4-68 | Belgische Senaat | 4-68 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Inoverwegingneming van voorstellen
Actualiteitendebat: Het uitblijven van de beloofde omzendbrief voor regularisatie van asielzoekers
In overweging genomen voorstellen
Informele mededeling van een verdrag
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)
De voorzitter. - Bij brieven van 29 januari, 26 februari, 9 en 12 maart 2009 hebben de heer Etienne Lepage, burgemeester van Erpe-Mere, de heer Willy Minnebo, burgemeester van Zwijndrecht, de heer Marcel Belgrado, burgemeester van Meise en de heer Huub Broers, burgemeester van Voeren, aan de Senaat overgezonden, vier moties met betrekking tot de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
De voorzitter. - Tijdens zijn vergadering van deze middag heeft het Bureau besloten een actualiteitendebat te houden over `het uitblijven van de beloofde omzendbrief voor regularisatie van asielzoekers'.
Mevrouw Isabelle Durant (Ecolo). - Mijn vraag was voor de eerste minister bestemd, maar aangezien hij afwezig, is, zal ik ze aan minister Turtelboom stellen.
De eerste minister heeft gisteren artistieke en culturele organisaties en diverse organisaties uit het verenigingsleven ontvangen die pleiten voor een snelle toepassing van de circulaire voor regularisatie van asielzoekers. Daarom leek hij mij de meest geschikte persoon om een oplossing te zoeken en, vooral, het regeerakkoord uit te voeren.
We hebben de minister van Migratie- en Asielbeleid hier al meermaals ondervraagd om te weten te komen waarom de circulaire en het akkoord dat gesloten werd om duidelijke criteria op te stellen, nog niet werd toegepast. Die criteria moeten willekeur uitsluiten en, in tegenstelling tot wat sommigen beweren, zullen ze geen aanzuigeffect creëren. Met een circulaire kunnen voorwaarden worden gepreciseerd die iedereen die eraan voldoet toegang geeft tot regularisatie.
De jongste maanden hebben we getuigenissen gehoord van mensen die hier al verschillende jaren verblijven, soms met kinderen. Ik begrijp niet waarom de regering er niet in slaagt een akkoord te bereiken.
Ik wil een oproep toen tot de voltallige regering en in het bijzonder tot de eerste minister. Deze situatie kan niet blijven duren. De regering moet het gesloten akkoord uitvoeren. Duizenden mensen wachten op een antwoord. Vandaag steunen de Orde van advocaten, de universiteiten en de religieuze en levensbeschouwelijke overheden de mensen zonder papieren. Hoeveel prominenten moeten nog opstaan om de minister te overtuigen van de noodzaak van een akkoord over de regularisatiecriteria?
Ik hoop dat de minister vandaag een tijdschema meedeelt. De komende verkiezingen staan volledig los van dit probleem, want het is een strikt federale aangelegenheid. Er moet dus op federaal niveau worden beslist en men mag zich niet laten beïnvloeden door de gewestverkiezingen.
Er werd een principiële beslissing genomen. De mensen zonder papieren wachten al jaren. Ze moesten wachten op de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen en daarna op die van de federale verkiezingen. Nu er een federale regering is, vraagt men hen te wachten op de gewestverkiezingen. Wie probeert men hier voor de gek te houden?
Ik hoop dat alle druk die binnen en buiten het parlement wordt uitgeoefend de minister ertoe zal aanzetten om samen met de andere regeringsleden eindelijk het minimale akkoord dat al werd gesloten, uit te voeren.
Ikzelf had liever een wet gehad, maar dat heeft geen belang, we moeten opschieten met die criteria om willekeur uit te sluiten en niet langer mensen voor de gek te houden.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - Ik verneem zonet dat de eerste minister in de Kamer heeft gezegd dat hij blijft zoeken naar een oplossing voor de problematiek en hoopt dat er vooruitgang wordt geboekt. Dat wekt wel de indruk dat er nog niets veranderd is. Als zoveel mensen en groepen in de maatschappij reageren en zelfs onmenselijke toestanden aanklagen, moet de regering optreden.
In het debat van vanmorgen heb ik een paar keer het woord `belofteregering' gebruikt omdat deze regering nu eenmaal veel beloften doet. Hier gaat het om een belofte tegenover mensen zonder papieren die in totale onzekerheid verkeren. Wie die langdurige onzekerheid nog humaan noemt, gaat het heel ver zoeken.
Na de veralgemeende publieke reactie hoop ik uiteindelijk een uitvoerig antwoord te krijgen, dat meer omvat dan het antwoord van de premier in de Kamer waar hij weigerde in te gaan op de grond van de zaak. Eigenlijk heeft hij daar niets gezegd.
Wat is de reactie van de minister op de talrijke publieke acties en op de klacht van de advocaten?
Is er al vooruitgang geboekt in het dossier? Is er eventueel al een gedeeltelijke vooruitgang waar de eerste minister niet van weet?
Komt er nog een circulaire met concrete regularisatiecriteria? Dit is een concrete vraag waarop ik een concreet antwoord verwacht.
Is de minister bereid, nu het wachten al zo onmenselijk lang duurt, om toch op zijn minst aan de mensen in een langdurige procedure en aan de gezinnen met kinderen duidelijk te maken of ze hier al dan niet een toekomst hebben?
Onlangs heeft de minister in een kranteninterview gezegd dat ze haar eis voor economische migratie op de lange baan schuift ingevolge de economische crisis. Zij heeft die eis altijd gekoppeld aan de circulaire. Betekent dit nu dat de twee zaken worden ontkoppeld en dat sneller werk kan worden gemaakt van de circulaire, of betekent dit dat die nu ook op de lange baan wordt geschoven?
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Misschien ergert het de minister dat we hier telkens opnieuw dezelfde vraag moeten stellen. Wij hebben echter weinig andere mogelijkheden. Er vindt hier precies een jaar en een dag nadat het regeerakkoord tot stand is gekomen een minidebat plaats over de circulaire in verband met regularisatie. Dat heeft vooral te maken met beloftes van de regering, maar ook van de minister zelf. Zij heeft deadline na deadline overschreden, heeft keer op keer gezegd dat de circulaire er snel zou komen, zij heeft hoop gewekt bij mensen die inmiddels echter in complete wanhoop leven.
Gisteren moest de minister voor de rechtbank verschijnen omdat ze gedagvaard werd door een aantal mensen zonder papieren wegens het uitblijven van de circulaire met de criteria voor regularisatie. De dagvaarding wordt volmondig gesteund door de twee Belgische Advocatenbalies. Tel daar het protest van de Belgische universiteiten bij en de reactie van de vertegenwoordigers van alle levensbeschouwingen, en er zijn ondertussen niet veel belangrijke stemmen meer in dit land die niét tegen haar beleid protesteren. Maar misschien stoort de minister zich daar niet aan.
Gisteren nog zijn aan de Beursgebouw in Brussel meer dan duizend manifestanten samen gekomen om een `ontstopping' te eisen van het regularisatiedossier, maar ook dat lijkt de minister niet echt te deren. Ook in andere steden waren er acties om het eenjarig bestaan te vieren van het regeerakkoord dat evenwel niet is uitgevoerd.
Is de minister van plan ons de gelegenheid te geven binnen een jaar nog eens een dergelijke `viering' te organiseren? Of is er ondertussen al enige vooruitgang in de onderhandelingen en is er misschien toch een kans om voor de komende verkiezingen tot een oplossing te komen?
Dat dit dossier alsmaar vooruitgeschoven wordt, louter wegens electorale redenen en politieke spelletjes, is werkelijk cynisch.
De minister heeft er al vaker op gewezen dat zij vier jaar de tijd heeft om het regeerakkoord uit te voeren. Zij heeft ook zelf gezegd dat het snel moest gaan en dus kan ze niet blijven uitstellen.
De patstelling in de regering blijft groot.
Kan de minister niet gewoon zeggen of ze die circulaire wil of niet wil? Het is mogelijk dat ze niet door het leven wil gaan als minister van regularisatie. Haar partij heeft echter wel de post Asiel en Migratie opgeëist, en de minister heeft die persoonlijk aanvaard en heeft het regeerakkoord ondertekend. Het gaat hier om menselijkheid en rechtszekerheid voor mensen zonder papieren. Is de minister werkelijk bereid daar eindelijk werk van te maken of niet?
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - We mogen niet voorbij gaan aan de grote wanhoop van tienduizenden mensen. Niemand verlaat graag zijn land, zijn banden en zijn sociale wortels. We moeten ons dan ook zeer menselijk opstellen.
Het regeerakkoord voorziet in verschillende vormen van regularisatie - wat vrij uniek is in Europa - en vermeldt ook de economische migratie.
Ik heb gisteren samen met mevrouw Durant deelgenomen aan een debat in Luik. Sommigen gebruikten termen als stock en stromen. Ik verkies het woord toegangspoorten.
De eerste poort is de procedure, en op dat niveau mag niemand te lijden hebben onder de traagheid van de Staat. Wanneer een asielzoeker echter jaren moet wachten voordat over zijn lot wordt beslist, blijft de Staat in gebreke. In die fase bevinden zich nu een 20 000 mensen in het kader van lopende procedures of procedures die al werden afgerond.
De tweede poort heeft betrekking op mensen die niet meer in een procedure verwikkeld zijn en die op het grondgebied van de Staat blijven. Wanneer er een bevel tot uitdrijving komt en dat bevel om een of andere reden niet wordt uitgevoerd - wat ook op een fout van de Staat kan wijzen - komt het begrip duurzame lokale verankering in aanmerking. Dan moeten we de tweede vorm van regularisatie toepassen en nagaan of de asielzoeker banden heeft, bijvoorbeeld schoolgaande kinderen. Dat moet allemaal omschreven worden om willekeur uit te sluiten.
De derde poort is de regularisatie door werk. Tijdens het debat gisteren hebben we een studie bekeken die werd uitgevoerd bij de 70 000 mensen die onder de paarsgroene regering geregulariseerd werden op initiatief van een MR-minister van Binnenlandse Zaken die zijn verantwoordelijkheid op zich heeft genomen. De helft van die 70 000 mensen kreeg weliswaar een vergoeding van het OCMW, maar de andere helft was erin geslaagd werk te vinden. We mogen dus niet stigmatiseren en het is dan ook niet onzinnig te beweren dat regularisatie door werk mogelijk is.
Ik kom nu tot de politieke verantwoordelijkheid. Ik begeef mij misschien buiten het regeerakkoord, maar sedert de periode 1975-1980 hebben onze regeringen geen totale reflectie meer gehouden over migratie, inzonderheid de economische migratie. Dat omvat ook de activering van werklozen, aandacht voor knelpuntberoepen en het opheffen van discriminaties tussen EU-onderdanen. Op 1 mei zouden die discriminaties opgeheven moeten zijn behalve, misschien, wat Bulgarije en Roemenië betreft.
Zelfs in de huidige crisis mogen we niet voorbijgaan aan deze economische migratie, want door de sociologische context van ons oude Europa mogen we demografische problemen verwachten.
Ik beweer niet dat er geen enkele regularisatie heeft plaatsgehad. Volgens de cijfers waarover ik beschik, werden sedert 2005 per jaar tien tot twaalfduizend mensen geregulariseerd. Sommigen gewagen zelfs van achtduizend mensen in 2008.
Die circulaire zal meer duidelijkheid brengen en meer rechtszekerheid bieden, zodat de betrokkenen niet nodeloos in het ongewisse blijven.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Het asiel- en migratiebeleid is nu al iets meer dan een jaar een hot item op de politieke agenda. Het beroert niet enkel regeringsleden en parlementsleden, maar ook het middenveld, de universiteiten, de levensbeschouwelijke overheden, de advocatuur ... En terecht!
Regularisaties zullen altijd nodig zijn omdat er altijd bijzondere situaties zijn en niet alles in wetten kan worden vastgelegd. Eén zaak is duidelijk: als je wil regulariseren, moet je over criteria beschikken. In het verleden werden ook al groepen mensen geregulariseerd, meer bepaald in het geval van langdurige procedures en om medische redenen.
In 2008 werden in totaal 8 379 mensen geregulariseerd. Dat ging om 1 469 dossiers als gevolg van de langdurige asielprocedure en 1 576 dossiers om medische redenen. Over die beide categorieën werden niet veel vragen gesteld. De derde categorie betrof 1 950 dossiers of 40% van de regularisaties en die gebeurden in een algemene humanitaire context.
Het is precies in verband met de humanitaire context dat er onduidelijkheid heerst en dat mensen zich afvragen waarom het ene gezin wel wordt geregulariseerd en het andere niet. Om uit de impasse te raken werd in het regeerakkoord afgesproken dat er criteria zouden worden uitgewerkt. Ongeacht wat sommigen durven te beweren over een gebrek aan eensgezindheid was toch iedereen het erover eens dat een collectieve regularisatie niet wenselijk was. Ik ben het dan ook moe dat critici bij voortduring beweren dat men het niet eens wordt doordat sommigen blijven pleiten voor een algemene regularisatie. We zijn het er allemaal over eens dat er geen algemene regularisatie moet komen, maar dat dossier per dossier wordt beslist. Dat impliceert wel dat er duidelijkheid moet komen over wie wel of niet kan worden geregulariseerd.
Uit de cijfers blijkt dat er vorig jaar meer aanvragen voor regularisatie werden ingediend. Dat heeft ook te maken heeft met het feit dat de mensen in het ongewisse blijven over het feit of ze al dan niet in aanmerking komen en ze dus maar hier blijven. Gezinnen die recht hebben op regularisatie omdat hun procedure al acht tot negen jaar aansleept, worden nu gechanteerd om terug te keren.
Ik kan aannemen dat er ideologische verschillen bestaan tussen politieke partijen, maar we moeten wel bereid zijn om die verschillen te overbruggen en een consensus te zoeken. Ik kan niet aanvaarden dat de politieke moed ontbreekt om die consensus te zoeken.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik had gehoopt dat de eerste minister hier aanwezig zou zijn.
De voorzitter. - Ik herhaal dat de eerste minister heeft laten weten dat hij de Europese Top moet bijwonen.
De heer Philippe Mahoux (PS). - We hebben zonet vernomen dat hij vanaf 21 maart het dossier weer opneemt. Een debat terwijl hij afwezig is, heeft dus geen zin.
De Franstalige en Nederlandstalige universiteiten, de kerken, de vertegenwoordigers van de lekenverenigingen, de Franstalige, Nederlandstalige en Duitstalige orden van de balies - die een ruime waaier van de maatschappij vertegenwoordigen - menen dat het in de eerste plaats om een humanitair probleem gaat. De minister wekt de indruk dat ze daar geen oren naar heeft, want ondanks de toenemende mobilisatie en de steeds onzekerdere situatie van de asielzoekers, blijft de beloofde circulaire uit.
Het regeerakkoord somt drie criteria op voor regularisatie: een duurzame lokale verankering, een economische verankering, een overdreven lange procedure. Die drie criteria staan op zichzelf; het was nooit de bedoeling dat aan alledrie tegelijk moest worden voldaan.
In dit debat moet rekening worden gehouden met twee fundamentele elementen: de wanhoop van tal van mannen, vrouwen en kinderen, enerzijds, en de loyaliteit van de ondertekenaars van het regeerakkoord, anderzijds.
Ik hoop dan ook dat de eerste minister snel een oplossing vindt.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Het stoort mij dat sommige partijen Open Vld willen afschilderen als een groep mensen zonder hart en dat ze ons de zwarte piet willen doorschuiven. Wij worden ook geconfronteerd met vluchtelingen, met mensen die een lange procedure achter de rug hebben en inmiddels goed zijn geïntegreerd. Ook bij mijn kinderen zitten ze in de klas of in de voetbalploeg. We kennen het probleem en we zijn er absoluut niet ongevoelig voor.
Er worden elk jaar trouwens ongeveer tienduizend mensen geregulariseerd en de dossiers van de asielzoekers worden de laatste jaren veel sneller afgehandeld dan vroeger. Ik weet wel dat het hier gaat over illegalen en sans-papiers, maar die twee problemen hebben duidelijk met elkaar te maken. Vaak gaat het immers om mensen die al een lange procedure hebben doorlopen en daarna in de illegaliteit zijn verdwenen.
Open Vld is het erover eens dat voort moet worden gewerkt aan de circulaire met criteria op basis van de afspraken die in het regeerakkoord staan en vindt de duurzame lokale verankering een belangrijk principe. Een te ruime interpretatie creëert echter effecten die eigenlijk niemand wil. De knelpunten van een quasi volledige regularisatie - het aanzuigeffect of de gevolgen voor de sociale zekerheid - kunnen niet zomaar worden weggewuifd.
Open Vld wil vooruitgang boeken en onze minister heeft al heel wat nieuwe denksporen voorgesteld en mogelijk oplossingen naar voren geschoven. Onze fractie heeft dan ook alle vertrouwen in een goede afloop. Wij vragen snel duidelijkheid over de aard van de criteria. Het is voor iedereen belangrijk dat die circulaire er snel komt, maar we willen dat dit op een doordachte manier gebeurt. We zijn er van overtuigd dat een akkoord onze samenleving wel degelijk kan beïnvloeden, niet alleen vandaag en morgen maar ook in de volgende decennia. Daarom zullen we de volgende dagen en weken meewerken aan een goed akkoord, in plaats van aan een akkoord dat vooral om electorale redenen geduwd wordt in een richting die niemand wenst. Wij blijven het regeerakkoord verdedigen en in die zin zullen we positief en creatief een oplossing helpen zoeken.
De heer Marc Elsen (cdH). - We vieren vandaag een trieste verjaardag. Het is immers een jaar geleden dat de regering een akkoord heeft voorgesteld, waarin onder meer werd verwezen naar deze circulaire die een gepaste oplossing moest bieden voor de huidige onmenselijke situatie.
De vraag van de mensen zonder papieren is volkomen gegrond. Bedoelde circulaire moest immers duidelijkheid scheppen en een rechtvaardige behandeling garanderen.
In dit halfrond wordt wel eens meer een karikatuur gemaakt van de standpunten van anderen. Er is nooit sprake geweest van een algemene en onbeperkte regularisatie. Dit argument wordt dikwijls gebruikt om het standpunt aan te vechten van de steeds groeiende groep van mensen die de huidige situatie onaanvaardbaar vinden. Dat grenst aan intellectuele oneerlijkheid.
De minister heeft er meermaals, en onlangs nog in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, op gewezen dat Europa de Belgische asielwet positief heeft beoordeeld. We begrijpen dan ook niet goed waarom zij zo aarzelt om die circulaire te publiceren want daardoor daalt ons land in achting. Vreemd genoeg neemt door dat getalm ook de illegaliteit toe.
Vandaag stellen we vast dat we de traditionele tegenstellingen ruimschoots overstegen hebben. De minister raakt hoe langer hoe meer geïsoleerd. De academici, de vakbondsorganisaties, bepaalde levensbeschouwelijke organisaties, de orde van de balies, enzovoort hebben zeer duidelijke standpunten geformuleerd. Bovendien wordt de Belgische Staat nu voor het gerecht gedaagd. Dat betekent wel wat.
De eerste minister moet hoe dan ook het dossier naar zich toetrekken en zeer snel een oplossing vinden. Elke aarzeling van minister Turtelboom is immers onbegrijpelijk en totaal onaanvaardbaar.
Mevrouw Nele Jansegers (VB). - Voor het Vlaams Belang hoeft er helemaal geen circulaire te komen. In een democratische rechtsstaat kan regularisatie immers geen recht zijn. De omstandigheden waarin regularisatie uitzonderlijk zou kunnen gebeuren, kunnen niet in een reglementering worden gegoten. Op dat ogenblik gaat het immers niet meer om uitzonderingen op een regel, maar om een systeem. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties, in geval van prangende humanitaire redenen, kan er wel worden geregulariseerd, maar dan op individuele basis. De duur van het verblijf in dit land kan dan geen criterium zijn. Het gaat dan niet om 10 000 gevallen per jaar zoals nu, maar om hooguit enkele tientallen of een paar honderd gevallen per jaar. Vanuit die optiek denken wij dat de beslissing tot regularisatie de discretionaire bevoegdheid van de minister moet blijven, die hiervoor politieke verantwoording moet afleggen.
Men zegt vaak dat het probleem van de vreemdelingen die hier verblijven een gevolg is van de jarenlange procedures waarvoor de Staat verantwoordelijk is. Dat is de waarheid geweld aandoen. Vreemdelingen zijn niet verplicht alle beroepsprocedures uit te putten en hier te blijven. Ze kunnen de eindbeslissing ook in hun land van oorsprong afwachten. De waarheid is dat de illegalen, hun advocaten en de vreemdelingenlobby alles in het werk stellen en eindeloze procedureslagen voeren om hier zo lang mogelijk te kunnen blijven.
Als er uit de huidige situatie lessen moeten worden getrokken, dan is het wel dat een duidelijke en kordate aanpak nodig is. Mensen moeten het land worden uitgezet van zodra ze illegaal zijn, behalve in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Nu is het omgekeerde het geval.
De regelgeving en de beroepsmogelijkheid moeten drastisch worden vereenvoudigd zonder te raken aan de fundamentele rechten.
