4-48

4-48

Belgische Senaat

4-48

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 13 NOVEMBER 2008 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de onveiligheid van de Belgische overwegen» (nr. 4-434)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de locaties voor het bouwen van nieuwe gevangenissen» (nr. 4-518)

Vraag om uitleg van de heer Freddy Van Gaever aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de minister van Klimaat en Energie en aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de aanvullende verkeersbelasting voor lpg-wagens» (nr. 4-525)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetaling van de geneesmiddelen Concerta en Strattera» (nr. 4-520)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het evenwicht in de begroting gezondheidszorg» (nr. 4-521)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de derdebetalersregeling» (nr. 4-522)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het implementeren van een fonds Impulseo III» (nr. 4-523)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de ziekenhuisstickers in verband met handhygiëne» (nr.4-530)

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over «de situatie van Duitstalige gevangenen in de gevangenis van Verviers» (nr. 4-526)

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het Nationaal Kankerplan» (nr. 4-527)

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over «de alternatieven voor de opsluiting van gezinnen» (nr. 4-519)

Regeling van de werkzaamheden

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe

(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de eerste minister over «de wens van de drie dissidente Franstalige burgemeesters uit de randgemeenten om een onderhoud te hebben met de eerste minister» (nr. 4-468)

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Het voorbije anderhalf jaar is heel wat te doen geweest omtrent de niet-benoeming op 14 november 2007 van drie Franstalige burgemeesters uit de randgemeenten Wezembeek-Oppem, Linkebeek en Kraainem vanwege de negatieve adviezen van de provinciegouverneur van Vlaams-Brabant.

In april 2008 hebben de gemeenteraden van die drie gemeenten opnieuw dezelfde kandidaten voorgesteld voor het burgemeesterschap, met als doel een carrousel te laten ontstaan zoals in de jaren 1980 met de zaak-Happart. Blijkbaar ligt het in de bedoeling van de Franstalige burgemeesters, uiteraard gesteund door de Franstalige partijen, olie op het vuur te gieten en een tweespalt te doen ontstaan in het Vlaamse kamp.

In La Libre Belgique van gisteren sprak een van deze drie burgemeesters, de `aimabele' heer Damien Thiéry, de wens uit om niet meer te spreken met de vermaledijde minister Keulen, maar wel met Vlaams minister-president Peeters evenals met de eerste minister.

Met betrekking tot Kris Peeters lees ik in dat artikel: `L'avenir de la Belgique est malheureusement en jeu à cause de ces non-nominations.' Nochtans werd de wetgeving flagrant overtreden. Als de toekomst van ons land van die benoemingen afhangt, zijn de Belgen nog niet thuis.

Met betrekking tot de eerste minister lees ik: `[...] nous aimerions aussi discuter avec le premier ministre Yves Leterme. [...] Le premier ministre est directement concerné: c'est l'avenir de son pays qui est en jeu. Si nous ne sommes pas nommés, on ne discutera plus d'institutionnel jusqu'aux élections de juin 2009. Fini le dialogue: les quatre partis francophones sont d'accord sur ce point.' Niet benoemen betekent het stopzetten van de discussie over de staatshervorming en dus het einde van het land.

Ik zou dan ook graag het standpunt kennen van de eerste minister over de wens van deze drie waarnemende burgemeesters om door hem ontvangen te worden, zoals verwoord door de heer Damien Thiéry.

De heer Yves Leterme, eerste minister. - De heer Van Hauthem en ik kennen elkaar van het Vlaams Parlement - wat mij betreft in een vorig leven - en dus weet hij dat mijn antwoord duidelijk en vrij kort zal zijn. De benoeming van de Vlaamse burgemeesters valt onder de bevoegdheid van de Vlaamse Regering. Vorige week nog kreeg ik een brief van de voorzitter van de Waalse Gewestregering, waarin hij me vroeg me niet met de bevoegdheden van het Waals Gewest te bemoeien. Ik wens dat uiteraard niet te doen, ook niet in het Vlaams Gewest. De federale eerste minister heeft ter zake geen bevoegdheid en zal zich dus ook niet mengen in de discussie over de benoeming van burgemeesters in gemeenten die behoren tot het Vlaamse grondgebied.

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Dat is inderdaad een duidelijk antwoord. Ik neem dan ook aan dat de eerste minister niet zal ingaan op de vraag om de drie burgemeesters te ontvangen. Dat alleen zou symbolisch al de verkeerde indruk geven dat de eerste minister zich wel met bevoegdheden van het Vlaams Gewest bemoeit.

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de eerste minister en aan de staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie over «de voorstellen van de Vlaamse minister-president om een aantal uitgaven van de federale overheid over te nemen» (nr. 4-466)

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Tijdens de bespreking van de regeringsverklaring hebben we het al eens over dit onderwerp gehad, maar op mijn vragen kwam toen niet meteen een antwoord. Daarom kreeg ik nu graag een stand van zaken.

De federale regering probeert voor Europa het begrotingsplaatje te laten kloppen en heeft de gemeenschappen en de gewesten daarom gevraagd een bepaald bedrag op hun begroting niet uit te geven. Voor Vlaanderen zou dat voor de begroting 2009 neerkomen op ongeveer 500 miljoen euro. Indien Vlaanderen dit bedrag niet uitgeeft, voldoet de federale begroting, althans cijfermatig, aan de Europese normen. Ik laat hier even buiten beschouwing dat de begroting hoe dan ook deficitair is.

De Vlaamse regering wil op deze vraag niet ingaan, maar wil de federale begroting wel op een andere manier ter hulp komen. Ze stelt voor bepaalde uitgaven van de federale regering die te maken hebben met de bevoegdheidsdomeinen van gewesten en gemeenschappen, over te nemen. Grosso modo gaat het om de fiscale aftrek van energiebesparende maatregelen, de preventieve gezondheidszorg - vaccinatiecampagnes - wetenschapsbeleid en grootstedenbeleid. De Vlaamse regering berekende dat dit voor de federale regering een besparing van ongeveer 400 miljoen euro zou betekenen.

Het voorstel was nog niet gelanceerd of mevrouw Arena, die ook bevoegd is voor het grootstedenbeleid, verklaarde dat ze 76 miljoen in de begroting wilde inschrijven en dit bedrag voor vier jaar wilde vastleggen, dus tot 2013. Waarop Vlaams minister Keulen natuurlijk van een provocatie sprak.

Hoe staat de federale regering tegenover het voorstel van de Vlaamse regering om bepaalde uitgaven van de federale regering over te nemen?

Is daarover al overlegd met de gewesten en gemeenschappen?

Zo ja, wat is het resultaat daarvan?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Over deze bedragen werd al gediscussieerd tijdens het begrotingsdebat. Ik kan alleen herhalen wat ik tijdens dat debat heb gezegd. Er werd aan de deelstaten 800 miljoen euro gevraagd. Dit bedrag verschilt niet veel van dat van de voorgaande jaren. Volgend jaar zal wegens de economische omstandigheden uiteraard een moeilijk jaar zijn. De federale regering vindt het dan ook normaal dat aan de deelstaten een inspanning wordt gevraagd.

Ik heb via de pers vernomen dat de deelstaten eventueel alternatieven zouden voorstellen. Er werden evenwel nog geen voorstellen geformuleerd. Voorlopig blijft het bedrag van 800 miljoen euro behouden.

Dat Vlaanderen de 414 miljoen euro, voorzien voor 2008, niet zal uitgeven, werd pas bevestigd tijdens de voorbereiding van de begroting 2009 van de Vlaamse Regering.

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Er werd inderdaad 800 miljoen euro aan de deelstaten gevraagd, 500 miljoen aan Vlaanderen en 300 miljoen aan Wallonië. Brussel zal volgens begrotingsminister Vanhengel blijkbaar geen inspanning doen. De Vlaamse regering stelde wel een alternatief voor, namelijk het reserveren van 500 miljoen euro. Het verwondert me dan ook dat de staatssecretaris beweert nog geen voorstellen van Vlaanderen te hebben ontvangen. We zullen de Vlaamse regering vragen of dit inderdaad zo is. Het zou me ten zeerste verwonderen dat de Vlaamse regering de federale regering nog niet van haar inzichten op de hoogte heeft gesteld.

Mondelinge vraag van mevrouw Els Schelfhout aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de rol van Rwanda in het conflict in Oost-DRC en mogelijke maatregelen van België, Europa en de internationale gemeenschap» (nr. 4-461)

Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - De minister van Buitenlandse zaken was vorige week vrijdag niet aanwezig op de VN-top over Oost-Congo in Nairobi. Dat heeft niet zoveel belang, want de top heeft zo goed als niets opgeleverd. De minister was maandag wel aanwezig op de vergadering van de Europese ministers van Buitenlandse Zaken in Brussel. Die vergadering leverde evenmin veel op. De MONUC zal worden versterkt, vermoedelijk met Indiase soldaten. We krijgen dus nog meer van hetzelfde; van een EU-troepenmacht is vooralsnog geen sprake. We kunnen dit `schuldig verzuim' noemen. Het is een schande.

Ik vraag dan ook niet om verslag uit te brengen van beide vergaderingen, maar ik ben wel geïnteresseerd in het verloop van het gesprek dat de minister enkele weken geleden had met de president van Rwanda, Paul Kagame. Het is immers duidelijk dat de Rwandese president de sleutel tot de oplossing in handen heeft.

Het offensief van generaal Nkunda en zijn Nationaal Congres voor de bevrijding van het volk, dat op 28 augustus van start ging en de tweede week van oktober zeer sterk geïntensifieerd werd en dat leidde tot het huidige humanitaire drama, wordt gevoerd in twee belangrijke gebieden, Masisi - de thuisbasis van Nkunda - en Rutshuru, twee van de vijf regio's die samen de provincie Noord-Kivu vormen.

Nu het Congolese regeringsleger een staaltje van absolute onkunde - of erger - laat zien en de MONUC zijn onmacht toont, wordt het risico reëel dat de CNDP, door verovering van Rutshuru, Nyanzale, Kikuku en Rumangabo, binnenkort een uitgestrekt gebied in handen zal hebben, van Masisi in het westen tot de grenspost van Bunagana-Jomba in het oosten en van Goma in het noorden tot Kanyabayonga in het zuiden.

Dit offensief beantwoordt aan twee duidelijke doelen die Rwanda sinds de uitbarsting van de eerste Afrikaanse oorlog in 1996 is blijven koesteren: een bondgenoot installeren in Kinshasa, en het in stand houden van een informele voogdij over Oost-Congo. Rwanda's betrokkenheid bij Congo heeft al lang veel meer een economisch-demografisch dan een militair-strategisch doel. Rwandese Tutsi's kopen land in de Kivustreek en koeien uit het overvolle Rwanda worden naar Oost-Congo geleid, waar nog voldoende ruimte is. Rwanda creëerde zijn eigen economische zone in Kivu en gebruikte daarvoor de rebellen van Laurent Nkunda, die in bovengenoemd gebied de handel, belastinginning en de ontginning van grondstoffen controleren. De grondstoffen voeren ze uit naar Rwanda. Kivu is de facto deel van de economische handelszone van Rwanda.

De rol van Rwanda in dit conflict is duidelijk. Die rol wordt trouwens niet alleen bevestigd door de gebruikelijke nationale en internationale getuigenissen. Dit keer is het zelfs de MONUC opgevallen. Uruguayaanse blauwhelmen hebben getuigenissen afgelegd over de Rwandese rol. Eergisteren werd zelfs in de omgeving van Kagame toegegeven dat het niet uitgesloten is dat aan de zijde van Nkunda Rwandese gedemobiliseerde soldaten meevechten.

Het is dan ook een maat voor niets om Kagame te vragen zijn invloed aan te wenden om een staakt-het-vuren tussen alle betrokken partijen te realiseren. Het is de hoogste tijd dat er duidelijke taal gesproken wordt en dat er zware internationale druk op Kigali wordt uitgeoefend. Via de geldstromen van IMF en Wereldbank, die meer dan de helft van het budget van het land uitmaken, kan een duidelijk signaal worden gegeven. Misschien kan Kagame Nkunda dan wél dwingen de wapens neer te leggen.

Wat is de mening van de minister over de rol van Rwanda in het conflict?

Kan hij mij een kort verslag geven van het overleg dat hij enkele weken geleden had met de president van Rwanda, Paul Kagame?

Ik kreeg ook graag inzicht in de eventuele bereidheid en de wijze waarop de minister en zijn collega's in Europa en de VS menen druk te kunnen uitoefenen op Kagame.

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Ik was er inderdaad niet bij in Nairobi, omdat ik op dat ogenblik deelnam aan het staatsbezoek van de Koning aan India. Dat betekent niet dat we in India niet over Congo hebben gepraat. De Koning en ikzelf hebben met de Indiase eerste minister, de heer Manmohan Singh, uitvoerig over Congo gepraat. Een of twee dagen later heeft de heer Singh bekendgemaakt dat hij 1200 extra soldaten naar het oosten van de DRC stuurt. Het gaat om Gurkha's, Nepalese elitesoldaten van wat we het Indiase vreemdelingenlegioen kunnen noemen. Ik zou dus niet zo maar durven te beweren dat het weer hetzelfde refrein is.

Ik hoed me overigens voor verklaringen over de MONUC. Ondanks het aandringen van België is het blijkbaar niet mogelijk om in Europa 3000 soldaten bij elkaar te krijgen om naar Oost-Congo te sturen. België heeft van meet af aan duidelijk gezegd dat ons land niet het voortouw kan nemen. Iedereen begrijpt dat ook, niet alleen omdat het een opdracht in Congo betreft, maar ook omdat voor zo'n complexe operatie de nodige commandostructuren vereist zijn. België heeft ten minste de moed gehad om aan te kondigen dat het aan een Europese missie wil deelnemen. De regering zal in dat geval de goedkeuring vragen aan het Parlement, aangezien in het Rwandarapport staat dat het niet wenselijk is deel te nemen aan vredesoperaties in gewezen kolonies. Dat met veel zorg opgestelde rapport dateert intussen echter al van tien jaar geleden. Het Parlement kan vandaag een andere beslissing nemen.

Die kwestie is vandaag evenwel nog niet aan de orde. Hoewel al mijn Europese collega's zeer bezorgd zijn over het humanitaire drama in Oost-Congo en net als Europees commissaris Louis Michel onze analyse van de toestand delen, vinden ze toch dat de Europese lidstaten, die nu reeds `overstretched' zijn doordat ze in verschillende landen een militaire opdracht vervullen, niet in staat zijn bovendien een missie voor Oost-Congo op de been te brengen. In Afghanistan heeft de EU bijvoorbeeld 143 000 soldaten gelegerd. Er bestaat dus geen bereidheid om verder te gaan dan de lamentatio; er is geen actiebereidheid.

De vraag over de rol van Rwanda in het conflict in Oost-Congo is een zeer interessante vraag. Het antwoord op die vraag kan immers van belang zijn voor de ontwikkeling van dat conflict. Het staat zonder meer vast dat Rwanda daarin een doorslaggevende rol speelt. Het staakt-het-vuren van anderhalve week geleden kwam tot stand na bemiddeling van Kagame bij Nkunda.

Ik heb hem daarvoor bedankt, maar ik heb hem ook gevraagd om in die richting verder te gaan. Ik wil niet lukraak conclusies trekken, maar ik heb toch vastgesteld dat tijdens de vergadering in Nairobi opnieuw gevechten zijn opgelaaid. Volgens mij wilde Nkunda op die manier duidelijk maken dat hij er nog is en nog steeds acties kan ondernemen.

Iedereen heeft kunnen vaststellen dat de CNDP-rebellen van Nkunda goed bewapend, omkaderd, georganiseerd en gefinancierd zijn. Velen hebben de neiging om daar snel uit te concluderen dat Nkunda rechtstreeks door Rwanda wordt gesteund. De bevolking van Kivu is daar in elk geval van overtuigd. De Congolezen doen er trouwens alles aan om de bevolking daarvan te overtuigen, maar een nader onderzoek van een grensincident heeft uitgewezen dat de Congolezen waarschijnlijk eerst geschoten hebben en dat de Rwandezen hebben teruggeschoten. Daarmee zeg ik echter niet dat Nkunda niet door Rwanda gesteund wordt en dat Rwanda geen acties onderneemt. Ik stel alleen vast dat de Congolese regering er alles aan doet om de rol van Rwanda volop in beeld te brengen.

Ik wil voorzichtig blijven en zoveel mogelijk bij de feiten aansluiten. Er is zeker sprake van CNDP-rekrutering in Rwanda, onder meer in de vluchtelingenkampen die zich in Rwanda bevinden, maar er zijn geen harde bewijzen dat dit gebeurt met de toestemming van Kigali. Het gaat om vluchtelingenkampen van Congolezen van Rwandese afkomst in Rwanda. Nkunda beschikt zeker over veel wapens en munitie, maar iedereen weet ook dat zijn rebellen zonder al te veel moeite bij de FARDC uitrusting kunnen vinden of stelen. De FARDC-soldaten verkopen wapens aan Nkunda en laten wapens achter bij de gevechten.

Nkunda heeft, zoals trouwens de meeste gewapende groepen in Oost-Congo, duidelijk geen financiële problemen. Er is dus zeker buitenlandse financiering, maar het is minder duidelijk of dat geld allemaal van Rwanda komt. De meeste gewapende groepen in Oost-Congo kunnen op de illegale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen rekenen. Veel van die natuurlijke rijkdommen worden dan via de buurlanden, onder meer Rwanda, op de wereldmarkt verkocht. Vanzelfsprekend profiteren sommige Rwandese zakenlieden daarvan. Sommigen zeggen dat dit ook geldt voor enkele Rwandese generaals. Als men al die banden met Rwanda in ogenschouw neemt, is de neiging groot om zich af te vragen of de strijd tegen de FDLR en de ex-FAR/Interahamwe de enige motivatie van Rwanda is om zich voor de ontwikkelingen in Oost-Congo te interesseren.

Er zijn dus veel links tussen de veiligheidstoestand in Oost-Congo en Rwanda, maar ik wens geen definitief oordeel te vellen over de intenties van het officiële Rwanda. Rwanda heeft altijd beweerd dat het, wat Oost-Congo betreft, uitermate bezorgd is over de aanwezigheid van de FDLR in de DRC en de dreiging die daarvan uitgaat. De DRC zelf heeft dat impliciet aanvaard door in november 2007 samen met Rwanda het Nairobicommuniqué te ondertekenen. De recente top van Nairobi heeft bovendien nog eens bewezen dat de twee processen - Nairobi en Goma - onsplitsbare wegen zijn om de problemen in Oost-Congo definitief te regelen. Paul Kagame, die op die topontmoeting aanwezig was, heeft dat ook aanvaard.

