieslachtoffers en van het wetsvoorstel nr. 2/1047 tot invoering van een dag van de Verzoening.

Met het eerste voorstel wil men een verholen algemene amnestie verlenen aan wie veroordeeld werd wegens collaboratie, en de gevolgen wegwerken van het vervallen van de nationaliteit. Wij zijn van oordeel dat dit voorstel onontvankelijk moet worden verklaard. Onze fractie heeft er in het verleden al op gewezen dat algemene amnestie strijdig is met de fundamentele waarden van onze democratie. Amnestie vernietigt niet alleen de straf, maar veegt ook de spons over het vergrijp. Wij kunnen niet instemmen met deze aantasting van de nagedachtenis en het statuut van de slachtoffers van het nazisme en van de collaborateurs. Wij hebben ons daarover meermaals uitgesproken en vandaag herbevestigen wij ons standpunt.

Ik zou ook willen reageren tegen de uitdrukkelijk communautair getinte verantwoording van het voorstel. Nederlands- en Franstalige democraten hebben een gemeenschappelijke visie op de fundamentele waarden van de democratie. Deze gemeenschappelijke waarden vormen precies de basis voor een eenheid die onze dagdagelijkse politieke meningsverschillen overstijgt.

In naam van deze fundamentele waarden veroordelen alle democraten de collaboratie met het nazi-regime, vooral als het om politieke collaboratie gaat.

In naam van die waarden vragen wij dus dat voorstel nr. 2/1046 onontvankelijk wordt verklaard.

Mijn fractie is van mening dat het wetsvoorstel tot invoering van een dag van de Verzoening van dezelfde auteur volledig in de lijn ligt van vroegere amnestievoorstellen. Dit tweede voorstel strekt ertoe met terugwerkende kracht de gevolgen ongedaan te maken van misdaden en vergrijpen begaan tijdens de oorlog. Het gaat dus ontegensprekelijk om een amnestiewet.

In naam van dezelfde gemeenschappelijke waarden vragen wij dat ook voorstel nr. 2/1047 onontvankelijk wordt verklaard.

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Onze fractie heeft zich altijd uitgesproken tegen de inoverwegingneming van dergelijke voorstellen. Wij willen daarmee een sterk signaal geven: nooit zullen wij eerherstel voor de verraders aanvaarden. Dit zou een belediging zijn voor hen die geleden hebben en gestorven zijn voor onze vrijheid.

Wij zullen dus tegen de inoverwegingneming van beide voorstellen stemmen.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Wij hebben in het verleden altijd gestemd voor de inoverwegingneming, omdat wij vinden dat dit zo hoort en wij zullen dat ook nu doen. Op het ogenblik dat deze zaak aan de orde komt, zullen wij dezelfde waarden verdedigen als die welke door collega Mahoux werden verdedigd.

De heer Marcel Cheron (ECOLO). - Mijn fractie sluit zich aan bij de argumenten van de heer Mahoux. Afgezien van de grond van de zaak, mogen wij het allooi van de indieners van het voorstel niet uit het oog verliezen. Met onze weigering stellen wij ook een ethisch en moreel gebaar.

Wij moeten dan ook het debat toejuichen dat op initiatief van de heer De Batselier in het Vlaams Parlement werd gehouden. Dit moreel hoogstaande debat kan ons verzoenen met de traditie en de inzet van het democratisch debat in het algemeen. Het heeft ons geholpen om een meer genuanceerde en evenwichtige kijk op de geschiedenis te verwerven. Als democraten kan dit ons enkel verheugen.

De heer Mahoux heeft er terecht op gewezen dat amnestie en amnesie niet ver uit elkaar liggen en dat geheugenverlies voor de geschiedenis erger is dan wat ook. We moeten een onderscheid maken tussen een algemene maatregel en de individuele maatregelen die nu al in onze wetgeving zijn opgenomen. Ze zijn van toepassing voor wie vergiffenis wil vragen voor zijn tragisch verkeerde keuze en dus erkent dat hij zich heeft vergist. Een voorstel voor algemene amnestie van het Vlaams Blok is zonder meer onaanvaardbaar. Zo moet onze weigering om dit voorstel in overweging te nemen worden begrepen.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Zoals in het verleden, stemt onze fractie voor de inoverwegingneming, omdat we vinden dat behalve strikt juridische of grondwettelijke bezwaren er geen reden is om bij de stemming over de inoverwegingneming een debat ten gronde te voeren. Wat de democratische waarden en de verzoening betreft, betreur ik het dat hier geen debat mogelijk is. Ik wijs erop dat getrouwheid aan die waarden niet heeft verhinderd dat de vroegere Franse president Mitterrand twee dagen voor het einde van zijn ambtstermijn in Berlijn een redevoering voor de Duitse Bundestag heeft gehouden waarin ook begrip en verzoening aan de orde waren. Wanneer men dan de Frans-Duitse tegenstellingen en ingenomen posities kent, was dit toch een redevoering waarvan de historische betekenis door iedereen werd erkend. Ik betreur het dat men in de Senaat niet bereid is die invalshoek, die ook de mijne is, te volgen. Ten slotte, als het om vergeving en verzoening gaat, laten we dan niet iedereen die tijdens de Tweede Wereldoorlog "aan de verkeerde kant stond" op dezelfde manier behandelen. Van geval tot geval zijn er vaak heel wat verschillen. Een sereen debat hierover zou een blijk zijn van openheid.

De heer René Thissen (PSC). - Deze inoverwegingneming zou zeer symbolisch zijn. Net als andere fracties kunnen we er ons dan ook niet bij aansluiten. Er bestaan reeds maatregelen voor personen die hun spijt betuigen over wat in het verleden is gebeurd. Als we deze voorstellen in overweging nemen, dan zouden we aan diegenen die deze materie niet op de voet volgen, de indruk geven dat de standpunten over dit onderwerp zijn gewijzigd.

We blijven ons verzetten tegen amnestie, waardoor de fouten uit het verleden zouden worden uitgewist. Ons standpunt blijft hetzelfde.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Uit de reacties van de Franstaligen moet ik bijna afleiden dat ze over een andere tekst beschikken dan de Nederlandstaligen. De teksten die ik heb ingediend, gaan helemaal niet over het amnestieprobleem, ze verwijzen er zelfs niet naar. Ze behandelen wat in het opschrift staat: de beëindiging van de verbanning en een dag van de verzoening. Ik stel hier uiteenlopende oprispingen vast die niets te maken hebben met de grond van mijn voorstellen.

Ik dacht, blijkbaar ten onrechte, dat de vorige eeuw voorbij was en dat de oorlog 57 jaar geleden beëindigd is. We zijn ongeveer het laatste land ter wereld waar over deze materie geen debat mag worden gevoerd. Zelfs over de inoverwegingneming van mijn voorstel wordt negatief geoordeeld. Van een debat ten gronde is vandaag geen sprake. Wat bij een openbare omroep mogelijk is, is in de Senaat totaal onmogelijk. Morgen wordt in het politieke televisieprogramma's Villa Politica een overtuigd verzetsstrijder geconfronteerd met een lid van de voormalige Waffen-SS. De boodschap achter die confrontatie is dat het debat nu toch maar eens moet worden gevoerd.

De weigering om een voorstel in overweging te nemen getuigt niet alleen van minachting voor de individuele rechten van de senatoren, maar ook van minachting voor de commissies die de kans moeten krijgen een debat te voeren op basis van teksten en niet op basis van emotionele oprispingen.

Een commissie kan een tekst beoordelen, afwijzen, amenderen, beslissen om hem niet te agenderen. De inoverwegingneming was tot nog toe louter een technische aangelegenheid en diende niet om de grond van de zaak te beoordelen. Ik denk dat we van die gewoonte niet mogen afstappen op eis van enkele woordvoerders hier die mijn teksten niet gelezen hebben en die alleen voortgaan op de politieke identiteit van de indiener. Ik vind dat die stukken moeten worden beoordeeld worden op hun inhoud en dat kan enkel in een commissie. Ik denk dat een overwegingneming zich opdringt om onze rechten te vrijwaren.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Mijn fractie sluit zich aan bij de wijze woorden van mevrouw Leduc.

Ik maak echter van de gelegenheid gebruik om erop te wijzen dat deze instelling twee maten en twee gewichten hanteert. We discussiëren vandaag over de inoverwegingneming van twee voorstellen die door een aantal fracties geweigerd wordt. Zelf diende ik op 20 juni 2000 een voorstel van resolutie in tot oprichting van een commissie tot onderzoek van de koninklijke prerogatieven. Dit voorstel werd tot nog toe niet in overweging genomen. De Senaat behandelt bepaalde partijen als paria's, maar er zijn ook partijen die zelfs de inoverwegingneming niet halen. Ik heb de voorzitter daarover vijf brieven gestuurd maar ik ontving alsnog geen antwoord. De voorzitter verwijst naar artikel 56 van het Reglement volgens hetwelk ingeval van twijfel over de ontvankelijkheid, het voorstel wordt verwezen naar het Bureau dat het advies van de bevoegde commissie kan inwinnen. Over mijn voorstel van resolutie werd nooit het advies ingewonnen van het Bureau.