Wij hopen dat de minister zal weerstaan aan de druk die momenteel door de linkse lobby wordt georganiseerd. Wij vrezen dat een regularisatieprocedure een nieuw aanzuigeffect zal hebben, iets wat het overgrote gedeelte van de bevolking niet wenst.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Op één punt ben ik het eens met de heer Mahoux: waar is premier Van Rompuy? Ik had gehoopt de premier hier te kunnen ondervragen. Een maand geleden heeft hij immers in de pers verklaard dat hij nog geen oplossing had omdat hij nog maar een paar maanden actief was als premier.
De voorzitter. - Ik heb er hier al meermaals op gewezen dat premier Van Rompuy momenteel deelneemt aan de Europese Top.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - De premier heeft aldus de facto het dossier naar zich toegetrokken en een soort biechtstoelprocedure in gang gezet waarbij hij elke minister afzonderlijk zou spreken. Het gaat inderdaad om een communautair probleem waarbij de ene gemeenschap voorstander is van een collectieve regularisatie en de andere pleit voor een regularisatie geval per geval.
(Protest bij meerdere fracties)
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - De tegenstelling tussen de ministers Arena en Turtelboom is daarvan de emanatie.
N-VA wil een regularisatie geval per geval voor vreemdelingen die ooit een legaal verblijf hebben aangevraagd. Algemene criteria kunnen gelden zoals inburgering, kennis van onze taal, werk, langdurig verblijf en schoolgaande kinderen. Mensen die in contact zijn gekomen met het gerecht, komen niet in aanmerking. De overheid moet niet toegeven aan chantage. Ze moet geval per geval bekijken.
Ik neem aan dat mevrouw Turtelboom de biechtstoelprocedure onderging. Ik ben bijzonder benieuwd naar het resultaat daarvan. Wat gebeurt er momenteel in de regering? Dit is geen zaak van mevrouw Turtelboom alleen. Het is een zaak van de hele regering.
De heer Geert Lambert (Onafhankelijke). - Ik heb begrip voor de afwezigheid van de eerste minister wegens een Europese top. Ik wijs er echter op dat ik twee weken geleden aan de eerste minister een identieke vraag heb gesteld naar aanleiding van zijn verklaring dat hij er zich rekenschap van had gegeven dat er een probleem was met het regularisatiedossier en dat hij het naar zich toe zou trekken. Net als vandaag had de eerste minister zich verontschuldigd en heeft vice-eerste minister Vanackere toen geantwoord dat een biechtstoelprocedure was opgestart waarbij de betrokken ministers afzonderlijk werden gehoord en bewerkt.
Het zou inderdaad onterecht zijn minister Turtelboom de volle verantwoordelijkheid toe te schuiven voor wat er nu misloopt. Ik heb deze week zelf deelgenomen aan een demonstratie voor het kabinet van de minister om aan te geven dat dit dossier een toonbeeld is van het failliet van het beleid in ons land. Niets, maar ook niets, wordt opgelost. De minister beweert wel dat zij in dit dossier vier jaar de tijd heeft om een beleid ten uitvoer te leggen. Aan mensen die hier al tien jaar wonen en niet weten wat de toekomst brengen zal, zeggen dat men nog vier jaar de tijd heeft om een beslissing te nemen, gaat wel wat te ver!
De hele regering is er overigens verantwoordelijk voor dat het bij voortduring niet lukt om in dit dossier ook maar de geringste vooruitgang te boeken. Hoever staat het met de biechtstoelprocedure? Wat heeft men intussen bereikt?
Ik lees vandaag dat minister Milquet zich verzet tegen het openstellen van de grenzen voor Poolse arbeiders. Ik weet dat Open VLD voorstander is om de grenzen open te stellen. Ik ben het daarover met Open VLD eens. Ik volg ook de ministers Milquet en Arena en de mensen binnen CD&V die vinden dat in het regularisatiedossier vooruitgang moet worden geboekt.
Het moet mogelijk zijn beide dossiers te koppelen. Ik roep de meerderheidspartijen op eens met elkaar te praten en een deal te sluiten. Koppel het dossier van mensen die hier al jaren actief zijn - zij het in een zwarte markt - en die dus een economisch potentieel vormen, wat voor sommigen blijkbaar het enige argument is, met dossiers waarmee anderen problemen hebben en boek vooruitgang. Dat zou zowel op humanitair als op economisch vlak een stap vooruit zijn. Economisch zou het, zowel voor België als voor elk van de betrokken asielzoekers, een goede zaak zijn. Ik ken mensen die verplicht zijn om in een restaurant tegen een hongerloon aardappelen te schillen, enkel en alleen omdat ze niet geregulariseerd zijn.
Ik richt me hier, via de bevoegde minister, tot de hele regering. De minister en de regering zijn werkelijk niet in staat, in welk dossier ook, een beslissing te nemen. In het regularisatiedossier is dat des te schrijnender omdat het gaat om mensen die onder meer hun kinderen niet met een sportclub naar het buitenland durven laten gaan uit angst voor wat er zou kunnen gebeuren.
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - In overleg met de premier zal ik ook antwoorden op de vragen over regularisatie die tot hem waren gericht.
Ik heb akte genomen van de dagvaarding van twaalf advocaten tegen de Belgische Staat. In het licht van de scheiding der machten kan ik alleen zeggen dat die zaak voor het gerecht zal worden beslecht. Ik zal mij daartoe beperken.
Ook dit jaar regulariseren we. De voorbije vier jaar hebben we jaarlijks gemiddeld 10 000 mensen geregulariseerd. Ik heb onlangs in de Kamer nog verklaard dat er vorig jaar iets minder mensen werden geregulariseerd en dat dit jaar, zelfs bij een ongewijzigd beleid, het aantal lichtjes zal stijgen.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Dat is niet waar, mevrouw. U hebt 10 000 mensen een verblijfsvergunning gegeven. Dat is niet hetzelfde als een regularisatie.
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - De statistieken spreken voor zich.
(Samenspraken)
De criteria zijn duidelijk: lange duur en humanitaire overwegingen, zoals onder meer voor ouders van Belgische kinderen die nog altijd bij de familie betrokken zijn. Aan de hand van deze criteria wordt er nog steeds overgegaan tot regularisatie en voeren we een bepaald beleid voor dat aspect van migratie.
Met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord over asiel en migratie kan ik geen enkele belofte doen wat de datum betreft. De premier en ikzelf werken alsmaar door in een poging de standpunten hieromtrent te verzoenen, in het besef dat het gaat om fundamentele keuzen die de volgende tien jaar van groot belang zijn voor onze samenleving. Zelf ben ik van oordeel dat die keuzen niet lichtzinnig mogen worden gemaakt, wil men over tien jaar niet nog altijd de prijs van een verkeerde keuze betalen.
Begin dit jaar heeft de eerste minister bilaterale gesprekken gehad met de vier bevoegde ministers en de vijf vice-eerste ministers. Die besprekingen worden sinds vorige week voortgezet in een kleine groep van twee of drie ministers, steeds in aanwezigheid van de eerste minister. Ze zullen eind deze week worden hervat.
We zijn ons bewust van het belang van deze sociale kwestie en we willen zo snel mogelijk een akkoord bereiken, al worden we wel geconfronteerd met sterk uiteenlopende standpunten. Het is echter beter een goed akkoord te sluiten dan snel iets in elkaar te flansen.
Ik zal evenwel niet dieper ingaan op de kern van de discussie, gelet op het delicate karakter van de onderhandelingen. Ik blijf ervan overtuigd dat uitspraken in het openbaar dit dossier niet vooruithelpen. Toch wijs ik erop dat we nog geen evenwichten in het akkoord hebben gevonden. Hierbij gaat het om het evenwicht tussen het microniveau van de sans-papiers, voor wie de verblijfspapieren van groot belang zijn, en het macroniveau, namelijk de betaalbaarheid van onze samenleving. We moeten een goede oplossing uitwerken voor de betrokkenen, maar we mogen geen aanzuigeffect in het leven roepen. Bovendien moeten we in het achterhoofd houden dat de integratiekansen van de migrant in onze samenleving en het draagvlak voor migratie binnen onze samenleving niet noodzakelijkerwijze groter worden door wat ik `grote oplossingen' noem.
Het is nu algemeen aanvaard dat het gaat om regularisatie geval per geval, maar het kan om zoveel gevallen gaan dat het lijkt op een massieve regularisatie.
Met betrekking tot de vragen over het interview in verband met economische migratie herhaal ik dat mijn ambities hieromtrent dezelfde blijven, omdat we nu eenmaal economische migratie nodig hebben. Nu is dat zo voor knelpuntberoepen, maar in de toekomst zal dat nodig zijn in het kader van de demografische ommekeer en de vergrijzing. In dat interview heb ik alleen maar willen benadrukken dat we ook voor een economische crisis staan, waarbij heel wat mensen in onze samenleving vrezen hun job te verliezen. Daarom heb ik gezegd dat economische migratie nu misschien iets minder urgent is, maar dat neemt niet weg dat het fundamentele discours over economische migratie ongewijzigd blijft.
Mevrouw Isabelle Durant (Ecolo). - Het probleem is bekend. Al te veel kinderen hebben onder de situatie geleden om het redelijkerwijze nog te hebben over een humanitaire kwestie. Het gaat hier inderdaad om een zuiver politieke kwestie.
Om die reden roep ik niet alleen de minister, maar ook alle partijen van de meerderheid plechtig op om een akkoord te vinden, in de veronderstelling uiteraard dat de wil daartoe aanwezig is. Alle elementen zijn immers bekend.
De minister wil geen massale regularisatie, maar intussen hebben we in anderhalf jaar wel een massale achterstand opgelopen. De meerderheid, met inbegrip van de N-VA, heeft een regeerakkoord gesloten. Het is tijd om dat ten uitvoer te leggen, met de hulp van een onafhankelijke commissie. Een regering waar iedereen vasthoudt aan een verschillende interpretatie van een tekst, is verschrikkelijk. Ik spreek uit ervaring. Dit heeft nu lang genoeg geduurd. Het probleem gaat alle meerderheidspartijen aan, al draagt de minister wel een grote verantwoordelijkheid omdat zij er niet in slaagt de protagonisten rond de tafel te krijgen. Ik hoop dat de eerste minister haar zal helpen.
Men kan nog muggenziften over het aantal - 8000 of 10 000 - een jaar wettelijk verblijf, geregulariseerden of zij die een tijdelijke verblijfsvergunning hebben, maar dat is niet het punt. Waar het op aan komt is dat willekeur en regularisatie geval per geval, op basis van een goede of slechte administratieve beslissing, verdwijnen. Momenteel worden gezinnen die zich in een identieke situatie bevinden, evenveel kinderen hebben en even lang in België verblijven, op een verschillende manier behandeld; sommigen worden geregulariseerd, anderen niet. Leg dat maar eens uit!
Er moeten regels komen en er is een kader nodig. Ik gaf de voorkeur aan een wettelijk kader; de minister verkiest circulaires. Hoe het ook zij, de criteria volgens welke de beslissing wordt genomen moeten duidelijk worden toegelicht en een onafhankelijke commissie moet oordelen. Dát is het waarover u moet beslissen.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - Het is zeer moeilijk om bij de meerderheidspartijen verschillende standpunten te vinden. CD&V, PS en MR dringen aan op een snelle oplossing. Het is ongelooflijk hoe snel het volgens hen zou moeten gaan. Welnu, die partijen zitten in de regering en ik vraag die collega's dan ook die boodschap mee te nemen naar hun partijhoofdkwartieren en kabinetten. Raar toch dat iedereen in dit minidebat zegt dat er een oplossing moet komen en dat er toch niets gebeurt. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Hier openlijk een standpunt innemen en verder niets laten bewegen, gaat niet op.
De heer Vankrunkelsven had de ondankbare taak te proberen de minister te beschermen. Dat is zeer loyaal. Als ik ons debat moet samenvatten, moet ik echter concluderen dat Open Vld tegen is en al de rest voor.
(Protest van de heer Patrik Vankrunkelsven)
Iemand houdt een oplossing tegen, mijnheer Vankrunkelsven. Het is hypocriet hier elke week te komen zeggen dat iedereen van de meerderheid voor is, maar dat er niets gebeurt. Het spijt me, mijnheer Vankrunkelsven, ik heb u altijd gewaardeerd, maar blijkbaar moest iemand hier zeggen dat het niet mag vooruitgaan en dat blijkt de Open Vld te zijn. Alle anderen zeggen dat er wel iets moet gebeuren.
Volgens de minister maken we een keuze voor de toekomst van onze maatschappij. Kies alsjeblief eens voor de toekomst van de betrokken mensen. Het wordt tijd. Iedereen heeft hier gezegd dat die mensen hier mogen blijven, alle partijen zijn voor, alleen de minister is tegen. Dat is het enige wat ik uit dit debat kan concluderen. Zoek alsjeblief een oplossing en maak daarmee een einde aan al dat menselijk leed.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Ik ben blij dat de minister eindelijk toegeeft dat niemand van ons een collectieve regularisatie vraagt. Wel vragen we - en blijkbaar vragen we dat allemaal - duidelijkheid en rechtszekerheid voor mensen zonder papieren. Als men uiteindelijk tot een akkoord zal komen, dan is de kans groot dat ik dat akkoord zal bekritiseren. Dat wordt dan een politieke discussie die we moeten voeren. We moeten het immers niet altijd zomaar over alles eens zijn. Maar er is wel een regeerakkoord en dat is duidelijk. Dat het regeerakkoord niet wordt uitgevoerd - en daar gaat het eigenlijk over, mijnheer Vankrunkelsven - getuigt duidelijk van politieke onwil. Is de hele regering verantwoordelijk? Uiteraard! Ik merk echter dat alle partijen op één lijn zitten. Mijn vraag aan de minister is of ze nog achter dat regeerakkoord staat en of ze het zal uitvoeren. Indien niet, dat ze dan de eer aan zichzelf houdt en iemand anders de kans laat zijn of haar verantwoordelijkheid wel op te nemen. De houdbaarheidsdatum van mevrouw Turtelboom als minister in dit dossier is stilaan overschreden.
Als de minister niet de eer aan zichzelf houdt - en ik denk dat ze dat inderdaad niet van plan is - dan moeten wij als parlement de moed hebben het dossier naar ons toe te trekken. Van de regering moeten we het blijkbaar niet meer verwachten. Ecolo en Groen! hebben wetsvoorstellen ingediend met duidelijke criteria. We staan open voor discussie over dat wetsvoorstel, maar dan moet de meerderheid wel de moed hebben om het in de commissie op de agenda te zetten.
De heer Marc Elsen (cdH). - Iedereen is het erover eens dat de criteria duidelijk zijn en bekend zijn. Ik begrijp niet waarom ze niet in een circulaire worden neergeschreven. Heeft het getalm van de minister dan nog enige invloed op de situatie?
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Telkens opnieuw komt de minister aandraven met cijfers die moeten aantonen dat jaarlijks tienduizend mensen worden geregulariseerd. In dit debat gaat het er echter niet om of er nu jaarlijks vijf-, tien-, dan wel vijftienduizend worden geregulariseerd. Als ze het dan toch over cijfers wil hebben: in 2008 waren er meer aanvragen, maar werden toch minder mensen geregulariseerd dan in 2007.
Wat voor ons telt, is dat bijna een op twee dossiers - veertig procent - wordt behandeld zonder dat er duidelijke criteria zijn, behalve de langdurige procedure en de medische redenen. In veertig procent van de gevallen is er geen duidelijkheid. Precies daarom heeft de regering in het regeerakkoord vastgelegd dat er criteria moeten komen om te bepalen wie voor de duurzame verankering in aanmerking kan komen. Dat is wat ontbreekt, dat is waar iedereen vandaag naar vraagt. De minister moet daarop niet antwoorden dat ze al regulariseert want dat is naast de kwestie. Ze moet duidelijk zeggen op welke criteria ze zich baseert om te beslissen wie wel en wie niet kan blijven. Uiteraard zullen veel mensen teleurgesteld worden omdat ze niet kunnen blijven, maar er zal dan tenminste duidelijkheid zijn. Nu blijven ook die mensen hier omdat ze hopen misschien ooit toch een kans te hebben omdat alles onduidelijk blijft. Aan de andere kant worden heel wat gezinnen die eventueel wel in aanmerking komen, gegijzeld en kunnen zij niet geregulariseerd worden omdat de bewuste rondzendbrief uitblijft.
Kortom, politieke en ideologische meningsverschillen zijn normaal en menselijk, maar politieke onwil kan voor ons niet. Ik vraag de minister om nu eindelijk duidelijkheid te brengen. Ze moet ophouden met ons allerlei zaken wijs te maken aan de hand van cijfers die moeten aantonen dat we blij zouden moeten zijn omdat er toch al zoveel mensen zijn geregulariseerd.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik herinner eraan dat het niet verlenen van hulp aan mensen in nood een ernstig feit is. Sommigen zijn dat uit het oog verloren.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ten eerste, laten we een cijferoorlog vermijden. Ten tweede, duidelijke en objectieve criteria zijn noodzakelijk om willekeur te vermijden en rechtszekerheid te waarborgen. Ten derde, we zijn niet veraf van een gemeenschappelijke deler, maar daarvoor is politieke wil nodig.
Ik heb begrip voor het standpunt van mevrouw Durant, maar ik wil het hier ook even opnemen voor mevrouw Turtelboom die alle kritiek over zich krijgt.
Wat de gemeenschappelijke deler betreft, denk ik dat de circulaire er kan komen als alle partijen het opbod achterwege laten en een beetje goede wil aan de dag leggen.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Voor alle duidelijkheid wil ik ten aanzien van alle collega's, van mevrouw Vanlerberghe in het bijzonder, bevestigen dat Open Vld achter het regeerakkoord staat. Wij zijn voorstanders van duidelijke criteria die in een rondzendbrief worden geformuleerd en bekend worden gemaakt. Mevrouw Lanjri verwees er terecht naar dat sommige mensen daar niet aan zullen beantwoorden en anderen wel.
(Protest van mevrouw Vanlerberghe en mevrouw Zrihen)
Blijkbaar accepteren sommige collega's niet dat die criteria voor sommige mensen ongunstig kunnen zijn.
Mevrouw Olga Zrihen (PS). - U wordt door extreem-rechts gegijzeld. Dat is erg spijtig.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Als de criteria zo ruim moeten worden gesteld dat bijna iedereen kan worden geregulariseerd, kan Open Vld ze niet goedkeuren. Het regeerakkoord is daar duidelijk over en Open Vld zal die principes verdedigen.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik verneem dat de grote spelers eind deze week de discussie zullen voortzetten. De beslissing zal dan waarschijnlijk na Pasen vallen. Ik heb een concrete vraag over de timing. Ik heb een tip voor de meerderheid. Jean-Luc Dehaene heeft ooit het volgende gezegd: `Als je geen consensus hebt en je moet toch tot een beslissing komen, dan moet je jezelf een deadline opleggen'. Durft de minister dat ook te doen?
De heer Geert Lambert (Onafhankelijke). - Ik vind de suggestie van mijnheer Ide absoluut geen goed idee, want ik heb de minister al twintig keer een deadline horen stellen. Wat zij doet, typeert trouwens de gang van zaken in deze regering. Ze belooft van alles, schrijft een akkoord, zet een tekst op papier en doet verder niets. We kennen allemaal het gezegde `We dronken een glas, we pisten een plas en alles bleef zoals het was'. Ik besef dat het misschien oneerbiedig is om in deze vergadering dit soort woorden te gebruiken, maar dat is wat in dit dossier constant gebeurt. Het is echter ongehoord en onaanvaardbaar dat men zich zo opstelt tegenover mensen die in bijzonder precaire omstandigheden moeten leven.
De minister is nu al een jaar met dit dossier bezig. Haar partij heeft na een staking bij De Post eens gezegd dat ze van die openbare dienst geld terug zou vragen omdat men zich niet aan de regels hield en de opgelegde taak niet werd uitgevoerd. Ik vind dan ook dat het tijd wordt dat ze de kostprijs van haar kabinet terugbetaalt, want ze doet er totaal niets mee.
Mevrouw Nele Jansegers (VB). - Wij blijven erbij dat de regularisatie een uitzondering moet zijn. In de asielwetgeving staan criteria voor het bekomen van een verblijfsvergunning. Het zou belachelijk zijn om naast die asielprocedure nog eens een afzonderlijke procedure te starten. Mensen zullen daaruit immers afleiden dat ze de asielprocedure niet ernstig moeten nemen. Mensen die heel goed weten dat ze niet in aanmerking komen voor een verblijfstitel zullen blijven komen omdat ze weten dat er naast de asielprocedure nog een andere mogelijkheid is om in ons land te blijven. Dat brengt ons in een vicieuze cirkel. Een regularisatie zal een aanzuigeffect veroorzaken. Als er nu regularisatiecriteria worden ingevoerd, kunnen we er zeker zijn dat over tien jaar een nieuwe regularisatieronde nodig zal zijn.
