4-49 | Belgische Senaat | 4-49 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Inoverwegingneming van voorstellen
Benoeming van de leden niet-notarissen van de Benoemingscommissies voor het notariaat
Internationale dag van de rechten van het kind
Vervolging ten laste van een lid van de Senaat
Werkgroep "Dotaties aan leden van de koninklijke familie"
Benoeming van de leden niet-notarissen van de Benoemingscommissies voor het notariaat
In overweging genomen voorstellen
Verzending van een wetsvoorstel naar een andere commissie
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
Mevrouw Marie-Hélène Crombé-Berton (MR). - Mevrouw de minister, u had vanochtend een marathononderhandeling achter de rug met uw Europese collega's over de toekomst van onze landbouw en de gezondheid van onze landbouwbedrijven: kortom de check-up van het GLB, het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Ik zou graag weten vanuit welke overtuiging u dat debat met uw Europese collega's bent aangegaan, welke belangrijke beginselen u in dat GLB terugvindt en welke plaats er voor onze landbouw is weggelegd.
Verder vernam ik graag welke concrete resultaten die Landbouwraad heeft geboekt, over welke grote punten een akkoord werd bereikt en welke vooruitzichten er zijn voor onze landbouwers.
Uit de veranderlijkheid van de landbouwprijzen blijkt hoezeer de landbouw een actieve strategische economische sector blijft. Ik ben ervan overtuigd dat u de belangen en de modernisering van onze landbouw verdedigt.
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid. - Ik dank mevrouw de senator voor haar vraag.
Het nieuws van de Raad Landbouw is heet van de naald, want de marathonvergadering die gisteren om 14.30 uur begon, was pas vanochtend om 9 uur afgelopen.
Van wezenlijk belang is dat een compromis werd bereikt over de check-up. U weet dat het niet eenvoudig was een zo breed compromis te bereiken over zulke delicate aangelegenheden tussen zevenentwintig lidstaten, vooral niet als tien lidstaten nog niet op kruissnelheid liggen inzake de toekenning van Europese steun. Bovendien liepen de standpunten in het begin erg ver uiteen tussen Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Spanje, Italië en Polen, enerzijds, die voor een substantiële toename van de melkquota gewonnen zijn, en Duitsland en België, anderzijds, die de kraan niet te ver willen opendraaien gezien de slechte toestand op de markt.
Het akkoord is een compromis dat positieve en negatieve elementen bevat. Geen enkele afvaardiging kan dat overleg verlaten zonder de intieme overtuiging dat naar haar geluisterd is en dat ze gehoord werd, maar evenmin kan een afvaardiging stellen dat ze over de hele lijn genoegdoening heeft gekregen.
Welke grote punten bevat het akkoord?
Het eerste betreft de modulatie. Momenteel gaat 5% van de bedrijfstoeslagen naar de tweede pijler. We hebben vijf extra procenten uit de wacht gesleept, terwijl België 3% vroeg. Via de bijkomende modulatie is het medefinancieringsaandeel ruimschoots gestegen en beloopt nu 75% en zelfs 90% in de regio's met doelstelling 1.
Er zijn zes maatregelen om die extra middelen te kunnen aanwenden, meer bepaald maatregelen inzake innovatie zoals België voorstond.
De bovengrens voor investeringshulp aan jonge landbouwers stijgt van 55 000 tot 77 000 euro. Nu er een economische crisis heerst, is het belangrijk dat jonge landbouwers steun krijgen en vooral ademruimte voor hun toekomstige investeringen.
Inzake braakland hebben we ongelukkig genoeg bijna geen enkele Europese collega kunnen overtuigen. We stonden nagenoeg alleen met de vraag om het mechanisme van aanbodbeheersing te handhaven en in sommige jaren een nulaanbod op te leggen. Spijtig genoeg vonden we geen gehoor en de braaklandregeling houdt definitief op vanaf 1 januari 2009.
In het melkdossier, dat zeker het gevoeligste lag, zou ik voor België twee uiterst positieve punten willen benadrukken. Enerzijds wordt het vigerende systeem van automatische interventies niet herzien, zoals de Commissie voorstelde, en anderzijds drongen Oostenrijk, Luxemburg en België sterk aan op de invoering van een correctie voor vetstoffen. Onze melk is rijker aan vet dan de Europese norm. De Commissie heeft ons gehoord en dat is toch goed voor 3,4% van de quota.
Het probleem was hoe de ontwikkeling van de melkquota het hoofd te bieden. In 2003 is beslist om de melkquota in 2015 af te schaffen. Sommige lidstaten wensten eens substantiële verhoging van de quota met het oog op de afschaffing ervan en andere wensten een vermindering. België wenste zich aan te sluiten bij het voorstel van de commissie Landbouw van het Europees Parlement, namelijk 2% en een evaluatie in 2011. Spijtig genoeg heeft het Europees Parlement zijn standpunt gewijzigd. We komen van 5% en als eindcompromis bekwamen we vijf maal 1%, maar tevens twee evaluaties waarvan de eerste in 2010 - tegen die tijd beloopt de verhoging slechts 2% - en de bevestiging door de Europese Commissie dat de evaluatie kan leiden tot zowel een verhoging, als een status-quo of een verlaging van de quota al naargelang de marktvraag. De tweede evaluatie vindt plaats in 2012. Voor mij is van tel dat we twee afspraken vastleggen over de toekomst van de melkquota, één in 2010 en één in 2012.
Mevrouw Marie-Hélène Crombé-Berton (MR). - Ik stel vast dat heel wat verzoeken van België zijn ingewilligd, meer bepaald inzake de investeringssteun voor jonge landbouwers.
Inzake melkquota maken de toekomstige evaluaties het mogelijk het beleid terzake te heroriënteren.
Ik kan me dus alleen maar verheugen over de goede onderhandelingen die ons land heeft gevoerd.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Volgens het masterplan 2008-2012 zal in elk gewest een nieuwe gevangenis worden gebouwd. Vorige week antwoordde de minister van Financiën dat daarvoor in de provincie Antwerpen nog drie terreinen in de running zijn, namelijk terrein 37, Kiel-d'Herbouvillekaai, terrein 44 in Ranst en terrein 6, Konijnenweide. Daarnaast werden ook terrein 35 in Leuze-Péruwelz en terrein 39 in Sambreville geselecteerd. Vandaag lees ik in de pers dat het stadsbestuur van Antwerpen bezwaren heeft tegen de locaties d'Herbouvillekaai en Konijnenweide. Een woordvoerster van burgemeester Janssens en de burgemeester zelf melden dat ze hierover met de regering hebben gesproken en dat hun bezwaren aanvaard zijn. Ik verneem dat ook het gemeentebestuur van Ranst niet blij is dat het terrein in Ranst op de lijst staat. Het is er steeds van uitgegaan dat de gemeente pas in tweede lijn in aanmerking zou komen en dat wordt nu tegengesproken.
Vandaar mijn vragen aan de ministers.
Is in het Brusselse Gewest geen geschikte locatie gevonden om een gevangenis te bouwen? Hoeveel mogelijke terreinen waren er? Waarom voldeden ze niet?
Wil dit zeggen dat er geen gevangenis komt in het Brusselse Gewest en dat er dus maar twee in de plaats van drie gevangenissen worden gebouwd? Of blijft de regering bij de geplande drie gevangenissen? Waar komt die derde gevangenis dan, in Vlaanderen of Wallonië?
Wie zijn de huidige eigenaren van de geselecteerde terreinen?
Liggen deze terreinen in de juiste zone om een gevangenis te bouwen of is een bestemmingswijziging nodig? Zo ja, voor welke terreinen geldt dat en hoe beïnvloedt dit de timing voor de opening van de gevangenissen in 2012?
Wat is de mening van de minister over terrein 37, Kiel-d'Herbouvillekaai? Heeft de mogelijke bouw van een voetbalstadion op deze site, zoals vooropgesteld door het stadsbestuur, voorrang op de bouw van een gevangenis? Kent de minister het standpunt van het Antwerpse stadsbestuur en de provincie Antwerpen hierover? Kloppen de berichten in de pers? Neemt de minister dit terrein dan nog langer in overweging? Welk alternatief heeft het stadsbestuur van Antwerpen voorgesteld voor de terreinen 6 en 37? Voldoen de andere sites aan de criteria, zoals een oppervlakte van minimum 9 ha en goed bereikbaar zijn?
De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen. - We zijn er allemaal van overtuigd - daar ga ik althans van uit - dat het goedgekeurde masterplan moet worden uitgevoerd. We realiseren ons ook dat in een laatste fase van de besluitvorming op het terrein uiteraard allerlei vragen en verwachtingen leven, maar dat we de beste slaagkansen hebben als we het debat sereen en niet in de media voeren.
Zoals al vaak gezegd, loopt er inderdaad een onderzoek naar bepaalde terreinen, maar definitieve beslissingen zijn nog niet genomen. Zoals mevrouw Taelman aangaf, dient nog bijkomend onderzoek te gebeuren naar ruimtelijke inkleuring, aard van de ondergrond, mogelijke vervuiling, eigendomsstructuur. Daarom werken we op het ogenblik met een shortlist van terreinen die het meest beantwoorden aan de criteria die we voordien al hebben toegelicht. Iedere speculatie is bijgevolg een beetje voorbarig. De commotie die op sommige plaatsen is ontstaan naar aanleiding van bepaalde berichten, is soms onterecht. Bovendien moeten eventuele contacten met lokale besturen absoluut rechtstreeks verlopen en niet via de pers. Hun bereidheid om samen te werken is natuurlijk een sleutel voor succes in deze aangelegenheid.
Ik heb intussen al overleg gepleegd met diverse overheidsinstanties, waaronder ook de gemeentebesturen. Inzake het overleg met het stadsbestuur van Antwerpen verwijs ik naar het persbericht dat het stadsbestuur gisteren heeft uitgebracht.
Ook in Brussel zijn diverse terreinen verkend, maar geen enkele voldeed aan de vooropgestelde criteria. Het is inderdaad niet evident om in grote agglomeraties een terrein te vinden dat beantwoordt aan alle vereisten, vooral niet die inzake de oppervlakte.
Er is nog geen beslissing genomen. We streven er nog altijd naar om een extra gevangenis in te planten in Brussel of in de nabije omgeving, die echt nodig is om de toestand in de bestaande inrichtingen in Brussel te verbeteren. We wachten op voorstellen die de bevoegde instanties hebben aangekondigd of beloofd.
De eigenaars van de terreinen zijn vaak federale of regionale instanties en soms moeten ook private eigenaars worden gehoord.
Ook met de gemeentebesturen die mevrouw Taelman aanhaalt, is er overleg geweest. Ik verwees al naar dat van Antwerpen. Andere besturen hebben zich geëngageerd om samen met ons een onderzoek te voeren. Het is nu wachten op de voorstellen die ze ons hebben beloofd.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - De Open Vld-fractie staat nog altijd achter de bedoeling van het masterplan; ook wij zijn van oordeel dat er nood is aan meer plaatsen in de gevangenissen. Ik hoop zelfs dat er vlug een positieve beslissing uit de bus komt.
De minister zegt dat er veel commotie is in de gemeenten. Dat klopt, maar sommige gemeenten zijn vragende partij voor meer gevangenissen. Merksplas bijvoorbeeld heeft al een uitbreiding van zijn gevangenis gepland en zal een nieuwe gevangenis met heel veel goodwill verwelkomen.
De minister verwijst wel naar het persbericht van het stadsbestuur van Antwerpen, maar laat in het midden of hij, zoals in het persbericht staat, ook bereid is om naar een ander terrein te zoeken. Ik hoop maar dat dit de timing niet in het gedrang brengt.
De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen. - Ik ben blij met de repliek van mevrouw Taelman. Het is juist dat sommige lokale besturen vragende partij zijn voor een nieuwe gevangenis en dat andere daar wat voorzichtiger op reageren. In het algemeen ondervind ik bij de betrokken besturen veel bereidheid om samen met ons naar oplossingen te zoeken. Mevrouw Taelman zal het mij vergeven dat ik op enkele concrete vragen in het vage blijf. Bij een grote operatie als deze, waarvoor het lokale draagvlak zo belangrijk is, moeten we de lokale bestuurders heel sterk respecteren en altijd bereid blijven om te overleggen en een aantal zaken eerst met hen te bekijken. Als ik vaag ben, dan is dat alleen vanuit de oprechte bekommernis om dit dossier tot een goed einde te brengen.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Sinds het verslag van de koninklijke bemiddelaars is er een dialoog van gemeenschap tot gemeenschap, of concreter gezegd, een dialoog binnen een groep van twaalf waarbij aan Vlaamse kant de delegatie is samengesteld uit afgevaardigden van de Vlaamse en de Brusselse regering en aan Franstalige kant uit de verschillende Franstalige partijen. De onderhandelaars moeten slagen in wat na vijftien maanden regeringsonderhandelingen niet is gelukt, namelijk een akkoord over de staatshervorming bereiken. De voorzitters van de delegaties zijn de Vlaamse minister-president en de voorzitter van de Senaat. De minister van Justitie is als vicepremier, en vooral als minister van Institutionele Hervormingen, ook betrokken bij het overleg. Wat is de stand van zaken van dat overleg? Er werd opgeroepen tot discretie, maar af en toe zijn er toch echo's van dat overleg in de pers. Zo lees ik dat aan Franstalige kant gezegd wordt dat minister-president Peeters de zaak leidt als een kmo en dat men niet goed bezig is. Anderzijds lees ik dat Vlaams minister Vandenbroucke zegt dat de sfeer goed is. Aan Vlaamse kant lees ik ook dat Brussels minister Guy Vanhengel zegt dat er nog niet veel is mislukt omdat er nog niets is gebeurd.
Wat werd reeds besproken tijdens deze dialoog? Kan de minister mij een concrete opsomming geven?
Wordt op dit overleg ook gesproken, zij het zijdelings, over het probleem Brussel-Halle-Vilvoorde en over de benoeming van drie kandidaat-burgemeesters in de randgemeenten?
Ten slotte, bestaan reeds akkoorden over bepaalde deelaspecten? Er werd immers gezegd dat er voor de verkiezingen van 2009 wellicht geen akkoord over een grote staatshervorming zal zijn, maar dat eventueel akkoorden gesloten zullen worden over deelaspecten, die eventueel al kunnen worden goedgekeurd door Kamer en Senaat. Zo ja, over welke deelaspecten zijn er akkoorden, en wat behelzen ze?
Vice-premier Reynders heeft vorige week in de Kamer een verklaring afgelegd zonder veel te zeggen. Hij zei enkel dat de sfeer niet slecht was, en beter dan de sfeer die heerste tijdens de vijftien maanden onderhandelen na de verkiezingen. Hij zei wel dat men `naar het federaal parlement zou komen met één, twee of drie voorstellen'.
Wanneer mogen we die voorstellen in het federale parlement verwachten?
Voor alle duidelijkheid: mijn vragen gaan dus niet over de sfeer die in dit forum heerst, maar wel over de stand van zaken op inhoudelijk vlak.
De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen. - Ik kan het geachte lid meedelen dat de dialoog van gemeenschap tot gemeenschap gevoerd wordt tussen een Vlaamse en een Franstalige delegatie, waarbij de federale regering als dusdanig niet betrokken is. De federale ministers van institutionele hervormingen worden uitgenodigd om de vergaderingen van de dialoog bij te wonen.
De dialoog vindt plaats binnen de contouren van het rapport van de koninklijke bemiddelaars.
De dialoog werkt aldus aan het sluiten van deelakkoorden, die geplaatst moeten kunnen worden in een grondige staatshervorming.
Het welslagen van de dialoog is enkel mogelijk door het respecteren van een strikte confidentialiteit, zoals overigens expliciet gevraagd in de verklaring van 5 september van de Vlaamse regering.
De federale regering zal geen initiatieven nemen in het BHV-dossier. De hangende parlementaire procedures staan los van de regering. De benoeming van de drie kandidaat-burgemeesters in de randgemeenten betreft een bevoegdheid van de Vlaamse regering.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Minister Vandeurzen zegt even weinig als zijn collega Reynders. Ik veronderstel dat minister Vandeurzen, die uitgenodigd is op de vergaderingen, op elke vergadering aanwezig is?
De heer Jo Vandeurzen, vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen. - Minister Reynders en ikzelf hebben afgesproken dat minstens één van ons beiden aanwezig is.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Het probleem is dat, hoewel de federale regering toch bij het overleg betrokken is via de vice-premiers Vandeurzen en Reynders, het parlement de regering niet mag controleren op dat punt. Ik besluit er enkel uit dat op het ogenblik nog geen enkel resultaat is bereikt.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Enkele jaren geleden diende ik een wetsvoorstel in over het statuut van het levenloos geboren kind. Dit voorstel had betrekking op het verlagen van de wettelijke levensvatbaarheidsgrens, de wettelijke begraafplaats, de plicht om de ouders te informeren, de rechten van de ongehuwde vader en het geven van een naam aan het levenloos geboren kind.
Minister Onkelinx kondigde tijdens de vorige legislatuur aan een werkgroep op te richten. Die zou zich over de globale problematiek buigen. Ik ben blij dat de staatssecretaris het werk voortzet.
Welk initiatief zal hij concreet nemen? Zal hij een werkgroep oprichten? Wie zal daar deel van uitmaken? Wat zal de opdracht zijn?
In antwoord op de vraag van collega Gerkens uit de Kamer geeft de staatssecretaris elementen aan van de samenstelling van de werkgroep en zijn visie daaromtrent. De belangengroepen zouden niet opgenomen worden in de voorlopige samenstelling van de werkgroep. Ik pleit er evenwel voor de betrokken oudergroepen en de zelfhulpgroepen bij het overleg te betrekken.
De Nederlandstalige vereniging Met Lege Handen helpt al tien jaar lang ouders die met die problematiek worden geconfronteerd. Deze vereniging was overigens voor ons jarenlang een bron van inspiratie en expertise. Er bestaan ongetwijfeld nog andere verenigingen. Ik pleit ervoor ook die groepen bij het overleg te betrekken.
We worden geregeld geconfronteerd met ouders die voor hun levenloos geboren kind een geboorteakte en een overlijdensakte willen laten opstellen. Ze beschouwen dit als een gelijke behandeling van al hun kinderen. Een akte van een levenloos geboren kind ervaren ze als discriminerend. Wat is de beleidsvisie van de staatssecretaris ter zake?
De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik dank mevrouw de Bethune voor haar vraag, waarmee ze een pijnlijke problematiek aansnijdt die veel gezinnen na aan het hart ligt en waarvoor ook ik niet ongevoelig ben. De wetgeving dient zo snel mogelijk te worden aangepast zodat de getroffen gezinnen een echt rouwproces kunnen doormaken.
Momenteel beleggen we ontmoetingen met artsen en psychologen om een beroep te kunnen doen op hun expertise. Ik neem ook akte van de wens van de zelfhulpgroepen om gehoord te worden. Ik zal ze uitnodigen en mevrouw de Bethune van die uitnodigingen op de hoogte houden.
Kunnen de gemeenten wel verplicht worden de vereiste praktische schikkingen te nemen op de begraafplaatsen? De gemeentelijke organisatie van de begraafplaatsen is een gewestelijke bevoegdheid, maar de gemeenten zijn wel verplicht de federale wet houdende het burgerlijke statuut van het levensloos geboren kind uit te voeren. Wordt artikel 80bis of artikel 88 gewijzigd, dan moeten de gemeenten dat toepassen. Als de levensvatbaarheidsgrens wordt verlaagd, dan moet artikel 80bis worden aangepast. Daarover raadpleeg ik vandaag verschillende groepen, ook de zelfhulpgroepen voor ouders. Pas daarna zal ik een oplossing uitwerken.
Toch wil ik erop wijzen dat er twee problemen zijn. Ten eerste zijn er de burgerlijke formaliteiten, zoals de voornaam, de begrafenis, de erkenning van het kind door de vader. Daarvoor ben ik zelf vragende partij. In voorbereiding van het antwoord op de vraag van mevrouw Gerkens heeft mijn kabinet daarover trouwens al een nota voorbereid. Ook mevrouw Nyssens heeft ter zake al een voorstel ingediend of zal dat nog doen binnen enkele dagen of weken. Ten tweede zijn er de gevolgen van de erkenning van de administratieve faciliteiten op het vlak van verlof, uitkering, fiscaliteit en rechten voor de ouders.
Ik ben een vurig voorstander van de aanpassing van de burgerlijke formaliteiten, maar over de gevolgen ervan dient mijns inziens vooraf ruim overleg plaats te vinden. Ik heb overigens uw vraag goed begrepen en beloof u voor beide problemen een oplossing uit te werken.
De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt namens mevrouw Arena, minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Ik vond het echt belangrijk dat minister Turtelboom hier zou zijn omdat ook mevrouw Bouarfa een vraag over hetzelfde onderwerp heeft gesteld. We willen uiteindelijk allemaal een oplossing voor de mensen zonder papieren en moeten durven erkennen dat zij niet zomaar zonder reden in dat gebouw aanwezig zijn. Die reden is namelijk het uitblijven van de zo lang beloofde rondzendbrief met de regularisatiecriteria van mevrouw Turtelboom.
Mijn vraag handelt over de enkele honderden mensen zonder papieren, onder wie kinderen en vrouwen, die in de gebouwen van de ULB een onderdak hebben gevonden. Daarvoor verbleven ze, in afwachting van de bewuste rondzendbrief, in een pand van Electrabel in Elsene dat ze tot `Hotel Turtelboom' hadden omgedoopt. Het was de bedoeling daar te blijven tot de regularisatie er eindelijk zou zijn. Ze zijn daar echter niet in geslaagd omdat het gebouw onlangs door de politie werd ontruimd. Ze moesten bijgevolg een andere schuilplaats zoeken. Op dit moment verblijft het grootse deel van hen in de gebouwen van de ULB, maar ook daar kunnen ze niet blijven.
De eis van die mensen zonder papieren om spoed te zetten achter de publicatie van de rondzendbrief is volledig terecht. Ze kregen daarvoor inmiddels trouwens de steun van bijna alle politieke partijen. De regularisatie zou voor hen een langdurige oplossing kunnen zijn. De meest prangende vraag op dit ogenblik is echter waar ze onderdak kunnen vinden om op zijn minst de winter door te komen. Dat is een bevoegdheid van minister Arena. Graag kreeg ik daar een antwoord op.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a+Vl.Pro). - Ik verwacht dat de eerste zin van het antwoord op mijn vraag zal zijn `Dit is het antwoord van de regering'.
Na wat ik in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden heb vastgesteld, heb ik geen zin in een antwoord waarvan ik niet weet of het een persoonlijk antwoord is van mevrouw Turtelboom, een antwoord namens de hele regering of dat er met mevrouw Arena al dan niet afspraken zijn gemaakt. Ik verwacht echt wel een antwoord namens de regering. Als dat niet het geval is, heb ik liever dat men mij dat ook duidelijk zegt. Voor de mensen die op de dool zijn is een slecht antwoord immers nog altijd beter dan geen antwoord.
Er is dus nog altijd geen antwoord van de regering. Hier wordt `geleurd' met mensen in de winter die zich elke morgen moeten afvragen waar ze de volgende nacht zullen kunnen slapen. Dit is geen filmscenario, maar de harde realiteit in België, met een regering die `goed bestuur' hoog in het vaandel draagt. Onze reputatie inzake verdraagzaamheid en respect wordt hier weer alle eer aangedaan!
Mevrouw Turtelboom beweert dat de rondzendbrief klaar is en dat ze alleen nog wacht op de instemming van de regering. Ik zou vandaag van haar willen vernemen of die rondzendbrief nog inhoudelijk moet worden aangepast, dan wel of er alleen nog praktische zaken moeten worden geregeld. Als de brief nog moet worden aangepast, zou ik willen voorstellen om volgende week dezelfde vragen te stellen aan de eerste minister. Het zal dit weekend zeer koud zijn en misschien beginnen sneeuwen. Het getuigt volgens mij van bijzonder slechte smaak om daar nu over te ruziën. Er zijn nog genoeg andere thema's voorhanden om ruzie over te maken. Ik vraag dus met aandrang om die ruzies te beëindigen en de mensen zonder papieren een oplossing aan te reiken.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Mijnheer de minister, ik richt mij ook tot u want de gebeurtenissen waarvoor mevrouw Turtelboom bevoegd is, hebben ongetwijfeld repercussies op uw beleid inzake de strijd tegen de armoede.
Dinsdagochtend heeft de politie een gebouw van Electrabel in Elsene ontruimd dat bezet was door enkele honderden mensen zonder papieren. De ULB heeft hen dan uitzonderlijk voor één nacht onderdak verschaft in de sporthal. 's Anderendaags stonden ze opnieuw op straat, net nu de winter voor de deur staat. Zo wordt het aantal mensen die wegens een gebrek aan opvangplaatsen niet meer terechtkunnen in de opvangcentra nog groter.
