2-190

2-190

Belgische Senaat

2-190

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 14 MAART 2002 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Verzoekschrift

Wetsontwerp tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, wat de terbeschikkingstelling van het personeel betreft (Stuk 2-875)

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Regeling van de werkzaamheden

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over «de waarheidscommissie in Peru» (nr. 2-727)

Mondelinge vragen

Vraag om uitleg van de heer Michel Barbeaux aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en aan de minister van Financiën over «de discriminatie waarvan bepaalde jobstudenten het slachtoffer zijn» (nr. 2-743)

Wetsontwerp betreffende de oprichting van de Vestigingsraad (Stuk 2-939)

Regeling van de werkzaamheden

Stemmingen

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over «het Belgisch instituut voor postdiensten en Telecommunicatie» (nr. 2-728)

Vraag om uitleg van de heer Michel Barbeaux aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over «de gevolgen van de verkoop van de Financietoren» (nr. 2-741)

Vraag om uitleg van de heer Olivier de Clippele aan de minister van Binnenlandse Zaken over «community policing» (nr. 2-733)

Vraag om uitleg van mevrouw Sfia Bouarfa aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid over «het optreden van de rechterlijke macht in collectieve arbeidsconflicten» (nr. 2-738)

Vraag om uitleg van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid en aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de sociale inspectie en de controle op de naleving van de sociale wetten en de strijd tegen de mensenhandel» (nr. 2-740)

Vraag om uitleg van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de eerste minister over «het akkoord dat werd gesloten over de sluiting van de kerncentrales» (nr. 2-736)

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over «de achterstand in de vergoeding van gerechtsdeskundigen» (nr. 2-714)

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over «de toestand van Franstalige gedetineerden in Vlaamse gevangenissen» (nr. 2-735)

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over «de verkiezing van de Adviesraad van de magistratuur» (nr. 2-742)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.20 uur.)

Verzoekschrift

De voorzitter. - Bij brief van 6 maart 2002 heeft de heer Robert Collignon, voorzitter van het Waals Parlement aan de Senaat overgezonden, een resolutie van het Waals Parlement over het stemrecht en de verkiesbaarheid voor de gemeenteraden, van personen die geen onderdaan zijn van de Europese Unie, maar gedurende lange tijd in België verblijven.

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsontwerp tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, wat de terbeschikkingstelling van het personeel betreft (Stuk 2-875)

Terugzending naar de commissie

De voorzitter. - Op 10 januari 2002 heb ik op voorstel van de plenaire vergadering, het advies van de Raad van State ingewonnen over het wetsontwerp tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, wat de terbeschikkingstelling van het personeel betreft (Stuk 2-875).

Uit het advies dat de Raad van State op 11 maart 2002 heeft uitgebracht, blijkt dat het wetsontwerp onmiskenbaar tot de bevoegdheid van de federale wetgever behoort.

De Raad van State stelt tevens een aantal wijzigingen aan de tekst voor.

In het licht van deze gegevens stelt het Bureau voor het ontwerp terug te zenden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. (Instemming)

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Theo Kelchtermans aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer en aan de minister van Landsverdediging over «de geluidshinder rond de luchthavens van Zaventem en Melsbroek» (nr. 2-921)

De heer Theo Kelchtermans (CD&V). - Op 1 maart heeft de Ministerraad een beslissing genomen over de regeling van de geluidshinder boven en rond de luchthaven van Zaventem. Er werden enkele geluidszones afgebakend waarvoor beschermende maatregelen zullen worden genomen. Bovendien werden ook maatregelen genomen met betrekking tot de geluidsisolatie in slaapkamers, en dus niet in woningen. Niet gemakkelijk te realiseren, als u het mij vraagt! Ook zou tussen 23 uur en 6 uur boven Zaventem een vliegverbod worden uitgevaardigd voor vliegtuigen die de geluidsnormen overschrijden.

Gelden die maatregelen ook voor de militaire luchthaven van Melsbroek en voor vliegtuigen die op die luchthaven landen en opstijgen?

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Het principeakkoord dat de federale regering, de Vlaamse regering en de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 22 februari 2001 sloten, werd op 26 februari door het overlegcomité en op 1 maart door de Ministerraad bevestigd. Dit akkoord heeft betrekking op "een coherent geluidsbeleid voor de nacht en voor de luchthaven van Zaventem".

De regering bevestigt haar beslissing van februari 2000 om huizen die in deze zone gelegen zijn en 's nachts worden blootgesteld aan meer dan 55 dB(A) LAeq ofwel terug te kopen ofwel zodanig te isoleren dat het gehoor maar wordt blootgesteld aan geluid van ten hoogste 26 dB(A). Er wordt overleg gepleegd met BIAC en met de gewesten om deze maatregel te combineren met een regeling met betrekking tot de geluidspieken.

Dit initiatief zal worden gefinancierd door een fonds dat zal worden gespijsd door een speciale geluidsbelasting. We zijn met BIAC overeengekomen dat de niveaus van de bijdragen van het fonds voor de verschillende geluidszones aanzienlijk hoger zullen liggen dan in het akkoord van 11 februari 2000 was bepaald.

Mochten inwoners van Melsbroek worden geconfronteerd met een geluidsniveau dat per week gemiddeld hoger zou zijn dan 26 dB(A) en te wijten is aan de luchthaven van Zaventem, dan kunnen zij aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming van het isolatiefonds. Het gaat dus niet om een specifieke maatregel voor de militaire luchthaven.

De heer Theo Kelchtermans (CD&V). - De maatregel geldt dus ook voor inwoners van Melsbroek, maar mijn vraag was of de militaire vliegtuigen die in Melsbroek landen ook onderworpen zijn aan dezelfde normen en beperkingen inzake de nachtvluchten. Indien dit het geval is, vraag ik mij af wat het verschil is met andere militaire luchthavens, die vaak aanleiding geven tot onbeperkte geluidsoverlast. Ik vraag dat omwonenden van andere militaire luchthavens op eenzelfde wijze worden behandeld als personen die rond de luchthaven van Melsbroek wonen.

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - De regeling maakt geen onderscheid tussen militaire en gewone vliegtuigen. Ze is gebaseerd op het geluidsniveau. Inwoners van Melsbroek die kunnen aantonen dat ze worden geconfronteerd met een geluidsniveau van meer dan 26 dB(A), kunnen aanspraak maken op het fonds.

Mondelinge vraag van de heer Wim Verreycken aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer over «de niet-beteugeling van snelheidsovertredingen wanneer het `prominenten' betreft» (nr. 2-918)

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Een prins meent dat zijn status hem het recht verleent de snelheidsbeperkingen naast zich neer te leggen, want "men zou beter zien naar mijn strijd tegen de opwarming van de aarde, dan naar mijn rijgedrag".

Een Waals minister draagt zijn chauffeur op sneller te rijden dan toegelaten is, want: "ik ben een voorbeeld voor snelheidsovertreders".

De eerste minister gebruikt de signalisatie van een prioritair voertuig om tegen overdreven snelheid naar een restaurant te rijden en om bij andere gelegenheden de file te ontwijken door de pechstrook te gebruiken.

Intussen ijvert de vice-eerste minister voor het opleggen van strengere snelheidsbeperkingen waar de burger geacht wordt zich naar te schikken, teneinde het dramatisch aantal verkeersdoden te verminderen, wat ik overigens een terecht streven vind.

Heeft de vice-eerste minister overlegd met de minister van Justitie over de seponeringen, die een volkomen fout signaal aan de bevolking geven? Heeft de vice-eerste minister de mogelijkheid om de minister van Justitie te vragen zijn positief injunctierecht te gebruiken om de betrokkenen alsnog te vervolgen, teneinde haar beleid van bescherming van de zwakke weggebruiker aanvaardbaar te maken voor iedereen?

De vice-eerste minister verleende blijkbaar toelating aan bepaalde bestuurders van voertuigen, andere dan orde- of hulpdiensten, om hun voertuig als prioritair te gebruiken, voorzien van blauw zwaailicht en geluidssignaal. Zijn er voor deze toelating precedenten of is het de eerste maal dat politici en/of ambtenaren hun voertuig als prioritair mogen beschouwen? Kunnen alle burgers die zichzelf belangrijk achten op de instemming van de vice-eerste minister rekenen wanneer zij een dergelijke toelating vragen?

Stuurde de vice-eerste minister al een boze brief naar de prins, de Waalse minister en naar de eerste minister om haar ongenoegen uit te drukken over de wijze waarop zij haar beleid belachelijk maken? Zal de vice-eerste minister de sanctionerende maatregel van de boze brief inschrijven in het verkeersreglement, waardoor in het licht van de grondwettelijke gelijkheidsregels alle snelheidsovertreders op deze gunstmaatregel zullen kunnen rekenen?

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Behalve de voertuigen die krachtens artikel 28 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 met een of meerdere blauwe zwaailichten mogen worden uitgerust, kan ik toestemming verlenen om andere voertuigen, die toebehoren aan een overheidsdienst, aan de voorzijde of op het dak uit te rusten met een of meerdere blauwe zwaailichten. Volgens artikel 43 van het technisch reglement geldt hetzelfde voor de uitrusting met een geluidshoorn. Een prioritair voertuig moet zowel over een blauw knipperlicht als over een speciaal geluidstoestel beschikken.

Mijn diensten en ik worden geregeld verzocht dergelijke toestemming te verlenen. Ik wens het aantal toelatingen strikt te beperken om de banalisering van prioritaire voertuigen te vermijden. Een wildgroei aan prioritaire voertuigen zou immers een negatief signaal ten overstaan van de bevolking vormen.

Daarom heb ik sinds mijn aantreden slechts in twee gevallen toestemming verleend: aan de eerste minister, die bij de uitoefening van zijn functies als regeringsleider op elk ogenblik dringende opdrachten moet kunnen uitvoeren, en aan de kabinetschef van Binnenlandse Zaken, die belast is met politiekwesties en de bescherming van de bevolking en die verantwoordelijk is voor het crisiscentrum van de regering.

Verder heb ik geen enkel minister of dienst een toestemming gegeven. Ter herinnering: de reglementering preciseert dat de blauwe zwaailichten moeten worden gebruik wanneer het prioritaire voertuig een dringende opdracht uitvoert. Artikel 37 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer bepaalt dat ze ook kunnen worden gebruikt voor de uitvoering van elke andere opdracht, maar het speciale geluidstoestel mag enkel bij dringende opdrachten worden ingeschakeld.

Ik kom nu bij de voorbeeldfunctie van vooraanstaanden in de samenleving - en daartoe reken ik ook de verkozenen des volks - en de sensibilisering van de gehele bevolking. De Staten-Generaal van de verkeersveiligheid die ik op 25 februari 2002 organiseerde, moet de bevolking duidelijk maken dat de regering eensgezind achter de prioriteiten inzake verkeersveiligheid staat en van de beslissingen van deze Staten-Generaal gaat ook een bewustmaking uit die meer bijdraagt dan de reeks brieven die de heer Verreycken me wil doen schrijven.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ik ga hierover uiteraard niet polemiseren. Ik stel enkel vast dat de minister van oordeel is dat de wildgroei van prioritaire voertuigen een negatief signaal zou zijn. Uiteraard is ook het overtreden van de snelheidsbeperkingen en het niet vervolgen van deze overtredingen een nog veel negatiever signaal. Alleszins apprecieer ik het dat mijn vraag ten minste mocht gesteld worden. Twee weken geleden heeft de voorzitter eenzelfde vraag afgewezen. Over minister Happart en zijn snelheidsovertredingen mochten geen vragen worden gesteld. Wanneer de eerste minister betrokken is mag de vraag wel worden gesteld, wanneer een Waals minister betrokken is, mag dat niet. Dat zal wel zijn redenen hebben. Ik was vooral ook geïnteresseerd in eventuele precedenten, maar nogmaals, ik apprecieer dat de vraag gesteld en beantwoord mocht worden.

Mondelinge vraag van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «seksueel misbruik van vluchtelingen gepleegd door ambtenaren van het UNHCR en van diverse NGO's» (nr. 2-915)

De voorzitter. - De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Het rapport van UNHCR over de seksuele uitbuiting van vrouwelijke vluchtelingen heeft de wereld van de ontwikkelingssamenwerking in beroering gebracht. Heeft België, via zijn minister van Buitenlandse Zaken, erop gewezen dat vervolging noodzakelijk is? Heeft ons land contact opgenomen met UNHCR? Werd iets ondernomen?

Het Amerikaanse leger heeft gerechtelijke procedures ingeleid tegen verschillende militairen die in Bosnië gelegerd waren en in Sarajevo en in de steden waar ze verbleven prostitutienetwerken hebben uitgebouwd. Zijn er in dat verband vragen gerezen over onze kazernementen?

Hoe moet de vervolging van internationale ambtenaren of NGO-personeel worden georganiseerd? Bestaan er interne regels of een speciaal gerechtshof voor de VN? Zo ja, wat gebeurt er dan met de NGO's? Wat betekent Sierra Leone in dit opzicht? Wat zal België ondernemen als blijkt dat er Belgen bij betrokken zijn?

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Het rapport van het Hoge Commissariaat over het seksuele misbruik van vluchtelingen door bepaalde VN-ambtenaren en door NGO-medewerkers, houdt me sterk bezig. De bescherming van de vluchtelingen en vooral van de vrouwen en de meisjes, komt hierdoor in het gedrang. Daartegen moet worden opgetreden, in het belang én van UNHCR én van de gehele humanitaire gemeenschap. Alleen door nultolerantie kunnen we voorkomen dat dergelijke praktijken zich herhalen.

Ik heb aan de permanente vertegenwoordiging van België in Genève gevraagd UNHCR de steun van België toe te zeggen als sancties tegen de daders noodzakelijk blijken en om te voorkomen dat dergelijke feiten zich opnieuw zouden voordoen. Het Hoge Commissariaat heeft een task force opgericht die een actieplan zal uitwerken. Zo zal er meer vrouwelijk personeel naar de kampen worden gestuurd evenals deskundigen in seksuele en seksegerichte geweldpleging. De humanitaire werkers worden nu beter gecontroleerd en er wordt hun een gedragscode opgelegd. De NGO's zullen deelnemen aan het genoemde actieplan en aan een seminarie dat hen moet sensibiliseren voor seksuele en seksegerichte geweldpleging.

Er zijn geen gevallen gekend van de betrokkenheid van Belgische militairen bij de prostitutienetwerken.

Wat het internationale of NGO-personeel betreft, kunnen de Verenigde Naties alleen een beroep doen op administratieve procedures en ontslag als de feiten bewezen zijn. Gerechtelijke en strafrechtelijke maatregelen kunnen alleen door de betrokken staten worden genomen. De heer Lubbers heeft met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties afgesproken om, in het belang van het onderzoek, geen details bekend te maken over de 42 genoemde NGO's. Deze werden wel afzonderlijk op de hoogte gebracht. Sommige hebben ter plaatse al maatregelen getroffen.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Zolang er geen duidelijkheid is, moet deze kwestie geagendeerd blijven. Ik verneem ook dat als ergens een legerbasis wordt geïnstalleerd, systematisch contact wordt opgenomen met de verantwoordelijken van de plaatselijke bordelen. We zullen erop toezien dat deze vraag aan de minister van Landverdediging wordt voorgelegd.

Mondelinge vraag van de heer Michiel Maertens aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de gevolgen van de oorlog in Palestina» (nr. 2-919)

Mondelinge vraag van de heer Josy Dubié aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over «de aanvallen in Palestina tegen de medische hulpdiensten en de hindernissen die het Israëlische leger tegen elk medisch optreden opwerpt in weerwil van de internationale verdragsbepalingen» (nr. 2-923)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Gisteren heeft de VN-Veiligheidsraad zich in resolutie 1397 uitgesproken voor de onafhankelijkheid van de Palestijnse staat en ook president Bush heeft vanochtend nog het militair optreden van Israël sterk bekritiseerd en zelfs veroordeeld. Deze nieuwe feiten hebben we jammer genoeg de voorbije dagen niet met de vice-eerste minister kunnen bespreken.

Het Israëlisch leger is met 20.000 soldaten en 150 tanks de Westelijke Jordaanoever binnengevallen en houdt Ramallah bezet. Dat is zuiver staatsterrorisme. Tevens worden zogenaamde schoonmaakoperaties gehouden in de vluchtelingenkampen, waarbij journalisten worden geweerd. Reeds 200 `militanten' werden gedood en duizenden werden gearresteerd. Filmbeelden daarvan zijn nauwelijks te vinden.

Dit lijkt op een begin van volkerenmoord of een verbeterde heruitgave van Sabra en Shatila. Standrechtelijke executies zijn geen uitzondering. We zagen hoe een geboeid persoon liggend op de grond werd neergeschoten, hoe ambulances onder vuur worden genomen en dokters en ambulanciers worden neergeknald. Gisteren nog werd een Italiaanse fotograaf met zes kogels doorzeefd. Dit is niet meer normaal. Recente, nog niet geverifieerde berichten zeggen ons dat door België gefinancierde ziekenhuizen werden beschadigd.

Een duidelijk en krachtdadig antwoord in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU kan niet uitblijven. We kunnen ons toch ten minste aansluiten bij de VN-Veiligheidsraad en president Bush. Zal ons land dat doen en op welke wijze? Zal België eveneens Palestina als staat zal erkennen?

Heeft België reeds protest aangetekend bij de Israëlische ambassadeur? Zo ja, in welke bewoordingen en wat was het antwoord?

Heeft België reeds een schadeclaim ingediend voor de eventuele schade aan de klinieken in Gaza of Ramallah die door België worden gefinancierd?

Welke voorstellen heeft België terzake aan de EU-partners gedaan en wat was hun antwoord daarop?

Blijft België bereid een voortrekkersrol te spelen en wil het daartoe een duidelijk signaal geven?

De heer Josy Dubié (ECOLO). - We dachten dat we alles gezien hadden in deze regio waar het geweld alsmaar toeneemt en we gingen ervan uit dat er toch nog enkele fundamentele regels zouden worden gerespecteerd.

Henri Dunant, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede in 1901 en stichter van het Rode Kruis, zou zich omkeren in zijn graf als hij wist dat ambulanciers, infrastructuur en personeel van humanitaire organisaties in de bezette gebieden het doelwit zijn van het Israëlische leger. Velen onder hen zijn reeds gedood. Deze aanvallen zijn een flagrante schending van het internationaal humanitair recht, onder meer van de Conventie van Genève.

Welke maatregelen zal de minister nemen om te pogen een einde te maken aan de onduldbare toestand waarin de Palestijnse bevolking de toegang tot de noodzakelijke medische voorzieningen wordt ontzegd?

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Ik kan bevestigen dat de voltallige regering bijzonder bezorgd is over de ontwikkelingen in het Midden-Oosten. Ik zal het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken geven en tevens enkele elementen aan zijn antwoord toevoegen.

De minister van Buitenlandse Zaken deelt de gevoelens van de internationale gemeenschap bij het Israëlisch-Palestijnse conflict. Meer dan ooit is het duidelijk dat alleen het openen van politieke perspectieven, zowel voor Israël en zijn bevolking als voor de Palestijnse staat en zijn bevolking, een aanzet kunnen vormen om het geweld onder controle te krijgen. Alleen zo kan het vredesproces opnieuw op gang worden getrokken. Dat is de enige uitweg.

De Veiligheidsraad heeft een zeer belangrijke resolutie aangenomen die het beginsel van één regio en twee staten binnen veilige en erkende grenzen bevestigd. België heeft dat standpunt al lang ingenomen en de Europese Unie in haar geheel heeft het onderschreven op de Europese Raad van Berlijn op 24 en 25 maart 1999. België heeft Israël er herhaaldelijk langs bilaterale weg op gewezen dat de manier waarop geweld wordt gebruikt, zowel vandaag als de voorbije maanden, onaanvaardbaar is. Er bestaan echter aanwijzingen dat het geweld nog verder escaleert.

De Raad Algemene Zaken van 18 januari jongstleden heeft besloten bij Israël protest aan te tekenen tegen de vernieling van infrastructuur die door Europa werd gefinancierd. Europa behoudt zich hierbij uitdrukkelijk het recht voor om schadevergoeding te eisen. Dit is de meest gepaste houding. Nu verdergaan zou een vruchteloos debat op gang brengen over de nabije en de verre oorzaken van de vernielingen en over de verantwoordelijkheden. Zo'n debat dreigt ons te verwijderen van het onmiddellijke doel om een einde te maken aan het geweld.