Volgens mij betekent dat vooral dat álle betrokken partijen de verplichtingen die ze in Goma en Nairobi aangegaan zijn, moeten toepassen. Dit betekent dat de internationale gemeenschap de regering van Congo helpt het probleem van de FDLR te regelen, bijvoorbeeld door een versterkt mandaat voor de MONUC goed te keuren en meer middelen ter beschikking van de MONUC te stellen. Het veronderstelt evenzeer dat Rwanda duidelijker signalen uitstuurt naar de FDLR om de terugkeer van de rebellen naar Rwanda te vergemakkelijken. Rwanda is een goed georganiseerd land en kan zonder al te veel moeite zijn grens met de DRC of de vluchtelingenkampen op zijn grondgebied beter controleren om rekrutering van de Congolese rebellen tegen te gaan. Rwanda kan ook meewerken aan de door België aangemoedigde internationale pogingen om de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen transparanter en dus beter controleerbaar te maken.

Dat zijn allemaal mogelijkheden waarover ikzelf, alsook tal van andere bezoekers aan Kigali, de jongste weken met president Kagame gesproken hebben. Ik heb de indruk dat Rwanda dergelijke boodschappen goed ontvangen heeft, omdat het Rwandese bewind perfect beseft dat de verschrikkelijke gebeurtenissen in Oost-Congo stilaan maar zeker zijn internationale reputatie kunnen aantasten. Op 1 november heb ik in Kigali de Rwandese president, Paul Kagame, ontmoet en ik heb lang met hem gesproken over de crisis in Oost-Congo. Ik heb er bij de president op aangedrongen verder zijn matigende invloed uit te oefenen op het conflict in Oost-Congo, onder meer met het oog op de eerbiediging van het staakt-het-vuren door alle strijdende partijen. Dit was een verwijzing naar zijn tussenkomst bij Nkunda, waarvan België op de hoogte was.

Tijdens het gesprek beaamde president Kagame dat stabiliteit in Oost-Congo van belang is voor de gehele regio. We waren het erover eens dat de verantwoordelijkheid voor vrede en stabiliteit in de eerste plaats bij Congo ligt, dat heeft overigens iedereen gezegd die ter plaatse is geweest. Europees Commissaris Michel heeft zelfs gezegd dat de verantwoordelijkheid voor 95% bij Congo ligt. Indien Congo de voorbije vijf jaar het nodige had gedaan om een leger te hebben dat de primaire taken van een leger uitoefent, namelijk het grondgebied controleren en pacificeren, zou de situatie in Oost-Congo er nu anders uitzien.

Tijdens dit onderhoud kwamen het optreden en het mandaat van de MONUC aan bod. Ik heb gepleit voor een versterking van het mandaat van de MONUC en voor de mogelijkheid voor de MONUC om autonoom op te treden bij operaties tegen rebellengroepen en ongecontroleerde FARDC-troepen die zich misdragen tegen de bevolking.

Tijdens het gesprek heb ik uitdrukkelijk de rol aangekaart die de illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen speelt bij het bestendigen van het conflict. Ik heb bij de president gepeild naar zijn houding ter zake en naar de bereidheid van Rwanda om daar iets aan te doen, onder andere door een betere controle van het vluchtverkeer en de grensovergangen. De president stelde dat iedereen zich schuldig maakt aan illegale exploitatie, wat overigens waar is, maar sloot verdere actie ter zake niet uit, voor zover dit kadert in regionale mechanismen, zoals het Tripartite Plus-mechanisme dat ondersteund wordt door de VS. Ik heb ook gepleit voor een rol voor de MONUC op dat vlak.

Ten slotte heb ik de problematiek van de terugkeer van de FDLR-militieleden naar Rwanda bij de president ter sprake gebracht en Rwanda aangemoedigd duidelijke signalen te sturen met het oog op de terugkeer van de FDLR-militieleden naar Rwanda.

De komende weken ga ik trouwens naar New York om met de leden van de VN-Veiligheidsraad te bespreken op welke wijze het mandaat van de MONUC kan worden aangepast zodat effectief iets gedaan wordt aan de exploitatie van de mijnen. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat, mocht men erin slagen de illegale exploitatie in belangrijk mate te verminderen, dat zeker een invloed zou hebben op wat zich in Oost-Congo afspeelt. Ik denk dat sommigen iets te gemakkelijk zeggen dat dit niet kan. Het is natuurlijk niet eenvoudig, maar ik kan niet geloven dat men bepaalde plaatsen niet zou kunnen beveiligen, dat men de bestaande grensovergangen langs Congolese kant niet zou kunnen afgrendelen.

Men kan natuurlijk niet alle kleine illegale vliegveldjes uitschakelen, maar voor zover de politieke wil bestaat om dat wel te doen, kan dat belangrijke resultaten opleveren. Ik heb de indruk dat die politieke wil groeit en ik zal mij in de komende weken inzetten opdat daaraan iets wordt gedaan. In de mate dat de MONUC daar in Congo aan werkt, zal het gemakkelijker zijn om Rwanda op dat punt te responsabiliseren en hen te overtuigen om, net zoals de andere buurlanden, zoals Uganda, mee te werken om de illegale stromen onder controle te krijgen.

Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - Ik dank de minister voor het uitgebreide antwoord. Af en toe overkomt het mij dus blijkbaar een verstandige vraag te stellen.

De EU-ministers van Buitenlandse Zaken hebben op hun vergadering hun bezorgdheid geuit, maar daar blijft het ook bij. Als ik de minister hoor zeggen dat 1 200 Gurkhaelitesoldaten zich bij de MONUC komen vervoegen, klinkt mij dat niet geruststellend in de oren. De Europese Unie mag zich niet achter die toezegging verschuilen om zelf geen soldaten te sturen.

De minister zei dat de EU-landen `overstresst' zijn door de participatie aan operaties in verschillende landen. Ik, en de minister wellicht ook, zou wel eens aan de honderdduizenden vluchtelingen in Noord-Kivu willen vragen wat stress voor hen betekent.

Het feit dat Angolezen nu ook Congo te hulp schieten, is evenmin geruststellend. Ik vrees dat we op die manier dicht bij de logica van de eerste Afrikaanse oorlog komen. Het gevaar is groot dat het conflict uitdijt in de regio.

De minister zegt dat we niet zeker kunnen zeggen dat Nkunda door Rwanda wordt gesteund. Als Joseph Mutaboba, de speciale gezant van Kagame voor het gebied van de Grote Meren, dat zelf erkent en als ook Alan Doss een opmerking in die richting maakt, wie ben ik dan om aan hun woorden te twijfelen.

De minister zegt dat Rwanda kan meewerken aan een aantal mogelijkheden om knopen te ontwarren en dat zijn gesprek met Kagame ook in die richting is verlopen. Ik vraag mij toch af welk voordeel Rwanda daarbij kan hebben. Welk voordeel heeft Rwanda bij het aan banden leggen van de illegale exploitatie, ander dan menslievendheid en mededogen met het lot van honderdduizenden vluchtelingen? Ik ben niet zo naïef dat ik van Kagame verwacht dat hij zich door die gevoelens laat leiden.

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Het voordeel dat hij daarbij kan hebben is dat er geen oorlog meer zou zijn. Rwanda heeft nu inderdaad een deel van Kivu in zijn greep, maar moet daar oorlog voor voeren en zich constant aan militaire operaties wagen. Rwanda wil meer ruimte. De heuvels worden daar in stukjes van 100 of 200 vierkante meter bewerkt. Mensen moeten uren stappen om hun lapje grond te bereiken. Dat zou ook in een genormaliseerde omgeving kunnen gebeuren. Daarom hebben we er vanuit België altijd voor gepleit dat de Communauté économique des Pays des Grands Lacs (CEPGL) tussen Burundi, Congo en Rwanda haar werk zou doen. De exploitatie binnen een normaal kader zou dan mogelijk zijn. Dat is volgens mij het voordeel van een vredessituatie.

Mondelinge vraag van mevrouw Elke Tindemans aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de vredesmars in Colombia» (nr. 4-462)

Mevrouw Elke Tindemans (CD&V). - Op 10 november is op initiatief van de mensenrechtenorganisatie MINGA vanuit Cali een voettocht van duizenden indianen en vertegenwoordigers van sociale organisaties naar Bogotá vertrokken. Met die vreedzame mars van meer dan 500 km wensen de deelnemers de Colombiaanse president ter verantwoording te roepen voor de voortdurende mensenrechtenschendingen. Anders dan in andere landen en continenten, besteden de media hieraan geen aandacht meer. Een eerste aanzet tot de mars werd gegeven met een vreedzame betoging in Cali op 12 oktober die door de politie brutaal werd uiteengeslagen.

Het sociaal protest wil vooral de moeilijke positie van de inheemse bevolking aankaarten. Onder president Uribe is hun toestand nog verslechterd: circa 1 244 indianen werden vermoord door paramilitaire groeperingen of door de guerrilla van de FARC of de ELN. Bovendien werden enkele tienduizenden indianen met geweld van hun grond verdreven voor grootschalige ontwikkelingsprojecten.

Rekening houdend met de repressieve reactie van de overheid tegenover sociaal protest, wat toch een mensenrecht is dat in elke grondwet verankerd is, had ik graag geweten of onze regering, naar analogie met de Europese Unie, erop toeziet dat de mars op een vreedzame wijze kan verlopen? Welke stappen heeft de minister dienaangaande reeds gedaan?

Is het probleem van de Colombiaanse mensenrechtenschendingen recent op de Europese agenda gekomen?

In het verleden heeft de VN-Veiligheidsraad erop gewezen dat burgers steeds meer bewuste doelwitten worden in gewapende conflicten. Toen werd onder andere Colombia met de vinger gewezen wegens het gebrek aan respect voor het menselijk leven en voor de menselijke waarden. Heeft België als lid van de VN-Veiligheidsraad, dit probleem opnieuw aangekaart? Zo ja, wat was de conclusie?

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Schendingen van de mensenrechten zijn helaas nog een dagelijks thema in de Colombiaanse maatschappij, ondanks de vooruitgang die de afgelopen jaren werd geboekt. De Belgische Ambassade te Bogotá krijgt de opdracht de problematiek van de positie van de verschillende inheemse en Afro-Colombiaanse volkeren nauwgezet op te volgen. De ambassade woonde onlangs nog een vergadering bij van Human Rights Watch en zal suggesties en aanbevelingen doen naar aanleiding van de VN-Mensenrechtenraad over Colombia die op 10 december zal plaatsvinden.

Ik betreur ten zeerste dat bij de recente vredesmars van eind oktober drie doden en verschillende gewonden vielen na gewelddadige confrontaties met de ordestrijdkrachten die trachtten de opgeworpen wegblokkades te verwijderen.

Vorige week werd de voorzitter van de Colombiaanse koepelorganisatie voor inheemse volkeren (ONIC) en de Belgische coördinatie voor Colombia die bestaat uit verschillende ngo's, ontvangen door mijn diensten. Tijdens dit onderhoud werd ingegaan op de situatie van de inheemse volkeren en de vredesmarsen. Het verloop van de vredesmars wordt nauwgezet gevolgd door onze ambassade te Bogotá. Zelf zal ik op 21 november een persoonlijk onderhoud hebben met de Colombiaanse vicepresident Santos over de mensenrechtentoestand in Colombia.

Er worden verschillende projecten gefinancierd door het budget van de dienst Conflictpreventie en Vredesopbouw voor een bedrag van 76 000 euro dit jaar. Bovendien verleent België steun aan het Basket Fund van UNDP voor het verbeteren van justitie en de strijd tegen de straffeloosheid in Colombia.

De EU treedt op zeer regelmatige basis in dialoog met de Colombiaanse autoriteiten over de mensenrechten. Zo heeft de EU bijvoorbeeld de afgelopen maanden demarches ondernomen aangaande de mensenrechtenverdedigers en vond een onderhoud plaats tussen de EU-trojka en de Colombiaanse vicepresident Santos.

Tot op vandaag is de Colombiaanse regering erin geslaagd om het dossier-Colombia formeel buiten de agenda van de Veiligheidsraad te houden. Het lot van burgerslachtoffers in Colombia kan dan ook enkel indirect worden aangekaart in de Veiligheidsraad. België is tijdens zijn Veiligheidsraadlidmaatschap zoals bekend erg actief geweest rond de problematiek van burgers en kinderen in gewapende conflicten. Via druk vanuit de Veiligheidsraadwerkgroep over Kinderen en Gewapende Conflicten, heeft de Colombiaanse regering uiteindelijk ingestemd met samenwerking met het door Veiligheidsraadsresolutie 1612 opgezette monitoring- en rapporteringsmechanisme.

Dat is een belangrijke doorbraak. Hierdoor zal de Veiligheidsraadwerkgroep begin volgend jaar voor het eerst over een specifiek Colombiarapport kunnen beschikken om daaruit een aantal operationele conclusies te trekken met betrekking tot de Colombiaanse regering en rebellen.

Mevrouw Elke Tindemans (CD&V). - Het verheugt me dat de schendingen van de mensenrechten in Colombia op de agenda blijven staan. Het is belangrijk dat de Colombiaanse bevolking weet dat ze niet alleen staat in haar strijd, maar dat de internationale gemeenschap aan haar zijde staat.

Het is een goede zaak dat de internationale gemeenschap middelen vrijmaakt voor Colombia, alleen is het de vraag of die middelen bij de juiste mensen terechtkomen. Het is alom bekend dat de Colombiaanse regering niet altijd juiste informatie verstrekt, omdat de schendingen zacht gezegd met haar medeweten gebeuren, om niet te zeggen dat ze medeverantwoordelijk is.

De verenigingen die de vredesmars organiseren worden grotendeels monddood gemaakt; hun vertegenwoordigers krijgen soms zelfs geen toestemming om naar het buitenland te reizen.

Het verheugt me dat minister De Gucht op 21 november een onderhoud heeft. Ik hoop dat we van dat gesprek een verslag kunnen krijgen.

Mondelinge vraag van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het geneesmiddelenverbruik in Wallonië» (nr. 4-445)

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - In De Standaard van 6 november 2008 las ik dat Vlamingen op jaarbasis gemiddeld zes doosjes medicatie minder aanschaffen dan wel innemen dan hun Waalse buren. Voor Vlaanderen gaat het om gemiddeld 28 doosjes per jaar en voor Wallonië 34 doosjes, dat wil zeggen 20% meer.

Die cijfers werden aan het vakblad De Huisarts doorgegeven via de gespecialiseerde firma IMS. Die firma baseerde zich op gegevens van de officina-apothekers. De Belg schaft gemiddeld 30 doosjes geneesmiddelen aan, wat neerkomt op een totaalverbruik van 300 miljoen doosjes. Dat zou overeenstemmen met een bedrag van 5 miljoen euro.

De provincies Limburg en Antwerpen verbruiken het minst. De inwoners van die provincies verbruiken jaarlijks maar voor 433 euro aan geneesmiddelen. In Brussel ligt het jaarverbruik op 564 euro. Misschien is dat omdat het dichtbevolkt is of meer apothekers telt; ook de aanwezigheid van pendelaars kan een factor zijn.

Dan volgen de provincies Namen, Henegouwen en Luik met een verbruik van 525 euro per jaar. Niettegenstaande Luxemburg en Waals-Brabant het minst bevolkt zijn, verbruiken ze toch voor 500 euro per jaar.

Ik zou van de minister graag vernemen wat ze in dit verband wil ondernemen met het oog op besparingen en of ze enig zicht heeft op de gegevens van de ziekenhuisapotheken.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ook ik heb kennis genomen van de gegevens die De Huisarts heeft gepubliceerd over het geneesmiddelenverbruik in België.

Uit betrouwbare bron, namelijk volgens de gegevens van Farmanet, kan ik bevestigen dat het aantal terugbetaalde verpakkingen per inwoner als volgt is: 8,4 per inwoner voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 9,4 voor Vlaanderen en 11 voor Wallonië. Dit bevestigt dus de aangehaalde cijfers.

Verder vestig ik er de aandacht op dat in totaal 8% van de terugbetaalde verpakkingen gebruikt worden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 37% in Wallonië en 55% in Vlaanderen.

Een diepgaandere analyse van de verdeling per arrondissement, van de prevalentie van de pathologieën of van het verbruik per therapeutische klasse levert evenwel tegengestelde resultaten. In werkelijkheid verklaren demografische of sociale factoren de verschillen grotendeels.

Inzake mijn beleid betreffende het goed gebruik van de geneesmiddelen, herinner ik eraan dat het RIZIV tweemaal per jaar een consensusvergadering organiseert over het rationele gebruik van geneesmiddelen in specifieke omstandigheden. Een praktische samenvatting van dat rapport wordt aan alle artsen en apothekers medegedeeld.

Voor de geneesmiddelen vermeld in hoofdstuk II en IV van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten worden ook aanbevelingen opgesteld die aan alle voorschrijvers via alle mogelijke communicatiekanalen worden meegedeeld.

Vanzelfsprekend blijft het rationele gebruik van geneesmiddelen een van mijn belangrijkste doelstellingen.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Voor de ziekenhuisapotheken geeft de minister geen cijfers. Kan Farmanet daarover geen gegevens verstrekken?

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Defraigne aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetalingsmodaliteiten van ivf» (nr. 4-457)

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Het koninklijk besluit van 25 april 2002 zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 4 juni 2003, preciseert dat per cyclus een forfaitair bedrag van 1 182 euro wordt toegekend, met een maximum van zes cycli per vrouw.

Onder cyclus wordt verstaan het geheel van laboratoriumactiviteiten van reproductieve geneeskunde, waaronder personeel, apparatuur, materiaal en indirecte kosten.

Uw voorganger, de heer Demotte, had aangekondigd dat de terugbetaling van ivf door de sociale zekerheid zou worden uitgebreid tot zes cyclussen, niet per vrouw, maar per kind. Die nuance is zeer belangrijk, want na iedere geboorte wordt de teller dan terug op nul gezet. Ter herinnering, sinds 2004 worden jaarlijks 12 000 ivf-cycli geregistreerd! Bovendien heeft een koppel op zes een fertiliteitsprobleem.

De aankondiging van die belangrijke wijziging heeft iedereen tevreden gestemd, maar ze werd nooit uitgevoerd. Het koninklijk besluit van 6 oktober bewijst dat; het voert de terugbetaling in voor de behandeling van vrouwelijke infertiliteit op grond van de definitie van een volledige cyclus zoals opgenomen in bovenvernoemd koninklijk besluit van 25 april 2002.

Waarom een stap achteruit?

Steunde u het initiatief van de heer Demotte niet? Of bestaan hiervoor budgettaire redenen?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik zal het voorbereide antwoord niet lezen. Sinds mijn aantreden heeft immers nooit iemand me verzocht om de financieringswijze te wijzigen in de zin die mevrouw Defraigne voorstaat, ook al valt het misschien aan te bevelen bij de terugbetaling van ivf zes cycli per kind en niet per vrouw in overweging nemen.

