2-243

2-243

Belgische Senaat

2-243

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 21 NOVEMBER 2002 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «de taalaanhorigheid van de rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaams Parlement» (nr. 2-902)

Mondelinge vragen

Wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de bescherming van de goederen van de minderjarigen (Stuk 2-1058) (Tweede behandeling)

Aanwijzing van een Nederlandstalig effectief lid (advocaat) van de Hoge Raad voor de Justitie (Stuk 2-1338)

Stemmingen

Aanwijzing van een Nederlandstalig effectief lid (advocaat) van de Hoge Raad voor de Justitie (Stuk 2-1338)

Regeling van de werkzaamheden

Stemmingen

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de aangekondigde hervormingen van de wet op de bewakingsondernemingen» (nr. 2-896)

Bijlage


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer François Roelants du Vivier aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer en aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «de schipbreuk van de olietanker Prestige en de veiligheid op zee» (nr. 2-1133)

Mondelinge vraag van mevrouw Marie Nagy aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer en aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «de toepassing van de Erika-maatregelen» (nr. 2-1135)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer François Roelants du Vivier (MR). - De minister van Leefmilieu heeft op 7 september het nieuwe Belgische systeem in de strijd tegen olievlekken voorgesteld, waarmee olievlekken tot 1.000 ton koolwaterstof kunnen worden aangepakt. Is dit niet wat weinig in vergelijking met de 10.000 ton die reeds uit de "Prestige" is weggevloeid voor de kust van Galicië en de 70.000 ton die voorlopig nog in het wrak zit?

De zee zal altijd gevaarlijk zijn. We weten echter hoe we het risico van schipbreuken kunnen verkleinen: moderne schepen (met dubbele wanden voor olietankers), regelmatig onderhoud en controle, een verplichting om ver van de kust te varen, luchtsurveillance... Ook moeten de operatoren weten dat ze in geval van schipbreuk voor de hele schade moeten opdraaien. De internationale gemeenschap zou over de middelen beschikken om die oplossingen op te leggen, maar de politieke wil ontbreekt. Er is nog heel wat weg af te leggen vooraleer de maatregelen die de Europese Unie na de schipbreuk van de Erika heeft genomen, zullen worden toegepast.

Mijn vragen hebben betrekking op de pakketten Erika I en II, de verplichtingen van het Memorandum van Parijs en de MARPOL-conventie. Erika I werd in december 2001 aangenomen, maar zal pas in juni 2003 van kracht worden. Het voorziet in strengere controles in de havens, het opstellen van een zwarte lijst van gevaarlijke schepen, een verplichte jaarlijkse inspectie van risicoschepen en een beter toezicht op de classificatiebureaus. Heeft de minister al beslissingen genomen om die maatregelen geheel of gedeeltelijk toe te passen?

Het Memorandum van Parijs stipuleert dat 19 staten, waaronder de 15 EU-lidstaten, minstens 25% van de schepen die hun havens aandoen, controleren. In 2001 heeft België 29% van de schepen gecontroleerd. Bij 849 van de 1679 gecontroleerde schepen werden gebreken vastgesteld en 102 schepen moesten aan de ketting blijven tot de nodige herstellingen waren uitgevoerd. Hiermee doen we veel beter dan Frankrijk, dat slechts 9,63% van de schepen controleert, maar we blijven achter op Italië en Kroatië, die 40% van de schepen controleren. Kunnen we niet meer doen?

De amendementen 2001 op de MARPOL-conventie zijn pas in werking getreden. Ze strekken tot een snellere invoering van de verplichte dubbele wand voor olietankers van meer dan 30.000 ton gebouwd na 1996. Kan de Internationale Maritieme Organisatie niet tot meer haast worden aangezet?

Het pakket Erika II geeft meer aanleiding tot vragen aangezien het nog niet is goedgekeurd. Het voorziet in de oprichting van een Agentschap voor de veiligheid van de zeevaart; over de zetel wordt nog geruzied. Het voorziet ook in de oprichting van een nieuw Fonds voor schadevergoeding, dat 1 miljard euro krijgt, en een systeem voor de informatieverstrekking over het verkeer op zee dat het mogelijk maakt makkelijker de toegang tot Europese wateren te ontzeggen aan schepen waarvan de veiligheid of de lading onbekend is. Het gaat dus om zeer belangrijke maatregelen. Wat doet de minister in de Raad van ministers om dit dossier te doen opschieten? Ik twijfel er niet aan dat België een belangrijke rol te vervullen heeft. Ik hoop dat de minister die ook op zich neemt.

Mevrouw Marie Nagy (ECOLO). - Blijkbaar is de heer Roelants du Vivier in dit dossier wel van mening dat de Europese beslissingen moeten worden gesteund en dat België een voortrekkersrol moet spelen.

Dinsdagochtend is de "Prestige" - volgens de enen een Liberiaans schip onder Bahamaanse vlag, volgens andere een Grieks schip onder Liberiaanse vlag - met haar lading gezonken in de Atlantische Oceaan. Een hele regio ziet haar economie, die traditioneel gebaseerd is op visserij en de kweek van schaaldieren, bedreigd. Tientallen kilometers strand zijn reeds vervuild en de rest van de lading vormt vanop een diepte van 3.500 meter een bedreiging voor de Spaanse, Portugese en Franse kusten.

Jacques Chirac is scherp uitgevlogen tegen de Europese en nationale verantwoordelijken; hij klaagde de laksheid aan waarmee men drijvende wrakken laat rondvaren. De Europese commissaris kondigde aan dat de lidstaten de pakketten Erika I en Erika II versneld zullen toepassen.

De minister heeft er tijdens het Belgisch voorzitterschap voor geijverd dat de pakketten Erika I en Erika II worden aangenomen. Vandaag heb ik de volgende vragen. Welke maatregelen zullen worden genomen om de omzetting van de Erika-bepalingen in het Belgische recht te versnellen? Welke maatregelen hebben België en zijn buurlanden reeds genomen om dergelijke ongelukken te vermijden? Hoe is de classificatie van en de strijd tegen de drijvende wrakken georganiseerd?

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Tijdens het Belgische voorzitterschap hebben we alles in het werk gesteld om in de dossiers Erika I en II versneld vooruitgang te boeken.

Europa heeft tot strenge maatregelen besloten en ik wens dat die zo snel mogelijk worden toegepast. Mevrouw de Palacio heeft die eis herhaald. Ik heb de Commissie onmiddellijk geantwoord dat België vanaf nu strenger zal controleren, zonder de omzetting van de richtlijn, voorzien voor juli 2003, af te wachten.

In België is er geen enkel enkelwandig schip. België is dus een goede leerling, want we controleren 25% van de schepen, zoals opgelegd. Met de pakketten Erika I en Erika II zullen we de veiligheid op zee bevorderen.

Natuurlijk wens ik dat we op internationaal vlak worden gevolgd. Dankzij de strengere controles kunnen we de schepen onder goedkope vlag beter controleren. De IMO is een belangrijke rol toebedeeld, want het probleem overstijgt het Europese niveau. Het komt erop aan dat de Europese Unie binnen de IMO met één stem spreekt en haar volle gewicht in de schaal legt, eerder dan dat de lidstaten van de IMO elk uiting geven aan hun wil om de zaken te versnellen of te vertragen. De dienst Port State Control, die instaat voor de controle van buitenlandse schepen in de Belgische havens, past de pakketten Erika I en II reeds grotendeels toe; zo worden in eerste instantie de oudste olietankers gecontroleerd.

Sinds 2000 neemt België binnen het kader van het Memorandum van overeenstemming van Parijs deel aan een verstrengde inspectiecampagne van deze schepen. De Belgische inspecteurs hebben reeds twaalf tankers aan de ketting gelegd. Slechts weinig tankers doen de Belgische havens aan, omdat de grote raffinaderijen vooral in Rotterdam gevestigd zijn.

Ik heb Europees commissaris de Palacio gisteren gezegd dat ik mijn diensten de instructie heb gegeven de tankers systematisch te controleren, in overeenstemming met de nieuwe richtlijn en zelfs voor ze in de Belgische wetgeving is omgezet. De omzetting schiet op want de tekst is momenteel voor advies aan de gewesten voorgelegd. Een dergelijke demarche kan slechts vruchten afwerpen als alle landen die het Memorandum van overeenstemming van Parijs ondertekend hebben, de criteria bij hun controles toepassen. Ik zal het Comité van het Memorandum van overeenstemming van Parijs in die zin een vraag stellen.

Een volgende vraag was of België niet meer inspecties moest doen dan de huidige 29%. Ik betreur dat in deze zaak een zekere hypocrisie heerst. Het totale aantal en de kwaliteit van de inspecties is veel doorslaggevender dan de strijd om het hoogste percentage. De 19 lidstaten van het Memorandum van Parijs hebben in 2001 18.681 inspecties gedaan. België heeft er 1.679, ofwel 9% van het totaal, gedaan. Hiermee bekleedt het de derde plaats. Kroatië komt aan een percentage van 49%, maar heeft in totaal slechts 410 inspecties gedaan. België speelt dus een belangrijke rol in de strijd tegen de schepen die niet aan de normen voldoen.

Ten laatste tegen 2015 zullen alle enkele wanden door dubbele wanden zijn vervangen. In de nasleep van de ramp met de Erika waren sommigen van mening dat deze termijn onredelijk was, maar tijdens het Belgisch voorzitterschap hebben we er bij de IMO met succes op aangedrongen dat de termijn, die oorspronkelijk was vastgelegd voor 2028, werd ingekort. Een langere termijn zou des te onredelijker zijn omdat de Amerikanen tankers met een enkele wand nu al weren. Als Europa geen maatregelen neemt, dan wordt het de vuilnisbak voor schepen die overal elders werden geweerd.

Vanuit pragmatisch standpunt moet ook rekening worden gehouden met de wereldwijde capaciteit om nieuwe tankers te bouwen en met de energievoorziening. Zolang de economie en de industrie fossiele en vervuilende brandstof nodig hebben, zullen er ook nieuwe tankers nodig zijn, met alle risico's van dien. Risico's zullen er altijd zijn, ook al moeten de effecten ervan worden verkleind.

Over het pakket Erika I werd reeds overeenstemming bereikt tijdens het Belgische voorzitterschap. Wat het pakket Erika II betreft, werd op 5 augustus 2002 richtlijn 2002/59 gepubliceerd betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem van de zeescheepvaart. Het Agentschap voor de veiligheid van de zeevaart, waarvoor nog geen officiële zetel is aangewezen, zal op 4 december voor een eerste keer in Brussel vergaderen. Het is natuurlijk jammer dat die eerste vergadering in het teken van een dergelijke ramp moet staan.

De Internationale Maritieme Organisatie heeft de oprichting van een Fonds voor schadevergoeding uitgesteld met het oog op een aanzienlijke verhoging van de huidige plafonds voor schadevergoeding. Mocht er niet snel een oplossing komen of als de verhoging niet voldoende is, dan zal ik in de Raad het initiatief van de Commissie voor een Europese oplossing volop steunen. Het was altijd onze bedoeling zo veel mogelijk druk te zetten op internationaal vlak en, als het daar niet lukte, terug te plooien op strengere Europese oplossingen.

België speelt binnen het kader van het Memorandum van overeenstemming van Parijs dus een belangrijke rol in de strijd tegen de schepen die niet aan de normen voldoen. In afwachting dat de structurele maatregelen effect zullen hebben op de gezondmaking van de wereldvloot, kunnen we ons jammer genoeg via strengere controles enkel beschermen tegen de rederijen die deze drijvende wrakken uitbaten.

Dit brengt me bij de vraag wat België heeft gedaan in het kader van de strijd tegen een eventuele olievlek in België. Sinds september 2002 beschikt ons land over de nodige operationele capaciteit. Volgens de heer Roelants is ze onvoldoende. Ze volstaat voor de aanpak van occasionele vervuiling of kleine ongelukken, maar niet om een grote olievlek als van de "Prestige" te verwerken.

Mocht zich in de Noordzee een olieramp voordoen, dan zullen we hulp vragen aan onze buurlanden. Bij de ramp met de "Prestige" hebben we gezien dat verschillende buurlanden te hulp zijn geschoten. Als de capaciteit van alle Noordzeestaten samen nog niet voldoende is, zal hulp van buitenaf noodzakelijk zijn. Alleen met samenwerking komen we er.

Ik ben net als iedereen verontwaardigd door wat er is gebeurd, temeer daar deze ramp naast een mimieuramp ook een economische catastrofe voor het gebied is. Na de gebeurtenissen met de Erika hoopten we dergelijke beelden nooit meer terug te zien. Er werd een reeks maatregelen goedgekeurd; sommigen worden al toegepast. De individuele wil is op Europees vlak ongetwijfeld aanwezig, ook al moeten de goedgekeurde maatregelen sneller worden toegepast. Europa moet ook zijn volle gewicht in de schaal leggen in de internationale instellingen. Sommige internationale rederijen en drijvende wrakken spelen in op onregelmatigheden. In dit geval wachten we de resultaten van het onderzoek af. Europa moet het voorbeeld geven.

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik volg dit dossier al dertig jaar, sinds de ramp met de "Torrey Canyon". Er is vooruitgang geboekt, maar toch worden we nog regelmatig met olievlekken geconfronteerd, temeer daar de tankers steeds groter worden. De toestand zal pas verbeteren als er technische maatregelen, zoals de verplichte dubbele wand, worden genomen en als de operatoren voor hun verantwoordelijkheid worden geplaatst. Dat is de beste preventie.

Er moet een specifieke classificatie komen voor bepaalde ladingen. De schipbreuk van een schip met 60.000 ton graan veroorzaakt minder problemen dan de schipbreuk van een tanker met 30.000 ton olie.

Ik heb begrepen dat bij 849 van de 1.679 geïnspecteerde schepen een probleem werd vastgesteld en dat 102 schepen aan de ketting werden gelegd. Dit bewijst dat er nog veel werk is en dat het nuttig is het percentage van 29% op te drijven.

Mondelinge vraag van de heer Jacques D'Hooghe aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «het recht op maatschappelijke dienstverlening voor een kandidaat-geregulariseerde» (nr. 2-1127)

De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ingevolge artikel 57 van de organieke wet betreffende de OCMW's hebben asielzoekers van wie de asielaanvraag zowel in eerste aanleg als in beroep onontvankelijk werd verklaard en derhalve uitgeprocedeerd zijn, niet langer recht op maatschappelijke dienstverlening. Er is één wettelijke uitzondering, namelijk de dringende medische hulpverlening. Die asielzoekers kunnen evenwel op basis van de regularisatiewet van 22 december 1999 nog een aanvraag tot regularisatie lopende hebben. Zolang er over die regularisatieaanvraag geen negatieve beslissing is genomen, kunnen ze niet van het grondgebied worden verwijderd.

De vraag rijst dan ook of de kandidaat-geregulariseerde gerechtigd is op maatschappelijke dienstverlening. Twee overwegingen wijzen in die richting: vooreerst werd het verbod op maatschappelijke dienstverlening in dergelijke gevallen uit de wettekst gehaald bij de totstandkoming van de regularisatiewet van 22 december 1999. Bovendien heeft het Hof van Cassatie in een arrest van 17 juni 2002 geoordeeld dat de kandidaat-geregulariseerde wel recht heeft op maatschappelijke dienstverlening. Vandaag worden de OCMW's derhalve geconfronteerd met een dilemma dat voor hen zware budgettaire consequenties kan hebben, gezien de financiële hulp aan kandidaat-geregulariseerde niet wordt terugbetaald door de Staat.