Niettemin stellen wij vast dat het voor de Europese en de Belgische ontwikkelingssamenwerking, voor de andere donoren en voor de hulporganisaties hoe langer hoe moeilijker wordt om in dit gebied nuttig werk te leveren. Wij stellen bovendien vast dat met ontwikkelingsgeld gefinancierde structuren beschadigd en zelfs vernietigd worden. Dat is onaanvaardbaar en daaraan moet een eind komen. Voertuigen, gebouwen en personeel van de hulporganisaties mogen niet langer het doelwit zijn van deze oorlog. Zelfs in een oorlogssituatie - en officieel bestaat er nog geen oorlogssituatie - moeten er bepaalde regels worden geëerbiedigd.

Ook in oorlogssituaties moeten een aantal beginselen van humanitair recht in acht genomen worden. De regering heeft mij gevraagd zo vlug mogelijk ter plaatse de omvang te gaan opmeten van de schade aan de structuren en instellingen die gefinancierd of mede gefinancierd werden door onze ontwikkelingssamenwerking. De regering vroeg mij ook na te gaan welke moeilijkheden onze openbare of privé organisaties ondervinden en over welke actiemiddelen ze nog beschikken.

Vanavond nog vertrek ik voor een spoedbezoek aan het gebied. Ik zal ter plaatse met onze partners overleg plegen. België blijft ook zeer actief aandringen bij de partners van de Europese Unie op concrete stappen om alle aspecten van dit conflict te beheersen. Onder het Belgisch voorzitterschap werd de Verklaring van Laken goedgekeurd. Deze verklaring bevestigt de politieke erkenning van de Palestijnse autoriteit en bepleit het zenden van een internationale waarnemers om de partijen te helpen bij het onder controle krijgen van de situatie.

Op de Europese Raad van Barcelona zal België opnieuw pleiten voor een Europees initiatief dat werkelijk op de gebeurtenissen kan wegen, de regionale stabiliteit kan bevorderen en een duurzame politieke oplossing naderbij kan brengen.

Ik kan u verzekeren dat mijn kabinet en ikzelf de voorbije dagen en uren zeer geregeld contact hebben gehad met onze mensen ter plaatse, voor zover hun bewegingsvrijheid niet te beperkt is. Wij trachten zo goed mogelijk op de hoogte te blijven van de toestand ter plaatse. Ik hoop dat mijn reis vanuit informatief oogpunt nuttig zal zijn en tevens als een gebaar van de Belgische regering zal worden beschouwd.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het is zeer goed dat de staatssecretaris vanavond naar Palestina vertrekt. Zijn reis is overigens niet zonder gevaar. Maar deze reis volstaat niet. De bezorgdheid van onze regering volstaat evenmin. Onze gevoelens meedelen volstaat evenmin. Wijzen op het onaanvaardbare van de situatie volstaat evenmin.

Wanneer zullen de Belgische regering en de Europese Unie nu eens een signaal van hoop geven aan de zo verdrukte Palestijnen en een voor iedereen zichtbare daad stellen? Wij vertoeven nu in het gezelschap van de Verenigde Naties en president Bush.

Ik heb gevraagd of wij de Palestijnse staat zullen erkennen, maar de staatssecretaris heeft daarop niet geantwoord. Op mijn eerdere vragen om de associatieakkoorden te evalueren werd ook nooit ingegaan. Op het herhaald verzoek om de associatieakkoorden op te schorten werd er ook nog nooit gereageerd. Ook al vind ik het belangrijk dat de staatsecretaris naar het gebied reist, toch blijven wij ontgoocheld. Zo lang Israël niets voelt in zijn portemonnee, zal het zijn houding niet veranderen en zal het blijven moorden.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik feliciteer de staatssecretaris dat hij ter plaatse de situatie gaat bekijken, wat niet zonder gevaar is.

Ik hoop dat hij de nodige tijd kan nemen om na te gaan of er inderdaad aanvallen gebeuren op ziekenwagens en medisch personeel. Die aanvallen zijn onaanvaardbaar.

De toestand is zo dramatisch dat een gematigd man als ambassadeur Moratinos, speciaal gezant van de EU, zijn emotie niet kon verbergen. Geconfronteerd met de 150 tanks die tot in het hart van Ramallah doordrongen, verklaarde hij: "Wat hier gebeurt, is onaanvaardbaar. Het is genoeg. Dit moet veranderen."

Het volstaat niet dat de staatssecretaris ter plaatse gaat. We debatteerden met de minister van Buitenlandse Zaken over een probleem dat reeds het onderwerp was van een resolutie die in Kamer en Senaat unaniem werd aangenomen. Moeten we niet overwegen het euro-mediterraan samenwerkingsakkoord met Israël op te schorten, gelet op artikel 2 ervan dat handelt over de eerbiediging van de mensenrechten?

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Ik sprak me reeds in november uit over de aanvallen op ambulances en medisch personeel door Israëlische strijdkrachten. Die onaanvaardbare feiten dateren niet van vandaag. De enige oplossing daarvoor bestaat in het hervatten van de vredesinspanningen. De regering zal proberen nieuwe initiatieven los te weken op de top van Barcelona.

Mondelinge vraag van de heer Philippe Mahoux aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over «het jaarboek voor het Afrika van de Grote Meren» (nr. 2-913)

De heer Philippe Mahoux (PS). - Sinds vijf jaar publiceert een Belgisch universiteitsprofessor bij een Franse uitgever een jaarboek waarin de vertegenwoordigers van de landen in de regio van de Grote Meren, en dus ook van Rwanda, worden opgesomd. Dat jaarboek vermeldt ook de `etnische' afkomst van die vertegenwoordigers.

Alle gerechtelijke procedures en talrijke onderzoeken over het ontstaan van de Rwandese genocide wijzen op het gevaar van zulke lijsten. Sinds die genocide heeft Rwanda de etnische vermelding, die dateert van de koloniale tijd en op de identiteitskaarten voorkwam, geschrapt. Het keurde ook een wet inzake de strijd tegen het racisme en de etniciteit goed. Het jaarboek wordt eveneens in Rwanda verspreid.

Het is verwonderlijk dat die publicatie wordt gesteund door het Belgische departement voor ontwikkelingssamenwerking. De laatste editie maakt daar uitdrukkelijk melding van. Is ons buitenlands beleid dat enerzijds oplossingen probeert te vinden voor de problemen in de regio van de Grote Meren en anderzijds dergelijke publicaties steunt dan nog wel coherent?

Hoeveel financiële steun gaf het departement sinds 1994 aan het Centre d'Étude de la Région des Grands Lacs d'Afrique dat die lijsten opstelt? Hoeveel directe en indirecte steun werd verleend voor de publicatie van die lijsten? Welke maatregelen zal de staatssecretaris terzake nemen?

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Het Centre d'Étude de la Région des Grands Lacs d'Afrique is een onderzoekscentrum van de Universiteit Antwerpen. Het heeft geen rechtspersoonlijkheid en wordt door ons niet rechtstreeks gesubsidieerd of gefinancierd.

In het kader van de steun aan door de VLIR voorgestelde onderzoeksprogramma's financieren wij wel voor 25.000 euro een methodologisch programma dat de situatie op het vlak van de mensenrechten en de democratisering meet.

Op de begroting 2000 werd een subsidie van 154.561 euro uitgetrokken voor de VZW `Universitaire Stichting Ontwikkelingssamenwerking' om een netwerk voor onderzoek en politieke adviezen betreffende Centraal-Afrika op te zetten.

Er werden dus geen subsidies toegekend om het genoemde werk rechtstreeks te financieren. Zoals u stel ik vast dat het boek melding maakt van onze steun. Ik vermoed dat het om de subsidie aan het netwerk voor Centraal-Afrika gaat.

Het is een uiterst delicaat probleem. De Rwandese regering maakt in geen enkel document nog melding van het behoren tot een etnie: Hutu of Tutsi. Dat is het omgekeerde van wat de Burundese regering doet met de steun van de internationale gemeenschap. In het kader van de akkoorden van Arusha reorganiseert de Burundese regering de grondwettelijke instellingen op basis van een verdeling tussen Hutu's en Tutsi's. Het is dus geen evidente kwestie.

Volgens de auteur van het genoemde werk is het belangrijk de werkelijke positie van de Hutu's en Tutsi's binnen de instellingen te kennen om een oordeel te kunnen vellen over de evolutie van het land. De lijst is duidelijk. Het is bekend tot welke etnie de personen behoren die deel uitmaken van de hoogste regeringsinstanties. Dat is niet nieuw. Als 80% tot een bepaalde etnische groep behoort, is dat een feit waarmee rekening moet worden gehouden.

Ik beweer niet dat dit de beste methode is, maar in Burundi werd door de verantwoordelijken, met steun van de internationale gemeenschap, gekozen om het behoren tot een etnie bekend te maken en Hutu's en Tutsi's in de instellingen officieel te tellen.

In Rwanda doet men juist het tegenovergestelde. Ik weet niet wat het beste is, maar men kan niet beweren dat een wetenschapsman die deze feiten enkel signaleert, aanzet tot rassenhaat. Het probleem is inderdaad delicaat en ik begrijp uw bezorgdheid. Deze publicatie, die we enkel onrechtstreeks steunen, lijkt me de verantwoorde wetenschappelijke normen niet te overschrijden. Ik zal de auteurs niettemin op de hoogte brengen van uw bezorgdheid.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Het antwoord doet bij mij op zijn minst vragen rijzen. Een etnische indeling is altijd ontoelaatbaar. Gelet op de moeilijkheden in die landen is dat hetzelfde als een gele ster.

Bij het zoeken naar oplossingen voor politieke problemen is het vinden van evenwichten op grond van het behoren tot verenigingen, groepen, politieke fracties volledig normaal. Evenwichten volgens etnische afkomst zijn echter totaal uit den boze.

Zogenaamd wetenschappelijk onderzoek kan geen alibi zijn voor een onverdedigbare etnische identificatie. Het wetenschappelijk excuus is onontvankelijk en niemand kan er zijn verantwoordelijkheid door ontlopen. Ik vraag de staatssecretaris ervoor te zorgen dat de subsidies niet langer voor die publicatie worden aangewend.

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Ik ben me bewust van de dubbelzinnigheid en de ingewikkeldheid van het probleem en begrijp dan ook volkomen het standpunt van de heer Mahoux. Zijn visie betekent echter ook dat hij veroordeelt wat er in Burundi, met steun van de internationale gemeenschap, gebeurt. Internationale onderzoeken doen besluiten dat die twee beleidsvisies officieel en reëel erg verschillend zijn. De vraag wat in theorie en in praktijk te verkiezen is, blijft bestaan. De discussie moet open blijven.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Antropologisch onderzoek dat om redenen van vereenvoudiging het bestaan van zogezegde rassen wil aantonen, is onaanvaardbaar. In de loop van de geschiedenis werden pogingen ondernomen om individuen te classificeren, niet volgens de politieke overtuigingen, die ook in Burundi echt bestaan, maar volgens de pseudo-raciale of etnische oorsprong van de bevolking. Zulke benadering gaat in tegen onze visie op de ene menselijke soort en kan in gewelddadige omstandigheden een alibi vormen voor racistische ideologieën.

Mondelinge vraag van de heer Jan Remans aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de medische zorg voor buitenlandse patiënten» (nr. 2-909)

De heer Jan Remans (VLD). - België beschikt over uitstekende ziekenhuizen, uitstekend verzorgend personeel en uitstekende artsen. De bezetting van de ziekenhuizen bedraagt slechts 80%. Zonder wachtlijsten, met een dekking door de ziekteverzekering van bijna 100% van de bevolking, kunnen we buitenlandse patiënten opvangen. Onze gezondheidszorg is een excellent exportproduct. België is een centre of excellence wat gezondheidszorg betreft. De opname van buitenlanders biedt op budgettair vlak interessante mogelijkheden.

In Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en tal van andere Europese landen bestaat er een strakke overheidsprogrammering en moeten kanker-, prothese- of hartpatiënten soms lang wachten op levensreddende ingrepen of ingrepen die de levenskwaliteit verbeteren. Momenteel worden in verschillende Belgische ziekenhuizen buitenlandse patiënten verzorgd. Dat gebeurt zonder enige organisatie, met het risico van de vrees dat binnenlandse patiënten op termijn worden achtergesteld ten opzichte van buitenlandse patiënten.

Ik kom terug op de vragen die ik heb gesteld tijdens de bespreking van het wetsontwerp houdende maatregelen inzake de gezondheidszorg in de plenaire vergadering van de Senaat van 13 december 2001. De minister die op dat ogenblik andere verplichtingen had, kon mij toen niet antwoorden.

Kan de minister een kader creëren waarbinnen medische zorg voor buitenlandse patiënten wordt georganiseerd? Kan de regering initiatieven terzake ondersteunen?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ik kan senator Remans volgende toelichting verstrekken. Er bestaat vandaag al een duidelijk kader voor de geneeskundige verzorging van patiënten uit het buitenland.

De procedure die moet worden gevolgd is vastgelegd in artikel 22 van verordening 1408/71 van de EG inzake de sociale zekerheid voor migrerende werknemers. Volgens de normale procedure moet de verzekerde zijn ziekenfonds de voorafgaande toestemming vragen en nadat hij die toestemming heeft gekregen, kan hij zich in een Belgisch ziekenhuis aanmelden. Hij voldoet immers aan de voorwaarden die daarvoor nodig zijn.

Hij legt het specifieke formulier E. 112 voor aan het Belgische ziekenfonds of aan de zorgverstrekker in België. De geneeskundige verstrekkingen worden dan verleend overeenkomstig de bepalingen van de Belgische wetgeving, maar voor rekening van de lidstaat waarin de verzekerde is aangesloten.

De tegemoetkomingen voorgeschoten door een Belgische verzekeringsinstelling, worden later teruggevorderd bij de buitenlandse verzekeringsinstelling van aansluiting. Deze terugbetaling tussen instellingen is gebaseerd op artikel 36 van vermelde verordening. Krachtens dit artikel kunnen geneeskundige verstrekkingen verleend door en in de lidstaat van verblijf en waarbij een tenlasteneming is opgenomen in de aldaar toegepaste wetgeving, door de bevoegde lidstaat worden terugbetaald, volgens de verhouding die in deze tenlasteneming is gedefinieerd.

Recente arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie hebben tot gevolg dat een voorafgaande toestemming voor het krijgen van verzorging op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie door het ziekenfonds waarbij de verzekerde is aangesloten, voortaan niet meer kan worden geweigerd wanneer een identieke behandeling niet te gelegener tijd kan worden bekomen in een instelling op het grondgebied van de verblijfplaats of in een verpleeginrichting die een overeenkomst heeft gesloten met het ziekenfonds waarbij de verzekerde is aangesloten. Naar aanleiding van deze arresten hebben bepaalde regeringen, geconfronteerd met het verschijnsel van de wachtlijsten, blijkbaar maatregelen genomen om de regels voor het bekomen van die voorafgaande toestemming te versoepelen zodat hun verzekerden naar het buitenland kunnen worden gestuurd.

Deze nieuwe stroom van patiënten volgt niet automatisch de normale procedure die is vastgelegd in de coördinatiebepalingen 1408/71. De buitenlandse bevoegde overheden hebben rechtstreeks contact opgenomen met verpleeginrichtingen op Belgisch grondgebied om uit te zoeken of het mogelijk is patiënten uit hun land op te vangen en hoeveel patiënten in Belgische inrichtingen kunnen worden opgenomen, rekening houdend met het type van de te behandelen pathologie. Daarbij werden eveneens wederkerige afspraken gemaakt over de regels voor de financiële afrekening.

Het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie heeft ruim aandacht besteed aan de problematiek van het ontvangen van medische zorg in een andere lidstaat van de Europese Unie dan in die van aansluiting. Deze problematiek maakte het voorwerp uit van een colloquium dat in december 2001 onder het Belgische voorzitterschap werd gehouden. Het definitieve rapport van dit colloquium reikt ter zake denksporen aan voor mogelijke oplossingen, bij voorkeur op Europees niveau.

Het huidige Spaanse voorzitterschap heeft zich ertoe verbonden deze problematiek van nabij te blijven opvolgen. Tijdens een informele vergadering in Malaga in februari 2002, hebben de ministers van volksgezondheid onder meer geoordeeld dat bepaalde gezondheidszorg vanuit een perspectief dat de nationale lidstaten overstijgt, een toegevoegde waarde kan krijgen. Hierbij werd onder meer verwezen naar de door de heer Remans aangehaalde centres of excellence op Europese schaal en de mogelijkheid om de nog beschikbare capaciteit in ziekenhuizen te laten benutten door patiënten die in een andere lidstaat op een wachtlijst staan.

Ik wil er voorts op wijzen dat het Spaanse voorzitterschap eind mei in Menorca een seminarie organiseert dat bijzondere aandacht zal besteden aan deze problematiek en dat het op de Raad Gezondheid van juni de eerste beleidsconclusies wenst te trekken over het vrij verkeer van patiënten binnen de Europese Unie.

Ongeacht wat wij zonet hebben vermeld en er rekening mee houdend dat we voorlopig over weinig gegevens beschikken aangaande het aantal patiënten dat ingevolge de arresten van het Europees Hof de normale procedure niet blijkt te volgen, acht ik het enerzijds nodig waakzaam te blijven opdat de Belgische bevoegde overheden niet buitenspel worden gezet. Anderzijds moeten we de mogelijkheden die het vrij verkeer biedt, ten volle benutten, zowel in het belang van de patiënt als in die van de zorgverstrekkers. Om die reden zullen de bevoegde diensten van het RIZIV deze evolutie samen met het ministerie van Sociale Zaken, Volkgezondheid en Leefmilieu van nabij blijven opvolgen en zullen zij eveneens nagaan of er een specifiek kader dient te worden gecreëerd voor de medische verzorging van buitenlandse patiënten. In de loop van de volgende weken en maanden zullen wij contacten leggen met onze Europese, Britse collega's, om dit onderwerp aan te kaarten.

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over «het terugkeerbeleid voor asielzoekers» (nr. 2-922)

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Sedert 7 januari 2002 dienen asielzoekers die uitgeprocedeerd zijn, het opvangcentrum of het Lokaal Opvanginitiatief binnen de vijf dagen na de betekening van de afwijzing te verlaten. Concreet betekent dit dat asielzoekers die een negatieve beslissing ontvangen en geen beroep aantekenen, letterlijk op straat worden gezet. De asielzoekers worden onzichtbaar en verdwijnen bijgevolg uit de statistieken, maar ze blijven vaak aanwezig. Dit is een schijnoplossing want officieel heeft de asielzoeker het land verlaten, maar in feite blijft hij als illegaal in ons land. Er bestaat geen sluitend terugkeerbeleid. Dat is nochtans noodzakelijk als men een gezond draagvlak voor de opvang van vluchtelingen wil behouden.

Kan de minister mij zeggen hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers jaarlijks het bevel krijgen het land te verlaten en hoeveel van hen het land effectief hebben verlaten? Kan het aanstellen van een landelijke projectleider, die aanspreekbaar is op het resultaat, en het samenstellen van regionale terugkeerteams in overweging worden genomen?

Wat vindt de minister van de in Nederland ingevoerde maatregel waarbij, om illegaal verblijf te voorkomen, de mogelijkheid wordt gecreëerd om vreemdelingen in het belang van een effectief uitzettingsbeleid voor een periode van maximaal vier weken in verzekerde bewaring te stellen? Acht de minister een versterking van het terugkeerbeleid in België noodzakelijk? Zo ja, in welke zin?

Minister Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Vooreerst wil ik waarschuwen voor overhaaste conclusies. Er wordt dikwijls gedacht dat het volstaat om het aantal geregistreerde verwijderingen af te trekken van het aantal bevelen om het grondgebied te verlaten om het aantal illegalen op het grondgebied te kennen. Niets is minder waar.

Dat is in de eerste plaats zo omdat vele uitgeprocedeerde asielzoekers naar hun land terugkeren zonder dit te melden. Bepaalde ambassades melden ons dat hun aantal stijgt sinds de negatieve beslissingen inzake asielaanvragen binnen een termijn van gemiddeld twee maanden worden genomen. Dit toont overigens aan dat een terugkeer gemakkelijker wordt aanvaard, wanneer het bevel om het grondgebied te verlaten snel wordt genomen.