Vandaag wordt hier luid gediscussieerd over de inoverwegingneming van twee voorstellen. Ik haal met mijn voorstel zelfs niet de inoverwegingneming. Dat is pas de democratie fnuiken.

De voorzitter. - We stemmen over de inoverwegingneming van het voorstel van resolutie 2-1046.

Stemming 2

Aanwezig: 58
Voor: 22
Tegen: 35
Onthoudingen: 1

-Het voorstel is niet in overweging genomen.

De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ik heb een stemafspraak met de heer Destexhe.

De voorzitter. - We stemmen over de inoverwegingneming van het wetsvoorstel 2-1047.

Stemming 3

Aanwezig: 58
Voor: 22
Tegen: 35
Onthoudingen: 1

-Het voorstel is niet in overweging genomen.

Aanwijzing van een effectief lid en een plaatsvervangend lid in de Europese Conventie over de toekomst van Europa

Uitslag van de geheime stemming

De voorzitter. - Hier volgt de uitslag van de stemming over de aanwijzing van het effectief lid in de Europese Conventie over de toekomst van Europa.

Aantal stemmenden: 59.

Blanco of ongeldige stembriefjes: 7.

Geldige stemmen: 52.

Volstrekte meerderheid: 27.

De heer Elio Di Rupo en mevrouw Marie Nagy behalen 36 stemmen.

Mevrouw Gerda Staveaux-Van Steenberge behaalt 6 stemmen.

De heer René Thissen behaalt 10 stemmen.

Bijgevolg worden de heer Elio Di Rupo en mevrouw Marie Nagy, die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald hebben, tot effectief en plaatsvervangend lid aangewezen.

Stemmingen

Wetsontwerp ter invoering van een eenmalige bijdrage ten laste van de petroleumsector (Stuk 2-926) (Evocatieprocedure)

Stemming 4

Aanwezig: 57
Voor: 38
Tegen: 6
Onthoudingen: 13

-Het ontwerp werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

De heer René Thissen (PSC). - Ik wens onze onthouding toe te lichten. We zijn het ermee eens dat personen die door de stijging van de brandstofprijzen in moeilijkheden zijn geraakt, moeten worden geholpen. De oplossing die wordt voorgesteld, geeft echter aanleiding tot problemen.

Er werd beslist een sector een heffing op te leggen. Dit gaat volledig in tegen het regeringsbeleid om ondernemingen aan te moedigen zich hier te vestigen, en dus tegen de rechtszekerheid.

Het blijkt trouwens dat de fiscale ontvangsten die werden veroorzaakt door de prijsstijgingen, met name de BTW-ontvangsten, 6 tot 7 miljard bedroegen en dus veel hoger waren dan het miljard dat de sector moet betalen voor de OCMW's. Ik vrees dat dit een precedent wordt.

Wetsontwerp strekkende om ambtenaren van de fiscale administraties ter beschikking te stellen van de federale politie (Stuk 2-979) (Evocatieprocedure) (Verbeterd opschrift)

De voorzitter. - We stemmen over amendement 1 van de heren Vandenberghe en Steverlynck.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ons amendement strekt ertoe een aantal fiscale ambtenaren het statuut te geven van officier van de gerechtelijke politie. Dat was reeds een aanbeveling in het verslag van de Parlementaire onderzoekscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit. Het wordt erkend in project 35 van het federaal veiligheids- en detentieplan en ook door de regeringscommissaris belast met de vereenvoudiging van de fiscale procedures en de strijd tegen de grote fiscale fraude.

In de opvolgingsnota van de regeringscommissaris staat dat het voorontwerp voor de 52 douaneambtenaren op 19 april 2001 werd besproken en dat het de bedoeling is binnen één tot anderhalf jaar de volledige procedure met selectie en vorming af te werken. Ook een voorontwerp in verband met de federale politie, goedgekeurd op 16 februari 2001, voorzag in deze mogelijkheid. Jammer genoeg zijn deze ontwerpen nog steeds niet ingediend. Er is verzet gerezen tegen de toekenning van de hoedanigheid van gerechtelijk officier aan sommige fiscale ambtenaren die ter beschikking worden gesteld. Wij hebben dit standpunt herhaaldelijk in de Senaat verdedigd. Dit maakt dat deze ter beschikking gestelde ambtenaren niet de taken kunnen uitvoeren die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van de fraude. Om die reden dienen we ons amendement opnieuw in en we hopen dat de Senaat het aanneemt.

De voorzitter. - We stemmen dus over het amendement van de heren Vandenberghe en Steverlynck.

Stemming 5

Aanwezig: 56
Voor: 16
Tegen: 39
Onthoudingen: 1

-Het amendement is niet aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.

Stemming 6

Aanwezig: 56
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 6

-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist het niet te amenderen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K. 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, gedaan te Brussel op 10 maart 1995 (Stuk 2-717)

Stemming 7

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Jemen inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Brussel op 3 februari 2000 (Stuk 2-936)

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik verwijs naar mijn vorige uiteenzettingen over wetsontwerpen met betrekking tot de bescherming en bevordering van investeringen.

Ik vraag de opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken al sedert jaren dat in deze akkoorden ook sociale en milieuclausules worden opgenomen.

Ik heb de minister van Buitenlandse Zaken al herhaaldelijk horen verklaren dat hij dit punt op de Belgisch-Luxemburgse agenda zou trachten te plaatsen. Bij de stemmig brengen we deze beloften in herinnering.

Stemming 8

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek om het stemrecht toe te kennen aan de Belgen die in het buitenland verblijven, voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers en tot instelling van de vrijheid van keuze van de gemachtigde in geval van stemming per volmacht (Stuk 2-970)

De voorzitter. - We stemmen tevens over de "Onderrichtingen voor de Belgische kiezer die in het buitenland verblijft en die gekozen heeft om zijn stem per briefwisseling uit te brengen".

Stemming 9

Aanwezig: 55
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

-Het wetsontwerp en de onderrichtingen zijn aangenomen.

-Het wetsontwerp zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 28 februari 2002

's ochtends om 10 uur

Evocatieprocedure

Wetsontwerp betreffende het beginsel van non-discriminatie ten gunste van deeltijdwerkers; Stuk 2-976/1 tot 3.

Evocatieprocedure

Wetsontwerp tot omzetting van de richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en tot invoering van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen; Stuk 2-977/1 tot 3.

Evocatieprocedure

Wetsontwerp tot wijziging van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; Stuk 2-978/1 en 2.

Vragen om uitleg:

's namiddags om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Mondelinge vragen.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek El Salvador inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Brussel op 12 oktober 1999; Stuk 2-642/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Staat Koeweit inzake de wederzijdse bescherming en bevordering van investeringen, gedaan te Brussel op 28 september 2000; Stuk 2-678/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regeringen van de Beneluxstaten (het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden, het Groothertogdom Luxemburg) en de regering van de Republiek Bulgarije betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen (Overnameovereenkomst), en met het Uitvoeringsprotocol, ondertekend te Brussel op 7 oktober 1998; Stuk 2-951/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op 22 september 1998, tot aanvulling van de Benelux-Overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale samenwerkingsverbanden of autoriteiten met gemeenschappelijke Memorie van Toelichting, ondertekend te Brussel op 12 september 1986; Stuk 2-984/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, inzake kinderen in gewapend conflict, aangenomen te New York op 25 mei 2000; Stuk 2-1005/1 en 2. (Pro memorie)

Wetsvoorstel betreffende het rookverbod in de binnenlandse reizigerstreinen (van de heer Francis Poty); Stuk 2-157/1 tot 6.

Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Verzending van een voorstel naar een andere commissie

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor het volgende voorstel te verzenden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden:

Dit voorstel werd eerder verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. (Instemming)

Stemmingen

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de artikelen 24bis en 50 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (van de heer René Thissen c.s., Stuk 2-386) (Nieuw opschrift)

De voorzitter. - We stemmen over artikel 1.

Stemming 10

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 19
Tegen: 2
Onthoudingen: 11

Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 23
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voor gestemd.

De tweederde meerderheid is bereikt.

-Artikel 1 is aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen over amendement 4 van de heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne.

Stemming 11

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 11
Tegen: 17
Onthoudingen: 4

Het quorum is bereikt; de gewone meerderheid is niet bereikt.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 0
Tegen: 23
Onthoudingen: 0

Het quorum is bereikt; de gewone meerderheid is niet bereikt.

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft tegen gestemd.

De tweederde meerderheid is niet bereikt.

-Het amendement is niet aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen over amendement 2 van de heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne.

Stemming 11

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 11
Tegen: 16
Onthoudingen: 5

Het quorum is bereikt; de gewone meerderheid is niet bereikt.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 0
Tegen: 23
Onthoudingen: 0

Het quorum is bereikt; de gewone meerderheid is niet bereikt.

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft tegen gestemd.

De tweederde meerderheid is niet bereikt.

-Het amendement is niet aangenomen.

-Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor amendement 5 van de heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne. Het amendement is dus niet aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen nu over artikel 2.

Stemming 13

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 19
Tegen: 3
Onthoudingen: 10

Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 22
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voor gestemd.

De tweederde meerderheid is bereikt.

-Artikel 2 is aangenomen.

-Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor de artikelen 3 en 4. Deze artikelen zijn dus aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen over amendement 6 van de heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne.

Stemming 14

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 11
Tegen: 16
Onthoudingen: 5

Het quorum is bereikt; de gewone meerderheid is niet bereikt.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 0
Tegen: 23
Onthoudingen: 0

Het quorum is bereikt; de gewone meerderheid is niet bereikt.

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft tegen gestemd.

De tweederde meerderheid is niet bereikt.

-Het amendement is niet aangenomen.

-Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor amendement 7 van de heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne. Het amendement is dus niet aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.

Stemming 15

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 19
Tegen: 5
Onthoudingen: 8

Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 22
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voor gestemd.

De tweederde meerderheid is bereikt.

-Het voorstel van bijzondere wet is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het drugspreventieproject MEGA in het onderwijs» (nr. 2-695)

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - Reeds jaren wordt er in ons onderwijs aan drugspreventie gedaan. De scholen kunnen kiezen uit verschillende programma's: "Tralies in Wonderland", "Leefsleutels", "Contactsleutels" en het MEGA-project.

Het Mega-project is een project van de federale politie. Het loopt over één schooljaar in het 5e of 6e leerjaar van het basisonderwijs. In de loop van een schooljaar worden 10 lesuren ingericht. Één of twee lesuren worden gegeven door het CLB, het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. Drie lesuren worden gegeven door een politieagent. De overige lesuren worden gegeven door de leerkracht.

Wat is het verschil tussen het huidige MEGA-project en het vroegere DONNA-project?

Kan de minister een overzicht geven van het aantal scholen en het aantal gemeenten in België waar dit project loopt?

Waarom richt het project zich tot de derde graad van het basisonderwijs?

Wordt het project op regelmatige basis geëvalueerd en zo ja, hoe gebeurt deze evaluatie?

Hoe worden de agenten opgeleid, moeten zij een sociale of maatschappelijke vooropleiding hebben?

Heeft het verschijnen voor een klas in uniform een bepaalde functie?

Hoeveel kost dit project op jaarbasis, opleiding agenten en materiaal inbegrepen?

Behoort het zuiver drugspreventiewerk wel tot de kerntaken van de politie?

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Het MEGA-project is geen project van de federale politie. Het kwam tot stand door het partnerschap tussen de politie, het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, lokale diensten en lokale overheden.

Wat is het verschil tussen het huidig MEGA-project en het vroegere DONNA-project? Er is geen inhoudelijk verschil tussen beide projecten. Het MEGA-project volgde het DONNA-project op. DONNA was een acroniem voor "Drugpreventie Opleiding Naar Neen Antwoorden". MEGA werd het nieuwe acroniem omdat het bruikbaar is in de drie landstalen: Mon Engagement pour Garantir l'Avenir, Mijn Eigen Goede Antwoord, Meine Eigene Gute Antwort.

Kan u een overzicht geven van het aantal scholen en het aantal gemeenten in België waar het project loopt? Voor de periode 2000 tot en met juni 2001: aantal scholen: 554; aantal leerlingen: 16.235; aantal gemeenten 115.

Waarom richt het project zich tot de derde graad van het basisonderwijs? De derde graad is de laatste stap voor het secundair onderwijs waar jongeren meer en vaak voor het eerst op zichzelf aangewezen zijn. Vanuit een pedagogisch standpunt beschouwt men de geviseerde leeftijd als de meest geschikte om aan gedragsvorming te doen. De doelstellingen van het project zijn verwerkt in de eindtermen van het lager onderwijs. Het project is een steun voor de leerkracht om deze eindtermen te verwezenlijken.

Wordt het project op regelmatige basis geëvalueerd, en zo ja, hoe gebeurt deze evaluatie? De lokale evaluatie is een geïntegreerd onderdeel van elke cursus. Vanuit het CLB wordt het project voortdurend opgevolgd en bijgestuurd.

Het project MEGA werd in 1998 door professor Van den Bergh van de KUL geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie werden voorgesteld aan de toenmalige minister van onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, de heer Van den Bossche.

De Vereniging voor Alcohol- en Andere Drugproblemen (VAD) volgt het project eveneens op.

Over de methodiek van de evaluatie kunnen de betrokken evaluerende instanties meer uitleg geven.

Hoe worden de agenten opgeleid en moeten ze een vooropleiding hebben? De rekrutering van MEGA-agenten gebeurt op vrijwillige basis, met medezeggenschap van de rechtstreekse overste en op basis van een specifiek profiel. Er is geen specifieke vooropleiding vereist.

De MEGA-agenten krijgen een interne opleiding die twee weken duurt en waarbij verschillende partners uit de sociale en onderwijssector betrokken zijn. Tijdens en na de opleiding begeleidt een psycho-pedagoge de agenten.

Heeft het verschijnen voor een klas in uniform een bepaalde functie? We beogen de politieman via het uniform voor de jongere herkenbaar te maken als mogelijk aanspreekpunt en als een helpende hand bij probleemsituaties, waardoor hij als partner in de lokale structuren herkenbaar wordt.

Hoeveel kost dit project op jaarbasis? Voor de periode 2000 tot en met juni 2001 bedroegen de kosten van personeel, opleiding en materiaal voor de federale politie 49.578,70 euro.

Behoort zuiver preventiewerk, gericht tegen drugsgebruik, tot de kerntaken van de politie? Onder punt 4.1.3 van de federale beleidsnota inzake drugs wordt de psycho-medisch-sociale sector verantwoordelijk gesteld voor de preventie van legaal en illegaal drugsgebruik. De politiediensten worden verantwoordelijk gesteld voor de preventie van drugsgerelateerde criminaliteit. Zuivere preventie is bijgevolg geen kerntaak van de politie. MEGA is echter veel meer dan een project tegen drugsgebruik alleen. Dat staat ook in de evaluatie van de KUL. Het is tevens een weerbaarheidstraining waarbij politiediensten optreden op verzoek van lokale overheden en in het raam van lokaal gemaakte afspraken.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - De minister zegt dat MEGA staat voor "mijn eigen goede antwoord". Hij verwijst naar de gedragsvorming. Ik vraag me echter af of een preventiecampagne die tien lesuren duurt, een gedragsverandering bij jongeren kan teweeg brengen. Alle psychologische onderzoeken wijzen erop dat minstens zes maanden rond een specifiek onderwerp moet worden gewerkt om een gedragsverandering teweeg te kunnen brengen. Ik vraag me dan ook af dit kan worden bereikt met het MEGA-project. Er bestaan preventieprojecten die reeds in de kleuterklas starten en voortduren tot het einde van het middelbaar onderwijs. Die gaan niet uitsluitend over drugs, maar over sociale vaardigheden. Regelmatig komen er onderwerpen aan bod zoals pesten op school, roken, alcohol- en drugsgebruik en rijden onder invloed. Zo een project is veel efficiënter en behandelt maatschappelijke, psychologische en pedagogische aspecten.

De agenten hebben geen vooropleiding. Is dit niet in tegenstelling met het nieuwe beleidsplan waarin duidelijk staat dat iemand die aan preventie doet, een pedagogische, psychologische en maatschappelijke achtergrond moet hebben? Ik vraag me af iemand zonder vooropleiding dit in een korte opleiding kan verwerven.

De minister zegt dat het uniform een bepaald gedragspatroon teweegbrengt bij de jongeren. Zelf heb ik van jongeren van 10, 11 of hoogstens 12 jaar gehoord dat zij gedurende het hele eerste lesuur gebiologeerd zijn door het dienstwapen van de politieagent in uniform. De boodschap van de agent ontgaat hen volledig. Het uniform wekt spijtig genoeg nog altijd veel te veel de idee op van repressie, verdrukking en straf. In een preventieproject inzake drugs moet die idee nu net niet worden meegegeven. Er moet daarentegen een sfeer van hulpverlening worden geschapen en het uniform draagt daartoe spijtig genoeg niet bij. Ik weet wel dat men daarin verandering wil brengen, maar voorlopig heeft het uniform nog steeds het gekende effect.

De minister beweert dat het project voor meer staat dan alleen preventie inzake drugsgebruik. Ik ken het project heel goed. Ik heb zelf aan zo een groep deelgenomen. Het is geen slecht project, maar het mag andere projecten niet verdringen of vervangen. In mijn ogen beperkt dit project zich tot drugs- of alcoholgebruik en gaat het niet verder. Bovendien kost dit project veel geld en kan de minister niet aan elk project even veel geld geven. Toch zouden het MEGA-project, de Contact- en de Leefsleutelprojecten eens met elkaar moeten worden vergeleken en moet in samenwerking met het kabinet worden onderzocht of er geen eenvormigheid in kan worden gebracht. Op bepaalde momenten zou ook in de twaalf jaar lopende Contact- en Leefsleutelprojecten kunnen worden ingegaan op drugs en alcohol.

