3-140

3-140

Belgische Senaat

3-140

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 15 DECEMBER 2005 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Verzoekschrift

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:
1º Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika, ondertekend te Durban op 8 juli 2002;
2º Overeenkomst tot regeling van de technische bijstand tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika, ondertekend te Pretoria op 18 oktober 2002 (Stuk 3-1361)

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Federale Democratische Republiek Ethiopië over bilaterale ontwikkelingssamenwerking, ondertekend te Addis Abeba op 9 april 2001 (Stuk 3-1365)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Regering van Nieuw-Zeeland inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, ondertekend te Brussel op 23 april 2003 (Stuk 3-1368)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake de bescherming van Afrikaans-Euraziatische trekkende watervogels, gedaan te 's Gravenhage op 15 augustus 1996 (Stuk 3-1376)

Wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, aangenomen te New York op 25 mei 2000, zoals het op 14 november 2000 door de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties is verbeterd (Stuk 3-1377)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004 (Stuk 3-1400)

Mondelinge vragen

Wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden (Stuk 3-1128)

Wetsvoorstel inzake de verbetering van de positie van het slachtoffer met betrekking tot de strafuitvoering (van mevrouw Nathalie de T' Serclaes en mevrouw Clotilde Nyssens, Stuk 3-927)

Wetsvoorstel betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van de gedetineerden (van de heer Stefaan De Clerck c.s., Stuk 3-759)

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (Stuk 3-1447) (Evocatieprocedure)

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de strijd tegen mensenhandel, economische uitbuiting en bedelarij» (nr. 3-1176)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, aangenomen te New York op 25 mei 2000» (nr. 3-1197)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over «reclame voor verbruikerskredieten» (nr. 3-1218)

Vraag om uitleg van de heer Wouter Beke aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over «de toepassing van het sociaal telefoontarief» (nr. 3-1202)

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen» (nr. 3-1187)

Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de erkenning van echtscheidingen in het buitenland» (nr. 3-1198)

Vraag om uitleg van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «de compensatie voor de hoge olieprijzen» (nr. 3-1209)

Vraag om uitleg van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over «de wreedheden jegens dieren die in de Volksrepubliek China worden gefokt met het oog op uitvoer van bont naar derde landen» (nr. 3-1208)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de aanhoudende gevechten in Darfour» (nr. 3-1193)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de situatie in Birma» (nr. 3-1216)

Vraag om uitleg van de heer Luc Paque aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de alternatieven voor bloedtransfusies» (nr. 3-1199)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Mobiliteit over «het verlies van lading bij vrachtwagens» (nr. 3-1210).

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de investeringen in nanotechnologie» (nr. 3-1217)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de gerechtelijke achterstand bij de politierechtbanken te Brussel» (nr. 3-1206)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de beschikbare ruimte voor de Nederlandse Orde van Advocaten te Brussel» (nr. 3-1207)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de politiecapaciteit voor de rechterlijke macht» (nr. 3-1211)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het verbod op lekken dat werd opgelegd aan Nederlandse advocaten» (nr. 3-1215)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de premies voor inbraakpreventie» (nr. 3-1203)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de ziekenhuisbacterie» (nr. 3-1201)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Werk over «de opmars van cyberverslaving» (nr. 3-1205)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin

(De vergadering wordt geopend om 15.15 uur.)

Verzoekschrift

De voorzitter. - Bij brieven van 29 november en 5 en 7 december 2005 hebben de heer Ovide Monin, burgemeester van Yvoir, de heer Guy Jeanjot, burgemeester van Tellin en de heer Didier d'Oultremont, burgemeester van Thimister-Clermont aan de Senaat overgezonden moties met het verzoek te ijveren voor de bevrijding van mevrouw Ingrid Betancourt en van de 3.000 politieke gevangenen in Colombia.

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de studie betreffende de sekten in België in opdracht van de FOD Wetenschapsbeleid» (nr. 3-910)

De heer Luc Willems (VLD). - Tot mijn verwondering kon ik in De Morgen van 13 december 2005 de conclusies lezen van een studie betreffende de sekten in België die werd uitgevoerd door de UCL in opdracht van de FOD Wetenschapsbeleid.

De onderzoekers zijn tot het besluit gekomen dat sekteleden niet psychologisch gemanipuleerd worden en dat sektelijsten moeten worden afgeschaft. Zij stelden eveneens dat een `cordon sanitaire' rond een sekte zinloos is.

De vrijheid van meningsuiting geldt uiteraard voor iedereen, maar aangezien het hier gaat om de besluiten van een studie die werd uitgevoerd in opdracht van de FOD Wetenschapsbeleid, kunnen wij als parlementsleden niet onverschillig blijven.

Wat was de beweegreden om deze studie te bestellen?

Welke was de juiste opdracht van de FOD Wetenschapsbeleid aan de onderzoekers?

Is de studie reeds officieel beschikbaar voor de regering en het parlement?

Ging het om een multidisciplinaire studie?

Werd er een onderscheid gemaakt tussen het religieuze aspect en de gehanteerde praktijken?

Hebben bepaalde sekten hun medewerking geweigerd?

Werden er suggesties gedaan voor wetswijzigingen?

Wat is het standpunt van de regering betreffende de invoering van een nieuwe wetgevende bepaling die misbruik van de psychische zwakte beteugelt?

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - De studie die de heer Willems deed opschrikken, past in het `Meerjarig onderzoeksprogramma over actuele problemen met betrekking tot de sociale cohesie over de periode 2001 tot 2005'. Met dat programma wil de federale overheid haar wetenschappelijke kennis over een aantal relevante thema's vergroten.

Het thema van de sekten werd in dit programma opgenomen, omdat uit de werkzaamheden van de parlementaire onderzoekscommissie over de sekten was gebleken dat dit fenomeen verder moest worden bestudeerd en omdat ook het Informatie- en adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties behoefte heeft aan een ruimere kennis ter zake.

De wetenschappers kregen de opdracht om een empirische studie te maken over de psychologische factoren die bepalend zijn voor het toetreden tot een sekte, en om na te gaan hoe de wetgeving ter zake kan worden verbeterd.

Het eindrapport is uitgegeven bij Academia Press in Gent. De bevoegde ministers en de bibliotheek van het Parlement zullen begin 2006 een exemplaar van het rapport ontvangen. Een samenvatting van het rapport staat op de website van het federale departement Wetenschapsbeleid www.belspo.be/fedra.

De onderzoeksopdracht werd gegeven aan een gemengd team van psychologen en juristen. Het empirische onderzoek werd uitgevoerd door een ploeg van psychologen onder leiding van prof. Saroglou. De resultaten van dit onderzoek werden mede verwerkt door een ploeg van juristen onder leiding van prof. Christians.

Het onderzoek werd gevolgd door een begeleidingscomité waarvan onder andere de professoren sociologie Dobbelaere en Voyé deel uitmaakten. Zij hebben regelmatig commentaar op het onderzoek gegeven.

Bij seminaries werden andere onderzoekers uitgenodigd om commentaar te formuleren op het verloop van het onderzoek. Zo heeft ook professor Kerkelijk Recht Rik Torfs, zijn visie op de problematiek gegeven.

Het onderzoek werd dus interdisciplinair gevoerd en begeleid.

Het religieuze aspect als zodanig was geen thema van het onderzoek.

Een aantal als sektarisch betitelde organisaties hebben aan het onderzoek meegewerkt, maar de Scientologykerk en Opus Dei hebben hun medewerking geweigerd.

De hoofdstukken 14 en 15, evenals de conclusies van het onderzoeksrapport, bevatten een aantal commentaren en voorstellen in verband met wetswijzigingen, die zullen worden voorgelegd aan de parlementsleden en/of de bevoegde ministers.

De heer Luc Willems (VLD). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik weet echter nog steeds niet waarom die studie werd besteld en wat de precieze doelstelling ervan is.

Bovendien zou één van beide professoren die het onderzoek hebben geleid, nauwe banden met Opus Dei onderhouden, zoals blijkt uit een document dat ik toegespeeld kreeg. Ik zal dat document aan de minister overhandigen.

Bij studies die dienen om het wetgevend werk en het beleid te ondersteunen, moet mijns inziens de neutraliteit gewaarborgd zijn.

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Ik deel de mening van de heer Willems omtrent de vereiste neutraliteit.

Mondelinge vraag van de heer Wouter Beke aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken en aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «het stookoliebeleid van de regering» (nr. 3-918)

De heer Wouter Beke (CD&V). - Op 9 september besliste de regering tot een reeks stookoliemaatregelen op korte en lange termijn.

Zo zou de stookoliefactuur maandelijks kunnen worden afbetaald. Uit een enquête van Test-Aankoop blijkt echter dat het door de regering voorgestelde systeem niet werkt.

Een tweede maatregel is de vaste eenheidsprijs, ongeacht de bestelde hoeveelheid, maar ook dat is nog niet gerealiseerd.

Een derde maatregel is een korting van 17,35% op de stookolieprijs. De maatregel is in uitvoering, maar de meeste kopers hebben nog niets ontvangen van de overheid ingevolge problemen bij de FOD Financiën. Bovendien geldt de maatregel maar tot 31 december 2005.

Daarnaast zou ook nog de bijdrage van het stookoliefonds worden verhoogd.

De maatregelen op lange termijn zijn nog niet in uitvoering gebracht. Er heerst nog onzekerheid over de inwerkingtreding en de effectiviteit.

We stellen vast dat de olieprijzen op de internationale markten nog niet gedaald zijn, zodat de burger zich nog altijd zorgen maakt.

Hoe staat het met de gespreide maandelijkse betalingen? Hoe zullen ze concreet worden gerealiseerd?

Hoe zal de regering werk maken van de beloofde vaste eenheidsprijs?

Wat zal er gebeuren na 1 januari 2006?

Ik verneem dat er bij de leveranciers een zwarte lijst van wanbetalers zou bestaan. Ze kunnen nochtans maar op die lijst worden geplaatst als de voorwaarden van de wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer worden vervuld.

Is de minister hiervan op de hoogte? Wat zal de minister doen om te voorkomen dat mensen onterecht op die zwarte lijst terechtkomen?

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Tot op vandaag bestaat er geen enkele wettelijke basis die de stookolieleveranciers verplicht een gespreide betaling en een vaste eenheidsprijs te hanteren. Honderdzevenenveertig bedrijven aanvaarden vandaag een gespreide betaling en passen een vaste eenheidsprijs toe, maar ze doen dat op volkomen vrijwillige basis.

Met de programmawet en het koninklijk besluit dat er uitvoering aan zal geven, wordt een wettelijke basis gecreëerd voor de beslissing van de ministerraad van 23 september betreffende de gespreide betaling en de vaste eenheidsprijs. Voor de tussenperiode wordt voortdurend overleg gepleegd met de sector en de uitvoering van de maatregel wordt nu al voorbereid.

Overigens is Test-Aankoop geen controleorganisme of een sectorregulator, maar gewoon een verbruikersorganisatie zoals er nog zijn.

Het beleid waartoe de regering zich op 9 en 23 september 2005 betreffende de stookolie heeft verbonden, wordt uitgevoerd zoals gepland.

Volgens de inlichtingen van de minister van Financiën heeft de maatregel de staat een aanzienlijk bedrag gekost voor de periode tussen 1 juni 2005 en 31 december 2005. Daarom aarzelt hij om de maatregel te verlengen in 2006.

Het bestaan van een zwarte lijst heb ik net als de heer Beke via de krant vernomen. Het bestaan ervan wordt ontkend en ik weet ook niet of die lijst effectief bestaat. Ikzelf en andere ter zake bevoegde ministers zullen er alleszins nauwlettend voor waken dat als zo een lijst er zou komen de wettelijke voorschriften worden gerespecteerd. De wet beschermt immers ook de mensen die zich soms in een moeilijke situatie bevinden.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Voor de burgers in ons land is het belangrijk te weten of een aantal maatregelen na 1 januari 2006 worden verlengd.

Voorbije zomer werd mij voor het eerst het bestaan van de zwarte lijst gesignaleerd. Ik heb toen een aantal schriftelijke vragen gesteld aan de minister van Consumentenzaken om haar standpunt ter zake te kennen en om te vragen of zij een onderzoek zou instellen en eventueel de nodige beleidsmaatregelen zou nemen. Ik heb nog steeds geen antwoord gekregen. Wanneer men de belangen van de consument wil verdedigen, zou het nuttig zijn dit soort vragen beter op te volgen en niet alleen te reageren wanneer de pers er maanden later over bericht.

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:
1º Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika, ondertekend te Durban op 8 juli 2002;
2º Overeenkomst tot regeling van de technische bijstand tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika, ondertekend te Pretoria op 18 oktober 2002 (Stuk 3-1361)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Hermans verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1361/1.)

-De artikelen 1 tot 4 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Federale Democratische Republiek Ethiopië over bilaterale ontwikkelingssamenwerking, ondertekend te Addis Abeba op 9 april 2001 (Stuk 3-1365)

Algemene bespreking

De voorzitter. - De heer Galand verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1365/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Regering van Nieuw-Zeeland inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, ondertekend te Brussel op 23 april 2003 (Stuk 3-1368)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Van de Casteele verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1368/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake de bescherming van Afrikaans-Euraziatische trekkende watervogels, gedaan te 's Gravenhage op 15 augustus 1996 (Stuk 3-1376)

Algemene bespreking

De voorzitter. - De heer Cornil verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1376/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, aangenomen te New York op 25 mei 2000, zoals het op 14 november 2000 door de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties is verbeterd (Stuk 3-1377)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Zrihen verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1377/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004 (Stuk 3-1400)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Hermans verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1400/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van mevrouw Stéphanie Anseeuw aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over «de rechten van vliegtuigpassagiers» (nr. 3-915)

De voorzitter. - De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit, antwoordt namens mevrouw Freya Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken.

Mevrouw Stéphanie Anseeuw (VLD). - De eengemaakte Europese markt inzake luchtverkeer heeft vele voordelen meegebracht voor de passagiers. Ze kunnen genieten van lagere tarieven en ze hebben een bredere keuze van luchtvaartmaatschappijen. Vliegtuigpassagiers staan echter in een zwakke positie als hen onrecht wordt aangedaan door de vliegtuigmaatschappijen. Als ze in België een vlucht boeken, moeten ze de voorwaarden aanvaarden die de luchtvaartmaatschappij uitvaardigt. De contractvoorwaarden zijn hen dikwijls onbekend. Als de vluchten vertraging hebben of, erger nog, worden geschrapt, hangen de passagiers af van de goodwill van de luchtvaartmaatschappijen. Zeker als de passagiers ver van huis zijn of een tussenlanding maken hebben ze niet veel keuze. Ook hebben de passagiers recht op een zekere dienstverlening die sommige maatschappijen niet altijd aanbieden. Het is voor de passagier/consument dan ook cruciaal dat een minimumvergoeding wordt toegekend aan passagiers van wie de vlucht is afgeschaft, die geweigerd worden op een vlucht door overboeking of wier vlucht vertraging heeft.

Vreemd genoeg is in Europa sinds 17 februari van dit jaar een reglement van kracht over de rechten van vliegtuigpassagiers in geval van geannuleerde vluchten, vertragingen of overboeking. De EU-lidstaten moeten dat reglement wel afdwingbaar maken in hun intern recht. Hier wringt het schoentje: België zit stil, in tegenstelling tot de buurlanden. De Europese Commissie heeft dan ook een proces tegen België opgestart voor het EU-Hof van Justitie.

Wanneer zullen consumenten recht hebben op een minimumvergoeding wanneer ze een ticket hebben geboekt en hun vlucht geannuleerd wordt, vertraging oploopt of overboekt is?

Werd het afdwingbaar maken van het Europees Reglement ter bescherming van de luchtvaartpassagiers al formeel geagendeerd en behandeld op de Ministerraad? Zo ja, wanneer en wat hield de notificatie in? Zo neen, waarom niet?

Gaat de minister bijkomende maatregelen treffen teneinde de rechten van de vliegtuigpassagiers verder te verbeteren en, zo ja, om welke maatregelen gaat het en wanneer zullen ze van kracht worden?

Wat zijn de oorzaken van de vertraging in het opleggen van een sanctiestelsel tegen de vliegtuigmaatschappijen die de rechten van de passagiers schenden? Heeft de minister hieromtrent overleg gepleegd met de vice-eerste minister en minister van Justitie? Aan welke sanctiemechanismen denkt de minister?

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - De consumentenrechten opgenomen in de Europese verordening van 17 februari 2005 zijn in ons land ook sinds die dag van kracht. De consumenten kunnen zich met hun klachten tot mijn administratie richten. Het telefoonnummer en het internetadres waarop klachten kunnen worden ingediend, worden in de Belgische luchthavens bekendgemaakt.

De Belgische regering heeft al een wetsontwerp uitgewerkt dat de sancties voor de vliegtuigmaatschappijen bepaalt. Het werd in het kader van de betrokkenheidsprocedure voor advies aan de gewesten voorgelegd. Het Waals Gewest heeft vóór de zomer geantwoord en het Brussels Gewest heeft zijn advies tijdens de zomer meegedeeld. Het Vlaams Gewest heeft ondanks herhaalde aansporingen van mijn departement nog geen antwoord gegeven. De Raad van State heeft ondertussen een advies verleend onder voorbehoud van wijzigingen die na het advies van de Vlaamse regering eventueel moeten worden aangebracht. Omdat Vlaanderen blijft talmen, heeft België nu een Europese procedure aan zijn been.

De Europese ministers van Transport en het Europees Parlement hebben een informeel akkoord bereikt over een tekst die de rechten van de mindervalide passagiers regelt, zodat noch de luchthavens noch de vliegtuigmaatschappijen reizigers zonder reden kunnen weigeren. Alleen internationaal erkende veiligheidscriteria kunnen nog worden ingeroepen om passagiers te weigeren.

Zodra we het advies van de Vlaamse regering hebben ontvangen, kan de Belgische regering een sanctie vanwege het Europees Hof voor Justitie vermijden.

Mondelinge vraag van de heer Lionel Vandenberghe aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de geheime NAVO-akkoorden die ten tijde van de Koude Oorlog zijn opgesteld» (nr. 3-911)

De voorzitter. - De heer Peter Vanvelthoven, minister van Werk, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Naar aanleiding van de verontrustende berichten over geheime CIA-vluchten is in verschillende Europese landen heel wat opschudding ontstaan. Mijn vraag gaat over de geheime NAVO-akkoorden.

Ten tijde van de Koude Oorlog hebben de NAVO-leden akkoorden gesloten over het militair gebruik van het Europese grondgebied. Die akkoorden regelen ook het militair gebruik van Belgisch grondgebied door de NAVO-partners. De Koude Oorlog ligt intussen al vijftien jaar achter ons en de huidige internationale geopolitieke situatie is niet meer die van de jaren tachtig. Bovendien blijkt nu dat op Europese basissen zaken zijn gebeurd die geen openbaarheid verdragen.

In het regeerakkoord is overeengekomen dat tijdens de huidige regeerperiode opnieuw over deze NAVO-akkoorden moet worden onderhandeld. In februari 2004 antwoordde minister Flahaut op mijn vraag over deze geheime akkoorden dat er `een gezamenlijke werkgroep van Defensie en Buitenlandse Zaken werd opgericht die de technische aspecten van de kwestie onderzoekt om de regering vervolgens toe te laten de kwestie met de internationale partners aan te kaarten'. De gebeurtenissen die vorige week aan het licht kwamen vormen een aanleiding om opnieuw over deze akkoorden te onderhandelen.

Tot welke conclusies kwam de gezamenlijke werkgroep die het opnieuw onderhandelen over de NAVO-akkoorden moet voorbereiden? Heeft België deze nieuwe onderhandeling al op de internationale agenda geplaatst? Welke initiatieven zal de minister nemen om, ter uitvoering van het regeerakkoord, het opnieuw onderhandelen over de akkoorden op de agenda van de NAVO te brengen?

De heer Peter Vanvelthoven, minister van Werk. - Namens collega De Gucht kan ik het volgende antwoord geven.

De akkoorden waarnaar verwezen werd, maken de doorgang en het verblijf in België mogelijk van troepen en daarmee verbonden uitrusting van landen die met België verbonden zijn in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie. Ze werden afgesloten op basis van het solidariteitsprincipe tussen de NAVO-leden inzake de veiligheid en eerbiedigen artikel 52.1 van het Handvest van de Verenigde Naties. Dat artikel bepaalt dat de staten akkoorden kunnen sluiten met het oog op het behoud van de vrede en de internationale veiligheid en dus een militaire alliantie kunnen sluiten, voor zover deze de doelstellingen en de principes van de Verenigde Naties respecteren.

De herziening van de akkoorden die tijdens de Koude Oorlog in NAVO-verband werden afgesloten omwille van het feit dat de internationale situatie is gewijzigd, is geen eenvoudige zaak. Om te beginnen moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kaderakkoorden die tussen de geallieerden in het NAVO-kader werden getekend, en de bilaterale uitvoeringsakkoorden die tussen België en de natiestaten-leden van de alliantie werden gesloten. Er moet een precieze inventaris worden gemaakt van de bilaterale akkoorden en van de natiestaten waarmee ze werden afgesloten.

Volgens een voorlopige inventaris van de juridische diensten van het hoofdkwartier van Defensie wordt het aantal bilaterale verdragen op meer dan tweehonderd geschat. Meestal gaat het over complexe militair-technische bepalingen waarvan eerst de relevantie moet worden geëvalueerd op basis van de evolutie van de nieuwste uitrusting en transportmiddelen, maar ook van de huidige herschikking van de geallieerde troepen in Europa. Ook de gevolgen van de transformatiedebatten die een verhoogde flexibiliteit en een snellere inzetbaarheid van de NAVO-middelen beogen en die tegen de NAVO-top van november 2006 beëindigd zullen zijn, moeten in rekening worden gebracht.

De minister van Defensie laat de akkoorden daarom evalueren door een werkgroep. Dat is een werk van lange adem, waarbij ook de diensten van minister De Gucht betrokken zijn. Daarna wordt op basis van de besluiten van het eerste onderzoek overgegaan tot overleg met de geallieerden waarmee de wederzijdse akkoorden werden gesloten - Canada, de Verenigde Staten, Nederland, Duitsland - en moet erover worden gewaakt dat het solidariteitsprincipe behouden blijft.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Het eerste deel van het antwoord was vrij uitvoerig, maar het tweede deel, over de werkgroep, blijft heel vaag. Ik zal dus opnieuw een vraag moeten stellen. De werkgroep is opgericht, maar is hij ook al bijeen geweest? Ik vermoed van niet, maar als dat toch het geval zou zijn, wat zijn dan de concrete resultaten? Dit onderwerp staat immers in het regeerakkoord en voor de meerderheid is het regeerakkoord nog altijd heilig.

Mondelinge vraag van mevrouw Fatma Pehlivan aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Werk over «de bilaterale akkoorden inzake de officiële feestdagen» (nr. 3-912)

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Op 13 december 1976 heeft België een aantal bilaterale akkoorden geratificeerd over de tewerkstelling van vreemde onderdanen in België, onder meer met Marokko, Turkije en Tunesië.

In elk van die bilaterale akkoorden is bepaald dat de betrokken werknemers de arbeid mogen onderbreken op de wettelijke feestdagen in hun land van oorsprong. Alleen in het akkoord met Turkije is een beperking opgenomen. Turkse werknemers mogen in België de arbeid slechts onderbreken op 29 oktober en op twee andere wettelijke en religieuze feestdagen, namelijk het suikerfeest en het offerfeest. Voor die dagen ontvangen zij geen loon, maar het verzuim wordt niet als ongeoorloofd beschouwd.

De werknemers van de moslimlanden waarmee België een bilateraal akkoord heeft afgesloten kunnen zich nog steeds beroepen op de mogelijkheid tot onbetaald verzuim onder de voorwaarden van het bilateraal akkoord. De jongste jaren is de situatie voor veel van deze mensen echter veranderd. Velen onder hen hebben nu ook de Belgische nationaliteit.

Kunnen de mensen die zich hebben laten naturaliseren, zich nog beroepen op de mogelijkheden inzake onbetaald verzuim voor de twee vermelde religieuze feestdagen?

De heer Peter Vanvelthoven, minister van Werk. - Artikel 3 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van Internationaal Privaatrecht bepaalt dat de vaststelling of een natuurlijk persoon de nationaliteit heeft van een staat wordt beheerst door het recht van de betrokken staat. Dit is niet nieuw. Het bevestigt de oplossing van het Verdrag van Den Haag van 12 april 1930.

Volgens hetzelfde artikel 3 wordt op onweerlegbare wijze vastgelegd dat een Belg die een andere nationaliteit bezit door de Belgische overheden steeds als Belg wordt beschouwd.

Dat impliceert dat zodra personen van buitenlandse origine de Belgische nationaliteit aannemen de bepalingen van een bilateraal akkoord met hun land van oorsprong niet meer op hen van toepassing zijn. Dit geldt ook voor personen met meerdere nationaliteiten, gezien de Belgische overheden ze steeds als Belg zullen beschouwen. De genaturaliseerde personen zullen dus geen beroep meer kunnen doen op de mogelijkheden inzake onbetaald verzuim voor de twee vermelde religieuze feestdagen.

Mondelinge vraag van de heer Philippe Mahoux aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de recente verklaringen van de Iraanse president» (nr. 3-907)

De voorzitter. - De heer Peter Vanvelthoven, minister van Werk, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Philippe Mahoux (PS). - De Iraanse president, Mahmoud Ahmadinejad, heeft woensdag opnieuw verklaard dat de holocaust een mythe is die de Europeanen gebruiken om in het hart van de moslimwereld een joodse staat op te richten.

Ahmadinejad verklaarde voor duizenden mensen het volgende: `Ze hebben een mythe gecreëerd met de naam "massamoord op de joden", en ze beschouwen die als belangrijker dan god, godsdienst en de profeten zelf'.

De Iraanse president is van oordeel dat de Europeanen misdaden begaan hebben tegen de joden en bijgevolg moeten de Europeanen, de Verenigde Staten of Canada maar een deel van hun territorium afstaan zodat de joden er een eigen staat kunnen vestigen.

`Als jullie deze grote misdaad hebben begaan, waarom moet de onderdrukte Palestijnse natie dan de prijs betalen?' vraagt Ahmadinejad. Hij vindt dat de Europeanen voor de schadeloosstelling zelf maar moeten opdraaien.

Ahmadinejad zei ook dat het Westen de moslims kwaad heeft gedaan, hun landen is binnengevallen en hun rijkdommen heeft geplunderd. Ayatollah Ali Khamenei verleende zaterdag zijn steun aan de president die internationaal protest veroorzaakt had door de Europeanen te suggereren een Joodse staat op hun grondgebied te creëren en de holocaust in twijfel te trekken.

Khamenei had in oktober jongstleden al uitspraken van Mahmoud Ahmadinejad gesteund, die dezelfde teneur hadden.

Ik steun de rechten van het Palestijnse volk op een staat binnen vaste en onvervreemdbare grenzen op grond van de visie `twee volkeren, twee staten', maar dat belet niet dat ik die schandelijke en onaanvaardbare uitspraken aanklaag.

Hoe staat België tegenover die verklaringen? Heeft de Belgische regering een demarche gedaan bij de Iraanse overheid?

De heer Peter Vanvelthoven, minister van Werk. - Ook ik was diep getroffen door de schandelijke uitspraken van de Iraanse president, Mahmoud Ahmadinejad, op 8 december in Zahedan. Die verklaringen komen bovenop de eveneens onaanvaardbare verklaringen die hij op 26 oktober jongstleden aflegde tijdens de conferentie World without Zionism.

