3-115

3-115

Belgische Senaat

3-115

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 2 JUNI 2005 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Verzoekschriften

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Wetsvoorstel houdende wijziging van sommige bepalingen inzake studentenarbeid (van de heer Stefaan Noreilde, Stuk 3-630)

Wetsontwerp houdende invoering van een egalisatiebijdrage voor pensioenen (Stuk 3-1166) (Evocatieprocedure)

Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie met bepalingen over de rol van de apotheker en het gebruik en de beschikbaarheid van euthanatica (van mevrouw Annemie Van de Casteele c.s., Stuk 3-791)

Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor in het Franstalig kader bij de afdeling wetgeving van de Raad van State (Stuk 3-1191)

Stemmingen

Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor in het Franstalig kader bij de afdeling wetgeving van de Raad van State (Stuk 3-1191)

Stemmingen

Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor in het Franstalig kader bij de afdeling wetgeving van de Raad van State (Stuk 3-1191)

Regeling van de werkzaamheden

Vraag om uitleg van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de consequenties van de sterke toename van de uitgaven van de Belgische huishoudens in het buitenland ten aanzien van de Belgische distributiesector» (nr. 3-841)

Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor in het Franstalig kader bij de afdeling wetgeving van de Raad van State (Stuk 3-1191)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de Belgische inspanningen inzake geboorteregistratie voor landen in het Zuiden» (nr. 3-836)

Vraag om uitleg van de heer Pierre Galand aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de verbintenissen van België in verband met de millenniumdoelstellingen» (nr. 3-859)

Vraag om uitleg van de heer Wouter Beke aan de eerste minister en aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de achterstallige bijwerking van gegevens op de webpagina's van de federale overheid» (nr. 3-810)

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het gebruik van kinderen in het kader van het bedelen op de openbare weg» (nr. 3-842)

Vraag om uitleg van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het straatverbod in Antwerpen» (nr. 3-848)

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken, aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het recht van regularisatieaanvragers op maatschappelijke dienstverlening» (nr. 3-850)

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het redactiecomité voor de brandweerdiensten» (nr. 3-853)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het grootstedenbeleid» (nr. 3-820)

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de naleving van de bestuurstaalwet ten opzichte van Duitstalige kandidaten» (nr. 3-857)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de werking van de dienst FOD-Overschrijdende Raamcontracten» (nr. 3-862)

Vraag om uitleg van mevrouw Stéphanie Anseeuw aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in België» (nr. 3-844)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het gebrek aan naleving van gender-richtlijnen door de nieuwe lidstaten van de Europese Unie» (nr. 3-835)

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de minister van Werk over «de Duitse vertaling van het koninklijk besluit van 19 januari 2005 betreffende de bescherming van de werknemers tegen tabaksrook» (nr. 3-854)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en aan de minister van Werk over «de wetgeving voor internetveiling» (nr. 3-847)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Werk over «de voortgang van het eindeloopbaandebat» (nr. 3-864)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de opvolging van de moord op vijf medewerkers van Artsen zonder Grenzen in Afghanistan op 2 juni 2004» (nr. 3-833)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «het toenemende geweld op vrouwen in Afghanistan» (nr. 3-834)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «het Belgische rapport aan het VN-Kinderrechtencomité in Genève inzake het aanvullend protocol over kinderen in gewapende conflicten bij het VN-Kinderrechtenverdrag» (nr. 3-838)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de rapportering aan het Comité van de Conventie over de eliminatie van alle vormen van discriminatie ten aanzien van vrouwen» (nr. 3-845)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin

(De vergadering wordt geopend om 15.08 uur.)

Verzoekschriften

De voorzitter. - Bij brief van 13 mei 2005 heeft de heer Johan Van Tittelboom, burgemeester van Herzele aan de Senaat overgezonden een motie met het verzoek te ijveren voor de bevrijding van mevrouw Ingrid Betancourt en van de 3.000 politieke gevangenen in Colombia.

Bij brief van 12 mei 2005 heeft de heer B. Clerfayt, burgemeester van Schaarbeek aan de Senaat overgezonden een motie over het recht op water.

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Karim Van Overmeire aan de eerste minister, aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor Europese Zaken over «het dubbele neen tegen de Europese Grondwet» (nr. 3-717)

Mondelinge vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de eerste minister, aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor Europese Zaken over «de gevolgen van het verwerpen van de Europese Grondwet in Nederland en Frankrijk» (nr. 3-718)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Karim Van Overmeire (VL. BELANG). - Afgelopen zondag hebben de Fransen met een overtuigend `non' de Europese Grondwet gedumpt, hoewel president Jacques Chirac zich kort voor het referendum tot driemaal toe rechtstreeks tot de kiezers had gericht. Dat was een vergeefse moeite. Uiteindelijk stemden 55 procent van de kiezers tegen het Verdrag tot Vaststelling van een Grondwet voor Europa.

Gisteren vond in Nederland een tweede politieke schokgolf plaats. Ondanks de extra financiële impuls voor de ja-campagne duwde een grote meerderheid van de Nederlanders gisteren op de neen-knop en wees daarmee eveneens de grondwet terug naar af.

Dat uitgerekend twee van de stichtende leden van de Europese Unie `neen' zeggen zal sowieso verstrekkende gevolgen hebben. Hopelijk betekent het de doodsteek voor de pogingen tot de oprichting van een federale Europese superstaat. Tegelijk vormt de neen-stem een duidelijke afstraffing voor de al te snelle uitbreidingsplannen en de plannen om ook niet-Europese landen zoals Turkije tot de Unie toe te laten. Derk-Jan Eppink vergeleek het discours over Europa met een nieuwe heilsleer van een politieke klasse die de bevolking naar het beloofde land van de Europese Unie wil voeren. Het is duidelijk dat die bevolking dat verhaal niet lust.

Welke gevolgen heeft het dubbele neen op de werking van de Europese Unie? Hoe schat de regering de gevolgen in van de dubbele afwijzing van het Verdrag tot Vaststelling van een Grondwet voor Europa?

Welk standpunt zal de regering innemen op de Europese Top van 16 en 17 juni?

Welk standpunt zal de regering innemen in november 2006, als zou blijken dat 20 of meer van de 25 lidstaten het verdrag hebben geratificeerd, maar `stichtende leden' zoals Frankrijk en Nederland dat niet hebben gedaan?

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Aangezien de vorige spreker al over het resultaat van het referendum heeft uitgeweid, zal ik eerder stil staan bij het onderzoek naar de redenen die mogelijk aan de basis liggen van die afwijzing en waar nu, zowel in Nederland als in Frankrijk alle aandacht naar uit gaat.

De aanpak van de voorstanders was niet de meest psychologisch verantwoorde. Als de indruk wordt gewekt dat men alleen `ja' kan stemmen en dat een `neen' zelfs niet kan worden overwogen, is een referendum overbodig. Als men een referendum organiseert, moet men er ook correct mee omspringen.

Men is het erover eens dat de Grondwet of het Grondwettelijk Verdrag fundamentele rechten en vrijheden inhoudt en institutionele regels vastlegt. Er werden echter ook beleidsmatige bepalingen in verwerkt die niet in een klassieke grondwet thuishoren en tot bijkomende complicaties aanleiding geven.

We kunnen vooralsnog geen algemene conclusies trekken, omdat de Franse publieke opinie zich voor het afwijzen van de Grondwet of het Grondwettelijk Verdrag op andere motieven heeft gebaseerd dan de Nederlandse. Wat wel reeds duidelijk blijkt is dat de mate waarin de officiële leidinggevende elites en de nationale partijen in beide landen het Grondwettelijk Verdrag voorstaan en het stembusresultaat sterk verschilt. Er blijkt een grote afstand te bestaan tussen het standpunt van de politieke elite en het aanvoelen van bevolking.

Ik heb in dat verband het gebrek aan invulling van het begrip subsidiariteit al aangehaald. Hoewel de nieuwe grondwet daar wel al iets beter aan tegemoetkomt, leidt het niet betrekken van de nationale parlementen a fortiori tot het niet betrekken van de publieke opinie. Wanneer deze laatste zich dan moet uitspreken is ze daar niet goed op voorbereid. De publieke opinie wordt geconfronteerd met problemen waarover ze zich vroeger niet moest buigen en waarover evenmin een democratische debat werd gevoerd.

Louter een `ja'- of `neen'-stem uitbrengen is wel mogelijk voor een verdrag, maar hier gaat het om een grondwet, en dan moeten de nationale parlementen toch de mogelijkheid hebben de bepalingen te amenderen.

Graag had ik vernomen welke conclusies de Belgische regering uit de resultaten van de referenda trekt. Hoe denkt ze het wantrouwen weg te werken dat bij een groot deel van de publieke opinie tegenover Europa bestaat? Hoe zal ze de institutionele impasse het hoofd bieden?

Acht de regering het niet noodzakelijk om het beginsel van de subsidiariteit anders te verwerken in het Europese beslissingssysteem? Zou België daartoe specifieke initiatieven kunnen nemen?

Is het constitutioneel aanvaardbaar om systematisch met een dergelijke besluitvorming te worden geconfronteerd, waardoor de nationale parlementen ingevolge een grote eenvormigheid alleen nog een `ja'- of een `neen'-stem kunnen uitbrengen en beleidsmatig geen nationale accenten kunnen leggen?

De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ziehier het antwoord van de eerste minister, die op het ogenblik andere verplichtingen heeft.

De politieke wereld vraagt zich af wat er moet gebeuren na het dubbele neen aan de Europese Grondwet. Hoewel al negen landen het verdrag hebben geratificeerd, hebben nu twee landen om allerlei redenen `neen' gestemd. Het is zinvol te onderzoeken wat die redenen precies zijn.

De eerste minister is bijzonder ontgoocheld over het resultaat van de twee referenda. Het ratificatieproces moet evenwel worden voortgezet om alle landen de gelegenheid te geven zich over het grondwettelijk verdrag uit te spreken. We kunnen evenwel niet ontkennen dat Europa en het Europese project zich in een duidelijke crisis bevinden.

Hoewel de signalen die uit het stemgedrag blijken, van uiteenlopende aard zijn en vaak beïnvloed zijn door de binnenlandse politiek, kunnen in het `neen' tegen de Grondwet vier strekkingen worden onderscheiden: de Europese integratie gaat te ver; ze is te beperkt; ze is te duur; het uitbreidingsproces verloopt te snel.

Europa bevindt zich hoe dan ook op een cruciaal punt: ofwel beperken we ons tot een vrijhandelszone, ofwel blazen we de Europese droom nieuw leven in.

Er moet worden gestemd voor een echt politiek Europa dat een rol speelt op internationaal vlak en dat over bruikbare instrumenten beschikt om de economie te moderniseren en het hoofd te bieden aan de ontwikkelingen in China, India en Japan.

We moeten kiezen tussen de vrijhandelszone Europa of de Verenigde Staten van Europa, een project waarvan Victor Hugo in 1849 al droomde en dat alleszins een voluntaristische ingesteldheid inhoudt.

We hoeven vandaag geen definitieve keuze te maken, maar de eerste minister wil op de Europese Raad van 16 en 17 juni het debat wel al op gang brengen.

Wat we alleszins moeten vermijden is dat de crisis wordt aangewend om de Europese integratie af te remmen of terug te schroeven. Een klein land als België zou dan immers heel zwak komen te staan in een kapittel waar alleen grote landen en economische zwaargewichten een stem hebben. We moeten blijven streven naar een gemeenschappelijke benadering en vermijden dat het kind met het badwater wordt weggegooid.

De eerste minister moedigt het debat aan. Net zoals in de voorbije maanden is de regering bereid om daar met het parlement verder op in te gaan. Ze wacht nu eerst het debat af dat in de Europese Raad van juni zal plaatsvinden.

De heer Karim Van Overmeire (VL. BELANG). - Uit het antwoord onthoud ik vooral dat eerste minister Verhofstadt toegeeft dat er een crisis is. Er moet in ons land al wat gebeuren voor hij dat doet, maar de resultaten van het referendum in Frankrijk en Nederland zijn blijkbaar ernstig genoeg.

Verder noteer ik dat hij vasthoudt aan zijn voluntaristische visie op Europa. Ik heb de indruk dat hij uit de gebeurtenissen in Frankrijk en Nederland weinig lessen heeft getrokken. We kunnen Europa niet zien als een gigantische verzamelbak van 350 miljoen producenten en consumenten. Europa is een mozaïek van naties met hun eigen geschiedenis, instellingen en achtergronden en kan niet gewoon, zoals sommigen willen, tot een federatie, een superstaat worden omgevormd. Dat is vooral de les die Frankrijk en Nederland ons leren: Europese samenwerking moet kunnen en is positief, maar de nationale identiteit van de componenten, de naties van Europa, moet behouden blijven.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - In het kader van een mondelinge vraag kunnen we natuurlijk niet ingaan op alle aspecten van het probleem, maar er is toch een punt dat ik in het bijzonder had onderstreept en waarover ik niets hoor.

Voor heel wat mensen lijdt de Europese besluitvorming - terecht of ten onrechte - aan een democratisch deficit. Als met de nationale parlementen en de nationale publieke opinie niet veel rekening meer wordt gehouden, raken we nooit uit die impasse. Men kan regeren tegen de zin in van een parlement, maar niet tegen een publieke opinie. Doet men dat toch, dan laat die publieke opinie dat te gelegener tijd voelen, en dan zijn de gevolgen navenant.

De bestuursstijl en de besluitvorming moeten op een heel andere leest worden geschoeid en de subsidiariteit moet meer spelen dan vandaag het geval is.

De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik heb al gezegd dat de eerste minister en de regering bereid zijn het debat over deze zaak in het parlement voort te zetten. In de debatten die hier in de Senaat rond de ratificatie van het grondwettelijk verdrag werden gehouden, werd er overigens op gewezen dat het debat over Europa een permanent debat moet zijn. De vragen blijven overeind en moeten grondig in het parlement worden besproken, zodat de vertegenwoordigers van ons land een duidelijk standpunt kunnen innemen op Europees vlak, meer bepaald in de Europese Raad.

Zoals vroeger al werd gezegd en vandaag nog in het antwoord van de eerste minister werd herhaald, staat België open en positief tegenover de Europese Grondwet, die een essentieel element is voor de toekomstige ontwikkeling van ons land.

Mondelinge vraag van mevrouw Stéphanie Anseeuw aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «de problemen bij de belastingaangifte via het internet (Tax-on-web)» (nr. 3-708)

Mevrouw Stéphanie Anseeuw (VLD). - In 2004 werden op een totaal van 4.000.000 belastingaangiften er 250.000 via het internet ingediend. Het potentieel is dus nog zeer groot. De meerwaarde van Tax-on-web zou er vooral in bestaan dat het aanslagbiljet sneller in de bus ligt en dat de belastingplichtige zelf kan berekenen hoeveel geld hij terugkrijgt of moet bijbetalen.

Vandaag blijkt dat Tax-on-web diverse mankementen vertoont. Het programma om te berekenen hoeveel geld je terugkrijgt of moet bijbetalen werkt niet. Als alleenstaanden die geleend hebben om een huis te bouwen of te verbouwen, hun aangifte willen doen via Tax-on-web, blokkeert het programma. Verder kunnen buitenlanders zich niet op Tax-on-web registreren.

Dat is jammer, gezien de potentiële voordelen: betere dienstverlening aan burgers en bedrijven, kostenbesparing bij de administratie en een betere inning van de inkomsten. We stellen vast dat de toepassing door het ijs zakt. Hierdoor komt het draagvlak voor Tax-on-web bij de burgers en bedrijven in het gedrang.

Onder meer om het draagvlak bij de burgers voor Tax-on-web te vergroten, hebben ikzelf en enkele collega's, naar het succesvolle voorbeeld in Frankrijk, een wetsvoorstel ingediend om een korting van 20 euro toe te kennen aan burgers die gebruik maken van Tax-on-web.

Kan de minister een overzicht geven van de diverse mankementen van Tax-on-web en de oorzaken ervan? Wanneer kunnen alleenstaanden die gebouwd of verbouwd hebben, hun aangifte opnieuw via internet doen en wanneer zal de rekenmodule opnieuw werken?

Vindt de minister het niet nodig de einddatum voor de indiening - nu 30 juni 2005 - te verschuiven, zoals ook UNIZO dat vraagt?

Kan de minister garanderen dat de aanslag voor de elektronische aangifte vroeger zal geschieden dan voor de papieren aangifte?

Belastingplichtige buitenlanders kunnen enkel gebruik maken van Tax-on-web als ze zich op een registratiekantoor in Brussel aanmelden. Is de minister bereid de registratie voor hen te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het nummer van hun verblijfskaart of door hen per post een speciale code toe te sturen?

De heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën. - Vorig jaar werden 168.818 aangiften via Tax-on-web ingediend.

Zoals vooraf aangekondigd is Tax-on-web van start gegaan op 30 mei 2005. Er waren een aantal punctuele problemen, maar die zijn inmiddels opgelost met een verbeterde versie van Tax-on-web, die morgen in gebruik wordt genomen.

Het belangrijkste probleem betrof alleenstaanden die moeilijkheden ondervonden om zich voor honderd procent eigenaar te verklaren van een gebouwd of verbouwd onroerend goed.

Verder is de berekeningsmodule op dit ogenblik nog niet voldoende stabiel. De administratie zet alle middelen in om de module te verfijnen, zodat ze zo snel mogelijk beschikbaar kan zijn.

Wat de einddatum voor de indiening betreft, blijft de kalender voor de terugzending van de aangiften in de personenbelasting behouden.

De Tax-on-web aangiften zullen zo vlug mogelijk worden behandeld. De administratie moet er evenwel voor zorgen dat de elektronische en de papieren aangifte gelijkwaardig worden behandeld.

De vierde vraag behoort tot de bevoegdheid van de Staatsecretaris voor Informatisering van de Staat, de heer Vanvelthoven.

Wie geen Belgische nationaliteit heeft, moet zich persoonlijk inschrijven bij FEDICT, de Federale overheidsdienst voor informatie- en communicatietechnologie. Hij krijgt dan een gebruikersnaam en een password en binnen de vijf dagen ontvangt hij, zoals de Belgen, per post zijn token.

De vraag gemeentelijke registratiekantoren in te richten om te vermijden dat niet-Belgen naar Brussel moeten gaan, is zonder resultaat gebleven, met uitzondering van twee gemeenten.

Mondelinge vraag van de heer Philippe Moureaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de veiligheids- en preventiecontracten» (nr. 3-711)

De heer Philippe Moureaux (PS). - Sedert een vijftiental jaar wordt over veiligheidscontracten, die sindsdien veiligheids- en preventiecontracten zijn geworden, onderhandeld met tientallen gemeentebesturen van Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Dankzij die contracten waren meer acties mogelijk, zowel repressief als preventief. Het gedeelte `veiligheid' in strikte zin is opgegaan in de politiehervorming.

Er was overeengekomen dat die instrumenten langere tijd zouden worden behouden. In overeenstemming met de regering, waaraan onze partij vertrouwen had geschonken, was bepaald dat de huidige contracten tot eind 2006 zouden worden verlengd. Zo was er voldoende tijd om hun toekomst na die datum te bespreken. Op een begrotingsconclaaf werd ook beloofd dat die contracten zouden worden geïndexeerd, want dat was al lange tijd niet meer het geval.

We zijn dan ook verbaasd te vernemen dat de regering, in ieder geval de minister van Binnenlandse Zaken, tegen einde dit jaar de lopende contracten wil stopzetten en we geen enkele garantie hebben over het voortbestaan van die contracten, noch over de kredieten of de indexering ervan, al heeft de regering in een andere verklaring de wens geuit om dat aspect van het veiligheidsbeleid te versterken.

Ik zou graag de redenen kennen voor die plotse koerswijziging van de regering. Indien men in een ruimer kader wil onderhandelen en de budgettaire middelen wil handhaven voor de gemeenten die thans een contract hebben, moet men verstandig te werk gaan.

Het is nu al juni, we lopen dus het risico dat de onderhandelingen pas in oktober aanvatten, wat weinig tijd laat voor een echte onderhandeling.

Ik vrees dat de minister een slechte beslissing heeft genomen. Ik zou graag de redenen daarvan kennen. Zou het overigens niet beter zijn de maatregelen toe te passen waarvoor de regering het vertrouwen van het parlement heeft gekregen?

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Ik herinner aan het regeringsakkoord inzake de ontwikkeling van een duurzame preventie. Op dat vlak is de verbintenis aangegaan zowel de verlenging van de veiligheids- en preventiecontracten als het principe van meerjarenovereenkomsten te garanderen.

De Ministerraad van 30 en 31 maart 2004 heeft zich uitgesproken over de principes van de nieuwe veiligheids- en preventiecontracten: een looptijd van vier jaar; strategische akkoorden gericht op de te behalen resultaten; de evaluatie door de steden en gemeenten van hun lokale veiligheidssituatie; steun van de federale regering aan de steden en gemeenten.

Voor de rechthebbende gemeenten is het immers belangrijk dat de efficiëntie en de duurzame ontwikkeling van het beleid wordt gemeten.

Ik wens overigens de contracten te moderniseren en de administratieve procedures te verlichten. Uit de ervaring blijkt immers dat de administratieve lasten zwaar zijn en overbodige kosten met zich meebrengen, zowel op lokaal als op federaal niveau. De procedures voor de financiële controle moeten worden bespoedigd.

Op 30 en 31 maart 2004 werd beslist het selectiemechanisme voor de rechthebbende gemeenten en de verdeelsleutel voor de toegekende middelen objectiever te maken.

Het was nooit onze bedoeling een structurele financiering te organiseren via de veiligheids- en preventiecontracten, maar wel op lokaal niveau een impuls te geven aan de strijd tegen criminaliteitsverschijnselen.

Wat de middelen voor het preventiebeleid betreft, gaat het regeringsakkoord uit van het principe van de versterking van het veiligheidsbeleid en een verhoging van de middelen. De beslissingen hangen dus af van de begroting. Er moet worden ingegaan op problemen inzake het behoud van het contingent van de 73 gemeenten, de eventuele uitbreiding ervan en de indexering in het kader van de begrotingsbesprekingen voor 2006.

Ik wijs erop dat het preventiebeleid al werd versterkt: enerzijds door de invoering van een extra contingent Activa-stadswachten en, anderzijds, door een extra toelage aan de Brusselse gemeenten in het kader van de specifieke preventieprojecten tijdens Europese topontmoetingen.

Voor de versterking van de contracten breekt het ogenblik van de waarheid aan bij de opmaak van de begroting 2006. Zoals bekend is dat geen eenvoudige opgave.

De heer Philippe Moureaux (PS). - Ik ben het met de minister eens over bepaalde punten, vooral over de administratieve verlichting, want we verliezen inderdaad energie met de bureaucratische beslommeringen. Een evaluatie lijkt me echt wel wenselijk, hoewel die nu al ruimschoots wordt gemaakt.

Deze contracten maken steeds meer een element uit van een gezamenlijk beleid inzake openbare veiligheid. Het voorbeeld dat ik het beste ken is dat van de versterking van onze politiediensten, die zeer belangrijk blijft.

Er is ook het veiligheidscontract, een contract met het Brussels Gewest met betrekking tot de gemeente die ik goed ken, de gemeentelijke inspanningen, enzovoort. Het is bijzonder gevaarlijk ergens een hoofdstuk uit te lichten om op basis daarvan een vaststelling te doen. We stellen gelukkig een daling vast van een criminaliteit die onrustwekkende proporties had aangenomen. Het is evenwel niet eerlijk te beweren dat dit te danken is aan het veiligheidscontract, temeer daar het ook nauw samenhangt met het repressief beleid.

Het antwoord van de minister is ook en vooral een vraagteken. Hij zegt ons meermaals: we zullen zien. De gemeenten moeten echter ook begrotingen opstellen en proberen een coherent beleid te voeren.

Ik ben ongerust als ik al die onzekerheden hoor over de echte wil van de regering inzake het preventiebeleid, maar we zullen zeker nog terugkomen op dit onderwerp.

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - De regering kan tot een akkoord komen over de principes, ook al is dat niet gemakkelijk.

De Ministerraad van 30 en 31 maart 2004 heeft al het kader vastgesteld waarbinnen ik wil werken. Als we meer willen doen, versterken, uitbreiden en ons niet meer beperken tot de 73 huidige gemeenten, hebben we meer budgettaire middelen nodig.

Op dat punt kan niet antwoorden tot na de opmaak van de begroting 2006. De maand oktober is daarvoor van wezenlijk belang.

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «het forum voor de staatshervorming» (nr. 3-704)

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Het forum voor de staatshervorming dat werd aangekondigd in de federale regeringsverklaring van 2003 is intussen een monster van Loch Ness geworden: soms duikt het op, dan is het weer weg, maar veel zien we er niet van.

Na de hele saga rond Brussel-Halle-Vilvoorde rijst de vraag of dit forum, ondanks het feit dat de regering al de helft van haar regeerperiode heeft uitgedaan, nog zal bijeenkomen. Aan de ene kant heeft PS-voorzitter Di Rupo, in de nasleep van Brussel-Halle-Vilvoorde, laten weten dat hij alle communautaire problemen in de koelkast wil stoppen. Aan de andere kant verklaarde de eerste minister nog zeer recent in de Kamer, tijdens het B-H-V-debat, dat er toch nog tijdens deze regeerperiode werk wordt gemaakt van dat forum.

Tegenover de verklaring van Elio Di Rupo staat de verklaring van minister-president Leterme van 18 mei 2005, die nog altijd als volgt naar het forum verwijst: `Daarom moeten de vragen van Vlaanderen over een betere bevoegdheidsverdeling op de agenda worden geplaatst. Op het in het federale regeerakkoord voorziene forum zal de Vlaamse regering, conform het Vlaamse regeerakkoord, de gerechtvaardigde eisen inzake financiële en fiscale autonomie, bijkomende en homogene bevoegdheden en constitutieve autonomie aan de orde stellen.' Daarom mijn vraag waar dat forum blijft. Ik heb de vice-eerste minister daar al over ondervraagd op 6 november 2003, een paar maanden na de installatie van de regering. Hij verklaarde toen: `Minister Michel' - die toen bevoegd minister was voor de Institutionele Aangelegenheden - `en ikzelf zullen binnen de komende weken een basistekst opstellen waarin de samenstelling en de timing van het forum aan bod komen. Het is de bedoeling daar alle kwesties punt na punt te behandelen'. De vice-eerste minister heeft toen de diverse punten aangehaald. Het eerste grote punt was zowaar de verkeersveiligheid.

Het forum is van start gegaan op 19 oktober 2004, vele maanden later, en na die oprichtingsvergadering is er in feite niet veel meer van gehoord.

Ik heb heel geduldig gewacht en pas op 9 december 2004 heb ik de vice-eerste minister opnieuw ondervraagd. Hij antwoordde toen dat er op het vlak van de samenstelling van het forum nog één detail moest worden geregeld, namelijk de vertegenwoordiger van de Senaat en hij beloofde: `We zullen binnen de komende weken een voorstel van agenda opmaken'. Maar daar is nog altijd niets van in huis gekomen. De regering is intussen in de helft van haar regeerperiode. De Vlaamse regering heeft er opnieuw en zeer uitdrukkelijk op aangedrongen het forum bijeen te roepen en er niet alleen de agenda van de federale regering te behandelen, maar ook de punten die de Vlaamse regering wil aankaarten inzake homogene bevoegdheidspakketten, financiële en fiscale autonomie.

Om al die redenen heb ik voor de vice-eerste minister opnieuw enkele vragen.

Wordt dat forum nog opgestart tijdens deze regeerperiode en zo ja, wanneer, met welke agenda, met welke timing en met welke finaliteit voor ogen?

Blijven de woorden die de vice-eerste minister op 6 november 2003 uitsprak, nog altijd gelden? Kan op het forum nog altijd `alles besproken worden'? Geldt dat ook voor de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde en geldt dat eveneens voor alle punten die de Vlaamse regering naar voren heeft geschoven in haar regeerverklaring van 18 mei jongstleden?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - De regering blijft op het standpunt dat in het regeerakkoord van 2003 is opgenomen. Bij de installatie van het forum op 19 oktober 2004 heeft de premier dat standpunt herhaald. Belangrijke onderdelen ervan zijn onder meer homogene bevoegdheidspakketten voor de Senaat, constitutieve autonomie voor het Brussels gewest, herziening van artikel 195 van het Gerechtelijk Wetboek en de verkiezingsdata voor federale en deelstaatverkiezingen.

Bij de vertrouwensstemming van enkele weken geleden heeft de eerste minister bevestigd dat het regeerakkoord zal worden uitgevoerd. Alles kan uiteraard worden besproken, maar dat heeft niet veel zin als we niet verwachten tot een resultaat te komen. Ik geloof niet dat het forum kan worden gezien als een herkansing van de vorige besprekingen. De regering stelt dat er een probleem is dat in 2007 opgelost moet zijn en niet noodzakelijk vroeger. Van mij moet weinig initiatief worden verwacht om opnieuw een groot gesprek over Brussel-Halle-Vilvoorde te beginnen, wetende dat het vorige gesprek is mislukt. Dat betekent echter niet dat het forum niet verder kan werken. Het is wel verstandig om even de tijd te nemen om de problemen die rond Brussel-Halle-Vilvoorde zijn gerezen tot rust te laten komen, zodat kan worden gestart in een meer serene sfeer. De kans dat er na de zomervakantie opnieuw kan worden gepraat is groter dan nu. De verstandhouding tussen de partijen moet daarvoor voldoende goed zijn. Het is dus verstandig wat tijd te nemen alvorens met het forum te starten.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - De bedoeling van mijn vraag bestond er niet enkel in Brussel-Halle-Vilvoorde nog eens op te rakelen. Met de handige truc om de verkiezingen van 2007 einde juni te laten plaatsvinden, wordt een oplossing voor Brussel-Halle-Vilvoorde vier jaar uitgesteld. Dan moet die oplossing er niet zijn vóór de verkiezingen van 2007, maar wel vóór de verkiezingen van 2011.

Naar aanleiding van de problemen rond Brussel-Halle-Vilvoorde heeft de Vlaamse regering een stelling ingenomen met betrekking tot het forum zelf. Aanvankelijk was het niet de bedoeling dat Brussel-Halle-Vilvoorde op het forum aan bod zou komen. Op 6 november 2003 heb ik de vice-premier daarover een vraag gesteld. Hij antwoordde dat het binnen enkele weken zou worden opgestart. Het heeft geduurd tot oktober 2004. Na een startvergadering hebben we er niets meer over gehoord. Het enige wat de vice-premier nu zegt is dat we wel zullen zien na de zomer. Ik leidt daaruit af dat nog helemaal niet is afgesproken wanneer het overleg effectief start. `Na de zomer' kan ook betekenen `binnen enkele jaren'.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - Ik zeg na de zomer.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - In 2007 is ook `na de zomer'. Ik besluit dat de regering helemaal niet van plan is om te starten met dat forum.

Mondelinge vraag van de heer Etienne Schouppe aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven en aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de economische compensaties voor de aankoop van militaire vliegtuigen A400M» (nr. 3-713)

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Op 1 juni 2001 heeft de regering beslist tot de aankoop van zeven transportvliegtuigen A400M met een bijzondere militaire uitrusting. In punt 3 van het regeringsbesluit terzake staat dat het vervolgcomité zo snel mogelijk moet samenkomen of: `Le comité de suivi concerné doit être réuni le plus rapidement possible.' In punt 4 staat dat de ministers van Begroting en Economie de ministerraad moeten informeren over het evenwichtige aandeel van Belgische bedrijven in die aankoop.

De aankoop geschiedt volgens de OCCAR-conventie, wat betekent dat 100% compensatiebestellingen naar België moeten terugvloeien. Op 26 mei heeft minister Flahaut dat in antwoord op mijn vraag niet ontkend.

Een achtste vliegtuig is bestemd voor Luxemburg, maar maakt deel uit van de Belgische bestelling.