In de commissie voor de Binnenlandse Zaken heeft mevrouw Arena, in aanwezigheid van mevrouw Turtelboom, gezegd hoeveel personen zich in de opvangcentra bevinden en wees zij erop dat niet regulariseren een weerslag heeft op de toevloed waarmee die centra worden geconfronteerd. Mensen zonder papieren treden in concurrentie met daklozen. Een dergelijke confrontatie tussen de armste bevolkingsgroepen is onaanvaardbaar.
Mevrouw de minister, voorziet het regeerakkoord in een regularisatie?
Als zulks het geval is, vraag ik voor de zoveelste keer of u niet dringend moet handelen en een rondzendbrief met duidelijke en precieze regularisatiecriteria moet voorstellen, zodat een einde komt aan de willekeur en de onzekerheid die de toestand van duizenden mensen die in België verankerd zijn, maar nog altijd verstoken blijven van rechten, onhoudbaar maakt.
Regularisaties op individuele basis, met duidelijke criteria, moeten mogelijk worden. Het is hoog tijd dat het regeerakkoord van maart 2008 wordt uitgevoerd. Dat akkoord werd door alle regeringspartijen goedgekeurd, ook door de Vlaamse en Franstalige liberalen. Waarop wacht u nog om de langverwachte rondzendbrief te publiceren? Welke maatregelen zult u nemen om te vermijden dat een concurrentiestrijd ontstaat tussen mensen zonder papieren en daklozen?
Als het regeerakkoord niet in een regularisatie voorziet en de PS en de andere meerderheidspartijen zich dus vergissen, wat is dan uw standpunt? Ik zal mijn partij eventueel vragen in de toekomst onderhandelaars aan te wijzen die op zijn minst een nationale taal begrijpen, opdat we op de hoogte zijn van de werkelijke draagwijdte van de toekomstige regeerakkoorden.
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Ik wens enkele voorafgaande opmerkingen te maken.
Allereerst wat de terminologie betreft, mogen asielzoekers niet verward worden met illegalen of met geregulariseerde vreemdelingen.
Ook wat de voor de openbare orde bevoegde overheid betreft, bestaat verwarring. De bezetting van een privégebouw en a fortiori de ontruiming ervan zijn problemen van openbare orde die niet onder mijn bevoegdheid vallen. Net als u stel ik vast dat in sommige gemeenten de burgemeester pas optreedt als de eigenaar naar de rechtbank stapt en de rechter een ontruimingsbevel uitvaardigt.
Zowel voor de ULB als voor het gebouw van Electrabel gaat het juridisch gesproken om de bezetting van gebouwen van privé-eigenaars. Een ontruiming is dus het gevolg van een handhaving van de openbare orde of van de vraag van een privé-eigenaar om de bezetting van het gebouw te doen ophouden. Wanneer het gaat om de openbare orde is in eerste instantie de burgemeester bevoegd. Met betrekking tot het gebouw van Electrabel heeft de rechter vorige week vrijdag een uitspraak gedaan om de burgemeester te dwingen zijn bevoegdheid uit te oefenen. Met betrekking tot het ULB-gebouw zal de ULB, voordat wordt opgetreden, dus eerst een verzoek moeten indienen om de bezetting te doen stoppen, tenzij er een probleem van openbare orde is. Tijdens de actie aan de ULB dit weekend was de Dienst Vreemdelingenzaken aanwezig bij de ontruiming van het pand op vraag van de rechter tot wie Electrabel zich had gericht. De DVZ was tevens aanwezig op vraag van de lokale politie van Brussel. Op het terrein is gebleken dat de politiediensten van de burgemeester geen controles mochten uitvoeren en ook geen administratieve rapporten mochten opstellen, zodat de DVZ niet tot actie kon overgaan. Ik betreur dat, maar ik kan het alleen maar vaststellen. Overigens heb ik vorig weekend noch schriftelijk noch telefonisch contact gehad met de burgemeester, ook al beweert hij dat dit wel het geval is en dat hij mijn toestemming had gekregen.
Ik ben niet bevoegd voor de opvang van de bezetters. Voor de opvang van de asielzoekers is collega Arena bevoegd. Electrabel heeft gemeld dat zich ook daklozen onder de bezetters bevonden, maar voor de opvang van die mensen ben ik evenmin bevoegd. Toch ben ik, uit humanitaire overwegingen, altijd bereid politieke steun te verlenen wanneer er een tekort is aan opvangplaatsen voor daklozen. Op dit ogenblik weten wij echter niet wie juist de gebouwen van Electrabel heeft bezet of nu de ULB bezet. Er wordt mij gezegd dat het mensen zonder papieren zijn, maar dat er ook daklozen bij zijn, maar dat is mij op dit ogenblik niet duidelijk.
Wat mijn rondzendbrief betreft, bevestig ik nogmaals dat ik in mei reeds een voorstel op tafel heb gelegd tot uitvoering van het regeerakkoord. Tot het ogenblik waarop de nieuwe wetgeving van kracht wordt, blijft de huidige wetgeving gelden, zowel voor het migratie- en het asielbeleid, als voor de andere beleidsdomeinen, zoals werk, pensioenen of staatshervorming. Onder de huidige wetgeving regulariseer ik 1 000 mensen per maand. In vergelijking met de buurlanden blijven wij dus zeker ons werk doen. Er is helemaal geen sprake van juridische onzekerheid, de bestaande wetgeving blijft immers gelden tot er nieuwe wetgeving komt. Er wordt ook permanent overleg gepleegd over het dossier asiel en migratie. Ik zal in ieder geval alleen een goed akkoord aanvaarden.
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Arena.
De groep mensen waarvan sprake zijn vreemdelingen zonder papieren. Ze formuleren duidelijke eisen over de mogelijkheid om geregulariseerd te worden in overeenstemming met het regeerakkoord van maart jongstleden. Dat aspect behoort tot de bevoegdheid van minister van Asiel- en Migratiebeleid Turtelboom. Als minister van Maatschappelijke Integratie, verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers, herinner ik eraan dat Fedasil sinds 27 oktober iedereen die recht heeft op opvang, ook heeft kunnen plaatsen.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Ik dank beide ministers voor het antwoord.
Mevrouw Turtelboom, wij stellen hier een uitdrukkelijke vraag naar het lot van honderden mensen die onmiddellijk op straat dreigen te belanden. Uw antwoord is dat u niet bevoegd bent voor een en ander. Ik vraag u te doen waarvoor u wel bevoegd bent, namelijk het regeerakkoord uitvoeren en zorgen voor de rondzendbrief over regularisatie. Dan zal u voor die mensen ook effectief een oplossing kunnen vinden.
Het antwoord van mevrouw Arena was duidelijk, maar daarmee wordt ook aangetoond, zoals mevrouw Vanlerberghe daarnet al zei, dat er geen antwoord namens de regering komt, maar wel twee antwoorden van twee aparte ministers. Ik zal premier Leterme daarover volgende week ondervragen, al heb ik er helaas weinig vertrouwen in dat hij de juiste man is om dit Mexicaanse leger op één lijn te krijgen.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a+Vl.Pro). - Er is een verschil tussen gelijk hebben en gelijk krijgen. Het feit dat hier twee antwoorden worden gegeven over één schrijnend thema en, erger nog, het feit dat de ene minister blijkbaar wel weet wie in de ULB zit en de andere niet, levert geen goed vooruitzicht op. De huidige wetgeving blijft natuurlijk gelden, maar er is ook een regeerakkoord en een ontwerp van rondzendbrief dat al sinds mei op tafel ligt maar niet afgerond raakt. Daardoor heerst bij de mensen verwarring. Ze verwachten een rondzendbrief en duidelijkheid. Ik kan enkel betreuren dat in de plenaire vergadering van de Senaat twee ministers verschillende antwoorden komen geven en dat geen van beide zegt wat het antwoord van de regering is.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Wij blijven erop aandringen dat mevrouw Turtelboom haar houding wijzigt en blijven hopen op de uitvoering van het regeerakkoord.
De heer Paul Wille (Open Vld). - De regering bestaat niet alleen uit mevrouw Turtelboom.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Mevrouw Turtelboom heeft één belangrijke eigenschap: ze antwoordt altijd hetzelfde en als een volleerd schermer beheerst ze de kunst van het ontwijken. Zij behandelt ons als idioten die het regeerakkoord niet kunnen lezen.
Noch ik, noch mijn collega's voeren een strijd tegen de minister. We maken immers ook deel uit van de meerderheid. Aangezien de minister al heeft samengewerkt met leden van de PS, zal zij ongetwijfeld weten dat loyaliteit onze belangrijkste eigenschap is: wij respecteren de akkoorden. Als het regeerakkoord geen gedeelte over mensen zonder papieren bevatte, zouden we er nu niet over spreken.
De heer Paul Wille (Open Vld). - Welk akkoord? Herlees de regeerverklaring!
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Eens te meer heeft de minister het over de verwarring tussen daklozen en asielzoekers. We hebben dat nochtans duidelijk met u en met mevrouw Arena besproken. We moeten echter vaststellen dat u volhardt in uw verrottingsstrategie. De balans van uw beleid die u in juni 2009 zult voorleggen, zal gekenmerkt zijn door onverschilligheid tegenover de duizenden mensen die zonder meer aan de straat worden overgeleverd.
Bij ons bestaat geen verwarring tussen mensen zonder papieren en asielzoekers. Uw beleid heeft echter ook gevolgen voor dat van uw collega, Jean-Marc Delizée, die bevoegd is voor de strijd tegen de armoede, en op dat van mevrouw Arena. De asielzoekers bevinden zich in de opvangcentra. Personen die geen duidelijk antwoord hebben gekregen, zouden zich, indien ze over papieren zouden beschikken, in de gemeenten kunnen inschrijven en zelf hun verantwoordelijkheid opnemen. Die mensen zouden geen beroep meer hoeven te doen op sociale bijstand; zij zouden werken en zelfstandig zijn, waardoor zij plaats zouden kunnen maken voor asielzoekers in de opvangcentra. Daklozen, mensen zonder papieren en asielzoekers hebben allemaal onderdak nodig. Wat ze gemeen hebben, is dat ze arm zijn en hulp vragen.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Afgelopen week kregen we een portie surrealistische berichtgeving over de politieke ontwikkelingen in Afghanistan.
Zo verklaarde president Hamid Karzai publiekelijk dat mollah Omar, de talibanleider op wiens hoofd de Amerikanen 25 miljoen dollar hebben gezet, zijn `broeder' is. Hij beloofde ook dat hij hem tegen wie dan ook zal beschermen als hij naar Kaboel komt voor een gesprek.
De vraag is: voor wie en waarom riskeren onze troepen ter plaatse hun leven?
Blijkbaar doen ze dat om mollah Omar opnieuw in het zadel te helpen, een fanatieke moslim die niet alleen gastvrijheid bood aan Al Qaeda en zijn leider Osama bin Laden in bescherming nam, maar tot zijn afzetting in 2001 ook een gruwelijk reactionair bewind voerde en zich jarenlang schuldig heeft gemaakt aan de vreselijkste schendingen van de mensenrechten en vooral van de rechten van de vrouw.
Wat ik al jaren zeg, wordt vandaag alom bevestigd, ook door het opperbevel van de Amerikaanse en de Britse troepen, met name generaal Petraeus: voor Afghanistan bestaat geen militaire oplossing. Waarom wil onze regering dan nog meer soldaten sturen?
President Karzai heeft de buitenlandse troepen opnieuw gesmeekt om niet lukraak te bombarderen. Bij twee bombardementen zijn deze week nog tientallen burgers, maar ook Afghaanse militairen omgekomen. Er werd alweer een bombardement uitgevoerd op een feest ter gelegenheid van een Pasjtoenhuwelijk!
Hoe kunnen we zeker zijn dat onze F16-vliegtuigen niet bij zulke drama's betrokken zijn?
De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Net als andere regeringen die deelnemen aan de ISAF (International Security Assistance Force) is de Belgische regering gewonnen voor een proces van verzoening in Afghanistan waardoor een einde kan komen aan het gewapend conflict. De taliban en andere opstandelingen die aan het politieke proces willen deelnemen, zouden zich er minstens toe moeten verbinden de wapens neer te leggen en de Afghaanse Grondwet te aanvaarden. Verzoening lijkt me evenwel ondenkbaar met wie betrekkingen met Al Qaeda onderhoudt.
Eventuele onderhandelingen met het oog op verzoening kunnen alleen door de Afghaanse regering worden gevoerd. De internationale gemeenschap kan vervolgens wel steun bieden door aan te dringen op doelstellingen, precieze grenzen en modaliteiten voor die eventuele onderhandelingen.
Ik denk niet dat het op dit ogenblik mogelijk of wenselijk is om onderhandelingen aan te knopen met de talibanleiders. Mollah Omar heeft het onderhandelingsaanbod waarnaar u verwijst, overigens onmiddellijk afgewezen. Het lijkt me daarentegen wenselijk om talibanleiders van het lage en het tussenniveau, die niet om uitgesproken ideologische redenen vechten, te blijven uitnodigen om deel te nemen aan het politieke proces en zich eventueel kandidaat te stellen bij de volgende verkiezingen, veeleer dan oorlog te blijven voeren.
Om in te gaan op uw vragen over de Belgische inzet, wil ik erop wijzen dat de politieke dialoog en de heropbouw van de Staat alleen mogelijk zijn, als een minimale veiligheid verzekerd is. Ik denk dus dat onze militaire inzet op dit ogenblik vereist blijft.
De Belgische regering bestudeert de modaliteiten van die inzet in 2009. Er valt binnenkort een definitieve beslissing. Naast de verlenging van onze huidige activiteiten, overweegt België om een OMLT (Operational Mentoring and Liaison Team) voor zijn rekening te nemen. Het is niet onze bedoeling eeuwig ter plaatse te blijven. Het komt erop aan het Afghaanse leger te helpen opleiden en begeleiden zodat het zo vlug mogelijk zelf kan instaan voor de beveiliging van het grondgebied, zonder steun van buitenaf.
De regels voor het inzetten van onze F16-vliegtuigen zijn duidelijk. In Afghanistan neemt België niet deel aan de Operation Enduring Freedom, maar enkel aan de ISAF en onder VN-mandaat. Zo nodig kan mijn collega van Landsverdediging u hierover meer details bezorgen.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - De minister heeft gelijk als hij zegt dat er nood is aan politieke dialoog, maar niet met gelijk wie. Zoals al is beklemtoond in de commissie, ontbreekt het in Afghanistan vandaag aan een vertegenwoordiging van de Pasjtoenminderheid die toch 40% van de bevolking uitmaakt. Ik wil een belangrijk feit beklemtonen: praktisch alle taliban mogen dan Pasjtoen zijn, niet alle Pasjtoenrebellen zijn taliban. We moeten niet praten met de taliban, maar met de Pasjtoenrebellen die zich niet vertegenwoordigd voelen en hen voorstellen met de regeringsinstanties mee te werken.
De minister zegt dat die keuze de Afghaanse regering toekomt. Ik ben benieuwd om te zien wat er zal gebeuren de dag dat mollah Omar een uitnodiging aanvaardt. Hoe zullen de Amerikanen, die 25 miljoen dollar op zijn hoofd hebben gezet, reageren als ze de man zien aankomen op de luchthaven van Kaboel? Ik vrees dat dan een probleem rijst. We moeten inderdaad praten, maar niet met om het even wie en we moeten een politieke oplossing nastreven, geen militaire.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik vraag de minister de Afghaanse vrouwen niet te vergeten.
De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Op welk punt zou ik de Afghaanse vrouwen vergeten zijn?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik zeg alleen maar dat het standspunt van mollah Omar ten aanzien van de rechten van de vrouw in Afghanistan catastrofaal is.
De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Inderdaad.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - De minister zegt dat onze potentiële gesprekspartners de Afghaanse Grondwet moeten aanvaarden. Ik wijs erop dat artikel 2 van die Grondwet bepaalt dat geen enkele Afghaanse wet strijdig mag zijn met de heilige Koran, dus met de sharia. Vergeet niet dat we daar vechten voor de toepassing van de sharia.
De heer Jurgen Ceder (VB). - Volgens een zopas vrijgegeven studie van de criminologen De Ruyver en Fijnaut lijkt het erop dat het huidige gedoogbeleid rond cannabis in zijn voegen kraakt. In geen enkel ander grensgebied binnen de Europese Unie zijn de problemen van drugsgerelateerde criminaliteit zo manifest als in de Euregio Maas-Rijn. Gouverneur Stevaert, die het gedoogbeleid altijd heeft verdedigd, stelt samen met de onderzoekers vast dat tot 70% van de criminaliteit in de regio te maken heeft met drugs en dat de hele regio in een criminele sfeer zit. Het bestaan van coffeeshops, die de legale van de illegale drugs moesten onderscheiden, heeft ertoe geleid dat sommige noordelijke arrondissementen de voorbije jaren overspoeld werden door cannabisplantages, dat er tientallen drugslaboratoria opduiken en dat er een fikse groei kan worden vastgesteld van het aantal drugsrunners en drugspanden, die deel uitmaken van criminele netwerken die reiken tot in Rotterdam. Bovendien gaat het hier paradoxaal genoeg niet alleen over de handel in cannabis, maar ook over cocaïne en heroïne. Zo valt het de onderzoekers op dat in steden als Tienen, Sint-Truiden en Diest berichten de ronde doen dat vele honderden jongeren verslaafd zouden zijn geraakt aan heroïne en dat ze allemaal bevoorraad zouden worden door Turkse, Marokkaanse en Nederlandse dealers. De problemen in dat landsgedeelte worden in het rapport ronduit ernstig genoemd en sommige gesprekspartners in het onderzoek spreken van een regelrechte noodsituatie. Zo zouden al tal van die criminele netwerken diep ingebed zitten in reguliere sectoren van onze economie.
De onderzoekers leggen voor een stuk de verantwoordelijkheid bij de coffeeshops en het gebrek aan beleid in Nederland, maar evenzeer bij het beleid in de hele Euregio Maas-Rijn. Zo concludeert men dat de betrokken autoriteiten van de drie landsgedeelten er nooit echt in geslaagd zijn het probleem gezamenlijk aan te pakken. De situatie is aldus onbeheersbaar geworden. Voor een deel heeft dat te maken met de `soms scherpe meningsverschillen over het beleid dat kan of moet gevoerd worden ten aanzien van de drugsproblematiek', waardoor het voeren van een gezamenlijk beleid ernstig werd bemoeilijkt.
De onderzoekers sparen ook het Belgische beleid niet en menen dat ons land aan de hand van een diep uitgewerkt actieplan bijkomende maatregelen moet nemen om deze ernstige problematiek het hoofd te bieden. Dit impliceert de oprichting van een gemeenschappelijke actie met recherches van de zonale en de federale politie, zodat meer diepgaande strafrechtelijke onderzoeken kunnen worden gevoerd, het betrekken van een tiental gespecialiseerde politiemensen om criminele groeperingen te traceren, de versterking van kleinere politiekorpsen met naar schatting twintig mensen om weerstand te kunnen bieden aan de drugsgerelateerde problemen en het opmaken van gezamenlijke actieplannen waarbij verschillende gemeenten en gerechtelijke arrondissementen betrokken worden.
De auteurs van het rapport lijken tussen de regels door ons land te willen waarschuwen om niet al te lang te talmen met maatregelen: zodra Nederlands Zuid-Limburg de drugsproblematiek op grote schaal gaat bestrijden, en daar lijkt het op, zal rekening moeten worden gehouden met een verplaatsingsdynamiek, waaraan kleinere gemeenten en arrondissementen in ons land ten prooi kunnen vallen en op slag geconfronteerd kunnen worden met zware drugsproblemen. Tot slot moet dit actieplan ook nagaan hoe op wetgevend vlak de strijd tegen drugs kan worden opgevoerd. Gouverneur Stevaert, die mede de studie heeft aangevraagd, stelt dat de bal nu in het kamp van de ministers ligt.
Welke conclusies koppelen de ministers aan dit rapport? Zien ze hierin een aanleiding om het gedoogbeleid inzake cannabis te herzien? Zo ja, in welke zin?
In hoeverre volgen zij de onderzoekers wanneer wordt gesproken van ronduit ernstige drugsproblemen aan de Belgische zijde van deze Euregio?
In welke mate zijn de ministers van plan de beleidsaanbevelingen in dit plan op te volgen? Hoe zullen ze tewerk gaan en binnen welke termijn?
De heer Patrick Dewael, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken. - Het rapport van de professoren De Ruyver en Fijnaut werd voorgesteld op een bijeenkomst van vertegenwoordigers van de Euregio waarop ook een van mijn medewerkers aanwezig was.
Het rapport wordt nu grondig bestudeerd door collega Vandeurzen en mijzelf. Ik wens niet vooruit te lopen op alle conclusies. Ik stel alleen vast dat ook academici hun mening soms moeten bijstellen. Na de zachte aanpak pleiten ze nu uiteindelijk ook voor een meer repressief beleid.
Eind november vindt een Beneluxoverleg plaats waarop het rapport zal worden voorgesteld. Dat is dan ook het geschikte gremium om van gedachten te wisselen met onze Nederlandse en Luxemburgse collega's. Op termijn dringt een Euregionale aanpak zich op. Ook het Duitse Noordrijn-Westfalen moet daarbij dan worden betrokken.
Ik stel ook vast dat burgemeester Leers van Maastricht met zijn standpunt steeds meer geïsoleerd staat, ook in Nederland zelf. De Nederlandse politici verlaten steeds meer het pad van het gedoogbeleid en de coffeeshops. In het Nederlandse regeerakkoord was al een signaal in die richting gegeven. Heel wat Nederlandse burgemeesters, waaronder die van Terneuzen, sluiten de coffeeshops in hun gemeente. Zelfs burgemeester Leers had het ooit over zeven of acht shops, maar spreekt nu nog maar over één shop. Zelfs één coffeeshop is er voor mij nog altijd een te veel. We beschikken over politieke, diplomatieke en zelfs juridische instrumenten om dat aan te vechten. We hebben die instrumenten in het verleden ook gebruikt, maar blijkbaar is de burgemeester `hardleers'. Hij heeft zijn oorspronkelijke plannen hoe dan ook al drastisch teruggeschroefd.
Op 3 december zal ik mijn Nederlandse collega, bevoegd voor Binnenlandse Zaken, duidelijk meedelen dat de Belgische regering en de burgemeesters van de Belgische grensgemeenten die shops niet beschouwen als daden van goed nabuurschap en dat we de Schengenovereenkomsten kunnen inroepen om ons hiertegen juridisch te verzetten. Tot op heden hebben we die ultieme stap nog niet gezet omdat we altijd voor politiek overleg hebben gekozen.
De lokale politiekorpsen uit de grensgemeenten spelen volop hun rol. In de provincie Limburg zijn verleden jaar meer dan tachtig gemengde patrouilles met de Nederlandse politie de baan opgegaan. Ook waren er ongeveer zestig gecoördineerde acties waarbij naast Nederlandse politieagenten ook Luxemburgse en Franse collega's meededen. De grensoverschrijdende politiesamenwerking werkt dus wel degelijk.
Ook werden 35 federale politieagenten ondergebracht in het interventiekorps in Limburg. We stellen evenwel vast dat dit korps hoofdzakelijk opereert vanuit de lokale politiezones, terwijl ik meen dat ze beter voor bepaalde prioriteiten van het veiligheidsplan zouden kunnen worden ingezet, zoals de aanpak van de drugscriminaliteit.
Het is tevens belangrijk dat de federale politie op geregelde tijdstippen bijstand verleent bij de zogenaamde Full Integrated Police Actions. Tijdens dergelijke acties worden op initiatief van de DirCo's gedurende een nacht of een aantal nachten controles gedaan; de federale politie levert hierbij indien nodig extra mensen, voertuigen, honden, helikopters. Dergelijke acties zijn succesvol.
Het is mijn bedoelding om het team van dertig mensen van de algemene reserve die werden opgeleid om de bewijsteams bij te staan voor de administratieve verwerking van de processen-verbaal die naar aanleiding van dergelijke acties worden opgesteld, volgend jaar uit te breiden tot zestig mensen. De lokale korpsen doen immers heel wat politieacties. Hierbij worden veel processen-verbaal opgesteld die allemaal administratief moeten worden verwerkt. De kwaliteit van die processen-verbaal is zeer belangrijk om justitie in staat te stellen zeer kort op de bal te spelen en onmiddellijk tot vervolgingen over te gaan. De verwerking van de politiële gegevens in kwalitatief hoogstaande processen-verbaal is dus zeer belangrijk.