Vervolgens omdat sommigen uiteindelijk in België blijven met een ander verblijfsdocument, zoals in het geval van regularisatie en gezinshereniging. Daarbij komt nog een aanzienlijk aantal uitgeprocedeerde asielzoekers die niet naar hun land van herkomst mogen terugkeren of niet door hun land van herkomst kunnen worden geïdentificeerd.

Nog anderen kunnen niet worden verwijderd omwille van de toestand in hun land van herkomst. In 2001 werden 27.244 bevelen om het grondgebied te verlaten betekend. Tegelijk, en zonder dat het noodzakelijk om dezelfde personen gaat, werden 1.917 uitgeprocedeerde asielzoekers gerepatrieerd of teruggedreven. Daarbij komen 3.500 gevallen van vrijwillige terugkeer die door de IOM werden geregistreerd. De IOM maakt echter geen onderscheid tussen asielzoekers en anderen.

De tweede vraag valt onder de bevoegdheid van de minister van Maatschappelijke Integratie.

Wat de derde vraag betreft begrijp ik niet goed waarom de vraagsteller alludeert op het voorbeeld van Nederland waar de mogelijkheid bestaat een illegaal voor vier weken vast te houden met het oog op zijn verwijdering. De duur van deze vasthouding bedraagt in België twee maanden. Die termijn kan worden verlengd met maximum vijf tot acht maanden om redenen van openbare orde. Bovendien kan in België een asielzoeker wiens aanvraag door de Dienst Vreemdelingenzaken onontvankelijk werd verklaard, onmiddellijk worden vastgehouden indien dit noodzakelijk is om zijn effectieve verwijdering te waarborgen in het geval het CVGS de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken bevestigt. Nederland lijkt er van uit te gaan dat elke illegaal die vertrokken is zonder adres achter te laten, geacht wordt het grondgebied te hebben verlaten en als dusdanig in de statistieken wordt vermeld. Ze verdwijnen dus niet uit de statistieken, maar dikken ze kunstmatig aan.

Het verwijderingsbeleid is reeds intenser geworden. Tussen 1995 en 1999 keerden per jaar ongeveer 9.000 mensen terug. In 2000 waren het er 12.000 en in 2001, 15.000. Het aantal gevallen van vrijwillige terugkeer is aanzienlijk toegenomen. De regering zal deze keuze blijven aanmoedigen.

Het efficiënt verwijderingsbeleid, de afschaffing van de geldelijke hulp en de snelle afhandeling van de onontvankelijke asielaanvragen deden het aantal onrechtmatige asielaanvragen opmerkelijk afnemen: in 2000 telden we 42.000 aanvragen, in 2001 nog 25.000.

Vandaag zijn we terug op het niveau van 1998 en dit terwijl er in Europa een algemene stijging bestaat. Het aantal asielaanvragen in 2001 is zelfs lager dan tijdens de piek van 1993.

Het aantal verwijderingen is dus toegenomen en tegelijk is het aantal asielaanvragen sterk gedaald. De achterstand bij de Dienst Vreemdelingenzaken is volledig weggewerkt. De toestand is nog niet perfect, maar de migratiestroom wordt onmiskenbaar beter beheerst. De toestand bij ons is zelfs uitzonderlijk te noemen in vergelijking met de evolutie in vele andere Europese landen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Toch blijf ik erbij dat de lokale OCMW's die lokaal asielzoekers opvangen in huizen die ze ter beschikking stellen, geconfronteerd worden met een bevel tot uitzetting. Ze verzoeken die mensen dan om de woning te verlaten. Deze mensen worden echter niet daadwerkelijk begeleid naar hun land van herkomst. Soms worden ze letterlijk met de valiezen op straat gezet. Ze vluchten dan naar de grootsteden of naar Engeland. Heel vaak blijven ze echter in ons land. Ik zou dan ook graag hebben dat voor een betere begeleiding wordt gezorgd voor die groep vluchtelingen zodat ze niet aan hun lot worden overgelaten en dat samen met hen wordt gezocht naar een oplossing om terug te keren naar hun land van herkomst. Nu kan enkel op de goodwill van de lokale OCMW's of sociale assistenten worden gerekend. Dat leidt tot illegaal verblijf.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Zoals de heilige Thomas ben ik uiterst voorzichtig. Ik deel uw zorg, maar ben solidair met de vice-eerste minister. We willen alles doen om de vrijwillige terugkeer van personen die onregelmatig op ons grondgebied verblijven, aan te moedigen.

De IOM behaalt uitstekende resultaten. Minister Vande Lanotte deed het nodige om alle initiatieven inzake de begeleiding van de vrijwillige terugkeer te coördineren. Ik zie niet in wat we in de huidige omstandigheden nog meer kunnen doen.

Misschien is er een communicatieprobleem. Wij verspreiden informatie over alle aangeboden mogelijkheden, maar die moet de betrokken personen ook bereiken. Het zou me echter verwonderen dat ze niet zouden geïnformeerd zijn, aangezien ze dikwijls goed worden begeleid zodra ze het grondgebied betreden, zelfs als ze illegaal zijn. Sommigen echter houden zich Oost-Indisch doof.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Er zou al veel worden opgelost als de lokale OCMW's meer begeleiding krijgen om deze mensen aan een ticket te helpen zodat ze kunnen terugkeren naar hun land. Nu worden de OCMW's aan hun lot overgelaten. Daar nijpt dus het schoentje.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - De staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking moet ons straks verlaten. Daarom stel ik voor dat we nu de vraag om uitleg horen van mevrouw Erika Thijs over de waarheidscommissie in Peru. Ik vraag mevrouw Thijs wel om kort te zijn. (Instemming)

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over «de waarheidscommissie in Peru» (nr. 2-727)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik dank de staatssecretaris dat hij mijn vraag toch nog wil beantwoorden.

In Peru zijn tussen 1980 en 2000 meer mensen verdwenen dan tijdens de dictatuur van Pinochet in Chili. President Toledo heeft, op verzoek van talrijke bewoners, een waarheidscommissie opgericht. De leden van de waarheidscommissie beseffen dat ze heel omzichtig te werk moeten gaan. We hebben contact gehad met leden van de waarheidscommissie. Als gevolg daarvan heb ik enkele vragen.

Heeft de staatssecretaris op de begroting van 2002 in middelen voorzien ter ondersteuning van de waarheidscommissie in Peru? Zo neen, zal hij daar vooralsnog toe overgaan bij de begrotingsherziening? Over welk bedrag gaat het dan? Het is belangrijk om een bepaald percentage te geven, want de waarheidscommissie krijgt maar 60% van de regering in Peru. De rest moet komen van landen die willen steunen.

Op welke wijze zal die eventuele ondersteuning concreet gebeuren? Is er op het Europese niveau in enige financiële of materiële ondersteuning van de waarheidscommissie voorzien? Zo ja, hoeveel bedraagt die steun en op welke wijze zal die worden toegekend?

Zijn er op Belgisch niveau nog andere initiatieven gepland die onrechtstreeks een bijdrage kunnen leveren in het werk van de waarheidscommissie? Wij hebben heel wat ervaring in het opsporen en identificeren van mensen. Worden ook daarvoor middelen uitgetrokken, eventueel in samenwerking met het ministerie van Justitie?

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Op 13 februari 2002 heb ik een delegatie van de waarheidscommissie ontvangen. Ik deel de indruk van mevrouw Thijs dat dit een bijzonder positieve stap is in de ontwikkelingen in Peru. Ik heb wel wat vragen bij het zeer korte mandaat van de commissie, maar dit moet in Peru worden opgelost. Ik heb aan de delegatie toegezegd dat we dit jaar nog een budget zullen vrijmaken voor de werking van de commissie. Ze hebben ons steun gevraagd ten bedrage van 400.000 euro. Er zijn verschillende formules van subsidiëring mogelijk: direct aan de waarheidscommissie; via de defensoría del pueblo, een mensenrechten- en ombudsbureau; via Belgische NGO's. Ik heb aan onze attaché voor ontwikkelingssamenwerking in Peru een dringend advies gevraagd. Het wordt in de komende dagen verwacht. Op basis daarvan zullen we een beslissing nemen over de concrete manier waarop we de werking van deze commissie zullen ondersteunen. Ik kan u alvast bevestigen dat we de commissie in ieder geval zullen steunen.

De Europese Commissie en sommige landen waaronder Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Spanje, verlenen eveneens hun steun aan de waarheidscommissie. In oktober 2001 heeft de Europese Commissie 103 miljoen euro beloofd.

We steunen ook indirect soortgelijke of aanverwante acties: de Belgische ontwikkelingssamenwerking steunt de defensoría del pueblo en diverse mensenrechtenorganisaties in Peru via de NGO's en bovendien hebben we eind vorig jaar nog 140.000 dollar ter beschikking gesteld van Orez, een organisatie die onder leiding staat van een Belgische pater en die mevrouw Thijs wellicht kent. Deze lokale NGO werkt al jarenlang met gevangenen die in het kader van de reële en soms ook wel overdreven terrorismebestrijding opgesloten werden en is dus zeer goed geplaatst om daar informatie over te verschaffen.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Gezien de vragen die we beide hebben bij het korte mandaat, is het van belang om zo snel mogelijk te beslissen om een bepaald budget vrij te maken. Ik heb begrepen dat Zweden deze week 10% van het resterende bedrag zou vrijgemaakt hebben. Ik denk dat het geld best rechtstreeks aan de waarheidscommissie wordt bezorgd. De defensoría krijgt immers elk jaar een bepaald budget. Ik vind dat een zeer goed initiatief. Ik dring aan om niet langer te talmen zodat de mensen vlug aan het werk kunnen.

-Het incident is gesloten.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen aan de minister van Binnenlandse Zaken, aan de minister van Justitie en aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over «de prostitutie in de grootsteden» (nr. 2-914)

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Gisteren meldden La Dernière Heure en De Morgen dat de politie van Sint-Joost een aanzienlijke stijging van het aantal `ramen' bestemd voor prostitutie heeft vastgesteld in de wijk rond het Noordstation. Van 1999 tot februari 2002 zou de stijging 75% bedragen, alleen al in de zone van de `zichtbare' prostitutie in Brussel.

Werd in de andere politiezones waar prostitutie voorkomt een soortelijke stijging vastgesteld? Zou die te maken hebben met de herstructurering van de prostitutiezone in Antwerpen?

Is er sprake van een `Schippers-effect' en waren er gevolgen voor andere grote steden van het land?

Welke maatregelen werden genomen om dit fenomeen, dat overigens te maken heeft met mensenhandel, aan te pakken?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik beschik niet over cijfers met betrekking tot de eerste vraag. Mijn diensten volgen het fenomeen. Ze zeggen me dat bepaalde prostituees, die in Antwerpen werkten, hun activiteiten zouden hebben verplaatst naar andere grote steden, zoals Charleroi, Brussel en Luik. Sommigen zouden zelfs naar het buitenland gaan, vooral naar Nederland en naar Frankrijk.

Wat de tweede vraag betreft, moet ik mij beperken tot indrukken en gissingen. De verplaatsing van de prostitutie kan wel degelijk het gevolg zijn van de herstructurering van het Schipperskwartier in Antwerpen. Het kan echter ook een gevolg zijn van de mobiliteit die kenmerkend is voor de prostitutie. Netwerken van georganiseerde prostitutie verplaatsen zich immers geregeld. Ik weet dus niet welke factor doorslaggevend is. De maatregelen om dit fenomeen aan te pakken, hangen af van het lokaal beleid van de gerechtelijke en administratieve overheden inzake prostitutie.

Het komt de federale overheden toe, bij de uitvoering van de prioriteiten van het federaal veiligheidsplan, om te waken over de evolutie van dit fenomeen. De gerechtelijke diensten van de federale politie hebben dan ook richtlijnen gekregen om, in samenwerking met de plaatselijke politiediensten, een duidelijk beeld te vormen van het fenomeen mensenhandel, waarvan prostitutie een onderdeel kan zijn, en gerichte controles te organiseren in samenwerking met andere bevoegde politiediensten, zoals de sociale inspectie.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Ik maakte mij vooral zorgen over het risico dat enige vorm van legalisering van het fenomeen in Antwerpen zou leiden tot een migratie van de prostitutie naar andere steden. Ik kom nog terug op dit onderwerp.

Mondelinge vraag van de heer Jean-Marie Dedecker aan de minister van Financiën over «de Koninklijke Belgische Voetbalbond» (nr. 2-910)

De voorzitter. - De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Didier Reynders, minister van Financiën.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik vraag me af of voetbalclubs niet beter het statuut van vzw kunnen aannemen. Ik illustreer dit aan de hand van de vroegere voetbalclub Daring Blankenberge die failliet ging. Alle leden, ook de 176 kinderen tussen 6 en 12 jaar, werden aangesproken om de in totaal 14 miljoen schulden, waarvan 4.588.500 frank BTW te betalen.

Naar aanleiding van de zaak van voetbalclub Verbroedering Wilsele, waar van een zesjarig voetballertje 568.000 frank werd geëist, verklaarde de minister van Financiën dat een dergelijke som niet van een minderjarige kan gevorderd worden. De fiscus in Brugge gaat niettemin over tot invordering.

Wat denkt de minister over die invordering en is de maatregel die hij voor Wilsele nam, niet voor Blankenberge van toepassing?

Kan de Koninklijke Belgische Voetbalbond er niet voor zorgen dat de clubs het statuut van vzw krijgen om te vermijden dat de leden het gelag betalen?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - De betrokken feitelijke vereniging heeft inderdaad BTW-schulden. Op het ogenblik loopt een betwisting over de verhaalbaarheid van de schuld op een bepaald bestuurslid, aan wie de administratie de schuld ter kennis heeft gebracht door de betekening van een dwangbevel.

Naar aanleiding van het dossier van voetbalclub Wilsele heeft de minister de administratie van de Invordering meegedeeld dat de persoonlijke en geldelijke aansprakelijkheid van de ontvangers niet in het gedrang komt als zij de invordering in eerste instantie beperken tot de bestuursleden. Indien nodig zal de minister dat nogmaals meedelen.

De bevoegde BTW-ontvanger heeft geen gewone leden van deze vereniging aangesproken voor de betaling van de schuld. Overigens blijkt reeds uit de vraag van de heer Dedecker dat het initiatief om de leden aansprakelijk te stellen, uitgaat van de raadsman van een bestuurslid van deze vereniging.

De minister van Financiën kan niet verhinderen dat een hoofdelijke schuldenaar die de volledige schuld betaald heeft, op grond van de artikelen 1213 en 1214 van het Burgerlijk Wetboek van de andere hoofdelijke schuldenaars hun aandeel in de schuld terugvordert. In een feitelijke vereniging zijn alle leden immers hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vereniging, zodat die schuld van rechtswege deelbaar is tussen de schuldenaars die onder elkaar, ieder voor zijn aandeel, verbonden zijn.

De wetgeving laat niet toe dat de administratie de aansprakelijkheid van de Koninklijke Belgische Voetbalbond in deze inroept.

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de onwettelijkheid van de oproepingsbrieven in Sint-Genesius-Rode naar aanleiding van de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 8 oktober 2000» (nr. 2-920)

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Deze week heeft de bestendige deputatie van de provincie Vlaams-Brabant in de jaarrekening 2000 van de gemeente Sint-Genesius-Rode de uitgave geschrapt voor het versturen van de oproepingsbrieven voor de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 8 oktober. De oproepingsbrieven waren immers in strijd met de taalwetgeving en de rondzendbrief-Peeters omdat ze volgens taalaanhorigheid werden verzonden. De rondzendbrief-Peeters moest hier worden toegepast omdat verkiezingsverrichtingen bestuurszaken zijn. Alle oproepingsbrieven moesten volgens de bestendige deputatie in het Nederlands worden verstuurd. Inwoners konden eventueel nadien op uitdrukkelijk verzoek een oproepingsbrief in het Frans aanvragen.

De oproepingsbrieven zijn ook in strijd met het decreet van 18 mei 1994 houdende regeling van het taalgebruik bij de verkiezingen. Artikel 2 van het decreet stelt duidelijk: "De overheden en alle met stemverrichtingen belaste diensten gebruiken bij alle kiesverrichtingen uitsluitend het Nederlands". Artikel 3 bepaalt: "Alle in strijd met artikel 2 geheel of gedeeltelijk in een andere taal dan het Nederlands opgestelde documenten zijn nietig".

Welke gevolgen heeft de vernietiging door de bestendige deputatie voor de geldigheid van de verkiezingen?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Het decreet waarnaar de heer Van Hauthem verwijst, is in dit geval niet van toepassing. Krachtens artikel 129 van de Grondwet zijn de gemeenschapsraden bevoegd om, ieder wat hun betreft, het gebruik van de talen in bestuurszaken bij decreet te regelen. Hieruit vloeit voort dat "deze decreten kracht van wet hebben, respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, uitgezonderd wat betreft de gemeenten of groepen van gemeenten palend aan een ander taalgebied en waar de wet het gebruik van een andere taal dan die van het gebied waarin zij gelegen zijn, voorschrijft of toelaat". Het decreet waarnaar de heer Van Hauthem verwijst is dus niet van toepassing in de Brusselse randgemeenten. "Voor deze gemeenten kan in de bepalingen betreffende het gebruik van de talen voor de aangelegenheden bedoeld in §1 geen verandering worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid".

De beslissing van de bestendige deputatie van Vlaams-Brabant om in de jaarrekening 2000 van Sint-Genesius-Rode de uitgaven te schrappen voor het afdrukken en het verzenden van de oproepingsbrieven, mag uiteraard geen weerslag hebben op de geldigheid van de gemeenteraadsverkiezingen. De bestendige deputatie van Vlaams-Brabant heeft die uitslagen definitief geldig verklaard. Die beslissing is onherroepbaar.

Dit brengt me bij de kwestie van het taalgebruik in de oproepingsbrieven. In mijn rondzendbrief van 24 juli 2000, die op 27 juli 2000 in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd, heb ik aangegeven dat deze documenten, overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, in de zin van de gecoördineerde wetten als betrekkingen met particulieren moeten worden beschouwd. In de negentien gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in de gemeenten met een speciale taalregeling, zoals ook de randgemeenten, moeten deze oproepingsbrieven worden opgesteld in de taal die de geadresseerde gebruikt in zijn betrekkingen met de plaatselijke overheid.

Ik blijf bij mijn standpunt dat de oproepingsbrieven naar de kiezers moesten worden verstuurd op basis van hun taalaanhorigheid.

Als de beslissing van de bestendige deputatie wordt betwist, kan er een beroep worden ingesteld bij de Vlaamse regering. Als op dit beroep niet wordt ingegaan, kan men zich tot de Raad van State wenden. Zoals u weet heeft de Raad zich nog niet uitgesproken over de toepassing van de rondzendbrief Peeters.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - De minister heeft volgens mij gelijk wat de toepassing van het decreet betreft, maar de bestendige deputatie heeft de uitgaven niet op basis daarvan geschrapt.

De minister verklaart de gemeenten, dus ook de gemeenten in de rand, een rondzendbrief te hebben gestuurd in juli 2000 waarin hij meedeelt dat de oproepingsbrief moet worden opgesteld volgens de taalaanhorigheid. Dat is flagrant in tegenspraak met de rondzendbrief van september 2000 van de heer Sauwens, toenmalig Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, die precies het tegenovergesteld meedeelt. Hij liet de gemeenten immers weten dat de oproeping in het Nederlands moet geschieden, conform de rondzendbrief-Peeters, maar dat inwoners individueel wel een vertaling kunnen aanvragen.

We staan opnieuw voor een communautair conflict. De bestendige deputatie heeft de beslissing immers vernietigd omdat ze van oordeel is dat de taalwetgeving overtreden werd. Indien dat niet zo zou zijn, zie ik niet in waarom de bestendige deputatie de uitgaven moest schrappen in de jaarrekening.

In het geval-Wezembeek-Oppem verwees de minister ook naar de rondzendbrief-Peeters, hoewel die er in se niets mee te maken had. Ditmaal gaat het wel degelijk over de rondzendbrief-Peeters.