Ik heb die verklaringen van 26 oktober en 8 december namens België resoluut veroordeeld.

De Iraanse ambassadeur te Brussel werd daags na 26 oktober ontboden op het departement Buitenlandse Zaken om hem onze verontwaardiging en ongerustheid over de gezagsdragers van de Islamitische Republiek Iran mee te delen. België vond het, naar het voorbeeld van de lidstaten van de Europese Unie, nodig om nog op andere manieren uiting te geven van zijn diepe verontwaardiging.

Ik verwijs naar de verklaring van minister De Gucht van 9 december. Hij was van oordeel dat president Ahmadinejad met zijn verklaringen bewijst dat hij een onverzettelijke vijand is van de staat Israël, die volgens hem geen bestaansrecht heeft.

Ik voeg eraan toe dat de woorden van president Ahmadinejad in strijd zijn met de geest en letter van het Handvest van de Verenigde Naties, een organisatie waarvan zowel Israël als Iran deel uitmaken. Die verklaringen worden afgelegd een maand nadat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie heeft goedgekeurd over de plicht tot herdenking en tot educatie van de toekomstige generaties in verband met de holocaust.

Ik onderstreep dat de 191 leden van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties die resolutie hebben goedgekeurd, dus ook de vertegenwoordiger van de Islamitische Republiek Iran.

België steunt, net als de partners van de Europese Unie, onvoorwaardelijk het wettelijke bestaansrecht van de staat Israël. De oprichting van Israël is trouwens gebaseerd op een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het Israëlisch-Palestijns conflict mag geen voorwendsel zijn om het bestaansrecht van Israël ter discussie te stellen.

We zijn trouwens van oordeel dat de erkenning van het fundamentele bestaansrecht van de staat Israël de voorwaarde is voor een rechtvaardige en duurzame oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict. Iran zou zich als laatste staat verzetten tegen een oplossing waarbij de twee staten naast elkaar leven binnen vaste en erkende grenzen.

België en de Europese Unie bestrijden met kracht alle verklaringen en demonstraties die blijk geven van antisemitisme. Als die verklaringen door een staatshoofd worden afgelegd, kan dat nog minder worden aanvaard en maken we ons daar zorgen over.

Ik wil namens België ook mijn bezorgdheid uiten over de alsmaar toenemende onverzettelijkheid van de nieuwe Iraanse regering op het internationale niveau. Ik ben ervan overtuigd dat president Ahmadinejad met zijn verklaringen schade berokkent aan de positie van zijn land als verantwoordelijke partner in de internationale gemeenschap.

Ook de Europese Unie heeft initiatieven genomen. De Britse minister van Buitenlandse Zaken, Jack Straw, publiceerde op 9 december namens de Unie, die hij op dit ogenblik voorzit, een verklaring met daarin de resolute veroordeling van de uitspraken van president Ahmadinejad. In de Verklaring over het Midden-Oosten die de Staats- en regeringshoofden van de Europese Unie in de Europese Raad van 15 en 16 december zouden moeten goedkeuren, zal die veroordeling worden herhaald.

Mondelinge vraag van de heer Josy Dubié aan de minister van Buitenlandse Zaken over «het doodzwijgen van een rapport omtrent de Israëlische politiek in Oost-Jeruzalem» (nr. 3-913)

De voorzitter. - De heer Peter Vanvelthoven, minister van Werk, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Volgens Le Monde van 14 december hebben de Europese ministers van Buitenlandse zaken op 12 december beslist een alarmerend verslag over het Israëlisch beleid in Oost-Jeruzalem te begraven.

Dit verslag was door Europese diplomaten met opdracht in Jeruzalem opgesteld. Het brengt verslag uit over de wil van Israël om het gedeelte van de stad dat in 1967 werd veroverd aan te hechten, wat volgens de auteurs van het rapport een hypotheek legt op de kansen voor een vredesakkoord.

Kan de minister deze inlichtingen bevestigen of ontkennen?

Als het bericht wordt bevestigd, kan hij ons zeggen waarom deze beslissing werd genomen?

Neemt België resolutie 242 van de VN-Veiligheidsraad nog in acht over de teruggave van het grondgebied dat sedert 1967 door Israël wordt bezet in ruil voor vrede?

Kan de minister bevestigen dat het Belgische standpunt nog steeds gebaseerd is op het beginsel van internationaal recht dat grondgebied niet met geweld mag verworven worden?

De heer Peter Vanvelthoven, minister van Werk. - De informatie die in Le Monde is verschenen klopt niet helemaal.

Het was nooit de bedoeling om het verslag zelf te publiceren, maar wel een analyse van de EU, die gebaseerd was op het verslag.

De ministers hebben niet beslist om die analyse te begraven. Ze hebben verkozen om ze niet openbaar te maken, wat iets anders is.

De EU-Raad Algemene Zaken en Buitenlandse betrekkingen van 21 november had de bevoegde instanties ermee belast een gedetailleerde analyse van de Europese Unie over Oost-Jeruzalem te maken die tijdens de volgende sessie van de Raad Algemene zaken en Buitenlandse betrekkingen zou worden aangenomen en bekendgemaakt.

Die analyse is een intern document. Het is een van de instrumenten die ter beschikking van de Raad en de EU-lidstaten worden gesteld om de situatie in de Palestijnse gebieden en in Israël te evalueren.

Tijdens de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse betrekkingen van 12 december 2005 hebben de ministers de politieke opportuniteit van de publicatie van het rapport besproken. Men had het gevoel dat de publicatie niet raadzaam was. Ze zou gezien worden als een inmenging in het lopende verkiezingsproces, zowel in Israël als in de Palestijnse gebieden.

De toestand ter plaatse was bovendien veranderd sedert de opstelling van het rapport.

Minister De Gucht heeft de pers hierover trouwens gebrieft vlak na de vergadering van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse betrekkingen. In een bericht van het agentschap Belga van 12 december 2005, dat om 18.30 u werd verspreid, wordt de zienswijze van de ministers toegelicht. Daarin staat dat als de EU een geloofwaardige partner (van het vredesproces in het Midden-Oosten) wil blijven, ze zich niet mag mengen in het verkiezingsproces en zich na de verkiezingen zal uitspreken.

Sedert de maand juli heeft de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse betrekkingen van de EU het vredesproces in het Midden-Oosten meermaals besproken. De Raad heeft telkens een zeer duidelijke boodschap gestuurd aan de Israëlische autoriteiten over de noodzaak om de weg van het stappenplan en het internationaal recht te volgen. De Raad heeft zeer uitdrukkelijk zijn bezorgdheid geuit over de situatie in Oost-Jeruzalem en over de acties van de Israëlische regering.

Het antwoord op uw twee andere vragen is dus duidelijk ja.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Het rapport bestaat en kan geraadpleegd worden. Ik beschik over een exemplaar en The Guardian heeft er grote delen uit gepubliceerd. Ik vind het eigenaardig dat men er niet officieel kennis van kan nemen.

Het klopt dat het rapport enige invloed kan hebben op de verkiezingen in Israël. Juist daarom is het interessant. Door de verspreiding ervan zouden de Israëlische kiezers kennis kunnen krijgen van het standpunt van de Europese Unie over de politieke uitdagingen waar ze voor staan.

Deze beslissing valt te betreuren.

Mondelinge vraag van de heer Hugo Coveliers aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de organisatie en de uitoefening van de geneeskunde» (nr. 3-906)

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Er is destijds heel wat te doen geweest om de koninklijke besluiten nummer 78 en 79 van 10 november 1967. Het Hoog Comité van toezicht deed zelfs een huiszoeking op de kanselarij van de eerste minister onder leiding van de heer Vermeulen, die daar later trouwens de rekening voor heeft gepresenteerd gekregen. Er werd beweerd dat die koninklijke besluiten na de ondertekening door de Koning nog zouden zijn gewijzigd. De hele geschiedenis komt vandaag terug onder de aandacht omdat men volop bezig is de Orde van geneesheren en de diverse andere ordes te wijzigen en omdat de organisatie van Orde van geneesheren precies op die koninklijke besluiten gebaseerd is.

Bij de hervormingsvoorstellen frappeert het mij dat daar opnieuw allerlei vzw's bij worden betrokken. Sommige daarvan zijn niet rechtsgeldig, omdat ze bijvoorbeeld geen ledenlijsten hebben ingediend en ze daardoor volgens de nieuwe wet op de vzw's geen rechtspersoonlijkheid meer hebben. De wet op de vzw's bepaalt ook dat vzw's wier begroting een bepaald bedrag overschrijdt, hun jaarrekeningen moeten bekendmaken. Nu weet iedereen dat de ziekenfondsen een omzet hebben waarvan de meeste handelaars maar kunnen dromen. Hun begroting is zelfs een heel stuk groter dan die van de politieke partijen.

En toch blijft de minister met deze vzw's verder werken. Normaal zou de overheid het goede voorbeeld moeten geven en zou de minister deze vzw's duidelijk moeten zeggen dat ze pas aan besprekingen kunnen deelnemen, als ze hun wettelijke verplichtingen zijn nagekomen.

Zal de minister na veertig jaar eindelijk de onduidelijkheid over de legaliteit van de koninklijke besluiten van 1967 uit de wereld helpen?

Zal hij ervoor zorgen dat de deelnemers aan de gesprekken over de hervorming van de Orde van geneesheren geen individuen zijn die alleen maar beweren namens een of andere vereniging te spreken? Zal hij daarom de rechtskracht van de vzw's controleren en de personen wier vzw niet in orde is, meedelen dat ze niet meer voor de gesprekken uitgenodigd worden?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Er werden inderdaad enkele wetsvoorstellen ingediend in verband met de Orde van geneesheren en de Orde der apothekers. De debatten hierover worden verwacht in het eerste kwartaal van 2006. Deze wetsvoorstellen bevatten elementen die ik steun.

Voor de vraag in verband met de wetgeving op de vzw's verwijs ik naar de minister van Justitie, aangezien dit niet tot mijn bevoegdheid behoort.

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Sommigen vragen zich af waarom België steeds verder wegzakt in de ranking van corruptielanden van Transparency International. De manier waarop de minister deze vraag heeft beantwoord, bevordert de perceptie van België als een corrupt land. Ik had een precieze vraag, namelijk of iets zal worden gedaan aan de algemeen bekende gebreken van de koninklijke besluiten van 1967. Iedereen weet dat bepaalde vzw's die deelnemen aan de besprekingen, niet rechtsgeldig zijn samengesteld. Ze voldoen niet aan de bepalingen van de wet op de vzw's. De minister verwijst naar de minister van Justitie, maar die zei dat de minister van Volksgezondheid bevoegd is. Wie wordt nu voor de gek gehouden?

Mondelinge vraag van de heer Paul Wille aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de namaak van XTC-pillen» (nr. 3-909)

De heer Paul Wille (VLD). - Verdovende middelen zijn bij wet verboden, maar we zien dat het verbruik ervan blijft stijgen. Mijn vraag gaat meer bepaald over XTC en over de rol van de overheid op dat vlak.

Op jongerenfuiven laten lange rijen gebruikers testen wat ze gebruiken en prijzen de dealers de tests aan om de deugdelijkheid van hun drugs te bewijzen.

Is de minister op de hoogte van de schrikwekkende trend van toenemend druggebruik?

Worden er initiatieven genomen om die trend onder controle te krijgen? Welke houding neemt de overheid aan? Een fatalistische of een rigoureuze? Voert ze een gedoogbeleid?

Wat is de mening van de minister omtrent het gebruik van pillentesters in discotheken? Zijn die pillentesters mogelijk in de huidige stand van de wetgeving? De voorganger van de minister, de heer Verwilghen, antwoordde in een andere assemblee aan Dominiek Lootens-Stael dat hij degenen die de testen uitvoeren absoluut afkeurt. Overweegt de minister de pillentesters te verplichten of te gedogen in discotheken?

In een tekst van Animo, de jongerenbeweging van de SP.A, las ik dat schadelijke producten niet schadelijker moeten worden gemaakt door illegaliteit, winstbejag of non-controle en dat ook pillentesters perfect passen binnen zulk een beleid. Met die mening kan ik akkoord gaan.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - XTC-pillen worden aangemaakt in laboratoria en zijn per definitie het product van een chemische bereiding. Het zijn dus synthetische drugs in de letterlijke betekenis van het woord. Het lijdt geen twijfel dat ze onder welke vorm dan ook schadelijk zijn voor de gezondheid. Dat is ook de hoofdreden waarom ze zijn opgenomen in de lijst van verboden producten. Afgezien van het verbod is het onze voortdurende bekommernis om de schadelijke invloed van die pillen op de volksgezondheid te beperken.

Met de regelmaat van een klok worden er bewustmakingscampagnes gevoerd om te waarschuwen voor het gebruik van pillen die als XTC worden verkocht. Sommige van die pillen dragen immers hetzelfde logo, maar hebben niet dezelfde samenstelling.

Daarnaast wordt ook een beroep gedaan op het Early Warning System, waarbij snel informatie kan worden uitgewisseld over de risico's van bepaalde nieuwe synthetische drugs. In België functioneert het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid als centraal meldpunt. Elk van de gemeenschappen beschikt bovendien nog over een regionaal meldpunt.

Het systeem van de zogenaamde pillentesters in discotheken of op festivalweiden is om diverse redenen omstreden.

Uit strafrechtelijk oogpunt bestaat er geen twijfel over dat deze praktijk verboden is. Wie de test uitvoert, kan niet alleen worden beschouwd als bezitter van drugs, maar ook als iemand die het gebruik ervan door anderen vergemakkelijkt. Ook het vergemakkelijken van drugsgebruik wordt in het strafrecht als een misdrijf beschouwd.

Om die reden kan het gebruik van die testers dan ook niet worden verplicht. Die testers mogen alleen worden gebruikt, als het openbaar ministerie zijn medewerking eraan verleent. Het openbaar ministerie moet het gebruik ervan dus uitdrukkelijk gedogen.

Ik heb hierover gesproken met het college van procureurs-generaal. We zijn ons ervan bewust dat het niet volstaat te zeggen dat het om een verboden en gevaarlijk product gaat. Mensenlevens kunnen gered worden als dergelijke tests op een gerichte, gecontroleerde wijze worden uitgevoerd en goed omkaderd worden. Het college van procureurs-generaal houdt deze kwestie nog in beraad.

In het verleden zijn er al een aantal experimenten geweest inzake volksgezondheid. Ik denk bijvoorbeeld aan de inzameling van spuiten. Er zou aan eenzelfde experiment kunnen gedacht worden zodat later kan worden voorzien in een wettelijk kader. De procureurs-generaal wijzen dat niet bij voorbaat af. Ik heb nog geen definitief antwoord gekregen, maar ze zijn bereid de vraag te onderzoeken. Op termijn moet de praktijk in elk geval wettelijk geregeld worden.

Een testing-systeem veronderstelt het gebruik van adequaat materiaal. Er zal een beroep moeten worden gedaan op geaccrediteerde laboratoria die betrouwbare resultaten leveren.

Voorts moet worden vermeden dat dergelijke tests gepaard gaan met ongewenste neveneffecten. Het is niet uitgesloten dat bepaalde gebruikers of zelfs dealers de resultaten als een kwaliteitslabel zullen zien, en helemaal voorbijgaan aan onze wil om de volksgezondheid te beschermen.

Het is geen eenvoudig probleem, maar een struisvogelpolitiek is hier zeker niet aan de orde. In België worden enorm veel synthetische drugs geproduceerd. Daarom verharden we onze aanpak van criminele organisaties die drugs verhandelen. De jongste tijd hebben mijn collega van Binnenlandse zaken en ikzelf onze inspanningen verdubbeld.

Op ontmoetingsplaatsen voor jongeren heerst een sfeer die XTC-gebruik in de hand werkt. Laten we de realiteit onder ogen zien en de maatregelen treffen die nodig zijn.

De heer Paul Wille (VLD). - Zoals ik verwachtte, heeft de minister heel genuanceerd geantwoord en ik kijk met grote belangstelling uit naar de manier waarop de minister haar antwoord zal vertalen in een beleid op het terrein.

Mondelinge vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de voogdijvorm kafala» (nr. 3-914)

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik word vaak aangesproken door mensen die graag een kind zouden adopteren uit een land dat noch de adoptie, noch de plaatsing met het oog op adoptie kent. Ik denk vooral aan het Marokkaanse familierecht, waarin adoptie niet voorkomt. Dat veroorzaakt problemen. De betrokkenen vragen zich af welke demarches ze moeten doen.

Kunt u mij nauwkeurig uitleggen welke demarches nodig zijn wanneer iemand in België een kind wil adopteren dat onder kafalavoogdij staat, een toestand die grosso modo vergelijkbaar is met de officieuze voogdij in het Belgische recht of met de tenlasteneming door een gezin?

Wordt de kafalavoogdij uit Marokko in België erkend? Kunt u bevestigen dat dit onmogelijk is omdat België het Verdrag van Den Haag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid en de maatregelen ter bescherming van kinderen niet heeft geratificeerd en Marokko wel?

Is de Belgische procedure van officieuze voogdij mogelijk voor een kind onder kafala-voogdij?

Er zouden administratieve verschillen zijn voor het verkrijgen van een visum voor kinderen onder kafala-voogdij, naargelang ze naar België komen voor een adoptie dan wel voor een voogdij. De dienst Vreemdelingenzaken zou heel karig zijn in het verstrekken van visa voor de zogenaamde humanitaire voogdij - voor weeskinderen of gehandicapte kinderen - als de aanvragers niet de bedoeling hebben te adopteren. Hoe kunt u die ongelijke behandeling uitleggen? Welke demarches moeten de betrokkenen doen om te voorkomen dat hun visum systematisch wordt geweigerd als ze het kind naar België willen overbrengen?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Ik deel mevrouw Nyssens met plezier mee dat het nieuwe artikel 361-5 van de wet van 6 december 2005 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de adoptie, die morgen in het Belgisch Staatsblad zal verschijnen, alle huidige problemen voor de adoptie van een makfoul, een kind dat onder kafala-voogdij staat, regelt. De overbrenging van het kind met het oog op adoptie wordt voortaan toegestaan als de ouders van het kind overleden zijn of op voorlegging van een beslissing van verlatenverklaring van het kind en een bewijs van het plaatsen onder de voogdij van de openbare overheid. Buiten die gevallen wordt adoptie niet toegestaan, ter voorkoming van misbruiken die de belangen van het kind schaden.

De nieuwe wet moet, met het oog op de adoptie, de belangrijke waarborgen uitvoeren van de wet tot hervorming van de adoptie die betrekking hebben op de instemming van de betrokken instanties en de biologische ouders.

Aangezien een expliciete toestemming tot adoptie van die instanties onmogelijk is omdat de adoptie er wettelijk niet bestaat, wordt die eis vervangen door het bewijs dat de bevoegde overheid van het land van herkomst de adoptanten een voogdij over het kind geeft en dat de centrale gemeenschapsautoriteit en de bevoegde overheid van het land van herkomst schriftelijk bevestigen dat ze hen het kind toevertrouwen met het oog op zijn overbrenging naar het buitenland.

De wet bevat ook overgangsbepalingen. Het nieuwe artikel 24sexies van de wet van 24 april 2003 onderscheidt twee hypothesen.

Ten eerste, indien een kind door de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst van het kind aan de adoptant of de adoptanten is toevertrouwd vóór 1 september 2005, zijn de bepalingen van het vroegere recht inzake de toelaatbaarheid en de grondvoorwaarden van de adoptie van toepassing. Er kan bovendien worden afgeweken van de voorwaarde bedoeld in het oude artikel 344 van het Burgerlijk Wetboek, namelijk de voorwaarden voor een verblijf in België van de kandidaat-adoptanten en het kind, indien aan de nieuwe voorwaarden van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht is voldaan en indien de adoptant of de adoptanten de voorbereiding hebben gevolgd en het vonnis betreffende de geschiktheid om te adopteren hebben verkregen.

Ten tweede, indien het kind aan de adoptant of de adoptanten is toevertrouwd tussen 1 september 2005 en de datum van de inwerkingtreding van de wet, namelijk 26 december 2005, is de nieuwe wet van toepassing, onder voorbehoud van de regularisering van de overbrenging van het kind, op voorwaarde dat de adoptant of de adoptanten de voorbereiding hebben gevolgd en het vonnis betreffende de geschiktheid om te adopteren hebben verkregen.

In antwoord op uw tweede vraag kan ik u meedelen dat de kafala-voogdij in België kan worden erkend. Ze zal echter worden geassimileerd met een voogdijvorm uit het Belgische recht. Volgens mij is de kwalificatie van officieuze voogdij noodzakelijk.

Mijn reactie op uw derde vraag is dat de twee vormen gelijkwaardig zijn. Het kind moet dus niet noodzakelijk onder officieuze voogdij worden geplaatst.

Ik kan u anderzijds meedelen dat de meeste mensen die een makfoul naar België brengen de bedoeling hebben het kind te adopteren.

Voor uw vraag over de verblijfsvergunning moet u zich richten tot de minister van Binnenlandse Zaken. Het is natuurlijk in het belang van het kind dat het een zo goed mogelijk statuut in België krijgt. Een weeskind of een achtergelaten kind loopt weinig risico te worden teruggestuurd. Waarom dan geen adoptie in plaats van een officieuze voogdij?

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik verneem met genoegen dat de wet morgen in het Belgisch Staatsblad zal worden gepubliceerd. Ik leid uit uw antwoord echter ook af dat de gezinnen die een kind willen adopteren of voogd willen worden er belang bij hebben zich uitvoerig te informeren of zich door een raadgever te laten bijstaan.

Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het akkoord over het jeugdsanctierecht» (nr. 3-917)

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG). - Vlaanderen is al heel lang vragende partij voor een hervorming van het jeugdrecht. De wet van 1965 was immers niet adequaat meer. Jeugdbescherming was niet langer voldoende om het hoofd te kunnen bieden aan de stijgende en steeds zwaardere jeugdcriminaliteit. Jonge recidivisten die erin slaagden bepaalde buurten onleefbaar te maken, waanden zich stilaan onschendbaar omdat er geen passend, eigentijds kader was om op te treden. De hervorming van het jeugdrecht is stilaan een oud zeer geworden, dat moeilijk opgelost geraakt.

Net voor de parlementaire vakantie werd in de Kamer eindelijk de langverwachte aanpassing van de wet op de jeugdbescherming goedgekeurd. Alleen was deze aanpassing niets meer dan een slag in het water, want de kans om het roer om te gooien werd verspeeld en het verouderde beschermingsmodel bleef grotendeels overeind. Jeugdrechters bleven onbevoegd om echte sancties uit te spreken en er was minder mogelijkheid om delinquenten tijdig te plaatsen. Men kreeg bovendien geen enkele garantie voor extra opvangcapaciteit voor delinquenten die niet uit handen worden gegeven. Het was ook helemaal niet zeker dat jonge criminelen lang genoeg van de samenleving kunnen worden afgezonderd. De Everberg-wet werd niet geïntegreerd. Er werd met andere woorden gewoon geen rekening gehouden met de eisen en verzuchtingen van de Vlaamse regering, noch met de smeekbedes van Vlaamse magistraten. Een dialoog met de Vlaamse Gemeenschap werd telkens afgeblokt, maar toch werd het ontwerp uiteindelijk goedgekeurd, want zo gaat dat nu eenmaal in België. VLD en SP.A verleenden bereidwillig hun medewerking.

Omdat er toen geen sluitend akkoord werd bereikt met de gemeenschappen en het ontwerp zo slecht ineen stak, is de minister nu genoodzaakt het aan te passen. Toch is de onduidelijkheid ook nu weer troef. Er is blijkbaar een consensus met de Vlaamse regering over een nieuw voorstel, maar afgelopen week gaf de minister nog te kennen dat `de formulering van de beslissing van de Vlaamse en Franse Gemeenschapsregeringen niet toelaat te besluiten tot een globale consensus'. Bovendien vraagt de Vlaamse regering de minister van Justitie om de Unie van magistraten te bevragen over de strafuitvoering op een minderjarige en over de verlenging van de maatregelen van het beschermingsrecht tot 23 jaar.

Welke standpunten over de aanpassing van het ontwerp hebben de gemeenschappen officieel meegedeeld? In hoever is er duidelijkheid en welke zijn de knelpunten?

In welke zin is er momenteel sprake van een akkoord tussen de gemeenschappen? Ik verwijs onder meer naar het akkoord van 25 november van de Vlaamse regering. Is de minister van plan het ontwerp in die zin te amenderen?

Wat is het standpunt van de regering over de leeftijdsgrens voor beschermende maatregelen en de strafuitvoering door de correctionele kamer van een jeugdrechtbank? Zal de minister ingaan op de vraag van de Vlaamse regering om de Unie van magistraten hierover te bevragen?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Dat debat wordt thans in de commissie voor de Justitie gevoerd. Ik heb daar lang en breed uitleg gegeven over het ontwerp en de vruchtbare besprekingen met de gemeenschappen. Ik wacht op de schriftelijke desiderata van de gemeenschappen.

Ik ga in de plenaire vergadering niet nog eens herhalen wat ik in de commissie al heb gezegd. Ik herhaal dat ik wacht op de definitieve beslissing van de gemeenschappen. Punt uit!

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG). - Wij hebben in de commissie voor de Justitie nog geen enkele uitleg gekregen. We hebben bovendien in de pers moeten lezen dat er op 25 november een akkoord zou zijn gesloten, maar we kennen de inhoud van dat akkoord niet. Ik verneem dat de minister nog wacht op de schriftelijke mededeling, maar dat was nu net mijn vraag. Ik zie niet goed in waarom ik ze vandaag niet zou mogen stellen. De minister kan geen antwoord geven omdat ze gewoon geen antwoord heeft.

Mondelinge vraag van de heer Karim Van Overmeire aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over «haar uitspraken omtrent de Nederlandse regering» (nr. 3-916)

De heer Karim Van Overmeire (VL. BELANG). - Mevrouw de minister, in het kader van een interview met het Nederlandse tijdschrift Vrij Nederland haalt u niet alleen scherp uit naar het in Nederland gevoerde beleid, maar noemt u de Nederlandse ministers ook `stijf, truttig en kleinburgerlijk'. Bovendien geeft u kwetsende commentaar op het uiterlijk en de kledij van een aantal Nederlandse ministers. Dit incident komt er nauwelijks een half jaar na de uitspraken van minister De Gucht, die de Nederlandse premier Jan-Peter Balkenende een mix van Harry Potter en brave stijfburgerlijkheid noemde. Op het einde van zo'n verhaal worden natuurlijk altijd excuses aangeboden. De vraag is echter hoe oprecht die zijn. Journalist Max van Weezel, die het interview afnam, benadrukte dat u heel goed wist wat u zei, dat u het interview heeft nagelezen en goedgekeurd, en waarschuwde u voor een nieuw incident à la Karel De Gucht. Toch liet u de beledigende opmerkingen in het interview staan.

De verleiding is heel groot om hier een bloemlezing te geven over wat er in de kranten en op websites ondertussen over uw persoon, uw capaciteiten, uw loopbaan geschreven is. Ik zal dat niet doen.