Voor Binnenlandse Zaken is daar dan een taak weggelegd, zij het dan niet onmiddellijk voor politieagenten. Op die manier zouden de kredieten voor preventie kunnen worden gebundeld. Momenteel heeft de drugspreventie immers te lijden onder een versnippering van de middelen.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik stel vast dat mevrouw De Roeck zich tegen dit interessante project verzet.

Er hebben nochtans veel actoren aan meegewerkt en het werd geëvalueerd.

Ik ben verantwoordelijk voor de politiediensten die een rol te vervullen hebben bij de preventie. In een samenleving als de onze moet men kunnen aanvaarden dat politieagenten een uniform dragen, zelfs als het om preventie gaat. Ik wens hen niet om te vormen tot maatschappelijk werkers. Ze moeten niet alleen repressief optreden, maar moeten ook hulp en bijstand leveren. Jongeren moeten, net als andere burgers, weten dat ze geen schrik moeten hebben om een politieagent aan te spreken.

Contact met de politieagenten heeft een aanzienlijk educatief effect als de agenten kunnen aantonen dat ze de jongeren willen begrijpen en als ze meehelpen om een oplossing voor de problemen te vinden.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - De minister staat erop dat de agent in uniform verschijnt. Het gaat hier echter om plaatselijke initiatieven. In onze dorpsschool kennen de kinderen de politieman die in de klas komt. Ook zonder uniform weten ze dat ze bij hem als politieagent terecht kunnen. Over het algemeen verhoogt het uniform de drempel en schrikt het wellicht zelfs af.

Toch pleit ik ervoor dat de minister de verschillende projecten met elkaar zou vergelijken. Een preventieproject heeft geen effect als er geen follow-up is en in het bestaande project blijft het bij 10 lesuren.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Frans Lozie aan de minister van Justitie over «de controverse omtrent een mogelijke manipulatie van het onderzoek naar de X-getuigen in het dossier Neufchâteau» (nr. 2-705)

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Het is mijn bedoeling een einde te maken aan deze overbekende soap. In de marge van het onderzoek van Neufchâteau naar de ontvoering, het misbruik en de moord op kinderen nam een onderzoekscel van het derde SRC van de rijkswacht te Brussel, onder leiding van de heer Duterme, einde 1996 verhoren af van zogenaamde X-getuigen. Het ging om anonieme getuigen. Vooral het X1-dossier maakte veel ophef.

In het voorjaar van 1997 werden de ondervragers De Baets en Bille van dit onderzoek verwijderd op beschuldiging van manipulatie van de ondervragingen, het suggereren van antwoorden, de vervalsing van PV's van de verhoren. Uiteraard volgden er daarop zowel interne disciplinaire onderzoeken als een gerechtelijk onderzoek onder leiding van onderzoeksrechter Pignolet van Brussel. Het gerechtelijk onderzoek naar mogelijke beroepsfouten en/of manipulatie van onderzoeksrechter Pignolet werd afgerond met een buitenvervolgingstelling. Ook tijdens het intern vooronderzoek van de rijkswacht vond men geen enkel element dat verwees naar mogelijke feiten ten laste van de ondervragers. Er was nochtans genoeg onderzoeksmateriaal aanwezig. Zo werden bijvoorbeeld alle verhoren van X1 op video opgenomen en vaak door derden bijgewoond.

Toch meent de procureur-generaal van Brussel dat de betrokken rijkswachters niet meer voor gerechtelijke opdrachten kunnen worden ingezet omdat de vertrouwensbreuk met de magistratuur en met de collega's onoverbrugbaar zou zijn geworden. De procureur-generaal stelde op 30 maart 2000 namelijk een rapport op, gebaseerd op bovenvermeld onderzoek van onderzoeksrechter Pignolet. In dat rapport van de procureur-generaal staan nogal wat aanwijzingen van mogelijke fouten van De Baets en Bille.

Uiteraard ontving ook de hiërarchie van de rijkswacht dit rapport van de procureur-generaal en werden alle mogelijke aanwijzingen van beroepsfouten onderzocht. Geen enkel element doorstond dit onderzoek en op 25 januari 2001 brengt de heer Alain Duchatelet, op dat ogenblik personeelsverantwoordelijke bij de rijkswacht, de procureur-generaal van Brussel schriftelijk op de hoogte van het resultaat van het onderzoek, namelijk dat de aanwijzingen voor mogelijke fouten door De Baets en Bille kunnen niet hard worden gemaakt. Er kan hen niets ten laste worden gelegd. Het volledige onderzoeksrapport van de rijkswacht werd toen niet naar de procureur-generaal gestuurd, maar het toenmalige hoofd van de rijkswacht, de heer Fransen, bracht de procureur-generaal van Brussel wel schriftelijk op de hoogte van de resultaten van het onderzoek en van het feit dat hieruit bleek dat het rapport van de procureur-generaal van 30 maart 2000 op foute gegevens berustte. Daarop kwam geen enkele reactie van de procureur-generaal.

Normaal verwacht elk weldenkend mens dan toch dat beide onderzoekers in dat geval opnieuw hun gerechtelijke functies kunnen opnemen. Niets is echter minder waar. Zij werken momenteel in de Nationale School voor Onderzoek in de Berkendaelstraat te Elsene. Indien alle partijen hiermee akkoord zouden gaan, zouden we deze oplossing nog kunnen aanvaarden als de start van een nieuwe fase in de loopbaan van betrokken rijkswachters.

Het rapport van de procureur-generaal van Brussel van maart 2000 wordt echter nog met de regelmaat van de klok - einde 2001 nog in het weekblad Knack - opgediept om het werk van de beide onderzoekers in de zogenaamde X-dossiers in een slecht daglicht te plaatsen. Dezelfde teneur vinden we terug in interpellaties van kamerlid Van Parijs aan de minister van Justitie.

Het hoeft geen betoog dat de tegengestelde conclusies van beide rapporten, het rapport van de procureur-generaal van Brussel van 30 maart 2000 en het daaropvolgend rapport van de rijkswacht, waarvan de conclusies door de heer Duchatelet aan de Procureur-generaal werden meegedeeld, deze controverse in de pers mogelijk maken en zullen blijven voeden. Dat is onrechtvaardig voor alle betrokkenen: voor de betrokken onderzoekers, die geregeld beschuldigd worden van gebrek aan beroepsernst, wat hun verdere loopbaan uiteraard niet ten goede komt, en voor de procureur-generaal van Brussel, die zijn oordeel waarschijnlijk baseerde op een rapport dat de toets van een waarheidsonderzoek niet heeft kunnen doorstaan.

Ook voor de burger is dit onbegrijpelijk. Hoe kan een rijkswachtrapport conclusies opleveren die het tegengestelde zijn van die van het rapport van een procureur-generaal? Ten slotte mogen wij ook niet vergeten dat deze onverkwikkelijke tegenstelling naar alle waarschijnlijkheid zal worden uitgebuit door de hoofdverdachte in het dossier-Neufchâteau, van wie Justitie nu reeds ervaart dat hij een meester is in het instuderen van zijn dossier en het exploiteren van elk mogelijk element in zijn voordeel. Met deze vraag om uitleg doe ik een oproep om voor eens en altijd een einde te maken aan de controverse teneinde de rechtsstaat te verdedigen en het noodzakelijk vertrouwen van de burger in onze instellingen te herstellen.

Ik vermoed dat de procureur-generaal van Brussel tot op vandaag nog steeds geen kennis heeft genomen van het gehele rapport van de rijkswacht. Hij heeft er overigens nooit om gevraagd.

Kan de minister mij meedelen of de procureur-generaal van Brussel uiteindelijk in het bezit is gesteld van dit rapport en welk gevolg hij eraan heeft gegeven? Heeft hij het integraal gelezen? Heeft hij de tegenstellingen met zijn eigen rapport van 30 maart 2000 geanalyseerd? Welke conclusies heeft hij eruit getrokken? Is hij in staat de bevolking uitsluitsel te geven omtrent de fundamentele vraag of beide onderzoekers uiteindelijk beroepsfouten in dit dossier ten laste kunnen worden gelegd? Indien het antwoord hierop negatief is, welke elementen hanteert de procureur-generaal dan om de betrokkenen blijvend uit te sluiten van gerechtelijke taken?

Indien blijkt dat de toenmalige negatieve conclusies die de procureur-generaal van Brussel uit zijn rapport van 30 maart 2000 heeft getrokken, gebaseerd zijn op foutieve of onvolledige informatie, welke maatregelen heeft hij dan genomen ten opzichte van de personen die hem deze informatie hebben bezorgd?

Kan de minister, zonder het geheim van het onderzoek te schenden, een schematisch overzicht geven van de omvang en de aard van de onderzoeksverrichtingen die na het vertrek van de betrokkenen uit de cel van het 3de KOS te Brussel door hun opvolgers werden uitgevoerd? Wat is de stand van het dossier van onderzoeksrechter Langlois in Neufchâteau? Is het onderzoek afgerond en werden de conclusies toegevoegd aan het onderzoek lastens Dutroux? Heeft de betrokkene in het huidige stadium van het onderzoek inzage in de zogenaamde X-dossiers?