In antwoord op mijn vraag van vorige week heeft minister Flahaut mij medegedeeld dat het vervolgcomité op 17 juni eerstkomend een eerste vergadering zou houden, dus vier jaar na de bestelling.

Voor de informatie aan de regering over het evenwichtige aandeel van de Belgische industrie werd ik verzocht mij te wenden tot minister Verwilghen en tot minister Vande Lanotte die zojuist het halfrond heeft verlaten.

Is het juist dat de regering nog geen enkele informatie over de compensatiebestellingen heeft ontvangen? Dat is toch hoogst merkwaardig na vier jaar. Zo ja, waarom?

Minister Flahaut deelt mee dat reeds voor 564.413.000 euro bestellingen bij Belgische firma's werden geplaatst. Hoe is de verdeling tussen Vlaanderen, Brussel en Wallonië?

Is de globaliseringsverdeelsleutel tussen de gewesten hierbij gevolgd?

Tegenover een theoretisch globaal pakket dat kan oplopen tot 1,3 miljard, moeten overeenkomstig de OCCAR-conventie dus nog veel compensatiebestellingen worden geplaatst, minstens voor 650 miljoen euro. Wat kan het bedrijfsleven van de drie gewesten in de nabije toekomst nog verwachten?

Aan de vooravond van de tentoonstelling op Le Bourget mag ik aannemen dat hierover op politiek niveau van gedachten is gewisseld.

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Ik zal het A400M-programma voor alle duidelijkheid in het juiste kader plaatsen. In de ministerraad van 1 juni 2001 werd, op voordracht van de minister van Landsverdediging, beslist tot de aankoop van zeven A400M-toestellen voor de Belgische luchtmacht en één toestel voor Luxemburg. De aankoop van de acht toestellen bedroeg ongeveer 1,3 miljard euro. Het A400M-programma is een belangrijk Europees internationaal samenwerkingsverband waarop het principe van de juste retour van toepassing is. In dat systeem wordt gestreefd naar een return voor elke deelnemende staat, overeenkomstig de inbreng. Dat is een belangrijk verschil met de klassieke Belgische regelgeving voor economische compensaties voor de nationale aankoopprogramma's van Landsverdediging.

Ik beschik niet over alle noodzakelijke informatie om uitspraken te doen over de gerealiseerde economische return. Zowel mijn voorganger als ik drongen erop aan het vervolgcomité bijeen te roepen. Nu het comité zijn werkzaamheden kan starten, zal het de nodige gelegenheden moeten krijgen om het economische onderdeel in alle transparantie te onderzoeken. Ik meen dan ook dat het vervolgcomité in de eerste plaats moet streven naar een economische return voor de Belgische industrie en een evenwichtige verdeling van die industriële return in België. Het is ook wenselijk de follow-up van het A400M-programma uit te breiden tot het economische hoofdstuk, hetzij door systematische informatieverstrekking van Landsverdediging, hetzij door een vertegenwoordiger van de minister van Economie de vergaderingen van het A400M Programme Committee als waarnemer te laten volgen.

De heer Schouppe vraagt voorts wat er met het resterende deel, toch nog altijd 650 miljoen euro, zal gebeuren? Er zullen voor ons land in de toekomst nog heel wat gelegenheden tot return zijn. Ik denk aan de instrumentenbouwers en de vestigingen van centra voor training en/of wisselstukken.

Ik hoop dat het vervolgcomité na vier jaar eindelijk de nodige klaarheid kan brengen.

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Ik heb het antwoord van de minister goed begrepen en stel tot mijn grote spijt, of zelfs ergernis, vast dat hij niet op de hoogte is van de gevolgen van de bestelling voor de Belgische economie omdat het vervolgcomité nog niet bijeengekomen is. Minister Flahaut beloofde hier vorige week dat hij het comité op 17 juni eerstkomend zou bijeenroepen. Ik heb echter vernomen dat de agenda nog niet vastligt. Ik zal dit probleem opnieuw aansnijden in onze eerste vergadering na 17 juni, want de bestellingen zijn belangrijk in de huidige economische context, zowel voor Vlaanderen, Wallonië als Brussel. Het is voor ons een must dat die bestellingen in België geplaatst worden. Andere landen hechten veel belang aan de return. Ik hoop dat ons land de bedragen waarop het recht heeft spoedig effectief kan binnenhalen.

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Uit mijn antwoord blijkt duidelijk dat ik de mening van de heer Schouppe deel. De compensaties moeten op een correcte en transparante manier worden gerealiseerd.

De heer Wim Verreycken (VL. BELANG). - Drie weken geleden werd in het kader van een vraag om uitleg identiek dezelfde vraag gesteld als vandaag. Het antwoord dat de minister van Landsverdediging toen gaf, is totaal tegengesteld aan dat van de minister van Economie vandaag.

Ik stel voor dat de voorzitter het Bureau voorstelt om na de vergadering van het opvolgingscomité van 17 juni 2005 een actualiteitendebat te organiseren zodat deze kwestie in de aanwezigheid van de minister van Landsverdediging grondig kan worden uitgepraat.

De voorzitter. - Als er drie vragen over hetzelfde onderwerp worden geagendeerd, kunnen we daarover een actualiteitendebat organiseren.

De heer Wim Verreycken (VL. BELANG). - Het Bureau kan daartoe ook zonder meer beslissen.

Mondelinge vraag van de heer Pierre Galand aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor Europese Zaken over «het voorstel met betrekking tot de gecorrigeerde aanbiedingen van de Europese Commissie» (nr. 3-712)

De heer Pierre Galand (PS). - De Europese Unie moet haar standpunt bepalen met het oog op de bespreking van het Algemeen Akkoord over de Handel in Diensten (GATS). In het kader daarvan heeft de Commissie haar voorstel inzake `gecorrigeerde aanbiedingen' verspreid onder de lidstaten. Op basis van die lijst bepaalt de Commissie de dienstensectoren die ze de andere lidstaten van de WTO voorstelt te liberaliseren.

Als mijn informatie correct is, zou België zijn opmerkingen op 6 mei aan de Commissie hebben medegedeeld. De resolutie die op 18 december 2002 door de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd aangenomen over de GATS-onderhandelingen, vroeg de regering zich te verzetten tegen de nieuwe vragen en aanbiedingen tot liberalisering namens Europa op domeinen van openbaar belang als water en gezondheid. De resolutie vroeg de regering ook om het parlement geregeld in te lichten over de voortgang van de onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie.

Ter gelegenheid van mijn mondelinge vraag van 14 december 2004 over de GATS, zei uw collega Marc Verwilghen, die in uw naam antwoordde, dat minister De Gucht mij op de hoogte zou houden van de voortgang van de onderhandelingen. Ik heb echter nog altijd geen informatie gekregen.

Aangezien resoluties zijn ingediend in alle assemblees, zouden wij graag geregeld worden ingelicht over en betrokken worden bij de bepaling van het Belgisch standpunt over dat gevoelige dossier.

Ik heb vernomen dat België de Commissie preciseringen zou hebben gevraagd over de mode 4, en meer bepaald over de voorwaarden en het niveau van het numeriek plafond. U kent onze bekommernis en die van het middenveld met betrekking tot die punten. Het is dan ook bijzonder belangrijk dat het parlement terzake zijn rol kan spelen.

De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Dit is een belangrijke vraag in het licht van het internationaal debat dat daarover wordt gevoerd in de WTO. Als diensten worden geviseerd door richtlijnen - ik denk aan de Bolkestein-richtlijn - moet er eenzelfde aanpak zijn op internationaal en Europees niveau.

Overeenkomstig de beslissing die de Algemene Raad op 1 augustus 2004 heeft aangenomen, het juli-pakket, heeft de Europese Unie zich ertoe verbonden tegen 31 mei 2005 een gecorrigeerde aanbieding voor te leggen. De ambitie van de Commissie voor die gecorrigeerde aanbieding was veel beperkter dan in 2003, als gevolg van het lage niveau van de verbintenissen van de WTO-partners voor de oorspronkelijke aanbiedingen. De Commissie wou die gecorrigeerde aanbieding toch voorstellen om haar leiderschap in Genève te vrijwaren.

De heer Galand mag gerust zijn dat de domeinen van openbaar belang volledig werden gevrijwaard in de gecorrigeerde aanbieding. De Europese Commissie heeft immers geen nieuwe verbintenissen ingediend in gevoelige sectoren als gezondheid, opvoeding, watervoorziening of de audiovisuele sector. De Commissie heeft ook gepreciseerd dat de aanbieding van de Unie en haar lidstaten niet mocht worden geïnterpreteerd als een privatisering van de openbare diensten of als een belemmering van de reglementering van die openbare diensten.

De verbeteringen van de gecorrigeerde aanbieding vloeien vooral voort uit de consolidatie van de verbintenissen van de 25 lidstaten, en niet langer de verbintenissen van de vroegere 15 lidstaten zoals het geval was in de oorspronkelijke aanbieding van 2003. De gecorrigeerde aanbieding is dus belangrijker, aangezien de tien nieuwe lidstaten hun niveau van verbintenissen moeten aanpassen aan dat van de vijftien.

Wat de mode 4 betreft, namelijk de tijdelijke verplaatsing van zeer hooggeschoolde personeel van een lidstaat naar een andere lidstaat, stelde de gecorrigeerde aanbieding voor om het toepassingsgebied van de verbintenissen uit te breiden tot de zelfstandige juristen.

Ik ken de bekommernis van de heer Galand en van het middenveld over dat punt. Juist om in te gaan op die bezorgdheid heeft de Commissie, op uitdrukkelijk verzoek van België, aanvaard een verklaring te herhalen die werd afgelegd bij de indiening van de oorspronkelijke aanbieding op de vergadering van het Comité 133 Titularissen in april 2003.

In de lidstaten waar de numerieke plafonds mogen worden toegepast, worden die plafonds voor elke lidstaat bepaald rekening houdend met de recente en toekomstige ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de sectoren waarvoor verbintenissen zijn aangegaan.

Het indienen van een aanbieding loopt niet vooruit op de voorwaarden voor de toepassing van mode 4. Bij de aanpassing van die voorwaarden zal inzonderheid rekening worden gehouden met de in de lidstaten bestaande aanpak om het aantal contractuele dienstverleners te regelen.

De voorwaarden en het niveau van de numerieke plafonds moeten nog worden bepaald. De Commissie zal de debatten en de reflectie over het onderwerp met de lidstaten voortzetten.

De heer Pierre Galand (PS). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn duidelijk antwoord. Heeft België een vraag om vrijstelling ingediend in het geval van de afschaffing van de numerieke plafonds?

De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik zal mij informeren en u later het antwoord bezorgen, mijnheer Galand.

Mondelinge vraag van de heer Jean-Marie Cheffert aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de vergoeding van erelonen van advocaten door de aansprakelijke partij» (nr. 3-709)

De voorzitter. - De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Jean-Marie Cheffert (MR). - In september 2004 heeft het Hof van Cassatie een baanbrekend arrest geveld door in te stemmen met de vergoeding van erelonen van advocaten en experts door de aansprakelijke partij. Vanaf nu kan de verliezende partij moeten opdraaien voor de kosten. De auteurs zijn het erover eens dat dit arrest, dat betrekking heeft op de contractuele aansprakelijkheid, ook van toepassing is voor de buitencontractuele en zelfs voor de delictuele aansprakelijkheid.

In november vorig jaar heb ik de minister opgeroepen een wetgevend initiatief te nemen. Ze zei dat ze de Ordre des barreaux francophones et germanophone (OBFG) en de Orde van Vlaamse Balies om advies had gevraagd, maar dat ze nog altijd wachtte op het antwoord van OBFG. Inmiddels heeft die een advies verstrekt dat overeenstemt met het advies van de Vlaamse orde. Beide ordes menen dat de in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek voorziene rechtsplegingsvergoeding, die wordt toegekend aan de partij die het proces wint voor zover ze door een advocaat wordt vertegenwoordigd, en waarvan het bedrag varieert naargelang de inzet en de omvang van de betwisting, forfaitair moet worden verhoogd.

Alle ordes zijn het hierover eens, maar omdat er geen wettelijke basis bestaat passen de grondrechters dit beginsel op ongelijke wijze toe. Wie een proces verliest, kan worden veroordeeld tot het betalen van een som die kan variëren van 500 tot 5.000 euro of meer.

Er rijzen twee problemen. Ten eerste voorziet ons recht in de mogelijkheid dat iemand die een nutteloos proces aanspant wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens een roekeloze en tergende vordering. Dankzij die bepaling kan de persoon tegen aan wie een proces werd aangedaan worden vergoed voor de kosten die hij heeft gemaakt voor zijn verdediging.

De advocaten en de mensen uit de praktijk hebben er geen enkel bezwaar tegen dat de winnende partij een deel van de kosten vergoed krijgt, maar niet in de huidige omstandigheden. Zeer weinig advocaten kunnen een cliënt die hen komt raadplegen over een rechtszaak duidelijk en klaar antwoorden of hij het proces zal winnen of verliezen. Mijn vroegere prof, de heer Delpérée, zal me zeker niet tegenspreken.

Als het de bedoeling is om justitie toegankelijker te maken, dan vrees ik dat de maatregel een averechts effect zal hebben. De advocaten zullen hun cliënten op de hoogte moeten brengen van het bestaan van dit systeem. Die cliënten zullen vrezen dat ze hun proces zullen verliezen en zullen moeten opdraaien voor de kosten, hoewel ze ervan overtuigd zijn dat ze gelijk hebben.

Bovendien zullen sommige magistraten de situatie gebruiken om klagers te ontmoedigen. Hoe hoger de mogelijke kosten, hoe kleiner de bereidheid om te procederen.

Het is hoog tijd voor een wetgevend initiatief aangezien justitie op termijn enkel nog toegankelijk zal zijn voor de rijksten en voor de onvermogenden, voor wie de vergoeding van erelonen door de aansprakelijke partij toch geen verschil maakt.

De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Het arrest van 2 september 2004 betekent inderdaad een ommekeer in de jurisprudentie van het Hof van Cassatie met betrekking tot de vergoeding van erelonen van advocaten en expertisekosten door de aansprakelijke partij. Het arrest bepaalt dat een rechter de verliezende partij kan doen opdraaien voor de erelonen van de advocaten en de expertisekosten van de winnende partij.

De minister van Justitie heeft de Ordre des barreaux francophones et germanophone en de Orde van Vlaamse balies om advies en suggesties gevraagd.

De twee ordes stellen voor de rechtsplegingsvergoeding, die momenteel los staat van de hoogte van de erelonen, bij koninklijk besluit te verhogen zodat ze forfaitair bijdraagt om de winnende partij schadeloos te stellen. Het fundamentele verschil tussen de adviezen van beide ordes ligt in beoordelingsbevoegdheid van de rechter.

De minister is ervan overtuigd dat wetgevend moet worden opgetreden.

Als er geen wettelijke regeling komt, dan dreigt niet alleen rechtsonzekerheid te ontstaan, maar bovendien komt ook de toegang tot justitie in het gedrang. De minister bestudeert momenteel alle facetten van het probleem.

Ze is a priori voorstander van een regeling waarbij aan de rechter een echte beoordelingsbevoegdheid wordt toegekend, die zou deel uitmaken van een wettelijk kader dat een zeker automatisme vooropstelt opdat men op vooraf zicht zou hebben op de proceskosten.

De rechter zou dus rekening kunnen houden met een duidelijk onevenwicht tussen de economische en sociale situaties van de respectieve partijen in het geding. Ook de houding van de partijen tijdens het proces kan een belangrijk criterium zijn.

Die soepelheid is noodzakelijk om de reglementering inzake de vergoeding van erelonen door de aansprakelijke partij in te schrijven in een beleid dat is gericht op een vlottere toegang tot justitie. Als dit niet gebeurt, dan zal de vergoeding door de aansprakelijke partij een echte rem vormen op de toegang tot justitie voor burgers die te goeder trouw zijn maar het niet zo breed hebben.

De minister is zich dan ook terdege bewust van de mogelijke averechtse effecten van een slecht toegepast systeem van vergoeding door de aansprakelijke partij.

Ten slotte zal de minister bij haar hervorming altijd uitgaan van het belang van de rechtsonderhorige.

De heer Jean-Marie Cheffert (MR). - Ik hoop dat de minister snel een oplossing uitwerkt. Er rijzen immers ernstige problemen bij bepaalde magistraten.

Mondelinge vraag van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de toestand in de Democratische Republiek Congo» (nr. 3-716)

De voorzitter. - De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - Voor de Democratische Republiek Congo is 30 juni om twee redenen een beslissende en symbolische datum. Het is de verjaardag van de onafhankelijkheid van het land en de dag die in het kader van het transitieproces was vastgelegd voor democratische verkiezingen.

Onlangs verklaarde de voorzitter van de onafhankelijke kiescommissie dat de technische middelen niet toereikend waren om op die datum verkiezingen te houden. Er heerst grote onrust. Sommigen gaan ervan uit dat het na deze vervaldag afgelopen zal zijn met het transitieproces en dat alle hypotheses mogelijk zullen zijn, met inbegrip van de meest gevaarlijke, zoals een opflakkering van het geweld in Congo.

We weten dat zich in Katanga separatistische onlusten hebben voorgedaan. Ook in Zuid-Kivu is de situatie onrustig nu 6.000 personen na slachtpartijen uit hun dorpen zijn moeten vluchten. Het is duidelijk dat het geweld weer de kop opsteekt.

Sommige personen die geen deel uitmaken van het transitieproces maken van de datum van 30 juni gebruik om macht te verwerven.

Die onrust werd niet alleen in Congo gevoeld, maar ook binnen de Congolese gemeenschap in België. We hebben zelfs kunnen lezen dat bedreigingen werden geuit tegen de ambassade van Congo in Brussel.

Beschikt de minister over informatie dat we moeten vrezen voor een algemene opflakkering? Wat is zijn analyse van de toestand?

De internationale gemeenschap - waarbinnen België een rol speelt - moet alle beschikbare middelen aanwenden om druk uit te oefenen op de Congolese overheden en het Congolese middenveld. Ze moeten eraan worden herinnerd dat 30 juni in het transitieproces een datum is die niet zomaar kan worden gewijzigd zonder dat het transitieproces in het gedrang wordt gebracht. De Congolese vice-president Azarias Ruberwa, die overigens ook voorzitter is van het Rassemblement congolais pour la Démocratie (RCD-Goma), bevestigde dit trouwens in de krant La Libre.

Ik wens dat minister De Gucht op internationaal vlak sterke initiatieven neemt en het Congolese volk helpt de problematiek beter te begrijpen. De Congolese overheden moeten hiertoe een duidelijk tijdschema opstellen.

De minister moet alle maatregelen nemen die nodig en nuttig zijn om een opflakkering op 30 juni te vermijden.

De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - De heer Brotcorne stelt terecht dat de komende weken en 30 juni zeer delicaat zijn in de Democratische Republiek Congo. Op 30 juni zal de eerste fase van het transitieproces aflopen en een verlenging lijkt noodzakelijk. Die mogelijkheid is trouwens opgenomen in de transitiegrondwet. Het Congolese parlement zal zich in de komende dagen waarschijnlijk voor een verlenging uitspreken.

Tegelijkertijd stellen we vast dat de Congolese bevolking ongeduldig wordt. Sommige kleine politieke partijen maken hiervan gebruik om de ontevredenheid aan te wakkeren of zelfs om onlusten uit te lokken. De bevolking is trouwens ook ten einde raad door de uiterst moeilijke sociale en economische omstandigheden. Men heeft de indruk dat de Congolese overheden er in de eerste fase van het transitieproces niet echt in zijn geslaagd om de Congolezen het bewijs voor te leggen dat de economische toestand erop vooruit is gegaan en dat hun lot is verbeterd.

In de komende cruciale weken moeten dus positieve signalen worden gegeven. Een ervan is de goedkeuring van de grondwet door de Assemblée nationale. België kan samen met zijn partners van het CIAT, het internationaal comité voor de begeleiding van de transitie, de hoofdrolspelers in het transitieproces aanmoedigen om vooruitgang te boeken en de bevolking aan te tonen dat het verkiezingsproces onomkeerbaar is. We hopen dus echt dat in juni kan worden gestart met de telling van de kiezers en dat de wet op het referendum zo snel mogelijk wordt goedgekeurd. We dringen er bij al onze Congolese gesprekspartners ook op aan dat ze het zo snel mogelijk eens worden over een precies tijdschema voor de verkiezingen. Al die positieve signalen kunnen bijdragen tot een ontspanning van de situatie.

We vragen de Congolese overheden beter te communiceren met de bevolking en de politieke moed te hebben om aan de publieke opinie uit te leggen welke problemen rijzen naar aanleiding van de organisatie van verkiezingen. Tegelijkertijd moeten ze hun formeel engagement voor vrije verkiezingen bevestigen.

België dringt samen met de Europese Unie aan op een goed beheer en transparantie binnen de Congolese economie. Hierbij wordt het belang onderstreept van de strijd tegen de corruptie en tegen een inflatie die dreigt te ontsporen als de openbare financiën niet beter onder controle worden gehouden.

We richten ook boodschappen aan de oppositiepartijen en vragen hen loyaal en coöperatief deel te nemen aan het verkiezingsproces en gewelddadige en antidemocratische acties te vermijden.

Hierdoor zullen de gemoederen zeker worden gekalmeerd. We volgen de situatie op de voet en België zal samen met de internationale gemeenschap druk blijven uitoefenen op alle Congolese gesprekspartners.

We hebben enkele hoopgevende signalen ontwaard in Oost-Congo, ondanks het zeer ernstige incident waarbij in Nindja in Zuid-Kivu 19 burgers door militieleden werden gedood.

België zal de verschillende maatregelen en acties steunen die kunnen bijdragen tot een echte pacificatie van Oost-Congo. We denken hierbij aan een krachtdadig optreden van MONUC, de effectieve toepassing van het wapenembargo, de terugkeer van de Forces démocratiques de libération du Rwanda (FDLR) naar Rwanda, de ontwapening van alle negatieve krachten, een echte samenwerking tussen het Internationaal Strafhof en de overheden teneinde de oorlogsmisdadigers te vervolgen en de opleiding van geïntegreerde brigades binnen het Congolese leger.

Mondelinge vraag van de heer Wim Verreycken aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetaling van late of veelvuldige zwangerschapsafbrekingen door de ziekteverzekering» (nr. 3-714)

De voorzitter. - De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

De heer Wim Verreycken (VL. BELANG). - Ik citeer twee uitspraken van een verantwoordelijke van het Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen uit Leuven: `Er gebeuren hier zeker meer late abortussen dan de gerapporteerde', en: `Ik ken zelf verschillende koppels in die situatie'. Ik citeer ook een gynaecoloog, verbonden aan het Antwerpse Dr. Willy Peerscentrum: `Voor mensen uit het Oostblok en Afrika is abortus soms een vorm van anticonceptie. Soms komen ze tot tien keer terug, telkens voor een abortus.'

Hoe gebeuren de tussenkomsten van de ziekteverzekering voor niet-gerapporteerde late abortussen? Heeft de minister kennis van het inschrijven van abortussen onder andere nomenclatuurnummers, zoals curettages? Wordt naar deze praktijk onderzoek verricht?

Bestaan er cijfers over het aantal buitenlanders dat meermaals om een abortus vraagt, bijvoorbeeld in het Antwerpse Dr. Willy Peerscentrum? Worden al die ingrepen door de sociale zekerheid ten laste genomen?

Werd aan de nationale commissie voor evaluatie van de wet op de zwangerschapsafbreking een advies gevraagd over het dichten van de mazen in het wettelijke net, teneinde oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen?

De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Omwille van de bescherming van het medisch geheim is de terugbetaling door de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging niet gekoppeld aan het registreren van de vrijwillige zwangerschapsafbreking.

De vrijwillige zwangerschapsafbrekingen met een attest in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging krijgen dit attest in het ziekenhuis steeds onder de nomenclatuurcode `intra-uterale curettage'. In de ambulante sfeer wordt de verstrekking gedekt door een forfait voor de begeleiding van de zwangere vrouw, en indien nodig, de abortus.

Minister Demotte heeft geen weet van attesten onder andere nomenclatuurcodes. Voor zover hij weet is er geen onderzoek ter zake in het kader van de verplichte verzekering.

De enige algemene en gecentraliseerde informatie waarover we beschikken, is die van de nationale evaluatiecommissie van de wet van 3 april 1990 inzake zwangerschapsafbreking. Die informatie is anoniem.

Een vergoeding door de sociale zekerheid voor vreemdelingen is enkel mogelijk in het kader van de Europese verordening 1408/71.

Zoals de naam het zegt, is de commissie belast met een algemene evaluatie van de wet. Het laatste verslag maakte geen melding van oneigenlijke toepassingen van de wet en er is hieromtrent dan ook geen enkele aanbeveling gedaan.

De heer Wim Verreycken (VL. BELANG). - De minister beschikt inderdaad over zeer weinig cijfers en informatie. Uit de citaten die ik gaf blijkt dat die feiten zich voordoen, maar de minister weet blijkbaar van niets en doet alsof zijn neus bloedt. Als ik naar cijfers vraag, verwijst hij naar Europese richtlijnen. De minister is dus zeer slecht geïnformeerd of wil slecht geïnformeerd worden. Met beide situaties heb ik problemen. De sociale zekerheid verdient beter dan een slecht geïnformeerde minister die laat aanmodderen en die niet weet dat tot tienmaal toe een abortus wordt gebruikt als anticonceptiemiddel. Dergelijke situaties moeten worden aangepakt.

Mondelinge vraag van mevrouw Christel Geerts aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het rookverbod in restaurants» (nr. 3-715)

De voorzitter. - De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

Mevrouw Christel Geerts (SP.A-SPIRIT). - Deze week vernamen we dat de minister vanaf 2007 een rookverbod wil invoeren dat enkel zou gelden voor restaurants. Hij zou voor de cafés een uitzondering maken vanwege hun ``gezelligheidsfunctie''. In restaurants kunnen nog onder bepaalde voorwaarden rookruimtes worden ingericht.

We namen afgelopen week ook kennis van diverse reacties uit de horecafederaties. Sommigen koppelen dit rookverbod aan een vraag voor compensaties, zoals een BTW-verlaging. Anderen wijzen vooral op een te vrezen daling van de omzet en het daaraan gekoppeld banenverlies.

Het Platform voor een rookvrije horeca juicht het voornemen van de minister toe en wijst naast het gezondheidsbevorderende aspect vooral op het feit dat de buitenlandse ervaringen aantonen dat er op termijn geen negatieve gevolgen hoeven te zijn.

Welke regelgevende procedure zal de minister volgen?

Wanneer wordt dit rookverbod van kracht?

Hoe zal het onderscheid worden gemaakt tussen een café en een restaurant? Wat zal er gebeuren met allerlei tussenvormen, zoals brasseries en dergelijke?

Worden er vergoedingen vastgelegd voor de restaurants die reeds geïnvesteerd hebben om te voldoen aan de huidige regels? Ik verwijs naar afzuiginstallaties en aanpassingen om sigarettenautomaten onbeschikbaar te maken voor min-zestienjarigen.

Worden er vergoedingen gepland voor de restaurants die zullen investeren in een rookruimte?

Hoe ziet de minister de controle op de implementering van deze regelgeving? Wordt op de klant of op de uitbaters gefocust?

De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister Demotte. Het ontwerp van koninklijk besluit voorziet in een rookverbod in alle gesloten plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, waaronder de horecainstellingen.

De houders van een drankgelegenheid, omschreven als plaatsen waar alcoholhoudende dranken los van een maaltijd mogen worden geserveerd, kunnen een afwijking aanvragen om een rokerszone te creëren. Deze rokersruimte mag niet groter zijn dan de helft van de oppervlakte, behalve wanneer de drankgelegenheid niet groter is dan 50 vierkante meter, zoals bepaald in de huidige reglementering.

De afwijking wordt toegekend aan instellingen die op basis van een door een accountant, boekhouder of revisor gecertificeerd formulier bewijzen dat de aankopen bestemd voor het bereiden en de verkoop van maaltijden, minder bedragen dan een derde van de totale aankoop en verkoop van drank en voedingsmiddelen.

Voor de nieuwe instellingen wordt de afwijking aangevraagd op basis van geschatte cijfers.

De toelating wordt toegekend door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) voor een periode van drie jaar.

De controles worden door het FAVV gedaan, met occasionele versterking van de controleurs van de FOD Volksgezondheid. De houder en de klant zijn allebei verantwoordelijk voor het naleven van de bepalingen. De wettelijke basis zal in die zin herzien worden.

Elke houder van een niet-rokers café of restaurant, kan een rokersruimte installeren waar enkel dranken mogen worden geserveerd. De grootte van de rookruimte mag niet groter zijn dan een vierde van de totale oppervlakte.

Het koninklijk besluit treedt in werking op 1 januari 2007.

Vanaf de publicatie van het besluit kunnen de instellingen zich aanpassen aan het nieuwe besluit of aan de huidige reglementering, d.i. het K.B. van 15 mei 1990. Zo wordt verkomen dat de instellingen die niet-rokers instellingen worden, onnodige investeringen doen in rokersruimtes en rookafzuigsystemen.

Tijdens de vergadering met de sector werden compensaties gevraagd voor de restaurants die in orde zijn omdat zij over een luchtbehandelings- of afzuigsysteem beschikken. Deze compensaties zouden kunnen bestaan in een verlengde afschrijving. De minister heeft zich ertoe verbonden de sector te steunen bij zijn bevoegde collega's voor iedere economische en financiële maatregel die de sector aanbelangt.

Mevrouw Christel Geerts (SP.A-SPIRIT). - Ik heb enige bedenkingen bij de criteria die de minister hanteert om te bepalen wanneer een horecazaak een restaurant is. De praktijk zal uitwijzen dat dit een zeer moeilijke oefening is.

De minister zegt dat wie al geïnvesteerd heeft in afzuiginstallaties, een vorm van financiële compensatie zal krijgen. Geldt dat ook voor de investeringen om de sigarettenautomaten onbeschikbaar te maken voor min-zestienjarigen?

De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik zal deze interessante opmerkingen overmaken aan mijn collega van Sociale Zaken.

Mondelinge vraag van mevrouw Jihane Annane aan de staatssecretaris voor Europese Zaken over «de conclusies van de interministeriële conferentie Barcelona VII van 30 en 31 mei 2005» (nr. 3-710)

Mevrouw Jihane Annane (MR). - Mijnheer de staatssecretaris, u komt net terug van een vergadering in Luxemburg van de ministers van Buitenlandse Zaken van de landen die meewerken aan het Barcelona-proces. Zij hebben de balans opgemaakt van de voorbije tien jaar en vooral ook de volgende vergadering van november voorbereid, die symbool moet staan voor nieuwe ambities.

U weet dat de Senaatscommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen momenteel een reeks hoorzittingen organiseert op grond van een voorstel van resolutie dat ik heb ingediend met de bedoeling dat België een ambitieus standpunt zou innemen in dat dossier en zou meewerken aan het succes van de conferentie in november.

Van meet af aan hebben sommige van de vijftien landen meer interesse getoond voor dit proces. Welke politieke evaluatie maakt u van de deelname van de tien nieuwe EU-lidstaten aan het proces? Is er tien jaar na het opstarten van de Euromediterrane dialoog sprake van een echt coherent standpunt van de Vijfentwintig?

Als de Vijfentwintig het belang van die regio goed hebben begrepen, zal dit dan zijn beslag krijgen in consequente financiële verbintenissen voor de periode 2007-2013?

Het valt te betreuren dat er, buiten de schuchtere uitvoering van het proces van Agadir, geen wezenlijke vooruitgang werd geboekt inzake de Zuid-Zuid-samenwerking op economisch gebied. Op welke manier moet de belangstelling van de partnerlanden voor die samenwerking worden bevorderd en welke technische hulp moet hen worden geboden opdat de intentieverklaringen concreet vorm zouden krijgen?