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Ik heb zaken gehoord die niet correct zijn. Ten eerste, de huidige regularisatiecriteria zijn wel duidelijk. Ik daag iedereen uit om aan te tonen op welk punt ze niet duidelijk zijn. Ten tweede, als ik geen akkoord zou willen, waarom zou ik dan in april vorig jaar onmiddellijk teksten op tafel hebben gelegd om zo snel mogelijk tot een akkoord te komen? Ten derde, we hebben de voorbije twee jaar uit de politiek geleerd dat deadlines niet helpen om tot een akkoord, laat staan een goed akkoord te komen. Mijn vierde opmerking betreft de rondzendbrief zelf. In dat verband kwam de meest eerlijke opmerking van Freya Piryns. Ze verklaarde dat ze de rondzendbrief, als die er komt, alleszins zal bekritiseren. Wie zich vandaag verschuilt achter het feit dat de brief te lang uitblijft, doet dat omdat hij fundamenteel niet akkoord met de inhoud ervan en omdat er een fundamentele discussie is over de graad van soepelheid die in dit dossier moet worden gehanteerd.
De voorzitter. - De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie, antwoordt.
Mevrouw Olga Zrihen (PS). - Volgens diverse persberichten bevindt het gerechtshof van Binche zich in een erbarmelijke staat.
Waterlekken, schimmel in de rechtszaal, verwaarloosde oude archiefstukken, ratten en vlooien zorgen voor erbarmelijke en onmenselijke werkomstandigheden.
Voorts is er volgens het verslag van de brandweer van Binche geen enkele vorm van brandbeveiliging en zijn de nooduitgangen niet in orde. Bovendien staat in de kelder een onbeveiligde stookolietank vlakbij een hoogspanningscabine. Er zijn vochtproblemen en her en der zijn er gaten in de vloeren. Kortom, er zijn enorme gebreken vastgesteld op het vlak van de veiligheid van het personeel.
Die situatie is nefast voor het imago van de administratie en de goede werking van Justitie!
Is de Regie der gebouwen op de hoogte van de bouwvalligheid van het gerechtshof van Binche? Ik merk terloops op dat deze stad immaterieel werelderfgoed van de Unesco en een opmerkelijke omwalling bezit.
Worden er spoedig verbouwingswerken gepland?
Hoe staat het met de bestemming van een gebouw aan de rue de Merbes? Waarom staat dat gebouw al meer dan een jaar leeg, hoewel er een akkoord was om het voor activiteiten van het vredegerecht te bestemmen?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Reynders, die een Europese vergadering bijwoont.
Het gebouw in kwestie is het gebouw van het Vredegerecht van Binche, gelegen 54, avenue Charles Deliège.
De Regie der gebouwen is uiteraard op de hoogte van de het probleem en heeft een hele tijd geleden maatregelen genomen om het te verhelpen.
Eind 2003 heeft de Regie der gebouwen, gezien de bouwvallige toestand van het gebouw en de werkomstandigheden die daaruit voortvloeien, in overleg met de FOD Justitie alles in het werk gesteld om de situatie op te lossen.
Nadat de behoeftelijst door de Inspectie van financiën bij de FOD Justitie was goedgekeurd, werd een voorstel tot rehabilitatie van de lokalen voorgelegd. Een voorontwerp en een maquette waren bij het voorstel gevoegd. Uit het voorstel bleek duidelijk dat het behoud van het gebouw, na renovatie en aanpassing volgens het goedgekeurde programma, haalbaar was.
Het project werd goedgekeurd door de FOD Justitie.
Aangezien het gebouw bij koninklijk besluit van 7 juni 1978 als monument is beschermd, heeft de Regie der gebouwen voor de renovatiewerken bij het ministerie van het Waalse Gewest een patrimoniumsattest gevraagd.
Er werden ter plaatse vergaderingen van het begeleidingscomité gehouden op 10 maart, 3 juni en 8 juli 2004.
De synthesevergadering van het begeleidingscomité had plaats op 25 januari 2008. Het dossier werd bij het Waals Gewest behandeld door achtereenvolgens vier mensen, wat verklaart waarom het zo lang heeft aangesleept.
Het patrimoniumsattest werd uiteindelijk eind 2008 uitgereikt. De aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning werd door de Regie der gebouwen op 16 februari 2009 bij de DG04 van de Waalse overheidsdienst ingediend en aan de gemeente Binche overgezonden voor een openbaar onderzoek.
Zodra de vergunning is uitgereikt, wat we elk ogenblik verwachten, kunnen de werkzaamheden starten.
De Regie der gebouwen heeft de studie van het project voortgezet en is op 14 november 2006 overgegaan tot de aanbesteding van de aanpassingswerken aan het gebouw. De kredieten werden eind 2007 vastgelegd en de aannemer is aangewezen. De kosten van de renovatie van het vredegerecht worden op 1,2 miljoen euro geraamd.
De diensten van het vredegerecht zullen tijdens de renovatiewerkzaamheden, die ongeveer twee jaar zullen duren, gehuisvest worden in een deel van het gebouw aan de avenue Vanderpepen 71, dat de stad Binche gehuurd heeft. De verhuizing is gepland in de komende weken.
De vraag naar de redenen waarom dat deel van het gebouw sinds geruime tijd niet gebruikt wordt door de betrokken diensten, een vraag die het departement Justitie aangaat, kan ik nog niet beantwoorden. Ik verzoek mevrouw Zrihen die vraag later opnieuw te stellen, zodat ik inlichtingen kan inwinnen bij mijn diensten.
Mevrouw Olga Zrihen (PS). - Ik zal het antwoord van de heer Reynders bezorgen aan de mensen die me over de zaak hebben aangesproken. Ze zullen vaststellen dat het zes jaar, van 2003 tot 2009, heeft geduurd om de werkzaamheden te starten en dat die werkzaamheden twee jaar zullen duren. Ik hoop dus dat het gebouw van het vredegerecht, dat zich binnen de historische omwalling van de stad Binche bevindt, in 2011 eindelijk opnieuw open zal zijn.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Zoals we al uit eerdere toelichtingen van de minister en zijn voorganger mochten vernemen, wordt in de provincie Antwerpen een nieuwe gevangenis gepland in Puurs en een forensisch psychiatrisch centrum op de Antwerpse Linkeroever. De verwezenlijking van die plannen moet leiden tot extra gevangeniscapaciteit.
Volgens de pers zou de Regie der Gebouwen de terreinen voor de nieuwe gevangenis te Puurs ongeschikt hebben bevonden. Het betreft inderdaad een oud gipsstort dat moet worden gesaneerd.
Op 19 december 2008 heeft de Ministerraad niet alleen beslist om zeven nieuwe instellingen te bouwen, maar ook om een aantal oude gevangenisinstellingen door nieuwbouw te vervangen. Daarbij wordt onder meer de oude gevangenis in de Begijnenstraat in het vizier genomen.
Op een vraag van volksvertegenwoordiger Van Campenhout heeft de minister geantwoord dat al wordt overlegd met het Antwerpse stadsbestuur om in voorkomend geval een nieuwe locatie te zoeken ter vervanging van de oude gevangenis. In dat verband werden al de Konijnenweide aan het gerechtsgebouw, Petroleum-Zuid, Luchtbal en Linkeroever vermeld.
Klopt het dat de Regie der Gebouwen de terreinen te Puurs ongeschikt heeft verklaard? Welke gevolgen heeft dat voor dat project? Moet er nu naar andere terreinen in Puurs worden gezocht? Zo ja, is er daarover al overleg gepleegd met de gemeente Puurs? Wat heeft dat overleg opgeleverd en loopt het project daardoor vertraging op? Wordt hiermee de discussie over de keuze van een andere locatie in de provincie Antwerpen, bijvoorbeeld Oostmalle, opnieuw geopend?
Wat Antwerpen betreft, had ik graag vernomen of het overleg tussen de minister en het stadsbestuur al tot definitieve besluiten heeft geleid? Zo ja, hoe luiden die en wat is de timing? Zo neen, wanneer werd er overlegd, wat zijn de standpunten van de verschillende partijen, wat zijn de eventuele knelpunten en tegen wanneer, hoe en in welke zin hoopt men die op te lossen?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik geef het antwoord mee in naam van minister Reynders, die bevoegd is voor de Regie der Gebouwen.
Het dossier voor het forensisch psychiatrisch centrum is rond: de locatie in Antwerpen ligt vast.
De locatie die werd aangeboden voor de bouw van een gevangenis te Puurs, zou volgens mevrouw Van dermeersch ongeschikt zijn. Het klopt dat er problemen zijn gerezen, maar de bevoegde diensten van Justitie en van de Regie der Gebouwen hebben deze week het terrein laten afpalen, zodat het aankoopcomité van de FOD Financiën op korte termijn belast kan worden met de verwerving ervan. We gaan door met Puurs en lossen de problemen op.
De gemeente en de burgemeester zijn op de hoogte gebracht. Mijn diensten zullen met alle betrokken overheden en instanties samenwerken om de werkzaamheden tot een goed einde te brengen. De stabiliteit van de ondergrond en de radonpreventie krijgen de vereiste aandacht.
Bij alle grote bouwwerken die Justitie opzet, rijzen er problemen met de ondergrond van de bouwpercelen. Het is dan de taak van de opdrachtgever om die problemen op te lossen.
De locatie voor een nieuwe gevangenis in Antwerpen ligt nog niet vast. In de vraag word verwezen naar de Konijnenweide - ik weet niet of dat nu de beste locatie is - en ook naar Petroleum-Zuid, Luchtbal en Linkeroever. Er wordt nog naar andere locaties uitgekeken. Ik wil dat ook blijven doen in overleg met de lokale en regionale overheden. In antwoord op een vraag van de heer Van Campenhout in de Kamer heb ik me er inderdaad toe verbonden om me binnenkort ter plaatse te begeven en over de keuze van een locatie voor een nieuwe gevangenis overleg te plegen met de Stad Antwerpen en met alle bevoegde diensten.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Ik dank de minister voor zijn antwoord.
Waarom heeft de pers gemeld dat de Regie der Gebouwen het terrein in Puurs ongeschikt zou hebben verklaard? Dat is kennelijk niet correct.
Ik begrijp tevens dat het oude gipsstort gesaneerd wordt en dat ondanks mogelijke instabiliteit van de bodem ervoor zal worden gezorgd dat daar wel degelijk een gebouw kan komen.
Wat Antwerpen betreft, verneem ik graag wanneer de minister ter plaatse zal gaan en wat zijn precieze tijdspad is.
De Konijnenweide lijkt mij een zeer goede locatie, ook wat het vervoer van gevangenen betreft. Het Justitiepaleis is niet veraf en dat is zeer belangrijk. Bovendien ligt de Konijnenweide aan de rand van de stad, zodat daar voldoende plaats is.
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik neem er akte van dat mevrouw Van dermeersch pleit voor de Konijnenweide.
Collega Van Campenhout heeft beloofd dat hij mij zou uitnodigen. Ik heb die uitnodiging nog niet ontvangen. In de gemeenteraad van maandag kan misschien de vraag worden gesteld wanneer men mij zal uitnodigen.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Zondag 15 maart ontsnapten drie gevangenen uit de gevangenis van Itter. Twee van hen blijven voortvluchtig.
Volgens de cijfers waarover ik beschik zijn vorig jaar drieëntwintig gevangenen ontsnapt. Op zich zegt dat aantal niet zo veel. Een volledig waterdicht systeem bestaat niet, omdat we altijd met menselijke fouten te maken kunnen hebben. Toch moet de veiligheid van de maatschappij zo veel mogelijk worden gegarandeerd. Daarom zijn gelet op onze grotendeels negentiende-eeuwse gevangenisinfrastructuur dan ook wel investeringen nodig.
Ik kom ook even terug op de spectaculaire ontsnapping met een helikopter in 2007, een ontsnapping die overigens onlangs nog navolging kreeg in Griekenland. Een vorige minister van Justitie was wel voorstander van helikopternetten, maar niet voor alle gevangenissen wegens te duur. In het meerjarenplan Justitie voor de gevangenissen is voor die netten drie miljoen euro ingeschreven. Brugge moest hiervoor een soort proefproject worden. De bedoeling was dat er op basis van de resultaten in Brugge beslissingen voor andere gevangenissen zouden worden genomen waarbij men dacht aan Hasselt, Andenne en Itter. Dat waren tenminste de plannen van een vorige minister van Justitie.
Dat brengt me tot volgende vragen.
Hoeveel gevangenen zijn er in 2009 tot op de dag van vandaag ontsnapt?
Wat is de stand van zaken van het dossier beveiliging van de gevangenissen, meer bepaald inzake de aangekondigde helikopternetten of kabels?
Zijn de beveiligingen tegen helikopterlandingen al geplaatst in Brugge? Wat zijn de eerste resultaten van dat proefproject? Wanneer volgen de andere gevangenissen?
Welke andere beveiligingsmaatregelen wil de minister nemen in andere bestaande gevangenissen?
Meent de minister dat buiten de gevangenissen (in rechtbanken of tijdens de verplaatsing van de gevangenen van de gevangenis naar de rechtbank en omgekeerd) extra beveiligingsmaatregelen nodig zijn? Zo ja, welke?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - In 2008 werden 22 ontsnappingen geregistreerd, in 2006 waren het er 40, de grote ontsnapping uit de gevangenis van Dendermonde inbegrepen. Dit jaar werden reeds elf ontsnappingen geregistreerd, een nogal hoog aantal voor een relatief korte periode. Het gaat hierbij om ontsnappingen uit gesloten instellingen, waarvan vijf naar aanleiding van een uithaling voor een zitting of een ziekenhuisbezoek, dus voor een externe beweging. Er hebben zich ook een viertal ontsnappingen voorgedaan uit open inrichtingen, maar dat is een andere zaak.
Er werden een aantal voorstellen uitgewerkt en uit die voorstellen heeft Justitie een keuze gemaakt. Dat heeft geleid tot een proefproject met netten tegen helikopterontsnappingen, meer bepaald in Brugge. In de nieuwe gevangenis werd een van de wandelkoeren aangepast met een beveiliging tegen helikopters. We gaan thans de verhouding na tussen prijs, kwaliteit en efficiëntie, omdat we vermoeden dat misschien nog creatievere oplossingen kunnen worden gevonden die helikopters verhinderen te landen op een binnenkoer. Een net zoals aanvankelijk bedoeld, lijkt misschien wel te veel op overacting. Ik heb dan ook gevraagd of er geen creatievere oplossing is voor het probleem.
Recent werd één wandelkoer in Brugge beveiligd tegen de landing van helikopters. We zullen zien of het experiment navolging moet krijgen in andere gevangenissen. De camerabeveiliging werd overal versterkt, er werd ook een soort perimeterdetectie geïnstalleerd, alsook overgooibeveiligingen, zoals in Andenne, Bergen en Dendermonde om te beletten dat gevangenen over de muren klimmen.
De beste veiligheidsmaatregel die we kunnen nemen is eigenlijk het transport zo veel mogelijk beperken. Zo zal in de nieuwe gevangenissen worden nagegaan of er ruimte kan worden ingericht om zittingen te organiseren voor de raadkamer, de kamer van inbeschuldigingstelling en eventueel op bepaalde plaatsen ook voor het hof van assisen. Eventueel moeten we ook nieuwe technologieën uittesten, zoals systemen van teleconferencing, om de verplaatsingen maximaal te kunnen beperken.
In het kader van het belangrijk investeringsprogramma, namelijk de verbouwing of de vernieuwbouw van zeven gevangenissen op korte termijn, en vijftien gevangenissen op lange termijn, zullen beveiligingsinitiatieven in het bestek worden opgenomen om het aantal ontsnappingen structureel zo veel als mogelijk te kunnen beperken.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - De aandacht voor het probleem mag zeker niet verslappen. Blijkbaar was vorig jaar een relatief goed jaar, al is elke ontsnapping er een te veel. Investeringen in veiligheid blijven broodnodig en daarvoor moeten dan ook de nodige middelen worden uitgetrokken. Ik blijf het dossier van nabij volgen.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Herhaaldelijk al heb ik hier de ontoegankelijkheid van het spoorverkeer voor personen met een beperkte mobiliteit aangeklaagd. Steeds opnieuw krijg ik als antwoord dat de nodige inspanningen gedaan worden en dat het thema een prioriteit is.
Ik stel me echter grote vragen bij de gebruikte uitgangspunten inzake de aanpak van de toegankelijkheidsproblematiek. Het NMBS-beleid is er in essentie op gericht om in zoveel mogelijk stations in de nodige assistentie te voorzien, dag en nacht, 7 dagen op 7. Dat is op zich uiteraard positief, maar de assistentie is alleen dan gegarandeerd wanneer de persoon met beperkte mobiliteit minstens 24 uur vooraf een aanvraag heeft ingediend.
Een dergelijk systeem laat een persoon met een beperkte mobiliteit uiteraard weinig flexibiliteit. Altijd 24 uur vooraf weten waar je heen wil, is niet vanzelfsprekend, ook voor mijzelf niet. Die vooraf-reservatie is voor veel personen met een handicap dan ook terecht onaanvaardbaar. Ik kan hen geen ongelijk geven. De regel is discriminerend en beperkt hun mogelijkheden, vooral op professioneel niveau. Ik hoor bovendien van veel mensen dat de situatie op het terrein vroeger vaak beter was, dat steeds een beroep kon worden gedaan op bereidwillige NMBS-medewerkers. Nu is de regelgeving in theorie misschien beter, maar de situatie op het terrein lijkt achteruit te zijn gegaan.
Graag wil ik dan ook vragen dat de minister aan de NMBS zou voorstellen oplossingen voor de toegankelijkheidsproblematiek uit te werken, waarbij mensen met een beperkte mobiliteit niet minstens 24 uur vooraf dienen te reserveren. Is de minister bereid om de NMBS daartoe aan te zetten? Zo ja, kan de minister een timing geven? Zo neen, waarom niet?
De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen. - Toegankelijkheid verzekeren voor personen met beperkte mobiliteit is niet noodzakelijk hetzelfde als assistentie verlenen. Er is een belangrijk investeringsprogramma aan de gang om de stations en alles wat met het spoorverkeer te maken heeft zo goed als mogelijk toegankelijk te maken voor personen met een beperkte mobiliteit zonder dat daarom assistentie nodig is. Niet het minst om emancipatorische redenen moet dat een belangrijk aspect zijn van een goed beleid van het spoorverkeer ten aanzien van personen met een handicap.
Voor sommigen is daarenboven assistentie aan te bevelen. Momenteel is een termijn van 24 uur voor de NMBS het absolute minimum om de hulp aan personen met een handicap operationeel te kunnen regelen en de kwaliteit ervan te verzekeren. De NMBS moet immers de toegankelijkheid van de stations van vertrek, van eventuele overstap en bestemming, de capaciteit van de treinen, de aanwezigheid van laadhellingen en de beschikbaarheid van personeel verifiëren voor de uren waarop de persoon met beperkte mobiliteit wenst te reizen.
Ik ben er mij wel van bewust dat die verplichte reserveringstermijn van 24 uur voor heel wat personen met beperkte mobiliteit moeilijk ligt. Daarom hebben mijn medewerkers aan de NMBS al gevraagd of ze die reserveringstermijn niet kunnen inkorten. Ik begrijp dat dit om organisatorische redenen momenteel niet mogelijk is. Het voorstel van de NMBS voor uitbreiding van dienstverlening aan personen met beperkte mobiliteit is momenteel nog in onderzoek voor advies bij mijn collega bevoegd voor personen met beperkte mobiliteit. In mijn antwoord op dit voorstel aan de NMBS zal ik zeker de aandacht van de NMBS vestigen op de problematiek van de reserveringstermijn met de vraag om die eventueel te verkorten.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik begrijp dat om de integrale toegankelijkheid te verzekeren grote investeringen zijn vereist. We hebben nog een lange weg af te leggen. Zo zijn stationsgebouwen op vele plaatsen niet toegankelijk. Wel zijn al belangrijke stappen gedaan.
Ook voor de toegankelijkheid van treinwagons zijn veel investeringen nodig. De nieuwe treinwagons zijn een belangrijke verbetering. Wij zijn dus op de goede weg.
Organisatorisch is het voor de NMBS niet gemakkelijk kort op de bal te spelen en alles te voorzien. Hoe kan de minister echter verklaren dat de situatie nu slechter is dan voordien? Dat is de reden van mijn vraag.
Ik ben dan ook blij te horen dat de minister aan de NMBS heeft gevraagd de termijnen in te korten, zeker voor belangrijke stations, zoals Gent, Brugge, Antwerpen, Brussel, Hasselt. In de grote stations is toch altijd voldoende personeel aanwezig. Ik begrijp niet dat ze niet over een minimumaantal mensen beschikken om in de dienstverlening te kunnen voorzien.
Hoeveel mensen maken daadwerkelijk gebruik van de assistentie? Mensen met beperkte mobiliteit moeten zoveel mogelijk de trein kunnen nemen op het moment dat ze dat zelf willen, net als iedereen. Dat is de definitie van toegankelijkheid.
De heer Jacques Brotchi (MR). - Tijdens deze hersenweek wil ik aandacht vragen voor de beroerte, het cerebrovasculair accident (CVA).
Een CVA is een ernstig probleem dat jaarlijks 19 000 Belgen treft en dat te wijten is aan een hersenbloeding of een trombose. Van die 19 000 Belgen sterven er 9 000 binnen het jaar en hebben er 6 000 te lijden van onomkeerbare lichamelijke letsels, met name verlamming aan één helft van het lichaam (hemiplegie) en problemen met taal (afasie), zodat de communicatie belemmerd wordt. Deze hinderlijke restverschijnselen kunnen jarenlang blijven voortduren.