Er is nog een ander probleem dat verband houdt met deze dossiers. Zoals de minister zeer goed weet, staat in het tweede rapport van 17 februari 1998 van de parlementaire onderzoekscommissie omtrent de verdwenen en vermoorde kinderen dat de zogenaamde herlezing van de verhoren in de X-dossiers nog niet was afgerond. Thans blijkt dat deze herlezing reeds op 5 februari 1998, dus bijna twee weken vroeger, was afgerond. Als dit inderdaad klopt, dan rijst de vraag wie er verantwoordelijk was voor het niet-mededelen van deze informatie aan de parlementaire onderzoekscommissie: de rijkswachttop of de betrokken magistraten. Waarom werd deze informatie aan het parlement onthouden? In feite kunnen we hier spreken van manifeste tegenwerking van het parlementair onderzoek. In andere democratische staten, zoals de VS, wordt het tegenwerken van de justitie of van een parlementair onderzoek als een zeer zwaar vergrijp beschouwd. Collega's die dit dossier hebben gevolgd, hebben zelf kunnen vaststellen dat de einddatum voor de herlezing telkens werd opgeschoven naarmate het mandaat van de parlementaire onderzoekscommissie werd verlengd. We hebben dus duidelijk te maken met bewuste tegenwerking van het onderzoek.

Hebben de bevoegde ministers - de minister van Justitie voor de magistraten en leden van de gerechtelijke politie en de minister van Binnenlandse Zaken voor de andere politie - nadien enig onderzoek verricht naar de reden van deze tegenwerking en werden er maatregelen genomen ten opzichte van de verantwoordelijken?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - De heer Lozie vraagt of er eindelijk een einde komt aan wat hij een soap noemt. Alle elementen van het dossier wijzen erop dat er nu duidelijkheid heerst.

Zijn uitgebreide vraag over de controverse omtrent een mogelijke manipulatie van het onderzoek naar de X-getuigen in het dossier-Neufchâteau bevat verschillende elementen.

Voor een aantal punten werd al vroeger een antwoord gegeven naar aanleiding van de verschillende parlementaire vragen in dit verband.

Met betrekking tot zijn vragenlijstje werd opnieuw informatie ingewonnen bij de procureur-generaal van Brussel, alsook bij de directie-generaal van de huidige federale politie.

Bij brief van 30 maart 2000 deelde de procureur-generaal van Brussel aan de hiërarchie van de gewezen rijkswacht elementen mee, die zouden kunnen wijzen op eventuele tekortkomingen in hoofde van leden van de rijkswacht in het kader van het onderzoek uitgevoerd door de "Antenne Neufchâteau" van de BOB Brussel in het verband met de zaak van La Champignonnière.

De procureur-generaal voegde er eveneens de volgende beschouwingen aan toe die ook een voorzichtigheidsboodschap inhouden: "Afin d'éviter tout malentendu sur la portée du présent envoi, je crois devoir insister sur le fait que mon office a eu pour objectif essentiel d'identifier les éléments révélateurs de manquements relatifs à l'accomplissement de missions judiciaires par des membres de la gendarmerie. Je me suis gardé, en revanche, de me prononcer sur l'imputabilité de ces faits à telle personne déterminée. Dans cette perspective, le fait que certains membres de la gendarmerie sont cités nominativement dans l'exposé qui suit n'implique donc nullement que ceux-ci soient spécifiquement visés en tant que responsables - et, a fortiori, en tant que responsables exclusifs - des manquements et des dysfonctionnements relevés".

Er bestaat geen enkele tegenstelling tussen voormeld verslag en de volgende besluiten van het intern administratief onderzoek met betrekking tot de heren De Baets en Bille, waaruit ik volgende passage citeer: "Gelet op de bovenstaande beschouwingen, stel ik vast dat er in de brief van de procureur-generaal van Brussel onvoldoende elementen zijn om de geïdentificeerde mogelijke aanwijzingen van tekortkomingen, gepleegd door leden van de rijkswacht in het raam van het onderzoek uitgevoerd door de "Antenne Neufchâteau" van de BOB Brussel in verband met de zaak La Champignonnière, te objectiveren lastens adjudant De Baets alsook ten aanzien van zijn collega. Deze analyse liet mij toe in alle objectiviteit vast te stellen dat de geïdentificeerde aanwijzingen van tekortkomingen hetzij zonder voorwerp zijn, hetzij niet objectiveerbaar zijn, hetzij niet imputeerbaar zijn aan eerste wachtmeester Bille, hetzij niet kwalificeerbaar zijn als tuchtvergrijp ten laste van eerste wachtmeester Bille". Overigens informeerde de procureur-generaal de hiërarchie van de gewezen rijkswacht bij brief van 5 juni 2000 dat hij de mening toegedaan was "que cette affaire est clôturée sur le plan judiciaire et que je n'ai plus à y intervenir après vous avoir communiqué, par ma lettre du 30 mars 2000, précitée, les éléments du dossier de l'instruction dont il pouvait résulter, le cas échéant, des indices de manquements disciplinaires à charge de membres de la gendarmerie".

Als we al die elementen samenvoegen kunnen we gerust stellen dat er geen tegenstrijdigheid is met de conclusie dat de twee onderzoekers niets ten laste kan worden gelegd.

De procureur-generaal van Brussel bevestigt dat het resultaat van het administratief onderzoek dat gevoerd werd door de toenmalige rijkswacht, hem niet werd meegedeeld. Hij benadrukt evenwel dat het om een strikt intern onderzoek ging met als enige bedoeling de hiërarchische oversten van de betrokken rijkswachters de mogelijkheid te geven, indien nodig, een disciplinair onderzoek te starten. Het was dus de toenmalige commandant van de rijkswacht die moest beslissen of er ernstige redenen waren om de resultaten van het onderzoek mede te delen. Inmiddels weten we dat er niets werd vastgesteld.

In dit verband wens ik ook te verwijzen naar het antwoord dat aan de heer Lozie werd verstrekt op 15 februari 2001. Uiteraard moet opnieuw gewezen worden op het belang van het geheim van het onderzoek. Ik heb bij de procureur-generaal van Luik geïnformeerd naar de huidige stand van zaken. Zodra ik over haar antwoord beschik, zal ik dat aan de heer Lozie meedelen.

In opdracht van de onderzoekende magistraat werden er herlezingsverslagen van de verhoren in de X-dossiers opgesteld en in de procedure opgenomen. De onderzoeksrechter moest bijgevolg de opportuniteit of de mogelijkheid evalueren om de parlementaire onderzoekscommissie, binnen de perken van het geheim van het onderzoek, ervan te informeren. We hebben vastgesteld dat dit niet is gebeurd. De heer Lozie zegt terecht dat de verslagen niet tijdig aan de onderzoekscommissie werden meegedeeld. Ze maken nu deel uit van het strafdossier en zullen door alle betrokken partijen kunnen worden ingezien.

Er werd geen onderzoek ingeleid naar het achterhouden van informatie door politieambtenaren. De parlementaire onderzoekscommissie had dat nog kunnen doen, maar was toen nog niet op de hoogte. Ook in België zou het achterhouden van cruciale informatie of het verstrekken van onjuiste informatie niet zonder gevolgen mogen blijven. Momenteel bestaan er daaromtrent geen duidelijke regels. Vroeg of laat moeten we die richting inslaan, willen we de volledige medewerking van de politiediensten aan een parlementair onderzoek bekomen en op hun integriteit kunnen rekenen.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Dank zij het klare antwoord van de minister kan er eindelijk een einde komen aan deze discussie. Er kan inderdaad niets ten laste worden gelegd van de betrokkenen. Dat betekent ook dat als een bepaalde pers zich nogmaals op onderdelen van het onderzoek zou storten om de betrokkenen in een slecht daglicht te stellen, ze met deze duidelijke publieke verklaring de nodige juridische stappen kunnen doen.

Ik hoop dat de minister mij de gevraagde informatie over het onderzoek zal overzenden.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Jean-Pierre Malmendier aan de minister van Justitie over «de maatregelen die worden genomen inzake het geweld binnen het gezin» (nr. 2-706)

De heer Jean-Pierre Malmendier (PRL-FDF-MCC). - In juli 1992 heb ik de vader ontmoet van een jonge vrouw die met 14 messteken door haar gewezen vriend was vermoord. Dit drama vond plaats ondanks vijf klachten bij de procureur des Konings wegens stalking en afdreiging. Voor een zesde klacht was het te laat.

De autoriteiten hebben zich maar weinig bekommerd om die klachten en daardoor is het geweld tot moord kunnen escaleren. Voor het assisenhof werd de moordenaar uiteraard veroordeeld.

Om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen, heeft de vader als voorzitter van de vereniging "Ouders van een vermoord kind" een bewustmakingscampagne op touw gezet. Hij wilde dat gerecht en politie meer rekening zouden houden met de slachtoffers.