Het is verleidelijk in te gaan op de vergelijking die u maakte over de efficiëntie en het sociale gehalte van het beleid in België en het beleid in Nederland. Ook dat zal ik niet doen, want dat raakt volgens mij uiteindelijk niet de essentie. Wel essentieel is dat Paars in België voortdurend het conflict met Nederland opzoekt. Het is begonnen met premier Verhofstadt, die van de Europese top in Nice een groot conflict België tegen Holland maakte. Daarna was er Karel De Gucht over Balkenende en over het Europees referendum in Nederland. Nu bent u het. Dit kan geen toeval zijn. Met andere Europese landen hebben we niet een dergelijke opeenstapeling van incidenten. Het anti-Nederlandse Belgische patriottisme en het cultiveren van anti-Hollandse sentimenten zijn blijkbaar niet in strijd met de grote Europese visie van premier Verhofstadt. Ze worden zelfs van overheidswege aangemoedigd.

Waarom horen we dit soort uitschuivertjes bijvoorbeeld nooit ten opzichte van Franse excellenties? De Nederlandse columnist Syp Wynia schreef terecht in Elsevier: wat Belgische ministers zeggen over Nederlandse ministers zouden ze nooit over Franse excellenties zeggen.

Mevrouw de minister, het door u veroorzaakte incident vormt natuurlijk een perfecte afsluiter voor het gebeuren rond 175 jaar Belgische onafhankelijkheid die we geacht werden dit jaar te vieren. Ik durf hopen dat u in deze niet bewust hebt gehandeld. U zal daar natuurlijk niet zo erg aan tillen. U zal misschien wel genieten van die massale media-aandacht rond uw persoon. Het is echter een onloochenbaar feit dat een opeenstapeling van anti-Nederlandse incidenten alleen maar kan in een land als België. 175 jaar geleden was er een Waalse opstand, gesteund door Frankrijk, tegen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Ook toen waren een aantal Vlamingen bereid mee te gaan in die anti-Hollandse hetze, ook al bleek 1830 later voor Vlaanderen een ramp op cultureel en economisch vlak en op het vlak van de taalwetgeving.

Ook vandaag worden er blijkbaar nog altijd Vlamingen gevonden die met schimpscheuten op Nederland krampachtig willen bewijzen welke goede Belgen ze uiteindelijk wel zijn. Dat Waalse politici niet geïnteresseerd zijn in goede relaties met Nederland is misschien logisch. Dat er ook nog Vlaamse politici zijn die vandaag nog altijd in dat België-tegen-Hollandverhaal meestappen, is voor mij onbegrijpelijk. Vlaanderen heeft Nederland immers nodig en Vlaanderen heeft in heel veel dossiers Nederlandse goodwill nodig. Ik verwijs naar de Scheldeverdragen, de IJzeren Rijn, de kanaalzone Gent-Terneuzen en hoezeer Gent ook Nederlandse goodwill nodig heeft om zijn haven verder uit te bouwen.

Vlaanderen heeft heel veel te verliezen en heel weinig te winnen bij een verslechtering van de verstandhouding met Nederland. We mogen dan ook van Vlaamse politici verwachten dat ze in alles wat Nederland betreft de grootste zorgvuldigheid in acht nemen.

Wat bezielt u om als Belgisch vice-premier in een buitenlands weekblad een dergelijke scherpe kritiek te formuleren op het Nederlandse beleid en de Nederlandse regering?

Is het de bedoeling van dit kabinet om de viering van de 175ste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid, die ramp voor Vlaanderen, af te sluiten met een incident dat de relaties met Nederland naar een absoluut dieptepunt brengt?

Mevrouw Freya Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken. - In het interview met Vrij Nederland wou ik het verschil duiden tussen het sociaal-economische beleid dat in Nederland en in dit land wordt gevoerd. Binnen de EU wordt wel vaker gekeken naar hoe een bepaalde problematiek in andere landen wordt aangepakt. Het Scandinavische model wordt gekenmerkt door een hoge werkgelegenheidsgraad en een grote sociale bescherming. Evengoed zijn er voorbeelden van hoe het volgens mij niet moet. Onze noorderburen zijn in een aantal dingen sterker dan wij: hogere pensioenbedragen en een grotere werkgelegenheidsgraad die vooral aan vrouwen meer kansen geeft op werk. Maar hoe gaat Nederland nu om met de huidige economische situatie? Ze bezuinigen op arbeidsbemiddeling, de non-profitsector en op werken met behoud van uitkering. Op het moment dat wij uitkeringen welvaartsvast willen maken, willen zij de welvaartsvastheid verlaten. De koopkrachtstijging bij de lagere inkomens is procentueel veel kleiner dan bij de hoge inkomens. De daling van de consumptie veroorzaakt een negatieve spiraal.

Ik heb willen duiden dat België dat anders aanpakt. We willen de consumptie stimuleren, zodat de groei kan worden omgezet in jobs. Ieder gaat om met zijn systeem van sociale zekerheid zoals hij wil, maar ik heb de verschillen willen aantonen.

Wat ik niet had moeten doen is die inhoudelijke beschouwingen gepaard laten gaan met commentaar op de beleidsmakers. Dat was niet gepast en ik heb die fout onmiddellijk ingezien en erkend en ik heb mijn excuses aangeboden. Mijn collega's in Nederland hebben vrij sportief gereageerd en hebben zelfs geen excuses gevraagd, maar ik vond het passend om dat toch te doen. Ik heb eruit geleerd.

De heer Karim Van Overmeire (VL. BELANG). - Ik dank de minister voor haar antwoord, in het bijzonder het tweede gedeelte ervan, aangezien het eerste gedeelte niet echt terzake deed.

Als een journalist u interviewt en u waarschuwt dat bepaalde uitspraken weer een Karel De Gucht-incident zullen veroorzaken, maar u vindt dat u zich dat als minister van Begroting wel kan permitteren, hoe oprecht zijn uw excuses dan wanneer het incident zich voordoet? Deze Paarse regering stapelt de incidenten met Nederland op. Ik kan enkel hopen dat men in Nederland beseft dat er ook veel Vlaamse politici zijn die niet meestappen in het België-tegen-Hollandverhaal, maar de beste verhouding nastreven tussen de zes miljoen Nederlandstaligen in het zuiden met de zestien miljoen in het noorden. De gemeenschap van 22 miljoen Nederlandstaligen in het Europa van de 21ste eeuw is misschien een Europees project dat de regering ook zou moeten aanspreken.

Mondelinge vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over «de consumentonvriendelijke vrijmaking van de elektriciteitsmarkt» (nr. 3-919)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Toen de energiemarkt in juli 2003 werd vrijgemaakt, leefde de hoop dat de liberalisering zou leiden tot lagere prijzen, meer transparantie en meer keuze voor de consument. In werkelijkheid zijn de problemen tussen leveranciers en klanten, tussen leveranciers onderling en tussen leveranciers en OCMW's pijlsnel toegenomen.

Eigenlijk kunnen enkel snelle slimme consumenten die handig inspelen op de mogelijk concurrentie tussen de verschillende energiebedrijven en erin slagen elke maand van leverancier te veranderen, nog voordeel halen uit de hervorming. Voor de meeste mensen is de markt ondoorzichtig. Er is nood aan een betere communicatie. Na een verhuizing rijzen vaak nog heel wat problemen. Als wij de mobiliteit willen promoten, moet daar toch iets aan worden gedaan.

De vrijmaking van de elektriciteitsmarkt heeft dus positieve, maar ook negatieve aspecten. Een flankerend beleid is dan ook nodig. Onder impuls van minister Van den Bossche werd een gedragscode voor alle operatoren opgesteld. Ondertussen blijkt dat die gedragscode niet functioneert. Vorige week heeft de VVSG de minister een brief geschreven waarin de vereniging de problemen van de OCMW's en de kansarmen aankaart.

Wat is de reactie van de minister op die brief?

Welke maatregelen neemt de minister om de consument op de vrijgemaakte elektriciteitsmarkt beter te beschermen?

Mevrouw Freya Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken. - De vrijmaking van de energiemarkt heeft inderdaad enkele wanpraktijken meegebracht. Ik heb vorig jaar dan ook met de leveranciers afspraken gemaakt, die hebben geleid tot het akkoord `De consument in de vrijgemaakte elektriciteits- en gasmarkt' en twee gedragscodes, één voor de verkoop buiten de onderneming en één voor de verkoop op afstand. Alle leveranciers hebben die teksten op 28 september 2004 ondertekend en ze zijn op 1 maart 2005 in werking getreden.

Het akkoord moet onder meer leiden tot meer transparante tarieven en tot meer evenwichtige contracten. Zo moet de verkoper dubbele contracten vermijden en moet hij nagaan of een consument nog een lopend contract heeft bij een andere leverancier. Ook moet hij nagaan wat de eventuele opzeggingsbepalingen zijn. Hij moet er ook voor zorgen dat het nieuwe contract behoudens uitdrukkelijk tegengesteld verzoek van degene die met hem een contract wil aangaan, pas ingaat na het verstrijken van de opzeggingstermijn van het oude contract.

Op 1 september 2005 trad een tweede reeks regels van het akkoord in werking die betrekking hebben op de verplichting om duidelijke informatie te geven op de jaarlijkse eindfactuur. Bij contracten van bepaalde duur moeten de duurtijd, de einddatum en de mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging worden vermeld. Bij contracten van onbepaalde duur moeten de opzeggingstermijn en eventueel ook de minimumlooptijd van het contract worden vermeld.

Het akkoord en de gedragscodes worden gecontroleerd door de algemene directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie. Ook werd afgesproken om regelmatig een evaluatie te doen. De algemene directie en de VREG hebben mij onlangs een evaluatie bezorgd waaruit blijkt dat het akkoord een positieve impact heeft gehad, maar dat nog altijd belangrijke problemen blijven bestaan.

Tegen bijna alle leveranciers zijn de afgelopen maanden processen-verbaal opgesteld wegens het niet respecteren van zowel de wet op de handelspraktijken als het akkoord. We nemen deze zaak niet licht op en deze processen-verbaal zijn doorgestuurd naar de bevoegde parketten. De meeste klachten gaan over de schadevergoeding bij verandering van leverancier. Die is vaak zo hoog dat mensen nog nauwelijks durven te kiezen voor een goedkopere leverancier. Er zijn ook klachten wegens oneerlijke praktijken bij huis-aan-huisverkoop en over gebrekkige communicatie en klachtenbehandeling.

Naar aanleiding van deze rapporten heb ik de leveranciers, maar ook de consumentenverenigingen en de regulatoren enige tijd geleden een brief gestuurd om dringend overleg te vragen. Ik wil het niet alleen hebben over het respect voor de bestaande wetten en akkoorden, maar ook over de eventuele verfijning ervan. We zullen tijdens dat overleg ook de opmerkingen van de VVSG en de opmerkingen die ik vandaag heb gehoord, bespreken.

Wat mevrouw De Schamphelaere zegt, klopt dus helemaal. We zullen hard op tafel moeten slaan en optreden, want dit kan absoluut niet.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Wij worden uiteraard graag op de hoogte gehouden van de resultaten van dat overleg en we zullen hier zeker op terugkomen.

Mondelinge vraag van mevrouw Marie-José Laloy aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de uitwijzing van een Mongoolse journaliste en haar zoon» (nr. 3-908)

De voorzitter. - Mevrouw Freya Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - De omstandigheden waarin op zondag 11 december de journaliste Hàna Tserensodnom en haar zoon Anar het land werden uitgezet hebben deining veroorzaakt in de publieke opinie.

Er werd een tweede asielaanvraag ingediend om humanitaire redenen op basis van artikel 9.3. Waarom werd die niet tot op het einde onderzocht? Ook al gaat het niet om een schorsend beroep, toch wordt meestal op de eindbeslissing gewacht om de eerste beslissing uit te voeren.

Wat is de betekenis van het transport over de weg naar de luchthaven van Amsterdam?

Waarom werd mevrouw Tserensodnom niet op de voorgeschreven manier op de hoogte gebracht van haar uitzetting?

Welke garanties werden gegeven dat hun terugwijzing geen persoonlijk risico vormt en dat hun humanitaire rechten niet zullen worden geschonden?

Op basis van welke informatie oordeelt de Dienst Vreemdelingenzaken dat de terugwijzing geen persoonlijk risico vormt, terwijl de internationale federatie van journalisten het tegenovergestelde zegt?

Een ambtenaar van de Dienst Vreemdelingenzaken heeft op televisie verklaard dat het dossier niet veel verschilt van vele andere. Kunt u me zeggen hoeveel vreemdelingen, die zoals mevrouw Tserensodnom vijf jaar in België hebben gewoond en een kind hebben dat in België naar school is gegaan, tijdens de voorbije twaalf maanden het land zijn uitgezet? De kleine Anar heeft de helft van zijn leven in België doorgebracht en is hier zeer goed geïntegreerd.

Waarom wil men koste wat het kost tot uitzetting overgaan terwijl een Belgische bereid was de verantwoordelijkheid voor regularisatie op zich te nemen?

Mevrouw Freya Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken. - De verblijfsaanvraag om humanitaire redenen op basis van artikel 9.3 van de wet van 15 december 1980, die door de betrokkene op 1 september 2005 werd ingediend, werd onderzocht en op 17 november 2005 onontvankelijk verklaard.

Een tweede verblijfsaanvraag om humanitaire redenen werd ingediend. Er werd beslist dat die niet in aanmerking kon worden genomen.

Het transport over de weg van de betrokkene en haar zoon naar de luchthaven van Amsterdam was nodig doordat de repatriëring naar Mongolië niet mogelijk was met een vlucht vanuit Brussel.

De betrokkene werd ingelicht over haar repatriëring, maar kreeg geen details over het uur waarop dat zou gebeuren.

Wat betreft de garanties over de terugkeer van de betrokkene, heeft de Dienst Vreemdelingenzaken zich gehouden aan de beslissing van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen dat de asielaanvraag onontvankelijk verklaarde en aangaf dat haar leven, haar fysieke integriteit en haar vrijheid in haar land niet in gevaar waren.

De betrokkene had bovendien vaak contact met de diplomatieke autoriteiten van haar land in België en hield hen op de hoogte van de evolutie van de verschillende lopende procedures en van haar intentie om een nieuwe asielaanvraag in te dienen, wat getuigt van een goede verstandhouding met die autoriteiten.

Wat het verblijf in België van vijf jaar betreft, blijven veel mensen en gezinnen op het Belgisch grondgebied ofschoon ze een bevel gekregen hebben om het grondgebied te verlaten. Ze verblijven dus verscheidene jaren illegaal in België. Er zijn geen statistieken over het aantal vreemdelingen dat tijdens de jongste twaalf maanden uit het land is gezet, die vijf jaar in België hebben verbleven en die kinderen hebben die hier naar school zijn geweest.

De asielaanvraag werd door de betrokkene op 27 oktober 2000 ingediend en die aanvraag werd door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen op 21 december 2001 onontvankelijk verklaard. De behandeling van de aanvraag heeft dus geen enkele vertraging gekend. De bereidheid van een Belgische om de verantwoordelijkheid voor de betrokkene en haar zoon op zich te nemen is niet voldoende voor een regularisatie conform de vreemdelingenwet van 15 december 1980.

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik betreur dat de minister niet persoonlijk heeft kunnen antwoorden. Het antwoord dat minister Van den Bossche heeft voorgelezen stelt mij zeer teleur. Daarin staat geen enkel element dat ons kan geruststellen over de situatie van de betrokkene. Ik wens dat de Belgische autoriteiten zich via de diplomatieke weg bekommeren om de veiligheid van de journaliste. Volgens de informatie waarover ik beschik, is de betrokkene, in tegenstelling tot wat de heer Dewael beweert, helemaal niet in veiligheid. Ze wordt door vrienden in bescherming genomen, maar haar situatie is bijzonder moeilijk. Haar kind is ook niet veilig; hier was dat trouwens ook niet zo toen hij werd vastgehouden. Ik denk dat die uitdrukking niet overdreven is. Het kind verbleef in een centrum dat een gevangenisregime hanteert. Ik wens dat de regering bij monde van de minister van Binnenlandse zaken op mijn vragen antwoordt.

De voorzitter. - Mevrouw de minister, ik dring erop aan dat u de vraag van mevrouw Laloy aan de minister van Binnenlandse zaken overmaakt, aangezien wij de plaats kennen waar de journaliste in België werd opgevangen, met name in Verviers.

Het moet mogelijk zijn om een legale terugkeer van deze personen te organiseren.

We zullen dit debat nu niet voortzetten aangezien minister Van den Bossche niet rechtsreeks bevoegd is. De vraag van mevrouw Laloy is echter wel terecht en ik vraag de minister dan ook ze aan minister Dewael mee te delen.

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik ben ook bezorgd om de gevallen van andere personen die zich in een identieke situatie bevinden. Ik begrijp niet waarom de Dienst Vreemdelingenzaken zo gehaast is om systematisch vreemdelingen uit te zetten, zonder de mensen te waarschuwen. Volgens minister Dewael werden de mensen gewaarschuwd, maar volgens mij klopt dat niet. Veel personen werden zonder voorbereiding uitgezet. De houding van Vreemdelingenzaken moet worden verduidelijkt.

Wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden (Stuk 3-1128)

Wetsvoorstel inzake de verbetering van de positie van het slachtoffer met betrekking tot de strafuitvoering (van mevrouw Nathalie de T' Serclaes en mevrouw Clotilde Nyssens, Stuk 3-927)

Wetsvoorstel betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van de gedetineerden (van de heer Stefaan De Clerck c.s., Stuk 3-759)

Algemene bespreking

Mevrouw Marie-José Laloy (PS), rapporteur. - Ik wil kort de maatregelen van het wetsontwerp in herinnering brengen.

Ten eerste, de uitgaansvergunning: dat is de mogelijkheid voor de gedetineerde om de strafinrichting voor een maximumduur van 16 uren te verlaten.

Ten tweede, het penitentiair verlof: hiermee krijgt de gedetineerde de mogelijkheid om de strafinrichting te verlaten voor een maximale duur van 3 maal 36 uur per trimester.

Ten derde, de strafonderbreking.

Ten vierde, de beperkte hechtenis: dit is de strafuitvoeringswijze die de veroordeelde toelaat de gevangenis regelmatig voor maximum 12 uur per dag te verlaten.

Ten vijfde, het elektronisch toezicht voor personen die veroordeeld werden tot een straf van minder dan drie jaar.

Ten zesde, de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied: uitlevering, terugwijzing of uitzetting.

Ten zevende, de voorwaardelijke invrijheidsstelling: de strafuitvoeringsrechtbanken zullen de bevoegdheden overnemen van de huidige commissies voorwaardelijke invrijheidstelling.

Ten slotte, de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen.

Ik verwijs de collega's naar het schriftelijke verslag.

Het wetsontwerp werd in de commissie aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De commissie voor de Justitie heeft, zoals mevrouw Laloy daarnet heeft gezegd, het wetsvoorstel betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerden grondig onderzocht. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke verbetering van de tekst.

Het initiatief om tegemoet te komen aan de behoefte om een duidelijk wettelijk kader uit te werken voor de positie van de veroordeelde heeft a priori onze steun. In het verleden werd deze noodzaak trouwens meermaals beklemtoond. Ze is te lezen in de aanbevelingen van de Commissie Dutroux, in het Octopusakkoord en ze werd reeds vermeld in het regeerakkoord van 1999. Naar aanleiding van de besprekingen in de Commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, Externe Rechtspositie van gedetineerden, en Straftoemeting, de zogenaamde commissie-Holsters, werden zelfs ontwerpteksten uitgeschreven. Aangezien aan deze teksten niet onmiddellijk gevolg werd gegeven, heb ik samen met senator de Bethune en toenmalig senator De Clerck, en voorafgaandelijk aan het regeringsinitiatief, een wetsvoorstel ingediend betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerden. De krachtlijnen van dit wetsvoorstel zijn in grote mate terug te vinden in het wetsontwerp dat nu voorligt.

Ik vat de krachtlijnen samen. Ten eerste is er het belang van het legaliteitsbeginsel. Tot nu toe werd nagenoeg geen enkele vorm van uitvoering van de vrijheidsbenemende straf bij wet geregeld. De regels werden en worden voornamelijk bij ministeriële rondzendbrieven vastgelegd. Dat komt de rechtszekerheid natuurlijk niet ten goede.

Het wetsontwerp is op dat punt een grote stap vooruit. Op scharniermomenten in de strafuitvoering kan de gedetineerde thans steunen op een uitgewerkte procedure voor een gespecialiseerde rechtbank. Hierbij kunnen de eventuele alternatieve maatregelen onder ogen worden genomen.

Een tweede krachtlijn is dat een inspanning wordt gedaan om de detentieschade te beperken. De veroordeelde moet de mogelijkheid krijgen om contact te nemen, of in ieder geval te onderhouden, met de buitenwereld. Nadat hij de gevangenis heeft verlaten moet hij worden begeleid.

Een derde punt is dat het slachtoffer moet worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van de straf. Het moet worden ingelicht over het verloop van de uitvoering van de straf. De wettelijke vastlegging van de rol van het slachtoffer in het algemene verloop van de strafprocedure, tot en met de uitvoering, is belangrijk. Er werd in de commissie op dit punt heel veel aandacht besteed aan de positie van het slachtoffer. Getuige daarvan zijn de belangrijke wijzigingen die werden doorgevoerd aan de definitie van het begrip slachtoffer.

Een vierde punt is de responsabilisering en de participatie.

De veroordeelde moet niet alleen meer worden betrokken bij zijn detentie, maar ook bij de voorbereiding op zijn ontslag uit de gevangenis.

Dit zijn vier belangrijke punten van ons voorstel die we ook terugvinden in het regeringsontwerp.

Dat de CD&V-fractie zich achter dit ontwerp kan scharen is mede te danken aan het feit dat de minister van Justitie zo wijs is geweest het oorspronkelijke ontwerp op een belangrijk punt te amenderen. Ze heeft de bepalingen laten schrappen waardoor voorlopige invrijheidstelling mogelijk zou zijn door overbevolking van de gevangenissen. Diverse leden van de commissie voor de Justitie hebben tijdens de bespreking opgemerkt dat een hypotheek zou kunnen worden gelegd op nieuwe wetgevende initiatieven, indien een louter opportuniteitsoordeel de besluitvorming over de uitvoering van de gevangenisstraf zou kunnen doorkruisen. Ze verwezen daarvoor ook naar de opmerkingen van de Raad van State en van de Hoge Raad voor de Justitie. De bewoordingen van deze regeling waren uiterst vaag, maar ik wil de kritiek hierop, die men in het verslag kan lezen, niet herhalen. Het belangrijkste is dat de regering akkoord is gegaan om deze bepaling niet in de tekst op te nemen. Ik beschouw dit als een zeer positieve evolutie.

De CD&V-fractie maakt wel voorbehoud bij de gebruikte wetgevingstechniek. Het ware beter geweest bepaalde amendementen en regels van dit ontwerp te behandelen in het kader van een discussie over nieuwe normen voor het Wetboek van Strafvordering. Zo wijzigt dit ontwerp voor de zoveelste maal de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering. Inhoudelijk is dit wel een verbetering inzake de informatie die men aan de slachtoffers wil geven, maar deze bepaling heeft niets te maken met de externe rechtspositie van de gedetineerde en de strafuitvoering. Deze opmerking zal evenwel het stemgedrag van de CD&V-fractie niet beïnvloeden.

Mijn slotbedenking is dat wetgevende initiatieven als deze maar zin hebben als er zekerheid bestaat dat de regering de goedgekeurde regels ook kan en zal uitvoeren. Tijdens de discussie in de commissie voor de Justitie bleek duidelijk dat de uitvoering van dit ontwerp en van de bepalingen inzake de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken op verschillende vlakken een grote meerkost zal meebrengen. Er wordt van de minister van Begroting dan ook een ernstige inspanning verwacht. Dat is ook de mening van het tijdschrift Panopticon, dat over deze ontwerpen enkele maanden geleden twee interessante artikels uitbracht. Een daarvan wijst er op dat het voor de minister van Justitie ongetwijfeld een bikkelharde strijd wordt om van de minister van Begroting voldoende middelen te krijgen.

Ook de overgangs- en uitvoeringsbepalingen, waarmee de uitvoering van de wet in de tijd wordt gespreid, wijzen erop dat er nog heel wat inspanningen nodig zijn om de strafuitvoeringsrechtbanken effectief te laten functioneren en de humanisering van de strafuitvoering werkelijkheid te laten worden. De SP.A-fractie heeft zich onthouden bij de stemming over het wetsvoorstel betreffende het nieuwe wetboek van strafprocesrecht omdat er altijd een probleem van middelen zal zijn. Voor ons is dat geen doorslaggevende reden om ons te onthouden of een negatieve stem uit te brengen over een wetsvoorstel waarvan we de tekst kunnen bijtreden.

De heer Luc Willems (VLD). - Dit wetsontwerp is het laatste van een drieluik. Vorig jaar werd in de Kamer het wetsontwerp houdende de interne rechtspositie van de gedetineerden goedgekeurd. De Senaat keurde reeds de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken goed. Nu staan we voor het derde onderdeel: de externe rechtspositie van de gedetineerden. Met dat geheel werken we de achterstand weg die ons land had op het vlak van de rechtspositie van de gedetineerden en zullen we voor het eerst kunnen spreken van een echt detentierecht. Het is heel belangrijk dat we op dat vlak een transparant wettelijk kader krijgen met duidelijke doelstellingen. De wet creëert een betere bescherming voor de gedetineerden, maar ook voor de slachtoffers en voor de maatschappij. Vroeger waren heel wat regelingen inzake detentierecht gebaseerd op improvisatie. Er werd arbitrair beslist en de beslissingen waren niet altijd duidelijk. De invoering van het gespecialiseerde parket moet leiden tot eenvormigheid in de rechtspraak van de strafuitvoeringsrechtbanken. Het hele detentierecht is gebaseerd op de overtuiging dat er nog steeds een kans op beterschap moet worden gegeven, dat veroordeelden een tweede kans moeten krijgen, en dat het slachtoffer daarbij kan worden betrokken indien hij of zij dat wenst.

Uit de cijfers van het gevangeniswezen die de minister ons in november in haar toelichting in de commissie heeft gegeven, blijkt dat er eind oktober meer dan negenduizend gevangenen waren in ons land, terwijl er 8090 plaatsen beschikbaar zijn. Er is dus overbevolking. Belangrijk is ook dat één derde van de gevangenispopulatie mensen zijn die in voorlopige hechtenis zitten. Aan die problematiek komt dit wetsontwerp uiteraard niet tegemoet. België bevindt zich, met ongeveer 85 gevangenen op honderdduizend inwoners, onder het Europese gemiddelde. Er is wel een ernstige overbevolking van de gevangenissen. Het hogere Europese gemiddelde is te wijten aan Rusland, waar zeshonderd gevangenen per honderdduizend inwoners zijn. Als we de cijfers van Rusland buiten beschouwing laten, bevinden we ons in de middenmoot van de Europese landen. We moeten ons evenwel als doel stellen de gevangenisbevolking te doen afnemen, wetende dat herstel en reïntegratie uiteindelijk buiten en niet in de gevangenis moeten gebeuren.

Daarom verwelkomen we dit wetsontwerp als een bijzonder goed initiatief. Voor zaken die vroeger van een stuk willekeur afhingen heeft de wet nu in een duidelijke regeling voorzien. Ik denk aan de uitgangsvergunning en het systematisch penitentiair verlof, waardoor de gedetineerden de kans krijgen vroegere sociale banden aan te halen en zich te reïntegreren.