Om de politieke hervormingen te bevorderen, hebben de Verenigde Staten gekozen voor gespierde verklaringen terwijl de Europese Commissie het toekennen van bijkomende fondsen wil koppelen aan politieke hervormingen. Hoe hebben de partnerlanden hierop gereageerd en hoe reageerde Egypte, waar binnenkort presidents- en parlementsverkiezingen zullen plaatsvinden?

De vooruitgang in het vredesproces en de nieuwe politieke situatie in Libanon kunnen symbool staan voor de vreedzame oplossing van conflicten. Heerst er een klimaat van vertrouwen tussen de landen aan de zuidkust van de Middellandse Zee, m.a.w. hoe intens is hun politieke dialoog?

Ik stel deze vragen omdat ik graag had vernomen wat u vindt van de vergadering die heeft plaatsgevonden en van het klimaat dat heerst tussen de partnerlanden en de 25 lidstaten.

De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik heb inderdaad deelgenomen aan de interministeriële conferentie van Barcelona waar ik België heb vertegenwoordigd. De vraag van mevrouw Annane is belangrijk, want ze dompelt ons meteen onder in de Europese realiteit. Wij moeten niet alleen de uitbreiding tot een goed einde brengen, we moeten ook een beleid van nabuurschap voeren. Sinds de uitbreiding naar het Oosten hebben we nieuwe buren en na de toetreding van Roemenië en Bulgarije zal dat opnieuw het geval zijn. Maar ook naar het zuiden toe moeten we een beleid van nabuurschap voeren. De ontmoeting van 27 en 28 november 2005 moet de uitdrukking worden van een coherent Europees nabuurschapsbeleid.

België is zich terdege bewust van het strategisch belang van de ontmoeting in november voor het Europees beleid ten aanzien van het Middellandse-Zeegebied. Wij willen de dialoog met onze zuiderburen versterken. Dat is van belang want in ons binnenlands beleid worden wij geconfronteerd met de mediterrane werkelijkheid. Goede betrekkingen met de Middellandse-Zeelanden zullen een positieve weerslag hebben op het leven en op de verhoudingen in onze Belgische samenleving. Voor de dialoog en voor de commerciële, toeristische en culturele uitwisselingen is het belangrijk dat we dat partnerschap met de Middellandse-Zeelanden samen uitbouwen.

Het standpunt van België is ambitieus. België is een van de landen die het Barcelona-proces intensief steunen. Samen met Spanje, Portugal, Frankrijk en Italië stellen wij alles in het werk om de ontmoeting van november 2005 te doen slagen.

De tien nieuwe lidstaten namen deel aan de Euromed-conferentie. Het was een van de eerste malen dat zij officieel optraden als EU-lidstaat. Zij hebben een positieve houding aangenomen die nauw aansluit bij de onze. Die nieuwe lidstaten uit het noorden en het oosten van Europa hebben veel aandacht aan het nabuurschapsbeleid. Zelf pleiten ze voor een goed nabuurschap van de EU met Oekraïne. Ze zouden dat beleid niet graag zien mislukken. Ze denken dat wat we vandaag doen voor het zuiden, morgen ook zal lukken voor het oosten. Hun houding is dus zeer positief. Ze hebben aan de partnerlanden uit het Middellandse-Zeegebied uitgelegd wat zij ondervonden hebben tijdens de politieke veranderingen die hun toetreding tot de EU voorafgingen. Ze legden daarbij de nadruk op de politieke hervormingen en op de Europese waarden.

De onderhandelingen over een financieel akkoord zijn aan de gang en we hopen ze af te ronden vóór einde juni.

We zijn er ons van bewust dat het politiek klimaat en de politieke voorwaarden waaronder de Europese begroting 2007-2013 kan worden goedgekeurd, steeds moeilijker worden. Ik denk onder meer aan de verdragen en aan de verkiezingen die de komende herfst in Duitsland zullen plaatsvinden.

Maar misschien hebben de EU-partners op 16 en 17 juni geen zin om nog eens `Neen aan Europa' te zeggen en zullen ze eerder geneigd zijn om een positief signaal te geven. Alle partijen die vandaag bij de begrotingsdiscussies zijn betrokken, vinden dat Europa over voldoende middelen moet beschikken om zijn samenwerkingsprogramma's te financieren.

België wil voor alles een gunstig investeringsklimaat scheppen voor de Europese ondernemingen in de landen van het Middellandse-Zeegebied, die zich in een ontwikkelingsfase bevinden.

In onze gesprekken dringen wij vanzelfsprekend aan op de onontbeerlijke vereenvoudiging van de reglementeringen en van de administratieve reglementen. Die moeten soepeler en transparanter worden. Verder moet het belastingstelsel worden hervormd en moet de financiële sector worden geherstructureerd.

Wij verlenen hoofdzakelijk steun aan projecten die de transportproblemen in het Middellandse-Zeegebied willen oplossen. Het zou bij voorbeeld interessant zijn om samen te werken voor de aanleg van een autoweg tussen Tunis, Algiers, Tanger en Rabat.

Heel wat van die landen beschikken over energievoorraden en de uitvoer kan een belangrijke bron van inkomsten zijn. Er moet dus worden gezorgd voor een klimaat waarin de netwerken voor het vervoer van gas, aardolie en elektriciteit kunnen worden gevaloriseerd en beter met elkaar kunnen worden verbonden in dat deel van het Afrikaanse continent en van het Midden-Oosten.

Over de politieke hervormingen kon ik van gedachten wisselen met de Egyptische minister van Buitenlandse Zaken, toen ik enkele weken geleden Caïro bezocht naar aanleiding van de honderdste verjaardag van Heliopolis. Dat was meteen een voorsmaakje van de vergadering van enkele dagen geleden.

Over het algemeen aanvaarden de landen van het Middellandse-Zeegebied niet dat men zich op welke manier dan ook bemoeit met hun binnenlandse aangelegenheden. In hun ogen is het Europese model wel boeiend, maar ze wijzen erop dat zij een andere cultuur hebben. Ze vinden dat ons Europees model bij hen in geen geval kan worden toegepast. Ze vinden het overigens niet wenselijk om aan de Euromed-samenwerking politieke hervormingen te koppelen.

In Luxemburg was de Egyptische minister van Buitenlandse Zaken de woordvoerder van de landen van het Zuiden en zijn uiteenzetting was glashelder.

In mijn diplomatieke loopbaan van tien maanden heb ik zelden een zo grote vastberadenheid gezien. Tot nu toe had ik altijd bedachtzame personen ontmoet die hun woorden zorgvuldig kiezen. Hier werd duidelijke taal gesproken. Ondanks enkele nuanceverschillen moet ik erkennen dat de andere landen zich aansloten bij het standpunt van Egypte.

Het overleg tussen de Middellandse-Zeepartners boekt vooruitgang, want ze willen samen het probleem van de veiligheid in het gebied aansnijden. Voor al die landen is bijvoorbeeld het terrorisme een groot probleem.

Een buitenlands waarnemer kan zich moeilijk een oordeel vormen over de intensiteit van hun onderlinge dialoog. We moeten nochtans vaststellen dat de vier landen die het Verdrag van Agadir hebben getekend geen enkele gemeenschappelijke grens hebben. We moeten dus voorzichtig zijn in onze analyses.

Alles wijst er dus op dat men in november 2005 resultaten wil boeken. Spanje bijvoorbeeld wil zich met hart en ziel op die materie storten. Ook het Brits voorzitterschap zal erop moeten toezien dat die ontmoetingen vruchten afwerpen. De dialoog moet verlopen in een geest van wederzijds respect.

De Europese landen moeten rekening houden met de duidelijke taal die werd gesproken over bijvoorbeeld de politieke hervormingen. Het zal geen gemakkelijk debat zijn, maar we zullen ons inspannen om de beste manier te vinden om de betrekkingen met die landen te verbeteren en om er het goed bestuur en de democratie te bevorderen.

Mevrouw Jihane Annane (MR). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord.

Het verheugt mij dat hij en de regering zich ertoe verbinden dat België een belangrijke rol zal spelen.

Wetsvoorstel houdende wijziging van sommige bepalingen inzake studentenarbeid (van de heer Stefaan Noreilde, Stuk 3-630)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan mevrouw Vanlerberghe voor een mondeling verslag.

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Ik breng verslag uit namens de commissie voor de Sociale Aangelegenheden die vanochtend plaatshad omdat in de plenaire vergadering nog twee amendementen werden ingediend en onmiddellijk dienden te worden besproken.

Amendement 8 moet ervoor zorgen dat de basisvoorwaarden voor de toepassing van de regel omtrent de solidariteitsbijdragen, namelijk de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om te genieten van een vrijstelling van de sociale zekerheidsbijdragen, worden gewijzigd. Met het amendement wordt eveneens de totale mogelijke maximumduur waarvoor een vrijstelling van de normale sociale zekerheidsbijdragen geldt, opgetrokken van 23 tot 46 dagen. Er wordt ook bepaald dat naast de periode van 23 dagen vrijstelling gedurende de maanden juli, augustus of september, studentenjobs voor een supplementaire periode van 23 dagen kunnen worden vrijgesteld van de normale sociale zekerheidsbijdragen op voorwaarde dat deze supplementaire tewerkstelling plaatsvindt tijdens de periode van niet verplichte aanwezigheden in de onderwijsinstellingen, met uitzondering van juli, augustus en september. Bovendien kan die vrijstelling enkel worden verleend op voorwaarde dat de werknemer nog niet onderworpen is geweest aan de sociale zekerheidsbijdragen om reden van bepaalde activiteiten uitgeoefend bij dezelfde werkgever tijdens het school- of academiejaar waarin de periodes van niet verplichte aanwezigheden in de onderwijsinstellingen vallen, of dat de zomervakantie voorafgaat. Het blijft immers, net zoals in de oorspronkelijke tekst, de bedoeling dat werkgevers niet tijdelijk het contract van werknemers kunnen omzetten in een studentencontract om voordelige sociale bijdragen te kunnen genieten.

Aangezien het de bedoeling is dat ook het nieuwe artikel in werking treedt op 1 oktober 2005, strekt amendement 9 ertoe de inwerkingtreding te regelen.

De amendementen worden aangenomen met 8 stemmen voor bij één onthouding.

Ook het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen voor bij 1 onthouding.

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - Dit is voor mij een belangrijk moment. Toen ik begin 2003 in de Senaat de eed aflegde en men mij vroeg wat ik hier wilde verwezenlijken, was mijn antwoord dat ik een wetsvoorstel wilde indienen waarbij studenten dubbel zo lang kunnen werken tegen gunstige voorwaarden. Bij menig journalist en collega zag ik toen een glimlach verschijnen. Het is immers niet eenvoudig om in het parlement goede ideeën in wetten om te zetten. Ik ben blij dat we daar vandaag wel in slagen en dat ik het wetsvoorstel nog even kort mag toelichten.

Het voorstel werd verschillende malen in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden besproken. Ik dank commissievoorzitter mevrouw Van de Casteele en ondervoorzitter de heer Cornil evenals de collega's van de verschillende fracties voor hun inspanningen om het wetsvoorstel tot een goed einde te brengen. De regering heeft zich tijdens het begrotingsoverleg formeel akkoord verklaard met de weg die we zullen volgen.

Vandaag kunnen studenten 23 dagen werken tijdens de zomermaanden mits het betalen van een solidariteitsbijdrage van 7,5%. Met het wetsvoorstel krijgen de studenten voortaan tussen 1 oktober en 30 juni, 23 dagen extra waarin ze kunnen werken tegen een gunstige solidariteitsbijdrage van 12,5%.

Ze kunnen werken tijdens periodes van niet-verplichte aanwezigheid op school, dus tijdens weekends en schoolvakanties. Een student zal dus met oudejaar kunnen werken, wat vroeger niet kon, mits een gunstige solidariteitsbijdrage te betalen. Ook op het fiscale vlak treedt er een wijziging in. Ouders worden niet gepenaliseerd omdat hun kind meer werkt. Studenten worden niet fiscaal aangepakt omdat ze te veel werken. Het wetsvoorstel voorziet in een fiscale vrijstelling van 1.500 euro, na indexatie 2.120 euro.

Minister Van den Bossche heeft aangekondigd dat ze bij koninklijk besluit de regelgeving over de wachtperiodes zal wijzigen en dat de arbeidsdagen gepresteerd buiten de zomerperiode zullen kunnen worden verrekend in de wachtperiode.

Met het voorstel wint iedereen. De studenten hebben alvast zeer positief gereageerd. In een enquête uitgevoerd door Creyf's zei 83% van de studenten zeer gelukkig te zijn met deze uitbreiding en drie vierden dat ze waarschijnlijk gebruik zullen maken van de nieuwe regelgeving en willen werken buiten de zomerperiode. Het is ook een belangrijke stap voor de ouders. Studenten hebben tegenwoordig een ruimer sociaal leven en het is goed dat ze dat zelf kunnen bekostigen. Ook voor werkgevers is het een belangrijk instrument omdat het voorstel meer flexibiliteit biedt. De horecafederatie vertelde mij dat nu niemand kan worden gevonden om op oudejaar te werken, maar dat studenten dat wel willen. Er zal dus geen verdringingseffect optreden, maar de economische taart kan beter worden verdeeld.

Dat studenten van hun studentenarbeid meer nettoloon overhouden dan later van hun beroepsarbeid later is correct. Studenten kunnen echter geen sociale zekerheidsrechten opbouwen en sponsoren de sociale zekerheid via hun solidariteitsbijdrage.

Door hun werk leren studenten de arbeidsmarkt beter kennen en verwerven ze een arbeidsethos. Dat kan alleen maar positief zijn voor hun latere tewerkstelling. Eén op tien studenten vindt zijn eerste baan bij de werkgever waar hij als student heeft gewerkt.

Om al deze redenen hoop ik dat het wetsvoorstel straks wordt goedgekeurd.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Ik apprecieer het vele werk dat in de commissie werd verricht en ik zal het voorstel ook goedkeuren.

Ik wens echter de studenten te waarschuwen voor deze nieuwe maatregel. Ik heb dertig jaar in het onderwijsmilieu gewerkt waar ik me ook bezighield met studenten die vakantiewerk deden. Studenten moeten in de eerste plaats studeren. Het studieprogramma wordt er niet gemakkelijker op. Indien studenten toch moeten werken, omwille van financiële omstandigheden thuis, moeten in eerste instantie de universiteiten en de hogescholen bijspringen. Zij moeten ervoor zorgen dat de financiële drempel wordt verlaagd. In tweede instantie kunnen de studenten in de vakantieperiode werken. Vele studenten hebben echter geen vakantie want in de eerste kandidatuur slaagt maar 25 procent in de eerste zittijd.

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - Ik merk dat de heer Vandenberghe veel voor de klas heeft gestaan.

We hebben duidelijk een verschillende visie. Studenten kunnen voor zichzelf beslissen of ze nog tijd hebben om te werken. Uit alle enquêtes blijkt dat de studenten, dank zij de studiebeurzen, gelijke startkansen krijgen. Minder dan 10 procent zegt dat ze bijklussen omdat ze hun studies niet kunnen betalen. De andere doen het omdat ze over voldoende vrije tijd beschikken en kiezen er zelf voor.

De heer Wouter Beke (CD&V). - We staan positief tegenover het voorstel.

Ik deel echter de bezorgdheid van de heer Vandenberghe. Het kan niet de bedoeling zijn dat we evolueren naar een samenleving waarin het nodig is te werken om te kunnen voortstuderen. Vandaag is dat maar in beperkte mate het geval. We moeten vermijden dat dit over tien of twintig jaar wel nodig zou zijn, zoals dat nu al het geval is in sommige landen.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Collega Noreilde heeft ondanks alle amendementen die na overleg met de regering werden aangenomen steeds vastgehouden aan zijn wetsvoorstel. Het is dan ook verheugend dat de voltallige Senaat zich eindelijk eens over een wetsvoorstel kan uitspreken. Meestal krijgt de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de regering te horen dat ze volop een wetsontwerp voorbereidt.

Sectoren als de horeca en winkels die werken voor de toeristische sector hebben nood aan flexibel inzetbaar personeel. Dit wetsvoorstel is dan ook een goed middel om het bestaande zwartwerk en de bestaande uitbuiting van jonge mensen weg te werken. Bovendien is het vanuit pedagogisch oogpunt nuttig dat jongeren vertrouwd raken met de arbeidswereld. De uitbreiding van de studentenarbeid mag echter niet leiden tot een verlaging van de studiebeurzen en de studieleningen.

Ik heb vernomen dat in de programmawet een regeling is opgenomen die identiek is aan dit wetsvoorstel. Kan de regering ermee instemmen dat de Senaat vasthoudt aan dit wetsvoorstel? Dit lijkt me mogelijk aangezien studentenarbeid niet echt een thema is dat rechtstreeks verband houdt met de budgettaire bepalingen van een programmawet.

De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen. - Aangezien de Senaat vandaag reeds over dit wetsvoorstel stemt en de commissie regelmatig overleg heeft gepleegd met minister Van den Bossche, denk ik niet dat de minister hiertegen bezwaar zal maken.

Het is overigens een waar privilege dat ik vandaag als minister aanwezig kan zijn bij de goedkeuring van dit wetsvoorstel. De regering deelt trouwens de bekommernis van verschillende senatoren dat studeren eerst en vooral studeren is en pas in tweede instantie werken.

-De artikelen 1 tot 5 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsvoorstel in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende invoering van een egalisatiebijdrage voor pensioenen (Stuk 3-1166) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan de heer Cornil voor een mondeling verslag.

De heer Jean Cornil (PS), rapporteur. - Ik zie me verplicht u het verslag voor te lezen dat vanmorgen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden werd goedgekeurd. Het gaat om een spoedprocedure. De plenaire vergadering had het dossier vanmorgen teruggezonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. De commissie heeft zich om 11 uur uitgesproken, waarna het ontwerp naar de plenaire vergadering werd teruggezonden.

De commissie heeft dit ontwerp al besproken en aangenomen tijdens haar vergadering van 4 mei 2005. Op vraag van de minister van Leefmilieu en Pensioenen besliste de plenaire vergadering van de Senaat op 2 juni om dit ontwerp terug te zenden naar de commissie, nadat eerder de bespreking ervan op 26 mei jl. was uitgesteld.

De heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen, herinnert eraan dat de federale regering en de regeringen van de gewesten en de gemeenschappen recent overleg hebben gepleegd over een aantal hangende dossiers, die met name betrekking hebben op de begroting. Hierover werd een algemeen akkoord bereikt en meer in het bijzonder werd overeengekomen dat de personeelsleden van de gemeenschappen en de gewesten en de instellingen die ervan afhangen, worden vrijgesteld van de doorstorting aan de federale overheid van de inhouding op het vakantiegeld. Het equivalente bedrag, dat in het andere geval moest worden doorgestort, mogen de gemeenschappen en de gewesten weliswaar houden, maar niet uitgeven zolang dit de algemene begrotingsdoelstelling beïnvloedt. De federale regering zal de bedragen die anders voor de totale schuldvermindering zouden worden aangewend, kunnen investeren in de financiering van de sociale zekerheid.

De federale regering dient dan ook op het voorliggend ontwerp twee amendementen in, waarin de instellingen die de inhouding op het vakantiegeld wél zullen doorstorten aan de federale overheid op een correcte wijze worden opgesomd. Zo worden onder meer de provinciegouverneurs genoemd in het door artikel 4 van het ontwerp, zoals gewijzigd door amendement 4, voorgestelde artikel 39quater van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor de werknemers.

Ik bespaar u de voorlezing van de door de regering ingediende amendementen. De leden van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden hebben ze immers gelezen en er zich vanmorgen over uitgesproken.

In de algemene bespreking verheugt de heer Beke zich over de door de regering ingediende amendementen, die uitvoering geven aan een akkoord tussen de verschillende beleidsniveaus in ons land en die tegemoet komen aan een wens van de Vlaamse regering. Hij merkt op dat de provinciegouverneurs vastbenoemde personeelsleden zijn, maar heeft er geen bezwaar tegen dat zij expliciet worden genoemd in het voorgestelde artikel 39quater. Tevens vraagt hij waarom de geïntegreerde politie uit de opsomming is verdwenen. De minister antwoordt dat de geïntegreerde politie werd opgenomen in de opsomming van het door amendement 3 gewijzigde artikel 39quater.

De heer Brotcorne is eveneens verheugd over het akkoord dat tot stand kwam binnen het kader van de federale loyaliteit, maar wijst er niettemin op dat in de verantwoording bij het amendement wordt gesteld dat de gemeenschappen en de gewesten `momenteel' de opbrengst van de inhouding op het vakantiegeld houden en dat in die zin een `feitelijke situatie' wordt behouden. Gaat het hier dan niet om een akkoord dat bij uitstek tijdelijk is en in de toekomst mogelijk kan worden gewijzigd? Moet er geen akkoord op lange termijn worden gesloten tussen de verschillende regeringen, dat niet enkel een `feitelijke situatie' maar ook een juridische werkelijkheid bevestigt?

Omdat de gemeenschappen en gewesten de inhouding op het vakantiegeld niet langer hoeven door te storten aan de federale overheid, wordt hun in ruil het verbod opgelegd om het equivalente bedrag uit te geven.

Gaat het hier alleen om een politiek akkoord of wordt dit ook ergens bekrachtigd in de ene of de andere vorm?

De minister antwoordt dat het bereikte akkoord een feitelijke toestand bevestigt, die reeds sedert meer dan tien jaar bestaat. Alle akkoorden die betrekking hebben op de begrotingsdoelstellingen van de verschillende overheden van ons land zijn per definitie tijdelijk en kunnen altijd worden herzien, maar het is de intentie van alle betrokken regeringen om zich zeker tot 2009 aan de gemaakte afspraken te houden.

De heer Collas dringt erop aan dat alle beslissingen die een rechtstreekse invloed zouden hebben op de begroting van de verschillende entiteiten, in de toekomst het voorwerp zouden uitmaken van voorafgaand overleg.

De minister antwoordt dat dit inderdaad de intentie is, maar meent dat men zich geen illusies hoeft te maken. Er zullen in de toekomst nog heel wat discussies en zelfs conflicten ontstaan over de begrotingsdoelstellingen vermits er nu eenmaal verschillende belangen op het spel staan.

Mevrouw Van de Casteele vraagt of de tabellen die werden verspreid in verband met de bijdrage van de verschillende overheden aan de algemene begrotingsdoelstellingen, congruent zijn met de tabel die wordt weergegeven op p. 12 van het stuk 3-1166/3. De minister antwoordt dat dit het geval is.

De amendementen 3 en 4 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden. Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 7 stemmen bij 4 onthoudingen.

De heer Wouter Beke (CD&V). - CD&V was van meet af aan sterk gekant tegen de inhouding van 13,07% op het vakantiegeld, zowel omwille van de vorm als van de inhoud van de maatregel.

Ten eerste, de vorm. De inhouding was het resultaat van het gebrek aan overleg met de deelstaten. De maatregel heeft gevoelens gekwetst, niet alleen bij CD&V, maar eveneens bij talrijke andere Vlaamse politici, niet het minst bij Frank Vandenbroucke, die het als volgt verwoordde: `Wat mij in deze precaire context verontrust, is de vaststelling dat men niet tot overleg komt tussen de verschillende overheden over het begrotingsbeleid. Om de federale kas te doen kloppen heeft men een beetje als een dief in de nacht 31 miljoen euro op een ander gaan zoeken, dit alles zonder overleg.' Ook de minister heeft in de commissie toegegeven dat deze handelwijze eigenlijk niet behoorlijk was en niet bevorderlijk om te komen tot een coöperatief federalisme.

Ten tweede, onze inhoudelijke bezwaren. Bij de overdracht van de bevoegdheden werden ook de middelen overgeheveld, evenwel niet voor 100%, maar 86,93%, of 100% verminderd met 13,07%. Dat gebeurde niet toevallig; het was een soort voorafname ten gunste van de federale overheid. Nu opnieuw 13,07% vragen zou leiden tot een dubbele betaling door de deelstaten.

CD&V staat niet alleen met die redenering, want ook een ruime meerderheid van het Vlaams Parlement is die mening toegedaan. Daarom heeft het Vlaams Parlement nagenoeg unaniem een belangenconflict ingeroepen.

Ook de evocatie in de Senaat is het resultaat van de onvrede over de gevolgde procedure en het aanvankelijk gebrek aan overleg. Het conflict tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus is niet voor herhaling vatbaar, zoals trouwens ook in de commissie werd toegegeven. Getuige hiervan het gemotiveerd advies van de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden: `De Senaat betreurt dat het overleg tussen de gemeenschappen en de gewesten ontoereikend is geweest.'

De Senaat heeft als ontmoetingsplaats van de gemeenschappen een advies geformuleerd dat de federale regering in het kader van het coöperatief federalisme in de toekomst best zou naleven. Dit advies luidt als volgt: `De Senaat acht het raadzaam dat elke maatregel die de regering overweegt en die een aanzienlijke invloed heeft op de gewesten en de gemeenschappen voorafgegaan wordt door een volwaardig overleg met de gewesten en de gemeenschappen. Die handelswijze zou moeten worden toegepast in een geest van wederkerigheid.'

Omwille van de gevolgde procedure, die overigens nog steeds niet ten einde is, zullen we ons bij de stemming over het ontwerp onthouden. Wij zijn wel tevreden over het recente overleg, dat resulteerde in een amendement van de federale regering dat tegemoetkomt aan de bezwaren van het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering.

Na de crisis over het gebroken woord aangaande Brussel-Halle-Vilvoorde heeft het Vlaams Parlement opnieuw zijn vertrouwen gegeven aan de Vlaamse regering op basis van een regeerverklaring met volgende passus: `De eenzijdig opgelegde maatregel die een onrechtmatige bijdrage op het vakantiegeld van de ambtenaren legt moet worden opgeheven.'

Die opheffing is nu een stap dichterbij. Ik hoop dat dit meteen ook het begin is van een correcte verhouding tussen de federale overheid en de deelstaten.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - Ik kom niet terug op wat voorafgaat aan dit dossier. Een week geleden zouden we het bestreden en tegen gestemd hebben, met name omwille van de gebruikte methode en de afwezigheid van overleg. De deelstaten hebben veel druk moeten uitoefenen om de regering ertoe te bewegen de methode en later de grond van de zaak te herzien. Dat is voorwerp van het amendement dat vanmorgen werd ingediend. De deelstaten werden dus uit deze tekst gelicht en dat verheugt ons.

Gelijklopend daarmee kwam een politiek akkoord tot stand over de manier waarop de aldus vrijgekomen bedragen zullen worden gebruikt. We staan achter dit akkoord. Omdat we deel uitmaken van de meerderheid in de gewesten en gemeenschappen waren we immers betrokken bij de onderhandelingen. De bereikte oplossing respecteert de federale loyaliteit. Mijn fractie zal de voorgestelde tekst goedkeuren, ook omdat hij in zekere zin deels in een alternatieve financiering voorziet voor de sociale zekerheid die dat echt kan gebruiken.

De heer Wim Verreycken (VL. BELANG). - Uiteraard heb ik geen enkel probleem met de wijziging, want dat was ook een eis die door het Vlaams Belang werd gedragen, zowel in het Vlaams Parlement, als in Kamer en Senaat. Mijn opmerkingen gaan louter over de procedure en de wijze waarop de Senaat buiten spel of ten minste in zijn hemd wordt gezet.

De regering ontwerpt een wet, legt ze voor aan de Kamer, die geacht wordt het ontwerp met de pink op de naad van de broek, zonder één opmerking of amendement, goed te keuren. Na de goedkeuring wordt een belangenconflict ingeroepen en dat gaat zijn gang. Dan komt hetzelfde ontwerp ongewijzigd in de Senaat, die het met de pink op de naad van de broek, zonder één amendement, moet goedkeuren. Ook al waren er amendementen ingediend van dezelfde strekking de regeringsamendementen die later werden aangenomen.

Dan volgt het drama van Brussel-Halle-Vilvoorde. De Vlaamse nederlaag moet volgens de Vlaamse regering worden betaald. Er komt dus een interministerieel overleg tussen de Vlaamse en de federale regering en plots dient de regering een amendement in, dat de commissie geacht wordt goed te keuren, hoewel ze voordien gelijkaardige amendementen van senatoren had verworpen.

Daar heb ik problemen mee, want op die manier komt het primaat van het parlement in het gedrang. Wij worden door de regering gedicteerd, terwijl eigenlijk het parlement aan de uitvoerende macht zou moeten zeggen wat er moet gebeuren. Ik weet dat zoiets theorie is, maar dit is toch wel een schoolvoorbeeld van de omkering van alle waarden.

Over de grond van de zaak ben ik het eens met collega Beke en ik zal zijn argumenten dan ook niet herhalen. Deze wijziging was inderdaad noodzakelijk. Was ze niet aangebracht, dan was er een inbraak gepleegd in de bevoegdheden van de gewesten en gemeenschappen.

Ik heb ook problemen met de opmerking van de minister dat elke regeling tijdelijk is en na elk interministerieel overleg kan worden gewijzigd. Uiteraard is elke regeling tijdelijk: niet omdat ministers overleggen, maar omdat een parlement elke wet kan wijzigen. Het parlement moet op zijn strepen staan.

Als ik de laatste opmerking van de minister, dat het de bedoeling is het akkoord tot 2009 te handhaven, bekijk in het licht van de vorige opmerking, dat elke regeling wijzigbaar is, dan vrees ik dat we niet sterk staan.

Mijn fractie zal het gewijzigde ontwerp uiteraard goedkeuren, want we zijn het er volkomen mee eens dat er geen overval mag worden gepleegd op de luttele Vlaamse centen die we tot onze beschikking hebben en waarvan ik hoop dat ze zo snel mogelijk en zo sterk mogelijk zullen toenemen.

De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen. - Ik heb hieraan niet veel toe te voegen, behalve dat het nogal contradictorisch is de ene week te eisen dat de regeringen over budgettaire aangelegenheden met elkaar overleggen, om dan de volgende week vervelend te doen over het feit dat de regeringen inderdaad over budgettaire aangelegenheden overleggen en daarover akkoorden sluiten. Verder is het nog altijd het Parlement dat de begrotingen goedkeurt. Dat staat zelfs in de Grondwet. Of dat met de pink aan de naad van de broek gebeurt of ergens anders, is de zaak van het Parlement en zijn leden.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ten eerste keurt de Senaat niet de federale begroting goed.

De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen. - Ik heb gezegd: het Parlement.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Nu goed, u weet wat ik bedoel.

Wat is er aan de hand? Er is altijd overleg geweest. Alle overlegprocedures zijn gevolgd. Alleen wilde de federale regering niet mee. Als drievierde van het Vlaams Parlement vindt dat er iets aan de hand is, dan is er wel degelijk iets aan de hand. Ik heb dat destijds in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van de Senaat ook gezegd. De minister wuifde dat weg en zei met een bepaalde arrogantie die hem eigen is, dat het wetsontwerp toch zou worden goedgekeurd, belangenconflict of niet.

De Senaat keurde een aanbeveling goed voor een overlegcomité, dat er in feite geen was. `De Senaat betreurt dat het overleg tussen de gemeenschappen en de gewesten ontoereikend is geweest.' Men komt tot een conclusie of men komt tot geen conclusie; ofwel haalt de ene zijn gelijk ofwel de andere. Zo eenvoudig is het.

De regering had moeten luisteren naar het Vlaams Parlement. De politieke conclusie is, dat deze wijziging de troostprijs is die de Vlaamse regering krijgt voor het niet splitsen van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. De twee zaken hadden uiteindelijk niets met elkaar te maken. Na het inroepen van het belangenconflict en na het advies van de Senaat, heeft de regering het bevel gegeven het ontwerp in Kamer en Senaat ongewijzigd goed te keuren, maar in de nasleep van het dispuut over Brussel-Halle-Vilvoorde, komt er plots wel een akkoord uit de bus.