Ik zal ook antwoorden namens minister Vandeurzen. Hij staat voor een lik-op-stukbeleid op het vlak van justitie en wil snel ingrijpen tegen wie overlast bezorgt, onder meer door inbeslagname van voertuigen en boetes. De parketten van Luik, Verviers, Tongeren en Hasselt en hun politiediensten krijgen daarover een sensibiliserende briefing. De samenwerking tussen het federaal parket en het Nederlands landelijk parket moet leiden tot het oprollen van de criminele netwerken en het droogleggen van de financiële stromen.
Wat de situatie in Maastricht betreft, stelt minister Vandeurzen vast dat een poging wordt gedaan om unilaterale spreidingsplannen door te drukken. Hij steunt de Belgische en Nederlandse burgemeesters in hun verzet daartegen. Het idee van de coffeecorner stemt volgens hem niet overeen met een van de belangrijkste conclusies uit het rapport van de professoren, namelijk dat het Nederlandse gedoogbeleid met betrekking tot de coffeeshops heeft gefaald en heeft geleid tot een onbeheersbare situatie. Wat legaal in een coffeeshop wordt verkocht, komt illegaal binnen via de achterdeur en is het resultaat van cannabisplantages en dergelijke, wat grote criminelen aantrekt en overlast bezorgt.
De heer Jurgen Ceder (VB). - Als ik de minister goed heb begrepen, heeft hij tussen de regels door laten verstaan dat bij de academici een verschuiving in de geesten valt op te merken met betrekking tot tolerantie bij drugsgebruik, drugsverkoop en dergelijke. Dat is ongetwijfeld juist, maar in de Belgische politiek doet zich eenzelfde verschuiving voor op het vlak van de aanpak van drugs, getuige hiervan het antwoord van de minister.
De heer Marc Elsen (cdH). - Mevrouw de minister, ik kan begrijpen dat u misschien niet op al mijn vragen een gedetailleerd antwoord kunt geven en dat u op sommige vragen later zult antwoorden.
De vragen hebben betrekking op het wetsvoorstel dat u voorbereidt om de studentenvisa te beperken. U vindt namelijk dat er te veel misbruiken zijn.
Hoeveel van het totale aantal studentenvisa die tijdens de afgelopen vijf jaar zijn verleend, werden verlengd?
Bij hoeveel personen van wie van het studentenvisum niet is verlengd, is het statuut van de betrokkenen gewijzigd, door het verkrijgen van een arbeidskaart of door familiehereniging?
Maakt de Dienst Vreemdelingenzaken een evaluatie van het aantal afgeleverde studentenvisa en van het aantal afgestudeerden om de misbruiken correct in te schatten? Hoeveel van die studenten zijn naar hun land teruggekeerd eens ze hun diploma op zak hadden?
Ondanks het overleg met de deelgebieden zijn er blijkbaar nog enkele pijnpunten in het ontwerp. Enerzijds is de controle van de coherentie van het studieproject en de door de student geboekte vooruitgang een bevoegdheid van de gemeenschappen, maar anderzijds is de toelating tot inschrijving koppelen aan een voldoende kennis van de taal van het studieprogramma in strijd met de praktijk in hogescholen en universiteiten, die vooral belang hechten aan de academische kennis.
Hoe staat het met het overleg met de deelgebieden? Hoe denkt u te kunnen samenwerken met de onderwijsinstellingen, die niet in de rol van verklikker wensen te worden gedwongen, met name wat betreft de beoordeling van een student die onvoldoende vooruitgang maakt in zijn studies?
Hoe verloopt de erkenning van diploma's door de gemeenschappen of meer bepaald door hun administraties?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Het doel van dit voorontwerp van wet is niet het aantal studentenvisa beperken, maar wel erover te waken dat we enkel mensen tot het grondgebied toelaten die echt in België willen komen studeren en niet louter proberen om op die manier een verblijfsvergunning te krijgen voor andere doeleinden.
Het voorontwerp van wet beoogt de omzetting van de Europese richtlijn 2004/114/EG van 13 december 2004 waarin de voorwaarden worden vastgelegd voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie. De bepalingen van het voorontwerp zijn overgenomen uit die richtlijn.
Momenteel is het zo dat, als de door de wet vereiste documenten worden voorgelegd, het studentenvisum in beginsel moet worden afgeleverd. De bevoegde autoriteiten hebben dus weinig mogelijkheden om te peilen naar de gegrondheid van de aanvraag. Het voorontwerp bepaalt dat de bevoegde autoriteiten eventueel bijkomende gegevens kunnen vragen.
De gevraagde cijfers kan ik u in dit kort bestek inderdaad niet geven. Misschien kan u daarover een schriftelijke stellen.
Over de tekst van het voorontwerp wordt nog onderhandeld. Die zal zeker nog gewijzigd worden. Het is dan ook te vroeg om daar nu al ten gronde over te debatteren.
Een voldoende kennis van de studietaal is een voorwaarde die in het richtlijn wordt vermeld.
De huidige wet bepaalt reeds dat de autoriteiten die bevoegd zijn voor het verblijf van de student daar een einde kunnen aan stellen als de student niet voldoende vooruitgang maakt in zijn studie. Het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 bepaalt in artikel 103.2 wat wordt verstaan onder het, `op overdreven wijze verlengen van zijn studies, rekening houdend met de resultaten'.
Dat is het geval als de student:
1º in dezelfde studierichting gedurende drie opeenvolgende school- of academiejaren voor geen enkel examen geslaagd is of gedurende de laatste vier studiejaren niet voor tenminste twee examens geslaagd is;
2º op zijn minst twee verschillende studierichtingen heeft aangevat zonder in de loop van vier opeenvolgende school- of academiejaren voor enig examen geslaagd te zijn of zonder in de loop van de laatste vijf studiejaren voor ten minste twee examens geslaagd te zijn;
3º op zijn minst drie verschillende studierichtingen heeft aangevat zonder in de loop van de twee voorafgaande studierichtingen enig einddiploma behaald te hebben.
De autoriteiten die bevoegd zijn voor het hoger onderwijs worden bij de redactie van het voorontwerp betrokken. Na de werkvergaderingen op mijn kabinet werd eenparig beslist een technische werkgroep op te richten. Die werkgroep zal de volgende weken verder werken aan de redactie van de tekst.
Een technische werkgroep bleek noodzakelijk te zijn wegens de complexiteit van de systemen van hoger onderwijs en de onvermijdelijke weerslag hiervan op het verblijf. De tekst moet goed opgesteld zijn, maar moet vooral goed uitgevoerd worden. Ik verzeker u dat terdege rekening zal worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de twee materies en met de respectieve institutionele bevoegdheden.
De heer Marc Elsen (cdH). - Het is een heikel onderwerp, vooral in de moeilijke context die nu heerst. Er is zeker controle nodig, maar we moeten omzichtig te werk gaan en de studenten niet systematisch verdenken. Zoals u zei, gaat het om de omzetting van een Europese richtlijn van 2004, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende gevoeligheden.
Ik had graag cijfers gekregen om een totaal beeld te hebben van het dossier. U zei dat over dit voorontwerp nog wordt onderhandeld en dat het nog zou worden gewijzigd.
Ik ben blij dat de gemeenschappen betrokken worden bij de pas opgerichte technische werkgroep, aangezien ze voor bepaalde zaken bevoegd zijn. We hebben er alle belang bij dat ieder zijn standpunt kenbaar maakt.
We zullen hierop terugkomen narmate deze belangrijke tekst definitief vorm krijgt.
De heer Paul Wille (Open Vld). - Eigenlijk ken ik het antwoord van de minister al. In haar persconferentie van vandaag heeft ze immers op mijn vraag geantwoord. Ik vind dat niet zo prettig, maar in feite doet het er niet veel toe. De minister heeft medegedeeld dat de sociale partners tegen eind 2009 voorstellen zullen doen over het eenheidsstatuut en dat er een oplossing moet komen voor het einde van deze regeerperiode.
Ik ken dus het antwoord, maar toch stel ik mijn vraag om de problematiek te situeren en uit te leggen waarom ik mijn vraag stel.
Op 13 november sprak de minister met de sociale partners ter voorbereiding van het IPA 2009-2010. In de tekst daarover vind ik echter niets terug over de harmonisering van de statuten van arbeiders en bedienden. Nochtans verklaarde de minister in de Senaat op 19 juni: `Ik zal erop aandringen dat in het volgende IPA het engagement voor een verdere harmonisering opnieuw wordt bevestigd.' Dat doet ze niet zomaar, want in de algemene beleidsnota staat daarover: `De kwestie van de toenadering van de statuten van arbeider en bediende stelt zich nog steeds. We zullen bijzondere aandacht aan dit dossier besteden en zullen de sociale partners aanmoedigen om alles in het werk te stellen om de problemen op te lossen die zich stellen en een einde te maken aan een onderscheid dat ondertussen achterhaald is.'
Over de grond van de zaak zitten we dus op dezelfde golflengte. Alleen is sinds 2001 de strategie gevoerd om dit dossier te bespreken waar men het meende te moeten bespreken, namelijk in het interprofessioneel overleg, maar zonder dat de minister - wie en van welke partij hij of zij ook was - echt aandrong op resultaat.
Ik heb dan ook volgende duidelijke vragen.
Heeft de minister bij het overleg met de groep van tien echt aangedrongen op concrete vooruitgang in de harmonisering van de verschillende werknemersstatuten? Zo ja, is daar vooruitgang geboekt? Ik lees daar niets over en vind het punt ook niet terug in de lijst van onderwerpen die zullen worden besproken. Zo neen, waarom niet?
Is de minister het met mij eens dat we dringender dan ooit op dit vlak resultaten moeten boeken, omdat een harmonisering van de statuten een zeer grote weerslag op de werkgelegenheid zal hebben? Zo neen, waarom niet?
Waar zitten de knelpunten in de harmonisering van de statuten? Ik heb het daarbij nog niet over een eventuele gelijkschakeling van de ambtenaren. Dat is natuurlijk niet voor morgen, maar over dertig jaar kunnen we misschien overwegen ook het ambtenarenstatuut gelijk te schakelen.
We zijn aan het einde gekomen van de periode die in het IPA 2001-2002 vooropgesteld was en waarin men `eraan zou beginnen'. Kan de minister me geruststellen dat deze problematiek wel degelijk op de lijst staat van opdrachten ter voorbereiding van het IPA? Hebben de gesprekspartners aanvaard daarover concreet iets te zeggen? Zo neen, kan de minister haar standpunt uiteenzetten of vindt ook zij, net zoals al haar voorgangers, dat dit een zaak is van de sociale partners die eigenlijk nog wel een paar jaar kan wachten?
Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen. - Ik heb vanmiddag op een persconferentie mijn standpunt toegelicht. Ik zal de sociale partners vragen om in 2009 te onderhandelen en voor het einde van het jaar toch een aantal resultaten te bereiken.
Als er geen resultaat is, zal de regering, in samenwerking met het parlement, het dossier zelf in de hand nemen.
Op het IPA zullen maar een beperkt aantal dossiers worden behandeld. De andere dossiers worden in een sociaal overlegorgaan behandeld.
De vraag van de heer Wille reikt verder dan een eenvoudige technische discussie.
De criteria die het onderscheid maken tussen arbeiders en bedienden, moeten opnieuw worden gedefinieerd en uitgeklaard. Zo kan, bij een mogelijke grote stijging van de categorie bedienden, de structuur van de wet van 3 juli 1978 intact blijven.
De verschillen tussen het statuut van bediende en dat van arbeider, vermeld in de wet van 3 juli 1978, lijken niet onoverkomelijk. Sommige aanvullende regels nuanceren deze verschillen al, bijvoorbeeld inzake proeftijd en carensdag, en maken eenvormige stelsels dus makkelijker. De discussie over de opzegtermijnen en over de schorsing van het contract wegens economische oorzaken zal het moeilijkst zijn. De gelijkschakeling met het bediendenstatuut zou overigens hoge kosten veroorzaken.
De uniformering van het statuut van bedienden en arbeiders kan een probleem vormen voor de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten binnen de verschillende paritaire comités voor bedienden en arbeiders. Die werden immers met verschillende gesprekspartners onderhandeld.
Het hangt dus af van de goede wil van de sociale partners.
De heer Paul Wille (Open Vld). - Van een toch allesbehalve conservatieve minister als mevrouw Milquet verwacht ik iets meer dan de voorspelling van een klein IPA. Ons voorstel levert geen voordeel op voor de bedienden, maar werkt een discriminatie van de arbeiders weg. Wanneer de arbeiders zich in de loop van hun carrière ontplooien ten bate van hun bedrijf, krijgen ze toch niet de rechten die ze daaruit zouden kunnen putten.
Ik kan dus moeilijk aanvaarden dat de minister zich erbij neerlegt dat ze deze kwestie in `het kleine IPA'tje van dit jaar' niet kan regelen, maar misschien wel volgend jaar. Dat vind ik toch wat weinig. Ik hoop dat de minister bij de onderhandelingen de discriminatie van arbeiders die zich in een bedrijf hebben opgewerkt, zal wegwerken.
Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen. - Onze eerste prioriteit is dat er een IPA komt. Daarom mogen we ons niet verliezen in minder belangrijke onderwerpen.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Child Focus heeft met de steun van de Koning Boudewijnstichting en in nauwe samenwerking met de politie in november 2007 een studie over de alleenreizende minderjarigen uitgebracht onder de titel De Luchthaven, een veilige plek voor alleenreizende minderjarigen?. In de studie komt de problematiek aan bod van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen met heel wat aanbevelingen in verband met opvang, sensibilisatie, detectie, rol van de voogd, enzovoorts.
Na een overigens bijzonder interessant werkbezoek dat ik aan de luchthaven heb gebracht, heb ik samen met verschillende collega's van zowel meerderheid als oppositie in juli van dit jaar een resolutie ingediend, waarin we een taskforce voor de niet-begeleide minderjarigen vragen.
Volgens De Standaard van 3 mei 2008 stond de minister positief tegenover de vraag naar een taskforce voor niet-begeleide minderjarigen en verklaarde ze dat ze dat punt eerstdaags met collega's en de diensten zou bespreken.
Ook in de beleidsnota van de minister van Migratie- en Asielbeleid staat dat er specifieke aandacht zal gaan naar de groep van de niet-begeleide minderjarigen. Ook in die nota is sprake van de oprichting van een taskforce `met als doel de vertaling en implementatie van verschillende projecten te onderzoeken, met in het bijzonder een bewustmaking van alle betrokkenen en de eerstelijnsactoren op de luchthaven voor de problematiek van de alleenreizende minderjarigen.'
Ik verwijs ook naar het tweede punt van mijn resolutie 4-875, waarin ik de federale regering vraag om werk te maken van de concrete aanbevelingen die in een bijlage waren opgenomen. Het ging met name over `het onderzoek van de federale politie en Child Focus ten einde de niet-begeleide minderjarigen beter te beschermen, meer bepaald door beter zicht te krijgen op die minderjarigen en alleenreizenden; de signalen te herkennen van een mogelijk risico op slachtofferschap van mensenhandel en de niet-begeleide minderjarigen naar de juiste opvang te verwijzen'.
Ik had graag van de minister een antwoord gekregen op volgende vragen:
Wanneer zal de taskforce worden opgericht? De minister kondigde de taskforce al aan in mei vorig jaar en ik stel vast dat ze dat opnieuw doet in haar recente beleidsbrief.
Wie zal vertegenwoordigd zijn in de taskforce?
Welke aanbevelingen zal de minister overnemen uit de studie van Child Focus? De resolutie werd mede ondertekend door de collega's Collas, Lijnen, Moureaux, Lambert, Durant, Piryns en de Bethune, wat aantoont dat de resolutie breed gesteund wordt.
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Ik onderzoek inderdaad de mogelijkheid om een taskforce op te richten. Ik ben echter niet de enige minister die ter zake bevoegd is. Over de concrete vorm van de taskforce ben ik aan het overleggen met de minister van Justitie, die bevoegd is voor de voogdij over de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, en met de minister van Binnenlandse Zaken die als toezichthoudende minister van de federale politie betrokken is.
Vanzelfsprekend zullen de vertegenwoordigers van de bevoegde ministers, van hun respectieve administraties, van Child Focus, van de federale luchtvaartautoriteiten in deze taskforce moeten zetelen. Wij zullen de taskforce belasten met het onderzoek en de uitvoering van de aanbevelingen die geformuleerd zijn naar aanleiding van de studie De luchthaven, een veilige plek voor alleenreizende minderjarigen?. Die aanbevelingen hebben als doel de dagelijkse praktijk van alleenreizende minderjarigen te optimaliseren. De studie doet een twintigtal aanbevelingen. Ik wil de taskforce niet onmiddellijk in een keurslijf dwingen. De taskforce bepaalt beter zelf welke aanbevelingen bij voorrang moeten worden gerealiseerd en welke maatregelen daartoe moeten worden genomen. Uiteraard zal de taskforce in overleg met de twee andere bevoegde ministers worden opgericht.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - De minister heeft de intentie om een taskforce op te richten, maar wil nog overleg met de andere bevoegde ministers. Ik zal na dat overleg op de zaak terugkomen. Misschien kunnen we de taskforce in de commissie uitvoeriger behandelen naar aanleiding van de bespreking van de beleidsbrief van de minister. De minister heeft dan wellicht al een beter zicht op de concrete oprichting van de taskforce.
De heer Richard Fournaux (MR). - Ik heb de minister eerder al vragen gesteld over infrastructuurproblemen bij de NMBS en Infrabel. Ik doe dit vandaag in de plenaire vergadering om een belangrijke vraag kracht bij te zetten.
Verschillende inwoners van Namen verbazen zich erover dat in het station van Jambes geen uitrusting meer is die de opvang van mensen met beperkte mobiliteit vergemakkelijkt. Ik heb de diensten van de NMBS en Infrabel daarover aangesproken. Ze antwoordden mij dat dit niet meer als prioritair wordt beschouwd door de nabijheid van het station van Namen, waar de aangepaste infrastructuur wel voorhanden is.
Een dergelijke reactie verbaast mij. In alle openbare gebouwen moet een kwaliteitsvol onthaal van minder mobiele personen mogelijk zijn. Jambes is in vogelvlucht misschien wel niet ver van Namen, maar door deze beslissing worden de betrokkenen voor nieuwe moeilijkheden geplaatst. Ze moeten immers eerst naar Namen om dan terug te keren naar Jambes, waar verschillende gespecialiseerde instellingen gevestigd zijn voor personen met een mobiliteitshandicap.
Daarom wil ik de minister vragen om er bij de NMBS en Infrabel op aan te dringen dat alles in het werk wordt gesteld opdat treinreizigers met beperkte mobiliteit overal op behoorlijke opvang kunnen rekenen.
Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. - U weet dat ik deze problematiek zeer belangrijk acht. In de discussies met de NMBS en Infrabel geef ik daaraan ook een zekere prioriteit.
De NMBS-Directie Reizigers Nationaal heeft de hulp aan personen met beperkte mobiliteit in het station van Jambes niet gewijzigd. Vóór 1 november 2008 was er in dit station geen mobiele lader voor rolstoelgebruikers. Volgens de gids voor de reiziger met beperkte mobiliteit van 2007 waren de dichtstbijzijnde stations Dinant en Namen. Het station van Jambes werd dus niet aangeduid als een station waar rolstoelgebruikers geholpen konden worden en dat is ook niet zo in de nieuwe structuur.
Voor mensen met een mobiliteitsbeperking die geen rolstoel gebruiken, blijft de hulp onveranderd, dat betekent dat het stations- of treinpersoneel al het mogelijke doet om aan een eventuele vraag tegemoet te komen. De openingsuren van het station zijn niet meer gewijzigd sedert 2005.
Het beheerscontract van de NMBS voorziet in een uitbreiding van het aanbod in de komende jaren. De directie Reizigers Nationaal overweegt een uitbreiding van het thans in 103 stations bestaande aanbod - van de eerste tot de laatste trein, zeven dagen op zeven, na aanvraag minstens 24 uur op voorhand - tot het station van Jambes tegen het midden van 2009.
De heer Richard Fournaux (MR). - Daarmee zou rekening moeten gehouden worden in uw richtlijnen aan de bevoegde technici. Om te bepalen waar er moet worden geïnvesteerd, moet uiteraard rekening gehouden worden met het aantal reizigers. Wat de personen met beperkte mobiliteit betreft, moet er ook rekening gehouden worden met gemeenten en wijken waar gespecialiseerde instellingen voor personen met een handicap gevestigd zijn. Het zou belachelijk zijn de investeringen uit te stellen op plaatsen waar die mensen vaak komen.
Dit is een bij uitstek constructief voorstel.
Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. - Die instellingen nemen het best rechtstreeks contact op met Infrabel. Dat is zeker mogelijk. Gelijkaardige dossiers zijn op die manier al met succes afgerond.
De heer Christophe Collignon (PS). - Onze wegen slibben dicht, vooral rond de grote steden en tijdens de spitsuren. Het probleem wordt steeds groter. Het feit dat vele bestuurders alleen in hun auto zitten, draagt daar in belangrijke mate toe bij. Als het aantal inzittenden per voertuig stijgt, moet het aantal auto's op onze wegen mathematisch afnemen.
Carpooling wordt bij ons vrijwel niet aangemoedigd. We kunnen ons misschien inspireren op het beleid dat in andere landen met succes wordt gevoerd. Vooral in de Angelsaksische landen worden sedert enkele jaren rijstroken gereserveerd voor voertuigen met meerdere inzittenden: de carpool lanes of HOV lanes (high-occupancy vehicle lanes).
Afzonderlijke rijstroken leveren een niet onbelangrijke tijdsbesparing op, maar hebben ook geleid tot meer carpooling, waardoor het aantal voertuigen en dus ook de CO2-emissies konden worden verminderd. In Oostenrijk werd in de omgeving van Linz een strook van 2,85 km gereserveerd. De tijdwinst voor de weggebruikers bedraagt ongeveer 15 minuten, terwijl jaarlijks 125 ton CO2 minder wordt geproduceerd.
In de meeste gevallen worden de rijstroken afgebakend door speciale wegmarkeringen en verkeerstekens. In verhouding tot de totale kostprijs van het wegennet is de kostprijs van een dergelijke ingreep miniem.
Mijnheer de staatssecretaris, dat soort aanpassingen zou ons mobiliteitsprobleem voor een stuk kunnen oplossen. Ligt een dergelijk project ter studie? Vindt u het niet wenselijk ook bij ons aparte rijstroken voor carpooling te reserveren?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik begrijp de bezorgdheid van de heer Collignon over de verkeerscongestie tijdens de spitsuren en de CO2-uitstoot veroorzaakt door het autoverkeer.
Ik ben het ermee eens dat carpooling de verkeersopstoppingen en de CO2-uitstoot kan verminderen. Het is een van de mogelijkheden waarmee rekening moet worden gehouden. Toch vind ik de bevordering van het openbaar vervoer een betere oplossing.
De inrichting van aparte rijstroken voor carpooling moet door de wegbeheerders gebeuren.
Het verkeers- en mobiliteitsbeleid is grotendeels een bevoegdheid van de gewesten. Zij kunnen de aparte rijstroken voor carpooling opnemen in hun gewestelijk mobiliteitsbeleid, dat - het moet worden gezegd - echter ook vaak interregionaal is.
Op het federale niveau werden, wat de verkeersregels en de verkeersborden betreft, al schikkingen getroffen om het gebruik van afzonderlijke rijstroken voor carpooling te regelen.
Het verkeersreglement voorziet inderdaad in een bord dat aangeeft dat bord C5 (verboden toegang voor motorvoertuigen met 4 wielen) wordt aangevuld met de vermelding `uitgezonderd 2+' of `3+', waardoor de aldus gemerkte rijbaan of rijstrook slechts toegankelijk is voor voertuigen met ten minste twee of drie inzittenden, naargelang de vermelding.
De federale reglementering voorziet dus in de mogelijkheid aparte rijstroken te reserveren. De wegbeheerders moeten dat nu inpassen in hun mobiliteitsbeleid. Ik kan hen alleen maar aanmoedigen.
De heer Christophe Collignon (PS). - Ik stel vast dat ook de staatssecretaris aparte rijstroken een goede oplossing vindt en dat hij de bal in het kampt van de gewesten legt.
Ik zal het Waalse Gewest hierover interpelleren en voorstellen testzones in te richten.
Ik onthoud in elk geval dat u niet gekant is tegen aparte rijstroken en dat de gewesten samen met uw kabinet kunnen nagaan hoe een dergelijk beleid kan worden uitgewerkt.
De voorzitter. - De Senaat dient overeenkomstig artikel 1, §2, derde lid, van de wet van 13 augustus 1990 houdende oprichting van een commissie voor de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, tot wijziging van de artikelen 348, 350, 351 en 352 van het Strafwetboek en tot opheffing van artikel 353 van hetzelfde Wetboek, over te gaan tot de voordracht van een dubbele lijst van 16 kandidaten voor een mandaat van lid van voornoemde Commissie.