Ik verwijs naar het recht op medische verzorging buiten de instelling dat ook een mensenrecht is dat moet worden gewaarborgd. De onderbreking van de strafuitvoering kan tegemoet komen aan bepaalde familiale omstandigheden. De beperkte hechtenis kan helpen om mensen terug in het arbeidsproces in te schakelen. Voor het elektronische toezicht moet er nog heel wat geld worden geïnvesteerd. Er werd al gewezen op de budgettaire weerslag ervan. Samen met de voorlopige invrijheidsstelling zijn al die elementen nu opgenomen in vrij leesbare wetteksten die een verbetering betekenen van de omstandigheden waarin gedetineerden zich vandaag bevinden.

Dat zijn dus allemaal goede maatregelen. Toch heb ik enkele randbemerkingen.

De maatregel die een voorlopige invrijheidsstelling mogelijk wou maken in het geval van overbevolking in de gevangenis stond haaks op de filosofie van de drie wetsontwerpen. Het in vrijheid stellen van mensen los van elke vorm van sociale reïntegratie of van een begeleidingstraject kan voorbarig zijn en zeer negatieve gevolgen hebben voor de veiligheid. Gelukkig is de regering daarop teruggekomen en heeft ze daartoe een amendement ingediend.

Ik wil ook nog even terugkomen op de positie van het slachtoffer. Het is goed dat het slachtoffer wordt betrokken bij de strafuitvoering, indien het dat wenst. We hebben vrij lang gediscussieerd over de vraag wie nu eigenlijk het slachtoffer is en wanneer dat slachtoffer bij de strafuitvoering dient te worden betrokken. Gaat het alleen om de burgerlijke partij of ook om de benadeelden? Kan iedereen die op een of andere wijze bij de zaak betrokken is geweest, nadien vragen om te worden ingelicht en/of bij de strafuitvoering te worden betrokken?

De discussie in de commissie heeft tot een vrij goed resultaat geleid, maar we wensen niet dat van het betrekken van slachtoffers bij de strafuitvoering een tweede proces wordt gemaakt. Het slachtoffer heeft zijn rechten en dient te worden geïnformeerd, maar het kan niet de bedoeling zijn het proces, dat al in extenso voor de rechtbank is gevoerd, nog eens over te doen. De discussie over de strafuitvoering moet gericht zijn op de reïntegratie in de maatschappij.

Om een antwoord te bieden op de overbevolking van de gevangenissen moet er geld worden vrijgemaakt en moet er bijvoorbeeld geïnvesteerd worden in het elektronisch toezicht. Dat heeft echter vooral te maken met de toepassing van de wetgeving op de voorlopige hechtenis. Om de problemen van de voorlopige hechtenis te omzeilen kunnen bijvoorbeeld de aanhoudingstermijnen worden verlengd. Op dat vlak is er nog werk aan de winkel. Met dit drieluik wordt de positie van de gedetineerde beter gedefinieerd, maar daarmee wordt de overbevolking van de gevangenissen niet opgelost en ook inzake de voorlopige hechtenis zullen nog verdere initiatieven nodig zijn.

Wij wensen de commissie in ieder geval te feliciteren met haar werk.

Mevrouw Nathalie de T' Serclaes (MR). - De tekst die nu ter stemming ligt is het logische vervolg van de tekst die we hebben aangenomen over de strafuitvoeringsrechtbanken. Het is trouwens raadzaam ze samen te lezen.

Deze tekst volgt ook op de aanbevelingen van de Commissie-Dutroux, op grond waarvan de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling werden opgericht. Dit voorstel is een bijkomende stap in de richting van wat men toen wenste.

Zoals collega Willems zei, gaat het erom een duidelijke wettelijke basis te geven aan de verschillende regels voor de strafuitvoering en die regels aldus duidelijker te maken.

Belangrijk is dat de gedetineerde wordt begeleid om, wanneer hij zijn straf heeft uitgezeten en de gevangenis verlaat, weer in de maatschappij te kunnen worden gereïntegreerd.

De reïntegratie in de samenleving moet de leidraad blijven van de verschillende bepalingen voor de strafuitvoering. Sommige bepalingen, onder meer de uitgaansvergunningen en het penitentiair verlof, vallen nog altijd onder de bevoegdheid van de minister van Justitie, terwijl andere onder de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank vallen.

Dat is niet ideaal, maar niet alles hangt van de federale overheid af. Er valt heel wat onder de bevoegdheid van de gemeenschappen. Op het terrein moeten bijkomende inspanningen worden gedaan om de gedetineerde tijdens zijn gevangenisstraf of tijdens zijn verlof zo goed mogelijk te reïntegreren.

Over één van de bepalingen, namelijk artikel 20, werd heftig gediscussieerd. Volgens dit artikel kan de minister van Justitie gedetineerden vrijlaten om het probleem van de overbevolking in de gevangenissen op te lossen.

We hebben daar lang over gediscussieerd. We hebben amendementen onderzocht, maar uiteindelijk besloten het artikel te schrappen. Dat is een wijze beslissing, ook al moet het probleem van de overbevolking in de gevangenissen worden opgelost.

Er blijft, zoals de heer Willems al zei, nog altijd de kwestie van de voorlopige hechtenis. Vele mensen zitten immers alleen maar in het kader van de voorlopige hechtenis in de gevangenis.

Laten we ook de alternatieve straffen niet vergeten. Het elektronisch toezicht wordt maar in weinig gevallen toegepast.

We moeten dus nadenken over een uitbreiding van de alternatieve straffen tot de gevangenisstraffen. Iedereen weet dat die voor de meeste misdrijven geen afdoende oplossing bieden, ook al is een deel van de publieke opinie wel voorstander van een gevangenisstraf.

Deze maatregelen zijn per slot van rekening niet het meest efficiënte middel om het doel te bereiken dat iedereen wil, namelijk de sociale reïntegratie.

Ik kom tot het tweede deel, dat betrekking heeft op de slachtoffers. In een eerste versie van de tekst was de plaats van het slachtoffer relatief beperkt. In een aantal gevallen biedt deze versie van de tekst hun meer mogelijkheden dan de huidige wetgeving, maar in andere, heel delicate gevallen is het een achteruitgang ten opzichte van de huidige toestand.

Na een lange vruchtbare discussie - ik dank de minister overigens voor haar openheid - hebben we de tekst geamendeerd en hebben we de slachtoffers die zich geen burgerlijke partij stellen, in de tekst kunnen opnemen. Alleen de slachtoffers die zich burgerlijke partij hadden gesteld, konden volgens de oorspronkelijke tekst worden ingelicht en konden hun standpunt over de strafuitvoering meedelen.

We hebben dezelfde mogelijkheden geopend voor minderjarigen en voor personen die zich geen burgerlijke partij hebben gesteld omdat ze op dat moment zwak stonden. Nu kunnen zij bij de magistraat hun recht laten gelden om op de hoogte te worden gebracht en om hun standpunt over de uitvoering van de straf te kennen geven. Dat is een belangrijke vooruitgang tegenover de oorspronkelijke tekst. We kunnen ons daar alleen maar over verheugen.

Het ontwerp blijft echter onsamenhangend, vooral als men het met de tekst-Franchimont vergelijkt. We erkennen daarin de benadeelde persoon. Voor de uitvoering van de straf hebben we aan die persoon echter niet dezelfde rechten willen toekennen als aan de burgerlijke partijen.

Kan dit aspect tijdens een latere discussie worden behandeld? Twee factoren verhinderen dat het slachtoffer optreedt: het moet een verzoek bij de rechter indienen en de rechter moet over de ontvankelijkheid ervan oordelen.

We zullen moeten nagaan of die beperking niet belet dat men tijdens het proces rekening houdt met de slachtoffers. In de voorbije jaren hebben we uitvoerig gediscussieerd over het begrip `herstelrecht'. We hebben willen aantonen dat het `koppel' dader en slachtoffer belangrijk is en dat, in de mate van het mogelijke, beiden met elkaar in contact moeten worden gebracht.

De bemiddeling tussen dader en slachtoffer is een belangrijke en in vele gevallen doeltreffende stap. We kunnen verder gaan, maar laten we eerst de procedures ontwikkelen en kijken hoe ze werken. We zullen later zien of we nog iets moeten veranderen.

Dit is op papier een vooruitgang. Ik maak me zorgen over de financiële middelen. Aangezien de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling zullen verdwijnen en vervangen worden door de rechter en de rechtbank, kunnen de financiële middelen worden overgedragen.

We moeten echter ook zorgen voor de financiering van de justitiehuizen en de justitieassistenten. Zij leveren een belangrijke bijdrage, want ze moeten de uitvoering van de straf volgen. De leden van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling klagen nu al over de achterstand in de dossiers wegens `overbelasting'. We zullen dus heel aandachtig moeten zijn.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Net als iedereen wacht de CDH-fractie al jaren op de strafuitvoeringsrechtbanken. Met het voorliggend wetsontwerp wordt een stap vooruit gezet en we zullen het dan ook goedkeuren.

Het gaat echter maar om een eerste stap, waarbij een rechtbank vrijheidsbenemende maatregelen neemt. Later zal dat systeem moeten worden uitgebreid tot de probatie, de werkstraf, de opschorting en de bescherming van de maatschappij.

We keuren het ontwerp ook goed omdat het rekening houdt met het slachtoffer; dat zal op de hoogte worden gehouden en er zal rekening worden gehouden met zijn belangen.

Toch heb ik nog vijf opmerkingen.

De financiële middelen en de haalbaarheid zijn een zaak voor de minister van Justitie. Voordat de tekst van toepassing wordt, moeten voldoende middelen worden vrijgemaakt zodat het openbaar ministerie de nieuwe opdrachten kan uitvoeren.

Inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de strafuitvoeringsrechter en de rechtbank stelt de minister voor een onderscheid te maken op basis van de duur van de gevangenisstraf. Wij staan achter dat criterium, maar toch verbaasde de keuze me. De commissie-Holsters was immers van mening dat het niet het beste criterium was. Laten we het systeem doen werken. Een multidisciplinaire en collegiale rechtbank is echter altijd beter.

Ten derde sta ik te kijken van het risico dat het principe van het gewijsde wordt geschonden als de strafuitvoeringsrechter beslist een vrijheidsbenemende straf te vervangen door een werkstraf. De Hoge Raad voor de Justitie heeft gevraagd of de strafuitvoeringsrechtbank een beslissing van de feitenrechter kan wijzigen. De minister antwoordde dat de werkstraf een autonome straf is. Minister Onkelinx heeft de strafuitvoeringsrechter dan ook de bevoegdheid gegeven een werkstraf op te leggen, ook al werd eerder een andere straf opgelegd. Het verontrust me dat de rechter een zo grote bevoegdheid krijgt.

Mijn vierde opmerking gaat over artikel 20. Men heeft welbewust de mogelijkheid geschrapt dat de minister gezagsmaatregelen neemt in geval van overbevolking in de gevangenissen. Blijven de ministeriële rondzendbrieven na de goedkeuring van het voorliggend wetsontwerp van kracht? Krachtens die rondzendbrieven kan de minister veel gevangenen vrijheid verlenen en kan ze de voorwaarden voor de invrijheidstelling bepalen. De schrapping van artikel 20 heeft niet veel soelaas gebracht aangezien alle rondzendbrieven terzake van kracht blijven. De minister kan geen arbitraire of discretionaire maatregelen nemen als de gevangenissen overbevolkt zijn, maar ze blijft over het instrument van de ministeriële rondzendbrieven beschikken voor alle invrijheidstellingen die onder haar bevoegdheid vallen, voornamelijk de straffen van minder dan drie jaar.

De minister heeft een evaluatie van de overbevolking, de alternatieve maatregelen en de elektronische enkelband beloofd. In afwachting moet de overbevolking in de gevangenissen met de bestaande middelen worden aangepakt. Daar de minister in veel gevallen de beslissing neemt, blijft dat een politieke kwestie.

In het ontwerp werden de informatie en de rechten van slachtoffers ingevuld door de mogelijkheid om zich burgerlijke partij te stellen. Die mogelijkheid werd uitgebreid naar kwetsbare personen die dat in een eerdere fase van de procedure hebben nagelaten. Ik hoop dat het criterium niet te restrictief is. We zullen in de praktijk merken of bepaalde slachtoffers aan de kant blijven staan en of de maatregelen moeten worden verfijnd zodat ze minstens op het einde van de procedure op het niveau van de strafuitvoering iets te zeggen hebben.

Dat zijn de belangrijkste politieke punten. Met dit wetsontwerp doen we ontegensprekelijk een stap vooruit. Ik feliciteer de minister dan ook met het feit dat ze het heeft ingediend.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG). - De externe rechtspositie van de gedetineerde wordt op het ogenblik geregeld door een arsenaal van rondzendbrieven. Dat kan natuurlijk niet. Het wetsontwerp dat we vandaag bespreken, kan volgens mij evenmin.

Ik ben een voorstander van het invoeren van strafuitvoeringsrechtbanken, maar ik ga om diverse redenen niet akkoord met de wijze waarop de regering de externe rechtspositie van de gedetineerden wil regelen.

Dit wetsontwerp heeft verschillende gebreken. Het tast de rechtszekerheid aan, het holt het gezag van de bodemrechter uit, het tast de geloofwaardigheid van het gerecht aan en het schendt het beginsel van het gezag van gewijsde.

Het vertrouwen van de burger in de justitie krijgt door dit wetsontwerp meerdere deuken. De uitvoering van dit wetsontwerp zal voor justitie in de eerste plaats een aanzienlijke meerkost betekenen. Het is de vraag of deze wet geen dode letter zal blijven als ze door een tekort aan financiële middelen niet efficiënt ten uitvoer kan worden gebracht. Er zijn immers aanzienlijk meer werkingsmiddelen, meer magistraten en griffiers nodig. Ik kan dat niet genoeg benadrukken. Als de middelen er niet komen en de wet niet efficiënt in de praktijk wordt omgezet, zal de burger opnieuw worden teleurgesteld.

Vooral de slachtoffers van misdrijven zullen ontgoocheld zijn. Het wetsontwerp voorziet terecht in een uitbreiding van de rechten van de slachtoffers, de vraag is of dat in de praktijk effectief zal worden gerealiseerd. De slachtoffers zouden in de toekomst beter geïnformeerd worden en ze zouden worden gehoord in het kader van de strafuitvoering. Dat zal echter veel geld en tijd kosten. Als het geld niet beschikbaar zal zijn, zal het reeds aangetaste vertrouwen van de slachtoffers in de justitie verder afnemen.

De strafuitvoeringsrechtbanken zullen straffen kunnen aanpassen, omzetten in werkstraffen of tenietdoen. Dat tast de rechtszekerheid aan. Rechtszekerheid impliceert immers dat het recht moet worden gevonden aan de hand van algemene regels die rechtsgevolgen vastknopen aan welbepaalde omstandigheden. De werkstraffen veroorzaken in de praktijk heel wat problemen, vooral wat de beschikbare plaatsen, de justitieassistenten, de steundienst en de evaluatie betreft. Ik ben helemaal geen voorstander van omzetting in werkstraffen en ik vraag mij af in hoeverre strafuitvoeringsrechtbanken die bevoegdheid mogen krijgen.

Wanneer een bodemrechter op basis van ons Strafwetboek en met inachtneming van de feiten van het dossier een uitspraak doet, dan koppelt hij bepaalde rechtsgevolgen en een straf aan de strafbare feiten die hem worden voorgelegd. De veroordeelde heeft dan nog een beroepsmogelijkheid, indien hij dat nodig acht. Dat is rechtvaardig.

Wanneer de strafuitvoeringsrechtbanken de straffen kunnen wijzigen, omzetten in een werkstraf of tenietdoen, dan wordt niet alleen het gezag van gewijsde aangetast, maar ook het gezag van die bodemrechter zelf want hij heeft op basis van alle feiten uit het dossier een duidelijke beslissing genomen.

Het wetsontwerp gaat zelfs nog een stap verder. Het geeft de mogelijkheid hoger beroep aan te tekenen tegen een beslissing van een strafuitvoeringsrechtbank, terwijl dat hoger beroep al mogelijk was bij het vastleggen van de straf. Ik begrijp niet waarom de gedetineerden nog een extra mogelijkheid tot hoger beroep moeten krijgen. Het is immers geen absoluut rechtsbeginsel om op dit niveau een hoger beroep in te stellen. Waarom aan veroordeelde criminelen die mogelijkheid wordt geboden, ontgaat me volledig.

Ik ben wel gelukkig met de schrapping van artikel 20 dat de minister de bevoegdheid gaf gevangenen in vrijheid te stellen wegens penitentiaire overbevolking. De minister had blijkbaar de bedoeling die penitentiaire overbevolking aan te pakken door invrijheidsstellingen. Ik ben het daar absoluut niet mee eens.

Dit is geen structurele oplossing. De overbevolking, de stijging van de criminaliteit en het toegenomen aantal gevangenen in voorhechtenis blijven een probleem. De toename van het aantal gevangenen in voorhechtenis is het gevolg van het aantal niet-Belgen dat met het gerecht in aanraking komt. Die niet-Belgen worden door de onderzoeksrechters vaker aangehouden dan de Belgen wegens het vluchtgevaar. Er zijn duidelijk structurele oplossingen nodig. Gelukkig werd het ondemocratische lapmiddel dat indruist tegen het legaliteitsbeginsel, het EVRM-verdrag en de rechtsstaat voorlopig geschrapt. Ik vrees echter dat het blijft voortbestaan in rondzendbrieven.

De bevolking vraagt een effectieve en snelle bestraffing van misdrijven. Het huidige wetsontwerp bevat absoluut geen enkel middel om effectiever en sneller te kunnen straffen. Dat is nochtans heel belangrijk opdat de straf een effect zou hebben op de crimineel en opdat het slachtoffer gesterkt uit een gerechtelijke strafprocedure zou komen, om daarna het verwerkingsproces tot een goed einde te brengen. De enige wijze om de huidige overbevolking van onze gevangenissen aan te pakken is zeer eenvoudig, namelijk de aanpassing van de capaciteit.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Ik vraag me soms af of mevrouw Van dermeersch begrijpt wat ze zegt.

We praten vandaag over een strafuitvoeringsrechtbank, de aanwezigheid van de slachtoffers, de debatten, de verduidelijkingen en de snelheid waarmee misdrijven worden bestraft.

Wat hebben haar opmerkingen met dit dossier te maken? Ze houdt ditzelfde discours over onverschillig welk onderwerp.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG). - In voorliggend wetsontwerp worden duidelijk meer rechten gegeven aan de slachtoffers. Welnu, het slachtoffer heeft een verwerkingsproces nodig en dat proces kan maar beginnen wanneer er effectief en snel gestraft wordt. Daarom is het belangrijk dat het proces zo snel mogelijk start na de feiten waarvan iemand het slachtoffer is geworden. Ik vrees dat de slachtoffers zeer teleurgesteld zullen zijn over dit wetsontwerp als niet in de nodige middelen wordt voorzien. Dat de minister niet de nodige middelen uittrekt, blijkt uit de datum van inwerkingtreding van het ontwerp.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Ik laat voor elke maatregel een budgettair plan opstellen.

Ja, er zijn extra middelen nodig.

Neen, we zullen niet alles in één keer doen.

Ja, we zullen stapsgewijs te werk gaan, maar we zullen ons doel bereiken.

Ja, we zullen investeren in echte strafuitvoeringsrechtbanken met duidelijke rechten voor alle partijen die voor die rechtbanken verschijnen.

Ja, we zullen middelen uitgeven opdat de slachtoffers bij de strafuitvoering worden gehoord.

Ik wil niet dat het wetsontwerp verkeerd wordt voorgesteld zoals mevrouw Van dermeersch nu doet.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG). - Ik ben heel blij dat de minister belooft dat er voldoende middelen zullen zijn. Als ze dan toch voldoende middelen wil vrijmaken voor de optimale werking van het gerecht, zou ze ook voldoende magistraten en griffiers moeten aanstellen. In Antwerpen is er op dat gebied een groot tekort. De minister zou er ook goed aan doen de werklast te laten meten.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Dit is geen congres van het Vlaams Belang, maar een ernstig debat over een wetsontwerp.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG). - Ik ben tegen dit ontwerp om de redenen die ik heb uiteengezet. Het voldoet niet aan mijn wensen. Ik wil inderdaad wel strafuitvoeringsrechtbanken, maar niet op deze basis. Ik wil absoluut niet dat het gezag van een rechter die straffen uitspreekt, wordt uitgehold. Dat dreigt nu te gebeuren. Justitie heeft al geen goed imago. Volgens mij kan het niet dat een magistraat wordt aangesteld om een straf, die in eerste aanleg en in beroep werd uitgesproken, uiteindelijk om te zetten in een werkstraf. Ik ben het niet eens met die gang van zaken en ik ben ook gekant tegen eventuele voorlopige invrijheidstellingen om de overbevolking te doen afnemen.

Het is belangrijk dat er uiteindelijk iets gedaan wordt op het vlak van Justitie en dat het gerecht optimaal kan functioneren. Daarom ben ik blij als ik hoor dat de minister voldoende middelen zal vrijmaken om deze wetgeving, die ik niet steun, maar die toch zal worden aangenomen, dan toch volledige uitwerking te laten krijgen. Na het proces-Dutroux drongen alle partijen erop aan, ook die van de minister, dat de wet-Lejeune zou worden aangepast en verstrengd. Ik stel vandaag het tegendeel vast, want de minister is van plan om straffen om te zetten in werkstraffen. Er is nog altijd geen globale visie. Straffen moeten worden uitgevoerd zoals ze uitgesproken worden door rechtbanken die nu reeds bestaan. Zoniet versterkt bij de bevolking het gevoel van straffeloosheid en vermindert het vertrouwen in Justitie nog meer, en zeker bij de Vlamingen die al niet veel vertrouwen hebben in de minister van Justitie.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT). - Onze fractie staat als één man achter dit wetsontwerp, net zoals we dat gedaan hebben met de strafuitvoeringsrechtbanken. We feliciteren de minister. Tijdens de vorige regeerperiode was er al sprake van de externe rechtspositie van gedetineerden. De minister, die toen ook vice-premier was, heeft erg haar best gedaan om daarvoor budgetten te krijgen. Nu kan ze dat zelf als minister van Justitie realiseren.

We zijn blij dat dit wetsontwerp er is gekomen en dat daar, weliswaar etappe per etappe, de nodige budgetten voor zullen komen. Elke stap is belangrijk. Het gaat ook om een humanisering van ons gevangenisrecht en het is een tegemoetkoming aan aanbevelingen van verschillende internationale instanties. Het moet ook een middel zijn om de overbevolking een halt toe te roepen.

Tot slot zijn we ook blij dat de positie van de slachtoffers wordt verbeterd. Die vraag wordt sinds Dutroux steeds meer gesteld. Met dit wetsontwerp wordt dat voor een stuk verwezenlijkt.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Ik dank iedereen die heeft meegewerkt aan dit langverwachte ontwerp, dat door alle democratische partijen werd gesteund.

Mijn dank gaat ook uit naar al wie heeft deelgenomen aan de werkgroep-Holsters die aan de basis van het ontwerp lag. Het heeft jaren werk gevergd om eindelijk de externe rechtspositie van de gedetineerde uit te klaren, om orde te scheppen in de warboel van rondzendbrieven en om echte strafuitvoeringsrechtbanken op te richten.

Met de wet-Dupont werd de interne rechtspositie van de gedetineerde goedgekeurd. De externe rechtspositie en de strafuitvoeringsrechtbank vormen samen met de interne rechtspositie een geheel dat de gevangenissector zeer grondig zal hervormen.

Een volgende belangrijke stap is de rechtspositie van de geïnterneerden, die me zeer na aan het hart ligt. Er moet een adequate rechtspositie komen voor alle personen die zich in onze penitentiaire instellingen bevinden, hoewel ze daar niet horen.

De Kamer heeft beslist de teksten met betrekking tot de externe rechtspositie van de gedetineerden en de strafuitvoeringsrechtbanken prioritair te behandelen. De bespreking zal normaal gesproken begin 2006 worden aangevat. In de begroting 2006 zijn al middelen ingeschreven voor maatregelen als de verhoging van het aantal justitieassistenten. In de nieuwe gerechtelijke organisatie zullen ook administratieve assistenten met onze magistraten moeten samenwerken. De teksten zullen worden goedgekeurd, de besluiten zullen worden uitgewerkt en de informatie zal worden verspreid. Vanaf oktober of november 2006 zullen de maatregelen ten uitvoer worden gelegd nadat de federale regering de middelen heeft vrijgemaakt.

De Senaat heeft het ontwerp geamendeerd, onder andere met betrekking tot de rechten van slachtoffers. De positie van het slachtoffer werd herzien, zodat hij of zij vanaf nu kan worden gehoord over de toekomst en de externe rechtspositie van de gedetineerde.

De vraag rees wat onder slachtoffer dient te worden verstaan. Onder slachtoffer wordt verstaan: de natuurlijke persoon wiens burgerlijke vordering werd aanvaard, de natuurlijke persoon die zich omwille van een materiële onmogelijkheid of kwetsbaarheid geen burgerlijke partij heeft gesteld of de persoon die minderjarig, verlengd minderjarig of onbekwaam was op het ogenblik van de feiten en voor dewelke de wettelijke vertegenwoordiger zich geen burgerlijke partij heeft gesteld. Zeker in zedenfeiten lijkt dat van fundamenteel belang.

Er wordt ook nagedacht over de aanstelling van een commissaris voor de rechten van slachtoffers, want ondanks alle vooruitgang blijven de slachtoffers de indruk hebben dat ze niet worden gehoord.

Heel wat instellingen zoals de Hoge Raad voor de Justitie en de justitiehuizen houden zich reeds met de rechten van slachtoffers bezig. Toch moet de commissaris voor de rechten van slachtoffers optreden als informant - naast het federale niveau zijn immers ook de gemeenschappen bevoegd - en soms ook als bemiddelaar.

Het slachtofferrecht breidt zich uit. De Senaat heeft met de Grote Franchimont reeds heel wat werk verzet. De gedetineerde heeft een duidelijker zicht op zijn rechten en zijn plichten. Er is nu duidelijkheid in de warboel van rondzendbrieven. We maken geleidelijk werk van een hervorming van de gevangenissector. Dat is een eerste stap. We zullen evalueren en daarna verder gaan. We zullen misschien nadenken over verbeteringen. Deze eerste stap is fundamenteel en ik wil de senatoren nogmaals bedanken voor het geleverde werk.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie, zie stuk 3-1128/8)

-De artikelen 1 tot 108 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (Stuk 3-1447) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw de T' Serclaes, rapporteur namens de commissie voor de Justitie, de heer Van Nieuwkerke, rapporteur namens de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden, mevrouw Geerts, rapporteur namens de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, verwijzen naar hun schriftelijk verslag.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT), rapporteur namens de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. - Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer ingediend en werd daar met een grote meerderheid aangenomen.

Het gaat over twee bepalingen inzake het tuchtstatuut van de politie. Op dit moment zijn er praktische uitvoeringsproblemen. Er zijn namelijk zeer dwingende termijnen voorzien en de tuchtbevoegdheden zijn exclusief voorbehouden voor de titularissen van bepaalde ambten. Om daaraan tegemoet te komen heeft men in deze artikelen bepaald dat de dwingende termijnen gerespecteerd moeten worden en dat bij afwezigheid van een titularis het ambt kan waargenomen worden door de interim.