Wanneer een belangenconflict over een fundamentele aangelegenheid wordt ingeroepen, dan gaat het niet zo maar om een politiek spelletje. Had de regering toen geluisterd, dan had dit ontwerp geen maanden vertraging opgelopen.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(Voor de tekst geamendeerd door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, zie stuk 3-1166/6.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie met bepalingen over de rol van de apotheker en het gebruik en de beschikbaarheid van euthanatica (van mevrouw Annemie Van de Casteele c.s., Stuk 3-791)

Algemene bespreking

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Uit het evaluatieverslag bij de euthanasiewet van 28 mei 2002, blijkt dat het om een degelijke wet gaat, die geen noemenswaardige problemen oplevert. Toch is verbetering steeds mogelijk en dat is dan ook het doel van voorliggend wetsvoorstel. Zo wordt de rol van de apotheker verfijnd. Hij levert rechtsgeldig euthanatica af als hij beschikt over een voorschrift waarop de arts uitdrukkelijk vermeldt dat hij handelt in overeenstemming met de euthanasiewet. Dat laat hem ook toe desgevallend het voorschrift te weigeren. De voorgeschreven producten moeten bovendien persoonlijk door de apotheker aan de arts worden afgeleverd. Er komt tevens een registratie van de identiteit van de optredende apotheker, de afgeleverde producten en het terug ingeleverde overschot.

Omdat de aflevering van euthanatica in de praktijk nog steeds voor problemen zorgt inzake de afgifteprocedure, de beschikbaarheid en de omvang van de verpakkingen, wordt de minister van Volksgezondheid nogmaals aangespoord om op korte termijn de nodige maatregelen te treffen om de zorgvuldigheidsregel nader te omschrijven en de beschikbaarheid van euthanatica te garanderen. De minister bevestigde dat deze thema's in drie werkgroepen besproken worden en dat er normaliter over één maand een gemeenschappelijke gedragscode klaar moet zijn inzake euthanasiekits, zorgvuldigheidsvereiste en de rol van de apotheker.

Na aanvaarding van één amendement dat de vereiste van het doktersvoorschrift preciezer omschreef, werd het voorstel in zijn geheel aangenomen met negen stemmen voor, bij twee onthoudingen.

Kort nog een persoonlijke opmerking. Bij de totstandkoming van de euthanasiewet van 28 mei 2002 werden naast medici en ethici ook vertegenwoordigers van de apothekers gehoord. In de uiteindelijke redactie van de wet, werd hun rol echter niet expliciet vermeld. Na de ervaring van de voorbije jaren blijkt dat ze in de praktijk toch een niet te onderschatten schakel zijn in de correcte afwikkeling van een euthanasiedossier. Met het voorliggende wetsvoorstel, wordt die specifieke rol erkend en wordt de minister van Volksgezondheid nogmaals opgeroepen op korte termijn een afdoend antwoord te bieden voor de praktische problemen die de apothekers ervaren. Ik steun het wetsvoorstel dan ook volmondig.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - De Belgische apothekers wachten al lang op dit wetsvoorstel. Ik had de minister daarover trouwens al geïnterpelleerd. De euthanasiewet van 22 mei 2002 rept met geen woord over de rol van de apotheker, noch over de middelen die voor euthanasie nodig zijn.

Deze kwestie werd kort aangeraakt bij het einde van de besprekingen. Vanaf het ogenblik dat hij een geneeskundig voorschrift uitvoert dat hem een bereiding en een aflevering vraagt, is de apotheker nochtans onrechtstreeks bij euthanasie betrokken.

De apothekers hadden vijf vragen. Ten eerste, dat de wet preciseert dat apothekers niet vervolgd kunnen worden als ze door artsen voorgeschreven middelen afleveren, voor zover de door de wet opgelegde voorwaarden worden nageleefd. Ten tweede moet de apotheker het recht hebben de bereiding of de aflevering van een euthanaticum te weigeren. Omdat het een gewetensclausule betreft, moest artikel 31 van de deontologische code worden aangepast. Ten derde moet de arts duidelijk vermelden dat de middelen bestemd zijn voor euthanasie. Ten vierde moet het product aan de arts zelf worden afgeleverd. Ten vijfde moeten niet gebruikte middelen naar de apotheker worden teruggebracht.

Het voorstel van mevrouw Van de Casteele beantwoordt aan deze vereisten en biedt het beroep juridische zekerheid en duidelijkheid.

Deze juridische leemte moest worden opgevuld. Mijn fractie zal dit voorstel gaarne goedkeuren.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik wil in de eerste plaats al de leden van de commissie danken voor hun constructieve medewerking aan dit kleine wetvoorstel, dat echter op het terrein als zeer belangrijk wordt ervaren. De Senaat wordt volgens mij vooral erkend in zijn rol als reflectiekamer rond ethische problemen zoals ze die tijdens de vorige legislatuur heeft vervuld bij het tot stand komen van de euthanasiewet. Ik breng dan ook hulde aan de senatoren die zich toen daarvoor hebben ingezet.

Toch was en is er nog een lacune in de oorspronkelijke euthanasiewet: de apothekers komen er nergens in voor, ook al spelen ze in deze bijzonder delicate aangelegenheid een veel belangrijkere rol dan die van passieve afleveraar van euthanatica. Bij het goedkeuren van de euthanasiewet is daar al op gewezen door de APB en onder meer door mijzelf in de Kamer. De wet werd toen desalniettemin met ruime meerderheid goedgekeurd. Vandaag ben ik bijzonder blij dat we deze lacune kunnen wegwerken.

Een enquête bij de apothekers van Oost-Vlaanderen, die al dateert van 2002, wees al uit dat 88 procent van hen bereid is om mee te werken aan een euthanasieprocedure, op voorwaarde dat er een wettelijke regeling voor bestaat. Tweeënnegentig procent vindt richtlijnen terzake noodzakelijk. De apothekers waren dus toen al vragende partij voor een wettelijke regeling.

Intussen hebben we kunnen vaststellen dat er op het terrein nog vrij weinig praktische kennis voorhanden is. Dat is nochtans een belangrijk element om op een kwalitatieve manier met euthanasie te kunnen omgaan en om mensen op de meest aangewezen manier te kunnen helpen aan het einde van een soms lange lijdensweg.

Wij hebben ook vastgesteld dat de noodzakelijke middelen meestal wel beschikbaar zijn in de ziekenhuisapotheken, maar lang niet altijd in apotheken die toegankelijk zijn voor het publiek. Omdat heel veel mensen precies de hoop koesteren om thuis te kunnen sterven, is het echt een probleem als ze in die thuisomgeving niet aan de geschikte euthanatica geraken. Daarom vragen we de Koning, en dus de minister, om de noodzakelijke maatregelen te nemen om die problemen op te lossen.

Een probleem is ook dat sommige apothekers weigeren voorgeschreven euthanatica af te leveren, omdat ze niet geacht worden overdosissen af te leveren. Als ze niet weten dat een middel voor euthanasie wordt voorgeschreven, wordt volgens de huidige reglementering van hen verwacht dat ze niet afleveren wat schadelijk kan zijn voor de gezondheid van de patiënt. Ook dat probleem moest worden weggewerkt.

Met dit voorstel willen we de apotheker buiten vervolging stellen, als hij meewerkt aan een euthanasie binnen het kader van de wetgeving. Hij heeft in de huidige wetteksten al impliciet het recht te weigeren om aan een euthanasie mee te werken, maar om dat te kunnen doen, moet hij natuurlijk weten dat het om een voorschrift gaat in het kader van een euthanasie. Daarom moet het voorschrift herkenbaar zijn. We willen ook graag dat de apotheker rechtstreeks met de arts in dialoog kan gaan over het voorschrift. Daarom bepaalt het wetsvoorstel dat de arts zich rechtstreeks tot de apotheker wendt en dat de apotheker de euthanatica rechtstreeks aan de arts moet afleveren.

Wij vragen de Koning maatregelen te nemen inzake de bewaking van het voorschrift, naar analogie met wat voor verdovende middelen gebeurt. Als euthanatica niet worden gebruikt, mogen ze slechts een beperkte periode beschikbaar blijven en moeten ze daarna worden vernietigd, net als de eventuele overschotten.

Voor deze en andere zorgvuldigheidsregels kunnen we een voorbeeld nemen aan Nederland waar daarover al lang richtlijnen bestaan. Daar gebruikt men ook de opgedane expertise om evaluaties op te maken en om, ten behoeve van artsen en apothekers regels van good practice op te maken, zodat zij patiënten die de beslissing hebben genomen, zo goed mogelijk kunnen helpen om comfortabel te sterven.

De minister heeft intussen werkgroepen opgericht en we hopen dat die zo vlug mogelijk tot resultaten komen. Er is onlangs wat heibel geweest in de pers rond de euthanasiekits. Ik betreur de manier waarop daarbij euthanasie wordt gebanaliseerd door de benaming `kit'. Het gaat erom te zorgen dat euthanasiemiddelen bij elke apotheker beschikbaar kunnen zijn. Met dit wetsvoorstel wordt een vacuüm opgevuld. Ik dank iedereen voor de steun.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - We gaan niet akkoord met de strekking van het voorliggende wetsvoorstel tot aanvulling van de euthanasiewet. Euthanasie is volgens dit wetsvoorstel immers niet het ultieme middel dat slechts in een noodtoestand maatschappelijk aanvaardbaar is. Bovendien maakt het wetsvoorstel euthanasie ook mogelijk voor mensen die enkel psychisch lijden en voor mensen die zich niet in hun laatste levensfase bevinden. Een van de grote bezwaren bij de bespreking van de euthanasiewet betrof de beoordeling van de toestand van de patiënt door een palliatief deskundige, die voor de uitvoering van de euthanasie niet noodzakelijk werd geacht.

Natuurlijk begrijpen we zeer goed dat eindelijk werk wordt gemaakt van de rol van de apotheker. Volgens de wet is het alleen aan de arts toegestaan om levensbeëindigend te handelen. Natuurlijk gebeurt dat handelen altijd met farmaceutische middelen. Reeds in de hoorzitting van 9 mei 2000 deed de Algemene Farmaceutische Bond concrete voorstellen om de rol van de apotheker in het kader van de het zorgvuldigheidsprincipe scherp te stellen. Als eerste aandachtspunt werd toen door de apothekers het recht naar voren geschoven om op een morele, filosofische grondslag te weigeren een euthanaticum af te leveren. In de bijzondere bepalingen van de euthanasiewet werd ook voor de arts uitdrukkelijk gestipuleerd dat geen arts kan worden gedwongen mee te werken aan de toepassing van euthanasie.

Ten tijde van de bespreking van de euthanasiewet leek deze bescherming van het geweten van artsen vanzelfsprekend. Het leek toen vanzelfsprekend dat een democratische samenleving met een diversiteit aan opvattingen en uiteenlopende visies over de zin en de waarde van het leven, bij de toepassing van een delicate wet, het geweten van de betrokken beroepsuitoefenaars zou beschermen. Is dat enkele jaren later nog altijd het geval? Is het geen teken aan de wand als die bescherming voor de apothekers vandaag wordt geweigerd, terwijl ze vijf jaar geleden als eerste punt naar voren werd schoven?

Groeit de opvatting dat een levensbeëindigende handeling een gewone medische handeling is, waar alle medische beroepsbeoefenaars aan moeten wennen, zelfs in die mate dat ze hun persoonlijke visie op medische ethiek en zorg moeten uitschakelen? Mogen onze zorgbeoefenaars nog een eigen visie ontwikkelen? Ligt niet precies in het opbouwen van een persoonlijke visie op zorg de extra bezieling die zo broodnodig is in onze gezondheidszorg? Die vragen liggen voor. In de commissie werd ons amendement waarin wordt gesteld dat geen enkele apotheker kan worden gedwongen om een euthanaticum af te leveren, zonder verpinken verworpen. Het klonk simpelweg dat er geen extra belemmeringen moeten worden ingebouwd voor de toepassing van euthanasie.

Een samenleving die het geweten van haar burgers niet respecteert, dreigt een arme, vlakke samenleving te worden. Daarom dienen we ons amendement opnieuw in.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Mijn fractie zal zich bij de stemming over dit wetsvoorstel onthouden omdat het amendement dat ik samen met mevrouw De Schamphelaere had ingediend en dat de apotheker uitdrukkelijk de mogelijkheid bood gewetensbezwaren in te roepen, in de commissie werd verworpen.

Ik herinner me dat de apothekers tijdens de hoorzittingen over de euthanasiewet uitdrukkelijk wensten vermeld te zien dat ze gewetensbezwaren kunnen inroepen.

Artikelsgewijze bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, zie stuk 3-791/4.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

De voorzitter. - De dames De Schamphelaere en Nyssens hebben amendement 2 ingediend (zie stuk 3-791/2) dat luidt:

-De stemming over het amendement wordt aangehouden.

-De aangehouden stemming en de stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel hebben later plaats.

Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor in het Franstalig kader bij de afdeling wetgeving van de Raad van State (Stuk 3-1191)

De voorzitter. - Aan de orde is de voordracht van een lijst met drie namen voor het vacante ambt van Franstalig assessor, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 december 2004.

Bij brief van 29 april 2005 heeft de eerste voorzitter van de Raad van State de lijst met drie namen meegedeeld die door de Raad voor dit vacante ambt wordt voorgedragen.

De voordracht van de Raad was niet eenparig. Bijgevolg kan de Senaat, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen vanaf de ontvangst van de mededeling van de voordracht van de Raad, hetzij de door de Raad van State voorgedragen lijst bevestigen, hetzij een tweede lijst met drie namen, die uitdrukkelijk wordt gemotiveerd, voordragen.

De lijst van de kandidaten werd rondgedeeld.

Alle senatoren hebben kennis kunnen nemen van het curriculum vitae van de kandidaten, die allen voldoen aan de wettelijke benoemingsvoorwaarden.

De commissie voor Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden heeft de kandidaten gehoord op 31 mei jongstleden en is, met gesloten deuren, overgegaan tot een vergelijking van hun titels en verdiensten.

Alle senatoren waren uitgenodigd om deze hoorzitting bij te wonen.

De heer Francis Delpérée (CDH), rapporteur. - Overeenkomstig artikel 80 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State is een ambt van assessor te vervullen bij de afdeling wetgeving van de Raad van State.

Aangezien de algemene vergadering van de Raad van State geen eenparigheid van stemmen heeft bereikt bij de voordracht van kandidaten, moet de Senaat krachtens artikel 70, §1, lid 2 tot 12, van de genoemde gecoördineerde wetten hetzij een tweede lijst met drie namen die uitdrukkelijk wordt gemotiveerd, voordragen, hetzij de door de Raad van State voorgedragen lijst bevestigen.

Op dat punt bepaalt artikel 70, §1, dat de Senaat de kandidaten kan horen.

Tijdens zijn vergadering van 19 mei 2005 heeft het Bureau de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden verzocht daartoe over te gaan.

De zeven kandidaten voor een ambt van assessor werden dan ook door de voorzitter van die commissie uitgenodigd om gehoord te worden op 31 mei 2005 's ochtends. De commissie heeft gehoord:

De heer Guy Keutgen, hoogleraar aan de UCL;

De heer Yves Lejeune, hoogleraar aan de UCL;

De heer François Romain, advocaat bij de balie te Brussel en docent aan de ULB;

De heer François T'Kint, advocaat bij het Hof van Cassatie en hoogleraar aan de UCL;

De heer Georges Vandersanden, advocaat bij de balie te Brussel en hoogleraar aan de ULB.

Een van de kandidaten, de heer Henri Simonart, decaan van de faculteit Rechtsgeleerdheid van de UCL, heeft meegedeeld dat hij zijn kandidatuur intrekt. Een andere kandidaat, de heer Pascal Hanique, advocaat bij de balie te Brussel, heeft zich niet aangemeld voor de proef.

Overwegende dat:

heeft de commissie besloten de voordracht van de Raad van State te bevestigen en de motivering van de Raad over te nemen wat betreft de lijst van drie kandidaten, maar is ze tot een eigen beoordeling gekomen van de respectieve aanspraken en verdiensten van de kandidaten op basis van wat die tijdens de hoorzitting hebben verklaard.

Bij eenparigheid van de aanwezige leden, stelt de commissie voor dat de Senaat de heer Guy Keutgen als eerste kandidaat voordraagt en de heer François T'Kint als tweede kandidaat.

Beide kandidaten kunnen zich beroepen op een gelijkwaardige wetenschappelijke loopbaan. De heer Keutgen is bestuurder-secretaris-generaal geweest van het Verbond van Belgische Ondernemingen, bestuurder van de `Union wallonne des Entreprises', lid van de raad van toezicht van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, voorzitter van het Belgisch Centrum voor Arbitrage en Mediatie en heeft tal van andere functies uitgeoefend op het economisch en financieel niveau. Bijgevolg is de commissie van oordeel dat die kandidaat over een ruimere beroepservaring beschikt voor het ambt van assessor, dat volgens het proces-verbaal van de Raad van State hoofdzakelijk het domein van het economisch en het financieel recht zou bestrijken.

Daarom stelt de commissie voor dat de Senaat aan de minister van Binnenlandse Zaken een tweede lijst met drie namen voordraagt:

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Ik stel met ontsteltenis vast dat er bij de zeven kandidaten geen enkele vrouw is. Nochtans heeft de Raad van State nog een achterstand in te halen. Zou men niet beter wat meer aan prospectie doen? Er zijn zeer veel vrouwelijke juristen die zeer beslagen zijn in het administratief recht. Ik betreur ten zeerste dat van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt om te beginnen met het herstel van het genderevenwicht bij de Raad van State.

De voorzitter. - Ik neem kennis van uw bemerking.

Het komt de senatoren toe zich, middels een geheime stemming, uit te spreken over de respectieve merites van de verschillende kandidaten.

Wij gaan over tot de afzonderlijke geheime stemmingen voor de voordracht van een eerste, een tweede en een derde kandidaat voor het vacante ambt van assessor.

De curricula vitae van de kandidaten zullen aan de beslissing van de Senaat worden gehecht.

Het lot wijst de dames Derbaki Sbaï en Van de Casteele aan om de functie van stemopnemers te vervullen.

U hebt een omslag ontvangen met de nodige stembriefjes voor de drie stembeurten.

Wij stemmen nu over de voordracht van de eerste kandidaat. U kan hiervoor gebruik maken van het lichtblauwe stembiljet.

De stemming is geopend. Ze begint met de naam van de heer Cheffert.

(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsontwerp tot verruiming van de strafrechtelijke bescherming van de minderjarigen (Stuk 3-1137) (Evocatieprocedure)

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Onderhavige tekst is een flauw afkooksel van een tekst die door gewezen minister van Justitie, de heer Verwilghen, werd voorgesteld. Ik sluit mij aan bij al wie zich in Vlaanderen dagdagelijks met de problematiek inlaten en die de tekst om zeer uiteenlopende redenen verwerpen. Voorliggende tekst betekent de chaos voor de jeugdbescherming.

Stemming 1

Aanwezig: 62
Voor: 59
Tegen: 1
Onthoudingen: 2

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers (Stuk 3-1138) (Evocatieprocedure)

De voorzitter. - We stemmen eerst over amendement 13 van mevrouw de T' Serclaes.

Stemming 2

Aanwezig: 67
Voor: 18
Tegen: 46
Onthoudingen: 3

-Het amendement is niet aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen over amendement 10 van de dames de Bethune en Thijs en de heer Hugo Vandenberghe.

Stemming 3

Aanwezig: 66
Voor: 19
Tegen: 46
Onthoudingen: 1

-Het amendement is niet aangenomen.

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Ik vestig de aandacht van de collega's op de mening van professor Gert Vermeulen, die verantwoordelijk is voor de rubriek internationaal en Europees strafrecht bij het tijdschrift Panopticon. Volgens de professor dreigen onderhavige wijzigingen van de wet de lopende acties van de parketten tegen mensenhandel en huisjesmelkerij in het gedrang te brengen. Men zou er dus beter aan doen te wachten tot de wet op grond van een aantal toepassingen kan worden geëvalueerd, vooraleer over te gaan tot een wetswijziging.

Verder is het bijzonder gevaarlijk om het constitutieve element van het misdrijf, met name de dwang, weg te nemen uit de problematiek van de mensenhandel. Ik vrees dat men in een bijzonder bizarre situatie zal terechtkomen. Ook hier wordt beter gewacht op de Europese richtlijn die terzake wordt voorbereid en worden beter de acties van de parketten afgewacht.

De voorgestelde werkwijze is contraproductief en ik zal dan ook tegen de afbraak van de wet op de mensenhandel stemmen.

De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.

Stemming 4

Aanwezig: 67
Voor: 66
Tegen: 1
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp tot oprichting van het informatiesysteem Phenix (Stuk 3-1163) (Evocatieprocedure)

Stemming 5

Aanwezig: 67
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 16

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk 3-1164)

Stemming 6

Aanwezig: 67
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 7

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

Wetsontwerp houdende invoering van een egalisatiebijdrage voor pensioenen (Stuk 3-1166) (Evocatieprocedure)

Stemming 7

Aanwezig: 66
Voor: 47
Tegen: 3
Onthoudingen: 16

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsvoorstel houdende wijziging van sommige bepalingen inzake studentenarbeid (van de heer Stefaan Noreilde, Stuk 3-630)

Stemming 8

Aanwezig: 67
Voor: 65
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

-Het wetsvoorstel is aangenomen.

-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

De heer Jacques Brotchi (MR). - Ik wil toelichten waarom ik, net zoals de hele MR-fractie, vóór heb gestemd, terwijl ik me een week geleden in de commissie heb onthouden.

Het is een goed voorstel en ik ben verheugd over het resultaat van de stemming. Het betreft een belangrijke maatregel voor de studenten. Het is goed dat zij vroeg in hun leven in contact komen met arbeid en met verschillende beroepen. Toch hebben de wijze van werken en de procedure in de commissie me tot een onthouding gebracht. Het advies van de minister van Financiën werd niet gevraagd, hoewel het voorstel een belangrijk fiscaal onderdeel bevat. Zodra ik terzake gerust was gesteld, heb ik het voorstel gesteund.

Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor in het Franstalig kader bij de afdeling wetgeving van de Raad van State (Stuk 3-1191)

Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de eerste kandidaat

De voorzitter. - Hier volgt de uitslag van de stemming over de voordracht van de eerste kandidaat voor het ambt van assessor:

Aantal stemmenden: 60.

Blanco of ongeldige stembriefjes: 3.

Geldige stemmen: 57.

Volstrekte meerderheid: 29.

De heer Keutgen behaalt 48 stemmen.

De heer Romain behaalt 7 stemmen.

De heer Simonart behaalt 1 stem.

De heer T'Kint behaalt 1 stem.

Bijgevolg wordt de heer Keutgen die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft, tot eerste kandidaat uitgeroepen.

Wij stemmen nu over de voordracht van de tweede kandidaat. U kan hiervoor gebruik maken van het groene stembiljet.

Ik herinner er u aan dat u niet geldig meer kunt stemmen voor de heer Keutgen die uitgeroepen werd tot eerste kandidaat.

(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)

Stemmingen

Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie met bepalingen over de rol van de apotheker en het gebruik en de beschikbaarheid van euthanatica (van mevrouw Annemie Van de Casteele c.s., Stuk 3-791)

De voorzitter. - We stemmen eerst over amendement 2 van de dames De Schamphelaere en Nyssens.

Stemming 9

Aanwezig: 61
Voor: 18
Tegen: 41
Onthoudingen: 2

-Het amendement is niet aangenomen.

(Stemming 10 werd geannuleerd.)

De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsvoorstel in zijn geheel.

Stemming 11

Aanwezig: 65
Voor: 46
Tegen: 15
Onthoudingen: 4

-Het wetsvoorstel is aangenomen.

-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Voorstel van resolutie tot erkenning van de specifieke problematiek van oudere holebi's in België (van mevrouw Christel Geerts, Stuk 3-703)

De heer Jean-Marie Cheffert (MR). - Ik was ingeschreven voor het debat over dit voorstel van resolutie, dat normaal gezien deze namiddag had moeten plaatsvinden. Gisteravond pas heb ik een fax gezien waarin werd aangekondigd dat het debat vanochtend plaatsvond. Kunnen de sprekers niet met een telefoontje naar hun GSM worden gewaarschuwd wanneer een dergelijke agendawijziging wordt doorgevoerd de avond vóór de vergadering?

De voorzitter. - Wij zullen daar voortaan op letten, mijnheer Cheffert.

De heer Jean-Marie Cheffert (MR). - Ik kom tot mijn stemverklaring. Toen ik dit voorstel op de agenda zag staan, vroeg ik me af of ik niet droomde. In de eerste plaats heeft het betrekking op een materie waarvoor de Senaat helemaal niet bevoegd is. Bovendien is er een duidelijke tegenstrijdigheid in alle onderdelen van de uiteenzetting. Ik citeer: `Overwegende dat ten gevolge van de demografische evolutie, de groep van ouderen op korte termijn een steeds groter aandeel van de bevolking zal vormen en bijgevolg ook de groep van oudere holebi's'.

Ik neem aan dat dit zo is, maar ik lees ook dat `vaststellend dat er nauwelijks wetenschappelijk onderzoek bestaat dat de problematiek van oudere holebi's in kaart brengt' - men moet weten wat men wil - `vaststellend dat er in België nauwelijks cijfermateriaal beschikbaar is over die doelgroep'... Daar hebben we het, een doelgroep! Ik ken nog andere doelgroepen! Ik ga verder: `vaststellend dat oudere holebi's geen stem hebben in reguliere ouderenorganisaties'...

Het is de eerste keer dat ik dat hoor, maar het kan nog beter: `vaststellend dat er weinig solidariteit en erkenning is binnen de reguliere holebi-organisaties voor deze problematiek' ... Dat ze het dan maar onder elkaar uitzoeken!

We mogen niet overdrijven: `vraagt de federale regering rust- en verzorgingstehuizen te verplichten een holebi-vriendelijk beleid te voeren.' Waarom is dat nu niet het geval?

Het moet eerst aangetoond worden alvorens men zulke teksten voorlegt: `aandacht te hebben voor de grote eenzaamheidsproblematiek bij oudere holebi's...'

De voorzitter. - Mijnheer Cheffert, u heeft genoeg tijd gehad om uw standpunt uiteen te zetten. Het is nu genoeg!

De heer Philippe Mahoux (PS). - Wij hebben een uitvoerig debat gevoerd in de commissie. De heer Cheffert had zoals alle senatoren de gelegenheid om eraan deel te nemen. Hij neemt geen kennis van bepaalde documenten. Niets aan te doen.

Volgens het reglement mag een stemverklaring twee minuten duren. Wij hebben het standpunt van de heer Cheffert inmiddels begrepen. (Protest van de heer Cheffert)

De voorzitter. - We stemmen nu over het voorstel van resolutie in zijn geheel.

Stemming 12

Aanwezig: 62
Voor: 42
Tegen: 9
Onthoudingen: 11

-Het voorstel van resolutie is aangenomen.

-De resolutie zal worden meegedeeld aan de eerste minister en aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen.

Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor in het Franstalig kader bij de afdeling wetgeving van de Raad van State (Stuk 3-1191)

Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de tweede kandidaat

De voorzitter. - Hier volgt de uitslag van de stemming over de voordracht van de tweede kandidaat voor het ambt van assessor:

Aantal stemmenden: 58.

Blanco of ongeldige stembriefjes: 2.

Geldige stemmen: 56.

Volstrekte meerderheid: 29.

De heer Lejeune behaalt 1 stem.

De heer Romain behaalt 5 stemmen.

De heer T'Kint behaalt 49 stemmen.

De heer Vandersanden behaalt 1 stem.

Bijgevolg wordt de heer T'Kint die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft, tot tweede kandidaat uitgeroepen.

Wij stemmen nu over de voordracht van de derde kandidaat. U kan hiervoor gebruik maken van het roze stembiljet.

Ik herinner er u aan dat u niet geldig meer kunt stemmen voor de heren Keutgen en T'Kint die tot eerste en tweede kandidaat werden uitgeroepen..

(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 9 juni 2005

a) 's ochtends om 10 uur

1. De hervorming van de Verenigde Naties; Stuk 3-1028/1.

2. Vragen om uitleg:

b) 's namiddags om 15 uur

1. Inoverwegingneming van voorstellen.

2. Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

3. Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering; Stuk 3-1184/1 tot 3.

4. Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering, teneinde de dienstverlening opnieuw in te voeren in het kader van de bemiddeling in strafzaken; Stuk 3-1162/1 tot 3.

5. Wetsontwerp betreffende sommige juridische bepalingen inzake elektronische communicatie; Stuk 3-1134/1 en 2.

Vanaf 18 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

6. Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Vraag om uitleg van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de consequenties van de sterke toename van de uitgaven van de Belgische huishoudens in het buitenland ten aanzien van de Belgische distributiesector» (nr. 3-841)

De voorzitter. - De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking, antwoordt namens mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - De distributiebedrijven hebben in 2004 `vrij goede' resultaten opgetekend. Toch vrezen ze voor een economische terugval, omdat de consumenten, die steeds prijsbewuster worden, niet aarzelen om voor hun aankopen de grens over te steken.

Het blijkt dat één op de vier gezinnen heeft ingezien dat het voordeliger is zijn aankopen in het buitenland te doen. De drankenproducenten en -verdelers wezen reeds op dit verschijnsel na de stijging van de verpakkingsbijdrage, waardoor een stormloop van kopers op gang kwam, meer bepaald naar Frankrijk.

Deze keer lijkt de indruk te worden bevestigd door een enquête die Fedis bij 3000 gezinnen heeft uitgevoerd. Daaruit blijkt dat één miljoen gezinnen niet aarzelen om de grens over te steken om van de interessantere prijzen bij onze buren te kunnen profiteren. Die tendens zou zich overigens steeds scherper aftekenen.

De meest gegeerde producten zijn limonades, water, margarine, fruitsappen, yoghurt, gevogelte en kippen, wafels en honden- en kattenvoer. De Belgische consumenten gaan het meest naar Frankrijk - 53% - daarna naar Nederland - 18% - en in mindere mate naar Duitsland en Luxemburg.

Volgens de vermelde enquête hebben de handelaars, en dus de Belgische economie, in 2004 een omzet van 432 miljoen euro van veel gebruikte goederen aan hun neus zien voorbijgaan. Dat is 14% meer dan in 2003, toen dat bedrag 376 miljoen bedroeg, en 30% meer dan in 2002.

Kan de minister de resultaten van de enquête van Fedis bevestigen? Indien wel, is er geen gevaar dat deze sterke stijging van de uitgaven van de Belgische gezinnen in het buitenland de rentabiliteit van de distributiesector, en vooral van de detailhandelaars langs de grens, zal schaden? Welke maatregelen werden genomen om niet alleen de sector van de grootdistributie, maar ook de kleine handelaars, te ondersteunen? Is het niet raadzaam een specifiek beleid te voeren om te vermijden dat we veel handelaars in de grensgebieden van ons land zien verdwijnen?

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - De producten en diensten die in de handelszaken van de buurlanden worden aangeboden, weerspiegelen een aantal verschillen. Een eerste verschil betreft de belastingen en accijnzen. Voor water en limonade in flessen gaat het om een ecologische keuze. Daarnaast verschillen de loonkosten en bijgevolg de sociale bescherming. Tot slot zijn er de natuurlijke voordelen: Frankrijk zal altijd meer wijn produceren dan België en zal die op zijn binnenlandse markt tegen een lagere prijs aanbieden dan de wijn die het uitvoert.

In plaats van de aankopen door de Belgische consumenten in de buurlanden aan de kaak te stellen, moeten we denken in termen van grensoverschrijdende stromen. Belgen gaan vrijwillig naar Frankrijk om er bepaalde aankopen te doen, maar de Fransen komen ook naar Belgische handelszaken zoals meubelzaken, tuinzaken, grootwarenhuizen - waar de verse voeding 20 tot 25% goedkoper is dan in Frankrijk - benzinestations en, meer recent, tabakshandelaars.