Het College van geneesheren voor het zorgprogramma `reproductieve geneeskunde' is het centrale orgaan ter zake. Volgens het college worden vrouwen gemiddeld na drie cycli zwanger; het welslagen van de behandeling hangt af van de leeftijd van de patiënt en van de oorzaken van de onvruchtbaarheid. Het besluit dat de helft van de vrouwen nog cycli overhouden, zodat ze, als ze dat wensen, nogmaals een beroep kunnen doen op medisch begeleide voortplanting.

De kinderwens vind ik zeer belangrijk. Als wijzigingen noodzakelijk zijn, sta ik daarvoor volledig open. Van mijn kant heb ik rond dat onderwerp nooit geprobeerd de aandacht te trekken door in de media beloften te doen.

Ingevolge de vraag van mevrouw Defraigne zal ik bij het College van geneesheren informeren naar de stand van zaken en ik zal vraagstelster inlichten over de follow-up.

Christine Defraigne (MR). - Ik ken de inhoud van het voorbereide antwoord niet, maar kan het wel raden.

Het antwoord van de minister stemt me tevreden. Men moet inderdaad natrekken of drie cycli gemiddeld wel volstaan; we weten dat geneeskunde niet veel meer is dan statistiek.

Natuurlijk blijven alle vrouwen voor wie de zes terugbetaalde cycli niet volstaan, in de kou staan. Het ware goed, mocht het mediabericht van de heer Demotte concrete vorm krijgen.

Ik zal dat dossier aandachtig blijven volgen.

Mondelinge vraag van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de verhoging van het gebruik van antidepressiva» (nr. 4-467)

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Blijkbaar worden we steeds ongelukkiger en fatalistischer. Er was deze week in de pers veel te doen over het stijgende verbruik van antidepressiva. Volgens een studie van de Christelijke Mutualiteiten slikken we te veel. Collega Boydens, ziekenfondsarts, schilderde de huisartsen daarbij af als incompetente voorschrijvers. Dit oncollegiale verwijt zal nog een staartje krijgen, daar ben ik zeker van. Benieuwd hoe de Orde ermee zal omgaan.

De grond van de zaak is dat huisartsen vragende partij zijn voor een betere toegankelijkheid en een betere terugbetaling van psychotherapie als partieel alternatief voor het grote verbruik van antidepressiva. De Vlaamse Vereniging voor Klinisch Psychologen noemt dit trouwens een stap in de goede richting, maar vindt dat we nog verder kunnen en moeten gaan. Onderzoek geeft immers aan dat bij ernstige depressies een combinatie van `pillen en praten' de beste resultaten geeft. Bij lichtere depressies volstaat vaak een vorm van psychotherapie.

Kortom, eigenlijk weten huisartsen en klinisch psychologen elkaar zeer goed te vinden, maar om de gepaste psychotherapie te beoefenen, is het stellen van een diagnose noodzakelijk. En net hier wringt hem de schoen. De drang om psychotherapie te bedrijven en problemen op te lossen is blijkbaar zo groot, dat men de fase van de diagnose liever overslaat en meteen tot de actie overgaat. Daarmee stevenen we af op een overconsumptie in de psychotherapie en wordt het probleem gewoon verschoven in de plaats van aangepakt. Nochtans is er, zeker in Vlaanderen, een gedegen opleiding tot klinisch psycholoog. De nodige expertise is dus voorhanden.

Om het probleem adequaat te kunnen oplossen, is een erkenning van de betrokken beroepscategorieën nodig. Psychodiagnostiek is een materie van verschillende beroepsgroepen: klinisch psychologen, seksuologen en orthopedagogen. Deze groepen zijn niet wettelijk erkend als gezondheidszorgberoepen. Indien ze erkend worden, moeten ze door hun competenties in staat worden geacht om, samen met huisartsen en psychiaters, de psychotherapie naar een hoger niveau te tillen. Dit is een horizontale visie op gezondheidszorg, een visie ook van multidisciplinaire samenwerking. Het is echter verre van een realiteit.

Hoe komt het dat klinisch psychologen nog niet erkend zijn als officieel gezondheidszorgberoep?

Zal de minister in de nabije toekomst een initiatief nemen om tot deze erkenning te komen? Wat met andere voorlopig niet-erkende gezondheidsberoepen?

Wil de minister een vorm van nomenclatuur uitwerken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?

Ziet de minister het nut in van een erkenning of betwist ze het? Erkenning zou nochtans leiden tot een hogere kwaliteit, minder financiële lasten voor de patiënt, ja zelfs tot ondersteuning van het kankerplan van de minister, want niet zelden hebben kankerpatiënten nood aan adequate psychotherapie.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Momenteel bestudeer ik inderdaad de problematiek van de erkenning van de titel van `psycholoog' en `psychotherapeut'. Ik overweeg trouwens een meer uitgebreide denkoefening over dit onderwerp, onder meer met de ambitie de plaats van de beroepen van de geestelijke gezondheidszorg in het geheel van de gezondheidszorgberoepen te definiëren. Dat is niet eenvoudig als ook de hiërarchische indeling van de verstrekkingen moet worden bepaald.

Zoals u weet is de titel van psycholoog nu beschermd door een wet van 8 november 1993. Aangezien heel wat psychologen verbonden zijn aan ziekenhuizen en ziekenhuiscentra en het belangrijk is om niet zomaar, zonder psychologische begeleiding, antidepressiva te verstrekken - of welk ander geneesmiddel in het kader van de geestelijke gezondheid dan ook - is het van essentieel belang te bestuderen of de titel van klinisch psycholoog op het niveau van de volksgezondheid kan worden erkend. Het spreekt voor zich dat de problematiek van de nomenclatuur in dit kader zal worden aangepakt.

Een rationeel gebruik van geneesmiddelen, samen met een correcte psychomedische begeleiding, zoals psychologische ondersteuning, blijft één van mijn meest belangrijke doelstellingen. De problematiek van depressie moet niet alleen gezien worden in termen van genezing, maar er moet een maatschappelijk debat worden gevoerd over deze problematiek.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik ben blij dat de minister de intentie heeft de zaken aan te pakken. Kan ze daar een concrete timing voor geven? De consultaties van klinisch psychologen worden nu af en toe in de aanvullende verzekering door het ziekenfonds terugbetaald. De terugbetaling is echter zeer beperkt en gebonden aan bepaalde leeftijdsgrenzen. Er zou dus snel werk moeten worden gemaakt van de erkenning van de psycholoog met daaraan gekoppeld een nomenclatuur.

Ik ben ervan overtuigd dat men in Vlaanderen snel een consensus zal bereiken. Er zijn verschillende scholen in de psychologie. De visie in Franstalig België is helaas anders dan in Vlaanderen. Dat mag de minister er evenwel niet van weerhouden de titel te erkennen gekoppeld aan de nomenclatuur.

Ik kreeg echter vooral graag een antwoord op mijn vraag inzake de timing.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik heb nog geen concrete timing.

Mondelinge vraag van de heer Richard Fournaux aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over «de problemen in de gevangenis van Andenne» (nr. 4-452)

De voorzitter. - Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven antwoordt.

De heer Richard Fournaux (MR). - De problemen in de Belgische gevangenissen kwamen reeds dikwijls ter sprake, zowel in de Kamer als in de Senaat, zowel in plenaire vergadering als in commissie, en onlangs nog toen het Internationaal Observatorium zijn rapport heeft neergelegd met onrustwekkende besluiten over de toestand in sommige gevangenissen, meer bepaald in die van Andenne.

Het personeel van de strafinrichting van Andenne heeft blijkbaar met zo'n grote werkoverlast te kampen dat het niet langer kan instaan voor de overbrenging van gevangenen naar kamers, hoven en rechtbanken.

Onlangs konden sommige gedetineerden de zitting waarop ze gevonnist werden, niet bijwonen enkel en alleen omdat het personeel van de strafinrichting met werkoverlast had te kampen, zoals in openbare zitting voor de correctionele rechtbank van Dinant werd meegedeeld.

Bovendien zouden vertrouwelijke brieven van advocaten niet tijdig aan de gedetineerden worden besteld. Sommige dossiers kunnen niet binnen een redelijke termijn worden behandeld, met alle gevolgen van dien voor de uitspraak van de vonnissen.

Die toestand is uiteraard in strijd met de rechten van de verdediging en met het recht op een billijk proces, zoals gevestigd in artikel 6 van het EVRM.

Kunt u me bevestigen dat het gevangenispersoneel van Andenne met werkoverlast te kampen heeft?

Hoe denkt u die toestand in de toekomst te verhelpen?

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. - Ik lees het antwoord van de minister.

De werkoverlast bij het gevangenispersoneel is niet de oorzaak van de problemen bij de overbrenging van gedetineerden naar de zittingen van hoven en rechtbanken. Het probleem ligt eerder bij de politie en bij het veiligheidskorps die niet alle verschillende gelijktijdige overbrengingen aankunnen. We kunnen hun echter niet aanwrijven dat ze overbrengingen voor verschijning weigeren, want de lokale politie en de diensten van de strafinrichtingen werken uitstekend samen.

In gelijk welke instelling valt het voor dat een brief van een advocaat per ongeluk wordt geopend. In dat geval maakt de verantwoordelijke dienst daarvan melding op de enveloppe. Nochtans gebeurt dat uiterst zelden. Er rijst geen probleem bij de postverdeling.

Precies met het oog op de wachttijden voor advocaten worden in de gevangenis van Andenne een voldoende groot aantal spreekkamers aan de advocaten voorbehouden. Hoe dan ook zal ik de gewestelijke directie verzoeken na te gaan of op dat niveau problemen rijzen, en eventueel de noodzakelijke maatregelen te nemen.

In geval van tuchtprocedures kan het gebeuren dat een advocaat met zijn cliënt in de spreekkamer voor advocaten geduld moet oefenen tot de gevangenisdirecteur opdaagt. Ook een dergelijke situatie is uiterst zeldzaam.

Bij verhoren voor strafuitvoeringsrechtbanken gebeurt het daarentegen vrij vaak dat advocaten lang moeten wachten omdat hun cliënt die onder elektronisch toezicht staat, soms zelf te laat is.

De heer Richard Fournaux (MR). - Ik verzoek de minister van Justitie me, zodra het onderzoek rond is, op de hoogte te brengen van de resultaten. Wanneer men een gevangene belet op een terechtzitting te verschijnen, dan komt de naleving van bepaalde procedures in het gedrang. Een en ander moet mijns inziens grondig worden onderzocht.

Mondelinge vraag van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over «het elektronisch toezicht en de uitvoering van gevangenisstraffen tot drie jaar» (nr. 4-453)

De voorzitter. - Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, antwoordt.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Op 24 april 2008 antwoordde de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, Carl Devlies, in naam van de minister van Justitie op een vraag van senator Van Parys dat de wachttijd voor het elektronisch toezicht mogelijk tot acht maanden oploopt. Er werd tevens aangekondigd dat een regeling zou worden uitgewerkt waardoor gevangenisstraffen tot drie jaar binnen een maand na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak, ten uitvoer zullen worden gelegd.

Naar aanleiding van een discussie in de commissie voor de Justitie van twee weken geleden heb ik contact opgenomen met mensen op het terrein. Ze hebben me gemeld dat de problemen nog bestaan. Ik heb dan ook de volgende vragen.

Op 22 april 2008 heeft de minister geantwoord dat 995 veroordeelden op een enquête, een beslissing tot toekenning of een plaatsing onder elektronisch toezicht wachtten. Hoeveel zijn er dat nu?

In welke justitiehuizen zijn er op dit moment wachtlijsten voor het verkrijgen van een enkelband? In april vermeldde de minister de justitiehuizen van Antwerpen en Dendermonde. Zijn er wachtlijsten bijgekomen in andere justitiehuizen of is de situatie verbeterd?

Hoeveel extra medewerkers is de minister van plan in te schakelen in de verschillende justitiehuizen voor de begeleiding van veroordeelden met een enkelband? Op welke justitiehuizen spitst de minister zich vooral toe? Worden vacatures voor justitieassistenten snel gevuld? Zijn er reeds justitieassistenten in dienst genomen, zoals werd aangekondigd bij de bespreking van de beleidsnota in het voorjaar in de Kamer?

Werd de instructie van de directeur-generaal EPI van 11 december 2007, waarin de opdracht werd gegeven gevangenisstraffen tot drie jaar niet meer uit te voeren, inmiddels aangepast? Wat is de instructie nu? Worden alle gevangenisstraffen uitgevoerd of is er een andere limiet waaronder gevangenisstraffen niet worden uitgevoerd?

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. - Ik lees het antwoord van minister Vandeurzen.

Mevrouw Taelman zegt dat ik had toegezegd een regeling te treffen zodat binnen een maand na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak de tenuitvoerlegging zou volgen, maar in mijn antwoord stond dat de tenuitvoerlegging van de straf binnen een maand zou worden opgestart. De toepassing van de maatregel van het elektronische toezicht binnen een maand is nagenoeg onmogelijk, zeker omdat ik ondertussen de regelgeving liet aanpassen. Voor alle veroordeelden stelde ik een voorafgaande maatschappelijke enquête verplicht, zodat de gevangenisdirecteur die beslist of een persoon, veroordeeld tot één of meer vrijheidstraffen van drie jaar of minder, zijn straf al dan niet onder elektronisch toezicht kan uitzitten, met kennis van zaken een beslissing kan nemen en geïndividualiseerde voorwaarden kan opleggen. Ik stelde voorop dat de maatschappelijke enquête binnen een maand dient afgewerkt te zijn. Daarnaast heeft de directeur van de gevangenis veertien dagen tijd om een beslissing te nemen. Aansluitend zal de mobiele equipe de plaatsing plannen.

Ondertussen zijn de wachttijden en de wachtlijsten voor de toepassing van het elektronische toezicht langer geworden. Vandaag zijn er 1550 veroordeelden in strafonderbreking, ofwel in afwachting van een maatschappelijke enquête, ofwel in afwachting van een beslissing van een gevangenisdirecteur, ofwel in afwachting van een plaatsing onder elektronisch toezicht.

Er zijn wachtlijsten in Antwerpen, Brugge, Dendermonde, Hasselt en Tongeren. Oudenaarde en Turnhout hebben een beperkte wachtlijst.

De justitiehuizen van Dendermonde, Antwerpen, Brugge en Tongeren zullen bij de werving prioritair iemand inzetten voor het elektronisch toezicht. Hasselt zal in de mate van het mogelijke een bijkomende deeltijdse justitieassistent inzetten voor het elektronische toezicht.

De nieuwe justitieassistenten zijn opgeroepen. Sommigen hebben al contact opgenomen met het justitiehuis en zullen starten zodra het ministerieel besluit van de benoeming ondertekend is.

Een aantal van hen moet een ander werk opzeggen en kan dus pas later starten. De opengestelde plaatsen worden ingevuld.

Op 11 december 2007 werden dus geen instructies gegeven om straffen tot drie jaar niet meer uit te voeren. Volgens versoepelde instructies kunnen gevangenisdirecteurs veroordeelden die zich niet spontaan aanmelden voor strafuitvoering, maar door de politie worden opgepakt en overgebracht naar de gevangenis, alsnog strafonderbreking toekennen in afwachting van elektronisch toezicht.

Parallel met de gewijzigde regelgeving voor veroordeelden tot vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar, werd ook de regelgeving voor veroordeelden tot vrijheidsstraffen tot drie jaar of minder aangepast. Dat gebeurde bij ministeriële rondzendbrief van 25 juli 2008 na samenspraak met de betrokken administraties. De nieuwe circulaire is inmiddels van kracht. Veroordeelden voor feiten van seksueel misbruik op grond van de artikelen 372 tot 388 en personen die onrechtmatig in België verblijven, zijn sowieso uitgesloten van strafonderbreking. Ze kunnen wel een verzoek tot elektronisch toezicht aanvragen, maar dan vanuit de gevangenis.

Behalve op grond van die twee criteria kan de gevangenisdirecteur veroordeelden ook van strafonderbreking uitsluiten als ze geen vaste verblijfplaats hebben, als ze niet in hun onderhoud kunnen voorzien, als er voor hen een ernstig risico bestaat dat ze zich aan de strafuitvoering onttrekken of als tegen hen een ernstige tegenaanwijzing bestaat.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik dank minister Vervotte voor de lezing van het antwoord namens haar collega van Justitie, die ik dus spijtig genoeg niet persoonlijk kan ondervragen.

Het is nu wel duidelijk dat de commissie voor de Justitie de discussie over het elektronisch toezicht dringend moet aanvatten. Op 22 april 2008 waren 995 veroordeelden in strafonderbreking terwijl ze wachtten op elektronisch toezicht; vandaag zijn er dat 1550. De toestand verbetert niet, hij wordt alleen maar dramatischer. Wellicht moeten we een loskoppeling van controle en begeleiding overwegen. De controle moet worden weggehaald bij de justitiehuizen.

Mondelinge vraag van de heer Jean-Paul Procureur aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over «de jeugdprostitutie op het internet» (nr. 4-460)

De voorzitter. - Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, antwoordt.

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - Zoals iedereen weet is het internet vooral bij jongeren een zeer verbreid communicatiemiddel. Het internet wordt overigens overspoeld door allerhande blogs.

De Child Focusstudie `Op het scherp van het net. Een verkennende studie over jongeren, internet en betaalseks' is in dat opzicht verontrustend. Ze brengt aan het licht dat steeds meer jongeren zich door volwassenen laten betalen voor seksuele activiteiten op het internet: meestal een striptease in ruil voor belwaarde op hun gsm.

De studie toont aan dat het internet de drempel naar jeugdprostitutie verlaagt. Volwassenen buiten minderjarigen, maar ook kinderen en pubers, die zich bewust of onbewust voor seksuele diensten laten betalen, seksueel uit. Bovendien blijkt dat de betrokken minderjarigen die praktijken zelden beschouwen als betaalseks of prostitutie.

In het Parlement van de Franse Gemeenschap heb ik gisteren de minister van Media en Cultuur gevraagd wat er dient te gebeuren om die ontsporing via mediaopvoeding te bestrijden. Moet ook de federale overheid niet haar steentje bijdragen, bijvoorbeeld via de cel computercriminaliteit. Speelt die cel al een rol in de bestrijding van jongerenprostitutie op het internet?

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. - Ik lees het antwoord van de minister.

De onderzoeksafdeling internet, die vaak de cel computercriminaliteit van de Federal Computer Crime Unit, de FCCU, wordt genoemd, werkt samen met Child Focus aan de organisatie van preventieve trainingen voor kinderen, ouders en onderwijzers. Bovendien onderzoekt ze de signalementen die het contactpunt met de burgers haar doorspeelt.

De FCCU is tevens verantwoordelijk voor het internetcontactpunt van de regering www.ecops.be dat ook signalementen doorgeeft. In geval van een positief signalement wordt een onderzoek gevoerd en een verslag opgesteld voor de gerechtelijke en politiële overheden in binnen- en buitenland.