Artikel 59 houdt verband met het actieve kiesrecht voor vreemdelingen. In de wet van 19 maart 2004 is één van de voorwaarden dat de vreemdeling vijf jaar op het grondgebied moet verblijven en daar zijn hoofdverblijfplaats moet hebben. Daar zijn heel wat interpretatieproblemen rond gerezen. De minister heeft daar duidelijkheid over willen brengen door te verwijzen naar het Cassatiearrest van 16 januari 2004 over de nationaliteitswetgeving. Nu wordt gesteld dat de vreemdeling zijn hoofdverblijfplaats op het grondgebied van die bepaalde gemeente moet hebben en dat het verblijf ononderbroken en wettelijk moet zijn.

De minister heeft ook gezegd dat hij in zijn uitvoeringsbesluiten en via omzendbrieven zal duidelijk maken aan de gemeenten hoe dat artikel moet worden uitgevoerd.

Tijdens de algemene bespreking bleek dat de commissieleden van het Vlaams Belang het voorliggende wetsontwerp en eigenlijk de wet van 19 maart 2004 wilden afschaffen. Hun amendementen werden verworpen.

Ook de heer Van Peel diende een amendement in dat ertoe strekte de voorwaarde van een wettelijk verblijf van vijf jaar in de wet in te schrijven, en niet in een rondzendbrief te regelen.

De commissie heeft het voorliggende wetsontwerp met 9 stemmen tegen 2 aangenomen.

Het verslag werd eenparig goedgekeurd.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 51-2020/19.)

De voorzitter. - Artikel 59 luidt:

Op dit artikel hebben mevrouw Jansegers en de heer Buysse amendement 2 ingediend (zie stuk 3-1447/2) dat luidt:

-De stemming over dit amendement wordt aangehouden.

-De aangehouden stemming en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:
1º Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika, ondertekend te Durban op 8 juli 2002
2º Overeenkomst tot regeling van de technische bijstand tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika, ondertekend te Pretoria op 18 oktober 2002 (Stuk 3-1361)

Stemming 1

Aanwezig: 49
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Federale Democratische Republiek Ethiopië over bilaterale ontwikkelingssamenwerking, ondertekend te Addis Abeba op 9 april 2001 (Stuk 3-1365)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Regering van Nieuw-Zeeland inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, ondertekend te Brussel op 23 april 2003 (Stuk 3-1368)

Stemming 2

Aanwezig: 55
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake de bescherming van Afrikaans-Euraziatische trekkende watervogels, gedaan te 's Gravenhage op 15 augustus 1996 (Stuk 3-1376)

Stemming 3

Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, aangenomen te New York op 25 mei 2000, zoals het op 14 november 2000 door de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties is verbeterd (Stuk 3-1377)

Stemming 4

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004 (Stuk 3-1400)

Stemming 5

Aanwezig: 56
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden (Stuk 3-1128)

Stemming 6

Aanwezig: 57
Voor: 47
Tegen: 10
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

-De goedkeuring van het wetsontwerp impliceert dat volgende wetsvoorstellen vervallen:

-Wetsvoorstel inzake de verbetering van de positie van het slachtoffer met betrekking tot de strafuitvoering (van mevrouw Nathalie de T' Serclaes en mevrouw Clotilde Nyssens, Stuk 3-927)

-Wetsvoorstel betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van de gedetineerden (van de heer Stefaan De Clerck c.s., Stuk 3-759)

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (Stuk 3-1447) ((Evocatieprocedure)

De voorzitter. - We stemmen over eerst over amendement 2 van mevrouw Jansegers en de heer Buysse op artikel 59.

Stemming 7

Aanwezig: 54
Voor: 10
Tegen: 34
Onthoudingen: 10

-Het amendement is niet aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.

Stemming 8

Aanwezig: 57
Voor: 36
Tegen: 10
Onthoudingen: 11

-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist het niet te amenderen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 22 december 2005

's ochtends om 10 uur

Wetsvoorstel tot wijziging van de gecoördineerde ziekteverzekeringswet, met het oog op de organisatie van verkiezingen tot vaststelling van de vertegenwoordiging van de representatieve beroepsorganisaties van de verpleegkundigen in de organen van het RIZIV (van mevrouw Annemie Van de Casteele c.s.); Stuk 3-336/1 tot 4. (Pro memorie)

Wetsvoorstel tot herinvoering van artikel 117 en tot wijziging van artikel 289bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met het oog op het bevorderen van de ontwikkeling van het menselijk kapitaal en van het levenslang leren (van de heer Christian Brotcorne); Stuk 3-869/1 en 2.

Over te zenden door de Kamer en onder voorbehoud van evocatie - Evocatieprocedure
Wetsontwerp betreffende het Generatiepact; Stuk 51-2128/1 tot 12. (Pro memorie)

Over te zenden door de Kamer en onder voorbehoud van evocatie - Evocatieprocedure
Ontwerp van programmawet; Stuk 51-2097/1 tot 8. (Pro memorie)

Over te zenden door de Kamer en onder voorbehoud van evocatie - Evocatieprocedure
Wetsontwerp houdende diverse bepalingen; Stuk 51-2098/1 tot 18. (Pro memorie)

Over te zenden door de Kamer
Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de belastbare materie bepaald in artikel 94, 1º, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen inzake de belasting op de inverkeerstelling; Stuk 51-2099/1. (Pro memorie)

Over te zenden door de Kamer
Wetsontwerp houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van onderzoeksmethoden naar het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit; Stuk 51-2055/1. (Pro memorie)

Dotatie van de Senaat. - Rekeningen 2004. - Begroting 2006; Stuk 3-1486/1.

's namiddags om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst van 4 april 2003 met het oog op de verwezenlijking van het programma van het gewestelijk expresnet van, naar, in en rond Brussel; Stuk 3-1437/1 en 2.

Hervatting van de agenda.

Vanaf 18 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

Vragen om uitleg:

's avonds om 19 uur

Hervatting van de agenda.

Vrijdag 23 december 2005

's ochtends om 10 uur

Hervatting van de agenda.

's namiddags om 14 uur

Hervatting van de agenda.

Vanaf 18 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

Naamstemmingen over het ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de belastbare materie bepaald in artikel 94, 1º, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen inzake de belasting op de inverkeerstelling; Stuk 51-2099/1. (Stemming met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, van de Grondwet).

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de strijd tegen mensenhandel, economische uitbuiting en bedelarij» (nr. 3-1176)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt.

De heer Luc Willems (VLD). - Nog steeds worden wij bijna dagelijks geconfronteerd met bedelende vrouwen die met baby's in hun armen en jonge kinderen op hun knieën proberen medelijden op te wekken om zodoende geld te krijgen.

Met het actieplan tegen mensenhandel in het kader van het Nationaal Veiligheidsplan 2004-2007 werd getracht het fenomeen mensenhandel, en meer in het bijzonder de economische uitbuiting, zoals onder meer de straatverkopen en de bedelarij, beter te beheersen en in te dijken.

In 2004 dienden de politiediensten zich een beeld te vormen over de aard en de omvang van de economische uitbuiting in België. Het was de bedoeling dat de politie door het uitvoeren van meer onderzoeken en controles op de straatverkoop en de bedelarij de slachtoffers kon identificeren en aan de hand van hun getuigenissen de achterliggende structuren of organisaties kon opsporen.

Kan de minister een voorlopige stand van zaken geven, nu het actieplan tegen mensenhandel zich halverwege zijn duurtijd bevindt?

Hoeveel controles op straatverkopers en bedelaars werden in 2004 en in de eerste tien maanden van 2005 georganiseerd? Hoeveel slachtoffers van economische uitbuiting werden geïdentificeerd? Wat is er inmiddels met deze personen of kinderen gebeurd?

Werden reeds achterliggende structuren of organisaties blootgelegd? Zo ja, welke? Hoeveel organisatoren van economische uitbuiting werden reeds opgepakt en vervolgd?

Welke nuttige beleidsinformatie heeft de minister reeds kunnen verwerven door de uitgevoerde onderzoeken en controles?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Het antwoord van de minister van Justitie luidt als volgt.

Zodra ik de vraag ontving, heb ik de gerechtelijke autoriteiten gevraagd de statistieken te bezorgen voor de periode 2004-2005. Jammer genoeg moet ik meedelen dat de gerechtelijke autoriteiten op basis van de operationaliseerbare geïnformatiseerde statistieken onmogelijk betrouwbare informatie kunnen verschaffen over wat werd gevraagd.

De vraag betreffende de controles moet onder andere aan de minister van Binnenlandse Zaken worden gericht. Sommige controles worden immers uitgevoerd door de federale of de lokale politie. Heel wat controles, meer bepaald deze inzake de economische uitbuiting, gebeuren door de sociale inspecties. Voor deze controles moeten de ministers van Sociale Zaken en van Werk worden aangesproken.

Dat ik geen kwantitatief antwoord kan geven, spoort me aan deze zaak verder uit te diepen. Binnenkort zal ik de Interdepartementale Cel voor de bestrijding van de mensenhandel en mensensmokkel dan ook aanspreken over deze kwestie.

Deze instantie, die bestaat uit mensen van alle departementen, zal gemandateerd worden om een systeem uit te werken dat het in een verdere toekomst mogelijk zal maken alle gewenste informatie te verstrekken.

Ik wil er wel uw aandacht op vestigen dat bepaalde personen van bij het begin het statuut van slachtoffer krijgen, terwijl anderen dat statuut pas krijgen in de loop van het onderzoek. Het is dus niet altijd evident een correct en actueel beeld te geven van de strijd tegen de economische uitbuiting.

Tot slot zal ik eveneens de Raad van arbeidsauditeurs vragen deze kwestie op de agenda van een van hun volgende vergaderingen te zetten.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, aangenomen te New York op 25 mei 2000» (nr. 3-1197)

De voorzitter. - Op verzoek van minister Onkelinx is deze vraag uitgesteld tot volgende week.

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over «reclame voor verbruikerskredieten» (nr. 3-1218)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Wie de kansarmoedeproblematiek onderzoekt, weet dat een van de voorname oorzaken van kansarmoede ligt in het feit dat mensen schulden opbouwen en geconfronteerd worden met aanslepende afbetalingsproblemen. Natuurlijk is budgetbeheer belangrijk en zijn verstandig consumeren en weerbaarheid opbouwen tegenover agressieve publiciteit belangrijke vaardigheden in onze complexe, van media doordrongen wereld. Heel wat begeleiders van gezinnen in moeilijkheden leggen zich precies daarop toe. Want zodra een schuld is opgestapeld, is het moeilijk om opnieuw een kans te krijgen. De overheid beseft dit en neemt maatregelen, onder meer in het domein van schuldbemiddeling en de reglementering voor verbruikerskredieten.

Onlangs werd de wet in dit verband op essentiële punten bijgestuurd. Met de wetswijziging van 24 maart 2003 werd de wet van 12 juni 1991 aangevuld met drie nieuwe vormen van verboden reclame. Die verbodsbepalingen zijn van kracht geworden op 1 januari 2004 en zijn duidelijk bedoeld als extra middelen tegen de overkreditering.

Verboden zijn reclames voor krediet waarin de consument die al met terugbetalingsproblemen kampt, wordt aangespoord om zijn/haar toevlucht te nemen tot een krediet, met slogans als `Zélfs voor werklozen of bestaansminimumtrekkers', `een lening of een krediet, zelfs als dat elders geweigerd werd' of `Zelfs als u reeds achterstallen hebt of in een geschil verwikkeld bent'.

Eveneens verboden is reclame die misleidend het gemak en/of de snelheid waarmee het krediet bekomen kan worden, benadrukt met zinnen zoals `Eén telefoontje en u krijgt uw geld' of `U krijgt uw geld zonder voorafgaand onderzoek'.

Ook reclame die misleidend aanzet tot het groeperen of centraliseren van de lopende kredieten met `geruststellende' formules is verboden.

Tussen 28 februari en 8 mei 2005 onderzocht het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties (OIVO) reclames voor krediet. Onder meer 221 advertenties die verschenen in streekbladen, Metro en dagbladen in de drie gewesten werden daarbij onder de loep genomen.

De bevindingen zijn zeer onrustwekkend.

Het centrum vond bijvoorbeeld reclame die de consument met betalingsproblemen aanspoort om zijn/haar toevlucht te nemen tot een krediet. Een op de vijf reclames is aansporend. Ze doen dat met advertenties waarin oproepen voorkomen als `Zelfs als u afbetalingsproblemen hebt of elders reeds geweigerd werd' of `Lening aan werklozen, zelfs als er reeds lopende kredieten zijn'.

Andere reclames leggen misleidend de nadruk op het gemak en de snelheid waarmee krediet kan worden bekomen. De onderzoekers vonden in de advertenties boodschappen als `Het is zo gemakkelijk', `Geld op uw rekening binnen 24 uur' of `Vandaag nog geld'.

Er bestaat ook tal van reclame die misleidend aanspoort tot het groeperen of centraliseren van lopende kredieten. Bijvoorbeeld met de slogan `Groepeer al uw kredieten in één lening op afbetaling'.

De advertenties geraken uiteraard ook bij kwetsbare mensen, die nu al moeilijk rondkomen en die door deze advertenties verleid kunnen worden en zo nog meer in moeilijkheden riskeren te geraken.

De wetgever heeft dergelijke advertenties al verboden. De nieuwe verbodsbepalingen zijn toepasbaar sinds 1 januari 2004, maar schieten blijkbaar tekort.

Welke maatregelen zal de minister nemen om de consumentenbescherming te verbeteren, de overkreditering te bestrijden en de kredietreclame te omkaderen?

Hoe zal een strenger toezicht georganiseerd worden op de naleving van de geldende regels?

Mevrouw Freya Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken. - De strijd tegen overmatige schuldenlast is een permanent aandachtspunt in het beleid. Dat blijkt uit een aantal maatregelen die onlangs zijn genomen, zoals de oprichting van een positieve kredietcentrale bij de Nationale Bank van België, waar alle kredietovereenkomsten worden geregistreerd. Die moet er mee voor zorgen dat net dat ene krediet te veel niet meer wordt toegekend. Ik denk ook aan de wijzigingen in de wet op de schuldenregeling, die een volledige kwijtschelding van schulden mogelijk maakt. Deze maatregelen grijpen weliswaar pas in na de feiten en doen niets om schulden te voorkomen, maar ze maken wel deel uit van het volledige beleid.

Er is ook voor gezorgd dat het Fonds ter bestrijding van overmatige schuldenlast middelen kan aanwenden voor informatie- en sensibiliseringscampagnes, zodat het niet meer uitsluitend curatief, maar ook preventief kan werken.

Ten slotte zijn er de strengere regels inzake kredietreclame, waar mevrouw De Schamphelaere naar verwijst. Die zorgen ervoor dat voorschriften inzake kredietreclame ook van toepassing zijn op audiovisuele media en dat bij toekenningsvoorwaarden om een voorkeurskostenpercentage te genieten niet alleen dit percentage, maar ook het basispercentage wordt vermeld.

Diverse vormen van reclame werden ook verboden, zoals reclame die aanzet tot het groeperen van kredieten; reclame die op onrechtmatige wijze mensen die hun schulden niet kunnen afbetalen, er toch toe aanzet krediet op te nemen, en reclame die de nadruk legt op de snelheid en het gemak waarmee krediet kan worden bekomen.

De wet van 24 maart 2003 heeft ook strenge gerechtelijke sancties uitgewerkt en een controleorgaan geïnstalleerd, dat een belangrijk en efficiënt middel is om effectief op te treden. Deze strengere regels zijn ingegaan op 1 januari 2004. Daardoor is België sindsdien een van de landen in Europa die inzake kredietreclame het verst gaan in de reglementering.

De juiste regels hebben is niet genoeg, ze moeten ook worden toegepast.

Kort na de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2004 werd gecontroleerd of aan alle wettelijke vermeldingen werd voldaan of het jaarlijks kostenpercentage correct werd weergegeven, ook wanneer het nul procent was, en of er geen verboden vermeldingen werden gebruikt zoals centralisatie van schulden.

Van de 377 aankondigingen die werden gecontroleerd, waren er 189 fout. Dat is heel veel. Er is dus een probleem. In zowat de helft van de aankondigingen wordt de wet niet nageleefd. Het probleem ligt niet op het niveau van de wetgeving, maar wel op het niveau van het naleven van een goede wet. Er zijn 189 processen-verbaal met een waarschuwing en 8 processen-verbaal met een minnelijke schikking opgesteld. De vastgestelde overtredingen gingen voornamelijk over het niet of niet correct vermelden van de kredietvorm, het niet of niet correct vermelden van de hoedanigheid of de identiteit van de adverteerder en het onrechtmatige verwijzen naar die gemakkelijke of al te snelle kredietverstrekking.

We hebben het verder opgevolgd. In 22 gevallen, waarbij op basis van de waarschuwing niets is veranderd, zijn er boetes uitgeschreven. Het gaat om boetes tot 3.000 euro. In een zestal gevallen werd deze boete zelfs niet eens betaald. Die dossiers zijn overgemaakt aan het bevoegde parket. De geldende regels inzake reclame voor consumentenkrediet blijven een permanent aandachtspunt. Wanneer de algemene directie Controle en Bemiddeling overtredingen vaststelt, dan stelt ze processen-verbaal op. In 2005 werden 32 processen-verbaal opgesteld. Naar aanleiding van de bemerking van het OIVO, heeft de algemene directie Controle en Bemiddeling deze dienst gecontacteerd. Als zou blijken dat het opnieuw om dezelfde overtreders gaat, zullen we heel streng optreden en hen voor het gerecht brengen.

Steeds meer mensen komen in de problemen door te veel kredieten. Ik heb de algemene directie Controle en Bemiddeling gevraagd om, naar analogie van 2004, in 2006 een nieuw algemeen onderzoek te voeren naar de regels van de kredietreclame die op 1 januari in werking zijn getreden. Ik zal u op de hoogte houden van de resultaten van het onderzoek.

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, ondervoorzitter.)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De minister zegt voor de tweede keer deze namiddag dat de regels voor de consumentenbescherming in orde zijn. De wetgever heeft de problemen dus tijdig gezien. Er werden een aantal verboden ingevoerd in de wetgeving op de reclame voor verbruikerskredieten. Het loopt fout bij de toepassing en de handhaving. Dat is een opdracht voor de uitvoerende macht. Deze problematiek wordt elk jaar erger. De kansarmoede neemt toe. Meer en meer mensen komen in de problemen. We moeten de weerbaarheid tegen die agressieve reclame verhogen en de verboden reclame niet laten verschijnen. Hoe kan dit worden gerealiseerd? Processen-verbaal opstellen leidt blijkbaar niet tot resultaat. We moeten misschien ook eens denken aan de aansprakelijkheid van degenen die geld verdienen met het publiceren van deze advertenties. De uitgevers van de bladen halen namelijk hun inkomsten uit advertenties die verboden zijn.

Vraag om uitleg van de heer Wouter Beke aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over «de toepassing van het sociaal telefoontarief» (nr. 3-1202)

De heer Wouter Beke (CD&V). - Volgens de minister zijn er inzake consumentenbescherming voldoende regels, maar is de controle niet altijd optimaal. Die vaststelling geldt evenzo voor het sociaal telefoontarief.

Krachtens de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie moeten de operatoren een aantal tariefverminderingen toepassen, waaronder het sociaal telefoontarief.

Dankzij de bepalingen betreffende het sociaal telefoontarief hebben leefloners sinds juli 2005 recht op 3,10 euro belwaarde per maand voor mobiel en vast bellen. Voorlopig kennen alleen Belgacom en Proximus dat recht toe. De andere operatoren lappen die verplichting nog steeds aan hun laars en verwijzen daarvoor naar het ontbreken van een centrale databank.

Die centrale databank moet worden opgericht door het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT). De minister heeft al laten weten dat de databank operationeel zal zijn in de loop van het eerste kwartaal van 2006. Het BIPT moet namelijk nog enkele technische informaticaproblemen oplossen, de samenwerking met de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ) optimaliseren en de machtiging vragen aan het Sectoraal Comité voor het Rijksregister om het rijksregisternummer te kunnen gebruiken.

Via de databank kan worden gecontroleerd of de gebruikers niet bij meerdere operatoren een sociaal telefoontarief aanvragen. Het is echter niet juist dat het voordeel van de wet van juli 2005 niet kan worden toegekend omdat de databank nog niet operationeel is. In de wet staat namelijk dat wie een operator tracht te misleiden, het gewone tarief moet betalen. Natuurlijk moeten de operatoren omzichtig omgaan met het sociaal tarief en de rechthebbende een verklaring laten ondertekenen waarbij die zegt het recht niet uit te oefenen bij een andere operator en de enige van het huishouden te zijn die er een beroep op doet. Dat neemt echter niet weg dat de operatoren het recht op een sociaal tarief nu al moeten toekennen.

Wat kunnen de rechthebbenden doen om het recht op een sociaal tarief bij de operatoren af te dwingen? Worden er sancties opgelegd aan operatoren die het recht op een sociaal tarief niet toekennen?

Proximus kent het recht al toe op prepaidkaarten, maar niet op abonnementen. Een kaart is natuurlijk wel goed voor OCMW-cliënten, omdat ze zo hun budget leren beheren, maar een abonnement is meestal wel goedkoper. Moet de wet eventueel worden verduidelijkt zodat het recht zowel voor pre-paidkaarten als voor abonnementen kan worden toegekend?

We horen op het terrein dat Telenet zich sterk verzet tegen het toepassen van sociale tarieven. Kan hiertegen worden opgetreden? Is er al duidelijkheid gekomen rond het begrip `huishouden'? De term staat in de telecomwet, maar leidt in de praktijk tot enige verwarring.

Mevrouw Freya Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken. - De wet betreffende de elektronische communicatie is op 30 juni in werking getreden en sinds die dag dienen alle operatoren de wet na te leven, inclusief artikel 74 dat bepaalt dat elke operator aan sommige categorieën van begunstigden - vast en mobiel - het sociaal telefoontarief moet verlenen.

Het BIPT is volgens de BIPT-wet bevoegd om het toezicht op de naleving van de nieuwe telecomwet uit te oefenen. Op basis van artikel 21 van de BIPT-wet kan de Raad van het BIPT bij het vaststellen van een overtreding op de wetgeving de overtreder in gebreke stellen. Wordt de overtreding niet beëindigd, dan kan zelfs een administratieve boete worden opgelegd.

De VVSG heeft ons verzocht om leefloners het sociaal tarief via pre-paidkaarten te laten genieten, omdat betrokkenen het vaak moeilijk hebben om rond te komen en op die manier hun recht op telefoonverkeer toch kan worden verzekerd. Het systeem kan goed werken, maar ik ben bereid het te evalueren en eventueel alternatieven te onderzoeken eens het systeem in werking is.

Het begrip `huishouden' heeft in deze context niet dezelfde definitie als in de fiscale wetgeving. Wie op een zelfde adres woont, behoort tot eenzelfde huishouden voor de toepassing van het sociaal telefoontarief. Er is één sociaal tarief per huishouden.

De heer Wouter Beke (CD&V). - De pre-paidkaarten zijn ingevoerd met het oog op budgetbeheer. Is dat echter de beste manier om aan budgetbeheer te doen? Dat zal blijken uit een evaluatie na verloop van tijd.

Het BIPT kan sancties nemen, maar opereert autonoom. Anderzijds moeten de consumentenrechten worden gegarandeerd. Rechten toekennen, maar de controle erop aan een instelling verlenen die niet naar behoren sanctioneert of aanspoort, is geen goede zaak. De minister kan het BIPT misschien op een of andere manier aansporen.

Het begrip `huishouden' wordt heel ruim gedefinieerd. Verschillende gezinnen kunnen op één adres wonen, maar krijgen met de gehanteerde definitie slechts één keer recht op een sociaal tarief. De minister weet wellicht dat gezinnen wegens hoge huurprijzen samen een huis huren dat ze onderling verdelen. Met deze wet worden hun rechten niet gegarandeerd.

Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk. - Het BIPT functioneert autonoom, maar ik zal hen een brief sturen met de vraag van de heer Beke in bijlage om hen te informeren. Ik veronderstel dat het BIPT dan zal vaststellen dat controle noodzakelijk is en zal optreden. Op die manier kan ik als minister van Consumentenzaken een signaal geven zonder mij al te veel in te mengen.

Het is moeilijk een sluitende definitie te vinden van het begrip huishouden voor het toekennen van één korting per gezin. Ik ben bereid na te denken over andere definities, maar op dit moment hebben we nog geen betere definitie gevonden. Mocht de heer Beke een concrete suggestie hebben, zal ik die zeker laten onderzoeken.

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen» (nr. 3-1187)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Heel wat minderjarige vreemdelingen komen België binnen zonder begeleiding. Het zijn dan ook uiterst kwetsbare slachtoffer van kinderhandel.

Op 1 mei 2004 is de wet betreffende de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen in werking getreden. De wettelijke vertegenwoordiger speelt een belangrijke rol in de bescherming en belangenbehartiging van een niet-begeleide minderjarige. Dankzij een voogd kan die minderjarige zich burgerlijk partij stellen, krijgt hij toegang tot rechtshandelingen zoals het openen van een bankrekening, waakt de voogd erover dat de minderjarige school loopt, psychologische steun, aangepaste huisvesting en steun van openbare instanties krijgt en staat de voogd de minderjarige bij in alle vreemdelingenprocedures en verhoren.

Voor de coördinatie, erkenning en toezicht van de voogden werd bij de Federale Overheidsdienst Justitie de Dienst Voogdij opgericht. We zijn nu anderhalf jaar verder en een evaluatie van deze voogdijwet is noodzakelijk.

Hoeveel mensen hebben zich sinds 1 mei 2004 kandidaat gesteld om als voogd op te treden? Hoeveel kandidaturen werden effectief erkend? Wat zijn de redenen voor de niet-erkenning als voogd? Welke maatregelen werden genomen voor een uitbreiding van het statuut van de voogd inzake verzekering voor ongevallen tijdens de uitoefening van hun opdracht en om de sociale en fiscale situatie duidelijk te stellen?

Hoeveel niet-begeleide minderjaren wachten op een voogd? Hoeveel niet-begeleide minderjarigen hebben al een voogd toegewezen gekregen? Hoeveel niet-begeleide minderjaren kwamen sinds 1 mei 2004 ons land binnen? Hoeveel gekende niet-begeleide minderjaren kunnen niet meer gelokaliseerd worden en zijn dus verdwenen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Sinds 1 mei 2004 ontving de dienst Voogdij 361 voogdijkandidaturen. Er werden 228 kandidaten als voogd van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen erkend en 178 van hen zijn actief als voogd.

Een aantal kandidaturen is om meerdere redenen zonder resultaat gebleven. Sommige kandidaten, 7,7%, haken af na het erkenningsgesprek, maar vóór hun erkenning. Anderen, 4%, haken af na hun erkenning, maar vóór hun eerste aanwijzing. Vaak beseffen ze tijdens het gesprek of de basisopleidingen wat voogd zijn precies inhoudt en beslissen ze om er niet mee door te gaan. Tot slot wordt 7% van de kandidaturen geweigerd. De weigeringen zijn grotendeels het gevolg van de vaststelling van een gebrek aan pedagogisch vermogen. De kandidaten kunnen onvoldoende goed communiceren, een situatie uitleggen aan de minderjarige of ze kunnen niet genoeg afstand nemen van een situatie.

De toepasselijke wettelijke en regelgevende bepalingen van de programmawet van 24 december 2003, gewijzigd door de programmawet van 27 december 2004 en het uitvoeringsbesluit van 22 december 2003, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 januari 2005, voorzien in een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering en een verzekeringsdekking bij lichamelijk letsel van de voogd als gevolg van schade veroorzaakt door het voertuig dat hij voor de uitoefening van zijn opdrachten gebruikt.