Uit een studie van Test-Aankoop van maart 2004 blijkt dat het boodschappenpakket van een gezin gemiddeld altijd goedkoper is bij ons dan bij de buren. Het is gemiddeld 20 tot 33% duurder in de buurlanden.

Enkel fiscale en sociale beleidsmaatregelen zouden de grensoverschrijdende consumptiestromen opnieuw in evenwicht kunnen brengen, als er inderdaad een onevenwichtigheid bestaat.

De federale regering is begonnen met een sterke verlaging van de loonkosten door een verlaging van de lasten en van de fiscaliteit. De gewesten zouden de gemeenten ertoe moeten aanzetten de gemeentebelastingen op de handel niet op te trekken; die zijn in België, volgens een enquête van Fedis, de voorbije drie jaar met gemiddeld 16% gestegen.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - Ik neem akte van het antwoord. Uiteraard zijn er stromen, maar ik ben er niet zeker van dat ze in beide richtingen gaan, zoals mevrouw Laruelle beweert.

Op één punt ben ik het wel helemaal eens met de minister: de uitslag van de referenda over de Europese Grondwet hebben aangetoond dat het Europese beleid dringend gepaard moet gaan met een echt fiscaal beleid. Een echte fiscale harmonisatie is een essentieel element voor het bestaan van een echte Europese Unie en een echt Europees gevoel.

Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor in het Franstalig kader bij de afdeling wetgeving van de Raad van State (Stuk 3-1191)

Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de derde kandidaat

De voorzitter. - Hier volgt de uitslag van de stemming over de voordracht van de derde kandidaat voor het ambt van assessor:

Aantal stemmenden: 55.

Blanco of ongeldige stembriefjes: 2.

Geldige stemmen: 53.

Volstrekte meerderheid: 27.

De heer Lejeune behaalt 1 stem.

De heer Romain behaalt 49 stemmen.

De heer Simonart behaalt 2 stemmen.

De heer Vandersanden behaalt 1 stem.

Bijgevolg wordt de heer Romain, die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft, tot derde kandidaat uitgeroepen.

Van deze voordrachten zal kennis worden gegeven aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken en aan de eerste voorzitter van de Raad van State.

(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de Belgische inspanningen inzake geboorteregistratie voor landen in het Zuiden» (nr. 3-836)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Plan België voerde van 8 tot 15 mei 2005 campagne ter promotie van de geboorteregistratie en plaatste hiermee de kinderen zonder identiteit op de agenda.

Wereldwijd worden jaarlijks ongeveer 48 miljoen kinderen, of 36% van alle pasgeborenen, niet geregistreerd bij hun geboorte. In totaal gaat het om meer dan een half miljard mensen. Dit schijnbaar administratieve probleem heeft verregaande gevolgen voor de overleving en ontwikkeling van de betrokken kinderen. Immers, geen geboortebewijs betekent in vele landen in het Zuiden geen toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. Geen geboortebewijs betekent ook dat kinderen onbeschermd zijn tegen misbruik, uitbuiting en verwaarlozing. Ook bij humanitaire rampen is het hebben van een geboortebewijs zeer belangrijk. Zo konden heel wat slachtoffers van de Tsunami geen beroep doen op overheidssteun omdat ze officieel niet konden bewijzen dat ze in het getroffen gebied woonden.

Het recht om onmiddellijk na de geboorte geregistreerd te worden en een naam en een nationaliteit te krijgen, wordt expliciet vermeld in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind.

Welke inspanningen doet België voor de geboorteregistratie in landen in het Zuiden? Zal België projecten inzake geboorteregistratie mee ondersteunen?

Is de minister van plan om de geboorteregistratie opnieuw naar voren te schuiven als een prioriteit in de Belgische ontwikkelingssamenwerking?

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik was me niet bewust van de omvang van het probleem.

Geboorteregistratie is een basisrecht en vormt een bescherming tegen misbruik en exploitatie van kinderen.

Plan International heeft op 11 mei jongstleden in het kader van de lancering van zijn campagne een onderhoud gehad met de directeur van mijn kabinet en met mijn medewerkers die de dossiers inzake kinderrechten opvolgen.

Unicef, een partnerorganisatie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, vervult een centrale rol op het vlak van kinderrechten. Een van de prioriteiten van Unicef is de registratie van geboorten. Tijdens het jongste jaarlijks overleg van 23 en 24 mei 2005 tussen Unicef en DGOS is deze kwestie aangekaart in het kader van de herziening van onze programma's: de bestrijding van kinderhandel in West-Afrika en de bestrijding van seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in de Democratische Republiek Congo.

In het kader van de indirecte bilaterale samenwerking tussen de federale overheid en de gemeenten zijn de steden Brussel en Luik actief op het terrein. Ze worden daarbij gesteund door de betrokken regionale gemeentelijke verenigingen, de VSGB - Vereniging van de stad en de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - en de UVCW - Union des Villes et Communes de Wallonie.

Het is de bedoeling de burgerlijke stand te ontwikkelen, onder meer door het bevorderen van de registratie van de bevolking in de grote steden.

Uit berichten blijkt dat Kinshasa en Lubumbashi de samenwerking, die nu bijna drie jaar loopt, ten zeerste waarderen. Tijdens mijn bezoek aan de burgerlijke stand van Lubumbashi heb ik kunnen vaststellen dat de samenwerking met de stad Luik tot een indrukwekkend resultaat heeft geleid.

Gelet op het belang van de geboorteregistraties zal ik de inspanningen voortzetten om deze problematiek in samenwerking met Unicef te integreren in de programma's, in het bijzonder in de programma's rond kinderbescherming.

Vraag om uitleg van de heer Pierre Galand aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de verbintenissen van België in verband met de millenniumdoelstellingen» (nr. 3-859)

De heer Pierre Galand (PS). - Mijn vraag past in het kader van de parlementaire follow-up van het Belgische ontwikkelingssamenwerkingsbeleid op het vlak van de millenniumdoelstellingen en de vergadering van 23 en 24 mei van de Raad Algemene zaken en Buitenlandse Zaken van de Unie over dit onderwerp.

Wij zijn verheugd dat de ministers van ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie eindelijk hun beloftes nakomen en de overheidshulp aan de ontwikkelingssamenwerking in 2010 verhogen. De verhoging bedraagt 0,51% voor de oude leden, 0,17% voor de nieuwe leden en de gezamenlijke verhoging bedraagt 0,56%. We hopen dat de Europese Raad van juni die beslissing zal bekrachtigen aangezien voor de eerste keer sprake is van een krachtig engagement en niet van inspanningen, zoals op de Raad van Barcelona. We betreuren evenwel dat in dit krachtige engagement niet is opgenomen dat tegen 2015 de 0,7% zal worden gehaald.

Welke concrete engagementen werden aangegaan in verband met de andere dossiers om de samenhang van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking van de Unie te bevorderen, om de regels van dat beleid te harmoniseren en om ervoor te zorgen dat de nodige fondsen zo vlug mogelijk ter beschikking worden gesteld? Dat waren de belangrijkste eisen in het rapport dat werd overgelegd aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

Er werden voor de nieuwe financieringsmiddelen verschillende wegen aangegeven, maar er werd geen enkel engagement aangegaan. Welk standpunt neemt België in over dit dossier? Heeft de regering het wetsvoorstel over de Tobin-Spahn-belasting verdedigd dat het parlement heeft goedgekeurd?

Zal de Europese Unie een pioniersrol vervullen inzake het schuldprobleem, door het eens te raken over een moratorium op de schuldendienst van de armste landen met de zwaarste schuldenlast of van de minst ontwikkelde landen? Zal ze afzien van alle bilaterale schulden van die landen en zal ze erop toezien dat die schuldkwijtscheldingen niet worden gekoppeld aan de traditionele macro-economische voorwaarden die worden opgelegd in het kader van de aanpassingsprogramma's van het IMF en de Wereldbank? Welke standpunt heeft België verdedigd op dat vlak? Ik verwijs naar aanbeveling 18 van het verslag van de Senaat over de millenniumdoelstellingen.

Zal de Unie bij de onderhandelingen over de Doha-ronde in de WTO en op de ministeriële vergadering in Hongkong die gepland is in de loop van 2005 een krachtig standpunt innemen ten gunste van de armsten en zijn eisen inzake de openstelling van de markten van de ontwikkelingslanden temperen in de landbouwsector, de niet-landbouwsector en de dienstensector?

Zal de Europese Unie zich uitspreken voor een nieuw evenwicht in de internationale instellingen, meer in het bijzonder door zich in te spannen voor de terugschroeving van de onevenredige macht van het IMF en de Wereldbank inzake problemen die voor de ontwikkelingslanden van vitaal belang zijn?

Hoe ver staat het met de verklaring van Rome over de harmonisatie van de overheidsbijdrage aan de ontwikkelingssamenwerking in het kader van de OESO?

Ik kom tot de internationale instanties. Op dit ogenblik verliezen de ontwikkelingslanden jaarlijks steeds hogere bedragen door financiële misdrijven en kapitaalspeculatie. De verliezen bedragen meer dan het bedrag van de ontwikkelingssamenwerking dat die landen ontvangen. Volgens Oxfam moet het bedrag aan fiscale ontvangsten die de ontwikkelingslanden door de fiscale dumping verliezen, geschat worden op meer dan 50 miljard dollar, hetzij evenveel als de mondiale overheidsbijdrage aan ontwikkelingshulp, die in 2000 53,7 miljard dollar bedroeg. Volgens mevrouw Herfkens zouden de ontwikkelingslanden jaarlijks 70 miljard dollar aan fiscale inkomsten derven.

In ons verslag vroegen we de Belgische autoriteiten een brede reflectie aan te moedigen teneinde mechanismen te vinden ter bestrijding van de financiële delinquentie, meer bepaald tijdens het 11de Congres van de Verenigde Naties in Bangkok, georganiseerd in april 2005, over de preventie van misdrijven en het strafrecht en meer in het bijzonder binnen de onderafdeling `economische delicten, met inbegrip van witwassing van geld'. Welke vooruitgang werd terzake geboekt en welk standpunt heeft België er verdedigd?

Omdat het genderaspect onvoldoende aan bod kwam in de millenniumdoelstellingen die door de Verenigde Naties werden vastgesteld, vroegen wij in ons verslag aan de regering om in het bijzonder aandacht te schenken aan die dimensie en de engagementen na te komen die België had aangegaan door het actieplatform van Peking te ondertekenen: het gaat om aanbeveling nr. 61. Welke gevolgen zal België geven aan de Verklaring van Peking+10?

Onze begroting voor ontwikkelingssamenwerking voor 2005 werd oorspronkelijk geraamd op 0,41% van het bruto nationaal inkomen. Dat is een stagnatie. Nu zegt de minister dat de begroting, met 0,46%, opnieuw groeit na de budgettaire aanpassing. Vanwaar komt die stijging? Ik herinner terzake aan overweging 26 van ons verslag waarin wordt gezegd dat de stijging van de ontwikkelingshulp niet kan worden beperkt tot schuldverlagingen.

Hoe ver staat het trouwens met onze aanbeveling 35 aangaande de vernietiging van de schuldvorderingen van ons land, inbegrepen die van de Delcrederedienst, ten aanzien van de landen met de grootste schuldenlast? Wat is het verschil tussen de schuld, jaarlijkse terugbetalingen van hoofdsom plus intresten, tegenover de geïndustrialiseerde landen zoals België en de toegestane leningen in 2003-2004? In welke mate zijn de overheidsleningen voor ontwikkelingssamenwerking een inkomstenbron voor België?

Weet de minister dat het totaalbedrag van deposito's van residenten van ontwikkelingslanden bij banken van rijke landen groter is dan de vorderingen welke die banken op die landen hebben? Wat denkt de minister daarvan? Wat doet België om de spaarders van de ontwikkelingslanden aan te moedigen om in hun eigen economie te investeren in plaats van in de geïndustrialiseerde landen?

Ik heb wat lang gesproken, maar dat is met de bedoeling de minister aan te moedigen en onze gezamenlijke inspanningen te steunen om de millenniumdoelstellingen te bereiken.

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Deze vraag om uitleg betreft ongeveer alle beleidsaspecten van ontwikkelingssamenwerking. Ik zal dan ook trachten volledig, maar toch beknopt te zijn.

De Europese ministers van Ontwikkelingssamenwerking hebben op hun Raad van 24 mei een gedifferentieerd tijdpad vastgelegd om de ontwikkelingshulp geleidelijk te verhogen. Het gemiddelde van de Gemeenschap zou tegen 2015 0,7% van het bruto nationaal inkomen van de Unie van de 25 moeten bereiken. In tegenstelling tot wat u zegt, wil de Raad van ministers dat niveau wel degelijk in 2015 bereiken. Daarom ook werd, op voorstel van de Commissie, tegen 2010 een tussenstap vastgelegd met verplichtingen voor de 15 en voor de 10.

De vijftien oude lidstaten hebben zich ertoe verbonden dat resultaat te halen, terwijl ze in 2002, op de Raad van Barcelona, enkel hadden beloofd inspanningen te doen. Die terminologie heeft niet belet dat resultaten werden geboekt. De huidige beslissing verschilt van de vorige door de verplichting die erin wordt vastgelegd. Het was moeilijk om dat te bereiken. Vergeten we niet dat sommige landen, zoals Italië, slechts een erg bescheiden bijdrage leveren aan ontwikkelingssamenwerking.

De vier lidstaten - Zweden, Denemarken, Nederland en Luxemburg - waarvan het niveau van de ontwikkelingshulp de 0,7% bereikt of overschrijdt, hebben er zich gezamenlijk toe verbonden die inspanning voort te zetten. De elf andere lidstaten hebben er zich gezamenlijk toe verbonden een niveau van 0,51 te bereiken in 2010. De tien nieuwe lidstaten hebben er zich toe verbonden om gezamenlijk een niveau van 0,17 te halen in 2010 en 0,33 in 2015. Ik verwelkom hun inspanningen, aangezien zij zelf nog grote ontwikkelingsproblemen en armoede kennen.

Zeven van de elf lidstaten hebben er zich op nationaal vlak toe verbonden om de 0,7% vóór 2015 te halen. Voor België moet dat in 2010 gebeuren - in 2012 voor Frankrijk en in 2013 voor Groot-Brittannië - wat het mogelijk maakt dat de nieuwe maatregelen hun volle effect sorteren in 2015.

De diensten van de Commissie hebben berekend dat, indien de drie categorieën van Staten hun verbintenissen nakomen, het Europees gemiddelde van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) van de 25 de 0,56% van het BNI zal bereiken in 2010 en de 0,70% in 2015.

Dat gedifferentieerde tijdpad maakt het belangrijkste deel uit van de mededeling van de EU op de Millenniumtop +5 die in september in New York plaatsheeft.

De ministers van Financiën van de EU debatteren momenteel over verschillende mogelijke nieuwe, aanvullende financieringsbronnen zoals belastingen en leningen. De ideeën gaan in de richting van een voorstel dat de luchtvaartpassagiers wil sensibiliseren voor de financiering van de ontwikkelingshulp door hun een vrijwillige bijdrage te vragen bij de aankoop van hun ticket. De modaliteiten daarvan moeten nog worden vastgelegd. De bijkomende middelen die deze bron oplevert zouden andere initiatieven kunnen prefinancieren zoals het internationale financieringsmiddel dat wordt gewenst door de heren Blair en Brown en waarvan de opbrengst zou worden bestemd voor bepaalde gebieden zoals Afrika of voor bepaalde sectoren zoals gezondheid, aids en toegang tot drinkbaar water.

De ECOFIN-Raad zal hierover opnieuw discussiëren op 6 en 7 juni. De ministers van Ontwikkelingssamenwerking zullen nadien beslissen over het beheer en de toewijzing van die nieuwe bronnen.

België heeft zich uitgesproken vóór extra financiering, maar vooruitgang op dat vlak kan, zoals de Belgische parlementsleden hebben gesteld, voortaan enkel op Europees niveau gebeuren. Daarom leggen we ons niet vast op de Tobin-belasting. Wij steunen de heffing die de meeste kans maakt om door de meeste landen te worden aanvaard. Gelet op de onderhandelingen van de ministers van Financiën, betreft dat momenteel de vrijwillige heffing op vliegtuigtickets.

Wat de verlaging of kwijtschelding van de buitenlandse schuld van de ontwikkelingslanden betreft, moet het gezamenlijk initiatief van de Wereldbank en het IMF ten voordele van de HIPC-landen worden verwelkomd als het eerste initiatief om de multilaterale schulden kwijt te schelden op dezelfde basis als de bilaterale schulden die onder de Club van Parijs vallen. Het niveau van kwijtschelding hangt momenteel af van de mate waarin de schuldendienst draaglijk is en dit volgens objectieve criteria. Het HIPC-initiatief heeft geleid tot de opstelling van nationale programma's ter bestrijding van de armoede die de begunstigde landen gedeeltelijk financieren met de besparingen op de schuldendienst. De geldschieters zijn verdeeld over de opportuniteit om dat initiatief verder te zetten via een volledige kwijtschelding van de multilaterale en bilaterale schulden die nog overblijven. De beslissing om nog verder te gaan wordt dan ook overgelaten aan de individuele Staten. De tegenstanders van de radicale oplossing van een kwijtschelding voor 100% halen aan dat de landen met de grootste schuldenlast niet altijd de armste, noch de best bestuurde landen zijn. Een benadering geval per geval is te verkiezen. Deze kwestie is verbonden met de aan de gang zijnde debatten over een verhoging van de giften van de ontwikkelingsfondsen, in het bijzonder van de IDA van de Wereldbank.

België heeft zich in elk geval uitgesproken vóór de kwijtschelding van de schuld van kwetsbare landen die een conflict hebben gekend of er juist één achter de rug hebben en die daarom niet aan alle voorwaarden beantwoorden om andere bestaande internationale initiatieven te kunnen genieten.

Ik kom nu tot de landbouwonderhandelingen en de agenda van Doha. De onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie hebben, vooral tijdens de Conferentie van ministers in Cancún in september 2003, aangetoond dat de diversiteit aan situaties heeft geleid tot een hergroepering tussen, enerzijds, de minst ontwikkelde landen en, anderzijds, de grote opkomende economieën zoals China, India en Brazilië.

Commissaris Lamy heeft vroeger al gezegd dat de minst ontwikkelde landen hun douanetarieven konden behouden voorzover ze die op transparante wijze kenbaar maakten.

Wij willen deze landen voldoende fiscale inkomsten laten behouden en ze een overlevingslandbouw laten uitbouwen die hun voldoende voedselzekerheid biedt. Wij steunen de Europese initiatieven die de vrije toegang tot de producten van de minst ontwikkelde landen mogelijk maken, met name het `Alles-behalve-wapens'-akkoord en de Akkoorden van Cotonou. Voor basisproducten waarvan de wereldprijzen op een abnormaal laag niveau zijn gestabiliseerd, moeten oplossingen per product worden gezocht. Eén van de eerste problemen die moeten worden geregeld is de afschaffing van de subsidies die sommige industrielanden aan hun exporteurs geven. Dat is onder meer zo voor de VS voor katoen en voor de EU voor suiker. De Amerikaanse regering heeft zich reeds geëngageerd. De Europese Commissie van haar kant zal deze maand een voorstel op tafel leggen voor de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker.

Ik kom nu tot de invloed van de ontwikkelingslanden in de instellingen van Bretton Woods. België was een van de eerste landen die participeerden in een fiduciair fonds van het Ontwikkelingscomité van de Wereldbank voor de opleiding van vertegenwoordigers van ontwikkelingslanden. De huidige statuten bevatten reeds een correctie die het basisstemrecht, berekend volgens bepaalde macro-economische criteria, versterkt. Aangezien het niet mogelijk is aan elke Staat stemrecht te geven, zoals in de VN, bestaat de oplossing erin de belangen van de minst ontwikkelde landen, en in het bijzonder die van de Afrikaanse landen, te laten verdedigen door de lidstaten van de EU in het kader van het partnerschap van de Akkoorden van Cotonou.

Wat de raden van bestuur van de instellingen van Bretton Woods betreft, wenst België het gemengde systeem te behouden waarin zowel schuldeisers als debiteuren zitting hebben. Dat is zo voor het orgaan dat België voorzit. Die structuur voorkomt een mogelijke polarisering van de debatten, bijvoorbeeld tussen arme landen en industrielanden.

Het is aan te bevelen daarover onderhandelingen aan te vatten. In het door België voorgezeten orgaan, dat het derde belangrijkste is binnen de Wereldbank, zijn de begunstigde landen dikwijls landen in Azië of Oost-Europa. Waarom wordt dit niet uitgebreid naar Afrikaanse landen? Dat zou het mogelijk maken een antwoord te geven op de befaamde kwestie van de voice bij de Wereldbank.

In het kader van de werkzaamheden van de OESO en de EU is de harmonisatie van de procedures het onontbeerlijke complement van de verhoging van de ontwikkelingshulp. Men moet immers tegelijk de bedragen en de efficiëntie verhogen én de administratieve last van de partnerlanden verlagen. De Verklaring van Rome van februari 2003 beoogde slechts een harmonisatie van de procedures van de geldschieters. Nadien is gebleken dat meer rekening diende te worden gehouden met de procedures van de partners, bijvoorbeeld op boekhoudkundig en budgettair vlak.

In maart had in Parijs een nieuwe bijeenkomst van de OESO plaats. Daar werd meer de nadruk gelegd op de afstemming van de procedures op de nationale systemen. Die nieuwe benadering zou gepaard moeten gaan met de decentralisatie van het beheer van de hulp.

In de Verklaring van Parijs werden ook vooruitgangsindicatoren uitgewerkt. Dat is een belangrijke punt. Daarover is het conflict ontstaan. Wij zijn erin geslaagd alle landen, de VS inbegrepen, te overtuigen om vooruitgangsindicatoren inzake harmonisatie te aanvaarden. Dit was mogelijk door een gemeenschappelijke houding van de EU-landen binnen de OESO. We stellen dus vast dat wij resultaten behalen wanneer we verenigd optreden.

Eén van de punten waarover ik me bij mijn aantreden op Ontwikkelingssamenwerking heb verbaasd, was dat dit probleem van harmonisatie van procedures een recent onderwerp was. Aangezien zowel OESO als EU oude instellingen zijn, dacht ik dat dit probleem reeds was aangepakt.

Uit het resultaat van het Franse en het Nederlandse referendum over de ratificatie van de Europese Grondwet blijkt dat er nog een lange weg moet worden afgelegd.

Wat financiële criminaliteit en ontwikkeling betreft, beschouwen de Europese Unie en België goed bestuur en bestrijding van corruptie als essentiële elementen van hun ontwikkelingsprogramma's. Specifieke hulpprojecten ten gunste van justitie en politie tonen dat aan.

We steunen in het bijzonder de inspanningen van de Wereldbank om een einde te maken aan de corruptie, die de ontwikkeling afremt en de realisatie van de initiatieven van de Wereldbank en van de lidstaten in de weg staat. Op mijn verzoek, in november 2004, heeft de Wereldbank een anticorruptieprogramma uitgewerkt. Tijdens de jongste vergadering, die vorige maand werd gehouden, heeft de bank verslag uitgebracht over de uitvoering van die programma's.

Ik heb overigens ontdekt dat de Wereldbank pas sedert vijf jaar over een dienst beschikt om corruptie te bestrijden. In die dienst werken tachtig juristen, die alle dossiers onderzoeken waarbij de Wereldbank betrokken is. Dat gebeurt ook op basis van anonieme klachten. De hoofdjurist van de dienst is overigens een uitstekend Belgisch jurist uit Kortrijk.

België is van oordeel dat het probleem met institutionele steun kan worden opgelost. We zijn het eens met punt 6 van de verklaring die werd goedgekeurd naar aanleiding van de Conferentie van Bangkok van april, waarin wordt gepleit voor een meer geïntegreerde benadering op het niveau van de Verenigde Naties.

We steunen de wereldwijde verbreiding van de internationale verdragen van de Verenigde Naties tegen drugs en misdaad. We moedigen in het bijzonder het partnerschap aan tussen de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie teneinde in Afrika het programma voor technische bijstand te ontwikkelen waartoe op de ronde tafel van Addis Abeba van 30 en 31 mei jongstleden werd besloten. De terugdringing van de armoede had gepaard moeten gaan met de strijd tegen de criminaliteit. Ik heb de conclusies van die werkzaamheden echter nog niet ontvangen.

Ik heb in Marokko het buitengewone werk van de Belgische ontwikkelingshulp gezien, vooral in het zuiden, in de projecten om de toegang tot drinkbaar water te verbeteren. Ik wilde echter ook naar het noorden van Marokko gaan. De Rif is het belangrijkste productiegebied van de wereld van hasjiesj. We moeten streven naar een beleid dat de landbouwers van de Rif ertoe aanzet geleidelijk over te schakelen op een andere teelt. Duizenden tonnen hasjiesj komen immers in Europa terecht, waar ze aanleiding geven tot een hele reeks criminele praktijken die we moeten bestrijden.

Wat de plaats van de vrouw in de Millenniumdoelstellingen betreft, hebben de derde (gelijkheid tussen mannen en vrouwen), de vijfde (gezondheid van de moeder) en de zesde doelstelling (aids en andere ziekten) rechtstreeks met de genderdimensie te maken.

Een aantal indicatoren betreffende de reproductieve gezondheid werden in dit stadium niet vermeld teneinde vóór de conferentie van New York, die in september zal worden gehouden, elk debat terzake te vermijden. Het spreekt vanzelf dat we op dit onderwerp zullen terugkomen. Een te groot aantal indicatoren zou de beheerskosten van de hulp bovendien verhogen, zou de taak van de partners verzwaren en de kansen op de wereldwijde toepassing van de millenniumdoelstellingen doen afnemen.

De Belgische ontwikkelingssamenwerking houdt rekening met de twaalf interventiedomeinen die door het actieplatform van Peking werden vastgesteld, als hoofdcriterium of in het kader van andere projecten. Inzake de gelijkheid tussen mannen en vrouwen richt de Belgische ontwikkelingssamenwerking zich op drie domeinen: gezondheid en reproductieve en seksuele rechten; wegwerken van de ongelijkheid in het basisonderwijs; deelname van de vrouwen aan het tot stand komen van vrede en veiligheid, waaronder de strijd tegen seksueel geweld, in het bijzonder in conflictgebieden.

Ons beleid wordt beschreven in het rapport 2002-2003 over de uitvoering van de besluiten van de vierde Wereldvrouwenconferentie van 1995 in Peking, dat de regering aan het parlement heeft voorgelegd. De top van september 2005 wordt door mijn administratie voorbereid met de hulp van de commissie `Vrouwen en ontwikkeling'.

In alle landen waar we actief zijn, passen we het genderprincipe en het principe van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen toe. In sommige provincies van de Rif, in Marokko, gaat slechts 40% van de meisjes naar school. We zullen onze actie in dat gebied dus richten op het verhogen van de onderwijskansen voor meisjes.

De verhoging van de Belgische ontwikkelingshulp werd gisteren door de Kamer goedgekeurd. Bij de begrotingscontrole hebben we een verhoging van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking verkregen. Die verhoging heeft niet enkel betrekking op de schuldkwijtschelding, maar ook op de Belgische bijdragen aan de dertiende wedersamenstelling van de middelen van de Internationale Ontwikkelingsassociatie. Die bijdrage zou dit jaar 63 miljoen euro belopen en wordt toegevoegd aan het oorspronkelijke budget voor 2005.

Wat de Belgische schuldvorderingen ten aanzien van landen met een hoge schuldenlast betreft, heeft de Ministerraad van 25 maart 2005 ingevolge het uitblijven van een akkoord tussen de geldschieters over de uitbreiding van het HIPC-initiatief beslist de commerciële schulden van de landen die in aanmerking komen voor het HIPC-initiatief, systematisch kwijt te schelden. Het gaat om schulden die werden aangegaan vóór het onderzoek van het betrokken land in de Club van Parijs.

Het voorkomen en het oplossen van conflicten en het herstel van de rechtsstaat in de partnerlanden vormen een bijdrage tot het herstel van het vertrouwen van de investeerders in de landen die over omvangrijke natuurlijke rijkdommen en veel mensen beschikken. Over enkele weken organiseer ik een seminarie `Ondernemen in Centraal-Afrika', waarvoor veel interesse bestaat. Investeringen, ook door investeerders van het partnerland, zijn vaak afhankelijk van de toestand van de rechtsstaat en van de zekerheid, ook de rechtszekerheid.

De heer Pierre Galand (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik wil er de aandacht op vestigen dat de vrijwillige bijdrage op de aankoop van vliegtuigtickets een zaak is waarin niet de Staat, maar de NGO's een rol moeten spelen. De staat heft belastingen, terwijl NGO's een beroep doen op de bereidwilligheid van de bevolking en van de vliegtuigreizigers.

Vraag om uitleg van de heer Wouter Beke aan de eerste minister en aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de achterstallige bijwerking van gegevens op de webpagina's van de federale overheid» (nr. 3-810)

De voorzitter. - De heer Peter Vanvelthoven, staatssecretaris voor Informatisering van de Staat, toegevoegd aan de minister van Begroting en Overheidsbedrijven antwoordt.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Er is de laatste jaren veel aandacht geweest voor de informatisering van de overheidsdiensten en de digitalisering van het contact met de burger. Dat zou een meer accurate, meer volledige en snellere dienstverlening mogelijk maken.

De digitalisering en de on line-beschikbaarheid van informatie en zelfs formulieren voor de burger bevinden zich, als wij de regering mogen geloven, in de hoogste versnelling.

Een praktijktest leert evenwel het omgekeerde. Eén van de meest door de burger geconsulteerde webpagina's is het zo door de regering gepromote en duur uitgevallen `belgie.be'. Eén van de belangrijkste vragen die de burger heeft, is hoe hij zijn fiscale aangifte moet invullen conform de laatste wetswijzigingen.

Wie evenwel op zoek gaat naar de nieuwe wetgeving inzake aftrekbaarheid van hypotheekleningen komt bedrogen uit. Via een aantal links komt men uiteindelijk terecht bij het gewenste onderwerp, namelijk de belastingvermindering verleend voor de kapitaalaflossingen van leningen aangegaan voor het kopen of het (ver)bouwen van een woning. Daar merkt men dat de door de FOD Financiën verstrekte informatie slechts betrekking heeft op het belastbaar tijdperk 2002. Er is geen enkele verwijzing naar de nieuwe regeling zoals opgenomen in de programmawet van 27 december 2004 en ook geen link naar de webstek van de FOD Financiën die de recente brochures bevatten waarin de nieuwe regeling wordt uiteengezet en die met de nodige moeite via de zoekfunctie kunnen worden teruggevonden. Met een beetje geluk in het doorklikken vindt men zelfs een frequently asked questions met daarin de nieuwe regeling inzake woningaftrek. Deze webstek wordt, alhoewel niet overdreven gebruiksvriendelijk, klaarblijkelijk wel opgevolgd.

Wat de fiscaliteit betreft, is deze webstek `belgie.be' hopeloos achterhaald, wat in bepaalde gevallen ook toegegeven wordt. De laatste wijziging dateert van 19 april 2004.

Een ondernemend en hooggeschoold burger zal dan natuurlijk zijn toevlucht nemen tot de wettekst zelf en de zoekfunctie van het Staatsblad gebruiken. Wanneer men daar op `inhoud' klikt, zal men kunnen lezen dat met enige trots wordt aangekondigd dat er meer dan 55.500 teksten beschikbaar zijn en dat deze bijgewerkt zijn tot 27 december 2004.

Dit betekent niet, zoals een praktische test leert, dat er geen gegevens meer zijn opgenomen die dateren van na 27 december 2004, maar de burger kan in het geheel niet vertrouwen op de juistheid van de webstek van de FOD Financiën voor wetgeving die jonger is dan 4 maanden.