De FCCU werkt overigens nauw samen met de gedecentraliseerde politiediensten en met de centrale dienst mensenhandel en ondersteunt die diensten zo nodig technisch en operationeel.

Internet en informatietechnologie zijn van wezenlijk belang, zowel voor de bevolking die ze kan gebruiken voor opleiding en preventie, als voor de politiemacht en de gerechtelijke overheid. De politie alleen kan misbruik van het net niet beletten. Samen met onze buitenlandse partners dienen we de preventieve reflex bij gebruikers te versterken.

Verschillende wetsontwerpen strekken ertoe het juridische kader aan die nieuwe technologieën en aan het internet aan te passen en worden binnenkort aan het Parlement voorgelegd. We zouden de methode willen vinden om inhoudelijk illegale websites die ondergebracht zijn bij vennootschappen in het buitenland, gemakkelijker te blokkeren.

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - Ik ben me terdege bewust dat noch de politie, noch enige andere instelling, al wat misloopt op het internet kan blokkeren. Toch dank ik de minister voor haar antwoord over de activiteiten die de cel computercriminaliteit kan ontplooien.

Mondelinge vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over «discreet bevallen en wiegenmoord» (nr. 4-463)

De voorzitter. - Aangezien mevrouw Temmerman, die hier aanwezig is, niet in de mogelijkheid is haar vraag te stellen, zal de tekst worden gelezen door mevrouw Vanlerberghe.

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, antwoordt.

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a+Vl.Pro). - De voorbije dagen werden we via de media opnieuw geconfronteerd met een dramatisch afgelopen bevalling van een jonge moeder die haar dode boreling verstopte in een Chirolokaal. Een tijd geleden was er het even dramatische geval van een jonge moeder in Oostende die haar pasgeboren kind in een zak in de kelder verstopte. De problematiek van de zogenaamde `wiegenmoord' is niet nieuw.

Het Parlement suggereert al een tijd een oplossing voor een deel van de problematiek: het juridisch mogelijk maken van discreet bevallen. De sp.a-fractie diende hierover vorige legislatuur reeds een wetsvoorstel in bij de Kamer. Mijn sp.a-collega Guy Swennen en MR-collega Monfils dienden hun respectieve voorstellen van de vorige legislatuur opnieuw deze legislatuur in bij de Senaat. De collega's van Open Vld dienden een soortgelijk voorstel in bij de Kamer en de voorbije dagen hebben ook collega's senatoren van CD&V zich bij het pleidooi voor discreet bevallen aangesloten. Sommige wetsvoorstellen liggen dus al jaren te wachten op behandeling. Is het nu niet de hoogste tijd om daaraan echt wat te doen?

De discussie rond discreet bevallen en de, gelukkig zeer zeldzame, dramatische gevallen waarbij moeders hun kind in alle eenzaamheid ter wereld brengen en het vervolgens voor dood achterlaten, vormen niet eenzelfde problematiek.

Discreet bevallen biedt een juridisch antwoord op een lacune in het familierecht, namelijk adoptie, terwijl wanhoopsdaden van jonge moeders die eenzaam en zonder medische begeleiding een kind ter wereld brengen veeleer te maken hebben met tal van problemen thuis, de onbeschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen, de responsabilisering van jonge ouders, de problematiek van tienerzwangerschappen, de bewustmaking van hulpverleners en omgeving, enzovoort. Gerechtspsychiater Chris Dillen verduidelijkt vandaag in De Standaard: `Vrouwen die discreet en anoniem bevallen hebben hun zwangerschap voor zichzelf aanvaard en ze hebben de klik gemaakt om de baby ook ter wereld te brengen. Vrouwen die wiegenmoord plegen, willen niet zwanger zijn. Ze willen niet bevallen en ze willen geen adoptie'.

Als we daar in het Parlement een sereen debat willen over voeren, lijkt het mij nodig vooraf na te gaan of de FOD Justitie beschikt over wetenschappelijke studies en op z'n minst over cijfers over doodgeboren en achtergelaten borelingen.

Beschikt de minister over cijfers voor de voorbije 10 jaar die aantonen of we al dan niet te maken hebben met een trend inzake doodgeboren en achtergelaten kinderen? Beschikken justitie en de politiediensten over een registratiemethode ter zake?

Hoe staat de minister tegenover het concept van discreet bevallen en wat plant hij om dit wettelijk mogelijk te maken?

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. - Ik lees het antwoord van minister Vandeurzen.

Rekening houdend met de korte tijdspanne die ik had om te antwoorden, kan ik alleen maar de cijfers geven die bij de politie bekend zijn en niet de cijfers van het College van procureurs-generaal. Er waren zeven gevallen in 2000, zeven in 2001, twaalf in 2002, twaalf in 2003, elf in 2004, acht in 2005, veertien in 2006 en elf in 2007.

De problematiek van het discreet bevallen en de wiegenmoord is buitengewoon delicaat en vereist een belangrijk ethisch debat.

Ik deel de visie van mevrouw Temmerman dat het familierecht in België geen juridisch antwoord biedt voor de vrouwen die in alle discretie of anonimiteit wensen te bevallen.

Ik ben ervan overtuigd dat wij voor deze wanhopige situaties een menselijke oplossing moeten kunnen vinden.

Het is belangrijk dat wij aandacht hebben voor verschillende invalshoeken ten aanzien van deze problematiek. Zowel de rechten en het belang van de kinderen die in dergelijke situaties geboren worden als de rechten en het lijden van de moeder verdienen onze aandacht. Daarbij mogen wij ook de belangen en de rechten van de vader niet uit het oog verliezen.

Een vergelijking met de buitenlandse wetgeving kan ons eventueel interessante overlegmogelijkheden bieden.

Ik ben bereid om de parlementaire initiatieven die recentelijk en in het verleden werden genomen te ondersteunen, zodat we een passende oplossing kunnen uitwerken die alle betrokkenen tevreden kan stellen.

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a+Vl.Pro). - Ik hoop dat de minister de Senaat, als reflectiekamer, zal betrekken bij de bespreking van dergelijke delicate kwesties.

Mondelinge vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de doelmatigheid van het PostPuntensysteem» (nr. 4-455)

Mevrouw Christiane Vienne (PS). - De Post heeft dit jaar een groot aantal kantoren gesloten. Ik heb de minister in mei 2008 al ondervraagd over de gevolgen van die sluitingen en meer bepaald over de gevolgen ervan voor de dienstverlening. Ik heb toen gewezen op de ongemakken die de sluitingen meebrachten voor bejaarden en voor personen met beperkte mobiliteit. De minister heeft toen geantwoord dat de sluiting van de kantoren zou worden opgevangen door de PostPunten.

In dezelfde periode merkte het ACV op dat de opening van PostPunten niet zo rooskleurig was als voorgesteld. Het blijkt namelijk dat sommige handelaars weigerachtig staan tegenover de uitbating van een PostPunt en de combinatie van een basisdienstverlening met hun handelsactiviteit. Zij wijzen op de bijkomende werklast, de verminderde beschikbaarheid voor hun klanten en de noodzakelijke reorganisatie.

Dat dergelijke reacties niet uitzonderlijk zijn, bewijst de ombudsdienst die het in zijn verslag 2007 heeft over `de zwakke plek van het systeem': handelszaken kunnen sluiten en daarmee ook de PostPunten. De ombudsdienst vreest dat `het netwerk over enkele jaren herleid zal zijn tot een PostPunt per gemeente'.

Houdt de minister rekening met de mislukking van het systeem en heeft zij in alternatieve maatregelen voorzien om de postdiensten daadwerkelijk toegankelijk te houden?

Bevestigt de minister dat de doelstelling die De Post voor eind 2008 had vooropgesteld en die erin bestaat dat `80% van de klanten in minder dan vijf minuten wordt bediend', zal worden bereikt?

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. - De PostPunten zijn geen mislukking omdat ze de basisdienstverlening beter toegankelijk maken en dus tegemoetkomen aan de wensen van een groot aantal klanten. Uit een recente, onafhankelijke studie van een Franstalig weekblad blijkt dat 73% van het cliënteel tevreden is over de PostPunten in Wallonië.

Het gaat niet alleen om de reorganisatie van de verkooppunten van De Post, maar ook om een diversificatie van de verkoopskanalen.

Wij staan voor belangrijke uitdagingen om De Post te laten overleven in een vrijgemaakte markt. Ik ondersteun die operatie omdat ik ze noodzakelijk acht.

De toegang tot de postdiensten is gewaarborgd. Het vierde beheerscontract voorziet immers in het behoud van ongeveer 1 300 punten die postdiensten verstrekken, zowel PostPunten als postkantoren. Op dit ogenblik zijn er 1 350 verkoopspunten.

Wat de wachttijden betreft, spant De Post zich in en neemt zij de nodige maatregelen om het vooropgestelde doel te bereiken. Op dit ogenblik wordt 70% van de klanten in de postkantoren in minder dan vijf minuten geholpen, tegenover 64% begin 2008. De toestand is dus verbeterd.

Mevrouw Christiane Vienne (PS). - Het dossier moet van nabij worden gevolgd. In de regio Moeskroen worden de klanten nooit in minder dan vijf minuten bediend. Bijna dagelijks staan er wachtrijen op het trottoir. Vele bejaarden hebben geen toegang meer tot de PostPunten.

Ik vraag de minister die evaluatie te willen voortzetten en erop toe te zien dat de openbare dienstverlening correct wordt verzekerd.

Mondelinge vraag van mevrouw Sfia Bouarfa aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen over «het interimwerk» (nr. 4-454)

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Uitzendkrachten zijn de eerste slachtoffers van de crisis op de arbeidsmarkt.

Volgens sommige bronnen zouden al 6 000 uitzendkrachten hun baan hebben verloren. Verdere onrustwekkende dalingen zijn te verwachten.

Een groot deel van de uitzendkrachten wordt overigens niet ingezet voor een tijdelijke vervanging, maar was vaak al maanden of jaren zelfs in de betrokken bedrijven actief.

We moeten dan ook vaststellen dat in moeilijke tijden het onzekere karakter van een dergelijke vorm van arbeidsorganisatie duidelijk wordt en discriminatie niet uit te sluiten valt.

Tijdelijke werknemers die gedurende langere tijd zijn tewerkgesteld om andere redenen dan een vervanging, moeten recht krijgen op een opzeggingsvergoeding en op begeleiding om een andere baan vinden.

Rekening houdend met het feit dat de weerslag op de werkgelegenheid even groot kan zijn als bij de sluiting van grote ondernemingen, ben ik het eens met de vakbondsorganisaties die vinden dat spoedig overleg dringend gewenst is.

Heeft de minister al contact opgenomen met de sociale gesprekspartners? Wat is de stand van zaken?

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen. - U snijdt een belangrijke en zorgwekkende kwestie aan, vooral in deze tijden van crisis.

Het is juist dat sommige uitzendkrachten contracten hebben die verder gaan dan een tijdelijke vervanging of een goedafgelijnde opdracht. Nochtans is uitzendwerk per definitie in de tijd beperkt.

Artikel 20 van de wet bepaalt dat de gebruiker en de uitzendkracht worden beschouwd als zijnde verbonden door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wanneer de uitzendkrachten worden tewerkgesteld in strijd met de bepalingen die voorschrijven in welke omstandigheden uitzendarbeid toegelaten is of als er een overschrijding is van de toelaten duur of als die toelating niet werd gevraagd. De werknemers waarop die bepalingen van toepassing zijn, zouden dus aanspraak kunnen maken op een opzeggingstermijn.

Meer in het algemeen moet worden gezocht naar oplossingen voor de problemen van de uitzendkrachten - vaak gaat het om jongeren - met tijdelijke of met interimcontracten. Vaak zijn zij het slachtoffer bij de eerste tekenen van crisis: het arbeidsaanbod daalt en de ontslagen nemen toe. De cijfers van Federgon wijzen op een vermindering van het aantal vacatures met 10% tegenover vorige maand.

De problematiek kan worden aangepakt binnen het kader van het interprofessioneel overleg dat maandag begint en/of van de besprekingen met de gewesten met het oog op werkgelegenheidsbevorderende maatregelen in crisistijd. We moeten nagaan of het niet mogelijk is uitzendkrachten met een bepaalde anciënniteit te laten genieten van outplacement of begeleiding, via de reconversie- of werkgelegenheidscellen. We moeten ook aandacht hebben voor de technische werkloosheid en de gevolgen van de verwachte bedrijfsherstructureringen.

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Het verheugt me dat de minister gevoelig is voor het probleem. We moeten inderdaad erkennen dat uitzendwerk geen werk meer is dat voor wat extra inkomen moet zorgen, maar voor veel werknemers nodig is om in de eigen behoeften of die van hun gezin te voorzien.

De wet geeft uitzendkrachten bepaalde waarborgen wat hun arbeidscontract betreft. Zij moeten echter dezelfde rechten krijgen als de andere werknemers. Het gebeurt steeds vaker dat bedrijven om financiële redenen alleen nog met uitzendkrachten werken. Die werknemers zijn daardoor uitgesloten van de normale werkgelegenheidscircuits.

Mondelinge vraag van de heer Filip Anthuenis aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «het afschaffen door de NMBS van de mogelijkheid om internationale reisbiljetten te kopen in een meerderheid van stations» (nr. 4-458)

De heer Filip Anthuenis (Open Vld). - De NMBS heeft een nieuwe flyer uitgegeven, namelijk `Wegwijs voor uw internationale reizen'. Het gaat om een misleidend verhaal dat erop neerkomt de internationale dienstverlening aanzienlijk te verminderen en vanaf 1 november 2008 de verkoop van internationale biljetten te beperken tot minder dan 40 stations.

Werd overleg gepleegd met de minister? Gaat zij akkoord met het initiatief en is het niet in strijd met de beheersovereenkomst?

Heeft de NMBS overleg gepleegd met de betrokken steden en gemeenten? Ik heb weet van een aantal gemeenten waarmee geen overleg is gepleegd.

De lokale besturen doen in deze moeilijke tijden al het mogelijke voor een actieve dienstverlening. Is het in die optiek nog mogelijk op de beslissing terug te komen?

Er wordt gezegd dat in de meeste stations vanaf 1 november nieuw materiaal wordt geleverd dat enkel binnenlandse ticketing aankan. Via welke procedure, door wie en op basis van welke adviezen werd die enigszins kortzichtige beslissing genomen?

Is het juist dat sommige vakbonden zich verzet hebben om het huidige personeel een bijkomende opleiding voor buitenlandse ticketing op te leggen? In hoeverre heeft dat de huidige beslissing beïnvloed?

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. - De reorganisatie van de verkoop van internationale tickets via de stations is van toepassing op het internationale reizigersverkeer, wat geen deel uitmaakt van de beheersovereenkomst tussen de Belgische staat en de operator NMBS. Die reorganisatie heeft geen impact op het binnenlands reizigersvervoer. Wij kunnen tegen de maatregel dus niets inbrengen, omdat we enkel gebonden zijn door de beheersovereenkomst. De NMBS past zich aan aan de evoluerende behoeften van de klanten, die meer en meer via internet willen kopen. De beslissing tot reorganisatie wordt enerzijds gemotiveerd door de complexiteit van het productaanbod en anderzijds door de liberalisering van het internationaal reizigersverkeer vanaf 1 januari 2010. Dit betekent dat de NMBS een financieel evenwicht dient te bereiken, zowel voor haar tak treinaanbod als voor haar tak distributie. De NMBS heeft haar voorstel van reorganisatie op 8 september 2008 toegelicht op mijn kabinet. Gezien de betrokken activiteit geen deel uitmaakt van de beheersovereenkomst en het om een commerciële activiteit gaat, kan de NMBS autonoom beslissen, zonder verantwoording af te leggen aan de bevoegde minister, maar uiteraard wel aan haar klanten. Met betrekking tot deze commerciële activiteit heeft de NMBS voor het eerst een lichte winst geboekt. Het is belangrijk dat de NMBS winsten blijft realiseren, want de maatschappij zal ook nog investeringen moeten doen om een rol te kunnen blijven spelen. Investeringen zijn alleen mogelijk uit eigen fondsen, en niet via overheidssubsidies, want dat zou verboden staatssteun zijn. In die zin is het dus belangrijk dat de NMBS zelf optreedt.

Voor de NMBS is het onmogelijk hierover advies in te winnen bij alle betrokken steden en gemeenten. De NMBS meent dat ze optimaal heeft gecommuniceerd tegenover reizigers die internationaal willen reizen. Dat gebeurde via flyers, affiches, communicatie op de website, strookjes in de stations voor eventuele opmerkingen. Een persbericht werd verspreid via de gebruikelijke perskanalen. De NMBS evalueert de situatie op de voet en stuurt bij waar het nodig wordt geacht.

De verkoop van alle internationale producten is mogelijk in 39 stations; 69 stations die fungeren als `afhaalstation', waarvan 31 met nog grensoverschrijdende verkoop, staan in voor 4,9% van de totale internationale verkoop. Er is dus voorzien in een maximale dekking van de omzet over de stations. Voor de resterende omzet wordt gevraagd te bellen naar het Call Center Internationaal NMBS of te boeken op www.nmbs.be, rubriek `reizen in Europa', optie `koop on-line', waarbij de met creditcard voorafbetaalde tickets kunnen worden afgehaald in 108 Belgische stations. Die 108 stations zijn dezelfde als die waar tot voor kort internationale biljetten konden worden aangekocht. Dat betekent dat de klant nog steeds in al die stations terechtkan voor minstens het afhalen van zijn biljetten. NMBS evalueert, zoals gezegd, de situatie en stuurt bij waar nodig.

Daar het gaat om een beslissing met betrekking tot een commerciële activiteit en de klant nog steeds in alle stations biljetten kan afhalen, en de NMBS de situatie geregeld evalueert, zie ik niet in waarom ik de beslissing zou moeten terugdraaien. Vergeet ook niet dat we hier maar spreken over 4,9% van de verkoop die niet meer mogelijk zou zijn in die stations.

Voor de stations wordt een onderscheid gemaakt in binnenlandse verkoop en internationale verkoop. Beide programma's draaien op dezelfde lokale pc.

Voor de 39 verkoopsstations wordt geopteerd voor de applicatie Direct Mode - voorheen Sabin Internationaal - bestemd voor internationale verkoop. Die applicatie maakt verbinding met de verschillende reservatieplatformen voor het reserveren van marktprijstreinen (Thalys, Eurostar, TGV). Verplichte reserveringen zijn van toepassing voor bepaalde internationale treinen. In het binnenlands verkeer gelden die regels niet.

Alle ondernomen acties hebben plaatsgevonden in nauw overleg met de sociale partners. Dit overleg is succesvol afgerond op 10 augustus 2008.

De heer Filip Anthuenis (Open Vld). - Volgens de minister is de verkoop van internationale tickets een commerciële activiteit die niet onder de beheersovereenkomst valt. De vraag rijst of dat commercieel gesproken wel een goede keuze is geweest.