De sociale en fiscale situatie van de voogden wordt duidelijk na overleg met de betrokken beleidsverantwoordelijken. De voogd is onderworpen aan het fiscaal en sociaal stelsel van de zelfstandigen. Hoewel de voogd zich als zelfstandige moet melden bij de bevoegde autoriteiten, is er vrijstelling van sociale bijdragen en belastingen op de vergoedingen die met twee voogdijen overeenstemmen.

Werkzoekenden die voogd willen worden, kunnen twee voogdijen op zich nemen en de vergoedingen cumuleren met hun werkloosheidsuitkering, op voorwaarde dat ze beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. Dat geldt ook voor bruggepensioneerden. Voogden die werkloos of bruggepensioneerd worden tijdens de voogdij, kunnen al hun bestaande voogdijen behouden. Dat geldt ook voor bruggepensioneerden. Voogden die werkloos of bruggepensioneerd worden tijdens de voogdij, kunnen al hun bestaande voogdijen behouden.

Momenteel zijn er 71 niet-begeleide minderjarigen aangemeld die nog geen voogd hebben. De dienst Voogdij heeft vernomen dat 68 van die minderjarigen bij familie verblijven op een privé-adres dat verschilt van het adres dat door de aanmeldende autoriteiten werd opgegeven. Die minderjarigen moeten dus nog worden opgespoord. Vervolgens moet hun identificatie worden afgerond. Mogelijk blijkt daaruit dat ze bij één van hun ouders verblijven en gaat het bijgevolg niet om een niet-begeleide minderjarige. Voor de drie resterende minderjarigen staat het wel vast dat ze niet begeleid zijn en dus een voogd moeten krijgen toegewezen. Dat zal zo spoedig mogelijk worden geregeld, na een aantal laatste administratieve controles.

Sinds 1 mei 2004 werd een voogd toegewezen aan 1.822 niet-begeleide minderjarigen: 628 in 2004 en 1.194 in 2005. Dit aantal stemt overeen met het totale aantal geïdentificeerde niet-begeleide minderjarigen. In totaal werden 4.095 jongeren aangemeld, dat is meer dan het dubbele aantal. Meer dan 2.200 jongeren konden niet worden geïdentificeerd als niet-begeleide minderjarige: ofwel verdwenen ze, wat het geval was voor 1.159 jongeren, van wie 85% verklaard had ouder te zijn dan 16 jaar, ofwel bleken ze vergezeld te zijn van een ouder ofwel waren ze reeds meerderjarig.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik ben blij met het antwoord. Ik kan natuurlijk moeilijk in debat gaan omdat het niet de bevoegdheid is van mevrouw Laruelle. Dat is jammer. Als 2.000 van de 4.000 jongeren zo maar verdwijnen, is er echt wel een probleem. Het verheugt mij wel dat zo veel mensen zich opgeven als voogd. Tijdens de komende commissievergaderingen moeten we met de minister van gedachten wisselen over deze problematiek.

Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de erkenning van echtscheidingen in het buitenland» (nr. 3-1198)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Ik stel vast dat de huwelijken tussen Belgische onderdanen met een dubbele nationaliteit, waaronder de Turkse, die in België worden gesloten, ook aanvaard worden in het land van herkomst, namelijk Turkije. Ik denk dat dit ook geldt voor andere landen.

Een echtscheiding die werd uitgesproken door het Belgische gerecht, wordt echter niet aanvaard in het land van herkomst. Omgekeerd zou dat ook het geval zijn. Vroeger kon een echtscheiding uitgesproken door het Turkse gerecht in België administratief worden behandeld. Blijkbaar moet dat nu ook via het gerecht gebeuren, wat voor de betrokkenen een dure aangelegenheid is.

Is de minister hiervan op de hoogte? Bestaat er een bilaterale overeenkomst tussen België en de landen van herkomst waar de dubbele nationaliteit geldt of kan dergelijke bilaterale overeenkomst worden afgesloten?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Het departement van Justitie heeft geen kennis van bijzondere problemen inzake de erkenning van echtscheidingen, uitgesproken in België, in Turkije en andersom.

België heeft ingestemd met het verdrag van Den Haag van 12 april 1930 betreffende bepaalde vragen in verband met wetsconflicten over de nationaliteit. Artikel 3 van dat verdrag bepaalt dat een persoon met twee of meerdere nationaliteiten door elke van de staten waarvan hij de nationaliteit heeft, kan worden beschouwd als een ingezetene. Wie meerdere nationaliteiten heeft, waaronder de Belgische, zal in België als Belg worden beschouwd.

Deze toepassing is bevestigd door het Belgisch Wetboek van Internationaal Privaatrecht waarvan artikel 3 §2 bepaalt dat `elke verwijzing door deze wet naar de nationaliteit van een natuurlijk persoon die twee of meerdere nationaliteiten heeft, beoogt: 1º de Belgische nationaliteit, indien die zich onder die nationaliteiten bevindt'. Bovendien ging de problematiek waarvan sprake in de vraag over het niet-erkennen in België van een in Turkije uitgesproken echtscheiding en omgekeerd.

Om in België een in het buitenland uitgesproken echtscheiding te kunnen erkennen is het Belgisch Wetboek van Internationaal Privaatrecht van toepassing, namelijk afdeling 6 (Uitwerking van de buitenlandse rechterlijke beslissingen en authentieke akten), artikelen 22 tot 31.

Voor de erkenning in Turkije van een in België uitgesproken echtscheiding zijn de regels van het Turkse internationale privaatrecht van toepassing. Het departement heeft geen kennis van een overeenkomst die België en Turkije in deze materie zou binden.

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor het antwoord. Aangezien veel mensen de dubbele nationaliteit hebben, is de vraag die ik aan de minister van Justitie nog wil stellen of men daar vanuit België in het raam van bilaterale akkoorden of het IPR kan tussenkomen.

Vraag om uitleg van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «de compensatie voor de hoge olieprijzen» (nr. 3-1209)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG). - Zoals wij weten zijn de BTW-inkomsten toegenomen door de hogere prijs van de stookolie. Scholen en andere instellingen in de non-profitsector die van de gemeenschappen afhankelijk zijn, betalen deze BTW ook en deze komt dus terecht bij het federale ministerie van Financiën.

Ik verneem dat de regering maatregelen zal nemen met betrekking tot de toegenomen stookoliefactuur voor de scholen en de non-profitsector. De regering zou de gemeenschappen een éénmalige steun geven van 10 miljoen euro voor de winter van 2005-2006. Ook zou de federale regering de gemeenschappen uitnodigen om te onderhandelen over de voorfinanciering van bepaalde energiebesparende investeringen.

Hoeveel bedragen de meerinkomsten in de BTW door de stijgende prijzen van de stookolie die door scholen en andere instellingen in de non-profitsector moet worden betaald? De federale regering springt voor 10 miljoen euro bij. Dit zal onvoldoende blijken en bovendien ligt dit lager dan het voordeel dat gehaald wordt uit de meerinkomsten in de BTW. Heeft de regering in de mogelijkheid voorzien om dit bedrag nog op te trekken om aan de werkelijke noden te voldoen? Welke zijn de concrete modaliteiten voor het toekennen van deze steun van 10 miljoen euro aan de gemeenschappen? Hoever staan de onderhandelingen met de gemeenschappen over de voorfinanciering van bepaalde energiebesparende investeringen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De prijsstijging van de aardolieproducten is in geen geval aan de Belgische overheid toe te schrijven. Extra BTW-ontvangsten zijn een logisch gevolg van elke prijsstijging, ongeacht het product. Overigens leidt prijsdaling steeds tot minder BTW-ontvangsten. De prijzen van de aardolieproducten worden geregeld in de programmaovereenkomst die met de Petroleumfederatie werd gesloten. Dit jaar werd een zeer groot aantal prijswijzigingen, zowel in stijgende als in dalende lijn, opgetekend.

De berekening van de extra BTW-ontvangsten is complex omdat de basisprijs voor de berekening moet worden vastgesteld. We hebben de deelgebieden gevraagd dat ze ons hun schattingen van de meerkosten voor de scholen en andere collectieve structuren zouden meedelen.

Aangezien voor de schatting van die meerkosten verschillende methodes zijn gebruikt, moest een gemeenschappelijke methode worden bepaald. Die methode moet gebaseerd zijn op het aantal liter dat in de loop van 2004 werd verbruikt, vermenigvuldigd met de gemiddelde prijs in 2004 en de gewogen gemiddelde prijsstijging (39,21%). Aan de hand van deze methode kunnen de meerkosten voor 2005 worden berekend. Voor het onderwijs bedragen de meerkosten voor het volledige jaar 2005 op grond van deze methode 33,7 miljoen euro.

De verwarmingstoelage voor particulieren wordt toegekend voor de periode van 1 juni tot 31 december 2005. In die periode werd echter maar 49% verbruikt van de totale verbruikte hoeveelheid voor 2005. Hieruit kan dus worden afgeleid dat de meerkosten voor de scholen voor de desbetreffende periode 16,5 miljoen euro bedragen.

Op het Interministerieel Comité van 7 december 2005 werd beslist dat de federale regering 10 miljoen euro zal uittrekken, naast de 5 miljoen euro van de Vlaamse regering en de 4,3 miljoen euro van de Waalse regering en de Franse Gemeenschap. Dit bedrag zal worden verdeeld op basis van een verslag van de werkgroep die staatssecretaris Hervé Jamar heeft opgericht en die op 14 december 2005 voor de eerste maal vergaderde. Die werkgroep zal zich ook over de praktische regels voor de prefinanciering van bepaalde energiebesparende investeringen in dit domein beraden.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG). - Ik dank de minister voor het antwoord maar jammer genoeg heeft het weinig zin om een bijkomende vraag te stellen over de eerste vergadering van de werkgroep.

Vraag om uitleg van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over «de wreedheden jegens dieren die in de Volksrepubliek China worden gefokt met het oog op uitvoer van bont naar derde landen» (nr. 3-1208)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Freya Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG). - Onlangs bereikten mij berichten en beeldmateriaal waaruit moet worden opgemaakt dat in de Volksrepubliek China de omstandigheden waarin dieren worden ondergebracht, gefokt, vervoerd en gedood teneinde hun pelzen te verkopen, bij voorkeur aan buitenlandse afnemers, de zwartste verbeelding tarten.

Als de resultaten van een opinieonderzoek in China, Zuid-Korea en Vietnam, bekend gemaakt door het The International Fund for Animal Welfare, geloofwaardig zijn, zou 90% van de ondervraagden aldaar van mening zijn dat het een plicht is dierenleed tot een minimum te beperken. Deze en nog andere gegevens werden vorige week vrijgegeven in Londen naar aanleiding van een internationale conferentie georganiseerd door de Compassion in World Farming Trust. Desondanks schort er op zijn minst in de sector van het commerciële bont in de Volksrepubliek China nog heel wat.

België heeft in het verleden reeds blijk gegeven van een ethisch geïnspireerde instelling tegenover de handel in bont en de Belgische wetgeving staat wreedheid jegens dieren niet toe. Ik verwijs ook naar de beslissing aangekondigd in januari 2004 om de invoer en de handel in bont van honden, katten en zeehonden voortaan te verbieden.

Is de minister op de hoogte is van het bestaan van onduldbare toestanden in de sector van de commerciële fokkerij in China? Kan in de praktijk het Belgisch wettelijk arsenaal worden gehanteerd om de import van bont uit China, al dan niet levend gevild, te voorkomen of tegen te houden? Werd hieromtrent binnen de Europese Unie reeds overleg gepleegd? Zijn de violen in deze aangelegenheid voldoende gelijkgestemd? Overweegt de minister in voorkomend geval initiatieven ter zake te nemen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Geregeld wordt gerapporteerd dat in een aantal landen, met name de Aziatische, honden en katten worden gebruikt voor de productie van bont. Deze dieren worden in dieronwaardige omstandigheden gehouden en afgemaakt en het bont van deze productie wordt onder meer in België en andere Europese landen verkocht, waarschijnlijk zonder of met misleidende soortaanduidingen.

EU-commissaris Kyprianou lanceerde in juni 2005 een oproep aan de Europese lidstaten die op nationaal niveau reeds initiatieven namen inzake labeling of importverbod, om hun expertise uit te wisselen met de Europese Commissie. Verder wees hij erop dat de nationale verbodsinitiatieven een algemeen Europees verbod zouden kunnen vergemakkelijken. Oostenrijk, Italië, Denemarken, Griekenland en Frankrijk namen al een initiatief ter zake. Ook op Belgisch niveau werden voorbereidingen getroffen voor een nationaal verbod op de fabricage en commercialisering van honden- en kattenbont en hiervan afgeleide producten.

Het wetsontwerp werd goedgekeurd door de Ministerraad en inmiddels ook aangepast aan de opmerkingen van de Raad van State. De voorganger van de minister is er steeds van uitgegaan dat alleen notificatie aan Europa noodzakelijk was, aangezien dit ontwerp een minimale impact heeft op de handel. Na opmerkingen van andere landen heeft de minister deze vraag voorgelegd aan minister De Gucht, die op 23 november 2005 meedeelde dat aan de hand van teksten van het Technical Barriers for Trade-akkoord kan worden afgeleid dat het wetsontwerp in kwestie moet worden beschouwd als een technische regeling. Voor deze regelingen bestaat een notificatieverplichting indien geen internationale standaard bestaat en er een significant effect op de handel met andere lidstaten mogelijk is. Informeel werd van de experts van de WTO-diensten vernomen dat zij van mening zijn dat aan deze voorwaarden is voldaan en dat er moet worden genotificeerd, zodat de lidstaten opmerkingen kunnen formuleren.

Van andere onduldbare toestanden in de commerciële fokkerij in China is de minister niet op de hoogte. Hierover moet bijgevolg eerst bijkomende informatie worden ingewonnen voordat een antwoord kan worden geformuleerd.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de aanhoudende gevechten in Darfour» (nr. 3-1193)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Darfur is al sinds 2003 ten prooi aan een erg wrede burgeroorlog. In zijn jaarlijkse rapport aan de Veiligheidsraad schrijft Kofi Annan dat de gewelddaden, de moorden en de verkrachtingen in september en oktober weer zijn toegenomen. Burgers worden, soms voor de tweede of zelfs derde keer, gedwongen hun dorpen te verlaten. Zeker twee miljoen mensen zijn op de vlucht voor de oorlogsgruwel. Tienduizenden zijn omgekomen.

De regering wordt ervan beschuldigd Arabische benden, de Janjaweed, te bewapenen en op de niet-Arabische dorpelingen af te sturen. Die kwamen ruim twee jaar geleden in opstand, naar eigen zeggen om te protesteren tegen de onderdrukking en de verwaarlozing door de regering van Sudan. De Afrikaanse Unie probeert de vrede te bewaren en leidt vredesonderhandelingen.

De Verenigde Naties hebben donoren onlangs een recordbedrag van 4,7 miljard dollar gevraagd om de grote humanitaire crises in de wereld volgend jaar te kunnen bestrijden. De VN denken ongeveer een derde van dat bedrag nodig te hebben voor Sudan en meer bepaald voor de regio Darfur.

Ondertussen is UNMIS operationeel. UNMIS heeft ook een mandaat van de VN-Veiligheidsraad om de missie van de Afrikaanse Unie in Darfur bij te staan. Draagt België aan UNMIS? Zo ja, waaruit bestaat de bijdrage? Zal België gevolg geven aan de oproep van de Verenigde Naties? Zal de minister deze kwestie op de agenda van de raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen plaatsen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - België helpt de kosten van UNMIS dragen in het kader van zijn financiële bijdrage aan de begroting voor vredesoperaties van de Verenigde Naties. Bovendien besliste de Belgische regering vijf militaire waarnemers voor UNMIS af te vaardigen. In oktober jongstleden kwamen onze militairen in Zuid-Sudan aan.

In antwoord op de oproep van de Verenigde Naties zal België inderdaad een bedrag uittrekken om de humanitaire crises in de wereld, ook in Darfur, te bestrijden. Dat hebben we in de voorbije jaren ook al gedaan. Naast ons aandeel van bijna vier procent in de totale substantiële humanitaire hulp die de Europese Unie aan Darfur toekende, maakte België immers in 2004 ruim 4 miljoen euro vrij en in 2005 meer dan 2 miljoen, specifiek voor voedsel- en noodhulp ten behoeve van de slachtoffers van de crisis in Darfur.

Dit jaar stond de kwestie-Darfur vijf keer op de agenda van de maandelijkse raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen. Het lijkt me evident dat we deze kwestie verder blijven bespreken, zeker zolang er nog geen politieke regeling is tussen de strijdende partijen en zolang de humanitaire situatie op het terrein dramatisch blijft.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de situatie in Birma» (nr. 3-1216)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De Internationale Arbeidsorganisatie heeft op 5 juni 2005 opnieuw staten en bedrijven opgeroepen de boycot tegen Birma daadwerkelijk toe te passen. Meer dan 600.000 mensen zouden slachtoffer zijn van dwangarbeid.

De minister heeft in een antwoord op een vorige vraag om uitleg 3-743 verklaard dat landen als China en India hun economische aanwezigheid in Birma versterken waardoor het effect van economische sancties door de Westerse landen meer dan geneutraliseerd wordt. De minister is ongetwijfeld op de hoogte van de voortdurende berichten over dwangarbeid en andere mensenrechtenschendingen in het gebied van de Yadana-gaspijpleiding, een project waarin de Franse oliemaatschappij Total een aandeel heeft in een consortium met onder andere het Birmese staatsbedrijf Myanma Oil and Gas Enterprise (MOGE), in Zuid-Birma. De EU moet dus een hardere lijn bepleiten.

Er is wel enige vooruitgang te merken binnen ASEAN. Tijdens de Topontmoeting met China op 5 september jongstleden heeft de EU de situatie in Birma aan de orde gesteld en werd China gevraagd politieke invloed uit te oefenen ten gunste van politieke veranderingen in Birma. Hoewel China van mening is dat het proces van democratisering in Birma een interne aangelegenheid is, heeft China toegezegd de Birmese autoriteiten de boodschap van de noodzaak aan democratisering en nationale verzoening over te brengen. Ook Japan en Maleisië oefenen druk uit op China. De Verenigde Staten pleiten er bij de VN-Veiligheidsraad voor om Birma op de agenda te zetten door een resolutie in te dienen die Birma verplicht Aung San Suu Kyi en haar collega's vrij te laten en de legitimiteit van de National League for Democracy te erkennen. Het rapport van de heer Václav Havel en aartsbisschop Desmond Tutu steunt deze eis.

Doordat het Birmese regime de bewegingsruimte van de medewerkers van het Global Fund beperkte, zag deze organisatie zich genoodzaakt om het lopende programma in Birma te beëindigen. Door deze beperking kon het Global Fund niet meer voldoen aan de strikte voorwaarden van zijn programma's. De Birmaanse junta heeft ook zijn hoofdkwartier verhuisd naar een centrum in de bergen, ver weg van de hoofdstad Rangoon.

Hoe zal België binnen de Europese Unie gevolg geven aan de oproep van de Internationale Arbeidsorganisatie? Zal de werkgroep COASI het standpunt van de Unie nu verstrakken? Deelt de regering de mening dat het, gezien de politieke situatie in Birma, nodig is deze kwestie op de agenda van de Veiligheidsraad te krijgen en de Veiligheidsraad een prominente gezant voor Birma te laten benoemen?

Is het besluit van het Global Fund van de VN, naar aanleiding van de reisbeperkingen van medewerkers, om haar werkzaamheden bij de bestrijding van aids, tbc en malaria in Birma stop te zetten definitief? Zo ja, deelt de minister de mening dat het regime in Birma zich in toenemende mate van internationale organisaties isoleert? Deelt hij de mening dat dit de noodzaak tot sancties tegen het regime vergroot? Indien neen, waarom niet?

Kent de minister de kritiek van Birmese oppositiegroeperingen en mensenrechtenorganisaties dat Total, vanwege haar investeringen in Birma, grote invloed heeft op het Birmabeleid van de Franse regering? Deelt hij de mening dat hierdoor de gehele Birmapolitiek van de EU al jarenlang wordt verzwakt? Indien neen, waarom niet?

Is hij bereid om, gelet op de gevolgen voor mens en milieu, alsmede wegens de grote inkomsten van de Birmese militaire dictators uit het Yadana-gaswinningsproject, de onwenselijkheid van eventuele nieuwe investeringen door Total in Birma aan te kaarten bij het bedrijf en/of de Franse regering? Zo ja, op welke wijze? Indien neen, waarom niet? Is hij bereid om de bezorgdheid over de voortdurende mensenrechtenschendingen en de milieuschade in het Yadana-pijpleidinggebied over te brengen aan Total, bijvoorbeeld via de Franse regering? Indien neen, waarom niet?

Is hij bereid om zich binnen de EU in te zetten om de beperkte economische sancties die de EU in oktober 2004 tegen Birma heeft ingesteld uit te breiden naar sectoren die voor het Birmese regime van levensbelang zijn, in het bijzonder sancties tegen de door de junta geëxploiteerde export van grondstoffen als aardgas, hout en edelstenen?

(Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin.)

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Tijdens de 294ste bijeenkomst van de beheerraad van de IAO, te Genève van 7 tot 18 november, kwam de aankondiging dat Myanmar lid zou blijven van de IAO als een verrassing. De verbindingsofficier van de IAO te Rangoon meent dat Aziatische druk, onder meer van China en Thailand, wellicht tot deze positiewijziging heeft bijgedragen. Hij ziet hierin echter geen strategische koerswijziging van de junta op het vlak van dwangarbeid of op het vlak van de relaties met de internationale gemeenschap in het algemeen.

De 294ste beheerraad laat de deur open voor verdere samenwerking tot maart 2006. De IAO pleit ervoor om alle mogelijkheden van dialoog te benutten, maar is niet bijzonder positief over een mogelijke vooruitgang. Het regime reageert hierop meer en meer door zichzelf te isoleren. Op de voorwaarden die de IAO in haar conclusies van de beheerraad heeft gesteld, wenste Myanmar eerder al niet in te gaan.

Inzake Myanmar zit de IAO op een collision course, waarbij ze wellicht naar een nieuwe resolutie gaat die deze van 2000 wellicht zal verstrakken. De IAO kan immers niet eeuwig met sancties blijven dreigen zonder die ook uit te voeren, indien Myanmar geen vooruitgang realiseert. De IAO beseft ook dat sancties maar effect kunnen hebben, als ook de belangrijkste Aziatische partners ze toepassen. De IAO gaat er nu reeds vanuit dat een voor alle lidstaten bindende resolutie weinig kans maakt.

Het afkondigen van sancties zonder precedent in de IAO-geschiedenis, die nadien niet worden uitgevoerd door de Aziatische landen, is eveneens slecht voor de geloofwaardigheid de IAO. Zowel hiervoor als voor de vooruitgang in het Myanmardossier zelf is het nodig de Europese en Aziatische landen op één lijn komen te krijgen. Een nieuwe IAO-resolutie en de mogelijke agendering op de VN-Veiligheidsraad moeten daarom een onderdeel zijn van een meer omvattend Myanmarbeleid, waarbij aan Europese zijde eveneens de discussie over Birma binnen de ASEM, tussen de EU en ASEAN en het Europees Gemeenschappelijk Standpunt een onderdeel van zijn.

Zoals ik reeds heb meegedeeld in antwoord op een vraag van een volksvertegenwoordiger, bevat het Gemeenschappelijk Standpunt geen volledige stopzetting van de handelsrelaties met Myanmar. Ze bevat wel van een embargo op de levering van wapens en van uitrusting dat kan worden gebruikt voor binnenlandse repressie en een verbod om financiële middelen ter beschikking te stellen van Birmaanse overheidsbedrijven en van hun joint ventures en filialen.

Ook de COASI-bijeenkomst van 7 december 2005 behandelde de kwestie Myanmar en kwam tot de conclusie dat het de beleidslijnen inzake Myanmar van de EU, de VS en de buurlanden van Myanmar ontbreekt aan cohesie en coherentie. Het voorzitterschap stelt thans voor dat de betrokken landen gemeenschappelijke principes zouden volgen in hun beleid tegenover Myanmar. Over de opportuniteit en de inhoud van deze principes wordt thans overleg gepleegd, in eerste instantie tussen de EU-lidstaten.

Hieromtrent verwijs ik ook naar de oproep van ASEAN tijdens de 11de Topbijeenkomst te Kuala Lumpur opdat Myanmar spoed zou zetten achter haar politieke hervormingen en alle politieke gevangen zou vrij laten, inbegrepen Aung San Suu Kyi. Het lijkt er dus inderdaad op dat ASEAN meer en meer op dezelfde lijn geraakt als de EU. Het voorstel van het voorzitterschap om de standpunten en acties mettertijd meer op elkaar af te stemmen, lijkt me dus een goed initiatief.

Ondertussen is in de Veiligheidsraad begin december een consensus bereikt over het voorstel dat de secretaris-generaal van de VN de Veiligheidsraad zou briefen over Myanmar onder het punt Any other business. Wanneer die briefing zal plaatsvinden staat nog niet vast.

Op aandringen van voornamelijk China, hierin gevolgd door Rusland, Japan en Brazilië, werden voorwaarden verbonden aan het groene licht voor een briefing: Myanmar mag niet `as such' op de agenda van de Raad komen, er mogen geen `outcome documents', zoals persverklaringen, worden opgesteld en de briefing mag niet gezien worden als een precedent. Het gaat dus om een `one-off briefing'.

De minister zal zijn Franse collega naar het Franse standpunt vragen over de aanwezigheid van Total in Myanmar.

Vraag om uitleg van de heer Luc Paque aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de alternatieven voor bloedtransfusies» (nr. 3-1199)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

De heer Luc Paque (Onafhankelijke). - Bloedtransfusie is voor sommige godsdiensten een probleem. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de getuigen van Jehova, die bloedtransfusies en bloedproducten weigeren. In de jaren vijftig hebben eminente professoren hun toevlucht gezocht tot alternatieven.

Volgens Belgische specialisten wordt in onze ziekenhuizen en ook in de meeste ziekenhuizen in Europa en in de Verenigde Staten steeds meer een beroep gedaan op alternatieve technieken, en dit om verschillende redenen.

Vele patiënten hebben immers angst voor verwikkelingen bij bloedtransfusies zoals de overdracht van besmettelijke ziekten als AIDS en hepatitis C. Bovendien kunnen bloedtransfusies de oorzaak zijn van medische complicaties zoals immunosuppressie. Het tekort aan bloed is vaak gebonden aan een daling van het aantal bloedgevers. Daarom is men genoodzaakt zijn toevlucht te zoeken tot alternatieven.

We gebruiken deze technieken niet alleen om godsdienstige redenen, want ze worden vaak voor vele patiënten gebruikt.

Naar het schijnt hebben specialisten moeilijkheden bij het gebruik van deze alternatieven. Die zijn vooral te wijten aan de kostprijs van de geneesmiddelen die gebruikt worden om het bloedverlies bij een medische ingreep te beperken, de kosten om het bloed tijdens en na de operatie te recupereren, de postoperatieve kosten en ook de kosten om patiënten na de ingreep langer in het ziekenhuis te houden.

Kan de minister ons de kwantitatieve gegevens over deze alternatieve technieken voor bloedtransfusies meedelen, zodat we een idee hebben van het gebruik in België? Worden die technieken overeenkomstig een specifiek wettelijk kader toegepast? Zo niet, moet er dan geen wettelijk kader worden vastgesteld?