Indien evenwel de Arbeidsbank gevolg geeft aan het zopas genoemde arrest van het Hof van Cassatie en het recht op maatschappelijke dienstverlening uitspreekt, betaalt het ministerie wel de maatschappelijke dienstverlening terug. Er zijn dus heel wat tegenstrijdigheden. De OCMW's weten derhalve niet goed waaraan zich te houden.

Wat is het standpunt van de minister? Heeft de kandidaat-geregulariseerde nog recht op maatschappelijke dienstverlening en zal de Staat deze onkosten terugbetalen? Is er geen ongerijmdheid tussen de verplichting om de kandidaat-geregulariseerde op het grondgebied te houden en de weigering maatschappelijke dienstverlening aan te bieden? Het lijkt veeleer tegenstrijdig bij wet de verwijdering van het grondgebied te beletten maar de financiële consequenties hieromtrent niet te willen opnemen.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Het is inderdaad een vrij moeilijk juridisch probleem. De uitspraken van het Arbitragehof enerzijds en van het Hof van Cassatie anderzijds spreken elkaar tegen. Het Hof van Cassatie beantwoordt de vraag op het recht op maatschappelijke dienstverlening veeleer positief, het Arbitragehof negatief. Het is moeilijk voor de uitvoerende macht om te kiezen welk rechtscollege zij zal volgen. In elk dossier afzonderlijk voeren we de uitspraak van de rechtbank uit.

De wet is zo geconcipieerd dat het loutere feit dat iemand een regularisatieaanvraag indient, hem geen recht op materiële of financiële steun verleent. Een aantal rechtbanken volgen die stelling niet, anderen wel. Ook vandaag, na de uitspraak van het Hof van Cassatie, zijn er uitspraken in de beide richtingen. We zullen vragen om dit aan de verenigde kamers van het Hof van Cassatie voor te leggen, om daarover duidelijkheid te krijgen. Waarschijnlijk zal het probleem zich niet meer voor doen wanneer het Hof van Cassatie een uitspraak doet, aangezien er niet veel kandidaat-geregulariseerden meer zijn.

Het is niet aan de uitvoerende macht om een keuze te maken tussen het Arbitragehof en het Hof van Cassatie. Als een OCMW hulp weigert, en achteraf wordt veroordeeld om toch hulp te verlenen, betaalt de Staat terug.

De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Daar ligt precies het probleem: de OCMW's weten niet welke houding ze moeten aannemen.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - De instructies zijn duidelijk: ze mogen dienstverlening weigeren. Alleen als het OCMW wordt veroordeeld, wordt de dienstverlening terugbetaald. Er zijn slechts weinig kandidaat-geregulariseerden die naar de Arbeidsrechtbank stappen.

De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Het is wenselijk dat er een duidelijk standpunt wordt ingenomen ten aanzien van dit probleem.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Het probleem is dat de hoogste rechtcolleges geen eensgezind standpunt innemen.

Mondelinge vraag van de heer Jean Cornil aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «de betaling van het leefloon aan personen die een vrijheidsstraf ondergaan» (nr. 2-1136)

De heer Jean Cornil (PS). - De wet betreffende het leefloon is sedert 1 oktober jongstleden van kracht. Die wet bevat een bijzondere maatregel. Artikel 39 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 bepaalt dat de betaling van het leefloon wordt opgeschort tijdens de periode waarin een persoon een vrijheidsstraf ondergaat en ingeschreven blijft op de rol van een strafinrichting. Het leefloon wordt weliswaar opnieuw betaald aan het einde van de uitvoering van de gerechtelijke beslissing alsook in geval van voorlopige of voorwaardelijke invrijheidsstelling, maar wat gebeurt er met de personen die gedeeltelijk vrij zijn of die elektronisch worden bewaakt?

Klopt het, zoals sommige OCMW's vrezen, dat de categorieën die ik heb genoemd het gevaar lopen te worden benadeeld? Ik heb vernomen dat de regering zich onlangs over dat probleem heeft gebogen. Wat is de huidige stand van zaken?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Artikel 39 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 luidt inderdaad dat de betaling van het leefloon wordt opgeschort tijdens de periode waarin een persoon een vrijheidsstraf ondergaat en ingeschreven blijft op de rol van een strafinrichting. Die maatregel heeft betrekking op alle gedetineerden die een vrijheidsstraf ondergaan, ook de gedetineerden in gedeeltelijke vrijheid.

Artikel 30 van het koninklijk besluit houdende algemeen reglement betreffende het bestaansminimum bepaalde reeds dat de uitbetaling van het bestaansminimum wordt geschorst gedurende de periode van plaatsing, detinering of internering. Personen in gedeeltelijke vrijheid hebben nooit aanspraak kunnen maken op het bestaansminimum. Voor de elektronische bewaking bestaat er nog geen expliciete maatregel. De rechtspraak van hoven en rechtbanken schijnt erop te wijzen dat personen die elektronisch worden bewaakt, geen recht hebben op het bestaansminimum, maar aangezien de wet op dit vlak een lacune vertoont, hebben sommige OCMW's toch betaald.

Ten einde discriminatie inzake de elektronische bewaking te vermijden, heeft de Ministerraad van 16 oktober 2002 beslist via het departement Justitie een vergoeding toe te kennen. Die hulp dekt de huisvestings- en onderhoudskosten van de gedetineerden die een vrijheidsstraf uitzitten. Volgens de ministeriële rondzendbrief van 8 november 2002 is in afwachting van een wetswijziging als overgangsmaatregel een dagvergoeding toegestaan via de Kas voor de hulp aan gedetineerden. De strafinstelling waar de veroordeelde is ingeschreven, moet de dagvergoeding storten, die afhankelijk is van de gezinssituatie van de gedetineerde en van de huisvestingskosten. Ze schommelt tussen 9,97 en 17,4 euro per dag, naargelang van de genoemde criteria en het sociaal verslag.

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «de taalaanhorigheid van de rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaams Parlement» (nr. 2-902)

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Op 7 november jongsleden stelde ik een mondelinge vraag aan de minister over de interpretatie van een aantal artikelen van de Bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 en de Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, de zogenaamde Bijzondere Brusselwet, meer bepaald inzake de taalaanhorigheid van de rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaams Parlement en de toegevoegde leden aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie, overeenkomstig artikel 60bis van de BBW.

Het antwoord van de minister werd voorgelezen door staatssecretaris Deleuze. Dit bracht met zich mee dat bepaalde onduidelijkheden in een repliek niet meer konden worden uitgeklaard.

Vandaar een aantal vragen ter precisering, die niet bedoeld zijn om een polemiek uit te lokken, maar wel om alle eventuele onduidelijkheden uit de weg te ruimen. Ten eerste, verwijst het Lambermontakkoord voor wat de taalaanhorigheid van de rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaams Parlement betreft naar artikel 17 van de BBW. In dat artikel wordt bepaald dat bij de eerste verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad de kandidaten moeten bekendmaken tot welke taalrol zij behoren op basis van de taal van hun identiteitskaart.

In 2004 zullen de Brusselse leden van het Vlaams Parlement voor de eerste keer rechtstreeks worden verkozen. Met mijn mondelinge vraag trachtte ik van de minster te vernemen of het mogelijk was dat de betrokken kandidaten hun taalaanhorigheid op dat ogenblik voor de eerste keer bekendmaken. De minister liet antwoorden dat "De garanties inzake de taalaanhorigheid van een Brussels lid van het Vlaams Parlement dezelfde zijn als de garanties inzake taalaanhorigheid die gelden voor een lid van de Nederlandse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad". Verder luidt het: "Een Brussels kandidaat voor het Vlaams Parlement moet in zijn verklaring van bewilliging de taalgroep vermelden waartoe hij behoort. Hij blijft tot deze taalgroep behoren bij elke volgende verkiezing, dit wil zeggen elke verkiezing van zowel de Brusselse Hoofdstedelijke Raad als van het Vlaams Parlement". Precies achter deze laatste formulering kan een onduidelijkheid schuilgaan, vermits in 2004 de Brusselse leden van het Vlaams Parlement voor de eerste keer rechtstreeks verkozen worden, en zij dus voor die verkiezing voor de eerste keer hun taalaanhorigheid moeten vermelden.

Bijgevolg blijft de vraag of iemand die zich ooit kandidaat stelde voor een Franstalige lijst voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, zich in 2004 kandidaat kan stellen voor de rechtstreekse verkiezing van de Brusselse leden van het Vlaams Parlement, wanneer hij voor die eerste verkiezing een Nederlandstalige identiteitskaart kan voorleggen, uiteraard zonder in 2004 tegelijkertijd ook kandidaat te zijn op een Franstalige lijst voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Die keuze van taalaanhorigheid zou dan bepalend zijn voor de toekomst, zowel voor wat de Brusselse Hoofdstedelijke Raad betreft als voor de rechtstreekse verkiezing van de Brusselse leden van het Vlaams Parlement.

Ten tweede, vroeg ik op 7 november of de mogelijkheid bestaat dat men een lijst indient voor de rechtstreekse verkiezing van de zes Brusselse leden van het Vlaams Parlement, zonder tegelijkertijd een lijst in te dienen voor de verkiezing van de Brusselse Hoofstedelijke Raad. Op die vraag kreeg ik toen geen antwoord.

De BBW zelf geeft daarover geen uitsluitsel. Wel wordt bepaald in een nieuw artikel 10bis van de met toepassing van het Lambertmontakkoord gewijzigde gewone wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Brusselse Hoofdstedelijke Raad wordt verkozen, dat "de overeenstemming tussen de kandidatenlijsten voor de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de kandidaten voor de verkiezing van de Vlaamse Raad wordt vastgesteld door een wederkerige verklaring, ondertekend door minstens twee van de eerste drie kandidaten van de betrokken lijsten, en ingediend samen met de lijsten". Mag uit deze bepaling al dan niet worden afgeleid dat het uitgesloten is dat een lijst ingediend wordt voor de rechtstreekse verkiezing van de Brusselse leden van het Vlaams Parlement, zonder dat tegelijkertijd een lijst wordt ingediend voor de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad?

In zijn antwoord van 7 november op de vraag naar de taalaanhorigheid van de vijf leden die aan de VGC worden toegevoegd, stelde de minister dat overeenkomstig artikel 60bis van de BBW het gewestbureau voor de leden bedoeld in artikel 60, vijfde lid, zetels toewijst "aan de lijsten die tot de Nederlandse taalgroep behoren en voor de verkiezing van de Raad zijn voorgedragen". Daaruit moet worden afgeleid dat zij die worden toegevoegd uiteraard tot de Nederlandstalige lijsten behoren. Het is echter niet omdat zetels aan lijsten worden toegewezen, dat iets meer is geweten over de vijf personen in kwestie.

Mag niet eerder worden aangenomen dat de taalaanhorigheid van die vijf toegevoegde leden blijkt uit het laatste lid van artikel 60bis van de BBW, dat verwijst naar artikel 172 van het Kieswetboek? Wie kan dan worden aangewezen als één van de vijf toegevoegde leden? Het zijn in principe leden die gekandideerd hebben voor de lijst van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, maar gaat het hier om de eerste niet verkozenen of kan er worden gekozen tussen alle personen die gekandideerd hebben en niet verkozen zijn?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Wat betreft de taalaanhorigheid van de rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaamse Parlement en vooral de taalkeuze, moeten we erkennen dat de wet niet voor honderd procent uitsluitsel geeft. Er is zeker een interpretatiemarge. Overeenkomstig artikel 17, paragraaf 1, van de bijzondere Brusselwet moet elke kandidaat in zijn verklaring van bewilliging vermelden tot welke taalgroep hij behoort. De bedoeling was dat hij bij volgende verkiezingen niet meer van taalgroep zou kunnen veranderen.

Bij latere wijzigingen op een ander vlak, werd dat niet expliciet bevestigd. In de geest van de wetgeving, lijkt het uitsluiten van die taalwissel me wel logisch. In artikel 17, paragraaf 1, staat namelijk: "Hij blijft tot deze taalgroep behoren bij elke volgende verkiezing" en er staat niet "bij elke volgende verkiezing voor dit parlement". Vanuit de geest van dat artikel ga ik er dan ook van uit dat de taalkeuze een definitieve keuze is. Het lijkt me dat de bijzondere wetgever wenste te voorkomen dat kandidaten bij verkiezingen in de loop der jaren van taalgroep zouden wisselen. Ik acht het niet mogelijk dat iemand die vandaag behoort tot de Franse taalgroep van de Brussels Hoofdstedelijke Raad morgen lid kan worden van het Vlaams Parlement.

Anderzijds lijkt het me juridisch mogelijk een lijst in te dienen voor de rechtstreekse verkiezing van de Brusselse leden van het Vlaams Parlement zonder tegelijkertijd een lijst in te dienen voor de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Of dat politiek beschouwd verstandelijk is, is een andere zaak. Het veroorzaakt ongetwijfeld voor complicaties. Het is ook mogelijk een lijst in te dienen voor de zes Brusselse leden van het Vlaams Parlement zonder in Vlaanderen een lijst in te dienen, wat evenmin verstandig is. Ik zie echter geen juridisch bezwaar.

Wat de taalaanhorigheid van de leden van de VGC betreft, vraag de heer Van Hauthem zich af of de taalaanhorigheid van de vijf toegevoegde leden van de VGC niet veeleer wordt vastgesteld door artikel 60bis dan door artikel 60, vijfde lid, van de bijzondere Brusselwet. Artikel 60, vijfde lid, luidt als volgt: "Voor de bevoegdheden die de Vlaamse Gemeenschapscommissie alleen uitoefent omvat de in het tweede lid bedoelde taalgroep [de Nederlandse taalgroep van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest] bovendien vijf leden die overeenkomstig artikel 60bis worden verkozen".

Zoals blijkt uit artikel 60, vijfde lid, en uiteraard ook uit de tekst van artikel 60bis regelt artikel 60bis enkel de wijze waarop de vijf toegevoegde leden van de VGC worden verkozen maar niet de taalgroep, en dus ook niet de taalaanhorigheid, van die leden. Die taalgroep en taalaanhorigheid vloeien voort uit artikel 60, vijfde lid, gelezen samen met artikel 60, tweede lid van de bijzondere Brusselwet.

Artikel 172 van het kiestwetboek heeft evenmin betrekking op de taalaanhorigheid maar op de wijze van verkiezing. Op grond van die bepaling worden, behalve in het uitzonderlijke geval dat het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal zetels dat een lijst behaald heeft, de zetels toegekend aan de kandidaten in afnemende grootte van het aantal stemmen dat ze hebben behaald, rekening houdend uiteraard met de devolutieregels voor de kopstem.

De vraag was niet polemisch en ik heb dan ook geprobeerd een zo goed mogelijk juridisch antwoord te geven. Iedereen kan dat nu uiteraard gebruiken voor de doelstelling van zijn keuze. Er kan een interpretatieprobleem zijn. Ik heb geprobeerd de drie meest logische interpretaties te geven.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Was hij hier op 7 november geweest dan hadden we dat probleem toen kunnen ophelderen. Wat de eerste vraag betreft, denk ik dat zijn interpretatie naar de geest van de wet de meest logische is. Ik heb de vraag willen stellen omdat naar een aantal artikelen uit de Brusselwet wordt verwezen en omdat het de eerste keer is dat Brusselse leden rechtstreeks voor het Vlaams Parlement worden verkozen.