In een aantal Belgische stations kan voortaan geen internationaal ticket meer worden gekocht. Dat klinkt eigenaardig in een geglobaliseerde wereld. Nu Europa meer aanzien en macht krijgt, maakt de NMBS het onmogelijk om tickets te kopen voor Europese bestemmingen. De NMBS moet natuurlijk budgettair in orde zijn. De beslissing over de ticketverkoop contrasteert evenwel met het feit dat vakbondsorganisaties meer dan 8 miljoen euro doorgestort krijgen, zoals volksvertegenwoordiger De Padt deze week nog liet weten. Een dergelijke uitgave lijkt me minder prioritair dan een hedendaags ticketsysteem dat toegang geeft tot het buitenland.

Zoals de minister zegt, behoort de verkoop van internationale tickets tot de autonomie van de NMBS, maar we hebben toch vragen bij de commerciële beleidskeuzes die de NMBS maakt, zeker wat de ticketing betreft.

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. - Over de bedragen voor de vakbonden is verkeerd gecommuniceerd, volgens mij niet toevallig.

Voor alle duidelijkheid: de toegekende middelen gaan naar syndicale premies, en niet naar de werking van de vakbonden. Bij gelegenheid wil ik het debat ten gronde daarover wel voeren.

Anderzijds wijs ik erop dat de middelen voor de premies niet zomaar kun worden overgedragen naar commerciële activiteiten. Het is dus totaal zinloos om het ene met het andere te vergelijken.

De heer Filip Anthuenis (Open Vld). - De minister heeft het recht de cijfers te betwisten, maar het gaat wel om haar eigen cijfers, namelijk 3,8 miljoen euro voor de twee grote vakbonden: het socialistische ACOD en het christelijke ACV. De twee niet erkende syndicaten VSOA en OVS krijgen respectievelijk 338 000 en 211 000 euro.

De voorzitter. - Dat was het voorwerp van de vraag niet.

De heer Filip Anthuenis (Open Vld). - De vraag had betrekking op de commerciële keuzes die de NMBS maakt en het budget dat de NMBS moet opstellen.

Wij zijn van oordeel dat ter zake niet de juiste prioriteiten worden gesteld. De NMBS maakt op commercieel vlak verkeerde keuzes.

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. - Ik ken mijn cijfers zeer goed. Ik stel alleen vast dat de perceptie wordt gecreëerd dat we de werking van de vakbonden ondersteunen en dat de vakbondsafgevaardigden riante bedragen opstrijken. Dat is een foute voorstelling van zaken.

Iedereen weet dat in ons land een systeem van vakbondspremies bestaat. De vakbondpremies binnen de NMBS worden bepaald door akkoorden die werden afgesloten toen ik nog geen minister was. Men dwingt me dus verantwoording af te leggen voor beslissingen uit het verleden. De geschiedenis leert mij dat het gemakkelijker is iets niet toe te staan dan iets af te schaffen wat verworven is. Het verbaast me dus dat degenen die de premies hebben toegestaan, mij nu als eersten ter verantwoording roepen en me vragen de premies af te schaffen.

Mondelinge vraag van mevrouw Vera Dua aan de minister van Klimaat en Energie over «de aanvragen voor de bouw van nieuwe steenkoolcentrales» (nr. 4-464)

Mevrouw Vera Dua (Groen!). - Er is al veel discussie geweest over de plannen van energiebedrijven om in Vlaanderen nieuwe steenkoolcentrales te bouwen.

In Gent waren er diverse aanvragen. In Antwerpen deed E.ON, een groot Duits energieconcern, een aanvraag om in de Antwerpse haven een grote steenkoolcentrale te bouwen. Nieuwe productiecapaciteit is inderdaad nodig. Ze moet echter wel in overeenstemming zijn met de optie voor een duurzame energietoekomst. Dat betekent dat gekozen moet worden voor de meest efficiënte technologieën die een hoog rendement garanderen en waarbij de energieopwekking op een schone en veilige manier gebeurt. Steenkoolcentrales beantwoorden absoluut niet aan die criteria.

Het project van E.ON heeft een rendement van amper 50%. Een dergelijke centrale zou bovendien zorgen voor een jaarlijkse CO2-uitstoot van zes miljoen ton. Alle klimaatexperts zijn het erover eens dat, willen we de opwarming van de aarde tegenhouden, het absoluut noodzakelijk is dat we tegen 2050 onze CO2-uitstoot reduceren met 80 of zelfs 90%. Met nieuwe steenkoolcentrales zal dat nooit lukken.

De plannen om een nieuwe steenkoolcentrale te bouwen in Gent zijn ondertussen definitief afgevoerd. De voorzitter van het Havenbedrijf, schepen Sas van Rouveroij, oordeelde dat niet kon worden voldaan aan de eis van Europa om tegen 2012 in bijkomende ondergrondse koolstofopslag te voorzien.

Voor Antwerpen blijft het echter nog wachten op een definitieve afwijzing.

Vorige vrijdag nog heeft Greenpeace actie gevoerd bij de Vlaamse minister-president Peeters.

Het is heel belangrijk dat de federale overheid een duidelijk beleid voert voor duurzame energie en duurzame alternatieven en dat ze aan de gewesten een kader aanreikt om de juiste beslissingen te nemen op vlak van energie. Overigens, als bepaalde beleidsverantwoordelijken geen zin hebben om een antwoord te geven, dan verwijzen ze naar de federale minister van Klimaat en Energie, alsof hij het is die de eindbeslissing neemt.

Ook zijn er berichten dat het project van C-Power om op de Thorntonbank dertig windmolens te bouwen door de bankcrisis in de ijskast beland is. Om het volledige project te realiseren is 850 miljoen euro nodig, maar blijkbaar zijn de banken niet geneigd om die som ter beschikking te stellen. C-Power vestigt nu zijn hoop op het Synatomfonds om de nodige middelen te verwerven.

Om te voorkomen dat nieuwe vervuilende steenkoolcentrales worden gebouwd, moeten alle projecten voor duurzame energieopwekking maximale kansen krijgen.

Past de bouw van een nieuwe steenkoolcentrale in het duurzame energiebeleid dat zou moeten worden gevoerd in het kader van de klimaatproblematiek? Kan de minister dat project goedkeuren?

Is de minister van plan om met de regionale overheden over die dossiers te overleggen?

Hoe gaat de regering de financieringsproblemen van C-Power voor de realisatie van een windmolenpark aanpakken teneinde de slaagkansen van dat project te vrijwaren?

De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik herinner eraan dat de bevoegdheden inzake leefmilieu toebehoren aan de gewesten. Voor een bouwaanvraag en de exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale moet de uitbater echter een federale goedkeuring krijgen, die door de minister van Energie wordt verleend, én een milieuvergunning, die door het gewest wordt verleend.

Met betrekking tot het belang om nieuwe productie-eenheden, en in het bijzonder steenkoolcentrales, te ontwikkelen, weet mevrouw Dua dat een groep van experts wordt opgericht die de ideale energiemix voor België op middellange en lange termijn moet bestuderen. De groep moet een of meerdere scenario's uitwerken voor een ideale energiemix die voldoet aan de vereisten van bevoorradingszekerheid, van competitiviteit en van bescherming van het leefmilieu en het klimaat. Een dergelijke investering moet worden geanalyseerd binnen het kader van een coherent energie- en klimaatbeleid.

Nogmaals, of de bouw van een dergelijke centrale in het Vlaams Gewest wordt toegestaan, hangt enkel af van de milieuvergunning die door de regionale overheid werd uitgereikt.

Wat de financieringsgarantie van het project van C-Power betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag dienaangaande die senator Lambert straks stelt.

Mevrouw Vera Dua (Groen!). - Uiteraard zijn bouwvergunningen en milieuvergunningen nodig voor de realisatie van dergelijke projecten. Die projecten moeten echter ook passen in een algemeen energiebeleid dat door de federale overheid wordt uitgewerkt. Bijgevolg zal ook de federale minister zijn goedkeuring moeten geven.

Ik heb al gezegd dat al degenen die beslissingen moeten nemen naar de federale minister verwijzen. Hij moet de grote beleidskeuzes en de ideale energiemix bepalen.

Ik hoop dat de groep van experts waarover de minister het heeft, snel met een plan komt. Uiteindelijk is het voor de initiatiefnemers en de aanvragers geen goede zaak dat ze maanden moeten wachten op een beslissing.

Mondelinge vraag van de heer Geert Lambert aan de minister van Klimaat en Energie over «het gebruik van het Synatomfonds voor de uitbouw van hernieuwbare energie» (nr. 4-465)

De heer Geert Lambert (sp.a+Vl.Pro). - De verdere uitbouw van het windmolenpark op de Thorntonbank dreigt in gevaar te komen, omdat de banken de volgende fase van het project niet langer willen financieren wegens de crisis die de banksector teistert. Als de bouwheer, C-Power, tegen april geen alternatieve financiering vindt, dreigt het project stil te vallen.

C-Power dringt er bij de regering op aan geld te mogen ontlenen uit wat nog rest van het Synatomfonds, dat gestijfd werd door de Belgische elektriciteitsverbruikers. Dat fonds, opgericht voor de ontmanteling van de kerncentrales, bevat intussen meer dan 5 miljard euro. In 2007 werd beslist dat 75% van deze middelen mogen worden belegd door de nucleaire exploitanten, dus Electrabel. Het saldo, zijnde 25%, moet worden belegd in activa buiten de kernexploitanten. Daarbij werd reeds in maart 2007 beslist dat 10% daarvan, dus netto 2,5%, moet worden toegekend aan projecten die de energie-efficiëntie of de productie van duurzame energie bevorderen. Dit percentage kan zelfs worden uitgebreid.

Uit het antwoord van vorige week op een vraag om uitleg van collega Bart Martens in verband met het Synatomfonds bleek dat van het vrijmaken van middelen voor energie-efficiëntie of duurzame energie nog niets terecht is gekomen. Veel is te wijten aan de zogenaamde commissie voor Nucleaire Voorzieningen. Deze commissie, die toezicht moet houden op dat fonds, ligt immers op apegapen. Ze komt amper samen. De minister antwoordde dat de commissie op 6 november 2008 zou vergaderen over de praktische uivoering van de wetsbepaling terzake. Hij zou de commissie naar een stand van zaken hebben gevraagd.

Dat de Belgische banksector niet meer bereid is om de bouw van alternatieve energiecentrales te financieren, toont nogmaals de kortzichtigheid van de financiële sector aan. Er moet immers worden gewerkt aan een solide financiering van dergelijke projecten. Het bouwen van alternatieve energiebronnen is onontbeerlijk voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en vermindert onze afhankelijkheid van buitenlandse energieleveranciers.

Een Europese krachtenbundeling op het gebied van alternatieve energie is niet meer dan logisch, aangezien de investeringen in onderzoek en ontwikkeling van alternatieve energie enorm zijn en de privésector blijkbaar niet in staat is die te financieren. De lidstaten investeren elk jaar vele miljarden in kernenergie via Euratom. Een soortgelijk project voor alternatieve energie is dan ook meer dan wenselijk.

Ik had dan ook graag geweten of de minister intussen reeds een stand van zaken van de Commissie voor nucleaire voorzieningen heeft gekregen. Zitten daar financieringsmogelijkheden in? Valt daar de financiering van het windmolenpark van C-Power onder?

Is de regering bereid om geld uit het Synatomfonds te ontlenen voor de bouw van windmolens voor de Belgische kust en zodoende mee te werken aan de uitbouw van de Belgische productie van alternatieve energie? Zo ja, binnen welk tijdsperspectief?

Is de minister bereid het percentage van 10% van de 25% die buiten de kernexploitanten moet worden belegd op te trekken, zodat ook een belegging in de andere offshoreparken mogelijk wordt als de exploitanten daarom vragen?

Is de regering bereid om op de volgende Europese Raad effectief werk te maken van een Europees Verdrag voor Schone Energie?

De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik heb inderdaad in een brief aan de Commissie voor nucleaire voorzieningen gevraagd om mij de stand van zaken mede te delen, maar ik heb nog geen antwoord ontvangen. Wel heb ik vernomen dat aan de criteria wordt gewerkt en dat een antwoord wordt voorbereid.

De Commissie voor nucleaire voorzieningen moet oordelen of het project van C-Power aan de criteria voldoet. C-Power zou dan ook contact met Synatom moeten opnemen om het project voor te dragen, want het is Synatom dat projecten die voor leningen in aanmerking komen aan de Commissie moet voorleggen.

Wettelijk is het mogelijk het percentage van 10% van de 25% dat buiten de kernexploitanten wordt belegd, te herzien. Het bedrag dat C-Power nodig heeft zou evenwel meer dan 90% van de 25% bedragen. Naar het schijnt zou er momenteel geen geld beschikbaar zijn, maar dat zou in september 2009 wel het geval zijn. Ik zal er alleszins op toezien dat het dossier met de grootste zorg wordt behandeld.

Uw voorstel over een Europees Verdrag voor Schone Energie is interessant, maar ik moet wel opmerken dat over klimaat en energie op Europees niveau al heel wat debatten worden georganiseerd.

De heer Geert Lambert (sp.a+Vl.Pro). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Het verontrust me een beetje dat er van de Commissie zelf nog altijd geen antwoord is. Het is niet de eerste keer dat gevraagd wordt naar de investeringsmogelijkheden van de Commissie. Het verontrust me nog meer omdat er, als ik het goed begrijp, niet meteen geld ter beschikking is, maar pas volgend jaar. Het is me al eerder ter ore gekomen dat het in de hele Synatomconstructie eigenlijk enkel gaat om voorzieningen en niet om werkelijk voorradig geld. Ik maak me daar bijzonder ongerust over. Als we in de energiesector met eenzelfde malaise worden geconfronteerd als in de financiële sector, dan zou dat inhouden dat alles weg is en dat er niets wordt gerealiseerd.

Ik dring er bijzonder op aan toch werk te maken van Europese plannen. Ik herinner me dat Duitsland - en ik meen ook Denemarken - in het raam van het Lissabonverdrag voorstelden ook een Europese energiepolitiek uit te werken. Tot mijn spijt heeft België zich daarbij niet aangesloten. Het lijkt me nuttig dat voorstel alsnog op tafel te leggen.

Als we het echt menen met duurzame energie, hebben we enkel in een Europees samenwerkingsverband effectieve slaagkansen.

Mondelinge vraag van mevrouw Carine Russo aan de minister van Migratie- en Asielbeleid over «het verslag van de federale ombudsman inzake de behandeling van de mensen zonder papieren» (nr. 4-459)

Mevrouw Carine Russo (Ecolo). - Mevrouw de minister, de federale ombudsman heeft een bijzonder streng advies uitgebracht over de wijze waarop u en uw regering het probleem van de mensen zonder papieren hebben aangepakt.

De ombudsman bevestigt in dat advies twee zaken die wij al herhaaldelijk onder de aandacht hebben gebracht. De verschillende hongerstakers-asielzoekers worden, ten eerste, ongelijk behandeld. Er werd immers vastgesteld dat de hongerstakers van de Begijnhofkerk een verblijfsvergunning van negen maanden hebben gekregen, terwijl de anderen veel minder hebben bekomen. Die ongelijkheid bestaat ook tussen de hongerstakers en de asielzoekers die een normale regularisatieaanvraag indienen.

Voorts zijn er nog altijd geen duidelijke en objectieve regularisatiecriteria. De ombudsman bevestigt wat wij allemaal weten, namelijk dat de aankondiging van een rondzendbrief voor degenen die ervan overtuigd zijn dat ze voor een regularisatie in aanmerking komen, een aanmoediging is om op ons grondgebied te blijven, in afwachting van de publicatie van die brief.

Hoever staat het met die rondzendbrief, die inmiddels internationaal beroemd is geworden?

Wanneer zal men het in uw regering eindelijk eens worden over die kwestie waarin u nu al sedert maanden bent vastgelopen en die de mensen zonder papieren op ons grondgebied dermate wanhopig maakt dat ze overgaan tot gevaarlijke en wanhopige acties zoals manifestaties op kranen en hongerstakingen?

Het regeerakkoord bevat nochtans drie duidelijke punten die een asielbeleid en een rondzendbrief mogelijk maken. Uw eerste ontwerp van de maand mei had enkel als resultaat dat de punten waarover al een akkoord bestond, nog verder werden uitgehold omdat de toelatingsvoorwaarden voor een regularisatie zodanig beperkt werden of onmogelijk konden worden nageleefd.

Nadien werd de `geboorte' van die rondzendbrief telkens opnieuw uitgesteld, met het gevolg dat de spanningen en de menselijke, sociale en economische problemen die uit een dergelijk immobilisme voortvloeien, blijven toenemen.

Er bestaan in de regering wel degelijk fundamentele meningsverschillen over de criteria die de voltooiing van uw rondzendbrief in de weg staan. Kunt u mij ook uitleggen hoe alle partijen van deze regering daar ooit een akkoord over hebben bereikt?

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Ik begin met enkele algemene opmerkingen.

Ik stel vast dat sommige termen met elkaar worden verward. Men mag een asielzoeker niet verwarren met een illegaal of met een geregulariseerde vreemdeling.

Ik neem er akte van dat de ombudsman in zijn studie enerzijds rekening heeft gehouden met een hongerstaking die plaats heeft gehad vóór de eerste discussies over het regeerakkoord tussen de vijf meerderheidspartijen en, anderzijds, beslist heeft om de klacht over de hongerstakers te voegen bij die over de rondzendbrief. Die twee zaken hebben nochtans niets met elkaar te maken. Ik herhaal dat een hongerstaking geen middel mag zijn om een beleid te beïnvloeden. In een democratie bestaan daarvoor andere mogelijkheden.

Voor de hongerstakers is het beleid van de jongste maanden heel duidelijk: wie zo verzwakt is dat hij niet naar zijn land van oorsprong kan worden verwijderd - het gaat om een persoon die de luchtvaartmaatschappijen wegens zijn gezondheidstoestand niet kunnen vervoeren - kan tijdelijk op ons grondgebied blijven om te herstellen.

Een dergelijke procedure veronderstelt een individuele aanvraag, gestaafd door een medisch certificaat, zoals de wet voorschrijft. Die procedure wordt trouwens in verschillende lidstaten van de Europese Unie toegepast.

Wat stellen we vandaag vast? De hongerstakingen die in het verslag vermeld worden, zijn beëindigd. Hetzelfde geldt voor de kraanbezettingen.

Ik wijs er uitdrukkelijk op dat de ombudsman gezegd heeft dat het grondwettelijke beginsel van gelijke behandeling niet geschonden is omdat in dergelijke gevallen het recht op leven primeert.

Ik herinner er tot slot aan dat ik sinds mei 2008 rondzendbrieven met objectieve criteria heb voorgesteld.