De Commissie bestaat uit zestien leden, van wie negen vrouwen en zeven mannen. Acht leden zijn geneesheer, van wie minstens vier hoogleraar in de geneeskunde aan een Belgische universiteit zijn. Vier leden zijn hoogleraar in de rechten aan een Belgische universiteit of advocaat. Vier leden komen uit kringen die belast zijn met de opvang en de begeleiding van vrouwen in een noodsituatie.
De leden van de Commissie worden, met inachtneming van de taalpariteit en op grond van een pluralistische vertegenwoordiging, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit benoemd uit een dubbele lijst, voorgedragen door de Senaat, en voor een termijn van vier jaar die kan worden verlengd. De kandidaten die niet als effectieve leden zijn aangewezen, worden tot plaatsvervangende leden benoemd. De kandidaten worden voorgedragen bij volstrekte meerderheid.
Het gedrukte stuk met de lijst van alle kandidaten voor de te begeven mandaten werd rondgedeeld onder het nr. 4-836/2. Alle senatoren hebben kennis kunnen nemen van het curriculum vitae van de kandidaten en hebben hun verdiensten kunnen vergelijken.
Gelet op de veelheid van de criteria waaraan de samenstelling van de Commissie moet voldoen, zal de Senaat zich uitspreken over een model van dubbele lijst.
U hebt derhalve een stembrief ontvangen die uit twee delen bestaat:
De leden die het eens zijn met het model van dubbele lijst worden verzocht het stemvakje boven de lijst zwart te maken.
Zij die daarentegen dit model niet wensen goed te keuren, kunnen maximaal tweeëndertig voorkeurstemmen uitbrengen, waarvan zestien op lijst 1 en zestien op lijst 2. Het staat elke senator zodoende vrij te stemmen voor de kandidaten van zijn keuze.
Het lot wijst mevrouw Schelfhout en de heer Delpérée aan om de functie van stemopnemers te vervullen.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Mijnheer de voorzitter, u hebt de voorwaarden voorgelezen waaraan een geldige stem dient te voldoen.
Gezien de samenstelling van de commissie veronderstelt een geldige stemming dat een aantal categorieën van kandidaten worden voorgesteld.
Een aantal senatoren hebben lang onderhandeld over de modellijst. Uit democratisch oogpunt zou het verantwoord zijn dat de betrokken senatoren hun keuze voor die modellijst motiveren, om de senatoren die niet aan die geheime onderhandelingen hebben deelgenomen van hun keuze te overtuigen en ze eventueel zelfs goed te keuren. Mag ik dus suggereren dat een van de onderhandelaars de keuze voor de voorgestelde kandidaten motiveert?
Uit de rondgedeelde curricula blijkt dat er veel waardevolle kandidaten waren, maar misschien kan men ons duidelijk maken waarom voor deze modellijst is gekozen. Misschien is de kans dan groot dat we voor die kandidaten zullen stemmen.
Als men ons geen woord uitleg geeft en gezien de procedure het onmogelijk maakt een tegenvoorstel te doen, denk ik dat wie van die onderhandelingen werd uitgesloten, niet aan de stemming kan deelnemen. Zo zou men weliswaar het democratische gehalte van onze vergadering verarmen.
Kan iemand motiveren waarom die namen op de keuzelijst voorkomen?
De voorzitter. - Ik dank u voor uw bijzonder interessante en vermakelijke voorstel.
Ik weet niet of een fractievoorzitter bereid is om te antwoorden.
Mijnheer Coveliers, u weet toch hoe die lijsten worden opgesteld. Zelf heb ik niet aan de besprekingen deelgenomen en ik kan u dus niet helpen.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik heb de lijst van de kandidaten aandachtig bekeken. Ze hebben allemaal enorm veel kwaliteiten. Bovendien voldoen ze ook aan de voorwaarden van de wet die we zovele jaren geleden hebben goedgekeurd.
Ik antwoord niet op de opmerking die werd geformuleerd. Ik kan alleen zeggen dat deze kandidaten zeer geschikt zijn.
De voorzitter. - Uit de informatie waarover ik beschik, blijkt dat ze voldoen aan de voorwaarden van de wet.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik dank de heer Mahoux, die als enige toegeeft dat hij aan de geheime besprekingen heeft deelgenomen.
De voorzitter. - Dat heeft hij niet gezegd!
De heer Hugo Coveliers (VB). - Die informatie leid ik af uit zijn antwoord, maar enig inhoudelijk argument heeft hij niet aangevoerd. Misschien kan iemand anders dat wel doen.
Ik geef toe dat er heel wat waardevolle kandidaten op de keuzelijst staan, maar ook onder de andere kandidaten zijn er waardevolle elementen. Grijp uw kans en probeer ons voor één keer te overtuigen!
De heer Paul Wille (Open Vld). - Mijnheer de voorzitter, ik heb aan de besprekingen deelgenomen, maar dat is niets nieuws. Ik kan de heer Coveliers ook niets bijleren, want als gewezen VLD-fractievoorzitter heeft hij destijds zelf aan dergelijke besprekingen deelgenomen.
Waarom zouden we vandaag overwegen ons voorstel te motiveren, terwijl de heer Coveliers zelf nooit die oefening heeft gemaakt. Dus doe ik dat nu ook niet!
De heer Hugo Coveliers (VB). - De heer Wille was hier destijds misschien niet, maar telkens wanneer een dergelijke lijst werd voorgesteld, hebben we die kandidaten in een openbare commissievergadering omstandig voorgesteld. Alle kandidaten zijn gehoord. Ik fris even uw geheugen op: alle kandidaten voor de Hoge Raad voor de Justitie zijn gehoord; alle kandidaten voor de Raad van State zijn gehoord. Toen hebben ook onderhandelingen plaatsgevonden, maar dan wel in openbare vergadering en niet in kleine besloten groepen waarvan we alsnog slechts twee leden kennen. Ik spreek me niet uit over de kwaliteit van die leden, maar ik betreur het dat ze ons niet meer informatie geven en dat we dus eigenlijk niet kunnen deelnemen aan de stemming.
De voorzitter. - De stemming is geopend. Zij begint met de naam van de heer Coveliers.
(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)
De voorzitter. - De Senaat zal zijn agenda voorzetten terwijl de stemopnemers de stembiljetten nazien.
(Voor het voorstel van gemotiveerd advies aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie stuk 4-856/2.)
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS), corapporteur. - We zullen de verschillende uiteenzettingen niet in detail bespreken, al zijn de opmerkingen van de heer Cheron waardevol.
Het gaat hier over een heel belangrijke materie. De Senaat heeft zich reeds over het belangenconflict gebogen dat door het parlement van de Franse Gemeenschap werd ingeroepen. Vandaag gaat het over het belangenconflict tussen de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie en de Kamer van volksvertegenwoordigers naar aanleiding van de wetsvoorstellen tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.
Op 7 november 2007 werden in de commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt van de Kamer van volksvertegenwoordigers twee wetsvoorstellen aangenomen om de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen.
Het Overlegcomité heeft de volgende tekst opgesteld: `Het Comité heeft akte genomen van het advies van de Senaat dat op 1 april 2008 aan de aan de eerste minister werd meegedeeld, namelijk "dat het zoeken naar een oplossing van het probleem is geagendeerd in het kader van de lopende onderhandelingen, zoals weergegeven in het voorstel van bijzondere wet houdende institutionele maatregelen."'
De Kamerdelegatie moest overleg plegen met de delegatie van de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie. Dat overleg leidde op 18 juni 2008 niet tot een oplossing.
Bij brief van 7 juli 2008 deelde de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat mee dat het overleg geen resultaat had opgeleverd en dat het geschil derhalve aanhangig gemaakt wordt bij de Senaat, die binnen dertig dagen een gemotiveerd advies moet uitbrengen aan het Overlegcomité.
De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van de Senaat vergaderde op 16 en 23 oktober en op 6 november 2008. Tijdens de laatste vergadering werd met twaalf stemmen tegen vier beslist over een overlegd voorstel van gemotiveerd advies te stemmen.
De argumenten zijn sinds de start niet gewijzigd. De politieke fracties en de senatoren die lid zijn van de commissie hebben verschillende voorstellen geformuleerd. De standpunten zijn heel uiteenlopend. Het was moeilijk een tekst op te stellen die echt de weerspiegeling is van de toestand en van de onderhandelingen die het debat moeten heropenen. Het merendeel van de senatoren heeft getracht het voorstel van bijzondere wet houdende institutionele maatregelen te verduidelijken. Na een gedachtewisseling hebben we ons achter het wijze voorstel van de heer Vandenberghe geschaard om te komen tot een eindtekst. Om de geest van de keuze te verduidelijken zal ik de tekst van de heer Vandenberghe in de twee talen lezen.
`De Senaat neemt akte van de diverse standpunten. De Senaat stelt vast dat het zoeken naar een oplossing van het probleem, waarvan de behandeling in de Kamer van volksvertegenwoordigers aanleiding geeft tot een belangenconflict, samenloopt met de onderhandelingen tot institutionele hervormingen.'
Ik lees de Franse tekst: `Le Sénat prend acte des différents points de vue. Le Sénat constate que la recherche d'une solution au problème dont la discussion à la Chambre des représentants a donné lieu au conflit d'intérêts, concourt avec les négociations en vue de réformes institutionnelles.'
Ten opzichte van het gemotiveerde advies van het eerste belangenconflict spreken we niet meer over wat men in het institutionele jargon het eerste pakket noemt. We zeggen gewoon dat er een parallelle weg wordt gevolgd die samenloopt met de onderhandelingen over de institutionele hervormingen. Zo kunnen we verwijzen naar de groep van twaalf en in de tekst het woord `onderhandeling' behouden, want dat was de wens van het merendeel van de commissieleden.
Het voorstel van gemotiveerd advies van de heer Lambert werd verworpen met dertien tegen twee stemmen en één onthouding. Ik heb mijn voorstel ingetrokken om de stemming te vergemakkelijken. Het voorstel van gemotiveerd advies van de heren Van Hauthem en Coveliers werd verworpen met veertien stemmen tegen één stem bij één onthouding. Het amendement nummer 1 van de heer Lambert op het voorstel van de heer Vandenberghe werd verworpen met dertien tegen twee stemmen bij één onthouding.
Het voorstel van gemotiveerd advies van de heer Vandenberghe werd aangenomen met dertien tegen twee stemmen bij één onthouding.
Het verslag werd eenparig aangenomen door de elf aanwezige leden.
Op persoonlijke titel wil ik er nog aan toevoegen dat de groep van Twaalf alleen uit mannen bestaat. De heer Delpérée heeft verklaard dat het niet om een staatsorgaan gaat en dat de wet geen vrouwelijke vertegenwoordiging oplegt. Dat een groep die nadenkt over de toekomst van onze staat uitsluitend uit mannen bestaat, strookt niet met de talrijke wetten die we hebben goedgekeurd over een evenwichtige vertegenwoordiging van beide geslachten. Blijkbaar zijn niet alle leden van de commissie het op dat punt met mij eens.
Het gaat hier om een gemotiveerd advies in dit stadium van een bijzonder ingewikkelde procedure, maar we hopen dat de institutionele toekomst van ons land hiermee kan worden bepaald.
De heer Pol Van Den Driessche (CD&V), corapporteur. - Mevrouw Lizin heeft de belangrijkste zaken al vermeld en ik wil niet in herhaling vallen.
Er zijn over deze kwestie inderdaad drie geanimeerde en boeiende vergaderingen geweest. Er werd grondig gediscussieerd, waarbij vooral bekende standpunten werden herhaald. Het resultaat was een tekst waarin uitdrukkelijk werd beklemtoond dat de Senaat akte neemt van de diverse standpunten en vaststelt dat het zoeken naar een oplossing van het probleem, waarvan de behandeling in de Kamer aanleiding geeft tot een belangenconflict, samenloopt met de onderhandelingen tot institutionele hervormingen.
De heren Lambert, Van Hauthem en Ide hebben voorstellen tot wijziging geformuleerd, maar het voorstel van gemotiveerd advies werd goedgekeurd met 13 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.
Voor het overige verwijs ik naar het uitstekende verslag.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik dank de rapporteurs en in het bijzonder mevrouw Lizin omdat ze duidelijk heeft aangegeven wat het gemotiveerde advies eigenlijk inhoudt, namelijk dat zal worden onderhandeld.
Ik zal naar aanleiding van dit belangenconflict niet nog eens lang en breed uitleggen waarom wij van oordeel zijn dat de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde zowel voor de verkiezingen voor de Kamer en de Senaat als voor het Europees Parlement moet worden gesplitst. We hebben daartoe al de gelegenheid gehad bij de behandeling van het vorige belangenconflict.
Er wordt hier naar de parlementaire procedure verwezen. Ik heb daar een opmerking bij. De kwestie Brussel-Halle-Vilvoorde handelt niet alleen over de splitsing of de niet-splitsing van die kieskring in uitvoering van het arrest van het toenmalige Arbitragehof, hoe belangrijk die ook is. Dat wordt vandaag nogmaals bewezen, zeker door de wijze waarop het dossier zijn beslag krijgt. De kwestie Brussel-Halle-Vilvoorde is, net als het dossier van de burgemeesters in de randgemeenten, ook de uitdrukking van de machtsverhoudingen tussen de twee grote gemeenschappen in dit land. Ze is de uitdrukking van de onmogelijkheid om de democratische meerderheid nog te laten spelen in het huidige federale model. Vandaag wordt opnieuw duidelijk dat een numerieke minderheid in het parlement de meerderheid eindeloos kan blijven blokkeren.
Er zijn in dit land een aantal bevoegdheden of beleidsdomeinen die voor de grondwetgever zo belangrijk waren dat hij heeft bepaald dat ze niet met een gewone meerderheid kunnen worden beslecht. De grondwetgever heeft bepaald dat ze maar kunnen worden beslecht met een tweederde meerderheid en een meerderheid in elke taalgroep. De grondwetgever heeft echter nooit gezegd dat de kieswetgeving zo belangrijk is dat ze met een tweederde meerderheid en een meerderheid in elke taalgroep moet worden beslecht.
Het belangenconflict, dat ongetwijfeld ook in een federaal systeem bestaat, wordt schaamteloos misbruikt. Het gaat niet meer over het overleg tussen de verschillende parlementen of over de rol die de Senaat daarin eventueel moet spelen als eventuele verzoener of zoeker naar een eventuele oplossing. Het gaat erover dat het belangenconflict schaamteloos misbruikt wordt om de zaak eindeloos te blijven rekken. De Senaat zelf heeft daarin niet bepaald een fraaie rol gespeeld.
In ons voorstel van advies dat we opnieuw als amendement indienen, hebben we dan ook in eerste instantie gesteld dat de procedure van het belangenconflict wordt misbruikt. Gisteren was het de Franse Gemeenschap, vandaag is het de COCOF en morgen kan het Waals Gewest opnieuw een belangenconflict indienen. Wij moeten dat dan als democratische meerderheid in het federale parlement allemaal maar blijven aanvaarden. Hoe kan de splitsing van BHV de belangen van de Franse Gemeenschap of van de COCOF schaden? Dat kan maar omdat de Franse Gemeenschap zichzelf beschouwt als de vertegenwoordiger van alle Franstaligen in heel België, wat institutioneel manifest onjuist is. Dat kan maar omdat de COCOF zich ook altijd heeft opgeworpen als de vertegenwoordiger van de Franstalige Gemeenschap, niet alleen in Brussel, maar ook in de rand rond Brussel, wat institutioneel manifest fout is.
De Vlaamse partijen laten dat offensief, die batterij van procedures die men in stelling brengt en die maakt dat dit dossier al meer dan twee jaar vergiftigd wordt, gewoon gebeuren. Ze laten die blokkering toe. Ik verwijs naar het verslag, waarin te lezen staat dat de heer Cheron in de commissie heel duidelijk heeft gezegd dat, zelfs indien die wetsvoorstellen zouden worden goedgekeurd, er nog altijd een regering nodig is om ze te bekrachtigen. Ik weet niet of de heer Van den Brande toen aanwezig was.
De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Wij zijn er altijd als we er moeten zijn en als we er kunnen zijn.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
De heer Joris Van Hauthem (VB). - De Franstaligen, die zichzelf grote democraten noemen, permitteren zich dus te zeggen dat zelfs wanneer een wet in het Parlement wordt aangenomen, ze ervoor zullen zorgen dat de regering die wet niet bekrachtigt. Dat heet in dit land democratie.
Ik herinner mij dat, nadat de abortuswet in het parlement was aangenomen en nadat de Koning liet weten dat hij een gewetensprobleem had om zijn handtekening onder die wet te plaatsen, diezelfde Cheron en heel links en progressief Vlaanderen en België toen zeiden dat zoiets niet kon, dat een wet die in het Parlement werd aangenomen, bekrachtigd moet worden. Vandaag zegt de heer Cheron dat dit niet moet en dat de Franstaligen wel zullen beslissen of een wet die democratisch in het Parlement werd aangenomen, bekrachtigd wordt. Een fraaie democratie is dat!
Ik vraag mij dan ook af waarom de Vlaamse partijen altijd die chantage blijven ondergaan. Ze zeggen dat ze er niet willen over onderhandelen, dat de parlementaire procedure moet worden gevolgd, maar ze aanvaarden tegelijkertijd dat die parlementaire procedure inhoudt dat men zodanig veel belangenconflicten kan inroepen dat de zaak op de lange baan wordt geschoven, zodat het nu al zeker is dat er geen oplossing komt vóór de verkiezingen van juni 2009. In het voorjaar hebben de Vlaamse partijen gezegd dat het dossier niet opgenomen was in de onderhandelingen over de staatshervorming, maar ze gingen bij de Franstalige partijen smeken om een nieuw belangenconflict in te roepen om de zaak opnieuw te rekken.
Een veel eerlijker advies zou zijn om het Waals Parlement meteen aan te raden om, wanneer dit belangenconflict afgelopen is, opnieuw een belangenconflict in te roepen. Dat zou tenminste van enige eerlijkheid getuigen.
Men laat de chantage gebeuren. Het dossier Brussel-Halle-Vilvoorde zit zogezegd niet in de onderhandelingen, maar mevrouw Lizin zegt terecht dat in de voorliggende tekst het element onderhandeling opnieuw voorkomt. De Vlaamse regering zegt ook dat ze niet gaat onderhandelen, maar intussen blijft de parlementaire procedure duren. In het verslag staat zelfs dat de heer Van Den Driessche opmerkte dat daar toch eens zou moeten over gepraat worden, desnoods in café De Vier Winden ...
De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). - Ik heb uitdrukkelijk gevraagd dat dit in het verslag zou worden opgenomen.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Het verslag is correct, maar wel hallucinant, zeker als we zien welke weg CD&V in de loop der jaren heeft afgelegd. In 2004 zou ze niet in een Vlaamse regering stappen zonder dat de splitsing een feit was. In 2007 zou ze niet in een federale regering stappen zonder dat de splitsing een feit was. Eind 2008 staan we nergens. CD&V werkt nu mee aan het uitstel van de hele zaak tot na de verkiezingen van 2009. Dat is beschamend.
Zeg dan, collega's van CD&V, dat de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde u niet meer interesseert, zeg dan dat CD&V er tweemaal de verkiezingen mee heeft gewonnen, maar het nu in de vuilnisbak gooit omdat er hogere belangen zijn.
De Senaat heeft zijn rol niet gespeeld. De procedure van het belangenconflict is zo geconcipieerd dat de Senaat een gemotiveerd advies moet uitbrengen. Ik heb tot twee keer toe vastgesteld, bij het belangenconflict over BHV en bij het belangenconflict over het Franstalig onderwijs in de Vlaamse faciliteitengemeenten, dat de Senaat niets anders geweest is dan een pure vertragingsmachine.
Het belangenconflict dat de COCOF heeft ingeroepen, werd op 7 juli 2008 bij de Senaat aanhangig gemaakt. Het Bureau, CD&V incluis, heeft geweigerd om het geschil nog vóór het reces in de Senaat te behandelen, hoewel er nergens geschreven staat dat het reces de termijnen stuit. Nadien zei men dat de termijn afliep op 6 november, maar we zijn vandaag 20 november. De Senaat vervult zijn taak dus niet; maar is een vertragingsmachine.
De Franstaligen kan ik dat niet kwalijk nemen; ze gebruiken de wapens waarover ze beschikken. Maar dat Vlaamse partijen zich dat allemaal laten welgevallen is een pure schande. Ik feliciteer de Vlaamse meerderheidspartijen dan ook voor zoveel geduld, voor hun medewerking aan het uitstellen van dit dossier waarmee ze twee keer de verkiezingen hebben gewonnen, maar dat ze al lang in de vuilnisbak hebben gegooid omdat er andere prioriteiten zouden zijn!
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik heb een déjà-vugevoel want dit is hier al vaak ter sprake geweest. Lijst Dedecker dringt erop aan dat de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde gesplitst wordt in drie kieskringen. Als bijzondere regel moet de apparentering mogelijk blijven voor de Brusselse lijsten, met dien verstande dat dit niet mogelijk zou zijn met Vlaams- en Waals-Brabant tegelijk. De huidige indeling in kieskringen, in het bijzonder de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde houdt geen rekening met de grondwettelijke indeling van het land in taalgebieden, gewesten en gemeenschappen, zoals bepaald door de artikelen 1 tot 4 van de Grondwet. Die kieskring is derhalve strijdig met de Grondwet en daarmee is alles gezegd.
Elke democratische oplossing moet uitgaan van de noodzaak om de grenzen van de taalgebieden, gewesten en provincies te eerbiedigen. Anders worden de gemeenschappen in dit land niet op voet van gelijkheid behandeld. De enige oplossing is bijgevolg de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.
(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Net als collega Van Ermen heb ook ik een déjà-vugevoel. Ik zal kort zijn, want ik vind het tijdverlies.
Een jaar na de historische stemming over het Vlaamse wetsvoorstel in de commissie voor de Binnenlandse Zaken hebben de Vlaamse regeringspartijen CD&V en Open Vld de moed verloren want vandaag zullen ze adviseren om opnieuw over de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde te onderhandelen.
Bovendien stellen we vast dat de Franstaligen vier belangenconflicten kunnen inroepen via evenveel `parlementen'. De Vlamingen kunnen vanuit hun deelstaatparlement maar één keer een belangenconflict inroepen. Zijn alle Belgen gelijk voor de wet? Daarenboven zijn het telkens meestal dezelfde Franstalige parlementsleden die een belangenconflict inroepen. De samenstelling van het Waals Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap en van de COCOF is immers dezelfde. Wij klagen daarom aan dat de Franstaligen misbruik maken van de bestaande procedures voor het inroepen van een belangenconflict. Niet alleen de geest, maar ook de letter van de Grondwet wordt hier met voeten getreden.
De heer Geert Lambert (sp.a+Vl.Pro). - De snelheid waarmee we het debat vandaag behandelen, is typerend voor het onderwerp. Enkele maanden geleden hebben we dezelfde discussie gehad. We hebben toen een belangenconflict behandeld waarbij de Senaat concludeerde geen advies te kunnen uitbrengen. Dat is bijzonder jammer voor een instelling die als opdracht heeft oplossingen te zoeken voor conflicten in het kader van de staatshervorming.
Ik ben en blijf van oordeel dat mijn uiteenzetting tijdens de behandeling van het eerste belangenconflict ongewijzigd kan worden overgenomen.
Inmiddels hebben zich wel enkele politieke feiten voorgedaan. Een van de grootste regeringspartijen heeft uitdrukkelijk enkele keren herhaald dat wat haar betreft, de parlementaire afhandeling van het wetsvoorstel mogelijk is. Dezelfde partij smeekt de Franstaligen nu nog maar eens een belangenconflict in te roepen. Iedereen weet dat de zaak vandaag nog niet afgehandeld zal zijn. We zullen straks voor een derde keer net dezelfde documenten drukken, net dezelfde argumenten naar voren brengen, net dezelfde discussies voeren.
De vraag is dus al lang niet meer of de Senaat bij machte zal zijn een belangenconflict op te lossen. Ik vrees dat zulks in de huidige constellatie niet mogelijk zal zijn. Maar als het uitzicht op een onderhandelde oplossing er ooit komt, ben ik bereid die met de nodige zorg te bekijken.
Degenen die stoere taal spreken buiten het parlement, moeten ook daarbinnen kleur bekennen. Ik heb daarom een amendement ingediend met een tekst die zo uit congresteksten van de grootste regeringspartij zou kunnen komen: `De Senaat meent dat de parlementaire afhandeling van de hangende wetsvoorstellen kan worden voortgezet.' Dat is een klare politieke stellingname. Wie het daarmee eens is, zou dit amendement best goedkeuren om de kiezers te tonen dat ze niet worden bedrogen.