Wie is verantwoordelijk voor de coördinatie en de juistheid van de gegevens op de verscheidene officiële webpagina's van de overheid en in het bijzonder voor de gegevens op de webstek `belgie.be'?

Elke webstek van de overheid bevat een disclaimer waarin alle verantwoordelijkheid voor de zich daarop bevindende gegevens wordt afgewezen. Is een dergelijke ontkenning van enige aansprakelijkheid op termijn houdbaar wanneer men tezelfdertijd de burger aanspoort om zoveel mogelijk van het internet gebruik te maken in zijn contact met de overheid? Daar juist heeft collega Anseeuw nog aangespoord om de belastingaangifte te doen via Tax-on-web en daarmee 20 euro te besparen. Op zich is dat goed, maar dat betekent dat de overheid voldoende verantwoordelijk moet zijn en elke burger moet kunnen vertrouwen op de erop verstrekte informatie.

Wat is de reden van de achterstand van vier maanden inzake nieuwe wetgeving op de webstek van de FOD justitie, die door vele burgers en zeker ook door vele rechtspractici gebruikt wordt om opzoekingen te doen over recente wetswijzigingen? Is er verbetering in het vooruitzicht?

De heer Peter Vanvelthoven, staatssecretaris voor Informatisering van de Staat, toegevoegd aan de minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - Het programma `Tax-on-web' kan worden geraadpleegd op de eerste pagina van ons portaal `belgie.be' via een banner.

De coördinatie van het federale portaal is in handen van het COMMnetkernportaal, dat de internetcommunicatieverantwoordelijken van alle FOD's samenbrengt. Het COMMnetkernportaal wordt voorgezeten door de algemeen directeur externe communicatie van de kanselarij en de algemeen directeur van de interne communicatie van de FOD P&O. Qua inhoud en onderhoud van de pagina's blijft de verantwoordelijkheid bij elke FOD.

Een disclaimer is wel belangrijk op pagina's die naar het grote publiek gaan wegens eventuele risico's van piraterij of sabotage. Het gaat anders op pagina's waarop een on line-formulier beschikbaar is of voor een on line-toepassing van e-government. Maar daarvoor is ook in andere types van bescherming voorzien, zoals digipass, token en sinds kort ook de elektronische identiteitskaart.

Op dit ogenblik verstrijken er ongeveer een paar dagen tot tweeënhalve maand tussen de publicatie in het Belgisch Staatsblad van een nieuwe wettelijke of regelgevende tekst en de terbeschikkingstelling ervan in de gegevensbank van de geconsolideerde wetgeving. Deze laatste is toegankelijk via de internetsite van de FOD Justitie. De welkomstpagina is op dit punt bijgewerkt.

Tot op heden worden de nieuwe wettelijke en regelgevende teksten gepubliceerd op de internetsite van het Belgisch Staatsblad. De overeenstemmende bestanden worden vervolgens gesorteerd.

De teksten die geen enkele wijziging van een bestaande tekst vooronderstellen, kunnen onverwijld worden opgenomen in de gegevensbank van de geconsolideerde wetgeving.

De teksten die daarentegen de wijziging van bestaande teksten impliceren, moeten het voorwerp zijn van een systematische bijkomende behandeling die, afhankelijk van het geval, min of meer lang en complex kan zijn.

De termijn tussen de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en de opname van de tekst in de gegevensbank van de geconsolideerde wetgeving kan enerzijds worden verklaard door het volume aan dagelijks in het Staatsblad gepubliceerde teksten, en anderzijds door de min of meer hoge graad van complexiteit die het consolideren zelf met zich meebrengt.

Rekening houdend met dit alles, blijkt het op dit moment niet mogelijk te zijn de termijn voor elk geval in te korten.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Het verheugt mij dat de sites waarnaar ik verwees ondertussen zijn bijgewerkt.

Ik hoop dat ondanks het grote volume en ondanks de complexiteit, de federale overheid de nodige informatie zo maximaal en zo snel mogelijk ter beschikking stelt van de burgers. Het uitblijven daarvan is een bron van ongenoegen bij vele burgers die enerzijds worden aangespoord om zo veel mogelijk on line te communiceren met de overheid, maar anderzijds geconfronteerd worden met het feit dat ze niet altijd de meest adequate gegevens krijgen. Ik denk dat zowel de burger als de overheid er baat bij hebben dat de meest adequate gegevens snel ter beschikking worden gesteld.

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het gebruik van kinderen in het kader van het bedelen op de openbare weg» (nr. 3-842)

De voorzitter. - De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Deze vraag sluit aan op het debat van vanochtend over het wetsontwerp van de minister van Justitie. Amendementen om ouders te straffen die met hun kinderen op straat bedelen, werden niet aangenomen.

Ik ben er mij van bewust dat de strafrechtelijke weg niet de juiste oplossing is. Ik heb het amendement om de ouders te straffen dan ook niet gesteund. Het probleem blijft echter bestaan en ik vraag me af of het niet via de minister van Binnenlandse Zaken moet worden aangepakt.

Het recente wetsontwerp houdende diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen de mensenhandel en mensensmokkel en tegen de praktijken van de huisjesmelkers bestraft feiten als iemand tot bedelen dwingen, iemand tot bedelen aanzetten of iemand ter beschikking te stellen van een bedelaar om medelijden op te wekken. Het ontwerp bestraft ook de exploitatie van andermans bedelarij.

Exploitatie van bedelarij is specifiek strafbaar in het kader van mensenhandel, met verzwarende omstandigheden wanneer de bedelaar minderjarig is of wanneer de dader gezag heeft over de bedelaar, bijvoorbeeld de ouder of de voogd.

Het bedelen van kinderen, of ze nu zelf bedelen of hun ouder(s) vergezellen die bedelen, is altijd een probleem geweest.

De aangenomen tekst lost de problemen van interpretatie en bewijs niet op. Geeft de ouder die vergezeld is van één of meerdere kinderen zijn kind(eren) indirect over aan bedelarij? Exploiteert hij in zekere zin zijn nakomelingen?

Het probleem van kinderen die bedelen, lijkt momenteel geen prioriteit voor het parket en de politie wil of kan geen proces-verbaal opstellen.

Op een parlementaire vraag van 15 januari 2004 over het bedelen op de openbare weg antwoordde de minister dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen het bedelen in het kader van de georganiseerde criminaliteit, waarvoor bij de federale politie een actieplan bestaat, en het toevallig bedelen, waarbij de lokale politie eerder een sociale rol kan spelen.

Nochtans lijkt de toestand op het terrein, wat bedelende kinderen betreft, niet verbeterd. Ik verwijs naar het artikel in Le Soir en La Libre over de leider van de Romazigeuners, die zich daarover ongerust maakt. Bestaat er bij de lokale politie een actieplan voor bedelende kinderen?

Is er een systematische samenwerking met de federale politie, het parket, de diensten voor hulp aan jongeren, de OCMW's en de dienst Vreemdelingenzaken? Hoe kan, indien nodig, zulk een samenwerking worden opgezet?

Welke bestuurlijke maatregelen kunnen worden genomen - want op het niveau van justitie zitten we vast - tegen dit fenomeen, dat vaak ook met kindermishandeling te maken heeft?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - De wetgever heeft sinds verschillende jaren de strafbaarheid van bedelarij opgeheven. Bedelarij is dus niet meer verboden, voorzover de openbare orde niet wordt verstoord.

Kinderen gebruiken voor bedelarij is daarentegen een overtreding van de wet op de jeugdbescherming. In dat geval kan de jeugdrechter maatregelen nemen om de betrokken minderjarigen te beschermen.

In de praktijk gaat het haast nooit om minderjarigen die alleen bedelen. In de meeste gevallen gaat het om volwassenen die door een minderjarig kind zijn vergezeld om medelijden op te wekken bij de voorbijgangers.

Wanneer het probleem van de bedelarij in het zonale veiligheidsplan als een prioriteit wordt omschreven, kunnen in de lokale politiezones specifieke actieplannen worden opgezet.

Elk politiekorps heeft een dienst jeugd en gezin die dit soort problemen aanpakt, in nauwe samenwerking met andere diensten als de dienst slachtofferhulp en de dienst jeugdbijstand.

Bedelen met minderjarige kinderen is strafbaar. Zodra de politie optreedt, wordt het parket op de hoogte gebracht. Dat neemt een uiteindelijke beslissing. De gespecialiseerde lokale politiediensten staan in voor het sociale gedeelte en nemen contact op met de verschillende sociale diensten.

De strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel is één van de prioriteiten van het nationaal veiligheidsplan, dat ook de georganiseerde bedelarij met minderjarige kinderen omvat. Waar het fenomeen zich herhaaldelijk voordoet, worden nauwgezet actieplannen opgezet.

Er is systematische samenwerking met de andere diensten, zoals het parket, de dienst jeugdbijstand en indien nodig met de dienst Vreemdelingenzaken.

Wat de bestuurlijke maatregelen betreft, kan de minister van Binnenlandse Zaken geen enkele algemene maatregel nemen om het bedelen te verbieden, want dat zou indruisen tegen de wettelijke bepalingen terzake. Zodra het bedelen de openbare orde verstoort, kan de politie optreden om de situatie te beëindigen.

Wanneer het gaat om bedelen met minderjarige kinderen, krijgt de interventie een gerechtelijk karakter en valt het onder de bevoegdheid van de gerechtelijke autoriteiten.

Wanneer bewezen is dat het om georganiseerde bedelarij met minderjarigen gaat of wanneer het om kindermishandeling gaat, zal een gerechtelijk dossier aan de betrokken jeugdrechtbank worden overgelegd.

Tot hier toe kan het bedelen met minderjarigen geen deel uitmaken van een dossier `jeugd en gezin', waarbij zo nodig maatregelen kunnen worden genomen om de jongere te beschermen.

Het wetsontwerp van de minister van Justitie dat vandaag werd aangenomen, gaat verder en voorziet in de strafbaarstelling van de exploitatie van bedelarij.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik dank de minister voor zijn antwoord.

Een aantal zaken verbazen mij. Tijdens de behandeling van het ontwerp over de strijd tegen de mensenhandel in de commissie maakte ik een allusie op de wet op de jeugdbescherming. Men antwoordde mij dat er geen bepalingen waren inzake jeugdbescherming, maar wel op het vlak van jeugdbijstand aangezien de wet van 1965 opgeheven was.

Ik ben ook verbaasd over de tussenkomst van de parketten en de magistraten, die zich vooral in Brussel geblokkeerd voelen door de afwezigheid van juridische instrumenten.

Ik heb het wetsontwerp op de jeugdbescherming dat nu in de Kamer wordt behandeld, doorgenomen om na te gaan of er een nieuwe bepaling is in die zin.

In de commissie voor de Justitie van de Senaat hebben we vastgesteld dat dit niet het geval was. Daarom heeft mevrouw de T' Serclaes vandaag een amendement ingediend. Er is een juridisch vacuüm, en volgens mij is uw antwoord niet de weerspiegeling van de voorstellen van de minister van Justitie. Ik zal het in elk geval nakijken.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Volgens mij kan de jeugdbijstand uiteraard tussenkomen in deze gevallen. Hetzelfde geldt voor de lokale dienst jeugd en gezin van de politie.

Die kunnen de jeugdrechter inschakelen, die de nodige maatregelen kan nemen. Er zijn ook sociale beschermingsmaatregelen. Of ze al dan niet worden gehanteerd, is een andere vraag. Er zijn in elk geval een reeks mogelijkheden om jongeren in moeilijkheden te beschermen of bij te staan.

Vraag om uitleg van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het straatverbod in Antwerpen» (nr. 3-848)

De voorzitter. - De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT). - Ik betreur dat de minister van Binnenlandse Zaken hier niet is om op mijn vraag te antwoorden, maar ik ben wel blij dat de heer Dupont dat zal doen en vermoed dat hij als minister van Grootstedenbeleid daar misschien een persoonlijke noot aan zal toevoegen.

Mijn vraag gaat over het straatverbod dat in Antwerpen wordt ingevoerd, maar ik wil ook de andere steden erbij betrekken die overwegen om dat nieuwe concept in hun administratieve handelingen op te nemen.

Het straatverbod houdt in dat de burgemeester personen die herhaaldelijk de openbare orde ernstig verstoren of zware overlast veroorzaken in een omgeving, kan verbieden één of meerdere straten te betreden. Het verbod geldt voor maximaal acht dagen.

Het straat- of plaatsverbod is omstreden. Er wordt geopperd dat dit een schending van de mensenrechten of van de burgerlijke vrijheden zou betekenen.

Experts zien grondwettelijke bezwaren, omdat enkel een rechter zou bevoegd zijn om een straatverbod op te leggen. In het kader van het familierecht, bijvoorbeeld, kan de rechter één van de partners verbieden in de omtrek van de echtelijke woning te komen.

Verder is overlast een rekbaar en niet duidelijk omschreven begrip. De voorbeelden uit bijvoorbeeld Nederland zijn niet compleet overtuigend. Het straatverbod blijkt zeer moeilijk te handhaven en gaf, tot in Europa toe, al meermaals aanleiding tot juridische betwistingen waarbij het oordeel van de rechter zeer wisselvallig was. Ik verwijs in deze ook naar de Britse ervaring met de Anti-Social Behaviour Orders.

De Antwerpse burgemeester denkt aan een straatverbod voor tippelprostituees in bepaalde straten, maar ook aan het weren van jongeren die geregeld overlast veroorzaken. In de praktijk zou echter blijken dat door een straatverbod problemen gewoon verschuiven van de ene locatie naar de andere. Om die redenen pleiten sommigen in Antwerpen zelfs voor wijkverboden. Wij twijfelen niet aan de goede bedoelingen van de Antwerpse burgemeester en aan het signaal dat hij de burger wil geven maar vrezen dat ontsporingen wel degelijk mogelijk zijn.

1. Wat denkt de minister, ondanks de federale overlastwet die toelaat dat gemeenten zelf sancties opleggen aan burgers die voor overlast zorgen, ten gronde over deze maatregel? Is er een voldoende juridische basis om de maatregel te rechtvaardigen? Komen hierbij de grondwettelijke rechten van de burger in gevaar?

2. Deelt de minister de vrees van velen dat deze maatregel kan leiden tot andere, meer ingrijpende of systematische maatregelen zoals een samenscholingsverbod, een buurtverbod, of een avondklok? Houdt de minister rekening met het feit dat deze plaatselijke maatregel in de toekomst ook kan leiden tot gelijkaardige politiereglementen in andere steden?

3. Gegeven de ervaring dat problemen kunnen verschuiven van de ene straat naar de andere, heeft de minister een structurele oplossing die deze problematiek kan helpen wegwerken?

4. Wat verstaat de minister, vanuit zijn ervaring, onder het begrip `overlast'? Is er een wettelijke, juridisch sluitende omschrijving?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Met een recent door de Antwerpse gemeenteraad goedgekeurd politiereglement wordt in Antwerpen een straatverbod mogelijk met de bedoeling om in bepaalde straten komaf te maken met de blijvende overlast veroorzaakt door straatprostituees. De minister van Binnenlandse Zaken vermoedt dat Antwerpen zich vooral heeft geïnspireerd op een Rotterdams model waar zulk straatverbod effectief bestaat.

Het betreft hier natuurlijk een fundamentele discussie: hoever mag de overheid gaan in een democratische rechtsstaat om de veiligheid van haar onderdanen maximaal te garanderen.

Het is in de eerste plaats de taak van de gemeente om de nodige maatregelen te treffen ten einde de openbare orde en rust op haar grondgebied te handhaven. Het is dus niet de taak van de federale overheid om in de plaats van de lokale overheden reglementerend op te treden voor plaatselijke problemen van ordehandhaving. Dat zou een miskenning zijn van de bevoegdheden van de lokale besturen.

Bovendien berust het administratief toezicht op de gemeenten bij de gewestelijke overheid en dus niet langer bij de federale overheid.

De maatregelen genomen op lokaal niveau moeten echter beantwoorden aan de beginselen en regels van onze democratische rechtsstaat. Naast respect voor het Europese mensenrechtenverdrag en onze Grondwet, moet een maatregel als een straatverbod, die toch een verregaande beperking inhoudt van de fundamentele rechten en vrijheden, beantwoorden aan principes van proportionaliteit, subsidiariteit en noodzakelijkheid.

Met dergelijke maatregelen moet dus zeer omzichtig worden omgesprongen. Alleen als de overheid alle andere mogelijkheden heeft uitgeput, zoals een versterkt politietoezicht, preventieve maatregelen en dergelijke meer en als die maatregelen niet tot het gewenste effect leiden, zijnde het herstel van de openbare orde en veiligheid, kan een maatregel als het straatverbod worden overwogen.

Een van de principes van onze rechtsstaat is ook dat regels op hun wettelijkheid kunnen worden getoetst door de rechterlijke macht. Als lid van de uitvoerende macht kan de minister van Binnenlandse Zaken dus niet beoordelen of het straatverbod strijdig is met hogere regels in ons land. Bij zijn weten heeft de rechterlijke macht - in het geval van een straatverbod uitgevaardigd bij politiereglement, de Raad van State - zich hierover echter nog niet uitgesproken. Wel wordt in een arrest van het Europees hof voor de rechten van de mens een soortgelijke maatregel, namelijk de avondklok, niet beschouwd als een inbreuk op artikel 5 EVRM, namelijk het verbod van willekeurige vrijheidsberoving.

De bevoegdheid in die materie berust dus bij de lokale overheid.

Naar verluidt zouden de problemen hoofdzakelijk te wijten zijn aan het feit dat alle maatregelen, zij het preventief of repressief, politieel of sanitair, die ten aanzien van de prostituees werden getroffen, mislukt zijn. De situatie is dus beperkt tot een kleine groep, maar het is juist dat elke maatregel genomen op een welbepaald terrein, elders een weerslag kan hebben en dat het fenomeen zich kan verplaatsen.

Er bestaat geen wettelijke definitie van het begrip openbare overlast. Het begrip vloeit voort uit de gemeentewet en werd gedeeltelijk omschreven in de omzendbrief OOP 30bis, die de toepassing van de gemeentelijke administratieve sancties omkadert. Dat begrip wijst inderdaad op feiten die ervaren worden alsof ze een gevoel van onveiligheid creëren zonder dat ze door de wet worden bestraft.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT). - De minister van Binnenlandse Zaken is er blijkbaar niet in geslaagd een wettelijke basis voor een dergelijke maatregel uit te werken. Het is nochtans belangrijk dat de burger weet op welke juridische basis administratieve regels worden uitgevaardigd zodat ze weten op welke juridische basis ze voor de rechter verschijnen. Als dat niet het geval is, dreigen fundamentele rechten in het gedrang te komen.

De Raad van State heeft zich inderdaad nog niet over het straatverbod uitgesproken. Misschien moeten we wachten tot iemand zich tot het rechtscollege wendt omdat hij meent dat hem onterecht een straatverbod is opgelegd.

Het is inderdaad heel moeilijk om een juridische definitie vast te leggen voor het begrip `overlast'. Toch heb ik de indruk dat lokale en andere overheden steeds de neiging hebben zich op dat begrip te beroepen als ze maatregelen willen nemen die vrijheden beknotten.

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken, aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het recht van regularisatieaanvragers op maatschappelijke dienstverlening» (nr. 3-850)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Krachtens artikel 57, §2, van de OCMW-wet hebben personen zonder legaal verblijfstatuut, de zogenaamde illegalen, geen recht op maatschappelijke steun, behoudens enkele gevallen van dringende medische steun en overmacht. Het statuut van de verblijfstitel, legaal of illegaal, is dus het bepalende criterium of een persoon aanspraak kan maken op maatschappelijke dienstverlening.

Artikel 14 van de regularisatiewet bepaalt dat personen die een regularisatieaanvraag indienen conform deze wet, zullen worden `gedoogd' op het grondgebied. Over de verblijfstatus van personen die in ons land tijdelijk gedoogd worden, lopen de meningen van twee rechtscolleges echter uiteen.

Het Hof van Cassatie heeft in zijn arrest van 6 juli 2004 bepaald dat de vreemdeling die een regularisatieaanvraag heeft ingediend, niet kan worden beschouwd als illegaal in de zin van artikel 57, §2, 1ste lid, van de OCMW-wet. Overeenkomstig artikel 191 van de Grondwet, zo stelt het Hof, geniet iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, de bescherming verleend aan personen en goederen behoudens de bij wet gestelde uitzonderingen. Gezien de regularisatiewet niet in een dergelijke uitzondering voorziet en artikel 23 van de Grondwet onder meer het recht op sociale zekerheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand garandeert, meent het Hof van Cassatie dat ook regularisatieaanvragers recht hebben op de in artikel 57 van de OCMW-wet bepaalde bijstand.

Het Arbitragehof daarentegen kent de kandidaat voor regularisatie geen steun toe in een antwoord op een prejudiciële vraag van 21 december 2004. Volgens het Arbitragehof heeft de wetgever bij de totstandkoming van de wet van 22 december 1999 niet alleen uitdrukkelijk gesteld dat de aanvraag tot regularisatie niet de verblijfsstatus van de betrokken personen wijzigt. De regularisatie is bovendien juist bedoeld om de betrokkenen een wettig verblijfstatuut te geven, op voorwaarde dat zij beantwoorden aan de door de wet gestelde vereisten, zodat niet staande kan worden gehouden dat ze reeds legaal zouden zijn vooraleer over hun aanvraag is beslist.

Het is duidelijk dat deze verschillende uitspraken leiden tot een ernstige aantasting van de rechtszekerheid. Dit is een belangrijk juridisch en vooral maatschappelijk probleem.

Wat is het standpunt van de betrokken ministers over dit probleem? Welk rechtscollege volgt de regering?

Heeft de regering een oplossing in petto voor dit probleem van rechtsonzekerheid? Zo ja, zal ze de wet wijzigen?

Kan uit deze verschillende besluiten worden geconcludeerd dat momenteel in ons land sommige asielaanvragers wel dienstverlening ontvangen en andere niet?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - De wet van 22 december 1999 stipuleert dat het indienen van een regularisatieaanvraag geen enkel gevolg heeft voor de administratieve verblijfssituatie van de betrokkene. Wie illegaal in het rijk verbleef, verblijft er na een regularisatieaanvraag nog steeds illegaal. Een eventuele verwijderingsmaatregel tegen de vreemdeling blijft bestaan, maar zolang de beslissing tot eventuele weigering van zijn regularisatieaanvraag niet is genomen, zal hij niet worden verwijderd, behalve om redenen van openbare orde of staatsveiligheid.

Personen die een aanvraag tot verblijfsregularisatie hebben ingediend terwijl ze illegaal in het rijk verbleven, hebben geen recht op maatschappelijke dienstverlening. Het Arbitragehof bevestigt deze interpretatie in verschillende arresten uit 2001, 2002 en 2004. Het hof voert hierbij als reden aan dat de onrechtmatige regularisatieaanvragen, die enkel werden ingediend om maatschappelijke dienstverlening te krijgen, op die manier worden geweerd.

Het Hof van Cassatie is daarentegen van mening dat de personen die de regularisatie hebben aangevraagd in het kader van de wet van 22 december 1999 recht hebben op maatschappelijke dienstverlening, omdat ze behoren tot de categorie van vreemdelingen wier verwijdering onmogelijk is.

De staat volgt het standpunt van het Arbitragehof, aangezien de voorbereidende werkzaamheden bij het opstellen van de wet duidelijk vermelden dat het verblijfsstatuut door het indienen van een regularisatieaanvraag niet wordt gewijzigd.

De scheiding der machten belet de uitvoerende macht in te grijpen in de rechterlijke macht. De jurisprudentie van het Hof van Cassatie wordt overigens niet door alle rechtbanken gevolgd. Sommige, zoals de arbeidsrechtbank van Brussel of Bergen, volgen het arrest van het Arbitragehof.

De regering is dus van oordeel dat de regularisatiewet niet hoeft te worden gewijzigd, aangezien ze beperkt was in de tijd. Vreemdelingen konden hun aanvraag immers enkel indienen in de drie weken die volgden op de inwerkingtreding van de wet.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik denk dat er een ambigue situatie blijft bestaan en wij senatoren hebben daar elke dag mee te maken. De minister zegt dat deze personen worden gedoogd. Ze worden niet opgepakt, maar hebben geen enkel middel tot bestaan en mogen ook niet werken. Hoe betalen deze mensen, in een land waar de prijzen toch niet zo laag liggen, hun huur, hun eten en andere dagelijkse behoeften? Al jaren wacht ik op een antwoord op deze vraag. De overheid weet inderdaad niet vooraf of een regularisatieaanvraag ingediend op basis van artikel 9.3 van de regularisatiewet, rechtmatig is. Dat schept een ontzettend groot probleem. Deze mensen mogen blijven, maar ze mogen niet eten en niet wonen. Misschien mogen ze wel nog naar de dokter. Hierover moet bijzonder dringend een debat worden gevoerd. Hoe gaan we dit probleem oplossen?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Ik ben bereid het debat te voeren en oplossingen te zoeken, maar we moeten eerst het aantal illegalen kennen. Een illegaal is echter per definitie iemand die men niet kent.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Als iemand een aanvraag tot regularisatie heeft ingediend, is hij toch gekend. Hij wordt gedoogd, maar krijgt geen uitkering.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Ze worden niet verwijderd. En ze hebben recht op dringende medische hulp.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Inderdaad, maar daar kunnen ze niet van leven.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Is er een meerderheid om alle illegalen te regulariseren?

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Dat was niet de inhoud van mijn vraag.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Neen, maar dat is misschien de conclusie die men kan trekken. Op een bepaald ogenblik moet men daaromtrent een definitief standpunt innemen.

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het redactiecomité voor de brandweerdiensten» (nr. 3-853)

De voorzitter. - de heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Berni Collas (MR). - Sinds enige tijd dringen de mensen van de brandweer aan op de actualisering en informatisering van de basisopleiding die zij moeten volgen om in aanmerking te komen voor een benoeming of een bevordering. Ik wil overigens de inspanningen toejuichen die de heer Dewael zich in een recent verleden heeft getroost op het vlak van de opleiding en de inspectie.

Het koninklijk besluit van 4 april 2003 voorziet in de oprichting van een redactiecomité in de programmeringscommissie om eenvormige cursussen in het Nederlands, het Frans en, als ik me niet vergis, ook in het Duits te verzekeren.

Dat comité moet overigens bestaan uit twee Nederlandstalige vertegenwoordigers, een vertegenwoordiger van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en twee Frans- en/of Duitstalige vertegenwoordigers.

Hoe ver staat het vandaag met de oprichting van dat redactiecomité? Is het al operationeel? Aangezien de cursussen stelselmatig in het Nederlands of in het Frans moeten worden vertaald, wil ik de minister vragen of ook alles in het werk wordt gesteld om aan de Duitstalige kandidaten teksten in het Duits te bezorgen.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - De reglementering stipuleert dat het redactiecomité uit maximaal vijf leden bestaat.

Het redactiecomité is operationeel. Het eerste lid is in dienst getreden op 20 september 2004 en het tweede op 15 november 2004. Voor bijzondere materies zal een beroep worden gedaan op experts.

Eén van de leden van het redactiecomité is Duitstalig. Bijgevolg is de vertaling van de syllabi naar het Duits verzekerd.

De heer Berni Collas (MR). - Dat is een grote stap voorwaarts en dat zal de Duitstalige vrijwillige brandweerlui die zich inzetten voor onze veiligheid, zeker verheugen.

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het grootstedenbeleid» (nr. 3-820)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Sedert 1999 tracht de federale overheid een grootstedenbeleid te ontwikkelen, met het oog op het aantrekkelijker maken van de grote steden.

Sinds 2000 sluit de regering jaarlijks overeenkomsten met de steden Antwerpen, Gent, Oostende, Charleroi, Luik, Seraing, Bergen, La Louvière en zeven Brusselse gemeenten. Deze gemeenten ontvangen subsidies ter financiering van projecten. De gemeenten bepalen zelf, in overleg met de cel Grootstedenbeleid, waaraan zij hun toegewezen middelen besteden.

Volgens de website zouden 150 projecten ondersteund worden. Deze initiatieven zijn onder te brengen in diverse sectoren van de samenleving: van de aanleg van parken tot klusjes- en verhuisdiensten. De subsidies worden eveneens aangewend ter ondersteuning en/of uitbreiding van bestaande beleidsdomeinen, onder meer veiligheid, huisvesting, mobiliteit, fiscaliteit, maatschappelijke integratie, taallessen en wetenschappelijk onderzoek. Naar verluidt zouden via het grootstedenbeleid 900 mensen tewerkgesteld zijn, van wie 170 in startbanen.

De richtlijnen voor 2005-2007 leggen een procedure in zeven fasen op, waaronder een meerjarenplan en een evaluatievorm, te vergelijken met de vroegere regeling inzake het toekennen van geld uit Sociaal Impulsfonds. Het verleden heeft bewezen dat deze evaluatievorm niet tot efficiëntie heeft geleid. Met het oog op de tewerkstelling woog in de beoordeling van het project het behoud van de subsidie zwaarder door dan de beoogde resultaten. De vraag kan dan ook gesteld worden of het niet duidelijker en vooral zuiverder is gewone tewerkstellingsprojecten op te zetten?

Drie maanden geleden had ik al een schriftelijke vraag gesteld. Vermits ik nog geen antwoord gekregen heb, stel ik ze nu in een vraag om uitleg.

Kan de minister een overzicht geven van de sinds 1999 toegekende subsidiebedragen aan de diverse gemeenten?

Wat waren en zijn de criteria om als stad voor dergelijke subsidies aanmerking te komen?

Zijn er al steden die klaar zijn met hun meerjarenplannen voor 2005-2007?

Zijn er al goedgekeurde meerjarenplannen?

Is er een operationele, centrale en uniforme registratie van de diverse projecten en de daaraan bestede subsidiebedragen?

Heeft de minister kennis van de output van het gevoerde beleid tijdens de periode 2000-2005?

Betreffen de projecten nieuwe initiatieven of gaat het veeleer om een aanvulling van de bestaande dienstverlening?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - De vraag van mevrouw De Schamphelaere biedt mij de mogelijkheid een kort overzicht te geven van de voorbereiding van de stedelijke meerjarencontracten.

Het programma Grootstedenbeleid, dat werd uitgewerkt in 1999, wil bijdragen tot het herstel van de sociale samenhang in de armste wijken van onze steden. De stadscontracten zijn essentiële instrumenten om deze ambitie waar te maken, om even duidelijk te zeggen hoe belangrijk ze zijn.

De subsidies voor de steden in het kader van het federaal grootstedenbeleid zijn voor het eerst toegekend in het begrotingsjaar 2000. Om senator De Schamphelaere een overzicht te geven van de bedragen die werden toegekend voor de begrotingsjaren 2000 tot 2004, zal ik haar een gedetailleerde tabel bezorgen.

Voor 2000 werd de tegemoetkoming van de federale regering beperkt tot de grote stedelijke centra met meer dan 150.000 inwoners: Antwerpen, Gent, Luik, Charleroi en Brussel. In Brussel werden de 7 gemeenten geselecteerd met wijken die erkend zijn in het Europese programma Doelstelling 2, namelijk Brussel-stad, Anderlecht, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek en Vorst.

De enveloppe werd verdeeld onder de steden op basis van het relatieve belang van de bevolking van de betrokken grootsteden. Voor de verdeling van het budget bestemd voor de regio Brussel werden uitsluitend de bevolkingscijfers in de zones erkend in Doelstelling 2 van de zeven gemeenten in aanmerking genomen.

In het begrotingsjaar 2001 werd de beschikbare enveloppe uitgebreid, zodat de subsidies voor de elf steden/gemeenten konden worden behouden, maar ook verschillende bijkomende projecten konden worden gesteund. De nieuwe steden werden ook geselecteerd aan de hand van sociaal-economische criteria: alleen steden met 60.000 inwoners waar minstens 10% van de bevolking in achtergestelde buurten woont en waarvan het inkomen per inwoner lager is dan het nationale gemiddelde, werden in aanmerking genomen.