Overigens zou ik het bizar vinden dat het vernietigen door een hogere overheid van een beslissing van een gemeentebestuur met betrekking tot kiesverrichtingen geen gevolgen zou kunnen hebben voor de geldigheid van de verkiezingen. Hierover zullen we Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden Van Grembergen ondervragen, maar ik kondig nu al aan dat een tweede zaak-Wezembeek-Oppem in de maak is, waarbij het werkelijk over de rondzendbrief-Peeters gaat.

Mondelinge vraag van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de terugstorting aan de OCMW's van de aan asielzoekers toegestane voorschotten» (nr. 2-924)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Uit een analyse van de cijfers van de Limburgse OCMW's betreffende de opvang van asielzoekers waaraan een financiële uitkering toegekend wordt, blijkt dat de federale overheid voor het jaar 2001 nog 11.526.790 euro achterstallen verschuldigd is aan de OCMW's.

Krachtens de wet van 2 april 1965 dient de overheid het geld dat de OCMW's voorschieten tijdig terug te betalen. Volgens artikel 13 van de wet over de staatstoelagen van 22 april 1965 kunnen de OCMW's immers bij gebrek aan tijdige betaling de renten die ze moeten betalen om de achterstallen voor te financieren, terugvorderen van de federale overheid.

Doordat de totale financiële steun aan asielzoekers de afgelopen jaren enorm gestegen is, komen heel wat OCMW's in financiële ademnood. Ze moeten steeds weer opnieuw aankloppen bij de gemeenten, zelf een lening aangaan of een kaskrediet opnemen. We weten dat de gemeenten het vandaag al bijzonder lastig hebben en als daarbovenop nog eens de druk van de OCMW's komt, is de situatie niet langer houdbaar.

Uit mijn rondvraag blijkt bovendien dat er heel wat problemen zijn met de verwerking van de gegevens van de OCMW's - diskettes die niet leesbaar zijn - en dat alles bijna twee tot drie keer manueel moet worden ingebracht. Ook wanneer de diskette die wordt binnengebracht wel leesbaar is, krijgt het OCMW een lijst terug die het dan zelf opnieuw moet inbrengen. Daarbovenop komt nog het groot verloop van personeel, waardoor de continuïteit niet altijd gewaarborgd wordt. Wel moet ik erop wijzen dat de werkkracht en de motivatie van de personeelsleden bijzonder groot zijn.

Met de asielzoekers die in beroep gaan bij de Raad van State, is er ook een probleem. Hun financiële tegemoetkoming wordt stopgezet op het ogenblik dat ze een bevel tot uitwijzing krijgen, maar begint opnieuw te lopen op het ogenblik dat ze in beroep gaan. Dat deze mensen steun blijven krijgen, is goed, maar de procedure moet toch eens opnieuw worden bekeken.

Tot slot wil ik nog een bijkomende element aanbrengen. In België hebben we een spreidingsplan, maar over de normen daarvan bestaat geen duidelijkheid. Vroeger gold de `één-per-duizend-regel', maar welke norm geldt er op het ogenblik? We hebben op verschillende plaatsen navraag gedaan, maar niemand kon uitsluitsel geven.

Wanneer zullen de bedragen die de OCMW's in 2001 aan de asielzoekers hebben uitgekeerd, volledig zijn terugbetaald?

Overweegt de minister om in 2002 hogere voorschotten uit te betalen, zodat de grootste kosten gedekt zijn?

Het gebrek aan informatisering van de behandeling van de dossiers veroorzaakt vertraging bij de terugbetaling van de voorschotten. Kan er geen overleg gestart worden om de informaticaprogramma's van de lokale overheden en de centrale dienst beter op elkaar af te stemmen?

Is het niet mogelijk om de dossiers van de asielzoekers die beroep aantekenen bij de Raad van State, op een andere wijze te behandelen zodat ze sneller opnieuw in het circuit komen?

Overweegt de minister niet om de renten terug te betalen die OCMW's moeten betalen op kaskrediet of leningen? OCMW's hebben mij immers verzekerd dat ze deze leningen pas na grondig beraad aangaan.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Ik ben het niet eens met de geciteerde cijfers. We hebben een betalingsvoorsprong die in de miljarden loopt. Nog vóór het ons gevraagd werd, hebben we in februari 3 miljard uitgekeerd aan de Vlaamse OCMW's, evenveel als we in 2000 voor zes maanden hebben uitgegeven. Wijzen op een tekort, maar niet zeggen welk voorschot men ontvangen heeft, is maar de halve waarheid spreken. De waarheid is dat de federale overheid de OCMW's nog geld moet, maar de waarheid is ook dat de OCMW's voorschotten hebben gekregen die dat stuk ruimschoots overtreffen. Concreet hebben we nu al de rekening betaald die we normaal in juni moeten ontvangen. Zo'n groot voorschot hebben we nog nooit uitgekeerd en dat hebben we met opzet gedaan.

Tegenover de OCMW's die ons diskettes aanleveren, is er geen achterstand.

Jammer genoeg werken vele Vlaamse OCMW's nog niet met diskettes. In Wallonië doet het merendeel dat wel en hebben we dan ook geen betalingsachterstand.

De rekeningen van februari die per diskette werden binnengebracht, worden op het ogenblik behandeld - de concrete uitbetaling neemt dan normaal nog 4 à 6 weken in beslag. De dienst die de papieren formulieren manueel inbrengt, heeft om diverse redenen wel een achterstand. De beste oplossing is en blijft dat alle OCMW's met diskettes werken. We willen hen in ieder geval binnenkort meedelen dat we hoogstens over anderhalf jaar alleen nog gegevens op geïnformatiseerde dragers aanvaarden. De OCMW's kunnen dat trouwens vandaag al. Wallonië bewijst dat het daar zelfs geen bijkomend personeel voor nodig heeft. Ook in Vlaanderen zijn de gemeenten over het algemeen geïnformatiseerd, maar om een voor mij onduidelijke reden heel wat OCMW's nog niet.

Bij de verwerking is het grote probleem dat de dienst, met het oog op de controle van het Rekenhof, een factuur eist voor iedere medische verrichting die terugbetaalbaar is. Dat stelt ons voor immense problemen, onder andere omdat documenten voortdurend heen en weer gaan tussen mijn departement, het Rekenhof en de OCMW's. We zijn pas onlangs, in overleg met het Rekenhof, tot een akkoord gekomen waarbij het Rekenhof de verklaringen van het OCMW aanvaardt en enkel a posteriori controle uitoefent. Dat moet de afhandeling zeker versnellen.

Voor de zomer zal de afwerking van 2001 volledig rond zijn voor de manuele zaken. Voor de geïnformatiseerd binnengebrachte rekeningen is 2001 al helemaal klaar. Alle diskettes zijn weg, behalve degene waarbij er fouten zijn gemaakt.

Er zijn natuurlijk nog steeds OCMW's die hun rekeningen van 2001 nog niet hebben ingediend. Enkele hebben een bijkomend voorschot gevraagd en hebben dat ook gekregen. Zo vermijden ze dat ze een overbruggingskrediet moeten nemen. Het merendeel heeft daar zelfs nooit om gevraagd. Sommige OCMW's hebben hun rekeningen te laat of onvolledig ingediend. In dat geval kunnen ze moeilijk verwachten dat de federale overheid een rente op de achterstand uitbetaalt, te meer daar we in februari 3 à 4 miljard bij wijze van voorschot hebben gestort.

Uitgewezen asielzoekers die na 1 januari 2001 een aanvraag hebben ingediend, gaan naar een opvangcentrum. Voor de anderen is het een kwestie van enkele dagen voor ze een uitwijzing krijgen. We hebben echter ook een coderingsprobleem gehad, dat we op het ogenblik oplossen.

De enige oplossing is dat alle OCMW's aansluiten bij de Kruispuntbank. We hebben dat al vaak voorgesteld. Via deze databank kunnen ze alle gegevens doorsturen. Dan zullen we nooit nog achterstand oplopen. Wij zijn bereid om voor elke geïnformatiseerde rekening onmiddellijk een betaling te verrichten en deze pas achteraf te verifiëren. We denken dat er voldoende garanties zijn om eventueel te veel gestorte bedragen te kunnen terugvorderen. We dringen aan op een ingrijpende vereenvoudiging. Wij zijn daar klaar voor en ook vele OCMW's hebben al de nodige software.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Het klopt dat er voorschotten zijn uitbetaald, maar die dienen voor het jaar 2002. De minister houdt staande dat het de eerste zes maanden van 2002 betreft. Mijns inziens moet dus eerst het jaar 2001 worden afgesloten.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Ook voor het jaar 2001 werden er voorschotten uitgekeerd, voor een bedrag van 2,5 miljard BEF voor Vlaanderen, gelijk aan twee keer 80% van de laatste drie maanden waarvan de rekeningen werden geverifieerd.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Inderdaad, ik beschik over de cijfers: een half miljard aan voorschotten voor de Limburgse gemeenten. Dat komt neer op een derde van de totale uitgaven voor die begrotingspost.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Dat kan niet kloppen.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Toch wel, de voorschotten belopen een derde van het bedrag dat de gemeenten normalerwijze zouden moeten krijgen, maar dat tot nog toe niet werd betaald.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Dat klopt niet, mevrouw Thijs.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik zal u de cijfers zo dadelijk overhandigen, mijnheer de minister.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - U mag mij die cijfers geven, maar ik zeg u bij voorbaat dat ze onjuist zijn.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Mijnheer de minister, ik vind dat u ook het probleem van de diskettes eens van naderbij zou moeten bekijken. De OCMW-ambtenaar vertrekt nu met een diskette naar Brussel en komt met uitgeprinte lijsten terug, zodat alle verbeterde gegevens opnieuw manueel moeten worden ingevoerd.

Deze problematiek belangt niet alleen de federale, maar ook de regionale overheid aan.

Op heel wat plaatsen worden er overlegwerkgroepen opgericht, waarop dan soms OCMW-voorzitter wordt uitgenodigd. Men zou er echter beter aan doen de ambtenaar uit te nodigen die zelf met deze bestanden werkt. Hij of zij weet precies hoe het er in de praktijk aan toe gaat.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Ik hoop dat u mij die gegevens bezorgt. Wij mochten al kennis nemen van een vijftal gevallen. Meestal bleek de aanvraag niet eens te zijn ingediend. Ik betwist dus uw uitspraken.

De gemeenten die dit deel van hun OCMW-administratie hebben geautomatiseerd, beschikken al over deze gelden.

Het is al te gemakkelijk het ministerie van laattijdigheid te beschuldigen. Ik heb deze zaak op de voet gevolgd en heb kunnen vaststellen dat heel wat OCMW's zeer laks omspringen met hun aanvragen. De wet voorziet in de mogelijkheid om een voorschot te vragen.

Mevrouw Thijs, hebt u getracht te achterhalen of die OCMW's wel een voorschot hebben gevraagd?

Ik ken het antwoord: `Neen!'

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De meeste OCMW's hebben een voorschot ontvangen, maar dan wel een onvoldoende voorschot.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - U begrijpt mij verkeerd. De OCMW's kunnen ook een individueel voorschot vragen om te vermijden dat ze een lening moeten aangaan. Ik kan u verzekeren dat bijna geen OCMW individuele voorschotten heeft gevraagd. Zij doen geen beroep op de mogelijkheden die de wet biedt. Nochtans zijn zij daarvan genoegzaam op de hoogte. Ik heb al vier keer in die zin geantwoord, onder andere ook op vragen van de Belgische Vereniging van Steden en Gemeenten. Dat zij nu toch eens een beroep doen op die mogelijkheid.

Het is natuurlijk gemakkelijker om voor te wenden dat men het geld nog niet heeft ontvangen van de federale overheid.

Bovendien is de balans van de rekeningen globaal genomen positief. Ik wil dat nogmaals benadrukken. Aan de ene kant moeten er inderdaad renten worden betaald, maar anderzijds ontvangt men ook renten, wanneer men in februari een voorschot ontvangt voor zes maanden. Dat geld wordt immers slechts maand per maand aan de belanghebbende uitbetaald en blijft dus op een rekening staan.

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Cornet d'Elzius aan de minister van Landsverdediging over «het defilé van 21 juli» (nr. 2-916)

De voorzitter. - De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, antwoordt namens De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging.

Mevrouw Christine Cornet d'Elzius (PRL-FDF-MCC). - Volgens persberichten wil de minister van Defensie het défilé van 21 juli in het Jubelpark laten plaatsvinden, in plaats van op het Paleizenplein.

Is er op die locatie ruimte voor een talrijk publiek?

Hoe zal hij een vlot verloop verzekeren van het feest op het Paleizenplein en het feest in het Jubelpark?

Wat zal deze beslissing kosten? Ten laste van welk budget komen deze kosten?

De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. - Ik deel u de argumenten mee die minister van Defensie Flahaut aanvoert ten voordele van de locatie van het Jubelpark.

Het défilé kan daar in een prestigieus kader plaatsvinden. De onthaalcapaciteit in de arcades aan de zijkant en op het voorplein zal even groot zijn als op het Paleizenplein.

In de Wetstraat en in de omgeving van het Jubelpark zal er ruimte zijn voor het staande publiek.

De keuze van het Jubelpark heeft dan ook geen enkel weerslag op de toegankelijkheid voor het publiek.

De verbinding tussen het Jubelpark en het Paleizenplein zal verzekerd worden door de militaire muziekkapellen die het publiek naar het feest zullen voorgaan.

De studies met betrekking tot de huur of de bouw van de tribunes zijn nog niet klaar. Daarom kan de minister nog niet antwoorden op de vraag naar de kosten en het budget waarvan ze ten laste komen.

De minister was zich bewust van mogelijke en terechte bezwaren in verband met de verbinding met het Paleizenplein, maar dat hij zal zorgen voor de nodige animatie om het publiek naar het Paleizenplein te brengen.

Mevrouw Christine Cornet d'Elzius (PRL-FDF-MCC). - Ik zal mijn vraag aan de minister van Defensie over de kosten en het budget te gelegener tijd opnieuw stellen.

Mondelinge vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over «het bijzonder comité van de Verenigde Naties voor het internationaal verdrag inzake het verbod op klonen van mensen met het oog op reproductie» (nr. 2-911)

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Onlangs werd in Groot-Brittannië beslist om toelating te verlenen voor een in-vitrobevruchting met het oog op het verwekken van een kind waarvan bepaalde cellen het leven van zijn broertje kunnen redden. Op datzelfde moment wees het bijzonder comité betreffende de internationale conventie tegen het reproductieve menselijk klonen, dat in december 2001 door de Algemene vergadering van de VN werd opgericht, op de noodzaak om een dergelijke ingreep te verbieden. Sommige delegaties wilden ook een verbod op het therapeutisch menselijk klonen en op de mogelijkheid om via genetische manipulatie `baby's op maat' te produceren. Dit bijzonder comité zal in september de onderhandelingen over de conventie aanvatten. Het klonen is momenteel aan de orde in de bijzondere commissie voor bio-ethische problemen van de Senaat, die een wetsvoorstel behandelt dat ik samen met de heer Mahoux heb ingediend. Blijkbaar heerst er zowel bij ons als elders unanimiteit over het verbod op reproductief menselijk klonen. Zoals vele van mijn collega's vrees ik evenwel dat het verbieden van therapeutisch klonen vele mensen die lijden aan ernstige genetisch overdraagbare ziekten en ouders die een kind willen redden, zal doen wanhopen. Wetenschappelijke vooruitgang moet aangewend kunnen worden om levens te redden. Onze vertegenwoordigers in het VN-comité mogen dus niet blindelings de verbodsbepalingen goedkeuren die sommige landen zonder enig onderscheid willen opleggen. Kan de minister ons mededelen welk standpunt de vertegenwoordigers van onze regering in het VN-debat over de nieuwe conventie zullen verdedigen?

De heer René Thissen (PSC). - Het verbaast mij dat de heer Monfils een mondelinge vraag stelt over een onderwerp dat de bijzondere commissie voor bio-ethische problemen momenteel behandelt.

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - De heer Thissen heeft het verkeerd voor. De bijzondere commissie voor bio-ethische problemen zal morgen inderdaad op deze materie terugkomen. De regering zal daar evenwel niet bij aanwezig zijn, ze heeft ons carte blanche gegeven. Mijn vraag heeft een heel andere politieke betekenis, aangezien het gaat over de houding die onze vertegenwoordigers zullen aannemen in de VN. Ik heb er bovendien op gewezen dat de commissie zich momenteel bezighoudt met het klonen en er geen sprake kan zijn van een algemeen verbod. Ik vraag dus aan de minister welk standpunt België bij de VN zal innemen. De commissie zal morgen haar werkzaamheden voortzetten.

De opmerking van de heer Thissen vind ik ongepast, temeer daar ik mijn vraag zeer bondig heb geformuleerd.

De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. - Naar aanleiding van deze gebeurtenis debatteerde het comité ad hoc van de commissie voor de VN-conventie eind februari over het verbod op therapeutisch en cognitief klonen. De discussie spitste zich toe op het meningsverschil tussen de Staten die het onderhandelingsmandaat willen beperken tot reproductief klonen en de Staten die daarin ook het verbod op medisch therapeutisch klonen willen opnemen.

Ik denk dat via de techniek van het therapeutisch klonen bij de behandeling van een hele reeks ziekten een zeer belangrijke vooruitgang kan worden geboekt. Ik was onder de indruk van wat ik daarover heb gelezen. De mogelijkheden zijn enorm, maar het gebruik van die techniek voor het kweken van stamcellen impliceert dat het embryo al in een zeer vroeg stadium vernietigd wordt.

Op die vergadering pleitten onder meer de Verenigde Staten en de Heilige Stoel voor de uitbreiding van het verbod tot het therapeutisch klonen. De formele positie van de VS is dat ze geen juridisch instrument steunen dat enkel beperkt is tot het reproductief klonen. Die delegaties gaan ervan uit dat het embryo een potentieel menselijk wezen is, een beginnend leven dat op dezelfde wijze moet beschermd worden als dat van een kind of van een volwassene.

Op wetenschappelijk gebied werd door de Verenigde Staten een interessant argument naar voren gebracht. De onderzoeken met volwassen stamcellen zouden immers even beloftevol zijn als die met embryonale stamcellen. Het debat over deze problematiek is open. Het is bekend dat de cellen van de blastocyst nog niet voorbestemd zijn, terwijl de volwassen stamcellen wel al een duidelijk afgelijnde bestemming hebben. Een wetenschappelijk debat moet nu dus uitmaken of men daaruit mag afleiden dat de cellen van de blastocyst meer mogelijkheden bieden dan volwassen stamcellen.

Frankrijk en Duitsland, evenals een meerderheid van de Staten, waaronder Groot-Brittannië, de Scandinavische landen, China en Japan, gaven aan dat er binnen de Verenigde Naties enkel een consensus mogelijk is over het verbod op reproductief klonen.

De standpunten zijn dus duidelijk verwoord.

Wat het officiële Belgische standpunt betreft, nemen we een afwachtende houding aan. Naast mij zijn ook de ministers van Volksgezondheid en van Justitie bevoegd voor bio-ethische materies. We moeten nog een gemeenschappelijk standpunt bepalen.

Mijn persoonlijk standpunt is vrij duidelijk, maar deze materie verdient enig overleg. Ik vind het belangrijk dat ook rekening wordt gehouden met het debat rond het wetsvoorstel dat werd ingediend door de heren Monfils en Mahoux. Maar ik beslis hierover niet alleen. De drie bevoegde ministers moeten overleg plegen. Het debat dat over dit zeer delicaat onderwerp in de commissie wordt gevoerd, zal daar ongetwijfeld een invloed op hebben. Ik nodig u dus uit om dat debat voort te zetten.

De objectieve vraag is, of op volwassen stamcellen even goed wetenschappelijk onderzoek kan worden verricht als op embryonale stamcellen. Deze vraag zal zeker aan bod komen in uw debatten, die ik van nabij zal volgen.

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Ik dank de minister. Hij heeft mij volkomen gerustgesteld over de houding die België zal aannemen. De problematiek rond het aanwenden van volwassen, dan wel van embryonale stamcellen, wordt met de grootst mogelijke zorg in de commissie voor bio-ethische problemen onderzocht.

Ik vraag alleen dat er geen negatieve houding zou worden aangenomen, nu het debat pas goed op gang komt. Ik ga ervan uit dat er in een internationale organisatie over bepaalde elementen een consensus kan zijn zonder dat in een aantal landen de vooruitgang verhindert. We beseffen wel hoe groot het verschil is tussen geïndustrialiseerde en weinig of helemaal niet geïndustrialiseerde landen.