Aanvankelijk leek de houding van het gerecht in deze zaak eerder een uitzondering, maar achteraf bleek dit nog altijd de gebruikelijke aanpak te zijn. Het valt immers moeilijk om de ernst van geweld in het gezin juist in te schatten en nog moeilijker om te voorspellen hoe het zal evolueren.

In de RTBF-uitzending "Faits divers" van gisteren heeft een advocaat beklemtoond hoe belangrijk het is gewelddadig gedrag te stoppen nog vóór een bloedbad wordt aangericht. De gerechtelijke instanties moeten dat geweld afblokken, al was het maar om de geweldpleger duidelijk te maken dat hij met zijn gedrag over de wettelijke schreef gaat.

De brochure van het Forum voor een beleid ten gunste van de slachtoffers wijst erop dat slachtoffers van bedreigingen of van feitelijk geweld het recht hebben om bescherming te vragen.

Ondanks 10 jaar actie blijven soortgelijke drama's elkaar opvolgen. Denk maar aan het gezinsdrama te Ganshoren waarbij vier kinderen het leven verloren hoewel de moeder de politie meermaals had verwittigd. Ook in januari verloor iemand het leven in soortgelijke omstandigheden te Luik.

Politie en gerecht slagen er nog steeds niet in om het echte gevaar van geweld binnen het gezin juist in te schatten.

Mijnheer de minister, moet er niet meer aandacht worden geschonken aan bedreigingen en gewelddaden in gezinsverband, vermits het de voortekens kunnen zijn van onherstelbare drama's?

Mijnheer de minister, kunt u aangeven of er ter zake specifieke richtlijnen zijn gegeven aan de gerechtelijke overheden?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - In haar federaal veiligheidsplan en in haar strafbeleid heeft de regering al aangekondigd dat zij het aantal gewelddelicten wil terugdringen.

Over het enorme probleem van het intrafamiliaal geweld moet een diepgaand maatschappelijk debat worden gevoerd. Deze assemblee heeft dat reeds meermaals gedaan.

Uit verschillende bronnen en studies blijkt dat geweld binnen het gezin een veel voorkomend maatschappelijk fenomeen is, dat zich voordoet als seksueel, psychologisch of fysiek geweld, en gepleegd wordt tussen echtgenoten, door ouders tegen hun kinderen en omgekeerd, maar ook ten aanzien van hulpbehoevende, gehandicapte en bejaarde mensen.

Deze vorm van geweld wordt vaak ten onrechte beschouwd als een privé-aangelegenheid en niet als een gewelddelict. In gezinnen zijn vaak vrouwen en jonge meisjes slachtoffer van mannelijk geweld. Deze situatie is het resultaat van sociaal en historisch scheefgegroeide krachtsverhoudingen die de overheid niet mag tolereren.

Een volgehouden structurele aanpak van het geweld binnen het gezin moet bijgevolg stoelen op gelijkheid, emancipatie, partnerschap en wederzijds respect tussen mannen en vrouwen, en zal vorm krijgen in een reeks afzonderlijke vormings- en voorlichtingsprojecten, echte sociale bemiddeling, begeleiding en beteugeling, slachtofferrechten, de behandeling van de daders evenals de follow-up en de evaluatie van het beleid inzake geweld binnen het gezin.

De jongste jaren heeft de wetgeving inzake fysiek, seksueel en psychologisch geweld een hele evolutie doorgemaakt. De wetgever wil de straffen verzwaren en deze vorm van geweld bestraffen als een vorm van machtsmisbruik binnen het echtpaar, het gezin of een andere relatievorm.

Ik wil enkele van die wetten in herinnering brengen.

De wet van 24 november 1997 strekkend om het geweld tussen partners tegen te gaan voorziet in zwaardere straffen en verzwarende omstandigheden voor de dader van het strafbaar feit, wanneer dat strafbaar feit genoemd wordt in de artikelen 398 tot 405 van het Strafwetboek en de vermoedelijke pleger van het strafbaar feit de echtgenoot van het slachtoffer is of de persoon met wie hij of zij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft.

De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning voegt het artikel 1479 in het Burgerlijk Wetboek in en machtigt de vrederechter om dringende en voorlopige maatregelen te nemen als de verstandhouding tussen de wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is.

De wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, aangenomen door de Senaat op 16 november 2000, breidt deze bescherming uit tot strafbare feiten met een seksueel karakter - prostitutie, aantasting van de seksuele integriteit, verkrachting, opzettelijk doden en verwonden - en veroordeelt elke vorm van seksuele verminking.

Een ander wetsontwerp, goedgekeurd door de Ministerraad, machtigt de echtgenoot of het samenwonende slachtoffer van gewelddaden, om na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, hetzij na een echtscheidingsprocedure, hetzij voor de vrederechter in geval van samenwoning, de echtelijke woning opnieuw te betrekken, als de andere echtgenoot of de samenwonende zich schuldig heeft gemaakt aan geweld.

Wij trachten greep te krijgen op dit actuele probleem. Spijtig genoeg zullen wij er nooit in slagen deze vorm van geweld volledig uit te sluiten. Voor deze specifieke problematiek kunnen ook geen algemene richtlijnen worden uitgevaardigd.

Op dit ogenblik loopt er een experiment in Antwerpen. In nauwe samenwerking met politie en gerecht wordt er bijzondere aandacht geschonken aan alle vormen van geweld binnen het gezin en worden er per gezin verschillende dossiers bijgehouden. Wij zullen dit proefproject evalueren en nagaan of het kan worden veralgemeend.

Om de magistratuur attent te maken op deze problematiek heb ik de Hoge Raad voor de Justitie verzocht een en ander op te nemen in het vormingspakket van de magistraten. De Hoge Raad heeft beloofd hieraan gevolg te zullen geven.

De dienst voor strafrechtelijk beleid werkt momenteel aan geïntegreerde misdaadstatistieken en heeft enkele maanden geleden de opdracht gekregen een instrument te ontwikkelen om het fenomeen van het geweld binnen het gezin beter te bestuderen en er de vereiste beleidsopties uit af te leiden.

Dit probleem ontsnapt niet aan onze aandacht. Wij bekijken het zowel vanuit wetgevende als vanuit praktische hoek.

De heer Jean-Pierre Malmendier (PRL-FDF-MCC). - Ik dank de minister voor zijn erg volledig en leerrijk antwoord. Ik wist niet dat er in Antwerpen een proefproject loopt. Dat is mijns inziens de goede weg. De wetgeving is vooral gericht op een strengere beteugeling, maar in deze problematiek moet de nadruk op preventie liggen. Dat belet echter niet dat feiten met hun naam moeten worden genoemd. De minister werkt in die richting en dat verheugt mij.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik zou bijkomende informatie willen verstrekken. Ik deel het standpunt van de heer Malmendier en vind eveneens dat preventie voorrang moet krijgen op repressie. Ik heb desalniettemin geleerd dat er verschillende straffen zijn die een gunstige weerslag kunnen hebben. De nieuwe wet zal aan de partner die het slachtoffer werd van geweld binnen het gezin, het recht verlenen om in geval van echtscheiding de gezinswoning te behouden. Dat zijn geen strafsancties, maar wel burgerlijke straffen die gewelddadige echtgenoten ertoe aanzetten tweemaal na te denken alvorens toe te slaan.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over «het Participatiefonds» (nr. 2-696)

De voorzitter. - De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, antwoordt namens de heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Het Participatiefonds, een overheidsinstelling, kent al sinds de jaren tachtig achtergestelde leningen tegen gunstige voorwaarden toe om zelfstandige ondernemers te ondersteunen. Bij een achtergestelde lening wordt de lening in de praktijk gelijkgesteld met het eigen vermogen, dus het risicokapitaal. In geval van faillissement komt de achtergestelde lening als laatste in de rij van de schuldeisers. In 2000 werden in België 1.400 zelfstandige ondernemers bij hun start of bij hun verdere ontplooiing ondersteund voor een totaal bedrag van 3 miljard frank aan achtergestelde leningen. Dit was een stijging van 83% vergeleken met 1999.

Het Participatiefonds kent verschillende soorten achtergestelde leningen toe. Er zijn de progressleningen en overdrachtleningen voor bestaande bedrijven en de instapleningen voor starters die minder dan 1 jaar actief zijn. In 2000 werden meer dan 1.000 ondernemers geholpen voor een totaal bedrag van 2,8 miljard frank. Ongeveer 90% van de totaal beschikbare middelen gaat bijgevolg naar dit soort starters of bestaande bedrijven. De achtergestelde lening kan maximaal 3 tot 5 miljoen frank bedragen.

Daarnaast zijn er de startersleningen voor werkzoekenden die een eigen zaak willen opstarten. Vorig jaar werden meer dan 300 dossiers goedgekeurd voor een totaal bedrag van 270 miljoen frank. Momenteel kan zo'n achtergestelde lening maximaal 1,1 miljoen frank bedragen.