In zijn antwoord op de tweede vraag zegt de minister dat het mogelijk is om een lijst in te dienen voor de rechtstreekse verkiezing van die Brusselse leden van het Vlaams Parlement zonder tegelijk een lijst in te dienen voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Ik leid daaruit af dat ook het omgekeerde mogelijk is, namelijk een lijst indienen voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad zonder een lijst in te dienen voor die zes rechtstreeks verkozen Brusselse leden van het Vlaams Parlement. Over wat er moet gebeuren als die twee zaken samen gebeuren, is de minister onduidelijk, maar zijn antwoord geeft nu wel aan wat de interpretatie is van de regering wat dat betreft. Wie zal uiteindelijk de knoop moeten doorhakken bij het indienen van de lijsten? Het Gewestbureau en nadien de Raad van State? Wat dat betreft had ik een iets duidelijkere taal verwacht zodat later kan worden verwezen naar de interpretatie van de minister in het Parlement.

Tot slot is de minister niet ingegaan op mijn vraag met betrekking tot de taalaanhorigheid van de vijf toegevoegde leden van de VGC. Ik denk dat dat leden moeten zijn die gekandideerd hebben op de lijst van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en daarvoor staat de taalaanhorigheid vast. De minister heeft niet geantwoord op mijn vraag of het daarbij gaat over de eerste niet-verkozene dan wel of mag gekozen worden uit degenen die gekandideerd hebben voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Het is de eerste volgens het behaalde aantal voorkeurstemmen.

-Het incident is gesloten.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Jean-François Istasse aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de oprichting van moslimpatrouilles door de Arabisch-Europese Liga in de straten van Antwerpen» (nr. 2-1134)

De heer Jean-François Istasse (PS). - Terwijl de lokale Antwerpse politie vorige week haar plan voor de aanpak van de criminaliteit voorstelde, heeft de Arabisch-Europese Liga - AEL - de oprichting aangekondigd van moslimpatrouilles die toezicht zullen uitoefenen op de politiecontroles en - acties in de straten van Antwerpen. Volgens de Liga is het initiatief vooral bedoeld voor jongeren van Marokkaanse afkomst. De patrouilles zouden de opdracht hebben eventueel racistisch gedrag van de Antwerpse politie ten opzichte van jonge moslims op te sporen. De AEL wenst dat de politiecontroles op foto en film worden vastgelegd. Daarna zou er een verslag worden opgesteld en bezorgd aan de advocaten die voor de liga werken teneinde ervoor te zorgen dat de agenten die zich schuldig maken aan racistische gedragingen, worden vervolgd.

Men kan zich afvragen of dit alles niet zal leiden tot het ontstaan van gebieden waar straffeloosheid heerst en tot de controle van milities over wijken, gemeenschappen en personen. België beschikt over een staatspolitie. In geval van klachten over racistisch gedrag vanwege bepaalde politieagenten, moet de Staat controle uitoefenen door middel van het Comité van toezicht op de politiediensten, het Comité P. Dat comité oefent controle uit op de bescherming van de rechten die krachtens de Grondwet en de wet aan personen worden verleend, evenals controle op de samenwerking en de efficiëntie van de politiediensten.

We kunnen niet aanvaarden dat die problemen door privé-milities worden aangepakt omdat dit ongetwijfeld tot misbruiken zal leiden. De AEL kondigt gelijkaardige acties aan in Brussel, Charleroi, Luik en Gent.

Ons land mag geen privé-patrouilles aanvaarden. Ik herhaal dat wij over een staatspolitie beschikken, die door het Comité P moet worden gecontroleerd.

Wat is het standpunt van de regering ter zake? Welke maatregelen heeft de minister genomen? Hebben de politiekorpsen al richtlijnen gekregen over de houding die ze moeten aannemen?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Zoals ik de jongste dagen herhaaldelijk heb gezegd, is de organisatie van burgerpatrouilles die tot doel hebben de politiediensten te vervangen of bepaalde taken uit te voeren die gewoonlijk door de politie worden uitgeoefend, verboden. In dat geval betreft het verboden privé-milities. Uit de toelichtingen van de AEL in de pers blijkt dat de organisatie aan haar leden zal vragen om erop toe te zien dat het optreden van de politie wettelijk verloopt.

Elke burger heeft recht op een eigen mening over de manier waarop de politiediensten hun opdracht vervullen. De hele bevolking oefent overigens permanent een democratische controle uit. Als een burger een tekortkoming meent waar te nemen, kan hij - of moet hij - de feiten bij de politie zelf of bij de gerechtelijke overheden aanklagen. Tal van instanties zijn belast met de controle op het optreden van de politiediensten. Naast de hiërarchische overheid vermeld ik het Comité P en de Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie.

Vrijwel identiek geklede mensen die zich organiseren om systematische controles uit te oefenen of foto's te nemen zonder rekening te houden met de wettelijke bepalingen inzake de bescherming van het privé-leven, maken zich schuldig aan onaanvaardbaar en onwettig gedrag. Het gevaar is groot dat een dergelijk initiatief leidt tot de oprichting van een echte militie.

Dergelijke initiatieven zijn alleszins erg ongezond en betwistbaar. Ze vormen een provocatie en moeten met alle middelen worden bestreden, al was het maar omdat ze onterecht twijfel doen ontstaan over het correct functioneren van onze rechtsstaat en van de politiediensten. Ze betekenen een verwerping van het gezag van de Staat en zijn de uiting van de wil om zich in plaats van de Staat te stellen.

Deze initiatieven gaan uit van een radicale minderheid, die de indruk wil wekken dat de hele gemeenschap die ze geacht wordt te vertegenwoordigen, haar mening deelt. Op die manier wordt er schade toegebracht aan die gemeenschap omdat overal een mengelmoes van wordt gemaakt. Bovendien bestaat het risico op manipulatie van goedgelovige jongeren.

Ik heb de minister van Justitie gevraagd gebruik te maken van zijn positief injunctierecht om van het parket van Antwerpen gerechtelijke informatie te vorderen over de patrouilles, niet alleen met betrekking tot de wet op de privé-milities, maar ook met betrekking tot andere eventuele strafbare feiten. De minister van Justitie heeft gebruik gemaakt van zijn positief injunctierecht en heeft dienaangaande een brief gericht tot de procureur-generaal bij het hof van beroep van Antwerpen. Samen met de regering onderzoek ik welke maatregelen er kunnen worden genomen om de herhaling van dergelijke initiatieven in de toekomst te voorkomen.

Wat de richtlijnen aan het betrokken politiekorps betreft, kan ik u meedelen dat de korpschef het personeel heeft opgedragen zijn werk te doen zonder rekening te houden met de aanwezigheid van de patrouilles. Mochten de leden van de patrouilles strafbare feiten plegen, dan moeten de aanwezige politieagenten een officier op de hoogte brengen, die onmiddellijk proces-verbaal zal opstellen.

Voor het jaar 2000 heeft het Comité P 25 klachten ontvangen over feiten die verband houden met racisme en xenofobie bij interventies van de politie. Voor 2001 werden er 52 klachten opgetekend. Tot op heden zijn er voor dit jaar 68 klachten opgetekend. Minder dan 10% van de klachten zijn ontvankelijk, wat niet noodzakelijk betekent dat ze gegrond zijn. Voor dit jaar moeten er nog zeven klachten ten gronde worden onderzocht. Gelet op het aantal politieagenten in ons land - ongeveer 38.000 - gaat het dus om een marginaal verschijnsel.

De heer Jean-François Istasse (PS). - Het resolute standpunt van de regering verheugt me. De toestand is onaanvaardbaar. De Antwerpse politie mag niet dulden dat haar diensten op een systematische en georganiseerde manier worden gecontroleerd. Het betekent een schending van de principes van de rechtsstaat en van de basis van onze democratie. De overheid moet haar eigen diensten controleren.

Iedereen moet de wet eerbiedigen en het is niet de bedoeling welke gemeenschap dan ook te beschuldigen, zeker de moslimgemeenschap niet. De grenzen van het toelaatbare zijn hier echter bereikt en er is een duidelijke en democratische reactie nodig. We steunen de regering bij het afdwingen van respect voor de rechtsstaat.

De voorzitter. - Uw vraag heeft betrekking op een fundamenteel probleem in een rechtsstaat. Artikel 1 van de wet van 4 mei 1936 handelt over de inmenging in politiehandelingen. Volgens mij gaat het om een schending van de wet.

Mondelinge vraag van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de toegelaten activiteit voor gepensioneerden» (nr. 2-1141)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De regering beloofde dat gepensioneerden in 2002 meer beroepsinkomsten zouden mogen verwerven dan in 2001 zonder dat ze hun pensioen zouden verliezen. Alhoewel het jaar 2002 bijna voorbij is, werd het koninklijk besluit ter zake nog altijd niet gepubliceerd.

In de regeringsverklaring van oktober 2001 kondigde de regering aan de grens van wat gepensioneerden mogen bijverdienen zonder dat ze hun pensioen verliezen, beperkt op te trekken. Op 6 februari 2002 publiceerde minister Vandenbroucke al nieuwe bedragen. Op 28 juni 2002 besliste de Ministerraad uiteindelijk om het basisbedrag met 50% te verhogen. Ondertussen zijn we reeds half november en weten de gepensioneerden nog altijd niet met zekerheid hoeveel ze in 2002 zullen mogen verdienen zonder dat ze hun pensioen verliezen.

Dit is een gevaarlijke situatie, want zolang het koninklijk besluit niet in het Belgisch Staatsblad verschijnt blijven de oude grenzen van toepassing. Dat betekent dat momenteel reeds heel wat senioren volgens de huidige wetgeving te veel beroepsinkomsten hebben verworven en dan ook het risico lopen een deel of hun volledig pensioen voor een bepaalde periode kwijt te spelen.

Is de regering van plan om het desbetreffende koninklijk besluit dit jaar nog te publiceren? Waarom laat de publicatie zo lang op zich wachten? Is er na de beslissing van de Ministerraad in juni 2002 een probleem gerezen? De minister heeft ook beloofd de discussie over de mogelijkheid om onbeperkte beroepsinkomsten te verwerven naast een pensioen, te openen. Nam de regering reeds een initiatief? Werden reeds de nodige adviezen aan de Nationale Arbeidsraad en andere adviesorganen gevraagd? Zo niet, waarom niet?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De koninklijke besluiten waarnaar de heer Steverlynck verwees, zullen nog vóór het einde van november in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd. Onmiddellijk na de beslissing van de Ministerraad van 28 juni 2002 werd de Raad van State verzocht binnen een termijn van een maand een advies te formuleren. Op 17 oktober heb ik het gevraagde advies ontvangen. Nadat de besluiten op basis van het advies werden aangepast, werden ze op 14 november door het Staatshoofd ondertekend en naar het Belgisch Staatsblad gestuurd.

Voor de vraag over een eventuele volledige opheffing van de grenzen op de toegelaten arbeid voor gepensioneerden die de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt, verwijs ik naar punt 3 van de beslissing van de Ministerraad van 28 juni 2002. Dat luidt: "Vanaf de publicatie van de besluiten in het Belgisch Staatsblad, zal de Minister van Pensioenen aan de betrokken adviesorganen een voorstel voorleggen met betrekking tot de tweede fase, betreffende een verdere verhoging van de grenzen op de toegelaten arbeid die thans worden opgelegd aan de gepensioneerden die de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt, en/of hun eventuele opheffing."

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Dit klaar en duidelijk antwoord zal heel wat senioren geruststellen. En ik noteer ook dat de minister in december aan de Nationale Arbeidsraad de nodige adviezen zal vragen over de onbeperkte beroepsactiviteit na pensioenleeftijd.

Mondelinge vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Justitie over «de laatste circulaire van gewezen procureur des Konings Dejemeppe» (nr. 2-1132)

De heer Philippe Monfils (MR). - Ik heb met ontsteltenis kennis genomen van de persberichten over de laatste circulaire van procureur des Konings te Brussel, de heer Dejemeppe. Volgens de pers zou hij de politieagenten gevraagd hebben alleen nog een vereenvoudigd proces-verbaal op te stellen voor diverse overtredingen, bijvoorbeeld zakkenrollen, diefstal van motoren en wagens, openbare zedenschennis, vluchtmisdrijf, het aanbrengen van graffiti, beschadigingen en vernielingen in het algemeen. De heer Dejemeppe zou eraan toegevoegd hebben dat die overtredingen toch nooit worden vervolgd.

Ik vraag mij af wat het parket dan nog wel zal doen. Zal het binnenkort alleen nog snelheidsovertredingen en de belangrijkste moorden vervolgen? Wat moeten we denken van die boodschap aan de delinquenten van allerlei slag, die weten dat ze voortaan straffeloos hun gang kunnen gaan? Wat moeten we denken van de boodschap aan de burgers, die nu al, dikwijls onterecht overigens, kritiek geven op de werking van het gerecht?

Enkele dagen geleden werd ik om 19 uur, op 200 meter van het parlement, aangevallen, op de grond gegooid en van mijn tas beroofd. Toen ik naar de politie ging, vroegen de agenten mij of het echt nodig was om klacht in te dienen, want dat ze eigenlijk geen tijd hadden om zich daarmee bezig te houden... Ik stoor mij daar niet aan, want ik heb zin voor humor en er zat trouwens niets in mijn portefeuille. Toch is dit een vervelende zaak. De burgers vragen wat anders dan die gelatenheid ten opzichte van de misdaad, waarvan gewezen procureur des Konings Dejemeppe blijk zou hebben gegeven.

Wat denkt de minister daarvan? Werd de mening van de heer Dejemeppe verkeerd geïnterpreteerd? Wat is er gebeurd? Ik wil dat de bevolking wordt gerustgesteld dat de kleine criminaliteit, die dagelijks schade berokkent aan de burgers en hun goederen, vervolgd en bestraft wordt als de dader wordt gevonden.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik heb kennis genomen van een persbericht waarvan ik de inhoud tendentieus vind, want het geeft de foutieve indruk dat het parket van Brussel zijn belangrijkste opdracht niet vervult en ondoordacht een groot aantal processen-verbaal seponeert. Het vereenvoudigd proces-verbaal is evenwel niet nieuw en het is geen uitvinding van het Brussels parket. Ik verwijs daarvoor naar een doorlichting en de vaststelling, door de Hoge Raad voor de Justitie, dat dit systeem in Brussel niet bestaat.

In een poging om de continue en massale overzending van processen-verbaal te vereenvoudigen is in de parketten in de praktijk een systeem ontstaan om in bepaalde gevallen het opstellen van processen-verbaal te beperken tot essentiële en eenvormige gegevens. Ik denk dat het parket van Brussel hierbij het voorbeeld van dat van Antwerpen heeft gevolgd.

In hoofdzaak wordt een onderscheid gemaakt tussen processen-verbaal van overtredingen waarvan de dader bekend is en die van overtredingen waarvan de dader niet bekend is.

Over het algemeen wordt een vereenvoudigd proces-verbaal opgesteld wanneer de dader niet bekend is. Die processen-verbaal worden geseponeerd met als technische reden "dader onbekend". Dat betekent overigens helemaal niet dat die dossiers niet opnieuw worden geopend als er nieuwe elementen opduiken, vooral wanneer er een verdachte is.

Als de dader bekend is, wordt het systeem maar voor een beperkt aantal zaken toegepast. In dat geval wordt geseponeerd omdat de vervolging van de overtreding niet prioritair is.