Zolang er geen akkoord is over dat voorstel en bijgevolg over een nieuw beleid, blijft het huidige beleid van toepassing. Hetzelfde geldt voor de pensioenen of de staatshervorming. Durft men in die gevallen spreken van `juridische onzekerheid'?

De regularisatiecriteria zijn welbekend. De Dienst Vreemdelingenzaken regulariseert elk jaar trouwens ongeveer 10 000 mensen. Dat is het bewijs dat er wel degelijk een beleid is en dat het dagelijks wordt toegepast.

(Voorzitter: de heer Marc Verwilghen, ondervoorzitter.)

Mevrouw Carine Russo (Ecolo). - Dat beleid zou moeten evolueren omdat de nieuwe regering beloften had gedaan. Als minister van Migratie- en Asielbeleid moet u die beloften waarmaken met een definitieve rondzendbrief. Als u dat niet doet, zult u de gevolgen alleen moeten dragen.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de onveiligheid van de Belgische overwegen» (nr. 4-434)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Uit een studie van mobiliteitsclub Touring blijkt dat de overwegen in ons land gevaarlijk blijven, niettegenstaande een forse daling van het aantal overwegen sedert 1980. Het aantal jaarlijkse ongevallen schommelt rond de 60.

Een studie van de internationale automobielfederatie FIA en Touring spreekt van 845 fatale ongevallen aan de Europese overwegen. Eén op tien auto-ongevallen en twee op drie incidenten met voetgangers lopen fataal af. Volgens Touring heeft Duitsland tienmaal meer overwegen dan ons land, maar zijn er in verhouding maar de helft van het aantal Belgische ongevallen.

Touring pleit daarom voor een uniforme signalisatie met gewone verkeerslichten aan de overwegen. Ook vindt de mobiliteitsclub dat komaf dient te worden gemaakt met de overdaad aan verkeersborden en mogen struiken en bomen het zicht niet belemmeren. Touring pleit er vervolgens voor de wachttijd aan de overweg korter te maken. Ongeduldige mensen zullen daardoor minder geneigd zijn om toch nog vlug over te steken.

Volgens Infrabel telde België in juni 1950 overwegen, waarvan 250 op privéterrein. Van de 1700 overwegen op de openbare weg zijn er 1579 actief beveiligd met slagbomen of lichten.

Welke conclusies trekt de minister uit het onderzoek van Touring?

Wat vindt de minister van de voorstellen van Touring?

Acht de minister het wenselijk bijkomende maatregelen te nemen om het aantal ongevallen aan de overwegen fors te verminderen?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Vervotte.

We moeten nagaan of de ongevallencijfers kunnen worden vergeleken. Infrabel zal het gebruikte cijfermateriaal opvragen en onderzoeken waar de verschillen liggen.

Het voorstel van Touring om gewone verkeerslichten te gebruiken als signalisatie aan de overwegen kan alleen in een internationale context worden overwogen. Het Andreaskruis, eventueel aangevuld met rode knipperlichten, wordt wereldwijd als overwegsignalisatie gebruikt en wordt in België ook door een koninklijk besluit opgelegd.

De voorstellen in verband met verkeersborden en zichtbelemmering door bomen en struiken moeten worden toegepast op de plaatsen waar er effectief een probleem is.

Om de wachttijden aan overwegen te verminderen, onderzoekt Infrabel bij elke perronvernieuwing of de perrons niet aan weerszijden van de overweg kunnen worden gelegd, waardoor de sluitingstijd van de overweg kan worden verminderd. Op gebied van de veiligheid kunnen echter geen toegevingen worden gedaan door kortere sluitingstijden toe te passen.

Het beheerscontract dat onlangs tussen de federale overheid en Infrabel werd gesloten, bepaalt expliciet dat al het nodige moet worden gedaan om het aantal ongevallen aan overwegen tegen 2015 met 25% te doen dalen en om ervoor te zorgen dat deze dalende trend zich ook nadien voortzet. Infrabel stelt tegen eind 2008 een plan op, Overwegen 2008-2015, om de veiligheid aan de overwegen structureel te verbeteren. Bij de opstelling van dit plan houdt Infrabel rekening met de ervaring van het Strategisch Plan 2005-2007 inzake overwegen. De belangrijkste punten van het plan 2005-2007, namelijk de afschaffing van overwegen, de vermindering van het aantal overwegen van derde en vierde categorie, de uitvoering van weg- en spoorwegaanpassingen - zoals de aanpassing van de signalisatie - en de organisatie van bewustmakingscampagnes zijn ook onderdeel van het nieuwe plan. Voorts voorziet het plan in een proefproject voor de plaatsing van flitspalen met elektronische camera's aan overwegen waarvan bekend is dat de weggebruiker er vaak de signalisatie negeert. Voor de installatie van deze flitspalen en de verwerking van de gegevens zal Infrabel overleg plegen met de voor deze materie bevoegde overheden. Bij een positieve evaluatie van dit proefproject zal de plaatsing van dergelijke flitspalen aan een aantal geselecteerde overwegen in het plan opgenomen worden.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik hoop dat de geplande maatregelen spoedig worden uitgevoerd.

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de locaties voor het bouwen van nieuwe gevangenissen» (nr. 4-518)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - In het masterplan 2008-2012 voor een gevangenisinfrastructuur in humane omstandigheden neemt de minister van Justitie zich voor om samen met de Regie der Gebouwen tegen 2012 drie nieuwe gevangenissen te bouwen, één per gewest met elk een capaciteit van 300 plaatsen. Daarenboven plant hij de bouw van twee nieuwe centra voor geïnterneerden.

Op mijn vraag om uitleg 4-484 antwoordde de minister dat verschillende instanties 41 terreinen aanbieden en dat ambtenaren van de Regie der Gebouwen en van de FOD Justitie een vergelijkend onderzoek naar de geschiktheid van die locaties voeren. Daarnaast vernam ik dat half november het studiecontract over de bouw van een instelling voor geïnterneerden op Linkeroever wordt toegewezen.

Van de minister had ik graag vernomen hoever het staat met de zoektocht naar geschikte locaties in de verschillende gewesten. Welke 41 locaties hebben de verschillende instanties voorgesteld? Welke locaties werden geselecteerd voor de provincie Antwerpen?

Heeft de Regie der Gebouwen samen met de FOD Justitie al een shortlist van verschillende locaties opgesteld? Zo ja, welke locaties worden op dit moment in aanmerking genomen? Welke locaties zijn dat in Vlaanderen, Brussel en Wallonië? Om welke redenen komen die locaties wel in aanmerking en andere niet? Wat is de specifieke situatie in de provincie Antwerpen? Voldoen al die locaties aan de bereikbaarheidscriteria op grond waarvan de excentrisch gelegen locatie Merksplas werd uitgesloten?

Neemt men terreinen in aanmerking die ook voorkomen in andere plannen van lokale overheden, zoals nieuwbouwprojecten? Zo ja, welke?

Welke timing stelt de minister voorop? Haalt hij de deadline van 2012?

Wat is de stand van zaken in het dossier van het centrum voor geïnterneerden naast het gebouw van de vroegere Hoge Zeevaartschool aan de Burchtse Weel op de Antwerpse Linkeroever? Is de studie waarover minister Vandeurzen het had, al toegewezen? Zo ja aan wie? Zo neen, waarom niet? Wat zijn de volgende stappen in dit dossier, welke timing stelt hij voorop?

Wat is de stand van zaken in het dossier van het centrum voor geïnterneerden in Gent? Wat zijn de volgende stappen in dat dossier en in welke timing heeft hij voorzien?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - In onze zoektocht naar geschikte locaties hebben we alle voorgestelde locaties van minstens 9 hectare groot waarop we tegen einde 2012 een nieuwe gevangenis kunnen bouwen, onderzocht. De FOD Justitie legt bovendien op dat de locatie in een knelpuntregio moet liggen.

Ik bezorg u straks de lijst van de 44 aangeboden terreinen. Voor de provincie Antwerpen bevat de lijst 15 terreinen.

Drie terreinen zitten nog in de running, namelijk terrein 37, Kiel-d'Herbouvillekaai, terrein 44 in Ranst, Broechem-asielcentrum, en terrein 6, Konijnenweide.

De Regie der Gebouwen is er samen met de FOD Justitie in geslaagd een shortlist van de verschillende terreinen op te stellen. Naast de bovenvermelde drie terreinen is er nog het terrein 35 in Leuze-Péruwelz en het terrein 39 in Sambreville. Daarnaast is er het lopende project op terrein 11 in Dendermonde, `Oud Klooster'.

De locaties die nog in aanmerking komen voldoen aan de voorwaarden die voor de terreinen zijn vastgelegd. Ze moeten minimum 9 hectare groot zijn, minimum 250 op 350 meter meten, stedenbouwkundig haalbaar en bij voorkeur niet vervuild zijn en een stabiele ondergrond hebben. De voorkeur gaat naar een terrein met mogelijkheid tot uitbreiding van het gebouw, een terrein zonder bestaande of met gemakkelijk verwijderbare constructies, met nutsvoorzieningen in de omgeving, gemakkelijk bereikbaar met het openbaar vervoer en de auto, in de nabijheid van het gerechtshof en van politiediensten, dichtbij Brussel en gelegen in een knelpuntregio, een voorwaarde opgelegd door de FOD Justitie.

De andere terreinen sneuvelden omdat ze niet aan de vermelde criteria beantwoordden. Ze waren te klein, gelegen in een Natura 2000-gebied of er waren allerlei andere praktische redenen.

Voor de provincie Antwerpen werden uiteindelijk drie terreinen geselecteerd. Ze voldoen allemaal aan de bereikbaarheidscriteria. Het terrein in Merksplas is te klein en het is volgens het masterplan bestemd voor de uitbreiding van het penitentiair complex aldaar.

Er komen nu nog twee terreinen in aanmerking, die ook in andere plannen van lokale overheden voorkomen. In Antwerpen is dat het terrein Konijnenweide dat gedeeltelijk is opgenomen in het project `hersituering van de Singel'. Dat betekent de omlegging van de Singel naar een nieuw klaverblad aan de Kennedytunnel en, rechts van het terrein, de aanleg van een park tussen de woontoren van Amelinckx en de Singel. In Ranst-Broechem is dat de uitbreiding van het bestaande asielcentrum.

Tegen het einde van dit jaar moeten de locaties bekend zijn. Als die timing kan worden aangehouden is de vooropgestelde deadline van 2012 haalbaar.

U vroeg de stand van zaken van het dossier van het centrum voor geïnterneerden aan de Burchtse Weel. Het voorstel tot toewijzing van de studie zal mij in de komende weken worden voorgelegd. Na de ondertekening wordt, zoals wettelijk voorgeschreven, een standstillperiode van 15 dagen ingelast alvorens het geselecteerde terrein toe te wijzen. Daarna kan worden begonnen met de studieopdracht.

In verband met de stand van zaken van het dossier van het centrum voor geïnterneerden in Gent kan ik u meedelen dat het voorontwerp is besteld. Het moet tegen 26 november 2008 zijn ingediend. Het nazicht en de goedkeuring zullen een tweetal weken in beslag nemen. In de loop van januari 2009 volgen dan waarschijnlijk de bouwaanvraag en het ontwerpbestek.

Vraag om uitleg van de heer Freddy Van Gaever aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de minister van Klimaat en Energie en aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de aanvullende verkeersbelasting voor lpg-wagens» (nr. 4-525)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

De heer Freddy Van Gaever (VB). - Er worden almaar meer wetten aangenomen in dit land, maar steeds meer blijkt ook dat de ene wet de andere tegenspreekt. Ik neem als voorbeeld het Kyotoverdrag over de CO2-uitstoot. Enerzijds kunnen we toejuichen dat de overheid subsidies toekent voor personenwagens met een lage CO2-uitstoot, maar anderzijds moeten de 50 000 eigenaars van lpg-wagens, met de laagste CO2-uitstoot dus, een hogere verkeersbelasting betalen. Wie een lpg-wagen koopt, moet reeds een paar duizend euro extra betalen voor de installatie, verliest een groot gedeelte van de beschikbare kofferruimte voor de tank, moet zich de moeite getroosten om autogas te vinden en daar bovenop komt dan nog een hogere verkeersbelasting.

Ongeveer vier jaar geleden heeft de heer Schouppe, als oppositielid, in een vraag reeds op die anomalie gewezen. Ik ben er dan ook zeker van dat de heer Schouppe mij nu als één van de eersten zal steunen.

Vindt de regering dat de extra belasting in het plaatje past van het aanmoedigen van low emissionvoertuigen?

Overweegt de regering eindelijk de afschaffing van deze aanvullende verkeersbelasting voor autogas te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?

Overweegt de federale regering om, waar nodig in overleg met de deelstaten, financiële stimuli of een premieregeling in te voeren om het gebruik van autogas aan te moedigen? Zo ja, welke?

Binnen welke termijn wil men concrete resultaten bereiken?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister van Financiën.

Ik steun uw standpunt over de aanmoediging van het gebruik van lpg-voertuigen, aangezien deze brandstof milieuvriendelijker is dan de andere zogenaamde klassieke brandstoffen. Als minister van Financiën moet ik evenwel ook en vooral de Europese wetgeving inzake de belasting op alle brandstoffen naleven.

De Europese Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, die in Belgisch recht werd omgezet bij de wet van 27 december 2004 wat de belasting van energieproducten en elektriciteit betreft, legt alle 27 lidstaten op een minimumaccijns toe te passen van 125 euro per ton lpg gebruikt als motorbrandstof, van de GN-codes 2711 12 11 tot 2711 19 00.

Als we deze minimumaccijns zouden toepassen en als we ermee rekening houden dat lpg een gas met een dichtheid van 0,532 is, dit wil zeggen dat een ton van dit gas overeenstemt met 1 880 liter aan de pomp verkochte lpg, hadden we dus een accijns van 0,0665 euro per liter exclusief btw of van 0,0804 euro per liter btw inbegrepen, moeten toepassen.

Ik zeg wel degelijk `hadden moeten', want in 1992, toen deze fiscale maatregel voor het eerst verplicht werd, kreeg België van de Europese Commissie de toestemming om hem niet toe te passen, omdat we destijds een aanvullende verkeersbelasting hadden die nog steeds dezelfde is en omdat we hebben aangetoond dat de fiscale inkomsten uit deze belasting hetzelfde resultaat opleverden als de toepassing van deze accijns. De verkeersbelasting bracht immers ongeveer 620 miljoen frank op, terwijl de accijns op de brandstof ongeveer 650 miljoen frank had kunnen opbrengen.

Het is technisch moeilijk om deze accijns toe te passen, omdat lpg een gas is dat tevens in dezelfde vorm voor verwarming wordt gebruikt en in dat geval niet aan accijns wordt onderworpen. Zoals in andere landen gebeurde, hadden we dus het belastingvrije product, namelijk het voor verwarming gebruikte product, moeten kleuren en traceren. Dat is gemakkelijk voor een vloeibaar product, zoals huisbranddiesel die rood wordt gekleurd, tegenover diesel voor motoraandrijving, die wit is. Dat is zeer moeilijk voor een gas. De kleuring kan enkel gebeuren via metaalschilfers die zeer schadelijk zijn voor de verstuivers van de verwarmingstoestellen. De regering heeft dus beslist om op grond van de Europese toestemming de verkeersbelasting te behouden in plaats van de verplichte accijns toe te passen.

Als we vandaag zouden beslissen om deze verkeersbelasting af te schaffen, moeten we dus verplicht de minimumaccijns van 0,0804 euro per liter invoeren, wat de pompprijs van autogas zou doen stijgen van 0,5960 euro per liter naar 0,6764 euro per liter, dit wil zeggen een prijsstijging van 13,5%, wat geen enkel voordeel en geen enkele stimulans voor de bestuurders van lpg-wagens zou opleveren.

Hiermee rekening houdend is het antwoord op uw vier vragen het volgende.

De regering is er wettelijk toe gehouden de aanvullende verkeersbelasting te behouden of ze af te schaffen en te vervangen door de invoering van een accijns op lpg, met de voornoemde technische gevolgen en het feit dat de verbruiker er geen enkel voordeel uit zal halen.

Als er al premies kunnen worden toegekend als stimulans om benzinevoertuigen om te bouwen tot op twee brandstoffen rijdende voertuigen, gaat het om een bevoegdheid van de minister bevoegd voor Mobiliteit en/of Leefmilieu, naar het voorbeeld van wat destijds werd gedaan door toenmalig minister van Vervoer Durant.

De heer Freddy Van Gaever (VB). - Het antwoord was bijzonder technisch.

Zelfs als het geen verschil zou maken, lijkt het mij toch logischer de hogere verkeersbelasting af te schaffen en de accijnzen eventueel te verhogen. De gebruikers begrijpen nu immers niet dat als zij voor een voertuig met lage CO2-uitstoot kiezen, zij meer verkeersbelasting moeten betalen.

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetaling van de geneesmiddelen Concerta en Strattera» (nr. 4-520)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Concerta is een geneesmiddel voor personen die lijden aan ADHD en/of autisme. Het is een capsule methylfenidaat, met een vertragingsmechanisme om de verspreiding van de stof over een periode van 12 uur te spreiden. Het grote voordeel is dat het geneesmiddel slechts eenmaal per dag moet worden genomen. Dat is handig omdat mensen die aan ADHD of autisme lijden, vaak moeilijk hun dagindeling kunnen plannen. Een verbeterde terugbetaling zou de patient compliance fors verhogen. Het zou tevens het misbruik verminderen en pubers minder stigmatiseren omdat ze de medicatie niet tijdens de schooluren moeten nemen.

Concerta wordt niet terugbetaald. Maandelijks betalen mensen met een van bovenvermelde aangeboren ziekten 69,03 euro voor medicatie zonder welke ze niet kunnen functioneren. In een maand van 31 dagen volstaat één doosje zelfs niet. Vaak zijn die patiënten ook nog aangewezen op vervangingsinkomens, aangezien ze moeilijk werk vinden.

Hetzelfde verhaal voor Strattera, een geneesmiddel dat uitstekend past in de tweede lijn voor dezelfde problematiek. Maar ook hier swingen de prijzen de pan uit: 28 pilletjes kosten al vlug 93,30 euro.

Waarom wordt Concerta niet terugbetaald door het ziekenfonds en Rilatine bijvoorbeeld wel?

Gaat de minister akkoord met het voordeel van de slow-release Concerta dat de patient compliance kan verhogen?

Is het de bedoeling Concerta in de toekomst wel terug te betalen? Zo ja, op welke termijn?

Mijn vraag is dezelfde voor Strattera: is er een positie voorzien voor het geneesmiddel in tweede lijn, met terugbetaling? Op welke termijn?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de vice-eersteminister.

Zowel voor Strattera als Concerta werden door de respectieve bedrijven aanvragen tot tegemoetkoming ingediend bij de CTG.