De voorzitter. - Het voorstel van gemotiveerd advies luidt als volgt:
"De Senaat neemt akte van de diverse standpunten.
De Senaat stelt vast dat het zoeken naar een oplossing van het probleem, waarvan de behandeling in de Kamer van volksvertegenwoordigers aanleiding geeft tot een belangenconflict, samenloopt met de onderhandelingen tot institutionele hervormingen."
Op dit voorstel van gemotiveerd advies heeft de heer Lambert amendement 1 ingediend (zie stuk 4-856/3) dat luidt:
De volgende tekst aanvullen met de volgende zin:
"De Senaat meent dat de parlementaire afhandeling van de hangende wetsvoorstellen kan worden voortgezet."
Op ditzelfde voorstel van gemotiveerd advies hebben de heren Van Hauthem en Coveliers amendement 2 ingediend (zie stuk 4-856/3) dat luidt:
De tekst van het voorstel van gemotiveerd advies vervangen als volgt:
"De Senaat
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over de amendementen wordt aangehouden.
-De stemming over het voorstel van gemotiveerd advies van de commissie heeft later plaats.
De voorzitter. - Hier volgt de uitslag van de geheime stemming.
Aantal stemmenden: 53
Blanco of ongeldige stembriefjes: 8
Geldige stemmen: 45
Volstrekte meerderheid: 23
De modellijst behaalt 45 stemmen.
Daar de modellijst de volstrekte meerderheid der stemmen heeft behaald, wordt door de Senaat een dubbele lijst voorgedragen met de heren Jan Deprest, Alfons Van Orshoven, Jacques Germeaux, Herman Nys, Jules Messine en Vincent Schillebeeckx en de dames Chantal Kortmann, Liesbet Stevens, Els Leuris, Arlette Geuens, Catherine Donner, Christine Dumoulin, Axelle Pintiaux, Françoise Kruyen, Nicole Gallus en Monique Rifflet voor lijst 1 en de heren Jan De Lepeleire, Marc Cosijns, Paul Deschepper, Stefaan Callens, Thierry Fobe en Jean-Marc Wolter en de dames Anne Verougstraete, An Vijverman, Karline Demasure, Isabelle Schotte, Valérie Albert, Isabelle Dumont, Nathalie Carlier, Eléonore Delwaide, Claire Quevrin en Violaine De clerck voor lijst 2.
Van deze voordracht zal kennis worden gegeven aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de voorzitters van de Nationale Evaluatiecommissie inzake de toepassing van de wetgeving betreffende de zwangerschapsafbreking.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Hebben maar 45 senatoren gestemd?
De voorzitter. - Neen, er hebben 53 senatoren aan de stemming deelgenomen, maar er zijn 8 blanco of ongeldige stemmen uitgebracht.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Er hebben dus 45 van de 71 senatoren een geldige stem uitgebracht.
De voorzitter. - De Senaat dient over te gaan tot de benoeming van de werkende en plaatsvervangende leden niet-notarissen voor de Benoemingscommissies voor het notariaat.
Overeenkomstig artikel 38 van de wet van 25 ventôse jaar XI tot regeling van het notarisambt, dient de Senaat vier werkende leden en vier plaatsvervangende leden niet-notarissen voor de Nederlandstalige Benoemingscommissie en vier werkende leden en vier plaatsvervangende leden niet-notarissen voor de Franstalige Benoemingscommissie te benoemen. Deze leden worden benoemd voor een periode van vier jaar met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen.
Elke Benoemingscommissie bestaat uit acht werkende leden en acht plaatsvervangers. De Senaat benoemt werkende en plaatsvervangende leden in de volgende categorieën:
Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervanger aangewezen die aan dezelfde voorwaarden voldoet.
Het gedrukte stuk met de lijst van alle kandidaten voor de te begeven mandaten werd rondgedeeld onder het nr. 4-1002/1. Alle senatoren hebben kennis kunnen nemen van het curriculum vitae van de kandidaten en hebben hun verdiensten kunnen vergelijken.
Het bureau heeft de kandidaturen van mevrouw Marina Schaus en van de heren Philippe Aoust, François Derème, Olivier Remacle, Piet Vermeeren en Luc Weyts onontvankelijk verklaard aangezien overeenkomstig art. 38, §7, van de wet van 25 ventôse XI een uittredend lid niet onmiddellijk herkiesbaar is.
De kandidatuur van de heer Stan Devos is onontvankelijk aangezien hij geassocieerd notaris is.
De Senaat zal zich uitspreken over een modellijst. Deze modellijst bevat een aantal kandidaten dat gelijk is aan het aantal openstaande mandaten.
U hebt derhalve een stembrief ontvangen die twee luiken omvat:
De leden die het eens zijn met de modellijst worden verzocht het stemvakje boven deze lijst zwart te maken.
Zij die daarentegen de modellijst niet wensen goed te keuren, kunnen 16 voorkeurstemmen uitbrengen, waarvan niet meer dan 8 voor Nederlandstalige kandidaten (vier effectieve leden en vier plaatsvervangende leden) en 8 voor Franstalige kandidaten (vier effectieve leden en vier plaatsvervangende leden). Het staat elke senator zodoende vrij te stemmen voor de kandidaten van zijn keuze.
Indien de modellijst niet de vereiste meerderheid behaalt, zal het Bureau zich beraden over de te volgen procedure.
Het lot wijst mevrouw Lanjri en de heer Duchatelet aan om de functie van stemopnemer te vervullen.
Ik verzoek elk lid bij het afroepen van zijn naam zijn stembrief in de stembus te komen deponeren.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik stel vast dat bij de Nederlandstalige kandidaten terecht een magistraat van de zittende magistratuur en een hoogleraar worden voorgedragen. Bij de externe leden met een voor de opdracht relevante beroepservaring worden twee advocaten voorgedragen. Dat is uiteraard zeer vleiend voor de balie en ik kan mij inbeelden welke elementen bij de geheime besprekingen over de aanwijzing de doorslag hebben gegeven. Kan iemand die bij de onderhandelingen betrokken was, mij echter meedelen waarom andere leden van de rechterlijke orde zoals de gerechtsdeurwaarders of de bedrijfsrevisoren, die toch ook relevante beroepservaring hebben, buitenspel werden gezet? Ik zou graag weten welke argumenten de doorslag geven.
De voorzitter. - De stemming is geopend. Zij begint met de naam van mevrouw Van Ermen.
(Tot de geheime stemming wordt overgegaan)
De voorzitter. - De Senaat zal zijn agenda voortzetten terwijl de stemopnemers de stembulletins nazien.
De voorzitter. - Elk jaar wordt op 20 november de Internationale dag van de rechten van het kind gevierd.
Op 20 november 1989 werd het Verdrag inzake de Rechten van het Kind aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Sindsdien is dit document het meest geratificeerde mensenrechtenverdrag ter wereld. Met uitzondering van Somalië en de Verenigde Staten is het Verdrag dan ook rechtsgeldig in 193 landen.
De landen verbinden zich tot het beschermen van de rechten van kinderen in hun land. Ze moeten kinderen ook de kans geven om mee te denken en te praten over dingen die voor hen van belang zijn. Ieder land moet elke vijf jaar verslag uitbrengen aan een speciale commissie van de Verenigde Naties. Unicef heeft de belangrijke taak toe te zien op de naleving van het verdrag.
Hoewel op dit moment meer dan 96% van de kinderen op onze planeet in een land leven waar het Verdrag inzake de Rechten van het Kind geldt, blijven er op tal van vlakken problemen bestaan die om een oplossing vragen: overleving, bescherming, ontwikkeling en participatie van kinderen.
20 november is de dag bij uitstek geworden om hier even bij stil te staan en om tot actie over te gaan.
Zo nodigt Unicef België vandaag bijvoorbeeld leerkrachten en leerlingen uit om een `Dag voor verandering' te organiseren. Het doet mij veel genoegen u te kunnen meedelen dat de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden vanmorgen het verslag van mevrouw de Bethune en de heer Delpérée betreffende de herziening van artikel 22bis van de Grondwet, teneinde een lid toe te voegen betreffende de bescherming van aanvullende rechten van het kind, eenparig heeft goedgekeurd.
In dat artikel zijn de basisprincipes verankerd van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van het Kind van 20 november 1989, dat heden niet rechtstreeks toepasbaar is in de Belgische rechtsorde.
Hiermee wordt een herzieningsproces afgesloten dat in de loop van de vorige regeerperiode werd opgestart en waarbij de Senaat, en in het bijzonder de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, een stuwende kracht is geweest.
De tekst die werd overgezonden door de Kamer is een vrijwel letterlijke weergave van het voorstel dat mevrouw Nathalie de T' Serclaes op 20 oktober 2003 heeft ingediend en dat door de Senaat op 9 december 2004 werd geamendeerd. Het voorstel werd in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden grondig besproken.
Het ontwerp houdende herziening van het betrokken artikel staat op de agenda van de plenaire vergadering van 27 november 2008.
De voorzitter. - Ik ontving van de procureur-generaal bij het hof van beroep van Luik een dossier betreffende de vervolging ten laste van een lid van de Senaat.
Ik stel voor dit dossier naar de commissie voor de Justitie te verzenden. (Instemming)
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor, voor de duur van deze zittingsperiode, een werkgroep `Dotaties aan leden van de koninklijke familie' op te richten.
De werkgroep zou uit tien leden bestaan. Zij is samengesteld overeenkomstig de regels van de evenredige vertegenwoordiging bepaald in artikel 84 van het reglement. De werkgroep telt eveneens acht plaatsvervangers, één per fractie vertegenwoordigd in de vaste commissies.
De effectieve leden dienen deel uit te maken van het Bureau.
De werkgroep brengt verslag uit aan het Bureau.
Ik heb de volgende kandidaturen voor deze werkgroep ontvangen:
Aangezien het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal te begeven mandaten, verklaar ik deze senatoren benoemd tot lid van werkgroep.
De voorzitter. - Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de benoeming van de vier werkende leden en de vier plaatsvervangende leden van de Nederlandstalige Benoemingscommissie voor het notariaat en van de vier werkende en vier plaatsvervangende leden voor de Franstalige Benoemingscommissie voor het notariaat.
Aantal stemmenden: 51
Blanco of ongeldige stembriefjes: 8
Geldige stemmen: 43
Tweederdemeerderheid: 29
De modellijst behaalt 43 stemmen. Derhalve worden tot effectieve leden van de Nederlandstalige benoemingscommissie voor het notariaat verkozen verklaard:
Worden tot plaatsvervangende leden van de Nederlandstalige benoemingscommissie voor het notariaat verkozen verklaard:
Worden tot effectieve leden van de Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat verkozen verklaard:
Worden tot plaatsvervangende leden van de Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat verkozen verklaard:
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 27 november 2008 om 15 uur
Inoverwegingneming van voorstellen.
Actualiteitendebat en mondelinge vragen.
Herziening van de Grondwet
Ontwerp van tekst houdende herziening van artikel 22bis van de Grondwet; Stuk 4-800/1 tot 3.
Toe te voegen:
Wetsvoorstel tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, met het oog op de bekendmaking van de adviezen van de afdeling wetgeving (van mevrouw Isabelle Durant c.s.); Stuk 4-247/1 tot 5. (Pro memorie)
Vanaf 17 uur: Stemmingen
Geheime stemming over de benoeming van kandidaten voor een mandaat van lid van de Federale Commissie voor medisch en wetenschappelijk onderzoek op embryo's in vitro; Stuk 4-651/1.
Naamstemming over het afgehandelde agendapunt in zijn geheel.
Naamstemming over de afgehandelde grondwetsbepaling (Stemming met de meerderheid bepaald in artikel 195, laatste lid, van de Grondwet).
Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
De voorzitter. - We stemmen over amendement 1 van de heer Lambert.
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 10
Tegen: 43
Onthoudingen: 2
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 2 van de heren Van Hauthem en Coveliers.
Stemming 2
Aanwezig: 54
Voor: 6
Tegen: 46
Onthoudingen: 2
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over het voorstel van gemotiveerd advies.
Stemming 3
Aanwezig: 55
Voor: 43
Tegen: 8
Onthoudingen: 4
-Het gemotiveerd advies is aangenomen.
-Het zal worden meegedeeld aan de eerste minister en aan de voorzitters van de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie en van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
Mevrouw Els Van Hoof (CD&V). - De Nationale Delcrederedienst biedt bedrijven al decennialang verzekeringen tegen politieke en commerciële risico's van internationale handelstransacties. Delcredere heeft enkele goede jaren achter de rug met een positief resultaat inzake handelsvolume. Aangezien de werking acyclisch is, zal dit in de nabije toekomst niet veranderen. Ook vanuit het bedrijfsleven zijn positieve geluiden te horen over de werking van deze overheidsdienst.
Het zijn deze gunstige signalen die de vraag naar het maatschappelijk verantwoord ondernemen van Delcredere, als parastatale C, funderen. Delcredere doet ongetwijfeld al inspanningen, maar er zijn zeker nog mogelijkheden op het gebied van communicatie en concrete implementatie van de verschillende criteria. In het federale actieplan rond maatschappelijk verantwoord ondernemen uit 2006 staat expliciet: `De Nationale Delcrederedienst, Finexpo en het BMI zullen meer transparantie bieden op vlak van de gehanteerde criteria.'
Moet het beleid inzake human resources van Delcredere, gezien de aanzienlijke werklast, geen extra aandacht hebben voor de werving van ervaren werknemers op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de ruime zin? Hoeveel personeelsleden toetsen deze criteria reeds af?
In de raad van bestuur zijn de federale regering en de gewestregeringen ruim vertegenwoordigd, maar zijn er nagenoeg geen externe bestuurders. Dat gaat in tegen de OESO-regels inzake corporate governance. Moeten er niet ook bestuurders zijn die de toets van de duurzame ontwikkeling kunnen implementeren? Is dat geen hiaat en wat wil men hieraan doen? De overheid moet hierin toch een voortrekkersrol spelen.
Momenteel zijn de verwijzingen naar maatschappelijk verantwoord ondernemen in de jaarverslagen van Delcredere zeer beperkt. Volgens eerdere richtlijnen moesten de verslagen korter worden. Aan het begin van de 21ste eeuw kan men echter toch niet vragen de rapportage rond maatschappelijk verantwoord ondernemen summierder te maken?
Ik verwijs opnieuw naar het federaal actieplan maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarin op pagina 21 de oprichting van een interkabinettenwerkgroep is opgenomen. Is die interkabinettenwerkgroep al opgericht? Heeft hij al activiteiten verricht? Is er al een voorstel op de Ministerraad gekomen?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het gezamenlijk antwoord van de ministers Reynders, De Gucht en Van Quickenborne.
Wanneer we spreken over maatschappelijk verantwoord ondernemen, dan moeten we een onderscheid maken tussen enerzijds het `interne' MVO-beleid, dat van toepassing is op de organisatie zelf en draait rond haar impact op het milieu, de werkvoorwaarden, het welzijn van haar medewerkers en haar relaties met klanten, leveranciers en onderaannemers, en anderzijds het MVO-beleid dat van toepassing is op de activiteiten van de organisatie. In het geval van de Nationale Delcrederedienst komt het er dus op aan een onderscheid te maken tussen de rechtstreekse en de onrechtstreekse impact via zijn activiteiten als exportkredietverzekeraar.
De vraag van mevrouw Van Hoof gaat over de impact op de activiteit als exportkredietverzekeraar. De afdeling die verantwoordelijk is voor het definiëren en uitwerken van de strategie van de NDD is ook bevoegd voor het MVO-beleid dat van toepassing is op de activiteiten van de NDD als verzekeraar en staat in voor de evaluatie van de milieu- en sociale aspecten van de verzekerde projecten. Deze aspecten van de transacties die aan de NDD ter verzekering worden voorgelegd, arbeidsvoorwaarden, eerbiediging van de mensenrechten, worden bestudeerd en mee in overweging genomen bij de beslissing over het al dan niet verzekeren. De NDD doet daarvoor ook regelmatig een beroep op externe deskundigen en heeft daarvoor een netwerk van specialisten opgebouwd. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de NDD eveneens samenwerkt met andere kredietverzekeraars, waarmee een intensieve informatie-uitwisseling wordt georganiseerd.
Door deze gecombineerde aanpak heeft de NDD steeds de nodige aandacht kunnen schenken aan de activiteiten die verbonden zijn met de MVO-aspecten.
De Raad van Bestuur van de NDD is als volgt samengesteld: 6 vertegenwoordigers van de federale ministers; 3 vertegenwoordigers voor elke regio en 5 leden van de sector van de buitenlandse handel, waaronder de voorzitter en de ondervoorzitter.
Er zetelen dus niet uitsluitend leden van de federale of regionale regeringen.
De opstelling van het jaarverslag gebeurt door de afdeling die instaat voor de strategie van de NDD. In september 2008 werd een communications manager in dienst genomen die verantwoordelijk is voor de interne en externe communicatie van de NDD. Hij bestudeert momenteel de manier waarop het jaarverslag en andere communicatiemiddelen in de toekomst zullen worden opgesteld. De aspecten met betrekking tot het MVO maken integraal deel uit van deze oefening.
Actie 2 `Ondernemingsbeleid van de overheid met betrekking tot buitenlandse handel en investeringen' van het Federaal Actieplan MVO, in uitvoering van het Federaal Plan Duurzame Ontwikkeling, bepaalt op pagina 19 dat de bevoegde ministers en staatssecretarissen voor de NDD, FINEXPO en de BMI verantwoordelijk zijn voor de verschillende acties die opgenomen zijn in dit punt. Hiertoe werd geen specifieke interkabinettenwerkgroep opgericht.
Op vraag van de NDD zelf werd een studie gemaakt omtrent de implicatie van de internationale akkoorden op de NDD.
Mevrouw Els Van Hoof (CD&V). - Gelet op het enorme handelsvolume dat de Delcrederedienst verzekert, moet de Dienst zelf de lat zeker wat hoger leggen. Dat geldt zowel voor de raad van bestuur, waarin van de twintig mensen die er deel van uitmaken er maar één is met een deskundigheid in duurzame ontwikkeling. Ik kan me niet inbeelden dat de negentien anderen altijd zijn mening delen. Er moeten in deze raad van bestuur meer mensen komen met een competentie rond duurzame ontwikkeling.
Aan de andere kant werkt de Delcrederedienst samen met een netwerk van specialisten en andere kredietverzekeraars. Gelet op het grote handelsvolume van 19,9 miljard is het nodig dat men die expertise ook in huis haalt. Ik pleit ervoor dat de regering daar meer aandacht aan besteedt en dat ze uitvoering geeft aan het federaal Actieplan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen van 2006.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - In geval van nood in het weekend, op feestdagen of tijdens de nacht een beroep kunnen doen op een huisdokter of tandarts, of langsgaan bij een apotheker, is voor de meeste mensen een evidentie. Voor dove en zwaar slechthorende mensen is dat niet het geval. Zij kunnen immers geen beroep doen op de huisartsen-, tandartsen- en apothekerswachtdiensten die momenteel uitsluitend via centrale telefoonnummers bereikbaar zijn.
Onder meer de Federatie van Vlaamse Dovenorganisaties (Fevlado) probeert al een aantal jaren om een oplossing te vinden voor de problematiek. Ze heeft daarbij al herhaaldelijk het initiatief genomen om met huisartsen- en apothekersverenigingen een overleg hierover op te zetten. Tot op heden is daar nog steeds geen concrete oplossing uit voortgekomen. Ik blijf zelf heel regelmatig vragen krijgen van dove en slechthorende mensen die klagen dat genoemde wachtdiensten voor hen niet toegankelijk zijn.
In deze hoogtechnologische tijd kan het toch geen onoverkomelijk probleem zijn om ervoor te zorgen dat de wachtdiensten van huisartsen, tandartsen en apothekers wél bereikbaar zijn voor doven en slechthorenden. Het lijdt mijns inziens geen twijfel dat oproepen via bijvoorbeeld sms of via e-mail, die net zoals een telefonisch gesprek makkelijk door de ontvanger kunnen worden beantwoord, in het centrale oproepsysteem van de wachtdiensten moeten kunnen worden geïntegreerd.
De antidiscriminatiewet uit 2003 - meer bepaald artikel 3, §3 en §4 - bepaalt overigens ondubbelzinnig dat bij het aanbieden van diensten voorzien moet worden in de nodige redelijke aanpassingen, zodat ook mensen met een handicap die niet op de `gewone' manier van de dienst gebruik kunnen maken, toch op die dienst een beroep kunnen doen.
Graag kreeg ik hieromtrent antwoord op volgende vragen.
Welke initiatieven is de minister bereid te nemen om de nationale en regionale verenigingen van huisartsen, tandartsen en apothekers ertoe aan te zetten de wachtdiensten toegankelijk te maken voor doven en slechthorenden?
Kan de minister inzake deze initiatieven een timing geven?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister.
De naam en het adres van de apotheek van wacht is thans te vinden op de website apotheek.be.
Sommige apotheken hebben al een website waarlangs ze bereikbaar zijn. Dit systeem zal vermoedelijk binnenkort nog worden uitgebreid zodra het koninklijk besluit is gepubliceerd dat de verkoop van geneesmiddelen vanuit een officina via het internet reglementeert.
Mijn administratie werkt aan een gemeenschappelijke portaalsite voor het RIZIV en de FOD inzake de wachtdiensten van de huisartsen, met een zoekfunctie voor het publiek. Zodra dat geregeld is wil ik de portaalsite uitbreiden tot de tandartsen en de apotheken en hun bereikbaarheid integreren in de bestaande systemen.
Wie e-mail gebruikt, heeft normaal ook toegang tot het internet, zodat al gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen aan de behoeften.
De wachtdiensten worden nog niet altijd gepubliceerd in de lokale bladen. Meestal wordt aan de ingang van apotheken wel het adres van de apotheek van wacht vermeld. In sommige steden wordt om veiligheidsredenen de naam en het adres van de apotheek die 's nachts van wacht is, alleen via een telefooncentrale meegedeeld, die kan ondergebracht zijn bij het Rode Kruis, bij huisartsenkringen, de 100-centrale, enzovoort, naargelang wat ter plaatse overeengekomen is.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
Momenteel werken genoemde telefooncentrales voornamelijk via `stemgestuurde' systemen. De vraag doelt wellicht op die systemen. Er is de facto tot op heden geen wetgeving voor het oproepen van de hulpdiensten en de wachtdienstorganisaties via een technologie die niet `stemgestuurd' is. Inzake de oproepen naar de 100 of 112, heeft mijn administratie mij een kadertekst voorgesteld die ik thans bestudeer. Die kan waarschijnlijk worden uitgebreid tot niet-dringende oproepen, binnen de beperking van de federale bevoegdheden ter zake.
De reeds geteste faxsystemen in de 100-centrales worden in feite niet gebruikt. Die keuze is uitgelopen op een mislukking. De sms-technologie moet zeker onderzocht worden voor de niet-dringende oproepen. Het is immers niet steeds zeker dat een verzonden sms kort nadien ook wordt ontvangen.
Ik volg dit dossier op en een initiatief inzake de niet-stemgestuurde oproepen naar de hulp- en wachtdiensten zal in deze regeerperiode op de agenda staan.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Het blijft een probleem dat de wachtdiensten enkel telefonisch bereikbaar zijn. De minister zegt dat in de toekomst een oplossing via sms-technologie kan worden gevonden, maar er is blijkbaar voorbehoud wegens mogelijke problemen in verband met de ontvangst van een sms. We moeten ons gezond verstand gebruiken. Iemand die een sms verstuurt en geen antwoord krijgt, zal opnieuw een sms versturen. Het gebruik van sms zal slechts op beperkte technische problemen stuiten. Ik doe een warme oproep om het probleem met de dringende oproepen eindelijk op te lossen. Ik zal het antwoord van de minister rustig bekijken en zal dit punt zeker opvolgen.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Artikel 7, §2, van de wet op de patiëntenrechten bepaalt dat de communicatie met de patiënt in een duidelijke taal moet geschieden. Tot op heden vormt de communicatie in ziekenhuizen voor dove patiënten echter nog steeds een enorm probleem. Deze patiënten hebben immers als moedertaal de Vlaamse of Frans-Belgische gebarentaal en kunnen zich vaak veel minder goed uitdrukken in het gesproken Nederlands of het Frans. Accurate communicatie is in een medische context nochtans essentieel.
Artikel 2, §3, van de antidiscriminatiewet van 2003 stelt dat het niet voorzien in redelijke aanpassingen voor personen met een handicap een discriminatie vormt. Niettemin bieden ziekenhuizen vandaag geen structurele oplossing met betrekking tot de opvang en opname van dove patiënten.