Die processen-verbaal hebben vooral betrekking op bepaalde vormen van beledigingen of laster, verklaringen betreffende het verlaten van de echtelijke woning, burenruzies zonder verwondingen of schade, kortom een aantal overtredingen waarvoor het parket vroeger al het proces-verbaal systematisch seponeerde.

Ik denk dan ook dat de bewuste circulaire de werkwijze van het parket van Brussel niet zal veranderen en dat ze alleen bedoeld is om de registratie van de gegevens van het proces-verbaal te vereenvoudigen voor een aantal gevallen, vooral wanneer de dader onbekend is, naar het voorbeeld van wat in de andere gerechtelijke arrondissementen gebeurt.

De heer Philippe Monfils (MR). - Ik dank de minister voor zijn verduidelijkingen.

Het bewuste artikel heeft bij de publieke opinie voor heel wat beroering gezorgd. Zouden de bedoelingen van de heer Dejemeppe niet goed begrepen of verkeerd weergegeven zijn?

Het verheugt mij dat de minister orde op zaken heeft gesteld en dat het voor de publieke opinie duidelijk is dat boeven zullen worden vervolgd, zoals het hoort.

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de minister van Justitie over «de mogelijke vervalsing van de KB's nrs. 78 en 79 van 10 november 1967 over de uitoefening van geneeskunde en de Orde der geneesheren» (nr. 2-1130)

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Meerdere vooraanstaande personen beweren al jaren dat voor de publicatie in het Belgisch Staatsblad van de koninklijke besluiten 78 en 79 van 10 november 1967 over de Orde van Geneesheren en na de ondertekening door de Koning nog veranderingen zouden zijn aangebracht, en zelfs "tot op de persen van het Belgisch Staatsblad". Indien dit waar is, brengt dit de legaliteit en de legitimiteit van deze genummerde koninklijke besluiten in het gedrang.

Dit argument wordt steeds opnieuw aangevoerd en blijft een bron van onrust. Alle artsen, klagers en organen van de Orde van de Geneesheren hebben er belang bij dat onomstootbaar wordt vastgesteld of al of niet vervalsingen zijn gebeurd.

Reeds herhaaldelijk werd gepoogd lezing te krijgen van de authentieke teksten, maar deze verzoeken werden steeds zonder ernstige reden afgewezen. Dat versterkt het vermoeden dat de authentieke teksten niet overeenstemmen met de teksten in het Belgisch Staatsblad. Aangezien het om een uitzonderlijke omstandigheid gaat, is het nodig dat iedere twijfel over de legaliteit wordt weggenomen.

Dienaangaande verwijs ik ook naar het antwoord van de minister van Justitie op de parlementaire vraag nr. 321 van 19 februari 2001, waaruit blijkt dat de teksten van alle koninklijke besluiten in de archieven van het ministerie van Justitie worden bewaard.

Mijn voorstel om dit probleem definitief van de baan te helpen is eenvoudig. Kan een parlementslid inzage in de archieven worden verleend en de teksten van het Belgisch Staatsblad vergelijken met de authentieke teksten, ondertekend door de Koning? Als het antwoord hierop negatief zou zijn, wat me zou verbazen, kan de minister dan een vergelijkend onderzoek laten doen van de teksten uit het Belgisch Staatsblad en de originelen?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Zoals reeds bleek uit het antwoord op de schriftelijke vraag nr. 321, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de bewaring van de teksten der wetten en van de teksten der koninklijke besluiten.

Gelet op de bewaring van 's Lands zegel, worden alle wetteksten bewaard in de archieven van het ministerie van Justitie. Deze regeling geldt evenwel niet voor de koninklijke besluiten. Ter zake bewaart het ministerie van Justitie alleen de binnen het ministerie zelf opgestelde besluiten. Andere teksten worden geacht bewaard te worden in het ministerie dat instond voor de opstelling ervan. In dit geval gaat het om twee besluiten, genummerd 78 en 79 daterend van 10 november 1967, die niet ressorteren onder Justitie maar onder respectievelijk Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid. Deze documenten worden dus niet bewaard door een afdeling van het Directoraat-Generaal Algemene Diensten. Logischerwijze kan de minister van Justitie in dat verband dan ook geen toelating tot raadpleging ervan verlenen.

Wat verzoeken tot inzage van dergelijke archieven in algemene zin betreft, herhaal ik wat reeds werd gesteld in het schriftelijke antwoord: toelating tot raadpleging is in principe uitzonderlijk.

Gezien het in dit geval zou kunnen gaan om het al dan niet vaststellen van een misdrijf, komt het mij voor dat in zulk geval eerder toelating zou dienen te worden verleend aan een op dat gebied bevoegde instantie, dus het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik moet natuurlijk niet het doel van mijn inzage kenbaar maken en ik wil dus even mijn vraag herformuleren. Kan de minister van het betrokken ministerie mij geen inzage verlenen?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - U kunt dat vragen en dan zal de minister daarover oordelen. Toestemming krijgen zal eerder uitzonderlijk zijn, maar is niet absoluut onmogelijk. Wie verder wil gaan, heeft natuurlijk verschillende mogelijkheden, bijvoorbeeld het indienen van een klacht.

Mondelinge vraag van de heer Frank Creyelman aan de minister van Justitie en aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «het doorsturen van een minderjarig meisje naar een abortuskliniek door een straathoekwerkster van de stad Mechelen zonder dat de ouders op de hoogte werden gebracht» (nr. 2-1137)

De heer Frank Creyelman (VL. BLOK). - In de Mechelse gemeenteraadscommissie Samenlevingsproblemen van dinsdag 12 november laatstleden werd een evaluatie van het Mechelse straathoekwerk op de agenda gezet. Enkele representatieve straathoekwerksters kwamen de werkzaamheden van hun beroepscategorie toelichten.

Als representatief voorbeeld van het belang van het straathoekwerk liet een straathoekwerkster de commissieleden weten dat ze een zwanger dertienjarig meisje via het Jongeren Adviescentrum, JAC, had begeleid naar een abortuskliniek "omdat", dixit de straathoekwerkster, "de ouders niet op de hoogte mochten worden gebracht". Het meisje zou zwanger geraakt zijn als gevolg van seksuele betrekkingen met een meerderjarige van 21 en het is deze laatste die ook het eerste contact heeft gezocht met de straathoekwerkster.

Los van de morele overwegingen omtrent abortus hebben zowel de straathoekwerkster, het JAC, als de abortuskliniek inbreuken gepleegd op de geldende wetgeving. Het onttrekken van een minderjarige aan het ouderlijk gezag is in strijd met artikel 372 van het burgerlijk wetboek dat zegt dat "een kind onder het gezag blijft van zijn ouders tot aan zijn meerderjarigheid of ontvoogding". Het JAC beroept zich enerzijds op de abortuswetgeving die bepaalt dat iedere vrouw recht heeft op abortus en anderzijds op haar verplichting om kinderen in nood te helpen. Daarbij voelt het JAC zich niet verplicht om de ouders op de hoogte te brengen van een eventuele ingreep. Het JAC gaat daarbij voorbij aan artikel 349 van de abortuswetgeving dat zegt dat "hij die, al dan niet geneesheer, door enig middel opzettelijk vruchtafdrijving veroorzaakt bij een vrouw die daarin niet heeft toegestemd, wordt gestraft met opsluiting van vijf tot tien jaar". Vermits een minderjarige nooit volledig de wettelijke toestemming kan geven - zonder de toestemming van de wettelijke voogd, in dit geval de ouders - plegen zowel de straathoekwerkster als het JAC en de abortuskliniek een inbreuk op de wetgeving.

Een bijkomende inbreuk op de geldende wetgeving is dat seksuele betrekkingen tussen meerderjarigen en minderjarigen als misdrijf aangezien dienen te worden en bijgevolg moeten worden vervolgd.

Staat de abortuswet toe dat minderjarigen zonder toestemming en medeweten van hun wettelijke voogden tot een abortus overgaan?

Is er een onderzoek gestart naar eventuele inbreuken op de abortuswetgeving en naar de identiteit van de meerderjarige? Zal deze laatste worden vervolgd zoals de wet dit voorschrijft?

Indien er geen onderzoek is gestart, zal de minister dan gebruik maken van zijn positief injunctierecht om dit onderzoek alsnog te starten?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - De heer Creyelman zal begrijpen dat ik mij in dit stadium op geen enkele wijze wens uit te spreken omtrent dit concrete geval.

Naar mij wordt gemeld is het Mechelse parket op de hoogte gesteld en zal de kwestie worden onderzocht. Ik zie op dit ogenblik dan ook geen reden om als minister van Justitie te interveniëren.

De problematiek van de vruchtafdrijving in algemene zin wordt geregeld in de artikelen 348 en volgende van het Strafwetboek, zoals gewijzigd bij wet van 3 april 1990.

Laat ons vooreerst niet vergeten dat abortus in essentie nog steeds een strafbaar feit is en dat slechts mits vervulling van een aantal voorwaarden door de strafwet wordt bepaald dat er "geen misdrijf" is. Deze voorwaarden slaan in hoofdorde op een aantal garanties in de medische benadering, en - evenzeer belangrijk - de toestemming van de betrokken vrouw.

Qua juridische invulling van het begrip "toestemming" is het evident dat deze slechts rechtsgeldig kan worden verleend door een persoon die bekwaam is toe te stemmen.

In beginsel lijkt het mij belangrijk dat de wettelijk verantwoordelijken van een minderjarige betrokken worden in geval van een abortusproblematiek, zeker voor een zwangere persoon jonger dan 16 jaar, gezien deze minderjarigen in geen geval kunnen instemmen met het hebben van seksuele betrekkingen en dus hoe dan ook slachtoffer zijn van een misdrijf overeenkomstig artikel 372 en volgende van het Strafwetboek.

Er is weliswaar, en niet alleen inzake de problematiek van vruchtafdrijving, vaak een breuklijn in de benadering tussen de medische wereld, in de brede zin, en de juridische wereld. Ik kan mij bijgevolg voorstellen dat men zich vanuit bepaald medisch oogpunt eerder zal bezondigen aan een vorm van schuldig verzuim door het niet helpen van een minderjarige "in groot gevaar ", volgens artikel 422bis van het Strafwetboek strafbaar en qua begrip in te vullen door de rechter, als deze minderjarige uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven de implicaties van het inlichten van haar ouders te vrezen.

In deze kwestie zullen met ander woorden in het raam van de noodsituatie diverse belangen tegenover elkaar moeten worden afgewogen. Dat is een aangelegenheid voor het onderzoek dat momenteel wordt gevoerd.

De heer Frank Creyelman (VL. BLOK). - Ik heb nog een bijkomende vraag. Door wie werd het parket op de hoogte gebracht?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Wellicht is het parket via zogenaamd openbaar gerucht van een en ander in kennis gesteld.

Mondelinge vraag van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Justitie over «de jaarlijkse rapportering van de regering aan het Parlement over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind» (nr. 2-1139)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het Parlement heeft een wet goedgekeurd tot instelling van een jaarlijkse rapportering over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind.

Overeenkomstig deze wet brengt de regering jaarlijks verslag uit aan de federale kamers over het gevolgde beleid tot uitvoering van de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Het eerste verslag zou vóór 20 november 2002 worden ingediend.

Is dit verslag is ingediend? Wat zijn de krachtlijnen ervan?

Welke methode wordt gebruikt voor de opmaak van het rapport? Is er binnen elk departement daarvoor een persoon aangeduid?

Hoe wordt bij de redactie van dit verslag rekening gehouden met de besluiten geformuleerd door de kinderrechtencommissarissen van de Vlaamse en Franse Gemeenschap, met de opmerkingen van de niet-gouvernementele organisaties die de promotie en ondersteuning van de rechten van het kind tot doel hebben?

Worden bij het debat over de jaarlijkse rapportering jongeren betrokken?

Kan de minister rekening houden met de opmerking van de kinderrechtencommissaris dat de drie wetsvoorstellen die in de Senaat werden aangenomen, met name het spreekrecht van kinderen, de jeugdadvocaten en de rechtstoegang nog altijd niet op de agenda van de Kamer staan?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Om met de laatste vraag te beginnen: ook ik heb vastgesteld dat tot op heden nog niet is uitgemaakt welke wetsontwerpen allemaal betrekking hebben op de problematiek die mevrouw de Bethune heeft aangekaart. Ik heb er bij de voorzitter van de commissie voor de Justitie van de Kamer al herhaaldelijk op aangedrongen dat deze aangelegenheid een normale opvolging zou krijgen. Voor mij is er dus geen enkel probleem, maar ik wil mevrouw de Bethune wel suggereren dat, als er niet snel een kentering komt, ze het overleg tussen Kamer en Senaat op gang zou brengen om een effectieve vooruitgang te realiseren.

Het is bijzonder positief dat mevrouw de Bethune zo begaan is met de kinderrechten. Maar in dit geval lijkt het me wat voorbarig om te verwachten dat we al in november, zoals de wet bepaalt - dat is een maand na het verschijnen van de wet in het Belgisch Staatsblad - met een jaarrapport zouden komen. Dat zou dan immers slaan op het voorbije jaar, dat wil zeggen op een periode voor de goedkeuring en de inwerkingtreding van de wet.

Ze weet als bevoorrechte getuige bovendien heel goed dat België op 23 mei 2002 zijn vijfjaarlijks rapport over de rechten van het kind aan de VN-comités voor de rechten van het kind heeft bezorgd. Het volstaat om te verwijzen naar de aanbevelingen die het comité in juli jongstleden heeft gedaan en die, zoals bekend, door mijn medewerkers en in het bijzonder door de heer Maes, met de grootst mogelijke aandacht worden bestudeerd ten einde er de nodige opvolging aan te geven.

Vanzelfsprekend zullen we na het eerste loopjaar van deze wet, dat wil zeggen in 2003, een verslag opmaken. Deze afspraak zal in ieder geval heel stipt worden nagekomen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik neem er akte van dat de minister dit jaar geen verslag opmaakt en dat hij daarmee ook deze legislatuur laat voorbijgaan. Dat hij verwijst naar andere waardevolle documenten is positief, maar dat neemt niet weg dat hijzelf toch minstens een beknopt verslag had kunnen maken over wat er het voorbije jaar is gebeurd. Daarmee had hij alvast de methodologie kunnen op gang brengen. Ik betreur dat dit niet is gebeurd.

Mondelinge vraag van de heer Jacques Devolder aan de minister van Justitie, aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, en aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «de bescherming van de consument die koopt via internet» (nr. 2-1131)

De heer Jacques Devolder (VLD). - Internet is niet alleen de grootste informatiebron ter wereld. Het is ook de grootste winkel geworden en steeds meer mensen shoppen er dan ook. Verkopen via internet staat gelijk met verkopen op afstand en valt dus onder de wet op de handelspraktijken. Wie via internet in ons land producten te koop aanbiedt, moet zich dan ook houden aan de Belgische regelgeving, ongeacht of het om een Belgische dan wel om een buitenlandse verkoper gaat. Een kleine praktische test heeft mij evenwel geleerd dat lang niet iedereen zich daaraan houdt. Ik geef een beknopte bloemlezing van de overtredingen die ik kon noteren.

Soms wordt informatie uitsluitend in het Engels gegeven in plaats van in een van de officiële talen van ons land, zoals nochtans wettelijk is verplicht.