Momenteel zijn bloedtransfusies veiliger dan ooit. Er worden niet alleen tests gedaan bij de bloedgevers, maar ook de voorbereiding van het bloed en de fractionering in de bloedtransfusiediensten zijn optimaal. Moeten we niet meer investeren in nieuwe sensibiliseringscampagnes voor de inzameling van bloed?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De cijfergegevens over de alternatieven voor bloedtransfusie moeten worden gepuurd uit de beschikbare gegevensbanken. Minister Demotte zal de heer Paque daarover inlichten zodra hij ze in zijn bezit heeft.

Het gebruik van deze technieken is geregeld in de nomenclatuur van de RIZIV-prestaties. Er is geen specifieke reglementering voor deze behandelingen. Het huidige kader geeft in ons systeem van verplichte ziekteverzekering volledige voldoening.

Bloedtransfusies zijn momenteel inderdaad volkomen veilig. Bloedtransfusie blijft evenwel een medische handeling die altijd risico's inhoudt, voornamelijk op het vlak van de immunisatie bij opeenvolgende transfusies.

Behalve in vakantieperiodes zijn er meestal voldoende bloedproducten voorhanden. De instellingen die bloed verzamelen, hebben immers een getrouwheidsrelatie met de bloedgevers om het tekort aan bloed te vermijden.

Minister Demotte acht bijkomende inspanningen voor vrijwillig bloed geven dan ook niet nodig. Het is daarentegen wenselijk de artsen beter in te lichten over de alternatieve technieken. Op die manier kunnen bloedtransfusies worden vermeden.

De alternatieven zijn:

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Mobiliteit over «het verlies van lading bij vrachtwagens» (nr. 3-1210).

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De heer Landuyt heeft een probleem aangeroerd dat heel wat ergernis oplevert. Mensen verliezen uren in een file die ontstaat door een verlies van lading. Dat doet zich steeds meer voor. Zo waren er volgens cijfers van de provinciale politiediensten, die zich bezighouden met de controle op de snelwegen, in 2004 in de provincie Antwerpen 1.200 incidenten met verlies van lading; in Oost-Vlaanderen waren er 1.000 incidenten. Die cijfers omvatten dan nog enkel de incidenten op de snelwegen en ze betreffen enkel incidenten, dus geen aanrijdingen.

Die incidenten komen uiteraard ook de verkeersveiligheid niet ten goede. Ze kunnen leiden tot ongevallen. De eigen wagen kan ook beschadigd raken door over de verloren goederen te rijden. Daarnaast is er de macro-economische schade door het onnoemelijke tijdverlies in de files die ontstaan na ladingverlies.

De wegcode bepaalt enkel dat de vervoerder ervoor moet zorgen dat de lading niet kan vallen of slepen. Wie zich daar niet aan houdt, kan aansprakelijk worden gesteld voor alle geleden schade. In het buitenland, onder meer in Duitsland of Groot-Brittannië, zijn de normen heel wat uitgebreider. Er zijn bijna boeken over hoe een vrachtwagen moet worden geladen. Er wordt omschreven wat het goed stapelen van goederen inhoudt, hoe de ladingen moeten worden vastgelegd, wat de fysische krachten zijn op de lading, enzovoort.

Er zijn ook Europese normen voor ladingbeveiliging: EN 12640 (2000), EN 12642 (2001), EN 12195-1 (2003), EN 12195-2 (2000), EN 12195-3 (2001). Het is mij niet duidelijk wat het statuut is van deze normen in ons land. Hebben ze bindende kracht? Sommige advocatenbureaus beweren van wel, andere zeggen dat ze niet afdwingbaar zijn omdat ze niet in de Belgische wetgeving staan.

De ladingen die bijvoorbeeld richting Duitsland vertrekken worden volgens de Europese normen geladen, omdat die normen daar wel strikt worden gecontroleerd.

Het is vandaag ook geen technische deskundigheid bij de politiediensten. Ze kunnen of durven het niet aan om de naleving van de normen te controleren.

Er zijn bijna geen deskundigen die technische bijscholing kunnen geven aan onze transportfirma's en vrachtwagenchauffeurs. De normen komen overigens nauwelijks ter sprake in de opleidingscentra van de federale politie.

Van de minister had ik graag vernomen welk statuut de Europese normen hebben in ons land. Zijn ze bindend? Is de minister voornemens om ze om te zetten in Belgisch recht?

Heeft de minister zijn collega van Binnenlandse Zaken, die bevoegd is voor de federale politie, al aangesproken over het gebrek aan deskundigheid inzake de controle op de naleving van de normen? Welke stappen zal de minister doen om het toenemend aantal gevallen van ladingverlies te verhelpen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De minister deelt de bekommernis van mevrouw De Schamphelaere voor de ladingverliezen en voor de weerslag ervan op de verkeersveiligheid en op de mobiliteit.

De artikels 45, 46, 47, 47bis, 51, 59 van het Verkeersreglement bevatten bepaalde zeer algemene veiligheidsregels betreffende het laden van voertuigen. Artikel 10 van het Verkeersreglement bepaalt ook dat de chauffeur zijn snelheid moet aanpassen aan verschillende elementen, waaronder de lading van het voertuig. De regelgeving geeft echter geen duidelijke instructies voor de lader en de chauffeur.

Daarom wil de minister naar Duits voorbeeld meer specifieke regels opstellen, die dan preventief kunnen worden gecontroleerd. Er kan de politie geen gebrek aan deskundigheid worden verweten. De huidige regel wordt maar toegepast om de aansprakelijkheid te bepalen na een ongeval. De regel is te vaag om preventief te kunnen optreden.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Dat is een mooi antwoord. Ook de minister streeft naar meer specifieke normen.

De normen bestaan al. Ze zijn volledig uitgewerkt en berekend door vakspecialisten die onderlegd zijn in de wiskunde en de fysica.

Op mijn specifieke vraag naar het statuut van de Europese normen in België heeft de minister niet geantwoord. Is de minister bereid om die normen in ons verkeersreglement op te nemen en afdwingbaar te maken?

Voor de vrachtwagenchauffeurs en de transportfirma's zou het praktisch zijn om niet in elk land verschillende normen te moeten respecteren.

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de investeringen in nanotechnologie» (nr. 3-1217)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.

De heer Luc Willems (VLD). - De jongste twee jaar hebben meer en meer Belgische laboratoria zich gespecialiseerd in nanotechnologie, de productie, de toepassing en het gebruik van nieuwe materialen en systemen op nanoschaal. Zo bouwt men onder andere superkleine bestanddelen voor computers en GSM's en heeft men een volledig waterafstotende behandeling voor textielstoffen ontdekt.

Om van de nanotechnologie een succesverhaal te maken, is het nodig om diepgaand wetenschappelijk onderzoek financieel te stimuleren en om afspraken te maken die in normen worden vastgelegd.

Om tot een concrete regulering te komen werd in juni 2005 een internationale commissie voor nanotechnologie opgericht. De oprichtingsvergadering van deze ISO-commissie (ISO/TC 229, Nanotechnologies) heeft plaatsgehad van 9 tot 11 november jongstleden in Londen. In de nabije toekomst zullen drie werkgroepen, die in Londen werden opgericht, concrete werkvoorstellen en adviezen inzake nanotechnologie aanreiken.

Op Europees niveau blijken Groot-Brittannië, Ierland en Nederland koplopers te zijn in het onderzoek naar en het aanwenden van deze nieuwe technologie. De Belgische laboratoria stellen inmiddels dat ze niet genoeg middelen hebben om het Europese topniveau inzake nanotechnologie te bereiken.

Was de Belgische overheid vertegenwoordigd op de oprichtingsvergadering van de ISO-commissie?

Neemt België deel aan een van de drie opgerichte werkgroepen?

Hoeveel heeft België in 2004 en 2005 in nanotechnologie geïnvesteerd?

Zullen in de toekomst meer middelen worden vrijgemaakt voor laboratoria die zich met nanotechnologie bezighouden?

Plant de minister nog in andere maatregelen die het onderzoek inzake nanotechnologie actief kunnen ondersteunen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De Belgische overheid was aanwezig op de oprichtingsvergadering van de ISO-commissie.

Het BIN volgt deze commissie op via het Belgische Mirror Committee. Er was voor dit comité minder belangstelling, want het telt slechts één lid, namelijk de heer Jan Meneve van het VITO in Mol. De heer Meneve was ook aanwezig op de oprichtingsvergadering in Londen.

Er werden inderdaad drie werkgroepen opgericht, maar het secretariaat deed nog geen beroep op experts. De eerste werkgroep behandelt de Terminology and nomenclature, de tweede Measurement and characterization en de derde Health, safety and environment.

Het is moeilijk om nauwkeurige informatie te verstrekken over de investeringen in 2004 en 2005 omdat de nanotechnologie het voorwerp uitmaakt van verschillende wetenschappelijke onderzoeken op diverse domeinen zoals levenswetenschappen, chemie en ingenieurswetenschappen.

Op federaal vlak worden die onderzoeken in hoofdzaak gefinancierd in het kader van de interuniversitaire attractiepolen. Twee netwerken worden gecoördineerd door respectievelijk prof. Bruynseraede en prof. De Schryver van de KULeuven. Het budget bedraagt 5,6 en 9 miljoen euro. Alle Belgische universiteiten participeren aan beide projecten.

Er bestaan ook regionale initiatieven waarover, gelet op de korte tijdsspanne, nog geen informatie is. De bevoegde administratie zal een inventaris opmaken.

Het is de bedoeling om de interuniversitaire attractiepolen voort te zetten. De vijfde fase eindigt op 31 december 2006.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de gerechtelijke achterstand bij de politierechtbanken te Brussel» (nr. 3-1206)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Volgens de `Statistieken van het Politieparket 2004', zoals beschikbaar op de website van de FOD Justitie, telde men in 2004 in Brussel 398.813 nieuwe zaken, het hoogste aantal van het land. In 43.268 gevallen werd overgegaan tot dagvaarding, een ander record voor België.

De personeelsformatie van de politierechtbanken te Brussel bestaat uit zes effectieve en zes toegevoegde rechters. We stellen in de praktijk echter vast dat twee rechters al heel lang ziek of onbeschikbaar zijn, één toegevoegd rechter niet langer beschikbaar is en één toegevoegd rechter als effectieve rechter is benoemd. Er zijn dus slechts acht van de twaalf rechters actief.

Op een ogenblik dat de achterstand niet wordt ingelopen, vraagt en krijgt de procureur des Konings strafzittingen bij omdat de massa aan verkeersboetes dreigt te verjaren. Nu al worden door het parket van de procureur des Konings te Brussel dagvaardingen voor verkeersinbreuken betekend voor zittingen van december 2006. Sinds enkele maanden verschijnen mensen op een zitting om vast te stellen dat ze een jaar te vroeg verschijnen!

De verkeersovertreding is in België het belangrijkste misdrijf geworden en is geëvolueerd naar een bijkomende vorm van belastingen. Om de verjaring te voorkomen, dagvaart men meer dan een jaar op voorhand. Het gevolg is dat de burger zich meer dan een jaar zorgen maakt over zijn verschijnen voor de strafrechtbank.

Anderzijds moeten slachtoffers van verkeersongevallen meer dan drie jaar wachten om de vaststelling van hun burgerlijk geding te bekomen. Dat is onaanvaardbaar, zoals ook de Vlaamse Balie te Brussel twee weken geleden duidelijk maakte.

Hoe verklaart de minister dat men er al jaren niet in slaagt de personeelsformatie van politierechters in Brussel op te vullen? Welke maatregelen neemt of overweegt de minister om deze situatie te verhelpen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - In het verleden zijn bepaalde ambten van effectieve of toegevoegde rechters in de politierechtbank te Brussel inderdaad een tijd vacant gebleven, bij gebrek aan wettelijk tweetalige kandidaten. Die rechtbank bevond zich in een bijzondere situatie, voornamelijk door het overlijden van een rechter en de daaropvolgende langdurig openstaande vacature.

Momenteel is de personeelsformatie van effectieve rechters, die zeven eenheden telt, echter opgevuld. Geen enkele effectieve rechter is afwezig wegens langdurige ziekte. Op basis van artikel 69 van het Gerechtelijk Wetboek werden zeven toegevoegde rechters toegewezen aan de politierechtbank te Brussel.

Een van de plaatsen is momenteel vacant als gevolg van de benoeming van één van de toegevoegde rechters tot effectieve rechter in dezelfde rechtbank. De benoemingsprocedure van een nieuwe toegevoegde rechter is momenteel aan de gang en zou uiterlijk eind maart 2006 moeten zijn afgerond. Een toegevoegde rechter is inderdaad al geruime tijd onbeschikbaar wegens ziekte en sedert enkele maanden is ook een tweede toegevoegde rechter onbeschikbaar wegens ziekte.

Het is momenteel niet mogelijk deze twee magistraten te vervangen. Voor de magistraat die reeds het langst afwezig is, wacht ik op de mededeling van de beslissing van de pensioencommissie van de FOD Volksgezondheid, waarvoor de betrokkene recent nogmaals is verschenen.

De langdurige afwezigheid van magistraten om gezondheidsredenen is een delicaat en complex probleem waarvoor oplossingen moeten worden gevonden die humaan zijn voor de betrokkenen en werkbaar voor de gerechtelijke organisatie. Deze problematiek wordt thans bestudeerd in het kader van een reflectie over het sociaal statuut van de magistraten.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Mijn vraag bestond uit twee gedeelten. Het eerste had betrekking op de personeelsformatie. Daarop heeft de minister geantwoord. Het tweede gedeelte ging over het feit dat meer dan een jaar op voorhand wordt gedagvaard, wat problemen met zich meebrengt gelet op het aantal te behandelen dossiers. Ik zal daarop nog terugkomen naar aanleiding van de bespreking van jaarverslagen van rechtbanken en hoven en wanneer de minister van Justitie aanwezig zal zijn.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de beschikbare ruimte voor de Nederlandse Orde van Advocaten te Brussel» (nr. 3-1207)

De voorzitter. - mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Zoals de vice-eerste minister weet, heeft zich een grondige reorganisatie voorgedaan van het Justitiepaleis te Brussel. Vrederechters, Politierechtbanken, Arbeidsrechtbanken en -hoven en tot slot de Rechtbank van Koophandel kregen een ander onderkomen. Tal van ruimtes kwamen bijgevolg leeg te staan.

Het Bureau voor Rechtsbijstand van de Nederlandse Orde van Advocaten te Brussel wordt beheerd door 3 directeurs, 6 onderdirecteurs, 24 centrale en 28 gedecentraliseerde sectiehoofden alsmede 3 voltijdse bedienden. Zij beschikken hiervoor over een lokaal van 5 op 4 meter en een ontvangstruimte voor de rechtzoekende die iets groter is.

Het algemeen secretariaat moet het nog met iets minder doen. Zij zijn met 4 voltijdse bedienden, een administratief directeur en een secretaris-generaal.

De Nederlandse Orde van Advocaten te Brussel bezet amper 20% van de ruimte die de Franstalige Orde van Advocaten te Brussel toebedeeld krijgt.

Hoe verklaart de vice-eerste minister dit grote verschil in ruimte dat beide Orden van Advocaten toebedeeld krijgt?

Welke maatregelen neemt of overweegt ze om aan deze situatie te verhelpen zodat de Nederlandse Orde van Advocaten te Brussel de ruimte toebedeeld krijgt waarop zij als grootste balie van Vlaanderen recht heeft?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De minister van Justitie kan de verhouding van respectievelijk 20 en 80% van de beschikbare ruimte voor de Nederlandstalige en de Franstalige Orde van Advocaten van de Balie van Brussel die u aanhaalt niet bevestigen.

Uit het master plan dat de FOD Justitie in 2002 opstelde voor Brussel blijkt dat de toegekende oppervlakte voor de hele balie 1.713 m² bedraagt, 496 m² zijn voor de Franstalige Orde en 407 m² voor de Nederlandstalige Orde. De resterende 810 m² zijn gemeenschappelijk voor de beide Orden.

Nog steeds volgens dat master plan bedraagt de oppervlakte waarover elke van de twee Orden beschikt voor de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand: 126 m² voor de Franstalige Orde en 93 m² voor de Nederlandstalige Orde.

Algemeen gezien ligt deze vraag in de lijn van de meer globale problematiek van het plaatsgebrek in Brussel. Er zal nieuwe ruimte beschikbaar zijn in de gebouwen `Portalis' en `Quatre Bras 13'. De beschikbare ruimte zal dan opnieuw kunnen worden toegewezen daar waar ze het meest nodig is.

De minister van Justitie onderzoekt momenteel met haar administratie en de commissie der gebouwen, waarin de balies vertegenwoordigd zijn, hoe de verdeling zo goed mogelijk kan gebeuren.

Het is evident dat de kwaliteit van het onthaal van de rechtzoekenden die juridische bijstand wensen, voor de minister van Justitie een essentieel element is.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de politiecapaciteit voor de rechterlijke macht» (nr. 3-1211)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Een degelijke aanpak van de criminaliteit in al zijn vormen vergt de inzet van voldoende personeel. Ik uit in de commissie voor de Justitie al jarenlang mijn bezorgdheid over de politiecapaciteit die ter beschikking wordt gesteld van de gerechtelijke overheden. De regering had ons verzekerd dat de politiecapaciteit ten voordele van de gerechtelijke autoriteiten niet zou verminderen. Minister Verwilghen heeft destijds beloofd om tegen eind december 2002 een meetrapport klaar te hebben. Bij mij weten is er dat nooit gekomen.

Het probleem bij de samenwerking is dat de politie momenteel bepaalt wat bij gerechtelijke onderzoeken een prioriteit is en welke zaken er bij gebrek aan doorvoering van gerechtelijke opdrachten worden geseponeerd.

De magistratuur moet als onafhankelijke derde rechtelijke macht over voldoende politiecapaciteit beschikken. Is het probleem van de politiecapaciteit voor de gerechtelijke overheid nu al in kaart gebracht? Bestaat er een meetrapport? Welke politiecapaciteit stond ter beschikking van de rechterlijke macht in de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005? Kan de minister bevestigen dat de capaciteit die ter beschikking wordt gesteld van de rechterlijke macht niet wordt verminderd?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ook voor het kabinet-Onkelinx is de politiecapaciteit voor de gerechtelijke autoriteiten belangrijk.

De federale politie heeft een nieuwe organieke tabel opgemaakt voor de algemene directie van de federale gerechtelijke politie en de gerechtelijke diensten van de arrondissementen. Ze ging hierbij uit van een eigen evaluatie en van een berekeningssysteem voor de gerechtelijke diensten dat door de Universiteit Gent werd ontwikkeld.

De wetenschappelijke studie kwam tot stand onder leiding van de dienst Strafrechtelijk beleid en werd in 2003 bij uitgeverij Maklu onder de titel `Politiecapaciteit in de gerechtelijke zuil' gepubliceerd.

De verdeling van het personeel binnen de gerechtelijke diensten werd herzien. Dat zal blijken wanneer de nieuwe organieke tabel van de federale politie begin 2006 zal worden bekendgemaakt.

Momenteel loopt een kwantitatieve en kwalitatieve capaciteitsstudie van alle diensten die zowel op federaal als op zonaal niveau op het gebied van de gerechtelijke politie actief zijn. De studie is een gezamenlijk werkstuk van de lokale politie, de federale politie en de dienst strafrechtelijk beleid in het raam van de werkgroep `Gerechtelijke zuil', die in juni 2005 opnieuw werd geactiveerd.

Ik herinner eraan dat binnen de lokale politie minimum 7 tot 10 procent van de capaciteit moet worden vrijgemaakt voor activiteiten van de lokale recherche. Het zonale veiligheidsplan geeft aan welke capaciteit aan de recherche wordt toegewezen. Tijdens de jongste goedkeuringscontrole bleek dat die norm bijna overal werd gehaald.

Op basis van de zogenaamde morfologierapporten, die door de directie `relaties met de lokale politie' worden opgemaakt, hielden in 2002 meer dan 2062 agenten van de lokale politie zich met lokaal recherchewerk bezig. In 2003 waren dat meer dan 2123 politieagenten en in 2004 meer dan 2469 op een totaal personeelsbestand van 27.379 politieambtenaren. In totaal gaat het dus om ongeveer 9% van de capaciteit van de lokale politie. De term `meer dan' moet worden gepreciseerd want die cijfers hebben betrekking op het personeel dat zich voltijds met die opdrachten bezighoudt.

Naast deze personeelsleden werken er volgens de studie 100 tot 300 lokale politieagenten deeltijds mee of versterken ze sporadisch de lokale onderzoeksdiensten. De minister heeft geen rekening gehouden met het CALOG-personeel, dat uiteraard ook steun en expertise verleent aan de onderzoekers op het terrein. De cijfers voor 2005 zijn nog niet bekend.

Voor de federale politie stellen we een verhoging vast van de recherche- en expertisecapaciteit. Het nieuwe organieke kader van de DGJ, de algemene directie van gerechtelijke politie van de federale politie, telt 4.267 voltijds equivalente personeelsleden, waarvan 3.583 politiemensen en 684 CALOG-leden; 3.137 van deze politiële functies zijn voorzien in de gerechtelijke diensten van de arrondissementen.

Samen met directeur-generaal Van Thielen zoeken we naar mogelijkheden om de kwaliteit van het werk te verbeteren en de lasten die op de politiële activiteiten wegen, zoals de administratieve taken, te verminderen. Ook op dat vlak heeft de minister reeds herhaaldelijk een standpunt ingenomen.

Aan de hand van de cijfers waarover de minister beschikt blijkt dat de capaciteit voor de gerechtelijke macht niet is verminderd. Het geacht lid zal het er ongetwijfeld mee eens zijn dat men de macht of de kwaliteit van een leger niet uitsluitend beoordeelt op het aantal manschappen. Het aantal ter beschikking staande politiemensen is één aspect; het gebruik en de organisatie van het personeel vormt een ander aspect. Door rekening te houden met deze parameters kan men de gerechtelijke actie optimaliseren en een echt management van het politieonderzoek in overweging nemen, wat overigens een van de talrijke doestellingen van de minister is.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Uiteraard ben ik het ermee eens dat men de kwaliteit van een leger niet kan beoordelen op basis van het aantal manschappen.

Ik dank de minister voor enkele nieuwe gegevens, maar jammer genoeg blijft de informatie fragmentarisch, zodat we geen beeld krijgen van de politiecapaciteit voor de gerechtelijke diensten noch van de organisatie ervan. Omdat de berekening met de BOB en dergelijke voorheen anders gebeurde, wordt wel eens beweerd dat thans te weinig capaciteit ter beschikking wordt gesteld van de gerechtelijke macht. Deze kwestie zullen we opnieuw aankaarten naar aanleiding van de door de minister aangekondigde nieuwe studie.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het verbod op lekken dat werd opgelegd aan Nederlandse advocaten» (nr. 3-1215)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De titel van mijn vraag luidt wel degelijk `het verbod op lekken opgelegd aan Nederlandse advocaten' en niet `aan politici', hoewel dat laatste in bepaalde omstandigheden ook een vraag om uitleg waard kan zijn.

In Nederland mogen advocaten niet langer gegevens uit het strafdossier van hun cliënt doorgeven aan de media. De Nederlandse Orde van advocaten heeft dit verbod op lekken in een aangescherpte gedragsregel vastgelegd en op 6 december 2005 bekendgemaakt. Advocaten die toch uit strafdossiers lekken, zullen zich voor de Nederlandse tuchtrechter moeten verantwoorden.

Volgens algemeen deken Unger vindt de orde het essentieel dat strafprocessen in de rechtszaal worden gevoerd. `We willen met deze gedragscode trial by media voorkomen.' Zoiets kunnen we wellicht ook zeggen over het politieke debat, dat in een parlementaire democratie op de eerste plaats in het parlement moet worden gevoerd.

De Nederlandse minister van Justitie Donner was een van de mensen waarover een van onze vice-eerste ministers zich de voorbije dagen nogal negatief heeft uitgelaten, terwijl de familie Donner in Nederland bekend is als een van de grootste juristenfamilies. De grootvader van minister Donner was lid van het Hof van Justitie te Luxemburg, een ander familielid was lid van het Europese Hof voor de rechten van de mens. Ik weet wel dat de familie Donner - heel kleinburgerlijk - streepjespakken draagt, maar ze heeft niettemin in Europa wel de hoogste juridische functies uitgeoefend.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De minister van Justitie noch ikzelf hebben dat ooit gezegd.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Nee, nee, het is vice-eerste minister Van den Bossche die minister Donner heeft aangevallen. Ik verwijt de minister van Justitie dus niets. Ik wil er alleen op wijzen dat de uitspraak van vice-eerste minister Van den Bossche aantoont dat ze hoegenaamd niet weet over wie ze het heeft. De familie Donner heeft in soms zeer moeilijke omstandigheden, zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog, belangrijke bijdragen geleverd. Maar goed, vandaag wordt de kwaliteit van politici voor sommigen bepaald door het streepjespak en de das en daar wens ik toch tegen te reageren. Dergelijke criteria tonen aan dat onze democratie verglijdt en met dat soort van politieke argumentatie kan ik het volstrekt niet eens zijn.

Volgens de Nederlandse minister Donner mogen advocaten alleen `bij zwaarwegende en urgente verdedigingsbelangen' informatie uit het strafdossier vrijgeven. Minister Donner verklaarde vorig jaar dat strafrechtadvocaten geregeld `misbruik hebben gemaakt van hun dossierkennis en te veel ruimte hebben om eenzijdig het belang van hun cliënt te benadrukken'.

De Nederlandse Orde van advocaten had al een gedragsregel opgesteld over het openbaar maken van processtukken, maar heeft die regel dus aangescherpt. Nu kan in Nederland alleen een uitzondering op het verbod worden gemaakt als er sprake is van een `ernstige schending van de belangen van een cliënt', bijvoorbeeld wanneer anderen ruchtbaarheid geven aan de zaak en er moet worden gereageerd.

Ook in België worden gerechtelijke procedures meer en meer in de media gevoerd. Voorafgaand aan het proces of na de pleidooien worden de advocaten uitgebreid geïnterviewd en kunnen ze in de media de zienswijze van hun cliënt verdedigen en toelichten. In een aantal gevallen zijn advocaten hiertoe nagenoeg genoodzaakt omdat de opsporingshandelingen die lastens hun cliënt werden verricht, ruimschoots in de media werden belicht of zelfs nagenoeg live op de televisie werden uitgezonden. Het is mij bijvoorbeeld opgevallen dat de zeer geheime operatie tegen het terrorisme in Schaarbeek verliep onder het oog van de camera's. Dat heeft natuurlijk gevolgen voor het vermoeden van onschuld en de presentatie. Het ene beeld brengt namelijk het andere mee.

Soms wordt een cliënt vóór het proces al publiekelijk aan de schandpaal genageld.

De regelgeving omtrent de verhouding tussen de advocaten en de media behoort in eerste instantie tot de bevoegdheid van de betrokken orden van advocaten. Ze hebben overigens al onderrichtingen gegeven. Niettemin is de positie die de advocatuur inneemt of kan innemen onlosmakelijk verbonden met de houding die het openbaar ministerie en in het algemeen de magistratuur tegenover de pers aannemen. Dit punt kwam trouwens geregeld aan bod bij de bespreking van het nieuwe Wetboek van strafprocesrecht.