Momenteel zijn er in ons land buitengewone mogelijkheden voor de behandeling van hersenbloedingen en trombose. Het enige probleem is dat het snel moet gaan. In geval van trombose moet men binnen vier uur kunnen optreden indien men het bloedstolsel wil laten oplossen of de embolus wil verwijderen die een slagader verstopt.
Daarom willen we stroke units ontwikkelen, afdelingen voor de verzorging van CVA-patiënten.
Naar verluidt zijn er op dit ogenblik 29 ziekenhuisafdelingen die dienst doen als stroke unit. Ze houden zich allemaal bezig met deze ziekte, maar ze beschikken niet allemaal over de nodige uitrusting om de patiënten snel en efficiënt te behandelen.
In buurlanden als Frankrijk, Nederland en Duitsland werd een wettelijk kader geschapen voor die afdelingen. Ik wil u hierover ondervragen want noch u, noch uw voorganger hebben deze zaak vooruit laten gaan.
Als men rekening houdt met de vastgestelde criteria, zijn slechts vijf of zes centra voldoende toegerust om een CVA te behandelen. Dat is goed voor een vijftigtal bedden voor gemiddeld 52 CVA's per dag. U zal het ermee eens zijn dat dit niet volstaat.
Wat overweegt u te doen om die units te ontwikkelen en een snelle behandeling van patiënten mogelijk te maken?
Elke stroke unit moet beschikken over een speciaal daarvoor opgeleide arts. Momenteel zijn er onvoldoende artsen met die specialiteit. Dat is uiteraard een budgettair probleem.
Wanneer zal u een beslissing nemen en voor de stroke units een wettelijk kader scheppen? Wat denkt u van de criteria die zijn opgesteld door de Belgian Stroke Council, die artsen verenigt die gespecialiseerd zijn in de behandeling van CVA-patiënten, zoals neurologen en interventionele neuroradiologen?
Hoe zal u de opleiding verzekeren van de artsen die CVA's behandelen?
Bent u van plan subsidies te verstrekken aan deze units, die helaas over onvoldoende middelen beschikken? Ik weet dat de begroting van Sociale zaken en Volksgezondheid niet oneindig rekbaar is, maar het gaat erom het leven te redden van honderden of zelfs duizenden mensen., Zo kunnen we bovendien ook lichamelijke letsels voorkomen die niet alleen van de patiënten, maar ook van hun naasten en van de samenleving een zware tol eisen. Bent u bereid om daarvoor budgettaire middelen uit te trekken en zo ja, hoeveel?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Beroertes (CVA) kunnen beter behandeld worden als de behandeling in het ziekenhuis wordt geoptimaliseerd en als de behandeling sneller kan starten.
Wat de behandeling in het ziekenhuis betreft, wil ik in uitvoering van de ziekenhuiswet een zorgprogramma uitwerken voor de begeleiding van stroke units.
Mijn diensten bestuderen nu al diverse aspecten, zoals het dagelijks aantal CVA's, de behandeling door neurologen of neurochirurgen, de meest aangepaste ziekenhuisstructuur, de nodige uitrusting inzake medische beeldvorming, reanimatie, enz.
Aldus zullen we beter de relevantie kunnen beoordelen van de criteria die op 24 april 2007 door de Belgian Stroke Council werden opgesteld.
Met de adviezen van deze organisatie, die ik binnenkort op mijn kabinet zal ontvangen, en van het College van geneesheren voor de functie `gespecialiseerde spoedgevallenzorg' zal rekening worden gehouden voor de vaststelling van het zorgprogramma.
Bij de uitwerking van dit zorgprogramma zullen de vaardigheden, de kennis en de ervaring van artsen worden vastgelegd die kunnen instaan voor de verzorging van CVA-patiënten. Op basis van die criteria zal nagegaan worden of er voldoende specialisten zijn en op welke deelgebieden de opleiding zich moet toespitsen, indien dit nodig mocht blijken, wat ik waarschijnlijk acht. Na de definitie van de stroke unit zullen we evalueren welke menselijke en materiële middelen nodig zijn. Dan kan nagegaan worden of we over voldoende financiële middelen beschikken, dan wel of bijkomenden middelen nodig zijn.
Ik heb ervaring met deze materie en ik twijfel er niet aan dat we een zorgprogramma kunnen uitwerken waaraan de nodige financiële steun is gekoppeld om de toestand te verbeteren.
Zoals u zei, is de behandeling van een CVA met een trombolyticum een spoedgeval waarbij elke minuut telt. Maar in tegenstelling tot wat u zei, heb ik al verschillende maatregelen genomen om de interventietijd in geval van CVA te verkorten.
Zo zal project 1733 het op termijn mogelijk maken om alle oproepen bij de wachtdienst van de huisartsen via de medische dispatcher van de noodcentrale 100 te laten verlopen. Als er dan een melding bij de wachtdienst binnenkomt van een hartinfarct of een CVA, kan naast de dokter met wachtdienst meteen een MUG worden gestuurd zodat de behandeling sneller kan starten. Er lopen twee proefprojecten in het kader van project 1733: één in Bergen en één in Brugge. Die twee plaatsen werden gekozen op basis van de overeenkomsten die bestonden tussen huisartsenkringen en urgentiediensten.
In deze twee proefprojecten kunnen alle oproepen bij de 100-centrale samengebracht worden, zodat die meteen de MUG kan waarschuwen zonder eerst via de dokter met wachtdienst te passeren, wat de behandelingstijd zal verkorten.
Het First Hour Quintet slaat op vijf ziektebeelden: hartstilstand, ademnood, ernstige verwondingen, pijn in de borst en stroke. In dergelijke gevallen is een adequate medische interventie gedurende het eerste uur bepalend voor een betere prognose.
In de follow-up van de activiteiten van de MUG die vorig jaar werd gestart, zullen de First Hour Quintet-ziektebeelden worden geïdentificeerd. Verschillende werkgroepen moeten de gegevens die door de MUG zijn geregistreerd, analyseren en voorstellen doen, onder meer met betrekking tot de behandeling. Een lid van de Belgian Stroke Council maakt deel uit van de stroke-werkgroep. Hij zal ongetwijfeld toezien op een optimale behandeling van CVA.
De heer Jacques Brotchi (MR). - Ik dank de minister voor haar positief en opbouwend antwoord. In het nieuwe systeem zal snel een arts ter plaatse kunnen worden gestuurd, maar de patiënten moeten ook snel naar een gespecialiseerd centrum worden gebracht. In sommige streken blijft dat een probleem.
De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Tientallen ouders van kinderen die lijden aan de ziekte van Duchenne, een ernstige spierziekte, moeten de noodzakelijke pillen voor hun kinderen in het buitenland gaan halen. De geneesmiddelen worden door hun specialist voorgeschreven maar, hoewel ze geregistreerd zijn, worden ze in België niet verkocht omdat de markt te klein is.
Als de ouders de pillen in Duitsland of een ander land waar het middel wel geregistreerd en gecommercialiseerd is, gaan kopen, dan kunnen ze via het Bijzonder Solidariteitsfonds een deel van de kosten van het RIZIV terugvorderen.
In ons land lijden naar schatting tweehonderd kinderen aan de ziekte van Duchenne. De aangeboren erfelijke aandoening komt alleen bij jongens voor en tast stelselmatig de spieren aan. Rond het tiende levensjaar moet de zieke in een rolstoel en na verloop van tijd worden ook de hart- en longspieren aangetast en overlijdt de patiënt.
Een geneesmiddel als Calcort stelt het moment uit waarop patiënten in een rolstoel moeten en verbetert zo de levenskwaliteit. Calcort is in heel Europa en dus ook in België geregistreerd, maar het is in ons land niet gecommercialiseerd. Apothekers en ziekenhuizen mogen het om die reden niet invoeren, wat ze wel zouden mogen als Calcort niet als geneesmiddel was geregistreerd.
Die situatie heeft tot gevolg dat tientallen ouders van Duchennepatiënten de grens moeten oversteken om het medicijn aan te schaffen. Ze betalen daar het volledige bedrag en krijgen dat niet terugbetaald. Omdat Calcort niet is gecommercialiseerd, is er immers geen prijs bepaald. Ze kunnen wel proberen via het Bijzonder Solidariteitsfonds hun geld gedeeltelijk terug te krijgen.
Als de ziekenhuisapotheker de pillen voor hen in het buitenland bestelt, krijgt de patiënt echter niets terugbetaald omdat een Belgische apotheker niet mag invoeren uit het buitenland als het middel in België geregistreerd staat, ook als het niet gecommercialiseerd is. Bovendien kosten de pillen dan tot drie keer zo veel dan wanneer ze in het buitenland worden aangekocht.
Wat vindt de minister van die situatie?
Vindt de minister het niet belangrijk om de levenskwaliteit van die kinderen zo optimaal mogelijk te houden? Hoe beter hun algemene fysieke toestand is, hoe minder kosten er zijn voor verzorging, revalidatie en hulpmiddelen.
Welke maatregelen denkt zij te nemen op korte termijn?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Door een lacune in de wetgeving moeten ouders van kinderen met de spierziekte van Duchenne voor het geneesmiddel Calcort naar het buitenland.
Het geneesmiddel werd wel centraal geregistreerd in het Verenigd Koninkrijk, maar het werd niet gecommercialiseerd in België. Dat betekent dat alle nodige klinische tests zijn gedaan en dat die hebben aangetoond dat het middel efficiënt is, maar dat het door de niet-commercialisering niet door de apothekers zelf mag worden ingevoerd.
Het geneesmiddel werd in België niet gecommercialiseerd omdat volgens de firma de doelgroep te klein is. Dat verbaast me want in Luxemburg is het geneesmiddel wel op de markt gebracht. Misschien liggen er andere redenen aan de grondslag van de beslissing.
Hoe groot is de doelgroep?
Ziet de minister een mogelijke oplossing voor het probleem?
Wat denkt de minister van de suggestie om een maximumperiode op te leggen tussen de registratie en de commercialisering? Als het geneesmiddel binnen die periode niet wordt gecommercialiseerd, zou de registratie vervallen, zodat de apothekers het zelf kunnen invoeren.
Ziet de minister heil in een uitzonderingsmaatregel die bepaalt dat apothekers het beperkte aantal geneesmiddelen die wel worden geregistreerd, maar niet worden gecommercialiseerd, wel mogen invoeren?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Op basis van de van kracht zijnde regelgeving mogen apothekers geneesmiddelen die in België wel degelijk vergund, maar niet gecommercialiseerd zijn, niet invoeren. Dat is het geval voor Calcort. Om de invoer van dergelijke geneesmiddelen door een apotheker mogelijk te maken, kan de firma een derogatie indienen bij het Agentschap voor Geneesmiddelen. Het moet dan gaan over levensnoodzakelijke geneesmiddelen waarvoor geen alternatief in ons land beschikbaar is.
Mijn diensten hebben deze problematiek aangekaart bij het bedrijf dat de registratie van Calcort bezit. Aangezien dit bedrijf deze specialiteit niet in België op de markt zal brengen, heeft het zich ertoe verbonden om zo spoedig mogelijk de registratie van Calcort te schrappen.
Zodra dit gebeurd is, kan het Bijzonder Solidariteitsfonds van het RIZIV tussenkomen op basis van de individuele aanvragen, op voorwaarde dat dit geneesmiddel door de apotheker wordt ingevoerd uit het buitenland en voor zover de patiënt een akkoord bekomt.
In tegenstelling tot wat werd aangekondigd, heeft de firma me laten weten dat Calcort binnen de Europese Unie enkel in Groot-Brittannië gecommercialiseerd is.
De ziekte van Duchenne is een zeldzame ziekte, die bij 1 op 5 000 à 10 000 voornamelijk mannelijke kinderen voorkomt, waarvoor tot op vandaag in België geen enkel geneesmiddel vergund is met deze specifieke indicatie. Dergelijke patiënten kunnen worden behandeld met Calcort dat een corticoïde bevat. Dat geneesmiddel wordt gebruikt wegens zijn gunstige effect op de spierkracht en zijn functionaliteit op korte termijn.
Er zijn echter andere corticoïden beschikbaar, zoals Prednisolon en Methylprednisolon. Volgens de informatie die ik kreeg van het Agentschap voor Geneesmiddelen en het RIZIV is de mogelijkheid dat deze alternatieven meer nevenwerkingen zouden vertonen tot op heden niet bewezen.
Sinds de herziening van 2006 bevat de geneesmiddelenwet de zogenaamde sunset clause die het FAGG en de minister van Volksgezondheid de mogelijkheid bieden een registratie te schrappen, indien een geneesmiddel niet binnen drie jaar na de verlening ervan daadwerkelijk wordt gecommercialiseerd.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik dank de minister dat er iets aan het probleem wordt gedaan, want het is goed dat iets wordt gedaan aan de zelfredzaamheid van die patiëntjes en dat de ouders geholpen worden. Zij hebben immers al een erg zware last te dragen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Op mijn beurt dank ik de minister. Het engagement van de firma om de registratie te schrappen is een pragmatische oplossing die de beschikbaarheid van het geneesmiddel bij apothekers in ons land mogelijk moet maken. Mag ik er evenwel op aandringen dat de minister het dossier van nabij blijft volgen?
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Ons land kent een grote achterstand inzake onderzoek van het overlijden. Enerzijds heeft dat repercussies op gerechtelijk vlak. Tal van overlijdens vallen op die manier onder de noemer `natuurlijke doodsoorzaak', terwijl dit eigenlijk niet zo is. Anderzijds heeft een foute vaststelling van overlijdens ook gevolgen op het gebied van de volksgezondheid. Als de vaststellingen van overlijdens niet grondig gebeuren, zijn de gegevens fout en wordt het beleid inzake volksgezondheid ten dele op verkeerde uitgangspunten gebaseerd. Beoordelingsfouten bij de basis kunnen leiden tot scheefgetrokken situaties, waarbij verkeerde beleidskeuzen worden gemaakt. Dat kan enkel verholpen worden met juiste cijfers. Ook de problematiek van de arbeidsongevallen en beroepsziekten houdt hiermee verband. Het is immers van belang de juiste doodsoorzaak vast te stellen. Verkeerde uitgangspunten kunnen ertoe leiden dat onterechte vergoedingen worden uitgekeerd.
In de verenigde commissies voor de Justitie en de Sociale Aangelegenheden van de Senaat is een wetsvoorstel in behandeling dat aan deze toestand een einde moet maken. Speerpunt is dat bij twijfel de huis- of behandelde arts een beroep moet doen op een schouwarts, die meer expertise heeft in het herkennen van de doodsoorzaak.
In de commissie heeft de vertegenwoordiger van de minister van Justitie meermaals aangegeven dat er vanuit zijn kabinet positief op het voorstel wordt gereageerd, omdat dit ervoor kan zorgen dat tal van `verdoken' moorden worden opgehelderd.
De vertegenwoordiger van minister Onkelinx in de commissie meldde echter niet overtuigd te zijn dat het beter vatten van de juiste doodsoorzaak het belang van de volksgezondheid dient. Dit zou meer een zaak van preventie en bijgevolg een gemeenschapsmaterie zijn.
Toch kan moeilijk worden ontkend dat juiste statistieken, expertise van geneesheren en toekenning van allerlei uitkeringen de volksgezondheid aanbelangen.
Is de minister van mening dat het voorstel nuttig is voor de volksgezondheid?
Staat de minister positief tegenover een verdere behandeling van het voorstel?
Zal de minister, bij een verdere behandeling, initiatieven nemen om te kijken hoe een verdeelsleutel kan worden afgesproken met haar collega's die op gemeenschapsniveau bevoegd zijn voor volksgezondheid?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik vind het wat vreemd dat men mijn advies vraagt over een wetsvoorstel via een mondelinge vraag.
De voorzitter. - Inderdaad.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Ik wil uw positie kennen naar aanleiding van de uiteenzetting van uw vertegenwoordiger.
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik wil wel antwoorden, maar het is wel een verbazingwekkend precedent.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik heb die opmerking in het Bureau gemaakt, mijnheer de voorzitter.
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Dat wist ik niet. De grote geesten ontmoeten elkaar ...
De heer Philippe Mahoux (PS). - Wij debatteren over dat voorstel in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
De voorzitter. - In aanwezigheid van de regering?
De heer Philippe Mahoux (PS). - Ja, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het kabinet van mevrouw de minister en van de minister van Justitie.
De voorzitter. - Als dat debat bezig is, zie ik geen enkele reden om deze vraag in de openbare vergadering te stellen.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Eigenlijk is het debat afgesloten. Dat is het probleem. Ik vraag de minister om een duidelijk standpunt om te weten op welke manier we het probleem verder moeten aanpakken.
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik wil antwoorden, maar ik zou niet graag hebben dat deze manier van werken een gewoonte wordt.
Een vertegenwoordiger van mijn kabinet heeft inderdaad deelgenomen aan een vergadering over dat wetsvoorstel.
Het doel van het voorstel is interessant. Ook al is in de eerste plaats de minister van Justitie bevoegd voor deze materie, lijkt het me inderdaad belangrijk dat overlijdens die verdacht zijn of verbonden zijn met een misdrijf niet als natuurlijk worden beschouwd. Het is de minister van Justitie die moet zeggen of het in het voorstel geformuleerde systeem die doelstelling ook kan waarmaken.
Verder lijkt het inderdaad interessant dat we over betrouwbare statistieken over doodsoorzaken kunnen beschikken voor een zo efficiënt mogelijk beleid in de gezondheidszorg.
Het voorstel levert niettemin verschillende problemen op.
Het voorstel lijkt me zeer onvolledig te zijn op het vlak van de praktische aspecten van het systeem. Op basis van de criteria in het voorstel moet de huisarts bepalen of een overlijden al dan niet natuurlijk is. Bij een abnormale doodsoorzaak moet hij er een andere arts bij vragen. Een arts die nu een overlijden vaststelt waarvan hij vindt dat het verdacht is, kan echter nu al een beroep doen op de politie of op het parket, die een expert aanstelt. Wat zal dus de toegevoegde waarde zijn van een schouwarts? In hoeverre kan het ingrijpen van de schouwarts ervoor zorgen dat de arts die het overlijden vaststelt, zijn standpunt wijzigt?
Welke statuut zal de schouwarts krijgen? Wat gebeurt er in de praktijk in de periode tussen het ogenblik dat de arts een abnormaal overlijden vaststelt en het ogenblik dat de schouwarts ter plaatse komt? Moet dan de politie worden opgeroepen? Moet de eerste arts zolang ter plaatse blijven? Dat zijn allemaal belangrijke praktische vragen die de doelstelling van het voorstel in gevaar kunnen brengen, indien er geen antwoord op komt.
Voorts kan men ook niet ontkennen dat het nieuwe systeem duur uitvalt. Vertegenwoordigers van de minister van Justitie hadden het tijdens een vergadering over een jaarbudget van tien à vijftien miljoen euro. In een periode met begrotingsproblemen rijst dan de vraag of dit een prioriteit is in vergelijking met andere behoeften waaraan eveneens moet worden voldaan.
Ik leg die vraag gewoon voor.
Ik wijs erop dat er in de RIZIV-nomenclatuur al een systeem bestaat voor de terugbetaling van postmortale onderzoeken voor sterfgevallen in ziekenhuizen. Door dat systeem zijn de statistieken voor dat soort overlijdens al betrouwbaar.
Overigens zijn de statistieken met betrekking tot de oorzaken van overlijden slechts één van de vele elementen waarmee rekening moet worden gehouden voor het beleid inzake volksgezondheid.
De minister van Justitie en ikzelf zijn uiteraard bereid om de dialoog met de senatoren voort te zetten om tot een compromisoplossing te komen.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Ik wil samen met de hier aanwezige minister van Ontwikkelingssamenwerking zeggen dat België inzake het vaststellen van de juiste doodsoorzaak en het aantal autopsies echt een ontwikkelingsland is. Er is geen enkel land in Europa waar de doodsoorzaak zo onnauwkeurig wordt vastgesteld. Mijn wetsvoorstel is een poging om dat te veranderen. Het zou op termijn ook de volksgezondheid ten goede komen. In dit opzicht is tien miljoen euro als budget niet overdreven. Ik hoop dat we dit debat de komende maanden toch kunnen voortzetten.
De heer Geert Lambert (Onafhankelijke). - Volgens het Vlaams Vredesinstituut is de invoer van kleine en lichte wapens in Vlaanderen in de afgelopen drie jaar fors gestegen. Sinds 2005 werd bijna drie keer meer wapens en vijf keer meer munitie ingevoerd. Niemand lijkt echter te weten waar die wapens naartoe zijn gegaan. De registratie loopt mank en het Centraal Wapenregister is al jaren totaal onbetrouwbaar. De Wapenunie zegt dat de verkoop aan particulieren in elkaar is gestort sinds de wapenwet van 2006, die de regering jammer genoeg heeft afgezwakt. Er zou zelfs nog maar de helft van vroeger worden verkocht. Dat leidt tot de bizarre toestand dat er driemaal meer wapens worden ingevoerd en dat de helft minder wordt verkocht.
Blijkbaar is het toezicht op de circulatie van vuurwapens voor Justitie, noch voor Binnenlandse Zaken of de federale politie een prioriteit. De invoering van een effectieve database van wapenbezitters wordt stilaan een lijdensweg.