Prijzen moeten verplicht in de munteenheid van de potentiële koper worden aangegeven, maar veel sites, zelfs Belgische, geven alleen prijsaanduidingen in dollar.

Tal van verkopers maken hun identiteit noch adres bekend.

Via internet kan men producten aankopen die gevaarlijk zijn, meer nog, waarvan de verkoop in België is verboden. Men kan er bijvoorbeeld ook geneesmiddelen aankopen die in ons land uitsluitend op voorschrift verkrijgbaar zijn.

Er moet soms al worden betaald nog voor de bedenktijd van zeven werkdagen is verstreken. Wanneer men het product voor het verstrijken van de bedenktijd terugstuurt, kunnen er problemen rijzen om geld terug te krijgen.

Wie met een kredietkaart betaalt, moet alleen het nummer van zijn betaalkaart en de geldigheidsdatum meedelen. Er zijn onvoldoende waarborgen dat er geen misbruik zal worden gemaakt van deze niet-confidentiële gegevens. Vermits men zijn geheime code niet moet intoetsen, is het voor potentiële krakers relatief gemakkelijk om met de niet-confidentiële gegevens van uw kredietkaart aankopen te doen.

Kortom, de bescherming van de consument die via internet koopt, is allesbehalve sluitend.

Mijn vraag is of de minister bereid is om samen met zijn collega's die voor deze materie bevoegd zijn, bijkomende beschermende maatregelen te treffen. Ik denk bijvoorbeeld aan de verplichting van elke verkoper om zijn geografisch adres op te geven. Moet ook niet worden overwogen om de providers te dwingen om Belgische consumenten de toegang te ontzeggen tot bepaalde sites die producten aanbieden die in België verboden zijn?

De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. - Uiteraard deel ik de bekommernissen van de heer Devolder. Ook bij de handel via internet moeten de consumenten een optimale bescherming genieten.

Tot op heden valt de elektronische handel, zoals de traditionele handel, onder de bepalingen van de wet van 1991 op de handelspraktijken, in het bijzonder onder de bepalingen inzake de verkoop op afstand. Die bepalingen zijn een omzetting van de Europese richtlijn van 1999. Op grond hiervan moeten de websites die zich tot de Belgische consumenten richten, inderdaad de prijzen aanduiden in euro en de identiteit van de verkoper en zijn geografisch adres weergeven. De wettelijk bedenktijd van zeven werkdagen geldt eveneens. Betalingen vóór het verlopen van die termijn kunnen normaal gezien niet worden geëist.

Het taalgebruik in de handel is vrij, behalve wat de regels betreft die de wet op de handelspraktijken voorschrijft inzake garantiebewijzen, etikettering en gebruiksaanwijzingen.

Sedert de wet van 1999 geniet de consument een bijzondere bescherming wanneer hij zonder fysieke voorlegging van, bijvoorbeeld, een betaalkaart betaalt. Hij kan de annulering van zijn betaling eisen indien er frauduleus gebruik werd gemaakt van zijn elektronisch betaalmiddel.

Binnenkort wordt in de Kamer de bespreking aangevat van het wetsontwerp dat ik heb ingediend tot omzetting van de Europese richtlijn betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij. Volgens dit wetsontwerp zal het principe van het recht van het land van oorsprong gelden. De dienstenverstrekkers zullen zich dus voor de aangelegenheden die in deze wet worden bedoeld, behalve de vermelde uitzonderingen, moeten richten naar het recht van het land waar ze zijn gevestigd en de geleverde diensten zullen vrij moeten kunnen circuleren binnen de Europese Unie. De toekomstige wet zal een en ander veranderen voor de voorbeelden die de heer Devolder aanhaalt.

Het gebruik van talen in de elektronische handel blijft vrij, maar de dienstenverstrekker zal duidelijk moeten meedelen in welke taal het contract kan worden gesloten. De prijsaanduiding zal ten minste moeten gebeuren in de munt van het land van oorsprong. Daarnaast bepaalt het wetsontwerp dat moet worden vermeld of de belastingen en leveringskosten in de aangeduide prijs zijn begrepen. De dienstenverstrekkers zullen, zoals nu, onder meer hun identiteit en hun geografisch adres moeten kenbaar maken.

De richtlijn inzake elektronische handel doet geen afbreuk aan de communautaire verworvenheden inzake consumentenbescherming, zoals bijvoorbeeld inzake verkoop op afstand en de onrechtmatige bedingen. Ook in de toekomst zal de regel in verband met de bedenktijd blijven gelden.

In mijn beleid heb ik steeds bijzonder veel aandacht gehad voor de problematiek van de elektronische handel. Eind 2000 is in mijn departement een speciale dienst voor internetbewaking opgericht. Sedert maart 2001 is deze dienst operationeel.

Deze dienst heeft als prioritaire doelstelling ervoor te zorgen dat de Belgische wetgeving wordt toegepast op de commerciële websites die zich tot de Belgische consumenten richten. Sinds juli 2002 beschikt deze dienst over een eigen nieuw laboratorium

Bovendien wordt er op internationaal vlak samengewerkt met gelijkaardige controlediensten binnen het International Marketing Supervision Network, een wereldwijd overlegforum van de controlediensten ter bescherming van de consumentenrechten van meer dan 30 landen. Dit forum verzamelt informatie over grensoverschrijdende handelsactiviteiten die een weerslag kunnen hebben op de belangen van de consument en stimuleert de internationale samenwerking tussen de overheden die belast zijn met de controle op de wetgeving.

Mijn departement is in september ook toegetreden tot het internationaal samenwerkingsverband www.econsumer.gov, dat heel wat nuttige informatie verstrekt voor de consument, onder meer over de veilige aankoop on line. Er wordt onder meer aangegeven hoe de consument vooraf kan nagaan of de gegevens inzake de identiteit van de verkoper, de munteenheid, de leveringskosten, de aanwezigheid van een label, de algemene verkoopsvoorwaarden inzake de terugbetalingen, de veiligheid van de betaling en de bescherming van de persoonlijke gegevens voldoende zijn. Daarnaast kan de e-consument op de site on line een klachtenformulier invullen.

Ik geef nog enige aanvullende informatie met betrekking tot de bevoegdheid van minister Tavernier.

De Economische Inspectie houdt ook toezicht op de verkoop van gevaarlijke producten en in zekere mate ook op die van farmaceutische producten. De douane is natuurlijk ook bevoegd voor de invoer. We moeten echter realistisch zijn. Producten die via het internet worden aangekocht, worden via de normale post verzonden. Het is natuurlijk onmogelijk om elk postpakket te controleren.

In de Belgische farmaceutische wetgeving wordt duidelijk bepaald dat alle geneesmiddelen door de apotheker rechtstreeks aan de zieke of aan zijn afgevaardigde moeten worden afgeleverd. De verkoop van geneesmiddelen via de post of via het internet is dus verboden. Dit verbod is uiteraard moeilijk buiten de landsgrenzen afdwingbaar. Elke zending van geneesmiddelen die ons land buiten de reglementaire invoerkanalen binnenkomt, moet dus als onwettig worden beschouwd. De douane en de farmaceutische inspectie kijken hierop voortdurend toe en zij treden op tegen ingevoerde stukken die geneesmiddelen zouden kunnen bevatten.

Wat de gevaarlijke producten betreft, moet er een onderscheid worden gemaakt tussen chemische producten en producten als speelgoed, producten voor kinderverzorging, machines die verboden zijn omdat ze niet overeenstemmen met de Europese veiligheidsbepalingen.

Op het ogenblik worden er geen systematische inspectiecontroles voor chemische producten uitgevoerd. De inspecteurs voor gevaarlijke stoffen en preparaten voeren wel regelmatig controles uit op het internet. Ze zoeken naar organisaties die dergelijke producten te koop aanbieden of verspreiden.

Artikel 14 van het koninklijk besluit van juli 2002 bepaalt dat bij het te koop aanbieden van producten het bijhorende etiket duidelijk zichtbaar moet zijn.

Elke gevaarlijke stof of gevaarlijk preparaat moet 48 uur vóór het op de Belgische markt wordt gebracht, aangegeven worden bij het Antigifcentrum. Voor professionele gebruikers moeten er tevens MSDS-fiches voorhanden zijn. Als de firma in België gevestigd is, kunnen de inspecteurs ingrijpen. Er rijzen echter problemen als de firma in een ander land is gevestigd. Voor landen buiten de Europese Unie moet een coherente aanpak nagestreefd worden.

Er is evenmin een systematische controle op de verkoop van zogenaamde niet-conforme producten. Gelet op de niet onbelangrijke gevaren van dergelijke producten wordt er gewerkt aan de oprichting van het Information and Communication system for marketsurveillance (ICSMS), waarin Duitsland, Zweden, Oostenrijk, Luxemburg en België zullen samenwerken. Deze samenwerking zal ook het aanbod in gevaarlijke producten via internet zo veel mogelijk controleren.

Er is echter een zekere terughoudendheid omdat het onmogelijk is om elke zending te controleren. Dat betekent dat de strikte controlecampagnes moeten worden omkaderd door duidelijke informatiecampagnes ten behoeve van de consumenten. Ook hiervoor zal het ICMS-systeem worden gebruikt.

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

De heer Jacques Devolder (VLD). - Ik stel tot mijn genoegen vast dat de regering hier werk van maakt.

De minister verklaart dat er een website is waarop eventuele klachten kunnen worden gemeld. Ik heb enkele overtredingen gesignaleerd. Zijn er op die website al klachten binnengekomen en welk gevolg wordt eraan gegeven? Als men de consumenten wil beschermen, moeten de malafide handelaars immers effectief aangepakt worden.

De minister zegt er controle is op de verkoop van gevaarlijke producten. Ik juich dat toe, maar wijs er toch op dat de verschillende grondstoffen van bijvoorbeeld extacypreparaten op zich onschuldige stoffen zijn en bijgevolg ook gemakkelijk te verkrijgen zijn. Daar moet bij de controles rekening mee worden gehouden. Hetzelfde geldt voor de strijd tegen het terrorisme. Verschillende scheikundige componenten kunnen op zich immers heel onschuldig lijken, maar in combinatie met andere chemische stoffen kunnen ze zware gevolgen hebben.

Kan de minister mij schriftelijk laten weten hoeveel klachten er al binnengekomen zijn op de website?

Mondelinge vraag van de heer Michel Barbeaux aan de minister, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, en belast met Landbouw over «de weigering van het Vlaams Parlement om het samenwerkingsakkoord te bekrachtigen dat voorziet in de oprichting van een Agentschap voor Buitenlandse Handel» (nr. 2-1138)

De voorzitter. - De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, antwoordt namens mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, en belast met Landbouw.

De heer Michel Barbeaux (CDH). - De Lambermontakkoorden bepaalden oorspronkelijk dat vanaf 2002 de opdrachten en de personeelsleden van de BDBH zouden worden overgeheveld, gedeeltelijk naar een nieuw Agentschap voor buitenlandse handel en gedeeltelijk naar de gewesten. Voor de oprichting van dat agentschap moest een samenwerkingsakkoord worden gesloten tussen de drie gewesten en de federale Staat.

Onze assemblee heeft dat akkoord onlangs goedgekeurd, maar het Vlaams Parlement zou de goedkeuring ervan hebben uitgesteld op verzoek van de Vlaamse minister van Economie en vooral onder druk van het Vlaams Economisch Verbond. De Vlaamse minister van Economie zou, vóór een eventuele stemming in het Vlaams Parlement, verduidelijkingen wensen over de wijze van besluitvorming tussen de verschillende partners van het agentschap voor de organisatie van gemeenschappelijke economische missies.

Is mijn informatie juist? Welk gevolg werd gegeven aan de vraag van het Vlaams Parlement om meer duidelijkheid te krijgen? Zal het akkoord eventueel worden aangevuld met een consensusregel tussen de verschillende partners voor de organisatie van gemeenschappelijke missies onder leiding van prins Filip? Zo niet, hoe zal de federale regering reageren op een eventuele blokkering?

Zal het agentschap effectief opgericht zijn tegen 1 januari 2003? Ik heb in ieder geval vernomen dat de federale begroting vanaf 1 januari 2003 geen kredieten meer omvat voor de BDBH. Welke maatregelen zullen worden genomen, in de veronderstelling dat het agentschap nog niet is opgericht op 1 januari 2003, om de rechten van het personeel van de BDBH, ook inzake pensioenen, te vrijwaren?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik lees het antwoord dat mijn collega heeft voorbereid.

De goedkeuring van het samenwerkingsakkoord werd door het Vlaamse Parlement inderdaad uitgesteld op verzoek van onze Vlaamse collega. Mevrouw Neyts staat ter beschikking van onze collega om hem alle gewenste verduidelijkingen te verstrekken. Het lijkt me uitgesloten om op dit ogenblik de tekst aan te passen van het akkoord dat werd goedgekeurd door de regeringen die het hebben ondertekend.

Het agentschap zal rechtspersoonlijkheid krijgen tien dagen na de bekendmaking van het laatste instemmingsbesluit. De kalender hangt dus af van de lopende parlementaire procedures. Mevrouw Neyts hoopt evenwel dat de procedure vóór het einde van het jaar zal zijn afgerond. De maatregelen die moeten worden genomen om de rechten van het personeel te garanderen, werden hier al lang geleden besproken. Volgens mijn collega worden die rechten voldoende gegarandeerd.

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

De heer Michel Barbeaux (CDH). - Ik dring erop aan dat er snel een oplossing komt. Er heerst immers grote onzekerheid bij de personeelsleden, die al twee jaar willen weten of ze naar de gewesten of naar het nieuwe agentschap zullen worden overgeheveld. Mevrouw Neyts heeft duidelijk gezegd dat de regeringen, dus ook de Vlaamse, een akkoord hebben bereikt over de tekst die in de Senaat werd goedgekeurd. Ik hoop dat het Vlaams Parlement het advies van zijn regering volgt en dat één van de leden ervan niet op de helling zet wat de regering heeft goedgekeurd.

Mondelinge vraag van de heer Didier Ramoudt aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer en aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over «het aanbrengen van een vignet op wagens die voldoen aan de wettelijke verplichting inzake de verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid» (nr. 2-1129)

De heer Didier Ramoudt (VLD). - In navolging van mijn onlangs geopperd idee om alle auto's te voorzien van een duidelijk zichtbaar vignet om aan te geven dat zij voldoen aan de wettelijk verplichte BA-verzekering, stelde ik vast dat bij de praktische uitwerking van het voorstel terzake, bleek dat deze bepaling reeds in de Wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen staat. In artikel 7 derde lid lezen we: "De Koning kan eveneens, volgens de voorwaarden die hij bepaalt, voorschrijven dat een kleefstrookje zichtbaar wordt aangebracht op het voertuig." Uit de vele publieke reacties blijkt dat deze maatregel een effectieve hulp kan zijn in de strijd tegen de niet verzekerde chauffeurs. Het aantal zwartrijders wordt geschat op meer dan 100.000 en vormt een acuut probleem. De politiediensten die geacht worden deze wettelijk verplichte verzekering te controleren, worden in ieder geval degelijk geholpen als er een kleefvignet op de voorruit bevestigd moet worden. Als minister kunt U deze problematiek dus nu reeds aanpakken door uitvoering te geven aan artikel 7 derde lid. Vanuit het Parlement kunnen we dit via een resolutie vragen, maar uit het verleden blijkt dat het dan een dode letter blijft.