Welke beleidslijn dient volgens de minister te worden gevolgd bij het verstrekken van gegevens door de magistratuur aan de pers?

Acht de minister het wenselijk dat ook in België, onder voorwaarden, de Orde van advocaten ter zake regelend optreedt?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - In het ontwerp van Wetboek van strafprocesrecht is inderdaad een uitgebreide regeling opgenomen over de informatieverstrekking aan de media. Dat neemt niet weg dat ook nu reeds een aantal wettelijke bepalingen voorhanden zijn, die worden aangevuld met interne richtlijnen.

Deze wettelijke bepalingen omtrent wat door het openbaar ministerie en door de advocaten kan worden gezegd, zijn opgenomen in de artikelen 28quinquies en 57 van het huidige Wetboek van strafvordering. Daarnaast zijn er nog specifieke bepalingen opgenomen in de Wet op de jeugdbescherming en in de Wet op het politieambt.

Concreet komt het erop neer dat aan de pers inlichtingen kunnen worden verstrekt indien het openbaar belang het vereist of indien het belang van de cliënt het vereist. Hierbij dienen het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de verdachte, het slachtoffer en derden, alsook het privé-leven, de waardigheid van personen en de regels van het beroep in acht te worden genomen.

Voor het openbaar ministerie werd de wettelijke regeling geoperationaliseerd en uitgewerkt in een gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal van 30 april 1999. De basisregel is dat het parket en de politie de taak hebben om objectieve en correcte informatie te verstrekken aan de pers. Hierbij moet de nodige discretie en terughoudendheid in acht worden genomen. Een persoonlijke beoordeling door de woordvoerder mag niet.

Er moet tevens voor gewaakt worden dat het slachtoffer en zijn verwanten nogmaals het slachtoffer worden. De identiteitsgegevens die mogen worden vrijgegeven, zijn beperkt. Persoonsgegevens zoals etnische afkomst, nationaliteit en seksuele geaardheid kunnen maar worden vermeld indien ze relevant zijn.

Voor de zittende magistraten is er sinds enige tijd een interne richtlijn die de relaties met de pers en de persberichtgeving regelt. Voor de advocatuur bestaat er sinds augustus 2003 een intern reglement, uitgaande van de Orde van de Vlaamse balies. De Franstalige balies hebben eveneens een regeling sinds 17 mei 2004.

Er bereiken mij nauwelijks of geen klachten over magistraten. Dat betekent dat het arsenaal reglementaire bepalingen voldoende is en goed wordt nageleefd.

Daarenboven is de persberichtgeving in steeds meer rechtscolleges in handen van gespecialiseerde magistraten, die vaak in het kader van hun opleiding een mediatraining hebben gevolgd van de Hoge Raad voor justitie.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de premies voor inbraakpreventie» (nr. 3-1203)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag over de voorstellen in verband met de fiscale aftrekbaarheid van de inbraakpreventie (vraag 3-3387) blijkt dat er op het eerste gezicht geen verband bestaat tussen de uitgekeerde premies en de daling van het aantal inbraken.

Sinds 1995 keert de overheid een premie van maximum 250 euro uit aan burgers die hun woning beveiligen tegen inbraken, op voorwaarde dat de inspanning van de burgers zelf minstens twee keer zoveel bedraagt.

Momenteel komen 66 gemeenten in aanmerking voor de federale steun die de premies mogelijk maakt, maar er doen er nog slechts 53 mee.

De voorbije vijf jaar is de topvijf van de gemeenten die het grootst aantal premies uitreiken als volgt samengesteld: Charleroi 1.124, Mechelen 595, Sint-Truiden 428, Kortrijk 402 en Vilvoorde 376.

Daarentegen zakte in Charleroi, de gemeente met de meeste premies, het aantal inbraken in de periode 2000-2004 met 37,9%. In Antwerpen bijvoorbeeld, stad zonder één premie, daalde dat aantal eveneens met 34,6%.

Vervolgens kende de gemeente met de grootste daling van het aantal inbraken, Beringen (-84%) slechts 62 premies toe. De gemeente met de grootste stijging van het aantal inbraken, met name Nieuwpoort, reikte dan weer 169 premies uit.

Uit deze korte analyse van de verkregen cijfers zou kunnen worden opgemaakt dat er geen verband bestaat tussen het aantal uitgekeerde premies en de daling van het aantal inbraken.

Graag kreeg ik een antwoord op volgende vragen.

Welke conclusies trekt de minister uit de cijfergegevens voortvloeiende uit het antwoord op bovengenoemde schriftelijke vraag?

Op welke wijze wil hij in de toekomst beveiligingsinitiatieven van de burgers stimuleren en ondersteunen?

Welke financiële middelen worden hiervoor uitgetrokken?

Acht de minister het nodig in overleg met de politie bijkomende maatregelen te nemen om het aantal inbraken verder te doen dalen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Het bestaande systeem van inbraakpremies heeft inderdaad onvoldoende impact. Alleen de inwoners van 66 gemeenten komen in aanmerking. Bovendien werden ze geselecteerd op basis van inbraakstatistieken van 1995, zodat er geen rekening werd gehouden met nieuwe ontwikkelingen en evoluties. Zo konden gemeenten die de voorbije jaren meer geplaagd werden door het fenomeen woninginbraak, niet genieten van het premiesysteem.

Daarom is opdracht gegeven een systeem voor een fiscale aftrek voor particulieren voor de beveiliging van hun woning uit te werken. Het zal bij de volgende begrotingsbesprekingen aan de regering worden voorgelegd.

Bij het bouwen of verbouwen van een woning wordt geen of te weinig aandacht geschonken aan het aspect beveiliging. Burgers moeten maximaal geresponsabiliseerd worden en zelf afdoende inbraakpreventieve maatregelen nemen.

Woninginbraak blijft een van de vijf belangrijkste criminaliteitsvormen in België. De strijd hiertegen is een belangrijke prioriteit. In de aanpak zijn drie aspecten belangrijk: preventie, repressie en nazorg.

Momenteel worden binnen de administratie verschillende projecten uitgewerkt die de burger moeten sensibiliseren voor inbraakpreventie. Via een website kan een elektronisch advies worden aangevraagd voor het beveiligen van de woning. Op termijn zal een kwaliteitslabel `veilig wonen' worden ingevoerd voor particuliere woningen.

De Taskforce Inbraakpreventie, opgericht na de bijzondere ministerraad van 30 en 31 maart 2004 werkt projecten uit die gericht zijn op het verbeteren van de certificatie van beveiligingsmateriaal en de traceerbaarheid van goederen.

Belangrijk is ook het overleg met en de opleiding van architecten. Technopreventie moet worden geïntegreerd in het concept van de nieuwe woning.

Anderzijds is er het werk van de honderden actieve Technopreventieadviseurs (TPA's). Ze staan burgers en zelfstandigen helemaal gratis bij met het geven van concrete tips, ter beveiliging van de woning of de handelszaak. Er zal in 2006 een informatiecampagne gelanceerd worden om de rol van de technopreventieadviseur beter bekend te maken.

Naast het preventieve onderdeel wordt ook de repressieve aanpak verder geïntensifieerd. Rekening houdend met het feit dat deze feiten steeds vaker worden gepleegd door georganiseerde criminele bendes, worden diverse maatregelen getroffen. De politieacties worden versterkt. Er worden controles op de openbare weg gehouden.

De mobiele dievenbendes worden in beeld gebracht. De internationale politiële samenwerking met de landen van herkomst van de bendes wordt bevorderd. Om impact te krijgen op rondtrekkende dadergroepen, hoofdzakelijk afkomstig uit Oost-Europese landen, is een goede samenwerking met de verschillende politiediensten van deze landen noodzakelijk. Bedoeling is om tussen deze landen en België politiesamenwerkingsakkoorden te sluiten.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Zullen de inbraakpreventiekosten nog in 2006 fiscaal aftrekbaar zijn?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Daarvan ben ik niet op de hoogte.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de ziekenhuisbacterie» (nr. 3-1201)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Dit jaar raakten een aantal mensen in verschillende ziekenhuizen besmet met de ziekenhuisbacterie Clostridium difficile. Ze kregen diarree, krampen en koorts.

De bacterie veroorzaakt een vergiftiging omdat ze reageert op bepaalde antibiotica. Door de patiënten te isoleren, kon worden voorkomen dat de bacterie zich verspreidde. Na het stopzetten van hun antibioticakuur herstelden de patiënten snel.

Bacteriën die resistent zijn tegen antibiotica, vormen een groot probleem in ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen. De oorzaak zou liggen in het feit dat de artsen te vaak naar antibiotica grijpen, ook als dat niet nodig is.

De federale overheid lanceerde daarom de campagne om dokters aan te sporen minder antibiotica voor te schrijven en de campagne die de handhygiëne in de ziekenhuizen stimuleert.

Welk resultaat werd door de eerder genoemde campagnes bereikt?

Zijn er precieze cijfers beschikbaar over de omvang van het aantal besmettingen met de ziekenhuisbacterie? Zo neen, op welke manier wil de minister in de toekomst aan correcte cijfergegevens komen?

Acht de minister het wenselijk bijkomende acties te ondernemen om het gevaar tot besmetting met de ziekenhuisbacterie verder te beperken?

Op welke wijze worden de dokters, het verpleegkundig personeel en de patiënten ingelicht over de mogelijke gevaren en het voorkomen van de ziekenhuisbacterie?

Is het antibioticagebruik en de besmetting met de ziekenhuisbacterie in België vergelijkbaar met andere Europese landen? Is de situatie in België met andere woorden beter of slechter dan in de andere Europese lidstaten?

Wordt over deze problematiek overleg gepleegd op Europees niveau?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Op maandag 5 december jongstleden werd de vijfde campagne voor het goed gebruik van antibiotica op een persconferentie gelanceerd. Uit het RIZIV-onderzoeksrapport van april 2005 betreffende het ambulante voorschrijfgedrag voor antibiotica en antihypertensiva was al gebleken dat de totale antibioticaconsumptie in de ambulante praktijk van 88.668.298 dagelijks toegediende dosissen (DDA) in 1999 gestaag gedaald was tot 67.117.475 DDA in 2004, met andere woorden een daling van 24%. De meest recente cijfers van het Europese ESAC-project - European Surveillance of Antimicrobial Consumption - bevestigen die evolutie: tussen 2000 en 2004 is de totale antibioticaconsumptie in de ambulante praktijk uitgedrukt in aantal verpakkingen per 1000 personen per dag (PID) gedaald met liefst 30%. Parallel met die evolutie stijgt de prevalentie van penicillineresistente pneumokokken de jongste jaren niet meer en vertoont ze zelfs een dalende trend.

De resultaten van de eerste campagne ter promotie van de handhygiëne werden toegelicht op een wetenschappelijk symposium te Brussel op 9 december. Om de invloed van de campagne objectief te evalueren werd in alle deelnemende ziekenhuizen de compliance, de naleving van de handhygiënevoorschriften uitgevoerd. Hieruit bleek dat het nationale gemiddelde van de compliance was gestegen van 50% naar 70%.

Exacte cijfers over het aantal ziekenhuisinfecties in België ontbreken omdat alleen de belangrijkste soorten infecties, septikemie, pneumonie en postoperatieve wondinfecties, geregistreerd worden via het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid. Toch heeft het Federaal Platform voor Ziekenhuishygiëne op basis van deze cijfers en van de internationale wetenschappelijke literatuur goed onderbouwde schattingen kunnen maken van de invloed van nosocomiale infecties in België. Jaarlijks zijn er in België 107.500 ziekenhuisinfecties in de acute ziekenhuizen. Dit betekent al gauw 440.000 extra ziekenhuisdagen per jaar en een jaarlijks extra uitgave van 116.322.800 euro. Die meerkosten houden dan nog niet eens rekening met extra onkosten die samenhangen met de aanvullende diagnostiek en therapie. Bovendien kan het aantal overlijdens die rechtstreeks verband houden met een ziekenhuisinfectie geschat worden op 2.500 à 3.000 per jaar.

Bedoeling is in elk geval af te stappen van het vrijwillige karakter van het huidige toezicht en het vanaf juli 2006 verplicht te maken voor alle Belgische acute ziekenhuizen waarbij ook de ondersteuning van de registratie door het WIV verder zal worden versterkt.

In 2006 zullen in samenwerking met het Belgian Antibiotic Policy Coordination Committee verschillende projecten worden ontwikkeld.

Het Federaal Platform voor Ziekenhuishygiëne heeft een beleidsplan opgesteld met concrete suggesties om het hygiënebeleid in België te optimaliseren. Dit beleidsplan heeft recentelijk een gunstig advies gekregen van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen. Gezien de enorme invloed van nosocomiale infecties zijn we bereid om op grond van die aanbevelingen van de mensen op het terrein meer te investeren in de reeds bestaande structuur voor ziekenhuishygiëne.

In het najaar van 2006 zal de campagne ter promotie van de handhygiëne worden herhaald. Aangezien een goed antibioticabeleid essentieel is in de beheersing van multiresistente bacteriën in de ziekenhuizen, wil ik ook het project van de antibiotherapiebeleidsgroepen verder uitbouwen. Op het ogenblik nemen 36 ziekenhuizen hieraan deel. Vanaf juli 2006 zal het budget worden uitgebreid zodat 24 nieuwe ziekenhuizen kunnen toetreden. In elk ziekenhuis zijn vier instanties belast met de ziekenhuishygiëne, namelijk de hoofdgeneesheer, het comité voor ziekenhuishygiëne, de geneesheer-hygiënist en de verpleegkundige-hygiënist. Ze staan in voor de preventie en beheersing van ziekenhuisinfecties. Ze doen dat onder meer door het opstellen voorzorgsmaatregelen en bijscholing van de gezondheidswerkers.

Ook in de campagne handhygiëne werden zowel de gezondheidswerkers als de patiënten via folders gesensibiliseerd voor het belang van een goede handhygiëne ter preventie van ziekenhuisinfecties. Bovendien werd een uniforme presentatie voor de bijscholing van de gezondheidswerkers aangeboden.

Ziekenhuisinfecties vormen een vergelijkbaar probleem in alle geïndustrialiseerde landen. In al deze landen lopen 5 tot 7% van de gehospitaliseerde patiënten een ziekenhuisinfectie op. Dat is te verklaren door de spectaculaire realisaties van de moderne geneeskunde. Door de behandelingen en ingrepen die zoveel mensenlevens redden, verblijven almaar meer mensen met een verminderde weerstand in onze ziekenhuizen.

Voor het antibioticagebruik noteert men wel zeer sterke verschillen tussen de Europese landen. Die consumptie is hoog in de zuiderse landen en laag in de Scandinavische landen en Nederland. Tot voor enkele jaren nam België op deze lijst de tweede plaats in, maar dankzij de inspanningen van de voorbije jaren, zijn we gedaald in de hitlijst. Er is echter nog steeds ruimte voor verbetering. Daarom ook worden de campagnes voor het goede gebruik van antibiotica jaarlijks herhaald.

Er wordt voor zowel het antibioticabeleid als de ziekenhuishygiëne op het Europese niveau overleg gepleegd en zelfs aanbevelingen opgesteld voor de lidstaten. Men mag gerust stellen dat België hierin een voortrekkersrol speelt, dankzij de realisaties van de BAPCOC. De BAPCOC neemt trouwens deel aan verschillende Europese wetenschappelijke projecten.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Werk over «de opmars van cyberverslaving» (nr. 3-1205)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Psychologen en gezondheidswerkers waarschuwen voor de steile opmars van de internetverslaving. Internet Addiction Disorder zoals ze dat in de VS noemen, is naast alcohol-, gok- en drugsverslaving een belangrijk psychiatrisch probleem aan het worden. Mogelijke implicaties van internetverslaving zijn sociale isolatie, depressie en zelfmoordneigingen.

In de VS zou maar liefst 6 tot 10 procent van de surfende bevolking - ruim 11 miljoen mensen - cyberverslaafd zijn. De verslaafden spelen urenlang computergames, chatten en mailen heel de dag door. Hoewel er voor België geen cijfers over internetverslaving beschikbaar zijn - ruwe schattingen houden het op 34.000 individuen -, menen psychiaters dat de cyberafhankelijkheid van de bevolking en de risico's op verslaving ook bij ons zijn toegenomen.

Volgens een psychiater, verbonden aan het enige centrum in België waar internetverslaafden in therapie kunnen gaan, outen weinig internetverslaafden zich, daar ze niet weten waar naartoe, last hebben van vooringenomenheid en zich vaak schamen.

Hoewel de trend duidelijk merkbaar is, zou er in ons land nog geen wetenschappelijk onderzoek naar cyberverslaving zijn gevoerd. Een reden daarvoor kan zijn dat de verslaving nog niet helemaal erkend is als een probleem.

Welke conclusies trekt de minister uit de opmerkingen van de psychologen en gezondheidswerkers in verband met de cyberverslaving?

Acht hij het nodig om op korte termijn maatregelen te nemen om de hulp aan cyberverslaafden uit te breiden? Zal hierover overleg worden gepleegd met de deelregeringen?

Acht hij het nodig maatregelen te nemen om cyberverslaving in te dijken?

Acht hij het nodig een onderzoek op te starten naar de cyberverslaving in ons land?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ik lees het antwoord van de minister van Sociale Zaken.

Het toenemende gebruik van het internet is een realiteit. De mate waarin personen afhankelijk raken aan het internet op zich, kan moeilijk worden vastgesteld. In de internationale indelingen van medische aandoeningen of psychiatrische stoornissen is internetverslavingsstoornis of Internet Addiction Disorder niet opgenomen. Dat betekent dat internetverslaving op dit ogenblik nog niet erkend wordt als een belangrijk medisch of psychiatrisch probleem. Ook in de Belgische ziekenhuizen worden deze classificatiesystemen gehanteerd, wat impliceert dat we niet over officiële cijfers beschikken over internetverslaving.

Het concept internetverslaving is niet eenduidig. Volgens de actuele internationale literatuur is internetverslaving gerelateerd aan andere impulscontrolestoornissen en parafilie, zoals respectievelijk gok- of seksstoornissen. De mogelijkheid om te gokken, of de grote beschikbaarheid van pornografisch materiaal, maken van het internet immers een geschikt instrument voor deze personen. De afhankelijkheid van het internet op zich moet dus sterk worden verfijnd om valabele conclusies te kunnen trekken. Er bestaan evenwel geen cijfers over het aandeel gok- of seksverslaafden onder de frequente internetgebruikers.

De afhankelijkheid van het internet valt vooral onder de parafilie of impulscontrolestoornissen. Voor deze groepen personen bestaat momenteel reeds een aanbod van residentiële behandelingen en behandelingscentra. Met de actuele kennis is het dus op korte termijn niet nodig maatregelen te nemen om de hulp aan cyberverslaafden uit te breiden. Niettemin zal ik ter zake het advies vragen van de werkgroep psychiatrie van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen waarin verschillende vertegenwoordigers van de zorgsector verzameld zijn.

Zoals gezegd bestaat momenteel een aanbod van residentiële behandelingen voor personen met een impulscontrolestoornis of een stoornis gecategoriseerd onder paraphilia. Andere maatregelen zitten binnen de ambulante hulpverlening of de preventie, maar deze vallen niet onder mijn bevoegdheid.

Gelet op de actuele kennis terzake is het nodig om een specifiek onderzoek naar cyberverslaving op te starten indien de nood hiertoe wordt aangevoeld door een voldoende groot aantal relevante actoren, zoals vertegenwoordigers van gemeenschappen of de zorgsector. Ik heb tot nu toe vrijwel geen specifieke vragen rond deze thematiek ontvangen. Zoals gezegd, zal ik het advies vragen van de werkgroep psychiatrie van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen. Gezien het gebrek aan academische grondslag en consensus over het begrip, is de eventuele financiering van zo'n onderzoek niettemin eerder de bevoegdheid van de federale Minister van Wetenschapsbeleid of van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergaderingen vinden plaats donderdag 22 december 2005 om 10.00, 15.00 en om 19.00 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 20.40 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: Mevrouw Defraigne en de heer Delpérée, wegens ambtsplichten, mevrouw Annane, om gezondheidsredenen, de heren Wilmots en Noreilde, wegens andere plichten, de heren Brotcorne en Van den Brande, in het buitenland.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 49
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Pierre Galand, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Marc Van Peel, Luc Willems, Paul Wille.

Stemming 2

Aanwezig: 55
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Nele Jansegers, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Luc Willems, Paul Wille.

Stemming 3

Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Nele Jansegers, Flor Koninckx, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille.

Stemming 4

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Nele Jansegers, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille.

Stemming 5

Aanwezig: 56
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Pierre Galand, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Nele Jansegers, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille.

Onthoudingen

Isabelle Durant.

Stemming 6

Aanwezig: 57
Voor: 47
Tegen: 10
Onthoudingen: 0

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Marc Van Peel, Luc Willems, Paul Wille.

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Michel Delacroix, Francis Detraux, Nele Jansegers, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Stemming 7

Aanwezig: 54
Voor: 10
Tegen: 34
Onthoudingen: 10

Voor

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Nele Jansegers, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Tegen

Stéphanie Anseeuw, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Jean-Marie Cheffert, Berni Collas, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Luc Willems, Paul Wille.

Onthoudingen

Wouter Beke, Sabine de Bethune, Michel Delacroix, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Marc Van Peel.

Stemming 8

Aanwezig: 57
Voor: 36
Tegen: 10
Onthoudingen: 11

Voor

Stéphanie Anseeuw, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Pierre Galand, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Fauzaya Talhaoui, Annemie Van de Casteele, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Luc Willems, Paul Wille.

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Isabelle Durant, Nele Jansegers, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Onthoudingen

Wouter Beke, Sabine de Bethune, Michel Delacroix, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Clotilde Nyssens, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Marc Van Peel.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Voorstel van nieuwe wapenwet (van mevrouw Fauzaya Talhaoui en de heer Lionel Vandenberghe; Stuk 3-1479/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit met betrekking tot de dubbele nationaliteit (van mevrouw Jeannine Leduc c.s.; Stuk 3-1482/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Voorstellen van resolutie

Voorstel van resolutie betreffende de betere ondersteuning van palliatieve zorg (van mevrouw Mia De Schamphelaere c.s.; Stuk 3-1480/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie tot invoering van motorvoertuigverlichting overdag (van de heer Jacques Germeaux c.s.; Stuk 3-1481/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie over alternatieven voor de problematiek rond de luchthaven Brussel-Nationaal (van de heer Jacques Germeaux; Stuk 3-1483/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Evocatie

De Senaat heeft bij boodschap van 14 december 2005 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:

Wetsontwerp tot wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, teneinde de adoptie door personen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken (Stuk 3-1460/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Niet-evocaties

Bij boodschappen van 13 en 15 december 2005 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:

Wetsontwerp houdende de heropening van de termijnen voor het indienen van aanvragen tot het bekomen van een statuut van nationale erkentelijkheid van de oorlog 1940-1945 en van de veldtocht in Korea (Stuk 3-1444/1).

Wetsontwerp tot oprichting van de "Pensioendienst voor de overheidssector" (Stuk 3-1446/1).

Wetsontwerp tot aanpassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Stuk 3-1477/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 1 december 2005 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, teneinde de adoptie door personen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken (Stuk 3-1460/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 2 december 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 19 december 2005.

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005.

Wetsontwerp betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop (Stuk 3-1461/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 2 december 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 19 december 2005.

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, teneinde het voor de feitelijk samenwonenden mogelijk te maken te worden erkend als rechthebbende van een lid van de politie- en hulpdiensten dat overleden is als gevolg van een ongeval in het kader van zijn taak (Stuk 3-1462/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 2 december 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 19 december 2005.

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005.

Wetsontwerp tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet wat betreft de bevoegdheid voor tijdelijke politieverordeningen op het wegverkeer (Stuk 3-1463/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 2 december 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 19 december 2005.

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005.

Artikel 80 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van het wetboek van vennootschappen (Stuk 3-1464/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 2 december 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 19 december 2005.

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005.

Kennisgeving

Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Russische Federatie betreffende de samenwerking op het gebied van de verkenning en het gebruik van de ruimte voor vreedzame doeleinden, en met de Bijlage, ondertekend te Moskou op 20 december 2000 (Stuk 3-1212/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van Canada, de Regeringen van de Lidstaten van het Europees Ruimte-Agentschap, de Regering van Japan, de Regering van de Russische Federatie en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake de samenwerking op het gebied van het Civiele Internationale Ruimtestation, gedaan te Washington D.C. op 29 januari 1998 (Stuk 3-1218/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de bij briefwisseling gesloten Overeenkomst tussen de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg, enerzijds, en de Regering van Peru, anderzijds, inzake de afschaffing van de visumplicht met betrekking tot diplomatieke en speciale of dienstpaspoorten, ondertekend te Lima op 12 en 23 februari 2001 (Stuk 3-1249/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Wijzigingen aan de Overeenkomst inzake de Internationale Organisatie voor Satellietcommunicatie "INTELSAT", aangenomen te Washington op 17 november 2000 (Stuk 3-1259/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling tussen het Koninkrijk België en Anguilla, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Anguilla op 17 november 2004 (Stuk 3-1330/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Turkse en Caicos Eilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Grand Turk op 16 december 2004 (Stuk 3-1331/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en het Overzeese Gebied Montserrat van het Verenigd Koninkrijk, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Montserrat op 7 april 2005 (Stuk 3-1332/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Britse Maagdeneilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Tortola op 11 april 2005 (Stuk 3-1333/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Cayman-Eilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Grand Cayman op 12 april 2005 (Stuk 3-1334/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:

1º Protocol tot consolidatie van het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart "Eurocontrol" van 13 december 1960, zoals meermalen gewijzigd, gedaan te Brussel op 27 juni 1997;

2º Protocol tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart "Eurocontrol" van 13 december 1960, zoals meermalen gewijzigd, en door het Protocol van 27 juni 1997 geconsolideerd, en met de Slotakte, gedaan te Brussel op 8 oktober 2002 (Stuk 3-1339/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Benin, ondertekend te Cotonou op 25 april 2002 (Stuk 3-1350/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Niger, ondertekend te Brussel op 26 maart 2003 (Stuk 3-1351/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en Burkina Faso, ondertekend te Brussel op 14 januari 2003 (Stuk 3-1354/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Mozambique, ondertekend te Brussel op 11 mei 2001 (Stuk 3-1355/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake internationale samenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Senegal, ondertekend te Dakar op 19 oktober 2001 (Stuk 3-1356/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Ontwikkelingssamenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Algerijnse Democratische Volksrepubliek, ondertekend te Brussel op 10 december 2002 (Stuk 3-1357/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko, ondertekend te Brussel op 26 juni 2002 (Stuk 3-1358/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie ten voordele van de Palestijnse Autoriteit, ondertekend te Ramallah op 12 november 2001 (Stuk 3-1359/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Mali, ondertekend te Bamako op 28 februari 2003 (Stuk 3-1360/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 1 december 2005 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Indiening van een wetsontwerp

De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend:

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Azerbeidzjan tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004 (Stuk 3-1478/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Raadgevend Comité voor Bio-ethiek

Bij brief van 13 december 2005 heeft de voorzitster van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, overeenkomstig artikel 17 van het samenwerkingsakkoord van 15 januari 1993 houdende oprichting van een Raadgevend Comité voor Bio-ethiek aan de Senaat overgezonden, het activiteitenverslag van de lokale commissies voor ethiek voor de kalenderjaren 2002, 2003 en de periode van 1/1 tot 30/4/2004.

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden en naar de commissie voor de Justitie.