Heeft de minister zicht op de bestemming van de ingevoerde handvuurwapens? Er is immers aangetoond dat de invoer fors is gestegen?
Voor de controle van de wapens die in het Centraal Wapenregister zijn opgenomen, is de federale politie afhankelijk van de lokale politiezones die de controles op het terrein moeten uitvoeren. De samenwerking verloopt niet met elke politiezone even vlot. Voor sommige lokale politiezones is de controle op het wapenbezit immers geen prioriteit. Vorig jaar werd een rondzendbrief aangekondigd waarin de FOD Justitie de taken omtrent de wapenwetgeving die de lokale politiezones moeten uitvoeren, zou beschrijven.
Is die rondzendbrief verstuurd? Zo ja, wat is de inhoud van de brief? Zo neen, waarom is de brief niet verstuurd en wanneer mogen we die dan wel verwachten?
De provinciegouverneurs hebben al jaren te weinig personeel voor de registratie van de wapens die al langer in omloop zijn. Ze dringen bij de regering al jaren aan op meer personeel. In juli 2006 besliste de Ministerraad om dat probleem op te lossen tijdens de begrotingsopmaak van de begroting 2009. Het probleem is echter dat er geld moet worden vrijgemaakt door de FOD Binnenlandse Zaken, terwijl de wapenwetgeving om historische redenen een bevoegdheid is van de FOD Justitie. De minister van Binnenlandse Zaken heeft de FOD Justitie kredieten gevraagd om federaal personeel te kunnen aanwerven voor een bevoegdheid die niet de zijne is, maar kreeg een negatief antwoord. Ook vonden onderhandelingen plaats tussen de kabinetten van de FOD Binnenlandse Zaken en de FOD Justitie om personeel van Justitie tijdelijk te detacheren naar de gouverneurs.
Heeft de FOD Justitie een inspanning gedaan om het personeelstekort van de provinciegouverneurs te helpen wegwerken?
Is er bij de begrotingsopmaak 2009 beslist om meer personeel in dienst te nemen voor de registratie van vuurwapens?
In 2005 werd tegen midden 2006 een volledig nieuw Centraal Wapenregister aangekondigd. Ik besef dat nog altijd niet is uitgemaakt onder wiens bevoegdheid dit valt, maar zolang het nieuwe wapenregister niet werkt, is de minister van Justitie minstens medeverantwoordelijk. In 2006 beloofde de minister van Binnenlandse Zaken een nieuw CWR tegen het einde van dat jaar. In 2007 was november 2007 de absolute deadline. Begin 2008 werd dat april 2008 en daarna beloofde men een goed functionerend CWR tegen eind 2008, uiterlijk begin 2009. Ik heb het register enkele maanden geleden zelf kunnen bezoeken en men zei me daar dat ze geen stap vooruit komen, omdat ze een informaticaprobleem niet opgelost krijgen.
Is het vernieuwde CWR al dan niet operationeel? Indien niet, kan de minister me een nieuwe deadline geven? Het zal hem niet verbazen dat ik hem op dat moment zal vragen welke zijn volgende deadline zal zijn.
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - De reglementering betreffende de invoer van wapens is een gewestelijke bevoegdheid. De wapenwet van 2006 bepaalt voor zowel de wapenhandelaar als de particuliere wapenbezitter de voorwaarden voor het bezit van een of meerdere wapens. Bij de invoer van een wapen moet zowel de houder als de eigenaar van het wapen rekening houden met die voorwaarden. Zo wordt in artikel 11 van de wapenwet uitdrukkelijk bepaald dat men zonder voorafgaande vergunning geen wapen voorhanden mag hebben. Indien men voor het betrokken wapen dus geen vergunning heeft, begaat men een inbreuk op de wapenwet, die strafrechtelijk wordt vervolgd.
Bij de aanvraag tot het bekomen van een wapenvergunning moet de aanvrager de legale herkomst van het wapen kunnen aantonen. De provinciale wapendiensten en politiële overheden oefenen echter geen controle uit op het lot van een wapen nadat het wordt ingevoerd. Ze nemen kennis van het bestaan van dit wapen van zodra een dossier is ingediend.
Ik benadruk nogmaals dat wie een wapen importeert en geen vergunning aanvraagt voor het bezit van dit wapen, een misdrijf begaat.
De samenwerking tussen de provinciale wapendiensten en de politiezones voor de behandeling van de wapendossiers, waarbij het takenpakket voor beiden wordt afgelijnd, zal binnenkort in een circulaire worden vastgelegd.
Een eerste ontwerp was in het najaar 2008 al klaar, maar werd op vraag van de betrokken actoren nog bijgeschaafd. Bovendien bleek dat de samenwerking tussen de politie en de provinciale wapendiensten en de registratie van het wapen van provincie tot provincie verschillend was. Er moest dus een consensus worden gezocht voor de taakomschrijving van elke partner. Als de vertegenwoordigers van de provinciale wapendiensten en de lokale politie een advies over het recente ontwerp hebben uitgebracht, zal het naar de minister van Binnenlandse Zaken voor medeondertekening worden gestuurd.
Het personeel van de provinciale wapendiensten hangt niet af van de FOD Justitie, maar wel van de FOD Binnenlandse Zaken. De heer Lambert zegt ten onrechte dat de minister van Binnenlandse Zaken moet instaan voor een bevoegdheid die niet de zijne is. De minister van Binnenlandse Zaken is wel degelijk mee bevoegd voor de wapenwet. De organisatie en de personeelsbezetting van de provinciale wapendiensten zijn echter exclusief zijn bevoegdheid. Vanzelfsprekend zal ik elk initiatief van mijn collega tot versterking van de provinciale wapendiensten ondersteunen. De FOD Justitie onderzoekt intussen ook of en in welke mate hij hiertoe een bijdrage kan leveren.
Op de vraag of er bij de begrotingsopmaak 2009 beslist werd om voor de wapendiensten meer personeel in dienst te nemen, verwijs ik naar de minister van Binnenlandse Zaken, die voor die diensten bevoegd is.
Ook de vraag over de werking van het Centraal Wapenregister moet aan de minister van Binnenlandse Zaken worden gesteld, aangezien hij daarvoor bevoegd is. Ter informatie kan ik wel meegeven dat senator Monfils de minister van Binnenlandse Zaken op 12 februari jongstleden een identieke vraag heeft gesteld. De heer Lambert kan uiteraard het antwoord op die vraag raadplegen.
Gelet op de complexe situatie en de samenlopende bevoegdheden staat dit punt op de agenda van mijn ontmoeting met de minister van Binnenlandse Zaken, die eerstdaags plaatsvindt.
De heer Geert Lambert (Onafhankelijke). - Ik neem er akte van dat de rondzendbrief er eerstdaags komt.
Wat me echter bijzonder verontrust, is het antwoord op mijn eerste vraag. De minister zegt terecht dat de invoer van wapens een regionale bevoegdheid is. Nadat de wapens ons land zijn binnenkomen, blijft men echter volledig in het ongewisse over de eindbestemming. Het is absurd dat er pas een dossier wordt geopend nadat het wapen is aangegeven, terwijl men weet wanneer het is ingevoerd. De invoerder zou een dossier moeten aanmaken op het ogenblik van de invoer van het wapen zodat het wapen overal kan worden gevolgd. Klaarblijkelijk wordt echter gewacht tot het wapen ergens uit een opslagplaats wordt gehaald en wordt aangegeven.
Als dat zo is, dring ik erop aan dat met de regionale overheden overleg wordt gepleegd om dat probleem op te lossen.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Een week geleden werd op de Grote Markt in Antwerpen alweer een jonge man levensgevaarlijk gewond na een steekpartij. Het slachtoffer werd in de long en aan de ruggenwervels geraakt en blijft waarschijnlijk levenslang verlamd aan de onderste ledematen.
In tegenstelling tot wat vroeger gebruikelijk was, liet het parket weten dat er een onderzoek loopt, maar gaf verder bitter weinig informatie. Zelfs Patrick Janssens, de president van Antwerpen, moest toegeven dat hij de juiste toedracht van de zaak niet kende. De media die de familieleden van het slachtoffer hadden benaderd, vernamen dat het parket hen met aandrang had verzocht - verbieden kan nu eenmaal niet - om de pers niet te woord te staan. Een dergelijke situatie doet de geruchtenmolen draaien. Vrij snel volgde dan het bericht dat er dezelfde avond nog een tweede rel was uitgebroken aan de Suikerrui, wat door de politie echter werd ontkend.
Hoewel een aantal zaken in het belang van het onderzoek geheim moeten kunnen worden gehouden, meen ik dat burgers en pers het recht hebben om geïnformeerd te worden over feiten die de publieke opinie aanspreken en aanbelangen. Wanneer men echter alle informatie - ook als die voor de hand ligt - verzwijgt, ontstaat het gevoel dat er een doofpotoperatie wordt georganiseerd.
Wat kan de reden daarvan zijn? De identiteit van de dader uiteraard! Bij de daderpopulatie, vooral bij jonge daderpopulaties, worden sommige groepen uiteraard meer aangetroffen dan andere.
Ook als mijn veronderstelling onjuist zou zijn, schept geheimhouding een voedingsbodem voor stereotiepe veronderstellingen.
Mijns inziens heeft een burger het recht om, rekening houdend met het geheim van het onderzoek, over een aantal feiten te worden geïnformeerd.
Dat recht krijgt best vorm via een duidelijke communicatie, een woord dat nooit lang uit de lucht is. In het arrondissement Leuven heeft procureur Ivo Carmen zelfs een website gemaakt, waarop men een aantal feiten kan terugvinden. Misschien is dat in Antwerpen nog niet gebeurd, omdat er geen titularis is voor het ambt van procureur.
De huidige situatie doet de geruchtenmolen draaien en die geruchten worden op de duur voor waar aangenomen.
Bestaat er over het communiceren van gegevens over misdrijven die de bevolking aanspreken, een rondzendbrief aan de parketten? Zo ja, wat is hiervan de inhoud?
Zo neen, overweegt de minister in dat verband een rondzendbrief op te stellen?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik kan verwijzen naar de `fundamentals' van de communicatie door gerechtelijke kringen, het openbaar ministerie en de zittende magistratuur.
De informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijke overheden wordt als volgt geregeld.
De wettelijke basis van de woordvoering ligt vervat in artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering. De regeling steunt op het algemene principe van het geheim. De uitzonderingen worden door de wet vastgelegd.
Artikel 57, §1, zegt: `Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het gerechtelijk onderzoek geheim.'
Artikel 57, §3, zegt: `De procureur des Konings kan met instemming van de onderzoeksrechter en indien het openbaar belang het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt over de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de inverdenkinggestelde, het slachtoffer en derden, het privé-leven en de waardigheid van personen.'
Daarnaast wordt de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijke overheden en politie in de fase van het vooronderzoek geregeld door de gemeenschappelijke rondzendbrief COL 7/99 van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal, goedgekeurd op 30 april 1999.
Die circulaire verduidelijkt dat de procureur des Konings in zijn hoedanigheid van vervolgende instantie de pers altijd moet kunnen meedelen of de onderzoeksrechter gelast werd en op basis van welke tenlasteleggingen. Dat is eigenlijk een precisering, hoewel die ook nog niet zeer breed is.
De onderzoeksrechter heeft de zeggenschap over zijn onderzoek, wat met zich meebrengt dat elke mededeling hierover alleen met zijn goedkeuring kan plaatsvinden.
De vraag wordt gesteld naar aanleiding van een steekpartij die zich voorgedaan heeft in de nacht van 6 op 7 maart 2009, omstreeks 3.17 uur, op de Grote Markt te Antwerpen. Het slachtoffer werd hierbij zeer ernstig verwond.
Met betrekking tot dit onderzoek werd onmiddellijk een onderzoeksrechter gevorderd, die de leiding over het onderzoek op zich heeft genomen.
De onderzoeksrechter was in deze zaak van oordeel dat een communicatie niet in het openbaar belang was en het onderzoek bovendien kon schaden.
De procureur des Konings heeft bijgevolg alleen bevestigd dat er een gerechtelijk onderzoek liep naar aanleiding van deze feiten. Noch de procureur, noch de politiedienst in kwestie hebben verdere gegevens aan de pers verstrekt, gelet op het ontbreken van de noodzakelijke toestemming door de onderzoeksrechter. Anders handelen zou een schending inhouden van artikel 57, §1 en 3 van het Wetboek van Strafvordering.
In de parlementaire vraag wordt gewag gemaakt van een `spreekverbod'. Dat is niet juist. De procureur des Konings bevestigde mij dat aan derden op geen enkel ogenblik mondelinge of schriftelijke instructies gegeven werden aangaande contacten met de pers en dat het ging om een loutere toepassing van de principes die ik heb uiteengezet.
Volledigheidshalve kan ik u wel melden dat, op initiatief van mijn beleidscel, binnenkort een meeting gepland is waarop de verschillende persmagistraten en perswoordvoerders uitgenodigd zijn. Die meeting wordt voorafgegaan door een elektronische rondvraag/enquête over de invulling van het woordvoerderschap. Tien jaar geleden was het een vernieuwing dat er overal een woordvoerder moest komen, maar ik ben van oordeel dat een evaluatie nuttig is. De meeting is dus bedoeld om de concrete invulling van het woordvoerderschap te evalueren en te stroomlijnen.
Een aanpassing van de rondzendbrief als dusdanig is voorlopig niet aan de orde, maar na het overleg kunnen we overwegen om een en ander te actualiseren.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik dank de minister voor zijn antwoord, want ik weet nu eigenlijk pas wat de juiste oorzaak is van de non-communicatie die, volgens mij ten onrechte, in allerlei discussies ook het openbaar ministerie werd verweten. Blijkbaar ligt de oorzaak bij de onderzoeksrechter, als gevolg van de correcte toepassing van artikel 57. Volgens mij vergist die onderzoeksrechter zich, want hij of zij heeft het recht om dat niet te doen. Hij vergist zich omdat door het niet geven van informatie de geruchtenmolen gevoed wordt en niet meer kan worden teruggedraaid. Door de omstandigheden van het ongeval zullen de dader en de groep waartoe hij behoorde meer nadeel ondervinden bij het feit dat het niet wordt gemeld dan bij het feit dat het wel wordt gemeld.
De minister heeft echter gelijk want ons stelsel voorziet op dit ogenblik jammer genoeg niet in een correctie. De onderzoeksrechter is op dat gebied onafhankelijk en daar kan weinig tegen worden ingebracht. Het is wel positief dat de minister de woordvoerders zal ontmoeten. Ik raad hem aan eens te gaan kijken naar enkele buitenlandse voorbeelden. In Nederland en Duitsland is er een persrechter die in dergelijke omstandigheden objectieve informatie geeft en die er dan zelf voor waakt dat de rechten van de verdediging en van het slachtoffer daardoor niet worden geschonden. Ik ken de prikkelbaarheid van sommigen wanneer hun positie in het gerechtelijke apparaat wordt aangetast, maar ik meen dat we ook daarover eens moeten nadenken. Anders zal men in feite een negatieve reactie krijgen die men niet heeft bedoeld.
De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Paus Benedictus XVI heeft zijn Afrikareis ingezet met een wel erg ongelukkige en verkeerde uitspraak dat condooms geen oplossing zijn voor het aidsprobleem. `De distributie van condooms verergert het probleem nog', zo wist hij in het erg katholieke Kameroen aan de pers te melden. Ik hoop dat de paus de boodschap niet zal herhalen in de gesprekken die hij met jongeren voert over aidspreventie in Angola bijvoorbeeld. VN-organisaties zoals de WHO en UNAIDS, Belgische organisaties zoals het International Centre for Reproductive Health (ICRH), Artsen zonder Grenzen, Sensoa en het Instituut voor Tropische Geneeskunde wijzen op het enorme belang van de promotie en het gebruik van condooms bij hiv-preventie. De strijd tegen aids is lang nog niet gestreden: jaarlijks zien we in subsaharaans Afrika 2,5 miljoen nieuwe infecties naast de nu al 22 miljoen mensen die besmet zijn met het hiv-virus. Jaarlijks overlijden in Afrika maar liefst 1,5 miljoen mensen aan aids. Verkondigen dat condoomgebruik de zaken enkel verergert, kan volgens mij bestempeld worden als een misdaad tegen de menselijkheid.
Vijftien jaar geleden kwam de vorige paus, Johannes Paulus, ook al aanzetten met ongepaste standpunten inzake condoomgebruik. Dat het Vaticaan na al die jaren nog steeds geen rekening houdt met het wetenschappelijk bewezen nut van condooms in de strijd tegen aids bewijst nu ook de huidige paus. Ik kan mij niet voorstellen dat hij echt gelooft wat de voorzitter van de Pauselijke Raad voor het Gezin een paar jaren geleden liet weten, namelijk dat het hiv-virus `door de mazen van het "condoomnet" zou glippen omdat de "gaatjes" te groot zijn'. Ik hoop dat weldenkende mensen binnen de katholieke kerk de paus snel zullen terugfluiten en ik reken daarbij in het bijzonder op kardinaal Danneels, zodat het goede werk dat vele hulporganisaties al jaren verrichten in Afrika niet met één compleet foute, ridicule uitspraak wordt tenietgedaan.
Is de minister net als ik overtuigd dat de promotie en het gebruik van condooms een centrale rol spelen in het hiv-/aidsbeleid in Afrika en overal in de wereld? De minister en ook zijn collega voor Volksgezondheid hebben in de pers gemeld verbijsterd te zijn door deze zaak. Is de hele regering bereid om, net als Frankrijk bijvoorbeeld, de uitspraken van de paus scherp te veroordelen, wetende wat het verwoestende effect ervan op de gezondheid van velen in Afrika kan zijn? Plant de Belgische regering, eventueel in Europees verband, acties zoals Spanje, dat 1 miljoen condooms naar Afrika zal sturen als symbolische actie om de aidsproblematiek aan te pakken?
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik wil eveneens mijn grote bezorgdheid uitdrukken over de gevolgen van de laatste uitspraken van paus Benedictus XVI tijdens zijn eerste reis op het Afrikaanse continent. De paus stapelt, om het met een eufemisme te zeggen, de jongste tijd de flaters opeen. Na het negationisme zijn er nu zijn verklaringen over aids en het gebruik van condooms.
In ons land, waar er een betrekkelijke scheiding tussen kerk en staat bestaat, komt het ons niet toe een oordeel te vellen over de leer van de kerk. Toch hebben wij een `plicht tot inmenging' wanneer die leer de volksgezondheid en de bescherming van het menselijk leven in gevaar brengt.
Voor Benedictus XVI kan aids niet worden opgelost door het uitdelen van condooms en zou het gebruik ervan het probleem integendeel nog verergeren. Volgens hem bestaat de oplossing in een spiritueel en menselijk reveil en vriendschap voor degenen die lijden.
Dat zijn zeer gevaarlijke woorden, gelet op de impact die een dergelijke boodschap kan hebben in Afrika, waar twee derde van de seropositieven woont en waar de besmetting bijna uitsluitend via seksueel contact gebeurt. Er zijn 33 miljoen zieken met 7500 nieuwe besmettingen per dag.
Naast informatie, voorlichting en opsporing zijn condooms van fundamenteel belang voor de aidspreventie. Het prediken van onthouding bindt enkel de paus en sommige van zijn medewerkers of trouwe volgelingen, maar is hoe dan ook de realiteit miskennen.
Hoe reageert de minister op de uitspraken van de paus? Hoe kunnen die worden tegengegaan? Ze zullen immers worden verspreid en zullen uiteraard de boodschap inzake preventie verstoren, zeker op het Afrikaanse continent waar het katholicisme invloedrijk blijft.
Kan de minister herhalen hoe België meewerkt aan de strijd tegen aids, in het bijzonder in de Afrikaanse partnerlanden? Waaruit bestaat onze financiële bijdrage aan de verschillende organisaties die aan die strijd deelnemen?
Hoe wordt samengewerkt met bepaalde religieuze orden in de partnerlanden? Welke richtlijnen en boodschappen zal men hun sturen? We mogen niet vergeten dat de paus ook een staatshoofd is. Wij hebben een officiële vertegenwoordiging in die weliswaar kleine Staat. Ik zeg niet dat de ambassadeur absoluut moet worden teruggeroepen, maar er rijst toch een vraag op het vlak van de buitenlandse betrekkingen. België heeft een pauselijke nuntius. Welke instructies zullen worden gegeven om het Vaticaan over deze zaak te ondervragen? Het is immers een diplomatieke kwestie.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Men zou aan onze minister van Buitenlandse Zaken kunnen voorstellen onze ambassadeur bij het Vaticaan terug te roepen om uitleg te verschaffen.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik merk dat men zenuwachtig wordt op de banken aan mijn rechterzijde. De kleur van de ambassadeur zorgt blijkbaar voor problemen.
De heer Charles Michel, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik heb ook de gelegenheid gehad om publiek te protesteren tegen de verklaringen van de paus. Ik beschouw ze inderdaad als gevaarlijk en onverantwoord.
Ik wil duidelijk zijn en de houding van België in het kader van de ontwikkelingssamenwerking toelichten.
Naast informatie, voorlichting en opsporing is het condoom een essentieel onderdeel van de acties inzake preventie tegen besmetting met het hiv-virus. Het gebruik ervan veroordelen brengt de bescherming van het menselijk leven in gevaar en heeft tot gevolg dat de kwetsbaarheid van de bevolking in het algemeen en die van de meest getroffen landen in het bijzonder toeneemt.