De achtergestelde wijken werden omschreven in de studie Sociale structuren en buurten in moeilijkheden, uitgevoerd door de KUL en de ULB. Aan de hand van deze criteria werden Bergen, La Louvière, Seraing en Oostende toegevoegd aan de lijst van steden en gemeenten die steun krijgen. De subsidies voor de nieuwe steden werden verhoogd in 2002, zodat ze over een zelfde budget per inwoner beschikken.

Momenteel hebben 14 van de 15 steden een meerjarenprogramma voor 2005-2007 ingediend. Dit wordt door de administratie Grootstedenbeleid getoetst aan de algemene doelstellingen en richtlijnen en, na eventuele aanpassingen, voorgelegd aan de minister van Grootstedenbeleid. Nadat het definitieve programma door het college van burgmeester en schepenen is goedgekeurd, maakt de administratie een overeenkomst op, die vervolgens ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de ministerraad en de gemeenteraad. Een eerste reeks van zeven meerjarenovereenkomsten werd op 29 april 2005 aan de ministerraad voorgelegd

De projecten en de daaraan verbonden subsidiebedragen worden door de federale administratie Grootstedenbeleid geregistreerd. Voor de bedragen wordt een onderscheid gemaakt tussen personeelsuitgaven, werkingskosten en investeringen. Een inhoudelijke beschrijving van alle projecten kunt u terugvinden op de website www.grootstedenbeleid.be. Ze worden op twee manieren geklasseerd: per stad en per thema.

Om de evolutie van de uitvoering van de projecten systematisch te volgen, wordt de steden gevraagd een tabel bij te houden, die tweemaal per jaar door de federale administratie wordt onderzocht.

Voor de periode 2000-2002 heeft de federale administratie Grootstedenbeleid een evaluatierapport opgesteld. Dat bevat naast een thematische beschrijving van de programma's ook een reeks aanbevelingen voor een vernieuwd grootstedenbeleid. Dat rapport werd eind 2002 in de parlementaire commissie besproken.

Een tweede evaluatierapport van het programma Grootstedenbeleid werd in mei 2004 uitgebracht. Het betreft een externe evaluatie door drie studiebureaus: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling Gent, Mens en Ruimte en Service d'Étude en Géographie Économique Fondamentale et Appliquée (SEGEFA) van de universiteit van Luik. Het onderzoek is grotendeels gebaseerd op open interviews met 53 bevoorrechte getuigen. Het onderzoek en de geformuleerde aanbevelingen vormden een belangrijk instrument bij de uitwerking van de algemene richtlijnen voor de meerjarenprogramma's 2005-2007.

Wat het vernieuwende karakter van de projecten in de voorgestelde meerjarenprogramma's betreft, kan ik mij alleen op voorlopige cijfers baseren. Van de 107 projectvoorstellen, uitgaande van een tiental steden en gemeenten, zijn er 40 nieuwe projecten en 67 verlengingen van projecten die al tijdens de vorige jaren werden gestart. Ik denk dat dit een goede verhouding is tussen een innoverende aanpak en de verdere uitbouw van bestaande dienstverlening.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik zou de door de minister beloofde tabel graag krijgen omdat ik via de website de bedragen van de subsidies aan de gemeenten niet kon terugvinden.

Iedereen erkent de problematiek van de grote steden. Vanuit de politiek wordt als oplossing voorgesteld om extra projecten in de kernen van de grote steden te subsidiëren. Om te vermijden dat die voorgestelde oplossing een zoethoudertje is dat de beleidsmakers in slaap wiegt, is het belangrijk dat die projecten worden geëvalueerd en vooral dat er wordt gekeken tot welk concreet resultaat die subsidiestromen leiden. De subsidiestromen zullen het probleem niet helpen oplossen als de ingezette middelen niet effectief zijn. Misschien zijn die projecten niet de goede manier om tegemoet te komen aan het gebrek aan sociale samenhang en sociale controle en moet naar andere beleidsmiddelen worden uitgekeken. Daarom is het zo belangrijk die subsidiebedragen van het grootstedenbeleid nauwkeurig onder de loep te nemen.

Als het reeds moeilijk is voor de administratie om na te gaan welke bedragen er de afgelopen jaren werden toegekend, stel ik me ook vragen over de ernstige opvolging van de gesubsidieerde projecten. Ik wil daar geen definitief oordeel over uitspreken. Ik leg er enkel de nadruk op dat subsidiestromen de problematiek niet oplossen.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Het beleid wordt meermaals geëvalueerd: zowel bij de voorbereiding van de projecten als op het moment dat ze zijn uitgewerkt. We geven duidelijke richtlijnen aan de steden in verband met de criteria. Die betreffen onder meer samenleven en tewerkstelling. Het gaat om een geïntegreerde aanpak. Ik heb mooie projecten gezien, bijvoorbeeld het project in Gent op de site van TREFILARBED. Dat is een modelproject. De administratie Grootstedenbeleid heeft veel aandacht voor dergelijke globale aanpak.

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de naleving van de bestuurstaalwet ten opzichte van Duitstalige kandidaten» (nr. 3-857)

De heer Berni Collas (MR). - Ich weiss, dass ich in vorliegendem Fall diese Interpellation gänzlich in deutscher Sprache vortragen könnte, da der Herr Minister der deutschen Sprache mächtig ist. Ich werde es aber bei der französischen Fassung belassen.

Ik weet dat de minister Duits kent en dat ik deze vraag volledig in het Duits zou kunnen stellen. Ik zal het niettemin bij de Franse versie houden.

Mijn vraag betreft de naleving van de taalwet in bestuurszaken ten opzichte van de Duitstalige kandidaten die deelnemen aan examens voor een overheidsfunctie.

De informatie voor Duitstalige kandidaten van niveau D die wensen deel te nemen aan de selectieproeven voor de toegang tot niveau C en die georganiseerd worden door Selor, is wel in het Duits opgesteld, maar de kwaliteit van de teksten laat te wensen over. De informatie wordt opgesteld door de FOD Personeel en Organisatie. De inschrijvingsformulieren en de begeleidende brief, evenals de documenten die uitgaan van het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid, zijn bovendien opgesteld in het Frans of in het Nederlands, wat niet conform de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken van 18 juli 1996 is, meer bepaald de artikelen 40, 41 en 42 van hoofdstuk V over het gebruik van de talen in de diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt.

Hoe en wanneer zal de minister dat verhelpen? In het eerste geval moet de kwaliteit van de vertaling worden verbeterd. In het tweede geval moeten de inschrijvingsformulieren en de begeleidende brieven evenals de documenten van het OFO, in het Duits worden opgesteld.

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Ich möchte mich bei dem Herrn Senator für seine Frage bedanken. Genau wie Sie bedaure Ich diese Situation. Das Problem besteht darin, dass der Föderale Öffentliche Dienst »Personal und Organisation« nicht über einen deutschsprachigen Sprachkader verfügt, da wir keine Aussendienststellen in deutschsprachigen Gemeinden haben. Deshalb kann ich jetzt keinen deutschsprachigen statutarischen Beamten endgültig anwerben.

Ik dank de heer Collas voor zijn vraag. Net als hij betreur ik deze toestand. Het probleem is dat de FOD Personeel en Organisatie geen Duits taalkader heeft omdat we geen buitendiensten hebben in Duitstalige gemeenten. Dat is de reden waarom ik op dit ogenblik geen Duitstalig ambtenaar vast kan benoemen.

Niettemin vind ik dat de taalwetgeving moet worden nageleefd en dat Duitstalige ambtenaren en kandidaten in correct Duits moeten worden aangesproken.

Ik heb mijn diensten dan ook opdracht gegeven te onderzoeken op welke manier we deze situatie zo snel mogelijk kunnen verhelpen.

De vragenlijsten van Selor worden daarentegen vertaald of opgesteld door een ambtenaar van de Duitstalige Gemeenschap. Selor heeft daartoe een protocolovereenkomst afgesloten met de regeringsdiensten van de Duitstalige Gemeenschap.

Ik erken dat nog inspanningen nodig zijn en beloof dat ik mijn uiterste best zal doen.

De heer Berni Collas (MR). - Ich nehme diese Aussage zur Kenntnis. Ich begrüsse jeden Fortschritt, den wir in diesem Bereich erzielen. Sie müssen Sich auch vorstellen, dass diese Leute nicht unbedingt einer zweiten oder dritten Sprache mächtig sind, und somit natürlich Anrecht haben, um ihre Korrespondenz, ihre Einladungen und vor allen Dingen das Dokumentationsmaterial in ihrer Muttersprache zu bekommen, damit sie diese Prüfung erfolgreich ablegen können. Ich bin sicher, dass Sie, wie Sie schon unterstrichen haben, auch weiterhin viel Verständnis dafür haben werden.

Ik neem akte van dit antwoord. Ik verheug me over elke vooruitgang die in deze zaak wordt geboekt. De minister moet ook begrijpen dat deze mensen niet noodzakelijk een tweede of een derde taal machtig zijn. Ze hebben dan ook het recht hun briefwisseling, hun uitnodigingen en vooral hun documentatie in hun moedertaal te krijgen zodat ze voor dit examen kunnen slagen. Ik ben ervan overtuigd dat de minister hiervoor begrip blijft opbrengen.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de werking van de dienst FOD-Overschrijdende Raamcontracten» (nr. 3-862)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - In een rapport van het Rekenhof staat dat de federale overheid kansen laat liggen om op haar aankopen te besparen. De overheid kan immers besparen op haar uitgaven door aankopen gegroepeerd te doen, via raamcontracten.

Drie jaar geleden werd het Federale Aankoopbureau, dat verantwoordelijk was voor het sluiten van raamcontracten, vervangen door de dienst `FOD-Overschrijdende Raamcontracten' (FOR) bij de Federale Overheidsdienst `Personeel en Organisatie'.

Uit de audit die het Rekenhof naar aanleiding van deze reorganisatie uitvoerde, blijkt dat de FOR op een professionele en wettelijk correcte wijze werkt en dat de regelgeving voor de overheidsopdrachten correct wordt nageleefd. De dienst beschikt bovendien over een uitgewerkt businessplan, streeft naar een klantgerichte aanpak, werkt goed samen met andere diensten en heeft weinig geschillen met leveranciers.

De werking kan echter worden verbeterd. Daarom suggereert het Rekenhof de overheid om te kiezen voor een innovatiestrategie waarbij de FOR proactief meewerkt aan nieuwe raamcontracten en aan de promotie van bestaande raamcontracten.

Volgens het Rekenhof wordt het gebrek aan innovatie door twee factoren in de hand gewerkt. Ten eerste, is de kostprijs van het FOR bekend, maar zijn de economische voordelen die de dienst realiseert en kan realiseren niet zichtbaar. Ten tweede, vallen de kosten van het FOR uitsluitend ten laste van de FOD Personeel en Organisatie, terwijl de opbrengsten daarentegen de hele federale overheid ten goede komen.

Welke conclusies trekt de minister uit de audit van het Rekenhof?

Welke maatregelen zal de minister nemen om de werking van de FOR te verbeteren?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Ik ben het met u en het Rekenhof eens dat de FOR op een professionele en wettelijk correcte wijze werkt. Ik wens hierop de nadruk te leggen omdat correct optreden in die sector van primordiaal belang is.

Ik ben er mij van bewust dat de schaalvoordelen die aan de raamcontracten verbonden zijn mogelijkheden bieden om te bezuinigen.

Er zijn maandelijkse vergaderingen met de aankopers van de federale overheidsdiensten. In die vergaderingen wordt beslist voor welke producten raamcontracten nodig zijn. Er worden dus geen kansen onbenut gelaten om op de federale aankopen te besparen.

Alle contracten die op dit ogenbik bij de FOR lopen, hebben betrekking op de zogenaamde standaardproducten die een dergelijk schaalvoordeel met zich brengen.

De FOR werkt met een kleine, hoog gekwalificeerde, centrale groep medewerkers, die zich beperken tot de kerntaak, namelijk het bestek en de eigenlijke gunningsprocedure.

De uitvoerende taken, die inherent zijn aan de uitvoeringsfase van de door de FOR afgesloten raamcontracten, namelijk het plaatsen van bestellingen en betalen van de facturen, vallen ten laste van de bestellende diensten.

In de huidige stand van zaken profiteert de federale overheid, via de FOR, wel degelijk optimaal van het schaalvoordeel door groepsaankoop van de daarvoor in aanmerking komende producten.

Het feit dat de kosten van de FOR uitsluitend ten laste vallen van de FOD Personeel en Organisatie terwijl de opbrengsten de hele federale overheid ten goede komen, leidt volgens mij niet tot een gebrek aan innovatie.

De huidige organisatie van de dienst met bestendige samenspraak, via het netwerkoverleg van de federale aankopers, is volgens mij de juiste manier om de aankoopbelangen van de federale overheid optimaal te behartigen.

Ik verwijs naar enkele concrete maatregelen, die ik in bestendige samenspraak met de verantwoordelijken van FOR en P&O heb laten nemen.

Op de website van FOR worden de aankopers verzocht om `tevredenheidslijsten' in te vullen, waarin zij kunnen wijzen op de plus- en minpunten van de lopende contracten. Niet alleen de prijs is van belang, ook de ervaringen met de service, het in acht nemen van de afgesproken leveringstermijnen en nog andere factoren die betrekking hebben op de kwaliteitsvolle uitvoering van de opdrachten.

Om het schaalvoordeel van standaardproducten op structurele wijze te optimaliseren, neemt vanaf juni ook een vertegenwoordiger van Landsverdediging aan het netwerkoverleg deel. Die regeling is het gevolg van overleg tussen mij en mijn collega van Landsverdediging.

Om de besparing die door de FOR wordt gerealiseerd aan te tonen, wordt bij elk dossier voor een raamcontract dat aan de Ministerraad wordt voorgelegd, ook een overzichtsstaat gevoegd met een realistische prognose van de via het betrokken contract te realiseren besparingen voor de duurtijd van het contract, die in de regel 3 jaar bedraagt.

Ik zal in mijn begrotingsvoorstellen 2006 bij de verantwoordingen voor de FOR een overzichtsstaat voegen van de contracten en hun besparingseffect voor het komende jaar.

Zodra het wetsontwerp tot omzetting in Belgisch recht van de nieuwe Europese richtlijnen inzake de overheidsopdrachten is goedgekeurd, zal ik de organieke besluiten van P&O in die zin aanpassen dat de FOR in het raam van die nieuwe regelgeving zal kunnen functioneren. Zo moet onder meer de nieuwe notie van de aankoopcentrale in de werking van de FOR worden geïntegreerd.

Ten slotte wil ik er nog op wijzen dat er binnen mijn departement in uitvoering van een regeringsbeslissing een dienst e-procurement werd opgericht om het proces van de overheidsopdrachten volledig te informatiseren. Ook deze innovatie zal een gunstig effect hebben op de werking van de FOR. Het routeplan houdende deze informatisering zal eerlang aan de Ministerraad ter goedkeuring worden voorgelegd.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - We zullen de omzetting van de Europese richtlijn in Belgisch recht afwachten.

Vraag om uitleg van mevrouw Stéphanie Anseeuw aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in België» (nr. 3-844)

Mevrouw Stéphanie Anseeuw (VLD). - Uit de studie `Women's Empowerment: Measuring the Global Gender Gap' van het World Economic Forum, een onafhankelijke internationale denktank, blijkt dat België ten opzichte van de andere EU-landen heel slecht scoort op het vlak van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

De ongelijkheid tussen mannen en vrouwen werd nagegaan op vijf gebieden: loon voor gelijk werk, toegang tot de arbeidsmarkt op alle niveaus, politieke invloed, toegang tot opleiding en scholing, en gezondheid en welzijn.

België neemt daarbij de twintigste plaats in, na een rist andere Europese landen, zoals Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, Nederland en Ierland. Ons land wordt voorafgegaan door de Baltische staten en Polen.

Vooral wat de toegang tot de arbeidsmarkt en de verloning betreft, scoort België ronduit slecht.

Wat het loon betreft, bevinden we ons in het gezelschap van Uruguay en Korea.

Inzake de toegang tot de arbeidsmarkt staan we ongeveer op hetzelfde niveau als Colombia en Maleisië.

Dat België slecht scoort op het vlak van de verloning van de vrouw en de toegang van de vrouw tot de arbeidsmarkt, verwondert mij geenszins.

Om die reden heb ik naar aanleiding van de Internationale vrouwendag op 8 maart samen met collega Margriet Hermans een voorstel van resolutie ingediend dat onder meer tot doel heeft tegen 2009 alle niet-objectieve loonverschillen weg te werken.

De belangrijkste reden van het ongelijke loon is de discriminatie in de functieclassificatie.

De indirecte discriminatie bestaat erin dat kenmerken die geassocieerd worden met traditionele vrouwelijke functies, lager worden gewaardeerd, met een relatief te lage plaats in de functierangordes en salarisroosters tot gevolg, en dat kenmerken die geassocieerd worden met traditioneel mannelijke functies, worden overgewaardeerd. Dat is een oud zeer, dat al jaren wordt aangeklaagd.

Frankrijk, dat op het vlak van de verloning nochtans beter scoort dan België, heeft een wetsontwerp ingediend waarin expliciet wordt bepaald dat alle loonverschillen tussen mannen en vrouwen binnen vijf jaar na goedkeuring van het ontwerp moeten zijn weggewerkt. De sociale partners moeten daartoe bij de sectoriële onderhandelingen in het kader van de CAO's een regeling uitwerken.

Hoe verklaart de minister de slechte score van België op het vlak van de gelijke verloning en de toegang van de vrouw tot de arbeidsmarkt?

Beschouwt de minister het wegwerken van de loondiscriminatie tussen mannen en vrouwen als een prioriteit? Zo ja, welke concrete maatregelen zal de minister nemen en tegen wanneer zal de beloning van mannen en vrouwen gelijk zijn? Zo neen, waarom niet?

Welke concrete maatregelen zal de minister nemen om de toegang van vrouwen tot directie- en bestuursfuncties binnen de ondernemingen en de publieke sector te verbeteren?

Wat vindt de minister van het Franse wetsontwerp betreffende de gelijkheid van de salarissen van vrouwen en mannen? Zal de minister een gelijkaardig initiatief nemen en zo ja, wanneer?

Is de minister het ermee eens dat de belangrijkste reden van de bestaande loondiscriminatie te vinden is in de functieclassificatie en de slechtere remuneratie van deeltijdse arbeid in vergelijking met een voltijds equivalent. Kan de minister uitvoerig toelichten welke beleidsconclusies hij daaruit trekt?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - De ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van `gelijke verloning' en de moeilijke toegang tot de arbeidsmarkt voor vrouwen zijn een oud zeer.

De resultaten van de aangehaalde studie moeten nochtans met omzichtigheid worden bekeken. Er bestaan andere studies waarin België veel beter scoort en op de vijfde plaats staat met een loonverschil van slechts 15%. De aangehaalde studie houdt immers geen rekening met de context van een land en ze pretendeert dat ook niet. De studie heeft inzake arbeidsparticipatie cijfers in beeld gebracht, maar geen `oorzaken'.

Inzake de toegang van vrouwen tot hogere functies zal er nog een grote mentaliteitswijziging nodig zijn. Er bestaat reeds een pakket maatregelen om arbeid en gezin met elkaar te verzoenen. Deze maatregelen hebben direct of indirect tot gevolg dat vrouwen gemakkelijker jobs kunnen uitoefenen met een grote verantwoordelijkheid.

Het is uiteraard de bedoeling dat ook mannen gebruik maken van maatregelen zoals ouderschapsverlof, zodat vrouwen met een verantwoordelijke positie de kans hebben om aan het werk te blijven.

Daarnaast blijft het belangrijk dat mensen zich meer en meer bewust worden van de maatschappelijke veranderingen en van het feit dat ook vrouwen waardevolle posities kunnen bekleden. Informeren en sensibiliseren via de overheid en via de sociale partners blijft dan ook van het grootste belang.

Als minister van Ambtenarenzaken heb ik diverse acties ondernomen ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen voor de toegang tot de hoogste functies. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in die functies is deels te verklaren door een tekort aan kandidaten. Daarom heb ik alle vrouwen van niveau A persoonlijk aangeschreven om ze aan te zetten hun kans te wagen bij de selectieproeven voor topfuncties. Ook intern werd een campagne gelanceerd om vrouwen te sensibiliseren om zich kandidaat te stellen. Een campagne gericht naar de vrouwen tewerkgesteld in de privé-sector wordt voorbereid.

Mevrouw Nicole Ameline, Frans minister van Pariteit en Professionele Gelijkheid, heeft mij uitgenodigd om de voorstelling van het wetsontwerp betreffende de loongelijkheid bij te wonen. Helaas kon ik niet aanwezig zijn. Ik heb het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen gevraagd mij te vertegenwoordigen. Samen met mijn collega Van den Bossche wil ik dit ontwerp grondig bestuderen.

Het klopt dat één van de redenen van de bestaande loondiscriminaties bij de functieclassificaties ligt. Dat is een materie die uiteraard ook tot de bevoegdheid van mijn collega van Werk behoort. Zij is op het ogenblik bezig met een bevraging over de functieclassificaties bij de sectoren en zal eerst de resultaten bekijken die de paritaire comités haar op korte termijn zullen bezorgen.

Verder wil ik de aandacht vestigen op het EVA-project rond het thema `gelijk loon voor gelijk werk' dat momenteel door het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen wordt gecoördineerd. Dit project geniet de steun van het Europees Sociaal Fonds. Het voorziet in de geleidelijke invoering van het geactualiseerde opleidingspakket: `Evaluatie en functieclassificatie / Instrumenten voor loongelijkheid'. Het Instituut biedt de opleidingen aan met als primaire doelgroep de sociale partners ACV, ACLVB, ABVV en VBO. In 2005 zal een praktische gids op punt worden gesteld met de belangrijkste punten van de cursus en met praktisch advies over de gelijkheid van kansen en de functie-evaluatie.

Een volgend deel van het EVA-project bestaat uit een evaluatie in minstens drie sectoren die reeds omgeschakeld zijn naar het gebruik van een analytisch functieclassificatiesysteem.

De evaluatie moet het mogelijk maken om de effecten te analyseren van het gebruik van het systeem op de lonen en om de aandacht te vestigen op de negatieve effecten zoals de meerkosten die gepaard gaan met de invoering van een analytisch systeem.

Het is de bedoeling om de belangrijkste middelen en de mogelijke oplossingen te verzamelen in een gids voor de sociale partners, de sectoren en de ondernemingen die een analytisch systeem invoeren.

Mevrouw Stéphanie Anseeuw (VLD). - Ik dank de minister voor zijn antwoord en voor de reeds genomen stappen. Ik hoop dat de discriminatie tussen mannen vrouwen zo snel mogelijk verdwijnt, evenals de slechte positie die België terzake inneemt.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het gebrek aan naleving van gender-richtlijnen door de nieuwe lidstaten van de Europese Unie» (nr. 3-835)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - We vernemen uit een rapport dat het Open Society Institute onlangs voorstelde in het Europees parlement dat het de tien nieuwe lidstaten Cyprus, Estland, Litouwen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Polen, Malta en Letland ontbreekt aan politieke wil om nationale en Europese gender-richtlijnen te laten naleven.

Verontrustend is dat het verschil in de lonen tussen mannen en vrouwen er toeneemt. Vrouwen zijn dramatisch ondervertegenwoordigd in de regeringen. Slechts negen procent van de Hongaarse parlementsleden zijn vrouw. Litouwen telt twee vrouwelijke ministers, Polen en Slowakije geen enkele. In Litouwen, Estland en Tsjechië is slechts één op honderd werknemers met ouderschapsverlof een man.

Kent de minister het rapport?

Welke stappen zal hij doen in zijn bilaterale contacten met de betrokken landen?

Zal hij dit probleem aankaarten op de volgende Europese ministerraad?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Ik heb inderdaad kennis genomen van het rapport.

België kan mijns inziens een rol spelen in de bevordering van de naleving van de gender-richtlijnen door de andere lidstaten door het kenbaar maken en uitwisselen van goede praktijken.

In dit kader wijs ik op twee initiatieven.

1. Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen werkt samen met de Afdeling Internationale Zaken van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg aan de realisatie van een seminarie in september 2005. Dat seminarie is gericht op de nieuwe lidstaten en op Bulgarije en Roemenië. Op dit seminarie zal het aspect gelijkheid van vrouwen aan bod komen, meer bepaald inzake gezondheid op het werk.

2. In samenwerking met het Europees Vakbondsinstituut organiseert het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen op 19 juni 2005 een seminarie voor de uitwisseling van goede praktijken `mainstreaming in de vakbonden'. Dit seminarie wil het Belgisch model `handvest gendermainstreaming in de vakbonden' promoten in alle landen van de EU, ook in de nieuwe lidstaten.

Een Europese Ministerraad is niet het geschikte forum voor België om de eventueel slechte prestaties van andere lidstaten aan te kaarten. Wel zal op de volgende Europese Ministerraad de oprichting van het Europees genderinstituut worden besproken.

In de onderhandelingen heeft België aangedrongen om de opdracht van het genderinstituut te versterken en niet te beperken tot het leveren van een bijdrage aan gendergelijkheid. Een deel van het Belgisch amendement werd aangenomen.

Op de volgende Europese Raad worden eveneens conclusies voorgelegd met betrekking tot de implementatie van het Peking Actieplatform door de lidstaten en door de Europese Instellingen. In deze conclusies wordt expliciet verwezen naar de gender-indicatoren die door de opeenvolgende voorzitterschappen werden ontwikkeld in sommige van de twaalf kritische domeinen uit het Peking Actieplatform.

Deze instrumenten en de andere instrumenten die op Europees niveau ter bevordering van de gendergelijkheid ontwikkeld werden en worden, hebben tot doel de lidstaten aan te moedigen, te ondersteunen en te begeleiden bij de gendermainstreaming en de realisaties op geregelde tijdstippen te evalueren. Ik zal er dan ook voor waken dat België zijn actieve rol in het ontwikkelen van die instrumenten blijft spelen.

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de minister van Werk over «de Duitse vertaling van het koninklijk besluit van 19 januari 2005 betreffende de bescherming van de werknemers tegen tabaksrook» (nr. 3-854)

De heer Berni Collas (MR). - Ik zou in mijn moedertaal willen spreken, maar ik houd mij aan de Franstalige tekst van mijn vraag om uitleg en zal mijn repliek in het Duits geven.

Het koninklijk besluit van 19 januari 2005 betreffende de bescherming van de werknemers tegen tabaksrook wekt de aandacht van de werknemers en de werkgevers van het land.

Het koninklijk besluit is gedeeltelijk van kracht geworden op 1 april 2005 en het zal op 1 januari 2006 definitief van kracht worden.

De Duitstalige werknemers en werkgevers of de Duitsers die in België wonen, betreuren dat er nog altijd geen Duitse vertaling van het koninklijk besluit voorhanden is, noch op de internetsite van de federale overheidsdienst, noch in het Belgisch Staatsblad.

Mevrouw de minister, beschikt u binnen de federale overheidsdienst over een vertaalafdeling? Zo ja, wanneer zal de Duitse vertaling beschikbaar zijn?

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - De officiële Duitse vertalingen van wetten en besluiten worden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 76 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, opgesteld door de Centrale Dienst voor Duitse vertalingen. Die dienst valt onder de bevoegdheid van het arrondissementscommissariaat Eupen-Malmedy-Sankt-Vith.

We beschikken sedert 12 mei jongstleden over een vertaling, maar om een mij onbekende reden werd die niet gepubliceerd. Ze zal in de loop van de volgende dagen in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd.

Ik vraag de heer Collas ons te willen verontschuldigen voor deze nalatigheid.

De heer Berni Collas (MR). - Ganz kurz. Ich habe die Frau Ministerin bestimmt nicht als Zielscheibe in dieser Problematik auserkoren.

Ich wollte nur an Hand dieses Beispiels, womit ich konfrontiert worden bin, Ihnen verdeutlichen - ob das in dieser Materie ist oder in einer anderen - dass wenn man sich an das breite Publikum, die breite Öffentlichkeit in unserem Land richtet, es natürlich erwünscht ist, innerhalb einer akzeptabelen Frist die deutsche Übersetzung vorzusehen.

Ik zal kort gaan. Het was zeker niet mijn bedoeling mevrouw de minister in deze kwestie als schietschijf te gebruiken

Ik wilde met dit voorbeeld enkel duidelijk maken dat als men zich in ons land tot een ruim publiek richt, in welke aangelegenheid dan ook, men ervoor moet zorgen dat er binnen een aanvaardbare termijn ook een Duitse vertaling voorhanden is.

Het klopt dat er in Malmedy een Centrale Dienst voor Duitse vertalingen bestaat. We voeren sedert enige tijd besprekingen met de minister van Binnenlandse Zaken, die over die dienst het toezicht uitoefent.

Teneinde tegemoet te komen aan de wensen van de Duitstalige bevolking, dringen we erop aan dat in elke federale overheidsdienst een persoon aanwezig is die correct naar het Duits kan vertalen. Die persoon zou instaan voor de vertaling van de koninklijke besluiten en van algemene informatieve teksten waarin bepaalde maatregelen worden toegelicht. De vertaaldienst in Malmedy is immers zwaar overbelast.

Ik denk overigens dat die dienst zich in de toekomst zal beperken tot zijn hoofdtaak, namelijk de vertaling van de federale wetten.

Minister Dewael heeft onlangs tijdens zijn bezoek aan ons gewest gezegd: `Wij moeten een taalreflex hebben'. Met die gestructureerde en pragmatische aanpak kunnen we het probleem oplossen en tegemoetkomen aan de verwachtingen van de Duitstalige inwoners van ons land.

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en aan de minister van Werk over «de wetgeving voor internetveiling» (nr. 3-847)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Internetveilingen kennen steeds meer succes. Niet alleen fervente verzamelaars doen er een beroep op, ook occasionele gebruikers vinden hun weg naar veilingsites. Op eBay en Yezzz, de twee grootste veilingsites in België, worden respectievelijk 190.000 en 270.000 artikelen aangeboden.

Het principe is eenvoudig. Iemand biedt gedurende een bepaalde periode een product te koop aan op een veilingsite. Potentiële kopers kunnen in die tijd een bod uitbrengen. Wanneer de door de verkoper vooraf vastgelegde minimumprijs voor het product wordt gehaald, dan wordt het verkocht aan de hoogste bieder. De betaling van het product gebeurt contant bij het afhalen of vooraf. Om objecten aan te bieden of te kopen, moet men eerst lid worden. Hiervoor volstaan de adresgegevens en een e-mailadres. Verkopen of bieden gebeurt met een zelf te kiezen gebruikersnaam, die gekoppeld is aan de bijbehorende adresgegevens. De gebruikersnaam krijgt de tegenpartij pas te zien bij het afronden van de veiling.

Voor velen is de anonimiteit van gebruikers van een veilingsite een aanzienlijke aantrekkingspool om een product te verhandelen. Toch is het net door die anonimiteit dat het aantal klachten van gedupeerden bij internetveilingen vrij aanzienlijk is. Erik Vangrieken van de veilingsite Yezzz spreekt van een fraudepercentage van 2 tot 3% van de transacties op de site. Consumentenorganisaties zoals Test-Aankoop geven aan dat vooral kopers gedupeerd worden. Bij het merendeel van de fraudegevallen gaat het om betaalde goederen die niet bij de koper terechtkomen.