Zoals de procedure voorschrijft, werden de aanvragen beoordeeld door de CTG en werd telkens de therapeutische waarde, de medisch-sociale nood en de budgettaire impact geëvalueerd ten opzichte van de bestaande alternatieven.

Tijdens het onderzoek van dossiers ingediend als zijnde van een klasse 1 - verbetering van een gegeven medische dienst - wordt aan de bedrijven ook gevraagd om een farmaceutisch-economische studie te leveren.

De farmaceutische specialiteiten ter behandeling van ADHD die actueel vergoedbaar zijn, zijn alleen de specialiteiten Rilatine en Rilatine MR. Zij vormen dan ook de alternatieven die ter vergelijking werden genomen bij de evaluatie van zowel Concerta als Strattera.

Wat Concerta betreft, bevat het recentste dossier een vergelijking met de kortwerkende Rilatinevorm en placebo.

Twee dubbelblinde studies op korte termijn, één week en vier weken behandeling, tonen aan dat kinderen die methylfenidaat en Concerta namen, een significant grotere reductie in de ADHD-scores vertoonden dan de placebopatiënten.

Er was in die non-inferioriteitstudies geen enkel significant verschil tussen Concerta en MPH voor de primaire eindpunten. Er kon voor Concerta geen enkele meerwaarde worden aangetoond.

Aangezien geen meerwaarde werd aangetoond inzake doeltreffendheid en veiligheid en het enige voordeel tegenover het kortwerkende Rilatine de gebruiksvriendelijkheid is, kreeg Concerta geen terugbetaling voor klasse 1.

Hoewel geen klinische meerwaarde werd aangetoond, heeft Concerta toch een aantal voordelen tegenover kortwerkende Rilatine, zoals het grotere gebruiksgemak, het lagere risico op misbruik en de hogere graad van therapietrouw die men van een toediening eenmaal per dag zou kunnen verwachten tegenover een toediening drie maal per dag van het kortwerkende Rilatine.

Als gevolg hiervan heeft de commissie aan het bedrijf een prijs voorgesteld die 40% hoger is dan die van Rilatine.

De aanvrager heeft hierop het dossier gedurende ongeveer zeventien maanden geblokkeerd, een periode waarin Rilatine MR vergoedbaar werd. Na die periode stelde de aanvrager dat hij niet akkoord ging met de door de commissie voorgestelde vergoedingsbasis en heeft hij een tegenvoorstel geformuleerd met een vergoeding onder categorie C, waardoor een beduidende meerkost voor de patiënt zou ontstaan.

Aangezien Rilatine MR beschikbaar was en omdat de firma afwijzend had gereageerd op het voorstel tot prijsdaling van de CTG, kon de vraag van het bedrijf niet worden aanvaard.

Dan kom ik bij de vragen over Strattera.

De CTG heeft een negatief definitief voorstel uitgebracht waarbij de volgende elementen in overweging werden genomen.

Inzake de therapeutische waarde liet de gebrekkige evidentie in het dossier van de aanvrager in verhouding tot de doelgroep waarvoor de aanvraag werd ingediend, niet toe om een klasse 1 toe te kennen. Er is geen enkele meerwaarde tegenover Rilatine. Budgettair was de voorgestelde terugbetalingsbasis het drievoudige van die voor Rilatine MR.

Het staat iedere aanvrager uiteraard vrij om een nieuwe aanvraag in te dienen indien nieuwe klinische gegevens zouden beschikbaar worden. Het CTG zal dan een nieuwe evaluatie maken. Dat is niet het geval voor de betrokken specialiteiten.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Voor Strattera is een aanvraag ingediend voor een tweedelijnspositie. De budgettaire impact zou met andere woorden veel kleiner zijn. In de tweede lijn heeft het geneesmiddel wel degelijk een indicatie. Ik hoop dan ook dat snel een nieuwe aanvraag wordt ingediend en dat het CTG die bestudeert zodat de minister snel tot een bekrachtiging kan overgaan.

Ik merk echter dat de minister zowel voor Strattera als voor Concerta de bal terugkaatst naar de industrie. Concerta heeft dezelfde doeltreffendheid als Rilatine, maar het is gebruiksvriendelijker en minder stigmatiserend omdat het slechts een maal per dag moet worden toegediend.

Vandaag nog werd een internationale studie gepubliceerd waarin de Belgische gezondheidszorg van een zesde naar een twaalfde plaats is teruggezakt. Een van de redenen voor die daling moet worden gezocht in het feit dat nieuwe moleculen en medicijnen zeer traag op de Belgische markt komen. Dat blijkt ook uit het antwoord van de minister op deze vraag om uitleg.

De administratie moet opnieuw met de farmaceutische industrie rond de tafel zitten om Concerta in eerste lijn als alternatief voor Rilatine ter beschikking te stellen. Het kan financieel interessant zijn om de concurrentie tussen de twee geneesmiddelen uit te spelen.

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het evenwicht in de begroting gezondheidszorg» (nr. 4-521)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Met het oog op een evenwichtige begroting moet de farmaceutische industrie zijn duit in het zakje doen. Uiteraard moet een begroting in evenwicht altijd het streefdoel zijn, maar over deze maatregelen had ik enkele vragen voor de minister.

Hoe zal men de ristorno's organiseren? Zal men daarbij rekening houden door wie, waardoor en met hoeveel een budget wordt overschreden?

Zal men lineair of proportioneel snijden? Met andere woorden, worden de producenten van generische geneesmiddelen op dezelfde manier behandeld?

Hoe gaat de minister om met de nieuwste, vaak heel dure geneesmiddelen? Zal ze geneesmiddel per geneesmiddel de budgettaire impact ervan inschatten of zal ze dat doen voor de totaliteit van de geneesmiddelen?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister.

Ik denk dat de vraag betrekking heeft op de regels voor het toepassen van de heffingen in geval van overschrijding. Voor 2009 luiden die als volgt.

Op basis van de technische ramingen van september 2009 zal het RIZIV bepalen of er een overschrijding is.

De eventuele overschrijding zal lineair worden terugbetaald voor alle farmaceutische specialiteiten, inclusief de generische. Er zal geen rekening worden gehouden met de individuele overschrijding van elk geneesmiddel. Het is immers onmogelijk dat in te schatten.

Ik werk daarentegen aan het instellen van deelbudgetten voor de geneesmiddelen die heel duur zijn voor de ziekteverzekering. Hierover moet nog overleg worden gepleegd met de sector. Ik kan hierover dus nog geen details geven. Wel kan ik preciseren dat ik a priori een lineaire terugvordering overweeg bij de groep geneesmiddelen die onder hetzelfde deelbudget vallen. Elke andere techniek is immers te gecompliceerd en houdt een belangrijk risico van discriminatie in.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Uit het antwoord van de staatssecretaris blijkt dat de minister opteert voor een lineaire aanpak. Dat heeft uiteraard grote consequenties voor bepaalde bedrijven en voor de generische industrie die, naar ik heb begrepen, de minister na aan het hart ligt. Ik hoop dan ook dat ze zich hiervan bewust is.

Ik zal dit dossier blijven volgen, want ik ben benieuwd naar de details van het overleg met de sector. Ik hoop dat de generische industrie hierop zal worden uitgenodigd.

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de derdebetalersregeling» (nr. 4-522)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Reeds in januari besliste minister Onkelinx om de mogelijkheid tot het toepassen van een derdebetalersregeling in de huisartsgeneeskunde in te voeren. Bij zo'n regeling betaalt de patiënt enkel het remgeld. De rest ontvangt de arts dan via een derde betaler. Op die manier zijn ook de wachtrijen in ziekenfondsen om het voorgeschoten geld terug te krijgen verleden tijd. In ziekenhuizen en apotheken is deze regeling al jaren van kracht en intussen goed ingeburgerd. Ik juich dit toe.

Nu reeds betaalt de patiënt zo'n 30% van de gezondheidszorg uit eigen zak, maar transparant is het allemaal niet. Om de transparantie te verhogen en de patiënt een duidelijk zicht te geven op wat hij aan gezondheidszorg uitgeeft, is zo'n regeling uiteraard aan te raden. Bovendien kan dit ook voor artsen en ziekenfondsen een grote vereenvoudiging inhouden.

Het kan ook een verdere stap zijn om de eerstelijnszorg laagdrempelig te houden. Dit is absoluut nodig en lage remgelden zijn daarbij uiteraard een cruciale factor. Gezondheidszorg mag absoluut geen luxeproduct worden. In een maatschappij waar geweld tegen huisartsen op huisbezoek toeneemt, is het remgeldsysteem ook interessant. Op die manier hebben huisartsen minder geld bij zich. Vanzelfsprekend moet de betaling door het ziekenfonds snel volgen op de prestatie.

Wanneer is de minister van plan haar engagement voor een derdebetalersregeling in de huisartsgeneeskunde na te komen? Is dit specifiek voor huisbezoeken?

Beseft de minister dat het invoeren van een derdebetalersregeling ervoor kan zorgen dat ook de meest hulpbehoevende mensen de weg naar de huisarts vinden? Hoeveel zou het remgeld dan bedragen?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Ik heb mijn medewerkers inderdaad gevraagd na te denken over de derdebetalersregeling in de huisartsgeneeskunde. In deze denkoefening zijn twee grote lijnen essentieel. Enerzijds willen we zorgen voor een betere toegankelijkheid tot de eerstelijnszorg en anderzijds willen we de veiligheid voor de huisartsen tijdens de wachtdiensten verhogen.

Momenteel kunnen huisartsen de derdebetalersregeling al wettelijk toepassen voor de meest hulpbehoevenden, meer bepaald de patiënten die de verhoogde tegemoetkoming genieten of die zich in een benarde financiële situatie bevinden. Ze kunnen die regeling ook toepassen tijdens de wachtdiensten en bij de opening van het globaal medisch dossier. Deze wettelijke mogelijkheden zijn echter niet altijd bekend bij het medisch korps en bij het grote publiek.

Daarom wil ik om te beginnen de patiënten en huisartsen beter informeren over de bestaande wettelijke mogelijkheden. Een samenwerking met de ziekenfondsen is hierbij uiteraard onmisbaar. De invoering van CareNet, waartoe in juni jongstleden werd besloten, zal de toepassing op het terrein eveneens makkelijker maken.

Ik heb mijn medewerkers gevraagd ook oplossingen te bestuderen die de administratieve toepassing van de derdebetalersregeling voor de huisartsen vergemakkelijken, want dit blijkt in de dagelijkse praktijk een probleem te zijn. Het Impulseo II-fonds en het toekomstige Impulseo III-fonds vormen hierop een eerste antwoord, aangezien ze het de huisartsen veel makkelijker maken om een administratieve kracht in dienst te nemen. Andere technische oplossingen, zoals betaling met kaart, worden momenteel bestudeerd.

Het remgeld voor een consultatie in het kabinet van een huisarts varieert van 0,99 euro voor een persoon die de voorkeursregeling geniet en die een globaal medisch dossier heeft, tot 5,52 euro zonder voorkeursregeling en zonder globaal medisch dossier. Er worden eveneens maatregelen uitgewerkt om het globaal medisch dossier meer ingang te doen vinden, wat de facto het remgeld voor de meerderheid van de patiënten op 3,86 euro zal brengen.

De totale veralgemening van de derdebetalersregeling levert echter een aantal technische en administratieve problemen op. Elke grondige verandering van het huidige systeem zal derhalve moeten gebeuren in overleg met de professionele zorgverstrekkers en met de verzekeringsorganismen.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik zet minister Onkelinx blijkbaar vaak aan het denken. Ze zou nadenken over de klinische psychologen, ze denkt na over Concerta en nu ook over de derdebetalersregeling.

Het Fonds Impulseo II beoogt administratieve krachten voor groepspraktijken. Mijn volgende vraag gaat trouwens over de stand van zaken voor alleenwerkende artsen in het Fonds Impulseo III. Administratieve krachten kunnen nuttig zijn, want huisartsen zijn ongeveer 12 uur per week met administratie bezig. Ook de administratieve vereenvoudiging en de digitalisering van attesten zou een oplossing kunnen zijn. Een jaar geleden heb ik hierover een dossier samengesteld. Ik vraag de minister er met bekwame spoed werk van te maken.

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het implementeren van een fonds Impulseo III» (nr. 4-523)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - In de Artsenkrant van 20 juni 2008 lezen we het volgende: `Minister Onkelinx haast zich om een vervolgstuk aan Impulseo II te breien. Impulseo III, voor solopraktijken, zou nog een plaatsje krijgen in de programmawet die de regering Leterme klaarstoomt.' Men zou dit doen om aan de opmerkingen van de Raad van State gevolg te geven. De kritiek komt erop neer dat het Fonds Impulseo II discriminerend is voor huisartsen die solo werken. Artsen die in een groepspraktijk werken zouden bevoordeeld worden. Elke arts die solo werkt, kan dus in theorie dit fonds met succes aanklagen en laten schorsen of vernietigen. Uiteraard is een Fonds Impulseo III dan een logische optie. Dat men zo snel mogelijk wil gehoor geven aan een advies van de Raad van State is positief.

In Le Journal du Médecin van 2 september 2008 zegt minister Onkelinx echter het volgende: `Il est trop tôt pour le dire même si on ne peut exclure un Plan Impulseo 3. Reste à analyser la meilleure façon d'aider concrètement le terrain et les besoins des médecins. Les plans Impulseo 1 et 2 feront aussi l'objet d'une étude fouillée avant la mise en place du numéro 3.' Kortom, minister Onkelinx staat plots niet meer te trappelen om meteen een Fonds Impulseo III in het leven te roepen. Ze heeft haar woorden van twee maanden geleden ingeslikt. Het advies van de Raad van State is plots niet meer zo belangrijk.

Tegen die achtergrond had ik van de minister graag een antwoord gekregen op volgende vragen:

1. Waarom komt de minister twee maanden na de belofte van een Impulseo III-Fonds op haar beslissing terug? Geeft ze geen gehoor meer aan de Raad van State?

2. Beseft de minister dat het uitblijven van een Impulseo III-Fonds kan leiden tot het schorsen en/of vernietigen van het Fonds Impulseo II?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister. Het Fonds Impulseo II dat ik onlangs heb opgericht, beoogt een verbetering van de arbeidsomstandigheden van de huisartsen door de financiering van een logistieke en administratieve kracht.

Het systeem is interessant voor het uitwisselen van ervaringen en het werken in een netwerk. De administratieve vereenvoudiging en het werken in groep met informaticaondersteuning zijn twee van de voornaamste bekommernissen van de eerstelijnshulpverleners.

Het fonds is eveneens toegankelijk voor de artsen die solo werken, voor zover ze in dezelfde geografische zone wonen en ze, in het kader van een betere continuïteit, aanvaarden om hun geïnformatiseerde dossiers te delen.

Als antwoord op de opmerkingen van de Raad van State en om tegemoet te komen aan de noden van de artsen die een solopraktijk hebben, heb ik mijn medewerkers gevraagd een Fonds Impulseo III voor te bereiden. Binnen de zogenaamde Medicomut zijn gesprekken aan de gang om de voorwaarden en de bedragen te definiëren. Dat overleg zou snel tot resultaat moeten leiden.

De oprichting van het Fonds Impulseo III is trouwens een antwoord op de bezorgdheid van de Raad van State over de gelijkheid tussen solopraktijken en groepspraktijken.

De twee fondsen zouden dus naast elkaar kunnen bestaan of later kunnen worden samengevoegd.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik zie een rode draad doorheen de antwoorden: de erkenning van de klinisch psychologen wordt onderzocht, een medewerker moet nadenken over de derdebetalersregeling, het onderzoek naar Impulseo III wordt voorbereid ... Ik hoop dat er snel resultaten komen. Ik zal de zaken verder nauwgezet opvolgen.

De voorzitter. - Mijnheer Ide, jaren geleden toen een parlementslid naar de intenties van de regering vroeg, antwoordde de minister dat er over de intenties van de regering geen verklaringen worden afgelegd. De regering legt verantwoording af over haar beslissingen. Daarmee was het debat beëindigd.

Ik bedoel maar dat de regering vandaag veel meer antwoordt dan grondwettelijk is vereist, want formeel kan de regering enkel ter verantwoording worden geroepen voor haar besluitvorming.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Mijn laatste vraag stelde ik puur uit bezorgdheid. De Raad van State geeft een advies. Dat moet toch worden opgevolgd.

De voorzitter. - Ik ga niet in op de inhoud. Ik wil enkel zeggen dat vroeger de regering geen vragen over haar intenties beantwoordde.

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de ziekenhuisstickers in verband met handhygiëne» (nr.4-530)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Volgens het koninklijk besluit van 22 december 2005 moeten in ziekenhuizen, in alle toiletten die door het personeel gebruikt worden, duidelijk zichtbaar en onuitwisbaar een bericht worden aangebracht dat na toiletbezoek de handen moeten worden gewassen.

Het koninklijk besluit van 22 december 2005 bepaalt ook dat het bericht een verwijzing naar dat koninklijk besluit moet bevatten. Nu zijn er stickers in omloop die kosteloos worden aangeboden aan de ziekenhuizen, maar waar de verplichte vermelding `KB 22-12-2005' niet op staat.

Mag het gebruik van die stickers geïnterpreteerd worden naar de geest van de wet? Met andere woorden, mogen de stickers, die gratis worden aangeboden, worden gebruikt, ook al staat de vermelding `KB 22-12-2005' er niet op? Als ze mogen worden gebruikt, betekent dat een enorme besparing voor de ziekenhuizen.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik geef het korte antwoord van minister Onkelinx.

Ik ben eveneens voorstander van een pragmatische aanpak en kan akkoord gaan met het gebruik van stickers zonder de vermelding van het betreffende koninklijk besluit.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Vele ziekenhuizen zullen de minister dankbaar zijn voor dit korte en duidelijke antwoord.

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over «de situatie van Duitstalige gevangenen in de gevangenis van Verviers» (nr. 4-526)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

De heer Berni Collas (MR). - Het gerechtelijk arrondissement Eupen beschikt niet over een eigen strafinrichting. Duitstalige veroordeelden worden opgesloten in de gevangenissen van Verviers en Lantin. Ik heb die twee gevangenissen onlangs bezocht.

Ik heb de minister van Justitie al meermaals ondervraagd over het gerechtelijk arrondissement Eupen en over de toestand van de Duitstalige gevangenen. Ik verwijs naar mijn vraag om uitleg 3-1238, mijn schriftelijke vragen 3-1685, 3-1898, 4-1189 en mijn mondelinge vraag 3-530.

In zijn beleidsverklaring 2008 deelt de minister mee dat hij de gevangeniscapaciteit wil uitbreiden. Hij denkt daarbij aan nieuwe gebouwen en aan renovatie voor het herstel van verloren capaciteit.