In zijn beleidsnota naar aanleiding van het ontwerp van algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2002 schrijft de minister onder de titel "KMO en Middenstand" dat de regering er ook aan denkt de werking van een aantal KMO-instrumenten, zoals het Participatiefonds, doeltreffender te maken. Bovendien heeft het Participatiefonds nood aan een hoger eigen vermogen. Anders dreigt het fonds noodgedwongen een selectief kredietbeleid te moeten gaan voeren.

Ik wens ook even de positie van het fonds te schetsen bij de financiering van ondernemingen. Ondernemingen hebben het momenteel moeilijk om kredieten te krijgen. De banken leggen strengere regels op voor de toekenning van kredieten aan KMO's in het licht van de zogenaamde Bazel-II-normen. Er wordt veel gesproken over kredietschaarste of credit crunch. Er moet dus zo snel mogelijk werk worden gemaakt van een vlottere toegang tot financiering voor KMO's. Voor kleinere ondernemingen, die relatief kleine kredieten nodig hebben, kan het Participatiefonds een belangrijke rol spelen. Dit wordt ook bevestigd door de werkgroep "Toegang van de KMO's tot bankkrediet en de beursmarkten", de werkgroep "Desimpel". Voor het Participatiefonds gelden de Bazel-normen immers niet en het kan dus meer lenen, namelijk ten belope van al zijn liquiditeiten. De vraag bij het fonds is dan ook groot, maar de grens is bijna bereikt. Midden 2001 waren er reeds 187 miljoen euro of 7,5 miljard frank aan uitstaande kredieten. Er zouden nog meer liquiditeiten kunnen worden toegekend als er meer eigen middelen aan het Participatiefonds worden verschaft. Men heeft het in dit verband over een jaarlijkse dotatie van 6,25 miljoen euro of 250 miljoen frank en dit gedurende tien jaar.

Wat bedoelt de minister precies met `doeltreffender maken'? Beschikt hij reeds over concrete voorstellen? Is de minister van plan om het eigen vermogen van het Participatiefonds op te trekken? Zo ja, met hoeveel? Heeft hij plannen om het Participatiefonds te laten cofinancieren in buitenlandse investeringen van KMO's, zoals het BMI, de Belgische Maatschappij voor Internationale investeringen, dit doet voor de grotere ondernemingen? Zal de cofinanciering verlopen door middel van het nemen van minderheidsparticipaties of door het verstrekken van leningen?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik zal mededeling doen van het antwoord dat minister Daems heeft voorbereid met betrekking tot de vier vragen van de heer Steverlynck.

Ten eerste, het doeltreffender maken betekent enerzijds het doeltreffender maken van de geleverde inspanningen, de efficiëntie van de ingezette middelen, en anderzijds het afstemmen van de middelen op de juiste zaken, de meest actuele noden van het moment. Voor het Participatiefonds zijn beide elementen belangrijk. Dit betekent dat wordt nagegaan hoe en in welke vorm het Participatiefonds efficiënter en effectiever kan worden gebruikt voor het steunen van KMO's als onderdeel van een algemeen KMO-beleid.

Minister Daems geeft het voorbeeld van de wijzigende doelstellingen voor steun van het Fonds. KMO's zijn in het raam van de aanpassing aan de informatiemaatschappij om diverse redenen trager in de aanpassing aan nieuwe technologieën. Aan deze concrete nood kan het Participatiefonds verhelpen. In dat opzicht heeft minister Daems met zijn collega vice-eerste minister Onkelinx op 5 juli 2000 een nieuw akkoord over overheidsleningen tussen het Participatiefonds en de Europese Investeringsbank voorgesteld. Deze leningen zijn gericht op het stimuleren van nieuwe ondernemers om hun eigen bedrijf te starten en om aldus werkgelegenheid te creëren, meer bepaald in het domein van de elektronische handel. In dit nieuwe akkoord wordt het maximum bedrag voor de instaplening verdubbeld tot 5 miljoen Belgische frank. Tijdens de eerste, vaak moeilijke, startjaren is de intrestvoet beperkt tot 3%. Een extra inspanning wordt geleverd voor start-ups in het domein van de e-commerce en voor bedrijven die binnen het eerste jaar na toekenning van de lening ten minste twee nieuwe arbeidsplaatsen creëren. Voor dit type starters kan de lening oplopen tot vier maal het bedrag dat de ondernemer persoonlijk bijdraagt, tegenover drie maal vroeger.

Ten tweede zijn er al heel wat concrete voorstellen, die echter nog in een ontwikkelingsfase zitten. Zo wordt momenteel onderzocht hoe en in welke mate het Participatiefonds kan worden ingeschakeld om fondsen te leveren voor het steunen van werklozen, zowel jongere als oudere, die een zelfstandige activiteit willen starten, bijvoorbeeld in de informatie- en communicatietechnologie of e-commerce. Dit kan zowel betrekking hebben op premies als op leningen. Een tweede project dat in onderzoek is, betreft het gebruik van het Participatiefonds in het raam van de oprichting van een fonds voor de aanpassing aan nieuwe technologieën. De minister van Werkgelegenheid heeft over een aantal doelstellingen van dit fonds al een toelichting gegeven in de Senaat. Een derde project dat eveneens in onderzoek is, betreft het gebruik van het Fonds voor de voorfinanciering van de uittredingspremie voor kinesisten die het beroep willen verlaten.

Minister Daems benadrukt dat deze projecten nog in overweging zijn. Pas wanneer er een duidelijk beeld is van de budgettaire vereisten, zullen ze op hun efficiëntie en effectiviteit worden geëvalueerd en kan er een eindbeslissing worden genomen.

Ten derde, momenteel bezit het Participatiefonds onvoldoende eigen vermogen om zijn huidige activiteiten en eventuele nieuwe projecten, zoals daarnet opgesomd, uit te voeren. Minister Daems is hiervoor, samen met andere ministers, op zoek naar extra middelen.

Ten vierde, de cofinanciering van het Participatiefonds in buitenlandse investeringen van KMO's, zoals het BMI dit doet voor grotere ondernemingen, is momenteel geen prioriteit voor het Participatiefonds. De wettelijke bepalingen van het Fonds dienen hiervoor in rekening te worden genomen.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Het is moeilijk hierover nu een discussie te voeren. Sta me dan ook toe mijn repliek te beperken tot enkele opmerkingen.

Dat naar extra middelen wordt gezocht is belangrijk, omdat men, naast de mogelijkheden op fiscaal vlak om voor investeringen bestemde reserves vrij te stellen van vennootschapsbelasting, voor kleine ondernemingen met deze extra middelen heel wat bijkomende kredieten kan toekennen.

Het verwondert me dat de minister verwijst naar beslissingen van 2000 en 2001, terwijl de vooruitzichten toch veel meer van belang zijn.

Ik heb er ook nota van genomen dat exportondersteuning van KMO via het Participatiefonds en het BMI geen prioriteit vormt.

-Het incident is gesloten.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergaderingen vinden plaats op donderdag 28 februari 2002 om 10 uur en om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 20.30 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: de dames de Bethune en Lizin, verhinderd, de heren Destexhe en Roelants du Vivier, met opdracht in het buitenland, de heer Kelchtermans, in het buitenland, en de heer Hordies, wegens ambtsplichten.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 58
Voor: 38
Tegen: 19
Onthoudingen: 1

Voor

Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Tegen

Michel Barbeaux, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen.

Onthoudingen

Armand De Decker.

Stemming 2

Aanwezig: 58
Voor: 22
Tegen: 35
Onthoudingen: 1

Voor

Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Paul De Grauwe, Jacques Devolder, André Geens, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Didier Ramoudt, Jan Remans, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Paul Wille.

Tegen

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Marie-José Laloy, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Louis Siquet, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Magdeleine Willame-Boonen.

Onthoudingen

Jacques D'Hooghe.

Stemming 3

Aanwezig: 58
Voor: 22
Tegen: 35
Onthoudingen: 1

Voor

Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Paul De Grauwe, Jacques Devolder, André Geens, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Didier Ramoudt, Jan Remans, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Paul Wille.

Tegen

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Marie-José Laloy, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Louis Siquet, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Magdeleine Willame-Boonen.

Onthoudingen

Jacques D'Hooghe.

Stemming 4

Aanwezig: 57
Voor: 38
Tegen: 6
Onthoudingen: 13

Voor

Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Jan Remans, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Tegen

Ludwig Caluwé, Jan Steverlynck, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne.

Onthoudingen

Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Didier Ramoudt, Gerda Staveaux-Van Steenberge, René Thissen, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen.

Stemming 5

Aanwezig: 56
Voor: 16
Tegen: 39
Onthoudingen: 1

Voor

Michel Barbeaux, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen.

Tegen

Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Onthoudingen

Jacques D'Hooghe.

Stemming 6

Aanwezig: 56
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 6

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Onthoudingen

Ludwig Caluwé, Jacques D'Hooghe, Jan Steverlynck, Hugo Vandenberghe, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne.

Stemming 7

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Stemming 8

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Stemming 9

Aanwezig: 55
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Onthoudingen

Meryem Kaçar.