Is de minister op de hoogte van deze mogelijkheid die geboden wordt in de Wet van 21 november 1989 en zo ja waarom werd het artikel niet toegepast? Is de minister van plan om werk te maken van een uitvoeringsbesluit terzake? Zo niet, waarom niet? Zo ja, tegen wanneer mogen we dit verwachten?

De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. - De mogelijkheid om een vignet op te leggen werd door mijn administratie onderzocht. Ze is evenwel tot de conclusie gekomen dat het vignet geen efficiënte methode is om het niet verzekeren te beperken. Er zouden ongeveer zes miljoen vignetten per jaar moeten worden gedrukt en verzonden, wat een grote kost betekent aan arbeidskrachten, postzegels enzovoort. Het vignet maakt slechts een gerichte controle mogelijk. Een politieagent moet de auto's zonder vignet opsporen tijdens een of andere controle. In landen waar dit systeem wordt toegepast, zijn er niet minder onverzekerde voertuigen dan in landen zonder vignetten. Daarbij komt dat het vignet kan worden vervalst of beschadigd.

Hoe kunnen we het niet verzekeren dan wel bestrijden? De wet van 22 augustus 2002 houdende diverse bepalingen betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen stelt een ander mechanisme in.

De opsporing van niet verzekerde voertuigen zal gebeuren aan de hand van een geïnformatiseerde gegevensbank waarin de inschrijvingsnummers en de nummers van de verzekeringscontracten worden opgenomen. Als die gegevens met elkaar worden vergeleken, blijkt voor welke nummerplaten geen verzekering is afgesloten. De eigenaars van deze voertuigen zullen worden ingelicht door de federale politie, die de bij wet bepaalde sancties kan opleggen, zoals boetes en inbeslagname. Dankzij dit systeem is een systematische, algemene en permanente opsporing van de niet-verzekerde voertuigen mogelijk. De gegevensbank wordt samengesteld door het gemeenschappelijk motorwaarborgfonds en zal vanaf begin volgend jaar operationeel zijn.

Mocht het nieuwe systeem gebreken vertonen of niet afdoende blijken, dan zal worden nagegaan of andere formules mogelijk zijn. Laten we de eerste resultaten van de toepassing van de nieuwe wet afwachten.

De heer Didier Ramoudt (VLD). - Dit is natuurlijk een ontgoochelend antwoord. Als het ten eerste, geen efficiënte methode is, waarom bleek ze in het verleden dan zo succesvol in verband met de controle op de rijbelasting?

Ten tweede, verwondert het mij dat een SP.A-minister opwerpt dat een bepaalde methode te arbeidsintensief zou zijn. Ik dacht dat ministers uit het socialistische kamp altijd werkgelegenheid willen creëren.

Ten derde, dekken de opbrengsten van meer premies ruimschoots de kosten voor de 6 miljoen vignetten.

De minister antwoordde ook dat gerichte controles niet mogelijk zijn. Het is niet mijn bedoeling dat enerzijds politieagenten enkel de voorruiten van voertuigen controleren, maar anderzijds zou ik niet graag in een voertuig zonder vignet stappen.

Over de vergelijking met andere landen kan ik niets zeggen. De opmerking over de vervalsing werd ongetwijfeld ingefluisterd door de verzekeringsmaatschappijen.

Ik ben benieuwd naar de andere formules waarover de minister het had. De gegevensbank zal geen oplossing bieden. Er zal geweten zijn welke voertuigen niet verzekerd zijn, maar meer ook niet. Een voertuig kan immers onverzekerd in een garage staan en een nummerplaat kan zes maanden worden behouden zonder dat men een voertuig bezit.

Wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de bescherming van de goederen van de minderjarigen (Stuk 2-1058) (Tweede behandeling)

Algemene bespreking

Mevrouw Martine Taelman (VLD), rapporteur. - Dit ontwerp werd naar de commissie terugverwezen, omdat het ingevolge de goedkeuring van amendement nummer 23 in de Kamer incoherenties vertoonde op het vlak van de bevoegdheid van de vrederechter en de jeugdrechter. Om dit te herstellen, werd het amendement van mevrouw de T' Serclaes unaniem in commissie aangenomen.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie, zie stuk 2-1058/9.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Aanwijzing van een Nederlandstalig effectief lid (advocaat) van de Hoge Raad voor de Justitie (Stuk 2-1338)

De voorzitter. - Bij brief van 9 september 2002 verzoekt mevrouw Helena Remans, overeenkomstig artikel 259bis-3, §3, 1º, van het Gerechtelijk wetboek, om ontslag als effectief lid niet-magistraat van de Hoge Raad voor de Justitie.

De Senaat dient, overeenkomstig artikel 259bis-5, §2, van hetzelfde wetboek, over te gaan tot de aanwijzing van een opvolger voor de resterende duur van het mandaat. Deze opvolger dient te worden aangewezen uit de lijst van niet-benoemde kandidaten bedoeld in artikel 259bis-2, §4, derde lid, van hetzelfde wetboek.

Mevrouw Remans zetelde in de Hoge Raad in de hoedanigheid van advocate. Zij werd voorgedragen door de orde van advocaten te Tongeren. Artikel 259bis-2, §2, tweede lid, van hetzelfde wetboek bepaalt dat er per college van de Hoge Raad ten minste vijf leden uit de door de orden van advocaten en de universiteiten voorgedragen kandidaten moeten worden benoemd.

De opvolger van mevrouw Remans dient eveneens aan deze voorwaarde te voldoen. Op de voornoemde lijst van opvolgers bevinden er zich zes Nederlandstalige advocaten die werden voorgedragen door de orden van de advocaten of door een universiteit, namelijk:

De Commissie voor de Justitie organiseerde op 23 oktober 2002 en op 5 november 2002 een hoorzitting tijdens welke de heren Carre en Vandebroek en mevrouw Collin werden gehoord.

In de uitnodiging voor de hoorzittingen werd aan de kandidaten gemeld dat bij afwezigheid op de hoorzitting, de Senaat ervan uitging dat het mandaat niet langer hun belangstelling wegdraagt.

Bij brieven van 17 en 30 oktober 2002 liet de heer Laenens zich twee maal verontschuldigen voor de hoorzittingen, waarbij hij verwijst naar de hoorzitting van 9 juli 2002 tijdens dewelke hij reeds een kandidatuur in de hoedanigheid van hoogleraar verdedigde.

Bij brief van 17 oktober 2002 liet de heer Broekmans weten dat hij momenteel niet geïnteresseerd is in het mandaat.

De heer Westerlinck was op geen van beide hoorzittingen aanwezig en liet zich ook niet verontschuldigen.

Overeenkomstig artikel 151, §2, tweede lid, van de Grondwet, en artikel 259bis-2, §2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek moet een lid "niet-magistraat" met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen worden benoemd door de Senaat.

De lijst van de kandidaten werd rondgedeeld onder het nummer 2-1338/1. Alle senatoren hebben kennis kunnen nemen van het curriculum vitae van de kandidaten.

Het lot wijst de heren Monfils en Creyelman aan om de functie van stemopnemers te vervullen.

De stemming begint met de naam van mevrouw van Kessel.

(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsvoorstel tot wijziging van de datum van inwerkingtreding van de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten en tot oprichting van een Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik (van de heer Philippe Monfils c.s., Stuk 2-1336) (Nieuw opschrift)

De voorzitter. - We stemmen over het wetsvoorstel in zijn geheel.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Als lid van de liberale fractie wil ik namens mezelf een stemverklaring afleggen. Ik heb vastgesteld dat bepaalde mensen zich op liberale principes hebben gebaseerd om te verklaren dat de uitzondering op het verbod op tabaksreclame moet worden goedgekeurd. Ik steun wel de liberale principes, maar vind dat ze in dit geval op een slecht terrein worden toegepast. We weten dat tabaksreclame vooral wordt toegespitst op minderjarigen. Zestig procent begint te roken onder dertien jaar en ik wil van deze gelegenheid dan ook gebruik maken om mijn collega's artsen aan te spreken. We weten dat de stemming heel nipt zal zijn en ik roep de verschillende artsen die in deze zaal aanwezig zijn, op om vandaag hun principes en geweten te volgen. Want wat zal er gebeuren na vandaag? De stem zal blijven, maar het effect ervan zal nihil zijn. We weten allemaal dat de Formule 1 in Francorchamps toch niet zal plaatsvinden en dat de stemming in de Kamer meer dan waarschijnlijk anders zal aflopen. Vergooi uw principes en eer dus niet.

De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Ik wil nog een ultieme oproep richten, vooral tot de Vlaamse collega's van de VLD en tot de heer Moens van de SP. A.

Ik stel vast dat er in de VLD drie groepen zijn: degenen die het oorspronkelijke wetsvoorstel steunen en twee groepen dissidenten. De ene groep dissidenten vindt dat het voorstel te ver gaat en blijft consequent. Dat strekt hen tot eer. Eén dissident, de heer Dedecker, vindt dat het niet ver genoeg gaat en heeft het uiteindelijk gehaald. Hij heeft niet alleen de VLD, maar ook andere partijen meegetrokken om de poort nog veel wijder open te zetten en een nog grotere inbreuk op de geest van het oorspronkelijke verbod mogelijk te maken. Ik betreur dat ten zeerste.

Ik heb daarstraks de verklaring van de heer Moens gehoord. Ze was duidelijk, maar helemaal niet logisch. Hij zegt dat we dan de verkoop van tabak aan minderjarigen maar totaal moeten verbieden en dient daartoe een wetsvoorstel in. Laten we aannemen dat dit wordt goedgekeurd. Gaan we dan reclame voeren voor iets wat voor kinderen illegaal is? Dat is toch helemaal niet consequent.

De heer Louis Tobback (SP.A). - De SP.A-fractie zal stemmen zoals ze in 1997 heeft gestemd, zoals ze een aantal maanden geleden heeft gestemd en zoals ze bij de volgende gelegenheden zal stemmen. Zo eenvoudig is dat.

Als oudste in dienst wil ik wel zeggen dat ik dit spektakel en deze procedure beschamend vind voor een soevereine staat. In 1997 hebben we lang gediscussieerd en hebben we een democratische meerderheid bereikt. Vijf jaar later werd er een poging gedaan om de wet te veranderen. De initiatiefnemers hadden daartoe het volste recht. Onze assemblee was van mening dat een wijziging niet nodig was. Nu haasten we ons, onder buitenlandse chantage, om de wet snel aan te passen aan de wensen van de heer Ecclestone. We creëren daarbij nog een preventiefonds, wat duidelijk niet tot de bevoegdheid van de federale staat behoort. We doen hier alle regels geweld aan om snel voldoening te geven aan degenen die ons, een soeverein land, onder druk zetten. Dat is beschamend. Als ik voorstander zou zijn van het voorstel, dan zou ik alleen daarom al tegen stemmen.

Ik veronderstel dat vanaf nu elke maand iemand een wetsvoorstel zal indienen om de wet te herstellen in de vorm die ze had in 1997 en dat u, mijnheer de voorzitter, dat niet meer zult beletten, maar er telkens opnieuw dezelfde spoedbehandeling aan zult geven. Dat heeft dan tenminste het voordeel dat hier veel volk is en dat we de pers halen.

De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik zal dit voorstel goedkeuren in de hoop dat wij de Grote Prijs van Francorchamps effectief kunnen redden.

Ik hoop ook dat wij even veel energie zullen steken in de strijd tegen de tabaksverslaving als, terecht, in de redding van de Grote Prijs.

Voorts reken ik erop dat de verbintenissen die hier aangegaan werden, onder meer door de heer Monfils, in daden zullen worden omgezet en dat wij een einde zullen maken aan de schandelijke toename van de tabaksverslaving en de 20.000 doden per jaar in België. De Grote Prijs terzijde gelaten, hoop ik dat wij twee-, drie- of vierduizend toekomstige slachtoffers van de tabaksindustrie zullen kunnen redden.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ik stel hier iets heel eigenaardigs vast. Gewoonlijk wordt mijn partij verweten het land te beschamen en in de hele wereld in een slecht daglicht te stellen. Nu stel ik vast dat degenen die steevast met tricolores zwaaien van België, van deze Senaat, de risee van Europa willen maken.

We moeten zo snel mogelijk deze beschamende voorstelling, die de hele Senaat belachelijk maakt, beëindigen, zodat zij die hier op het "ja-knopje" drukken snel hun bonus kunnen afhalen bij Bernie Ecclestone.

Mevrouw Marie Nagy (ECOLO). - Onze fractie heeft haar houding, die sedert 1997 klaar en duidelijk is, niet veranderd. Er moet in de strijd tegen de tabaksverslaving een belangrijke actie worden gevoerd om de reclame in te perken.

Alle grote sportmanifestaties hebben zich aangepast aan deze reglementering. Eén federatie is echter van oordeel dat zij de wet moet maken en dat zij het parlement moet dicteren wanneer en hoe het moet stemmen over een wijziging van een met ruime meerderheid aangenomen wet ter bestrijding van de tabaksverslaving en de gevolgen ervan voor de volksgezondheid.

Men had sedert 1997 een actie kunnen organiseren om een antwoord te bieden aan de legitieme bezorgdheid inzake economische ontwikkeling van de regio van Francorchamps.

De heer Philippe Moureaux (PS). - Het is spijtig dat u geen initiatief genomen hebt.

Mevrouw Marie Nagy (ECOLO). - Nu is het te laat.

Wij vragen een stemming per artikel omdat de indieners van het wetsvoorstel dachten dat ze er goed aan deden daarin het fonds op te nemen dat de Ministerraad heeft opgericht. Wij wensen geen dubbelzinnige boodschap te verspreiden. Wij steunen het principe van een openbaar fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik, maar willen niet dat mensen zoals de heer Dallemagne er hun geweten mee kunnen sussen.

De heer Georges Dallemagne (CDH). - Dat is een beetje te gemakkelijk, mevrouw Nagy. Uw partij zit in de Ministerraad. U had er een rijk in plaats van een arm fonds kunnen van maken.

De voorzitter. - Mevrouw Nagy, aangezien de artikelen vanmorgen goedgekeurd werden, stemmen wij nu over het geheel.

De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - De CD&V zal op dezelfde wijze stemmen als in 1997 en in juli van dit jaar. Met dit initiatief maakt men van de Senaat een echte vaudeville. De Senaat wordt stilaan een Francorchamps- of Ecclestone-kamer.

Ik wil niet vooruit lopen op de stemmingsuitslag, maar ik stel wel vragen bij degenen die nu anders zouden stemmen dan vier maanden geleden.

Als men nu geen meerderheid haalt, zullen we dan over drie weken nog eens moeten stemmen of is het nu eindelijk gedaan?

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik zou een aparte stemming willen vragen over artikel 3.

De voorzitter. - Het reglement laat dat niet toe. De artikelen werden in de ochtendvergadering reeds aangenomen.

(Stemming 1 werd geannuleerd.)

Stemming 2

Aanwezig: 70
Voor: 36
Tegen: 34
Onthoudingen: 0

-Het wetsvoorstel is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Voorstel van resolutie over de tabaksproblematiek (van mevrouw Jeannine Leduc en de heer Paul Wille, Stuk 2-1352)

De voorzitter. - We stemmen eerst over amendement 1 van de heren Verreycken en Buysse.

(Stemming 3 werd geannuleerd.)

Stemming 4

Aanwezig: 67
Voor: 6
Tegen: 50
Onthoudingen: 11

-Het amendement is niet aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen nu over het voorstel van resolutie in zijn geheel.