De heer Kazatchkine, directeur van het Wereldfonds voor de bestrijding van hiv/aids, tuberculose en malaria heeft ondertussen ook gereageerd op de verklaringen van de paus. Hij hoopt dat deze terugkomt op zijn uitspraken. Ikzelf ben er ook van overtuigd dat een sterke en duidelijke boodschap nodig is om te voorkomen dat de enorme inspanningen van allen die zich inzetten om dit verschrikkelijke probleem te bestrijden, in gevaar worden gebracht. Ik pleit eveneens voor het terugtrekken van de uitspraken.
Dit punt werd nog niet besproken in de Ministerraad. Ik hoor wel dat er vragen zijn over wat op diplomatiek vlak moet gebeuren. Het betreft inderdaad een staatshoofd. Deze kwestie zal dus op de Ministerraad moeten worden behandeld.
Is er een mogelijkheid om het Spaanse initiatief te volgen? België overweegt niet om condooms naar Afrika te sturen. Het optreden van ons land is structureel. Wij willen sturend optreden in het nationale beleid van de partnerlanden die met name de preventie en de bewustmaking garanderen met inbegrip van het uitdelen van condooms.
Mevrouw Defraigne stelde een vraag over de religieuze orden. Wij zien er nauwlettend op toe dat, binnen het geheel van de door de Belgische ontwikkelingssamenwerking gefinancierde projecten, die projecten wel degelijk de principes die ik zopas opsomde respecteren: voorlichting, preventie, bewustmaking, met inbegrip van het condoom als preventiemiddel tegen de verspreiding van de ziekte.
Mevrouw Temmerman, wat de inzet van ons land in de strijd tegen aids betreft, zijn er vijf niveaus in de actie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking.
Ten eerste, gaat een omvangrijk deel van de Belgische ontwikkelingshulp naar specifieke projecten ter bestrijding van hiv/aids. De middelen voor dergelijke projecten werden de afgelopen tien jaar vertienvoudigd, en bedroegen in 2007 zo een 30 miljoen euro.
Ten tweede, hebben zeer veel gezondheidsprogramma's van de Belgische ontwikkelingssamenwerking een aidscomponent. De thematiek wordt transversaal behandeld. Het gaat om een kwalitatieve benadering met inbegrip van preventie, bewustmaking, stigmabestrijding en zorg.
Ten derde, heeft België, los van financiering, nauwe relaties met de multilaterale organisaties die aan aidsbestrijding doen zoals UNAIDS, het Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria, en de Wereldgezondheidsorganisatie. In 2008 bedroeg onze bijdrage voor het Global Fund 12,4 miljoen euro en sinds 2005 is er een constante stijging. Onze bijdrage voor UNAIDS bedroeg in 2008 4,8 miljoen euro.
Ten vierde, steunt België een aantal Belgische en lokale ngo's die actief zijn in de strijd tegen aids.
Ten vijfde, gezien de interdependentie van de acht Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling, dragen veel van onze acties buiten het domein van gezondheidszorg bij tot de aanpak van de aidsproblematiek, onder meer de promotie van gendergelijkheid en de strijd tegen seksueel geweld.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik ben het volledig eens met het antwoord. Ik blijf erbij dat de diplomatieke evolutie van deze kwestie moet worden opgevolgd.
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Ik dank de minister voor zijn duidelijk antwoord en ik hoop dat de regering zich inderdaad zal uitspreken tegen wat gebeurd is en dit veroordelen als een misdaad tegen de menselijkheid.
De heer Marc Elsen (cdH). - In België wordt sedert 1846 ongeveer om de tien jaar een volkstelling gehouden. De volkstelling is niet beperkt tot het tellen van de bevolking, maar verzamelt ook diverse gegevens voor de opstelling van een algemeen gezondheidsrapport met oog voor sociale, economische, gezondheidsaspecten, leefmilieu, mobiliteit, enz.
Tijdens de laatste telling van 2001 bijvoorbeeld, konden contextuele analyses van de gezondheid worden uitgevoerd, met andere woorden, een onderzoek van milieufactoren als vervuiling, of van maatschappelijke factoren als het maatschappelijk kapitaal of de maatschappelijke diversiteit die van invloed kunnen zijn op de individuele gezondheid van mensen.
Het gebruik van de volkstelling is dus van fundamenteel belang voor het afstemmen van het beleid op de reële leefwereld van de bevolking.
Dit instrument wordt momenteel bijgestuurd en in een recent artikel stellen economen van de UCL vragen bij de impact van die hervorming, omdat ze vrezen dat het kwaliteitsniveau en het informatiegehalte zal dalen.
Wordt momenteel een nieuw volkstellingssysteem voorbereid?
Welke nieuwe gegeven zullen worden verzameld? Zullen er minder gegevens worden verzameld?
Is de ongerustheid van de wetenschappers terecht en moeten we ons zorgen maken over de toekomst van dit statistisch instrument?
De heer Vincent Van Quickenborne, minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen. - De beslissing van de Ministerraad om de klassieke volkstelling te vervangen door een telling via administratieve databanken werd genomen op 20 mei 2000.
De Directie-generaal Statistiek heeft sedertdien alternatieve methodes ontwikkeld om sociaaleconomische gegevens te verzamelen zonder daarover een exhaustieve peiling te houden, maar door gebruik te maken van bestaande of nieuwe databanken. Die alternatieven worden voorgelegd aan de Hoge Raad voor de Statistiek en maken het voorwerp uit van overleg met de gemeenschappen en de gewesten. De haalbaarheid van dat alternatief werd aangetoond door wetenschappelijke adviseurs en door Microcensus, waarvan de laatste resultaten einde 2008 bekend werden. Dit alles gebeurde met de medewerking van de POD Wetenschapsbeleid en van wetenschappers.
Wetenschappelijk onderzoek heeft dus aangetoond dat die databanken een echt alternatief vormen voor een klassieke telling.
Deze telling is een nieuwe uitdaging, waarover nog gediscussieerd wordt door alle betrokken partijen. Het is dan ook nog te vroeg om de variabelen bekend te maken die erin zullen worden opgenomen.
De situatie is bovendien gewijzigd door een Europese verordening uit 2007, die een grote invloed zal hebben op de mogelijkheden van het project. De verordening bepaalt duidelijk welke gegevens moeten verkregen worden en op welk niveau. Het aantal kruistabellen is veel groter dan in 2001.
Er is geen reden tot ongerustheid, want de werkwijze zal in overeenstemming zijn met de Europese verplichtingen, zowel wat het soort gegevens betreft, als de hoeveelheid en de mate waarin ze moeten worden gedetailleerd.
Ik ben ervan overtuigd dat de wetenschappers tevreden zullen zijn over deze nieuwe werkmethode, die het mogelijk zal maken om gegevens efficiënter te verzamelen, te verwerken en te publiceren, met minder kosten voor de overheid en zonder dat elke burger moet worden ondervraagd.
De heer Marc Elsen (cdH). - Ik dank de minister voor zijn antwoord over de geplande wijzigingen en vooral over de belangrijke informatie die we moeten blijven verzamelen aangezien de bijsturing van het beleid in verschillende domeinen daarvan afhangt.
Het is misschien te vroeg om de variabelen te herdefiniëren, maar we kunnen instemmen met die doelstelling. We zullen de ontwikkeling van de nieuwe methode, conform de Europese vereisten, van nabij opvolgen en hopen dat ze zal beantwoorden aan het gewenste informatiegehalte.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 35
Tegen: 0
Onthoudingen: 20
-De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik wil mijn onthouding motiveren. We zijn natuurlijk voor een relanceplan, maar dit relanceplan krijgt van ons geen tien op tien.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - We hebben ons ook onthouden. Ik stel vast dat voor dit belangrijke relanceplan zo weinig leden van de meerderheid zijn opgedaagd dat het quorum niet bereikt is.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - We hebben vanochtend al gezegd dat we niet tegen dit plan zijn, maar dat we het veel te weinig vinden. Als ik zie dat slechts 35 senatoren dit ontwerp steunen, vraag ik mij toch af of de regering daar echt achter staat. Het is een schande dat de meerderheid het ontwerp zelf evoceert en dat het dan door amper 35 senatoren wordt goedgekeurd.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 26 maart 2009 om 15 uur
Inoverwegingneming van voorstellen.
Actualiteitendebat en mondelinge vragen.
Wetsvoorstel betreffende de wetenschappelijke alternatieven voor dierproeven in het biomedisch onderzoek en tot oprichting van een Belgisch Centrum voor toxicogenomica (van de heer Philippe Mahoux c.s.); Stuk 4-242/1 tot 4. (Pro memorie)
Vanaf 17 uur: Naamstemming over het afgehandelde agendapunt in zijn geheel.
Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
De heer Marc Elsen (cdH). - Ik heb de staatssecretaris al vragen gesteld over de problemen van de provinciale medische centra die te wijten zijn aan de voor mij onverklaarbaar trage werking van de Directie-generaal Personen met een handicap.
Ik heb vernomen dat de FOD de patiëntendossiers slechts druppelsgewijs naar de provinciale centra doorstuurt. Dat betekent dat sommige centra, met name in Namen en Luik, de komende weken `technisch werkloos' zijn.
Gelet op de vergrijzing van de bevolking kan ik moeilijk geloven dat het aantal personen met een handicap zodanig daalt dat de centra zonder werk zitten.
Wat is de stand van zaken in de lopende dossiers die bij de FOD blijven hangen? Hoeveel aanvragen komen maandelijks binnen? Wat is de verdeling per provincie?
Welke maatregelen wil de staatssecretaris nemen opdat personen met een handicap die wachten op een antwoord op hun uitkeringsaanvraag, niet het slachtoffer worden van de trage werking van de centrale diensten? Wat zijn overigens de redenen voor die `trage werking'?
Ik twijfel er niet aan dat de staatssecretaris het onaanvaardbaar vindt dat personen met een handicap het slachtoffer zijn, terwijl de artsen alles in het werk stellen om zo snel mogelijk een antwoord te geven op de uitkeringsaanvragen.
Ik dank de staatssecretaris voor haar aandacht voor de problemen. Niet enkel de belangen van onze medeburgers staan op het spel, maar ook het imago van onze administratie, een imago dat ik altijd probeer te verdedigen.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van staatssecretaris Fernandez Fernandez.
Uit een algemene analyse van mijn administratie met betrekking tot de medische keuringen door de verschillende medische centra van de Directie-generaal Personen met een handicap blijkt dat het aantal medische expertises in de laatste maanden van 2008 vertraging heeft opgelopen.
Hiervoor werden twee redenen naar voren geschoven.
Ten eerste heeft de verhuizing van de centrale administratie geleid tot een vertraging bij het doorzenden van de expertiseaanvragen.
Ten tweede heeft het drukken van de etiketten van de dossiers en de formulieren door de drukkerij FinPress van de FOD Financiën sinds begin januari een beetje vertraging opgelopen. Hierdoor heeft de doorstroming van de papieren dossiers naar de medische centra vertraging opgelopen. Dat probleem is nu opgelost omdat mijn administratie nu zelf instaat voor het drukken.
Ook de vertraging die te wijten is aan de reorganisatie en de verhuizing van de dienst wordt stilaan weggewerkt. Ik volg de situatie op de voet.
De heer Marc Elsen (cdH). - Ik vind het jammer dat het antwoord van de staatssecretaris geen cijfergegevens bevat. Op basis van die cijfers had ik me een idee kunnen vormen van het aantal dossiers die hangende zijn, een aspect dat me ten zeerste interesseert.
De aangewezen artsen worden sinds 1 oktober 2008 niet meer betaald voor de medische expertises, maar ik neem aan dat de staatssecretaris daarover moeilijk iets kan zeggen.
Ik weet dan ook niet of ik een nieuwe vraag moet stellen dan wel of ik de bevoegde staatssecretaris moet vragen mij de cijfergegevens, die wel degelijk bestaan, te bezorgen.
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Als het slechts om cijfergegevens gaat, is het misschien beter een schriftelijke vraag te stellen.
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
De heer Jacques Brotchi (MR). - Ik wens de minister te ondervragen over de niet terugbetaling van geneesmiddelen voor seksueel delinquenten zodra zij de gevangenis verlaten.
Ik ben aangesproken door verschillende mensen die werden opgesloten voor ernstige feiten en die, wanneer ze de gevangenis verlaten, niet de middelen hebben om dat geneesmiddel te betalen terwijl dat in andere gevallen nochtans wel wordt terugbetaald.
In het geval van `chemische castratie' wordt dat geneesmiddel niet terugbetaald. Dat betekent dus dat de pedofiel wordt behandeld zolang hij in de gevangenis verblijft, maar dat bij zijn vrijlating niet de nodige maatregelen worden genomen opdat hij verder zou worden verzorgd en hij niet zou terugvallen.
Ik wil de minister dus opnieuw de vraag stellen die ik haar al meermaals stelde: zal zij zo vlug mogelijk zorgen voor de terugbetaling van de omkeerbare medicamenteuze hormonale behandeling van plegers van seksuele misdrijven?
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
In België werd de nieuwe specialiteit Moapar®, op basis van triptoreline, geregistreerd. Ze is geïndiceerd voor de omkeerbare reductie van testosteronniveaus tot het niveau van castratie, teneinde de libido van volwassen mannen met ernstige seksuele afwijkingen te verminderen. De firma Ipsen, titularis van de machtiging tot het op de markt brengen ervan, heeft op 9 december 2008 bij de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen een aanvraag ingediend om het middel op te nemen in de lijst van de terugbetaalbare specialiteiten.
De CTG beschikt over een termijn van 150 dagen om me een voorstel voor te leggen, mogelijke door de firma gevraagde opschortingen buiten beschouwing gelaten. Rekening houdend met dat voorstel en de budgettaire en sociale verplichtingen waaraan ik ben gebonden, kan ik dan binnen de dertig dagen een definitieve beslissing nemen. Aangezien dit dossier momenteel in behandeling is, kan ik daarover geen nadere informatie geven.
Ik ben me zeer goed van bewust van de noodzaak om het maximum aan efficiënte middelen te verstrekken voor de therapeutische behandeling van plegers van seksuele misdrijven, ook geneesmiddelen. Daarom zal ik het dossier aandachtig opvolgen.
Ik wil daar echter aan toevoegen dat elke medicamenteuze behandeling noodzakelijkerwijze moet worden gesitueerd in een bredere therapeutische context. Alle aspecten van seksuele delinquentie moeten daarbij uiteraard in ogenschouw worden genomen en er moet een omvattend psychologisch, sociaal en professioneel plan van aanpak worden opgezet om recidive op dat vlak daadwerkelijk tegen te gaan.
De heer Jacques Brotchi (MR). - Wat moeten we dan zeggen aan seksueel delinquenten die zich bewust zijn van hun toestand en niet noodzakelijk nood hebben aan psychologische steun, maar wel vragen - ik heb schriftelijke vragen daartoe ontvangen en ik wil die publiceren - dat ze na hun vrijlating kunnen verzorgd worden?
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Het OPZ Geel is een Vlaamse instelling voor psychiatrische zorg. De instelling kent momenteel een leegloop van psychiaters en vooral van jeugdpsychiaters omdat zij veel beter aan de kost komen in Nederland. Dat is een algemeen bekend probleem. Voor de artsen van het OPZ Geel rijst echter een bijkomend probleem: als werknemers kunnen zij de zogenaamde wachtvergoeding niet genieten. De wachtvergoeding is een uitkering die zij krijgen voor de periode dat zij van wacht zijn, ook zonder dat zij prestaties leveren. Een wachtvergoeding zou minstens een psychologisch verschil maken ten opzichte van de situatie vandaag.
Is de minister op de hoogte van het probleem van de wachtvergoeding bij psychiaters in dienstverband en wil ze hiervoor een oplossing bieden?
Heeft de minister plannen om de verloning in het algemeen op korte termijn te verbeteren, om zo de leegloop van psychiaters te vermijden?
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van de minister.
De herwaardering van de honorering van de psychiaters is een speciaal aandachtspunt in het recente akkoord artsen-ziekenfondsen 2009-2010.
Wat de wachtvergoeding voor (neuro)psychiaters betreft, zal binnen het akkoord artsen-ziekenfondsen 2009-2010 voor de disponibiliteitsvergoeding (extra muros) voor psychiaters een budget van 2 025 000 euro worden vastgesteld voor hun herwaardering.
Honoraria zijn eveneens voorzien voor het onderzoek door de (neuro)psychiater in de lokalen van een erkende functie spoedgevallenzorg, indien hij wordt bijgeroepen door de arts die er de permanentie verzekert, met een bijkomend honorarium als dat 's nachts gebeurt, in het weekend of op feestdagen.
Het akkoord artsen-ziekenfondsen 2009-2010 bevat ook maatregelen in verband met crisisopvang.
Het gaat om de eerste concrete toepassingen van de aanbevelingen van het rapport van de Permanente werkgroep psychiatrie van de FOD Volksgezondheid-Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, die onder meer de financiering verdedigt van een 24-uurs `transmurale' wachtdienst.
Inzake de verbetering van de verloning voor (neuro)psychiaters zullen, in uitvoering van het akkoord artsen-ziekenfondsen 2008, de honoraria van psychiaters en kinderpsychiaters binnenkort als volgt worden aangepast:
Het voorziene budget voor al deze herwaarderingen zal 2 128 900 euro bedragen.
Nog andere positieve maatregelen inzake psychiatrie werden uitgewerkt en grotendeels in het akkoord artsen-ziekenfondsen 2009-2010 opgenomen.
Voor 2009 zullen de volgende herwaarderingen worden uitgevoerd:
De Technische Geneeskundige Raad (TGR) heeft bovendien de volgende voorstellen voorgelegd aan de nationale overeenkomstencommissie artsen-ziekenfondsen:
De kosten voor die voorstellen worden op 5 162 000 euro geraamd.
Naargelang het beschikbare budget zullen ook in 2010 nog extra maatregelen kunnen worden voorgesteld.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Ik dank de staatssecretaris voor het voorlezen van een deel van het akkoord tussen de artsen en de ziekenfondsen.
Ik had echter maar één vraag, meer bepaald over het probleem dat psychiaters in dienstverband geen wachtvergoeding krijgen. In het antwoord van de staatssecretaris wordt hierop niet ingegaan. Ik ben dan ook niets wijzer geworden. Dat is om wanhopig te worden.
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Op 10 februari 2009 berichtte het Franstalige Journal du Médecin dat zich in het Franstalige landsgedeelte 530 studenten meer inschreven voor het eerste jaar geneeskunde.
Reden hiervoor is het moratorium dat minister Simonet instelde. Het artikel verwoordde dit mooi als L'enterrement du numerus clausus. Ik herhaal nogmaals dat planning van medische studies niet kan gebeuren zonder een kadaster. Dat de Franse Gemeenschap nu op die manier reageert kan dan ook niet door de beugel. Eerst zijn cijfers nodig en dan plannen, en niet omgekeerd.
Wat vindt de minister van deze situatie? Kan de minister nog eens een update geven van de ontwikkeling van het kadaster van medische beroepen? Is de minister bereid in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat het voorlopige ontwerp van kadaster te komen toelichten zodat senatoren en artsen-senatoren - die toch voeling hebben met het veld - kunnen zien hoe dat kadaster tot stand komt?
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
De Franse Gemeenschap heeft inderdaad recentelijk beslist om alle studenten die zowel in 2008 als in 2009 in hun eerste jaar slaagden te laten overgaan naar het tweede jaar geneeskunde. Ik herinner er allereerst aan dat de contingenteringen betrekking hebben op het aantal RIZIV-nummers dat bij het einde van de studies wordt toegekend en niet op het aantal studenten dat geneeskunde studeert. Het huidige besluit maakt het trouwens voor elke gemeenschap mogelijk om tot in 2018 via een vereffening de overtallige studenten te spreiden. Het zal dus moeilijk zijn om de situatie correct te evalueren en dat zal nog enkele jaren duren.
Tot 2008 selecteerde de Franse Gemeenschap de studenten bij het einde van het eerste jaar op basis van de cijfers van de numerus clausus. De Vlaamse Gemeenschap opteerde voor een competentie-examen voor de aanvang van het eerste jaar, zonder rekening te houden met de federale contingenteringen. Er zijn nu dus overtallige studenten in beide gemeenschappen. De Franse Gemeenschap werd geconfronteerd met studenten die eerst toegelaten werden en daarna werden geweigerd, die vervolgens in beroep gingen bij de Raad van State en die daar gelijk kregen.
Het kadaster van de gezondheidszorgberoepen is een van de instrumenten waarmee we dat probleem beter zullen kunnen begrijpen en we de echte noden van de gezondheidswerkers van ons land zullen kunnen evalueren. Ik ben er inderdaad van overtuigd dat dit belangrijke instrument nodig is om een kwalitatieve medische planning tot stand te brengen. Het kadaster inventariseert alle artsen, tandartsen, kinesisten en verpleegkundigen met hun algemene gegevens, hun erkenningen, hun RIZIV-nummer en hun adres.