De houding van België lijkt mij dus zeer logisch en voorzichtig. Als onze debatten tot een goed einde kunnen worden gebracht, zal de minister over een degelijke basis beschikken ter staving van het Belgisch standpunt in de internationale onderhandelingen.

Vraag om uitleg van de heer Michel Barbeaux aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en aan de minister van Financiën over «de discriminatie waarvan bepaalde jobstudenten het slachtoffer zijn» (nr. 2-743)

De heer Michel Barbeaux (PSC). - In recente persberichten was er sprake van de discriminatie van sommige jobstudenten.

Van de jobstudenten van wie de ouders een bestaansminimum trekken, mag het OCMW de uitkering aan de ouders terugvorderen.

Van de jobstudenten van wie de ouders gescheiden zijn, wordt het onderhoudsgeld dat voor hen wordt gestort, fiscaal bij hun loon gevoegd. Deze jobstudenten bereiken dus veel vroeger het plafond van de maximale toegestane inkomsten waaronder ze als ten laste van hun ouders beschouwd blijven.

Hoe zal de minister een eind maken aan die discriminatie? Ik weet dat hij hierover door de vakbonden is aangesproken.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Uw vraag om uitleg betreft enerzijds de bestaansminimumtrekkers en anderzijds een fiscaal probleem. Het antwoord op het tweede punt werd mij medegedeeld door minister Reynders.

Naar verluidt zouden sommige OCMW's minderjarige studenten verplichten een studentenjob te aanvaarden om op hun studentenloon het bedrag van het bestaansminimum te kunnen inhouden dat aan hun ouders wordt toegekend.

Men moet een onderscheid maken tussen minderjarige en meerderjarige kinderen. De wet preciseert dat het OCMW het bestaansminimum dat wordt toegekend aan de ouders, niet mag inhouden op het studentenloon van een minderjarige student. Het OCMW mag echter wel de inkomsten van een meerderjarig kind in aanmerking nemen. Op grond van deze inkomsten kan de betrokkene overigens zelf aanspraak maken op het bestaansminimum. Van de maandelijkse inkomsten van de afstammelingen mag het OCMW echter alleen het gedeelte in aanmerking nemen dat de 778,21 euro overschrijdt. Het basisbedrag is immers wettelijk vrijgesteld. Het aantal gevallen waarin een en ander van toepassing is, wordt dus strikt door de wet beperkt en de meeste OCMW's eerbiedigen in dezen de wet.

De Kamer bespreekt momenteel de wet op het leefloon. Verschillende fracties reageren positief en deze wet zal denkelijk probleemloos worden goedgekeurd. Zodra dit het geval is, zal ik deze uitleg in een rondzendbrief aan de gemeenten meedelen.

Met de wet van 10 augustus 2001 werden een aantal wijzigingen op fiscaal vlak aangebracht die de situatie van studenten met gescheiden ouders aanzienlijk verbetert. Ten eerste werd het plafond opgetrokken van de netto-inkomsten die een kind mag genieten om ten laste te blijven van een ouder die vanuit fiscaal oogpunt als alleenstaand wordt beschouwd.

Vanaf het aanslagjaar 2002, inkomsten 2001, wordt dit plafond met iets meer dan 10% verhoogd van 2.250 euro tot 2.600 euro. Het geïndexeerde plafond ligt op 3.390 euro. Voor het aanslagjaar 2003, inkomsten 2002, ligt het plafond op 3.480 euro.

Ten tweede worden de alimentatiegelden voortaan tot een bedrag van 1.800 euro niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de netto-inkomsten van het kind. Het geïndexeerde bedrag beloopt 2.350 euro voor het aanslagjaar 2002, inkomsten 2001, en 2.410 euro voor het aanslagjaar 2003, inkomsten 2002.

Vanuit het oogpunt van de sociale rechtvaardigheid betekenen beide maatregelen een aanzienlijke en volkomen correcte verbetering: ook kinderen van gescheiden ouders kunnen nu als jobstudent het gezinsinkomen helpen verhogen.

De heer Michel Barbeaux (PSC). - Ik dank de minister voor zijn antwoord en voor zijn inspanningen om jongeren die als kind van bestaansminimumtrekkers of van gescheiden ouders al benadeeld zijn, wat billijker te behandelen.

-Het incident is gesloten.

Wetsontwerp betreffende de oprichting van de Vestigingsraad (Stuk 2-939)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Kestelijn-Sierens, rapporteur, verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 50-1257/2.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Woensdag 20 maart 2002 om 14.15 uur

Verslag over het eventuele bestaan van een netwerk voor het onderscheppen van communicaties, `Echelon' genaamd; Stuk 2-754/1.

Evocatieprocedure

Wetsontwerp ertoe strekkende het Belgische recht in overeenstemming te brengen met het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, aangenomen te New York op 10 december 1984; Stuk 2-1020/1 tot 4.

Donderdag 21 maart 2002

's ochtends om 10 uur

Gezamenlijk te behandelen dossiers: (Pro memorie)

Wetsontwerp houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 11 oktober 2001 tussen de federale Staat, het Vlaams, het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het meerjarig investeringsplan 2001-2012 van de NMBS; Stuk 2-933/1 tot 3;

Evocatieprocedure

Wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven; Stuk 2-934/1 tot 3.

Vragen om uitleg:

's namiddags om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Mondelinge vragen.

Evocatieprocedure

Wetsontwerp inzake de consulaire bevolkingsregisters en identiteitskaarten; Stuk 2-990/1 tot 3. (Pro memorie)

Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsontwerp betreffende de oprichting van de Vestigingsraad (Stuk 2-939)

Stemming 1

Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik heb per vergissing gestemd op de plaats van mevrouw De Roeck.

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over «het Belgisch instituut voor postdiensten en Telecommunicatie» (nr. 2-728)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie werd door de wet van 21 maart 1991 opgericht als een parastatale van het type A. Het instituut is belast met een hele reeks opdrachten, waaronder strategische, regelgevende, operationele en controlerende opdrachten inzake de beslechting van geschillen tussen operatoren.

Tot circa 1980 werd het telecommunicatielandschap in Europa gekenmerkt door overheidsmonopolies. De eerste privatiseringen en de beperkte concurrentie in sommige lidstaten maakten hieraan een einde. Het Europese Groenboek van 1987 luidde definitief het einde in van de monopoliepositie op de telecommunicatiemarkt. Uiteindelijk is de liberalisering van alle telecommunicatiediensten- en netwerken vanaf 1 januari 1998 binnen de Europese Unie een feit. In theorie althans!

De uitvoering van de Europese richtlijnen inzake de liberalisering van de telecommunicatiemarkt is geen eenvoudige opdracht. Ook hier treedt het BIPT op de voorgrond. Het moet er als officiële instantie op toezien dat de liberalisering van de telecommunicatiemarkt stapsgewijs wordt uitgevoerd. De oprichting van deze controle-instantie ten spijt heeft België systematisch een achterstand van een jaar of meer wat betreft de uitvoering van de verschillende etappes in de liberalisering. Enkele voorbeelden: een jaar vertraging voor de invoering van de rechtstreekse keuze van de operator en een jaar vertraging voor de nummeroverdraagbaarheid. Belgacom kan van haar vroegere monopoliepositie gebruik maken om haar concurrenten voor te blijven, met als gevolg dat de consument nog niet echt de keuze heeft tussen de verschillende operatoren.

Graag had ik van de minister vernomen wat de huidige stand van zaken is in de uitvoering van de verschillende etappes van de liberalisering van de telecommarkt.

Hoe verklaart de minister de systematische vertragingsmanoeuvres van Belgacom gedurende de afgelopen jaren? Beschikt het BIPT over juridische middelen om Belgacom tot de uitvoering van de verschillende etappes van de liberalisering te dwingen? Zo ja, welke? Heeft het BIPT daarvan gebruik gemaakt?

Het BIPT valt onder de bevoegdheid van de minister van Telecommunicatie terwijl deze laatste ook de staat vertegenwoordigt als hoofdaandeelhouder bij Belgacom. Een schoolvoorbeeld van een belangenconflict! Welke dringende maatregelen zal de minister nemen om dit belangenconflict op te heffen?

Wat is de stand van zaken in de ontbundeling van het lokale aansluitnet die sinds 1 januari 2001 had moeten gerealiseerd zijn?

De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand. - Ik kan verwijzen naar het implementatierapport van de Europese Commissie. Dat staat in scherp contrast met de analyse van mevrouw Thijs. Volgens dat rapport heeft België heel veel vooruitgang geboekt en staat het vooraan in de omzetting van Europese richtlijnen. Het is juist dat tijdens de vorige zittingsperiodes er te weinig druk vanuit de christen-democratische fractie is gekomen zodat zaken zoals de nummeroverdraagbaarheid en de rechtstreekse keuze van operatoren heel wat vertraging hebben opgelopen.

Ik heb op anderhalf jaar tijd tien inbreuken van de vorige regering rechtgezet. Ik vel daarmee geen waardeoordeel, maar het maakt wel duidelijk dat de keuze van de vorige regering inzake omzetting van richtlijnen niet de mijne is. Ik vind dat we op tijd moeten zijn en zelfs voorsprong moeten nemen. Op dit ogenblik zijn alle richtlijnen in nationale wetgeving omgezet. Er bestaat nog één betwisting over een appreciatie van een richtlijn, maar dat is niet vertaald in een betwisting tussen de Belgische Staat en de Europese Commissie.

Het wetgevend kader creëert en ondersteunt een markt die voor nieuwkomers een eerlijke mededinging garandeert. Dat wordt bevestigd in het Europese implementatierapport. Wij staan zelfs voor op een aantal zaken. Wij zullen één van de eersten zijn om de nummeroverdraagbaarheid voor de mobiele operatoren te realiseren. Inzake breedband zijn we reeds aan 460.000 aansluitingen. Dat is meer dan 10 procent van het totaal aantal breedbandaansluitingen in heel Europa en dat met een bevolkingsaandeel van slechts drie procent. Uw appreciatie is dus achterhaald.

Er zijn waarschijnlijk systematisch vertragingsmanoeuvres uitgevoerd door een oude monopolist die denkt dat regels die de concurrentie niet bevoordelen hem bevoordelen, quod non. Belgacom is vandaag immers één van de drie sterkste operatoren op de Europese markt, ondanks of misschien dank zij het feit dat vandaag de Belgische telecommarkt één van de meest open markten is.

Indien een operator zijn wettelijke verplichtingen niet nakomt, kan die binnen een bepaalde termijn in gebreke worden gesteld door het BIPT. Indien het BIPT oordeelt dat de uitleg van een operator niet aanvaardbaar is, kan een boete worden opgelegd, gaande van 0,5 tot 5 procent van het omzetcijfer. Men zou ervan kunnen uitgaan dat de medewerking van Belgacom in een aantal dossiers aangaande de liberalisering niet optimaal is geweest. Daaruit mag niet worden besloten dat er systematische vertragingsmanoeuvres zijn geweest. Belgacom heeft er alle baat bij in een vrijgemaakte markt te opereren.

In theorie zou er een belangenconflict kunnen zijn wanneer eenzelfde minister bevoegd is voor het controleren van een participatie in een bedrijf dat valt onder de reglementering die tevens tot de bevoegdheid van die minister behoort. Dat kan echter van meerdere collega's worden gezegd. De staatsecretaris van Energie is ook verantwoordelijk voor Belgonucleair én voor het energiebeleid. De minister van Vervoer heeft de verantwoordelijkheid voor de NMBS en is bevoegd voor de regelgeving. Trouwens de regering is één en ondeelbaar. Ik heb een protocol met het BIPT gemaakt waarin ik me uitdrukkelijk heb verbonden om bepaalde voorstellen van beslissingen van het BIPT niet te wijzigen.

(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)

De ministerraad heeft op mijn voorstel een wetsontwerp goedgekeurd. Het is naar de Raad van State en naar de Europese Commissie gestuurd. Ik hoop dat ik spoedig het advies krijg opdat het BIPT effectief een onafhankelijk regulator kan worden. Belangenvermenging bestond in het verleden. Vandaag bestaat ze niet meer in de feiten omdat ik terzake met het BIPT een protocol heb gesloten. Ze zal ook de jure niet meer bestaan eenmaal het wetsontwerp in beide kamers is goedgekeurd.

De ontbundeling van het aansluitnet werd door een Europese verordening van eind december 2000 ingevoerd voor operatoren met een sterke positie op de markt voor spraaktelefonie. Om deze verordening in Belgisch recht om te zetten, werd de wet van 1991 op de overheidsbedrijven, de zogenaamde `Telecomwet' gewijzigd bij wet van 2 januari 2001. Dit houdt voor Belgacom de verplichting in ieder jaar op 1 september een ontwerp van referentieaanbod inzake ontbundeling voor te leggen. Ik wijs er op dat ons land, naast Groot-Brittannië en Nederland, één van de weinige Europese landen is die de ontbundeling heeft doorgevoerd. In Duitsland is er een begin van ontbundeling. We blijven dus helemaal niet achter in vergelijking met de andere Europese landen.

Ik heb nog veel informatie over vragen die niet door u zijn gesteld. Ik zal u die informatie geven, zodat u hieruit inspiratie kan putten om mij opnieuw vragen te stellen, waarop ik dan weer kan antwoorden.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik dank de minister voor zijn uitgebreid antwoord. Ik hoop dat ik straks over de tekst kan beschikken.

Ik krijg het gevoel dat alles nu rozengeur en maneschijn is en dat de vorige regering alles slecht gedaan heeft. De minister zegt dat Belgacom één van de beste operatoren in Europa is. Dat zal wel niet alleen zijn verdienste zijn. De vorige regering zal daar ook wel iets mee te maken hebben.

Het is belangrijk dat Belgacom zich sterk ontwikkelt, maar het BIPT moet zijn controleopdracht ernstig blijven uitvoeren. Dat is zeer belangrijk. Deze vragen zijn opgesteld nadat we het jaarverslag hebben ingekeken. We hebben er echt wel een aantal zaken uitgehaald.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Michel Barbeaux aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over «de gevolgen van de verkoop van de Financietoren» (nr. 2-741)

De heer Michel Barbeaux (PSC). - Het einde van het jaar 2001 was een gunstig tijdstip voor de verkoop van diverse onroerende goederen van de Staat, waaronder de Financietoren.

De verkoop van één van de hoogste gebouwen in Brussel zou 276,5 miljoen euro of 11,155 miljard oude Belgische frank opgebracht hebben.

Mijnheer de minister, op de vraag of het voor de overheid op lange termijn voordeliger is openbare gebouwen die volle eigendom zijn van de Staat aan derden te verkopen, antwoordt u in het laatste maandnummer van het tijdschrift Fedra dat dit de conclusie is van een financiële redenering. U voegt eraan toe dat de Staat niet over voldoende budgettaire middelen beschikt om deze gebouwen te onderhouden of te renoveren. Daarvoor is er 15 euro per m² nodig en de Staat zou slechts 2,5 euro per m² ter beschikking hebben. De nieuwe eigenaars van de gebouwen moeten nu al deze kosten dragen.

Ik heb u al ondervraagd over het plan om gebouwen te verkopen en ze nadien op lange termijn te huren. Ik heb daar geen bevredigend antwoord op gekregen. Om uw redenering te kunnen volgen, heb ik een antwoord nodig op volgende vragen.

Is de Financietoren effectief verkocht voor een bedrag van 276,5 miljoen euro of 11,155 miljard oude Belgische frank? Vroeger sprak men over een cijfer van 20 miljard frank.

Hoe lang loopt het huurcontract dat de federale Staat aan de nieuwe eigenaar bindt?

Hoeveel bedraagt de prijs per m²?

In het interview in Fedra bevestigt u dat de onderhouds- en andere kosten ten laste zijn van de nieuwe eigenaar. Kunt u bijgevolg bevestigen dat de nieuwe eigenaar vanaf 1 januari 2002 deze kosten zal dragen? Het gebouw is immers op 20 december 2001 verkocht.

Als eigenaar van de gebouwen betaalde de Staat geen onroerende voorheffing aan zichzelf. Aangezien er geen onroerende voorheffing was, werden er ook geen gemeentelijke opcentiemen op geheven. Dat zal voor de nieuwe privé-eigenaar niet het geval zijn. Zullen de heffing op kantoren van het Brusselse Gewest en de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing door de eigenaar worden gedragen of zullen ze in de huurprijs worden verrekend, zodat de Staat er uiteindelijk toch nog moet voor opdraaien?

Met betrekking tot de renovatie van de Financietoren verklaart u dat u `betonnen' contracten gesloten hebt waarin bijvoorbeeld gestipuleerd is dat budgettaire overschrijdingen toe te schrijven aan de aannemer, voor rekening zijn van die aannemer of van de nieuwe eigenaar.

Kunt u bevestigen dat de door de Regie der Gebouwen geplande asbestverwijdering werkelijk noodzakelijk is? Zo ja, wie is de bouwheer? Wat staat er daarover in het verkoop- of huurcontract?

Moet de nieuwe eigenaar deze kosten dragen alsook de kosten van de tijdelijke onderbrenging van de diensten van het ministerie van Financiën? Is het waar dat het hele gebouw zal moeten worden ontruimd zodat de tijdelijke huurkosten aanzienlijker worden? Wie betaalt deze huur? Bevat de verkoopovereenkomst een tijdschema voor de renovatiewerken ten laste van de koper? Heeft men waarborgen voor de financiële solvabiliteit van de koper?

De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand. - De Financietoren is verkocht voor 11,155 miljard oude Belgische frank of 276,5 miljoen euro en opnieuw gehuurd voor een periode van 25 jaar met ingang op 1 januari 2002. De jaarlijkse huurprijs, vóór de werken, bedraagt 24.814.249,97 euro, wat neerkomt op een uiterst lage huurprijs van 148,74 euro per m² voor de superstructuur.

Na de werken blijft de huurprijs onder de marktprijs. Die bedraagt vandaag ongeveer 6000 frank en na de werken zou hij schommelen tussen 8.000 en 9.000 frank, rekening gehouden met de inflatie.

Het Aankoopcomité raamt de waarde van de Toren op 5 miljard frank en wij hebben er meer dan het dubbele voor gekregen.

Overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek is de verhuurder verantwoordelijk voor de onderhoudskosten eigen aan het gebouw en de huurder voor de kosten eigen aan het gebruik. Belastingen en heffingen zijn ten laste van de huurder.

De eigenaar zal de herstellingswerken met het oog op de ingebruikneming van het gebouw en de noodzakelijke asbestverwijdering betalen. De kostprijs wordt omgezet in een supplement op de huur, 148,7 euro per m², met dien verstande dat de huurprijs na de werken conform de marktprijs blijft. De werken zullen op 1 januari 2005 starten en zullen drie jaar duren.

De Regie der Gebouwen draagt de kosten van de onderbrenging van de gebruikers in andere gebouwen tijdens de werken. De eigenaar geeft gedurende deze drie jaar evenwel een vermindering op de huurprijs van 8.056.540 euro per jaar.

Welk belang hebben we erbij een gebouw te verkopen en onmiddellijk opnieuw te huren? In dit geval gaat het om een interessante operatie.

Het onderhoud van de gebouwen die deel uitmaken van het patrimonium van de Staat kost vandaag 2,5 euro per m², terwijl dat normaal 15 euro per m² bedraagt. Dat betekent dat de gebouwen slecht onderhouden zijn.

Volgens mijn ramingen heeft het slechte onderhoud in de loop van de jongste tien jaar tot gevolg gehad dat de waarde van de gebouwen met 100 tot 150 miljard frank gedaald is. Wanneer men de winst van de verkoop berekent en rekening houdt met de investeringen die de nieuwe eigenaar zal moeten doen om het gebouw te herstellen en met de minwaarde van het gebouw, bekomt men een positief resultaat.

We hebben tenslotte een voortreffelijke prijs gekregen, meer dan het dubbele van de raming van het Aankoopcomité.

Om mijn argumentatie te steunen, zal ik de voorzitter de berekeningen van Andersen bezorgen.

Ik kan vandaag niet bevestigen dat dit alles ook van toepassing is op andere verkopen. We weten nog niet of de verkoopprijzen de ramingen overstijgen zoals dat bij de Financietoren het geval was.