Stemming 5

Aanwezig: 68
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 20

-Het voorstel van resolutie is aangenomen.

-Het zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

De heer Louis Tobback (SP.A). - Mijnheer de voorzitter, ik heb me bij deze stemming onthouden, omdat ik niet wens te stemmen voor het alibi van de heer Dallemagne.

Aanwijzing van een Nederlandstalig effectief lid (advocaat) van de Hoge Raad voor de Justitie (Stuk 2-1338)

Uitslag van de geheime stemming

De voorzitter. - Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de aanwijzing van een Nederlandstalig effectief lid (advocaat) van de Hoge Raad voor de Justitie:

Aantal stemmenden: 64.

Blanco of ongeldige stembriefjes: 0.

Geldige stemmen: 64.

Tweederde meerderheid: 43.

Mevrouw Ann Collin behaalt 46 stemmen.

De heer Romain Vandebroek behaalt 17 stemmen.

De heer Erik Carre behaalt 1 stem.

Bijgevolg wordt mevrouw Ann Collin uitgeroepen tot Nederlandstalig effectief lid van de Hoge Raad voor de Justitie, in de hoedanigheid van advocate.

Van deze aanwijzing zal kennis worden gegeven aan de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie en aan de minister van Justitie.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Woensdag 27 november 2002

's namiddags om 14 uur

Evocatieprocedure

Wetsontwerp houdende harmonisatie van de geldende wetsbepalingen met de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen; Stuk 2-1329/1 tot 3.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13 van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht om de verkoop van alcoholpops in drankautomaten te verbieden (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.); Stuk 2-1109/1 tot 4.

Wetsvoorstel betreffende het onderzoek op embryo's in vitro (van de heren Philippe Monfils en Philippe Mahoux); Stuk 2-695/1 tot 19.

Toe te voegen:

's avonds om 19 uur

Hervatting van de agenda van de namiddagvergadering.

Donderdag 28 november 2002

's ochtends om 10 uur

Wetsvoorstel tot openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht en tot wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (van mevrouw Jeannine Leduc c.s.); Stuk 2-1173/1 tot 4.

's namiddags om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Mondelinge vragen.

Evocatieprocedure

Wetsontwerp houdende verschillende wijzigingen van de wetgeving inzake de verkiezing van het Europees Parlement; Stuk 2-1282/1 tot 4.

Evocatieprocedure

Wetsontwerp houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen; Stuk 2-1327/1 tot 4.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met de Protocollen I en II en met de wisseling van brieven, gedaan te Luxemburg op 5 juni 2001; Stuk 2-1293/1 en 2. (Pro memorie)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Litouwen tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, en met het Protocol, ondertekend te Brussel op 26 november 1998; Stuk 2-1271/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Letland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, en met het Protocol, ondertekend te Brussel op 21 april 1999; Stuk 2-1272/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Estland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, en met het Protocol, ondertekend te Brussel op 5 november 1999; Stuk 2-1273/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 23 juli 1990 ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen, gedaan te Brussel op 25 mei 1999; Stuk 2-1274/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met het Europees Verdrag betreffende de niet-toepasselijkheid van verjaring terzake van misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1974; Stuk 2-1283/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag nr. 132 betreffende vakantie met behoud van loon (herzien in 1970), aangenomen te Genève op 24 juni 1970; Stuk 2-1284/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol ondertekend te Kopenhagen op 27 september 1999, tot wijziging en aanvulling van de Overeenkomst tussen België en Denemarken tot het vermijden van dubbele belasting en tot regeling van sommige andere aangelegenheden inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Brussel op 16 oktober 1969; Stuk 2-1285/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol nr. 4 van Montreal tot wijziging van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, ondertekend te Warschau op 12 oktober 1929, zoals gewijzigd bij het te 's-Gravenhage op 28 september 1955 tot stand gekomen Protocol, ondertekend te Montreal op 25 september 1975; Stuk 2-1290/1 en 2.

Eventueel hervatting van de agenda van de ochtendvergadering.

Vanaf 18 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

Vragen om uitleg:

Eventueel, 's avonds om 19 uur

Hervatting van de agenda van de namiddagvergadering.

Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Stemmingen

Wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de bescherming van de goederen van de minderjarigen (Stuk 2-1058) (Tweede behandeling)

Stemming 6

Aanwezig: 67
Voor: 66
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

De heer Theo Kelchtermans (CD&V). - Ik wou voor stemmen.

-Het ontwerp werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de aangekondigde hervormingen van de wet op de bewakingsondernemingen» (nr. 2-896)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - In de Financieel Economische Tijd van 6 november 2002 werd aangekondigd dat de ministerraad op vrijdag 7 november 2002 zou beraadslagen over de hervorming van de wet op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten. De wettelijke bevoegdheden van deze ondernemingen zouden aanzienlijk worden uitgebreid. Zo zou het in de toekomst mogelijk worden dat zij instaan voor de bewaking van industrieterreinen, de controle van parkeertickets in de steden, het plaatsen van filmrollen in de onbemande camera's, de bewaking van parkeerterreinen langs autosnelwegen, het transport van dossiers van en naar de griffies of parketten en dergelijke.

Tevens heeft de minister op 5 november 2002 in de Senaatscommissie voor de Binnenlandse Zaken tijdens de bespreking van de hervorming van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, het idee geopperd om die privé-firma's ook te belasten met het handhaven van de openbare orde bij voetbalwedstrijden binnen de perimeter.

Welke hervormingen van de wet op de bewakingsondernemingen acht de minister nodig of nuttig? Dient het bestaande verbod van artikel 11, laatste lid, van de desbetreffende wet om toezicht uit te oefenen op een controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op de openbare weg of op openbare plaatsen (artikel 11, 4de lid juncto artikel 1, §1, 5º) te worden aangepast?

Wat wil de minister wijzigen aan de wet op het politieambt van 5 augustus 1992? Moeten de artikelen 14 en 15 die onder meer betrekking hebben op de opsporingsbevoegdheden, de politionele controle en het aanhoudingsmandaat worden gewijzigd? Mogen privé-bewakingsfirma's bij de uitoefening van hun bevoegdheden geweld of dwang gebruiken, wapens dragen en weerspannigen naar het politiecommissariaat brengen?

Wat is de kosten-batenanalyse van de inzet van die bewakingsfirma's in de plaats van politiediensten?

Hoe zal de minister concreet uitvoering geven aan zijn in de Senaatscommissie geopperde idee om voetbalclubs die onwillig zijn hun medewerking te verlenen aan het weren van probleemsupporters uit voetbalstadia en fanclubs, te laten betalen voor de kosten van de openbare ordehandhaving? Moeten de bewakingsfirma's in elk geval of enkel in geval van onwil betaald worden door de voetbalclubs?

In verband met onwillige voetbalclubs sprak de minister in voornoemde commissievergadering van 5 november ook over de verplichting vervat in artikel 30 van het Wetboek van strafvordering dat eenieder die getuige is geweest van een aanslag op de openbare veiligheid, op iemands leven of op iemands eigendom, dit dient te melden aan de gevestigde instanties. Indien de verantwoordelijken van voetbalclubs dit niet zouden melden, moeten ze volgens de minister worden beschouwd als onwillig en derhalve worden verplicht een deel van de kosten van de openbare ordehandhaving te dragen.

Artikel 30 van het Wetboek van strafvordering bepaalt echter geen straf, en de bepaling in artikel 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek over de schadevergoeding die zou kunnen worden gevorderd op grond van het niet-naleven van artikel 30 van het Wetboek van strafvordering is onwerkbaar, aangezien dat vrijwel onmogelijk kan worden bewezen.

Wordt, door enkel voor voetbalclubs te voorzien in een sanctie bij niet-naleving, het gelijkheidsbeginsel niet geschonden?

Bij arrest 155/2002 van het Arbitragehof van 6 november jongstleden werd de passage in de voetbalwet - artikel 12 - betreffende administratieve sancties op te leggen aan minderjarigen boven de 14 jaar ongrondwettig verklaard nu deze minderjarigen worden afgetrokken van hun natuurlijke rechter.

Hoe wenst de minister de wetgeving aan te passen aan deze uitspraak?

(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik ben blij met deze vraag, want ik heb over dit ontwerp in de pers zoveel verbazingwekkende en onvoorstelbare zaken gelezen dat ik, eens te meer, de puntjes op de i moet zetten. Zo zou het bijvoorbeeld mijn bedoeling zijn om aan bewakingsagenten of stewards in de steden politiebevoegdheid te geven wat een wijziging van de wet op het politieambt noodzakelijk zou maken. Het spreekt vanzelf dat dit nooit mijn bedoeling was. Door het akkoord dat enkele dagen geleden in het kernkabinet bereikt werd, kunnen wij een aantal teksten verbeteren. Wat dat betreft, zijn mijn bedoelingen nog altijd dezelfde.

Het verheugt me anderzijds dat het akkoord niet alleen betrekking heeft op de bewaking, maar ook op de hulpagenten, de administratieve boeten en de stadswachten, zaken die tot mijn bevoegdheid behoren. Het is enerzijds de bedoeling dat de politiediensten zich opnieuw op hun belangrijkste taken kunnen concentreren en anderzijds dat de gemeenten de "onwellevende" gedragingen doeltreffender kunnen bestrijden.

Ten eerste zullen de bevoegdheden van de hulpagenten beter worden afgebakend zodat ze doeltreffender zullen kunnen werken.

Ten tweede zullen de stadswachten een contractueel statuut krijgen en zullen ze inbreuken op de gemeentelijke verordeningen kunnen melden.

Ten derde zal een aanpassing van de nieuwe gemeentewet de gemeenten de mogelijkheid bieden de strijd aan te gaan tegen bepaalde onwellevende gedragingen die, we moeten dat toegeven, soms niet bestraft worden.

Het ontwerp tot wijziging van de bewakingswet kadert in het geheel van deze maatregelen en in de diepgaande modernisering van deze wetgeving die ik in 2001 in het Parlement heb aangekondigd.

Het akkoord binnen de regering wordt volgende week afgewerkt en stemt overeen met mijn wensen. Zo wenste ik de politiemensen maximaal te ontlasten van bijkomstige taken zodat ze aanwezig kunnen zijn daar waar de burger hen nodig heeft, bijvoorbeeld in het kader van de handhaving van de openbare orde, van de strijd tegen geweld, inbraken of carjackings. De politie wordt soms belast met opdrachten die geen enkele politionele bevoegdheid vereisen en die evengoed door andere categorieën van personen kunnen worden uitgevoerd.

Aangezien het controlemechanisme van de bewakingswet al vruchten heeft afgeworpen, meen ik dat sommige van die taken aan de bewakingssector moeten kunnen worden toevertrouwd. Het lijkt me bijvoorbeeld perfect mogelijk dat bewakingsagenten parkeerautomaten controleren en bepaalde rapporten - nooit processen-verbaal - opstellen ten behoeve van de gemeenten of dat ze, in het kader van artikel 11 van de wet die u vermeldt, en onder nauwkeurig gedefinieerde voorwaarden, 's nachts en in het weekend een doeltreffender bewaking van de industriezones verzekeren. Ik voeg hier trouwens aan toe, en dat heeft geen verband met de hervorming van de wet op de bewakingsondernemingen, of het gelet op de moderne beschikbare communicatiemiddelen, vooral in het kader van de justitie, nog wel opportuun is om de politieagenten als postboden te laten optreden.

Vervolgens zal ik er, zoals ik altijd gedaan heb, op toezien dat de bewakingsagenten of andere stewards geenszins taken uitoefenen bedoeld in de wet op het politieambt of dat ze zich niet houden aan instrumenten zoals het Wetboek van Strafvordering. Er is verzet tegen de bewakingsondernemingen, maar niet tegen de brigades "alle terrein" - waaronder werklozen en leefloontrekkers zonder enige opleiding - die volgens sommigen politionele bevoegdheid zouden moeten krijgen. Ze zijn nuttig, maar ze moeten op hun plaats blijven. Het is uitgesloten dat de bewakingsagenten een proces-verbaal opstellen, dwang gebruiken of, zoals de heer Vandenberghe beweert, "weerspannigen" naar het politiecommissariaat overbrengen. Ook de politionele opsporingsbevoegdheden zoals het aanhoudingsmandaat blijven bij de politie.

Mijnheer Vandenberghe, u ondervraagt mij ook over de bewapening van bewakingsagenten. Ik ben niet van plan om de bestaande regels te wijzigen. Alle bestaande beperkingen blijven behouden en het is uitgesloten dat bewakingsagenten op de openbare weg gewapende patrouilles organiseren. Men zal bovendien ook beter gebruik moeten maken van de hulpagenten die een opleiding gevolgd hebben die hen associeert met echte politieagenten, in ieder geval met kandidaat-politieagenten, aangezien ze dat na drie jaar kunnen worden.

Wat uw derde vraag over eventuele meerkosten betreft, is het essentieel dat de kostprijs van het personeel waarop privé-personen een beroep doen door die privé-personen wordt gedragen. Het lijkt mij normaal dat de organisator van een winstgevende activiteit zoals een festival....

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Werchter bijvoorbeeld.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ja, maar we doen daar trouwens al twee jaar experimenten. Ik weet niet of u er aanwezig was...

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik was daar, maar niet op de geheime vergaderingen van Werchter.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik ben er niet naartoe gegaan, maar ik heb vernomen dat men daar al twee jaar probeert om de bewakingsagenten te betrekken bij de beveiliging van het terrein en dat die experimenten goed verlopen.

Een festival, een wielerwedstrijd, een uitstap, een rally van oldtimers... De Giro mobiliseerde 800 politieagenten als seiners om de wedstrijd goed te doen verlopen.

De gemeenten zullen een keuze moeten maken. In de meeste gevallen gaat het niet om nieuwe of bijkomende taken, maar om bestaande taken die nu al een uitgave voor politiepersoneel impliceren. Wanneer deze taken aan privé-personeel toevertrouwd worden, zullen er bijkomende financiële inkomsten zijn zoals voor de controle van het betaalparkeren. Bovendien gaat het om marginale taken in vergelijking met de activiteit van de politiediensten of om taken inzake de bescherming van goederen die kunnen worden uitgevoerd door minder gekwalificeerd personeel, wat voor de politie ook goedkoper zou uitvallen. Ik herhaal dat de politiemensen zich vooral moeten concentreren op hun hoofdtaak, namelijk de bescherming van personen, die voorrang heeft op de bescherming van goederen. Ik ga ervan uit dat de heer Vandenberghe het daarmee eens is. Zoals ik in de Senaatscommissie voor de Binnenlandse Zaken heb verklaard, heeft de regering al een principiële beslissing genomen, volgens welke bepaalde onkosten gekoppeld aan de ordehandhaving tijdens voetbalwedstrijden in de toekomst door de betrokken clubs zullen worden gedragen. Deze beslissing ligt in de lijn van artikel 115, paragraaf 2, van de wet van 1998 op de geïntegreerde politie, met betrekking tot de terugbetaling van de kosten voor bestuurlijke politieopdrachten met een uitzonderlijk karakter. Mijn diensten bestuderen momenteel de toepassingsbepalingen. Er worden verschillende pistes in overweging genomen, maar ik heb nog geen concrete beslissing genomen. Overeenkomstig de wet van 21 december 1998 beschik ik nu al over sancties voor clubs die hun verantwoordelijkheid niet op zich zouden nemen, zodat de politie verplicht is om in de voetbalstadions op te treden. In artikel 3 van die wet staat uitdrukkelijk dat de organisator van elke voetbalwedstrijd verplicht is om alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om schade aan personen en goederen te voorkomen, daarin begrepen alle concrete maatregelen ter voorkoming van wangedrag door de toeschouwers. De club die deze algemene verplichting niet naleeft, kan een door de wet voorgeschreven administratieve sanctie oplopen. Tot nu toe waren de sancties uitzonderlijk en ik hoop dat dit zo zal blijven.