Het feitelijk kadaster bestaat sinds vele jaren, maar de geautomatiseerde vorm ervan, waardoor een dynamisch beheer en een vergelijking met andere gegevens zoals die van het RIZIV mogelijk worden, is bijna afgerond. Tot op heden zijn de gegevens voor 99% van de practici ingevoerd. De brutocijfers zijn echter weinig interpreteerbaar in het kader van het nadenken over de planning.
Uitgaand van het kadaster moeten immers specifieke enquêtes worden uitgevoerd die het mogelijk maken de realiteit op het terrein beter af te bakenen. Een eerste enquête heeft betrekking op de huisartsen en zou begin april afgewerkt moeten zijn. De FOD zal op 25 april eerstkomend een colloquium over de planning organiseren.
Er worden ook studies gedaan in verband met de pediaters en de urgentieartsen. Nog andere studies zullen dan weer betrekking hebben op de andere specialisten en de paramedische beroepen.
Alle resultaten zullen worden meegedeeld aan de planningcommissie, die haar analyse zal verfijnen. Op basis van deze analyse zal ik doorwerken aan de ruime overlegronde, onder meer met de gemeenschappen, waarmee in het kader van het koninklijk besluit van juni jongstleden van start werd gegaan. Ik herinner eraan dat dit besluit de contingenteringen van de artsen geleidelijk van 757 naar 1230 brengt. Indien de analyse van de studies aantoont dat er behoefte bestaat aan meer artsen voor ons land, spreekt het voor zich dat een verhoging van de quota alleen kan worden overwogen op het federaal niveau voor alle gemeenschappen.
Tot slot herinner ik eraan dat de contingenteringen alleen betrekking hebben op de artsen die een RIZIV-nummer wensen in het kader van een curatieve functie, en dus niet op de artsen die in preventie-, administratie- of onderzoeksdomeinen werken.
De situatie van het kadaster van de medische beroepen werd onlangs voorgelegd aan de kamercommissie voor Volksgezondheid. Indien de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat een identieke aanvraag doet, zal ik die uiteraard overmaken aan de administratie van de FOD.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Waar is men in hemelsnaam mee bezig? Toen de contingentering tien jaar geleden werd ingevoerd, waren in het hele land 600 RIZIV-nummers beschikbaar, volgens de 60/40-verdeling. Dat aantal werd geleidelijk verhoogd van 600 naar 650, naar 700, naar 833, naar 1 025, tot 1 230 vorig jaar. Ik vraag me af welke criteria deze meer dan verdubbeling hebben ingegeven. Het vermoeden bestaat dat dit telkens gebeurde op basis van een overtal in de Franse Gemeenschap. Men kan wel beweren dat de bevoegdheid voor de toekenning van de RIZIV-nummers een federale aangelegenheid is, maar de verantwoordelijkheid ligt bij de gemeenschappen. Vlaanderen heeft in dezen steevast zijn verantwoordelijkheid opgenomen door de instroom te beperken, maar bij de Franstaligen werden de A- en B-attesten met terugwerkende kracht afgeschaft en vervolgens werd een examen georganiseerd na de eerste kandidatuur.
Ik vind het werkelijk ongehoord dat men enerzijds dit examen opnieuw afschaft en anderzijds bezig is met een kadaster, terwijl men het contingent weer maar eens verhoogt. Waar is de verantwoordelijkheidszin?
Men moet toch eerst nagaan waar er een tekort aan artsen bestaat. Ik kan me inbeelden dat er een tekort zou kunnen ontstaan aan huisartsen, maar dat lost men niet op door meer huisartsen toe te laten. Wil men een gezondheidszorg met een sterke huisarts, dan moet men het contingent niet verhogen, maar het beroep herwaarderen.
Ik betreur het dat we over deze fundamentele kwestie nooit een debat over de grond van de zaak hebben kunnen voeren. Ik weet dat dit onder meer te maken heeft met de taalgrens, die ook een zorggrens is. Ik illustreer dit met volgend voorbeeld. In Vlaanderen zijn er veel huisartsen en talloze globale medische dossiers, terwijl de patiënten in Franstalig België die kans niet grijpen. Ik herhaal dan ook het oprecht te betreuren dat over dit probleem nog nooit diepgaand werd gedebatteerd.
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Criminaliteit jegens zorgverleners is niks nieuws, maar gebeurt de laatste tijd steeds frequenter. Opvallend is dat zeker niet alleen huisartsen met de problematiek te maken krijgen, maar ook meer en meer apothekers.
Het Syndicaat van Vlaamse Huisartsen pleitte op 2 maart dan ook voor een betere beveiliging voor zorgverleners, zeker na de faillissementsaanvraag van de beveiligingsfirma Helpi. Die firma had een beveiligingssysteem ontwikkeld waarop reeds honderden artsen waren aangesloten. Het risico op agressie tegen artsen in hun praktijk of op ronde is met dit faillissement dus weer toegenomen. Ze blijven immers een dankbaar doelwit voor dieven. Ze hebben steeds geld in huis of mee op ronde.
Maatregelen zijn nu nog dringender. Het SVH pleit al lang voor het derdebetalersysteem en dat lijkt me terecht. Op die manier circuleert er veel minder geld en worden betalingen rechtstreeks met het ziekenfonds geregeld. Daardoor wordt het risico voor zorgverleners teruggeschroefd. Ik stelde hier trouwens op 13 november 2008 reeds een vraag om uitleg over.
Concreet heb ik voor de minister volgende vragen.
Wat denkt de minister over de problematiek?
Is ze van plan het derdebetalersysteem in te voeren voor de eerstelijnsgezondheidszorg? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Blijft het systeem beperkt tot huisartsen? Of zal het ook gelden voor thuisverplegers en kinesitherapeuten?
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
De veiligheid van de huisartsen is een belangrijk probleem dat we opnieuw in zijn specifieke context moeten plaatsen, namelijk de organisatie van de wachtdiensten van de eerste lijn, maar ook in een ruimer sociaal kader. In dit verband stel ik vast dat er tegenover bepaalde beroepscategorieën, politieagenten, postbodes, verpleegkundigen, maatschappelijk werkers enzovoort, die belast zijn met opdrachten van openbare dienstverlening en in contact komen met de bevolking, meer geweld wordt gepleegd. We moeten collectief nadenken over die onrustwekkende evolutie en over de belangrijke uitholling van de sociale relaties tussen de personen die erbij betrokken zijn.
Ik herinner er trouwens aan dat ik als minister van Justitie de wet van 20 december 2006 heb laten goedkeuren, die de plegers van bepaalde gewelddaden tegen genoemde beroepscategorieën strenger bestraft. Dat betekent concreet dat voor iemand die een arts of een verpleegkundige die aan het werk is, aanvalt, de minimumstraf wordt verdubbeld.
Specifiek voor de artsen bestond een eerste maatregel uit het organiseren van een bewustmakingscampagne bij de huisartsen.
Naast die campagne heb ik recent diverse maatregelen genomen voor de reorganisatie van de wachtdiensten, om het aantal huisbezoeken te verminderen en om de huisartsen tijdens die wachtdiensten beter te ondersteunen. Ik steunde onder meer het behoud en de opening van nieuwe vooruitgeschoven wachtposten, een systeem dat een vermindering van de huisbezoeken mogelijk maakt en, in het kader van proefprojecten, gaf ik ook meer steun voor veiligheid via anonieme voertuigen of begeleidende chauffeurs. Ik heb ook een project van centrale dispatching opgestart in Brugge en Henegouwen, waardoor niet alleen het aantal huisbezoeken door de huisarts kan worden verminderd, maar de verschillende oproepen ook beter kunnen worden getraceerd. Na evaluatie van dat proefproject zal ik, indien het afdoende is, voorstellen om het tot het hele land uit te breiden.
Andere maatregelen, zoals de veralgemening van een gsm met een noodoproep, worden nu bestudeerd.
Het systeem van de derde betaler is bijgevolg maar een maatregel uit vele die de veiligheid van de huisartsen moeten verbeteren. Ik herinner eraan dat het systeem van de derde betaler al lang bestaat voor de sociaal achtergestelde patiënten en wordt toegepast bij de opening van het globaal medisch dossier. Het werd trouwens verder uitgebreid voor alle patiënten tijdens de wachtdiensten, waardoor de artsen minder contant geld bij zich hebben. Er zal een informatiecampagne worden georganiseerd om het systeem van de derde betaler te promoten en er systemen voor veralgemeende elektronische betaling zullen worden bestudeerd.
Er werden recent parlementaire initiatieven genomen om het systeem van de derde betaler te veralgemenen. Ik volg die initiatieven van zeer nabij en ik sluit op het ogenblik geen enkele hervorming ter zake uit. In afwachting heb ik aan mijn medewerkers gevraagd om de financiële en administratieve gevolgen van een dergelijke maatregel te bestuderen, zowel voor de staat als voor de artsen. Ik ben ook van plan om hierover in overleg te gaan met de professionele organisaties.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik dank de staatssecretaris voor het duidelijke antwoord.
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Het ministerieel besluit betreffende de erkenningscriteria voor huisartsen van 21 februari 2006 werd vernietigd op basis van procedureregels. In dat besluit werd in een opleidingsduur voorzien volgens het principe 6+1+2, met andere woorden het laatste jaar van de algemene artsenopleiding kon al gelden als eerste jaar in de opleiding tot huisarts. De Raad van State heeft het besluit geschorst omdat het voor de specialisten in opleiding niet geldig was. Zij moeten eerst hun zevenjarige algemene opleiding volgen voordat ze aan hun specialisatie kunnen beginnen.
Als gevolg hiervan is het ministerieel besluit van 3 mei 1999 opnieuw van toepassing. Hierin is ook voor de huisartsen een opleidingsduur van zeven jaar algemene artsenopleiding van toepassing, met aansluitend een specialisatie van drie jaar tot huisarts.
Intussen werd er echter een nieuw ministerieel besluit ontwikkeld dat reeds ten gronde werd goedgekeurd door de Hoge Raad voor Geneesheren-specialisten en Huisartsen om het systeem te hervormen. Vanaf 2016 zal zowel voor de huisartsen als voor de specialisten in opleiding een basisopleiding van zes jaar gelden, waarna hun respectievelijke specialisatie begint. Het nieuwe ministerieel besluit heeft echter nog een hele weg af te leggen, opnieuw via de Raad van State en dergelijke en zal dus ten vroegste vanaf april operationeel zijn.
Het probleem is nu dat de erkenningscommissie momenteel geen huisartsen wil erkennen. Er zijn sinds december ongeveer 12 tot 14 huisartsen afgestudeerd, maar die raken niet erkend als huisarts door de huidige situatie, omdat de erkenningscommissie zegt dat ze slechts een zesjarige basisopleiding hebben en dus zogezegd een jaar te weinig basisopleiding genoten hebben.
Dat is een ontoelaatbare situatie waarin de minister snel duidelijkheid moet brengen. De huisartsen in kwestie kunnen hun beroep niet uitoefenen, ze worden momenteel gelijkgesteld met een arts die zijn basisopleiding gedaan heeft, maar krijgen geen erkenningsnummer als huisarts en kunnen dus geen laboratoriumtests opvragen, geen foto's opvragen.
Aan welke oplossing denkt de minister voor deze groep huisartsen?
Heeft de minister het advies van de erkenningscommissie strikt juridisch gezien nodig, of kan zij op basis van het ministerieel besluit zelf overgaan tot een erkenning van de betrokken huisartsen?
Zo ja, is de minister bereid de betrokken huisartsen te erkennen?
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
De Raad van State heeft inderdaad recent het ministerieel besluit van 21 februari 2006 betreffende de erkenning van de huisartsen vernietigd. Het arrest van de Raad van State verwijst nergens naar de inhoud van het besluit, maar maakt melding van een procedureprobleem in verband met het ontbreken van een quorum tijdens een van de vergaderingen van de Hoge Raad, toen die advies verleende over het ontwerp van besluit.
Het besluit van 2006 preciseerde de erkenningscriteria en definieerde de procedure die kon leiden tot verlies van de erkenning. Het bevestigde verder dat de studenten geneeskunde vanaf het begin van hun vierde doctoraatsjaar van start konden gaan met hun specifieke opleiding huisartsengeneeskunde.
Die mogelijkheid, die reeds in het vorige besluit van 1999 stond, werd echter door de Raad van State vernietigd in 2006, omdat er ongelijkheid was tussen de opleiding van de huisartsen en van de ziekenhuisspecialisten.
Om de rechtszekerheid te garanderen, heb ik net aan de Hoge Raad een nieuw voorstel van besluit voorgesteld dat identiek hetzelfde is als dat van 2006 betreffende de erkenning, en een overgangsperiode invoert, die de studenten die reeds bezig zijn met de studies geneeskunde tot in 2016 beschermt. De Hoge Raad heeft die optie goedgekeurd en stelde tegelijk de oprichting voor van een werkgroep met de verantwoordelijken van de gemeenschappen over de duur van de basisstudie.
Het ontwerp van besluit zal nu voor advies voorgelegd worden aan de Raad van State. Na aanpassing aan de eventuele opmerkingen van de Raad van State zal het besluit zo snel mogelijk gepubliceerd worden om in het bijzonder de studenten te beschermen die bezig zijn aan hun laatste jaar huisartsengeneeskunde.
Ik zal tegelijk over de duur van de basisstudies geneeskunde overleg plegen met de gemeenschappen die verantwoordelijk zijn voor het hoger onderwijs en met alle actoren op het terrein.
Als antwoord op de vraag betreffende de enkele jonge artsen die recent hun opleiding als huisarts hebben afgerond, preciseer ik dat artikel 28 van het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor erkenning van geneesheren-specialisten en van huisartsen bepaalt dat, indien de erkenningscommissie geen advies heeft verstrekt binnen de gestelde termijnen, de minister een beslissing kan nemen zonder over een advies te beschikken. Het zou echter jammer zijn om niet te beschikken over het advies van de commissie betreffende de medische competenties van de kandidaten.
Ik zal in ieder geval de dossiers in kwestie aandachtig bestuderen en ik hoop dat ik dat op basis van de adviezen van de erkenningscommissies kan doen. Ik zal rekening houden met die adviezen om te beslissen, maar ook met het gezond verstand, dat de overhand heeft bij de huidige ietwat bijzondere juridische situatie.
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - In België zijn er twee aalmoezeniers benoemd voor de Rijn- en binnenvaart: een in Antwerpen en een in Wallonië. Zij vallen onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris voor Mobiliteit, in tegenstelling tot de andere aalmoezeniers, die onder de bevoegdheid van de minister van Justitie vallen. De aalmoezenier van Antwerpen gaat binnenkort met pensioen en de regelgeving bepaalt dat er binnen de drie maanden een opvolger moet worden aangewezen, zo niet vervalt de functie. Gezien het dalende aantal pastoors vandaag de dag is het geen eenvoudige opdracht om die functie op korte termijn in te vullen. Door het verdwijnen van de functie zouden vele binnenschippers het zeer moeilijk hebben om een misviering bij te wonen of sociale en morele bijstand te krijgen. Honderden gezinnen, vaak met kinderen, zouden worden benadeeld.
Is de minister op de hoogte van het probleem van de korte opvolgingstermijn voor de functie aalmoezenier Rijn- en binnenvaart Antwerpen? Is de minister bereid een initiatief te nemen dat voorkomt dat de functie wegvalt? Ik pleit voor een verlenging van de termijn waarbinnen er een opvolger moet worden gevonden. Die termijn kan bijvoorbeeld opgetrokken worden tot één jaar, of er kan een andere oplossing worden gezocht, zolang maar voorkomen wordt dat gezinnen die vaak in een geïsoleerd gebied werken, in de steek worden gelaten.
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Zowel de minister van Justitie als de staatssecretaris voor Mobiliteit hebben een antwoord gegeven.
Ik lees het antwoord van Minister De Clerck.
Hoewel de erediensten tot mijn bevoegdheid behoren, verwijs ik naar de staatssecretaris. De aanstelling en bezoldiging van de aalmoezeniers Rijn- en binnenvaart vallen onder zijn bevoegdheid. De staatssecretaris heeft dat aan mij bevestigd.
Ik nu het antwoord van staatssecretaris Schouppe.
De aalmoezeniers Rijn- en binnenvaart vallen inderdaad onder mijn bevoegdheid. De korte opvolgingsterrnijn is mij echter niet bekend, ook niet na langdurig en grondig opzoekingswerk van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en van het Instituut voor het Transport langs de Binnenwateren, het ITB.
In ieder geval ben ik bereid om een initiatief te nemen om het behoud van de functie te verzekeren. Met betrekking tot de opvolging van de aalmoezenier te Antwerpen heeft de administratie al de opdracht gekregen om de nodige ambtelijke stappen te doen.
Daarenboven heb ik de administratie verzocht om op korte termijn de wenselijkheid van een regelgevend initiatief te onderzoeken om de functie van de aalmoezeniers Rijn- en binnenvaart op een algemene wijze te regelen en op die manier het behoud van de functie van aalmoezenier te Antwerpen te verzekeren.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Ik ben zeer blij met het antwoord van de minister die al stappen heeft gedaan niet alleen om het probleem op korte termijn te verhelpen, maar ook om een regelgeving uit te werken die een oplossing biedt voor de toekomst.
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
De heer Marc Elsen (cdH). - Sinds oktober jongstleden sluit men gezinnen met kinderen meestal niet meer op. De minister heeft immers gekozen voor een alternatieve oplossing, namelijk coaching. Gezinnen met kinderen worden voortaan in individuele, open of halfopen huizen opgevangen.
Die beslissing heeft evenwel geen betrekking op gezinnen die aan de grens worden tegengehouden. Wordt er intussen nagedacht over de meest geschikte manier om gezinnen met kinderen die aan de grens worden vastgehouden, uit de gesloten centra te halen? We zien immers niet in wat dat verschil in behandeling kan rechtvaardigen. Het argument dat ze aan de grens zijn tegengehouden, is zwak, want geen enkele internationale regelgeving verplicht Staten om gezinnen met kinderen vast te houden, zelfs niet als die aan de grens arriveren.
Bij de aankondiging van haar project heeft de minister de idee geopperd om het twee maanden later te evalueren. Het project loopt inmiddels sinds oktober. Er zijn trouwens nieuwe individuele woningen geopend in Tubeke.
Het zou dus interessant zijn om weten of er een datum voor zo'n evaluatie is gepland. Zal de Dienst Vreemdelingenzaken voor die evaluatie instaan of zal het een panel van ter zake gespecialiseerde actoren zijn, waaronder ook ngo's die het opnemen voor de rechten van kinderen en van vreemdelingen? Gaat het uitsluitend om een kwantitatieve evaluatie - het aantal gezinnen dat aanvaard heeft om terug te keren - of ook om een kwalitatieve evaluatie met het oog op een betere oplossing voor de gezinnen of zelfs op hun eventuele regularisatie?
De minister heeft onlangs bevestigd dat ze een koninklijk besluit zou nemen om de praktijk van die open huizen in goede banen te leiden. Wanneer wordt dat koninklijk besluit gepubliceerd? Biedt het een oplossing voor de juridische situatie van die gezinnen? Worden die gezinnen vastgehouden? Zal worden beslist hen vast te houden?
Sommige ngo's hebben te kennen gegeven dat ze die huizen en hun bewoners graag zouden bezoeken. Aangezien het om open huizen gaat, veronderstel ik dat de ngo's er vrije toegang hebben. Hoe zit dat precies? Bestaat er ter zake van een reglement?
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van minister Turtelboom.
Van meet af aan heb ik duidelijk aangegeven dat mijn project, zoals het loopt in België en in een andere Europese lidstaat, gezinnen met kinderen betreft die worden opgepakt omdat ze illegaal op het grondgebied verblijven, met inbegrip van de zogenaamde `Dublin'-gevallen.
Voor de beslissing om gezinnen aan de grens tegen te houden bestaan afgezien van de juridische beschouwingen ook andere gronden. Het lijkt me niet wenselijk, en zelfs gevaarlijk om gezinnen zonder de vereiste documenten op ons grondgebied toe te laten met als enig motief dat ze kinderen bij zich hebben.
Onlangs hebben mensen kinderen gebruikt, die niet eens de hunne waren, om te proberen toegang te krijgen tot ons grondgebied. Later is gebleken dat het om kinderhandel ging. Andere lidstaten die zich aan dit experiment hebben gewaagd, hebben het snel moeten staken, toen ze misbruiken en kinderhandel vaststelden.
Voor mij zijn is het welslagen van dat project een prioriteit. Ik heb gevraagd dat het permanent wordt geëvalueerd. Mijn kabinet en de verantwoordelijke voor de coaches bij de Dienst Vreemdelingenzaken plegen tweemaal per maand overleg. Tijdens die vergadering worden alle aspecten, zowel de praktische als operationele, onder de loep genomen. Momenteel zijn slechts drie huizen en twee appartementen in gebruik; de huizen sinds oktober 2008 en de appartementen sinds 16 februari 2009. Vandaag zijn twee andere appartementen in Tubeke in gebruik genomen.
De toekomstige evaluatie zal op verschillende criteria berusten, met name het aantal gezinnen dat vrijwillig vertrekt, het aantal inbreuken op de vastgestelde regels, het aantal verdwijningen, het aantal weigeringen om te vertrekken, het aantal gezinnen dat niet kan vertrekken om andere redenen: hetzij van medische aard, hetzij bij ontstentenis van documenten of vanwege gerechtelijke beslissingen ...