Stemming 10

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 19
Tegen: 2
Onthoudingen: 11

Voor

Marcel Colla, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Jacques Devolder, André Geens, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Michiel Maertens, Guy Moens, Fatma Pehlivan, Didier Ramoudt, Jan Remans, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Tegen

Ludwig Caluwé, Jan Steverlynck.

Onthoudingen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Jacques D'Hooghe, Frans Lozie, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 23
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, René Thissen, Magdeleine Willame-Boonen.

Duitstalige gemeenschapssenator

Voor

Louis Siquet.

Stemming 11

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 11
Tegen: 17
Onthoudingen: 4

Voor

Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken.

Tegen

Marcel Colla, Paul De Grauwe, Jacques Devolder, André Geens, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Michiel Maertens, Guy Moens, Fatma Pehlivan, Didier Ramoudt, Jan Remans, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Onthoudingen

Jacinta De Roeck, Jacques D'Hooghe, Meryem Kaçar, Frans Lozie.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 0
Tegen: 23
Onthoudingen: 0

Tegen

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, René Thissen, Magdeleine Willame-Boonen.

Duitstalige gemeenschapssenator

Tegen

Louis Siquet.

Stemming 12

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 11
Tegen: 16
Onthoudingen: 5

Voor

Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken.

Tegen

Marcel Colla, Paul De Grauwe, Jacques Devolder, André Geens, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Guy Moens, Fatma Pehlivan, Didier Ramoudt, Jan Remans, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Onthoudingen

Jacinta De Roeck, Jacques D'Hooghe, Meryem Kaçar, Frans Lozie, Michiel Maertens.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 0
Tegen: 23
Onthoudingen: 0

Tegen

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, René Thissen, Magdeleine Willame-Boonen.

Duitstalige gemeenschapssenator

Tegen

Louis Siquet.

Stemming 13

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 19
Tegen: 3
Onthoudingen: 10

Voor

Marcel Colla, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Jacques Devolder, André Geens, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Michiel Maertens, Guy Moens, Fatma Pehlivan, Didier Ramoudt, Jan Remans, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Tegen

Ludwig Caluwé, Frans Lozie, Jan Steverlynck.

Onthoudingen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 22
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, René Thissen, Magdeleine Willame-Boonen.

Onthoudingen

Jean-Marie Happart.

Duitstalige gemeenschapssenator

Voor

Louis Siquet.

Stemming 14

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 11
Tegen: 16
Onthoudingen: 5

Voor

Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken.

Tegen

Marcel Colla, Paul De Grauwe, Jacques Devolder, André Geens, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Guy Moens, Fatma Pehlivan, Didier Ramoudt, Jan Remans, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Onthoudingen

Jacinta De Roeck, Jacques D'Hooghe, Meryem Kaçar, Frans Lozie, Michiel Maertens.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 0
Tegen: 23
Onthoudingen: 0

Tegen

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, René Thissen, Magdeleine Willame-Boonen.

Duitstalige gemeenschapssenator

Tegen

Louis Siquet.

Stemming 15

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 32
Voor: 19
Tegen: 5
Onthoudingen: 8

Voor

Marcel Colla, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Jacques Devolder, André Geens, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Michiel Maertens, Guy Moens, Fatma Pehlivan, Didier Ramoudt, Jan Remans, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Tegen

Ludwig Caluwé, Frans Lozie, Jan Steverlynck, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne.

Onthoudingen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.

Franse taalgroep

Aanwezig: 23
Voor: 22
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Francis Poty, René Thissen, Magdeleine Willame-Boonen.

Onthoudingen

Jean-Marie Happart.

Duitstalige gemeenschapssenator

Voor

Louis Siquet.

Indiening van voorstellen

De volgende voorstellen werden ingediend:

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, wat betreft de rechten van de slachtoffers (van de heer Philippe Monfils; Stuk 2-1044/1).

Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 5bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot het informatierecht van de slachtoffers (van de heer Philippe Monfils; Stuk 2-1045/1).

Wetsvoorstel tot invoering van een dag van de Verzoening (van de heer Wim Verreycken; Stuk 2-1047/1).

Wetsvoorstel betreffende de dotaties aan leden van de koninklijke familie (van de heren Olivier de Clippele en Philippe Monfils; Stuk 2-1054/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen (van de heer Louis Siquet; Stuk 2-1055/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 378 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de handelingen verricht in het kader van het ouderlijk gezag waarvoor de machtiging van de vrederechter vereist is (van mevrouw Nathalie de T' Serclaes c.s.; Stuk 2-1058/1).

Voorstellen van resolutie

Voorstel van resolutie betreffende de beëindiging van de verbanning van repressieslachtoffers (van de heer Wim Verreycken c.s.; Stuk 2-1046/1).

Voorstel van resolutie betreffende de evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de beleidsraden (van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen c.s.; Stuk 2-1052/1).

Voorstel van resolutie betreffende de veroordeling van België door het Europees Hof voor de rechten van de mens wegens schending van artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (van de heer Georges Dallemagne c.s.; Stuk 2-1053/1).

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, wat betreft de rechten van de slachtoffers (van de heer Philippe Monfils; Stuk 2-1044/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 5bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot het informatierecht van de slachtoffers (van de heer Philippe Monfils; Stuk 2-1045/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel betreffende de dotaties aan leden van de koninklijke familie (van de heren Olivier de Clippele en Philippe Monfils; Stuk 2-1054/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen (van de heer Louis Siquet; Stuk 2-1055/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 378 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de handelingen verricht in het kader van het ouderlijk gezag waarvoor de machtiging van de vrederechter vereist is (van mevrouw Nathalie de T' Serclaes en de heer Jean-Pierre Malmendier; Stuk 2-1058/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Voorstellen van resolutie

Voorstel van resolutie betreffende de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de beleidsraden (van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen c.s.; Stuk 2-1052/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie betreffende de veroordeling van België door het Europees Hof voor de rechten van de mens wegens schending van artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (van de heer Georges Dallemagne c.s.; Stuk 2-1053/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

van de heer Jan Remans aan de minister van Financiën over "de herschatting van de kadastrale inkomens" (nr. 2-709)

van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de defederalisering van de gewestelijke ontvangers" (nr. 2-710)

van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over "de nood aan controle op het bezit van baseballknuppels" (nr. 2-711)

van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over "de asielzoekers die in een lokaal opvanginitiatief verblijven" (nr. 2-712)

van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "de achterstand in de vergoeding van gerechtsdeskundigen"(nr. 2-714)

van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een basisopleiding of een voortgezette opleiding mensenhandel binnen de politiescholen" (nr. 2-715)

van de heer Vincent Van Quickenborne aan de eerste minister over "de politieke verantwoordelijkheid voor de handelingen van de leden van de koninklijke familie"(nr. 2-716)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over "de ondersteuning van geboortehuizen en kraamcentra in België" (nr. 2-718)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, over "de ratificatie van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake de ergste vormen van kinderarbeid" (nr. 2-719)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "een additioneel protocol over klachtrecht voor kinderen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind" (nr. 2-720)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van het kind door de Verenigde Staten" (nr. 2-721)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de samenstelling van het Comité voor de rechten van het kind van de Verenigde Naties" (nr. 2-722)

van de heer Vincent Van Quickenborne aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over "de elektronische certificatie" (nr. 2-723)

van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen aan de eerste minister over "de uitlatingen van de President van de Verenigde Staten naar aanleiding van zijn recente state of the union" (nr. 2-724)

van de heer François Roelants du Vivier aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de toezegging te Doha door de heer Lamy aan de onderhandelaar van de Verenigde Staten dat de Europese Unie zich bij de regeling van conflicten in het kader van de wereldhandelsorganisatie niet zal beroepen op het voorzorgsprincipe" (nr. 2-725)

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Evocatie

De Senaat heeft bij boodschap van 18 februari 2002 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:

Wetsontwerp ertoe strekkende het Belgische recht in overeenstemming te brengen met het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, aangenomen te New York op 10 december 1984 (Stuk 2-1020/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 7 februari 2002 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 94 van het Wetboek der successierechten ingevolge het nieuwe lokalisatiecriterium voor het recht van successie zoals bepaald bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten (Stuk 2-1048/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid (Stuk 2-1050/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 8 februari 2002; de uiterste datum voor evocatie is maandag 4 maart 2002.

Wetsontwerp tot wijziging van de onverenigbaarheidsregeling voor de leiders van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (Stuk 2-1051/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 8 februari 2002; de uiterste datum voor evocatie is maandag 4 maart 2002.

Artikel 80 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek der successierechten en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten ingevolge de nieuwe lokalisatiecriteria voor de gewestelijke belastingen zoals bepaald bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten (Stuk 2-1049/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 8 februari 2002; de uiterste datum voor evocatie is vrijdag 22 februari 2002.

Antwoorden van de regering op aanbevelingen van de Senaat

Bij brief van 8 februari 2002 heeft de eerste minister aan de Senaat overgezonden, het antwoord van de minister van Justitie op de aanbevelingen van de verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale Aangelegenheden over de rechten van het kind (stuk Senaat 2-725/3).

-Verzonden naar de verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale Aangelegenheden.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.