Bijgevolg moeten dove patiënten er zelf maar voor zorgen dat de communicatie met het ziekenhuispersoneel vlot kan verlopen. Meestal gebeurt dat door zelf een tolk mee te brengen voor een consultatie of voor een operatie. In Vlaanderen beschikken dove personen via het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap weliswaar over achttien privétolkuren per jaar, maar met dit zeer beperkte aantal uren dienen uiteenlopende noden, zoals contacten met gemeentelijke diensten, bank- en notarisbezoeken en culturele uitstappen gedekt te worden. De ervaring leert ook dat de wachturen bij een ziekenhuisbezoek sterk kunnen oplopen, wat voor heel wat verloren tolkuren zorgt. Dat is zonde. Wanneer een dove patiënt een spoedopname ondergaat, kan bovendien onmogelijk tijdig voor een tolk worden gezorgd, hoewel de communicatie op dat moment van levensbelang kan zijn.
Tijdens de vorige legislatuur werd de problematiek al aangekaart bij toenmalig minister Demotte. Hij zei dat ziekenhuizen krachtens artikel 80, §2, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststellingen en de vereffening van het budget van financiële middelen van ziekenhuizen een aanvraag kunnen doen bij de FOD Volksgezondheid om tolken gebarentaal als intercultureel bemiddelaar of coördinator tewerk te stellen. Maar twee instellingen hadden op dat moment, april 2007, een dergelijke aanvraag ingediend.
Naast de interculturele bemiddeling opperde de minister nog twee andere mogelijke oplossingen. Een eerste bestaat in het opzetten van pools van tolken gebarentaal, waarbij tolken met standplaats in een bepaalde instelling kunnen worden opgeroepen om in nabijgelegen instellingen te tolken. Het tweede idee was om via videoconferentietechnieken te tolken, een methode die in de Verenigde Staten wordt toegepast. De minister suggereerde om de problematiek op de agenda te zetten van een volgende interministeriële conferentie, met het oog op overleg met de gemeenschappen over deze materie.
Kort nog ter vergelijking. In buurland Frankrijk zijn de geesten aanzienlijk verder gevorderd dan hier. Het charter over de rechten van patiënten van het Franse ministerie van Volksgezondheid bepaalt formeel en specifiek dat ziekenhuisinstellingen, in het kader van de non-discriminatie van patiënten met een handicap, geacht worden een tolk te zoeken bij behandeling of opname van dove of slechthorende patiënten. Gevolg ervan is bijvoorbeeld dat nogal wat dove personen - en niet alleen mensen uit de grensstreek - er de voorkeur aan geven om zich in het universitaire ziekenhuis van Rijsel te laten behandelen of opereren. Dat het RIZIV kosten voor een tolk momenteel nog niet terugbetaalt, is voor de mensen ondergeschikt aan het belang van de goede communicatie tussen patiënt en ziekenhuispersoneel in Rijsel. Dat dove mensen zich verplicht zien - indien het voor hen financieel haalbaar is - hun toevlucht te nemen tot buitenlandse ziekenhuizen, vind ik persoonlijk geheel onaanvaardbaar. Een vlotte communicatie in ziekenhuiscontext zou voor alle dove medeburgers van ons land immers al lang een evidentie moeten zijn.
Graag had ik van de minister vernomen hoeveel ziekenhuizen tot op heden op basis van voornoemd koninklijk besluit een aanvraag hebben ingediend om een tolk gebarentaal in dienst te nemen? Om welke ziekenhuizen gaat het?
Welke adviezen met betrekking tot de aanvragen heeft de coördinatiecel Interculturele Bemiddeling van de FOD Volksgezondheid gegeven en hoeveel - en welke - ingediende aanvragen heeft ze goedgekeurd? Hoe motiveerde de coördinatiecel haar afkeuringen?
Heeft de coördinatiecel de activiteiten van tolken gebarentaal in hun hoedanigheid van culturele bemiddelaars in ziekenhuizen reeds geëvalueerd? Zo ja, wat zijn de resultaten?
Werden de mogelijke oplossingen om een pool van tolken gebarentaal voor ziekenhuizen op te richten of om te tolken via videoconferentietechnieken reeds besproken op een interministeriële conferentie? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo neen, is de minister bereid dit op de agenda te plaatsen en kan ze een timing geven?
Wat is het standpunt van de minister ten aanzien van de problematiek, ook ten aanzien van de door minister Demotte voorgestelde oplossingen en ten aanzien van de situatie in Frankrijk?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Drie ziekenhuizen hebben een aanvraag ingediend, namelijk het psychiatrisch centrum Dr. Guislain in Gent (50% aanstelling van een intercultureel bemiddelaar gebarentaal), Peltzer-La Tourelle in Verviers (25% aanstelling van een intercultureel bemiddelaar gebarentaal) en het CHR de Namur (10% aanstelling voor een intercultureel bemiddelaar gebarentaal).
Een vierde ziekenhuis met twee campussen, CHC Clinique de l'Espérance in Montegnée en CHC Clinique St.-Joseph in Luik, had geen aanvraag ingediend voor het in dienst nemen van een intercultureel bemiddelaar, maar heeft wel een halftijdse intercultureel bemiddelaar in dienst genomen die zowel het Turks als de Frans-Belgische gebarentaal beheerst.
Alle aanvragen werden positief beoordeeld.
Er gebeurde een beperkte kwantitatieve evaluatie. In het psychiatrisch centrum Dr. Guislain in Gent stellen we vast dat de intercultureel bemiddelaar wel frequent wordt ingezet - ongeveer 50 prestaties per maand - maar voor een zeer beperkt aantal patiënten. Psychiaters van dit ziekenhuis hebben ons herhaaldelijk gewezen op de grote meerwaarde van het inzetten van die bemiddelaar. In Peltzer-La Tourelle in Verviers ligt het rendement erg laag. Voor het CHR de Namur en het CHC-ziekenhuis Montegnée, waar maar zeer onlangs een intercultureel bemiddelaar werd ingezet, zullen we pas in de loop van de maand februari 2009 over gegevens beschikken. De activiteiten van de intercultureel bemiddelaars worden op het ogenblik geregistreerd en zullen eind januari 2009 ter beschikking zijn van de administratie.
Deze problematiek kwam nog niet ter sprake in het interministerieel overleg. Een interministerieel overleg over tolken voor doven en gehoorgestoorden is zinvol omdat zowel de gemeenschappen als het federale niveau met deze problematiek bezig zijn. Een betere afstemming van beide is dan ook raadzaam. Er moet bovendien onderzocht worden of en, zo ja, op welke wijze het aanbod aan tolken gebarentaal nog verder kan worden uitgebreid.
Ik ben mij terdege bewust van het belang van deze problematiek. Nog vóór het einde van het jaar zal een eerste experiment met tolken via videoconferentietechnieken worden gestart. Het is niet specifiek gericht op doven en gehoorgestoorden. Uit onderzoek in de VS blijkt echter dat het systeem ook voor die groep bruikbaar is. In 2010 gaat naar alle waarschijnlijkheid een tweede meer uitgebreide fase in, die in het ideale geval zal leiden tot een permanent aanbod van taalbijstand voor onder meer doven en slechthorenden.
Er bestaan nog geen plannen voor het creëren van een pool van tolken gebarentaal die ter plaatse zouden tolken voor dove en slechthorende patiënten. De ervaring met sociale tolken - die in dergelijke oproepsystemen functioneren - leert ons dat ziekenhuizen de procedures die verbonden zijn met het oproepen en inzetten van dergelijke tolken, als zeer omslachtig ervaren. Steeds weer wordt erop gewezen dat de tijd tussen de aanvraag van een tolk en de beschikbaarheid ervan het functioneren van het systeem in zeer hoge mate belemmert. We stellen dan ook vast dat de meeste ziekenhuizen erg weinig een beroep doen op dergelijke tolken.
De situatie in Frankrijk wijkt sterk af van die in België. In de Belgische wet op de patiëntenrechten wordt weliswaar gesteld dat de communicatie met de patiënt in een duidelijke taal moet geschieden, maar er wordt nergens expliciet verwezen naar het inzetten van professionele tolken.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - De minister zegt dat de wet op de patiëntenrechten geen verplichting oplegt om gebruik te maken van tolken gebarentaal om de communicatie tussen de dove of slechthorende patiënt en het ziekenhuispersoneel beter te laten verlopen. Dat is inderdaad zo, maar de antidiscriminatiewet van 2003 is op dat punt zeer duidelijk: ze verplicht alle openbare instellingen en privébedrijven die diensten aanbieden, te voorzien in redelijke aanpassingen. Ook ziekenhuizen moeten dus redelijke aanpassingen doen om dove mensen, die een communicatiehandicap hebben, te helpen en dat kan best door een tolk gebarentaal in te schakelen.
Als de wet op de patiëntenrechten samen wordt gelezen met de antidiscriminatiewet is het duidelijk dat een tolk gebarentaal moet worden ingeschakeld; daarover hoeven we niet te discussiëren. Een goede communicatie en dus het stellen van een juiste diagnose kan immers van levensbelang zijn.
Ik begrijp dat het een omslachtige procedure is om een beroep te doen op een pool tolken gebarentaal. Zelf geef ik ook de voorkeur aan een systeem van videoconferenties. Ik ben benieuwd naar de resultaten van het proefproject. Ik hoop dat het slaagt, want een goede evaluatie is belangrijk. Ik hoop dan ook dat de communicatie goed kan worden uitgetest en dat het project dus niet te kleinschalig wordt opgezet.
Het verbaast mij ook enigszins dat maar vier ziekenhuizen een aanvraag hebben ingediend. Is dat te wijten aan het feit dat die mogelijkheid niet voldoende bekend is? Ik zou dat graag verder onderzoeken.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Het is intussen meer dan zes jaar geleden dat, in het kader van de Copernicushervorming, artikel 43ter in de taalwet in bestuurszaken werd ingevoegd. Dat artikel bepaalt in paragraaf 7 onder meer dat managers, op straffe van beëindiging van het mandaat, uiterlijk zes maanden na hun aanstelling hun functionele tweetaligheid moeten bewijzen. Deze paragraaf 7 is echter nog altijd niet in werking getreden omdat de wetgever heeft bepaald dat dit moet gebeuren bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en dat is dus nu, meer dan zes jaar later, nog altijd niet gebeurd.
Omdat er daardoor een juridisch vacuüm dreigde te ontstaan, werd op 16 mei 2003 een koninklijk besluit uitgevaardigd waarbij de oude regeling met tweetalige adjuncten tijdelijk terug werd ingevoerd. Die tijdelijke maatregel zou gelden tot 31 december 2004. Tegen dan moest een koninklijk besluit worden uitgevaardigd dat concrete invulling zou geven aan wat die functionele taalkennis inhoudt. Ook dienden alle FOD's de tijd te hebben om zelf een koninklijk besluit op te stellen om de functies aan te duiden die de eenheid van de rechtspraak verzekeren.
Voor het tweede punt dacht men één jaar nodig te hebben. Daaruit kan worden afgeleid dat men ervan uitging dat het eerste punt uiterlijk eind 2003 geregeld zou zijn. Een ontwerp van koninklijk besluit was in mei 2003 overigens al klaar en was toen al voor advies naar de Vaste Commissie voor Taaltoezicht verzonden.
Desalniettemin moeten wij vandaag vaststellen dat dit algemene koninklijk besluit nog altijd niet werd uitgevaardigd en dat de overgangsmaatregel dus al voor de zesde maal werd verlengd.
Dat is een zeer ernstige aangelegenheid. Artikel 108 van de Grondwet stelt dat de Koning de verordeningen maakt en de besluiten neemt die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen.
Dat laatste is nochtans precies wat de regering nu al bijna vijf of zes jaar doet door te weigeren de nodige maatregelen te treffen opdat paragraaf 7 van artikel 43ter van kracht zou kunnen worden.
Welk advies gaf de Vaste Commissie voor Taaltoezicht met betrekking tot deze zesde verlenging van de overgangsmaatregel in verband met de managers?
Om welke redenen kon het koninklijk besluit betreffende de functionele tweetaligheid en de inwerkingtreding van paragraaf 7 van artikel 43ter nog altijd niet worden uitgevaardigd en waarom heeft deze regering nog niet het initiatief genomen om daar effectief werk van te maken?
Wat is de stand van zaken in dit dossier? Wanneer mogen we dit koninklijk besluit verwachten en wanneer zal paragraaf 7 van artikel 43ter door de regering in werking worden gesteld?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister.
De Vaste Commissie voor Taaltoezicht was in haar advies met betrekking tot de zesde verlenging van de overgangsmaatregel in verband met de managers van oordeel dat artikel 43ter van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken dringend moet worden toegepast of gewijzigd.
Reeds in februari heb ik concrete voorstellen ter uitvoering van voornoemd artikel 43ter aan een interkabinettenwerkgroep voorgelegd.
Een nieuwe vergadering van deze werkgroep is gepland voor begin december.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Dit antwoord is verbijsterend. De regering heeft de overgangsmaatregel voor de zesde maal verlengd, ditmaal tot 31 december 2008. Nu zegt de staatssecretaris in naam van de minister dat een interkabinettenwerkgroep bestaat. De VCT zegt hierover: `De aanzienlijke vertraging wat de uitvoering van artikel 43ter, §7 van de gecoördineerde wetten op het taalgebruik in administratieve zaken is verbijsterend. Er moet dringend een oplossing worden gevonden die de geest van de wet, namelijk het taalluik van de Copernicus-hervorming, verzoent met een politieke consensus die in de schoot van de Ministerraad afwezig is sinds 2007.'
Dit is eens te meer het bewijs dat men de taalwetgeving in dit land absoluut niet ernstig neemt. Het koninklijk besluit voor de overgangsmaatregel is voor de zesde maal verlengd. Misschien zal de maatregel nog eens worden verlengd.
Het antwoord dat een interkabinettenwerkgroep zich over het dossier buigt, is inderdaad verbijsterend.
De voorzitter. - De heer Van Hauthem kent de rechtsmiddelen om de niet-naleving van de vooropgestelde termijnen te betwisten.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Het probleem is dat de overgangsmaatregel steeds maar weer bij koninklijk besluit wordt verlengd.
De voorzitter. - Ofwel is dat wettelijk mogelijk ofwel is dat niet mogelijk.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Men slaagt er zelfs na zes jaar niet in een bepaald onderdeel van de Copernicushervorming met betrekking tot de taalregeling ten uitvoer te leggen.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - De studie van het Kenniscentrum betreffende de referentiecentra voor CVS en de begeleidende aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad geven aan dat een kritische evaluatie van de referentiecentra vereist is.
Hoewel er heel wat positieve punten zijn, blijven er problemen met betrekking tot de werking van de referentiecentra. Zo zijn er de grote geografische afstand voor vele patiënten en de lange wachttijden. Ook schort er wat aan de motivatie van een aantal patiënten die niet zozeer uit zijn op therapie en verbetering, maar eerder een aantal administratieve plichten willen vervullen met het oog op het verkrijgen van een uitkering. Ook is er geen of ontoereikende individuele therapie, terwijl de wetenschappelijke kennis betreffende de groepstherapieën zeer beperkt is. Er is onvoldoende contact met huisartsen en kinesitherapeuten en een ontoereikende opleiding van andere zorgactoren. Er zijn te weinig banden met de externe psychotherapeuten en er is vooral een leemte in de conceptualisering en het opzetten van zorgnetwerken voor de toekomst.
Tot hiertoe was het niet mogelijk om vanuit de expertise van de CVS-referentiecentra gefundeerde wetenschappelijke richtlijnen op te stellen voor de diagnose en de behandeling van verwezen patiënten. Bovendien hebben die centra hun belangrijkste missie niet vervuld, namelijk de ontwikkeling van een getrapte zorgorganisatie waarin ze de eerste lijn zouden ondersteunen.
Ook moet een samenwerkingsverband tussen de verschillende zorgniveaus voor CVS-patiënten idealiter worden ingebed in een breder systeem van getrapte zorgorganisatie.
Er werden enkele belangrijke aanbevelingen gedaan aan het RIZIV. Ook werd de rijksdienst voorgesteld om initiatieven te stimuleren vanuit de eerste lijn (eventueel met de ondersteuning van universitaire centra voor huisartsgeneeskunde) of vanuit de tweede lijn, voor zover die initiatieven de ontwikkeling van expertise bevorderen in de gemeenschap binnen het kader van een getrapt zorgnetwerk.
Die optie moet in ieder geval kaderen in een onderzoeksproject naar klinische efficiëntie en kosten-batenanalyse. Overtuigende gegevens over de optimale opvang van CVS-patiënten bestaan immers niet. Het opzetten van een speciaal zorgnetwerk voor kinderen en jongeren dat niet alleen op de huisarts, maar ook op de pediater gericht moet zijn, moet onder dezelfde voorwaarden (onderzoek, zorgnetwerk, opleiding) overwogen worden.
Klopt het dat het RIZIV inmiddels beslist heeft om de financiering van de referentiecentra voort te zetten? Is dat gebeurd met inachtneming van de aanbevelingen die geformuleerd werden door het kenniscentrum?
Op welke manier zal de minister ingaan op die aanbevelingen? Wat zijn haar plannen voor de verdere benadering van de problematiek van het chronischevermoeidheidssyndroom? Zal de minister de problematiek integreren in haar plan betreffende de chronisch zieken of zal zij dit apart behandelen?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister.
Nog voor de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad en van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) bekend waren, hadden de beheersorganen van het RIZIV de geldigheidsduur van de overeenkomsten van de referentiecentra voor het chronischevermoeidheidssyndroom beperkt tot 31 december 2008.
Momenteel organiseren de beheersorganen van het RIZIV een breed overleg met alle partijen die vertegenwoordigd zijn in het beheer van de ziekteverzekering. Basis voor dit overleg is het evaluatierapport dat het RIZIV eind 2006 heeft opgesteld over de werking van de referentiecentra en de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad en het Kenniscentrum. Eind dit jaar zal worden beslist over de al dan niet voortzetting van de financiering van de referentiecentra en over de wijze waarop dit ziektebeeld correct moet worden opgevangen.
Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - Ik herhaal dat CVS niet alleen een neurologische, maar ook een fysische aandoening is. Cognitieve therapie en graduele oefentherapie zoals die in de referentiecentra al jaren worden toegepast, blijken niet alleen inefficiënt, maar zelfs schadelijk te zijn voor de patiënt. Ook de minister weet dat deze aanpak niet de juiste is. Ik hoop dat daarmee rekening wordt gehouden in het overleg dat momenteel aan de gang is. Dit overleg beslist over het lot van 30 000 à 40 000 mensen in België.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
De heer Marc Elsen (cdH). - Zoals bepaald door de wet van 15 mei 2007 en het koninklijk besluit van 4 maart 2008 hebt u over de afbakening van de hulpverleningszones met de burgemeesters en provinciegouverneurs een overleg in twee fasen gerealiseerd. Het nationaal comité heeft in alle gevallen het advies van de provinciale comités gevolgd.
Ons land wordt verdeeld in 32 hulpverleningszones: één enkele zone in de provincies Waals-Brabant, Luxemburg en Namen, twee zones in Vlaams-Brabant, drie in Henegouwen en Limburg, vier in West-Vlaanderen, vijf in Antwerpen en zes in Oost-Vlaanderen. Ik heb begrepen dat er voor de provincie Luik nog geen definitieve beslissing is genomen.
Artikel 16 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid bepaalt bovendien dat bij de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken een Begeleidingscommissie voor de Hervorming van de Civiele Veiligheid wordt opgericht, die het advies van de Unie van Waalse Steden en Gemeenten volgt. Die commissie is er nog niet.
Mijnheer de minister, wat is de situatie voor de provincie Luik? Zult u instemmen met de minderheidsnota waarin wordt voorgesteld van de tien Duitstalige gemeenten één enkele hulpverleningszone te maken? Kunt u ons uw standpunt toelichten?
Als de Raad van State advies heeft uitgebracht over het koninklijk besluit inzake de afbakening van de hulpverleningszones en de Ministerraad het ontwerp in tweede lezing heeft goedgekeurd, wanneer zal het dan worden toegepast? Welke timing stelt u voorop? Bent u van plan om voorafgaandelijk een evaluatie te maken van de financiële kostprijs van elke nieuwe zone? U weet dat de burgemeesters van de zones zich bijzonder veel zorgen maken over de nieuwe kosten die het project met zich zal brengen.
Zal er in de verschillende fasen worden geëvalueerd? Zal de indeling, indien nodig, worden herbekeken? Wanneer zal een globale evaluatie worden gedaan van de nieuwe afbakening van de hulpverleningszones?
Wanneer wordt de begeleidingcommissie opgericht? Welke operationele gevolgen zullen die beslissingen veroorzaken? Hoever staat het tot slot met het koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van het brandweerpersoneel? Heeft dat zowel betrekking op het statuut van de vrijwillige als op dat van de beroepsbrandweerlui?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de vice-eerste minister.
Het door de Ministerraad goedgekeurde ontwerp van koninklijk besluit voorziet in de afbakening van hulpverleningszones in alle provincies, met inbegrip van de provincie Luik, die in zes zones is ingedeeld.
Het koninklijk besluit is de nauwkeurige omzetting van het voorstel van het nationaal raadgevend comité, op één enkele wijziging in de provincie Luik na. Drie Franstalige gemeenten zijn daar losgemaakt van zone 6 en bij zone 4 gevoegd.
De gouverneur van de provincie Luik heeft er in de vergadering van het nationaal raadgevend comité op gewezen dat de Duitstalige Gemeenschap zich zorgen maakte over het feit dat de oprichting van een gemengde zone een uiterst ingewikkeld drievoudig toezicht met zich zou brengen door de federale overheid, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap.
De Ministerraad heeft een eentalige zone opgericht om aan die bezorgdheid tegemoet komen en om te voorkomen dat problemen van toezicht hulpverleningszone 6 zouden verlammen.
De zones zullen operationeel zijn als voldaan is aan de voorwaarden opgelegd door artikel 220 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, dus als de personeelsformatie en het minimum aan materiaal van de zones vastliggen, de federale dotatie vastligt en de gemeentelijke dotaties in de begrotingen van de gemeenten zijn ingeschreven. De betrokken koninklijke besluiten worden in de thematische werkgroepen uitgewerkt.
Die werkzaamheden zouden einde 2009 voltooid moeten zijn. Ik ben echter van plan om de plaatselijke besturen er nu al toe aan te zetten per hulpverleningszone vergaderingen te beleggen om, via overleg met alle deelnemers aan de toekomstige zones, het terrein zo snel mogelijk voor te bereiden.
Het accountants- en adviesbureau Deloitte heeft in maart 2008 een studie gemaakt over de kostprijs van de installatie van de hulpverleningszones en het administratieve personeel. Het heeft rekening gehouden met drie scenario's, gebaseerd op de relatieve grootte van de zone. De eerste resultaten van die studie tonen aan dat de schaalvergroting in absolute cijfers optimaal is als het grondgebied van de hulpverleningszone samenvalt met dat van de provincie. Het gaat echter om een werkdocument onder een aantal andere. Het moet een berekening van de budgettaire weerslag van de hulpverleningszones mogelijk maken. Ook de - nog niet lang bekende - configuratie van de zones is van belang voor de bepaling van die budgettaire weerslag. De resultaten van die studie zijn echter nog niet volledig.
Anderzijds werd aan alle gemeenten met een brandweerdienst gevraagd een formulier in te vullen dat de financiële kostprijs van die diensten weergeeft. Aan die rondzendbrief werd een tweede formulier toegevoegd dat een beeld moet geven van het personeel van de brandweerdiensten. De werkgroep financiering is bezig met de verwerking van die gegevens.
Met die informatie en de resultaten van de simulaties die men met de risicoanalysesoftware heeft kunnen maken, zal men binnenkort een eerste evaluatie kunnen maken van het financiële plaatje van die nieuwe zones. Ik wijs er echter op dat die evaluatie nog zal moet worden bijgesteld op basis van de uitvoeringsbesluiten.
De wet voorziet in de oprichting van een begeleidingscommissie belast met onder meer de evaluatie van alle aspecten van de hervorming. Een evaluatie van de hulpverleningszones is dus ook mogelijk als artikel 15 van de wet van 15 mei 2007 wordt nageleefd. Als daar in de interkabinettengroep een consensus over wordt bereikt, zal het koninklijk besluit tot oprichting van de begeleidingscommissie worden gepubliceerd.
Een werkgroep is belast met het koninklijk besluit tot vastlegging van het statuut van het administratief en operationeel personeel van de zones. Dat besluit is van toepassing op zowel de beroeps- als de vrijwillige brandweerlui.
De heer Marc Elsen (cdH). - De situatie in de provincie Luik is speciaal, vooral in het arrondissement Verviers, omdat de Duitstalige Gemeenschap er deel van uitmaakt. Ik begrijp wel dat men de zaken niet te ingewikkeld wil maken door een drievoudig toezicht op te leggen.