Sommige betrokkenen die mij daarover hebben aangesproken, stellen een overgangsoplossing voor om beter het hoofd te kunnen bieden aan de taalproblemen ingevolge de aanwezigheid van de Duitstalige gevangenen in de gevangenis van Verviers. Ze stellen voor een Duitstalige afdeling op te richten in de strafinrichting van Verviers. Die afdeling zou over Duitstalig personeel - bewaarders, psychologen, sociaal assistenten - beschikken.

Wat denkt de minister over dat voorstel? Plant de minister de bouw van een gevangenis in het gerechtelijk arrondissement Eupen? Zo ja, binnen welke termijn?

Hoe ziet de Duitstalige personeelsformatie binnen de administratie van de strafinrichtingen er op dit ogenblik uit?

Ik verwijs naar mijn mondelinge vraag 3-530 over het gebrek aan Duitstalige psychologen in de gevangenis van Verviers. Kan de minister mij de huidige toestand schetsen?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister van Justitie.

Op 4 november 2008 bevonden zich vijf Belgische Duitstalige gevangenen in Belgische gevangenissen, namelijk twee in Verviers, een in Paifve, een in Hasselt en een in Saint-Hubert. Gezien het geringe aantal Duitstalige gevangenen lijkt het mij niet opportuun een afzonderlijke afdeling voor hen op te richten. Ik geef er de voorkeur aan ervoor te zorgen dat zij op dezelfde manier als de Franstalige gevangenen gebruik kunnen maken van de gevangenisdiensten.

In het Masterplan 2008-2012 werd de bouw van een nieuwe gevangenis met 300 plaatsen in het Waalse Gewest opgenomen. Een strafinrichting in het gerechtelijk arrondissement Verviers is op dit ogenblik niet gepland.

De personeelsformatie van de administratie van de strafinrichtingen voorziet niet in specifiek Duitstalige personeelsleden. Niettemin wordt gezorgd voor personeelsleden die Duitstalig zijn of voldoende Duits kennen om de Duitstalige gevangenen te behandelen en te volgen.

Het dossier van de psycholoog van Verviers is nogal delicaat. Er is inderdaad een Duitstalige psycholoog in de inrichting, maar hij is voor lange tijd afwezig wegens ziekte. De algemene directie van de strafinrichtingen heeft in Verviers een Duitstalige psychologe deeltijds aangesteld voor de duur van de afwezigheid van de titularis.

De heer Berni Collas (MR). - Ik zal de informatie meedelen aan de personen die me hierover hebben aangesproken.

Het is inderdaad belangrijk dat de gevangenen aanspraak kunnen maken op dezelfde diensten en dat ze zich kunnen uitdrukken in hun moedertaal. Ik erken niettemin dat voor vijf gevangenen verspreid over vier strafinrichtingen geen behandeling mogelijk is zoals door sommigen wordt gevraagd.

Dat gezegd zijnde, vraag ik steun van de minister om de bouw van het gerechtshof te versnellen. De omstandigheden waarin het gerecht in Eupen moet werken, zijn verre van ideaal.

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het Nationaal Kankerplan» (nr. 4-527)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Het zesde initiatief in het Kankerplan van minister Onkelinx luidt als volgt: `De huisarts moet centraal geplaatst worden in het informatie- en preventiesysteem inzake kankerrisico's. Die maatregel kan ook bijzonder nuttig zijn om betrokken bevolkingsgroepen ertoe te brengen een mammotest te laten uitvoeren of om te helpen bij het opsporen van erfelijke risico's op kanker.'

Voor dat initiatief wil de minister gratis toegang verlenen tot een driejaarlijkse preventieve gezondheidscheck-up en een consult bij de huisarts voor patiënten die titularis zijn van een globaal medisch dossier, GMD, en die 25 jaar zijn of ouder.

Zodra de minister haar Kankerplan had voorgesteld kwam er op die maatregel zeer veel kritiek vanuit de huisartsengroep zelf. Volgens onder meer Domus Medica moet de huisarts bij elk consult aandacht aan preventie besteden en niet enkel om de drie jaar bij een specifiek preventief consult.

Er bestaat ook geen enkele garantie dat mensen die preventieve maatregelen nodig hebben, ook effectief naar een dergelijke consultatie komen. Bovendien zijn die consults beperkt tot de titularissen van een GMD, terwijl precies mensen zonder GMD vaak een belangrijke doelgroep voor preventie vormen. Ik heb de minister daarop gewezen toen ze haar Kankerplan in de commissie voorstelde. Ze antwoordde toen dat ze haar plan op dat punt zou bijsturen, maar dat is klaarblijkelijk niet gebeurd.

De huisartsen begrijpen niet waarom voor een periode van drie jaar wordt gekozen. Borstkankerscreening en darmkankerscreening gebeuren om de twee jaar vanaf 50 jaar. Volgens diverse huisartsenverenigingen en universiteitsprofessoren is dit dus geen goed spoor en dat uiten ze vandaag ook in een opiniestuk in het medische weekblad de Huisarts. Ze verheugen zich natuurlijk wel over het belang dat de minister wil toekennen aan preventie en aan de centrale rol van de huisarts, maar ze zijn voorstander van een andere benadering dan die van de minister. In ieder geval moeten dergelijke initiatieven alle sociale klassen bereiken en moeten de initiatieven aansporen tot een permanente preventieve attitude. Preventie is overigens een gemeenschapsmaterie.

Van de minister had ik graag vernomen of zij rekening zal houden met de opmerkingen van de huisartsenverenigingen. Wat denkt ze over de alternatieven die door hen worden voorgesteld? Heeft ze al overleg gepleegd met de huisartsenverenigingen? Is ze bereid om haar plan op grond van dat overleg bij te sturen?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

Niemand in dit land trekt de noodzaak om preventie inzake gezondheidsrisico's te ontwikkelen in twijfel, evenmin als de belangrijke plaats die hier voor de huisarts is weggelegd. Op basis van die dubbele consensus en van buitenlandse voorbeelden als dat van Frankrijk heb ik het Kankerplan voorgesteld.

Op 22 juli jongstleden heb ik de technische medische raad gevraagd mijn voorstel te onderzoeken; de invoering van een preventieve consultatie moet immers besproken worden bij de voorbereiding van de akkoorden geneesheren-ziekenfondsen voor 2009 en hopelijk ook voor 2010. Op 29 oktober ontving ik het advies van de technische medische raad en het komt gedeeltelijk tegemoet aan de kritieken in de persmededeling van de huisartsenverenigingen.

We onderzoeken samen met de Dienst Geneeskundige Verzorging van het RIZIV een aanpassing van het aanvankelijke voorstel waarmee tegemoet zou worden gekomen aan de voornaamste punten van kritiek die werden geuit, zonder de doelstelling van de preventie van gezondheidsrisico's via de huisarts op de helling te zetten. Als dat tegenvoorstel klaar is, zal het opnieuw aan de Nationale Overeenkomstencommissie geneesheren-ziekenfondsen worden voorgelegd. Het is dus absoluut niet waar dat ik het medische korps eenzijdig maatregelen wil opleggen. Ik heb het raadplegingscircuit waarin de ZIV-wet voorziet nauwgezet gerespecteerd.

De huisartsenverenigingen werden vrijwel permanent uitgenodigd bij de hele voorbereidende fase van het Kankerplan en ze waren goed vertegenwoordigd bij de voorstelling ervan op 10 maart jongstleden. Ik wil geen polemiek beginnen over de grond van de zaak, maar ik ben wel verbaasd over de mediatisering van hun verzet tegen de maatregel die in het Plan staat, en dat acht maanden na de voorstelling ervan.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Ik apprecieer het dat de minister bereid is om rekening te houden met de standpunten van de specialisten op het terrein. Het verheugt me ook dat ze het advies van de huisartsenverenigingen en het door haar ingewonnen technische advies wil volgen en dus bereid is om het Kankerplan op dat vlak aan te passen. Ik hoop ook dat wij spoedig het aangepaste plan in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat kunnen bespreken.

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over «de alternatieven voor de opsluiting van gezinnen» (nr. 4-519)

De voorzitter. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Ik heb een vraag voor de minister van Maatschappelijke Integratie omdat ze bevoegd is voor de opvang van asielzoekers en groepen die wachten op een vrijwillige terugkeer. Begin oktober startte het proefproject van de minister van Migratie- en Asielbeleid dat een alternatief moet bieden voor de opsluiting in gesloten centra. Het voorziet in een woning voor gezinnen met kinderen waar de gezinsleden in afwachting van hun uitwijzing kunnen verblijven. Het gezin krijgt verder een coach toegewezen die voor begeleiding moet zorgen. In de praktijk zien we echter dat die coaches eerder terugkeerassistenten zijn dan echte vertrouwenspersonen zoals in Zweden en Australië, omdat ze pas vlak voor de verwijdering worden toegewezen.

De coach zou idealiter aan trajectbegeleiding moeten doen en op twee sporen moeten werken. Zo zouden de asielzoekers van in het begin van de procedure voorbereid moeten worden op elke mogelijke uitkomst, zowel een verblijf in België als de terugkeer naar hun land. Het is belangrijk dat dit coachingsysteem in het begin van de asielaanvraag wordt georganiseerd. Dat is echter niet de verantwoordelijkheid van de minister van Migratie- en Asielbeleid, maar van de minister van Maatschappelijke Integratie die verantwoordelijk is voor de opvang van asielzoekers.

Ik heb in het begin van het jaar zelf een wetsvoorstel uitgewerkt over alternatieven voor de opsluiting van gezinnen met kinderen. Ik stel nu vast dat de minister van Migratie- en Asielbeleid dit overneemt. Alleen neemt zij die coaching niet op in het begin van de procedure, maar in de fase waarin de verwijdering ter sprake wordt gebracht. Bovendien is het project van de minister beperkt tot de opvang in huizen van de overheid, terwijl mijn wetsvoorstel wel degelijk uitgaat van een verblijf in de eigen woning. Dat biedt de kinderen de kans om zo lang mogelijk in hun vertrouwde milieu te blijven.

Vandaar dat ik niet alleen de minister van Migratie- en Asielbeleid vraag op dat vlak een aantal aanpassingen te doen, maar dat ik ook minister Arena, die ter zake bevoegd is, vraag haar verantwoordelijk op te nemen. Voor een integrale aanpak van de problematiek is zij samen met de minister van Migratie- en Asielbeleid verantwoordelijk. Tot op heden zien we dat er van een integrale aanpak echter geen sprake is. Ik heb minister Turtelboom daarover al ondervraagd in de commissie en zij zegt het goed te vinden dat er vanaf het begin wordt gestart met coaching, maar dat zulks niet haar verantwoordelijkheid is, maar die van minister Arena.

Is de minister van plan ook haar deel van de verantwoordelijkheid op te nemen? Zijn er al initiatieven genomen? Wat houden deze initiatieven in? Is de minister bereid ook in de federale opvangcentra coaches in te schakelen die gezinnen met kinderen kunnen begeleiden, eventueel in de vorm van een proefproject? Dat betreft dan zowel de federale centra als de centra die door de federale overheid worden gesubsidieerd, zoals die van het Rode Kruis of Vluchtelingenwerk.

Is de minister bereid samen te werken met haar collega van Migratie- en Asielbeleid om zo tot een integrale aanpak te komen? Idealiter worden deze gezinnen vanaf het begin tot het einde van het traject door dezelfde coach begeleid. Ook daarover moeten in de toekomst dus afspraken worden gemaakt.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. - Ik lees het antwoord van de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden.

Het is voor mij belangrijk dat personen die bescherming zoeken in ons land, zo spoedig mogelijk duidelijke en precieze informatie krijgen over hun perspectieven en hun kansen op een verblijfsstatuut en dat ze zicht krijgen op de mogelijkheden die hen geboden worden voor een eventuele vrijwillige terugkeer naar hun land van herkomst of naar een ander veilig land.

Zoals bepaald in de opvangwet hebben alle asielzoekers, alsook een aantal andere categorieën van begunstigden van opvang, recht op maatschappelijke begeleiding.

Deze maatschappelijke begeleiding bestaat er meer bepaald in de begunstigde van de opvang te informeren over de fases van de asielprocedure, met inbegrip van de eventuele beroepsmogelijkheden en de gevolgen van de daden die hij of zij in dit verband stelt, alsook over de inhoud en het belang van de programma's van vrijwillige terugkeer. De maatschappelijke begeleiding bestaat er eveneens in de begunstigde van de opvang te begeleiden bij de uitvoering van zijn administratieve handelingen, meer bepaald deze die moeten worden gesteld in het kader van de overgang van de materiële hulp naar de financiële hulp die ze krijgen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Hiervoor kan elke begunstigde van de opvang een beroep doen op een maatschappelijk werker als referentiepersoon.

De opvangwet voorziet dus reeds vanaf het begin van de asielprocedure in een voorbereiding op zowel een positief als een negatief antwoord op de asielaanvraag. Ik blijf vragen dat gezinnen met kinderen niet meer worden opgesloten en ik ben het ermee eens dat een coaching op het einde van het traject niet volstaat. Het is wel degelijk de bedoeling de personen die geen toegang hebben tot het begeleidingstraject een aangepaste opvang te kunnen voorstellen.

Mijn boodschap is duidelijk: zij die recht hebben op bescherming, moeten deze bescherming ook daadwerkelijk krijgen. Zij die echt geen zicht hebben op verblijfsdocumenten, moeten van bij hun aankomst de nodige informatie en begeleiding krijgen om hen meer bepaald voor te bereiden op een begeleide terugkeer.

Zoals gezegd wordt er aan iedere asielzoeker en dus eveneens aan ieder gezin met kinderen een maatschappelijk werker als referentiepersoon aangeduid. Deze maatschappelijk werker begeleidt het gezin doorheen de hele asielprocedure en fungeert als vertrouwenspersoon gedurende de volledige duur van zijn of haar verblijf in de opvangstructuur. Een integrale aanpak houdt in dat de asielzoeker van bij de aankomst, en dus ook tijdens zijn of haar verblijf in een opvangstructuur, kan genieten van een geïndividualiseerde begeleiding.

Ik blijf erbij dat een gesloten centrum geen geschikte plaats is om gezinnen met kinderen op te vangen. Ik werk aan mogelijke pistes om een integraal begeleidingstraject in te voeren.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - De minister zegt in haar antwoord dat de opvangwet bepaalt dat iedereen, zowel de gezinnen met kinderen als mensen zonder kinderen, de nodige informatie en maatschappelijke begeleiding moet krijgen en dat hun een maatschappelijk werker wordt toegewezen. Ik wil erop wijzen dat dit nog iets anders is dan de intensieve begeleiding door een coach die een echte vertrouwenspersoon wordt. Het volstaat niet mensen te verwijzen naar een maatschappelijk werker waarbij ze terecht kunnen met hun vragen.

Mijn vraag is dat de minister, los van de opvangwet, gebruik zou maken van de mogelijkheid om proefprojecten op te zetten. Zoals minister Turtelboom al heeft gedaan, kan minister Arena een proefproject opstarten om een intensief coachingsysteem op te zetten, hoofdzakelijk gericht op gezinnen met kinderen, waarbij ze kunnen terugvallen op echte vertrouwenspersonen. Zo kan worden vermeden dat gezinnen moeten worden opgesloten, omdat ze dan veel intensiever dan nu kunnen worden voorbereid op een eventuele terugkeer.

We vinden allemaal dat kinderen niet mogen opgesloten worden, maar ik vind dat elke minister daarin zijn of haar verantwoordelijkheid moet opnemen. Ik vraag dus met aandrang dat men zich niet louter tevreden stelt met maatschappelijke werkers in de opvangcentra van de federale overheid. Het is nodig om nog iets extra te doen, zoals in het regeerakkoord trouwens ook wordt bepaald. Minister Arena moet haar deel van de verantwoordelijkheid hiervoor opnemen.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 20 november 2008 om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Belangenconflict tussen de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie naar aanleiding van de wetsvoorstellen tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (Stukken K. 52-0037/1 tot 15 en 52-0039/1 tot 12); Stukken 4-856/1 en 2 en 4-857/1.

Vanaf 17 uur: Stemmingen

Geheime stemming over de voordracht van kandidaten voor een mandaat van lid van de Nationale Evaluatiecommissie inzake de toepassing van de wetgeving betreffende de zwangerschapsafbreking; Stuk 4-836/2.

Geheime stemming over de benoeming van 4 leden "niet-notaris" van de Nederlandstalige Benoemingscommissie en 4 leden "niet-notaris" van de Franstalige Benoemingscommissie voor het notariaat; Stuk 4-1002/1.

Naamstemming over het afgehandelde agendapunt.

Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats donderdag 20 november om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 18.45 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: de heren De Decker en Van den Brande, in het buitenland, mevrouw Jansegers, om gezondheidsredenen, mevrouw Durant en de heer Van Overmeire, wegens andere plichten.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 91 van de wet van 17 februari 1997 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het personeel van de griffies en parketten (van mevrouw Marie-Hélène Crombé-Berton; Stuk 4-996/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 13 augustus 1990 houdende oprichting van een commissie voor de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, tot wijziging van de artikelen 348, 350, 351 en 352 van het Strafwetboek en tot opheffing van artikel 353 van hetzelfde Wetboek (van de heer Patrik Vankrunkelsven en mevrouw Christine Defraigne; Stuk 4-993/1).

-Verzonden naar de verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot afschaffing van de gouden parachute en tot beheersing van de bezoldiging van de topmanagers (van de heer Josy Dubié en mevrouw Freya Piryns; Stuk 4-994/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot aanvulling van het Burgerlijk Wetboek met bepalingen inzake de discrete bevalling (van de dames Nahima Lanjri en Sabine de Bethune; Stuk 4-999/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Voorstellen van resolutie

Voorstel van resolutie betreffende de stand van zaken in de onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie over de Doha Development Agenda (van de dames Marie-Hélène Crombé-Berton en Christine Defraigne; Stuk 4-997/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Voorstel van resolutie over de onderzoeksconferentie van Durban 2009 (van de heer François Roelants du Vivier en mevrouw Christine Defraigne; Stuk 4-998/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden

Niet-evocatie

Bij boodschap van 8 november 2008 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:

Wetsontwerp tot omzetting van de richtlijnen 2005/36/EG en 2006/100/EG en tot wijziging van de wetten van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect en 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van Architecten (Stuk 4-981/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschap van de Kamer

Bij boodschap van 6 november 2008 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals het ter vergadering van dezelfde dag werd aangenomen:

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp betreffende de continuïteit van de ondernemingen (Stuk 4-995/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 7 november 2008; de uiterste datum voor evocatie is maandag 24 november 2008.

Grondwettelijk Hof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven

Bij brief van 5 november 2008 heeft de voorzitter van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, overeenkomstig artikel 5 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, aan de Senaat overgezonden het technisch verslag over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden en naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad

Bij brief van 6 november 2008 hebben de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad aan de Senaat overgezonden:

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden en naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.