De meeste veilingsites hebben een eigen methode om fraude te voorkomen. Zo beschikt eBay, de bekendste veilingsite met ruim 140 miljoen leden wereldwijd, over een eigen betalingssysteem, met name PayPal. Daarbij krijgt de aanbieder via een e-mailbericht de toestemming van de koper om een bepaald bedrag van zijn rekening af te schrijven. Verder krijgt de koper bij eBay een bescherming van 250 euro (met een franchise van 50 euro) als de verkoper zijn verplichtingen niet nakomt en de betaling kan worden bewezen. Een andere manier om meer veiligheid in het veilproces in te lassen is werken met een internetwinkel. DROPSTORE is de eerste `echte' winkel in België die van veilen op internet zijn hoofdactiviteit maakt. Eenmaal de goederen zijn afgeleverd in de winkel, zorgt DROPSTORE voor het hele veilproces via eBay, in ruil voor 20 à 30% van de opbrengst.

De anonimiteit van het hele verkoopproces brengt ook met zich mee dat de oorsprong van de producten moeilijker opspoorbaar is. Het lijkt mij niet onlogisch dat veilingsites een ideaal verkoopsmedium vormen om bijvoorbeeld gestolen goederen opnieuw aan de man te brengen. Ook de aard van de producten die aangeboden worden, kan problemen opleveren. In Amerika, de bakermat van de elektronische handel, is het al gebeurd dat organen via veilingsites worden aangeboden.

Er is nog geen specifieke wetgeving voor veilingen op het internet en het is niet duidelijk welke bestaande wetgeving van toepassing kan zijn. Zo verbiedt de wet op de handelspraktijken uitdrukkelijk dat bij aankoop van producten op afstand, vooruit wordt betaald. Bij internetveilingen is dat doorgaans wel het geval.

1.Aan welke wetgeving zijn internetveilingen onderworpen?

2.Acht de minister het noodzakelijk om specifieke wetgeving op te stellen voor internetveilingen? Zijn hiervoor al initiatieven genomen? Hoe ziet de minister dat evolueren?

3.Erkent de minister dat internetveilingen meer mogelijkheden bieden om te frauderen, met de koper als meest voorkomend slachtoffer? Beschikt de minister over cijfers van het aantal en het percentage fraudegevallen bij transacties op veilingsites?

4.Hoe denkt de minister de bescherming van verkopers, en vooral van kopers, te kunnen verhogen? Ziet de minister mogelijkheden om via de elektronische identiteitskaart het aantal fraudegevallen te doen afnemen?

5.Is er op één of andere manier controle op de producten die verhandeld worden? Indien ja, heeft de minister weet van het aantal gestolen goederen dat op jaarbasis via veilingsites in België wordt verhandeld?

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - Twee wetten zijn in het bijzonder van toepassing: de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de informatiemaatschappij en de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. Beide wetten bevatten specifieke maatregelen die de consumenten moeten beschermen.

Toch moet een onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten virtuele veilingen: de echte openbare verkopen en de verrichtingen per opbod.

Openbare verkopen worden eerst in het openbaar aangekondigd. Iedereen kan meedingen en de goederen worden in het openbaar toegewezen aan de meestbiedende. In feite vertegenwoordigen die verkopen maar een uiterst klein deel van wat doorgaans `virtuele veilingen' wordt genoemd. Dergelijke verkopen zijn onderworpen aan de specifieke regelgeving over de openbare verkopen vervat in de artikelen 69 en volgende van de wet op de handelspraktijken.

Verrichtingen per opbod die op afstand en op elektronische wijze gebeuren, komen veel meer voor, bijvoorbeeld op de sites eBay en Yezzz.

Die sites vormen een platform waarop kan worden verkocht door handelaars en particulieren.

Professionele Belgische verkopers die gebruik maken van een dergelijk platform, moeten de wet op de handelspraktijken naleven, met name de regels inzake overeenkomsten op afstand.

Particuliere verkopers zijn niet onderworpen aan de verplichtingen van economische aard ter bescherming van de consumenten.

In geval van bedrog, als er sprake is van oplichting, diefstal van identiteit of verkoop van gestolen voorwerpen, is het Strafwetboek van toepassing.

Binnen de algemene directie Controle en Bemiddeling, ADCB, is een opsporingscel Internetbewaking actief die onderzoekt of de websites conform de economische reglementering zijn. De ADCB heeft eBay gevraagd om op zijn website, alvorens iemand zich inschrijft, de exacte regels te vermelden waaraan handelaars zich moeten houden bij een verkoop.

Elektronische handel is meer en meer grensoverschrijdend. De ADCB maakt daarom deel uit van International Consumer Protection and Enforcement Network (ICPEN) dat geregeld internationale Sweep Days organiseert om bedrog op het internet te bestrijden. De ADCB neemt ook deel aan het econsumer.gov-project, een gezamenlijk initiatief van 17 landen voor de uitwisseling van informatie over grensoverschrijdende consumentenproblemen.

Een specifieke Belgische wetgeving zou dus steeds stuiten op het toenemend grensoverschrijdend karakter van dergelijke veilingen. Indien er echter nood is aan een bijkomende bescherming van de consument, zal ik die mogelijkheid zeker onderzoeken.

We beschikken niet over exact cijfermateriaal over het aantal fraudegevallen. De ADCB ontving wel een 60-tal klachten over veilingsites. Uit de diverse klachten van consumenten blijkt echter dat de oplichting vaak gebeurt buiten de bestaande platforms. Het gebruik van pseudoniemen en de diefstal van identiteiten bemoeilijkt de identificatie van de oplichters. De klachten zijn dus veel moeilijker oplosbaar dan de andere consumentenklachten die de algemene directie ontvangt.

Ook de Federal Computer Crime Unit (FCCU) moet de virtuele maatschappij tegen nieuwe vormen van criminaliteit beschermen. De FCCU staat onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken.

Naast de reeds vermelde controleactiviteiten, die veeleer ontradend zijn, geeft ook de website van de FOD Economie informatie over aan- en verkopen via het internet.

De FOD Economie zet in samenwerking met de universiteit van Namen een studie op over de problematiek van de derde vertrouwenspersoon. Die studie zal onder meer onderzoeken welke de mogelijkheden zijn om via de tussenkomst van de derde vertrouwenspersoon de betaling pas vrij te geven wanneer de correcte afhandeling van de transactie is gewaarborgd. Met deze techniek kan ongetwijfeld de deur worden dicht gedaan voor een aantal frauduleuze praktijken bij internetveilingen.

Via overleg met de sector trachten we ook een raming te maken van de toestand en van de meest efficiënte middelen voor de bescherming van de consumenten.

De elektronische identiteitskaart is inderdaad een middel om op afstand een persoon te authentificeren. Ik verwijs hiervoor naar de staatssecretaris voor Informatisering van de Staat.

We weten niet hoeveel gestolen goederen op jaarbasis in België op veilingsites worden verhandeld. Natuurlijk kunnen in België alleen goederen worden verkocht die veilig zijn en voldoen aan de diverse wetgevingen. Er bestaat echter geen controle a priori op de te koop aangeboden goederen.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Bij veilingen op het internet is het vertrouwen uitermate belangrijk. Hopelijk kan de universitaire studie ertoe bijdragen dat het geld pas wordt vrijgemaakt als de transactie als veilig wordt beschouwd.

De echte openbare veilingen onder beroepsmensen moeten normaal volledig voldoen aan de wet op de handelspraktijken. Toch zijn er heel wat mensen die eraan twijfelen of alles wel correct verloopt. Dat is immers niet erg duidelijk. Het is een geruststelling te vernemen dat er voldoende controle is.

Zestig klachten lijkt mij toch weinig; veel mensen doen immers niet de stap om klacht in te dienen. De klachten nemen toe, net als de misbruiken. Een goede voorlichting van de koper is dan ook noodzakelijk. Een strenge controle op de bestaande regelgeving is uiteindelijk de beste oplossing.

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Werk over «de voortgang van het eindeloopbaandebat» (nr. 3-864)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Het eindeloopbaandebat van de federale regering met de sociale partners zou na de afronding van het nationale loonoverleg en de toepassing ervan in de verschillende bedrijfsectoren de laatste week van mei van start gaan.

De vakbonden hebben erop aangedrongen om het debat te verdagen tot het najaar. De regering hield echter vast aan einde mei als startdatum. De werkgevers - VBO, de Boerenbond, UNIZO en UCM - hadden al een gezamenlijke nota klaar. Ook de vakbonden zouden een dezer met een gezamenlijke tekst naar buiten komen.

De vakbonden blijven erbij dat het eindeloopbaandebat niet alleen moet worden toegespitst op de oudere werknemers en dat de discussie moet worden opengetrokken. Ze koppelen de problematiek aan het hoge werkloosheidscijfer onder jongeren, vrouwen en allochtonen. De vakbondsleiders zien een snelle afhandeling van het debat niet zitten. De werkgevers daarentegen willen niet weten van een overvolle agenda.

Wanneer zal de regering het eindeloopbaandebat effectief starten? Zal het eindeloopbaandebat worden gekoppeld aan andere vragen over loopbaaninvulling, arbeidsmarkthervorming en tewerkstellingsbeleid voor jongeren en allochtonen?

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - Het klopt dat het eindeloopbaandebat dit jaar vaak moeizaam verliep. Het IPA zat daar voor iets tussen. De regering wilde de sociale partners vanzelfsprekend de tijd geven om daar eerst aan te werken.

Intussen hebben we een aantal meer technische zaken aangepakt. Er werd een analyse van de vraagstelling gemaakt op basis van rapporten, onder andere het rapport van de Hoge Raad voor Werkgelegenheid. Een tweede technische werkgroep nam de zogenaamde 30 richtsnoeren van de regering onder de loep en werkte intussen informeel verder. Zelf heb ik de mensen van de `groep van 10' een aantal keren gezien; één keer samen, maar meestal apart. Na een tijdje vonden we het welletjes geweest en hebben we van alle sociale partners teksten gevraagd. Die teksten heb ik inmiddels gekregen. Het klopt dat het even wachten was op de gezamenlijke tekst van de vakbonden, maar ook die is er nu.

Door deze hele procedure hebben we nu een veel beter zicht op welke punten voor werkgevers en werknemers haalbaar zijn, welke ze moeilijk te slikken vinden en welke voor hen absolute breekpunten zijn. Op zich is dat belangrijk genoeg.

Hoe gaan we de komende weken en maanden verder? Op maandag 13 juni wordt de `groep van 10' opnieuw uitgenodigd om de verdere procedure en timing vast te leggen. De regering zal dan voorstellen om in drie werkgroepen te werken. Een werkgroep met ook afgevaardigden uit de `groep van 10' buigt zich over de eindeloopbaan.

Om te vermijden dat de boot overladen wordt en tegelijk toch rekening te houden met het feit dat er nog zaken moeten gebeuren, komt er op het niveau van de regering een werkgroep die de problematiek van de alternatieve financiering van de sociale zekerheid in kaart brengt en een andere werkgroep die zich bezighoudt met de problematiek van pensioenen, eventueel andere uitkeringen, en in het bijzonder de welvaartsvastheid ervan. Hieruit blijkt dat de regering ook met deze zaken bezig is, maar het wil natuurlijk niet zeggen dat ze deel hoeven uit te maken van het echte eindeloopbaandebat.

De regering wil ook duidelijk maken dat ze nog pogingen doet om de werkgelegenheidsgraad te verhogen, bijvoorbeeld door maatregelen inzake jeugdwerkloosheid te nemen. De komende weken wordt dat plan ook op de Ministerraad goedgekeurd. Bovendien zal de regering zich concreet buigen over allerlei aspecten van herstructureringen, brugpensioen en Canada Dry, kortom alles wat te maken heeft met een abrupt en vervroegd einde aan de carrière ten gevolge van economische omstandigheden. Over elk van deze zaken zullen de sociale partners zich uiteraard kunnen uitspreken.

Op die manier proberen we de groep die rond de eindeloopbaan werkt niet te overbelasten. Mijn werkdocument daarvoor is klaar. Het is vrij lijvig geworden en biedt volgens mij een goede vertrekbasis. Het zal niemand van het overleg wegjagen, zo maken wij althans op uit de teksten en de standpunten die we hebben verzameld. Op basis van de werktekst en via dialoog met de werkgroepen zouden we tegen midden september een officiële tekst moeten hebben die de regering als officiële onderhandelingsbasis aan elk van de sociale partners bezorgt.

Deze werkwijze zullen we dus aan de `groep van 10' voorstellen. Ik vermoed dat dit voor hen aanvaardbaar zal zijn. Op die manier krijgen we de nodige tijd en ruimte, zonder de discussie op de lange baan te schuiven.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de opvolging van de moord op vijf medewerkers van Artsen zonder Grenzen in Afghanistan op 2 juni 2004» (nr. 3-833)

De voorzitter. - Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Artsen zonder Grenzen richt naar aanleiding van het bezoek van de Afghaanse president Karzai aan België, de NAVO en de Europese instellingen een dringend verzoek aan het staatshoofd om de moord op vijf van hun medewerkers op 2 juni 2004 uiteindelijk op te helderen. De vijf, onder wie de Belgische Hélène De Beir, werden in de provincie Badghis, in een hinderlaag gelokt en vermoord. De moord leidde tot de terugtrekking van de hulporganisatie, die al een kwarteeuw actief was in Afghanistan. Ik stelde hierover reeds een vraag om uitleg aan voormalig minister Michel (vraag 3-298). De man die volgens de Afghaanse autoriteiten hoofdverdachte is van de moord, zit sinds maart weer op zijn post als lokaal politiecommissaris.

De Afghaanse regering, en de buitenlandse regeringen die met haar samenwerken, alsook de Belgische, dragen de verantwoordelijkheid voor de veiligheid in het land. De vader van Hélène De Beir verklaart dat hij sinds de moord op zijn dochter geen enkele informatie heeft gekregen over de moord vanwege de Belgische regering, de Belgische diplomatie of van de Afghaanse ambassade in Brussel. Dit was vóór het bezoek van president Karzai. Buitenlandse zaken liet weten dat premier Verhofstadt in zijn onderhoud met President Karzai de zaak zou aankaarten.

Heeft de minister dit probleem aangekaart in zijn onderhoud met president Karzai? Zo ja, wat werd er gezegd? Zal de minister concrete acties ondernemen? Hoe verklaart de minister het gebrek aan informatie en de onbehoorlijke communicatie versus de familieleden van het slachtoffer?

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - Ik lees het antwoord van de minister van Buitenlands Zaken.

Tijdens zijn onderhoud met president Karzai op 11 mei heeft de premier over deze aangelegenheid uitgebreid overleg gehad. Het Afghaanse staatshoofd heeft een actie aangekondigd die binnenkort moet leiden tot de aanhouding van de moordenaar. Op 16 mei werd dit door een betrouwbare bron in de Afghaanse hoofdstad bevestigd aan de vertegenwoordigers van de drie betrokken landen, België, Nederland en Noorwegen. Ik wacht voorlopig op de uitvoering van de actie, zoals ze door de Afghaanse president te Brussel werd aangekondigd en kort nadien te Kaboel bevestigd. Het hoofd van het Belgische diplomatieke bureau te Kaboel heeft me vanaf de dag van de moord zorgvuldig op de hoogte gehouden van alle fasen in het onderzoek. Daarover bestaat ook uitgebreide correspondentie.

De diplomatieke diensten van de drie betrokken landen hebben van bij het begin intens overleg gehad met Artsen zonder Grenzen in Kaboel en na de terugtrekking van de organisatie uit Afghanistan met haar vertegenwoordiger in Pakistan. Vertegenwoordigers van Artsen zonder Grenzen hadden over deze aangelegenheid ook werkvergaderingen met de FOD Buitenlandse Zaken, op 3 februari en nog eens op 14 maart 2005.

De familie van het Belgische slachtoffer heeft bij mijn weten op geen enkel ogenblik contact opgenomen met de diensten. De communicatie met Artsen zonder Grenzen verliep vlot. De vader van het slachtoffer werd uitgenodigd voor een gesprek met mijn diensten. Normaal heeft dat gesprek ondertussen plaats gevonden.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «het toenemende geweld op vrouwen in Afghanistan» (nr. 3-834)

De voorzitter. - Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De Verenigde Naties hebben de noodklok geluid na de verkrachting van en de moord op drie Afghaanse vrouwen. VN-woordvoerster Ariane Quentier zei dat geweld tegen vrouwen in Afghanistan maar al te vaak onbestraft blijft en dat het van groot belang is dat de Afghaanse autoriteiten alles in het werk stellen om de daders te pakken te krijgen. Tevens heeft het ministerie van Vrouwenzaken in Afghanistan bevestigd dat geweld tegen vrouwen toeneemt.

Vandaag nog las ik in een krantenartikel met als titel Stop Violence against women uittreksels uit het rapport van Amnesty International over Afghanistan. AI wijst met nadruk op het toenemende geweld op Afghaanse vrouwen. De situatie van de vrouwen is er op politiek en juridisch vlak wel verbeterd. Vrouwenrechten zijn beter gewaarborgd in de grondwet en in het Lagerhuis is 27 procent van de zetels voor vrouwen voorbehouden. Maar in maatschappelijk opzicht is de situatie van de vrouwen weinig beter dan in 2001. In de gevangenissen zitten nog tal van vrouwen - soms met heel kleine kinderen - die volgens internationale normen geen enkel misdrijf hebben begaan. Vrouwelijke mensenrechtenactivisten zijn vaak het doelwit van aanvallen. Vrouwen zijn dikwijls ook het slachtoffer van aanvallen met zoutzuur. Ze lopen door geweld, dikwijls ook binnen het gezin, zware brandwonden op. Huiselijk geweld is inderdaad wijdverspreid, maar wordt maar heel zelden tegengegaan door het overheidsbeleid. Verder vermeld ik gedwongen huwelijken en zelfs kindhuwelijken.

België draagt actief bij tot de wederopbouw van Afghanistan. Het trekt 1 miljoen dollar uit voor de Afghaanse parlementsverkiezingen van 18 september. Het verleent bovendien 600.000 dollar voor de strijd tegen de drugshandel en tegen de opiumteelt in Afghanistan. België trok in totaal 30 miljoen euro uit voor de periode 2002-2006. Omdat we in deze context ook onze stem mogen laten horen over de vrouwenrechten, kreeg ik van de minister graag antwoord op volgende vragen.

Heeft de regering dit probleem aangekaart tijdens het bezoek van president Karzai? Zo ja, wat is er gezegd? Op welke manier draagt België bij tot de verbetering van de positie van de vrouw in Afghanistan?

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - Het probleem dat mevrouw de Bethune ter sprake brengt, is inderdaad aangekaart tijdens het bezoek van president Karzai, vooral tijdens de conferentie die hij op 11 mei heeft gegeven. De president is zich terdege bewust van het probleem en riep de internationale gemeenschap op tot een blijvende aanwezigheid in Afghanistan om bij te dragen tot de verdere heropbouw van zijn land. Ook de situatie van de vrouwen in Afghanistan moet uiteraard een aspect zijn van die wederopbouw en de aandacht krijgen van de internationale gemeenschap.

De verbetering van het statuut van de vrouw alsook de versteviging van de democratische structuren van het land zijn de rode draad in onze bijstand aan de heropbouw van Afghanistan. Concreet verleent België jaarlijks 500.000 euro steun aan het Afghaanse ministerie voor Vrouwenzaken, via de organisatie UNIFEM. Bovendien hebben diverse initiatieven van NGO's ten gunste van vrouwen in Afghanistan kunnen rekenen op subsidies en/of financiële bijdragen van de FOD Buitenlandse Zaken vanuit het budget voor preventieve diplomatie.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «het Belgische rapport aan het VN-Kinderrechtencomité in Genève inzake het aanvullend protocol over kinderen in gewapende conflicten bij het VN-Kinderrechtenverdrag» (nr. 3-838)

De voorzitter. - Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het is de vijfde keer dat ik deze vraag stel. Op mijn vorige vragen kreeg ik altijd een ontwijkend antwoord.

Op 6 mei 2002 ratificeerde België het aanvullend protocol over kinderen in gewapende conflicten bij het VN-Kinderrechtenverdrag. Twee jaar na de inwerkingtreding van het protocol, op 6 juli 2004, moest België een rapport indienen bij het VN-Comité voor de rechten van het kind in Genève. In dat rapport moet ons land aangeven welke maatregelen het heeft genomen om de bepalingen van het protocol te implementeren.

Tot nog toe bleef ons land echter in gebreke. In antwoord op mijn schriftelijke vraag 3-2167, antwoordde de minister van Buitenlandse Zaken dat het ontwerprapport werd aangevuld en hem zal worden overhandigd. Dat is ondertussen alweer vier maanden geleden.

Werd het ontwerprapport aan de minister van Buitenlandse Zaken bezorgd? Zo ja wanneer?

Heeft de minister van Buitenlandse Zaken het verslag doorgezonden aan het Comité voor de rechten van het kind in Genève? Zo ja wanneer? Zo nee, waarom niet? Zal de minister van Buitenlandse Zaken het verslag aan de Senaat bezorgen? Zo ja, wanneer? Welke zijn de belangrijkste inhoudelijke lijnen van het verslag: In welke mate is ons land zijn verdragrechtelijke plichten nagekomen? Welke acties werden hiervoor ondernomen? Op welke punten schiet ons land nog steeds tekort en waarom?

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - Het rapport is inmiddels afgewerkt en werd op 30 maart 2005 via de Belgische delegatie in Genève bezorgd aan het Hoog Commissariaat voor de rechten van de mens. Het Comité voor de rechten van het kind registreerde het Belgisch rapport op 31 maart 2005.

Het opmaken en versturen van het Belgisch rapport valt onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerende macht en de inhoud van het rapport zal beschikbaar zijn voor alle geïnteresseerde personen zodra het rapport publiek wordt gemaakt via elektronische weg door de bevoegde diensten van het Hoog Commissariaat voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties.

In het rapport zijn alle verklaringen opgenomen die België heeft geformuleerd bij de bekrachtiging van het protocol. Vervolgens wordt de wijze uiteengezet waarop het nationaal recht in overeenstemming werd gebracht met de bepalingen van het protocol. Het gaat voornamelijk om analyse van wetten betreffende de leeftijdsgrens bij inlijving bij de Belgische strijdkrachten. In het laatste gedeelte van het rapport komen de operationele aspecten van België bij de bestrijding van het inzetten van kinderen in gewapende conflicten aan bod. De strategie en de steun van de Belgische ontwikkelingssamenwerking worden toegelicht. Het is de bevoegdheid van het Comité voor de rechten van het kind om, na analyse van het rapport, opmerkingen te formuleren en eventuele maatregelen voor te stellen aan de betrokken Belgische autoriteiten.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het goede nieuws is dat het rapport eindelijk is ingediend, weliswaar met één jaar vertraging. Ik hoop dat we binnenkort het rapport kunnen inzien. We kijken uit naar de commentaar van het Comité voor de rechten van het kind in Genève. Ik hoop dat de implementatie van het protocol in ons land op een behoorlijke wijze is gebeurd.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de rapportering aan het Comité van de Conventie over de eliminatie van alle vormen van discriminatie ten aanzien van vrouwen» (nr. 3-845)

De voorzitter. - Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het gecombineerde derde en vierde rapport van België over de maatregelen genomen tot uitvoering van de Conventie over de eliminatie van alle vormen van discriminatie ten aanzien van vrouwen werd officieel besproken tijdens de 27ste zitting van het CEDAW-comité in New York van 3 tot 21 juni. Het rapport behandelt de periode 1989-1997.

Krachtens de Conventie dient België om de vier jaar een rapport in te dienen bij het CEDAW-comité. Graag had ik van de minister vernomen wanneer België het volgend rapport dient voor te leggen aan het CEDAW-comité?

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - België heeft in 1998 het derde en vierde gecombineerd rapport over de periode 1989-1997 voorgelegd aan het Comité voor de uitbanning van discriminatie tegen vrouwen. Dat rapport werd bestudeerd tijdens een hoorzitting in aanwezigheid van de Belgische delegatie op 10 juni 2002. De opmerkingen met betrekking tot het rapport op 26 juni 2002 werden gepubliceerd.

Volgens informatie die werd ingewonnen bij het secretariaat van het Comité voor de uitbanning van discriminatie tegen vrouwen, moet België zijn volgende rapport indienen in augustus 2006. De federale departementen en de betrokken gedefedereerde departementen en entiteiten zullen maatregelen nemen om die doelstelling te bereiken.

De voorzitter. - De volgende vergaderingen vinden plaats donderdag 9 juni 2005 om 10.00 uur en om 15.00 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 21.10 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: de heer Detraux, om medische redenen, de heer Istasse, wegens andere plichten.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 62
Voor: 59
Tegen: 1
Onthoudingen: 2

Voor

Jihane Annane, Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Nathalie de T' Serclaes, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Olga Zrihen.

Tegen

Hugo Coveliers.

Onthoudingen

Marcel Cheron, Isabelle Durant.

Stemming 2

Aanwezig: 67
Voor: 18
Tegen: 46
Onthoudingen: 3

Voor

Jihane Annane, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Berni Collas, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Christine Defraigne, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Luc Paque, François Roelants du Vivier, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Marc Wilmots.

Tegen

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Pierre Chevalier, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Marc Van Peel, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Marcel Cheron, Michel Delacroix, Isabelle Durant.

Stemming 3

Aanwezig: 66
Voor: 19
Tegen: 46
Onthoudingen: 1

Voor

Wouter Beke, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Francis Delpérée, Mia De Schamphelaere, Clotilde Nyssens, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken.

Tegen

Jihane Annane, Stéphanie Anseeuw, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Jean-Marie Cheffert, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Amina Derbaki Sbaï, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Michel Delacroix.

Stemming 4

Aanwezig: 67
Voor: 66
Tegen: 1
Onthoudingen: 0

Voor

Jihane Annane, Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Olga Zrihen.

Tegen

Hugo Coveliers.

Stemming 5

Aanwezig: 67
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 16

Voor

Jihane Annane, Stéphanie Anseeuw, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Jean-Marie Cheffert, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Wouter Beke, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken.

Stemming 6

Aanwezig: 67
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 7

Voor

Jihane Annane, Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Jean-Marie Cheffert, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Marc Van Peel, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Stemming 7

Aanwezig: 66
Voor: 47
Tegen: 3
Onthoudingen: 16

Voor

Jihane Annane, Stéphanie Anseeuw, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Olga Zrihen.

Tegen

Marcel Cheron, Michel Delacroix, Isabelle Durant.

Onthoudingen

Wouter Beke, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken.

Stemming 8

Aanwezig: 67
Voor: 65
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

Voor

Jihane Annane, Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Marcel Cheron, Isabelle Durant.

Stemming 9

Aanwezig: 61
Voor: 18
Tegen: 41
Onthoudingen: 2

Voor

Wouter Beke, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Francis Delpérée, Mia De Schamphelaere, Clotilde Nyssens, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Tegen

Jihane Annane, Stéphanie Anseeuw, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jean-Marie Cheffert, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Jean-Marie Dedecker, Amina Derbaki Sbaï, Alain Destexhe, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Fauzaya Talhaoui, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Michel Delacroix, Nathalie de T' Serclaes.

Stemming 11

Aanwezig: 65
Voor: 46
Tegen: 15
Onthoudingen: 4

Voor

Jihane Annane, Stéphanie Anseeuw, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Jean-Marie Cheffert, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Amina Derbaki Sbaï, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Olga Zrihen.

Tegen

Wouter Beke, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Onthoudingen

Christian Brotcorne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Clotilde Nyssens.

Stemming 12

Aanwezig: 62
Voor: 42
Tegen: 9
Onthoudingen: 11

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Marcel Cheron, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Sabine de Bethune, Francis Delpérée, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Frank Creyelman, Michel Delacroix, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Onthoudingen

Jihane Annane, Jacques Brotchi, Berni Collas, Marie-Hélène Crombé-Berton, Christine Defraigne, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Philippe Moureaux, Luc Paque, François Roelants du Vivier, Marc Wilmots.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel houdende splitsing en afbouw van de verticale integratie van de vennootschap Electrabel NV en houdende wijzigingen van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en van de wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie voor industriële elektriciteitsproductie en tot opheffing van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales (van de heer Jean-Marie Dedecker; Stuk 3-1201/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 48 en 49 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wat het mandaat van de korpschef van de lokale politie betreft (van de heer Ludwig Vandenhove; Stuk 3-1206/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 11 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, met betrekking tot de snelheidsbeperkingen (van de heer Flor Koninckx; Stuk 3-1211/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienaars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad (van de heren Wouter Beke en Hugo Vandenberghe; Stuk 3-1214/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 21 van het wegverkeersreglement, wat de minimumsnelheid op autosnelwegen betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Frank Creyelman; Stuk 3-1215/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Voorstellen van resolutie

Voorstel van resolutie over de bestrijding van malaria (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 3-1213/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Voorstel van resolutie betreffende de onderhandelingen over de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten binnen de Wereldhandelsorganisatie (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 3-1216/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Niet-evocatie

Bij boodschap van 2 juni 2005 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:

Wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs en de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, en houdende andere diverse bepalingen (Stuk 3-1208/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 26 mei 2005 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 81, 104, 569, 578, 579, 580, 583 et 1395 van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk 3-1210/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldenregeling (Stuk 3-1207/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 27 mei 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 13 juni 2005.

Artikel 80 van de Grondwet

Wetsontwerp houdende bepalingen die gelijkwaardig zijn aan de bepalingen waarin, wat België betreft, is voorzien in de overeenkomsten betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden, die werden gesloten tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden met betrekking tot de Nederlandse Antillen enerzijds en Aruba anderzijds, en tussen het Koninkrijk België en respectievelijk Guernsey, het eiland Man, Jersey, Anguilla, de Britse Maagdeneilanden, Montserrat en de Turks en Caicos-Eilanden (Stuk 3-1209/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 27 mei 2005; de uiterste datum voor evocatie is vrijdag 3 juni 2005.

Kennisgeving

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, en met de Bijlagen A, B, C, D, E en F, gedaan te Stockholm op 22 mei 2001 (Stuk 3-1019/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 26 mei 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:

1º Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K. 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het gebruik van informatica op douanegebied, gedaan te Brussel op 26 juli 1995;

2º Akkoord betreffende de voorlopige toepassing tussen een aantal lidstaten van de Europese Unie van de op basis van artikel K. 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie opgestelde Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied, gedaan te Brussel op 26 juli 1995;

3º Protocol opgesteld op grond van artikel K. 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996;

4º Protocol opgesteld op grond van artikel K. 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende het toepassingsgebied van het witwassen van opbrengsten in de Overeenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied, alsmede betreffende de opneming van het registratienummer van het vervoermiddel in de Overeenkomst, en Verklaringen, gedaan te Brussel op 12 maart 1999 (Stuk 3-1030/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 26 mei 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:

1º Kaderovereenkomst voor een multilateraal Milieuprogramma op het vlak van kernenergie in de Russische Federatie;

2º Protocol betreffende de rechtsvorderingen, de rechtsplegingen en de schadevergoeding bij de Kaderovereenkomst voor een multilateraal Milieuprogramma op het vlak van kernenergie in de Russische Federatie,

gedaan te Stockholm op 21 mei 2003 (Stuk 3-1047/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 26 mei 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Indiening van wetsontwerpen

De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend:

Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Russische Federatie betreffende de samenwerking op het gebied van de verkenning en het gebruik van de ruimte voor vreedzame doeleinden, en met de Bijlage, ondertekend te Moskou op 20 december 2000 (Stuk 3-1212/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van Canada, de Regeringen van de Lidstaten van het Europees Ruimte-Agentschap, de Regering van Japan, de Regering van de Russische Federatie en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake de samenwerking op het gebied van het Civiele Internationale Ruimtestation, gedaan te Washington D.C. op 29 januari 1998 (Stuk 3-1218/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Parket-generaal

Bij brief van 27 mei 2005 heeft de Procureur-generaal te Gent overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2004 van het Parket-generaal te Gent, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 23 mei 2005.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Rechtbank van eerste aanleg

Bij brief van 19 mei 2005 heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2004 van de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 18 mei 2005.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Europees Parlement

Bij brief van 23 mei 2005 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 11 tot 14 april 2005.

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.