In mijn omzendbrief van 24 oktober jongstleden heb ik de lokale overheid eraan herinnerd dat de politiemensen, dankzij de voetbalwet en haar uitvoeringsbesluiten, uitsluitend in de stadions worden opgesteld om de orde te handhaven wanneer de organisator daar niet in slaagt, ook al heeft hij de wettelijk opgelegde verplichtingen nageleefd, en om de toepassing van de voetbalwet en andere toepasselijke wetgevingen te controleren, bijvoorbeeld om de identiteit aan de ingang van het stadion te controleren of om toeschouwers die op een onregelmatige manier het stadion zijn binnengeraakt, aan te houden. De organisatoren zijn krachtens artikel 5 van de wet trouwens verplicht om ieder jaar een veiligheidsovereenkomst te sluiten met de hulpdiensten, de politiediensten en de betrokken bestuurlijke overheden.

Die overeenkomsten kunnen bepalingen bevatten die de wettelijke verplichtingen van de organisatoren overschrijden. Zo kan er voor bepaalde taken een beroep gedaan worden op bewakingsondernemingen in de zin van de wet van 10 april 1990, wat de politiediensten zou onlasten.

De opvang en begeleiding van supporters worden toevertrouwd aan speciaal opgeleide stewards, die overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van de voetbalwet door de organisator in het stadion moeten worden ingezet. Een wetsontwerp dat thans in de Senaat wordt besproken, voorziet bovendien in de mogelijkheid om die stewards ook buiten de stadions en in de supportersbussen in te zetten teneinde bepaalde spanningen te voorkomen.

Zoals u ziet, hebben de organisatoren al talrijke verplichtingen inzake veiligheid. Ze lopen trouwens ook financiële risico's, in de eerste plaats ten opzichte van mijn diensten in geval van niet-naleving van hun wettelijke verplichtingen en vervolgens ten opzichte van de lokale overheid wanneer de contractuele verplichtingen niet worden nageleefd.

Mijn actie in dit domein wordt vanzelfsprekend gevoerd in overleg met de voetbalverantwoordelijken die een belangrijke rol moeten spelen om het hooliganisme uit te roeien. De maatregelen die de overheid moet nemen - toegangscontroles, bestuurlijke sancties, uitzonderlijke ordehandhaving - zouden kunnen worden verlicht wanneer men erin slaagt de hooligans uit de stadions te verwijderen. Daarom is de medewerking van de organisatoren onontbeerlijk.

Ik heb reeds verklaard dat de veiligheid in de stadions de zaak is van alle betrokken openbare en particuliere partijen. De voetbalclub heeft er alle belang bij om de onruststokers te identificeren, te vervolgen en te straffen. Met het oog hierop moeten de personeelsleden van de club of de stewards in geval van incidenten in de stadions met de politie samenwerken, niet alleen op basis van het algemene principe van artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering, maar ook op basis van artikel 3 van de voetbalwet dat ik net heb vermeld.

Artikel 3 is trouwens aangevuld met artikel 10 van de wet die de organisatoren verplicht om actieve en passieve veiligheidsmaatregelen te treffen met het oog op het waarborgen van de veiligheid van het publiek en van de politie- en hulpdiensten, onder meer door het beheer van de stroom toeschouwers en de scheiding van rivaliserende supporters.

De organisatoren moeten krachtens dit artikel 10 trouwens een intern reglement opstellen dat onder meer een reglementering moet bevatten voor de burgerlijke uitsluiting van de toeschouwers die de veiligheid en het goede verloop van de wedstrijden in het gedrang brengen. Ongeacht de sancties en het stadionverbod dat door de burgerlijke overheid wordt toegepast, moeten ook de clubs over de middelen beschikken om zelf hooligans uit te sluiten en hun in de toekomst de toegang tot het stadion te ontzeggen.

In geval van slechte wil inzake de toepassing van deze regels, zullen de clubs blootgesteld worden aan administratieve sancties zoals voorzien in artikel 18 van de voetbalwet, namelijk een boete van ten minste 500 euro of 20.000 oude Belgische franken.

Het Arbitragehof heeft inderdaad een arrest geveld over een prejudicieel geschil bij een politierechtbank die het beroep onderzocht van een minderjarige van 17 jaar die, voor feiten die in oktober 2000 gepleegd waren, een administratieve sanctie gekregen had in de vorm van een stadionverbod van 18 maanden. Het Hof heeft beslist dat de procedure van administratieve sancties, zoals bepaald in de wet van 21 december 1998 in haar huidige vorm, dus vóór het wetsontwerp dat thans in de Senaat onderzocht wordt, onvoldoende procedurerechten biedt aan minderjarigen die daden van hooliganisme plegen.

Ik zou in dat verband aan twee zaken willen herinneren. Ik heb ten eerste vastgesteld dat tal van feiten door minderjarigen worden gepleegd. Daarom had ik in het wetsontwerp de mogelijkheid ingeschreven om hooligans jonger dan 16 jaar een stadionverbod op te leggen. Ik heb nooit gedacht aan geldboetes voor minderjarigen. Het was ten tweede op grond van een amendement van de CD&V dat de Kamer verder is willen gaan en de minimumleeftijd van 16 op 14 jaar heeft gebracht.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Gebeurde dat in de Kamer?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Dat amendement is inderdaad in de Kamer door één van uw partijgenoten ingediend. Er zijn soms nuances of verschillen in opvatting tussen Kamer en Senaat of tussen collega's van de CD&V.

Mijn diensten onderzoeken momenteel, in overleg met de diensten van Justitie, de inhoud van dit arrest van het Arbitragehof om te kunnen evalueren op welke wijze wij minderjarigen proceduregaranties kunnen bieden, uitgaande van de wet van 1965. Ik zal vanaf volgende week voorstellen formuleren in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Ik herhaal dat het spijtig genoeg nodig is om dergelijke maatregelen te handhaven. Ik ben trouwens van mening dat een stadionverbod een educatieve maatregel is voor minderjarige hooligans. De jongere is in ieder geval in staat te beseffen welke draagwijdte zijn fouten hebben.

We moeten ons ook bezinnen over de administratieve boetes en het ontwerp waarover ik het net had. We stellen in de steden vast dat een groot deel van deze onwellevende gedragingen - pesten, beledigingen, enzovoort - gebeuren door individuele jongeren of jeugdbendes.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik bedank de minister voor zijn uitvoerig antwoord. Ik zal niet op alle punten terugkomen. Over de punten waarvoor een wetswijziging wordt aangekondigd, zullen wij ons verder uitspreken tijdens de debatten die daarover nog zullen worden gevoerd.

Wat het arrest van het Arbitragehof van 6 november betreft, stel ik samen met de minister vast dat de evocatie nuttig is geweest, want de voetbalwet zal moeten worden aangepast. Ik begrijp de uiteenzetting van de minister alleszins zo dat de teksten die geëvoceerd werden door de Senaatscommissie, zullen moeten worden aangepast in het licht van het arrest. Wij zullen zien wat de minster terzake voorstelt.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Inderdaad. Het beroep werd ingediend tegen de wet van 1998; de fout was al in de vorige wet geslopen, maar de evocatie moet het mogelijk maken een oplossing te vinden voor dat probleem.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het derde punt betreft de kosten-batenanalyse van het inzetten van bewakingsfirma's in plaats van de politiediensten.

Bij de professionele voetbalploegen bestaat er ter zake al een zekere ervaring. Voor de lagere afdelingen moet er gelukkig slechts uitzonderlijk politie worden ingezet.

Een wielerwedstrijd zoals de Ronde van Vlaanderen vergt een onvoorstelbare inzet van de federale politie. Zal die wedstrijd in de toekomst nog worden begeleid door de federale politie of zullen de kosten van de federale politie aan de organisator worden aangerekend?

Daarnaast zijn er veel regionale wielerclubs die op basis van vrijwilligheid centen bijeensparen om wielerwedstrijden voor nieuwelingen en liefhebbers te organiseren. Is het de bedoeling om aan die clubs bijkomende kosten op te leggen voor de organisatie van wielerwedstrijden? Mocht dat het geval zijn, dan zal het aantal wielerwedstrijden nog verminderen.

Graag kreeg ik ter zake enkele preciseringen.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik kan u geruststellen. De Ronde van Vlaanderen, Luik-Bastenaken-Luik, de Giro, de Ronde van Frankrijk en alle mooie wedstrijden die in ons land worden gereden, zullen altijd gratis worden begeleid door de federale politie. Dat is trouwens één van haar opdrachten. Voor die wedstrijden moeten de organisatoren in theorie beschikken over seingevers.

Als burgemeester van Manhay heb ik mij verzet tegen de doortocht van Luik-Bastenaken-Luik op het grondgebied van mijn gemeente. Ik wilde dat risico niet nemen, omdat de motoragenten niet overal aanwezig zijn. Er zijn achterblijvers, anderen komen te vroeg, wat gevaarlijk kan zijn op de kruispunten.

Voor de kleinere wedstrijden zijn talrijke vrijwilligers beschikbaar. Voor de belangrijkste wedstrijden is het uitgesloten dat geen veiligheidsmaatregelen worden genomen. Voor de organisatoren zijn die wedstrijden dikwijls winstgevend. Ik vind het overdreven dat op sommige plaatsen politieagenten worden ingeschakeld in de plaats van seingevers.

Voor de Giro zijn 800 politieagenten nodig.

In de lagere afdelingen van het voetbal wordt inderdaad nog met vrijwilligers gewerkt en worden geen ontsporingen vastgesteld. De politie wordt hier niet ingeschakeld en er is ook geen reden om een beroep te doen op bewakingsdiensten.

-Het incident is gesloten.

De voorzitter. - De overige vragen om uitleg werden uitgesteld. De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergaderingen vinden plaats woensdag 27 november 2002 om 14 uur en om 19 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 18 uur.)

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 2

Aanwezig: 70
Voor: 36
Tegen: 34
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Philippe Bodson, Sfia Bouarfa, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, André Geens, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, René Thissen, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Tegen

Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, Michel Guilbert, Meryem Kaçar, Theo Kelchtermans, Mimi Kestelijn-Sierens, Frans Lozie, Michiel Maertens, Johan Malcorps, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Chris Vandenbroeke, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Wim Verreycken.

Stemming 4

Aanwezig: 67
Voor: 6
Tegen: 50
Onthoudingen: 11

Voor

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.

Tegen

Michel Barbeaux, Philippe Bodson, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Onthoudingen

Ludwig Caluwé, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Theo Kelchtermans, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Chris Vandenbroeke, Ingrid van Kessel.

Stemming 5

Aanwezig: 68
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 20

Voor

Michel Barbeaux, Philippe Bodson, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Onthoudingen

Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Marcel Colla, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Theo Kelchtermans, Michiel Maertens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Chris Vandenbroeke, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Wim Verreycken.

Stemming 6

Aanwezig: 67
Voor: 66
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Voor

Michel Barbeaux, Philippe Bodson, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Chris Vandenbroeke, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Onthoudingen

Theo Kelchtermans.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 504 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (van de heer Olivier de Clippele; Stuk 2-913/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde het principe van continuïteit in de fiscale wetgeving te waarborgen (van de heer Olivier de Clippele; Stuk 2-1354/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de bepalingen van de wegcode met betrekking tot de toegelaten maximumsnelheid (van de heer Patrik Vankrunkelsven; Stuk 2-1358/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "het gebruik der talen in gerechtszaken en het taalexamen voor doctors en licentiaten in de rechten" (nr. 2-903)

van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "de justitiehuizen" (nr. 2-904)

van de heer Vincent Van Quickenborne aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over "de maatregelen ter bevordering van het internetgebruik door gehandicapten" (nr. 2-905)

van de heer Georges Dallemagne aan de eerste minister over "de bestemming van het domein van Argenteuil" (nr. 2-906)

van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Justitie over "de drugswet en het drugsbeleid van de regering" (nr. 2-907)

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Evocaties

De Senaat heeft bij boodschappen van 18 november 2002 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:

Wetsontwerp betreffende de uitvoering van de Aanvullende Overeenkomst, ondertekend te Singapore op 10 december 1996, tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Singapore tot het vermijden van dubbele belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te Singapore op 8 februari 1972 (Stuk 2-1330/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsontwerp betreffende de tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en van het protocol, ondertekend te Washington op 30 september 1996 (Stuk 2-1331/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsontwerp betreffende de meerwaarden bij vervreemding van bedrijfsvoertuigen (Stuk 2-1340/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Non-evocatie

Bij boodschap van 19 november 2002 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de koninklijke bekrachtiging, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse staten zijn gebracht (Stuk 2-1345/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 14 november 2002 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid van de gebruikers (Stuk 2-1355/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 18 november 2002; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 3 december 2002.

Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van strafvordering wat het verstek betreft en tot opheffing van het artikel 421 van hetzelfde Wetboek (Stuk 2-1356/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 18 november 2002; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 3 december 2002.

Wetsontwerp betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen (Stuk 2-1357/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 18 november 2002; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 3 december 2002.

Kennisgeving

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 6 april 1998 (Stuk 2-1179/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2002 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Oezbekistan, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 14 november 1996 (Stuk 2-1180/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2002 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Staat Bahrein inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 30 juni 1998 (Stuk 2-1181/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2002 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Belgische Regering en de Macedonische Regering, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 22 oktober 1998 (Stuk 2-1182/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2002 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Republiek Kroatië inzake luchtvervoer en met de Bijlage, ondertekend te Zagreb op 12 maart 1996 (Stuk 2-1183/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2002 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Zijne Majesteit de Sultan en Yang Di-Pertuan van Brunei Darussalam inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, gedaan te Brussel op 18 februari 1994 (Stuk 2-1184/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2002 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek van de Seychellen inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 27 februari 1998 (Stuk 2-1185/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2002 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Nieuw-Zeeland inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Wellington op 4 juni 1999 (Stuk 2-1186/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2002 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 2 mei 2000 (Stuk 2-1187/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2002 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de merken, gedaan te Brussel op 11 december 2001 (Stuk 2-1264/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2002 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Canada, ondertekend te Brussel op 11 januari 1996 (Stuk 2-1266/1).

Indiening van een wetsontwerp

De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend:

Wetsontwerp op de gegarandeerde aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in de Regering van de Duitstalige Gemeenschap (Stuk 2-1360/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Indiening van een ontwerp van bijzondere wet

De Regering heeft volgend ontwerp van bijzondere wet ingediend:

Ontwerp van bijzondere wet op de gegarandeerde aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in de Vlaamse Regering, de Franse Gemeenschapsregering, de Waalse Regering, de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en onder de staatssecretarissen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (Stuk 2-1359/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Ontwikkelingssamenwerking en eerbied voor de Rechten van de Mens

Bij brief van 20 november 2002 hebben de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, overeenkomstig artikel 3 van de wet van 7 februari 1994 om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van de mens, aan de Senaat overgezonden, het verslag 2001 over de eerbied voor de rechten van de mens voor de landen waarmee België een overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking heeft afgesloten.

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.