We kunnen nog een andere berekening maken. De berekening van de geactualiseerde netto waarde is een beetje theoretisch. We nemen het geval van een geactualiseerde netto waarde van enkele miljarden en delen dat bedrag door 25, de looptijd van het huurcontract. Na de berekening van de huidige waarde bekomen we een zeer lage jaarlijkse gebruiksprijs, die echter geen huurprijs is in de echte zin van het woord.

Aangezien we slechts 2,5 euro per m² ter beschikking hebben voor het onderhoud, wat een onvermijdelijke waardevermindering tot gevolg heeft, vallen dergelijke operaties in het algemeen in het voordeel uit van de belastingbetaler.

De regering is niet van plan alle gebouwen te verkopen. Het beleid van de Regie der Gebouwen is tweeledig. Wij wensen de ambtenaren enerzijds in gunstige werkomstandigheden te laten functioneren en anderzijds wensen wij ons ernstig bezig te houden met de gebouwen die betrekking hebben op het gezag, zoals de, en er een groter bedrag dan 2,5 euro per m² voor uit te trekken. Dat is mogelijk door de verkoop van andere gebouwen waardoor de te onderhouden oppervlakte vermindert. We moeten toegeven dat sommige delen van gerechtsgebouwen zich in een erbarmelijke toestand bevinden. Dat is onaanvaardbaar voor een rechtsstaat zoals de onze.

Om die redenen lijkt de overgang van eigenaar naar huurder van een gebouw mij perfect gerechtvaardigd.

We blijven eigenaar van enkele gebouwen waarvoor er een specifiek budget bestaat, zoals bijvoorbeeld de Congreskolom. Dat heeft dan weer te maken met het in stand houden van ons cultureel en historisch erfgoed.

De heer Michel Barbeaux (PSC). - Ik zou die geactualiseerde berekening graag ontvangen. Er werd mij gezegd dat de eigenaar de kosten van de lening die hij voor de verkoop heeft moeten aangaan, in zijn prijs verrekend zou hebben. Dat kost de Staat meer geld. Als hij zelf zou bouwen, zou hij immers een voordeliger rentevoet krijgen.

We kunnen ervan uitgaan dat de eigenaar de onderhoudskosten in zijn huurprijs verrekent. We kennen geen enkele mecenas die bereid is om een gebouw te kopen en het nadien met verlies aan de Staat te verhuren.

Ik heb u ook gevraagd of u waarborgen hebt voor de financiële soliditeit van de nieuwe eigenaar.

De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand. - Wij hebben de nodige waarborgen gevraagd voor de soliditeit van de onderneming. De meest valabele is het feit dat het geld bij de ondertekening van de akte op de tafel is gelegd.

Wanneer de werken moeten starten, moet de onderneming ook voor het nodige geld zorgen, maar dat is onze zorg niet. Bij ernstige financiële problemen wordt het gebouw opnieuw eigendom van de Staat, die dan winst zal maken.

Een laatste element. Zodra bepaald is welke werken nodig zijn, vallen de budgettaire overschrijdingen ten laste van de huurder. Na de moeilijkheden met Berlaymont hebben wij onze contracten aangepast.

Ik kan u echter niet garanderen dat wij op alles voorzien zijn. Elk contract bevat elementen die problemen kunnen veroorzaken. We maken echter niet meer dezelfde fouten als in het verleden, bijvoorbeeld met het Berlaymontgebouw. Voortaan staan wij niet meer in voor de budgettaire overschrijdingen.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Olivier de Clippele aan de minister van Binnenlandse Zaken over «community policing» (nr. 2-733)

De heer Olivier de Clippele (PRL-FDF-MCC). - Een Staat moet de veiligheid garanderen van de zwaksten onder zijn burgers of van hen die het meest te lijden hebben onder de gevolgen van de onveiligheid. Als mijn portefeuille wordt gestolen, dan zijn de gevolgen niet zo ernstig als wanneer de helft van het pensioen van een oude dame wordt gestolen.

Onveiligheid is een probleem dat heel de bevolking raakt, en niet alleen van de voorstanders van meer blauw op straat.

We ontvangen steeds meer klachten van burgers die werden aangerand of beroofd. Andere klachten zijn de beschadiging van geparkeerde voertuigen, diefstallen met geweld of dreiging met geweld, afpersing, vrijwillige slagen en verwondingen, vandalisme en overlast in bepaalde flatgebouwen.

Wat heeft de minister gedaan om deze criminaliteit aan te pakken?

Hoewel het niet zijn bevoegdheid is, merk ik toch op dat de community policing in gebreke blijft. De wijkagent is een essentieel onderdeel van deze aanpak. Die staat echter machteloos als hij wordt geconfronteerd met structurele maatschappelijke problemen of met acties van benden uit andere of zijn eigen gemeenten die al het werk dat hij in zijn wijk heeft geleverd, ondergraven.

Ik heb vernomen dat er in de steden een wijkagent moet zijn per drieduizend inwoners en dat een goed netwerk van informanten de basis van de community policing is. Kan de agent altijd in zulke arbeidsomstandigheden werken?

Hebben de lokale politiediensten een schaal van stedelijke misdrijven opgesteld die als statistisch instrument kan worden gebruikt?

We kunnen niet over de strijd tegen de onveiligheid praten zonder het te hebben over de jeugddelinquentie. In 2000 heeft de VZW Preventie en Veiligheid 28.209 diefstallen geregistreerd, 1.300 meer dan in 1999, waarbij bleek dat 31% van de daders minder dan 20 was.

Veel jeugdrechters in Brussel zeggen dat een halt moet worden toegeroepen aan de jeugddelinquentie. Politiegegevens uit Brussel tonen aan dat die de laatste vijf jaar is afgenomen. Zijn de cijfers voor kleine en middelgrote misdrijven de laatste drie jaar stabiel gebleven, gestegen of gedaald? Wordt een onderverdeling gemaakt tussen delinquenten jonger dan 18, tussen 18 en 30 en boven de 30? In hoeveel gevallen waren de misdrijven te wijten aan alcohol- of drugsproblemen bij jongeren?

Klopt het dat alcoholmisbruik bij jongeren de grootste kopzorg voor de wijkagenten is geworden?

Hoeveel procent van de jonge delinquenten kwam in de periode 1999-2001 uit wijken die etnische getto's zijn geworden en waar wijkagenten zich niet langer wagen?

Misschien geven de statistieken aan dat de kleine en middelgrote delinquentie sinds 1999 stijgt. Indien dit zo is, moeten we dit dan in de eerste plaats toeschrijven aan het feit dat deze misdrijven niet langer beperkt blijven tot bepaalde gevoelige wijken en, ten tweede, aan het feit dat jeugddelinquentie steeds meer een zaak is van steeds jongere daders en recidivisten?

Hoe gaat de minister meer politietoezicht instellen om de daders van kleine en middelgrote misdrijven te counteren? Moeten deze delinquenten zich niet permanent in gevaar voelen zodat er geen gevoel van straffeloosheid ontstaat?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Er bestaat een vorm van intellectueel terrorisme waardoor ontsporing dreigt.

Dat belet mij niet in te grijpen. Dat zou de veiligheid immers pas echt in gevaar brengen.

Er zijn geen opiniepeilingen nodig om te begrijpen dat de veiligheid een van de belangrijkste bekommernissen is van de publieke opinie in ons land en in de ons omringende landen. In Frankrijk wordt dit thema naar voren geschoven in de campagne voor de presidentsverkiezingen.

Het gevaar bestaat dat extremistische bewegingen het gevoel van onveiligheid misbruiken en onredelijke oplossingen voorstellen.

Om dit probleem op te lossen, moeten we preventieve maatregelen nemen, maar indien nodig moeten we onze toevlucht nemen tot repressieve maatregelen.

De veiligheid is inderdaad de eerste vrijheid. Andere vormen van vrijheid zijn onmogelijk wanneer men zich onveilig voelt, wanneer men ongerust is omdat de kinderen op straat spelen of omdat zijn ouders in een afgelegen buurt wonen, wanneer men op vrijdag niet naar de bioscoop durft te gaan omdat men de wagen op een afgelegen parkeerterrein moet gaan halen. Zo zijn er tal van voorbeelden.

Een van de doelstellingen van de politiehervorming op lokaal niveau is het waarborgen van een echte community policing. Verscheidene factoren dragen bij tot de realisatie van deze doelstelling, namelijk de fusie van de oude rijkswachtbrigades en de gemeentepolitie in 196 zones van het land. Deze fusie moet leiden tot schaalvergroting, waardoor het aantal politieagenten op het terrein vergroot. Als men de manschappen van de gemeentepolitie en van de oude rijkswachtbrigades, die niet allemaal voor community policing werden ingezet, samentelt, komt men al tot een aanzienlijk aantal.

Het verbaast me daarom enigszins dat sommige burgemeesters klagen over een gebrek aan personeel. Door de politiehervorming hebben ze immers meer personeel - misschien nog niet genoeg - ter beschikking gekregen. In bepaalde gevallen ontvangen ze zelfs bijkomende middelen om extra personeel in dienst te nemen.

De taken die tot nu toe door het operationeel personeel werden uitgevoerd, kunnen voortaan aan het administratief en logistiek personeel worden overgelaten, zodat het operationeel personeel voor andere taken kan worden ingezet.

In het kader van de basisopdrachten van de lokale politie heb ik de nadruk gelegd op het werk van de wijkagenten en heb ik een minimumnorm opgelegd. Deze is wellicht nog te hoog, maar hij moet ervoor zorgen dat sommige gemeenten gedurende de overgangsperiode niet in moeilijkheden geraken. De norm is dat er één agent is voor vierduizend inwoners. In de meeste zones die ik tot op heden heb bezocht, bedraagt de norm zelfs één agent per tweeduizend inwoners. U had het over één per drieduizend inwoners. We wilden deze taak herwaarderen en hebben daartoe in het zogenaamde mammoetbesluit in een speciale premie voorzien voor de wijkagenten, die belangrijk werk leveren op het vlak van de veiligheid.

De lokale overheden moeten beslissen over de kwaliteit van de dienstverlening aan de bevolking en ze moeten deze aanpassen aan de specifieke behoeften. Voortaan zal er op een meer professionele manier worden gewerkt: er zullen zonale veiligheidsplannen worden uitgewerkt binnen het kader van het nationaal veiligheidsplan. De doelstellingen en prioriteiten evenals de middelen om deze te realiseren zullen worden bepaald. Er zal regelmatig een evaluatie plaatsvinden teneinde na te gaan of de bereikte resultaten in een redelijke verhouding staan tot de gebruikte middelen. Men zal over nauwkeurige indicatoren beschikken inzake de efficiëntie van de opgelegde politiemaatregelen.

Community policing betekent niet dat de agenten in hun wijk koffie drinken aan hun bureau. Het betekent evenmin dat ze overal in dezelfde mate aanwezig moeten zijn. In bepaalde zones zijn er meer risico's en moet er meer politie aanwezig zijn. De lokale overheden moeten daarover oordelen.

In dat licht vind ik de uitspraken over de aanwezigheid van de politie en over de ontoereikendheid van de middelen onterecht. De beschikbare middelen en personen moeten optimaal worden gebruikt. Ik zal hierop nog terugkomen in verband met bepaalde acties die ik zal ondernemen in samenwerking met de federale en de lokale politie.

De aanpak van de criminaliteit behoort niet uitsluitend tot de opdracht van de wijkagenten, noch van de politiediensten in het algemeen. Er zijn nog andere vertegenwoordigers van het politiekorps en van de maatschappij bij betrokken. Er moet meer worden gedaan op het vlak van de preventie.

De heer de Clippele vraagt mij hoeveel misdrijven te wijten zijn aan alcoholisme en drugsmisbruik bij jongeren en of de wijkagenten zich in hoofdzaak met deze problematiek zouden moeten bezighouden.

Het eerste deel van de vraag kan ik onmogelijk beantwoorden. Het is onmogelijk een lijst op te stellen van de misdrijven die kunnen worden ondergebracht onder de rubriek `jeugddelinquentie'. Deze term heeft betrekking op door jongeren gepleegde criminele feiten. In het federaal veiligheids- en detentieplan spreekt men over jongeren tussen 19 en 24 jaar.

De interpretatie van het begrip jeugddelinquentie wordt bepaald door een aantal normen. Het is belangrijk dat iedereen die bij de veiligheidsproblematiek betrokken is, dezelfde normen hanteert. Er bestaat een massa statistieken over dit onderwerp. Het is niet gemakkelijk dit materiaal correct te interpreteren en er de juiste gevolgen uit te trekken. De departementen waarvoor de minister van Binnenlandse Zaken bevoegd is, beschikken niet over gegevens inzake jeugddelinquentie. In de criminaliteitsstatistieken wordt geen rekening gehouden met de factor `dader'. Ze verstrekken enkel gegevens over de feiten. De misdrijven worden gepleegd in een toestand van dronkenschap, maar de invloed van de alcohol mag niet worden beschouwd als de oorzaak van het misdrijf, maar als een bevorderende factor. Dat betekent dus niet dat alcoholisme noodzakelijkerwijze tot criminaliteit leidt. Er moet overigens een onderscheid worden gemaakt tussen alcoholisme en beïnvloeding door alcohol. Alcoholisme is een verslaving. In de vraag worden de twee begrippen door elkaar gehaald.

Teneinde precies vast te stellen hoeveel misdrijven te wijten zijn aan alcoholmisbruik, alcoholisme of drugsmisbruik, moet men voor een bepaalde periode in Brussel een lijst opstellen van alle processen-verbaal van de politiediensten waarin gewag wordt gemaakt van intoxicatie van de dader. Vervolgens moet worden onderzocht of de intoxicatie moet worden beschouwd als de factor die tot het plegen van de feiten heeft aangezet. Een dergelijk onderzoek zou enorm veel werk meebrengen, maar zou in feite weinig bijdragen tot de preventie of de onderdrukking van alcoholgebruik. De gerechtelijke statistieken tonen aan dat drugsgebruik aanleiding geeft tot allerlei vormen van criminaliteit die gericht is op het verwerven van middelen om verboden producten te kunnen kopen.

In de steden zouden zich etnische getto's hebben gevormd, waarin de wijkagenten zich niet durven begeven.

Hoeveel bedroeg het percentage jeugdige delinquenten tussen 1999 en 2001 in Brussel dat afkomstig is uit deze getto's? Men moet zich ervoor hoeden een bepaalde gemeenschap te stigmatiseren. Er kunnen verschillende bevolkingsgroepen van verschillende etnische oorsprong bij betrokken zijn. De probleemwijken en de al dan niet allochtone jongeren zijn de doelgroep voor straatwerk en preventieprojecten die worden gesubsidieerd door veiligheids- en preventiecontracten.

Men mag niet denken dat de politiediensten niet meer in bepaalde wijken durven komen. Integendeel, de tien jaar lange ervaring van de veiligheids- en preventiecontracten heeft geholpen om de personeelsformatie van sommige lokale politiediensten op te vullen. De interculturele aanpak van de politieopleiding betekent ook een hulp voor de politieagenten. Men kan overal te maken krijgen met omstandigheden die moeilijker aan te pakken zijn.

Om een afspiegeling te zijn van de maatschappij waartoe ze zich richten, rekruteren de politiekorpsen geleidelijk Belgische politieagenten van vreemde origine.

We mogen het werk van de bemiddelingsassistenten, die door mijn departement worden gefinancierd, en van de sociale bemiddelaars, die worden gefinancierd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, niet onderschatten. Ze hebben bijgedragen tot de verbetering van de betrekkingen tussen de lokale overheden en de politiediensten.

Aangezien er in deze wijken meer jongeren wonen, is het normaal dat het percentage jeugdige delinquenten er hoger ligt dan elders, behalve als men van hen meer zou verlangen dan van andere burgers.

Wat is de oorzaak van de evolutie van de cijfers van 1999 tot 2001? Er zijn verschillende oorzaken. De evolutie hangt trouwens af van de aard van het strafbaar feit. Wetenschappelijk onderzoek moet ons toestaan de oorzaak van deze evolutie vast te stellen. De oorzaken kunnen van politieke aard zijn - een prioriteit op het vlak van het veiligheidsbeleid -, van sociale aard - de toevloed van vluchtelingen - of van technische aard - wijziging van de statistische categorieën.

Bovendien mogen we niet uit het oog verliezen dat een grotere politieaanwezigheid, de oprichting van politiecommissariaten en van hulpdiensten voor slachtoffers hebben bijgedragen tot een pro-actieve werking van de politie, die heeft geleid tot een verhoging van de geregistreerde feiten.

In het gehele land kan er een toename van de criminaliteit worden vastgesteld op drie domeinen: inbraken, gebruik van verdovende middelen en verkeersovertredingen.

U hebt gevraagd of criminelen zich voortdurend en overal in gevaar moeten voelen en of we niet moeten vermijden dat er een gevoel van straffeloosheid heerst.

Ik weet niet of `zich in gevaar voelen' de juiste uitdrukking is, maar de criminelen moeten alleszins voelen dat ze in het oog worden gehouden en eventueel kunnen worden gestraft. Het gevaar bestaat dat er een gevoel van straffeloosheid heerst, wat de bevolking ongerust maakt. Het is immers niet altijd de grote criminaliteit die de mensen angst aanjaagt, maar de dingen die in hun omgeving gebeuren.

Deze toestand kan trouwens tot ontmoediging leiden bij de politiediensten, wier werk niet altijd wordt gewaardeerd. Ten slotte kunnen de criminelen erdoor worden aangemoedigd, aangezien een overtreding in vele gevallen geen veroordeling tot gevolg heeft.

Dit is veeleer een probleem voor de minister van Justitie, maar er moet alleszins worden gezorgd dat een overtreding wordt veroordeeld en dat de straf wordt uitgevoerd.

Wat de politie betreft, ben ik vastbesloten zichtbare politieacties te voeren via samenwerking tussen de federale en de lokale politie. De operatie die onlangs op het Brussels grondgebied werd georganiseerd, was zeer positief. Ze was gericht op het hele arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Er waren 300 manschappen van de lokale politie en 200 van de federale politie bij betrokken. De doelstelling van deze actie was de strijd tegen de carjacking, maar er werden tegelijkertijd ook andere vormen van criminaliteit aangepakt. Er werden belangrijke resultaten bereikt, ook op juridisch vlak.

De bevolking heeft zich geenszins negatief getoond tegenover deze actie en heel wat bestuurders waren van oordeel dat er vaker controles moeten worden uitgevoerd.

We zullen het aantal controles over het hele grondgebied en in verschillende domeinen opvoeren. We zullen trachten gerichte acties te voeren. Het is immers niet onze bedoeling een show op te voeren, maar resultaten te boeken, onder meer op het vlak van overmatig alcohol- en drugsgebruik in dancings, smokkel aan de grenzen, mensenhandel en georganiseerde criminaliteit in bepaalde stadscentra. We moeten vastberaden te werk gaan. Ik hoop dat de criminelen zich door deze maatregelen bedreigd zullen voelen.

De jongeren van de harde kern hebben blijkbaar het gevoel het mikpunt van criminele feiten te zijn. Deze kleine groep jongeren pleegt proportioneel gezien een groot aantal strafbare feiten, maar ze zijn ook vaker het slachtoffer van misdrijven dan andere jongeren. Ik verwijs in dit verband naar ruzies tussen jonge drugstrafikanten. Dergelijke feiten worden niet aangegeven omdat de slachtoffers evenzeer strafbaar zijn. Dit type van criminaliteit neemt toe en is moeilijk te beheersen.

Jongeren die opgroeien met het gevoel dat de toekomst hun niets positiefs te bieden heeft en die op verschillende niveaus worden achteruitgesteld, ontwikkelen vaak een subcultuur waar ze waarden en normen toepassen die in strijd zijn met de algemeen geldende sociale waarden. Sommige jongeren proberen binnen hun eigen groep een positie te verwerven.

Men zou kunnen proberen deze jongeren af te schrikken, maar dat zou het gevoel van achterstelling nog in de hand werken en bovendien een uiterst explosieve toestand creëren.

De rellen in sommige wijken hebben aangetoond dat er een andere aanpak nodig is. We proberen deze aanpak al jaren toe te passen.