Er zouden vandaag echter niet te veel problemen rijzen en er is anderzijds ook een zekere afstand tussen het noorden en het zuiden van de Duitstalige Gemeenschap.
Ik stel vast dat de minderheidsnota werd gevolgd en neem akte van het probleem van toezicht.
Er werden voor de koninklijke besluiten dus thematische werkgroepen opgericht. Ik maak me echter zorgen als ik u hoor zeggen dat ze pas einde 2009 hun werkzaamheden zullen beëindigen. De hervorming moest op 1 januari 2009 ingaan. Ze heeft echter vertraging opgelopen omdat eerst de geografische zones moesten worden vastgelegd en de evolutie van de financiële gevolgen voor de gemeenten moest worden berekend. Dat verontrust heel wat gemeentebesturen.
Ik verwijs niet meer naar de oprichting van de politiezones, die de gemeenten ook niet veel zouden kosten, noch naar het 50/50-effect van de hulpverleningszones. Ik ben echter van oordeel dat de gemeenten een zo nauwkeurig mogelijke raming moeten krijgen van de financiële kostprijs van die hervorming. Iedereen weet dat de meeste gemeenten hun begroting met moeite in evenwicht kunnen houden.
Ik verneem ook dat binnenkort een koninklijk besluit betreffende de begeleidingscommissie zal worden gepubliceerd. Dat is belangrijk, want die commissie zal instaan voor de follow-up van de hervorming. Ze moet dringend worden opgericht.
Ik ben blij dat het koninklijk besluit over het statuut van het operationeel personeel betrekking heeft op zowel de beroeps- als vrijwillige brandweerlui. Wij zullen die omvangrijke operatie op de voet volgen.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
De heer Berni Collas (MR). - Mijn vraag sluit aan bij de vraag van de heer Elsen. De belangrijkste doelstelling van de afbakening van een `homogeen Duitstalig gebied' is het voorkomen van botsingen tussen de verschillende vormen van toezicht, vertaalproblemen en een loodzware administratie in termen van kosten, termijnen en procedures.
Dat neemt niet weg dat wij het overleg tussen de gemeenten aanprijzen. Ik ben er zeker van dat de samenwerking op het terrein optimaal zal verlopen.
Het koninklijk besluit tot vastlegging van de territoria van de hulpverleningszones werd door de Ministerraad in eerste lezing aangenomen en voor advies naar de Raad van State gezonden. De werkzaamheden verlopen in etappes op basis van de aldus afgebakende zones.
Is het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de zoneraad en de zonecollege al klaar? Is het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de zonecommandant, meer specifiek het profiel van de zonecommandant, al klaar? Kunt u mij bevestigen dat de commandant deel moet uitmaken van het operationele kader van de brandweerdiensten?
Wanneer zullen die twee koninklijke besluiten aan de Ministerraad worden voorgelegd? Welke andere etappes moet die wet nog afleggen voordat ze kan worden uitgevoerd? Welke timing wordt vooropgesteld? Kan er een simulatie per zone worden gemaakt op basis van de bestaande risicoanalyse, de beschikbare menselijke en materiële middelen en de bekende noden?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister.
Artikel 19 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid bepaalt dat elke hulpverleningszone bestuurd wordt door een zoneraad en een zonecollege. De artikelen 20 tot 63 bepalen de samenstelling en de werking van die twee organen. Er moeten slechts enkele punten bij koninklijk besluit worden geregeld, bijvoorbeeld de minimale inhoud en de structuur van het meerjarenbeleidsplan dat de zone moet aannemen, de criteria die het lid van de zoneraad dat ingevolge een handicap zijn mandaat niet zelfstandig kan vervullen, de mogelijkheid bieden zich voor de uitoefening van dat mandaat te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, en de verdeelsleutel voor de stemmen van de leden van de zoneraad.
Een specifieke werkgroep werd belast met de verschillende aspecten van het statuut van het operationele en administratieve personeel van de zones. Het functieprofiel van de zonecommandant hoort daar bij. Men kan zich hiervoor baseren op de werkzaamheden ter voorbereiding van de wet van 15 mei 2007, waaruit blijkt dat de zonecommandant niet alleen over een ruime bestuurservaring moet beschikken, maar ook het terrein moet kennen. Dat koninklijk besluit zou in de loop van het jaar 2009 aan de Ministerraad moeten worden voorgelegd.
De zones zullen effectief van start gaan als voldaan is aan de voorwaarden opgelegd door artikel 220 van de wet betreffende de civiele veiligheid, namelijk als de hulpverleningszones territoriaal zullen vastliggen, als het minimale materieel van de zones en de federale dotatie vastliggen en de gemeentelijke dotaties in de gemeentebegrotingen zullen zijn ingeschreven.
Ik ben echter van plan de plaatselijke overheden er nu al toe aan te zetten per hulpverleningszone vergaderingen te beleggen om, in overleg met alle deelnemers aan de toekomstige zones, het terrein zo snel mogelijk voor te bereiden.
Het ontwerp van koninklijk besluit tot afbakening van de hulpverleningszones is voor advies naar de Raad van State gezonden. Thematische werkgroepen werken aan de koninklijke besluiten die nodig zijn om de hulpverleningszones in te voeren. Ze zouden einde 2009 klaar moeten zijn.
Het accountants- en adviesbureau Deloitte heeft in maart 2008 een studie gemaakt over de kostprijs van de installatie van de hulpverleningszones en het administratieve personeel. Het heeft rekening gehouden met drie scenario's, gebaseerd op de relatieve grootte van de zone. De eerste resultaten van die studie tonen aan dat de schaalvergroting, in absolute cijfers, optimaal is als het grondgebied van de hulpverleningszone samenvalt met dat van de provincie. Het gaat echter om een werkdocument tussen een aantal andere..
Ook de - nog niet lang bekende - configuratie van de zones is van belang voor de bepaling van die budgettaire weerslag. De resultaten van die studie moeten echter nog worden vervolledigd.
Anderzijds werd aan alle gemeenten met een brandweerdienst gevraagd een formulier in te vullen dat de financiële kostprijs van die diensten weergeeft. Aan die rondzendbrief werd een tweede formulier toegevoegd dat een beeld moet geven van het personeel van de brandweerdiensten. De werkgroep financiering is bezig met de verwerking van die gegevens.
Met die informatie en de resultaten van de simulaties die men met de risicoanalysesoftware heeft kunnen maken, zal men binnenkort een eerste evaluatie kunnen maken van het financiële plaatje van die nieuwe zones. Ik wijs er echter op dat die evaluatie nog moet worden bijgesteld op basis van de uitvoeringsbesluiten betreffende het statuut, de minimumnormen, enzovoort.
De heer Berni Collas (MR). - Een eerste evaluatie zal onvoldoende zijn om de lokale overheden gerust te stellen. Om een simulatie te kunnen maken van de situatie in de respectieve zones moet men over cijfers beschikken. De circulaires voor de inzameling van bijkomende inlichtingen zijn verzonden, maar de ontvangen gegevens zijn onvolledig. We moeten echter opschieten, want het is de bedoeling de hervorming op 1 januari 2010 te laten ingaan.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
De heer Berni Collas (MR). - Twee weken geleden stelde ik een vraag over hetzelfde onderwerp aan de minister van Binnenlandse Zaken.
De informatie over de procedures voor de plaatsing van bewakingscamera's zijn niet beschikbaar in het Duits. De wet in kwestie werd wel in het Duits vertaald, maar er werd geen enkele maatregel genomen om belanghebbenden een procedure in het Duits op te starten. De website van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bestaat alleen in het Nederlands en het Frans. Iemand die deze twee talen niet machtig is moet een beroep doen op een vertaler.
Ik heb dan ook volgende vragen:
Zal de website van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vertaald worden in het Duits? Zo ja, wanneer? Kunnen Duitstaligen hun dossier indienen en alle nodige informatie krijgen in het Duits?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister van Justitie.
De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is een onafhankelijk controleorgaan dat wordt ingesteld bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, die de leden aanwijst krachtens artikel 23 van de wet van 8 december 1992, gewijzigd bij wet van 26 februari 2003. De commissie valt dus niet meer onder de FOD Justitie. De website is trouwens altijd onafhankelijk beheerd.
Artikel 24, §6 van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de verwerking van persoonsgegevens bepaalt: `Binnen de perken van hun bevoegdheden krijgen de leden van de Commissie van niemand onderrichtingen. Zij kunnen niet van hun mandaat worden ontheven voor meningen die zij uiten of daden die zij stellen bij het vervullen van hun functie'.
Aangezien de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een onafhankelijk orgaan is, moeten we ons niet uitspreken over de vertaling van de website van de commissie, noch over de mogelijkheid een dossier in te dienen of informatie te ontvangen in het Duits. De heer Collas zou zich rechtstreeks moeten richten tot de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De Duitse vertaling van de wet van 21 maart 2007 betreffende de installatie van de bewakingscamera's gebeurde door de Centrale Dienst voor Duitse Vertaling. Die hangt af van de FOD Binnenlandse Zaken en is gevestigd in het arrondissementscommissariaat in Malmedy. De tekst werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 22 november 2007.
De bepalingen over het aankondigen van bewakingscamera's, die het voorwerp uitmaken van het koninklijk besluit van 10 februari 2008 en 2 juli 2008, ressorteren onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken. Krachtens artikel 56, paragraaf 2 van de wet op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gewijzigd bij wet van 21 april 2007 geldt dit ook voor de vertaling van de besluiten.
De heer Berni Collas (MR). - Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord. Ik heb begrepen dat ik me moet wenden tot de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - In 2006 besliste de interministeriële conferentie Maatschappelijke Integratie de problematiek van genitale verminkingen te onderzoeken. Er werd een werkgroep samengesteld met vertegenwoordigers uit de federale overheidsdiensten Gezondheidszorg, Justitie, Ontwikkelingssamenwerking, Gelijke Kansen en Maatschappelijke Integratie en vertegenwoordigers van de gemeenschappen, meer bepaald van de beleidsdomeinen Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en Bestuurszaken.
De werkzaamheden van deze werkgroep, die bijeenkwam op 21 december 2006, 24 januari 2007 en 12 maart 2007, resulteerden op 24 april 2007 in een voorstel van nationaal actieplan in de strijd tegen genitale verminkingen. Dit voorstel van actieplan bevat acht voorstellen: het strafbaar stellen van de verdediging van genitale verminking, ondersteuning van verenigingen, informatie, opleiding, onderzoek van de uitwendige geslachtorganen, terugbetaling van herstelingrepen, ratificatie van het Maputoprotocol en initiatieven in het kader van ontwikkelingssamenwerking.
Het was de bedoeling de goedkeuring van dit voorstel van nationaal actieplan na de federale verkiezingen van juni 2007 op de agenda te plaatsen van de eerstvolgende interministeriële conferentie Maatschappelijke Integratie. Uit het antwoord van de minister van Justitie op een vraag van 14 februari 2008 die hier zijdelings betrekking op had, blijkt dat de interministeriële conferentie op dat moment nog niet was samengekomen en dat het actieplan bijgevolg nog niet was goedgekeurd.
Het is nochtans hoog tijd om de periode van plannen achter ons te laten en op het terrein resultaten te boeken. In de Artsenkrant van 29 februari 2008 verscheen een artikel over de resultaten van het doctoraal onderzoek naar genitale verminking dat Els Leye aan de Gentse universiteit voerde. Uit dat artikel blijkt dat 60% van de 334 ondervraagde Vlaamse gynaecologen al een vrouwelijke patiënt met een genitale verminking over de vloer heeft gehad. Ruim 50% werd hiermee nog het afgelopen jaar geconfronteerd en bijna 20% heeft het afgelopen jaar ten minste drie vrouwen met een genitale verminking over de vloer gehad. Hieruit blijkt, in elk geval voor Vlaanderen, dat de problematiek wijder verbreid is dan de voorbije jaren wel eens werd gedacht.
Els Leye wijst er verder op dat een belangrijk pijnpunt bij het bestrijden van genitale verminkingen de opsporing ervan betreft, gezien het erg intieme karakter ervan. In dit kader suggereerde Vlaams minister van Welzijn Vanackere op 11 maart jongstleden dat hier misschien een rol is weggelegd voor de preventieve kinder- en leerlingonderzoeken, die in Vlaanderen via de Centra voor leerlingenbegeleiding worden georganiseerd. Vlaams minister van Onderwijs Vandenbroucke heeft zich in zijn antwoord van 10 juli jongstleden op mijn vraag reeds bereid verklaard om daar eventueel aan mee te werken.
Op grond van het voorgaande leg ik de minister graag volgende vragen voor.
Is de interministeriële conferentie Maatschappelijke Integratie ondertussen al samengekomen en is het voorstel van nationaal actieplan in de strijd tegen genitale verminkingen goedgekeurd? Zo ja, kan de minister me de tekst van het actieplan bezorgen? Zo neen, waarom niet? Wanneer zal het actieplan dan wel goedgekeurd zijn?
Aangezien het voorstel van nationaal actieplan twee thema's bevat die aansluiten bij de bevoegdheden van de gemeenschapsministers bevoegd voor onderwijs, namelijk het onderzoek van de uitwendige geslachtorganen, dat via de leerlingenonderzoeken zou kunnen gebeuren, en opleiding, lijkt het me zinvol dat de gemeenschapsministers in de werkgroep vertegenwoordigd zijn. Hoe ziet de minister dat?
Welke taken zijn er voor de werkgroep weggelegd na de definitieve goedkeuring van het nationaal actieplan op de interministeriële conferentie? Is het de bedoeling dat de werkgroep de voorstellen uit het actieplan verder concretiseert en uitwerkt? Welke werkwijze en timing zullen hierbij worden gehanteerd? Welke evaluatiemechanismen zijn er ingebouwd om erop toe te zien dat op het terrein resultaten worden geboekt?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister.
Een vertegenwoordiger van het departement Justitie nam deel aan de werkgroep die naar aanleiding van de interministeriële conferentie Maatschappelijke Integratie van 21 november 2006 en onder auspiciën van de toenmalige staatssecretaris voor het Gezin, Gisèle Mandaila, opgericht werd om voorstellen te bestuderen over de strijd tegen genitale verminkingen op het vlak van de wetgeving, gezondheidszorg, opleiding en preventie. De werkgroep stelde een ontwerp van nationaal actieplan in de strijd tegen genitale verminkingen op, dat door staatssecretaris Mandaila werd ingediend.
Het ontwerp maakt een stand van zaken van de Belgische wet- en regelgeving op, wijst erop dat alle beleidsniveaus moeten worden betrokken om tot een coherente aanpak van het probleem te komen en dat acties moeten worden uitgewerkt om het fenomeen beter te bestrijden. Het ontwerp bevat verschillende voorstellen met betrekking tot de huidige wettelijke bepalingen, de kennis en de opleiding van de betrokken actoren, de curatieve en de preventieve gezondheidszorg alsook acties die België op internationaal vlak moet ondernemen.
Het was de bedoeling dit plan op de agenda van de interministeriële conferentie van maart 2007 te zetten. Deze conferentie heeft echter niet plaatsgevonden, zodat er tot op heden nog geen beslissingen in dit dossier werden genomen.
Er zou evenwel een beslissing worden genomen in het kader van de uitwerking van het nieuw nationaal actieplan tegen partnergeweld. Er wordt een werkgroep opgericht die voorstellen moet doen om dat nationaal actieplan uit te breiden tot andere vormen van geweld op basis van gender, met inbegrip van genitale verminkingen. Deze werkgroep kan de voorstellen die in het ontwerp van nationaal actieplan in de strijd tegen genitale verminkingen van 2007 waren opgenomen, opnieuw onderzoeken en zo mogelijk verfijnen.
Wij hebben kennisgenomen van het doctoraal onderzoek van Els Leye van de Universiteit Gent, maar ook van het standpunt van de Groupement des Gynécologues Obstétriciens de Langue Française de Belgique en van het verslag van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Senaat over de resolutie ter bestrijding van vrouwelijke genitale verminking.
Verder organiseert GAMS België, de groepering die zich inzet voor de strijd tegen seksuele verminking van vrouwen, workshops over deze problematiek.
De resultaten van dit alles worden heel zeker in aanmerking genomen bij het verder uitwerken van de voorstellen die besproken worden in het kader van een meer uitgebreid nationaal actieplan inzake partnergeweld. In 2009 willen we een nieuwe interministeriële conferentie samenroepen, die dit ruimere plan zal goedkeuren.
De suggestie van senator Stevens om ook vertegenwoordigers van de gemeenschapsministers voor Onderwijs in de werkgroep op te nemen, lijkt me zinvol. Ik zal nagaan of dit ook mogelijk is.
Indien in het kader van het nieuwe nationaal actieplan voorstellen worden goedgekeurd, lijkt het me vanzelfsprekend dat de werkgroep die verder opvolgt en eventueel verfijnt. Er moet dan ook een tijdslijn voor de uitvoering van het plan worden vastgelegd. Dat houdt ook in dat op geregelde tijdstippen de werking van de te nemen maatregelen wordt geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik vraag nogmaals dat de Belgische staat eindelijk actie onderneemt. De tijd van studie en overleg heeft al lang genoeg geduurd. De vrouwen en ook de meisjes die in de toekomst slachtoffer kunnen worden van genitale verminking, hebben dringend nood aan effectieve bescherming.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Wanneer iemand een telefoonnummer van een privépersoon of handelszaak wil opzoeken, ligt het voor de hand dat hij dit opzoekt in één van de gratis ter beschikking gestelde telefoonboeken of de equivalenten daarvan op het internet. Voor blinde en zwaar slechtziende mensen liggen de zaken helaas niet zo eenvoudig. Belgacom stelt immers geen telefoonboek in brailleschrift ter beschikking - dat zou overigens bijzonder onpraktisch zijn - en ook het elektronische telefoonboek op de Belgacomwebpagina's is niet toegankelijk voor blinden en zwaar slechtzienden. Nog steeds meer dan de helft van de Belgische gezinnen beschikt trouwens niet over een internetaansluiting.
De doelgroep in kwestie ziet zich bijgevolg meestal gedwongen om een beroep te doen op het betalende nationale inlichtingennummer van Belgacom 1207. Een oproep naar dit nummer kost vandaag 1,25 euro. Op jaarbasis zitten blinden en slechtzienden al gauw aan een factuur van enkele tientallen euro, een aardig bedrag voor een dienstverlening die voor andere mensen via de gewone telefoongids of via de internetversie ervan gratis toegankelijk is.
Onlangs kwam mij het verhaal ter ore van een assertieve blinde telefoongebruiker die Belgacom op deze vorm van discriminatie wees. De verantwoordelijke van Belgacom erkende dat er inderdaad sprake was van een ongelijke behandeling en bood de man in kwestie aan dat hij in de toekomst oproepen naar het 1207-nummer niet langer zou hoeven te betalen. De blinde man in kwestie was echter niet op zoek naar een oplossing van de problematiek voor hem alleen, maar wenste een oplossing voor alle blinden en zwaar slechtzienden. De verantwoordelijke van Belgacom achtte het veralgemeend gratis ter beschikking stellen van het 1207-nummer aan alle blinden en zwaar slechtzienden echter niet bespreekbaar.
Het is bijzonder vreemd dat Belgacom aan de ene kant erkent dat er een probleem van ongelijke behandeling bestaat, maar er aan de andere kant geen veralgemeende oplossing voor wil uitwerken. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat alle blinden en zwaar slechtzienden nu individueel contact moeten opnemen met Belgacom om hetzelfde aanbod voorgesteld te krijgen als de voornoemde assertieve heer. Op basis van de antidiscriminatiewet uit 2003 zou Belgacom in een redelijke aanpassing moeten voorzien opdat blinden en zwaar slechtzienden, net als andere mensen, gratis telefoonnummers kunnen opzoeken.
Uit het antwoord op de eerdere schriftelijke vraag 4-1026 blijkt dat er bij Belgacom een operationeel comité bestaat dat de diversiteitswerking coördineert. Dat is positief, maar tegelijk blijkt dat er inzake diversiteit of toegankelijkheid geen uitgewerkt beleidsplan voorhanden is. Er blijkt ook geen enkele vorm van samenwerking te zijn met bijvoorbeeld de provinciale toegankelijkheidsbureaus of met belangenorganisaties van personen met een handicap. Dat is bijzonder jammer, want de voornoemde problematiek toont duidelijk aan dat er aan een beleidsplan inzake diversiteit en toegankelijkheid wel degelijk nood is.
Samenwerking met de provinciale toegankelijkheidsbureaus en met belangenorganisaties van personen met een handicap komt de kwaliteit van een dergelijk beleidsplan zeker ten goede.
Welke stappen is de minister bereid te ondernemen opdat Belgacom de dienstverlening betreffende het opzoeken van telefoonnummers ook voor blinden en zwaar slechtzienden gratis ter beschikking stelt?
Welke stappen is de minister bereid te ondernemen opdat Belgacom zijn online telefoongidsen - en ook zijn andere klantenwebpagina's - aanpast aan de voorwaarden van het AnySurferlabel, zodat deze toegankelijk worden voor blinden en slechtzienden, en ook voor andere mensen met een handicap? Is de minister het met me eens dat voor een overheidsbedrijf als Belgacom het behalen van het AnySurferlabel een prioriteit moet zijn?
Welke stappen is de minister bereid te ondernemen opdat Belgacom een uitgewerkt beleidsplan inzake diversiteit en toegankelijkheid opstelt en daarbij een beroep doet op de inbreng en expertise van bijvoorbeeld de provinciale toegankelijkheidsbureaus en van belangenorganisaties van personen met een handicap? Kan de minister een timing geven voor eventuele initiatieven?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister Vervotte.
Deze problematiek ligt mij na aan het hart. Zo heb ik er in juni jongstleden bij Belgacom op aangedrongen een oplossing te zoeken voor de toegankelijkheid van de website 1207.be voor blinden en slechtzienden. Belgacom onderzoekt dit momenteel.
In het verleden konden blinden en slechtzienden met de Belgacom Service Card gratis naar de nationale Belgacominlichtingendienst bellen. Die dienst werkte volgens het principe van de voorafbetaalde kaart. De bezitter van een dergelijke kaart mocht 100 keer gratis bellen naar het nummer van inlichtingen, maximaal 4 keer per maand, gedurende 2 jaar.
Sinds de inwerkingtreding van de wet van juni 2005 betreffende de elektronische communicatie is de verplichting inzake het aanbod van sociale tarieven uitgebreid tot alle operatoren en na de overdracht van het beheer van de database van de begunstigden van het sociale tarief aan het BIPT, heeft Belgacom zijn systeem voor tarieffaciliteiten ten gunste van slechtzienden herzien en vereenvoudigd. Die voorzieningen werden opgenomen onder de globale noemer van het sociale tarief voor mindervaliden die aan een aantal toekenningsvoorwaarden inzake invaliditeit en inkomens beantwoorden. Die voorwaarden evenals de aangeboden voordelen, zijn vastgelegd in de wet van juni 2005. De naleving van de voorwaarden wordt gecontroleerd door het BIPT. Voortaan geniet iedere mindervalide die beantwoordt aan de toekenningsvoorwaarden voor het sociale tarief automatisch een korting op zijn factuur, ongeacht zijn belprofiel naar inlichtingennummers. In het vorige systeem gebruikten slechtzienden, aldus Belgacom, zelden hun quotum van 4 gratis oproepen per maand op en zagen zo hun voordeel meestal verloren gaan.
Onder die voorwaarden denk ik niet dat er bijkomende specifieke maatregelen vereist zijn.
Belgacom heeft kennis genomen van de basisvoorwaarden om het AnySurferlabel te verwerven. Het blijkt dat de implementatie ervan zeer complex is en een globale en grondige analyse vergt, aangezien ze een zware impact heeft op de website en op de systemen die worden gebruikt voor het beheer van de inhoud van de site.
Bovendien is het gebruik van Flashanimatie en dynamische tools absoluut noodzakelijk voor een commercieel gerichte site zoals die van Belgacom, terwijl die krachtens de AnySurfervoorschriften moeten worden vermeden. Bijgevolg wenst Belgacom te onderzoeken of het verplicht is integraal in te gaan op de eisen van het label.
Om een duidelijk en beknopt overzicht te kunnen afleveren van de mogelijkheden van het AnySurferlabel op de site www.belgacom.be zal Belgacom een volledige en gedetailleerde analyse opstarten van alle parameters en criteria van het Label. Tegelijk worden ook andere op de markt beschikbare oplossingen om zijn site voor slechtzienden toegankelijk te maken geanalyseerd. De analyse zal naar schatting eind 2008 plaatsvinden met een eventuele implementatie in de loop van het jaar 2009.