Een wezenlijk criterium is inderdaad het aantal gezinnen dat vrijwillig vertrekt. De woningen vormen een alternatief voor de gesloten centra. Het project moet bijgevolg geëvalueerd worden om te weten of het echt een alternatief biedt.
Een koninklijk besluit dat de werking van die woningen regelt, is uitgewerkt en voor advies aan de Raad van State overgezonden.
Op juridisch vlak ontvangen de betrokken gezinnen een beslissing tot vasthouding, natuurlijk niet in een gesloten centrum, maar op een specifiek adres.
Vraagsteller zal het met mij eens zijn dat het niet wenselijk is dat die gezinnen op elk ogenblik en zonder voorafgaande verwittiging bezoek kunnen krijgen. Het gaat om gezinsverblijven en ongelegen bezoek, zelfs als het is ingegeven door de meest edele bedoelingen, zou de rust van de gezinnen kunnen verstoren. In plaats daarvan suggereren de meeste ngo's overigens zelf georganiseerd bezoek. Daarom onderzoekt de Dienst Vreemdelingenzaken hoe die eventuele ngo-bezoeken praktisch kunnen worden georganiseerd.
De heer Marc Elsen (cdH). - Ik dank de minister voor haar zeer volledig antwoord.
Waakzaamheid blijkt dus geboden voor de mogelijk perverse effecten van het systeem, meer bepaald kinderhandel. Dat neemt echter niet weg dat wij ons moeten afvragen wat er concreet wordt gedaan voor gezinnen die ontegensprekelijk te goeder trouw zijn.
Dat de minister permanente evaluatie voorstaat, is uiteraard lovenswaardig. Ik had trouwens zelf het nut van permanente kwantitatieve evaluatie beklemtoond. Een evaluatie op grond van kwalitatieve criteria is echter minstens even belangrijk, meer bepaald om het concept `de beste oplossing voor de gezinnen' te kunnen definiëren.
Het verheugt me dat het aantal huizen en appartementen geregeld toeneemt; die opvangstructuur was overigens bij wet gepland en zal meer en meer zijn nut bewijzen.
Het is uiteraard niet de bedoeling om het aantal ngo-bezoeken eindeloos uit te breiden. Dat zou van een gebrek aan respect getuigen. Toch moet worden beklemtoond dat die problematiek de publieke opinie meer en meer beroert. De nieuwe opvangstructuur staat voor een positieve aanpak en mijns inziens moeten we dus voor enige transparantie zorgen. Ngo's kunnen hierbij een zeer constructieve rol spelen. Het is hun bedoeling mee te werken aan positieve beeldvorming als dat gerechtvaardigd is.
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
De heer Marc Elsen (cdH). - De werkingsregels van grote centra voor vreemdelingen zijn bepaald bij koninklijk besluit van 4 mei 1999. Ingevolge een beroep van de Liga voor de Rechten van de Mens heeft de Raad van State dat besluit gedeeltelijk vernietigd en de regering zodoende verplicht om het koninklijk besluit van 2 augustus 2001 en het ministerieel besluit over de werking van de Klachtencommissie van 23 september 2002 te nemen. Ingevolge twee nieuwe beroepen van de Liga voor de Rechten van de Mens heeft de Raad van State het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 gedeeltelijk en het ministerieel besluit van 23 september 2002 volledig vernietigd.
De vernietiging door de Raad van State had met name betrekking op artikel 2, dat het INAD-centrum in de luchthaven van Brussel Nationaal van het toepassingsgebied van het besluit uitsluit. In dat centrum worden vreemdelingen vastgehouden die geen toegang krijgen tot het grondgebied. De vernietiging betreft ook bepaalde beperkingen en restricties op het bezoekrecht, de beperking van de briefwisseling van vastgehouden personen en de mogelijkheid tot opsluiting in een isoleercel zonder medisch advies van personen met zelfmoordneigingen.
Op 20 december 2008 heeft de Raad van State het ministerieel besluit van 23 september 2002 volledig vernietigd om technische en niet om fundamentele redenen.
Bijgevolg heeft de minister een nieuw ministerieel besluit voorbereid dat gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad van 27 januari 2009. Da besluit lost echter de problemen in de werking van de Klachtencommissie en het permanent secretariaat ervan niet op. Er bestaan onvoldoende waarborgen voor een onafhankelijke en onpartijdige behandeling van klachten omdat het permanent secretariaat een te grote rol speelt.
Vreemdelingen die een klacht wensen in te dienen, moeten dat doen via de directie van het gesloten centrum of via haar plaatsvervanger. De commissie kan alleen niet-dwingende aanbevelingen formuleren die vertrouwelijk blijven en niet gepubliceerd worden. De werking van de klachtencommissie biedt onvoldoende procedurewaarborgen.
Een klachtenprocedure voor wie van zijn vrijheid beroofd is, moet wezenlijk gericht zijn op de eerbiediging van de menselijke waardigheid van de vastgehouden personen, maar ook op het voorkomen en in voorkomend geval op de bestraffing van mishandeling. Een klachtenprocedure voor wie in een gesloten centrum in België wordt vastgehouden, moet onafhankelijk, toegankelijk, doeltreffend, geloofwaardig en transparant zijn.
Denkt de minister dat zij het INAD-centrum kan opnemen onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002?
Waarom heeft de minister geen rekening gehouden met de unanieme kritiek op de werking van de Klachtencommissie vanwege mensenrechtenorganisaties, vanwege het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, vanwege het VN-comité tegen Marteling?
Wat denkt de minister ervan om voor wie wordt vastgehouden in gesloten centra, in de mate van het mogelijke het klachtensysteem voor gedetineerden in strafinrichtingen over te nemen, zoals bepaald in de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden?
Wat denkt de minister ervan om voor en na een poging tot uitzetting een gezondheidsattest te laten opstellen door een arts?
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van minister Turtelboom.
Het probleem van de eventuele opname van het INAD-centrum onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 2002 over de gesloten centra doet zich vandaag niet langer op dezelfde manier voor. Gezien het specifieke karakter van dat centrum hebben mijn diensten immers besloten om er een afzonderlijk koninklijk besluit voor uit te werken.
De analyse van vraagsteller over het gebrek aan waarborgen voor de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de Klachtencommissie en het permanent secretariaat kan ik niet bijvallen. Zowel het permanent secretariaat als de Klachtencommissie kwijten zich op een ernstige, doeltreffende en onpartijdige manier van hun taken.
De bewoners kunnen inderdaad een klacht indienen via de directeur van het centrum of via zijn plaatsvervanger. Die tussenpersoon staat in voor een snelle overzending van de klacht. Wordt de klacht zonder enveloppe ingediend, dan zendt het permanent secretariaat ze direct per fax over. Wordt de klacht in een enveloppe bij de directie ingediend, dan wordt ze zo snel mogelijk per drager gebracht.
In elk geval geeft de directeur van het centrum aan elke klager, onmiddellijk of op de dag van ontvangst, een ontvangstbewijs met vermelding van de ontvangstdatum.
Het ministeriële besluit bepaalt dat de commissie wordt voorgezeten door een magistraat die toeziet op de goede werking van het permanent secretariaat. Gelet op de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van magistraten is dat een voldoende waarborg.
Artikel 132 van het koninkrijk besluit bepaalt dat, voorzover de klacht gegrond wordt verklaard, de commissie niet alleen aanbevelingen kan doen, maar de beslissing waartegen een klacht is ingediend, ook volledig of gedeeltelijk kan vernietigen.
Met betrekking tot de opmerkingen van de mensenrechtenorganisaties en van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding ben ik zo vrij te citeren uit een brief van 4 februari jongstleden die werd ondertekend door de directeur en de adjunct-directeur van het Centrum: `Het Centrum verwelkomt een aantal verbeteringen in het ministerieel besluit van 23 januari 2009'.
Klachten van bewoners van de grote centra worden momenteel vrij doeltreffend behandeld. Ik zie bijgevolg geen reden om de procedure grondig te wijzigen. Ik ben dus geen voorstander van het voorstel om een nieuwe klachtenprocedure in te voeren die zo sterk mogelijk zou gelijken op de klachtenprocedure voor gedetineerden in de strafinrichtingen. Het gaat om twee fundamenteel verschillende systemen.
Wat betreft de gezondheidsattesten voor en na een poging tot verwijdering, wijs ik erop dat mijn diensten nu al het fit-to-fly-systeem toepassen: de arts die aangesteld is in het gesloten centrum, moet in een attest verklaren dat er geen gezondheidsbezwaren zijn tegen de verwijdering van de betrokken bewoner.
Bovendien bestaat er een regelgeving voor gevallen waarin bewoners weigeren te vertrekken en waarin dwang wordt gebruikt. In dat geval moeten de vreemdelingen een volledig medisch onderzoek ondergaan bij hun terugkeer in het gesloten centrum. Dat medisch onderzoek wordt uitgevoerd door de medische dienst van het centrum.
De heer Marc Elsen (cdH). - Ik heb mijn vraag niet geformuleerd op basis van persoonlijke bedenkingen maar wel op aansturen van verenigingen wier deugdelijkheid buiten kijf staat. Hun rol bestaat er mijns inziens overigens in om onze aandacht te vestigen op een aantal problemen bij de strikte toepassing van de procedure.
Ik neem akte van de positieve evaluatie waarop de minister zich beroept. Wij moeten kwaliteitseisen blijven stellen aan de behandeling van klachten en dus ook aan de werking van de verschillende ter zake bevoegde organen. Wij moeten waakzaam blijven en ik zal niet nalaten op de problematiek terug te komen als men andere, misschien zelfs positievere opmerkingen formuleert.
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
De heer Marc Elsen (cdH). - Op vrijdag 20 februari werden op de algemene vergadering van de Franstalige vleugel van de Koninklijke Belgische Brandweerfederatie de minister vragen gesteld over de hervorming van de diensten van de civiele veiligheid. De minister herinnerde eraan dat hij snel wou gaan en dat de hervorming slechts kan slagen als ze door het personeel op het terrein wordt gedragen. Hiertoe worden onder andere taskforces opgericht in de 33 hulpverleningszones die in het koninklijk besluit van 2 februari 2009 werden afgebakend. De gouverneurs en de burgemeesters moeten onder de brandweerlui officieren aanwijzen die voor elk van die zones een analyse moeten maken van de noden, de middelen, de risico's en de geraamde kosten.
Blijkbaar is dus beslist om die analyse toe te vertrouwen aan taskforces die samengesteld zijn met mensen van het terrein, en dat alvorens de komende koninklijke besluiten zullen worden genomen. Dat is een goede zaak.
Hoe ver is de hervorming van de hulpverleningszones gevorderd? Hoe staat het met de financiering en met de hervorming van het statuut? Wat is de vooropgestelde timing? Is de minister van plan om een Algemene Directie Hulpdiensten op te richten, een idee dat al vaak werd geopperd en soms ook betreurd?
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de brandweerlui psychologische bijstand krijgen bij ongevallen, bij operaties die `slecht aflopen' of bij een overlijden van een brandweerman- of vrouw of een derde tijdens een interventie? Is het mogelijk dat diensten voor psychologische bijstand worden opgericht of dat een psycholoog in de korpsen wordt geïntegreerd?
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken.
De werkgroepen belast met de analyse van de financiering en het statuut bij de hervorming van de civiele veiligheid hebben de voorbereidende fase van hun werkzaamheden afgerond en zijn gestart met de redactie van de ontwerpen van de koninklijke besluiten waarin de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid voorziet.
Binnenkort zal in elke zone een werkgroep (taskforce) worden opgericht. Die moeten de informatie op het terrein verzamelen en analyseren. Die gegevens worden geleidelijk geïnjecteerd in verschillende andere werkgroepen. De werkgroepen zullen ook de oprichting van de zones vanaf 1 januari 2010 technisch voorbereiden en begeleiden. De verschillende inventarissen zullen een belangrijke informatiebron zijn voor de berekening van de kosten van de hervorming.
Mijn administratie en ikzelf zullen alles in het werk stellen opdat de koninklijke besluiten met betrekking tot de financiering voor het einde van 2009 en de koninklijke besluiten met betrekking tot het statuut begin 2010 worden genomen.
Mijn administratie wil haar werking steeds verbeteren, versterken en rationaliseren. Ze wil ook een bevoorrechte partner van de hulpdiensten zijn. In die optiek wordt de directie-generaal Civiele Veiligheid gedeeltelijk hervormd. Ook leveren we talrijke inspanningen om het Federaal Kenniscentrum te versterken.
Het welzijn van het operationele personeel - meer in het bijzonder de psychologische bijstand en begeleiding - is essentieel. Hieraan zal in de toekomstige structuren bijzondere aandacht worden besteed. Overigens bestaat binnen de brandweerdiensten een Fire Stress Team, FiST, dat psychologische bijstand verleent aan brandweerlui na traumatiserende interventies. De leden van die teams hebben een specifieke opleiding gekregen.
De heer Marc Elsen (cdH). - Ik dank de staatsecretaris voor dit antwoord.
Het is een moeilijk dossier; zeker de publicatie van de langverwachte koninklijke en ministeriële besluiten vergt heel wat werk. Alles moet in het werk worden gesteld om de vooropgestelde data van einde 2009, begin 2010 te halen. Overleg met de mensen op het terrein is de beste waarborg voor een goede tenuitvoerlegging van de wet.
De minister steunt de psychologische bijstand in de brandweerkorpsen. Die steun is fundamenteel voor de erkenning van de dagelijkse moeilijkheden waarmee de brandweerlui kampen.
De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt.
De heer Marc Elsen (cdH). - Twee maanden geleden heb ik de minister een vraag gesteld over de toekomst van de Cel Educatie en Preventie van de federale politie, in het bijzonder over wat er met het mobiele verkeersparcours zou gebeuren. Er werd toen gezegd dat dit op het spel stond wegens financiële redenen. De cel zou niet meer over voldoende personeel en voertuigen beschikken om optimaal te werken.
De minister verzekerde me toen dat die dienst niet zou worden gewijzigd of afgeschaft en erkende de pedagogische meerwaarde ervan voor de kinderen.
Jammer genoeg werd me sindsdien bevestigd dat de Cel Educatie en Preventie, in het bijzonder die van Luik, hervormd zal worden en dat het `mobiel verkeersparcours', bestemd voor basisscholen, geleidelijk zal verdwijnen.
Blijkbaar kan de Luikse cel het goede verloop van haar activiteiten niet meer verzekeren omdat de voertuigen van het parcours te oud zijn en niet meer rijden. Veel scholen hebben nochtans al een bezoek aan het parcours gereserveerd in de komende maanden, nog voor de volgende zomervakantie. In de andere cellen dreigt hetzelfde probleem zich binnenkort voor te doen, aangezien het wagenpark al oud is.
De minister sloot in zijn antwoord niet uit dat hij in algemene termen zou nadenken over de inzet van de totale capaciteit van de middelen die aan de Cel Educatie en Preventie zijn toegekend. Is de minister niet van mening dat de pedagogische rol van die diensten en de meerwaarde van hun activiteiten voor de kinderen op het vlak van verkeersveiligheid, maar ook op het vlak van ontwikkeling van burgerzin, belangrijk genoeg zijn om de `mobiele verkeersparcours' voor de basisscholen en de technische middelen die nodig zijn voor de goede werking ervan, te behouden?
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken.
Ik kom niet meer terug op het antwoord dat ik heb gegeven over de pedagogische meerwaarde die de Cel Educatie en Preventie in de verkeersopvoeding kan bieden.
Zoals op de Staten-Generaal van de verkeersveiligheid van 2007 is gezegd, moet een integraal beleid inzake verkeersveiligheid tot uiting komen in een aantal maatregelen die op vier hoofdlijnen zijn gebaseerd: weginfrastructuur; veiligheid van de voertuigen; verkeersregels; controle en sancties; bewustmaking, educatie, vorming en onderwijs.
De eenheidspolitie is uiteraard betrokken bij die vier hoofdlijnen, maar niet bij elke hoofdlijn in dezelfde mate.
Historisch gezien zijn de CEP's ontstaan bij de rijkswacht, toen de verkeersveiligheid en de verkeerseducatie exclusieve federale bevoegdheden waren. De rijkswacht heeft toen, zoals sommige gemeentelijke politiediensten, met eigen middelen geïnvesteerd in die educatieve opdracht, bij gebrek aan een gestructureerde aanpak door het nationaal onderwijs.
De institutionele context en de mobiliteit zijn intussen in al hun aspecten grondig gewijzigd. Onderwijs behoort nu tot de bevoegdheid van de gemeenschappen. Het is dus logisch dat zij de verkeerseducatie in hun bevoegdheden opnemen en dat de politie zich, zowel op lokaal als op federaal niveau, toespitst op de controle van de verkeersregels. Dat denkspoor bestaat nog steeds bij de federale wegpolitie.
Er moet echter ook rekening worden gehouden met de huidige budgettaire druk. De financiering van het materieel van de CEP's gebeurt door het Belgisch Instituut voor verkeersveiligheid, het BIVV. Die financiering volstaat momenteel niet om tegemoet te komen aan de noden, maar het budget van de federale politie is onvoldoende om dat tekort aan te vullen.
De heer Marc Elsen (cdH). - De vierde hoofdlijn - bewustmaking, educatie, vorming en onderwijs - is een vorm van investering in verkeersveiligheid. In de praktijk is de aandacht voor de vier hoofdlijnen niet even groot.
Ik dring nogmaals aan op het belang van de educatie. De minister heeft het historische overzicht van de rijkswacht, die met eigen middelen kon werken en over middelen beschikte om dat te doen, goed geschetst. Een globale organisatie zoals we vandaag kennen, met de bekende budgettaire middelen, maakt het moeilijk bepaalde activiteiten te blijven uitoefenen.
Onderwijs behoort inderdaad tot de bevoegdheid van de gemeenschappen. De gemeenschappen hebben evenwel ook een doelstelling met betrekking tot bewustmaking inzake verkeersveiligheid, die zelf een federale bevoegdheid is. Als de gemeenschappen dat aspect op zich moeten nemen, moeten ze gebruik kunnen maken van een samenwerkingsakkoord. We weten echter dat het financiële kader moeilijk is. Misschien moeten we echter in de toekomst dat denkspoor volgen.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt plaats donderdag 26 maart om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 19.10 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Crombé-Berton, in het buitenland, de dames Lizin en Smet, de heren Dubié en Roelants du Vivier, om gezondheidsredenen, de heer Martens, om familiale redenen.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 35
Tegen: 0
Onthoudingen: 20
Voor
Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Richard Fournaux, Joëlle Kapompolé, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Martine Taelman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Patrik Vankrunkelsven, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Olga Zrihen.
Onthoudingen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Hugo Coveliers, José Daras, Michel Delacroix, Vera Dua, Isabelle Durant, Louis Ide, Nele Jansegers, Geert Lambert, Freya Piryns, Guy Swennen, Marleen Temmerman, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke.
Wetsvoorstellen
Artikel 77 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap betreffende de onverenigbaarheden voor de leden van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap (van de heer Berni Collas c.s.; Stuk 4-1225/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot verbetering van de uitkeringen in het kader van de sociale verzekering in geval van faillissement voor zelfstandigen (van de heer Wouter Beke; Stuk 4-1223/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie met het oog op de invoering van een verbod op segmentering op basis van handicap of gezondheidstoestand in het verzekeringswezen (van mevrouw Helga Stevens c.s.; Stuk 4-1224/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, inzake de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs en de immobilisering van een voertuig als beveiligingsmaatregel (van de heer Pol Van Den Driessche c.s.; Stuk 4-1226/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer met betrekking tot de toegelaten maximumsnelheid op secundaire wegen (van de heer Patrik Vankrunkelsven; Stuk 4-1228/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement, houdende splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (van mevrouw Nele Jansegers c.s.; Stuk 4-1229/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek om de koper van een onroerend goed beter te beschermen bij benadeling inzake de oppervlakte (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 4-1230/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot aanpassing van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij aan de afschaffing van de doodstraf (van de heer Patrik Vankrunkelsven en mevrouw Martine Taelman; Stuk 4-1231/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie betreffende de top rond het zestigjarige bestaan van de NAVO (3 en 4 april 2009) (van de heren François Roelants du Vivier en Philippe Monfils; Stuk 4-1233/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
Bij boodschappen van 19 maart 2009 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:
Wetsontwerp tot wijziging van de financiële bepalingen van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België (Stuk 4-1218/1).
Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de belasting op de toegevoegde waarde (Stuk 4-1219/1).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 5 maart 2009 heeft de vice-eersteminister en minister van Financiën, aan de Senaat ter kennisgeving overgezonden, de tekst van de Overeenkomst tussen België en Tadzjikistan, ondertekend op 10 februari 2009.
Deze tekst zal tevens worden gepubliceerd op de website van de Federale Overheidsdienst Financiën www.fiscus.fgov.be.
Deze Overeenkomst werd nog niet aan de Kamers ter goedkeuring voorgelegd.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
(rolnummers 4457, 4458, 4460 en 4463, samengevoegde zaken);
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 13 maart 2009 heeft de arbeidsauditeur te Bergen overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidsauditoraat te Bergen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 10 maart 2009.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 16 maart 2009 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Gent overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van de Arbeidsrechtbank te Gent, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 12 maart 2009.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.