We moeten werken op basis van een langetermijnvisie en deze strategie een kans geven. Deze strategie is gericht en realistisch en tracht gebruik te maken van de beschikbare instrumenten: preventie, ontrading, repressie en follow-up.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van mevrouw Sfia Bouarfa aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid over «het optreden van de rechterlijke macht in collectieve arbeidsconflicten» (nr. 2-738)

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - De jongste jaren waren er veel sociale conflicten. Werkgevers wier bedrijf wordt bezet door stakers of geblokkeerd door leden van een stakingspiket willen heel dikwijls via een spoedprocedure van de burgerlijke rechtbank een beschikking te krijgen die de bezetters of de leden van het stakingspiket gebiedt het bedrijf onmiddellijk te ontruimen, op straffe van een dwangsom. De deurwaarder die de beslissing moet betekenen, wordt vaak vergezeld door de politie.

De collectieve arbeidsbetrekkingen met inbegrip van de collectieve conflicten werden traditioneel door de sociale partners zelf geregeld, via overleg en/of verzoening. De rechterlijke macht is lang afzijdig gebleven van sociale conflicten. Dat had ook te maken met het feit dat de hoven en rechtbanken uitsluitend bevoegd waren voor rechtsconflicten.

Collectieve arbeidsconflicten hebben echter meestal betrekking op eisen die nog niet in een rechtsbron zijn bekrachtigd, zoals loonsverhogingen, vermindering van de arbeidsduur, enzovoort. De rechterlijke macht zou dergelijke conflicten niet mogen beslechten, omdat hij dan niet de legaliteit beoordeelt maar de opportuniteit.

Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig begonnen rechtbanken bij collectieve arbeidsconflicten in kortgeding bewarende maatregelen op te leggen voor het beheersen van die conflicten.

Vooral sedert het arrest in 1986 over het conflict bij `Cuivre et Zinc' treedt de rechterlijke macht veel vaker op bij sociale conflicten, vooral om de stopzetting van feitelijkheden door stakers te gebieden.

Vandaag doen bepaalde werkgevers een beroep op de rechterlijke macht om het stakingsrecht aan banden te leggen.

In het kader van het eenzijdig verzoekschrift zijn de proceduretermijnen afgeschaft. Het spoedeisend karakter van een situatie verantwoordt het feit dat alleen de eisende partij wordt gehoord. Die procedure wordt ingeleid door middel van een verzoekschrift, ondertekend door de advocaat van de rekestrant en ingediend bij de burgerlijke griffie van de rechtbank van eerste aanleg die territoriaal bevoegd is. De beslissing wordt dezelfde dag of 's anderendaags genomen. De gerekestreerde wordt niet ingelicht over het bestaan van een procedure en kan zich niet verdedigen. Die procedure kan `erga omnes' worden gevoerd, d.w.z. tegen iedere persoon die een bepaald bedrijf bezet of de vrije toegang belemmert.

Als gevolg van die `voordelen' is het eenzijdig verzoekschrift voor de werkgevers de standaardprocedure geworden om sociale conflicten af te voeren.

Volgens de heersende rechtspraak worden de bezetting van een bedrijf en de belemmering van de vrije toegang tot de werkplaats over het algemeen beschouwd als feitelijkheden die, naar gelang van het geval, een inbreuk zijn op het eigendoms- of het huurrecht van de werkgever, op de vrijheid van arbeid, op het recht van derden en op de ondernemingsvrijheid.

Die daden, die thans gekwalificeerd worden als `afscheidbaar' van het sociaal conflict, zouden een ongeoorloofde inbreuk betekenen op een of meer rechten die als hiërarchisch prioritair en onbetwistbaar worden beschouwd. Zij verantwoorden het beroep op de rechtbank in kortgeding.

Gelukkig zijn niet alle rechtbanken het daar mee eens. Zo blijkt uit een beschikking van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 5 april 1993 dat de rechterlijke macht enigszins aarzelt om systematisch tussenbeide te komen in collectieve arbeidsconflicten.

Een ander probleem bestaat erin dat het Gerechtelijk Wetboek enerzijds rechtbanken van eerste aanleg instelt en anderzijds uitzonderingsrechtbanken. Dat zijn rechtbanken met beperkte, bijzondere bevoegdheden, waarvan de wet een beperkende opsomming geeft.

Krachtens artikel 569, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek neemt de rechtbank van eerste aanleg kennis van alle geschillen, behalve de geschillen die rechtstreeks naar het hof van beroep en het hof van cassatie worden verwezen.

De arbeidsrechtbank is dus een uitzonderingsrechtbank, waarvan de bevoegdheden in de wet beperkend zijn opgesomd. Daaruit vloeit voort dat de arbeidsrechtbank niet bevoegd is voor collectieve arbeidsconflicten en dus geen maatregelen mag opleggen om het conflict te beheersen. Bijgevolg mag alleen de rechtbank van eerste aanleg, en in geval van dringende noodzaak de voorzitter of de magistraat die hem vervangt, een uitspraak doen tijdens een conflict of ter voorkoming van een conflict.

Moet er niet voor worden gezorgd dat de arbeidsrechtbank uitdrukkelijk en als enige bevoegd is voor collectieve arbeidsconflicten?

Staking is in België een recht. De uitoefening van een recht zou dan ook niet als een fout of een zogenaamde feitelijkheid mogen worden beschouwd. De werkgevers moeten de gevolgen aanvaarden die voortvloeien uit de uitoefening van dat recht.

Het optreden van de rechterlijke macht bij collectieve arbeidsconflicten is een recent fenomeen. Een twintigtal jaar geleden volstond in de meeste gevallen nog het systeem van collectieve onderhandelingen om sociale conflicten in België vreedzaam op te lossen.

Thans wijst de controverse rond de gerechtelijke afwikkeling van collectieve arbeidsconflicten op een meedogenloos conflict tussen het sociaal en het burgerlijk recht. Als collectief feit zonder specifiek statuut wordt het collectieve conflict door het burgerlijk recht geregeld via mechanismen die gebaseerd zijn op de individuele verhoudingen zoals ze bestonden in het begin van de negentiende eeuw, maar die helemaal niet overeenstemmen de huidige sociale realiteit.

De gerechtelijke afwikkeling van collectieve arbeidsconflicten stelt de syndicale vrijheid en de rechten van degenen die ervoor opkomen opnieuw ter discussie. De dwangsommen voor stakers gaan immers soms gepaard met het ontslag van vakbondsafgevaardigden.

Er moet dus niet alleen voor worden gezorgd dat het eenzijdig verzoekschrift en de dwangsommen in collectieve conflicten worden verboden. Er moet ook een formule worden gevonden om effectief te beletten dat vakbondsafgevaardigden worden ontslagen om redenen die verband houden met de uitoefening van hun opdracht. De huidige wet tot bescherming van vakbondsafgevaardigden volstaat niet omdat grote bedrijven gemakkelijk enkele miljoenen neertellen om een vakbondsafgevaardigde te kunnen ontslaan.

Enkele weken geleden heeft de minister aangekondigd dat ze een initiatief zou nemen met het oog op een betere bescherming van de syndicale rechten en vrijheden. Hoe staat het nu met dat dossier?

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Ik vraag mij af of zulke lange vragen niet beter worden verwezen naar de commissie als die het ontwerp van de minister bespreekt. Over deze aangelegenheid is bij de sociale partners veel discussie ontstaan. Ik vraag mij af of dit halfrond wel de meest geschikte plaats is. In het Bureau van de Senaat heb ik vorige week, in verband met een vraag van de heer Destexhe over de vaste boekenprijs, nog gezegd dat het ongepast is dat parlementsleden al een standpunt innemen ten opzichte van een ontwerp dat de minister nog moet indienen. De PS krijgt in de commissie de gelegenheid om zich uit te spreken. Ik ben voorstander van korte vragen om uitleg. Ik zal mijn vraag zo kort mogelijk houden, zonder uit te weiden over het standpunt van mijn partij met betrekking tot een ontwerp dat binnenkort wordt ingediend. Dat werk moet in de commissie gebeuren, waar het ontwerp wordt besproken.

De voorzitter. - Ik herinner de leden van de Senaat eraan dat artikel 72 van het reglement de spreektijd voor een vraag om uitleg beperkt tot een kwartier. Het mag geen gewoonte worden lange vragen om uitleg te stellen. Het Bureau houdt ons vaak voor dat we moeten proberen onze debatten levendig te houden.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - Ik deel de mening van mevrouw Bouarfa over de huidige aanpak van collectieve arbeidsconflicten.

In de prioriteitennota van de regering was sprake van een wetsontwerp dat ertoe strekt dat voortaan enkel nog de arbeidsrechtbanken bevoegd zouden zijn voor collectieve arbeidsconflicten en dat vooraf naar verzoening moet worden gestreefd. We willen immers dat het sociaal overleg een centrale plaats inneemt bij de oplossing van collectieve conflicten. Zo werkt het Belgisch sociaal model. Ik heb de sociale partners in december een nota gestuurd met mijn standpunt en mijn voorstellen. De sociale partners vroegen mij nog wat geduld te oefenen. Enkele weken geleden heb ik een protocolakkoord van de sociale partners ontvangen met betrekking tot de harmonisering van de werkgelegenheidsplannen, de beheersing van collectieve arbeidsconflicten en de gelijkschakeling van de statuten van arbeiders en bedienden, inzonderheid wat de carenzdag betreft.

Dat protocol moest worden goedgekeurd door de opdrachtgevers van de aanwezige sociale partners.

Enkele dagen geleden heb ik vernomen dat de opdrachtgevers van bepaalde sociale partners de voorgestelde gedragscode niet aanvaarden, inzonderheid wat de beheersing van de collectieve conflicten betreft.

Ik heb de sociale partners dan ook voorgesteld hen volgende maandag te ontmoeten. Ik zal hen vragen of ze nog achter het protocolakkoord staan of dat ze mij een aangepaste gedragscode willen voorstellen, vooral voor de beheersing van de collectieve conflicten.

Als we het eens raken over die aangepaste gedragscode, zal ik die respecteren want ik vind dat de akkoorden tussen de sociale partners moeten worden gesteund.

Als we het niet eens raken, zal ik zelf, overeenkomstig de prioriteitennota van de regering, een wetsontwerp indienen dat ik de sociale partners zal bezorgen om hun opmerkingen te kennen. Daarna kunnen we dat ontwerp bespreken in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Thans is bekend dat de sociale partners geen overeenstemming hebben bereikt over de gedragscode. Ik zal dus het wetsontwerp moeten indienen.

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Ik dank de minister voor haar antwoord. Wij zullen de evolutie van dit dossier op de voet blijven volgen.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid en aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de sociale inspectie en de controle op de naleving van de sociale wetten en de strijd tegen de mensenhandel» (nr. 2-740)

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Overeenkomstig de regeerverklaring hebt u van mei tot december 2001 scherpere controles laten uitvoeren in de strijd tegen de mensenhandel en tegen de parallelle economie.

Vooral de sectoren waar van oudsher veel zwartwerk bestaat en die dus erg zijn blootgesteld aan mensenhandel werden geviseerd: de bouw, de horeca, land- en tuinbouw, de confectie, de schoonmaakbedrijven, maar ook de prostitutie.

De cijfers zijn bijzonder onrustwekkend: 42,7% van de illegale werknemers zijn afkomstig uit Azië, 30% uit Oost-Europa en 24,2% uit Afrika.

Welke sancties werden genomen tegen deze zwartwerkers en hun werkgevers?

Waar ik als ondervoorzitter van de Subcommissie Mensenhandel en prostitutie nog het meest mee begaan ben, is dat wie zijn medewerking verleent aan het onderzoek, in België kan blijven en onderdak kan krijgen bij een van de drie verenigingen die slachtoffers van mensenhandel opvangen.

Welke definitie van mensenhandel hanteert u in dit geval?

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

Als zwartwerkers die regelmatig worden tewerkgesteld en betaald op dezelfde manier worden behandeld als de slachtoffers van de Russische, Albanese en Chinese maffia die gedwongen worden zich te prostitueren en die geslagen en verkracht worden, vreest u dan niet voor een overrompeling van de drie erkende verenigingen voor de opvang van slachtoffers van mensenhandel en prostitutie? Payoke, Pag-Asa en Suraya beschikken slechts over een beperkt aantal plaatsen.

Het verheugt me dat een databank over de mensenhandel werd opgezet, waarvan de eerste resultaten al binnen vier maanden beschikbaar zouden zijn. Welk materieel wordt hiervoor gebruikt? Is het compatibel met dat van de politie en van de andere onderdelen van de task force die de eerste minister vorig jaar aankondigde en die dus al operatoneel zou moeten zijn?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - Het protocol dat de minister van Sociale Zaken en ikzelf hebben ondertekend, is niet beperkt in de tijd. Wij hebben de resultaten bekendgemaakt van enkele maanden samenwerking tussen onze inspectiediensten, maar die samenwerking duurt uiteraard voort. De coördinatie van de arbeids- en de sociale inspectie is overigens een uitloper van de voorstellen van de parlementaire commissies inzake mensenhandel. Met deze werkwijze treffen wij de kern van de mensenhandel, al overschrijden wij inderdaad het strikte kader ervan. Bij speurwerk naar economische uitbuiting stoten wij inderdaad op slachtoffers volgens de definitie van artikel 1, §1 van de wet van 13 april 1995, maar ook op illegale werknemers en op legale werknemers voor wie de sociale wetten niet worden nageleefd.

Het gemeenschappelijk speurwerk is doeltreffend en heeft in sommige sectoren filières aan het licht gebracht. Over de opvolging van die resultaten moet ik u het antwoord schuldig blijven. De vaststellingen worden allemaal overgezonden aan de gerechtelijke autoriteiten. Vroeg of laat zullen wij vernemen wat het resultaat is. In een eerste fase organiseren wij razzia's in samenwerking met de politie en het parket om samen vaststellingen te doen.

Alleen de slachtoffers van mensenhandel worden opgevangen door de drie bovengenoemde verenigingen. Aan de slachtoffers wordt telkens gevraagd of zij met deze opvang instemmen. Zij krijgen informatie over de begeleiding en de bescherming waarvoor deze verenigingen kunnen zorgen. In het kader van het nationaal actieplan tegen geweld ontvangen die verenigingen overigens specifieke overheidssteun die nog werd uitgebreid.

Met de gegevensbank inzake mensenhandel moeten we drie doelstellingen verwezenlijken: de systematische opvolging van alle controles en enquêtes inzake mensenhandel die de inspectiediensten uitvoeren, het inzamelen en verwerken van de daarbij ingewonnen inlichtingen, de terbeschikkingstelling ervan aan alle bij de mensenhandel betrokken diensten, dus zowel de sociale inspectie als de politie en het gerecht.

Dank zij het uitwisselen van informatie kunnen de verschillende diensten hun actie coördineren.

Op basis van de inlichtingen van de verschillende diensten kunnen risicoanalyses worden uitgevoerd als basis voor het uitwerken van toekomstige strategieën. Ook kunnen nuttige algemene statistieken worden opgesteld.

Een en ander komt tegemoet aan de wens van de task force om een analyse- en informatiecentrum op te richten over de mensenhandel. Wij opteren voor aangepaste materieel en hebben reeds geïnvesteerd in materieel waarmee we de gegevens on line op het terrein kunnen raadplegen. Dat pas ook in het e-government-plan.

Nu reeds gaan wij bij de vaststellingen doeltreffender te werk. Met het centrum voor gegevensanalyse en - verwerking zullen wij veel beter gewapend zijn om de filières te bestrijden en de slachtoffers van mensenhandel op te vangen.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Voor mij zijn niet alleen de slachtoffers van economische uitbuiting maar ook die van seksuele slavernij het slachtoffer van mensenhandel. Ik ben misschien naïef, maar ik dacht dat de drie erkende verenigingen vooral belast waren met de opvang van slachtoffers van seksuele slavernij.

Gezien deze vorm slechts 9% van de totale mensenhandel uitmaakt, vrees ik dat deze centra niet over voldoende middelen beschikken om de slachtoffers van alle vormen van mensenhandel op te vangen.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - Het is gevaarlijk om een grens te trekken. Jonge Aziatische vrouwen worden in de confectieateliers uitgebuit als echte slaven, maar die slavernij blijft vaak niet beperkt tot economische uitbuiting. Als we een grens trekken, ontstaat het gevaar dat sommige personen door de mazen van het net glippen. Tot nu toe gewagen de drie genoemde verenigingen niet van overbelasting. Zij zullen altijd wel meer middelen nodig hebben en wij trachten hen te helpen door meer middelen ter beschikking te stellen. Maar strikte categorieën en grenzen zouden een pervers effect kunnen hebben.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Ik begrijp wat u bedoelt, maar de problematiek van de slachtoffers van prostitutie verdient bijzondere aandacht.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de eerste minister over «het akkoord dat werd gesloten over de sluiting van de kerncentrales» (nr. 2-736)

De voorzitter. - De heer Olivier Deleuze, staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, antwoordt namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Kan de regering ons wat meer uitleg geven over de sluitingsdata van Tihange 1, Tihange 2 en Tihange 3?

Kunnen in werking zijnde en gesloten centrales op eenzelfde locatie naast elkaar bestaan? Wordt de eigendom dan opgesplitst? Welke financiële tegenprestatie zal worden geëist? Welke waarborgen biedt Electrabel in dat opzicht? Hebben de regering en Electrabel hierover overleg gepleegd of wordt dit in het vooruitzicht gesteld? Blijft Electrabel eigenaar van de site terwijl de NIRAS verantwoordelijk blijft voor de werking?

Zal de regering samen met de betrokken regio's een toekomstplan inzake werkgelegenheid uitwerken? Ik heb het wel degelijk over onderhandelingen over het aantal betrokken arbeidsplaatsen en over mogelijke ongerustheid in vakbondskringen.

Zal de regering zich in de nabije toekomst buigen over de verbintenissen inzake de veiligheidsinvesteringen in de periode 2002-2015? Hoe kunnen we laksheid vermijden als deze investeringen niet bij wet worden opgelegd?

Wat moet er gebeuren met de huidige sluitingsprocedures? Hoe zullen de verschillende fases worden gecombineerd?

De energieplanning is dringend aan herziening toe. Hoe moet het verder met de energievoorziening na de kernenergie? Komt er opnieuw een dwingende planning, nadat ze door de liberaliseringswet was ongedaan gemaakt?

Hoe zal de sluiting worden georganiseerd en wanneer zullen hiertoe de eerste concrete stappen worden gezet? In 2002, in 2005, of in 2012, zoals sommigen beweren?

In afwachting heb ik een wetsvoorstel ingediend, dat zopas in overweging werd genomen, over de beperking van de onderaanneming in de warme zones tijdens de periode die nu aanvangt. Als we niet zorgen voor een goede omkadering, kan twijfel rijzen over de veiligheid.

De heer Olivier Deleuze, staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling. - De onderaanneming is een bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken wat het veiligheidsaspect betreft, en van de minister van Tewerkstelling.

De sluitingen zijn opgenomen in artikel 2 van het voorontwerp van wet dat aan de Raad van State werd overgezonden. De kerncentrales moet na 40 jaar dienst gesloten worden.

Ik zal mevrouw Lizin de verschillende data van ingebruikneming meedelen.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik ken ze uit het hoofd.

De heer Olivier Deleuze, staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling. - Tihange I werd op 1 oktober 1975 in werking gesteld, Tihange II op 1 februari 1983 en Tihange III op 1 september 1985. Deze data zijn opgenomen in artikel 2, §1, van de wet. Op dezelfde locatie kunnen in werking zijnde centrales en centrales die ontmanteld worden of stilliggen naast elkaar bestaan.

Het wetsontwerp voorziet niet in onteigening. Wat er met de onderneming gebeurt, zal afhangen van de huidige eigenaar. Een financiële tegenprestatie wordt niet overwogen. Overleg hierover met de elektriciteitsproducenten was dus niet nodig.

Bij de ontmanteling valt het radioactief afval onder de bevoegdheid van de NIRAS. De bekkens van Doel en Tihange bevatten nu stoffen die wettelijk geen radioactief afval zijn - hoewel over de opwerking ervan nog juridische onduidelijkheid bestaat - en die dus nog niet onder de verantwoordelijkheid van de NIRAS vallen.