De Belgacom Groep schenkt sinds vele jaren specifiek aandacht aan haar mindervalide personeelsleden en klanten. Het beleid betreffende mindervalide personen is geïntegreerd in de algemene diversiteitsmaatregelen.
Voor het personeel werden er al veel maatregelen genomen in het raam van de interne diversiteit. Ze werden beschreven in mijn antwoord op uw vraag nr. 4-1026 van 3 juni. In dat verband vermelden we onder meer het indienstnemingsbeleid en de maatregelen ten gunste van de mindervalide personeelsleden, bijvoorbeeld de analyse en aanpassing van de werkpost, de toegankelijkheid van de gebouwen, parkings, restaurants, enzovoort. De acties in het kader van de interne diversiteit worden gestuurd door een specifiek comité.
Belgacom heeft ook vele maatregelen genomen op het vlak van de externe diversiteit, dus ten opzichte van de klant. Ik geef enkele voorbeelden. Alle toestellen die Belgacom op de markt brengt, beschikken over toetsen met reliëfaanduidingen die eenvoudig identificeerbaar zijn voor blinden en slechtzienden. Op 1 november 2008 lanceerde Belgacom de videofoon Maestro 9000 en Video Talk, een videofoniedienst op computer. Dankzij heldere en vloeiende beelden worden de tekens en uitdrukkingen op het gezicht perfect weergegeven en is liplezen geen probleem. Er werden met de verenigingen van slechthorenden vooraf contacten gelegd voor de ontwikkeling van deze videofoon.
Belgacom zorgt er in de mate van het mogelijke voor dat alle commerciële gebouwen die voor het publiek toegankelijk zijn, over de nodige uitrusting beschikken om rolstoelen vlot te laten circuleren.
In de teleshops gebeurt het onthaal van mindervaliden aan de gewone balie. In bijna 70% van de gevallen kan de mindervalide ook in het kantoor van de gerant van de teleshop worden onthaald. Visueel gehandicapte medewerkers van Belgacom krijgen een gepersonaliseerde ontvangst. Bij de aankoop van een nieuw gebouw vormen de toegankelijkheidsmogelijkheden een selectiecriterium.
Ik kan daar nog enkele specifieke acties van Belgacom aan toevoegen. Via de Proximus Foundation en de Helpende Hand geeft Belgacom financiële steun aan verenigingen die instaan voor mindervaliden. Belgacom financiert een film gewijd aan de promotie van de APEPA, de Association de Parents pour l'Épanouissement des Personnes Autistes. Belgacom is Golden Partner van het Belgian Paralympics Committee dat atleten met een lichamelijke handicap bijeenbrengt. In 2007 heeft Belgacom sponsoring verleend aan de Special Olympics Belgium waarop atleten met een mentale handicap worden bijeengebracht, onder andere tijdens de Wereldspelen van Shanghai.
Belgacom beschikt niet over een gestructureerd actieplan inzake toegankelijkheid. De concrete maatregelen die de onderneming heeft genomen en die ik hierboven heb beschreven, getuigen echter van het dynamisme van Belgacom terzake en van de aandacht die ere wordt besteed aan de behoeften van mindervaliden.
Belgacom heeft me verzekerd dat, in de mate van het mogelijke, en in het verlengde van haar lange traditie inzake toegankelijkheid, verder maatregelen zullen worden genomen om de toegankelijkheid van haar diensten en faciliteiten af te stemmen op mindervalide personen. Deze garantie en de organisatie van concrete acties lijken me veel belangrijker dan een theoretisch actieplan op papier.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik dank de staatssecretaris voor het uitgebreide antwoord. Ik zal het verslag moeten lezen om alles in mij te kunnen opnemen, maar ik heb eigenlijk geen antwoord gekregen op de kern van mijn vraag, namelijk het gratis gebruik van het nummer 1207. Ik begrijp niet waarom de minister niet kan ingaan op de vraag dat blinden dat nummer gratis zouden kunnen gebruiken. Belgacom heeft wellicht andere prioriteiten, maar het bedrijf zou toch klantvriendelijker moeten zijn en luisteren naar de wensen van de klanten, wat in dit geval niet gebeurde.
Ik ben blij dat Belgacom veel inspanningen doet, zoals steun voor de paralympics, maar de klant zou toch centraal moeten staan, en in dit geval houdt Belgacom geen rekening met zijn wensen. Ik ben wel blij te vernemen dat Belgacom videofonie heeft gelanceerd voor doven en slechthorenden, maar deze mogelijkheid geldt uiteraard alleen voor de eigen klanten. Voor mensen met een Telenetaansluiting is de Belgacomapparatuur niet compatibel, wat niet echt klantvriendelijk is. Dat is echter een andere discussie. Ik zal deze zaak verder blijven volgen.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - In de regio die de treinstations De Pinte, Waregem, Tielt en Deinze bestrijkt, is een herstructurering op til. De geplande herstructurering zal onder meer het aantal begeleiders, ook wel laders genoemd, in de regio aanzienlijk terugschroeven. Sterker nog: alleen in de stations van Deinze en Tielt zullen er nog begeleiders aanwezig zijn. In de stations van De Pinte en Waregem worden alle begeleiders geschrapt.
Ongetwijfeld zal de herstructurering gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van de stations De Pinte en Waregem. Het takenpakket van een begeleider omvat onder andere de begeleiding van personen met een beperkte mobiliteit in het stationsgebouw, op de perrons en bij het in- en uitstappen. Wanneer de begeleiders in De Pinte en Waregem wegvallen, valt meteen ook de momenteel wél nog aangeboden begeleiding weg. Voor mensen met een beperkte mobiliteit wordt het dan onmogelijk om daar nog de trein te nemen.
De nieuwe beheersovereenkomst (2008-2012), die inging op 1 januari 2008, stelt nochtans letterlijk in artikel 44: `De NMBS zal erover waken dat de bestaande begeleiding in de stations [...] in stand wordt gehouden.' De lijst van 103 stations die na 1 november 2008 nog begeleiding zullen aanbieden, bevat echter niet de stations van De Pinte en Waregem (bijlage XIV), waar tot op heden echter steeds begeleiding voorhanden was. In De Pinte en Waregem zal, in weerwil van de beheersovereenkomst, de toegankelijkheidssituatie er dus op achteruitgaan.
In januari van dit jaar heeft de minister zelf uitdrukkelijk gesteld dat de toegankelijkheid van de stations en het spoorverkeer niet meer mag achteruitgaan. In april en oktober heeft ze dit standpunt herhaald. Dit principe is zoals gezegd ook formeel opgenomen in de beheersovereenkomst. Ik neem dan ook aan dat de minister het met me eens is dat de geplande herstructurering in genoemde regio op geen enkele manier mag en kan leiden tot een verslechtering van de toegankelijkheidssituatie aldaar.
Wat zal de herstructurering in genoemde regio precies inhouden?
Wat zijn de concrete plannen in verband met de begeleiders? Klopt het dat er in de stations van De Pinte en Waregem na de herstructurering geen begeleiders meer aanwezig zullen zijn?
Op welke manier zal bij de herstructurering worden gewaarborgd dat de toegankelijkheidssituatie er niet op achteruitgaat? Krijgen andere NMBS-werknemers in de stations van De Pinte en Waregem de taak toegewezen om mensen met een beperkte mobiliteit te begeleiden?
Wat is de vooropgestelde timing?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister.
Ook ik ben bezorgd om de verbetering van het onthaal van reizigers met beperkte mobiliteit (PBM). Vanaf 1 november 2008 biedt de NMBS hulp aan PBM, vanaf de eerste tot de laatste trein van de dag, zeven dagen op zeven, in 103 stations. Het zijn de regionale mobiele `B for You'-ploegen die worden ingezet voor die dienstverlening.
Om verzekerd te zijn van de hulp is het noodzakelijk om minstens 24 uur op voorhand contact op te nemen met het callcenter. De NMBS moet immers een aantal zaken kunnen nagaan: de capaciteit van de treinen, de beschikbaarheid van laadhellingen, de aanwezigheid van personeel en de verzekering van de veiligheid. Enkel op die manier kan een vlotte en veilige manier van reizen voor de minder mobiele klant gegarandeerd worden.
De stations De Pinte en Waregem zijn echter niet opgenomen in de lijst van 103 stations.
Op 1 november 2008 werd de dienstverlening van begeleider in de stations van De Pinte en Waregem afgeschaft. Er is echter nog steeds verkooppersoneel in de stations aanwezig. Voor dat personeel is de multifunctionaliteit ingevoerd zodat ook zij hulp kunnen verlenen aan een persoon met beperkte mobiliteit. Het feit dat er geen specifieke begeleiders meer zijn in een station heeft bijgevolg weinig of geen impact op de dienstverlening aan personen met beperkte mobiliteit.
De herstructurering verandert niets aan de toegankelijkheid van de stations De Pinte en Waregem. Voor 1 november 2008 waren beide stations ook niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Personen met beperkte mobiliteit (niet-rolstoelgebruikers) kunnen zoals voorheen geholpen worden door het aanwezige stationspersoneel naargelang hun beschikbaarheid.
Er is geen achteruitgang van de dienstverlening. Wel kunnen personen met beperkte mobiliteit best vooraf de uren verifiëren waarbinnen ze geholpen kunnen worden. Dat kan telefonisch of via de website van de NMBS. Ook voor assistentie in de genoemde stations is het best vooraf contact op te nemen met het callcenter. Op die manier kunnen de betrokkenen in alle stations worden geholpen, bij vertrek, aansluiting en aankomst.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik ben enigszins gerustgesteld dat de dienstverlening er niet op zal achteruitgaan. Nu nog zien wat de praktijk zal zijn.
Het feit dat personen met beperkte mobiliteit zich 24 uur vooraf moeten aanmelden, is wel een probleem. Dat betekent dat ze niet op het laatste ogenblik een reis kunnen plannen.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Sinds 1 november 2008 is bij de NMBS een nieuwe regeling van kracht inzake de begeleiding van personen met een beperkte mobiliteit. Dat in 103 treinstations 24 uur op 24, van de eerste tot de laatste trein, in principe assistentie voorhanden is voor elke persoon met een beperkte mobiliteit die tijdig - minstens 24 uur vooraf - reserveert, is in elk geval een aanbod dat het voordeel van de duidelijkheid heeft.
Niettemin heb ik in verband met de nieuwe regeling een dubbele bezorgdheid. Ten eerste moeten mensen met een beperkte mobiliteit die telefonisch hun reis willen reserveren, hiervoor gebruik maken van het betalend algemeen infonummer van het callcenter van de NMBS. Uiteraard kunnen mensen ook gebruik maken van het online reserveringsformulier, maar lang niet iedereen heeft internet thuis. Recente cijfers geven aan dat nog steeds ruim minder dan de helft van de gezinnen in België een internetaansluiting heeft.
Hierdoor zijn heel wat mensen die niet de mogelijkheid hebben om gewoon naar het station te gaan en op de trein te stappen, verplicht om extra telefoonkosten te betalen. Ik vind dat weinig rechtvaardig. Een apart, gratis nummer voor mensen met een beperkte mobiliteit die hun reis wensen te reserveren, is hiervoor de voor de hand liggende oplossing.
Mijn tweede bekommernis houdt verband met het antwoord op een mondelinge vraag van mijnentwege. Daarin stelde de minister dat in de al vermelde 103 stations alle treinen vanaf 1 november jongstleden toegankelijk zijn voor personen met mobiliteitsproblemen die tijdig gereserveerd hebben. Bijkomende voorwaarde is dat het callcenter de aanvraag moet goedkeuren. Strikt genomen is het dus de telefonist van de NMBS die beslist of iemand op de trein mag of niet. Op basis van welke criteria wordt beslist tot een goed- of afkeuring van een reservering?
Is de minister het met mij eens dat mensen met een beperkte mobiliteit hun reis moeten kunnen reserveren via een gratis telefoonnummer? Zal ze in dit verband een initiatief nemen? Kan ze een timing geven?
Kan de minister een exhaustief overzicht geven van de criteria die de NMBS-leiding in het callcenter hanteert om aanvragen van mensen met een beperkte mobiliteit al dan niet goed of af te keuren? Kan ze me in het bijzonder een exhaustieve lijst geven van legitieme redenen, die zo nauwkeurig mogelijk gedefinieerd worden, om een aanvraag af te keuren?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister Vervotte.
De NMBS heeft het callcenternummer gekozen opdat de klant op één enkel telefoonnummer terecht kan met al zijn vragen, zowel voor inlichtingen als voor assistentie aan personen met beperkte mobiliteit en zelfs voor de aankoop van internationale vervoerbewijzen. Zodoende kan de persoon met beperkte mobiliteit die het callcenter belt, tevens alle informatie krijgen over de dienstregelingen, de tarieven en de dienstverlening van de NMBS.
De invoering van een specifiek telefoonnummer voor personen met beperkte mobiliteit is tot dusver niet overwogen. Niettemin zal de NMBS aan de Nationale Hoge Raad voor Gehandicapten een advies vragen over de invoering van een specifiek telefoonnummer voor personen met beperkte mobiliteit.
De dienst assistentie aan personen met beperkte mobiliteit wordt van de eerste tot de laatste trein 7 dagen op 7 aangeboden in 103 stations. Om van die dienst te kunnen genieten, moet de persoon met beperkte mobiliteit zijn reis minstens 24 uur op voorhand reserveren, hetzij via het callcenter, hetzij via het online reserveringsformulier.
Zo is de persoon met beperkte mobiliteit er, na bevestiging door het callcenter, zeker van dat de stations van vertrek, aansluiting en bestemming wel degelijk toegankelijk zijn en dat hem een aangepaste dienstverlening kan worden geboden. Daarvoor zijn namelijk personeel en eventueel materiële middelen vereist.
Het aantal plaatsen voor rolstoelgebruikers in een trein is beperkt. Wanneer een aanvraag om assistentie wordt ingediend, moet de NMBS nagaan hoeveel aanvragen er voor dezelfde trein al werden ingediend alvorens ze de nieuwe aanvraag kan bevestigen.
Assistentie buiten de 103 stations is alleen mogelijk voor personen met beperkte mobiliteit zonder rolstoel. Het personeel in die stations is aanwezig volgens een welbepaalde werktijdregeling die kan verschillen van station tot station. In de mate van het mogelijke doet het stationspersoneel het nodige om assistentie te verlenen in het station van vertrek, maar het kan niet nagaan of er assistentie beschikbaar is in de aansluitings- en bestemmingsstations. Om zeker te zijn van aangepaste assistentie is het dus raadzaam dat de persoon met beperkte mobiliteit contact opneemt met het callcenter of het reserveringsformulier op de site van de NMBS invult.
De persoon in kwestie wordt verzocht zich tenminste 15 minuten vóór het vertrek in het station aan te melden.
Onder personen met beperkte mobiliteit wordt verstaan: blinden, personen die zich met een rolstoel verplaatsen, personen met een kinderwagen en in het algemeen, iedereen die, hetzij tijdelijk, hetzij permanent, moeilijkheden ondervindt om zich te verplaatsen.
Ik vind dat deze regeling geen einddoel mag zijn. Tegen einde 2008 verwacht ik daarom van de NMBS een concreet voorstel om in haar stations te komen tot een optimalisering en uitbreiding van de aangeboden dienstverlening aan minder mobiele personen.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag naar een gratis telefoonnummer, met de nadruk op gratis. Er zal advies worden gevraagd aan de Nationale Hoge Raad voor Personen met een handicap en ik hoop dat ook die vraag aan deze adviesraad zal worden voorgelegd. Een apart nummer is eigenlijk een detail, maar een gratis nummer is voor mij belangrijk vanuit het principe van gelijkheid.
Ik begrijp wel dat het nodig is het 24 uur vooraf contact op te nemen met het callcenter, maar dat het aantal reservaties meespeelt, dat vind ik vreemd. Tegen een gewone treinreiziger zeg je toch ook niet dat hij niet meer mee kan omdat de trein vol zit. Die propt zich er gewoon bij. Dat argument vind ik dus een beetje zwak. Ik kan me ook moeilijk voorstellen dat rolstoelgebruikers plots massaal de trein gaan nemen. Ook kan je blinde personen niet met rolstoelgebruikers vergelijken. Rolstoelgebruikers hebben speciale zitplaatsen nodig, voor een blinde geldt dat niet. Voor hem hoeft geen plaats te worden gemaakt. Het probleem zit hem eerder in de organisatie van assistentie en aan dat punt moet de NMBS in haar beleidsontwikkeling aandacht besteden.
Ik begrijp dat de minister eind 2008 een overzicht verwacht om de dienstverlening te optimaliseren. Ik zal dat dus zeker verder volgen.
De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
De heer Freddy Van Gaever (VB). - Er zouden tienduizenden voertuigen op onze wegen rijden die niet in orde zijn met de technische controle. Vaak zijn die ook niet verzekerd. Bij een ongeval plegen deze bestuurders dan ook nog dikwijls vluchtmisdrijf. Het moet toch niet moeilijk zijn om deze voertuigen uit het verkeer te bannen.
Men zou een autovignet kunnen invoeren. Aan de hand van een zelfklever die op de voorruit van het voertuig wordt aangebracht, zou zowel de keuring als de verzekering van het voertuig een stuk gemakkelijker te controleren zijn. De eigenaars van de wagens die geen sticker op de ruit hebben, zouden zich binnen een beperkte periode in orde moeten stellen. Indien dat niet gebeurt, zou de wagen aan de ketting worden gelegd.
Wanneer mogen we van de administratie maatregelen tegen niet-verzekerde en niet-gekeurde wagens verwachten? Onderzoekt de administratie momenteel ook de invoering van zo'n vignet? Meent de staatssecretaris niet dat aan de hand van een autovignet controles efficiënter, vlugger en meer gericht kunnen gebeuren? Waarom meent de staatssecretaris dat dit systeem niet opweegt tegen de kostprijs?
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de staatssecretaris.
Ik ben mij goed bewust van de problematiek van de niet-verzekerde en niet-gekeurde voertuigen. Het aantal niet-verzekerde voertuigen zou tussen 50 000 en 100 000 liggen. Het aantal voertuigen dat niet naar de technische controle gaat, wordt geschat op ongeveer 200 000.
De heer Van Gaever stelt voor deze problemen op te lossen met de invoering van een vignet waaruit moet blijken dat een auto verzekerd is of naar de autocontrole is geweest. Deze discussie is niet nieuw. Het grootste probleem is wellicht dat zo'n vignet nooit een sluitende oplossing zal kunnen bieden. Zo'n vignet kan nooit de werkelijke toestand weergeven, bijvoorbeeld wanneer de eigenaar van een wagen zijn verzekering opzegt.
Personenwagens moeten pas naar de keuring na vier jaar en niet vanaf de eerste dag, zoals bijvoorbeeld met vrachtwagens het geval is. Uiteindelijk is het ook een kwestie van controle: de politie zal het vignet moeten controleren, terwijl de sociale controle toch marginaal blijft.
Er bestaan tegenwoordig heel wat efficiëntere middelen, die dus meer opleveren en minder kosten, om ervoor te zorgen dat er minder mensen met onverzekerde of onveilige auto's rondrijden.
Er is de databank Veridass van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds, dat specifiek tot opdracht heeft de niet-verzekerde voertuigen te verifiëren op basis van de uitwisseling van gegevens tussen de directie voor de Inschrijving van Voertuigen en de verzekeringsmaatschappijen. Wanneer met zekerheid vaststaat dat een voertuig niet verzekerd is, wordt dit aan de politie voor verdere afhandeling gesignaleerd, dit wil zeggen het opstellen van een proces-verbaal en de inbeslagname van de nummerplaten. Thans worden de gegevens al elektronisch doorgestuurd naar de politie.
Naast de gewone wegcontroles, worden de gegevens van de niet-verzekerde voertuigen ook automatisch geverifieerd bij het uitlezen van de nummerplaten van voertuigen die werden geflitst door flitspalen. Er wordt ook geëxperimenteerd met een apparaat dat in het politievoertuig wordt gemonteerd en dat in staat is om al rijdend de nummerplaten te herkennen van, onder andere, niet-verzekerde voertuigen.
De opsporingsmethodes van Veridass en van de politie worden voortdurend verbeterd en verfijnd, zodat de mazen van het net voor de niet-verzekerde voertuigen steeds kleiner worden.
Wat de niet-gekeurde voertuigen betreft, staan we op het ogenblik nog niet zover, maar het is de bedoeling om een gelijkaardig systeem te ontwikkelen. We moeten er wel rekening mee houden dat een gedeelte van de 200 000 niet-gekeurde voertuigen gewoon buiten dienst is gesteld zonder dat de nummerplaat werd geschrapt. De overtreding kan ook pas vastgesteld worden wanneer het voertuig zich op de openbare weg bevindt.
Het is dan ook de bedoeling om, na de nodige rappels, de gegevens van de niet-gekeurde voertuigen aan de politie te bezorgen, die deze dan kan opsporen bij het vaststellen van snelheidsovertredingen of meer specifiek met de apparatuur waarover ik reeds heb gesproken in verband met de niet-verzekerde voertuigen.
De heer Freddy Van Gaever (VB). - De cijfers zijn hallucinant. Ik had het probleem zelfs onderschat. De minister schat dat er tussen 50 000 en 100 000 personenwagens zonder verzekering rijden. Voor de technische controle zijn de cijfers zelfs dramatischer: volgens de minister rijden er 200 000 voertuigen rond die niet in orde zijn met de technische controle.
De argumenten tegen een vignet houden volgens mij geen steek. Een verzekering kan inderdaad worden opgezegd, maar de verzekeringsnemer kan toch verplicht worden zijn vignet bij de opzegbrief te voegen. Ook het argument dat nieuwe voertuigen gedurende vier jaar vrijgesteld zijn van technische controle, kan eenvoudig worden opgevangen door aan de eigenaar van een nieuw voertuig een vignet te geven dat vier jaar geldig is, zodat alle in België ingeschreven wagens een vignet hebben.
Een vignet maakt het mogelijk op een eenvoudige, visuele wijze te verbaliseren.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt plaats donderdag 27 november om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 20.45 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Hermans, de heren Beke en Courtois, in het buitenland, mevrouw Van dermeersch, om familiale redenen, mevrouw Jansegers, om gezondheidsredenen, de heren Anthuenis, Swennen en Van Overmeire, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 10
Tegen: 43
Onthoudingen: 2
Voor
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Geert Lambert, Bart Martens, Marleen Temmerman, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe.
Tegen
Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Berni Collas, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Marc Elsen, Louis Ide, Joëlle Kapompolé, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Carine Russo, Els Schelfhout, Miet Smet, Helga Stevens, Martine Taelman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Onthoudingen
Vera Dua, Freya Piryns.
Stemming 2
Aanwezig: 54
Voor: 6
Tegen: 46
Onthoudingen: 2
Voor
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Tegen
Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Berni Collas, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Marc Elsen, Joëlle Kapompolé, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Bart Martens, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Carine Russo, Els Schelfhout, Miet Smet, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Onthoudingen
Louis Ide, Helga Stevens.
Stemming 3
Aanwezig: 55
Voor: 43
Tegen: 8
Onthoudingen: 4
Voor
Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Berni Collas, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Marc Elsen, Joëlle Kapompolé, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Carine Russo, Els Schelfhout, Miet Smet, Martine Taelman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Els Van Hoof, Patrik Vankrunkelsven, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Louis Ide, Helga Stevens, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem.
Onthoudingen
Geert Lambert, Bart Martens, Marleen Temmerman, Myriam Vanlerberghe.
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot uitbreiding van het verlof voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid (van mevrouw Nahima Lanjri c.s. ; Stuk 4-1003/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot aanvulling van de programmawet (I) van 24 december 2002 teneinde een nieuwe doelgroepvermindering in te voeren voor werkgevers die personen met een handicap in dienst nemen (van de heer Philippe Monfils; Stuk 4-1004/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot regeling van het stakingsrecht in de openbare sector (van de heer Marc Verwilghen c.s. ; Stuk 4-1005/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel teneinde de IGO-gerechtigden toe te staan tot maximum zestig dagen het grondgebied te verlaten (van de heer Marc Elsen en mevrouw Anne Delvaux; Stuk 4-1006/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie
Voorstel van resolutie betreffende het statuut van de werknemer en de afschaffing van het onderscheid tussen arbeider en bediende (van mevrouw Margriet Hermans c.s. ; Stuk 4-1008/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Het Bureau stelt voor het volgende wetsvoorstel te verzenden naar de verenigde commissies voor de Justitie en voor de Binnenlandse Zaken en de Administratieve Aangelegenheden:
Dit wetsvoorstel werd eerder verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en de Administratieve Aangelegenheden.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 17 november 2008 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:
aangenomen tijdens de vergaderperiode van 20 tot en met 23 oktober 2008.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.