In België schept de gecombineerde voortbrenging van elektriciteit en warmte in het algemeen meer werkgelegenheid dan grote kern- of gascentrales. Het is dus geen kwestie van brandstof, maar van grootte. Een energiebeleid dat gericht is op een gedecentraliseerde productie of op energiebesparing, creëert dus werkgelegenheid.

Het is nog te vroeg om met de regio's overleg te plegen over het werkgelegenheidsprobleem dat tussen 2015 en 2025 kan rijzen.

Dat wil niet zeggen dat we hiermee tot 2014 moeten wachten, maar het is nog te vroeg om concreet overleg te plegen.

Wat de veiligheid betreft, is dus de minister van Binnenlandse Zaken bevoegd, met uitzondering van het probleem van de knowhow. Het voorontwerp van wet en het verslag van de Ampère-commissie gaan ervan uit dat de nucleaire optie moet blijven bestaan. We moeten de ontwikkeling van nieuwe kerntechnologieën blijven volgen en het hoge opleidingsniveau handhaven. De einddatum van 2025 is immers nog veraf. Bovendien zal de ontmanteling van de centrales noodzakelijkerwijze tijd vergen. Op dit ogenblik kunnen we de duur van de sluitingsprocedure nog niet precies bepalen. Sommigen hebben het over 10 jaar, anderen over 35 jaar.

De CREG zal mij het indicatieve plan dit jaar ter goedkeuring voorleggen. Dit is een eerste concrete stap. Het plan wordt nu onderzocht door de algemene raad van de CREG. Het ogenblik is aangebroken om maatregelen van energiebesparing uit te werken en alternatieve productiemogelijkheden te bestuderen. Ons energiebeleid is dus dringend aan herziening toe. We mogen hiermee niet wachten tot 2014. Dat is ook de reden waarom het voorontwerp van wet aangeeft dat het indicatieve plan zich uitdrukkelijk moet uitspreken over de zekerheid van bevoorrading en over de evolutie terzake. Het jaarverslag van de CREG, dat moet worden goedgekeurd door zijn algemene raad waarin ook de gewesten vertegenwoordigd zijn, zal moeten handelen over de evolutie van de zekerheid van bevoorrading.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik hoop dat er geen enkel groot ongeval gebeurt in de periode die ons scheidt van het definitieve stilleggen van de centrale. We moeten er in elk geval nauwgezet op toezien dat de waakzaamheid niet verslapt omwille van rentabiliteitsoverwegingen. Zolang de eigenaars ter plaatse zijn voor de twee andere centrales, blijven ze verantwoordelijk voor de veiligheid, wat ons op min of meer lange termijn toch bepaalde garanties biedt.

Het bekken van Tihange I zal vrij snel worden geledigd, om alles onder te brengen in het recentere centrale bekken van Tihange III. De bodem van het bekken van Tihange I blijkt namelijk minder sterk te zijn.

De sluiting is onvermijdelijk. Of dit nu in 2015 of later is, verandert weinig. In Hoei willen we echter een duidelijk zicht hebben op de situatie.

Met de bekkens zal eerder worden begonnen. Het centrale bekken wordt een echte opslagplaats. Iedereen heeft er belang bij dat die locatie correct wordt geclassificeerd, want er is geen andere oplossing.

De heer Olivier Deleuze, staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling. - De regering opteerde in december 2001 voor een meer bedachtzaam beleid inzake kernenergie. Dat geldt ook voor de bekkens. De nieuwe wet zal immers niet alleen betrekking hebben op de ontmanteling, maar ook op het afval. Het comparatief voordeel dat voortvloeit uit de afweging of het nu om brandstof dan wel om afval gaat, zal dus kleiner worden. De controle over deze brandstof waarvan men niet goed weet of het nu grondstof dan wel afval is, zal dus gemakkelijker worden.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over «de achterstand in de vergoeding van gerechtsdeskundigen» (nr. 2-714)

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over «de toestand van Franstalige gedetineerden in Vlaamse gevangenissen» (nr. 2-735)

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over «de verkiezing van de Adviesraad van de magistratuur» (nr. 2-742)

De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, antwoordt namens de heer Marc Verwilghen, minister van Justitie.

Mevrouw Clotilde Nyssens (PSC). - De psychologen-deskundigen bij de parketten zijn ontgoocheld over de achterstand die de administratie van Justitie heeft opgelopen bij de betaling van honoraria. Ze zijn niet de enige slachtoffers van die achterstand: ook andere experts ondergaan hetzelfde lot.

De functie psycholoog-deskundige bij de rechtbanken werd 6 tot 7 jaar geleden ingesteld, na proefprojecten in Brussel en Charleroi. Deze deskundigen zijn van zeer groot belang bij het verhoor van kinderen die het slachtoffer zijn van seksuele misdrijven of mishandeling.

Vanwaar de achterstand bij de betalingen?

1.Is de procedure om de uitgaven vast te leggen te zwaar? Zijn er te weinig ambtenaren mee bezig? Wat is de regelgeving voor deze procedure? Staan in de teksten ook termijnen voor de betaling?

2.Is er niet genoeg geld? Zijn de noden zo hoog dat er niet genoeg geld is vrijgemaakt om de prestaties te betalen? De administratie zou de deskundigen hebben gemeld dat ze wegens geldgebrek vanaf oktober niet meer zullen worden betaald.

Kan de minister het volgende toelichten?

1.Hoeveel psychologen-deskundigen zijn er voor heel België? En per arrondissement? Neemt hun aantal wegens de moeilijke werkomstandigheden af?

2.Welk budget is voor de deskundigen vrijgemaakt? Hoe is dit budget sinds 1996 geëvolueerd?

3.Hoeveel krijgen ze per prestatie? In welke tekst is dit tarief vastgelegd?

Een uurtarief werd hen geweigerd. De uren voor de opname van een cassette zouden niet worden meegerekend. Werden de regels aan de prestaties aangepast? Moet de regel van de forfaitaire vergoeding niet worden herzien?

Mijn tweede vraag gaat over de toestand van Franstalige gevangenen in Vlaamse gevangenissen.

Sommige Franstalige gevangenen moeten hun straf in het Nederlandstalige landsgedeelte uitzitten. Men heeft vastgesteld dat de conferenties van het personeel en de administratie van de strafinstellingen hen geen penitentiair verlof toestaan, hoewel ze in aanmerking voor deze regeling, die een zeer belangrijke stap is in het proces van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit betekent ook dat hun dossier nog niet kan worden opgestuurd naar de Commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling omdat het dossier van de betrokken gevangenen nog geen psychosociaal verslag bevat.

Dit laatste is te wijten aan het feit dat er geen psychosociale begeleiding is omdat ze zich in het Frans uitdrukken.

Dit is onaanvaardbaar. Deze patsituatie leidt tot een gevoel van machteloosheid bij de gevangenen en kan aanleiding geven tot gezondheidsproblemen of zelfs depressies. Ook wordt de eerste doelstelling van de wet op de voorwaardelijke invrijheidsstelling onmogelijk gemaakt: de maatschappelijke reïntegratie van de gevangene die door middel van psychosociale begeleiding wordt aangezet om na te denken over zijn verantwoordelijkheid voor de daad die tot zijn detentie heeft geleid en om werk te waken van een herstelproces tegenover zijn slachtoffer en de maatschappij.

Bovendien ontstaat een discriminatie tussen Franstaligen en Nederlandstaligen.

Heeft de minister deze discriminatie kunnen vaststellen? Voor hoeveel Franstalige gevangenen die hun straf in een gevangenis in het Nederlandstalige landsgedeelte uitzitten, is er geen enkele psychosociale begeleiding?

Ten tweede, om welke redenen stellen de bevoegde overheden van de strafinrichtingen geen psychosociale verslagen op? Zijn er enkel taalkundige redenen?

Ten derde, welke concrete maatregelen gaat de minister nemen om een einde te maken aan deze situatie?

Dit brengt me bij mijn vraag over de Adviesraad van de magistratuur.

De Nationale Commissie voor de Magistratuur is zeer bezorgd over de verkiezing van de leden van de toekomstige Adviesraad van de magistratuur, die haar moet opvolgen. Ze hoopt dat de verkiezingen snel worden georganiseerd, zodat de raad de rol kan opnemen die hem krachtens artikel 5 van de wet van 8 maart 1999 tot instelling van een Adviesraad van de magistratuur toekomt.

Volgens artikel 5, §1, van deze wet heeft de Adviesraad als opdracht "hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de minister van Justitie of van de Wetgevende Kamers adviezen te geven en met hen overleg te plegen over al hetgeen betrekking heeft op het statuut, de rechten en de werkomstandigheden van de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie".

Volgens §4 van hetzelfde artikel "doet de minister van Justitie aan de Adviesraad mededeling van alle voorontwerpen van wet die zijn goedgekeurd door de Ministerraad en die betrekking hebben op de opdrachten van de Adviesraad".

Het wetsontwerp tot wijziging van deel II, boek II, titel V, van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht en tot intrekking van de wet van 7 mei 1999 tot wijziging, wat het tuchtrecht voor de leden van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek (Doc. Kamer 50-1553) is een wetsontwerp dat aan de Adviesraad moet worden voorgelegd.

De Adviesraad van de magistratuur kan zijn opdracht niet vervullen omdat hij nog niet in werking is getreden. De minister heeft aangekondigd dat de verkiezingen voor de raad in 2002 zullen worden gehouden en dat de raad ook in 2002 in werking zal treden. Tot op heden is er nog niets gebeurd.

De Nationale Commissie voor de Magistratuur is van mening dat de discussies over de wettelijke aanpassing van het statuut van de magistraten moet worden uitgesteld tot de Adviesraad van de magistratuur operationeel is.

Is de minister op de hoogte van de bezorgdheid van de Nationale Commissie voor de Magistratuur en hoe gaat hij hierop antwoorden?

Binnen welke termijn zullen de verkiezingen voor de Adviesraad van de magistratuur worden georganiseerd?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - De parketten leggen de honoraria voor de gerechtsdeskundigen vast. Zodra de gerechtsdeskundige zijn verslag en zijn onkostennota heeft ingediend kan de magistraat van wie de vraag uitging, de vergoeding vastleggen en overmaken aan de Dienst Gerechtskosten van het ministerie van Justitie.

Als de onkostennota overeenstemt met de wettelijke bepalingen, wordt de gerechtsdeskundige uitbetaald binnen zes weken nadat het parket zijn verlag aan de Dienst Gerechtskosten heeft overhandigd.

In augustus 2001 heeft de minister van Begroting aan het parlement een aanzienlijke verhoging van het budget gevraagd. Die werd in januari 2002 toegestaan, zodat de opgeschorte betalingen konden worden uitgevoerd. Om hoeveel betalingen het gaat moet aan de parketten worden gevraagd, aangezien de magistraten autonoom een beroep doen op psychologen-deskundigen.

Er wordt jaarlijks een totaalbedrag vrijgemaakt voor gerechtskosten. In 1996 bedroeg het bedrag voor de psychiatrische en psychologische onderzoeken 62,82 miljoen Belgische frank. In 1997 was het 82,37 miljoen; in 1998: 105,21 miljoen; in 1999: 109,44 miljoen en in 2000 ging het om 85,10 miljoen Belgische frank.

De daling in dat laatste jaar is te wijten aan het feit dat minder een beroep werd gedaan op psychiaters en psychologen. Binnen een tiental dagen zullen we beschikken over de statistieken per categorie.

Het honorarium voor de psychologen-deskundigen is vastgelegd in het ministerieel besluit van 11 juni 1999 tot vaststelling van het normaal bedrag van de honoraria der personen opgeroepen in strafzaken wegens hun kunde of hun beroep.

Uit dit besluit blijkt dat de tarieven aanzienlijk kunnen verschillen naargelang van de opdracht van de expert. Of de methode van de honoraria moet worden herzien, kunnen we beter bespreken wanneer de gevraagde statistieken beschikbaar zijn.

Dit brengt me bij de vraag om uitleg over de situatie van de Franstalige gevangenen in Vlaamse gevangenissen.

Op 7 maart 2002 bevonden zich 398 Franstalige veroordeelden in Vlaamse gevangenissen: 124 in Merksplas, 4 in Wortel, 0 in Antwerpen, 7 in Mechelen, 5 in Turnhout, 0 in Hoogstraten, 6 in Leuven-Centraal, 31 in Leuven-Hulp, 112 in Brugge, 27 in Ieper, 0 in Ruiselede, 39 in Gent, 21 in Oudenaarde, 13 in Dendermonde, 2 in Hasselt en 7 in Tongeren.

In principe gaat het hier alleen om de uitvoering van straffen van maximum drie jaar. Voor langere straffen gaan Franstalige gevangenen rechtstreeks naar Franstalige instellingen. Er zijn echter enkel uitzonderingen, die meestal in Merksplas worden ondergebracht. Buitenlanders die niet in België mogen verblijven, worden meestal in Nederlandstalige gevangenissen opgesloten.

Gevangenen worden slechts om disciplinaire redenen naar Vlaamse instellingen overgebracht als ze nog lang niet in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit brengt soms ongemakken met zich mee voor eventuele verloven. Met het oog op hun voorwaardelijke invrijheidstelling worden de gevangenen tijdig naar Wallonië overgebracht.

In de Vlaamse instellingen zitten ook Franstalige gedetineerden die hun herintegratie in Vlaanderen willen voorbereiden. Zij verschijnen voor een Nederlandstalige commissie. De psychosociale dienst stelt indien mogelijk een verslag op. Mocht een taalprobleem rijzen, dan wordt de gevangene voor de duur van de opstelling van het verslag naar een Franstalige instelling overgebracht. Soms kan een dergelijke overplaatsing op zich laten wachten.

In de meeste Nederlandstalige instellingen is er geen enkel probleem; alleen in Merksplas hebben er zich enkele voorgedaan. In die instelling wordt een summier verslag opgesteld. Sommige onderdelen van het verslag kunnen niet volledig worden uitgewerkt omdat vanwege de gebrekkige communicatie met de gevangene niet genoeg gegevens kunnen worden ingezameld. Hierdoor lopen de behandeling van het verzoek om voorwaardelijke invrijheidstelling, verloven en penitentiaire verloven achterstand op. Dit is alleen te wijten aan het taalprobleem.

Er wordt momenteel over dit dossier overleg gepleegd tussen de centrale Psychosociale dienst, de Dienst individuele gevallen en de directie van de strafinstelling van Merksplas.

Ik kom nu tot de vraag over de verkiezingen van de Adviesraad voor de magistratuur.

De wet van 8 maart 1999 tot instelling van een Adviesraad van de magistratuur werd door de wet van 13 maart 2001 gewijzigd omdat het wettelijk bijna onmogelijk bleek om leden van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie te verkiezen. Bovendien waren de verkiezingen van 3 december 1999 en 2 februari 2000 geannuleerd bij gebrek aan kandidaten. Het werd dus duidelijk dat de wet moest worden aangepast. Er werd een ontwerp van besluit ingediend bij de Raad van State, die op 25 februari 2002 zijn advies heeft verleend.

Op verzoek van de permanente conferentie van korpschefs hebben de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie een nota opgesteld over het wetsontwerp inzake het tuchtrecht. Hierin uiten zij hun bezorgdheid over de Adviesraad van de magistratuur. Ook de Hoge Raad voor de Justitie en de Raad van State hebben een advies uitgebracht over dit wetsontwerp.

Bovendien hebben de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en de een advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie hun standpunt kunnen toelichten in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Aangezien de datum van inwerkingtreding van de wet van 7 mei 1999 reeds tweemaal is uitgesteld en de verkiezingen voor de Adviesraad pas in de tweede helft van het jaar kunnen plaatsvinden, kan de minister van Justitie onmogelijk wachten tot de Adviesraad zelf een advies over dit ontwerp kan uitbrengen. We stevenen rechtstreeks af op een derde uitstel van de inwerkingtreding van de wet van 7 mei 1999, wat eigenlijk ondenkbaar is. Het is niet wenselijk om te wachten met de behandeling van andere wetsontwerpen.

-Het incident is gesloten.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats woensdag 20 maart 2002 datum om 14.15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 19.40 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw De Roeck en de heer Tobback, wegens ambtsplichten, de heren Destexhe en Vandenbroeke, wegens andere plichten, de heer Colla, met opdracht in het buitenland, en de heer Ceder, om gezondheidsredenen.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Theo Kelchtermans, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille

Indiening van voorstellen

De volgende voorstellen werden ingediend:

Wetsvoorstellen

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State (van de heer Jacques D'Hooghe c.s.; Stuk 2-1074/1).

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel houdende beperking voor onderaannemers om werk in de warme zones van kerncentrales in onderaanbesteding te geven (van mevrouw Anne-Marie Lizin; Stuk 2-1073/1).

Voorstel van resolutie

Voorstel van resolutie betreffende de nationale hepatitis C-dag (van de heer Alain Destexhe c.s.; Stuk 2-1075/1).

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State (van de heer Jacques D'Hooghe c.s.; Stuk 2-1074/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel houdende beperking voor onderaannemers om werk in de warme zones van kerncentrales in onderaanbesteding te geven (van mevrouw Anne-Marie Lizin; Stuk 2-1073/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie

Voorstel van resolutie betreffende de nationale hepatitis C-dag (van de heer Alain Destexhe c.s.; Stuk 2-1075/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Samenstelling van commissies

Met toepassing van artikel 21-4, tweede zin, van het Reglement werden de volgende wijzigingen in de samenstelling van bepaalde commissies aangebracht:

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden:

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging:

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

van mevrouw Nathalie de T' Serclaes aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid over "de problematiek van de "herintreedsters"" (nr. 2-747)

van mevrouw Nathalie de T' Serclaes aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over "de maatregelen die genomen werden voor het verhoor van slachtoffers van seksuele agressie" (nr. 2-748)

van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "de opsplitsing per taalrol van de gerechtsdeurwaarders in het gerechtelijk arrondissement Brussel" (nr. 2-749)

van de heer René Thissen aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over "de onderbrekingen in de uitbetaling van de pensioenen" (nr. 2-750)

van de heer Johan Malcorps aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over "de pesticidenresidu's in groenten en fruit" (nr. 2-751)

van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de werking van de werkgroep "informatieflux" in het kader van de veiligheid van het zelfstandig ondernemen" (nr. 2-752)

van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over "de Federal Computer Crime Unit" (nr. 2-753)

van de heer François Roelants du Vivier aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de teruggave van de marmeren beelden van het Parthenon en de ratificatie van de Overeenkomst van de UNESCO betreffende de maatregelen te nemen voor het verbieden en beletten van de invoer, uitvoer en vervoer van onwettige eigendom van culturele goederen" (nr. 2-754)

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Evocatie

De Senaat heeft bij boodschap van 11 maart 2002 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 10 november 1967 houdende oprichting van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau (Stuk 2-1060/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Boodschap van de Kamer

Bij boodschap van 7 maart 2002 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals het ter vergadering van dezelfde dag werd aangenomen:

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp betreffende de intracommunautaire vorderingen tot staking op het gebied van de bescherming van de consumentenbelangen (Stuk 2-1067/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 8 maart 2002; de uiterste datum voor evocatie is maandag 25 maart 2002.

Indiening van wetsontwerpen

De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend:

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 juli 1990ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid (Stuk 2-1069/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Federale Islamitische Republiek der Comoren inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Brussel op 18 mei 2001 (Stuk 2-1070/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek Armenië inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Brussel op 7 juni 2001 (Stuk 2-1071/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, ondertekend te Washington op 30 september 1996 (Stuk 2-1072/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Antwoorden van de regering op een resolutie van de Senaat

Bij brieven van 5 maart 2002 heeft de eerste minister aan de Senaat overgezonden, het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en van de minister van Landsverdediging op de resolutie over het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) (stuk Senaat 2-932/2).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Zaken en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Bij brief van 7 maart 2002, heeft de voorzitter van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, overeenkomstig artikel 29 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens aan de Senaat overgezonden, het advies nr. 09/2002 van 28 februari 2002 betreffende het voorontwerp van wet tot wijziging van artikel 44 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst.

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, naar de commissie voor de Justitie en naar de commissie belast met de parlementaire begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De Senaat heeft ook het advies nr. 39/2001 van 8 oktober 2001 ontvangen over het wetsvoorstel 2-891/1 van 29 augustus 2001 betreffende het reglementeren van het gebruik van telecommunicatiemiddelen op de werkplaats.

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.